Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Inhoudsopgave

A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL2
B.ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING3
 LEESWIJZER3
 BELEIDSAGENDA4
 Een turburlente, uitdagende omgeving4
 Verwezelijking van onze doelstellingen8
 De Begroting op hoofdlijnen15
IINTERNATIONALE ORDENING21
1.Internationale ordening22
IIVREDE, VEILIGHEID EN STABILITEIT29
2.Vrede, veiligheid en conflictbeheersing31
3.Humanitaire hulp38
4.Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw41
IIIEUROPESE INTEGRATIE45
5.Europese integratie46
IVDUURZAME ARMOEDEVERMINDERING54
6.Bilaterale ontwikkelingssamenwerking58
7.Multilaterale ontwikkelingssamenwerking72
8.Particuliere sector en maatschappelijke ontwikkelingssamenwerking77
VBILATERALE BETREKKINGEN81
9.Politieke en economische belangenbehartiging82
10.Consulaire dienstverlening, asiel en migratie89
11.Internationaal cultuurbeleid94
Bedrijfsvoeringsparagraaf97
C.TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL101
WETSARTIKEL 1 (UITGAVEN EN VERPLICHTINGEN)101
06Algemeen Binnenland101
07Algemeen Buitenland108
08Europese Unie121
09Veiligheid, mensenrechten, conflictbeheersing en democratisering124
12Milieu134
13Maatschappelijke ontwikkeling138
14Onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking150
15Macrosteun, schuldverlichting en speciale landenfondsen160
16Overige Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's170
17Overige uitgaven Internationale samenwerking180
18Economie, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling191
WETSARTIKEL 2 (ONTVANGSTEN)207
06Algemeen Binnenland207
07Algemeen Buitenland209
09Veiligheid, mensenrechten, conlfictbeheersing en democratisering214
12Milieu215
16Overige Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's216
17Overige ontvangsten Internationale samenwerking218
18Economie, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling220
D.TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPSBEGROTING221
WETSARTIKEL 4 (AGENTSCHAPSBEGROTING)221
Het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden (CBI)221
BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING
Bijlage 1. Personeelsgegevens229
Bijlage 2. Wetgeving231
Bijlage 3. Moties en toezeggingen233
Bijlage 4. Circulaires238
Bijlage 5. Aanbevelingen Nationale Ombudsman239
Bijlage 6. Subsidies240
Bijlage 7. Evaluaties251
Bijlage 8. Economische en functionele classificaties300
Bijlage 9. Voorlichting303
Bijlage 10. Afkortingen308
Appendix 2 Kengetallen316
Index317

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2001 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 4

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en – ontvangsten van het agentschap «Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)» voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

E. L. Herfkens

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING

LEESWIJZER

De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat het grootste gedeelte van de uitgaven ten behoeve van het Nederlands buitenlands beleid. Voor een overzicht van de uitgaven van het buitenlands beleid in de breedste zin wordt verwezen naar de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De HGIS omvat naast het grootste deel van de BZ-uitgaven (inclusief ontwikkelingssamenwerking) tevens de buitenlanduitgaven van enkele andere departementen. De HGIS-nota geeft daarnaast weer welk deel van de buitenlanduitgaven als officiële ontwikkelingshulp («ODA») kwalificeert.

Deze begroting 2001 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is opgebouwd volgens de richtlijnen uit de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB) die in 1999 is aangeboden aan de Staten-Generaal. Het beleid staat centraal en is bepalend voor de indeling. Er is gestreefd naar een zo direct mogelijke koppeling tussen doelstellingen, daarvoor in te zetten middelen, en te leveren prestaties.

Het buitenlands beleid van Nederland is geordend naar vijf hoofddoelstellingen:

I. bevorderen van internationale ordening;

II. bevorderen van internationale vrede, veiligheid en stabiliteit;

III. bevorderen van Europese integratie;

IV. verminderen van de armoede in ontwikkelingslanden; en

V. onderhouden en bevorderen van bilaterale betrekkingen.

Deze hoofddoelstellingen worden in de beleidsagenda kort uiteengezet. Tevens zijn daarin per hoofddoelstelling de belangrijkste accenten voor 2001 opgenomen. Vervolgens zijn de hoofddoelstellingen op de hieronder aangegeven manier nader geoperationaliseerd in elf beleidsartikelen.

I. Internationale ordening

Beleidsartikel 1: Internationale ordening

II. Internationale vrede, veiligheid en stabiliteit

Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp

Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

III. Europese integratie

Beleidsartikel 5: Europese integratie

IV Duurzame armoedevermindering

Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

Beleidsartikel 7: Multilaterale ontwikkelingssamenwerking

Beleidsartikel 8: Particuliere sector en maatschappelijke ontwikkelingssamenwerking

V. Bilaterale betrekkingen

Beleidsartikel 9: Politieke en economische belangenbehartiging

Beleidsartikel 10: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

Beleidsartikel 11: Internationaal cultuurbeleid.

In elk van deze beleidsartikelen is een extracomptabele staat opgenomen waarin de koppeling gelegd wordt met de Artikelsgewijze Toelichting. 2001 is het laatste jaar waarin nog volgens de «oude» begrotingsindeling geraamd wordt. De Begrotingsstaat en de Artikelsgewijze Toelichting zijn derhalve opgebouwd volgens de «oude» opzet. De opgenomen tabellen vormen de verbinding tussen oud en nieuw.

BELEIDSAGENDA

EEN TURBULENTE, UITDAGENDE OMGEVING

Het laatste, turbulente decennium van de 20ste eeuw heeft in de overgang naar het nieuwe millennium tot een versnelling geleid in de ontwikkeling van de internationale verhoudingen. Het Nederlands buitenlands en ontwikkelingsbeleid speelt op deze dynamiek in. De twee belangrijkste structurele wereldwijde vernieuwingen zijn een vrij algemene tendens tot liberalisatie, met name op economisch en politiek gebied, en een technologische revolutie gecentreerd rond de informatie- en communicatie-technologie. De gecombineerde effecten hiervan zijn gevarieerd. De veranderingen vergroten de invloed van de relatieve concurrentiekracht en bieden daarmee aan de ene kant grote mogelijkheden tot welvaartstoename. Tegelijkertijd bestaat het risico dat landen, waar het concurrerend vermogen en de capaciteit gering zijn, verder achterop raken en niet of nauwelijks delen in die welvaartstoename. Daarnaast zetten deze wereldwijde veranderingen de bestaande structuren, met name de nationale staat, onder druk. Vrijwel overal is de basis van maatschappelijke organisatie, mede als gevolg van de «globalisering», aan het verschuiven geraakt, soms (met name in het geval van de Europese Unie) in de richting van grotere structuren van meerdere staten gezamenlijk, soms in de tegenovergestelde richting, naar lagere niveaus. Gaat deze verschuiving naar lagere niveaus gecontroleerd, dan is er sprake van decentralisatie, gaat die ongecontroleerd, dan leidt die tot desintegratie.

In onze eigen regio – West-Europa – verlopen de ontwikkelingen snel, maar voor een belangrijk deel gecontroleerd. Nederland profiteert van een stabiele omgeving, voortgaande integratie en snelle economische groei. Dezelfde positieve aspecten spelen in Noord-Amerika. De voorspoedige ontwikkeling beperkt zich overigens niet tot deze regio's; ook buiten West-Europa en Noord-Amerika zijn landen die er in het afgelopen decennium in politiek, economisch en maatschappelijk opzicht aanzienlijk op vooruit zijn gegaan. Daarbij valt uiteraard in eerste instantie te denken aan de directe buren van de Europese Unie, die inmiddels ook aansluiting hebben gekregen bij het Europese integratieproces. In Oost-Europa zijn over het geheel genomen positieve veranderingen echter gemengd met negatieve. Op de Balkan is sprake van vaak moeizame en fragiele processen van vredesopbouw en uitkristallisering van de statenstructuur.

Buiten Europa en Noord-Amerika is het beeld gevarieerd. Zowel tussen als binnen werelddelen en regio's treden opvallende verschillen op. Worden deze regio's onderling vergeleken, dan blijken Azië, Zuid-Amerika en ook het Midden-Oosten er in economisch opzicht beter voor te staan dan Afrika. Azië heeft zich weliswaar nog niet geheel hersteld van de «Azië-crisis», maar de meeste landen van Oost- en Zuidoost-Azië tonen toch weer economisch herstel en ontwikkeling. Een opvallende en belangrijke positie neemt Indonesië in, dat in de moeizame overgang van een autoritair naar een democratisch bestel verkeert. Zuid-Azië kent enkele kernen van modernisering, maar blijft als geheel genomen achter bij de rest van het continent. In Zuid-Amerika ontwikkelen vooral de wat zuidelijker gelegen landen, verenigd in Mercosur, zich positief, maar doen zich in de landen langs de noord- en westkust dermate grote politieke, economische en maatschappelijke problemen voor, dat de stabiliteit in gevaar zou kunnen komen.

Naast wereldwijde vooruitgang komen als onderdeel van de versnelde «globalisering» echter ook een aantal politieke en sociaal-economische problemen scherper naar voren. Deze problemen stapelen zich vooral op in Sub-Sahara Afrika, dat het minst is toegerust om de uitdagingen van de 21ste eeuw aan te gaan. Afrika lijkt nauwelijks van de potentiële voordelen van de liberalisering en de technologische revolutie te kunnen profiteren, maar ondervindt er wel de nadelen van. Op zowel politiek als economisch terrein werden de afgelopen tien jaar in Afrika substantiële liberaliseringen uitgevoerd, wat ten goede is gekomen aan het politieke klimaat in veel landen. De verbeteringen op economisch terrein waren echter beperkt en teleurstellend. Het grootste probleem vormt het tekortschietend concurrentievermogen, wat in een globaliserende wereld desastreus is. Ook in Afrika zijn de staatsstructuren onder zware druk komen te staan, en dan vooral in desintegrerende zin, waardoor verschillende landen aan geweld ten prooi zijn gevallen. Stabiliteit vormt daardoor een van Afrika's hoofdproblemen.

Het is tegen deze achtergrond van ontwikkelingen dat staten hun invloed kunnen en moeten doen gelden. Ondanks de druk die door deze veranderingen op de staten wordt uitgeoefend, zijn zij nog steeds bepalende factoren in de internationale betrekkingen. Al onttrekken de genoemde veranderingen zich voor een deel aan statelijke invloed, voor een ander deel kunnen staten de veranderingen wel degelijk stimuleren en richting geven. Juist ook middelgrote landen als Nederland kunnen en moeten hun invloed aanwenden om te sturen, de voordelen te optimaliseren en om potentiële nadelen en gevaren het hoofd te bieden. Daarvoor is een actief beleid nodig. Daarbij beschouwt Nederland de wereldgemeenschap als geheel, dus met inbegrip van de ontwikkelingslanden. Dit komt tot uitdrukking in de eerste hoofddoelstelling van het buitenlands beleid: de bevordering van internationale ordening. Onderdeel daarvan zijn het stelselmatig bevorderen van het respect voor de internationaal vastgestelde normen en waarden en de versterking van regionale en mondiale structuren en organisaties die instrumenteel zijn in de vormgeving en uitvoering van internationale ordening.

De instabiliteit en conflicthaarden in grote delen van de wereld – niet alleen in veraf gelegen gebieden als Afrika of Azië, maar ook vlakbij, op de Balkan – veroorzaken niet alleen onnoemelijk menselijk leed, maar bergen tevens grote risico's in zich voor vergaande ontregeling van de internationale orde. De bevordering van vrede, veiligheid en stabiliteit is daarom een tweede hoofddoelstelling van het buitenlands beleid, zowel gericht op het ontwikkelen en benutten van instrumenten op het gebied van conflictpreventie, als op de versterking van het internationaal potentieel om civiel of militair een bijdrage te leveren aan crisisbeheersing.

Binnen de Europese Unie wordt in dit kader, als een onderdeel van de verdieping van de Europese integratie, een Europees veiligheids- en defensiebeleid ontwikkeld. Europese integratie, waarvan de bevordering een blijvende hoofddoelstelling is, beperkt zich niet tot de huidige leden van de Unie. De regering zet zich in voor een spoedige uitbreiding, waarvan ook een stabiliserende werking zal uitgaan. Tegelijkertijd streeft de regering ernaar belangrijke hervormingen te realiseren die nodig zijn om te garanderen dat de Europese besluitvorming in de nieuwe situatie voortvarend en transparant zal zijn.

Ook blijft de regering zich richten op delen van de wereld waarin de directe Nederlandse belangen minder zichtbaar zijn. Een welvarend land als Nederland moet voorop blijven lopen in de internationale actie tot vermindering van armoede: de vierde hoofddoelstelling. Nederland legt daarbij veel nadruk op een coherente aanpak. Zowel nationaal als internationaal kan het beleid ten gunste van ontwikkelingslanden effectiever worden indien de verschillende onderdelen (naast ontwikkelingssamenwerking ook bijvoorbeeld vrede en veiligheid, handel en landbouw) goed op elkaar aansluiten. In het nationale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid stelt de regering vraaggerichtheid en ownership bij de partnerlanden voorop. De bilaterale samenwerking is gericht op een beperkt aantal landen. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van een sectorale benadering, waarbij de Nederlandse hulpinspanning aansluit bij het door het ontvangende land gevoerde beleid in de betrokken sector.

De vijfde hoofddoelstelling betreft de bilaterale betrekkingen van het Koninkrijk. Het onderhouden en versterken van bilaterale betrekkingen vormt een doel op zichzelf, omdat goede betrekking onmisbaar zijn om doelstellingen op uiteenlopende terreinen te verwezenlijken. Deze doelstellingen beperken zich niet tot het bilaterale vlak, maar bilaterale betrekkingen spelen ook een belangrijke rol ter vergroting van de invloed van Nederland in multilateraal kader. Het gaat hier om bilaterale afstemming en waar mogelijk coördinatie van beleid en beleidsvoornemens ten behoeve van multilateraal overleg. Bilaterale betrekkingen betreffen belangen op uiteenlopend gebied: politieke, economische, culturele en ook van individuen. Deze belangen kunnen de Nederlandse overheid betreffen, maar ook het Nederlands bedrijfsleven, Nederlandse maatschappelijke organisaties of personen, zowel Nederlandse staatsburgers (consulaire dienstverlening) als vreemdelingen (asiel en migratie).

Nederland wil met een aantal EU-partners de samenwerking verder intensiveren. Dat geldt ook voor de Benelux. Naast de interne Benelux-samenwerking, waarbij lagere overheden een grote rol spelen, heeft samenwerking tussen Nederland, België en Luxemburg een toegevoegde waarde in de aanloop naar besluitvorming in de Europese Unie. Hiertoe zal het Benelux-vooroverleg worden geïntensiveerd.

Daarnaast hecht de regering veel belang aan de transatlantische relatie. Als machtigste land ter wereld hebben de Verenigde Staten veel invloed op beleidsgebieden die ook voor Nederland van belang zijn (denk aan de internationale ordening en aan vrede en veiligheid). Ook heeft Nederland grote belangen, bijvoorbeeld op economisch terrein, in Noord-Amerika. Het onderhouden van goede banden met de Amerikaanse regering is dan ook essentieel. In 2001 zal dit nog extra spelen, aangezien de Verenigde Staten in dat jaar een nieuwe president, een nieuwe regering en een nieuw parlement krijgen. Vanuit een krachtige nationale en waar relevant ook Europese positie dient steeds te worden gezocht naar gemeenschappelijke inzichten en overeenkomstige doelstellingen.

In 2001 zal de politieke, economische, ontwikkelings- en culturele samenwerking met Indonesië intensiever worden. Leidraad is de «agenda voor samenwerking» die in 2000 tussen de regeringen van beide landen werd overeengekomen. De ontwikkelingssamenwerking is gebaseerd op de prioriteiten van de Indonesische regering en vindt zoveel mogelijk plaats via multilaterale kanalen. Het Nederlandse beleid inzake Indonesië is neergelegd in de Indonesië-notitie, die de Kamer medio 2000 is toegegaan.

De regering hoopt dat de nieuwe regering in Suriname onder leiding van President Venetiaan de versterking van de democratische rechtsstaat en de economische ontwikkeling met kracht ter hand zal nemen. Wanneer de Surinaamse regering zich werkelijk voor goed bestuur en goed beleid inzet, kunnen Nederland en Suriname samen verder werken aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking.

Zoals vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is het buitenlands beleid een aangelegenheid van het Koninkrijk als geheel. Het buitenlands beleid beoogt de waarden en belangen van het Koninkrijk in zijn geheel alsook van de samenstellende delen afzonderlijk te dienen. Dit betekent dat de belangenbehartiging van de Nederlandse Antillen en Aruba een speciale plaats inneemt. Dit geldt in het bijzonder voor de economische belangen van deze Koninkrijksdelen met de landen in de regio en in de Verenigde Staten. Daarnaast hecht de regering waarde aan het behoud van de speciale banden van de Koninkrijkspartners met de Europese Unie.

In het verlengde van de bilaterale betrekkingen liggen de regionale benaderingen. Het beleid ten aanzien van deze gebieden is geïntegreerd, in de zin dat een mix van instrumenten (op de terreinen van politiek, veiligheid, economie en ontwikkelingssamenwerking) via de meest effectieve kanalen (multilateraal en bilateraal) in onderlinge samenhang wordt ingezet. Hieronder wordt in het kort ingegaan op het beleid ten aanzien van enkele regio's waarop Nederland zich in het bijzonder richt. Ook zijn passages over deze regio's in verschillende beleidsartikelen terug te vinden.

Het Nederlandse Balkan-beleid weerspiegelt in al zijn bilaterale en multilaterale facetten de wens om de landen van die regio in de Europese structuren te verankeren. Nederland blijft zich actief inzetten voor een samenhangend, effectief en zichtbaar EU-beleid voor de Balkan. De Nederlandse betrokkenheid bij het Stabiliteitspact, de High Level Steering Group en de Kiesgroep van de Wereldbank is van belang bij het streven naar vrede, welvaart en multi-etnisch samenleven in de regio.

De hoofdlijnen van het Afrika-beleid zijn uiteengezet in de Afrika-notitie, die ook voor 2001 de leidraad is. Zowel bilateraal als in EU- en VN-verband benadrukt Nederland de noodzaak van een geïntegreerd Afrika-beleid waarin politieke, economische en ontwikkelingsinstrumenten in samenhang worden ontwikkeld en vorm gegeven. Nederland plaatst tijdens zijn lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad de Afrikaanse veiligheidsproblematiek stevig op de agenda. In 2001, na het Nederlandse lidmaatschap, zal de regering bevorderen dat de genomen Veiligheidsraad-initiatieven (met name Ethiopië/Eritrea en Liberia/Sierra Leone) een zo goed mogelijk vervolg krijgen. Ook blijft de regering zich inzetten om vanuit de EU en in breder VN-verband een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verschillende conflicten in Afrika. Tevens richt Nederland zich op vredesopbouw in post-conflict situaties. De structurele ontwikke- lingsrelatie met een tiental Afrikaanse landen krijgt intussen vorm.

Ons land zal naar vermogen, zowel bilateraal als in EU-verband, bijdragen aan de totstandkoming van vredesregelingen in het Midden-Oosten die gezamenlijk alomvattend moeten zijn en die een einde moeten maken aan het geschil tussen enerzijds Israël en anderzijds de Palestijnen, Syrië en Libanon. Hiertoe voert Nederland een dialoog met de betreffende partijen en draagt het bij aan het respect voor mensenrechten, aan democratisering, economische groei en transparanter bestuur in de regio. Tevens bevordert ons land de regionale samenwerking, met name in de watersector, waarin Israël, Jordanië en de Palestijnse Autoriteit samenwerken. Ook helpt Nederland bij de verdere opbouw van de Palestijnse maatschappij door een ontwikkelingsprogramma, waarvan de aanleg van Gaza-haven onderdeel uitmaakt.

VERWEZENLIJKING VAN ONZE DOELSTELLINGEN

De regering werkt met voortvarendheid aan de verwezenlijking van de genoemde doelstellingen. Daarbij worden voor het komend begrotingsjaar de volgende accenten geplaatst. Een uitgebreidere uiteenzetting is te vinden in de paragrafen over de hoofddoelstellingen en de beleidsartikelen (zie ook de leeswijzer).

I. Internationale ordening

Geordende verhoudingen tussen staten, volkeren en mensen zijn een essentiële voorwaarde voor vrede, welvaart en het welzijn van de wereldgemeenschap. Tegelijkertijd is een goed functionerende internationale ordening ook in het Nederlandse nationale belang. Ons land is op tal van gebieden voor zijn ontplooiing afhankelijk van vrije internationale contacten en goed functionerende multilaterale structuren. De regering blijft zich inzetten de internationale orde op juridisch, politiek, economisch, financieel, sociaal, ecologisch en ontwikkelingsterrein te versterken, inclusief de internationale instellingen en hun onderlinge samenhang en samenwerking.

Een speerpunt van het beleid is de wereldwijde bevordering van respect voor de rechten van de mens. Nederland neemt en ondersteunt initiatieven die een betere naleving van burgerrechten en politieke rechten, alsook van economische, sociale en culturele rechten bevorderen. De nadruk ligt op het in de praktijk verdedigen van de mensenrechten, het integreren van die rechten in de nationale rechtssystemen en de versterking van de nalevingsmechanismen. Bepaalde thema's, zoals vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid, en kwetsbare groepen, vooral vrouwen, kinderen en minderheden, ontvangen speciale aandacht. Net als op andere deelterreinen van de internationale ordening werkt Nederland, onder handhaving van de eigen beleidsinzet, samen met gelijkgezinde partners – in de eerste plaats in de Europese Unie. De nieuwe mensenrechtenambassadeur van Nederland zal zich richten op het opnemen van mensenrechten in bredere beleidsdossiers op het Ministerie. Zij zal de dialoog over mensenrechten en buitenlands beleid met de Nederlandse samenleving actief zoeken en intensiveren, en zij zal uiteraard de mensenrechten aan de orde stellen in internationaal overleg en missies naar afzonderlijke landen.

De regering wil de bijzondere positie die Nederland (en met name de stad Den Haag) inneemt als gastheer van een groeiende reeks internationale instellingen, handhaven en versterken. Den Haag groeit uit tot juridische hoofdstad van de wereld. De komst van het Internationaal Strafhof zal die positie sterker maken.

Voor wat betreft de financieel-economische ordening is de Nederlandse inzet bij de WTO onder meer gericht op vergroting van de toegankelijkheid en doorzichtigheid van het multilaterale wereldhandelsstelsel. De regering streeft onverminderd naar een nieuwe handelsronde die tevens een «ontwikkelingsronde» moet zijn. De armere landen moeten beter in staat worden gesteld te profiteren van de globalisering. Deze landen hebben daarnaast veel belang bij een versterking van de internationale ontwikkelingsarchitectuur. De uitwerking van de voornemens van de regering op dat laatste terrein is opgenomen in de recente notitie «Samen werken voor effect».

II. Vrede, veiligheid en stabiliteit

Nederland voert een actief veiligheidsbeleid, dat zich niet beperkt tot de zorg voor de veiligheid van het eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied, maar zich ook richt op conflictpreventie en crisisbeheersing, zowel in Europa als daarbuiten, bijvoorbeeld in Afrika en het Midden-Oosten. Een dergelijk beleid vergt inspanningen op politiek, militair, economisch, financieel en humanitair gebied.

Nederland levert een substantiële bijdrage aan internationale vredesoperaties. Het zwaartepunt van de Nederlandse inzet lag de afgelopen jaren op de Balkan, en ligt vanaf midden 2000 op de NAVO-geleide vredesmacht SFOR in Bosnië-Herzegowina. Hiernaast doet Nederland mee aan vredesoperaties in het Midden-Oosten (UNTSO) en op Cyprus (UNFICYP). Als NAVO-lid is Nederland betrokken bij de besluitvorming over de taken en het optreden van deze eenheden. Daarnaast levert ons land bijdragen aan verschillende door de VN-geleide vredesoperaties.

De NAVO is bezig met een modernisering en aanpassing op basis van de vijf kerntaken die het bondgenootschap in zijn nieuwe Strategische Concept heeft vastgelegd. Nederland hecht hierbij veel belang aan de opheffing van de militair-operationele tekortkomingen van het bondgenootschap, en aan de samenwerking met de aspirant-leden en de overige partners, dit laatste zowel in de vorm van militair-civiele samenwerkingsactiviteiten als door deelname in de NAVO-geleide vredesoperaties op de Balkan. Nederland speelt een actieve rol bij de voorbereiding van aspirant-leden op mogelijke toetreding tot de NAVO, een onderwerp dat op de eerstvolgende topconferentie van het bondgenootschap, die uiterlijk in 2002 gehouden wordt, aan de orde zal komen. Door de NAVO wordt bezien hoe het Bondgenootschap kan bijdragen aan de ontwikkeling van een effectief en geloofwaardig Europees veiligheids- en defensiebeleid.

In de EU is de ontwikkeling van een Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB, zie ook onder Europese integratie) gericht op het tot stand brengen van een civiele en militaire capaciteit, die kan worden ingezet voor crisisbeheersing in en buiten Europa. Hierbij is voor Nederland een bijzondere rol weggelegd in verband met het voorzitterschap van ons land van de WEU in de eerste helft van 2001. Hoewel dit voorzitterschap naar verwachting vooral procedureel en uitvoerend van aard zal zijn, zal vooral de uitwerking en uitvoering van de besluitvorming, eind 2000, rond de overdracht van de operationele taken van de WEU aan de EU de nodige aandacht vergen. Nederland zet zich ervoor in om de samenwerking tussen de EU en de NAVO te intensiveren. Ook ondersteunt Nederland de rol van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). De regering voert nu campagne voor een Nederlands voorzitterschap van de OVSE in 2003.

Nederland draagt actief bij aan internationale wapenbeheersing. De internationale agenda krijgt steeds meer aandacht voor «menselijke veiligheid» – veiligheid die zich niet beperkt tot de afwezigheid van de klassieke, inter-statelijke oorlog, maar ook de bestrijding van de wapens die in onze tijd de meeste mensenlevens eisen, zoals kleine wapens en landmijnen, tot doel heeft. Nederland is in 2001 in het kader van het Verdrag van Ottawa voorzitter van het standing committee voor het ruimen van anti-personeelsmijnen en is tevens nauw betrokken bij de VN-conferentie over kleine wapens, die medio 2001 zal plaatsvinden. Ten aanzien van de Amerikaanse plannen voor de ontwikkeling van een National Missile Defense (NMD) bepleit Nederland bij de Verenigde Staten dat een eventueel Amerikaans besluit tot plaatsing wordt voorafgegaan door overeenstemming met Rusland over noodzakelijke aanpassingen van het Anti Ballistic Missile verdrag (ABM).

Nederland blijft zijn aandeel leveren met betrekking tot het terugdringen van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen. Ons land wenst een spoedige totstandkoming van het verificatieregime voor het Biologische-Wapensverdrag. In dit kader voert de regering campagne voor Den Haag als vestigingsplaats van de op te richten organisatie die moet toezien op de naleving van het verbod op biologische wapens. Naast activiteiten in het kader van de VN en de Ontwapeningsconferentie in Genève maakt Nederland zich in de NAVO sterk voor een actieve bijdrage op het vlak van vertrouwenwekkende maatregelen, verificatie, non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening.

Uit humanitair oogpunt blijft Nederland zich inzetten voor het lenigen van noden als gevolg van natuurrampen of gewelddadig conflict. De effectiviteit van de humanitaire hulp moet worden vergroot, door verhoging van de snelheid wanneer die wordt verstrekt en door verbetering van de duurzaamheid en de kwaliteit.

In 2001 zal het programma gericht op goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw verder worden vormgegeven. Het gaat om het opzetten, hervormen en versterken van overheids- en maatschappelijke instellingen, alsmede om het bevorderen van de dialoog in de betrokken samenlevingen met als doel goed bestuur, respect voor mensenrechten en duurzame vrede te verankeren. Hierbij speelt het bevorderen van democratisering en van de rechtsstaat een belangrijke rol.

De bescherming van individuele mensenrechten ligt primair bij de nationale staat. Door sommige regeringen worden echter de rechten van hun burgers met voeten getreden. Als gevolg hiervan (en soms ook in een situatie van algehele maatschappelijke ordeloosheid) kunnen zich humanitaire catastrofes voltrekken. De regering heeft – onder meer door het beleggen van twee internationale symposia in Scheveningen en Noordwijk – een discussie op gang gebracht over de legitimiteit van het gebruik van geweld als een middel om aan zulke grootschalige mensenrechtenschendingen een eind te maken. Zij neemt zich voor die discussie over humanitaire interventie de komende tijd te intensiveren. En marge van het Nederlandse voorzitterschap van de Veiligheidsraad in november 2000 organiseert Nederland (in samenwerking met de International Peace Academy) in New York een derde seminar. Nederland streeft naar het opstellen van richtlijnen voor de Veiligheidsraad ten behoeve van humanitaire interventies. Daarbij wordt gezocht naar een nieuw evenwicht tussen de soevereiniteit van staten en de universaliteit van de rechten van de mens. Terwijl de regering gebruik van geweld (ook zonder dat daartoe expliciet machtiging door de Veiligheidsraad is verleend) niet uitsluit, probeert zij internationale steun te verwerven om dit te binden aan een aantal voorwaarden.

III. Europese integratie

De Europese Unie is een uniek voorbeeld van internationale ordening en speelt een cruciale rol in de toekomst van ons land. Verdieping en verbreding van de Europese integratie staan voor de regering centraal. In het afgelopen jaar zijn nieuwe aanzetten gegeven die in 2001 verder ontwikkeld zullen worden. De Unie heeft zich, met volle inzet van Nederland, ambitieuze doelen gesteld, die in feite een nieuwe fase in het proces van Europese integratie inluiden.

De toekomstige uitbreiding van de EU is van groot belang. Nederland zal het proces van toetreding van de kandidaat-lidstaten met overtuiging bevorderen door een actieve inbreng in de toetredingsonderhandelingen, door bij te dragen aan de uitgebreide EU-assistentie aan de kandidaat-lidstaten en door de kandidaat-lidstaten langs bilaterale weg met speciale instrumenten en programma's aanvullend te ondersteunen. De gunstige sociaal-economische omstandigheden van dit moment dienen te worden benut om het toetredingsproces te versnellen en toetreding binnen enkele jaren mogelijk te maken. Om klaar te zijn voor de uitbreiding, moeten de besluitvaardigheid en het democratisch gehalte van de EU worden versterkt. In december 2000, op de EU-top te Nice, wordt de Intergouvernementele Conferentie (IGC 2000) over de mede daartoe noodzakelijke herziening van het Unie-Verdrag afgesloten. De regering zal daar onder andere proberen besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid tot regel te maken, nauwere samenwerking een werkbare optie te houden, het Europese Hof van Justitie en de Europese Rekenkamer beter op hun verzwaarde taken toe te rusten en het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) in het verdrag te verankeren.

Ook is de verwachting dat de Europese Raad van Nice zal besluiten over een Handvest voor de Grondrechten voor de Unie. Het Handvest zal naar verwachting het karakter krijgen van een politieke verklaring maar op termijn een juridisch bindend instrument kunnen worden. De regering meent dat de Europese Raad de modaliteiten zou moeten bepalen van het debat dat daarover in de EU moet worden gevoerd.

De regering ondersteunt ten volle de realisatie van de doelstelling die tijdens de Europese Raad van Lissabon, maart 2000, overeengekomen is op het gebied van werkgelegenheid, economische hervorming en sociale cohesie, namelijk dat de Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet worden, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. In het licht van snelle en ingrijpende ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologie is een samenhangend sociaal-economisch beleid in Europa in gang gezet. De regering neemt de implementatie van de actiepunten op nationaal en Europees niveau krachtig ter hand.

In vervolg op de Europese Raad van Tampere, in 1999, waar een ambitieus programma werd opgesteld ter verwezenlijking van een EU-ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, besteedt Nederland veel aandacht aan het uitvoeren van de verschillende afgesproken stappen die gezet moeten worden. In dit verband pleit de regering met nadruk voor de totstandkoming van een gemeenschappelijk EU-beleid ten aanzien van asiel en migratie, dat in de externe relaties van de EU geïntegreerd moet worden, bijvoorbeeld door de opname van terug- en overnameclausules in overeenkomsten met derde landen. Voor de beheersing en controle van migratie is het van groot belang dat de EU een level playing field wordt, waarop voor alle spelers dezelfde regels gelden. Evenzeer hecht de regering grote waarde aan de uitvoering van de actieplannen op het gebied van drugs en aan bestrijding van de criminaliteit op Europees niveau.

Nederland streeft een versterking van het externe beleid van de Unie na. Dit betreft zowel de relatie van de EU met derde landen en regio's, als de ontwikkeling van een eigen, gemeenschappelijk Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Dit EVDB moet een belangrijk onderdeel worden van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB). De ontwikkeling van het EVDB, die spoort met de opvatting van de regering dat de NAVO de hoeksteen van het Nederlands veiligheidsbeleid blijft, is noodzakelijk voor de door Nederland gewenste verdieping van de Europese integratie. Het EVDB is een proces met vele facetten. Deel van het EVDB is de ontwikkeling van het het vermogen van de EU in crisis- situaties zo nodig civiel en militair een bijdrage aan crisisbeheersing te leveren.

Bij dit alles blijft de regering de noodzaak van Europese budgetdiscipline krachtig benadrukken.

IV. Duurzame armoedevermindering

Ontwikkelingssamenwerking vergt een gecoördineerde beleidsinzetter ondersteuning van een strategie voor vermindering van armoede in de ontvangende landen. Ook moet de betrokken landen in de internationale verhoudingen meer ruimte worden verleend. Het is niet effectief de productie voor de markt van kleine boeren te stimuleren als zij worden weggeconcurreerd door exportsubsidies van rijke landen. Kwijtschelding van schuld heeft vooral zin als landen de mogelijkheid wordt geboden zelf hun deviezen te verdienen via export. Het scheppen van die ruimte voor ontwikkelingslanden stelt hoge eisen aan de coherentie van het internationale beleid, of het nu gaat om handelsbeleid, landbouwbeleid, milieubeleid of het wapenexportbeleid. Op al die terreinen kan door een coherente aanpak veel vooruitgang worden geboekt met armoedevermindering in ontwikkelingslanden. De regering zal zich voor een dergelijke coherentie inzetten in internationale organisaties, in Brussel, maar zeker ook in het eigen internationale beleid.

Gedurende de jaren tachtig en negentig zijn de economische en sociale aspecten van ontwikkeling vaak apart behandeld, zonder oog voor de onderlinge samenhang. Dit heeft de internationale samenwerking geen goed gedaan. Inmiddels wordt daarom door multilaterale en bilaterale donoren op verschillende terreinen aandacht geschonken aan een geïntegreerde benadering van de economische en de sociale invalshoek, een proces dat nog verder doorgezet kan worden. De regering steunt deze verdergaande samenhang tussen de economische en sociale aspecten van het ontwikkelingsbeleid. Mede in dit verband bevordert Nederland een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen op het terrein van internationale ontwikkeling, met name de Wereldbank, het IMF en de VN-instellingen, om te bewerkstelligen dat het multilaterale stelsel maximaal zal zijn toegesneden op de ontwikkelingsproblemen van de komende jaren.

In een verantwoorde kanaalkeuze wordt de hulp geleid via het kanaal dat in de betreffende situatie het effectiefst is. Aan de hulp via particuliere organisaties en via multilaterale instellingen wordt door de regering hoge eisen gesteld die nopen tot een voortdurende kritische dialoog met de betrokken organisaties.

De regering wil dat ontwikkelingslanden die daar op basis van hun beleid voor in aanmerking komen, schuldverlichting krijgen. Internationaal wordt dit onderwerp onder andere behandeld in het HIPC-initiatief, gericht op de Heavily Indebted Poor Countries (HIPC). In 2001 zullen vermoedelijk veel van deze landen aan de criteria voor schuldverlichting hebben voldaan. Nederland ondersteunt ontwikkelingslanden bij het voldoen aan de HIPC-criteria. Uiteraard zal ons land ook uitgebreid financieel aan de schuldverlichting bijdragen. Tevens zal het andere (grote) donoren aansporen om niet alleen hun reeds gedane financiële toezeggingen gestand te doen, maar om ook extra bij te dragen zodat, op basis van een evenwichtige lastenverdeling, het totaal benodigde bedrag beschikbaar komt.

In het kader van de vermindering van armoede in ontwikkelingslanden ondersteunt Nederland de invoering van de reeds genoemde Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's). In 1999 namen de Wereldbank en het IMF het initiatief tot de invoering hiervan. De PRSP's vormen de basis voor de zachte IMF- en Wereldbank-leningen en voor HIPC-schuldver- lichting. De PRSP's worden door de overheden van ontwikkelingslanden zelf opgesteld, in consultatie met maatschappelijke groeperingen aldaar. De landen moeten hierin aangeven hoe zij de armoede willen verminderen. Economische groei moet plaatsvinden op zodanige wijze, dat die een aanzienlijke bijdrage levert aan het verminderen van armoede. In dit verband is onder andere werkgelegenheidscreatie van groot belang. Nederland neemt actief deel aan de discussie die internationaal over de inhoud van deze pro-poor growth op gang is gekomen.

Nederland streeft ernaar dat de PRSP's ook een centraal instrument worden voor de coördinatie van de internationale hulp aan het betreffende ontwikkelingsland. Ons land is mede betrokken geweest bij de uitwerking van het PRSP-concept in Washington en ondersteunt thans de introductie en uitvoering daarvan in ontwikkelingslanden. Bij de opzet en uitvoering van PRSP's is de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld van groot belang. Bij de coördinatie van de hulp wordt zowel het bilaterale kanaal (de ambassades ter plaatse) als het multilaterale kanaal (Wereldbank, IMF, regionale ontwikkelingsbanken en waar mogelijk ook de VN) benut.

Basisonderwijs (het onderwijs in basisvaardigheden en -kennis) vormt een cruciaal onderdeel van ontwikkeling. Zo is gebleken dat investeringen in basisonderwijs voor meisjes tot de meest renderende investeringen behoren voor het verminderen van armoede. Internationaal is als doelstelling overeengekomen dat in 2015 iedereen toegang tot kwalitatief goed basisonderwijs moet hebben. Dit werd in april 2000 op de internationale onderwijsconferentie te Dakar opnieuw bevestigd. Nederland wil een substantiële bijdrage leveren aan het bereiken van basisonderwijs voor iedereen. Uitgangspunt is dat alle landen zelf verantwoordelijk zijn voor het eigen onderwijsbeleid. Indien de politieke wil bestaat om de doelstelling voor het eigen land te bereiken (wat onder meer tot uitdrukking kan komen in de prioriteitstelling binnen een transparante begroting), dan mag de uitvoering niet door uitsluitend een tekort aan financiën worden beperkt. Nederland wil, in coördinatie met andere donoren, met dergelijke landen meerjarige financiële overeenkomsten sluiten om hun onderwijsplannen te helpen realiseren.

Op het terrein van de bilaterale hulp is veel aandacht uitgegaan naar de beperking van het aantal landen waarmee structureel of thematisch wordt samengewerkt en naar de keuze voor een sectorale benadering van de hulp. In 2001 wordt verdere uitvoering gegeven aan het sectorale beleid. Deze uitvoering zal onvermijdelijk de nodige tijd vergen, niet in de laatste plaats omdat Nederland veel waarde hecht aan een intensieve betrokkenheid van de samenwerkingslanden, inclusief hun maatschappelijk middenveld. Het centraal stellen van het ownership van de ontwikkelingsactiviteiten bij het ontvangende land vereist onder meer een mentaliteitsverandering bij alle partijen. Bovendien zal hard moeten worden gewerkt aan de noodzakelijke versterking van de donorcoördinatie. Ook hierbij zijn de wensen van het ontvangende land richtinggevend.

V. Bilaterale betrekkingen

De wisselwerking tussen bilateraal en multilateraal toont zich duidelijk in het kader van het Europese integratieproces. Nederland wil zijn positie in de Europese Unie versterken door verdere intensivering van de bilaterale betrekkingen met Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Italië. Met Zweden zal mede in het licht van het Zweedse voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2001 nauw contact worden onderhouden. Met het oog op de uitbreiding van de Unie vraagt ook de relatie met de kandidaat-toetreders nadrukkelijk om aandacht. Met Polen wordt een speciale relatie onderhouden. Hongarije, Tsjechië en Slowakije krijgen in 2001 bijzondere aandacht langs een meer sectorale weg, onder leiding van verschillende vakministeries. In verband met het toetredingsperspectief van Turkije is ook de relatie met dat land van belang. Daartoe wordt Turkije al in 2000 onder het Matra-programma gebracht.

Meer in het algemeen beoogt de regering de buitenlandse handel en investeringen krachtig te bevorderen, onder meer door directe dienstverlening aan Nederlandse bedrijven. Deze varieert onder invloed van de mogelijkheden en moeilijkheden zoals die zich in de verschillende delen van de wereld voordoen. Van belang zijn het vergaren en verspreiden van informatie op het gebied van handel en investeringen, en het vergroten van de internationale markttoegang voor het Nederlands bedrijfsleven.

De regering hecht grote en blijvende waarde aan het verlenen van diensten aan naar het buitenland reizende of daar verblijvende Nederlanders. Tot deze consulaire dienstverlening hoort de behartiging van belangen van in het buitenland gedetineerde Nederlanders.

Met de extra begrotingsmiddelen die het ministerie bij de Voorjaarsnota 1999 ten behoeve van asiel en migratie zijn toegekend, zijn in 1999 en 2000 zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve uitvoeringscapaciteit van het ministerie structureel versterkt. Thans ligt de nadruk op intensivering en verdere verbetering van de werkprocessen.

Een belangrijk instrument voor het welslagen van het Internationale Cultuurbeleid (ICB) is versterking van de culturele functie op dertien geselecteerde posten. Dit houdt in dat deze posten op cultureel terrein zelfstandiger opereren en hun eigen verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van het ICB en voor het besteden van de bijbehorende financiële middelen. Ook wordt in het buitenland meer bekendheid gegeven aan Nederland als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld, aan het behoud van het Nederlands cultureel erfgoed in het buitenland, en aan de versterking van het internationaal cultureel profiel van Nederland.

DE BEGROTING OP HOOFDLIJNEN

In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de uitgaven door de jaren heen. Tevens wordt ingegaan op de budgettaire wijzigingen per hoofddoelstelling ten opzichte van de begroting 2000. De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat in totaal NLG 13,4 miljard aan uitgaven en NLG 0,1 miljard aan ontvangsten. Het grootste deel van de uitgaven en alle ontvangsten behoren tot de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Alleen de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie op deze begroting valt niet onder het regime van de HGIS.

De uitgaven onder de HGIS zijn geïndexeerd op basis van ontwikkeling van 1,1% van het Bruto Nationaal Produkt (BNP). De HGIS bestaat voor 0,8% van het BNP uit officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance: «ODA») en voor 0,3% van het BNP uit andere uitgaven in het kader van de internationale samenwerking (non-ODA). Het Nederlands buitenlands beleid is een gezamenlijke inspanning van de verschillende ministeries en daarom wordt in een afzonderlijke HGIS-nota 2001 een nadere toelichting op het buitenlands beleid en de daarbij behorende middelen gegeven. Deze nota zal gezamenlijk met de andere begrotingshoofdstukken en de Staat van de Europese Unie op Prinsjesdag aan het Parlement worden aangeboden.

De uitgaven per hoofddoelstelling

Volgend jaar zal elk ministerie de richtlijnen uit de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» hebben geïmplementeerd. Hierop vooruitlopend worden in onderstaande grafieken de begrote uitgaven voor 2001 per hoofddoelstelling weergegeven. In de grafieken zijn ook de verwachte uitgaven van 2000 en de gerealiseerde uitgaven in 1999 weergegeven. Op deze wijze is een inzicht mogelijk in de ontwikkeling van de financiële omvang van elk van de vijf hoofddoelstellingen.

I. Internationale ordeningkst-27400-V-2-1.gif

Ten opzichte van 1999 stijgen in 2000 en 2001 de uitgaven bij beleidsartikel 1 met name als gevolg van hogere uitgaven bij de contributies aan de VN en andere internationale instellingen.

II. Vrede, veiligheid en stabiliteitkst-27400-V-2-2.gif

De stijging ten opzichte van 1999 bij beleidsartikel 2 is het gevolg van het instellen van het Vredesfonds (structureel NLG 15 miljoen). De forse mutatie onder beleidsartikel 3 is het gevolg van de overheveling van de gelden voor vredesopbouw en voor de activiteiten op de Balkan naar andere artikelen (beleidsartikelen 4 en 6).

III. Europese integratiekst-27400-V-2-3.gif

De stijgende trend bij beleidsartikel 5 (Europese integratie) is het gevolg van de hogere Nederlandse afdrachten aan de EU middels het Vierde Eigen Middel. Dit middel is het sluitstuk van de EU-begroting, en stijgt als gevolg van lagere overige EU-afdrachten enerzijds en een hogere EU-begroting anderzijds.

IV. Duurzame armoedeverminderingkst-27400-V-2-4.gif

NB: De algemene bijdragen aan de Internationale Financiële Instellingen worden niet bij beleidsartikel 7 verantwoord, maar op de begroting van het Ministerie van Financiën.

Op basis van bovenstaande grafieken kan in het algemeen worden gesteld dat bij de beleidsartikelen 6, 7 en 8 de meeste uitgaven ten opzichte van die van de voorgaande jaren stijgen. Dit is mogelijk op grond van de toename van OS-middelen als gevolg van de groei van het BNP. De stijging van artikel 6 wordt vooral verklaard door een overheveling van de Balkan-gelden van artikel 4 naar artikel 6 en door een groei van het budget voor macro-georiënteerde programmahulp. De stijging van artikel 7 wordt verklaard door hogere bijdragen aan enkele multilaterale organisaties. De toename van artikel 8 houdt verband met de koppeling van het budget van het medefinancieringsprogramma aan het BNP.

V. Bilaterale betrekkingenkst-27400-V-2-5.gif

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de begroting 2000

Hieronder volgt per hoofddoelstelling een overzicht van de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de definitieve begroting 2000. Dit overzicht houdt ook rekening met de mutaties die bij de Voorjaarsnota zijn verwerkt. Alleen wijzigingen van NLG 10 miljoen of meer zijn opgenomen.

I. Internationale ordening

Onder deze hoofddoelstelling zijn geen significante wijzigingen.

II. Vrede, veiligheid en stabiliteit

in miljoenen guldens20002001200220032004
Beleidsartikel 2     
– Vredesfonds1515151515
Beleidsartikel 3
– Noodhulp– 260000
– VN-vluchtelingenprogramma's1818181818
– Ontmijningsfonds300000
Beleidsartikel 4
– Matra/projecten-programma39152020

Bij beleidsartikel 2 (vrede, veiligheid en conflictbeheersing) is met ingang van 2000 het zogenoemde Vredesfonds ingesteld als gevolg van het amendement-Koenders bij de behandeling van de eerste suppletore begroting 2000. Bij beleidsartikel 3 (humanitaire hulp) is, naar aanleiding van het amendemant-Verhagen, in 2000 sprake van een overheveling van gelden voor noodhulp naar het zogenoemde ontmijningsfonds. Met het instellen van het ontmijningsfonds worden de uitgaven voor humanitaire ontmijning zichtbaar gemaakt. De stijging bij de VN-vluchtelingenprogramma's is het gevolg van een verhoging van de Nederlandse bijdrage aan UNHCR en UNRWA. Tot slot is onder beleidsartikel 4 (goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw) het Matra-programma geïntensiveerd en gedifferentieerd naar de mate van toenadering van landen tot de EU. Het «klassieke» Projecten-programma zal met name in de «nieuwe buren» van de EU, Oost-Europa, versterkt worden ingezet.

III. Europese integratie

in miljoenen guldens20002001200220032004
Beleidsartikel 5
– Vierde eigen middel– 1 139– 864– 278– 457– 478
– Matra/pre-accessie1216182323

Bij beleidsartikel 5 (Europese integratie) is sprake van twee significante wijzigingen ten opzichte van de ramingen in de definitieve begroting 2000. Meerjarig zullen de Nederlandse afdrachten aan de EU via het BNP-middel stijgen. In vergelijking met de cijfers die zijn opgenomen in de begroting 2000 zullen deze jaarlijkse afdrachten echter lager uitvallen. Dit is enerzijds een gevolg van een lager uitgavenniveau dan eerst geraamd, anderzijds van een stijging in de overige EU-afdrachten als gevolg van de voorspoedige economische groei. Het Matra Pre-accessieprogramma wordt flink verhoogd. Conform het gestelde in de nota «Accenten zetten in Midden-Europa» wordt nauwer aangesloten bij het partnerschapsbeleid ten aanzien van Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije. Ook in de Balkan zal van versterkte inzet sprake zijn.

IV. Duurzame armoedevermindering

in miljoenen guldens20002001200220032004
Beleidsartikel 6
– Gedelegeerde sectorale programma's210157267274278
– Niet-gedelegeerde sectorale programma's2120135135148
– Macro-georiënteerde programmahulp– 313– 216– 310– 217– 247
– Wederopbouw Zuidoost-Europa356359000
– NIO– 4– 9– 14– 19– 24
Beleidsartikel 7
– Europees Ontwikkelingsfonds– 32– 27000
– Bijdrage VN-programma's94124123123123
Beleidsartikel 8
– Medefinancieringsprogramma's2956603434
– Bedrijfslevenprogramma– 86– 37272020

Bij beleidsartikel 6 (bilaterale ontwikkelingssamenwerking) zijn de uitgaven voor de gedelegeerde sectorale programma's flink verhoogd. Deze verhoging hangt met name samen met het opstarten van het Indonesië-programma. De mutatie bij de niet-gedelegeerde sectorale programma's heeft betrekking op een stijging van de milieu-uitgaven in verband met de doelstelling op het gebied van milieu (0,1% van het BNP). De verlagingen bij macro-georiënteerde programmahulp houden verband met overhevelingen ten behoeve van de wederopbouw in Zuidoost-Europa in 2000 en 2001, de bijdragen aan multilaterale organisaties en het opstarten van het Indonesië-programma. De uitgaven ten behoeve van de wederopbouw in Zuidoost-Europa zijn thans in een zelfstandig artikel opgenomen. Met ingang van 2002 zullen deze uitgaven deel uitmaken van de reguliere bilaterale hulp. Tot slot zijn de uitgaven voor het NIO verlaagd als gevolg van een meevaller op de rentesubsidies.

De verlaging van het EOF bij beleidsartikel 7 (multilaterale ontwikkelingssamenwerking) hangt samen met de structurele achterstanden bij de Europese Commissie bij het uitputten van de financiële enveloppe. Voorts zijn bij beleidsartikel 7 de Nederlandse bijdragen aan de verschillende partnerschapsprogramma's met VN-instellingen verhoogd.

Bij beleidsartikel 8 (ontwikkelingssamenwerking via de particuliere sector en maatschappelijke organisaties) is sprake van een ophoging van de budgetten voor de medefinancieringsorganisaties in verband met een hogere BNP-raming. De mutaties bij het bedrijfslevenprogramma hangen samen met het ORET-programma. De lagere uitgaven in 2000 en 2001 zijn het gevolg van een onvoldoende instroom van aanvragen en de trage besluitvorming in ontvangende landen. Naar verwachting zal de geplande stroomlijning van de aanvraagprocedure leiden tot meer aanvragen.

V. Bilaterale betrekkingen

in miljoenen guldens20002001200220032004
Beleidsartikel 9
– Roulerende voorzitterschappen135203
Beleidsartikel 11
– Internationaal cultuurbeleid84699

De mutaties bij beleidsartikel 9 hebben met name betrekking op de ophogingen van de uitgaven in verband met het Nederlandse voorzitterschap van de WEU in 2001 en het eventuele Nederlandse voorzitterschap van de OVSE in 2003. Tot slot is het budget voor beleidsartikel 11 (internationaal cultuurbeleid) structureel verhoogd vanwege de positieve ervaringen met dit programma.

Bedrijfsvoering

in miljoenen guldens20002001200220032004
Bedrijfsvoering
– Personeel en materieel binnenland1519171515
– Personeel en materieel buitenland103941028181
– Gebouwen buitenland62442– 18– 18
– Indexering lonen en prijzen HGIS– 36– 22– 9663

De apparaatsuitgaven op het departement en de posten stijgen. Voor het grootste gedeelte betreft het ophogingen ter vergoeding van loon- en prijsstijgingen en de uitdeling eindejaarsmarge (asielbeleid en automatisering). De wijzigingen bij de uitgaven voor gebouwen in het buitenland zijn het per saldo resultaat van een aantal mutaties. Zo is sprake van overhevelingen in verband met de delegatie van het reguliere onderhoud naar de posten en instelling van twaalf regionale steunpunten Technische Zaken enerzijds, en toevoegingen voor prijsbijstellingen anderzijds. Daarnaast worden gelden van 1999 en 2000 doorgeschoven naar latere jaren in verband met vertragingen bij de uitvoering van enkele bouwkundige projecten. Tot slot zijn de uitgaven in verband met de indexering lonen en prijzen HGIS in de eerstvolgende jaren verlaagd door de uitdeling van gelden naar de verschillende HGIS-departementen.

HOOFDDOELSTELLING I. INTERNATIONALE ORDENING

Internationale ordening betreft verhoudingen tussen staten, volkeren en mensen. Deze verhoudingen worden gaandeweg meer beheerst door afspraken, normen en instellingen en steeds minder gekenmerkt door isolement, anarchie en rechteloosheid. De ontwikkeling van anarchie naar ordening is echter niet vanzelfsprekend. Nog steeds worden in delen van de wereld de internationale betrekkingen méér bepaald door het recht van de sterkste dan door ordening op basis van het internationaal recht.

De internationale rechtsorde vormt de kern van internationale ordening. Het Koninkrijk is het enige land ter wereld met een grondwet die de regering opdraagt de internationale rechtsorde te bevorderen (art. 90 grondwet). Langs tal van wegen poogt de regering dan ook de internationale rechtsorde verder uit te bouwen. Voorspelbaarheid en stabiliteit van internationale betrekkingen zijn met name voor een middelgroot land als Nederland van wezenlijk belang.

