Base description which applies to whole site

1.2 De Nederlandse economie in vogelvlucht

2013 was economisch een zwaar jaar waarin de Nederlandse economie 0,8 procent kromp. Hiermee bleef de economische ontwikkeling achter bij die van het eurogebied en de Europese Unie als geheel. In de eerste twee kwartalen groeide de Nederlandse economie minder dan haar peers en viel de groei tegen (tabel 1.2.1). Zowel de export als de binnenlandse bestedingen bleven achter bij de verwachtingen. In eerste instantie is de raming van economische groei en de voornaamste groeicomponenten voor 2013 neerwaarts bijgesteld (figuur 1.2.1). Ten opzichte van de Startnota is de groei 1,5 procent lager uitgevallen.

Tabel 1.2.1 Bbp-volume groei 2013 Europa
 

K1

K2

K3

K4

Eurogebied

– 0,2

0,3

0,1

0,2

Europese Unie

0,0

0,4

0,3

0,4

België

0,0

0,2

0,3

0,5

Denemarken

– 0,3

1,0

0,3

– 0,6

Duitsland

0,0

0,7

0,3

0,4

Frankrijk

0,0

0,6

– 0,1

0,3

Nederland

– 0,3

0,1

0,3

0,9

VK

0,4

0,8

0,8

0,7

Seizoensgecorrigeerde kwartaal op kwartaal groei bbp-volume. Bron: Eurostat.

Figuur 1.2.1 Ramingen voor economische groei van 2013

Figuur 1.2.1 Ramingen voor economische groei van 2013

De stippellijn duidt de meest recente raming. Bron: CPB en CBS.

Na twee jaar met voornamelijk negatieve kwartaalcijfers kent Nederland sinds het tweede kwartaal van 2013 weer positieve groeicijfers (figuur 1.2.2). De Nederlandse conjunctuur is volgens de CBS-conjunctuurindicator omgeslagen naar de fase van herstel. Zowel de ontwikkelingen in de export, de investeringen als consumptie dragen bij aan dit omslagpunt.1

Figuur 1.2.2 Bbp-volume ontwikkeling Nederland

Figuur 1.2.2 Bbp-volume ontwikkeling Nederland

Bron: CBS

Balansherstel drukt binnenlandse vraag

In vergelijking met andere Europese landen ontwikkelt in Nederland vooral de binnenlandse vraag zich matig. Alle binnenlandse bestedingscategorieën leverden afgelopen jaar een negatieve groeibijdrage, zie tabel 1.2.2. De consumptie van huishoudens kromp in 2013 met 2,1 procent. De dalende consumptie van huishoudens werd veroorzaakt door inkomens- en vermogensontwikkelingen. De lonen bleven in 2013 met een groei van 1,5 procent achter bij de inflatieontwikkeling (2,5 procent) wat de koopkracht van huishoudens drukte. De dalende huizenprijzen drukten tevens de consumptie via negatieve vermogenseffecten.

Tabel 1.2.2 Groeibijdragen (procentpunt)
 

2011

2012

2013

Consumptie huishoudens

– 0,3

– 0,5

– 0,6

Investeringen in woningen

0,1

– 0,3

– 0,3

Bedrijfsinvesteringen

0,5

– 0,3

– 0,3

Overheidsbestedingen

– 0,1

– 0,1

– 0,1

Uitvoer

0,7

0,0

0,5

Bbp-groei

0,9

– 1,2

– 0,8

Bron: CPB

De stijgende binnenlandse vraag in andere Europese landen draagt positief bij aan de economische ontwikkeling in Nederland. De Nederlandse economie wordt door zijn openheid en relatief beperkte grootte sterk beïnvloed door economische ontwikkelingen van de handelspartners. Verreweg het grootste deel van de Nederlandse export gaat naar andere Europese landen. Een sterke Europese economie heeft daarmee een directe positieve invloed op de Nederlandse economie. Een stijgende vraag in het buitenland resulteert in meer afzetmogelijkheden, meer handel en meer productie voor Nederlandse bedrijven. Een aantrekkende export is voor Nederland de gebruikelijke eerste stap naar economisch herstel. De grotere productie voor Nederlandse ondernemers stimuleert hen tot meer investeringen en het aantrekken van meer personeel wat resulteert in een hogere consumptie. Afgelopen jaar groeide de uitvoer van goederen en diensten met 1,3 procent en leverde een positieve bijdrage geleverd aan de economische ontwikkeling.