De regering onderscheidt zes dimensies van internationale ordening: de internationale rechtsorde, de internationale instellingen, de rechten van de mens, de internationale financieel-economische dimensie, de ecologische dimensie en de sociaal-economische dimensie. Beleidsinhoudelijk heeft dit artikel betrekking op internationale instellingen, internationale afspraken, verdragen en kaders en het toezicht op die afspraken, verdragen en kaders.

Tal van bedreigingen in de huidige wereld, of gebreken van het internationaal bestel, kunnen niet op zinvolle wijze worden bestreden of verholpen door één enkele mogendheid, hoe machtig ook. Voorbeelden zijn het garanderen van veiligheid, het behartigen van handelsbelangen, het tegengaan van armoede en het bestrijden van schendingen van mensenrechten. Economische en politieke turbulentie trekken zich weinig van grenzen aan. Hetzelfde geldt voor ongelukken met nucleaire installaties, verstoring van het ecologisch evenwicht, illegale migratie en drugshandel. Een van de grootste uitdagingen voor de internationale gemeenschap de komende decennia is dan ook de internationale ordening te versterken om zo wereldwijde problemen het hoofd te kunnen bieden. Ordening op basis van afspraken en kaders voor overleg is van toenemend belang in een wereld die steeds kleiner wordt door voortschrijding van de techniek.

Beleidsartikel 1 Internationale ordening

A. Algemene doelstelling

Doel van internationale ordening is uiteindelijk een welvarende, rechtvaardige en vreedzame wereld, temidden van een duurzaam milieu.

Om dat ideaal dichterbij te brengen, is ordening van de internationale gemeenschap van wezenlijk belang. Ordening vindt plaats langs de weg van rechtsregels, beleidsafspraken en het onderhouden van internationale kaders. Tot dit werkterrein behoren de wijze waarop overheden zich verhouden tot hun ingezetenen en de wijze waarop zij zich overigens kwijten van de hun toevallende taken. Deelnemers in die ordening mogen in deze tijd niet beperkt worden tot vertegenwoordigers van staten; ook de particuliere sector en, meer in het algemeen, het maatschappelijk middenveld (civil society) behoren daarin een plaats te hebben.

De mate van internationale ordening varieert enorm per beleidsterrein. De regering streeft internationale ordening met kracht na, vanuit het besef dat het tegendeel de mensen verder zou afvoeren van het door hen gehuldigde beschavingsideaal. Anders gezegd, de regering ziet voor internationale ordening geen aanvaardbaar alternatief.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Bevordering van de internationale rechtsorde

De eerste dimensie van internationale ordening is de bevordering van de internationale rechtsorde. Internationale betrekkingen dienen bij voorkeur plaats te vinden op basis van algemeen aanvaarde rechtsregels en -beginselen. Tezamen met instanties die op naleving daarvan toezien, bepalen zij of de internationale rechtsorde functioneert. Deze vormt de kern van internationale ordening.

Den Haag is uitgegroeid tot juridische hoofdstad van de wereld. Het zal met de komst van het Internationaal Strafhof die positie sterker kunnen uitdragen. De goedkeuringsprocedure met betrekking tot het Statuut van het Hof zal naar verwachting in 2001 tot ratificatie door het Koninkrijk leiden. Aansluitend aan de afronding van onderhandelingen over de elementen van misdrijven en het reglement betreffende bewijs- en procesvoering volgt nog de nadere uitwerking van reglementen inzake financieel beheer, de vergadering van verdragspartijen en de voorrechten en immuniteiten van het Strafhof.

Nederland zet zich in voor de spoedige oprichting van een permanent secretariaat van het Antarctisch Verdrag. Daarnaast zal met het oog op de groeiende samenwerking in de Arctische Raad in samenwerking met andere betrokken departementen de oprichting, naast het bestaande Nederlands Antarctisch Programma, van een Nederlands Arctisch Programma ter hand worden genomen.

Het terugdringen van corruptie krijgt steeds meer aandacht in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Dit vraagt om uiteenlopende maatregelen, onder meer ter bevordering van goed bestuur in ontvangende landen (zie beleidsartikel 4). Nederland betaalt mee aan het mondiale VN-programma ter bestrijding van corruptie van het United Nations Centre for International Crime Prevention (CICP).

De volgende activiteiten – alle in 2001 van belang – zijn gericht op het bevorderen van de internationale rechtsorde:

• het behoud en waar mogelijk de verdieping van de vooraanstaande rol die het Koninkrijk vervult bij de voortgaande ontwikkeling en codificatie van het internationaal recht. De rol van gastland van het Internationaal Gerechtshof, het Permanente Hof van Arbitrage, het Joegoslavië-tribunaal, het Iran-Irak Claims Tribunal en het Internationale Strafhof draagt daaraan bij;

• de bevordering van de naleving van rechtsregels, op multilateraal, regionaal, interregionaal, bilateraal en thematisch niveau (ondermeer door handhaving door de te Den Haag gevestigde Hoven en Tribunalen en de EU- en EVRM-hoven);

• de bevordering van een tijdige rapportage op grond van de mensenrechtenverdragen en waar nodig verbetering van het rapportagesysteem van deze verdragen, in Nederland met name via invoering van een voor alle departementen geldende uniforme rapportage-structuur;

• de bevordering van vreedzame geschillenbeslechting op basis van het recht: bijvoorbeeld het bevorderen van de ratificatie van de 1899/1907 Haagse Conventies tot vreedzame beslechting van internationale geschillen en de stimulering van de verdere ontwikkeling van het WTO-mechanisme gericht op de beslechting van handelsgeschillen, alsmede steun aan verbetering van toegang daartoe voor arme landen (WTO-Rechtswinkel);

• intensivering van de samenwerking op het punt van fraude- en terrorismebestrijding. Nederland zal in internationaal overleg een multidisciplinaire benadering van het fenomeen corruptie benadrukken en, waar internationaal een repressieve benadering van criminaliteit overheerst, ook preventieve maatregelen voor het voetlicht brengen;

• verdere beleidsontwikkeling met betrekking tot humanitaire interventie;

• de inzet in de onderhandelingen te New York over de invulling van het Internationaal Strafhof. Deze inzet richt zich op bevordering van de universaliteit van het Statuut en op handhaving van de delicate balans tussen de effectiviteit van het Hof en de nationale soevereiniteit;

• het bevorderen dat de statengemeenschap als geheel de automatische en ongeclausuleerde rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof erkent en het bevorderen van het spoedig in werking treden van het Internationaal Strafhof; en

• het organiseren door Nederland (de Ministeries van Financiën, BZK, Justitie, EZ en BZ gezamenlijk) van het Global Forum II (voluit: het Global forum on fighting corruption and safeguarding integrity; het eerste was in Washington in 1998) waar een conventie inzake corruptiebestrijding en de intensivering van de samenwerking op dit terrein op de agenda staan.

Versterking van internationale instellingen

Dit betreft de versterking van internationale instellingen en hun onderlinge samenwerking en samenhang. Het in stand houden van een stelsel van internationale organisaties en vergroting van de effectiviteit van deze organisaties, alsook de bevordering van hun doelmatigheid, is een belangrijk aspect van het door de regering aangehangen multilateralisme. Het is voor het Koninkrijk essentieel invloed te verkrijgen, te behouden en te versterken in de fora waar de beslissingen vallen. Multilaterale diplomatie verdient dan ook met recht grote aandacht van de regering.

De VN is het internationale forum bij uitstek voor het aanpakken van wereldwijde vraagstukken. De VN beschikt in de gespecialiseerde organisaties en de fondsen en programma's over grote kennis en internationale ervaring. De regering zal daarom, ook in 2001, actief gebruik maken van de mogelijkheden die de VN biedt om nationale standpunten in internationaal beleid in te bedden en kennis uit te wisselen.

Aan het mondiale multilaterale stelsel – de VN-familie en de Bretton Woods-instellingen – valt een sleutelrol toe bij het streven naar het verwezenlijken van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen. Helaas schiet het stelsel daarbij op vele punten tekort: gebrek aan coherentie op vele fronten (in hulpontvangende landen, op wereldwijd sectoraal niveau en bij de aansturing door de lidstaten), te hoge pretenties, gebrekkig vermogen tot monitoring en implementatie van overeengekomen beleid en doelstellingen en vaak nog steeds tekortschietend beheer. Verbetering op deze punten moet leiden tot een heldere en logische «internationale ontwikkelingsarchitectuur» die is toegerust om de ontwikkelingsuitdagingen aan te gaan.

Voor informatie over de WTO en de OESO wordt verwezen naar de subdoelstelling «financieel-economische ordening». Voor de OVSE, NAVO, CTBTO en OPCW zie beleidsartikel 2. Voor de EU zie beleidsartikel 5.

De volgende inspanningen zijn gericht op het versterken van internationale instellingen:

• het benadrukken dat landen, inclusief de VS, hun betalingsverplichtingen aan de VN stipt nakomen en het voorkomen dat financiële problemen de organisaties aantasten;

• het streven naar een adequate internationale ontwikkelingsarchitectuur zoals beschreven in de notitie «Samen werken voor effect», tezamen met gelijkgezinde landen zoals de Utstein-partners (Nederland, het VK, Duitsland en Noorwegen), via de beleidsbepalende organen en via gerichte financiële bijdragen; en

• de detachering van Nederlanders naar multilaterale instellingen, in het bijzonder op leidinggevende posities.

Bevordering en bescherming van de rechten van de mens

Wereldwijd is nog steeds sprake van grove schendingen op meer of minder structurele schaal. Mensenrechten zijn en blijven daarom een wezenlijk onderdeel van het buitenlands beleid en lopen als een rode draad door vele beleidsterreinen heen. De regering is ervan overtuigd dat de internationale gemeenschap een plicht heeft tot ingrijpen bij gevallen van grove en systematische schendingen van mensenrechten. Het thema mensenrechten wordt door Nederland actief aan de orde gesteld in de diverse multilaterale fora die zich richten op de mensenrechten, zoals de Algemene Vergadering en de Mensenrechtencommissie van de VN, de Raad van Europa, de OVSE, de ILO en ook in EU-kader.

In het bijzonder is daarbij sprake van de volgende activiteiten:

• versterking van het internationaal recht en van internationale en/of regionale organisaties met nadruk op het toezicht op de naleving van mensenrechtennormen;

• bevordering van internationale consensus omtrent de bescherming van mensenrechten;

• versterking van nationale mechanismen voor mensenrechtenbescherming.

De Regering streeft naar een afgewogen combinatie van multilaterale en bilaterale benaderingen en instrumenten. Een belangrijke rol is daarbij weg gelegd voor de in 1999 benoemde mensenrechtenambassadeur. De mensenrechtenambassadeur zal daarnaast de communicatie met de Nederlandse samenleving verder versterken. Mensenrechtenbeleid is immers geen exclusieve regeringsaangelegenheid, maar kan alleen de noodzakelijke creativiteit en energie behouden als er sprake is van verwevenheid met maatschappelijke initiatieven.

Bevordering van financieel-economische ordening

Financieel-economische ordening is belangrijk om het internationaal financieel en economisch verkeer doelmatig en langs verantwoorde banen te laten lopen en wereldwijd economische stabiliteit en groei te stimuleren. Internationale afspraken over handel, investeringen en financieel verkeer zijn vooral voor de kwetsbare economieën van de ontwikkelingslanden van groot belang. Ook deze minder ontwikkelde economieën dienen volwaardig deel te gaan uitmaken van een geïntegreerd en stabiel economisch systeem.

De Nederlandse inzet bij de WTO (zie op dit punt ook de begroting van het Ministerie van Economische Zaken) is onder meer gericht op het vergroten van de toegankelijkheid en doorzichtigheid van het multilaterale wereldhandelsstelsel. De regering streeft onverminderd naar een nieuwe handelsronde die tevens een «ontwikkelingsronde» moet zijn. De armere ontwikkelingslanden moeten beter in staat worden gesteld te profiteren van de globalisering. Verdere liberalisering van de internationale handel voor producten en diensten waarin ontwikkelingslanden een comparatief voordeel hebben, is daartoe noodzakelijk.

Rijke landen moeten maatregelen treffen die het vertrouwen van ontwikkelingslanden in het WTO-proces, dat door het mislukken van Seattle (1999) ernstig is geschonden, herstellen. Nederland zet zich daarbij in voor volledig vrije toegang van producten uit de minst ontwikkelde landen tot de Europese markt, hetgeen mede van belang is voor het welslagen van het HIPC-initiatief. De regering is van mening dat de EU de toekenning van volledig vrije markttoegang niet moet laten afhangen van deelname van overige geïndustrialiseerde landen aan een dergelijk initiatief. Ook is het van belang dat de problemen die ontwikkelingslanden hebben bij de uitvoering van aangegane WTO-verplichtingen, onderkend en aangepakt worden. Nederland richt zich daarbij onder andere op de gevolgen van het TRIPs-verdrag (de overeenkomst inzake de handelsaspecten van intellectueel eigendom) voor ontwikkelingslanden, waarvan het belang gelegen is in de samenhang met ontwikkelingssamenwerking op het gebied van gezondheidszorg (toegang tot essentiële medicijnen) en landbouw (voedselzekerheid, traditionele landbouw, positie van kleine boeren). Nederland streeft naar verbetering van de mogelijkheden van met name de kleinere ontwikkelingslanden om deel te nemen aan WTO-besluitvorming. Meer in het algemeen steunt Nederland de capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden om van het wereldhandelsstelsel te profiteren.

De regering meent dat het functioneren van de WTO als organisatie verbeterd moet worden. Ook moet er meer coherentie en coördinatie komen tussen de inspanningen van de WTO, het IMF, de ITC, de Wereldbank, het UNDP, de UNCTAD en de Europese Commissie op het terrein van handelsgerelateerde institutionele capaciteitsopbouw.

Met betrekking tot internationale financiële stabiliteit ziet Nederland een centrale rol weggelegd voor het IMF. Recente financiële crises hebben geleerd dat er een noodzaak bestaat tot samenwerking tussen de multilaterale banken en het IMF, vooral bij de preventie. Nederland ziet de multilaterale ontwikkelingsbanken als belangrijke instrumenten voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling en armoedevermindering, en blijft de noodzaak benadrukken van intensieve samenwerking en onderlinge coördinatie tussen het IMF, de Wereldbank, andere multilaterale ontwikkelingsbanken, de VN-familie en bilaterale donoren. Nederland participeert actief in deze instellingen. (Voor de financiële bijdragen die hieraan worden verstrekt, zie beleidsartikel 7.)

Ook via de OESO streeft de regering naar verbetering van de onderlinge beleidscoördinatie en consultaties. In 1999 heeft Nederland in de OESO initiatieven genomen op het gebied van duurzame ontwikkeling, harmonisatie van donoroptreden, radioastronomie en hantering van nationale technische standaarden. De behandeling daarvan zal in 2001 doorlopen.

Bevordering van ecologische ordening

Het internationale milieu- en natuurbeleid is integraal deel van internationale ordening. De regering stelt zich tot doel de internationale regelgeving inzake internationaal milieubeleid op consistente wijze te bevorderen. Ook wil Nederland de deugdelijkheid van het management/beheer van internationale milieu-organisaties bevorderen en bijdragen aan het tot stand komen van een adequate onderlinge taakverdeling. Ook hecht de regering veel waarde aan de zogenaamde externe integratie van milieu, dat wil zeggen dat op alle beleidsterreinen, zowel nationaal als internationaal, milieudoelstellingen voor ogen worden gehouden bij het formuleren van beleid.

In de komende periode richt de regering zich op:

• de ratificatie en uitvoering, zowel nationaal als internationaal, van de jongste generatie milieuverdragen, zoals het Kyoto Protocol en het Bioveiligheidsprotocol;

• de afronding van de onderhandelingen over een internationaal verdrag ter uitbanning van een aantal Persistent Organic Pollutants (POP's);

• de voorbereiding van de negende zitting van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD-9) en van de VN-conferentie «Rio + 10» in 2002;

• de voorbereiding van de 21ste reguliere bijeenkomst van de Beheersraad van het VN-Milieuprogramma (UNEP);

• de (Ant)arctische samenwerking: Nederland werkt mee aan de totstandkoming van een Aansprakelijkheidsannex bij het Antarctische Milieuprotocol;

• de bijdrage aan duurzame ontwikkeling en een goede waterrechtsorde door samenwerking onder diverse (VN-)kaderverdragen, zowel in Europa als mondiaal. In 2001 spelen in het bijzonder het beleidsoverleg over internationale stroomgebieden (Rijn-, Maas- en Schelde-overleg) en regionale zeeën (waaronder de Noordzee en de Waddenzee), alsmede het vervolg op het Tweede Wereld Water Forum; en

• de bevordering van nucleaire veiligheid: Nederland doet actief mee aan pogingen van de internationale gemeenschap om de veiligheid van de verouderde kerncentrales in Rusland en Oekraïne te verbeteren en de instellingen op het gebied van de vergunningverlening van en toezicht op de kerncentrales aldaar te versterken. Daarnaast vergen de opzet van het Multilateral Nuclear Environmental Programme in Russia (MNEPR) voor internationale hulp bij het opruimen van kernafval in Noordwest-Rusland en de uitvoering van projecten onder dit programma de nodige aandacht.

Bevordering van sociaal-economische ordening

Sociale ordening betreft de bevordering van internationale sociale rechtvaardigheid. Het gaat hierbij om de positie van vrouwen, sociale integratie van bepaalde groepen in de samenleving (gehandicapten, jongeren, ouderen), alsmede problemen die een ontwrichtende werking op de cohesie van samenlevingen hebben (drugsproblematiek, misdaad, corruptie). Van belang is dat tegenwoordig ook de Bretton Woods-instellingen, meer dan voorheen, zich op de sociale agenda richten. Nederland steunt de verdergaande integratie van economische en sociale aspecten van het ontwikkelingsbeleid.

Een aantal grote wereldconferenties in de jaren negentig heeft de brede consensus opgeleverd dat van duurzame ontwikkeling slechts sprake kan zijn als deze ten goede komt aan alle lagen en groepen van bevolkingen. Sociale ontwikkeling is daarmee tot pendant gemaakt van economische ontwikkeling. De «Tien Toezeggingen van Kopenhagen» en het «Actieplatform» van Beijing vormen concrete agenda's om sociale rechtvaardigheid dichterbij te brengen. Een tweetal functionele commissies van de ECOSOC (de Commissie voor Sociale Ontwikkeling en de Commissie inzake de Positie van Vrouwen) is primair belast met het internationale vervolg op deze Wereldconferenties.

De regering hecht veel waarde aan activiteiten die de vraag naar drugs in met name ontwikkelingslanden verminderen en bijdragen aan een meer gezondheidsgerichte aanpak van de drugsproblematiek. Het United Nations Drug Control Programme (UNDCP) coördineert en stuurt alle VN-drugsbestrijdingsactiviteiten.

De volgende activiteiten krijgen in 2001 in het bijzonder aandacht:

• de versterking, in het kader van het vervolg op de diverse toppen, van het internationale inzicht van het belang van integratie van economisch en sociaal beleid ten behoeve van duurzame ontwikkeling;

• de ontwikkeling van sociale beginselen die overheden en multilaterale instellingen kunnen hanteren bij de formulering van sociaal beleid (met name in de Commissie voor Sociale Ontwikkeling);

• de bevordering van gelijkberechtiging van vrouwen; en

• het bijdragen aan een evenwichtige aanpak van de mondiale drugsproblematiek, waarbij vraag en aanbod in samenhang worden bestreden.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 1: Internationale ordening
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
06.06.02/06.06.06Bijdragen internationaal recht8 1517 2884 5384 5384 5385 0584 538
06.06.11Stichting GOA200200200200200200200
07.05Adviesraad Internationale Vraagstukken603950950950950950950
17.01.01-07Contributies VN77 83590 54891 54890 54890 54890 54890 548
17.01.10OESO bijdrage7 1918 7008 7009 2009 2009 2009 200
Totaal uitgaven93 980107 686105 936105 436105 436105 956105 436
waarvan ODA23 08325 82625 82825 82825 82925 82825 828

D. Prestatiebeoordeling

Bij de prestatiebeoordeling van internationale organisaties wordt gebruikt gemaakt van prestatiegegevens als kengetallen en evaluaties. In jaarverslagen en rapporten van de organisaties, waarin ook overzichten van de inzet van middelen zijn opgenomen, wordt aangegeven in hoeverre de beleidsdoelstellingen verwezenlijkt zijn. Afhankelijk van de organisatie kan Nederland in meer of mindere mate bij de opstelling of beoordeling van dergelijke rapporten betrokken zijn.

Ook stelt Nederland zelf evaluaties op van het functioneren van internationale instellingen, inclusief de Nederlandse inbreng daarin. Voorbeelden hiervan zijn de aan de Kamer verstrekte appreciaties van de VN en de internationale financiële instellingen als kanaal voor multilaterale ontwikkelingssamenwerking. Voorgenomen evaluaties betreffen onder meer het Nederlandse lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad en de incidentele doelbijdragen.

HOOFDDOELSTELLING II. VREDE, VEILIGHEID EN STABILITEIT

De instrumenten die na de Tweede Wereldoorlog in de VN en andere fora zijn ontwikkeld om de internationale vrede te bewaren, zijn voornamelijk gericht op het voorkomen van conflicten tussen staten. Thans echter vragen gewelddadige conflicten binnen staten in toenemende mate de aandacht.

Binnen conflictpreventie kan een onderscheid worden gemaakt tussen structurele conflictpreventie en operationele conflictpreventie. Structurele conflictpreventie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van conflicten. Het gaat om lange termijn ontwikkelingsinterventies gericht op de opbouw van levensvatbare democratieën, waarin minderheden worden gerespecteerd, waarin sprake is van billijke inkomensverdelingen, van legitieme en capabele overheden en van mondige civil societies. Ontwikkeling draagt bij aan vrede en stabiliteit. Het inzetten van ontwikkelingsinstrumenten in combinatie met politieke middelen maakt deel uit van een coherent preventief beleid voor de lange termijn. Wanneer de spanningen echter oplopen, verschuift de aandacht naar operationele conflictpreventie. Het gaat dan om het op korte termijn voorkomen van structureel geweld, het indammen van het conflict en de-escalatie. Vroegtijdige signalering (early warning), preventieve diplomatie en bemiddeling staan daarbij centraal.

De regering zet zich samen met andere landen onder andere in NAVO, EU, OVSE en VN in om door uitwisseling van informatie oplopende spanningen tijdig te signaleren en maatregelen te nemen die bijdragen aan de-escalatie. Instrumenten voor preventieve diplomatie zijn onder andere het uitoefenen van politieke druk, arbitrage, bemiddeling, het uitzenden van fact finding missies, het verlenen van goede diensten om de dialoog te bevorderen en om het tot stand komen van vreedzame oplossingen van conflicten te vergemakkelijken. Preventief beleid kan evenwel alleen succes hebben, indien de belangrijke actoren in het betreffende land bereid zijn aan een oplossing mee te werken. Wanneer diplomatieke beïnvloedingsmiddelen niet het beoogde effect sorteren, kan de internationale gemeenschap overgaan tot sanctiemaatregelen om het beleid kracht bij te zetten, alsook tot een crisisbeheersingsoperatie. Ervaring leert dat het van belang is de sanctiemaatregelen selectief en doelgroep-gericht in te zetten. Door het instellen van zogenaamde smart sanctions wordt getracht de effectiviteit van de maatregelen te maximaliseren en de ongewenste neveneffecten te minimaliseren. De internationale gemeenschap zal in de regel alles in het werk willen stellen om te voorkomen dat met gebruik van militaire middelen een oplossing moet worden afgedwongen, ook al is militair optreden niet altijd te vermijden.

De aanvullende rol van humanitaire hulp bij crisisbeheersing kan bestaan uit het verzachten van de gevolgen van een crisissituatie. Daarnaast kan deze vorm van hulp bijdragen aan de verbetering van de voorwaarden, waaronder naar een conflictoplossing wordt gezocht. Daartegenover staat, in sommige situaties, het risico dat de partijen bij het conflict aan de hulp juist de kracht ontlenen om het conflict voort te zetten. Humanitaire hulp dient deel uit te maken van een kader, waarin de verschillende beleidsinstrumenten elk een eigen plaats hebben.

De NAVO blijft de hoeksteen van onze veiligheid. Het nieuwe Strategisch Concept van het Bondgenootschap van april 1999 heeft het voortdurende belang van de collectieve verdediging bevestigd. Op het mondiale niveau is de EU als speler van formaat teveel een «afnemer» van veiligheid gebleven. De Unie zal duidelijker een «partner» in veiligheid moeten worden en meer verantwoordelijkheid voor de Europese veiligheid moeten gaan dragen. Optreden met de VS in NAVO-verband blijft de voorkeursoptie, maar tegelijkertijd dient Europa zich op te maken voor situaties waarin het nodig is zelf de leiding te nemen. Daarbij hoort een mechanisme waarmee vredesoperaties van beperkte omvang door de EU kunnen worden uitgevoerd.

Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Het Nederlandse veiligheidsbeleid richt zich op

• de veiligheid van het eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied, en

• de bevordering van de internationale vrede, veiligheid en stabiliteit, zowel in Europa als mondiaal.

Dit veiligheidsbeleid in brede zin krijgt gestalte via internationale samenwerking, met name in het kader van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de NAVO en de Europese Unie, alsook via diverse internationale regimes voor ontwapening, wapenbeheersing, non-proliferatie en exportcontrole. De instandhouding en verdere ontwikkeling van organisaties en fora op het terrein van veiligheid draagt op zichzelf bij aan de internationale stabiliteit (zie ook beleidsartikel 1).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Deelname aan vredesondersteunende activiteiten zowel in Europa als daarbuiten

De laatste jaren is de behoefte aan conflictpreventie en crisisbeheersing zowel in Europa als daarbuiten – met name in Afrika, maar bijvoorbeeld ook met betrekking tot het Midden-Oosten vredesproces – substantieel toegenomen. Nederland poogt, samen met zijn bondgenoten en partners, hieraan tegemoet te komen door een beleid gericht op voorkoming en beheersing van crises, de ondersteuning van vredesprocessen alsmede de wederopbouw van getroffen gebieden. Deelname aan vredesoperaties vormt een cruciaal onderdeel van dit beleid. De Defensienota 2000 handhaaft dan ook het Nederlandse ambitieniveau op dit gebied, te weten gelijktijdige deelname gedurende langere tijd aan maximaal vier vredesoperaties, met bijdragen van bataljonsgrootte. Vanzelfsprekend zal de VN-Veiligheidsraad op het terrein van crisisbeheersing een primaire rol blijven spelen.

Tevens maakt Nederland zich, zowel langs bilaterale als multilaterale weg, sterk voor de wederopbouw na afloop van het conflict. Dikwijls moeten militairen, ingezet in het kader van vredesoperaties, ook dergelijke taken ter hand nemen zolang burgerlijke instanties daartoe nog niet in staat zijn. Binnen de Nederlandse krijgsmacht zal dan ook een aparte eenheid voor civiel-militaire samenwerking (CIMIC) worden opgericht, die vanaf 2001 operationeel moet zijn. Met dit initiatief wordt verdere invulling gegeven aan het gemeenschappelijke CIMIC-beleidskader dat door de Ministers van Buitenlandse Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking en van Defensie reeds werd vastgesteld.

Voorts blijkt in post-conflictgebieden grote behoefte te bestaan aan politiemensen met een civiele dan wel militaire achtergrond. Nederlandse marechaussees zijn in Bosnië en Albanië reeds actief bij de advisering, begeleiding en opleiding van de plaatselijke politie. Verruiming van de mogelijkheden om Nederlands personeel te leveren voor missies van politie en marechaussee is een belangrijke doelstelling.

Wereldwijd gezien is de Nederlandse inzet gericht op het bijdragen aan:

• de verdere ontwikkeling van het instrumentarium voor early warning en preventieve diplomatie;

• de versterking van het VN-secretariaat en met name de planningscapaciteit van de afdeling voor vredesoperaties;

• het bevorderen van de samenhang in activiteiten op het terrein van vredesopbouw van internationale organisaties;

• het bevorderen van de veiligheid van humanitaire werkers;

• de versterking van de regionale capaciteit voor vredeshandhaving, met name in Afrika;

• het waken over de naleving en het bevorderen van doelmatigheid van sanctieregimes;

• het bevorderen van discussie over onderwerpen als humanitaire interventie; en

• de financiering van deelname van ontwikkelingslanden aan vredesoperaties.

In 2001 is een bedrag van NGL 15 miljoen beschikbaar voor het Vredesfonds dat is ingesteld op basis van de motie-Koenders (begrotingsbehandeling 2000) met als doel deelname van ontwikkelingslanden aan vredesoperaties te vergemakkelijken en vredesdialogen te ondersteunen.

Bevordering van stabiliteit en veiligheid op de Balkan

Het zwaartepunt van de Nederlandse inspanningen op het vlak van crisisbeheersing blijft vooralsnog op de Balkan liggen. Deze regio vraagt om een langdurige internationale presentie, zowel civiel als militair. Doelstellingen voor 2001 zijn:

• de vergroting van de zichtbaarheid, effectiviteit en doelmatigheid van de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-operaties. In de loop van 2000 wordt hiertoe de Nederlandse militaire aanwezigheid op de Balkan (thans 3000 militairen) herschikt, waarbij onze landstrijdkrachten in SFOR worden geconcentreerd en onze bijdrage aan KFOR wordt beëindigd. Deze herschikking past in het streven van de NAVO om haar operaties in het gebied te harmoniseren en rationaliseren. Binnen SFOR zal Nederland, in afwisseling met het VK en Canada, het commando voeren over de Multinational Division South-West; en

• de bevordering van de regionale stabiliteit en veiligheid op de Balkan door een actieve bijdrage aan de veiligheidstafel van het Stabiliteitspact, de wapenbeheersingsbesprekingen in het kader van het Dayton-akkoord, en de NAVO-samenwerkingsprogramma's met de Zuidoost-Europese landen.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van de Balkan heeft ook verdergaande doelstellingen, met name de wederopbouw van de door de oorlog getroffen gebieden en de versterking van de relatie met de Europese Unie. Zie hiervoor de beleidsartikelen 5 en 6.

Bevordering van vrede en stabiliteit in Afrika

De regering wil een bijdrage leveren aan het beheersen van de gewelddadige conflicten in Afrika en aan het voorkomen van het uitbreken van nieuwe. Nederland gebruikt zijn lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad om de Afrikaanse veiligheidsproblematiek stevig op de agenda van die Raad te plaatsen. In 2001 – na afloop van het Nederlandse lidmaatschap – zal de regering bevorderen dat de genomen initiatieven een zo goed mogelijk gevolg krijgen. Dit betreft met name de initiatieven voor Sierra Leone/Liberia en voor Ethiopië/Eritrea. Tevens is Nederland in EU-verband actief om gezamenlijk met de partners tot vredesbevorderende activiteiten in Afrika te komen, met name in het gebied van de Grote Meren. Ook draagt Nederland door training en financiële steun bij aan versterking van de Afrikaanse capaciteit op het gebied van de vredeshandhaving en geeft het financiële ondersteuning aan de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE) om de capaciteit voor vredesbevordering van deze organisatie te versterken. Het in 2000 ingestelde Vredesfonds zal mede voor de bevordering van vrede en stabiliteit in Afrika worden aangewend. Zie tevens de beleidsartikelen 6 en 9.

Bevordering van het vredesproces in het Midden-Oosten

Hoewel er voortdurend nieuwe problemen opduiken bij de onderhandelingen komt een vredesregeling in het Midden-Oosten toch stap voor stap in zicht. De partijen in het Midden-Oosten vredesproces lijken zich bewust van de noodzaak het gewapende conflict te eindigen teneinde zich volledig te kunnen toeleggen op de noodzakelijke, urgente sociaal-economische ontwikkeling in de regio. Een politieke regeling zou de eerste stap zijn op weg naar omvorming van deze crisiszone bij uitstek tot de nucleus van een expanderende zone van stabiliteit. Nederland zet zich daar onverminderd voor in, met name ook in het kader van de EU. Het bereiken van een duurzame situatie van vrede en stabiliteit zal echter nog een zaak van lange adem zijn. Nederland steunt de inspanningen om te komen tot vertrouwenwekkende maatregelen ter vergroting van de regionale veiligheid, ondermeer in het kader van het Euro-Mediterraan Partnerschap. Ook wordt in het Missile Technology Control Regime (MTCR), op initiatief van het Nederlands Voorzitterschap, meer specifiek aandacht aan het Midden-Oosten besteed.

Ondersteuning van de rol van de OVSE

Gezien haar ruime mandaat en brede samenstelling is de OVSE vaak goed gepositioneerd om een belangrijke rol te spelen bij conflicten in het OVSE-gebied. De laatste jaren is de OVSE met een groot aantal nieuwe verantwoordelijkheden belast, met name in Bosnië en Kosovo. Ook het aantal OVSE-missies is sterk toegenomen. Ook Nederland zal zijn bijdrage hieraan moeten leveren. In 2001 speelt meer specifiek de bevordering van de Nederlandse kandidatuur voor het OVSE-voorzitterschap in 2003. Onderdeel hiervan is het vergroten van de Nederlandse presentie in de diverse OVSE-missies in het veld en op het secretariaat in Wenen.

Bijdragen aan de modernisering en de aanpassing van de NAVO

De NAVO blijft een essentieel instrument ter bevordering van vrede, veiligheid en stabiliteit in het Euro-Atlantische gebied. Het proces van interne en externe aanpassing van de NAVO, dat het bondgenootschap beter moet toerusten voor zijn nieuwe taken in het kader van de zich ontwikkelende Euro-Atlantische veiligheidsarchitectuur, blijft de aandacht houden.

In 2001 speelt onder meer het streven naar opheffing van de militair-operationele tekortkomingen van de bondgenootschappelijke strijdkrachten, die beperkingen opleggen aan het vermogen militaire eenheden snel te ontplooien naar verderaf gelegen gebieden in het kader van crisisbeheersingsoperaties. Hiertoe dient de implementatie van het Defence Capabilities Initiative (DCI). Het DCI moet tevens de technologische kloof tussen de Verenigde Staten en de Europese NAVO-leden helpen verminderen. Nederland benadrukt de Europese dimensie van het DCI. Dit is van belang ter versterking van het vermogen van de Europese NAVO-bondgenoten die ook lid zijn van de Europese Unie, om bij te dragen aan EU-geleide crisisbeheersingsoperaties en ter verhoging van de interoperabiliteit van de strijdkrachten van de in het Partnerschap voor Vrede deelnemende Midden- en Oost-Europese landen.

Voorts zal de NAVO de komende tijd verder vorm moeten geven aan het streven de stabiliteit en de veiligheid buiten het eigen verdragsgebied te bevorderen door middel van samenwerking met de kandidaat-leden en de overige samenwerkingspartners van het bondgenootschap. Daartoe dient verdere invulling te worden gegeven aan het Membership Action Plan, aan de intensivering van de samenwerking met de partners in het kader van het Partnerschap voor de Vrede en aan het herstel over de volle breedte van de samenwerking met Rusland, die door de conflicten in Kosovo en Tsjetsjenië onder druk is komen te staan.

Bijdragen aan de ontwikkeling van een Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB)

De ontwikkeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid is door de EU-lidstaten met voortvarendheid ter hand genomen. Ook Nederland hecht veel belang aan de ontwikkeling van een grotere rol van de EU op het gebied van vredesoperaties, alsmede op het terrein van niet-militair crisismanagement. Er is op dit gebied reeds goede voortgang geboekt, laatstelijk in de Europese Raad van Feira.

De Nederlandse inzet richt zich op:

• de verdere uitwerking van de headline goals, het ambitieniveau dat de EU zichzelf heeft gesteld voor de omvang van de landstrijdkrachten van Europese landen bij EU-geleide vredesoperaties. Nederland heeft voorgesteld ook de marine bij de headline goals te betrekken. In november 2000 wordt een capabilities commitment conference gehouden. Voor Nederland is essentieel dat deze exercitie zal leiden tot een werkelijke vergroting van het militaire vermogen van de EU-landen, teneinde beter geëquipeerd te zijn bij volgende vredesoperaties;

• een goede regeling van de relatie EU-NAVO, waartoe in Feira een viertal gezamenlijke werkgroepen zijn ingesteld;

• een goede regeling van de relatie van de EU met de zes Europese landen die wel lid zijn van de NAVO, maar niet van de EU, en met de negen andere landen die kandidaat-lid zijn van de EU (en waarvan sommige wel en andere geen lid zijn van de NAVO). Van belang is onder meer de juiste differentiatie tussen de zes en de negen;

• de instelling van permanente structuren, waarschijnlijk eind 2000;

• het bevorderen – waar nodig – van verdragswijzigingen, zodat de nieuwe structuren op een correcte wijze in het EU-verdrag worden ingebed en duidelijkheid wordt geschapen over de bevoegdheden; en

• de verdere ontwikkeling van het vermogen van de EU op het gebied van niet-militaire crisisbeheersing. Voor Nederland is dit een zeer belangrijk punt, zeker gezien de tekortschietende Europese capaciteiten, bijvoorbeeld ten aanzien van politie-inzet bij vredesoperaties. De vergroting van de beschikbare politie-capaciteit ten behoeve van crisisbeheersing heeft dan ook speciale aandacht.

Nederland bekleedt gedurende de eerste helft van 2001 het voorzitterschap van de WEU. De rol van de WEU neemt af naarmate de EU haar ambitie om Europees veiligheids- en defensiebeleid op te zetten, verder vorm geeft. Naar verwachting zal eind 2000 onder Frans voorzitterschap de besluitvorming rond de overdracht van de operationele taken van de WEU aan de EU worden afgerond. Dit impliceert dat het daaropvolgend Nederlands voorzitterschap een vooral uitvoerend karakter zal krijgen. Zo lijkt het onwaarschijnlijk dat er nog een WEU Ministeriële Raad, die nu reeds geheel procedureel van aard is, in Nederland gehouden zal worden. Desalniettemin zal de WEU operationeel moeten blijven totdat de EU zelf volledig operationeel is op dit vlak, terwijl ook de uitvoering van een eventuele overdracht aan de EU van bijvoorbeeld het WEU-satellietcentrum, het WEU-onderzoeksinstituut en de lopende WEU-operaties de nodige aandacht zullen vergen.

Het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens

De proliferatie van massavernietingswapens en hun overbrengingsmiddelen vormt een ernstige bedreiging voor de vrede, veiligheid en stabiliteit en verhoogt het risico van grootschalig menselijk leed in het geval van gewapend conflict. De verdere versterking van een internationaal normatief kader en een effectief instrumentarium is daarom een constante van het Nederlandse veiligheidsbeleid.

Op nucleair gebied zet Nederland zich in voor een effectieve implementatie van het Non-Proliferatieverdrag, zowel voor wat betreft het tegengaan van de verspreiding van kernwapens, als de bevordering van voortgaande kernontwapening. Dit beleid wordt gestalte gegeven in de verschillende mondiale fora, alsmede in de EU en de NAVO. In het bondgenootschap heeft Nederland zich in 2000 ingezet voor de invulling van de zogenaamde paragraaf 32 discussie over de bijdrage die de NAVO kan leveren aan vertrouwenwekkende maatregelen, verificatie, non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening, gelet op de verminderde rol van kernwapens. Ter opvolging van dit proces zal Nederland zich inzetten voor de uitvoering van de overeengekomen maatregelen.

Daarnaast zal Nederland in de NAVO blijven bevorderen dat aandacht besteed wordt aan de gevolgen voor het bondgenootschap van de toegenomen dreiging voortkomend uit de proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen. De Amerikaanse plannen voor de invoering van een raketschild (National Missile Defense: NMD) komen hierbij tevens aan de orde. Voor Nederland is naast de vraag of NMD een passend antwoord op de toegenomen dreiging is, vooral van belang het behoud van de internationale strategische stabiliteit, waarvan het Anti Ballistic Missile Systems (ABM)-verdrag een hoeksteen vormt.

Nederland streeft in 2001 naar voortgang in de ontwikkeling van een internationaal normatief kader voor het tegengaan van proliferatie van rakettechnologie en raketten die gebruikt kunnen worden voor het overbrengen van massavernietigingswapens. Nederland heeft de discussie hierover geopend tijdens zijn voorzitterschap van het Missile Technology Control Regime (MTCR) in 1999–2000.

Op het gebied van de chemische wapens blijft Nederland zich, mede gelet op de rol van gastland van de OPCW, inzetten voor universaliteit van het Chemische-Wapensverdrag en een effectieve uitvoering van alle onderdelen daarvan.

Wat betreft de biologische wapens hecht de regering veel waarde aan de onderhandelingen in Genève over het beoogde verificatieprotocol. Daarnaast voert Nederland sinds 1999 een steunverwervingscampagne om de zetel van de nog op te richten organisatie die moet toezien op de naleving van het verdrag in Den Haag te krijgen. Door vertraging in de onderhandelingen wordt er rekening mee gehouden dat de campagne tot een eventueel beslismoment in 2001 moet worden voortgezet.

Bevordering van conventionele wapenbeheersing

Nederland speelt een actieve rol bij de ontwikkeling van instrumenten die verplichten tot conventionele wapenbeheersing. In 2001 zal Nederland hiertoe:

• de inwerkingtreding en uitvoering bevorderen van het in 1999 aangepaste Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE), waarvan Nederland depositaris is. Overigens blijft Nederland (zoals de overige NAVO-lidstaten) ratificatie afhankelijk stellen van een Russische terugkeer naar de door het verdrag gestelde limieten op het gebied van verdragsgebonden wapentuig in de Kaukasus;

• voorzitter worden van één van de zogenoemde standing committees of experts in het kader van het Ottawa-verdrag betreffende anti-personeelmijnen. Het voorzitterschap van het coördinatie-lichaam van donoren op het gebied van mine action in New York (UNMAS) wordt voortgezet;

• in de Algemene Vergadering van de VN een resolutie indienen die oproept tot deelname aan het VN-Wapenregister; en

• het voorzitterschap van de VN-Conferentie inzake Kleine Wapens actief ondersteunen via het Forum of the Friends of the Conference on Small Arms, dat mede op Nederlands initiatief tot stand kwam. Ook in andere fora zal Nederland actief zijn met betrekking tot kleine wapens. Zo zal ons land bijdragen aan de totstandkoming van OVSE-instrumentarium met betrekking tot dit probleem.

Wapenexportbeleid en exportcontroleregimes

Inzake de export vanuit Nederland van conventionele wapens blijft de regering een terughoudend beleid voeren. De EU-gedragscode voor de wapenexport staat toe dat lidstaten een restrictiever wapenexportbeleid voeren dan de gedragscode voorschrijft. Nederland maakt van deze mogelijkheid gebruik, en beoogt tegelijkertijd de gedragscode verder aan te scherpen en daarvan een juridisch bindend instrument te maken.

Nederland blijft actief participeren in de vier – door groepen van gelijkgezinde landen ontwikkelde – exportcontroleregimes: met betrekking tot de export van nucleaire, chemische en biologische goederen, van raketten en rakettechnologie, en van conventionele wapens.

Hulp bij wapenvernietiging

Nederland neemt actief deel aan de mondiale inspanningen gericht op ruiming van landmijnen en de vernietiging van kleine wapens. Daarnaast zijn hulpprogramma's in ontwikkeling om te komen tot vernietiging van chemische en nucleaire wapens in Rusland en neemt Nederland deel aan een OVSE-project gericht op vernietiging van Russische wapens in Transdnjestrië.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en crisisbeheersing
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
06.06.01/.03/.05/.13Subsidies en bijdragen10 3785 7625 5645 5645 5645 5645 564
09.02NAVO9 1679 67511 69316 18916 18916 18916 189
09.02WEU2 5922 8222 8222 8222 8222 8222 822
09.02OVSE7 20112 17312 07312 07312 07312 07312 073
09.02OPCW3 7452462 0462 0462 0462 0462 046
09.02CTBTO2 3062 9274 3264 3264 3264 3264 326
09.07Vredesfonds015 00015 00015 00015 00015 00015 000
Deel 09.01.01+09.01.02POBB/vrede&veiligheid4 0007 4937 4377 43 77 4377 4377 437
Totaal uitgaven39 38956 09860 96165 45765 45765 45765 457
waarvan ODA0000000

D. Prestatiebeoordeling

De criteria voor beoordeling van de doeltreffendheid van het veiligheidsbeleid lopen van geval tot geval sterk uiteen. Soms gaat het om specifieke activiteiten zoals het sluiten van een overeenkomst of verdrag, maar vaak gaat het om de bevordering van een langlopend proces. De doeltreffendheid is slechts per geval te monitoren aan de hand van de vorderingen die zijn gemaakt, waarbij uiteraard rekening gehouden moet worden met het feit dat vooruitgang doorgaans slechts te boeken is in overleg c.q. onderhandelingen met vele actoren.

Specifieke programma's die in 2001 worden geëvalueerd betreffen het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB). In 2000 zullen voorts conclusies moeten worden verbonden aan evaluaties die in 1999 hebben plaatsgevonden van de subsidies die aan het Instituut Clingendael, de Atlantische Commissie en de Stichting JASON zijn verstrekt.

Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene doelstelling is het lenigen van humanitaire noden als gevolg van natuurrampen of gewelddadig conflict in ontwikkelingslanden en, in mindere mate, in landen die niet op de DAC-lijst staan. Speciale aandacht gaat uit naar vergroting van de effectiviteit van de hulp.

In conflictsituaties dient humanitaire hulp onderdeel te zijn van een geïntegreerde strategie gericht op vredesbevordering, die eveneens de inzet van politieke, economische en militaire instrumenten zou moeten omvatten.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Centraal staan de vergroting van de effectiviteit door snelle, duurzame en kwalitatief hoogstaande interventies, alsmede de ontwikkeling van beleid gericht op verdergaande vergroting van die effectiviteit.

Vergroting van de effectiviteit van humanitaire hulp door snelle, duurzame en kwalitatief hoogstaande interventies

De regering streeft naar een zo snel mogelijke reactie op humanitaire noodsituaties. Nederland zal in internationaal verband aandringen op en meewerken aan de snelle totstandkoming van een coördinerende veldstructuur van de VN, in het bijzonder van de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) in samenwerking met de nationale overheid van het land waar zich de crisis voordoet. In dat kader wordt eveneens onderzocht of de faciliteit die de ambassades in staat stelt op korte termijn zelfstandig kleinschalige financieringsbeslissingen te nemen in het geval van natuurrampen en epidemieën, moet worden verbreed tot conflictsituaties. In geval van acute crises en wanneer voor Nederland relevant wordt vroegtijdig met het Ministerie van Defensie overlegd over de eventuele inzet van Nederlandse (militaire) middelen voor hulpoperaties. Humanitaire noden moeten zo duurzaam mogelijk worden gelenigd. Dit betekent onder meer dat, waar mogelijk, eveneens en gelijktijdig steun wordt geboden voor de eerste aanzetten tot rehabilitatie (inclusief mijnopruiming) en om een ontvangststructuur voor hulp te creëren. Structurele hulpafhankelijkheid moet echter worden voorkomen. In het streven naar duurzame interventies worden de uitvoerende partnerorganisaties aangespoord tot het doen van lokale aankopen alsmede tot ondersteuning van lokale capaciteitsopbouw.

Humanitair ontmijnen omvat zeer uiteenlopende activiteiten. Onder meer op de terreinen van bewustwording; slachtofferhulp; orthopedische hulp; verkenning, identificatie en markering van landmijnen; ruiming van landmijnen en blindgangers; datamanagement; en het verrichten van technologisch onderzoek. Nederland hecht veel belang aan het verbeteren van de internationale coördinatie van humanitaire ontmijning en streeft naar de wereldwijde toepassing van de VN-richtlijnen van UNMAS (United Nations Mine Action Service). Inspanningen voor humanitaire ontmijning dienen aan te sluiten op de bredere humanitaire hulpinspanning en aanwezige reguliere gezondheidszorg in het betreffende gebied.

In 2001 wordt het beleid voor rampenvoorzorg en -beheersing verder uitgewerkt. Om te voorkomen dat humanitaire hulp zich beperkt tot het bestrijden van de symptomen zal, afhankelijk van onder meer de omstandigheden ter plaatse, een parallel traject van vredesbevordering worden bewandeld (samenhang tussen de beleidsartikelen 3 en 4).

Om de kwaliteit van hulpinspanningen te vergroten, vindt systematische monitoring van projecten, programma's en kanalen plaats. In dat kader zal Nederland actief deelnemen aan de bestuursvergaderingen van VN-organisaties, informele donorsteungroepen voor VN-organisaties en aan bijeenkomsten van het Internationale Comité van het Rode Kruis. Ook wordt aandacht geschonken aan het lerend vermogen en aan kennisvermeerdering als selectiecriterium voor uitvoerende organisaties. Tevens worden externe evaluaties uitgevoerd.

Ontwikkeling van beleid gericht op verdergaande vergroting van de effectiviteit

Op nationaal niveau wordt gestreefd naar het opzetten van een systeem voor de evaluatie van de kwaliteit van non-gouvernementele organisaties (ngo's) als hulpkanalen, met behulp van externe evaluaties en de mogelijke ontwikkeling van een zelfonderzoek voor ngo's.

Op internationaal niveau levert Nederland een bijdrage aan:

• de ontwikkeling van een keurmerk voor humanitaire hulporganisaties;

• de versterking van de coördinatie op het terrein van humanitaire hulp. Hiertoe wordt onder andere het streven van de VN om te komen tot een «strategisch kader» voor gecoördineerd optreden in crisissituaties gesteund. Ook bevordert Nederland een verdere versterking van het consolidated appeal proces van de VN-organisaties. Dit betreft de geïntegreerde (jaarlijkse) planning van VN-organisaties voor de chronische «brandhaarden»;

• de tijdiger beschikbaarheid en de verhoging van de voorspelbaarheid van internationale donorbijdragen. Nederland zal in overleg met andere donoren bezien welke mogelijkheden hiertoe bestaan;

• de ontwikkeling en de uitvoering van beleid ter bescherming van burgers en hulpverleners in gewelddadig conflict;

• de ontwikkeling en de uitvoering van het beleid ten aanzien van de hulpverlening aan ontheemden, waarvoor nog geen juridisch en institutioneel kader bestaat;

• de verbetering van de efficiëntie en de effectiviteit van de door de Europese Unie verstrekte humanitaire hulp; en

• het debat over het voorkomen van hiaten in de transitie van humanitaire hulp in post-conflictsituaties naar structurele ontwikkelingssamenwerking (de zogenaamde gap-problematiek).

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
09.04.01Noodhulp ontwikkelingslanden541 514170 000205 000215 000240 00024 0 000240 000
09.05VN-vluchtelingenprogramma's63 00676 00076 00076 00076 00076 00076 000
09.04.02Noodhulp niet DAC-landen12 67614 00010 00010 00010 00010 00010 000
09.07Ontmijningsfonds030 00000000
17.01.08ICRC380380380380380380380
18.02WFP55 00055 00060 00060 00060 00060 00060  000
Totaal uitgaven672 576345 380351 380361 380386 380386 380386 380
waarvan ODA659 520331 000341 000351 000376 000376 000376 000

D. Prestatiebeoordeling

In 2001 worden externe evaluaties van tenminste twee majeure uitvoerende partnerorganisaties uitgevoerd. Ten aanzien van de hulp aan landen in post-conflictsituaties vindt periodiek toetsing plaats van de noodzaak en wenselijkheid tot voortzetting van de humanitaire hulp.

Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het bevorderen van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. Het gaat om het opzetten, hervormen en versterken van instituties, alsmede de dialoog binnen de samenleving om goed bestuur, respect voor mensenrechten en duurzame vrede te realiseren. Hierbij speelt bevordering van democratisering en van de rechtsstaat een belangrijke rol.

Activiteiten ter verwezenlijking van deze doelstelling, mede via samenwerking op regeringsniveau, zijn gericht op de landen waarmee bilaterale structurele ontwikkelingssamenwerking plaatsvindt en op de landen die voorkomen op de GMV-lijst (Goed bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw). Daarnaast wordt in een aantal overige landen het beleid op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw via het niet-gouvernementele kanaal uitgevoerd (zie de brief aan de Kamer dd 11 november 1999). Ten slotte vallen onder de non-ODA component van dit beleidsartikel ook de tien staten in Midden- en Oost-Europa waarmee onderhandelingen plaatsvinden over EU-lidmaatschap, plus vier landen (de «nieuwe buren» van de EU: Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne en Kroatië) waar een speciaal Nederlands belang gemoeid is met de ondersteuning van de maatschappelijke transformatie. Deze landen ontvangen steun in het kader van Matra (Maatschappelijke Transformatie in Midden- en Oost-Europa). Turkije, dat ook een EU-toetredingsperspectief heeft, komt vanaf eind 2000 eveneens voor Matra-steun in aanmerking.

In 2001 wordt het landenbeleid op onderhavige onderwerpen nader uitgewerkt. Op basis van analyses en missies zullen in samenwerking met de posten landenbeleidskaders op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw worden opgesteld en voorzover al aanwezig verder worden uitgewerkt.

Het onderdeel mensenrechten van beleidsartikel 4 wordt uitgevoerd in samenhang met beleidsartikel 1 («Internationale ordening», dat een wereldwijd bereik heeft). Het onderdeel goed bestuur van beleidsartikel 4 wordt, voor zover het de ODA-component betreft, uitgevoerd in samenhang met beleidsartikel 6 («Bilaterale ontwikkelingssamenwerking»). In de 17+4 landen speelt goed bestuur een rol als thema, dat de gekozen sectoren doorsnijdt, en als sector, waar is gekozen voor decentralisatie, lokaal bestuur of justitie.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Versterking van centraal en lokaal bestuur

Het beleid ter bevordering van goed bestuur richt zich op transparante, rechtmatige, effectieve en participatieve aanwending van gezag en middelen door de overheid. Het betreft onder andere public sector reform, bestrijding van corruptie, ondersteuning van rekenkamers, ondersteuning decentralisatieprocessen, versterking van democratische instituties inclusief ondersteuning van politieke partijen (via intermediaire organisaties) en het versterken van justitiële instituties, bevordering van vrije en eerlijke verkiezingen, versterking van het parlement en bevordering van vrije media.

Voor de meeste van de 18 landen van de GMV-lijst zal in 2001 een beleidskader worden opgesteld en zullen programma-activiteiten worden gekozen. De invulling verschilt per land en is afhankelijk van de prioriteitsstelling van het land zelf, van de politieke en sociaal-economische landencontext en van activiteiten die andere donoren reeds ondernemen. In 2001 zal een onderzoek worden afgerond over programma-ervaringen met decentralisatie.

Op het terrein van democratisering wordt in 2001 veel aandacht geschonken aan het steunen van verkiezingen, onder meer door het zenden van verkiezingswaarnemers. Daarnaast zet Nederland zich in voor meer structurele bijdragen aan democratiseringsprocessen, bijvoorbeeld door kiezers-educatie projecten en ondersteuning van politieke partijen via intermediaire organisaties als het onlangs opgerichte Institute for Multiparty Democracy (IMD). Tevens speelt Nederland een actieve rol bij het heroriëntatieproces van het International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA), dat mede op basis van de voor 2001 geplande evaluatie zijn beslag moet krijgen.

Ter bestrijding van de corruptie wordt het Utstein-actieprogramma uitgewerkt. Dit houdt onder meer in dat er op het gebied van procedures en regelgeving afstemming tussen de betrokken donoren zal plaatsvinden en dat er gewerkt zal worden aan verdere beleidsontwikkeling (waartoe in een nader vast te stellen ontwikkelingsland een proef zal worden uitgevoerd). Ook zal op internet een deskundigennetwerk worden opgezet. Daarnaast organiseert Nederland het Global forum on fighting corruption and safeguarding integrity II, dat in 2001 in ons land zal plaatsvinden. Buitenlandse Zaken is onder andere verantwoordelijk voor de werkgroep over ontwikkelingssamenwerking, waarin aandacht zal worden besteed aan het negatieve verband tussen corruptie en armoedebestrijding.

In 2001 vindt in het kader van hervorming van justitiële sector in samenwerking met UNDP een verkenning plaats in een nader vast te stellen land. De ervaringen zullen gebruikt worden voor verdere beleidsontwikkeling.

Het Matra-programma wordt in de komende periode geïntensiveerd en geografisch gedifferentieerd. Dit houdt verband met geconstateerde wijzigingen in de behoeftenpatronen in de ontvangende landen. Naast een versterkte inzet van middelen gericht op toetreding (Matra pre-accessie, zie beleidsartikel 5) houdt dit in:

• inzet van non-ODA Balkan middelen voor structurele Matra-ondersteuning in Bulgarije en Roemenië. Extra aandacht voor Kroatië;

• speciale aandacht voor de bilaterale relaties met de «nieuwe buren» van de EU, dat wil zeggen versterkte inzet van Matra in Rusland en Oekraïne, alsmede – voorzover de ontwikkelingen daar dat toelaten – in Belarus;

• voortzetting van de samenwerking met Letland, Litouwen en Estland;

• vermindering van de maatschappelijke ondersteuning van Slovenië; en

• Matra-ondersteuning voor Turkije, zowel op het terrein van democratisering en goed bestuur als pre-accessie.

Bevordering van naleving van burger- en politieke rechten alsmede economische, sociale en culturele rechten

Het beleid richt zich op naleving van mensenrechtennormen en versterking van de rechtsstaat door beleidsmatige en projectmatige ondersteuning in bilateraal, regionaal en multilateraal verband. In verschillende landen wordt de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bevorderd alsmede de toegang tot adequate vormen van rechtsbescherming en het versterken van nationale, regionale en internationale mensenrechtenmechanismen.

De aandacht gaat onder andere uit naar non-discriminatie en tolerantie, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en overtuiging, vrijwaring van marteling, en steun aan verdedigers van mensenrechten en slachtoffers van mensenrechtenschendingen, bijvoorbeeld door het verlenen van politieke en juridische bijstand. Nederland neemt actief deel aan de voorbereidingen van de Wereldconferentie tegen racisme die in 2001 in Zuid-Afrika wordt gehouden en ondersteunt deze financieel, met name om ngo's te kunnen laten deelnemen. Op het gebied van de vrijheid van meningsuiting worden door middel van programma's en projecten de vrije media en onafhankelijke radiostations gefaciliteerd. Ondersteuning van activiteiten ter bevordering van religieuze tolerantie vindt met name ook in OVSE-kader plaats.

Daarnaast zal de aandacht gericht zijn op de speciale positie van kwetsbare groepen in de samenleving, veelal minderheidsgroepen, vrouwen en kinderen. Voor wat betreft vrouwen gaat dit om de bestrijding van bepaalde traditionele praktijken, waaronder ook de zogenaamde «ere-moorden», en voor wat betreft kinderen de categorie van kindsoldaten. Samen met de EU-partners neemt Nederland in VN-kader, in regionale organisaties en bilateraal actie gericht op de afschaffing van de doodstraf. Mensenrechteneducatie zal geschieden door de ondersteuning van organisaties en projecten die zich toeleggen op de bewustwording en educatie van alle geledingen in de samenleving (burgers, politie, rechterlijke macht, parlementariërs).

Ter verwezenlijking van de doelstellingen worden meerdere instrumenten ingezet. Deze instrumenten zijn onder te verdelen in vijf categorieën: beleidsontwikkeling en -operationalisering; onderzoek en documentatie; advies en training; het onderhouden van contacten; en de projecten en programma's (waaronder Matra). Al deze instrumenten worden bekostigd uit de middelen beschikbaar voor de bevordering van vredesopbouw, goed bestuur en mensenrechten. Tot slot verdient de mensenrechtenambassadeur vermelding. Deze functie is ingesteld ter versterking van de uitvoering van het mensenrechtenbeleid in al zijn facetten (zie ook beleidsartikel 1).

Voorkoming dan wel oplossing van conflicten teneinde duurzame vrede naderbij te brengen

Dit gebeurt onder andere door het versterken van lokale en regionale capaciteit voor het hanteren van conflicten, het hervormen van de veiligheidssector inclusief demobilisatie, ontwapening en reïntegratie van ex-strijders, en verzoening. In het kader van de hervorming van de veiligheidssector wordt in 2001 samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk in Rwanda, Indonesië en Sri Lanka. Op het gebied van conflictpreventie wordt in 2001 de laatste hand gelegd aan de uitwerking en toepassing van een het Instituut Clingendael ontworpen model waarin het verloop van conflicten gekoppeld wordt aan beleid ter voorkoming dan wel beheersing daarvan. Nederland levert een actieve bijdrage aan vredesopbouw in de Balkan.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
deel 09.01.01POBB/vredesopbouw en mensenrechten1 404200020002000200020002000
deel 09.03Vredesopbouw, goed bestuur32 42677 28174 09674 09674 09674 09674 096
deel 15.04MATRA/goed bestuur52 53264 13070 56071 06075 06075 06075 060
Totaal uitgaven86 362143 411146 656147 156151 156151 156151 156
waarvan ODA32 42677 28174 09674 09674 09674 09674 096

D. Prestatiebeoordeling

Nederland neemt actief deel aan de besprekingen in OESO/DAC-kader om te komen tot internationaal aanvaarde ontwikkelingsindicatoren (waaronder indicatoren voor goed bestuur). Hiermee kunnen dan ook de resultaten van de Nederlandse bijdrage op het gebied van vredesopbouw, goed bestuur en mensenrechten adequater worden beoordeeld.

In 2001 krijgen de beleidskaders in de landen op de GMV-lijst, mede op basis van tenminste vier ondersteuningsmissies, verder gestalte. Deze beleidskaders worden vervolgens in de jaarplannen van de desbetreffende posten vertaald in programma's en activiteiten.

In 2001 wordt geëvalueerd of deelname aan multi-donor missies en aan zogenoemde support groups voor post-conflictlanden toegevoegde waarde met zich meebrengt voor verdere ontwikkeling van het Nederlandse buitenlands beleid.

De beleidsvoornemens inzake de bovenbeschreven intensivering en geografische differentiatie van het Matra-programma zijn in 2000 uiteengezet in een brief aan de Kamer. De uitvoering van deze voornemens begint in de loop van 2000 en zal naar verwachting in 2001 in volle omvang op gang komen. Rapportage over de uitvoering van het Hulpbeleid Midden- en Oost-Europa (inclusief Matra) gaat de Kamer begin 2001 toe. De kwaliteit van de uitvoering van het Matra-programma wordt bewaakt en de effecten van dit programma worden gemeten met behulp van door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie ontwikkelde indicatoren. Het onder Matra vallende Programma Internationaal Natuurbeheer, dat door het Ministerie van LNV wordt uitgevoerd, is in 2000 geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan zijn tussen LNV en BZ afspraken gemaakt over de voorwaarden voor voortzetting van het programma tot 2005. Daarnaast worden in 2001 andere onderdelen van het Matra-programma geëvalueerd (zie beleidsartikel 5).

HOOFDDOELSTELLING III. EUROPESE INTEGRATIE

De Europese Unie (EU) is een van de belangrijkste pijlers van het internationale beleid van Nederland. In een mondialiserende omgeving vormt de EU voor Nederland een kader voor de bevordering van stabiliteit, democratie en welvaart. Nederland zal daarom een actieve bijdrage blijven leveren aan het verder brengen van het Europese integratieproces.

Beleidsartikel 5 Europese integratie

A. Algemene beleidsdoelstellingen

De Europese integratie is voor Nederland van groot belang. De regering heeft ten aanzien van deze integratie drie doelstellingen:

1. verdieping van de Europese integratie;

2. uitbreiding van de EU met een aantal Midden- en Oost-Europese landen; en

3. versterking van het externe beleid van de EU.

Om hierbij een actieve en effectieve rol te kunnen spelen, dient Nederland zijn positie in de EU te handhaven en waar mogelijk te versterken.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

De EU zal in 2001 naar verwachting een grote dynamiek kennen. Op de Europese interne agenda staat een breed scala van onderwerpen dat betrekking heeft op het verder brengen van het integratieproces. Op het externe gebied staan de uitbreiding van de Unie en de relaties met derde landen centraal. Bij deze thema's heeft Nederland duidelijke doelstellingen.

Teneinde de onderstaande doelstellingen te verwezenlijken is in Nederland tijdige en effectieve coördinatie noodzakelijk. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de coördinatie van het Nederlandse standpunt en de instructies aan Brussel om de onderhandelaars aldaar in staat te stellen het Nederlandse standpunt effectief uit te dragen.

Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste voornemens voor 2001. Voor een uitgebreid overzicht van de beleidsvoornemens wordt verwezen naar de «Staat van de Unie» die het Parlement jaarlijks tegelijk met de begroting toegaat.

Verdieping van de Europese integratie

a. Het institutionele kader van de EU

De Europese Raad van Nice (december 2000) moet de Intergouvernementele Conferentie (IGC) en de opstelling van het Handvest Grondrechten afronden. De Unie moet zich institutioneel gereed maken voor de aanstaande uitbreiding met nieuwe lidstaten en andere noodzakelijke hervormingen tot stand brengen. Om de slag- en besluitvaardigheid te bewaren moet de Europese Raad besluiten tot uitbreiding van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming, tot een stemmenverdeling over de lidstaten die beter de relatieve bevolkingsomvang weerspiegelt en tot werkbare afspraken over de mogelijkheid voor een aantal lidstaten om nauwer samen te werken op bepaalde terreinen van de integratie dan andere. Andere noodzakelijke hervormingen in het verdrag betreffen naar het oordeel van de regering het functioneren van het Europese Hof van Justitie en de institutionele verankering van het Europese Veilgheids- en Defensiebeleid.

De EU-instellingen en de lidstaten moeten de grondrechten van de burgers respecteren. Daartoe zal de Europese Raad een besluit moeten nemen over een Handvest Grondrechten waarin naar Nederlands oordeel, naast politieke rechten, ook sociaal-economische rechten een plaats verdienen. Het Handvest zal de vorm van een politieke verklaring krijgen, maar kan volgens Nederland op termijn zeer wel omgezet worden in een juridisch bindend instrument. Ten behoeve van de daarvoor nodige verdere discussie zou de Europese Raad van Nice aanwijzingen moeten geven.

De regering is van mening dat de Europese Commissie hervormd moet worden. Dit wordt noodzakelijk geacht om voortvarende en transparante besluitvorming te behouden, ook na de toekomstige uitbreiding van het ledental. Voorts blijft Nederland alert op de verbetering van het functioneren van de Raad, mede in het licht van de door de Europese Raad van Lissabon geformuleerde conclusies. Ten slotte zal de regering zich ten volle inzetten voor een ruime openbaarheidsregeling voor documenten van de EU. Nederlands uitgangspunt daarbij is het recht van de Europese burger op informatie.

b. Het financiële kader van de EU.

De regering blijft ook in 2001 vasthouden aan Europese budgetdiscipline. Niettemin verkeert de Unie in een fase van nieuwe dynamiek en ambities, die uitgaven met zich mee kunnen brengen. Voor Nederland blijft «Agenda 2000» met de daarin afgesproken financiële perspectieven echter het strikte uitgangspunt. Ook wil Nederland toezien op een goed beheer van EU-fondsen en in dat kader op verbetering van de fraudebestrijding.

Een verbeterde systematiek voor beheer en controle ten aanzien van de structuurfondsuitgaven in Nederland moet in de loop van 2001 worden ingevoerd. Het wetsvoorstel «Toezicht Europese Subsidies», dat medio 2000 aan de Raad van State ter advisering is voorgelegd, voorziet in het scheppen van de hiervoor benodige extra ministeriële bevoegdheden.

c. Het vervolg op de Europese Raad van Lissabon

Tijdens de Europese Raad van Lissabon is een nieuw strategisch doel overeengekomen: de Unie wil de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden, in staat tot duurzame economische groei met creatie van meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Daartoe heeft de Raad een groot aantal aanbevelingen gedaan. Deze zullen in belangrijke mate richting geven aan de nationale en de Europese beleidsagenda in 2001. De Raad zal in verschillende samenstellingen bij deze Europese agenda betrokken zijn. Dit zal een groot beroep doen op de coördinerende taken van Buitenlandse Zaken. Ook zal Buitenlandse Zaken een flink aandeel moeten leveren aan de beleidsvoorbereiding van de Interne Marktraad en de Begrotingsraad.

Er zijn negen thema's die in 2001 in de relevante Raden grote aandacht zullen vragen:

• inrichten van een Europese Ruimte voor research en innovatie;

• het tot stand brengen van een gunstig klimaat voor startende en innovatieve ondernemingen, met name in het middenen kleinbedrijf;

• voortgaan met de economische hervormingen voor de vrije interne markt;

• voortgaan met het tot stand brengen van efficiënte en geïntegreerde financiële markten;

• bijdragen aan fiscale consolidatie en aan gezonde openbare financiën;

• opleidingen en trainingen in het kader van de kennismaatschappij;

• een actiever werkgelegenheidsbeleid;

• modernisering van de sociale bescherming; en

• bevordering van de sociale cohesie.

Deze thema's sluiten aan bij de Nederlandse visie op een versterkte aandacht voor innovatie en de kennismaatschappij. Nederland zal hieraan dan ook een actieve bijdrage leveren.

De Europese Raad van Lissabon heeft besloten jaarlijks in het voorjaar een extra Europese Raad te houden teneinde economische en sociale vraagstukken te bespreken. Buitenlandse Zaken zal zorgen voor een brede en intensieve voorbereiding van deze Europese Raden, waarvan de eerste in 2001 zal worden gehouden. In het verlengde hiervan zal de regering in 2001 aandringen op voldoende aandacht voor verbetering van de bescherming van consumenten, onder meer op het terrein van voedselveiligheid.

d. De Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

De Europese Raad van Tampere in 1999 heeft een ambitieus programma opgesteld voor de verwezenlijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie. Er is door de Commissie een score-board opgesteld dat, in navolging van de systematiek die bij de vervolmaking van de interne markt is gevolgd, weergeeft welke stappen gezet moeten worden om deze ruimte te realiseren. Nederland stelt zich actief op bij de uitwerking van de maatregelen die in het score-board zijn opgenomen. Hierbij benadrukt Nederland het belang van een geïntegreerde benadering van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Deze ruimte moet immers in zowel de eerste als de derde pijler van de EU zijn beslag krijgen.

Naast de nauwere, interne samenwerking op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) spelen deze onderwerpen in toenemende mate een rol in de relatie van de EU met derde landen. Nederland zet zich er onder meer voor in dat het gemeenschappelijk EU-beleid ten aanzien van asiel en migratie ook wordt geïntegreerd in de externe relaties van de EU, bij voorbeeld door de opname van terug- en overnameclausules in overeenkomsten met derde landen.

Tot slot zal de regering zich ervoor inzetten dat de consument kan vertrouwen op de veiligheid van zijn voedsel door passende regels daarvoor te stellen en de toepassing ervan goed te controleren. De oprichting van een onafhankelijke Europese Voedsel Autoriteit met een stevig mandaat past in dat streven.

e. Het maatschappelijk debat over Europa

Nederland streeft ernaar zijn positie binnen Europa en zijn opvattingen over Europese aangelegenheden uit te dragen. Daarnaast is de regering voorstander van een breed publiek debat over Europa. Om dit debat te stimuleren ontvangen de Europese Beweging Nederland (EBN) en het European Institute for Public Administration (EIPA) subsidies.

In lijn met het algemene subsidiebeleid zal de subsidiering van de EBN overgaan van een exploitatiesubsidie naar projectsubsidies uit een nieuw «Europafonds». Dit fonds is bedoeld om de maatschappelijke discussie over Europa in Nederland te bevorderen. Het staat open voor initiatieven van organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Hoewel de EBN naar verwachting het grootste gedeelte van het fonds zal absorberen, kunnen ook andere organisaties die actief zijn in Europese voorlichting en bewustwording meedingen. In een recente evaluatie is een aantal aanbevelingen gedaan voor vernieuwing van de EBN. Hierover wordt ook in 2001 met de EBN regulier inhoudelijk en beheersmatig overleg gehouden.

In het verlengde hiervan wordt ernaar gestreefd om, onder meer met specifieke publiekscampagnes en -initiatieven, de gevolgen van het Europese beleid voor de Nederlandse instanties en de Nederlandse burgers breed bekend te maken; dit om de burgers beter te informeren, Europa dichter bij hen te brengen en de gedachtevorming over de Nederlandse inbreng aan te scherpen. Zo heeft de regering dit jaar een campagne gestart over de aanstaande uitbreiding van de Unie met als doel het publieke debat zoveel mogelijk te stimuleren en de betrokkenheid bij het onderwerp van een breed publiek te vergroten.

Uitbreiding van de Europese Unie

Nederland onderkent het grote belang van een verdere uitbreiding van de Unie. De onderhandelingen met de zogenoemde Luxemburg-6 (Polen, Hongarije, Tsjechië, Slovenië, Estland en Cyprus) gaan in 2001 een nieuwe, intensievere fase in. Kwesties als landbouw, vrij verkeer van werknemers, structuurfondsen en JBZ-onderwerpen zullen meer in detail worden besproken.

Tijdens de Europese Raad van Helsinki in 1999 is, tot grote tevredenheid van Nederland, het besluit genomen om met nog zes nieuwe landen toetredingsonderhandelingen te starten. Voor deze Helsinki-6 (Slowakije, Malta, Letland, Litouwen, Bulgarije, Roemenië) hecht Nederland eraan dat de landen die voldoende voortgang met hun hervormingen maken, de kans krijgen hun achterstand op de Luxemburg-6 in te halen. Hiertoe dient in 2001 onderhandelingen over een voldoende aantal hoofdstukken te worden geopend. Daarnaast is in Helsinki aan Turkije een toetredingsperspectief geboden. De toetredingsonderhandelingen met Turkije gaan echter pas van start als dat land voldoet aan de politieke Kopenhagen-criteria.

Vanaf 2000 is de EU-assistentie aan de kandidaat-lidstaten meer dan verdubbeld. Naast het bestaande PHARE-programma gaan de nieuwe programma's ISPA (voorbereiding op structuurfondsen) en SAPARD (voorbereiding op landbouwstructuurbeleid) van start. Een van de instrumenten binnen PHARE is twinning, waarbij op projectbasis overheidsdeskundigen uit lidstaten hun counterparts in kandidaat-lidstaten begeleiden en trainen bij de overname van het acquis. Deze projecten worden door de kandidaat-lidstaten en de Commissie voorbereid, waarna lidstaten kunnen inschrijven voor deelname. Nederland neemt al aan een aantal twinnings deel en spant zich in om een aandeel te verwerven dat tenminste evenredig is aan zijn financiële bijdrage. Om een maximaal rendement te bereiken is in het Ministerie van Buitenlandse Zaken een «loket» ingesteld, dat de overige deelnemende ministeries informeert en bijstaat.

Nederland zet zich in voor financiële en technische bijstand bij het veilig ontmantelen van kerncentrales en voor projecten ter hervorming van de energie-sector in Litouwen, Bulgarije en Slowakije. Het zal – evenals de EU en afzonderlijke westelijke landen – in dit verband bijdragen aan de zogenoemde International Decommissioning Support Funds van de EBRD. Deze fondsen gaan in 2001 van start.

Nederland speelt door middel van bilaterale contacten en programma's een aanvullende rol in het uitbreidingsproces van de Unie. Het belangrijkste instrument hierbij is het Matra-Programma (Maatschappelijke Transformatie in Midden- en Oost-Europa). Voor de voorbereiding op de toetreding van deze landen tot de EU zal meer en meer institutionele capaciteitsopbouw worden gevergd. Dit vormt een invulling van de partnerschapsgedachte, die in de notitie «Accenten zetten in Midden-Europa» (1999) is gelanceerd. Het Matra-programma wordt in de komende periode geïntensiveerd en geografisch aangepast. Zie beleidsartikel 4.

Versterking van het externe beleid van de Europese Unie

a. De ontwikkeling van het Gemeenschappelijk Buitenlanden Veiligheidsbeleid (GBVB) en het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB)

In 2001 zullen de institutionele vernieuwingen die in 2000 zijn doorgevoerd, moeten resulteren in een slagvaardig, daadkrachtig en zichtbaar extern beleid van de EU. De Hoge Vertegenwoordiger (HV), Javier Solana, zal in nauwe samenwerking met het nieuwe (interim) politiek en veiligheidscomité hierbij een belangrijke rol spelen. Zo zal hij in 2001 verder vorm moeten geven aan de coördinerende rol die hij tezamen met commissaris Patten speelt ten aanzien van het Balkan-beleid van de Unie. Samen met de lidstaten zal de HV zich daarnaast actief blijven inzetten bij de verdere uitwerking van de strategische relaties met Rusland, Oekraïne, de ASEAN-landen, het Midden-Oosten en Noord- en Sub-Sahara Afrika. In het kader van de uitbreiding acht Nederland de politieke dialoog met de kandidaat-lidstaten van groot belang.

Voor het EVDB, dat in het kader van het GBVB verder wordt ontwikkeld, is 2001 een belangrijk jaar. Nederland heeft op dit terrein een aantal beleidsprioriteiten, zoals een goede samenwerking met de NAVO en vastlegging van de nieuwe Europese structuren op dit gebied in een verdrag van de nieuwe Europese structuren. Zie ook beleidsartikel 2.

b. De EU en derde landen

Nederland maakt zich sterk voor de verdieping van de betrekkingen tussen de EU en derde landen of regio's, om langs deze weg bij te dragen aan de stabiliteit en welvaart in de wereld. Met vele landen is de relatie van de EU intensief en veelzijdig. In de betrekkingen met de Verenigde Staten is het streven van de regering om ten aanzien van de talrijke geschillen (over bijvoorbeeld hormoonvlees of de Amerikaanse sancties tegen Cuba), die vaak op de grens van politiek en handel liggen, te komen tot oplossingen die voldoende recht doen aan het Europese belang en die het internationale handelsrecht respecteren.

De EU zal verder invulling geven aan de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten met de staten in Oost-Europa en Centraal-Azië. Voor Rusland, Oekraïne en het Middellandse Zee-gebied heeft de EU Gemeenschappelijke Strategieën ontwikkeld die ook in 2001 een kader zullen bieden voor partnerschap van de EU met de twee grootste toekomstige oosterburen van een uitgebreide Unie.

Voorts wil de EU bijdragen aan duurzame vrede, stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan door de hier gesitueerde landen bij de Europese structuren te betrekken. De EU heeft daarom voor deze landen zogenoemde Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten gesloten. Deze akkoorden geven perspectief op toetreding tot de EU en voorzien onder meer in vergaande handelspreferenties, technische assistentie en geleidelijke aanpassing van hun wetgeving. In 2001 zullen de onderhandelingen met Macedonië worden afgerond. Daarnaast worden naar verwachting in 2001 onderhandelingen geopend met Kroatië en Albanië, mits deze landen blijven voldoen aan de economische, bestuurlijke en politieke voorwaarden van de Unie.

Wat betreft de relatie van de EU met ontwikkelingslanden, is de regering niet tevreden over de kwaliteit van de huidige Europese ontwikkelingssamenwerking. Nederland wenst hier een kwaliteitsslag te maken; een proces dat meerdere jaren zal kosten. Uitgangspunten als ownership, coördinatie door het ontvangende land, sectorale benadering, goed bestuur, en nauwe afstemming met de Bretton-Woods instellingen moeten worden geïncorporeerd in het Europees beleid.

In 2001 richt Nederland zich op toepassing in alle regio's van de Overall Development Strategy van de Commissie op consequente aansluiting bij de Poverty Reduction Strategy Papers van de Wereldbank. Nederland realiseert dit door inhoudelijke bijdragen, het uitoefenen van politieke druk in de Raad, alsmede door ministeriële bezoeken aan de Commissie. De bestaande nauwe samenwerking tussen gelijkgezinde lidstaten wordt voortgezet. Tot slot wordt getracht geschikte Nederlanders op relevante posities binnen het Directoraat-Generaal Ontwikkeling te detacheren. De regering benadrukt de rol die de EU moet spelen ter verbetering van de economische positie van ontwikkelingslanden. Zo zal in 2001 de EU-bijdrage aan het HIPC-schuldeninitiatief onbelemmerd doorgang moeten vinden.

Nederland beschouwt het uitstel een nieuwe WTO-handelsronde een stap terug voor ontwikkelingslanden (zie ook beleidsartikel 1). Alleen een brede handelsronde zal kunnen leiden tot een op regels gestoelde liberalisering van de wereldhandel die recht doet aan de belangen van ontwikkelingslanden. In 2001 zal Nederland in de EU blijven trachten steun te verwerven voor zo'n brede handelsronde. Ook pleit Nederland voor:

• reductie van de uitzonderingen op volledig vrije markttoegang voor producten uit de minst ontwikkelde landen totdat volledig vrije markttoegang is gerealiseerd. Bij voorkeur zou dit moeten worden ingevoerd door de vier belangrijkste WTO-leden, maar desnoods door de EU alleen;

• verhoging van de reguliere begroting van de WTO en voor verbetering van de personele bezetting, onder meer ten behoeve van technische assistentie aan ontwikkelingslanden.verbetering van de transparantie in de besluitvorming van de WTO, met vergroting van de parlementaire en maatschappelijke inbreng; en

• grotere beleidscoherentie met betrekking tot handel, ontwikkeling en armoedebestrijding.

De ratificatie van de nieuwe Partnerschapsovereenkomst tussen EU en landen in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Zuidzee (het Verdrag van Lomé) wordt door Nederland met prioriteit ter hand genomen. De regering streeft ernaar dit proces in 2001 af te ronden. Zie ook beleidsartikel 7.

De Raad van Europa

Naast de EU speelt op het terrein van de Europese integratie ook de Raad van Europa een vooraanstaande rol. De Raad van Europa heeft als algemene doelstellingen o.m. de kwaliteitsverbetering en handhaving van de pluriforme democratie in Europa, de effectieve bescherming van de mensenrechten zoals gedefinieerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (en de aanvullende protocollen), en verder de bevordering van concrete samenwerking tussen de lidstaten op allerlei beleidsterreinen.

De komende jaren zal veel aandacht blijven uitgaan naar het monitoren van de wijze waarop de lidstaten van de Raad van Europa en met name Rusland hun diverse verdragsverplichtingen nakomen. Deze monitoring zal zelfs nog worden uitgebreid zolang het aantal lidstaten blijft toenemen. Naar verwachting zullen Armenië en Azerbaidjan nog in 2000 toetreden.

Voorts zal een grote inspanning nodig zijn om het acquis van de Raad van Europa in stand te houden, te actualiseren en, in enkele gevallen, zelfs uit te breiden. Dit acquis bestaat niet alleen uit bijna 200 verdragen en partiële akkoorden plus talloze aanbevelingen van het comité van ministers aan de regeringen van de lidstaten, maar ook uit een groot aantal zeer verschillende maar elk wel goed functionerende instellingen, zoals het Hof voor de Rechten van de Mens, de Commissie voor de Preventie van Marteling en het Noord-Zuid Centrum. De instandhouding van het acquis, dat de basis vormt van de reputatie en de effectiviteit van de Raad van Europa, zal volgens de regering moeten plaatsvinden zonder groei van het budget.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 5: Europese integratie
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving19992000200120 02200320042005
06.06.04/06.06.12Europese bewustwording9281 0331 0301 0311 0341 0341 034
08.01Vierde eigen middel EU3 698 6203 909 0004 645 0006 718 0006 671 0008 128 0008 315 000
15.04MATRA/pre-accessie9 40018 00025 00029 00035 00035  00035 000
17.01.11Raad van Europa12 15317 15017 15017 15017 15017 15017 150
Totaal uitgaven3 721 1013 945 1834 688 1806 765 1816 724 1848 181 1848 368 184
waarvan ODA0000000

D. Prestatiebeoordeling

Voor 2001 zijn evaluaties voorzien van componenten van het Matra-programma: het Matra Politieke Partijen Programma (Matra-PPP) en het Matra Pre-accessie Programma. Matra-PPP maakt twinning mogelijk tussen Nederlandse politieke partijen en zusterpartijen ook in de landen die kandidaat zijn voor het lidmaatschap van de EU. Het Pre-accessie Programma ondersteunt deze landen bij hun voorbereidingen op de toetreding, in het bijzonder bij de overname van de Europese regelgeving. Tot slot is een evaluatie gepland van de organisatie-structuur en de programma-uitvoering van het Noord-Zuid Centrum van de Raad van Europa.

Op het terrein van de Europese integratie wordt weinig gebruik gemaakt van prestatiegegevens. Dit geldt zowel voor Europese als nationale instrumenten en middelen. Het beoordelen van de resultaten vindt met name plaats via interne en externe evaluaties. Het gaat hierbij onder meer om eigen rapportages aan de Kamer, rapporten van subsidieontvangers en evaluaties van Europese instellingen als de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.

HOOFDDOELSTELLING IV. DUURZAME ARMOEDEVERMINDERING

De hoofddoelstelling van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is duurzame armoedevermindering.

Armoede kent vele dimensies. Er zijn zowel economische, sociale, ecologische als politieke factoren mee gemoeid. Armoede betekent niet alleen een gebrek aan inkomen, maar ook een gebrek aan toegang tot en controle over productiemiddelen, onvoldoende politieke zeggenschap en een tekort aan sociale voorzieningen. In armoede levende mensen vormen zelden een homogene groep. Er bestaan grote verschillen in etnische achtergrond, tussen mannen en vrouwen, en tussen stad en platteland.

Duurzame armoedevermindering betekent vooral het beïnvloeden van de zeer uiteenlopende, maar onderling verweven processen die armoede veroorzaken en in stand houden. Er wordt minder met projecten gewerkt. Het beleid is gericht op meerdere dimensies (economisch, sociaal, ecologisch, politiek) en op meerdere niveaus (macro-meso-micro). Deze dimensies omvatten onder meer processen van mondialisering en het gebrek aan coherent en effectief werkende internationale organisaties (op macro-niveau); de structuur van nationale economieën die moet bijdragen aan een groeipatroon waar de armen in participeren; de maatschappelijke instituties (op meso-niveau) die de marktwerking en het landsbestuur vormgeven; en de (op micro-niveau) in de cultuur verankerde maatschappelijke waarden, normen en sociale gebruiken die politieke keuzes voor armoedevermindering kunnen maken of breken. Om armoede in zijn vele verschijningsvormen daadwerkelijk te kunnen verminderen worden deze en vele andere dwarsverbanden tussen sociaal-economische en politieke ontwikkelingen in het beleid steeds voor ogen gehouden.

De duurzame armoedevermindering wordt onderverdeeld in vier componenten die met elkaar verbonden zijn:

• de bevordering van duurzame economische groei, waarbij niet alleen de groei van de economie van belang is, maar ook het patroon waarin deze groei wordt gerealiseerd. Internationaal wordt als doel gesteld een vermindering in 2015 met tenminste de helft van het percentage mensen in ontwikkelingslanden die in extreme armoede leeft ten opzichte van 1995;

• de bevordering van duurzame sociale ontwikkeling. Dit omvat naast sociale basisvoorzieningen ook het bevorderen van sociale coherentie en het verminderen van sociale uitsluiting. Internationaal aanvaarde doelstellingen zijn:

• basisonderwijs voor iedereen in 2015 in alle landen;

• geen gender-verschillen meer in basis- en voortgezet onderwijs in 2005;

• vermindering van de kindersterfte met twee-derde in 2015 ten opzichte van 1990;

• vermindering van de moedersterfte met drie-kwart in 2015 ten opzichte van 1990; en

• toegang voor iedereen tot primaire gezondheidsdiensten, uiterlijk in 2015;

• de bescherming en de verbetering van het beheer van de natuurlijke en fysieke omgeving. Internationale doelstelling is dat ieder land in 2005 een nationale strategie heeft voor duurzame ontwikkeling, zodat de huidige trend van het verlies van natuurlijke hulpbronnen in 2015 is omgebogen, zowel per land als wereldwijd; en

• de bevordering van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw.

Een tabel met internationaal aanvaarde ontwikkelingsindicatoren is bijgevoegd. Deze indicatoren worden gebruikt om de voortgang in het bereiken van de doelstellingen te beoordelen. De ontwikkeling van internationaal aanvaardbare indicatoren voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw is nog niet afgerond.

Nederland bevordert de vermindering van armoede langs drie kanalen:

• bilaterale samenwerking met een beperkt aantal landen (beleidsartikel 6);

• multilaterale ontwikkelingsorganisaties (beleidsartikel 7); en

• de particuliere sector en maatschappelijke organisaties (beleidsartikel 8).

Internationale ontwikkelingsindicatoren

   economische ontwikkelingsociale ontwikkeling
Bron:WdrWdrWdr 1Wdr 2Wdr 3Wdr 4Wdr 5Hdr 6Hdr 7UNFPA 8UNFPA 8Hdr 9Hdr 10
 bevolking in mln, 1999% groei BNP/cap, 1998–1999bevolking beneden $ 1/dagpoverty gap bij $ 1/dagaandeel in BNMP van armste 20% bevolking% ondergewicht onder vijf jaar, 1992–1998deelname % lager onderwijs, 1997% dat 4-de klas lager onderwijs afgemaakt, 1995–1997alfabetiserings-graad volwassenen, 1998gendergelijkheid lager onderwijs, 1998 (m/v)gendergelijkheid in middelbaar onderwijs, 1998 (m/v)alfabetisering-gendergelijkheid, 1998 (m/v)infant mortality rate per 1000, 1998
17 + 4 landen:
Bangladesh1283,329,15,98,75675?40,177/6625/1351/2 779
Bolivia80,511,32,25,6897?84,499/9040/3491/7866
Burkina Faso112,761,225,55,533327922,248/3111/632/13109
Eritrea40,8???44297051,759/4824/1766/3870
Ethiopië634,831,38,07,148355136,348/2713/1042/31110
Ghana192,1??8,427??69,181/6944/2879/6069
India9984,944,212,08,1?775955,7109/9059/3986/4467
Jemen17– 3,95,10,96,146??44,1100/4053/1466/2387
Macedonië2?????9595?100/9864/62?23
Mali112,772,837,44,627388438,255/3513/746/31144
Mozambique176,637,912,06,526404642,570/509/658/27129
Nicaragua5– 0,6??4,212795167,9101/10441/4766/6939
Sri Lanka192,76,61,08,038100?91,1110/10872/7894/8817
Tanzania333,119,94,86,831488173,667/666/583/6491
Uganda214,836,711,46,626??65,081/6815/976/5484
Vietnam782,9??8,040100?92,4106/10048/4695/9131
Zambia10– 2,172,637,74,22472?76,391/8634/2184/69112
              
Indonesië2070,315,22,58,034998885,7  91/8140
Palestijnse Geb2.81.3           
Zuid-Afrika42– 0,911,51,82,99100?84,6133/12966/6385/8460
Egypte6243,10,39,01295?53,7107/9480/7066/4251
              
Bhutan.82.9     82?  ?84
Benin62,2???29686137,798/5724/1054/23101
Costa Rica41,49,63,24,05899095,3104/10345/5095/9514
              
Suriname.4?      ?  ?28
              
Milieulanden:
Brazilië168– 3,25,11,32,56977184,5107/9831/3684/8 436
China1 2506,318,54,25,9161009482,8120/12073/6691/ 7538
Colombia41– 3,111,03,23,08897391,2113/11265/6991/ 9125
Ecuador12– 12,420,25,85,4?1008590,6123/12250/5093 /8930
Filippijnen771,4??5,430100?94,8109/11077/7895/9532
Guatemala110,939,819,82,127745067,394/8227/2575/8 041
Kaapverdië.45.1   19100?72,9  84/6554
Mongolië31,213,93,17,3985?61,486/9148/65?64
Nepal232,237,39,77,657785239,2127/9050/2557/2772
Pakistan1351,231,06,29,538??44,0101/4533/1758/2995
Peru250,315,55,44,4894?89,2125/12172/6794/8443
Senegal92,326,37,06,422608735,575/6110/1245/2970
      Milieu indicatoren
Bron:Wdr 11Wdr 12UNFPA 13Hdr 14Unaids 1516Wdr 17Wdr 18Wdr 19Wdr 20Wdr 21
 Kindersterfte onder 5 per 1000, 1998Mortality rate per 100 000, 1990–1998Bevallingen met vakkundige begeleiding (%)% gebruik voorbehoeds-middelen 1990–1999HIV % Volwassenen, 1999landen met nat.sustainable dev strategie% bevolking met toegang tot veilig drinkwater, 1996Intensiteit zoetwater- gebruik 1998% beschermde gebieden 1996BNP per eenheid energie br., 1997CO2 emissies ton/cap, 1996
17 + 4 landen:           
Bangladesh964408490,02 841,20,86,80,2
Bolivia7839046480,1x550,414,44,11,3
Burkina Faso210?4186,4 ?2,210,5?0,1
Eritrea901 0002182,9 7?5,0? 
Ethiopië173?8410,6 272,05,52,10,1
Ghana96?44223,6x560,64,84,50,2
India8341035410,7 8126,24,84,21,1
Jemen9635043210,01 3971,50,03,5 
Macedonië181193?<0,01 ??7,1?6,4
Mali2185802472 371,43,7?0,0
Mozambique213?441013,2 320,36,11,60,1
Nicaragua4215061600,2 810,57,43,90,6
Sri Lanka186094660,07 4614,613,37,60,4
Tanzania13653038188,09 491,315,61,00,1
Uganda17051038158,3 340,39,6?0,1
Vietnam4216079750,24 366,13,03,20,5
Zambia192650472620 431,58,61,20,3
            
Indonesië52450 570,05 620,710,64,51,2
Palestijnse Geb           
Zuid-Afrika83?825019,9 7026,65,43,37,3
Egypte5917046550,02 6494,50,84,71,7
            
Bhutan 3801219<0,01 64    
Benin14050060372,45 500,67,12,30,1
Costa Rica152997750,54 921,413,77,71,4
            
Suriname32110  1,26 72    
            
Milieulanden:           
Brazilië4016088770,57 720,54,26,51,7
China366585830,07 9018,66,43,32,8
Colombia288085720,31 780,59,08,21,7
Ecuador3716064570,29 701,843,14,62,1
Filippijnen4017053470,07 839,14,97,20,9
Guatemala5219035311,38 670,616,86,50,7
Kaapverdië6755 53  31    
Mongolië6015099?<0,01 ?2,210,3 3,6
Nepal1075409300,29 4413,87,83,70,1
Pakistan120?18170,1 6061,04,83,90,8
Peru4727056640,35 8015,32,77,31,1
Senegal12156047131,8 503,811,34,10,4

Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

A. Algemene beleidsdoelstelling

De doelstelling is duurzame armoedevermindering in de landen waarmee een samenwerkingsrelatie is aangegaan.

Met 21 landen is een structureel samenwerkingsprogramma aangegaan. Aangezien de samenwerking met vier van deze landen in de tijd beperkt is, is de groep landen bekend geworden onder de naam «17+4». Daarnaast zijn er lijsten met landen voor samenwerking op het terrein van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (zie beleidsartikel 4), op het terrein van milieu en ten behoeve van het bedrijfsleven.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

De samenwerking met de 17+4 landen concentreert zich op enkele, door die landen zelf gekozen sectoren (per land maximaal vier). Hierbij wordt een «sectorale benadering» gehanteerd: Nederland verplicht zich tot een langdurige samenwerking, uitgaande van vraaggerichtheid, en tot inbedding van de samenwerking in het door de ontvangende overheid opgestelde kader voor de betreffende sectoren. Nederland streeft naar het met meerdere donoren verlenen van budgetsteun ten behoeve van deze sectoren. Dit brengt een verschuiving van projecten naar programma's met zich mee. Bij de uitvoering van de sectorale benadering wordt aandacht gevraagd voor internationaal overeengekomen beleidsprioriteiten, in het bijzonder goed bestuur, armoedevermindering, vrouwen en ontwikkeling, institutionele ontwikkeling en milieu, samen ook wel «GAVIM» genoemd. Nederland is niet in alle samenwerkingslanden in alle sectoren actief. Zoals in de «novemberbrief» aan de Kamer (TK 26 433, nr. 18, 1999–2000) is uiteengezet, heeft het nieuwe sectorale beleid tot een beperking van het aantal sectoren per land geleid.

Op het terrein van beleidsontwikkeling voor armoedebestrijding wordt opvolging gegeven aan het ambitieuze World Development Report 2000/2001 van de Wereldbank. Als gevolg van de toenemende samenwerking tussen donoren (in het kader van Poverty Reduction Strategy Papers, Utstein-samenwerking) wordt de afstemming van visies en strategieën van donoren over armoedebestrijding in DAC-verband steeds belangrijker.

De algemene beleidsdoelstelling van duurzame armoedevermindering wordt nader geoperationaliseerd in vier componenten: duurzame economische ontwikkeling, duurzame sociale ontwikkeling, beheer van de natuurlijke en fysieke omgeving en het bevorderen van goed bestuur en vredesopbouw. De middelen die Nederland inzet voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking zijn voor een belangrijk deel gegroepeerd in een landenprogramma.

Bevordering van duurzame economische ontwikkeling

Nederland draagt op twee manieren bij aan duurzame economische ontwikkeling. Enerzijds via steun aan projecten, programma's en organisaties gericht op het versterken van de economische structuur van ontwikkelingslanden en de integratie van ontwikkelingslanden in de internationale handels- en investeringsstromen. Anderzijds door middel van macro-georiënteerde programmahulp en rechtstreekse steun aan de particuliere sector in ontwikkelingslanden (voor dit laatste zie ook beleidsartikel 8). De Nederlandse bijdrage aan economische ontwikkeling speelt vooral op onderstaande deelterreinen.

Macro-economisch beleid

Met macro-georiënteerde programmahulp steunt Nederland ontwikkelings- en transitielanden die een goed macro-economisch beleid voeren gericht op armoedevermindering (pro poor growth). Deze ondersteuning vindt plaats door middel van rechtstreekse begrotingssteun, betalingsbalanssteun, co-financiering van structurele aanpassingsprogramma's en schuldverlichting. Uitvoering van het schuldverlichtingsinitiatief voor Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) is in 2001 een hoofdactiviteit. Nederland zet zich actief in om de financiering van dit initiatief rond te krijgen door zelf additionele bijdragen te leveren en andere donoren aan te sporen hetzelfde te doen.

Micro-macro relaties (internationaal en nationaal)

Internationaal beleid bepaalt in hoge mate de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om hun landbouwsector te versterken en te integreren in de wereldeconomie. Tijdens de WTO-landbouwronde zal Nederland daarom pleiten voor een betere toegang tot de wereldmarkt voor ontwikkelingslanden, voor betere internationale mededingingswetgeving en voor het beheersbaar houden van de aanpassingskosten die ontwikkelingslanden moeten maken om hun productie aan kwaliteitseisen van hun exportmarkten te laten voldoen. Daarnaast ondersteunt Nederland de landbouw en de streekontwikkeling in ontwikkelingslanden, waarbij de nadruk ligt op de identificatie van ontwikkelingspotentieel en de opbouw van institutionele capaciteit en goed bestuur.

Rurale ontwikkeling

Verhoging van de productiviteit in de landbouwsector staat centraal, waarbij aandacht is geboden voor ecologische en sociaal-economische duurzaamheid van multifunctionele productiesystemen. Toename van productie, werkgelegenheid en inkomen op het platteland is doorslaggevend om rurale armoede te verminderen. In een overgangssituatie naar een meer marktgerichte economie is het veilig stellen van toegang van kleine producenten tot productiemiddelen (land, water, krediet, training) en markten van belang. Het Nederlandse beleid richt zich onder meer op het versterken van de overheidscapaciteit in dit proces.

Werk en inkomen

Naast steun bij het scheppen van een gunstig ondernemersklimaat ligt de nadruk op het versterken van kleine bedrijven via verbetering van de toegang tot financiële diensten en het vergroten van de capaciteit op het gebied van niet-financiële dienstverlening. De uitgangspunten van het beleid gericht op bilaterale ondersteuning van de ontwikkeling van de private sector zijn uitgebreid beschreven in de notitie «Economie en Ontwikkeling».

Woon- en leefklimaat

In het kader van het streven naar decentralisatie en lokaal goed bestuur wordt de voorwaardenscheppende, controlerende en regulerende rol van overheid en maatschappelijk middenveld gesteund. Bij de fysieke leefomgeving gaat de aandacht uit naar de vastvuil- en drainage-problematiek, met als accenten hergebruik, stedelijk milieubeheer en stedelijke landbouw. Bij de sociale habitat wordt aandacht besteed aan de bescherming van woonrechten, wijkverbetering, sociale huisvesting en criminaliteitspreventie en -bestrijding.

In de landenprogramma's is door Burkina Faso, Bolivia, Macedonië, Nicaragua, Tanzania, Uganda, Jemen, Zambia en Palestijnse Gebieden, Mali en Vietnam (dus door elf van de 21 landen) in het kader van de vraaggstuurde sectorale benadering gekozen voor samenwerking op het gebied van duurzame economische ontwikkeling (waaronder landbouw, plattelandsontwikkeling, particuliere sector ontwikkeling, bevordering van midden- en kleinbedrijf).

Bevordering import uit ontwikkelingslanden

Het Centrum tot Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) draagt bij aan de economische verzelfstandiging van ontwikkelingslanden door versterking van de concurrentiepositie van bedrijven in deze landen op met name de West-Europese markt. Het CBI richt zich vooral op een betere marketing van producten en diensten en werkt samen met onder meer handelsbevorderende organisaties van ontwikkelingslanden en West Europese importeurs. Internationale marktontwikkelingen en ervaringen uit de praktijk leidden tot nieuwe beleidsaccenten, waaronder het langduriger en meer op maat leveren van technische assistentie om aan de hoge standaarden van de West-Europese markt te kunnen voldoen, en de beperking van het aantal landen waarmee wordt samengewerkt. (Zie de artikelsgewijze toelichting van deze Memorie voor een meer gedetailleerd beeld van het CBI.)

Bevordering van duurzame sociale ontwikkeling

Concentratie op duurzame sociale ontwikkeling – met name onderwijs en gezondheid – is onderdeel van de landenprogramma's in Burkina Faso, Bolivia, Ghana, Macedonië, Mozambique, Nicaragua, Tanzania, Uganda, Vietnam, Jemen, Zambia, Palestijnse Gebieden, Zuid-Afrika, Mali, Egypte en Bangladesh (zestien van de 21 landen).

Doelstellingen op dit terrein zijn onder andere het terugdringen van ondergewicht bij kinderen, vergroting van deelname van kinderen aan het basisonderwijs, verhoging van de alfabetiseringsgraad bij volwassenen en de bevordering van het gebruik van voorbehoedsmiddelen.

Richtinggevend voor de sectorale benadering zijn de in internationaal verband afgesproken GAVIM-doelstellingen. Nederland wil de mainstreaming van deze doelstellingen bevorderen, met name met betrekking tot de beleidsdialoog met ontvangende landen, capaciteitsversterking, monitoring en evaluatie.

De erkenning groeit dat het terugdringen van ongelijkheden tussen mannen en vrouwen niet alleen een recht van vrouwen is, maar tevens van essentieel belang voor duurzame ontwikkeling en vermindering van armoede. Nederland volgt een twee-sporenbeleid: gericht op versterking van zeggenschap van vrouwen, en integratie van gender-beleid in de ontwikkelingssamenwerking (waarvan het belang is benadrukt in een recente review van de DAC). Een aandachtspunt voor de komende periode is om, in aanvulling op de bestaande DAC-indicatoren voor gender-gelijkheid, te komen tot specifieke gender-indicatoren voor de relevante terreinen. Voorts onderschrijft Nederland het belang van uitvoering van het Beijing Platform for Action. De «Beijing+5 review» toont aan dat in dit kader met name voortzetting van steun aan bevordering van reproductieve rechten en versterking van deelname en zeggenschap van vrouwen in politiek, bestuur en de beëindiging van gewelddadige conflicten van belang is.

Dertien van de 17+4 landen hebben gekozen voor de sector gezondheid: Bangladesh, Burkina Faso, Ethiopië, Ghana, India, Indonesië, Jemen, Mali, Mozambique, Nicaragua, Tanzania, Vietnam en Zambia.

Sectorale benadering in de basisgezondheidszorg: Bangladesh Sinds 1998 is in de ontwikkelingssamenwerking met Bangladesh sprake van een sectorprogramma voor basisgezondheidszorg: het Health and Population Sector Programme (HPSP). Dit HPSP omvat alle overheidsinterventies in de sector, die overigens deels door ngo's worden uitgevoerd. Het programma richt zich met name op a) kwaliteitsverbetering, b) institutionele hervormingen, waaronder decentralisatie, en c) verbetering van het financieel management. De sector omvat behalve basisgezondheidszorg ook gezinsplanning en voeding. Gezinsplanning is reeds integraal onderdeel van het HPSP. Nederland steunt op dit terrein naast het HPSP de komende jaren ook de ngo Bangladesh Women's Health Coalition (BWHC), die een voortrekkersrol vervult op het gebied van de reproductieve gezondheidszorg en betrokken is bij het HPSP. Voor deze samenwerking is ook gekozen om beter te kunnen volgen hoe de relatie tussen de Bangladeshi overheid en ngo's zich in het algemeen ontwikkelt. Overigens steunt Nederland tevens het betrokken ministerie bij de ontwikkeling van een gender-strategie. Voor voeding is een apart Nederlands programma in voorbereiding, dat wordt afgestemd met het HPSP en met de rest van de donorgemeenschap. Nederland overweegt ook bij te dragen aan het National Nutrition Programme (NNP). De afgelopen periode heeft vooral in het teken gestaan van de opbouw van het sectorprogramma inclusief de bijbehorende financieringsmechanismen, waarbij Nederland een zeer actieve rol heeft gespeeld. In de komende periode wordt het accent gelegd op kwaliteitsaspecten en zal een «cultuuromslag» moeten worden gerealiseerd, zowel op het niveau van het verantwoordelijke ministerie als bij de uitvoerende instanties: men moet meer in termen van dienstverlening gaan denken en werken. Op korte termijn dient zich een aantal uitdagingen aan, zoals de uitwerking van criteria en indicatoren voor de monitoring van het programma (wat zijn de gevolgen van het HPSP voor de kwaliteit van de dienstverlening?); de uitwerking van mechanismen waarmee ngo's toegang tot HPSP-fondsen krijgen; de integratie van de directoraten gezondheidszorg en gezinsplanning; decentralisatie van financiële verantwoordelijkheden en het terugdringen van de kraamvrouwensterfte. Het sectorprogramma, uniek in het ook door projecten overstroomde Bangladesh, wordt gefinancierd door de overheid en een aantal donoren (pool funding), waaronder Nederland. De totale kosten van het HPSP bedragen US$ 2,9 miljard, waarvan donoren circa US$ 530 miljoen betalen. De Nederlandse bijdrage aan het HPSP bedraagt NLG 50 miljoen voor vijf jaar, maar indien noodzakelijk en bij goede resultaten is verhoging niet uitgesloten.

De HIV/AIDS epidemie neemt nog steeds in omvang toe, vooral in Afrika, het Caribisch gebied en Zuidoost-Azië. AIDS is niet alleen een gezondheidsprobleem, maar raakt alle sectoren van de samenleving. Regeringen in ontwikkelingslanden, internationale organisaties en (inter)nationale ngo's erkennen steeds meer de noodzaak van een multisectorale aanpak van de HIV/AIDS problematiek. Nederland stimuleert deze aanpak, vraagt hiervoor aandacht binnen het kader van de sectorale benadering in de 17+4 landen en via steun aan regionale programma's zoals het UNAIDS International Programme against AIDS in Africa (IPAA) en het UNICEF Mekong-project. Ook verleent Nederland steun aan onder andere het International Aids Vaccine Initiative (IAVI) voor de ontwikkeling van vaccins tegen HIV/AIDS.

De gevolgen van HIV/AIDS voor de programma's van de verschillende ambassades en (multilaterale) instellingen zullen nader worden bezien. In 2001 zal dit in elk geval in Afrika tot meer geïntegreerde activiteiten leiden. Onder andere programma's voor onderwijs en plattelandsontwikkeling zullen in het licht van de bevindingen worden herzien.

De door Nederland ondersteunde tuberculose-programma's in Burkina Faso, Ethiopië, Tanzania en Vietnam worden aangepast aan de bevindingen van de in 2000 in Amsterdam gehouden WHO/WB-ministeriële conferentie over tuberculose en duurzame armoedebestrijding. Tevens wordt gevolg gegeven aan de bevindingen op het terrein van drinkwater en sanitatie van het in 2000 in Den Haag gehouden Tweede Wereld Water Forum. Ook voeding en sanitatie ontvangen speciale aandacht in 2001.