Aantrekkende investeringen

De verminderde afzetmogelijkheden in binnen- en buitenland drukten de afgelopen jaren de bedrijfsinvesteringen. De bezettingsgraad in de verwerkende industrie en het producentenvertrouwen waren laag (figuur 1.2.3). Afgelopen jaar krompen de bedrijfsinvesteringen met 4,8 procent. Het kwartaalpatroon toont echter wel een stijgende trend van de investeringen in de loop van het jaar. In het eerste kwartaal daalden de investeringen met 4,1 procent ten opzichte van het vierde kwartaal in 2012. Een deel van deze forse daling valt toe te schrijven aan anticipatie op de aangepaste regelgeving over de BPM per 1 januari 2013, waardoor autoaankopen deels waren vervroegd naar eind 2012.

Gebruikelijk trekken de investeringen (vertraagd) aan wanneer de export aantrekt. De verbetering van de afzetmogelijkheden resulteerde in de tweede helft van het jaar in aantrekkende productie, producentenvertrouwen en investeringen. De investeringen groeiden in het vierde kwartaal met 5,9 procent op kwartaalbasis. Het positieve cijfer in het vierde kwartaal is deels toe te schrijven aan anticipatie-effecten bij de investeringen in personenauto’s. In verband met het aanscherpen van de CO2-grenswaarden in fiscale regelingen per 1 januari 2014 hebben bedrijven en consumenten hun autoaankopen naar voren gehaald.

Figuur 1.2.3 Producentenvertrouwen en bezettingsgraad

Figuur 1.2.3 Producentenvertrouwen en bezettingsgraad

Stijgende werkloosheid

Sinds 2011 is de werkloosheid in Nederland sterk opgelopen. Figuur 1.2.4 schetst het arbeidsmarktbeeld aan de hand van driemaandgemiddelden. Gedurende de eerste helft van 2013 liep de werkloosheid snel op van 592 duizend personen naar 694 duizend personen in juli (8,7 procent van de beroepsbevolking; nationale definitie, seizoensgecorrigeerd). Twee ontwikkelingen dragen bij aan deze sterke stijging. Allereerst is de kans op baanverlies sterk toegenomen. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen en voor zowel vaste als flexibele banen. Voor werknemers met een flexibel contract is de kans op baanverlies groter, maar ook de kans op het vinden van nieuw werk is groter.2 Ten tweede gingen in het eerste half jaar van 2013 steeds meer mensen op zoek naar een baan vanuit inactiviteit.

De daling van de werkgelegenheid was in lijn met de daling van de productie en het grote aantal faillissementen in 2013 (12.306, 10 procent meer dan in 2012). Normaliter daalt het arbeidsaanbod in een dergelijke periode doordat mensen ontmoedigd raken door de beperkte kansen op een baan. Dit dempt de oploop van het werkloosheidscijfer in perioden van krimpende werkgelegenheid. In de eerste helft van 2013 nam het arbeidsaanbod echter sterk toe, voornamelijk onder jongeren (15–25 jaar) en ouderen (55–65 jaar) was de stijging van het arbeidsaanbod hoger dan vooraf verwacht. De toename van arbeidsaanbod dreef de werkloosheidscijfers verder op begin 2013.

Vanaf de zomermaanden daalt het arbeidsaanbod echter wel, wat suggereert dat werkzoekenden ontmoedigd raken. Dit drukt de werkloosheid. De laatste maanden van 2013 zette de daling van de werkgelegenheid fors door. De werkloosheid is in december 2013 uitgekomen op 8,5 procent, over heel 2013 is dit gemiddeld 8,3 procent.

Figuur 1.2.4 Arbeidsmarkttrends

Figuur 1.2.4 Arbeidsmarkttrends
Licence