Wat betreft kinderen vraagt in 2001 de 10-jarige evaluatie van de Wereld Kindertop in New York de nodige aandacht. Er is sprake van vooruitgang op het terrein van gezondheid en scholing, maar de doelstellingen halvering van ondervoeding, en onderwijs voor elk kind zijn nog niet gehaald. In de 90-er jaren zijn problemen als kinderarbeid, straatkinderen, seksueel misbruik van kinderen en de gevolgen van gewelddadige conflicten voor kinderen zichtbaarder geworden. De bestrijding hiervan staat echter nog in de kinderschoenen en zal in 2001 in het kader van de «Kindertop+10» verder worden uitgewerkt.

Nederland draagt bij aan verbetering van onderwijsstelsels in ontwikkelingslanden. Conform de motie-Remak zal Nederland meer prioriteit geven aan basisonderwijs. Op de Internationale Onderwijsconferentie te Dakar (april 2000) werd de internationale ontwikkelingsdoelstelling «basisonderwijs voor iedereen in 2015» opnieuw krachtig bevestigd. Kernpunten uit het Dakar-actieplan en het Nederlandse beleid zijn de eigen verantwoordelijkheid van een land voor het nationale onderwijsbeleid en de politieke wil om prioriteiten te stellen binnen een transparante overheidsbegroting. Nederland zal meerjarige financiële overeenkomsten aangaan met landen die aan deze criteria voldoen en zal deze goed afstemmen met andere donoren. In eerste instantie geldt dit voor dertien van de 17+4 landen die onderwijs als sector hebben gekozen: Bangladesh, Bolivia, Burkina Faso, India, Indonesië, Macedonië, Mali, Mozambique, Palestijnse gebieden, Tanzania, Uganda, Zambia en Zuid-Afrika.

De prioriteit die de regering aan basisonderwijs geeft is niet alleen af te meten aan de groei van het bedrag dat in het betreffende begrotingsartikel is gereserveerd (NLG 244,4 miljoen ten opzichte van 171,4 in de begroting 2000), ook in andere begrotingsartikelen zijn bijdragen verdisconteerd voor basisonderwijs (humanitaire hulp 20 miljoen, wederopbouw Zuidoost-Europa 5 miljoen en in overige artikelen 10 miljoen). Van de bijdrage aan de MFO's, VN-organisaties (met name UNICEF), de Wereldbank en het Europees Ontwikkelingsfonds kan, volgens globale schatting, NLG 130 miljoen toegerekend worden aan basisonderwijs. Van de Nederlandse bijdrage via macro-georiënteerde programmahulp is alleen aan te geven dat deze mede dient ter ondersteuning van het sociaal-economisch beleid en daarmee ook aan de onderwijssector.

Ook Nederlandse bijdragen via macro-georiënteerde programmahulp (begrotingssteun, steun voor de betalingsbalans, co-financiering van structurele aanpassingsprogramma's, en schuldverlichting waaronder het HIPC-initiatief) dienen mede ter ondersteuning van het sociaal-economisch beleid en komen daarmee deels ten goede aan het basisonderwijs. De aanpak van Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) heeft beter zichtbaar gemaakt op welke wijze de ten gevolge van HIPC-schuldverlichting vrijvallende middelen beschikbaar komen aan specifieke begrotingscategorieën van ontwikkelingslanden. Geheel nauwkeurige en onderling goed vergelijkbare cijfers zijn hier niet te geven, onder meer omdat de begrotingssystematiek van Nederland en elk van de betrokken ontvangende landen verschilt. Op basis van het verwachtbare totaal van deze Nederlandse macro-georiënteerde programmahulp in het jaar 2000 en de percentages van de uitgaven voor basisonderwijs in de nationale begrotingen van ontvangende landen kan echter wel bij benadering worden aangegeven welk deel van die Nederlandse steun ten goede komt aan basisonderwijs. Ter illustratie: in 2000 ontving Uganda van Nederland NLG 20 miljoen aan macro-georiënteerde programmahulp, waarvan NLG 9 miljoen aan basisonderwijs ten goede komt. Voor Mozambique, Tanzania en Bolivia liggen deze cijfers respectievelijk op NLG 57,8 miljoen, NLG 30 miljoen en NLG 25 miljoen, waarvan NLG 28, NLG 12 en NLG 2,25 miljoen aan het basisonderwijs ten goede komt.

Sectorale benadering in het onderwijs: Bolivia In 2000 werd veel tijd besteed aan de invoering van de sectorale benadering voor de samenwerking met Bolivia: beleidsdiscussie, institutionele analyses, overleg over sector analyses, en donorcoördinatie. De stand van zaken in de door Nederland gesteunde sectoren is zeer verschillend. In 2001 zal naar verwachting de sectorale benadering in de onderwijssector het verst gevorderd zijn. Sinds 1994 wordt, met steun van Nederland, het onderwijs in Bolivia hervormd. De hervormingen richten zich op het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijssysteem en het vergroten van de reikwijdte van het openbaar onderwijs. Het lager onderwijs heeft momenteel de hoogste prioriteit. Speciale aandacht wordt besteed aan een betere afstemming «ook qua beschikbaarheid van financiële middelen- van de verschillende subsectoren (kleuter-, lager, middelbaar, hoger en alternatief onderwijs) op de onderwijsbehoeften. Intussen zijn met de hervorming aanzienlijke vorderingen gemaakt. Door actieve betrokkenheid van de ouders van de leerlingen op de lagere scholen wordt de acceptatie van de hervorming vergroot. Langzaam maar zeker worden ook andere delen van de civil society (onder andere gespecialiseerde ngo's en universiteiten) bij de hervorming betrokken. De Nederlandse steun heeft in feite reeds de vorm van programmafinanciering (in co-financiering met de Wereldbank). Op basis van ervaringen met de hervormingen van de afgelopen jaren en de goede coördinatie tussen de Wereldbank, de Inter-American Development Bank, Nederland, Zweden en Duitsland, worden in 2001 de elementen voor een gezamenlijke sectorsteun onder Boliviaans leiderschap verder uitgewerkt. Zweden werkt langs dezelfde lijnen als Nederland. Besloten is de sectorteams van de twee ambassades te integreren. Hierdoor wordt niet alleen de coördinatie optimaal maar wordt ook duplicatie vermeden. Tezamen met de Boliviaanse autoriteiten zijn sectorale voortgangsindicatoren opgesteld, waarmee prestatiebeoordeling en evaluatie van het beleid kunnen plaatsvinden.

Het programma Cultuur en Ontwikkeling wordt zoveel mogelijk in de gekozen samenwerkingssectoren geïncorporeerd. De culturele dimensie wordt immers in toenemende mate beschouwd als een essentieel onderdeel van duurzame ontwikkeling en armoedevermindering. Bij de uitvoering van beleid lenen projecten binnen Cultuur en Ontwikkeling zich er uitstekend voor om onderwerpen als mensenrechten, democratisering en goed bestuur aan de orde te stellen. Cultuur kan dienen als bakermat voor politieke en intellectuele stromingen die tegenwicht willen bieden aan stagnatie, corruptie en ongewenste afhankelijkheidsrelaties in ontwikkelingslanden. Ook kan Cultuur en Ontwikkeling een cultureel-antropologische invalshoek leveren voor de benadering en formulering van ontwikkelingsprojecten.

Het programma is voor een belangrijk deel gedelegeerd aan de posten en aan fondsen (Hubert Bals fonds en Jan Vrijman fonds). Op de posten worden projecten ondersteund voor zowel het behoud van het Nederlands cultureel erfgoed, als het behoud en de versterking van culturele diversiteit. Daarnaast worden projecten gefinancierd waarbij Nederlandse deskundigheid een bijdrage kan leveren aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden. Naast de twee eerdergenoemde fondsen wordt onder andere het Prins Claus fonds gesteund. Dit fonds stimuleert en financiert activiteiten op het gebied van Cultuur en Ontwikkeling in Azië, Latijns-Amerika, het Caribisch gebied en Afrika.

Bescherming en verbetering van het beheer van de natuurlijke en fysieke omgeving

Het beschermen en verbeteren van het beheer van de natuurlijke en fysieke omgeving door onder meer vergroting van de toegang tot veilig drinkwater, het bestrijden van en aanpassen aan klimaatverandering en het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit- is een belangrijke component van duurzame armoedevermindering. Nederland wil (binnen het plafond van 0,8% ODA) 0,1% van het BNP aan internationaal natuur- en milieubeleid uitgeven.

Aan het beleid wordt als volgt nader invulling gegeven:

• In 2001 wordt uitvoering gegeven aan de resultaten van de in Nederland in november te houden zesde Conference of Parties bij het klimaatverdrag, en aan de uitvoeringsnota Klimaat deel II. Tevens wordt met een beperkt aantal ontwikkelingslanden een samenwerking op klimaatterrein aangegaan. De regering heeft besloten dat de financiering van de reducties van uitstoot van broeikasgassen onder het Clean Development Mechanism niet ten laste van ontwikkelingssamenwerking komt.

• Het Biodiversiteitsprogramma is gericht op integratie van biodiversiteit in de armoedebestrijding. Belangrijke kaders zijn de werkprogramma's van het biodiversiteitsverdrag en het woestijnbestrijdingsverdrag alsmede de nieuwe Nederlandse nota's NMP4 (Vierde Nationaal Milieu Plan) en «Natuur voor mensen, mensen voor natuur». In 2001 wordt dit nieuwe beleid uitgewerkt in een nieuwe OS-notitie over biodiversiteit. Belangrijke elementen daarin zijn het realiseren van het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, met name bosbescherming en duurzaam bosbeheer, en de instandhouding van landbouwbiodiversiteit.

• Met betrekking tot water kan gesteld worden dat het Tweede Wereld Water Forum (maart 2000, Den Haag) Nederland als internationale leider op het gebied van waterbeheer op de kaart heeft gezet. Het centrale thema van de conferentie was waterzekerheid in de 21ste eeuw, waarbij waterbeheer werd gekoppeld aan het welzijn van mensen en ecosystemen. Conclusie was dat de wijze waarop het water momenteel wordt beheerd enorme problemen creëert en tot eenwereldwijde watercrisis zal leiden. Er werd daarom gepleit voor verbetering van het waterbeheer. Nederland zal daartoe ontwikkelingslanden die water en milieu als prioritaire sector voor de samenwerking hebben gekozen, helpen bij het ontwikkelen van deugdelijk beleid en het opbouwen van institutionele capaciteit. Ook zullen op dit terrein met multilaterale instellingen, andere bilaterale donoren en ngo's nieuwe programma's worden gestart en/of bestaande verder uitgebouwd. De regering zal uitvoering geven aan de motie-V.d. Berg e.a. om waterbeheer tot geïntegreerd onderdeel van de bilaterale hulp en tot themaspecifiek hulpinstrument van het milieuprogramma te maken. Voor dit alles zal Nederland zijn financiële bijdrage aan de watersector de komende vier jaar met 100 miljoen gulden verhogen.

• Het nakomen van internationale natuur- en milieu-afspraken plaatst ontwikkelingslanden voor bestuurlijke uitdagingen. Daarom richt het beleid zich mede op het versterken van bestuurlijke capaciteit in ontwikkelingslanden.

Milieu-samenwerking: Senegal en Kaapverdië In Senegal verleent Nederland al jarenlang omvangrijke steun op het terrein van milieu via de FAO (bosbouw) en UICN (wetlands, biodiversiteit, nationale parken). In overleg met de Senegalese overheid is besloten deze veelheid aan projecten onder te brengen in twee programma's:

• Bosbouw, in het kader van de strijd tegen de verwoestijning. Dit programma is inmiddels uitgewerkt en gaat in 2001 officieel van start. Uitvoerende instantie is weer de FAO; en

• Biodiversiteit, in het kader van de VN-conventie en de RAMSAR-conventie. Hierover vinden nog onderhandelingen plaats met het Senegalese Ministerie van Milieu en met UICN.

Nederland steekt veel energie in de samenwerking met de Senegalese overheid, de Senegalese civil society en met andere donoren. Dit is onder meer noodzakelijk om de huidige programmatische aanpak verder te ontwikkelen richting een sectorale benadering. Met Kaapverdië werd tot dusverre één milieu-project uitgevoerd, en wel in de bosbouw, uitgevoerd door de FAO. Met de Kaapverdiaanse autoriteiten is overleg gaande over een sectoranalyse milieu. De aandacht voor het milieu neemt in Kaapverdië snel toe. Meerdere donoren zijn bereid de actieplannen van de overheid van het land te ondersteunen. De opbouw van het Nederlandse milieu-programma zal zoveel mogelijk via een sectorale benadering tot stand komen. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de kennis en ervaring die reeds zijn opgedaan in de samenwerking met Senegal.

Bevordering van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

Hiervoor wordt ook verwezen naar beleidsartikel 4. Onderstaand, in de tabel onder c, zijn alleen de aan de ambassades gedelegeerde budgetten opgenomen. Deze budgetten vallen namelijk binnen het landenprogramma. De overige aan deze doelstelling gekoppelde middelen zijn onder beleidsartikel 4 opgenomen. Goed bestuur is zowel onderdeel van het themaprogramma voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw als van de sectorale benadering. In vier van de zogeheten 17+4 landen is gekozen voor deelgebieden van goed bestuur als sector: in Bolivia (participatie en decentralisatie), Uganda (juridische sector), Tanzania (lokaal bestuur) en Zuid-Afrika (lokaal bestuur en justitie).

Totaaloverzicht

De onderstaande tabel geeft een overzicht van gekozen sectoren in de 17+4 landen. In zeven van deze landen (Mali, India, Sri Lanka, Bangladesh, Indonesië, Ethiopië, en Eritrea) is de sectorkeuze nog niet afgerond.

Sectorkeuze in de 17+4 landen
LandSectorenLandSectoren
17
BangladeshWaterbeheerSri Lanka Rurale ontwikkeling
 Gezondheidszorg Milieu
 Onderwijs Humanitaire hulp, rehabilitatie & verzoening
BoliviaParticipatie + decentralisatieTanzania Onderwijs
 Onderwijs Lokaal bestuur
 Rurale ontwikkeling Gezondheidszorg + drinkwater
Burkina FasoRurale ontwikkeling Private sector (MKB)
 Primaire gezondheidszorgUganda Onderwijs
 Basisonderwijs Rurale ontwikkeling/lokaal bestuur
EritreaNog niet gespecificeerd Juridische sector
Ethiopië GezondheidszorgVietnam Bossen + biodiversiteit
GhanaGezondheidszorg Waterbeheer
 Milieu Watertransport
IndiaGezondheidszorg Gezondheidszorg
 OnderwijsZambia Gezondheidszorg
JemenWater Onderwijs
 Gezondheidszorg Economische ontwikkeling
 Landbouw+4 
Macedonië OnderwijsPalestijnse GebiedenLandbouw
 Landbouw Water
 Milieu Basisonderwijs
MaliOnderwijsEgypteWaterbeheer
 Gezondheidszorg Drinkwater en sanitatie
 Rurale ontwikkelingZuid-AfrikaOnderwijs
MozambiqueOnderwijs Justitie
 Basisgezondheidszorg Lokaal bestuur
 Water en sanitatie Jeugd
 MilieuIndonesiëGoed bestuur
NicaraguaRurale ontwikkeling Milieu
 Kleine bedrijven Gezondheidszorg
 Gezondheidszorg Basisonderwijs

Landen en regio's

Onderstaand worden beleidsinitiatieven voor 2001 aangestipt in een aantal landen en regio's. Voor niet genoemde landen geldt dat het beleid in 2001 wordt uitgevoerd conform de reeds genoemde «novemberbrief» aan de Kamer (TK 26 433, nr. 18, 1999–2000).

In 2001 worden de resultaten van de evaluatie van de Duurzame Ontwikkelingsverdragen aan de Kamer voorgelegd. Nederland onderhoudt een dergelijke verdragsrelatie met Costa Rica, Bhutan en Benin. Op basis van de evaluatie zal worden besloten of het DOV gehandhaafd blijft en welke consequenties dit heeft voor de samenwerking met betreffende landen. Het is denkbaar dat, naast of in plaats van het DOV-raamwerk, Benin wordt toegevoegd aan de lijst van 17+4. Hiertoe zal in 2001 een screening worden uitgevoerd.

Tien van de 17+4 landen zijn gelegen in Sub-Sahara Afrika. De regering is voornemens 50 % van de Nederlandse bilaterale hulp in Afrika te besteden.

Zambia werd in 1999 onder voorbehoud op de lijst van 17+4 geplaatst. In 2000 werd besloten Zambia volwaardig op die lijst te plaatsen, maar wel op voorwaarde dat het land moest blijven voldoen aan hetgeen werd overeengekomen in het kader van het ESAF-programma (de Enhanced Structural Adjustment Facility van het IMF), dat de privatisering van de staatskopermijnen diende te worden afgerond en dat vorderingen zouden worden gemaakt met de uitvoering van een programma op het gebied van goed bestuur. Speciaal belang wordt gehecht aan de wijze van handhaving van recht en orde (politie-optreden, situatie in gevangenissen) en de bestrijding van corruptie. In 2001 blijft Nederland erop toezien dat men zich aan deze criteria houdt. De verkiezingen in 2001 vormen hierbij een belangrijk moment.

Andere landen waarvan de positie op de lijst van 17+4 in 2000–2001 wordt heroverwogen zijn Ethiopië en Eritrea. Voortzetting van de thans «bevroren» relatie is afhankelijk van het verloop van de oorlog tussen beide landen. In 2000–2001 wordt eveneens een beslissing genomen over de positie van Rwanda, een land dat mogelijk aan de lijst kan worden toegevoegd.«Afrika-breed» geldt dat hard wordt gewerkt aan verbetering van de donorcoördinatie. Nederland vervult binnen het Special Program of Assistance for Africa (SPA) een trekkersrol. Samen met gelijkgezinde partners zal Nederland zich in 2001 verder inspannen om richtlijnen op te stellen ter harmonisatie van procedures, zodat de eisen die donoren stellen beter zijn afgestemd op de kaders die door de ontvangende zijde worden gehanteerd. Dit vereist de nodige capaciteitsopbouw (zowel aan de ontvangende kant als aan de kant van de donoren), met name op het gebied van financieel beheer.

Ook in de samenwerking van de vier «Utstein-ministers» (Duitsland, Noorwegen, het VK en Nederland) staat donorcoördinatie en harmonisatie van procedures hoog op de agenda. Op werkniveau dienen hier zo veel mogelijk donoren en lokale actoren bij te worden betrokken. De gezondheidssector in Tanzania is als pilot voor deze samenwerking uitgekozen. Ter ondersteuning van deze samenwerking bezochten de vier ministers Tanzania in april 2000. De Utstein-samenwerking beperkt zich geenszins tot donorcoördinatie. Ook beleidscoherentie, het versterken van het multilaterale stelsel voor ontwikkelingsamenwerking, de ontbinding van de hulp en schuldverlichting hebben hierin een prominente plaats.

Evenals in 2000 bekleedt Nederland in 2001 het voorzitterschap van de Club du Sahel, een informeel gremium waarin vertegenwoordigers van West-Afrikaanse overheden en een aantal donoren de problematiek van de regio bespreken. Ook in dit forum wordt de discussie over verbetering van de hulpverlening geïntensiveerd, waarbij nauw wordt aangesloten bij (Nederlandse) initiatieven binnen het SPA. De Club du Sahel zal op basis van de ervaringen in West-Afrika de donordiscussie in SPA-verband over harmonisatie van regelgeving «voeden» vanuit het Zuiden.

In de loop van 2001 zal de Global Coalition for Africa, waarvan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een van de co-voorzitters is, een conferentie organiseren over urbanisatie en een over de media. Als vervolg op deze activiteiten zal in 2001 de vijfjaarlijkse plenaire vergadering van de GCA plaatsvinden. Daar zullen Afrikaanse en Westerse staatshoofden en regeringsleiders, alsook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, van gedachten wisselen over de ontwikkeling van de private sector in Afrika.

Regionale integratie in West-Afrika is een onderwerp dat in 2001 de nodige aandacht van de regering verdient, juist ook vanwege het Nederlandse voorzitterschap van de Club du Sahel. In dit verband is een intensivering van overleg met West-Afrikaanse instanties voorzien, waaronder de ministers van het informele overleg van het GMAP (Groupe Ministériel d'Animation et Promotion). Nederland ondersteunt de GMAP in haar poging te komen tot versnelling van het integratieproces met nadruk op betrokkenheid van de bevolking van de regio.

Twee van de «+4 landen» bevinden zich in het Midden-Oosten: de Palestijnse Gebieden en Egypte. Het programma in de Palestijnse Gebieden kan niet los worden gezien van het vredesproces in deze regio. Het wil enerzijds voor de bevolking tastbaar maken dat vrede verbetering van de leefomstandigheden met zich meebrengt, bijvoorbeeld met betrekking tot de watervoorziening op het platteland. Belangrijk onderdeel van het programma is ook de bouw van Gaza-haven. Anderzijds helpt het, door nadruk op goed bestuur en mensenrechten, bij het vormgeven van de nieuwe overheidstaken en het scheppen van een rechtsstructuur. Zo wordt gewerkt aan een programma ter ondersteuning van de rechterlijke macht.

In 2001 wordt verder gewerkt aan de uitbouw van de ontwikkelingsrelatie met Indonesië, die in 2000 is aangegaan. De Indonesische prioriteiten betreffen armoedebestrijding en wederopbouw, goed bestuur en juridische hervormingen, het beheer van natuurlijke hulpbronnen en milieubescherming. Mede om een optimale coördinatie en inzet van donorgelden te realiseren, wordt hierbij zoveel mogelijk van multilaterale kanalen zoals de Wereldbank, UNDP en het IMF gebruik gemaakt. Nederland zal in 2001 actief participeren in de vormgeving van het beleid en de programma's van deze instellingen. In 2001 zal een bilateraal programma van start gaan dat samenwerking stimuleert tussen Nederlandse ministeries en non-profit instellingen en hun Indonesische tegenvoeters om het Indonesische proces van maatschappelijke transformatie te ondersteunen (voor 2001 is NLG 5 miljoen beschikbaar).

Nederland levert een aanzienlijke bijdrage aan de stabiliteit en welvaart op de Balkan. Democratisering van staat en maatschappij, bevordering van de stabiliteit en samenwerking in de regio, en integratie van de Balkan-landen in de wereldeconomie en in Westerse samenwerkingsverbanden staan daarbij voorop. Voor de realisatie hiervan is tot 2002 een bedrag in de orde van grootte van NLG 500 miljoen (ODA- en non-ODA-middelen) per jaar uitgetrokken. Voor 2001 is een bedrag van NLG 400 miljoen aan ODA-middelen beschikbaar. Daarna zal dit bedrag, afhankelijk van de maatschappelijke en economische ontwikkelingen, kunnen afnemen. Reeds in het komende jaar zal een accentverschuiving zichtbaar worden in de besteding: een afname van humanitaire hulp en een toename van financiering van economische wederopbouw en activiteiten op het terrein van goed bestuur, democratisering en institutionele ontwikkeling. Naast ondersteuning van regionale activiteiten via het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa zal Nederland ook bilateraal activiteiten ontplooien. Dit kan zowel projectsteun als begrotingssteun ter ondersteuning van met de internationale financiële instellingen overeengekomen economische hervormingsprogramma's betreffen.

Binnen de regio is alleen met Macedonië een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie aangegaan, die naast begrotingssteun activiteiten omvat in de sectoren onderwijs en landbouw. Bosnië-Herzegovina, Albanië en Moldavië behoren tot de landen waar begrotingssteun wordt verleend en waar activiteiten worden uitgevoerd op de terreinen van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. Om positieve ontwikkelingen in Servië te stimuleren blijft Nederland daar de onafhankelijke media en de civil society ruimhartig steunen. Voor Kosovo en het door de Veiligheidsraad geïnstalleerde UNMIK-interimbestuur geldt dat de hulpinspanning ook na het vertrek van het Nederlandse KFOR-contingent substantieel zal blijven om UNMIK te helpen zijn mandaat uit te voeren. Ook Montenegro, dat al geruime tijd de belangrijkste hervormende kracht binnen de Federale Republiek Joegoslavië vormt, kan de komende jaren op aanzienlijke bilaterale Nederlandse steun rekenen.

Armenië en Georgië worden als beginnende democratieën vanuit ontwikkelingssamenwerking gesteund op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. Daarnaast is Nederland voornemens macro-economische steun aan beide landen beschikbaar te stellen, mits zij aan de voorwaarden van de Wereldbank en het IMF voldoen.

De problematische situatie in Nicaragua op het terrein van goed bestuur wordt steeds getoetst aan de criteria voor het onderhouden van een structurele ontwikkelingsrelatie. De situatie in de Andes-regio blijft eveneens om aandacht vragen vanuit het perspectief van goed bestuur. Met Bolivia wordt een intensieve ontwikkelingsrelatie onderhouden.

Voor Suriname werden financiële committeringen stopgezet nadat president Wijdenbosch eind 1997 het beleidsoverleg over de besteding van Nederlandse hulpgelden opschortte. Het gebrek aan goed bestuur en goed beleid in Suriname werd in toenemende mate duidelijk. Het beleid van de regering-Wijdenbosch heeft het Nederland niet mogelijk gemaakt een positieve en duurzame bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Suriname. Op 25 mei 2000 vonden verkiezingen plaats. Wanneer een nieuwe regering is gevormd, een regeerprogramma is gepresenteerd en een nieuwe Surinaamse regering zich werkelijk voor goed beleid en goed bestuur inzet, kunnen beslissingen over de samenwerking tussen Suriname en Nederland worden voorbereid.

Technische assistentie

Technische assistentie wordt binnen de sectorale benadering met name ingezet als instrument voor capaciteitsopbouw en institutionele ontwikkeling. Uitgaande van het beginsel van ownership wordt het initiatief voor technische assistentie, alsmede de vorm waarin deze wordt verleend, meer en meer door de samenwerkingspartner bepaald. De wens van de partner kan alle modaliteiten omvatten, zoals de inzet van (lokale) deskundigen, scholing, netwerken, coaching en training. Ook samenwerkingsverbanden als twinning vallen binnen dit kader. Technische assistentie wordt ingebed in de reguliere financieringsstructuren, en de financieringswijze wordt afhankelijk van de gekozen modaliteit.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
Deel 09.03/12.01/13.08/14.08/15.10/18.01Gedelegeerde sectorale programma's1 054 2931 462 2161 436 4271 556 5261 591 3261 615 7261 643 126
Deel 12.01/13.08/14.08/15.10/18.01Niet-gedelegeerde sectorale programma's125 508149 919138 019242 655222 855215 95520 1 055
15.01 en deel 15.10Macro-georiënteerde programmahulp661 360653 903888 6031 296 4111 571 0941 810 2862 174 849
13.04Ambassade Projecten Programma5 014000000
15.05Suriname45 48941 200175 000175 000175 000175 000175 000
15.06Garanties Suriname0000000
15.08Afwikkeling OS-activiteiten niet DAC-landen917000000
15.09Azië-faciliteit2728 08310 00010 00010 00010 0001 0 000
Deel 15.10Wederopbouw Zuidoost-Europa0355 615359 4500000
Deel 16.01Deskundigenprogramma53 96952 65052 65052 65052 65052 65052 650
17.02/17.03/17.05/17.06NIO340 538235 340225 04722 0 080215 069210 069210 069
Totaal uitgaven2 287 3602 958 9263 285 1963 553 3223 837 9944 089 6864 466 749
waarvan ODA1 931 4072 698 9303 046 0493 319 1423 608 8253 865 5174 242 580

D. Prestatiebeoordeling

Nederland zal voortaan jaarlijks rapporteren over de mate van vooruitgang aan de hand van internationaal overeengekomen ontwikkelingsindicatoren (opgenomen in de tabel onder hoofddoelstelling IV). Het is belangrijk op te merken dat er geen directe causale relatie tussen de door Nederland gefinancierde activiteiten en mogelijke vooruitgang aantoonbaar hoeft te zijn. Tal van andere factoren hebben immers invloed op deze outcome, zoals de eigen inspanningen van de betreffende ontwikkelingslanden en de activiteiten van andere donoren.

Het beoordelen van ontwikkeling is bovendien een taak van het ontwikkelingsland zelf. De overheid dient de effecten van het door haar gevoerde beleid te kunnen bepalen en de bevolking moet in staat zijn op basis van beleidsresultaten een oordeel te geven over het gevoerde overheidsbeleid. Voor het bepalen van beleidsresultaten zijn onder meer statistieken nodig. In veel ontwikkelingslanden bestaat onvoldoende capaciteit om betrouwbare statistische informatie te produceren. Om deze capaciteit te versterken hebben het IMF, de VN, de Wereldbank en de OESO in 1999 het PARIS 21-initiatief genomen. Dit beoogt het grote belang van betrouwbare statistische informatie te onderstrepen en versterkt de capaciteit van landen met behulp van concrete programma's. Nederland sloot hierop aan met het initiatief samen met de Utstein-partners bij te dragen aan de invulling van de PARIS 21 agenda. In oktober 2000 doet een Utstein-projectgroep voorstellen voor financiering van een programma dat zal zijn gericht op landen die bezig zijn met het opstellen van een Poverty Reduction Strategy Paper. Financiering loopt via een trust fund van de Wereldbank. Uitvoering van landenprogramma's zal gecoördineerd met IMF en de VN plaatsvinden.

Voor het inzichtelijk maken van de output (de effecten die rechtstreeks verband met de uitgevoerde activiteiten houden) hanteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken drie instrumenten:

1. Slotdocumenten: de schriftelijke eindbeoordeling van een project. Het gaat hier om een intern beoordelingsinstrument. Elk project wordt formeel afgesloten met een slotdocument waarin onder meer wordt vastgelegd wat de belangrijkste resultaten van het project zijn geweest en welke lessen voor eventuele toekomstige activiteiten kunnen worden getrokken.

2. Evaluaties: de lopende en voorgenomen evaluaties (1999 – 2004) op het terrein van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking zijn:

• de Nederlandse hulp aan de institutionele ontwikkeling in de watersector;

• de rol van Nederland bij de coördinatie van de hulp op sectorniveau;

• gezondheid, voeding en bevolking;

• de samenwerking met Mali;

• de samenwerking met Jemen, 1975–1998;

• de OS-bijdrage aan de realisering van de doelstellingen van het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud (RTR);

• het Klimaat-studieprogramma;

• de Duurzame Ontwikkelingsverdragen; en

• de Nederlandse bijdrage aan voeding.

3. Waarderingscijfers: op drie posten is een proef gedaan met het systeem van waarderingscijfers. De ervaringen zijn recentelijk door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) geëvalueerd, en de aanbeveling om het instrument als standaard in te voeren is overgenomen. Met behulp van dit systeem zullen de betrokken ambassades twee maal per jaar vastleggen in welke mate een project aan de doelstellingen voldoet.

Beleidsartikel 7 Multilaterale ontwikkelingssamenwerking

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland draagt via het multilaterale kanaal bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede. Hierbij gaat het ombeleidsbeïnvloeding van de betreffende organisaties, en omhet leveren van financiële bijdragen.

Hulp via multilaterale weg heeft vaak een meerwaarde. Multilaterale instellingen beschikken gewoonlijk immers over meer kennis en ervaring dan afzonderlijke landen. Gebruik van dit kanaal voorkomt versnippering en overlapping, en vermindert de werklast voor het ontvangende land. Bundeling van hulp levert voorts schaalvoordelen op, vergemakkelijkt coördinatie en dient ook het beoogde ownership van het ontwikkelingsproces door het ontvangende land, omdat de ervaring uitwijst dat multilaterale hulp veelal minder met specifieke donorbelangen wordt geassocieerd dan bilaterale hulp.

De belangrijkste multilaterale organisaties waarmee Nederland werkt zijn de VN-instellingen, de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) en het Europese Ontwikkelingsfonds (EOF). Ook de uitvoering van het milieuprogramma vindt voor een belangrijk deel plaats via multilaterale kanalen, zoals de Global Environmental Facility, het Multilaterale Fonds van het Montreal Protocol en UNEP.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Beïnvloeding van het beleid van multilaterale organisaties met betrekking tot armoedevermindering, gender, milieu, institutionele ontwikkeling en goed bestuur. Ook bevordering van ownership en donorcoördinatie.

Bevordering van een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met name de Wereldbank en de VN-instellingen. Voor de uitwerking hiervan zie de notitie «Samen werken voor effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur» (TK 27 237, 1999–2000).

Verhoging van het aandeel van het multilaterale kanaal in de totale Nederlandse uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking tot rond het gemiddelde van de donorgemeenschap als geheel, verenigd in de OESO/DAC, dat wil zeggen tot ruwweg éénderde van het totaal.

Dit laat onverlet dat de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de afzonderlijke organisaties moet vaststaan. Daarnaast is de werking van het multilaterale stelsel als geheel van belang. De effectiviteit van dat stelsel zou volgens de regering beter kunnen en moeten, om maximaal te zijn toegesneden op de ontwikkelingsproblemen van de komende jaren. Dit is vooral een kwestie van samenwerking en coördinatie.

Onderstaand worden de belangrijkste kanalen behandeld.

De Verenigde Naties

Het terugbrengen van de kloof tussen arm en rijk is hoofddoelstelling van de VN-instellingen die zich richten op ontwikkelingssamenwerking. Dit is een taak die niet aan de markt of aan individuele landen – ook niet als zij op ad hoc basis samenwerken – kan worden overgelaten. De financiële bijdrage via het VN-kanaal betreft verplichte contributies aan het VN-secretariaat en de Gespecialiseerde Organisaties waarvan Nederland lid is (zie beleidsartikel 1), vrijwillige bijdragen aan VN-fondsen en -programma's en bijdragen voor specifieke projecten en programma's. Nederland steunt goed functionerende organisaties met vrijwillige bijdragen en in een aantal gevallen door de instelling van partnerschap programma's. Via deze programma's kan de betreffende instelling meerjarig zekerheid over een deel van haar inkomsten worden verschaft en kunnen specifieke initiatieven worden gesteund. Wat betreft de vrijwillige bijdragen kunnen UNFPA, UNICEF, UNHCR, UNRWA, UNDCP, UNAIDS, UNIFEM, UNCDF, UNEP en WFP ook in 2001 op extra Nederlandse steun rekenen. Wat betreft de partnerschap programma's gaat het om WHO, ILO, FAO, UNFPA, UNAIDS, UNICEF en UNDG. Het laatstgenoemde programma is gericht op het ondersteunen van het interne VN-coördinatieproces. Tevens zal, conform de wens van de Kamer zoals neergelegd in de motie-Ter Veer, evenals in de afgelopen jaren, het International Aids Vaccine Initiative financieel worden gesteund. Hiertegenover staat dat de vrijwillige bijdragen aan organisaties worden verminderd of stopgezet, indien de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld en geen of onvoldoende uitzicht op verbetering bestaat.

De Internationale Financiële Instellingen

Wat betreft de ontwikkelingssamenwerking gaat het bij de IFI's om met name de concessionele loketten van de Wereldbankgroep, de regionale ontwikkelingsbanken en het IMF. Nederland beschouwt het in 1999 geïntroduceerde concept van de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) als zeer belangrijk. Ons land heeft de introductie hiervan dan ook actief gestimuleerd, niet alleen in de hoofdkwartieren van de IFI's, maar ook op landenniveau. Daartoe zijn de Nederlandse ambassades in hulpontvangende landen geïnstrueerd een continue dialoog met de lokale vertegenwoordiging van de IFI's en de ontvangende overheid te voeren. In die dialoog gaat het vooral om de vertaling van het op centraal niveau vastgestelde beleid naar de praktijk. Via trust funds zal de uitwerking van het PRSP-concept op landenniveau financieel worden ondersteund.

De regering ziet het Special Programme for Africa (SPA; het centrale donorforum voor Sub-Sahara Afrika), als een goed voorbeeld van een gecoördineerde hulpinspanning. Nederland zal zijn bijdrage hieraan, zowel financieel als beleidsinhoudelijk, voortzetten en waar mogelijk vergroten.

Het Partnerschap Programma met de Wereldbank wordt door de regering gebruikt als instrument om de Bank te stimuleren zich actiever op te stellen op terreinen als armoedevermindering, gender, milieu, institutionele ontwikkeling en goed bestuur. Uit het programma worden met name projecten gefinancierd die grensverleggend en vernieuwend zijn, alsmede projecten die uit financieel of beheersmatig oogpunt te omvangrijk zijn om door Nederland alleen te worden uitgevoerd.

In de loop van 2000 wordt begonnen met samenwerking op het gebied van milieu met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB), de Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB) en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB), waarvoor trust funds in de maak zijn.

In 2001 gaat het, financieel gezien, vooral om uitvoering van eerder aangegane verplichtingen aan de IFI's. De algemene bijdragen worden op de begroting van het Ministerie van Financiën verantwoord. Wat betreft de concessionele loketten vinden doorgaans om de drie jaar onderhandelingen over middelenaanvulling plaats, resulterend in verplichtingen die in een langere periode tot uitgaven leiden. In 2000 worden de onderhandelingen afgerond over de middelenaanvulling van het concessionele fonds van de AsDB, hetgeen naar verwachting tot uitgaven zal leiden in de periode 2001–2008. In 2001 wordt een aanvang gemaakt met de onderhandelingen over de middelenaanvulling van het concessionele loket van de Wereldbank (IDA-13). Tevens wordt geanticipeerd op een kapitaalverhoging van de AsDB in 2002. De mogelijkheid bestaat dat op termijn ook kapitaalverhogingen voor de Wereldbank en het IFC volgen.

Voornaamste inzet van Nederland bij de IDA-13 onderhandelingen is de integratie van het PRSP-proces in het systeem van indicatoren op basis waarvan de verdeling van de IDA-middelen plaatsvindt. Voorts moet parallel onderhandeld worden over bijdragen aan het HIPC-schuldeninitatief voorzover het de kwijtschelding van eerdere IDA-kredieten betreft; dit ter vermijding van het aanwenden van reguliere IDA-middelen voor schuldkwijtschelding. Nu de gerichtheid van IDA op armoedevermindering is verbeterd, wordt bekeken of Nederland zijn bijdrage hieraan substantieel moet verhogen. Wat betreft het concessionele loket van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank baseert Nederland zijn inzet bij een volgende middelenaanvulling op de prestaties die deze bank zal hebben geleverd ten gunste van met name de armoedebestrijding in Afrika. In dit kader wordt tevens getoetst of het beleid van de bank op dit terrein, ook wat betreft gender en donorcoördinatie, adequaat wordt uitgevoerd.

Het Europees Ontwikkelingsfonds

Het Europees Ontwikkelingsfonds richt zich op de landen van Sub-Sahara Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Zuidzee. De ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie met andere regio's wordt gefinancierd uit de EG-begroting (zie beleidsartikel 5). Door middel van het EOF wordt uitvoering gegeven aan het Verdrag van Lomé en, nadat de ratificatieprocedure is afgerond, aan de nieuwe EU-ACS Partnerschapsovereenkomst. De uitgaven voor 2001 komen nog ten laste van EOF VIII, het tweede financiële protocol bij het vierde Verdrag van Lomé.

Reeds gedurende 2001 wordt begonnen met de voorbereiding van de uitvoering van de nieuwe EU-ACS Partnerschapsovereenkomst. Voor ieder ACS-land zal een Country Support Strategy worden opgesteld, die de basis zal vormen voor het indicatieve programma. De Country Support Strategy zal in landen waarvoor een PRSP bestaat, daarbij moeten aansluiten. Het indicatieve programma dient uiterlijk een jaar na ondertekening van de EU-ACS Partnerschapsovereenkomst plus het bijbehorende financiële protocol gereed te zijn (dat wil zeggen: in juni 2001).

De nieuwe EU-ACS Partnerschapsovereenkomst moderniseert de Europese ontwikkelingssamenwerking en maakt het mogelijk:

• aan te sluiten bij de internationale ontwikkelingsdoelstellingen;te differentiëren tussen de minst ontwikkelende landen en de overige landen in de ACS-groep, zowel bij de uitwerking van het handelsvolet als bij de financiële samenwerking;

• gelden toe te wijzen op basis van behoefte en prestatie;

• betalingsbalanssteun los te koppelen van de ontwikkeling van specifieke exportsectoren;

• meer aandacht te schenken aan handelsgerelateerde onderwerpen en investeringen; en

• meer verantwoordelijkheid te delegeren naar het veld.

De EU-ACS Partnerschapsovereenkomst moet een voorbeeld vormen voor de modernisering van andere regionale programma's van de Gemeenschap. Zie ook beleidsartikel 5.

Tot slot verdient de middelenaanvulling van het Multilaterale Fonds van het Montreal Protocol vermelding. Deze leidt beginnend in 2001 tot uitgaven.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 7: Multilaterale ontwikkelingssamenwerking
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
08.02Europees Ontwikkelingsfonds176 937237 807242 703269 300269 300269  300269 300
12.01.02 en 12.01.04Bijdrage GEF en Verwoestijningsverdrag25 13928 83630 51435 15435 21532 2 4327 370
12.01.03/13.09/18.09/16.04Bijdragen VN-programma's335 800417 700457 500456 800456 800456 800456 800
13.09.05Caraïbische Ontwikkelingsbank2 942000000
15.02IMF-Poverty Reduction Growth Facility22 50022 50022 50022 50022 50022 50012 500
Deel 16.01Deskundigenprogramma65 96264 35064 35064 35064 35064 35064 350
16.05Speciale multilaterale activiteiten53 183127 400139 800139 800139 800139 800139 800
16.07Wereldbank partnership programma93 69365 40077 50067 50067 50067 50067 500
18.03IFAD14 98412 9618 7004 1218 81523 80023 800
18.08Grondstoffen690900900900900900900
Totaal uitgaven791 830977 8541 044 4671 060 4251 065 1801 077 1931 062 320
waarvan ODA784 248968 8301 035 0231 049 8211 054 5611 067 3171 053 662

D. Prestatiebeoordeling

De regering heeft zich in 1999 in notities aan de Kamer uitgesproken over de kwaliteit van de hulp via de EU, de VN en de IFI's. Dit oordeel werd in 2000 gevolgd door de notitie «Samen werken voor effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur» (TK 27 237, nr. 1, 1999–2000).

De mate waarin de activiteiten van de VN-organisaties en de IFI's bijdragen aan de realisatie van hun mandaat c.q. de internationale ontwikkelingsdoelstellingen wordt in eerste instantie door de organisaties zelf geëvalueerd. Daarnaast zal Nederland van de relevante VN-organisaties en IFI's periodiek een eigen appreciatie opstellen, waarin wordt ingegaan op mandaat, activiteiten, Nederlandse inbreng, beleidsrelevantie voor Nederland, en inschatting van de doelmatigheid en doeltreffendheid. Dit moet resulteren in een opsomming van de sterke en zwakke punten van de betreffende organisatie. Doel hiervan is zeker te stellen dat de organisaties die financieel worden gesteund ook inderdaad de eerder genoemde meerwaarde van het multilaterale kanaal waarmaken.

De uitvoering van de nieuwe EU-ACS Partnerschapsovereenkomst kan niet los worden gezien van de discussies die plaatsvinden over verbetering van de Europese ontwikkelingssamenwerking. Recente evaluaties laten zien dat de kwaliteit van de Europese ontwikkelingssamenwerking tekortschiet. De in 1999 aangetreden Commissie is zich zeer sterk bewust van de noodzaak de kwaliteit van de Europese ontwikkelingssamenwerking te verhogen en van de politieke dimensie van het probleem van de onderbesteding. In 2000 zullen diverse maatregelen worden genomen die reeds in 2001 effect moeten sorteren. Verbetering van de programmering is één van die maatregelen die in 2001, bij het opstellen van de Country Support Strategies en de indicatieve programma's, tot uitdrukking moeten komen. Ook zal de uitvoering moeten worden versneld, onder andere door reïntegratie van de projectcyclus en door veranderingen in de financiële controle (minder ex-ante controles). De hierop gerichte maatregelen zullen echter meer tijd nodig hebben om vrucht te dragen.

De voortgang van de uitvoering van de verdragen op milieu-gebied wordt regelmatig beoordeeld op conferenties van partijen bij deze verdragen. Ook voor de monitoring van de uitvoering van verdragen op het gebied van de vervuiling van internationale wateren, biodiversiteit en woestijnbestrijding zijn internationaal afspraken gemaakt.

Beleidsartikel 8 Particuliere sector en maatschappelijke ontwikkelingssamenwerking

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland draagt via particuliere (in zowel de profit als de non-profit sector) en maatschappelijke organisaties bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede.

Particuliere en maatschappelijke organisaties hebben een belangrijke toegevoegde waarde in het ontwikkelingsproces. Door samenwerking tussen regeringen kunnen ontwikkelingsprocessen worden ondersteund of ingezet, maar voor het slagen daarvan is betrokkenheid en capaciteit in de samenleving onontbeerlijk.

De regering verleent ook financiële steun aan samenwerking met organisaties in landen waarmee op regeringsniveau geen ontwikkelingsrelatie bestaat, maar waar de regering samenwerking tussen particuliere en maatschappelijke organisaties wel wenselijk acht.

Tot slot hecht de regering belang aan de hulpverlening via een aantal Nederlandse particuliere en maatschappelijke organisaties die een bijdrage leveren aan de versterking en verbreding van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland zelf. Het betreft hier met name de Nederlandse Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden met steun van en in samenwerking met Nederlandse particuliere en maatschappelijke organisaties voor zover deze bijdragen aan de verwezenlijking van de hoofddoelstelling van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.

De opbouw van een civil society wordt bevorderd door steun aan institutionele opbouw en mobilisatie van het maatschappelijk middenveld. Hiertoe draagt door de regering ondersteunde financiering van de samenwerking op dit terrein tussen Nederlandse particuliere en maatschappelijke organisaties en hun partners in ontwikkelingslanden bij. Dit betreft vooral de medefinancieringsorganisaties (Cordaid, Hivos, Icco, Novib en FPPN), de SNV (Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie), het PSO (Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden) en het Vakbonds Medefinancierings Programma (FNV, CNV).

Ook wil Nederland via het particuliere en maatschappelijke kanaal bijdragen aan een meer evenwichtige sociale en economische ontwikkeling door het bevorderen van toegang tot basisvoorzieningen als gezondheidszorg en basisonderwijs voor arme en gemarginaliseerde groepen in landen waar de nationale overheid tekortschiet.

De regering zal de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek van het Medefinancieringsprogramma (IBO-MFP) gebruiken om in overleg met het parlement te komen tot een beleidskader ter vergroting van de doelmatigheid en doeltreffendheid van dit programma.

Versterking van de nationale uitvoeringscapaciteit van ontwikkelingslanden, in het bijzonder met betrekking tot het post-secundair onderwijs, het onderzoek en de informatievoorziening.

Instrumenten hiervoor zijn de hoger onderwijs programma's, het Onderzoeks- en het Communicatieprogramma, en de RAWOO, die de regering adviseert inzake onderzoekprioriteiten op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. Voor de nadere invulling van het Kabinetsstandpunt over het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs (IBOI-IO) is een interdepartementale stuurgroep ingesteld die streeft naar afronding van het overleg over nieuwe programma's voor Internationaal Onderwijs zodat deze in 2002 van start kunnen gaan.

Versterking van het institutioneel kader in ontwikkelingslanden, zowel in de overheids- als in de particuliere sector, met inzet van technische assistentie via particuliere en maatschappelijke organisaties.

In 1999 waren de SNV en het PSO betrokken bij het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) «Uitzending Personeel Ontwikkelingssamenwerking». Geconcludeerd werd dat het bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontbreekt aan een beleidskader voor Technische Assistentie. Bepaald is derhalve dat dit ministerie, in overleg met de betrokken organisaties (PSO, SNV en PUM), zo'n beleidskader zal opstellen. De rol van de particuliere en maatschappelijke organisaties zal in het licht van dit nieuwe beleidskader nader worden gedefinieerd.

Stimuleren van de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden met inzet van Nederlandse en lokale particuliere organisaties

Zoals uitgebreider in de notitie «Economie en ontwikkeling» is aangegeven, wordt in 2001 het instrumentarium voor het bedrijfsleven bij Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken verder gestroomlijnd. Onderstaand perspectief schept meer duidelijkheid voor het bedrijfsleven dat actief is in ontwikkelingslanden en opkomende markten. Met deze verdeling van het instrumentarium en de uitvoering ontstaat een transparante taakverdeling tussen het EZ-agentschap Senter en de NV FMO. Beide organisaties zullen in toenemende mate samenwerken en gebruikmaken van elkaars expertise en meerwaarde in het zakendoen in en met het buitenland. Er ontstaan drie «loketten», met elk hun eigen specialiteit en karakter.

1. Senter

Het instrumentarium gericht op het scheppen van voorwaarden voor transacties is ondergebracht bij dit EZ-agentschap. Het samenwer- kingsinstrumentarium bestaat uit het Programma Economische Samenwerkings Projecten (PESP) en het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) van Economische Zaken, en het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) van Ontwikkelingssamenwerking. Het PSOM heeft een proeftijd van 5 jaar (tot 2002). Op dit moment is het programma aan twaalf landen aangeboden. Het domein van het PSOM strekt zich uit tot de bedrijfslevenlijst van Ontwikkelingssamenwerking. PSOM zal geleidelijk binnen dit domein worden uitgebreid. In een evaluatie die is voorzien voor eind 2001/begin 2002 zal onder meer worden bezien of de uitvoering van dit programma door Senter zal worden voortgezet. Het PSOM zal in 2001 worden geïntegreerd met het Programma Samenwerking Indonesië (PSI). Het budget van het PSI zal hiertoe van de begroting van Economische Zaken worden overgeheveld naar de begroting van Buitenlandse Zaken.

2. Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden NV (FMO)

De instrumenten gericht op directe financiële ondersteuning worden ondergebracht bij de FMO. Dit betreft de reguliere bedrijfsvoering van de FMO – leningen en participaties voor commerciële activiteiten in ontwikkelingslanden, verstrekt op basis van additionaliteit aan de markt; de speciale programma's Seed Capital en Kleinbedrijffinanciering; het Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF), een fonds voor matching van Nederlandse private investeringen in ontwikkelingslanden; en de door FMO-dochter NIO uitgevoerde regeling Particuliere Ontwikkelings Participatie Maatschappijen (POPM). Uitzondering op deze regel is het EZ-instrument voor de matching van export, het Besluit Subsidies Exportinstrumentarium (BSE), waarvan de uitvoering bij Senter blijft ondergebracht.

Het programma Ontwikkelings Relevante Export Transacties/Milieu en Economische Verzelfstandiging (ORET/Miliev), dat lokale investeringen steunt die niet commercieel haalbaar zijn en waarvoor Nederlandse goederen, werken of diensten worden ingezet, wordt in 2001 aan de FMO uitbesteed. Ook wordt bezien of de uitvoering van de EZ-Inves- terings Faciliteit Opkomende Markten (IFOM) op termijn van de NIB Capital Bank aan de FMO kan worden overgedragen.

3. Nederlandse Credietverzekerings Maatschappij (NCM)

Het instrumentarium van EZ gericht op de verzekering van exportkredieten in opkomende markten en ontwikkelingslanden (SENO/GOM) is reeds ondergebracht bij de NCM, waar ook de reguliere exportkredietverzekering en de Regeling Herverzekering Investeringen (Rhi) zijn ondergebracht.

Naast deze drie organisaties zijn er nog enkele organisaties en instrumenten die specifieke ondersteuning verlenen bij de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden:

• Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), het agentschap van ontwikkelingssamenwerking dat bedrijven in ontwikkelingslanden ondersteunt bij het vermarkten van producten op de Europese en regionale markt. Zie verder de Artikelsgewijze Toelichting.

• De Stichting Programma Uitgezonden Managers (PUM), waarbinnen gepensioneerde Nederlandse ondernemers bedrijven in ontwikkelingslanden ondersteunen.

• Het programma Allochtoon Ondernemerschap (in Turkije, Marokko, Suriname en Ghana). Dit programma is in 1999 geëvalueerd. Hieruit volgde de conclusie dat de effectiviteit van het programma is gediend met een nauwere aansluiting bij de overige activiteiten op het gebied van allochtonenbeleid.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 8: Ontwikkelingssamenwerking via de particuliere sector en maatschappelijke organisaties
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
deel 12.01/13.08/14.08/18.01/16.03Speciale activiteiten83 463100 85295 66295 15295 10295 10295 102
12.03Natuur en Milieu educatie2000200020002000200020002000
13.05Medefinanciering particuliere organisaties746 661808 240866 080900 764902 664930 636959 712
13.06SNV127 579135 499145 271155 991155 991155 991155  991
13.07Gemeente-initiatieven1200013 00013 00013 00013 00 013 00013 000
14.03/14.04/14.07Internationaal onderwijs en onderzoek224 116237 601238 106240 606240 606240 606240 606
14.05Communicatieprogramma13 48116 00016 00016 50016 50 016 50016 500
16.02Voorlichting OS28 82129 40029 50029 50029 60029 60029 600
18.04-.06/18.10/18.12Bedrijfslevenprogramma228 564314 979377 000396 000389 000389 000389 000
18.07Bevordering export ontwikkelingslanden18 04222 89322 89323 39323 39323 39323 393
18.11FMO153 438104 063117 100117 100117 100117  100117 100
Totaal uitgaven1 638 1651 784 5271 922 6121 990 0061 984 9562 012 9282 042 004
waarvan ODA1 478 0071 673 6891 798 7371 866 1311 861 0811 889 0531 918 129

D. Prestatiebeoordeling

Het effect van de ingezette middelen kan kwalitatief en kwantitatief alleen goed worden beoordeeld per instrument en per sector, en soms per land. Daartoe wordt vooralsnog gebruik gemaakt van monitoring en evaluatie.

Verstrekking van gelden aan particuliere en maatschappelijke organisaties in Nederland vindt plaats mede in het licht van de beleidsafspraken onder andere naar aanleiding van Interdepartementaal Beleidsonderzoek en output gerichte financieringen. Voor een aantal organisaties wordt een nieuw beleidskader opgesteld dan wel het bestaande aangepast. Kwalitatieve en kwantitatieve prestatiebeoordelingen maken van deze beleidskaders deel uit.

HOOFDDOELSTELLING V. BILATERALE BETREKKINGEN

Het onderhouden en versterken van bilaterale betrekkingen met andere landen is een belangrijk middel ter bevordering van de nationale belangen (waartoe in dit verband ook de waarden gerekend moeten worden, bijvoorbeeld die van de mensenrechten). Bilaterale betrekkingen zijn een belangrijk facet van geïntegreerd buitenlands beleid. Zij omvatten uiteenlopende elementen, zoals politieke dialoog, economische samenwerking, handelsbevordering, consulaire dienstverlening (waaronder het verlenen van bijstand aan Nederlanders die in het buitenland in nood verkeren), ontwikkelingssamenwerking, culturele en wetenschappelijke uitwisseling, en milieusamenwerking. Om een optimaal effect te bereiken is het van belang dat de verschillende elementen die de relatie met een ander land vormen, steeds met elkaar in verband worden gebracht. Bilaterale activiteiten dienen te worden aangestuurd vanuit een totaalvisie op de betrekkingen met landen en regio's in combinatie met inzichten ten aanzien van specifieke beleidsthema's. Ook de juiste balans met de multilaterale inzet vraagt steeds om aandacht. Bilaterale betrekkingen spelen een belangrijke rol ter vergroting van de invloed van Nederland in multilateraal kader. Goede bilaterale betrekkingen zijn daarnaast vaak van onmiddellijk belang voor Nederland en vragen om een zorgvuldig gecoördineerde aanpak.

De bilaterale betrekkingen zijn als volgt ingedeeld:

1. politieke en economische belangenbehartiging (beleidsartikel 9);

2. consulaire dienstverlening, asiel en migratie (waarbij zij aangetekend dat het Nederlands asiel- en migratiebeleid in Europees perspectief wordt geplaatst en in dat van de bevordering van de internationale ordening) (beleidsartikel 10); en

3. het internationaal cultuurbeleid (beleidsartikel 11).

Beleidsartikel 9 Politieke en economische belangenbehartiging

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Het Nederlandse buitenlands beleid dient naast wereldwijde belangen ook Nederlandse belangen die kunnen wedijveren met de belangen van andere landen. Het bewaren van de Nederlandse identiteit in een Europeaniserende en mondialiserende omgeving, ook op politiek en economisch gebied, speelt hierbij een belangrijke rol.

Behartiging van politieke belangen

Bij de politieke belangenbehartiging gaat het primair om het verwezenlijken van de Nederlandse politieke doelstellingen in relatie tot andere landen. Hiertoe is het nodig adequate betrekkingen met landen te onderhouden en waar nodig te versterken.

Behartiging van economische belangen

Als handelsland heeft Nederland evident belang bij zoveel mogelijk marktwerking, zowel in Europa als mondiaal. De economische mondialisering leidt tot een zeer dynamische omgeving die zich kenmerkt door versnelde innovatie en verscherpte concurrentie. De Nederlandse bilaterale inspanningen zijn gericht op het bevorderen van de buitenlandse handel en investeringen. Het gaat daarbij zowel om het behartigen van de Nederlandse economische belangen in het algemeen als die van het bedrijfsleven. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken speelt in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken bij deze belangenbehartiging een coördinerende en uitvoerende rol, terwijl vakministeries en met name het Ministerie van Economische Zaken (BEB en EVD) tevens eigen bevoegdheden hebben. Ook het Ministerie van LNV heeft op dit terrein een eigen taak.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

De algemene doelstellingen van de behartiging van politieke en economische belangen op bilateraal niveau vertalen zich naar een aantal subdoelstellingen: het onderhouden van een adequaat postennet, het onderhouden of versterken van diplomatieke betrekkingen met andere staten, het vergaren en verspreiden van informatie op het gebied van handel en investeringen, het vergroten van de internationale markttoegang voor het Nederlandse bedrijfsleven, het tegengaan van concurrentievervalsing en het creëren van marktkansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Deze subdoelstellingen worden hieronder uitgewerkt.

Onderhouden van een adequaat postennet

Voor het beoogde bilaterale beleid zijn onze posten cruciaal in hun rol van belangenbehartiger, uitkijkpost en permanent contactpunt met het gastland. Nergens komt de integratie en coördinatie van Nederlands beleid zo sterk tot uitdrukking als in de wijze waarop de posten het Nederlands belang dienen. Het is dan ook essentieel dat de posten in het buitenland voldoende zijn uitgerust om deze kerntaak goed te kunnen uitvoeren. Veranderingen in landen en regio's kunnen aanleiding zijn tot het aanpassen van het postennet. Om dit systematisch te kunnen doen wordt in 2000 een beleidskader postennet ontwikkeld, een instrument waarmee het postennet periodiek kan worden doorgelicht.

Sinds de Begroting 2000 heeft een aantal besluiten over wijzigingen van het postennet plaatsgevonden. Er is een ambassade geopend in Tirana. Daarnaast is in de notitie «Accenten zetten in Midden-Europa» (1999) aangegeven dat in de voorbereidingsfase van hun toetreding een diplomatieke vertegenwoordiging zal worden geopend in Slovenië, Estland en Litouwen. Thans wordt, mede naar aanleiding van vragen uit het parlement, bezien of het opportuun is een ambassade in Tblisi te openen. Reeds lange tijd bestaat het voornemen om naast het economische steunpunt in Porto Alegre een tweede steunpunt in Brazilië te openen. De keuze is inmiddels gevallen op Recife. De opening wordt voorzien eind 2000.

Thans wordt gewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen van het benchmark-onderzoek naar de economische activiteiten van het postennet, waarover de Kamer in een brief van maart 2000 is geïnformeerd. Zo zal er een betere voorbereiding op economische plaatsingen plaatsvinden. Voor het werk op de posten is het beschikken over ervaring met economisch werk steeds belangrijker geworden. Ten aanzien van de aanbevelingen over de relatie met het bedrijfsleven en de beleidsmatige sturing van de posten wordt een modulesysteem ontwikkeld met verschillende niveaus van dienstenpakketten voor het bedrijfsleven die ter beschikking staan van de posten. Ook wordt in het eerste kwartaal van 2001 door de Staatssecretaris van Economische Zaken in een brief aan de Kamer een integrale presentatie van het exportbeleid gegeven.

Onderhouden of versterken van diplomatieke betrekkingen met andere staten

Vooral met de landen buiten de kring van naaste partners en bondgenoten is Nederland in sterke mate aangewezen op de bilaterale kanalen. Het onderhouden van de bilaterale betrekkingen is daar bij uitstek het instrument om de onderlinge samenwerking te bevorderen. De bilaterale kanalen worden ingezet om onze politieke doelstellingen te verwezenlijken, onder meer door het vergroten van de invloed van Nederland in multilateraal kader, en het kweken van begrip voor binnenlandse politieke opvattingen met een buitenlandse dimensie, waaronder het drugsbeleid en het euthanasiebeleid. Voorts kunnen bilaterale kanalen worden benut om kennis en ervaring uit te wisselen met het oog op de eigen nationale beleidsvorming.

Europa

In het kader van de intensivering van de bilaterale betrekking met enkele landen in West-Europa zal in 2001 extra aandacht uitgaan naar Frankrijk, waarmee onder andere ambtelijke uitwisselingen op stapel staan, naar het VK, waarmee bijvoorbeeld de tweede Apeldoorn Conferentie gehouden wordt, en naar Duitsland, waarmee de vijfde Nederlands-Duitse Conferentie wordt georganiseerd en waarmee verregaande praktische samenwerking tussen beiderzijdse ambassades wordt beproefd. Ook met Italië, Spanje, Zweden en Luxemburg staat verdere uitbouw van de bilaterale relatie gepland. Naast een nieuwe editie van de Belgisch Nederlandse Conferentie zal het Belgische EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2001 aanleiding zijn voor intensievere contacten met dat land. Dat geldt ook voor de betrekkingen met Zweden in verband met het voorzitterschap in de eerste helft van 2001.

In het kader van de bilaterale samenwerking met kandidaat-lidstaten van de EU krijgen Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije in 2001 speciale aandacht. Ter voorbereiding op de toetreding verlenen Nederlandse vakministeries steun aan zusterdepartementen in deze kandidaat-lidstaten. Deze samenwerking wordt vaak vastgelegd in memoranda of understanding, zoals die tussen het Ministerie van VWS enerzijds en de zusterministeries in Tsjechië en Hongarije anderzijds (in september 2000). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt dergelijke samenwerking met Hongarije, Tsjechië en Slowakije. Zo worden door de vakdepartementen seminars georganiseerd over wisselende onderwerpen ter voorbereiding op de toetreding. De samenwerking met Polen is extra breed, betreft alle vakdepartementale onderwerpen en manifesteert zich met name op de regelmatige bijeenkomsten van de «Utrecht-conferentie».

Roemenië en Bulgarije kwalificeren met het oog op hun voorbereiding op EU-toetreding als bijzondere aandachtslanden voor Nederlandse steun op institutioneel terrein. Voor het Matra-programma zie beleidsartikelen 4 en 5.

De betrekkingen met Turkije worden verder verdiept. In het licht van het EU-toetredingsperspectief van Turkije hecht Nederland aan het starten van een aantal bilaterale samenwerkingsprojecten. Daarom is in het Matra-programma ruimte geschapen om bilaterale projecten met Turkije te financieren.

In 2001 wordt extra aandacht geschonken aan de betrekkingen met Rusland, onder meer door wederzijdse bezoeken en het intensiveren van contacten op ministerieel en ambtelijk niveau. Deze contacten zijn gericht op de verdere versterking en verdieping van de partnerschaps- en samenwerkingsrelatie die de EU en daarmee ook Nederland met Rusland nastreeft. Deze relatie is gebaseerd op de principes van democratie, rechtsstaat en wederzijds respect, waarin ook ruimte moet bestaan voor een kritische maar constructieve dialoog over onderwerpen waarover de partners van mening verschillen.

Afrika

In 2001 zullen de relaties met Zuid-Afrika verder worden uitgebouwd, zulks mede als vervolg op het bezoek van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken aan dat land in november 2000. Naast ondersteuning van het transitieproces in Zuid-Afrika en de bemiddelende rol die dat land in toenemende mate op internationaal niveau speelt, vormt de intensivering van de economische samenwerking een belangrijke doelstelling. Zuid-Afrika is een opkomende markt en veruit de belangrijkste handelspartner van Nederland in Sub-Sahara Afrika.

Door de recente positieve ontwikkelingen in Nigeria ontwikkelt dat land zich eveneens tot een politiek en economisch zwaargewicht in Afrika. Nederland wil zowel bilateraal als in internationaal verband een bijdrage leveren aan de consolidatie van de democratisering in Nigeria, en dat land stimuleren in zijn rol op het terrein van regionale conflictpreventie en crisisbeheersing. Met het oog daarop heeft de regering het voornemen om de contacten op ministerieel en ambtelijk niveau aan te halen, alsook de economische en handelsbetrekkingen te intensiveren.

In 2001 is het 300 jaar geleden dat Nederland een diplomatieke missie uitzond naar Ghana, het eerste diplomatieke contact met een staat ten zuiden van de Sahara. Ter herdenking van deze 300 jaar betrekkingen, die nimmer werden onderbroken, worden enkele bezoeken en activiteiten gepland.

Midden-Oosten en Noord-Afrika

De versterking van de politieke stabiliteit, de verbetering van de veiligheidssituatie en de bevordering van welvaart en welzijn in het Midden-Oosten als geheel zijn in het belang van Nederland en Europa. Ongunstige ontwikkelingen in deze regio zullen een negatieve uitstraling op het aangrenzende Europa kunnen hebben. Daarnaast wil de regering vooral zijn goede en intensieve betrekkingen met de Israëlische, Jordaanse en Palestijnse autoriteiten benutten om het vredesproces te bevorderen.

De regering besteedt eveneens speciale aandacht aan de betrekkingen met Marokko. Een goede relatie tussen Nederland en Marokko is van belang gezien de aanwezigheid in Nederland van een grote groep inwoners van Marokkaanse afkomst. De groeiende belangstelling van het Nederlands bedrijfsleven voor handel met en investeringen in Marokko versterkt dit belang. In oktober 2000 brengt de premier van Marokko een officieel bezoek aan Nederland. Ook in 2001 vinden wederzijdse politieke en ambtelijke bezoeken plaats.

Azië

De relatie met Indonesië heeft zowel belangrijke bilaterale als multilaterale (met name EU) aspecten. Het land bevindt zich momenteel in een cruciaal transitieproces. Het succes daarvan is ook voor de stabiliteit van geheel Zuidoost-Azië van groot belang. De regering heeft aan de hervormingen steun toegezegd. Dit komt in de praktijk neer op een intensivering van de politieke, economische, ontwikkelings- en culturele samenwerking, waarvoor de «agenda voor samenwerking» die in 2000 tussen de regeringen van beide landen overeengekomen werd, het raamwerk biedt. Het Nederlandse beleid inzake Indonesië is neergelegd in de Indonesië-notitie, die de Kamer in juli 2000 is toegegaan. Binnen de EU maakt Nederland zich sterk voor steun aan het Indonesische democratiseringsproces en bevordering van samenwerking met Indonesië.

Door de uitgebreide herdenking van 400 jaar relaties Nederland-Japan zijn de bilaterale betrekkingen met Japan verstevigd. In 2001 zullen onder meer wederzijdse ministeriële en ambtelijke bezoeken plaatsvinden (de Japanse Minister van Buitenlandse Zaken is voor een bezoek aan Nederland uitgenodigd). Tevens zal veel aandacht worden geschonken aan de uitvoering van het verdrag inzake technologische en wetenschappelijke samenwerking.

Met de regionale mogendheid India onderhouden Nederland en de EU in toenemende mate intensieve betrekkingen. Nederland zal zich in vervolg op het bezoek van de Minister-President eind 1999 en de EU-India top van juni 2000 beijveren om deze relatie in al zijn facetten verder gestalte te geven. Daartoe zal in 2001, net als in 2000, overleg worden gevoerd op hoog ambtelijk niveau.

Ook de veelzijdige betrekkingen met China worden in 2001 verder verdiept. Er zijn bezoeken van zowel de Minister van Economische Zaken met een zogenaamde Parallelle Economische Missie (voorjaar), als de Minister-President (najaar) aan China voorzien. Hiermee wordt beoogd de samenwerking in diverse sectoren met China te versterken, alsmede de duurzame ontwikkeling van dat land te ondersteunen.

Het Westelijk Halfrond

In 2001 zal het versterken van de banden met de Verenigde Staten centraal staan. Dit is belangrijk om de Nederlandse politieke en economische belangen goed te kunnen behartigen, zowel in bilateraal als in multilateraal kader. Ook de relatie van het Caribische deel van het Koninkrijk met de VS vergt de nodige aandacht. Om de banden met Washington te versterken dienen contacten te worden gelegd met leden van de nieuwe Amerikaanse regering en het nieuwe Congres. Dit moet leiden tot een voortgezette goede verstandhouding tussen Nederland en de VS.

Doel van de inzet in Midden-Amerika en het Caribisch Gebied is een verbreding van de betrekkingen, mede in het licht van de sterk gewijzigde relatie op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. Voorts wordt de samenwerking inzake de bestrijding van de drugshandel versterkt.

De regering hoopt dat de nieuwe regering in Suriname onder leiding van President Venetiaan de versterking van de democratische rechtsstaat en de economische ontwikkeling met kracht ter hand zal nemen. Wanneer de Surinaamse regering zich werkelijk voor goed bestuur en goed beleid inzet, kunnen Nederland en Suriname samen verder werken aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking.

Nederland zal in bilateraal en multilateraal verband – met name de EU – blijven bijdragen aan de versterking van de democratie, economische ontwikkeling en regionale samenwerking in Zuid-Amerika. Nederland wil ten aanzien van de lidstaten van de Mercosur, die thans een derde van de wereldwijde investeringen in opkomende markten absorberen, in het bijzonder de economische relaties verbeteren. Hiertoe worden regelmatig economische- en handelsmissies ondernomen. Dit beleid is temeer van belang nu Mercosur zich uitbreidt en in de komende jaren een hoofdrol zal spelen in het verdiepen van de regionale economische betrekkingen. In de overige landen worden vooral politieke ontwikkelingen gevolgd. Dit is van belang in een regio waaraan twee gebiedsdelen van het Koninkrijk grenzen. Ook het vredesproces in Colombia wordt, waar mogelijk, ondersteund.

Vergaring en verspreiding van informatie op het gebied van handel en investeringen

Informatie over de macro-economische situatie in een land is niet alleen belangrijk voor Buitenlandse Zaken, maar ook voor andere departementen. De posten spelen door hun kennis van plaatselijke omstandigheden een belangrijke faciliterende rol bij de toegang tot veelbelovende maar nog relatief onbekende markten. Goede informatie is voor het Nederlands bedrijfsleven ook essentieel bij het nemen van beslissingen inzake investeringen. Om hierin te voorzien, worden posten vanaf medio 2000 uitgerust met een software-systeem dat snelle uitwisseling van informatie mogelijk maakt en bijdraagt aan de instandhouden van eerder opgedane kennis. Tot slot zullen, met ingang van 2001, de posten, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken (BEB en EVD) gegevens gemeenschappelijk beheren en gebruiken. Doel hiervan is om optimale informatievoorziening en -uitwisseling te bewerkstelligen.

Vergroting van de internationale markttoegang voor het Nederlands bedrijfsleven

Dit behelst het in het buitenland onder de aandacht brengen van het Nederlands bedrijfsleven. De handelsbemiddelende taak van de posten is hierbij essentieel. Deze dienstverlening zal zich primair richten op de zogenaamde «eerstelijns zorg» c.q. het verlagen van drempels voor bedrijven. Waar commerciële dienstverlening levensvatbaar is, laat de overheid deze functie over aan het bedrijfsleven zelf. Posten hebben echter vaak een belangrijke taak als intermediair tussen Nederlandse bedrijven en lokale overheden, bijvoorbeeld in het geval van aanbestedingen of bij geschillen. Zij zijn voorts een belangrijke informatiebron inzake overheidsmaatregelen en het inschatten van politieke of economische risico's. De activiteiten worden ondernomen in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken. In 2001 richt de aandacht zich vooral op het bevorderen van de Nederlandse markttoegang in de opkomende markten in Midden- en Oost-Europa, Azië en Mercosur. Voor de verdere invulling van deze doelstelling wordt verwezen naar de Begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

Tegengaan van concurrentievervalsing en creatie van marktkansen voor het Nederlands bedrijfsleven

Het tegengaan van concurrentievervalsing en het vergroten van marktkansen voor het Nederlandse bedrijfsleven kan op verschillende niveaus gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld door te lobbyen bij centrale en lokale overheden of door advisering in gevallen waar het matching instrument ingezet zou kunnen worden. Voorbeelden zijn de matching-faciliteit van het Ministerie van Economische Zaken (Besluit Subsidies Exportfinanciering), de exportkredietverzekering van het Ministerie van Financiën, de Seno/Gom exportkredietverzekering van het Ministerie van Economische Zaken en het ORET/MILIEV-programma van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken (zie beleidsartikel 8).

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 9: Politieke en economische belangenbehartiging
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
17.07Programma kleine projecten9 58118 00018 00018 00018 00018 00018 000
deel van 09.01.01POBB nieuwe stijl1 4049 23419 2849 4309 4309 4309 430
06.06.07Rijnvaartcommissie723758805805810810810
07.03Staatsbezoeken, conferenties en6 6638 00010 50012 50027 50010 50010 500
 roulerende voorzitterschappen       
06.06.09Subsidie incidentele doelbijdragen24117117117117117117
Totaal uitgaven18 39536 10948 70640 85255 85738 85738 857
waarvan ODA7 43514 80014 80014 80014 80014 80014 800

D. Prestatiebeoordeling

Met behulp van het beleidskader postennet worden voor 2001 verdergaande efficiency-maatregelen geïdentificeerd. In 2001 is een tiental organisatiedoorlichtingen voorzien. Tevens worden alle economische steunpunten geëvalueerd. De uitkomsten hiervan komen in 2001 beschikbaar. De bilaterale conferenties worden gezamenlijk geëvalueerd, vermoedelijk in 2003. Voor de Matra-evaluaties zie beleidsartikelen 4 en 5.

Beleidsartikel 10 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Dit beleidsterrein betreft het vreemdelingenverkeer richting Nederland, zowel het reguliere personenverkeer als de toestroom van asielzoekers en migranten. Het betreft ook de consulaire bijstand ten behoeve van Nederlanders in het buitenland. Er zijn twee algemene beleidsdoelstellingen:

• het leveren van een internationale bijdrage aan de opvang van vluchtelingen, waarbij gestreefd wordt naar een evenwichtiger verdeling van de asielzoekersstromen over de Europese landen; en

• het bieden van adequate zorg en dienstverlening aan naar het buitenland reizende en in het buitenland verblijvende Nederlanders uit hoofde van het Nederlanderschap.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is eerstverantwoordelijk voor het visumbeleid en levert ook anderszins een bijdrage aan het nationale vreemdelingenbeleid. Het ministerie is tevens verantwoordelijk voor het verstrekken van algemene en individuele ambtsberichten. In samenwerking met het Ministerie van Justitie is Buitenlandse Zaken medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van het asiel- en migratiebeleid in Europees en ander internationaal kader. De mate waarin een effectief nationaal asiel- en migratiebeleid kan worden gevoerd, is in toenemende mate afhankelijk van afspraken in Europees kader, zoals het Verdrag van Amsterdam en de Europese Raad van Tampere. De volkenrechtelijke verdragen waarbij Nederland partij is, vormen evenzeer een belangrijk uitgangspunt voor het te voeren asiel- en migratiebeleid.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Asiel en Migratie

Bij de Voorjaarsnota 1999 zijn aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken extra begrotingsmiddelen ten behoeve van asiel en migratie toegekend. In 1999 en 2000 zijn hiermee zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve uitvoeringscapaciteit van het ministerie structureel versterkt. Voor 2001 ligt het accent op intensivering en verdere verbetering van de output-gerichte werkprocessen op het terrein van asiel, migratie, visumverlening en bestrijding van documentfraude. Voorbeelden hiervan zijn genoemd onder zowel «nationaal» als «Europees/internationaal».

Nationaal

• Het uitbrengen van kwalitatief hoogwaardige algemene ambtsberichten aan het Ministerie van Justitie.

• Het binnen de daarvoor gestelde termijnen afwikkelen van verzoeken om informatie van het Ministerie van Justitie (de Immigratie en Naturalisatie Dienst: IND) over individuele asielzaken, waaronder kwalitatief hoogwaardige individuele ambtsberichten.

• Het bevorderen van de terugkeer van uitgeprocedeerde en afgewezen asielzoekers naar het land van herkomst dan wel het land van eerste opvang volgens de richtlijnen in internationale verdragen.

• Het voorkomen van het opnemen van onjuiste gegevens in de Nederlandse administratie, onder meer om niet rechtmatige claims op gezinshereniging, het verkrijgen van het Nederlanderschap en van sociale uitkeringen te voorkomen.

• Het binnen redelijke termijnen klantgericht afwikkelen van visum- en machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-)aanvragen, legalisatieverzoeken, daartoe in te stellen verificatieonderzoeken en daarop betrekking hebbende klachten, alsook bezwaarschriften en beroepszaken met betrekking tot visa en legalisaties.

• Het intensiveren van de samenwerking met het Ministerie van Justitie (de IND, visadienst en vreemdelingendiensten), waaronder uitwisseling van expertise en aansluiting op elkaars data-informatiesystemen.

• Het verbeteren van de werkprocessen door onder meer het uitvaardigen van modelbeschikkingen en het bieden van opleidingprogramma's, alsmede door investeringen in modernisering en verdere automatisering van (de toegang tot) relevante data-informatie-, visumafgifte-, rappel- en archiefsystemen.

• Het treffen van afdoende beveiligingsmaatregelen met betrekking tot het transport en de bewaring van waardedocumenten alsook de monitoring van en het toezicht op consulaire werkprocessen, in het bijzonder inzake visumbalie-werkzaamheden.

Europees/internationaal

• Het bevorderen van een evenwichtige lastenverdeling en het harmoniseren van de weten regelgeving met betrekking tot de toelating en opvang van asielzoekers en hervestiging van vluchtelingen. Dit ter implementatie van de conclusies van de Europese Raad van Tampere.

• Het ontmoedigen en waar mogelijk tegengaan van illegale toestroom van vreemdelingen door het intensiveren van de asiel- en migratie- samenwerking.

• Het bevorderen van een evenwichtige benadering van de asiel-, vluchtelingen- en migratieproblematiek. Nederland ondersteunt hiertoe bijvoorbeeld de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en de Inter-Governmental Consultations for Asylum, Refugee and Migration Policies in Europe, North America an Australia (IGC).

• Het doen uitvoeren van asiel- en migratie gerelateerd beleidsondersteunend onderzoek en het leveren van bijdragen aan bewustwordingsprogramma's in herkomst- en transitlanden.

• Het (in zowel Schengen- als EU-kader) komen tot een uniform uitvoeringsbeleid met betrekking tot de afgifte van visa en mvv's, het stringent toetsen van visa- en mvv-aanvragen aan de daartoe gestelde wet- en regelgeving en het daartoe intensiveren van de verificatie op juistheid en echtheid van desbetreffende documenten.

• Het bijdragen aan de ontwikkeling en uitvoering van een effectief gemeenschappelijk Europees beleid met betrekking tot de bestrijding van aan het vreemdelingenverkeer gerelateerde georganiseerde misdaad, terrorisme, mensensmokkel en drugssmokkel.

Consulaire dienstverlening

De consulaire/maatschappelijke dienstverlening aan in het buitenland verblijvende Nederlanders uit hoofde van het Nederlanderschap omvat een breed scala aan werkzaamheden. Dit varieert van het optreden als ambtenaar van de burgerlijke stand, het verrichten van nationaliteitsonderzoeken, het verstrekken van reisadviezen en reisdocumenten (per 2 april 2001 centrale afgifte van paspoorten), het passeren van notariële akten, het faciliteren van deelname aan verkiezingen en examens, het verzorgen van uitkeringen krachtens het sociale zekerheidsstelsel, het verlenen van bijstand aan remigranten tot consulaire en financiële bemiddeling en/of maatschappelijke zorg in noodgevallen (zoals diefstal, arrestatie en detentie, ziekenhuisopname, overlijden, calamiteiten, vermissing, kinderontvoering, gijzeling, moord) en het waar nodig verlenen van hulp en bijstand bij evacuaties. Bijzondere aandachtsgebieden zijn het verlenen van zorg aan en bemiddeling bij het verkrijgen van juridische en/of financiële bijstand en gezondheidszorg voor in het buitenland gedetineerde Nederlanders door consulaire medewerkers en (reclassering)vrijwilligers. Daartoe behoort ook het bevorderen van de herintegratie van ex-gedetineerden in de Nederlandse samenleving; het verstrekken van subsidies aan Reclassering Nederland alsook aan de Stichting Epafras; het bemiddelen bij het overbrengen van gevonniste personen opdat zij hun straf in Nederland kunnen uitzitten alsook het sluiten van verdragen daartoe.

De behartiging en de bescherming van de belangen van Nederlanders in het buitenland blijft ook in 2001 een prioritaire taak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, al zijn voor dit jaar geen nieuwe beleidsinitiatieven voorzien. Het toenemend aantal reizigers en gedetineerden leidt wel tot een grotere werkbelasting van de consulaire medewerkers op het departement en op de posten.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 10: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
17.01.09Int. org. voor migratie1 2281 2301 2301 2301 2301 2301 230
deel 06.01.03Inter-governmental Consultations (IGC)160160160160160160160
deel 06.06.08Gedetineerdenzorg/St. Epafras150350350350350350350
deel 06.06.08Gedetineerdenzorg/St. Reclassering NL600600600600600600600
deel 06.06.8/07.01/06.01Gedetineerdenzorg/consulaire bijstand1 6001 6001 6001 6001 6001 6001 600
16.06Toegelaten vluchtelingen24 740000000
16.08Opvang asielzoekers244 002388 740378 740368 740358 740358 7403 58 740
Totaal uitgaven272 480392 680382 680372 680362 680362 680362 6 80
waarvan ODA268 742388 740378 740368 740358 740358 740358 740

D. Prestatiebeoordeling

Veel van de onder B. geformuleerde subdoelstellingen dragen al een prestatie-element in zich. In de Artikelsgewijze Toelichting zijn ramings- en doelmatigheidskengetallen voor asiel, migratie en consulaire dienstverlening opgenomen. Onderzocht wordt of meer output-gerelateerde kengetallen en prestatiegegevens kunnen worden ontwikkeld waarmee de doelmatigheid en de kwaliteit van de beleidsuitvoering kan worden beoordeeld.

Het navolgende overzicht bevat een aantal voor 2001 gehanteerde kwantitatieve (raming-) kengetallen met betrekking tot de jaarlijkse output. Deze kengetallen zijn gebaseerd op ervaringscijfers, rekening houdend met reeds getroffen en nog te treffen maatregelen inzake vergroting en verbetering van de uitvoeringscapaciteit en de kwaliteit van dienstverlening. Naar verwachting zal de vraag naar producten met betrekking tot asiel en migratie, visumverlening en legalisatie en verificatie zich in 2001 en volgende jaren bij ongewijzigde omstandigheden grosso modo stabiliseren op het huidige niveau. Een eventuele groei in de kwantitatieve vraag naar een of meer producten en de beoogde verbetering van de kwaliteit zal zo niet geheel dan toch ten dele kunnen worden opgevangen door een doelmatige inzet van de ter beschikking staande begrotingsmiddelen, verbetering van de efficiëntie van de werkprocessen en door de inzet van meer en professioneel toegerust c.q. adequaat opgeleid personeel.

Ramingskengetallen asiel, migratie en consulaire dienstverlening – 2001
algemene ambtsberichten40Nederlandse reisdocumenten voor vreemdelingen (rvv)16 000
aab's per med. op het departement4rvv's per med. op het departement4 000
individuele ambtsberichten1 500rvv-gerelateerde bezwaarschriften135
iab's per med. op het departement80legalisaties op het departement40 000
iab's per med. op de posten incl. inzet vertrouwensadvocaten140legalisaties per med. op het departement9 000
asiel-gerelateerde dossierinzage verzoeken rechterlijke macht180legalisaties/verificaties op de posten in de vijf probleemlanden8 000
asiel-gerelateerde WOB-dossierinzageverzoeken50legalisatie-gerelateerde bezwaarschriften1 200
asiel-gerelateerde klachten ombudsman10bezwaarschriften per med.120
visumaanvragen op de posten470 000beroepszaken200
visumverstrekkingen360 000beroepszaken per med.80
voorleggingen aan het departement100 000financiële bemiddelingen850
telefonische visum-informatieverzoeken op het departement50 000gedetineerdenarrestaties1 8001 200
telefonische visum-informatieverzoeken per med. departement10 000vermissingen/gijzelingengeneeskundige onderzoeken/verificatie medische kosten20180
visumafhandelingen per med. op de posten 3 000 tot 6 000  examens250
visumafhandelingen per med. op het departement10 000adresbemiddelingen230
mvv-aanvragen55 000  
mvv-afhandelingen per med. op de posten1 200  
door de posten afgegeven paspoorten80 000  

In 2000 is het externe onderzoek naar de mogelijkheden tot verbetering van doelmatigheid, klantgerichtheid en kostendekkendheid van de asiel- en migratiewerkzaamheden en de consulaire dienstverlening afgerond. De daaruit voortvloeiende conclusies en aanbevelingen zijn mede bepalend voor de verdere opbouw, stroomlijning en inrichting van de uitvoering. Eind 2000 is de interne evaluatie van het in 1999 geïntensiveerde beleid inzake de gedetineerdenzorg gereed.

In 2002 vindt een intern evaluatieonderzoek plaats naar de besteding van de bij de Voorjaarsnota 1999 toegewezen additionele begrotingsmiddelen ad NLG 35 miljoen structureel ten behoeve van het asiel- en migratie-beleid, de visum- en mvv-verlening, en de bestrijding van documentfraude.

Beleidsartikel 11 Internationaal cultuurbeleid

A. Algemene beleidsdoelstellingen

De algemene doelstellingen van het Internationaal Cultuurbeleid (ICB) zijn de versterking van het internationaal cultureel profiel van Nederland en de verdieping van de culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen en regio's. Dit beleid is verder uiteengezet in brieven aan de Kamer van 14 juli 1999 («Internationaal cultuurbeleid en besteding van HGIS-cultuurmiddelen») en 15 oktober 1999 («Cultuurbeleid 2001–2004»). Het ICB, dat voorjaar 1997 als zelfstandig onderdeel van het buitenlands beleid van start is gegaan, is succesvol gebleken en wordt geintensiveerd. De HGIS cultuurmiddelen worden verhoogd van 16 miljoen gulden (plus 2,5 miljoen aanvullend voor 2000) tot 25 miljoen in 2003.

Naast regionale accenten en de versterking van de culturele functie op de posten kent het ICB een aantal thematische doelstellingen:

• het in het buitenland meer bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld: «Nederland vrijhaven»;

• het behoud van het materiële en immateriële Nederlandse culturele erfgoed in het buitenland; en

• de versterking van het cultureel profiel van Nederland in het buitenland.

De Ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn samen verantwoordelijk voor het ICB.

In 2001 wordt veel aandacht geschonken aan de afstemming en samenwerking met de professionele instellingen (fondsen, overkoepelende en uitvoerende instellingen). Voor de uitvoering van het ICB is de overheid immers mede van deze professionele instellingen afhankelijk. In het algemeen is de professionalisering van en de samenwerking tussen alle bij het ICB betrokken actoren (de posten, beide departementen en de fondsen en sectorinstellingen) essentieel voor het welslagen van het ICB.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Regionale accenten en versterking van de culturele functie op dertien geselecteerde posten

De selectie van de landenkeuze in het ICB is gebaseerd op een aantal criteria. Het belang voor de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur, de omvang van de uitwisseling tussen Nederland en het betreffende land en algemene buitenlands politieke overwegingen staan hierbij voorop. Overigens blijft er voldoende ruimte bestaan om in andere landen activiteiten te ondersteunen, bijvoorbeeld in het beleidskader van gemeenschappelijk cultureel erfgoed.

Een belangrijk instrument voor het welslagen van het ICB is de versterking van de culturele functie op de volgende dertien posten: Berlijn, Boedapest, Jakarta, Londen, Madrid, Moskou, New York, Ottawa, Parijs, Praag, Pretoria, Rome en Tokio. De versterking van de culturele functie houdt in dat deze posten op cultureel terrein zelfstandiger opereren en hun eigen verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van het ICB en voor het besteden van de bijbehorende financiële middelen. Zij beschikken over een eigen cultuurbudget: het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP). De culturele medewerkers op de posten dienen op te treden als makelaar tussen de vraag in het land van plaatsing en het aanbod vanuit het Nederlandse culturele leven. Deze makelaarsfunctie is in hoofdzaak faciliterend en coördinerend. Zowel de benoemingen als het benodigde opleidingstraject worden afgestemd tussen de Ministeries van OC&W en Buitenlandse Zaken.

In 2001 wordt de versterking van de culturele functie op de geselecteerde posten nader uitgewerkt. Zo worden tussen Den Haag en de culturele medewerkers op de betreffende posten afspraken gemaakt over meerjarige cultuurbeleids- en activiteitenplannen van de posten, waarin ook de relatie met de fondsen en sectorinstellingen is opgenomen. Deze plannen worden in 2001 afgerond.

Het in het buitenland meer bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats van culturen en de kunstwereld

Dit wordt uitgewerkt in het programma «Nederland vrijhaven». Hieronder vallen vele soorten projecten in de diverse disciplines (dans, theater, muziek, mime, fotografie, film; ook festivals, al dan niet multidisciplinair). Ook valt hier het Internationaal Bezoekersprogramma onder. Vertegenwoordigers van culturele instellingen, culturele beleidsmedewerkers en opinieleiders alsmede culturele journalisten uit het buitenland worden in de gelegenheid gesteld om ten laste van de HGIS-cultuurmiddelen een werkbezoek aan Nederlandse instellingen te brengen.

Behoud van het Nederlands cultureel erfgoed in het buitenland

Op vele plaatsen in de wereld getuigen fysieke overblijfselen van de vroegere aanwezigheid van Nederlanders. Dit cultureel erfgoed uit de tijd dat Nederlanders als ontdekkingsreizigers, handelaren of koloniale heersers een rol speelden, is ook onderdeel geworden van de geschiedenis en het cultureel erfgoed van de landen waarin het zich bevindt. Het betreft hier vooral VOC overblijfselen. Zo het al wenselijk zou zijn, is het vanwege de omvang en het gemeenschappelijk karakter van dit erfgoed onmogelijk dit te behouden door uitsluitend van Nederlandse zijde geld te spenderen. Om deze reden is een aantal subdoelstellingen geformuleerd waarin tot uitdrukking komt dat gemeenschappelijk gewerkt moet worden aan het behoud van het erfgoed:

• versterking van het lokale draagvlak voor en bewustmaking van alle partijen van het belang van gemeenschappelijk erfgoed;

• vergroting van de kennis van het aanwezige erfgoed, onder meer door inventarisatie, documentatie en ontsluiting van het bestaande materiaal; en

• het overdragen van technische en beleidsmatige kennis. Dit kan bijvoorbeeld door trainingen, uitwisselingen, seminars en workshops.

Versterking van het cultureel profiel van Nederland in het buitenland

Dit wordt voornamelijk gerealiseerd via deelname aan grootschalige internationale manifestaties. Door een zichtbare, gebundelde culturele inbreng wil Nederland hiermee bijdragen aan zijn internationale culturele profilering. Soms kunnen ook bijzondere culturele manifestaties worden ondersteund binnen een enkele discipline, zoals biënnales en grote theaterfestivals. Een voorbeeld hiervan is de herdenkingsmanifestatie «400 Jaar Betrekkingen tussen Nederland en Japan».

In 2001 is Rotterdam culturele hoofdstad van Europa. Vanuit het ICB wordt deze manifestatie gesteund. De organisatie van de manifestatie ligt in handen van de Stichting Rotterdam 2001, Culturele hoofdstad van Europa. Het thema is «Rotterdam is vele steden», een concept waarin culturele, maatschappelijke en economische aspecten zijn versmolten. Met de andere culturele hoofdstad in 2001, het Portugese Porto, wordt intensief samengewerkt.

C. Budgettaire gevolgen

Beleidsartikel 11: Internationaal cultuurbeleid
(uitgaven x NLG1000)       
Begr. artikelOmschrijving1999200020012002200320042005
14.09Internationale culturele betrekkingen27 77532 22827 22829 22832 22832 22832 228
Totaal uitgaven27 77532 22827 22829 22832 22832 22832 228
waarvan ODA0000000

D. Prestatiebeoordeling

De Raad voor Cultuur is in Nederland de meest aangewezen instantie om een inhoudelijk oordeel uit te spreken over het Internationaal Cultuurbeleid en de artistieke merites van culturele producten. De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie begint in 2000 met een evaluatie van het Internationaal Cultuurbeleid als zodanig.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Voor een resultaatgericht en doelmatig buitenlands beleid is een goede bedrijfsvoering een noodzakelijke voorwaarde. Een goede bedrijfsvoering is geen doel op zichzelf, maar dient ter ondersteuning van de primaire beleidsprocessen. De bedrijfsvoering op Buitenlandse Zaken is ingebed in het besturingsmodel van integraal management. In 2001 zijn de speerpunten van de bedrijfsvoering:

• een geheel vernieuwd personeelsbeleid, gebaseerd op competentie-management en open resourcing;

• een informatie- en automatiseringsinfrastuctuur toegesneden op de specifieke behoeften van een wereldwijd opererend ministerie;

• een financieel management in handen van 200 budgethouders en de concern controller, gericht op het rechtmatig en doelmatig besteden van de middelen;

• een adequate juridische ondersteuning; en

• een representatieve huisvesting van de buitenlandse dienst.

2. Personeel

Doelstelling

Buitenlandse Zaken streeft naar een loopbaandienst waarin de organisatiebelangen (waaronder een optimale mobiliteit van de medewerkers met de gewenste competenties) in evenwicht zijn met en versterkt worden door de individuele belangen van de medewerkers (interne employability). In 2001 wordt het nieuwe personeelsbeleid verder vormgegeven en uitgevoerd.

Geplande activiteiten

Mede op basis van een evaluatie van de overplaatsingsronde 2000 zal het nieuwe personeelsbeleid verder worden ingevuld en waar nodig aangepast. Tevens zullen de randvoorwaarden moeten worden vervuld die nodig zijn om de bovenstaande doelstelling te realiseren. Het gaat hierbij in het bijzonder om de invoering van management development-trajecten;

• de vormgeving en uitvoering van het opleidingsbeleid («doorlopende ontwikkeling»); en

• opleidingen in het kader van integraal management.

Om het nieuwe personeelsbeleid goed te kunnen uitvoeren wordt in 2001 een geheel vernieuwde systematiek van personeelsplanning, formatiebeheer en personeelsbudgettering in gebruik genomen.

3. Automatisering

Doelstelling

De informatievoorzienings- en communicatiestrategie voor Buitenlandse Zaken 1999–2004 kent vier speerpunten:

• ondersteuning van de externe taakuitoefening van BZ middels een op BZ toegesneden informatievoorziening;

• optimale aansturing van en besluitvorming over de informatievoorziening en communicatie;

• flexibele architectuur en solide basisinfrastructuur van ICT; en

• adequate ondersteuning van kennismanagement.

Geplande activiteiten

Het merendeel van de geplande activiteiten vindt plaats in het kader van het Geïntegreerd Management Informatiesysteem (GMIS) project. Er wordt in 2001 vooral voortgebouwd op de in 2000 en 2001 op te leveren nieuwe basisvoorzieningen (nieuwe PC's en programmatuur voor kantoorautomatisering op het departement in Den Haag en op alle 140 posten: het project GMIS-Pygmalion). Een ander deelproject binnen GMIS, het Piramideproject, richt zich in 2001 vooral op het afronden van de inrichting van het nieuwe informatiesysteem (op basis van het Entreprise-Resource Planning-pakket) alsmede op de verdere voorbereiding van de implementatie van dit systeem in de organisatie.

Een effectief buitenlands beleid kan niet zonder een adequate organisatie van de benodigde kennis. Daarom wordt in 2001 het project Kennismanagement verder vormgegeven. Ter ondersteuning van de externe taakuitoefening van BZ zullen aansluitingen op het Rijksoverheids-Intranet en EU-extranet worden nagestreefd. De professionalisering van de beheerorganisatie van de geautomatiseerde systemen van Buitenlandse Zaken zal verder worden ontwikkeld. Dit is onderdeel van het «Veranderplan ICT» dat de periode 1999–2003 beslaat.

4. Financieel management

Doelstellingen

Voor het begrotingsjaar 2001 zijn de doelstellingen voor het financieel management:

• consolidatie van het financieel beheer; en

• optimalisering van de financiële functie.

Met de consolidatie wordt beoogd een maximaal rendement te halen uit de reeds eerder in gang gezette structurele maatregelen ter verbetering van het financieel beheer. De tweede doelstelling houdt verbetering in van de kwantitatieve en kwalitatieve bezetting van de financiële functie.

Geplande activiteiten

Afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van diverse beheersinstrumenten ten behoeve van een goed functionerend incentive-beleid in het kader van integraal management. Bovendien zijn in 2000 prestatie-indicatoren voor financieel management ontwikkeld en is het instrument van deself-audit verbeterd, waardoor de kwaliteit van het financieel beheer op diverse deelaspecten beter te meten is. Het begrotingsjaar 2001 staat in het teken van het onderhouden van deze investeringen, het meten van resultaat en het waar nodig beter inbedden van dit beleid in de organisatie.

De aandacht blijft gericht op het waarborgen van een kwalitatief goed activiteitenmanagement inclusief een adequate voorschottenadministratie. Budgethouders van wie het financieel beheer niet in orde is, zullen meer dan in het verleden worden gecontroleerd, daarop worden aangesproken en, waar nodig, in hun taken ondersteund. In 2000 is een omvangrijk project «Opleidingen Integraal Management» gestart. In 2001 zullen diverse opleidingen in dit kader worden gegeven, waarbij speciale aandacht zal worden besteed aan financiële beheersaspecten.

Hoewel het financieel beheer in het algemeen de laatste jaren sterk is verbeterd, blijft de kwalitatieve en kwantitatieve bezetting van de financiële functie op diverse plaatsen in de organisatie nog zwak. Op dit terrein zijn in 2001 verschillende activiteiten ter verbetering voorzien. Er zal uitvoering worden gegeven aan het project «Transparante Herinrichting Bedrijfsvoering» opdat kwaliteit en organisatorische inbedding en stroomlijning van de beheersfunctie op de posten wordt verbeterd. In 2000 heeft een inventarisatie van het ministerie-brede potentieel van medewerkers voor financiële functies plaatsgevonden. De hieruit voortgekomen manpower-planning zal in 2001 resulteren in onder andere extra opleidingen en gerichte werving. Tot slot houden in 2001 ook de opleidingen op het gebied van financieel beheer de nodige aandacht.

5. Subsidiebeleid

Doelstelling

In de context van het Rijksbrede subdidiebeleid gebaseerd op de ABW ligt de nadruk voor 2001 op de verdere stroomlijning en juiste toepassing van de bestaande regelgeving en de ontwikkeling van een samenhangend beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O).

Geplande activiteiten

In 2001 zal een extra investering worden gepleegd in de ondersteuning van de posten bij de toepassing van subsidieregelgeving; dit gebeurt bijv. via opleidingen en advisering. Ook zal dan het project DOREAC (doorlichting van subsidieregelingen op accountancy-aspecten) zijn afgerond, hetgeen naar verwachting zal leiden tot een doelmatiger gebruik van het instrument accountantscontrole. Verder zal nader worden bezien welke aanvullende acties moeten worden ingezet op M&O-aspecten bij de beoordeling van subsidieaanvragen en de monitoring en evaluatie van verstrekte subsidies. Hierbij wordt gekeken naar mogelijke aanpassingen van het Subsidiebesluit BZ, de standaardbeschikkingen en naar de overige regelgeving.

6. Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken

Doelstelling

Een doeltreffende en samenhangende behandeling van de juridische vraagstukken op de verschillende terreinen van het recht waarop Buitenlandse Zaken zich beweegt. In 2001 wordt het accent gelegd op het adviseren van de departementsleiding, directies en posten over juridische zaken; het bijstaan van andere departementen en van de Nederlandse Antillen en Aruba op Europees-, internationaal- en verdragsrechtelijk terrein; en het bevorderen van de parlementaire behandeling van een aantal prioritaire wetsvoorstellen.

Geplande activiteiten

In 2000 heeft een aantal interne en externe onderzoeken plaatsgevonden naar het proces van wetgeving bij Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding hiervan wordt de formatie van de Directie Juridische Zaken (DJZ) uitgebreid. DJZ zal wil hiermee in 2001 beter in staat zijn haar functie van expertisecentrum op het terrein van het Europees en internationaal recht ten behoeve van de hele rijksoverheid te vervullen. Voorts zal het licht van de formatieve uitbreiding de goedkeurings- en bekendmakingsprocedures van (prioritaire) verdragen helpen versnellen.

De op het ministerie aanwezige internationaal-rechtelijke deskundigheid wordt in 2001 door middel van een elektronisch netwerk beschikbaar gesteld en verbonden met internationaal-rechtelijke specialisten op de andere departementen. Als uitvloeisel van het advies van een extern adviesbureau wordt voorts een aparte Bezwaarschriftencommissie consulaire zaken ingesteld. Deze commissie zal adviezen uitbrengen over alle op grond van de AWB ingediende bezwaarschriften over consulaire zaken. Prioritaire wetgevingsprojecten in voorbereiding zijn de Algemene wet ter uitvoering van verdragen inzake wapenbeheersing en ontwapening, de Legalisatiewet en de Visumwet. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van alle in voorbereiding zijnde wetgeving.

7. Huisvesting in het buitenland

Doelstelling

Een professioneel, doelmatig en klantgericht gebouwenbeheer in het buitenland ten behoeve van een representatieve vertegenwoordiging van de diplomatieke dienst.

Geplande activiteiten

Het jaar 2001 vormt het laatste jaar waarvoor de nota «Vastgoed in Beweging» richtinggevend is. Het in deze nota genoemde achterstallig onderhoud zal in 2001 geheel moeten worden weggewerkt. Vanaf 2000 is het regulier onderhoud een directe zorg en verantwoordelijkheid van de posten. Het ministerie beoogt met deze delegatie het onderhoud slagvaardiger en doelmatiger aan te pakken. Twaalf Regionale Steunpunten Technische Zaken (RSTZ) begeleiden de posten in de regio. De Dienst Gebouwen Buitenland (DGB) behoudt een adviserende en toezichthoudende rol en verzorgt de oplossing van knelpunten in de huisvesting. Prioriteiten liggen bij huisvestingsvraagstukken die het gevolg zijn van de wijzigingen in het postennet, de opening van nieuwe posten in de landen die op afzienbare termijn tot de EU zullen toetreden, de wijziging van het OS-beleid met concentratie op de «17+4» landen, de intensivering van de consulaire functie op de posten, de rol van Buitenlandse Zaken bij het immigratie- en asielbeleid en de uitbreiding van technische attachés van andere departementen op de posten. In 2001 zal het in 2000 gestarte project gericht op de opwaardering van de beveiliging voor een groot aantal posten worden afgesloten. Voorts zal het onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van asbest op de meeste posten worden afgerond. In 2001 zal ook een nieuwe huisvestingsnota worden uitgebracht.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

WETSARTIKEL 1 (UITGAVEN EN VERPLICHTINGEN)

HOOFDBELEIDSTERREIN 6. ALGEMEEN BINNENLAND

06.01 Personeel en materieel binnenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Onder dit artikel vallen de apparaatsuitgaven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, materieel, huisvesting en overige personele uitgaven. Het ambtelijk personeel binnenland betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de ministers en de staatssecretaris), de centrale directies, de beleidsdirecties en de ondersteunende diensten. De overige personele uitgaven omvatten de uitgaven voor uitzendkrachten, opleidingen en werving en selectie ten behoeve van het departementale personeel. Voorts worden de uitgaven ten behoeve van huur, energie, schoonmaak en klein onderhoud van het departement in Den Haag, inclusief SNV, op dit artikelonderdeel verantwoord.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  269 896267 450257 406257 406258 217 
– Eerste suppletore wet  1 622977– 1 523– 523– 523 
– Mutatie  13 74418 41318 21315 21315 213 
– Stand ontwerp-begroting 20011 244249 505285 262286 840274 096272 096272 907272 907
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000565113 220129 446130 162124 379123 472123 840123 840
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  269 836267 380257 326257 326258 217 
– Eerste suppletore wet  1 622977– 1 523– 523– 523 
– Mutatie  13 74418 41318 21315 21315 213 
– Stand ontwerp-begroting 2001 250 140285 202286 770274 016272 016272 907272 884
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 113 509129 419130 131124 343123 435123 840123 829

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutaties betreffen het saldo van diverse verhogingen en verlagingen als gevolg van technische overboekingen. Daarnaast vindt een overheveling van artikel 15.01 plaats in het kader van het Balkan Stabiliteitspact en een overheveling van andere ministeries in het kader van de onderbrenging van de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Mutatie

Het grootste gedeelte van de verhoging (NLG 9,7 miljoen) betreft compensatie voor loon- en prijsontwikkelingen. Daarnaast is, in verband met vertragingen van enkele activiteiten in 1999, in 2000 NLG 1 miljoen en NLG 3 miljoen in 2001 en 2002 toegevoegd onder meer voor het asielbeleid en het project Veiligstellen archiefbeheer. In het kader van de uitbreiding van het Matra-programma (zie artikel 15.04) en de uitvoering van het plan van aanpak gedetineerdenzorg (artikel 06.06) wordt vanaf 2000 NLG 1,4 miljoen toegevoegd voor de versterking van de betrokken afdelingen.

Tot slot is in 2000 NLG 1 miljoen, oplopend tot NLG 2 miljoen structureel, toegevoegd voor de versterking van de expertisecentra Europees recht en internationaal recht. Zie voor een nadere toelichting de Bedrijfsvoeringsparagraaf in het Algemeen Deel van de Memorie van Toelichting.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Ambtelijk personeel 173 535201 051203 987 11 01.40
2. Overige personele uitgaven 7 64111 5079 859 11/12/52 01.40
3. Materieel 44 46947 92148 001 12/43A/52 01.40/03.5
4. Huisvesting 24 49524 72324 923 12 01.40
Totaal 250 140285 202286 770    

e. Kengetallen en overige gegevens

De personele uitgaven voor ambtelijk personeel zijn als volgt verdeeld over de organisatieonderdelen. In tegenstelling tot voorgaande begrotingen, toen ook een categorie «uitgaven ambtelijk personeel ressorterend onder zowel DGPZ als DGIS» was opgenomen, zijn thans in het licht van lopende reorganisaties de betrokken directies opgenomen onder de betreffende DG's.

Onderdeel uitgaven ambtelijk personeel naar dienstonderdelen (x f 1000)
 199920002001
Alg. Leiding en diensten ressorterend onder de SG94 902111 196112 256
DG Regio- en landenbeleid14 49416 17716 345
DG Politieke Zaken10 30411 70511 928
DG Internationale Samenwerking32 63634 88235 477
DG Europese Samenwerking21 19927 09127 981
Totaal173 535201 051203 987

De hieronder weergegeven ramingskengetallen hebben betrekking op de geraamde bezetting van het ambtelijk personeel op het departement. De bezetting en de personeelskosten voor de onderdelen A&O-fonds en het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging zijn buiten beschouwing gelaten omdat zij geen deel uitmaken van de personeelsformatie van het departement. In het toegelicht begrotingsbedrag zijn tevens de middelen voor de personele versterking van het Matra-programma en de expertisecentra Europees recht en internationaal recht niet meegenomen aangezien de personele invulling hiervan nog niet definitief is.

Ramingskengetallen ambtelijk personeel
 1999200020012002200320042005
Gemiddelde bezetting in fte's1 6311 8501 8171 7321 7121 6741 674
Gemiddelde prijs per fte100 795105 975108 965110 293112 467114 721114 721
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)164 417196 054197 990191 028192 543192 043192 043

De bezetting neemt in de komende jaren af als gevolg van de efficiency-operatie. In de jaren 2000 en 2001 neemt de departementale bezetting incidenteel toe als gevolg van bovenformatieve personeelsleden die terugkomen van de posten. Het streven is om deze personeelsleden te plaatsen op reguliere formatieplaatsen. De gemiddelde prijs per fte stijgt als gevolg van herwaarderingen van functies en reguliere en incidentele loonontwikkelingen.

In onderstaande tabel staan de doelmatigheidskengetallen voor vertalingen, inclusief de vertalingen die worden uitbesteed.

Doelmatigheidskengetallen Vertalingen
 1999200020012002
Vertaalde woorden5 600 0005 600 0005 600 0005 600 000
Uitvoeringskosten per woord0,640,640,640,64
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x f 10003 5843 5843 5843 584

De doelmatigheidskengetallen vertalingen zijn gebaseerd op de realisatiecijfers 1999. De totale uitgaven bestaan uit personele uitgaven (inclusief ondersteunende diensten zoals secretariaat, terminologen en systeembeheer), materiële uitgaven en uitgaven voor uitbesteding van vertalingen. De personele uitgaven zijn bepaald aan de hand van de DAR-tarievenhandleiding. In vergelijking met 1998 is voor 1999 sprake van een lichte daling van de uitvoeringskosten per woord (van 0,66 naar 0,64).

Ramingskengetallen huisvesting
 199920002001200220032004
Gemiddelde bezetting in fte's1 6311 8501 8171 7321 7121 674
Gemiddelde uitgaven per fte13 85513 35113 59414 26114 42814 755
Toegelicht begrotingsbedrag (x f 1000)24 49524 70024 70024 70024 70024 700

De totale huisvestingsuitgaven bestaan uit huur, energie, schoonmaak en klein onderhoud van het departement in Den Haag inclusief SNV. De kosten per fte stijgen door een daling van de personele bezetting, terwijl de huisvestingskosten gelijk blijven.

Artikel 06.04 Onvoorzien

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Ten laste van dit artikel worden onder andere vergoedingen betaald voor materiële schade toegebracht aan buitenlandse vertegenwoordigingen in Nederland.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  300300300300300 
– Mutatie  8 000     
– Stand ontwerp-begroting 2001 3498 300300300300300300
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 1583 766136136136136136

Codering Econ: 01 Func: 01.49

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De incidentele ophoging heeft betrekking op het arbitraal vonnis waarin is besloten dat de Staat aan de heer W. Oltmans een schadevergoeding van NLG 8 miljoen is verschuldigd.

Artikel 06.05 Geheime uitgaven

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  303030303030
– Eerste suppletore wet  – 30– 30– 30– 30– 30– 30
– Stand ontwerp-begroting 2001 7pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 3pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 01 Func: 01.49

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Gezien de realisatie van de laatste jaren wordt het artikel voor geheime uitgaven op PM gezet.

Artikel 06.06 Subsidies en bijdragen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden subsidies en bijdragen verantwoord aan stichtingen die zich ten doel stellen het begrip voor internationale verhoudingen te vergroten. Daarnaast worden op dit artikel diverse Nederlandse bijdragen verantwoord die voortvloeien uit internationale verplichtingen of die samenhangen met internationaal recht.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  16 19915 51014 27714 27716 030 
– Amendement  200200200200200 
– Mutatie  100– 770– 300– 300– 300 
– Stand ontwerp-begroting 20011 96315 33416 49914 94014 17714 17715 93014 697
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10008916 9587 4876 7796 4336 4337 2297 229
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  16 86214 68814 68814 68815 208 
– Amendement gedetineerdenzorg  200200200200200 
– Mutatie  100– 770– 300– 300– 300 
– Stand ontwerp-begroting 2001 22 05517 16214 11814 58814 58815 10815 108
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 10 0087 7886 4066 6206 6206 8566 856

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De mutaties betreffen het saldo van diverse verhogingen en verlagingen waaronder de compensatie voor loon- en prijsstijgingen bij een aantal gesubsidieerde instellingen en een overheveling naar de personeelsbegroting (artikel 07.01) in het kader van de uitvoering van het plan van aanpak gedetineerdenzorg.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
1. Subsidie Stichting Instituut Clingendael 4 7374 9044 714 4 5374 9044 714 43A 01.40
2. Subsidie aan de Carnegie Stichting 6 0975 9593 959 7 7076 2693 959 43A 01.40
3. Subsidie Stichting Atlantische Commissie 620649641 620649641 43A 01.43
4. Subsidies Europa Fonds 371611 336 390514514 43A 01.43
5. Subsidie Stichting Jong Atlantisch Samenwerkings Orgaan Nederland (JASON) 171717 171717 43A 01.43
6. Bijdragen die samenhangen met het internationaal recht 4861 019579 4441 019579 12 01.43
7. Uitgaven die samenhangen met de Rijnvaartcommissie 723758805 723758805 43A 01.43
8. Consulaire bijstand 1 65120001 830 1 65120001 830 12 01.40
9. Doelbijdragen 24117117 24117117 43A 01.40
10. Bijdrage aan Stichting Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)  5 000 12 01.43
11. Subsidie N.A.A.P. 200200200 200200200 12 01.43
12. Subsidie Europees Instituut Bestuurskunde 538519516 538519516 12 01.43
13. Overige subsidies 204196226 204196226 12 01.43
Totaal 15 33416 49914 940 22 05517 16214 118    

HOOFDBELEIDSTERREIN 7. ALGEMEEN BUITENLAND

Artikel 07.01 Personeel en materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Onder dit artikel vallen de apparaatsuitgaven van het postennet. Het betreft de salarissen en sociale lasten van het ambtelijk personeel van themadeskundigen en van het lokale personeel. Daarnaast omvat het de buitenlandvergoedingen aan het ambtelijk personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven zoals opleidingen. De buitenlandvergoedingen zijn gebaseerd op het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ). De uitgaven ten behoeve van het post-actieve personeel zijn opgenomen exclusief Ontwikkelingssamenwerking (zie hiertoe de artikelen 13.06 en 16.01).

De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor exploitatie en investeringen van de posten in het buitenland zoals huren van kanselarijen, residenties en personeelswoningen, uitgaven ten behoeve van het vervoer op de standplaats, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen. Tevens worden uitgaven voor fraudebestrijding, alsmede uitgaven die verbonden zijn aan de belangenbehartiging voor Nederlanders in het buitenland ten laste van dit artikelonderdeel gebracht.

De voorlichtingsuitgaven die op dit artikel zijn opgenomen hebben betrekking op de algemene informatievoorziening over het buitenlands beleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de voorlichtingsbijlage (bijlage 9).

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) houdt zich bezig met evaluatie, toetsing en advies van beleid en uitvoering van de uitgaven in het kader van de internationale samenwerking. Voor een uitgebreide toelichting op de diverse onderzoeken wordt verwezen naar het evaluatieprogramma (bijlage 7). In het kader van de accountantscontrole van ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten verstrekt de departementale accountantsdienst (ACD) controleopdrachten aan openbare accountantskantoren. Deze opdrachten hebben betrekking op de controle van eigenbeheerprojecten en worden uitgevoerd door lokale accountantskantoren die aangesloten zijn bij internationaal werkende accountantsorganisaties. Daarnaast hebben de controleopdrachten betrekking op beoordeling van de controlewerkzaamheden die zijn verricht door zogenaamde «huisaccountants» van consultants en uitvoerende organisaties.

Koersverschillen en bankkosten, tenslotte, worden ook op dit artikel verantwoord. Koersverschillen ontstaan bij wijziging van de koers van een valuta in de periode tussen de betaalbaarstelling en de feitelijke uitgave. Naast koersverschillen worden ook de consolidatieverschillen van vreemde valuta ten laste of ten gunste van dit artikel gebracht, alsmede de kosten van het betalingsverkeer via bank en giro.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  813 521717 402712 073711 854711 854 
– Amendement  – 200– 200– 200– 200– 200 
– Eerste suppletore wet  29 01427 14228 06026 36426 364 
– Mutatie  80 36967 30274 30854 69054 690 
– Stand ontwerp-begroting 200179 904795 334922 704811 646814 241792 708792 708792 708
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100036 259360 907418 705368 309369 486359 715359 715359 715
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  780 461735 996730 667730 448730 448 
– Amendement gedetineerdenzorg  – 200– 200– 200200– 200 
– Eerste suppletore wet  29 01427 14228 06026 36426 364 
– Mutatie  80 36967 30274 30854 69054 690 
– Stand ontwerp-begroting 2001 737 387889 644830 240832 835811 302811 302811 302
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 334 612403 703376 746377 924368 153368 153368 153

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutaties betreffen het saldo van diverse verhogingen en verlagingen als gevolg van technische overboekingen. Daarnaast vinden overhevelingen van artikel 15.01 plaats in het kader van het Balkan Stabiliteitspact en het nieuwe bilaterale OS-landenbeleid. Ook zijn er gelden overgeheveld van artikel 07.02 in verband met de delegatie van het reguliere onderhoud van gebouwen naar de posten. Ten behoeve van de implementatie van het rijksbrede project «Van Beleidsbegroting naar Beleidsverantwoording (VBTB)» wordt het artikel in 2000 en 2001 verhoogd met NLG 3,0 miljoen.

Mutatie

Het grootste gedeelte van de verhoging (NLG 24,5 miljoen in 2000) betreft compensatie voor loon- en prijsontwikkelingen. Verder wordt, in verband met vertragingen in de uitvoering van een aantal activiteiten voor asielbeleid en automatisering in 1999, extra geld meegenomen naar volgende jaren (NLG 46 miljoen in 2000 en NLG 20 miljoen in 2001 en 2002). De vertraging in de implementatie van het asielbeleid is voornamelijk veroorzaakt door de tijd die gemoeid is met het werven van personeel. Bij het automatiseringsproject «Geïntegreerd Management Informatiesysteem (GMIS)» is een andere aanpak oorzaak van de vertraging. Het project wordt thans gefaseerd ingevoerd waarbij de leverancier verantwoordelijk is geworden voor de inrichting van het pakket en het bijbehorende maatwerk. De implementatiepartner richt zich vooral op het succesvol introduceren van het pakket in de BZ-organisatie. Hierbij zijn echter wel vertragingen opgetreden.

In het kader van de uitbreiding van het Matra-programma (zie artikel 15.04) wordt vanaf 2001 NLG 1 miljoen toegevoegd voor de versterking van de betrokken ambassades. Voor de uitvoering van het plan van aanpak gedetineerdenzorg wordt in 2000 NLG 0,3 miljoen overgeheveld uit artikel 06.06 en in 2001 NLG 0,4 miljoen.

Ter versterking van het postennet (onder meer het openen van posten in nieuwe of aanstaande lidstaten van de EU en de versterking van de landbouwbehartiging en economische functie van posten) wordt dit artikel op termijn structureel met NLG 25 miljoen verhoogd. Zie beleidsartikel 9 in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.

Tot slot wordt ter stimulering van het publieke debat over het uitbreidingsproces van de EU op Buitenlandse Zaken gewerkt aan de vormgeving van de publiciteits- en voorlichtingscampagne. Hiertoe wordt dit artikel vanaf 2001 verhoogd met een bedrag van NLG 2 miljoen. Zie ook beleidsartikel 5 in het Algemeen Deel van de Memorie van Toelichting.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
1. Ambtelijk personeel 258 572274 831273 702 258 572274 831273 702 11 01.42
2. Overige personele uitgaven 172 147182 983183 041 172 147182 983183 041 11 01.42
3. Post-actief personeel 11 45018 46114 261 11 45018 46114 261 11 01.42
4. Materieel 337 635429 263324 299 279 671396 203342 893 11/52 01.42
5. Voorlichting 6 7769 1018 278 6 7769 1018 278 12 01.42
6. Evaluatie en accountants controle OS 6 7037 0007 000 6 7087 0007 000 12 01.42
7. Koersverschillen en bankkosten 2 0511 0651 065 2 0631 0651 065 12 01.42
Totaal 795 334922 704811 646 737 387889 644830 240    

e. Kengetallen en overige gegevens

Onderverdeling van de uitgaven ambtelijk personeel (x f 1000)
   Uitgaven
 199920002001
Uitgezonden personeel137 078151 996151 379
Lokaal personeel111 383111 887111 375
Themadeskundigen10 11110 94810 948
Totaal258 572274 831273 702

Onderstaande tabel geeft voorts enkele kengetallen voor de gemiddelde bezetting en de loonkosten van het personeel op de posten in het buitenland. De uitgaven aan economische steunpunten zijn buiten beschouwing gelaten. De voorgenomen versterking van het postennet is nog niet in de formatiecijfers verwerkt; deze plannen dienen nog uitgewerkt te worden. Tevens zijn de middelen voor de versterking van het Matra-programma niet meegenomen aangezien nog niet is ingevuld hoe vanaf 2001 de betrokken ambassades zullen worden versterkt.

Ramingskengetallen ambtelijk personeel
 1999200020012002200320042005
Uitgezonden personeel:       
Gemiddelde bezetting in fte's1 1781 2161 1811 1451 1421 1421 142
Gemiddelde prijs per fte116 365124 997127 755130 647130 689130 251130 251
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)137 078151 996150 879149 591149 247148 747148 747
        
Themadeskundigen:       
Gemiddelde bezetting in fte's73787878787878
Gemiddelde prijs per fte138 507140 358140 358140 358140 358140 358140 358
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)10 11110 94810 94810 94810 94810 94810 948
        
Lokaal personeel:       
Gemiddelde bezetting in fte's1 9351 8801 8801 8801 8801 8801 880
Gemiddelde prijs per fte55 66557 59957 32757 08857 08857 08857 088
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)107 712108 287107 775107 326107 326107 326107 326
        
Totalen buitenland:       
Gemiddelde bezetting in fte's3 1863 1743 1393 1033 1003 1003 100
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)254 901271 231269 602267 865267 521267 021267 021

De bezetting neemt de komende jaren af als gevolg van de efficiency-operatie. Het aantal themadeskundigen neemt toe in het kader van het bilaterale OS-landenbeleid. De gemiddelde prijs per fte neemt toe als gevolg van herwaarderingen van functies en reguliere en incidentele loonontwikkelingen.

Kostprijsberekening visumverlening
 19992000200120022003
Aantal aangevraagde visa (q)474 190470 000470 000470 000470 000
Gem. Uitvoeringskosten per visumaanvraag (p)74,8479,9279,7279,7279,72
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq); x f 1 00035 48837 46837 50037 50037 500

Het toegelichte begrotingsbedrag 1999 is gebaseerd op een oude kostprijsberekening uit 1998/99. Afgelopen jaar is het kengetal verder ontwikkeld. Voortaan wordt gebruik gemaakt van bestaande kengetallen voor personeel, huisvesting en materieel. Hiermee wordt het inzicht in de samenhang van de bedrijfsprocessen vergroot, het opstellen van het kengetal vereenvoudigd en de betrouwbaarheid van het kengetal vergroot.

Er is momenteel geen aanleiding om de raming voor de komende jaren bij te stellen. Hierbij moet worden opgemerkt dat politieke, economische en sociale ontwikkelingen altijd van invloed kunnen zijn op de omvang van de visumverlening.

Bij Voorjaarsnota 1999 heeft de regering extra middelen beschikbaar gesteld om de kwaliteit van de visumverlening te verbeteren. Daartoe is in 2000 onder meer een aantal extra visummedewerkers op de posten in het buitenland aangesteld en zijn de opleidingen van de medewerkers op de posten geïntensiveerd.

07.01.02 Overige personele uitgaven

De overige personele uitgaven bestaan voornamelijk uit de buitenlandvergoedingen voor het uitgezonden personeel, als ook diverse uitgaven (zoals uitgaven voor dienstreizen, onkostenvergoedingen aan honoraire consuls en uitgaven voor representatie).

Onderverdeling van de overige personele uitgaven (x f 1000)
   Uitgaven
 199920002001
Vergoedingen DBZV141 124135 540135 723
Overige vergoedingen26 46242 85042 350
Diverse overige uitgaven4 5614 5934 968
Totaal172 147182 983183 041

07.01.03 Post-actief personeel

In onderstaande cijfers zijn alle wachtgeld- en uitkeringsregelingen, exclusief Ontwikkelingssamenwerking, van het ministerie verwerkt. De vermelde aantallen zijn gebaseerd op het aantal personen dat een uitkering geniet. De volumecomponent is constant op grond van de veronderstelling dat de instroom in de diverse regelingen zal worden gecompenseerd door uitstroom naar de diverse pensioenregelingen. In de prijscomponent zijn behalve de verwachte kosten aan uitkeringen ook de aan de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) te betalen uitvoerings- en apparaatskosten opgenomen. De meerjarig voor flankerend beleid gereserveerde middelen zijn buiten beschouwing gelaten aangezien deze niet gekoppeld zijn aan een volumecomponent.

Ramingskengetallen post-actief personeel
 1999200020012002200320042005
Aantallen post-actieven179192192192192192192
Gemiddelde kosten53 00558 64658 64658 64658 64658 64658 646
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)9 48811 26011 26011 26011 26011 26011 260

07.01.04 Materieel

In onderstaande tabellen worden de uitgaven aan automatisering, datacommunicatie en telecommunicatie ten behoeve van het departement en de posten gerelateerd aan het totaal aantal fte's (uitgezonden en departementale ambtenaren en lokaal personeel).

Ramingskengetallen automatisering, datacommunicatie en telecommunicatie; beheer
 1999200020012002200320042005
Gemiddelde bezetting in fte's3 1865 0244 9564 8354 8124 7744 774
Gemiddelde uitgaven per fte6 3724 2074 7074 8254 8484 8874 887
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)20 30121 13723 33023 33023 33023 33023 330
Ramingskengetallen automatisering, datacommunicatie en telecommunicatie; investeringen
 1999200020012002200320042005
Gemiddelde bezetting in fte's3 1865 0244 9564 8354 8124 7744 774
Gemiddelde uitgaven per fte22 03425 59012 49612 80812 87012 97212 972
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)70 200128 56361 92861 92861 92861 92861 928

De exploitatie- en onderhoudsuitgaven ten behoeve van de huidige automatiseringssystemen vertonen een lichte stijging. Deze stijging houdt met name verband met de veroudering van het systeem van satellietverbindingen. De gemiddelde investeringsuitgaven per fte stijgen in 2000 aanzienlijk. Dit heeft te maken met de uitvoering binnen het GMIS van het deelproject Pygmalion (architectuur en infrastructuur waaronder uitrol nieuwe PC's en programmatuur voor kantoorautomatisering), dat volgens planning grotendeels in 2000 zal worden uitgevoerd.

De hieronder weergegeven kengetallen hebben betrekking op de naar de posten gedecentraliseerde budgetten voor onder andere onderhoud, inventaris, huren dienstwoningen, beveiliging en dienstauto's gerelateerd aan het totaal aantal fte's (uitgezonden en departementale ambtenaren en lokaal personeel).

Ramingskosten materieel
 1999200020012002200320042005
Gemiddelde bezetting in fte's3 1865 0244 9564 8354 8124 7744 774
Gemiddelde uitgaven per fte33 85330 90031 06931 42031 38631 63631 636
Toegelicht begrotingsbedrag (xf1000)102 880155 244153 980151 916151 029151 029151 029

De sterke stijging van de totale materiële uitgaven houdt onder meer verband met de delegatie van het reguliere onderhoud naar de posten. Daarnaast zijn vanaf 2000 de uitgaven voor huren dienstwoningen (excl. ambtswoningen) meegenomen in het toegelichte begrotingsbedrag.

Naast eigendom wordt de huisvesting op de posten in belangrijke mate via huur gerealiseerd. Het ministerie heeft daarbij te maken met sterk stijgende huurlasten, hetgeen bijdraagt aan het streven om geleidelijk meer panden aan te kopen (mits bedrijfseconomisch verantwoord). Dit streven komt in de cijfers nog niet tot uitdrukking. In totaal worden 1072 dienstwoningen (waarvan 72 ambtswoningen) en 102 kanselarijen gehuurd. De gemiddelde huurkosten van dienstwoningen (inclusief ambtswoningen) zijn in 2000 ten opzichte van 1999 gestegen van NLG 66 000 naar NLG 70 000 per jaar. De huurlasten van een kanselarij bedragen gemiddeld NLG 245 000. De totale huurlasten zullen in 2000 stijgen tot ruim NLG 100 miljoen. Oorzaken hiervan zijn de internationaal sterk stijgende huren en de koersontwikkelingen van de dollar (veel huren zijn in dollars vastgesteld).

Artikel 07.02 Gebouwen buitenland

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikelonderdeel heeft betrekking op de materiële uitgaven voor de investeringen ten behoeve van de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Onder dit artikelonderdeel vallen in hoofdlijn twee soorten investeringen:

• Bouwkundige projecten: hiertoe behoren groot onderhoud, renovatie, nieuwbouw en koop. Tot bouw en koop wordt besloten indien dat in meerjarig perspectief bedrijfseconomisch verantwoord is.

• Inrichting: dit betreft onder andere investeringen die noodzakelijk zijn om de eigendomspanden (kantoren en woningen) in een goede staat te houden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  86 86285 96273 56273 56273 562 
– Eerste suppletore wet  9 500– 11 200– 24 900– 24 900– 24 900 
– Mutatie  7 00639 58349 51120002000 
– Stand ontwerp-begroting 200122 806151 823103 368114 34598 17350 66250 66250 662
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100010 34968 89446 90651 88744 54922 98922 98922 989
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  101 20693 38377 90677 90677 906 
– Eerste suppletore wet  9 500– 11 200– 24 900– 24 900– 24 900 
– Mutatie  – 15 90034 90067 1007 0007 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 84 79194 806117 083120 10660 00660 00660 006
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 38 47643 02153 13054 50227 23027 23027 230

Codering Econ: 52 Func: 01.42

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De opbrengsten van de verwachte verkopen van de kanselarij in Ankara, alsmede de residenties in Mexico Stad en Montréal in 2001 worden conform afspraken met het Ministerie van Financiën aan de begroting van Buitenlandse Zaken toegevoegd. Daarnaast is sprake van technische overboekingen in verband met bouwkundige investeringen op posten die het gevolg zijn van het Balkan Stabiliteitspact, het OS-landenbeleid en het asiel- en migratiebeleid. Verder wordt een bedrag van NLG 24,9 miljoen overgeheveld naar artikel 06.01 en artikel 07.01 in verband met delegatie van het reguliere onderhoud naar de posten en instelling van twaalf regionale steunpunten Technische Zaken die de posten begeleiden. Zie ook de bedrijfsvoeringsparagraaf in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.

Mutatie

De vermelde mutatie heeft de volgende oorzaken. Een structurele toevoeging van NLG 7 miljoen betreft prijsbijstelling voor bouwkundige projecten, klein onderhoud en inrichting. Daarnaast is op uitgavenniveau sprake van het doorschuiven van gelden van 1999 en 2000 naar latere jaren vanwege opgelopen vertragingen in de uitvoering van enkele bouwkundige projecten in 1999 en de wens om een meer gelijkmatig beeld in de beschikbare begrotingsmiddelen te realiseren.

e. Kengetallen en overige gegevens

De veranderende omstandigheden op de posten leiden tot een voortdurend wijzigende huisvestingsvraag. De verhuizing van de ambassade in Duitsland van Bonn naar Berlijn vormt daarvan een prominent voorbeeld. Vooraanstaande Nederlandse architecten geven vorm aan de Nederlandse acte de présence in de Duitse hoofdstad. In Londen moest door het aflopen van het bestaande huurcontract worden omgezien naar een nieuwe ambtswoning. Andere posten kennen als gevolg van gewijzigde politieke ontwikkelingen acute veiligheidsproblemen.

De ervaring van de afgelopen jaren leert dat het ministerie jaarlijks op gemiddeld twee van de drie posten bezig is een huisvestingsvraagstuk op te lossen. Dat kan de nieuwbouw van een ambassade zijn, de verhuizing van een residentie of de verbouwing van een personeelswoning. Veel projecten kennen daarbij een looptijd van meer dan een jaar, met als gevolg dat de doorlooptijd meerdere begrotingsjaren kan beslaan. Jaarlijks gaat het dus om circa 30 nieuwe projecten, hetgeen overeenkomt met een op de tien kanselarijen en ambtswoningen.

Ramingkengetallen bouwkundige projecten (bedragen x NLG 1 miljoen)Totale financiële omvang van het project:
 < 1 mln. 1–5 mln5–15 mln. >15 mln. Totaal
Realisatie 1999     
Aantal projecten4343124102
Toegelicht begrotingsbedrag 83017358
      
Raming 2000     
Aantal projecten3645158104
Toegelicht begrotingsbedrag 518243784
      
Raming 2001     
Aantal projecten304013891
Toegelicht begrotingsbedrag 5172659107

Deze tabel schetst een beeld van de geraamde uitgavenontwikkeling van de lopende projecten. De tabel maakt zichtbaar dat jaarlijks meer wordt uitgegeven per lopend project. Werd in 1999 nog gemiddeld NLG 0,6 miljoen per project uitgegeven, in 2001 zal dat naar verwachting gemiddeld NLG 1,1 miljoen zijn. Betalingen op enkele grote projecten (zoals de ambassade Berlijn en de residentie Londen), maar ook een groot internationaal beveiligingsproject vormen oorzaken naast een sterke internationale kostenstijging in de onroerendgoedmarkt en de bouw. Daarnaast speelt de koersontwikkeling van de dollar een rol.

Ontwikkeling projectuitgaven per BZ-medewerker op de posten
 1999200020012002200320042005
Aantal medewerkers3 4333 4343 4123 3903 3873 3873 387
Uitgaven per medewerker (NLG, afgerond op duizendtallen)17 00024 00031 0003200014 00014 00014 000
Totale projectuitgaven (NLG miljoen)5984107110494949

Uit bovenstaande tabel kunnen de gemiddelde projectkosten niet goed worden afgeleid: de doorlooptijd maakt dat de meeste projecten 2 of 3 jaren «meetellen». De kosten van afgesloten projecten vormen dan een betere indicator. In 1999 werden 23 projecten afgesloten met een uitgavenniveau van in totaal NLG 50 miljoen. In 2000 zullen naar verwachting 24 projecten worden afgesloten met een totaalbedrag van NLG 71 miljoen. Het aantal medewerkers is overigens inclusief de technische attachés.

Als gevolg van de extra middelen die in 1998 aan de DGB-begroting zijn toegevoegd voor achterstallig onderhoud, het ambitieuze bouwproject te Berlijn en de toegekende eindejaarsmarge zijn in 1999 en 2000 vele projecten gestart, die in latere jaren tot uitgaven zullen leiden. Deze middelen zullen naar verwachting eind 2002 uitgeput zijn, zodat een terugval in het beschikbare budget verwachtbaar is.

Daarnaast is in 2000 een grootschalig beveiligingsproject op de posten opgestart. Het zwaartepunt van de uitgaven voor dit project zal eveneens in 2001 en 2002 vallen. Het grotere gewicht van de beveiliging – met hoge investeringsuitgaven in de jaren 2001–2003 – komt goed tot uitdrukking in deze tabel.

Ontwikkeling uitgaven beveiliging op de posten
 1999200020012002200320042005
Aantal medewerkers3 4333 4343 4123 3903 3873 3873 387
Uitgaven per medewerker (NLG, afgerond op duizendtallen)4 0006 00010 000120008 0005 0005 000
Uitgaven exploitatie (NLG miljoen)11,912,512,512,512,512,512,5
Uitgaven investeringen (NLG miljoen)3,57,520,827,513,53,53,5
Uitgaven totaal (NLG miljoen)15,42033,340261616

In 2000 is het onderhoud van de eigendomspanden verder gedelegeerd naar de posten. Daarbij zijn de middelen ook aanzienlijk verruimd. In totaal is voor het planmatig onderhoud vanaf 2000 structureel NLG 12 miljoen gereserveerd voor 230 eigendomspanden (waarvan 43 kanselarijen en 73 ambtswoningen).

Artikel 07.03 Staatsbezoeken en roulerende voorzitterschappen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De uitgaven hebben betrekking op inkomende en uitgaande, het openbaar belang dienende bezoeken van leden van het Koninklijk Huis, staatshoofden, minister-presidenten en hun delegaties. De raming heeft het karakter van een stelpost omdat het programma van bezoeken voor het grootste deel nog onbekend is. Daarnaast worden ook de uitgaven die samenhangen met roulerende voorzitterschappen op dit artikel verantwoord. Nederland zal in 2001 Voorzitter zijn van de WEU; daarnaast streeft Nederland naar het voorzitterschap van de OVSE in 2003.

Op dit artikel worden ook de uitgaven verantwoord die samenhangen met internationale conferenties, zoals huur, personele en logistieke uitgaven. Al dan niet voortvloeiende uit verdragsverplichtingen zal Nederland regelmatig als gastland moeten optreden, danwel een bijdrage moeten leveren aan elders te houden conferenties.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  7 0607 0607 0607 0607 060 
– Eerste suppletore wet  940440440440440 
– Mutatie   3 0005 00020 0003 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 6 6638 00010 50012 50027 50010 50010 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 3 0243 6304 7655 67212 4794 7654 765

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De ophoging houdt verband met de toename van staatsbezoeken en het eigen programma van de Prins van Oranje.

Mutatie

De verhoging in 2001 heeft betrekking op de kosten van het Nederlandse Voorzitterschap van de WEU in 2001 (NLG 3 miljoen). Het eventuele OVSE-voorzitterschap in 2003 brengt ook kosten met zich mee (NLG 5 miljoen in 2002, NLG 20 miljoen in 2003 en NLG 3 miljoen in 2004).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Staatsbezoeken 3 6844 0003 500 12 01.1
2. Voorzitterschappen 3 000 12 01.40
3. Conferenties 2 9794 0004 000 12 01.40
Totaal 6 6638 00010 500    

Artikel 07.04 Indexering lonen en prijzen HGIS en nader te verdelen middelen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel bevat een voorziening die bestemd is voor de budgettaire dekking van loon- en prijsontwikkelingen alsmede van thans niet voorzienbare ontwikkelingen binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  48 88192 799138 794183 806183 806 
– Mutatie  – 36 220– 22 347– 8 7156 26763 001 
– Stand ontwerp-begroting 2001 012 66170 452130 079190 073246 807306 807
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 05 74531 97059 02786 251111 996139 223

Codering Econ: 01 Func: 01.40

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De mutatie is het saldo van enerzijds een structurele ophoging van de reservering op dit artikel en anderzijds de uitdeling van de (eerste) tranche 2000 voor loon- en prijsbijstelling, koersontwikkelingen en onvoorzien naar diverse HGIS-begrotingen, waaronder enkele artikelen op de begroting van Buitenlandse Zaken.

Artikel 07.05 Adviesraad

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De adviestaak ten behoeve van het buitenlands beleid wordt uitgevoerd door de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). De grondslag voor het artikel wordt geboden door de wet op de AIV, die op 14 april 1998 in het Staatsblad (1998, Stb. 209) is verschenen.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  1 1131 1131 1131 1131 113 
– Eerste suppletore wet  – 163– 163– 163– 163– 163 
– Stand ontwerp-begroting 2001 603950950950950950950
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 274431431431431431431

Codering Econ: 12 Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De hoeveelheid werk en de daarmee verbonden kosten van de Adviesraad (AIV) is in hoge mate afhankelijk van de adviesaanvragen die aan AIV zullen worden voorgelegd door de betrokken bewindslieden of het parlement. Benodigde budget is derhalve niet eenvoudig voorspelbaar. Voorlopig wordt het artikel neerwaarts aangepast.

HOOFDBELEIDSTERREIN 8. EUROPESE UNIE

Artikel 08.01 Vierde eigen middel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De begroting van de Europese Unie wordt vrijwel geheel uit eigen middelen gefinancierd. De lidstaten besluiten met unanimiteit over de hoogte ervan. In het Eigen Middelenbesluit ligt het toegestane maximum aan eigen middelen waarover de EU mag beschikken vast. Dit wordt het Eigen Middelenplafond genoemd. Dit plafond geldt als absoluut maximum. Het plafond wordt uitgedrukt als percentage van het gezamenlijke BNP van de lidstaten (1.27% EU-BNP). De ramingen voor 2001 zijn gebaseerd op het voorontwerp van de EU-begroting voor 2001. Voor de meerjarenramingen wordt verwezen naar bijlage 9 van de Miljoenennota 2001.

De eigen middelen van de EU bestaan uit 4 componenten namelijk:

• landbouwheffingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden opgelegd;

• douanerechten die worden geheven op basis van het gemeenschappelijk douanetarief;

• het derde eigen middel: een percentage van de BTW-middelen dat de lidstaten afdragen;

• het vierde eigen middel: een bepaald percentage van het BNP van de lidstaten.

Het vierde eigen middel heeft een aanvullend karakter en fungeert als sluitpost van de inkomstenkant van de EU-begroting. De hoogte van het vierde eigen middel is derhalve direct gerelateerd aan de hoogte van de drie overige eigen middelen van de EU-begroting.

Dit artikel maakt als enige artikel van de begroting van Buitenlandse Zaken geen deel uit van de HGIS.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  5 048 0005 509 0006 996 0007 128 0008 606 000 
– Eerste suppletore wet  – 516 000– 352000– 367 000– 387 000– 385 000 
– Mutatie  – 623 000– 512 00089 000– 70 000– 93 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 3 698 6203 909 0004 645 0006 718 0006 671 0008 128 0008 315 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 1 678 3611 773 8272 107 8093 048 4953 027 1683 688 3263 773 182

Codering Econ: 43G Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie en eerste suppletore wet

De mutatie is ten eerste het gevolg van het feit dat de EU-begroting voor het jaar 2000 uiteindelijk lager is vastgesteld dan aanvankelijk verwacht. In de tweede plaats zijn de overige afdrachten aan de EU, als gevolg van de hoge economische groei, hoger uitgevallen dan geraamd. Hierdoor zijn de afdrachten in het kader van het vierde eigen middel neerwaarts bijgesteld. Het vierde eigen middel is de sluitpost van de EU-begroting.

Artikel 08.02 Europees Ontwikkelingsfonds

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen verantwoord inzake het Nederlandse aandeel in het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) zoals vastgelegd in de opeenvolgende financiële protocollen behorende bij de Lomé Conventie.

De Lomé Conventie is een samenwerkingsovereenkomst tussen de landen van de Europese Unie en 71 landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen). Aan de Conventie is een financieel protocol gekoppeld waarmee programma's en projecten in de ACS-landen worden gefinancierd. Bij de tussentijdse herziening in 1995 van de vierde Lomé Conventie werd de achtste aanvulling van het EOF goedgekeurd. Deze middelen zijn nog niet uitgeput.

Vanaf september 1998 zijn onderhandelingen gevoerd over de opvolger van de Lomé Conventie. In februari 2000 werd een akkoord bereikt over een nieuwe «ACS-EG Partnerschapsovereenkomst», die een looptijd heeft van 20 jaar. Deze werd in juni 2000 te Cotonou ondertekend (zie ook beleidsartikel 7 in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting). Voor de eerste vijf jaar van de looptijd van de Partnerschapsovereenkomst is een bedrag van 13,5 miljard euro ter beschikking gesteld door de lidstaten. Op dit bedrag zal in de begroting voor 2001 nog geen beroep behoeven te worden gedaan, gezien de nog beschikbare gelden uit het achtste Europese Ontwikkelingsfonds. Bovendien valt niet te verwachten dat voor 2002 een voldoende aantal landen de Overeenkomst zal hebben geratificeerd (de nieuwe Overeenkomst treedt pas in werking wanneer 2/3 van de ACS-landen en alle EU-lidstaten de ratificatie-procedure hebben voltooid).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  00000 
– Stand ontwerp-begroting 20011 964 9450000000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000891 6530000000
Opbouwuitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  269 300269 300269 300269 300269 300 
– Eerste suppletore wet  – 31 493     
– Mutatie   – 26 597    
– Stand ontwerp-begroting 2001 176 937237 807242 703269 300269 300269 300269 300
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 80 291107 912110 134122 203122 203122 203122 203

Codering Econ: 63G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore begroting

In het jaar 2000 zal de Europese Commissie voor de hulp aan de landen waarmee de overeenkomst van Lomé is gesloten (ACS-landen) met name putten uit het 8e Europees Ontwikkelings Fonds. Naar verwachting zal de afroep NLG 31,5 miljoen lager zijn dan het huidige begrotingsbedrag als gevolg van structurele achterstanden bij de Europese Commissie bij het uitputten van de financiële enveloppe.

Mutatie

De verlaging in 2001 hangt samen met achterstanden bij de Europese Commissie bij het uitputten van de financiële enveloppe. Nederland heeft veelvuldig op dit probleem gewezen, en zal dit ook blijven doen.

HOOFDBELEIDSTERREIN 9. VEILIGHEID, MENSENRECHTEN, CONFLICTBEHEERSING EN DEMOCRATISERING

Artikel 09.01 Veiligheidsbeleid

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

09.01.01 Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB)

Ten laste van het POBB worden activiteiten gefinancierd die het buitenlands beleid ondersteunen met betrekking tot vrede en veiligheid, stabiliteit en mensenrechten, democratisering en goed bestuur, conflictpreventie, bevordering van multilaterale samenwerking, verbetering bilaterale betrekkingen, internationale juridische en justitiële samenwerking.

09.01.02 Overige uitgaven

Onder dit artikelonderdeel vallen diverse uitgaven. Het gaat hierbij onder meer om de bijdrage aan de operationele uitgaven van de European Union Monitoring Mission (EUMM).

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  20 32320 26718 96718 96718 967 
– Eerste suppletore wet  – 1 496– 246    
– Mutatie  – 1008 700– 100– 100– 100 
– Stand ontwerp-begroting 20019498 27218 72728 72118 86718 86718 86718 867
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10004313 7548 49813 0338 5618 5618 5618 561
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  20 32320 26718 96718 96718 967 
– Eerste suppletore wet  – 1 496– 246    
– Mutatie  – 1008 700– 100– 100– 100 
– Stand ontwerp-begroting 2001 6 80818 72728 72118 86718 86718 86718 867
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 3 0898 49813 0338 5618 5618 5618 561

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De verlagingen betreffen incidentele overhevelingen ten behoeve van de personele versterking van de PV EU en van activiteiten op het gebied van voorlichting en communicatie.

Mutatie

De per saldo verhoging in 2001 heeft met name betrekking op de bijdrage aan de ontmanteling van kerncentrales in Oost-Europa (NLG 8,8 miljoen in 2001). Daarnaast is er een structurele verlaging in verband met een overboeking naar het Ministerie van Justitie voor de beveiliging van de woningen van rechters die bij het Joegoslavië-tribunaal werkzaam zijn.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
1. POBB 5 95017 23427 284 5 36117 23427 284 43G 01.43
2. Overige uitgaven 2 3221 4931 437 1 4471 4931 437 12/43G 01.43
Totaal 8 27218 72728 721 6 80818 72728 721    

Artikel 09.02 Contributies

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

09.02.01 Aandeel in het civiel budget van de Noordatlantische Raad (NAVO)

Uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van de NAVO draagt ons land voor een vastgesteld percentage (2,75%) bij aan het civiel budget. De regering zet in op een reële nulgroei van dit civiel budget. Daarnaast is in dit artikel opgenomen de bijdrage aan de kosten van de nieuwbouw van het hoofdkwartier van de NAVO.

09.02.02 Aandeel in de kosten van de West-Europese Unie (WEU)

Uit hoofde van zijn lidmaatschap draagt Nederland voor 6,15% bij in de WEU begroting. De Nederlandse inzet is een reële nulgroei van de WEU begroting.

09.02.03 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)

De Nederlandse bijdrage in de reguliere kosten van de OVSE bedraagt 3,55%, in de kosten van grootschalige missies 4,07%.

09.02.04 Verdragsorganisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)

Het Nederlandse aandeel in de contributie in 2000 bedraagt 1,641%.

09.02.05 Verdragsorganisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO)

In 1996 is de voorbereidende commissie (PrepCom) van de Verdragsorganisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO) opgericht. Het CTBTO zelf treedt in werking wanneer 44 specifieke staten het verdrag hebben geratificeerd. Het Nederlandse aandeel in de financiering van de PrepCom bedraagt 1,638%. De regering hecht veel belang aan de opbouw van een netwerk van meetstations ter verificatie van de naleving van het CTBTO.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  26 41427 41427 41427 41427 414 
– Mutatie  1 4295 54610 04210 04210 042 
– Stand ontwerp-begroting 2001 25 01127 84332 96037 45637 45637 45637 456
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 11 34912 63514 95716 99716 99716 99716 997

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De per saldo verhogingen hangen met name samen met de bijdrage aan de kosten van het nieuwe NAVO-hoofdkwartier (NLG 2,5 miljoen in 2001 en NLG 7 miljoen in de jaren 2002–2004) en de kosten inzake de uitzending van personeel voor OVSE-missies, met name in de Balkan.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. NAVO 9 1679 67511 693 43G 01.43
2. WEU 2 5922 8222 822 43G 01.43
3. OVSE 7 20112 17312 073 43G 01.43
4. OPCW 3 7452462 046 12 01.43
5. CTBTO 2 3062 9274 326 43G 01.43
Totaal 25 01127 84332 960    

Artikel 09.03 Mensenrechten, Vredesopbouw en Goed Bestuur

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden uitgaven verantwoord met betrekking tot mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur. In aanmerking komen de landen die zijn geselecteerd voor een structurele hulprelatie en de landen die zijn geselecteerd voor dit themaspecifieke instrument. Daarnaast kunnen activiteiten worden gesteund via non-gouvernementele kanalen in landen waar het per capita inkomen de USD 2000 per jaar niet overschrijdt.

Activiteiten op het terrein van mensenrechten die voor financiering in aanmerking komen dienen gericht te zijn op bescherming van de mensenrechten, het bevorderen van de mensenrechtensituatie en op institutionele versterking van nationale mensenrechtencommissies en NGO's (lokaal, nationaal, regionaal of internationaal).

Activiteiten op het terrein van goed bestuur komen in aanmerking voor financiering onder artikel 09.03 indien ze gericht zijn op: het bevorderen van participatie van de bevolking in het bestuur, het bevorderen van transparant bestuur, het bevorderen van goed bestuur door recht en de opbouw van een rechtsstaat, het vergroten van de effectiviteit van bestuur.

Vredesopbouw is vooral gericht op de herbouw van een samenleving na een gewapend conflict. Ruwweg kan een onderscheid worden gemaakt tussen drie soorten activiteiten: activiteiten gericht op het voorkomen van conflicten, activiteiten die tot doel hebben bij te dragen aan het oplossen van een conflict en interventies die beogen in een post-conflict situatie het fragiele vredesproces te consolideren.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  67 00067 00067 00067 00067 000 
– Nota van wijziging  118 619118 619118 619118 619118 619 
– Eerste suppletore wet  5 585     
– Mutatie  30 84030 84030 84030 84030 840 
– Stand ontwerp-begroting 200119 60180 127222 044216 459216 459216 459216 459216 459
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10008 89536 360100 75998 22598 22598 22598 22598 225
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  67 00067 00067 00067 00067 000 
– Nota van wijziging  118 619118 619118 619118 619118 619 
– Eerste suppletore wet  5 585     
– Mutatie  30 84030 84030 84030 84030 840 
– Stand ontwerp-begroting 2001 60 852222 044216 459216 459216 459216 459216 459
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 27 613100 75998 22598 22598 22598 22598 225

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De incidentele verhoging dient ter compensatie van de vertraging die in 1999 is opgelopen bij ambassadeprojecten op het terrein van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw.

Mutatie

In het kader van de hernieuwde samenwerking met Indonesië worden activiteiten op het gebied van goed bestuur gestart. Het betreft met name de Nederlandse deelname aan het programma «Partnership for governance reform» van de Indonesische overheid met NGO's en enkele donoren. Zie ook beleidsartikel 6 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Mensenrechten 22 88931 96527 500 43G 01.52
2. Vredesopbouw en goed bestuur 37 963190 079188 959 43G 01.52
Totaal 60 852222 044216 459    

Artikel 09.04 Noodhulp

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hebben op humanitaire hulp en eerste aanzetten tot rehabilitatie. Het kan daarbij gaan om noodsituaties met een natuurlijke oorzaak of die het gevolg zijn van menselijk handelen. In het laatste geval is vaak sprake van een gewelddadig conflict.

09.04.01 Noodhulp ten behoeve van ontwikkelingslanden

Hulp vindt in het algemeen plaats door het beschikbaar stellen van financiële bijdragen aan de programma's van internationale organisaties en aan projecten van niet-gouvernementele organisaties. Andere hulpvormen zijn het beschikbaar stellen van transportcapaciteit via het ministerie van Defensie of de detachering van personeel.

09.04.02 Noodhulp niet-DAC landen

Het gaat hierbij om activiteiten die beogen de humanitaire gevolgen van de maatschappelijke, politieke en economische transformatie op te vangen, alsmede om acute noodhulp in het kader van natuurrampen of gewelddadige conflicten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  390 000395 000405 000430 000430 000 
– Nota van wijziging  – 180 000– 180 000– 180 000– 180 000– 180 000 
– Eerste suppletore wet  – 15 000     
– Mutatie  – 11 000     
– Stand ontwerp-begroting 20019 013557 564184 000215 000225 000250 000250 000250 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10004 090253 01283 49697 563102 101113 445113 445113 445
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  390 000395 000405 000430 000430 000 
– Nota van wijziging  – 180 000– 180 000– 180 000– 180 000– 180 000 
– Amendement  – 15 000     
– Mutatie  – 11 000     
– Stand ontwerp-begroting 2001 554 190184 000215 000225 000250 000250 000250 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 251 48083 49697 563102 101113 445113 445113 445

c. De toelichting op de cijfers

Amendement eerste suppletore wet

In verband met het amendement Verhagen heeft een budgetoverheveling plaatsgevonden naar het nieuwe artikel 09.07 Ontmijningsfonds.

Mutatie

Ten behoeve van het nieuwe artikel 09.07 Ontmijningsfonds wordt voor 2000 additioneel NLG 15 miljoen overgeheveld (maakt in totaal NLG 30 miljoen). Daarnaast wordt in verband met de overstromingen in Roemenië en Hongarije en de hulpverlening aan de slachtoffers van de oorlog in Tsetsjenië eenmalig een bedrag van NLG 4 miljoen toegevoegd aan het budget voor Noodhulp voor niet-DAC landen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Noodhulp t.b.v ontwikkelingslanden 541 514170 000205 000 43G 01.52
2. Noodhulp niet ODA 12 67614 00010 000 43G 01.52

Artikel 09.05 VN-vluchtelingenprogramma's

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

09.05.01 Bijdrage Hoge Commissariaat voor vluchtelingen (UNHCR)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdragen aan het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR). Nederland ondersteunt het werk van het Hoge Commissariaat op diverse wijzen. In eerste instantie wordt de belangrijke rol die UNHCR speelt bij de opbouw en versterking van opvang en bescherming in geval van humanitaire crises, versterkt met jaarlijkse algemene financiële bijdragen.

09.05.02 Bijdrage voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdragen aan de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA). Dit agentschap van de Verenigde Naties verleent sinds 1949 onderwijs, medische zorg, sociale en humanitaire hulp aan Palestijnse vluchtelingen in de door Israël bezette gebieden, Libanon, Jordanië en Syrië. De akkoorden van Oslo (1993 en 1995) voorzien weliswaar in de bespreking van de vluchtelingenkwestie in het kader van de finale status onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen, maar zolang geen politieke oplossing is gevonden, blijft UNRWA een essentiële rol spelen in de opvang en verzorging van de vluchtelingen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  58 50058 50058 50058 50058 500 
– Mutatie  17 50017 50017 50017 50017 500 
– Stand ontwerp-begroting 200163 0064 50676 00076 00076 00076 00076 00076 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100028 5912 04534 48734 48734 48734 48734 48734 487
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  58 50058 50058 50058 50058 500 
– Mutatie  17 50017 50017 50017 50017 500 
– Stand ontwerp-begroting 2001 63 00676 00076 00076 00076 00076 00076 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 28 59134 48734 48734 48734 48734 48734 487

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Sinds 1998 is de Nederlandse bijdrage aan de UNHCR niet meer verhoogd. De afgelopen drie jaar is echter wel gebleken dat, met name waar het de langdurige en «vergeten» crises betreft, de UNHCR vaak op de grenzen van de financiële mogelijkheden stuit. De grote afslankingsoperatie die in deze jaren heeft plaatsgevonden heeft het de UNHCR bovendien niet gemakkelijker gemaakt. Er is daarom besloten tot verhoging van de Nederlandse bijdrage met NLG 12,5 miljoen per jaar.

De vaste vrijwillige bijdrage aan UNRWA van NLG 11 miljoen is de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven. Wel is in 1997 en 1999 respectievelijk NLG 2 en 4,5 miljoen verstrekt om de ergste financiële nood te lenigen. De UNRWA heeft daarbij de afgelopen jaren strikte bezuinigingsmaatregelen moeten nemen. Gezien het belang van de UNRWA voor het vredesproces in de regio, is de reguliere vrijwillige bijdrage voor deze organisatie met NLG 5 miljoen verhoogd.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Bijdrage Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen (UNHCR) 47 50060 00060 000 43G 01.53
2. Bijdrage organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA) 15 50616 00016 000 43G 01.53
Totaal 63 00676 00076 000    

Artikel 09.06 Vredesfonds

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Uit het nieuw opgerichte vredesfonds kan een bijdrage worden geleverd aan vredesoperaties door ontwikkelingslanden en aan formele en informele vredesdialogen. Het vredesfonds werd ingesteld naar aanleiding van het amendement Koenders (Nr. 27 162 nr. 5) bij de behandeling van de eerste suppletore begroting 2000. Het vredesfonds wordt gefinancierd vanuit het non-ODA deel van de HGIS. Zie ook beleidsartikel 2 in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000   
– Amendement Koenders  15 000     
– Mutatie   15 00015 00015 00015 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 15 00015 00015 00015 00015 00015 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 6 8076 8076 8076 8076 8076 807

Codering Econ: 43G Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Amendement Koenders/mutatie

Voor het nieuw op te richten vredesfonds is conform het amendement Koenders structureel NLG 15 miljoen beschikbaar.

Artikel 09.07 Ontmijningsfonds

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden voor 2000 verplichtingen en uitgaven verantwoord voor humanitaire ontmijning in ontwikkelingslanden. Het ontmijningsprogramma draagt bij aan het weer leefbaar en veilig maken van gebieden in post-conflictlanden en het faciliteert daar waar nodig de verlening van humanitaire hulp in landen die nog in conflict zijn. Het is een nieuw artikel, bedoeld om de uitgaven voor humanitaire ontmijning zichtbaar te maken. De instelling is door de Tweede Kamer opgelegd door het aannemen van het amendement Verhagen bij de behandeling van de eerste suppletore begroting 2000.

b. De cijfers

Opbouwuitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000        
– Amendement Verhagen  30 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 30 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 13 613

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Amendement

Om de bijdrage aan humanitaire ontmijning expliciet zichtbaar te maken heeft de Tweede Kamer door middel van het amendement een nieuw begrotingsartikel gecreëerd. Hiervoor zijn middelen overgeheveld van artikel 09.04 noodhulp.

HOOFDBELEIDSTERREIN 12. MILIEU

Artikel 12.01 Milieubeleid in ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

12.01.01 Landenprogramma's met betrekking tot milieu

Binnen het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt de UNCED-doelstelling van het bijdragen van 0,1% van het BNP aan het internationaal milieubeleid (binnen het plafond van 0,8% ODA-uitgaven) gehandhaafd. De uitgaven onder dit artikel vormen een belangrijk onderdeel van de totale uitgaven voor het internationale natuur- en milieubeleid.

12.01.02 Bijdrage Global Environmental Facility (GEF) en Multilaterale Fonds van het Montreal Protocol

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de bijdragen aan de Global Environmental Facility en het Multilaterale Fonds onder het Montreal protocol. De doelstelling van het GEF is vierledig. Naast het tegengaan van klimaatverandering wordt geholpen bij het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering, het behoud van wereldwijde biodiversiteit en het tegengaan van vervuiling van internationale wateren. De doelstelling van het Montreal Protocol is het tegengaan van de aantasting van de ozonlaag via activiteiten in ontwikkelingslanden. In de loop van 2000 zal naar verwachting de nieuwe middelenaanvulling voor het Multilaterale Fonds van het Montreal Protocol, waarover de onderhandelingen in 1999 zijn afgerond, operationeel worden.

12.01.03 Bijdrage VN-Milieufonds (UNEP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven inzake de vrijwillige bijdragen aan het VN-milieuprogramma (UNEP) verantwoord. Nederland is positief over de hervormingen binnen de UNEP en zal ook de financiële steun aan UNEP onverminderd voortzetten. De vrijwillige bijdrage aan de UNEP draagt bij aan de 0,1% milieudoelstelling. In 2000 is de vrijwillige bijdrage aan de UNEP verhoogd met NLG 1,9 miljoen. Nederland is hiermee de negende donor, met een totale bijdrage van NLG 6 miljoen in 2001, die deels ten laste komt van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en deels van die van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

12.01.04 Verwoestijningsverdrag

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de verplichte contributie in het kader van het Verwoestijningsverdrag.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  314 555416 413326 295337 535336 795 
– Nota van wijziging  36 51036 51036 51036 51036 510 
– Eerste suppletore wet  11 90019 90029 90049 90069 900 
– Mutatie  – 27 536– 84 51321 2576 0456 785 
– Stand ontwerp-begroting 2001922 874264 917335 429388 310413 962429 990449 990469 990
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000418 782120 214152 211176 207187 848195 121204 197213 272
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  343 741355 571355 471363 471363 471 
– Nota van wijziging  36 51036 51036 51036 51036 510 
– Eerste suppletore wet  20 71819 92029 92049 92069 920 
– Mutatie  9 33510 28314 92314 98412 012 
– Stand ontwerp-begroting 2001 308 152410 304422 284436 824464 885481 913497 040
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 139 833186 188191 624198 222210 956218 683225 547

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Met een verhoging van de landenprogramma's met betrekking tot milieu wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de doelstelling op het gebied van milieu (0,1% van het BNP). Voorts is in verband met de bijdrage die VROM en Verkeer en Waterstaat leveren aan de organisatie van het Wereld Water Forum uit de begrotingen van deze ministeries respectievelijk NLG 2 miljoen en NLG 0,473 miljoen overgeheveld.

Mutatie

Herberekening op basis van de actuele koersen van de US dollar en SDR leidt tot een verhoging van de Nederlandse bijdrage aan het GEF en het Verwoestijningsverdrag. Daarnaast wordt voor nieuwe activiteiten in Indonesië (integraal waterbeheer) het budget met NLG 4,8 miljoen verhoogd met ingang van 2000. Vanwege hoge doorlopende verplichtingen uit vorige jaren is het verplichtingenbudget voor de komende jaren lager dan het uitgavenbudget.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Landenprogramma's m.b.t. milieu 279 613375 468385 770 43G 01.52
2. Bijdrage GEF 24 88928 51630 194 43G 01.50
3. Bijdrage VN-programma UNEP 3 4006 0006 000 43G 01.43
4. Verwoestijningsverdrag 250320320 43G 01.52
Totaal 308 152410 304422 284    

Artikel 12.03 Natuur en Milieu Educatie (NME)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking aan het interdepartementale programma Natuur en Milieu Educatie (NME).

In de periode 2000–2003 wordt een vierjarig interdepartementaal programma uitgevoerd. In dit programma wordt NME gezien als belangrijk sociaal instrument voor duurzaamheidsbeleid in het openbaar bestuur, het onderwijs, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke sectoren. Onder andere wordt aansluiting gezocht bij Lokale Agenda 21. Het NME 21 programma behelst activiteiten gericht op betere structurele inbedding van NME in het onderwijs en activiteiten gericht op de ontwikkeling en implementatie van buitenschoolse NME, samengevat onder het centrale thema «leren voor duurzaamheid».

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  20002000200020002000 
– Eerste suppletore wet  – 2000– 2000 6 000– 2000 
– Stand ontwerp-begroting 200120006 0000020008 00000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10009082 723009083 63000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  20002000200020002000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 2000200020002000200020002000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 908908908908908908908

Codering Econ: 43G Func: 01.50

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De verplichting voor de bijdrage van Buitenlandse Zaken aan het NME is in 1999 voor drie jaar aangegaan. Derhalve hoeft in 2000 en 2001 geen nieuwe verplichting te worden aangegaan. In 2002 zal de voortzetting van de bijdrage voor 2003 worden bezien. De verplichting voor de bijdrage aan het programma in de periode 2004 t/m 2007 zal in 2003 worden aangegaan.

HOOFDBELEIDSTERREIN 13. MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING

Artikel 13.04 Ambassade Projekten Programma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel werden tot en met 1999 verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hadden op het Ambassade Projecten Programma. Het programma is in 1999 afgebouwd. Hiervoor is in de plaats gekomen het Programma Kleine Projecten (PKP) dat in artikel 17.07 is opgenomen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  
– Eerste suppletore wet        
– Mutatie        
– Stand ontwerp-begroting 200103 552
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100001 612

Codering Econ: 43G Func: 01.50

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 
– Eerste suppletore wet 
– Stand ontwerp-begroting 2001 5 014
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 2 275

Codering Econ: 43G Func: 01.52

Artikel 13.05 Medefinanciering van projecten van particuliere organisaties

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

13.05.01 Medefinancieringsprogramma (MFP)

Het Medefinancieringsprogramma richt zich op het tot stand komen en versterken van de internationaal erkende burgerrechten, politieke, economische, sociale en culturele mensenrechten. Daarnaast richt het programma zich op bevordering van actieve participatie en zeggenschap van doelgroepen in de politieke, economische, sociale en culturele ontwikkelingen van de samenleving. Ook wil het programma doelgroepen in staat stellen om zelfstandig, ook op lange termijn, in hun levensonderhoud te voorzien. In de begrotingen van de Medefinancieringsorganisaties zelf wordt dieper ingegaan op het te voeren beleid van de organisaties.

De bijdrage aan het Medefinancieringsprogramma is gekoppeld aan de begrote netto-ODA.

Op voorstel van de MFO's en naar aanleiding van de toetreding van Foster Parents Plan is de financiële verdeelsleutel van de middelen bijgesteld. In 2001 krijgen Bilance en Icco samen 55% en Novib en Hivos samen 45% van het budget, exclusief de NLG 10 miljoen die Foster Parents Plan zal ontvangen.

13.05.02 Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de bijdragen aan de organisaties die, op basis van een programmafinancieringsmodel, het Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO) uitvoeren.

Het programma is gericht op ondersteuning van structurele activiteiten op het gebied van voedselzekerheid en voedingsverbetering. Binnen het kader van een programmafinancieringsovereenkomst wordt het programma uitgevoerd door de VPO-organisaties: Stichting Oecumenische Hulp, Mensen in Nood en Novib. Het programma zal worden afgebouwd en geïntegreerd in de reguliere programma's van de medefinancieringsorganisaties.

13.05.03 Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de op 1 januari 1994 in werking getreden programmafinancieringsovereenkomst met de vereniging Personele Samenwerking Ontwikkelingslanden (PSO). De overeenkomst heeft betrekking op de uitzending van artsen en ontwikkelingswerkers door particuliere organisaties.

De Vereniging voor Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO) is een overkoepelende organisatie van ruim dertig Nederlandse ontwikkelingsorganisaties actief op het gebied van uitzending van ontwikkelingswerkers. De Vereniging PSO treedt op als overlegforum, coördinatiepunt voor gezamenlijke activiteiten en als financier van suppleties op het lokale inkomen van ontwikkelingswerkers. De inzet van deskundigen concentreert zich op het terrein van gezondheidszorg, onderwijs, landbouw en maatschappelijke voorzieningen.

13.05.04 Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de op basis van de programmafinancieringsovereenkomst aan de FNV en CNV beschikbaar te stellen middelen ten behoeve van het vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP).

Het programma richt zich met name op de versterking van arbeidsrechten, een democratisch maatschappelijk bestel, een rechtvaardige verdeling van inkomens en macht, op verbetering van arbeidsomstandigheden en de bestrijding van armoede vanuit een arbeidsperspectief.

In 1998 en 1999 is het beleid van FNV Mondiaal op het gebied van Vrouw en Ontwikkeling geëvalueerd. Daaruit is naar voren gekomen dat het beleid en de beleidsuitvoering van FNV Mondiaal op dit terrein in overeenstemming is met de vakbondsmedefinancieringsovereenkomst. Mede op basis hiervan zal in 2001 en volgende jaren aandacht worden geschonken aan participatie van de vrouw in de bestuurstructuur van de vakbeweging in OS-landen. Voorts zal, in het kader van het VMP, het CNV-beleid met betrekking tot de actie «Kom Over» worden geëvalueerd. Het eindrapport zal in 2001 verschijnen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  764 201798 010823 740823 740823 740 
– Nota van wijziging  44 89942 29043 96072 26072 260 
– Eerste suppletore wet  38 44831 10814 97613 89213 892 
– Mutatie  127 332– 31 44432 788– 40 056158 620 
– Stand ontwerp-begroting 2001752 825802 076974 880839 964915 464869 8361 068 512898 912
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000341 617363 966442 381381 159415 419394 714484 870407 908
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  732 510764 200798 010823 740823 740 
– Nota van wijziging  46 60044 90042 29043 96072 260 
– Eerste suppletore wet  29 13056 98060 46434 96434 636 
– Stand ontwerp-begroting 2001 746 661808 240866 080900 764902 664930 636959 712
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 338 820366 763393 010408 749409 611422 304435 498

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De verhoging van het ODA-budget, als gevolg van hogere BNP-ramingen, leidt tot een hogere bijdrage aan het Medefinancieringsprogramma.

Mutatie

Het verplichtingenritme wordt in lijn gebracht met het ritme van de toekenning van bijdragen (tweejaarlijkse bijdragen aan het PSO en driejaarlijkse bijdragen aan het VMP). Het verplichtingenbudget voor het VPO wordt tussen 2001 en 2003 afgebouwd in verband met de integratie van het programma in het medefinancieringsprogramma.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Medefinancieringsprogramma (MFP) 656 861718 440775 280 43G 01.54
2. Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO) 30 00030 00030 000 43G 01.54
3. Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO) 36 80036 80036 800 43G 01.54
4. Vakbondsmedefinancieringsprogramma 23 00023 00024 000 43G 01.54
Totaal 746 661808 240866 080    

Artikel 13.06 Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de financiering van het programma van SNV Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie.

SNV werkt samen met een kleine driehonderd partnerorganisaties, hoofdzakelijk Niet-Gouvermentele Organisaties (NGO's), in 28 landen. Twaalf van deze landen behoren tot de groep van 17+4 landen. In deze landen vervult SNV binnen de sectorale benadering specifieke taken, met name op het gebied van capaciteitsversterking van lokale overheden en andere actoren en de wisselwerking tussen beide. In de overige landen waar SNV actief is, levert deze een bijdrage aan de verbetering van randvoorwaarden voor goed beleid en bestuur door capaciteitsopbouw van civiele organisaties.

In de SNV landenprogramma's zal de vraag uit het Zuiden steeds meer een rol spelen. Voorts zal nadere invulling worden gegeven aan de bemiddeling tussen organisaties in het Zuiden en in het Noorden, onder meer via de samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  145 271155 991155 991155 991155 991 
– Stand ontwerp-begroting 2001127 579136 499145 271155 991155 991155 991155 991155 991
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100057 89361 94165 92170 78670 78670 78670 78670 786
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  135 499145 271155 991155 991155 991 
– Stand ontwerp-begroting 2001 127 579135 499145 271155 991155 991155 991155 991
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 57 89361 48765 92170 78670 78670 78670 786

Codering Econ: 43G Func: 01.54

e. Kengetallen en overige gegevens

Wachtgelden SNV
 199920002001200220032004
Aantallen post-actieven (q)176175170165165165
Gemiddelde kosten (p)42 12549 14348 82449 09049 09049 090
Toegelicht begrotingsbedrag (x f 1000)7 4148 6008 3008 1008 1008 100

Doordat de salarissen van de SNV'ers zijn gestegen, neemt ook de hoogte van de gemiddelde uitkeringen toe. Begeleiding van post-actieve SNV'ers bij het vinden van een andere werkkring zal naar verwachting leiden tot een afname van het aantal uitkeringen.

Artikel 13.07 Gemeente-initiatieven en Kleine Plaatselijke Activiteiten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de programmafinanciering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot het programma Gemeente Initiatieven. Tevens worden verplichtingen en uitgaven verantwoord die voortvloeien uit de programmafinanciering van de Nationale Commissie Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) met betrekking tot het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA).

Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO)

Het programma Gemeentelijke Samenwerking Ontwikkelingslanden (GSO), beheerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), richt zich door middel van samenwerkingsverbanden met Nederlandse gemeenten op het versterken van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden alsmede op het vergroten van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland.

Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA)

Het Kleine Plaatselijke Activiteitenprogramma (KPA) richt zich op lokale en regionale Nederlandse organisaties die fondsen inzamelen voor kleinschalige projecten in ontwikkelingsof transitielanden. Indien hierbij met de projecten samenhangende voorlichtingsactiviteiten worden georganiseerd kan het ingezamelde bedrag in aanmerking komen voor een verdubbeling tot een maximum van NLG 100 000.

Het programma wordt uitgevoerd door de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) waarmee een programmafinancieringsovereenkomst van kracht is. Voor wat betreft projectaanvragen van stedenbanden met Nicaragua, beheert de VNG het programma.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  13 00013 00013 00013 00013 000 
– Eerste suppletore wet  – 500– 500– 500– 500500 
– Mutatie  6 000– 5 0006 000– 5 0006 000 
– Stand ontwerp-begroting 200110 50014 00018 5007 50018 5007 50018 5007 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10004 7656 3538 3953 4038 3953 4038 3953 403
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  13 00013 00013 00013 00013 000 
– Nota van wijziging  – 500– 500– 500– 500– 500 
– Eerste suppletore wet  500500500500500 
– Stand ontwerp-begroting 2001 1200013 00013 00013 00013 00013 00013 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 5 4455 8995 8995 8995 8995 8995 899

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het budget voor het Kleine Plaatselijke Activiteitenprogramma is verhoogd vanwege de toenemende belangstelling vanuit met name allochtone organisaties in Nederland.

Mutatie

Het verplichtingenritme wordt aangepast aan het ritme waarin de bijdrage aan het programma Gemeente Initiatieven (tweejaarlijks) en Kleine Plaatselijke Activiteiten (jaarlijks) wordt toegekend.

Artikel 13.08 Landenprogramma's met betrekking tot sociale ontwikkeling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord uit hoofde van activiteiten in ontwikkelingslanden op het terrein van sociale ontwikkeling. Vier van de vijf basis sociale voorzieningen worden onder dit artikel gefinancierd, te weten basis gezondheid, reproductieve gezondheid inclusief HIV/AIDS, voeding en drinkwater/sanitatie. Tevens komen activiteiten voor kinderen en activiteiten met betrekking tot het opheffen van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen ten laste van dit artikel. Het te voeren beleid is uiteengezet in beleidsartikel 6 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting. Voor het gedelegeerde deel van het landenprogramma behoort invoering van de sectorale benadering tot de speerpunten. In veertien van de 21 «17+4» landen is concentratie op gezondheid, voeding, drinkwater en sanitatie en jeugd onderdeel van het landenprogramma.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  347 185372 470351 600372 100372 100 
– Nota van wijziging  21 46921 46921 46921 46921 469 
– Eerste suppletore wet  5 185     
– Mutatie   – 40 245– 31 609– 47 756– 70 273 
– Stand ontwerp-begroting 2001629 882371 727373 839353 694341  460345 813323 296321 643
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000285 828168 682169 641160 499154 948156 923146 705158 504
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  360 600360 600360 600360 600360 600 
– Nota van wijziging  21 46921 46921 46921 46921 469 
– Eerste suppletore wet  26 899     
– Mutatie  17 52017 52017 52017 52017 520 
– Stand ontwerp-begroting 2001 321 278426 488399 589399 589399 589399 589399 589
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 145 790193 532181 326181 326181 326181 32 6181 326

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het budget voor het landenprogramma sociale ontwikkeling in ontwikkelingslanden is verhoogd met NLG 5,2 miljoen ten behoeve van de follow-up van het Wereld Water Forum en het actieplan tegen seksueel geweld tegen kinderen, en de ondersteuning van internationale NGO's. Voorts wordt het budget verhoogd met NLG 21,7 miljoen vanwege een vertraging bij de uitvoering van de ambassadeprojecten in 1999. Middelen hiervoor zijn via de eindejaarsmarge 1999 doorgeschoven.

Mutatie

Ten behoeve van nieuwe activiteiten in Indonesië op het gebied van family planning, tuberculosebestrijding en vergroting van de zeggenschap van vrouwen wordt het budget verhoogd. Zie ook beleidsartikel 6 van de Memorie van Toelichting. De ruimte voor het aangaan van nieuwe verplichtingen wordt verlaagd, in verband met hoge doorlopende verplichtingen uit voorgaande jaren.

e. Overige gegevens

Ter illustratie van de mate waarin resultaten zijn geboekt in ontwikkelingslanden zijn kengetallen opgesteld. De tabel is opgenomen in het algemeen deel (zie hoofddoelstelling IV).

Artikel 13.09 Bijdragen met betrekking tot sociale ontwikkeling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

13.09.01 Bijdrage VN-Bevolkingsfonds (UNFPA)

Sinds de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) in Cairo in 1994, is de hoofddoelstelling van UNFPA het verlenen van assistentie aan ontwikkelingslanden op het gebied van reproductieve gezondheid en bevolkingsvraagstukken. Daarnaast heeft de organisatie tot taak bewustwording en kennis op die terreinen te bevorderen. Het functioneren van UNFPA is in de notitie over de kwaliteit van de VN-kanalen positief beoordeeld (kamerstuk 26 714 nr. 1). De vrijwillige bijdrage aan UNFPA zal, na een eerdere ophoging in 2000, in 2001 verder opgehoogd worden. Daarnaast zal een Partnership Programma ontwikkeld worden, gericht op innovatieve activiteiten.

13.09.02 Bijdrage VN-AIDS programma (UNAIDS)

UNAIDS is een coördinerend VN-programma, waarin de Wereldbank, WHO, UNDP, UNICEF, UNFPA, UNESCO en UNDCP als co-sponsors samenwerken. De taak van UNAIDS is de activiteiten van deze organisaties te coördineren op het gebied van preventie van HIV/AIDS, zorg voor getroffenen door HIV/AIDS en het verminderen van de gevolgen van de epidemie. Daarnaast heeft UNAIDS tot taak wereldwijde betrokkenheid bij de AIDS-epidemie te bevorderen en politieke en financiële steun voor de strijd tegen de epidemie en informatie over de meest effectieve preventie en bestrijdingsmethoden toegankelijk te maken.

Zoals is aangegeven in de notitie inzake de kwaliteit van VN-kanalen wordt het functioneren van UNAIDS als positief beoordeeld. Nederland zal derhalve de steun aan UNAIDS continueren en een actieve rol blijven spelen in de verdere ontwikkeling van UNAIDS, eventueel door het opzetten van een Partnership Programma gericht op innovatieve activiteiten.

13.09.03 Bijdrage VN-Kinderfonds (UNICEF)

UNICEF richt zich op het verbeteren van de situatie van kinderen en vrouwen, waarbij het centrale uitgangspunt is dat gestreefd wordt naar volledige waarborging van de rechten van kinderen. De activiteiten van UNICEF hebben in de jaren '90 dan ook geheel in het teken gestaan van de Rechten van het Kind en de hierop tijdens de Kindertop (1990) gebaseerde doelstellingen voor het jaar 2000. Deze doelstellingen zijn in 2000 niet allemaal bereikt; een evaluatie van de vooruitgang zal als input dienen voor de in 2001 te houden speciale zitting van de Algemene Vergadering van de VN over kinderen.

In 2001 zal met UNICEF een Partnership Programma worden opgezet. Dit programma brengt een grotere samenhang in de Nederlandse samenwerking met UNICEF. Bovendien moet het Partnership Programma leiden tot een meer programmatische benadering binnen UNICEF die beter aansluit bij het Nederlandse beleid.

13.09.04 Bijdrage UNIFEM en INSTRAW

UNIFEM (het VN-Vrouwenfonds) speelt een belangrijke rol binnen de VN en in relaties met ontvangende landen, donoren en NGO's als motor voor empowerment van vrouwen en het bevorderen van gelijkheid. De strategie en activiteiten van UNIFEM, dat als klein fonds deel uitmaakt van UNDP, zijn erop gericht vrouwen de instrumenten te geven om op te komen voor hun rechten en in staat te stellen kansen te benutten. UNIFEM concentreert zich strategisch op drie hoofdthema's: het versterken van de economische capaciteit van vrouwen, het vergroten van deelname van vrouwen in bestuur en leiderschap en het bevorderen van mensenrechten van vrouwen.

Het VN-Instituut voor Training en Onderzoek voor de Positieverbetering van Vrouwen (INSTRAW) bevindt zich in een acute financiële crisis als gevolg van de terugval in vrijwillige bijdragen van donorlanden. Oorzaak hiervan is het slecht functioneren in het verleden. In 2000 is de Nederlandse bijdrage aan INSTRAW bepaald op NLG 150 000. Hiermee wordt de bijdrage met NLG 350 000 verlaagd. Dit laatste bedrag is toegevoegd aan de bijdrage voor UNIFEM.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  150 000150 300159 300150 300150 300 
– Eerste suppletore wet  9 000 – 9 0009 000  
– Mutatie  176 70083 70099 500180 50099 500 
– Stand ontwerp-begroting 2001152 34113 000335 700234 000249 800339 800249 800239 800
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100069 1295 899152 334106 185113 354154 195113 354108 816
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  152 700153 000153 300153 300153 300 
– Mutatie  78 000117 500116 500116 500116 500 
– Stand ontwerp-begroting 2001 165 342230 700270 500269 800269 800269 800269 800
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 75 029104 687122 748122 430122 430122 430122 430

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

In 2000 is reeds NLG 30 miljoen vrijgemaakt voor het Partnership Programma met UNFPA. Voor de jaren 2001 en verder betreft het hier een bijdrage van NLG 35 miljoen per jaar. In 2000 is voorts de Nederlandse vrijwillige bijdrage aan UNFPA verhoogd met een bedrag van NLG 5,5 miljoen. Dit zal in 2001 en 2002 verder stijgen tot een totale vrijwillige bijdrage van NLG 94 miljoen in 2002. Ook andere donoren hebben besloten tot een verhoging van de vrijwillige bijdrage.

Het Partnership Programma met UNAIDS bedraagt in 2001, evenals in 2000, in totaal NLG 35 miljoen. Voorts is in 2000 de vrijwillige bijdrage aan UNAIDS met NLG 1 miljoen verhoogd. De totale vrijwillige bijdrage zal in 2002 zijn opgelopen tot NLG 14,5 miljoen.

De Nederlandse bijdrage aan het Partnership Programma met UNICEF zal 30 miljoen op jaarbasis bedragen. In 2000 is de vrijwillige bijdrage verhoogd van NLG 52 miljoen naar NLG 55,5 miljoen. Verder is eenmalig een bedrag van NLG 5 miljoen verstrekt ten behoeve van de versterking van het basisonderwijs in vluchtelingenkampen. Deze bijdrage zal verder oplopen tot NLG 62,5 miljoen in 2002. De Nederlandse bijdrage aan UNIFEM zal in 2001 met NLG 1 miljoen worden verhoogd. Deze verhoging heeft eveneens in 2000 plaatsgevonden.

De verplichtingen zijn ten opzichte van de uitgaven afwisselend hoger of lager omdat een deel van de verplichtingen voor UNFPA, UNAIDS en UNICEF voor twee jaar wordt aangegaan.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. VN-bevolkingsfonds (UNFPA) 88 500114 000124 000 43G 01.53
2. VN-AIDS-programma (UNAIDS) 15 00048 00049 000 43G 01.53
3. VN-Kinderfonds (UNICEF) 52 00060 50089 000 43G 01.53
4. UNIFEM & INSTRAW 6 9008 2008 500 43G 01.53
5. Ontwikkelingsfonds Sociale Infrastructuur van de Caraïbische Ontwikkelingsbank (CDB) 2 942 43G 01.53
Totaal 165 342230 700270 500    

HOOFDBELEIDSTERREIN 14. ONDERWIJS, ONDERZOEK EN CULTURELE SAMENWERKING

Artikel 14.03 Internationaal Onderwijs- en Onderzoeksinstituten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de programma's van internationaal onderwijs en onderzoek. Het betreft het programma voor het Afrika Studie Centrum, het Koninklijk Instituut van de Tropen (KIT) en het Radio Nederland Training Centre (RNTC). Na een proces van twee jaar is aan het KIT in april 1999 een op outputfinanciering gebaseerde subsidiebeschikking verleend welke loopt tot 2003. Bij de implementatie van de outputfinanciering is monitoring voorzien. De invoering van de outputfinanciering bij het RNTC wordt getemporiseerd aangezien de uitwerking van het kabinetsstandpunt inzake het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs meer tijd vergt.

b. De cijfers:

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  4 5654 631123 2514 6314 631 
– Stand ontwerp-begroting 2001– 48 37992 9314 5654 631123 2514 6314 6314 631
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000– 21 95342 1702 0722 10155 9292 1012 1012 101
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  39 94040 00640 00640 00640 006 
– Stand ontwerp-begroting 2001 42 38139 94040 00640 00640 00640 00640 006
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 19 23218 12418 15418 15418 15418 15418 154

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
01. Afrika Studie Centrum 1 2661 1061 106 43G 01.43
01. Koninklijk Instituut v.d. Tropen 29 83929 65529 655 43G 01.50
01. Opleidingscentrum Wereldomroep (RNTC) 4 5002 3582 358 31 01.50
02. Huisvesting IO-instituten 1 0561 1011 167 12 01.50
03. Huisvestingsvoorziening KIT 5 7205 7205 720 62G 01.50
Totaal 42 38139 94040 006    

Artikel 14.04 Onderzoek

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

14.04.01 Onderzoeksprogramma

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van het onderzoeksprogramma. Er zijn vier aandachtsgebieden. In meerjarige, multidisciplinaire onderzoeksprogramma's wordt in een aantal ontwikkelingslanden – onder meer Bolivia, Mali en Vietnam – onafhankelijke onderzoekscapaciteit versterkt, waarbij de maatschappelijke relevantie van het onderzoek uitgangspunt is. Daarnaast wordt in een aantal bilaterale onderzoekssamenwerkingsprogramma's – onder meer met Zuid-Afrika en India – een evenwichtige samenwerking bevorderd tussen onderzoekers uit Nederland en de desbetreffende ontwikkelingslanden. Ten derde worden vanuit thematische invalshoek onderzoek en capaciteitsopbouw gefinancierd. De steun aan de Consultative Group on International Agricultural Research wordt, bijvoorbeeld, hiertoe gerekend. Tenslotte wordt zonodig ook onderzoek gefinancierd dat relevant is voor de vorming van het Nederlands beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking.

14.04.02 RAWOO

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de kosten van de RAWOO (Raad voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking). Het is de taak van de RAWOO de regering te adviseren inzake onderzoekprioriteiten op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. De RAWOO dient ook de communicatie tussen de partijen, betrokken bij ontwikkelingsgericht onderzoek, te bevorderen: onderzoekers, beleidsmakers en eindgebruikers, zowel in het zuiden als in het noorden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  47 15048 70054 70054 70054 700 
– Stand ontwerp-begroting 2001109 85942 75547 15048 70054 70054 70054 70054 700
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100049 85219 40121 39622 09924 82224 82224 82224 822
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  49 70052 20054 70054 70054 700 
– Stand ontwerp-begroting 2001 49 33649 70052 20054 70054 70054 70054 700
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 22 38822 55323 68724 82224 82224 82224 822

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Onderzoeksprogramma 48 63649 00051 500 43G 01.52
2. RAWOO 700700700 12 01.50
Totaal 49 33649 70052 200    

Artikel 14.05 Communicatieprogramma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het communicatieprogramma draagt bij aan de bevordering van duurzame ontwikkeling door ondersteuning van activiteiten op het terrein van meer traditionele media (radio, tv, geschreven pers) en in de sfeer van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Aandacht gaat ook uit naar inzet van communicatiemiddelen ten behoeve van specifieke sectoren als e-commerce, gezondheidszorg, onderwijs en landbouw. Uitgangspunt is de lokale vraag zoals die verwoord wordt door plaatselijke organisaties en regionale overheden.

Organisaties die ondersteund worden zijn ondermeer de Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking (SCO) en het International Institute for Communication and Development (IICD). Met beide organisaties is een dialoog gaande hoe zij de autonome capaciteit van de lokale organisaties waar ze in het Zuiden mee samenwerken optimaal kunnen bevorderen.

In 2001 zal – zo mogelijk in samenwerking met andere donoren – een Actieprogramma op het terrein van ICT worden uitgewerkt.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  3 0004 00021 00017 00017 000 
– Eerste suppletore wet  3 5003 5003 5003 5003 500 
– Stand ontwerp-begroting 200128 7127 2876 5007 50024 50020 50020 50020 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100013 0293 3072 9503 40311 1189 3029 3029 302
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  12 50012 50013 00013 00013 000 
– Eerste suppletore wet  3 5003 5003 5003 5003 500 
– Stand ontwerp-begroting 2001 13 48116 00016 00016 50016 50016 50016 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 6 1177 2607 2607 4877 4877 4877 487

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het budget voor het communicatieprogramma is verhoogd ter financiering van een verhoging van de bijdrage aan de Stichting Communicatie Ontwikkelingslanden (SCO) en ter compensatie van de lage bestedingen door het IICD in de eerdere aanloopjaren.

Artikel 14.07 Internationaal Onderwijs

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor de nadere invulling van het Kabinetsstandpunt inzake het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs (IBO – IO) (TK, 1998–1999, 26 576, nr 1) is een stuurgroep ingesteld, waarin ook vertegenwoordigers van de Federatie van Internationaal Onderwijs Instellingen in Nederland (FION), de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en HBO-raad zitting hebben. Het streven is er op gericht het overleg over de nieuwe programma's voor Internationaal Onderwijs dit jaar af te ronden zodat zij in 2002 van start kunnen gaan.

14.07.01 Academisch Samenwerkingprogramma

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake het medefinancieringsprogramma voor universitaire en hbo-samenwerking, de samenwerking van Nederlandse hogescholen met onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden ten behoeve van lager onderwijs en het SAIL Projecten Programma. Deze programma's leveren een bijdrage aan de institutionele versterking van hoger onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden en aan het ontwikkelen van menselijk potentieel in die landen teneinde een duurzame capaciteitsverbetering te bewerkstelligen.

In het kader van de implementatie van het kabinetsstandpunt inzake het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs (IBO-IO) is besloten te komen tot één programma gericht op institutionele versterking. Dit programma zal in plaats komen van de huidige programma's op dit terrein. Voor de thans lopende programma's is in een afbouwscenario voorzien dat loopt tot eind 2004.

14.07.02 Nederlands Fellowships Programma (NFP)

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de volgende programma's: Beurzenprogramma voor Internationaal Onderwijsinstituten, het Universitair Beurzenprogramma, het Speciale Beurzenprogramma en het Jan Tinbergen Scholarships Programma. Het eerste programma wordt uitgevoerd door de Federatie van Internationaal Onderwijsinstellingen in Nederland, de laatste drie programma's worden uitgevoerd door de Nuffic. Deze programma's leveren een bijdrage op het gebied van capaciteitsversterking en training.

In het kader van de implementatie van het kabinetsstandpunt inzake het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs (IBO-IO) is besloten te komen tot één beurzenprogramma voor (tailor-made) opleidingen en trainingen van enkele maanden en één beurzenprogramma voor opleidingen van één tot enkele jaren, die tot een academische graad leiden.

14.07.03 Samenwerking met Internationale Instituten (SII)

Het programma SII richt zich op samenwerking met internationale organisaties en instituten. Centrale doelstelling van het programma is opbouw en versterking van de onderwijssector in ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij om de bevordering van beleidsontwikkeling en capaciteitsopbouw binnen ministeries van onderwijs en andere actoren binnen de onderwijssector, zoals onderwijsinstellingen en ondersteunende organisaties. Het programma richt zich specifiek op activiteiten die ondersteunend zijn voor meerdere landen, met een landenoverstijgend karakter. Conform het vigerende OS-beleid dienen activiteiten ten goede te komen aan een of meerdere van de landen waarmee Nederland een structurele OS-relatie heeft.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  137 400140 400140 900140 900140 900 
– Amendement  2 0002 00020002 0002 000 
– Eerste suppletore wet  7 5613 0003 0003 0003 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001126 390119 888146 961145 400145 900145 900145 900145 900
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100057 35354 40366 68865 98066 20766 20766 20766 207
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  138 400140 900140 900140 900140 900 
– Amendement  2 0002 0002 0002 0002 000 
– Eerste suppletore wet  7 5613 0003 0003 0003 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 132 399147 961145 900145 900145 900145 900145 900
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 60 08067 14266 20766 20766 20766 20766 207

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Ten behoeve van fellowships voor Indonische studenten is het Nederlands Fellowship Programma structureel met NLG 3 miljoen verhoogd. Voorts is het budget in 2000 opgehoogd met NLG 4,6 miljoen in verband met onderbesteding in 1999 bij internationaal onderwijs, als gevolg van vertragingen in de uitvoering van enkele programma's.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen:

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Academisch samenwerkingsprogramma (ASP) 66 78571 90072 800 43G 01.52
2. Nederlands Fellowshipsprogramma (NFP) 54 21157 78557 300 43G 01.52
3. Samenwerking met internationale instituten 11 40318 27615 800 43G 01.52
Totaal 132 399147 961145 900    

Artikel 14.08 Landenprogramma met betrekking tot onderwijs & cultuur

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake (pre-)basisonderwijs en -vorming (basic education), voortgezet onderwijs en cultuur. Zie nota Ontwikkelingssamenwerking en onderwijs in de jaren negentig (TK, 1991–1992, 22 573, nr. 1–2) en Notitie van het programma Cultuur en Ontwikkeling (TK, 1997–1998, 25 600V, nr. 68).

Ten aanzien van (pre-)basisonderwijs en -vorming richt het beleid zich op het ondersteunen van overheden in ontwikkelingslanden zodat deze in staat zijn uitvoering te geven aan nationale onderwijshervormingsprogramma's. In de uitvoering van het beleid wordt gestreefd naar sectorale steun in samenwerking met alle bij de onderwijssector betrokken donoren. Daarbij zal, afhankelijk van de vorderingen met betrekking tot de hervormingen binnen het primaire onderwijs in de betreffende landen, ook aandacht besteed worden aan verbreding van het beleid naar post-primair onderwijs. De Internationale Onderwijs Conferentie te Dakar (april 2000) en de Social Summit +5 te Genève (juni 2000) leverden een krachtige herbevestiging op van de doelstelling «basisonderwijs voor iedereen in 2015». Het in Dakar aangenomen actieplan spoort met het Nederlandse basic education beleid. Doelstelling van het programma is een bijdrage te leveren aan duurzame verbetering van het onderwijsstelsel in ontwikkelingslanden, zodat basic education kwalitatief goed, toegankelijk en relevant is voor iedereen, maatschappelijke perspectieven biedt voor de meest kansarme bevolkingsgroepen en bijdraagt aan een rechtvaardige samenleving.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van voortgezet onderwijs richt zich op de bevordering van geïntegreerd onderwijsbeleid, de verbetering van kwaliteit en relevantie van het onderwijs en de vermindering van sociale ongelijkheid. Specifieke aandacht gaat uit naar de bevordering van toegankelijkheid, de rol van de verschillende stake-holders, de ontwikkeling van nieuwe financieringsmodellen en capaciteitsopbouw en institutionele versterking.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  219 500219 500219 500219 500219 500 
– Nota van wijziging  – 18 520– 18 520– 18 520– 18 520– 18 520 
– Eerste suppletore wet  13 2002 5002 5002 5002 500 
– Mutatie  70 15337 45332 70154 75423 068 
– Stand ontwerp-begroting 2001298 668184 191284 333240 933236 181258 234226 548224 427
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000135 53083 582129 025109 331107 174117 181102 803101 841
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  219 500219 500219 500219 500219 500 
– Nota van wijziging  – 18 520– 18 520– 18 520– 18 520– 18 520 
– Eerste suppletore wet  13 2002 5002 5002 5002 500 
– Mutatie  72 96072 96072 96072 96072 960 
– Stand ontwerp-begroting 2001 176 175287 140276 440276 440276 440276 440276 440
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 79 945130 298125 443125 443125 443125 443125 443

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het budget voor onderwijs en cultuur in ontwikkelingslanden is vanaf 2001 structureel met NLG 2,5 miljoen verhoogd. In 2000 is het budget verhoogd met NLG 13,2 miljoen. Het grootste gedeelte hiervan betrof het doorschuiven van gelden die in 1999, als gevolg van vertragingen bij ambassadeprojecten, onbesteed waren gebleven.

Mutatie

In het kader van de hernieuwde samenwerking met Indonesië is het budget voor basisonderwijs met ingang van 2000 structureel met circa NLG 73 miljoen verhoogd. Het budget wordt overgemaakt aan de Wereldbank, die in samenwerking met de Indonesische autoriteiten een programma heeft ontwikkeld om de terugval in het basisonderwijs tegen te gaan. Zie ook beleidsartikel 6 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting. De verhoging van het verplichtingenbudget is lager dan de verhoging van het uitgavenbudget in verband met hoge doorlopende verplichtingen uit voorgaande jaren.

Artikel 14.09 Internationale culturele betrekkingen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

14.09.01 Internationaal cultuurbeleid

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven en verplichtingen verantwoord in het kader van het internationaal cultuurbeleid. Voor een nadere toelichting op het te voeren beleid wordt verwezen naar beleidsartikel 11 internationaal cultuurbeleid in het algemene deel.

14.09.02 Internationale manifestaties

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven en verplichtingen verantwoord in verband met de bijdragen aan internationale manifestaties.

14.09.03 Bijdragen aan Instituten

Op dit artikelonderdeel worden verantwoord:

– bijdragen aan het Erasmushuis en Indonesische leeszalen;

– uitgaven bestemd voor de huur en exploitatie van het Institut Néerlandais in Parijs.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  24 22823 22823 22823 22823 228 
– Mutatie  8 0004 0006 0009 0009  000 
– Stand ontwerp-begroting 20015 02437 26432 22827 22829 22832 22832 22832 228
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10002 28016 91014 62412 35613 26314 62414 62414 624
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  24 22823 22823 22823 22823 228 
– Mutatie  8 0004 0006 0009 0009  000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 27 77532 22827 22829 22832 22832 22832 228
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 12 60414 62412 35613 26314 62414 62414 624

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het budget voor internationaal cultuurbeleid is structureel verhoogd vanwege de positieve ervaringen met het programma. De vraag uit het veld naar financiering is groot, zo blijkt uit het stijgend aantal subsidieaanvragen. De ingeslagen weg van versterking van het internationaal cultuurbeleid wordt door middel van deze verhoging van het budget ondersteund.

Tevens is het budget voor 2000 incidenteel verhoogd met NLG 5,5 miljoen in verband met een afstemming op de financieringsbehoefte in 1999 voor de voorbereidende activiteiten in het kader van de internationale manifestatie Rotterdam Culturele Hoofdstad.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Internationaal cultuurbeleid 21 85426 30022 300 43G 01.43
2. Internationale manifestaties 3 0633 0002 000 12/43G 01.43
3. Bijdragen aan instituten 2 8582 9282 928 43G 01.43
Totaal 27 77532 22827 228    

HOOFDBELEIDSTERREIN 15. MACROSTEUN, SCHULDVERLICHTING EN SPECIALE LANDENFONDSEN

Artikel 15.01 Macro-economische steun en schuldenbeleid

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

15.01.01 Macro-georiënteerde programmahulp

Jaarlijks vindt door middel van de zogenaamde macro-exercitie een prioriteitstelling plaats van landen die in aanmerking komen voor macro-georiënteerde programmahulp. Onder macro-georiënteerde programmahulp vallen onder andere algemene begrotingssteun, betalingsbalanssteun en schuldverlichting. Voor de hiervoor in aanmerking komende landen wordt een voorstel ingediend. Vervolgens wordt het gevoerde beleid van het land beoordeeld, waarbij wordt gekeken naar aspecten als:

• visie van de Internationale Financiële Instellingen en waardering van de bilaterale en multilaterale beleidsdialoog;

• economische stabiliteit en structurele hervormingen;

• goed bestuur;

• armoedebestrijding en gender beleidsdialoog.

Aan de hand van verschillende criteria wordt daarnaast een prioriteitstelling bepaald op basis van de hulpbehoefte.

De beoordeling van het gevoerde beleid en de prioriteitstelling op basis van hulpbehoefte liggen in belangrijke mate ten grondslag aan de vaststelling van de lijst van landen die in aanmerking komen voor non-sectorale programmahulp. Bij de beoordeling van de voorstellen wordt eveneens bezien of de landen op de landenlijst (17+4 samenwerkingslanden) voorkomen.

15.01.02 Macrosteun niet-DAC-landen

In 1997 is besloten om voor de landen in transitie, die op deel twee van de DAC-lijst staan, een bescheiden voorziening te creëren ten behoeve van de verlening van macrosteun. Het betreft de mogelijkheid om betalingsbalanssteun te geven aan landen gelegen in Midden- en Oost-Europa. Van deze landen zullen er naar alle waarschijnlijkheid slechts vijf (kunnen) kwalificeren op het criterium noodzaak: Bulgarije, Oekraïne, Roemenië, Wit-Rusland en de Russische Federatie. Hierbij zij opgemerkt dat Bulgarije, Oekraïne en Roemenië tot de Nederlandse kiesgroep bij het IMF en de Wereldbank behoren.

De voorziening zal zoveel mogelijk de besluitvormingsprocedures volgen zoals die zijn vastgelegd voor macrosteun aan landen met een DAC-I status (zie artikelonderdeel 15.01.01). Aanvullende criteria zijn:

• de hoogte van de bijdrage van andere donoren;

• de zichtbaarheid van de Nederlandse bijdrage;

• het al dan niet lid zijn van de Nederlandse kiesgroep;

• het algemene Nederlandse belang.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  893 4451 074 6901 457 3981 674 1522 017 032 
– Amendementen  – 2 500– 2 500– 2 500– 2 500– 2 500 
– Nota van wijziging  100 27653 17656 18654 51626 216 
– Eerste suppletore wet  – 70 701– 226 229– 279 683– 284 954– 269 378 
– Mutatie  – 261 838– 19 412– 39 59256 98011 182 
– Stand ontwerp-begroting 2001337 670536 211658 682879 7251 191 8091 498 1941 782 5622 186 163
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000153 228243 322298 897399 202540 819679 851808 887992 038
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  869 9571 054 5891 458 1441 677 9202 020 800 
– Amendementen  – 2 500– 2 500– 2 500– 2 500– 2 500 
– Nota van wijziging  100 27653 17656 18654 51626 216 
– Eerste suppletore wet  – 70 701– 226 229– 279 683– 284 954– 269 378 
– Mutatie  – 243 1299 567– 31 73667 11223 648 
– Stand ontwerp-begroting 2001 661 360653 903888 6031 200 4111 512 0941 798 7862 205 849
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 300 112296 728403 230544 723686 158816 2531 000 971

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het artikelonderdeel 15.01.04 Voorlopige Reservering Kosovo/Wederopbouw Zuidoost Europa is vervangen door een een nieuwe artikel 15.10 Wederopbouw Zuidoost Europa. Het overgrote deel van de gereserveerde bedragen voor de Balkan is overgeheveld naar dit nieuwe begrotingsartikel.

Mutatie

Zoals te doen gebruikelijk is worden niet-gealloceerde middelen tijdelijk ondergebracht op artikel 15.01. Zo is bij eerste suppletore begroting de groei van het ODA-budget als gevolg van BNP-ontwikkelingen volledig ondergebracht op dit artikel. De neerwaartse bijstelling van dit artikel bij eerste suppletore begroting (NLG 70 miljoen) is dan ook veel lager dan op basis van de genoemde overheveling van de Balkangelden (NLG 355 miljoen) verwacht mocht worden. Inmiddels zijn voorstellen uitgewerkt voor aanwending van de tijdelijke vrije ruimte. De bijdragen aan enkele multilaterale organisaties worden verhoogd en ten behoeve van de samenwerking met Indonesië wordt het budget voor sectorale landenprogramma's uitgebreid. Hiertegenover staat de weergegeven verlaging van art. 15.01. De verlaging van het verplichtingenbudget is hoger dan de verlaging van het uitgavenbudget in verband met hoge doorlopende verplichtingen uit voorgaande jaren.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Macro-georiënteerde programmahulp 641 360633 903868 603 43G 01.52
2. Macro-steun niet DAC-landen 20 00020 00020 000 43G 01.43
Totaal 661 360653 903888 603    

Artikel 15.02 Bijdrage PRGF/IMF

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake Nederlandse bijdragen aan de Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) van het IMF. Deze faciliteit heette tot voor kort Enhanced Structural Adjustment Facility (ESAF). De PRGF-kredieten zijn bedoeld voor de armste lidstaten van het IMF. De PRGF-kredietvoorwaarden zijn zeer concessioneel: ze hebben een looptijd van 10 jaar (waarvan 5,5 jaar aflossingsvrij) en een rentepercentage van 0,5.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  00000 
– Stand ontwerp-begroting 2001165 0000000000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100074 8740000000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  22 50022 50022 50022 50022 500 
– Stand ontwerp-begroting 2001 22 50022 50022 50022 50022 50022 50012 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 10 21010 21010 21010 21010 21010 2105 672

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

In 2005 loopt de jaarlijkse betalingsverplichting aan ESAF II af. De ramingen zijn hierop aangepast.

Artikel 15.04 Midden- en Oost-Europa (MATRA-programma)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de gelden ter ondersteuning van de maatschappelijke transitie van landen in Midden- en Oost-Europa verantwoord. Het Matra-programma ondersteunt activiteiten gericht op het proces van verandering van de staat, haar instituties, de organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden. Voor een overzicht van de instrumenten wordt verwezen naar de Voortgangsnotitie Hulp aan Midden- en Oost-Europa.

Het Matra-programma wordt in de komende jaren geïntensiveerd en zoals voorzien in de nota «Accenten zetten in Midden-Europa» gedifferentiëerd naar de mate van toenadering tot de EU. Zo zal het voortaan nauw aansluiten bij het ten aanzien van vier Middeneuropese staten (Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije) ontwikkelde partnerschapsbeleid en voor deze landen vooral gericht zijn op ondersteuning van het pre-accessieproces. Voor de Balkan (Bulgarije, Roemenië en Kroatië) zal sprake zijn van een versterkte inzet via het pre-accessie-programma. Voor de «nieuwe buren» in Oost-Europa (Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland) zal het «klassieke» Matra Projecten Programma versterkt worden ingezet.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  63 20064 20058 20054 62654 626 
– Mutatie  18 33024 36032 86042 86042 860 
– Stand ontwerp-begroting 200133 03585 48881 53088 56091 06097 48697 48697 486
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100014 99138 79336 00740 18741 32144 23744 23744 237
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  67 20071 20067 20067 20067 200 
– Mutatie  14 93024 36032 86042 86042 860 
– Stand ontwerp-begroting 2001 61 93282 13095 560100 060110 060110 060110 060
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 28 10437 26943 36345 40549 94349 94349 943

Codering Econ: 12 Func: 01.43

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Teneinde de nieuwe beleidsvoornemens te kunnen realiseren is het budget voor het Matra Projecten Programma verhoogd met NLG 3 miljoen in 2000, oplopend tot NLG 20 miljoen in 2003. Het Matra Pre-Accessieprogramma wordt verhoogd met NLG 13 miljoen in 2000, oplopend tot NLG 25 miljoen in 2003. Hiervan wordt in 2000 ruim NLG 1 miljoen en vanaf 2001 NLG 2 miljoen overgeheveld naar de personeelsbegroting zodat de betrokken afdeling en de betrokken ambassades kunnen worden versterkt en de uitbreiding van het programma op verantwoorde wijze plaatsvindt.

Artikel 15.05 Hulp aan Suriname

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de hulp aan Suriname.

Het beleid onder de vorige Surinaamse regering heeft het Nederland in de afgelopen jaren niet mogelijk gemaakt een positieve en duurzame bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van Suriname. Op 25 mei 2000 vonden verkiezingen plaats in Suriname. Wanneer in Suriname een nieuwe regering is gevormd, een regeerprogramma is gepresenteerd en een Surinaamse regering zich daadwerkelijk inzet voor de uitvoering van goed beleid en goed bestuur, kunnen beslissingen worden voorbereid over de hervatting van de samenwerking tussen Suriname en ons land.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  90 000175 000175 000175 000175 000 
– Nota van wijziging  – 48 800     
– Stand ontwerp-begroting 2001106 25712 12941 200175 000175 000175 000175 000175 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100048 2175 50418 69679 41279 41279 41279 41279 412
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  90 000175 000175 000175 000175 000 
– Nota van wijziging  – 48 800     
– Stand ontwerp-begroting 2001 45 48941 200175 000175 000175 000175 000175 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 20 64218 69679 41279 41279 41279 41279 412

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Vooralsnog worden in het verleden gemaakte reserveringen voor 2001 en volgende jaren gehandhaafd. De resterende verdragsmiddelen omvatten (na saldering van restbedragen) per 31 december 1999 NLG 582 miljoen schenkingsmiddelen, NLG 390 miljoen garantiemiddelen en NLG 300 miljoen pariteitsmiddelen.

Artikel 15.06 Garanties ten behoeve van Suriname

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de in het verdrag met Suriname uit 1975 opgenomen voorziening tot het verlenen van garanties op de door Suriname aangetrokken leningen. Van het oorspronkelijke bedrag van NLG 500 miljoen is nog een bedrag van NLG 390 miljoen beschikbaar.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 200100pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100000pmpmpmpmpmpm
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 2001 0pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 0pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 63G Func: 01.52

Artikel 15.08 Afwikkeling OS-activiteiten in niet DAC-landen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De bilaterale hulpverlening aan Roemenië en Bulgarije loopt vanaf 1997 via het Matra-programma (artikel 15.04) en het PSO-programma (Economische Zaken). Een aantal tot en met 1996 opgestarte activiteiten onder het voormalige landenprogramma van Ontwikkelingssamenwerking past echter niet binnen de doelstellingen en criteria van deze programma's. De afwikkeling tot 2000 wordt verantwoord op dit begrotingsartikel. Dit artikel is in 2000 vervallen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000   
– Stand ontwerp-begroting 20019520
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10004320
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000   
– Stand ontwerp-begroting 2001 917
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 416

Codering Econ: 43GFunc: 01.52

Artikel 15.09 Azië-faciliteit

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Nederland heeft een beleidsinstrument ontwikkeld dat de samenwerking met landen in de Aziatische regio versterkt en het belang van deze regio binnen het buitenlands beleid van Nederland benadrukt. Human Resources Development en de ontwikkeling van kennisinfrastructuurvormen spelen hierin een belangrijke rol. Samenwerking op deze gebieden draagt, zeker op langere termijn, bij aan het opbouwen van betrekkingen tussen mensen onderling en bevordert de bilaterale samenwerking op een breed aantal beleidsterreinen.

De Azië-faciliteit richt zich op Human Resources Developmentin brede zin. De faciliteit is beperkt tot een tweetal landen in de regio: China en Indonesië. De faciliteit ondersteunt onder meer diverse vormen van onderwijs, uitwisseling van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, alsmede andere vormen van kennisoverdracht zoals trainingen en stages. Er wordt goed gelet op de samenhang tussen de verschillende activiteiten.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 5 0005 0005 0005 0005 000 
– Mutatie 3 0835 0005 0005 0005 000 
– Stand ontwerp-begroting 20012728 08310 00010 00010 00010 00010 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10001233 6684 5384 5384 5384 5384 538

Codering Econ: 43G Func: 01.42

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

In 2001 wordt de Azië-faciliteit overgeheveld van het non-ODA- naar het ODA-gedeelte van de HGIS omdat het voldoet aan de OESO-criteria voor Official Development Assistance. Aan het artikel worden middelen toegevoegd ten behoeve van bilaterale samenwerking tussen Nederlandse departementen en non-profit instellingen en hun Indonesische counterparts.

Artikel 15.10 Wederopbouw Zuid-oost Europa

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit nieuwe artikel worden de verplichtingen en uitgaven verwoord inzake de ondersteuning voor de wederopbouw van Zuidoost-Europa naar aanleiding van de Kosovo-crisis (voorheen artikel 15.01.04). Gezien de omvang en het structurele karakter van de uitgaven is het oude sub-artikel omgezet in een zelfstandig artikel. Institutionele versterking, goed bestuur en democratisering van staat en maatschappij in Zuidoost-Europa, ter bevordering van de samenwerking binnen deze regio en verdere integratie van deze landen in Europa en in de wereldeconomie zijn de komende jaren de belangrijkste doelstellingen van het Nederlands beleid ten aanzien van de Balkan. Verbetering van de levensomstandigheden voor de mensen op de Balkan en stabililiteit binnen (Zuidoost-)Europa zullen aldus in samenhang worden bevorderd. Onder de nieuwe begrotingsindeling conform de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (TK 26 573, nr.1, 1998 – 1999) zullen met ingang van 2002 de hier apart weergegeven middelen voor Zuidoost Europa opgaan in het beleidsartikel voor bilaterale ontwikkelingssamenwerking.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000   
– Eerste suppletore wet  355 615359 450361 075361 075361 075 
– Mutatie    – 50 000– 100 000– 150 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 355 615359 450311 075261 075211 075161 075
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 161 371163 111141 160118 47195 78273 093

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Oorspronkelijk stonden deze ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen op artikel 15.01. In de eerste twee jaren is een gedeelte van dit budget overgeheveld naar de artikelen 06 en 07 in verband met incidentele kosten die gemoeid zijn met de uitbreiding van de ambassades in de regio.

Mutatie

De gevolgen van de overgang naar de nieuwe begrotingsindeling worden in de meerjarencijfers vanaf 2002 zichtbaar gemaakt door een afgelopende reeks.

HOOFDBELEIDSTERREIN 16. OVERIGE ONTWIKKELINGSSAMENWERKINGSPROGRAMMA'S

Artikel 16.01 Deskundigenprogramma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven inzake de inzet van personeel en expertise-ontwikkeling binnen ontwikkelingssamenwerking verantwoord. Het deskundigenprogramma kent een tweeledige doelstelling. Enerzijds het financieren van deskundigen ter ondersteuning en bevordering van de lokale capaciteit in ontwikkelingslanden. Anderzijds het investeren in recent afgestudeerden uit Nederland en ontwikkelingslanden. Dit door hen in staat te stellen arbeidservaring in internationale organisaties en onderzoeksinstituten op te laten doen.

De deskundigen worden veelal ingezet met het doel de institutionele capaciteit in de landen waar zij te werk worden gesteld te verhogen. Deze inzet kan binnen verschillende sectoren plaatsvinden en is in hoge mate verweven met de prioriteiten van de overheid in het ontvangende land. Het programma heeft derhalve een volledig vraaggestuurd karakter. Doelmatigheid en doeltreffendheid vormen de belangrijkste criteria bij de beoordeling van aanvragen uit ontwikkelingslanden; hierbij vormen de concrete verwachtingen omtrent de te leveren diensten en de duurzaamheid van de gevolgen van de inzet de belangrijkste parameters.

Assistent-deskundigen worden grotendeels gefinancierd via internationale organisaties, zoals VN-instellingen en internationale onderzoeksinstituten. Dit programma, dat wordt uitgevoerd door de ontvangende organisaties, heeft een tweeledig karakter. Centraal staat het trainingskarakter. Daarnaast wordt door dit programma tevens de institutionele capaciteit van de ontvangende organisaties vergroot.

Door financiering van assistent-deskundigen via de ontvangende organisaties probeert Nederland een positieve bijdrage te leveren aan Human Resource Ontwikkeling (HRD). Onlosmakelijk zijn de kwaliteit van de organisatie en die van haar HRD. Voorwaarde is dat investeren in HRD alleen zin heeft in organisaties waarin dit denken een centrale rol kent.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  117 000117 000117 000117 000117 000 
– Stand ontwerp-begroting 200199 708111 222117 000117 000117 000117 000117 000117 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100045 24650 47053 09253 09253 09253 09253 09253 092
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  117 000117 000117 000117 000117 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 119 931117 000117 000117 000117 000117 000117 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 54 42253 09253 09253 09253 09253 09253 092

Codering Econ: 43G Func: 01.52

e. Kengetallen en overige gegevens

Kengetallen uitzending deskundigen
 199920002001200220032004
Deskundigen in mensjaren629578578578578578
Kosten per deskundige per mensjaar (x NLG1000)180203203203203203
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) (x NLG 1 miljoen)113117117117117117

Door de toegepaste exit-strategie met betrekking tot uitzending van deskundigen zullen de gemiddelde kosten met circa 10% kunnen dalen. Daar echter dit begrotingsonderdeel in grote mate afhankelijk is van de dollarkoers kunnen de gemiddelde kosten in guldens sterk fluctueren. Daarom is er voor gekozen om de raming voor de kosten per deskundige te laten staan op NLG 203 000. Daarnaast wordt een aantal nieuwe initiatieven ontwikkeld, dat het moeilijker maakt om nog ondubbelzinnig van «deskundigheid in mensjaren» te spreken. Onderhavig kengetal zal daarom in de toekomst geëvalueerd worden.

Artikel 16.02 Voorlichting, bewustwording en advisering inzake Ontwikkelingssamenwerking

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de uitgaven en verplichtingen aangaande de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO), Voorlichtingsactiviteiten Ontwikkelingssamenwerking, en Internationale Samenwerking/Samsam/Scherpenzeel Stichting verantwoord. Kerntaak van de NCDO is het beheer van het subsidieprogramma Voorlichting en Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling (VMDO). Doel van dit programma is om mensen in Nederland (nauwer) te betrekken bij vraagstukken over internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling. De NCDO stimuleert daartoe de publieke discussie, de meningsvorming, het geven van informatie en het vergroten van kennis. De situatie met betrekking tot ontwikkelingslanden en de veranderingen in Noord-Zuid relaties zijn daarbij uitgangspunt of staan daarin centraal. Voor een toelichting op de voorlichtingsactiviteiten en de periodieken van BZ wordt verwezen naar bijlage 9.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  29 40029 50029 50029 60029 600 
– Stand ontwerp-begroting 200120 42829 28529 40029 50029 50029  60029 60029 600
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR9 27013 28913 43213 38713 38713 43213 43213 432
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  29 40029 50029 50029 60029 600 
– Stand ontwerp-begroting 2001 28 82129 40029 50029 50029 60029  60029 600
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 13 07813 34113 38713 38713 43213 43213 432

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Nat. Comm. Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) 20 00020 00020 000 43G 01.50
2. Voorlichtingsactiviteiten OS 5 5773 5004 000 12 01.50
3. Samsam/IS/Stichting Scherpenzeel 3 2445 9005 500 43G 01.50
Totaal 28 82129 40029 500    

Artikel 16.03 Doelbijdragen en speciale activiteiten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven aangaande doelbijdragen, speciale activiteiten, project- en programmavoorbereiding en -begeleiding verantwoord. Met ingang van 1999 is het Doelbijdragenprogramma als subsidiefaciliteit beëindigd. De uitgaven die nog onder dit artikelonderdeel worden verantwoord zijn het gevolg van doorlopende verplichtingen. Met speciale activiteiten wordt gedoeld op (eenmalige) activiteiten die ontwikkelingsrelevant zijn, maar niet aan de criteria van andere programma's voldoen. Zo worden onder meer bijdragen verleend ten behoeve van seminars/conferenties, literatuurstudies, publicaties en documentaires.

De financiering van activiteiten die samenhangen met de uitvoering van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en die niet direct toerekenbaar zijn aan andere programma's of nationale apparaatskosten worden geraamd op artikelonderdeel 16.03.03. Het gaat daarbij onder meer om kosten van interne controles op declaraties van consultants, productiekosten van beleidsdocumenten en kosten met betrekking tot verzekeringen en inkoopprocedures. Voorts worden uit dit artikelonderdeel de beleidsondersteuningsfondsen voor dienstonderdelen op het departement gefinancierd.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  18 50019 50019 50019 50019 500 
– Stand ontwerp-begroting 200111 17012 01418 50019 50019 50019  50019 50019 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10005 0695 4528 3958 8498 8498 8498 8498 849
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  19 50019 50019 50019 50019 500 
– Eerste suppletore wet  1 00040050   
– Stand ontwerp-begroting 2001 11 71420 50019 90019 55019 50019 50019 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 5 3169 3029 0308 8718 8498 8498 849

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Onder het doelbijdragenprogramma (16.03.01) dat is afgeschaft worden uitsluitend nog doorlopende verplichtingen gefinancierd. De uitgaven daarvoor zullen in 2000 NLG 1 miljoen, in 2001 NLG 400 000 en in 2002 NLG 50 000 meer bedragen dan aanvankelijk geraamd.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Doelbijdragen 1 8842 000400 43G 01.52
2. Speciale activiteiten 5 09710 50011 500 43G 01.52
3. Proj. & prog. voorbereiding & begeleiding 4 7338 0008 000 43G 01.52
Totaal 11 71420 50019 900    

Artikel 16.04 Bijdrage VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP). UNDP bekleedt een centrale positie binnen de ontwikkelingsactiviteiten van de Verenigde Naties.

Sinds de hervormingen, gestart in 1999, concentreert UNDP zich in toenemende mate op een aantal kerntaken, te weten beleidsadvisering, capaciteitsopbouw met betrekking tot goed bestuur, wederopbouw in post-conflict landen en VN-coördinatie.

De verschuiving van de aandacht van de Wereldbank naar werkterreinen die traditioneel bij UNDP lagen, maakt versterkte coördinatie en verbeterde samenwerking tussen de Wereldbank en UNDP onontbeerlijk. Nederland zal deze verbetering van samenwerking blijven stimuleren en zal bevorderen dat de organisaties elkaar aanvullen in plaats van overlappend werken.

Nederland is thans derde donor na de VS en Denemarken. Aangezien UNDP in reorganisatie is en mede door onze relatieve positie als donor, is er voor 2001 geen aanleiding de hoogte van de bijdrage in overweging te nemen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  165 000165 000165 000165 000165 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001150 0005 000165 000165 000165 000165 000165 000165 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100068 0672 26974 87474 87474 87474 87474 87474  874
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  165 000165 000165 000165 000165 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 155 000165 000165 000165 000165 000165 000165 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 70 33674 87474 87474 87474 87474 87474 874

Codering Econ: 43G Func: 01.53

Artikel 16.05 Speciale multilaterale activiteiten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Onder artikel 16.05 zijn de partnershipprogramma's met de FAO, de ILO, de WHO en het UNDGO (United Nations Development Group Office) ondergebracht. UNDGO concentreert zich op de verbetering van de bijdrage van de VN aan de nationale ontwikkelingsstrategie op landenniveau. Het Partnership Programma met het UNDGO beoogt onder meer het United Nations Development Assistance Framework (UNDAF) te ondersteunen. Het programma zal worden uitgewerkt voor vijf tot tien landen die zowel voor Nederland als voor de VN relevant zijn.

Onder artikel 16.05 worden tevens enkele trust funds bij regionale ontwikkelingsbanken gefinancierd. Zo komt er een trustfund bij de African Development Bank (AfDB) en de Asian Development Bank (AsDB) gericht op de facilitering van de implementatie van het PRSP-proces (Poverty Reduction Strategy Paper). Tevens zijn milieu-trustfunds ingesteld bij de AfDB en de Interamerican Development Bank (IDB).

Daarnaast wordt via dit artikel een aantal vrijwillige bijdragen aan kleinere VN-programma's zoals de VN-vrijwilligers, het VN-drugsprogramma (UNDCP), het VN-programma ter bestrijding van corruptie (UNGPC), VN-onderzoeksinstellingen (United Nations Research Institute for Social Development) en aan de regionale VN-Commissies gefinancierd. Onder artikel 16.05 horen tevens initiatieven ter ondersteuning van de opvolging van de grote VN-conferenties thuis.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  72 70073 00073 00073 00073 000 
– Mutatie  119 40032 000101 60032 000101 600 
– Stand ontwerp-begroting 200130 74433 108192 100105 000174 600105 000174 600105 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100013 95115 02487 17147 64779 23047 64779 23079 230
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  72 70073 00073 00073 00073 000 
– Mutatie  54 70066 80066 80066 80066 800 
– Stand ontwerp-begroting 2001 53 183127 400139 800139 800139 800139 800139 800
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 24 13357 81263 43863 43863 43863 43863 438

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het Partnership Programma UNDGO bedraagt vanaf 2001 NLG 15 miljoen. Een Partnership Programma met de FAO is in voorbereiding en zal vermoedelijk in 2001 worden opgestart met een eerste bijdrage van NLG 15 miljoen in 2001 voor het biennium 2000–2001. Voor WHO en ILO zijn in 2000 reeds de overeenkomsten voor de Partnershipprogramma's getekend. In mei 2000 heeft Nederland op de World Health Assembly in Genève besloten tot ondersteuning van het Polio Eradicatie Initiatief van de WHO. Dit initiatief is bedoeld als een eindsprint ter verwezenlijking van de wereldwijde uitroeiing van polio in 2005. Het Partnershipprogramma is hiertoe in 2000 eenmalig verhoogd met NLG 20 miljoen.

Voor het PRSP-trust fund bij de AfDB en de AsDB is NLG 5 miljoen per bank gereserveerd vanaf 2001. In 2000 is per bank NLG 10 miljoen gereserveerd als eerste financiële injectie voor de start van het trust fund.

In 2000 is besloten tot verhoging van de bijdrage aan het VN-drugsprogramma (UNDCP). Nederland is in het verleden een relatief kleine donor van dit programma geweest. Dat doet geen recht aan het belang dat Nederland hecht aan oplossing van de internationale drugsproblematiek, met name binnen ontwikkelingssamenwerking. De bijdrage aan UNDCP zal derhalve in de toekomst NLG 10 miljoen bedragen in plaats van NLG 1,5 miljoen.

De verplichtingen zijn in 2000, 2002 en 2004 hoger dan de geraamde uitgaven omdat in deze jaren voor de FAO, de ILO en de WHO tweejarige verplichtingen aangegaan worden.

d. Onderverdeling

Onderverdeling speciale multilaterale activiteiten (x NLG 1 miljoen)
 1999200020012002200320042005
PP FAO001515151515
PP ILO012,424,824,824,824,824,8
PP WHO0604040404040
PP UNDGO001515151515
Overig53,2554545454545
Totaal53,2127,4139,8139,8139,8139,8139,8

* PP = Partnership Programma

Artikel 16.06 Kosten inzake toegelaten vluchtelingen uit ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Zowel vanuit het oogpunt van de groeiende migratiedruk, alsook in het belang van de vluchtelingen zelf, houdt de regering vast aan het principe dat opvang van vluchtelingen in de eigen regio de voorkeur verdient. Het perspectief op terugkeer naar het land van herkomst is daarmee het beste gediend. Nederland sluit hiermee aan bij het beleid van UNHCR. Ter ondersteuning van dat beleid neemt Nederland op voordracht van UNHCR maximaal 500 vluchtelingen op voor wie geen uitzicht bestaat op uiteindelijke terugkeer naar het land van herkomst en voor wie evenmin de mogelijkheid bestaat opgenomen te worden in het land van eerste opvang.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  24 74024 74024 74024 74024 740 
– Eerste suppletore wet  – 24 740– 24 740– 24 740– 24 740– 24 740 
– Stand ontwerp-begroting 2001 24 740
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 11 227

Codering Econ: 43G Func: 01.50

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De geraamde uitgaven voor uitgenodigde vluchtelingen zijn overgeheveld naar het nieuwe artikel 16.08.

Artikel 16.07 Wereldbank Partnership Programma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel betreft activiteiten die niet gedelegeerd zijn aan de posten en waarbij wordt samengewerkt met de Wereldbank. Het PP wordt gebruikt als instrument ter financiering van niet-landen specifieke activiteiten, waarmee a) de Bank wordt gestimuleerd zich actiever op te stellen op terreinen als armoedebestrijding, gender en goed bestuur; b) projecten worden gefinancierd die grensverleggend en vernieuwend zijn en c) projecten worden gefinancierd die voor Nederland uit financieel of beheersmatig oogpunt te omvangrijk zijn.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  42 50042 50042 50042 50042 500 
– Eerste suppletore wet  – 29 000– 18 300– 27 500172 500– 42 495 
– Mutatie   10 00010 00010 00014 995 
– Stand ontwerp-begroting 200154 962178 44113 50034 20025 000225 00015 00015 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100024 94180 9736 12615 51911 345102 1016 8076  807
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  42 50042 50042 50042 50042 500 
– Eerste suppletore wet  22 90025 00015 00015 00015 000 
– Mutatie   10 00010 00010 00010 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 93 69365 40077 50067 50067 50067 50067 500
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 42 51629 67735 16830 63030 63030 63030 630

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Naar aanleiding van de motie Dijksma bij de behandeling van de begroting 2000 (26 800 nr. 61) is vanaf 2001 NLG 10 miljoen extra gereserveerd voor stedelijke ontwikkeling. In 2000 is tevens NLG 10 miljoen per jaar gereserveerd voor milieuactiviteiten.

Mutatie

Er is vanaf 2001 NLG 10 miljoen gereserveerd voor Wereldbankprojecten in de watersector.

16.08 Directe kosten gedurende eerste jaar van opvang van asielzoekers uit DAC-landen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De directe uitgaven aan opvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden (DAC/OESO-lijst) die de A-status aanvragen, gedurende het eerste jaar van hun verblijf in Nederland, kunnen volgens de DAC-definities worden gekwalificeerd als ODA. Het Ministerie van Justitie declareert ten behoeve van deze uitgaven vanaf 2000 jaarlijks een forfaitair bedrag bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De eventuele uitgaven ten behoeve van de gefaciliteerde terugkeer van asielzoekers naar ontwikkelingslanden wordt in mindering gebracht op de forfaitaire toerekening.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  364 000354 000344 000334 000334 000 
– Eerste suppletore wet  24 74024 74024 74024 74024 740 
– Stand ontwerp-begroting 2001 244 002388 740378 740368 740358 740358 740358 740
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 110 723176 403171 865167 327162 789162 789162 789

Codering Econ: 43G Func: 01.50

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Het Ministerie van Justitie declareert met ingang van 2000 jaarlijks één bedrag voor de opvang van uitgenodigde vluchtelingen en (overige) asielzoekers uit ontwikkelingslanden die de A-status aanvragen. In lijn hiermee worden de geraamde bijdragen voor uitgenodigde vluchtelingen, die voorheen onder artikel 16.06 vielen, overgeheveld naar onderhavig artikel.

HOOFDBELEIDSTERREIN 17. OVERIGE UITGAVEN INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 17.01 Overige contributies internationale organisaties

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

17.01.01–17.01.07 Contributies Verenigde Naties en daarmee samenhangende organisaties

Op deze artikelonderdelen worden uitgaven verantwoord die samenhangen met de jaarlijkse verdragsmatige financiële verplichtingen jegens internationale (VN-)organisaties ingevolge Nederlands lidmaatschap. De reguliere begrotingen van deze organisaties worden gefinancierd door de lidstaten (zie Handvest van de VN en Statuten Gespecialiseerde Organisaties) volgens een vastgestelde contributieschaal. De vermelde bedragen vertegenwoordigen het Nederlandse aandeel in de helft van de tweejaarlijkse programmabegroting van VN-organisaties.

17.01.08 Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC)

De jaarlijkse contributie ten behoeve van de humanitaire activiteiten van het Internationaal Comité van het Rode Kruis wordt op dit artikelonderdeel verantwoord.

17.01.09 Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)

De Nederlandse bijdrage aan het administratief budget van de Internationale Organisatie voor Migratie wordt op dit artikelonderdeel verantwoord. De Internationale Organisatie voor Migratie levert belangrijke dienstverlening en beleidsondersteunende adviezen op het terrein van migratie. IOM heeft in Den Haag een vestiging, die onder meer een terugkeerprogramma voor het ministerie van Justitie uitvoert. Speciale aandacht wordt besteed aan de rol die IOM kan vervullen bij het implementeren van het Nederlandse beleid ter bevordering van de vrijwillige terugkeer van niet tot ons land toegelaten asielzoekers.

17.01.10 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

De OESO-lidstaten dragen bij in de financiering van de activiteiten van de organisatie volgens een jaarlijks variërend contributiepercentage dat gebaseerd wordt op de relatieve ontwikkeling van het BNP tegen factorkosten van de lidstaten. Onlangs is binnen de OESO een akkoord bereikt over het pensioenstelsel voor OESO-medewerkers.

17.01.11 Raad van Europa

De Nederlandse contributie aan de Raad van Europa is de laatste jaren fors verhoogd. Dit komt door een wijziging in de verdeelsleutel. Nederland betaalt met ingang van 1999 een contributie van 3,63%. Nederland heeft een rentevrije lening gekregen om de achterstallige betalingen te voldoen. Deze lening is in 2001 afgelost. De raming voor de RvE is structureel met NLG 1 miljoen bijgesteld.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  119 48395 345119 48394 345119 483 
– Mutatie  12 5959 59313 09510 09313 095 
– Stand ontwerp-begroting 200111 81386 974132 078104 938132 578104 438132 578104 438
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10005 36139 46759 93447 61960 16147 39260 16147  392
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  106 914107 914106 914106 914106 914 
– Mutatie  11 09411 09411 59411 59411 594 
– Stand ontwerp-begroting 2001 98 787118 008119 008118 508118 508118 508118 508
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 44 82853 55054 00353 77753 77753 77753 777

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De stijging van de uitgaven en verplichtingen bij dit artikel wordt vooral veroorzaakt door loon- en prijsbijstellingen, wisselkoersaanpassingen (mede als gevolg van de hoge dollarkoers) en wijzigingen in de contributiesleutels. Verder is de contributie aan de OESO met NLG 400 000 verhoogd vanwege de initiële extra kosten van het nieuwe pensioenstelsel van de OESO. Verder komt een extra uitgave van NLG 150 000 bij de contributie aan de Raad van Europa voort uit de Nederlandse toetreding tot de Evaluatiegroep van Staten tegen corruptie, op grond van het op 27 januari 1999 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie en het op 1 mei 1999 te Straatsburg totstandgekomen Statuut betreffende de Groep van Staten tegen corruptie (Greco).

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
1. Verenigde Naties (VN) 36 46143 06944 069 36 46143 06944 069 43G  
2. VN-organisatie voor industriële ontwikkeling (UNIDO) 2 9513 3433 343 2 9513 3433 343 43G  
3. Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) 7 3677 8337 833 7 3677 8337 833 43G  
4. Wetenschap en Cultuur (UNESCO) 10 23812 16712 167 10 23812 16712 167 43G  
5. Wereldgezondheidsorganisatie, benevens Pan-Amerikaanse Gezondheidsorganisatie (WHO/PAHO) 028 1400 11 81314 07014 070 43G  
6. Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) 8 6469 5669 566 8 6469 5669 566 43G  
7. VN-Klimaatverdrag 359500500 359500500 43G  
8. Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) 380380380 380380380 43G  
9. Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) 1 2281 2301 230 1 2281 2301 230 43G  
10. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 7 1918 7008 700 7 1918 7008 700 43G  
11. Raad van Europa 12 15317 15017 150 12 15317 15017 150 43G  
Totaal 86 974132 078104 938 98 787118 008119 008    

Artikel 17.02 Rentesubsidies en apparaatsuitgaven NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de rentesubsidielasten uit hoofde van door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. (NIO) op verzoek en onder garantie van de Staat met kapitaalmarktmiddelen verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden en inzake de apparaatskosten van de NIO. Een en ander op grond van de overeenkomst tussen de Staat en de NIO van 23 december 1993. Op 31 mei jl. heeft de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden FMO de NIO overgenomen van de Nederlandse Investeringsbank NIB. De overeenkomst tussen de Staat en NIO is bij de overname van kracht gebleven.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  5 1575 1575 1575 1575 157 
– Eerste suppletore wet  743743743743743 
– Stand ontwerp-begroting 2001197 4475 5295 9005 9005 9005 9005 9005 900
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100089 5982 5092 6772 6772 6772 6772 6772 677
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  204 157198 157198 157198 157198 157 
– Eerste suppletore wet  743743743743743 
– Mutatie  – 4 560– 8 853– 13 820– 18  831– 23 831 
– Stand ontwerp-begroting 2001 197 447200 340190 047185 080180 069175 069175 069
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 89 59890 91086 24083 98681 71279 44379 443

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De meerjarencijfers voor de apparaatsuitgaven zijn sinds 1998 niet aangepast. In de praktijk zijn de kosten van de dienstverlening van de NIO echter wel gestegen. Dit wordt veroorzaakt door loon- en prijsontwikkelingen en een toenemend beroep dat de ambassades zijn gaan doen op de dienstverlening van de NIO. De complexiteit is hiermee toegenomen, wat tevens een kostenstijging tot gevolg heeft gehad. Met een structurele verhoging met NLG 0,7 miljoen kan de NIO het gewenste serviceniveau handhaven.

Mutatie

Door de lage rente en de afname van de leningenportefeuille treedt een meevaller op bij de rentesubsidies.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Rentesubsidies OS-leningen 191 673194 440184 147 31 01.50
2. Apparaatsuitgaven NIO 5 7745 9005 900 31 01.50
Totaal 197 447200 340190 047    

Artikel 17.03 Garanties op door de NIO verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden

a. De grondslag van dit artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden – op basis van de overeenkomst tussen de Staat en de NIO van 23 december 1993 – de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake door de NIO sedert 1971 onder garantie van de Staat aan ontwikkelingslanden verstrekte kapitaalmarktleningen.

De schuldenproblematiek leidt in een aantal gevallen tot het niet of niet tijdig betalen van rente en aflossingen door ontwikkelingslanden en daarmee tot een beroep op de garantieregeling door de NIO. Omdat in het kader van initiatieven tot verlichting van de schuldenlast van ontwikkelingslanden voor sommige van die landen wordt overgegaan tot kwijtschelding van vervallen rente en aflossingen, wordt het uiteindelijk ten laste van de garantie-artikelen komende bedrag beperkt. De kosten van kwijtschelding komen ten laste van artikelonderdeel 15.01.01 Macro-georiënteerde programmahulp.

De beëindiging van de leningfinanciering heeft op termijn een positief effect op de mate waarin de garantieregeling wordt aangesproken. Er vindt geen verdere opbouw van de schuldenlast meer plaats, terwijl de bestaande schuldenlast – en daarmee de jaarlijkse schuldendienst – geleidelijk zal afnemen. Het toekomstige beroep op de garantieregeling blijft evenwel onvoorspelbaar. Niet te voorzien valt hoe de schuldensituatie van landen zich zal ontwikkelen en welke consequenties die ontwikkelingen dan zullen hebben voor het beroep op de garantieregeling. Voorshands is een voorziening opgenomen van NLG 35 miljoen per jaar.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  1 881542000 
– Eerste suppletore wet  – 55– 54    
– Stand ontwerp-begroting 20013 803 8764 3081 8264880000
– w.n.t.b.3 571 8904 3081 8264880000
 +/– pm – pm– pm– pm    
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10001 726 1241 9558292210000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  35 00035 00035 00035 00035 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 21 98635 00035 00035 00035 00035  00035 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 9 97715 88215 88215 88215 88215 88215 882

Codering Econ: 63G Func: 01.50

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet (verplichtingen)

In het verleden werden binnen het bedrijfslevenprogramma leningen uit kapitaalmarktmiddelen aangeboden aan ontwikkelingslanden onder garantie van de Staat. Een klein deel van deze leningen is nog niet opgenomen, zodat daarvoor ook nog geen garantieverplichting is ontstaan. Conform de bandbreedtesystematiek wordt deze nog niet benutte voorziening voor nog af te geven garanties toegevoegd aan de beschikbare verplichtingenruimte voor de komende jaren. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het verplichtingenbudget.

e. Overige gegevens

Het uitstaand risico neemt jaarlijks af vanwege aflossing van leningen, het vervallen van garanties en omdat er in principe geen nieuwe garanties meer worden aangegaan.

Overzicht risico-ontwikkeling m.b.t. garantieovereenkomsten met het Rijk (x fl 1000)
  1999200020012002200320042005
Garantieplafond * 4 115 2653 783 7153 456 9523 134 8352 812 4462 490 4392 185 884
Uitstaand risico per 1 jan. 4 111 0663 781 8893 456 4643 134 8352 812 4462 490 4392 185 884
Vervallen/te vervallen garanties 333 485327 251322 117322 389322 007304 555295 479
Verleende/te verlenen garanties 4 3081 8264880000

* nog niet vervallen hoofdsom per 1 jan. plus te garanderen hoofdsom incl. bandbreedte-effecten

 
Specificatie uitstaand risico per land (x f 1000)Risico per 1 januari 1999Verleendegaranties1999Vervallengaranties1999Risico per31 december1999
Angola97 03105 50291 529
China144 885016 945127 940
Egypte131 11301 218129 895
Ghana99 604010 16889 435
India1 304 4420101 4341 203 008
Indonesië1 305 796098 9551 206 841
Jamaica128 05109 814118 237
Kenya138 233014 533123 701
Nicaragua96 42806 65189 777
Pakistan162 733015 199147 534
Peru83 56607 00076 566
Sri Lanka95 68809 40486 284
Tunesië54 51606 12648 390
Zimbabwe61 47004 69056 780
Diverse landen, risico < 50 miljoen.207 5104 30825 846185 972
Totaal4 111 0660333 4853 781 889

De omvangrijkste uitstaande leningen hebben betrekking op India en Indonesië, ieder nog NLG 1,2 miljard.

Artikel 17.04 Overige garanties Internationale Samenwerking

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat de garantie ten aanzien van de Stichting Huisvesting OPCW, de garanties ten behoeve van een kapitaaluitbreiding van het Sociaal Ontwikkelingsfonds van de Raad van Europa en de garantie voor levering van vijf Fokker vliegtuigen aan Ethiopië.

1. Garantie ten behoeve van de kapitaaluitbreiding van het Sociaal Ontwikkelingsfonds van de Raad van Europa

Met ingang van 1 januari 1978 is Nederland toegetreden tot het Hervestigingsfonds van de Raad van Europa, waarvan de naam later is gewijzigd in Sociaal Ontwikkelingsfonds.

2. Garantie ten behoeve van de huisvesting van de OPCW

Bij het verwerven van de zetel van de OPCW is de volgende constructie aangegaan. De totale omvang van de verplichtingen van huur is NLG 86 miljoen. In het contract dat de OPCW met het Rijk heeft gesloten is overeengekomen dat het gastland de eerste drie jaar de huuruitgaven voor zijn rekening neemt, vanaf het moment dat de OPCW het gebouw in gebruik neemt. Dit geschiedde in 1998 en voor dat jaar, 1999 en 2000 zal de huur betaald worden door de Staat der Nederlanden. Voor deze 3 jaar hoeft dientengevolge geen garantie ingebouwd te worden. De huur voor deze drie jaar bedraagt NLG 16 miljoen, zodat er NLG 70 miljoen overblijft waarvoor het Rijk en de gemeente Den Haag elk voor 50% garant staan ten opzichte van de OPCW (beide garantstellers NLG 35 miljoen).

Het Rijk heeft nog een bankgarantie afgesloten van NLG 5 miljoen (voor het geval dat de organisatie/de huurder de huurlasten niet kan nakomen) met de ING Bank. Wanneer de bankgarantie aangesproken wordt, kan onder bepaalde voorwaarden een nieuwe garantie worden afgesloten. De totale waarde van de bankgarantie mag niet groter worden dan NLG 15 miljoen.

De bankgarantie en de garantie van het ministerie vullen elkaar aan tot NLG 35 miljoen. De garantie geldt voor een periode van vijftien jaar vanaf het moment dat de OPCW het nieuwe gebouw heeft betrokken. Deze garantie zal jaarlijks met het bedrag aan huur en overige voorzieningen afnemen, met ingang van het jaar 2001. De garantie vervalt pas vanaf dit jaar omdat de huur voor de eerste drie jaar (1998 tot en met 2000) betaald wordt door het Rijk. De garantie zal worden aangepast wanneer het gebouw aan derden wordt verhuurd.

3. Garantie Fokkervliegtuigen Ethiopië

Eind 1995 heeft Ethiopië bij Fokker een bestelling gedaan voor 5 Fokker 50 vliegtuigen. Het bancaire krediet werd gegarandeerd door DASA aangezien de NCM geen dekking gaf op Ethiopië. Met de faillietverklaring van Fokker heeft DASA de garantie ingetrokken. De ministers van Financiën, Economische Zaken en Ontwikkelingssamenwerking hebben vervolgens in het voorjaar van 1996 besloten om ieder voor 1/3 deel het betalingsrisico te dragen. Het maximale risico voor de drie ministeries tezamen bedroeg in het begin NLG 327,235 miljoen. In dit bedrag is een maximale, contractueel vastgelegde dollarkoers verdisconteerd van NLG 4,18.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 200100pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100000pmpmpmpmpmpm

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005 
– Stand ontwerp-begroting 2000 pmpmpmpmpm  
– Stand ontwerp-begroting 20010pmpmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10000pmpmpmpmpmpm 

Codering Econ: 63G Func: 01.40

e. Overige gegevens

Overzicht risico-ontwikkeling m.b.t. garantie-overeenkomsten van het Rijk
(x NLG1000)199920002001200220032004
Garantieplafond221 850211 354200 858187 540174 166160 735
uitstaand risico per 1 januari221 850211 354200 858187 540174 166160 735
vervallen/te vervallen garanties10 49610 49613 31813 37413 43113 431
verleende/te verlenen garanties
uitstaand risico per 31 december211 354200 858187 540174 166160 735147 304
Specificatie uitstaand risico per garantie
(x NLG1000)Risico per 1/1/1999Verleende garanties 1999Vervallen garanties 1999Risico per 31-12-99
Garantie huisvesting OPCW35 00035 000
Garantie Sociaal Ontwikkelingsfonds Raad van Europa94 12094 120
Garantie levering Fokker vliegtuigen Ethiopië92 79210 49682 296

Het garantieplafond bedraagt in 2001 NLG 200,8 miljoen. Dit plafond bestaat uit de reeds aangegane garanties inzake OPCW, de Raad van Europa en de garantie met betrekking tot de levering van Fokkervliegtuigen aan Ethiopië. Het plafond is gelijk aan het uitstaand risico, omdat er geen nieuwe garantieverplichtingen zijn geraamd. Indien partijen hun verplichtingen nakomen zal in 2001 net als in voorgaande jaren een deel van de garantie voor de Fokker vliegtuigen vervallen. Datzelfde geldt in 2001 voor het eerst voor een deel van de garantie huisvesting OPCW.

Artikel 17.05 Garantie voor de middelenvoorziening van de NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden eventuele uitgaven verantwoord die voorvloeien uit de verklaring van de Staat van 17 april 1975, dat zij bereid is om aan de NIO middelen ter beschikking te stellen voor de financiering van leningen, indien de NIO door incidentele krapte op de kapitaalmarkt haar contractuele verplichtingen terzake van het verstrekken van leningen niet na zou kunnen komen. De betreffende verklaring maakt deel uit van de overeenkomst Staat-NIO van 23 december 1993.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 2001 0pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 0pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 63G Func: 01.50

Artikel 17.06 Tijdelijke financiering van de NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel wordt een eventueel saldo, ten laste van de NIO op de rekening-courantverhouding Staat-NIO op 31 december van het afgesloten dienstjaar, als een uitgave verantwoord. Deze rekening-courant van de NIO bij het ministerie van Financiën vloeit voort uit de overeenkomst tussen de Staat en de NIO van 23 december 1993. De rekening-courant stelt de NIO in staat op de kapitaalmarkt opgenomen gelden voor de (her)financiering van leningen tijdelijk te plaatsen c.q. voor (her)financiering van leningen benodigde gelden op te nemen, vooruitlopend op het aantrekken van die gelden op de kapitaalmarkt. Het eventuele saldo wordt in het daaropvolgende jaar aangezuiverd en als ontvangst verantwoord op het ontvangstenartikel 17.03.

b. De cijfers

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pm pm pm pmpm 
– Stand ontwerp-begroting 2001 121 105pm pmpm pm pmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 54 955pm pm pm pm pmpm

Codering Econ: 72G Func: 01.50

Artikel 17.07 Programma Kleine projecten

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord die betrekking hebben op het Programma Kleine Projecten (PKP). Het PKP is een aan de posten gedelegeerd beleidsondersteunend fonds dat zich uitstrekt over alle terreinen van het buitenlands beleid. Het PKP-budget kan ingezet worden voor een breed scala van activiteiten zoals kleinschalige ontwikkelingsprojecten, culturele evenementen, beurzen en workshops. De diplomatieke vertegenwoordigingen kunnen hiermee op flexibele wijze financiële steun geven aan initiatieven van lokale groepen en maatschappelijke organisaties. Het programma kan tevens bijdragen aan een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland. Het programma vervangt sinds 2000 het Ambassade Projecten Programma (APP), het programma Incidentele Activiteiten Posten (IAP) en, voor de meeste posten, het programma Lokale Culturele Projecten (LCP). Het PKP kwalificeert gedeeltelijk als ODA.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  18 00018 00018 00018 00018 000 
– Stand ontwerp-begroting 20019 58118 00018 00018 00018 00018 00018 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10004 3488 1688 1688 1688 1688 1688 168
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  18 00018 00018 00018 00018 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 9 58118 00018 00018 00018 00018 00018 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 4 3488 1688 1688 1688 1688 1688 168

Codering Econ: 43G Func: 01.52

HOOFDBELEIDSTERREIN 18. ECONOMIE, WERKGELEGENHEID EN REGIONALE ONTWIKKELING

Artikel 18.01 Landenprogramma's met betrekking tot economische ontwikkeling, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De landenprogramma's met betrekking tot economie, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling zijn gericht op de verbetering van levensomstandigheden van de arme lagen van de stedelijke en plattelandsbevolking door middel van duurzame economische groei, inkomensverbetering en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden. De verbetering van het voorwaardenscheppend beleid op nationaal en internationaal niveau, dat een duurzame ontwikkeling en een rechtvaardige verdeling van welvaart bevordert, is daarbij essentieel. Afwegingen tussen groei, verdeling en beslag op natuurlijke hulpbronnen staan centraal.

De uitvoering van het beleid vindt grotendeels plaats via de posten. In elf van de «17+4» landen zijn in het landenprogramma sectoren op het gebied van duurzame economische ontwikkeling opgenomen. Veel aandacht zal gaan naar invoering van de sectorale benadering. Het centrale deel van het budget bestrijkt een beperkt aantal niet delegeerbare wereldwijde en regionale activiteiten, gericht op beleidsontwikkeling en -beïnvloeding. Het te voeren beleid is uiteengezet in het algemeen deel.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  496 100496 500496 500496 500496 500 
– Nota van wijziging  – 75 654– 75 654– 76 054– 76 054– 76 054 
– Mutatie  – 94 283– 74 487– 64 239– 68 000– 50 467 
– Stand ontwerp-begroting 2001970 192326 970326 163346 359356 207352 446369 979365 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000440 254148 373148 006157 171161 640159 933167 889165 630

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  496 100496 500496 500496 500496 500 
– Nota van wijziging  – 75 654– 75 654– 76 054– 76 054– 76 054 
– Eerste suppletore wet  12 982     
– Mutatie  25 20025 20025 20025 20025 200 
– Stand ontwerp-begroting 2001 446 058458 628446 046445 646445 646445 646445 646
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 202 412208 116202 407202 225202 225202 225202 225

Codering Econ: 43G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Een deel van de onderbesteding in 1999 betrof vertraging in de uitvoering van programma's waarvoor via de eindejaarsmarge middelen zijn doorgeschoven naar 2000.

Mutatie

Ten behoeve van nieuwe activiteiten in Indonesië ter bevordering van onder meer zelfredzaamheid van de bevolking (inkomensgenererende activiteiten) en betaalbare huisvesting wordt het budget m.i.v. 2000 verhoogd met NLG 25,2 miljoen. Het verplichtingenbudget wordt verlaagd vanwege hoge doorlopende verplichtingen uit vorige jaren.

e. Overige gegevens

Ter illustratie van de mate waarin resultaten zijn geboekt in ontwikkelingslanden wordt verwezen naar kengetallen in het algemeen deel, onder andere m.b.t. het BNP per capita in de landen waarmee een bilaterale relatie wordt onderhouden.

Artikel 18.02 Bijdrage Wereldvoedselprogramma (WFP)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma (WFP).

Nederland is één van de weinige donoren die de noodhulp- en humanitaire activiteiten van WFP steunt in de vorm van een algemene bijdrage. De meeste donoren dragen alleen bij aan specifieke noodhulpoperaties en ontwikkelingsactiviteiten. De algemene bijdrage aan WFP is de afgelopen jaren aanzienlijk verminderd. In 1997 werd deze verlaagd van NLG 72,5 miljoen naar NLG 60 miljoen omdat WFP zich niet beperkte tot noodhulp. In 1999 vond een volgende verlaging plaats tot NLG 55 miljoen, ditmaal omdat Nederland het multilaterale karakter van de organisatie te gering vond. WFP heeft zich sindsdien ingespannen zoveel mogelijk ongebonden vrijwillige bijdragen te ontvangen en het multilaterale karakter van de organisatie hoog te houden.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  55 00055 00055 00055 00055 000 
– Mutatie   5 0005 0005 0005 000 
– Stand ontwerp-begroting 200155 000055 00060 00060 00060 00060 00060 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100024 958024 95827 22727 22727 22727 22727 227
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  55 00055 00055 00055 00055 000 
– Mutatie   5 0005 0005 0005 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 55 00055 00060 00060 00060 00060 00060 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 24 95824 95827 22727 22727 22727 22727 227

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Tijdens het laatste beleidsoverleg tussen WFP en Nederland (maart 2000) is geconstateerd dat WFP zich maximaal heeft ingespannen om tegemoet te komen aan de Nederlandse bezwaren. Met ingang van 2001 wordt de algemene vrijwillige bijdrage weer teruggebracht op het niveau van NLG 60 miljoen.

Artikel 18.03 Bijdrage Internationaal Fonds voor Agrarische Ontwikkeling (IFAD)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan het Internationaal Fonds voor Agrarische Ontwikkeling (IFAD) verantwoord.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpm6 000 
– Eerste suppletore wet  16 000   53 245 
– Stand ontwerp-begroting 200149 585016 000pmpmpm59 245pm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100022 50107 260pmpmpm26 884pm
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  12 9618 8814 1218 8156 000 
– Eerste suppletore wet   – 11  – 1 200 
– Mutatie   – 170  19 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 14 98412 9618 7004 1218 81523 80023 800
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 6 7995 8813 9481 8704 00010 80010 800

Codering Econ: 43G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Als gevolg van een wijziging in het verzilveringsschema is het verplichtingenritme aangepast en zijn de uitgavenramingen voor 2001 en 2004 marginaal verlaagd.

Mutatie

Zie hierboven.

Artikel 18.04 Bedrijfslevenprogramma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid.

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake schenkingen onder het Bedrijfslevenprogramma. Dit programma bestaat uit de gebonden hulpprogramma's voor Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET), voor Milieu en Economische Verzelfstandiging (Miliev), het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en het Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF). Over het te voeren beleid zal op basis van de notitie «Economie en Ontwikkeling» met het parlement van gedachten worden gewisseld.

ORET en Miliev

Deze programma's verstrekken schenkingen aan overheden van ontwikkelingslanden voor de gedeeltelijke financiering van de aankoop van kapitaalgoederen, diensten of werken in Nederland. De verplichting tot aankoop in Nederland, op voorstel van een Nederlands bedrijf, betekent dat ORET en Miliev zich kwalificeren als gebonden hulp. Beide programma's vallen als zodanig onder internationale afspraken, die binnen de OESO en EU zijn gemaakt, teneinde handelsverstoring met subsidies aan banden te leggen. In 2001 zal de uitbesteding aan FMO/NIO zijn beslag krijgen.

Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM)

Het PSOM richt zich op de financiering van proefprojecten van Nederlandse ondernemingen die willen investeren in of duurzame handelsrelaties willen aangaan met opkomende markten. PSOM-activiteiten beperken zich tot een aantal sectoren, die in onderling overleg met de overheid van het ontvangende land worden vastgesteld en worden vastgelegd in een Memorandum of Understanding tussen de Nederlandse en lokale overheid. PSOM is in uitvoering of voorbereiding in twaalf landen: Zimbabwe, Ghana, Ivoorkust, Egypte, Mozambique, Zuid-Afrika, Uganda, Tanzania, China, India, Thailand en Cuba. De voortgang in de operationalisering wisselt sterk van land tot land. Voor het programma is vanaf 1998 een totaalbedrag van NLG 90 miljoen beschikbaar.

Investeringsbevordering (Nederlands Investerings Matching Fonds)

De bedoeling van het NIMF is de deelname van Nederlandse ondernemers in het eigen vermogen van bedrijven in ontwikkelingslanden te verdubbelen. Daardoor komt naar verwachting voor deze landen meer risicokapitaal beschikbaar. Het NIMF is vergelijkbaar met regelingen van Economische Zaken ten behoeve van Nederlandse investeringen in Oost-Europa en opkomende markten. Aan deze programma's worden vanwege de EU beperkingen gesteld.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  675 000680 000680 000680 000680 000 
– Eerste suppletore wet  – 215 000– 220 000– 220 000– 220 000– 220 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001551 949186 956460 000460 000460 000460 000460 000460 000
– w.n.t.b.  230 000230 000230 000230 000230 000230 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000250 46484 837208 739208 739208 739208 739208  739208 739

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  380 000394 706350 000350 000350 000 
– Eerste suppletore wet  – 86 000– 36 70627 00020 00020 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 211 765294 000358 000377 000370 000370 000370 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 96 095133 411162 453171 075167 899167 899167 899

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

Op basis van de huidige inzichten moeten de uitgavenramingen onder het ORET-programma in 2000 en 2001 worden verlaagd met respectievelijk NLG 80 miljoen en NLG 30 miljoen. De lagere uitgaven hebben voor het grootste deel te maken met een onvoldoende instroom van goed onderbouwde en volledige ORET-aanvragen. Een verklaring ligt ook in de trage besluitvorming: schenkingsovereenkomsten liggen lang bij regeringen ter ondertekening. Gemiddeld is 10,6 maanden gemoeid met de ondertekening van een schenkingsovereenkomst en de verrichting van de aanbetaling. Stroomlijning van de aanvraagprocedure via de instelling van een Tweede Loket zal naar verwachting leiden tot een grotere instroom van aanvragen. Om die reden wordt voor 2004 en 2005 een verhoging van het uitgavenbudget met NLG 20 miljoen doorgevoerd. Het verplichtingenbudget kan structureel worden verlaagd omdat het percentage aangeboden ORET en MILIEV-financieringen dat niet tot betaling komt, is afgenomen.

De opbouw van het PSOM-programma verloopt langzamer dan verwacht. Het programma is pas sinds kort operationeel in zes landen. Naar verwachting zullen dit jaar drie tot vijf nieuwe landen volgen. De vertraging leidt tot lagere uitgaven. Het budget wordt derhalve met NLG 6 miljoen verlaagd in 2000 en 2001. Het totaal van de onderbesteding op het programma wordt in 2002 gecompenseerd met een verhoging met NLG 27 miljoen.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. ORET-schenkingen 123 679170 000220 000 43G 01.52
2. MILIEV-schenkingen 87 33480 00080 000 43G 01.52
3. Progr. Samenwerking Opkomende Markten 75224 00038 000 43G 01.52
4. NIMF 020 00020 000 43G 01.52
Totaal 211 765294 000358 000    

Artikel 18.05 Bedrijfsmatige technische bijstand

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord voor activiteiten die de programma's op het gebied van bedrijfsleven en ontwikkeling versterken. Hierbij moet gedacht worden aan de beoordeling door externe deskundigen van aanvragen voor ORET en Miliev. Deze beoordeling geschiedt al geruime tijd door het Nederlands Economisch Instituut (NEI). De beslissing welke instantie in een bepaald jaar de beoordelingen zal uitvoeren wordt genomen op basis van een tenderprocedure. Voorts vallen onder dit artikel evaluaties, kosten samenhangend met de instelling van het Tweede Loket en de overdracht van instrumenten naar het loket en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  5 0005 0005 0005 0005 000 
– Stand ontwerp-begroting 20012 1162 1265 0005 0005 0005 0005 0005 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10009609652 2692 2692 2692 2692 2692 269
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  5 0005 0005 0005 0005 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 2 1255 0005 0005 0005 0005 0005 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 9642 2692 2692 2692 2692 2692 269

Artikel 18.06 PUM-programma

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake het, op basis van een programmafinancieringsovereenkomst door de Stichting Programma Uitzending Managers (PUM) uit te voeren, programma.

Doelstelling van het PUM-programma is om de in Nederland aanwezige kennis en ervaring van gepensioneerde of vervroegd uitgetreden managers ter beschikking te stellen aan bedrijven en instellingen in ontwikkelingslanden. Bij het beleid ter ondersteuning van de particuliere sector in ontwikkelingslanden staat de behoefte uit de ontwikkelingslanden zèlf voorop.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  13 50013 50013 50013 50013 500 
– Amendement  500500500500500 
– Stand ontwerp-begroting 2001027 50014 00014 00014 00014 00014 00014 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000012 4796 3536 3536 3536 3536 3536 353
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  13 50013 50013 50013 50013 500 
– Amendement  500500500500500 
– Stand ontwerp-begroting 2001 13 28914 00014 00014 00014 00014 00014 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 6 0306 3536 3536 3536 3536 3536 353

Codering Econ: 43G Func: 01.52

Artikel 18.07 Bevordering export ontwikkelingslanden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

18.07.01 en 18.07.03 Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

Het agentschap CBI voert in het kader van de bevordering van de export van ontwikkelingslanden een keur aan taken en activiteiten uit. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking geeft het CBI jaarlijks opdracht tot het uitvoeren van zijn programma's. Omdat het CBI een zelfstandig dienstonderdeel is, kent het een eigen wetsartikel. Op dat wetsartikel worden de baten en lasten van het CBI verantwoord. De artikelonderdelen 18.07.01 en 18.07.03 verantwoorden de bijdrage die de Minister voor Ontwikkelingsamenwerking levert aan de begroting van het CBI.

18.07.02 Bijdrage Internationale Trade Centre (ITC) via CBI

De Nederlandse Trustfundbijdrage voor het ITC wordt jaarlijks via het CBI voldaan. Het ITC is de niet-handelspolitieke uitvoeringsorganisatie van de Wereld Handels Organisatie (WHO) en van de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD). Het ITC bevordert de handel, en dus ook de exporten, van de ontwikkelingslanden binnen het totale handelsbeleid van de Verenigde Naties. Het CBI streeft naar een goede afstemming van zijn activiteiten met het ITC.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  22 89322 89323 39323 39323 393 
– Stand ontwerp-begroting 2001018 04222 89322 89323 39323 39323 39323 393
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR100008 18710 38810 38810 61510 61510 61510 615
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  22 89322 89323 39323 39323 393 
– Stand ontwerp-begroting 2001 18 04222 89322 89323 39323 39323  39323 393
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 8 18710 38810 38810 61510 61510 61510 615

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. CBI 11 93717 00917 009 12 01.52
2. Bijdrage International Trade Centre 3 0003 0003 000 12 01.52
3. Apparaatsuitgaven CBI 3 1052 8842 884 12 01.52
Totaal 18 04222 89322 893    

Artikel 18.08 Grondstoffen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

18.08.01 Gemeenschappelijk grondstoffenfonds

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de overeenkomst met het Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds.

18.08.02 Projecten met betrekking tot grondstoffen

In 2000 is de grondstoffennotitie verschenen waarin wordt aangedrongen op een heroriëntatie van het grondstoffenfonds. Het grondstoffenfonds houdt zich bij belangrijke discussies op zijn beleidsterrein te veel op de achtergrond. Nederland zal er in 2001 bij de andere donoren op aandringen deze heroriëntatie te bewerkstelligen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  900900900900900 
– Stand ontwerp-begroting 2001240761900900900900900900
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000109345408408408408408408
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  900900900900900 
– Stand ontwerp-begroting 2001 690900900900900900900
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 313408408408408408408

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Gemeenschappelijk grondstoffenfonds 000 43G 01.53
2. Projecten m.b.t. grondstoffen 690900900 43G 01.53
Totaal 690900900    

Artikel 18.09 Bijdrage VN-kapitaalfonds (UNCDF)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake de vrijwillige bijdrage aan het VN-Kapitaalontwikkelingsfonds (UNCDF).

Het UNCDF vormt onderdeel van UNDP, maar heeft beleids- en financiële autonomie. UNCDF richt zich op decentralisatie en lokaal bestuur, en micro-financiering, waarbij het haar activiteiten concentreert op 15 minst-ontwikkelde landen. UNCDF verleent in deze landen bijstand door de bestaande bronnen van kapitaalhulp aan te vullen met schenkingen en zachte leningen, maar in steeds grotere mate ook door het geven van institutionele ondersteuning. Deze specifieke hulpprogramma's zijn met name gericht op lokale overheden, gemeenschapsgroepen en de particuliere sector.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  15 00015 00015 00015 00015 000 
– Mutatie  1 0001 0001 0001 0001 000 
– Stand ontwerp-begroting 200115 000016 00016 00016 00016 00016 00016 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10006 80707 2607 2607 2607 2607 2607 260
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  15 00015 00015 00015 00015 000 
– Mutatie  1 0001 0001 0001 0001 000 
– Stand ontwerp-begroting 2001 15 00016 00016 00016 00016 00016  00016 000
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 6 8077 2607 2607 2607 2607 2607 260

Codering Econ: 62G Func: 01.53

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Gezien de waarde van het UNCDF bij de versterking van het decentrale bestuur in ontwikkelingslanden zal de bijdrage van Nederland met NLG 1 miljoen worden verhoogd. Ook enkele andere donoren hebben aangegeven de bijdrage te zullen verhogen.

Artikel 18.10 Particuliere Ontwikkelings- en Participatiemaatschappijen (POPM)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven verantwoord die voortvloeien uit eventueel te verstrekken garanties aan participatiemaatschappijen.

De POPM-regeling is, na langdurig overleg met en op initiatief van het bedrijfsleven, in het leven geroepen om investeringen van met name kleinere en middelgrote Nederlandse ondernemingen in joint-ventures met bedrijven in ontwikkelingslanden te bevorderen. Onder deze regeling kunnen ondernemingen zich verzekeren tegen commerciële risico's (maar niet tegen de politieke risico's). Daartoe dienen zij een participatiemaatschappij op te zetten die als POPM is erkend, die op haar beurt participaties voor dekking (tegen een premie) dient aan te brengen. Deze participaties moeten minimaal NLG 100 000 bedragen, maar mogen niet groter zijn dan NLG 5 miljoen. Indien de participatie in dekking wordt genomen, vergoedt de Staat, als het misgaat, 50% van het geleden verlies, na aftrek van reeds genoten inkomsten.

De NIO is aangesteld als uitvoerder van en toezichthouder op de regeling. Het bedrag dat in 2001 aan garanties wordt geaccepteerd bedraagt maximaal NLG 25 miljoen.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  25 00025 00025 00025 00025 000 
– Stand ontwerp-begroting 20010025 00025 00025 00025 00025 00025 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10000011 34511 34511 34511 34511 34511 345
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpm pmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 2001 0pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 0pmpm pmpm pmpm

Codering Econ: 43G Func: 01.54

Artikel 18.11 Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

18.11.01 Middelenvoorziening Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)

Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven verantwoord inzake de aan de FMO door de Staat beschikbaar te stellen begrotingsmiddelen op grond van de Overeenkomst Staat-FMO van 16 november 1998. De kernactiviteit van de FMO is het verstrekken van lange-termijnfinancieringen in de vorm van leningen aan of deelnemingen in het aandelenkapitaal van bedrijven en financiële instellingen in ontwikkelingslanden. Richtlijn is dat de FMO alleen activiteiten financiert die niet in aanmerking komen voor normale commerciële financiering tegen redelijke voorwaarden. De FMO heeft zich gecommitteerd om 70% van haar portefeuille te plaatsen in de Low Income Countries (LIC's) en Lower Middle Income Countries (LMIC's), waarvan 35% in de LIC's, en zich nader te concentreren op Sub-Sahara Afrika.

18.11.02 Speciale programma's FMO

Op dit artikelonderdeel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de subsidies aan de FMO voor de uitvoering van de programma's Investeringsbevordering en Technische Assistentie (IBTA), Seed Capital en het Kleinbedrijffinancieringsprogramma.

IBTA

Het programma Investeringsbevordering en Technische Assistentie heeft als doel bij te dragen aan de versterking van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden door activiteiten te ondersteunen die voor deze bedrijven van belang zijn voor het duurzaam verbeteren van het produktief vermogen. Bedrijven die worden ondersteund dienen altijd een eigen bijdrage te leveren. In concreto gaat het om haalbaarheidsstudies, technische bijstand en managementassistentie en training van werknemers buiten het eigen bedrijf.

Seed Capital programma

Onder dit programma wordt risicodragend vermogen verstrekt aan jonge startende bedrijven in ontwikkelingslanden. Dankzij deze versterking van het eigen vermogen moet het bedrijf in staat worden geacht meer (vreemd) vermogen aan te trekken. Bij het verstrekken van dit risicodragend vermogen wordt over het algemeen gebruik gemaakt van lokale financiële instellingen. Met deze inschakeling van lokale instellingen versterkt de FMO tevens de financiële sector in ontwikkelingslanden en vergroot zij de mogelijkheden van toezicht op de startende onderne- mingen. Per definitie is 80% van de Seed Capital activiteiten gericht op Sub-Sahara Afrika.

Kleinbedrijffinancieringsprogramma

Dit programma verstrekt leningen aan het lokale kleinbedrijf. Omdat deze bedrijven vrijwel uitsluitend voor de lokale markt werken hebben zij geen deviezeninkomsten en zijn zij aangewezen op krediet in lokale valuta. In veel ontwikkelingslanden verstrekken financiële instellingen dit soort leningen alleen voor korte periodes. Via het programma kleinbedrijffinanciering kan de FMO leningen in lokale valuta voor langere termijn (gemiddelde looptijd 5 jaar) beschikbaar stellen. Hiermee wordt in een duidelijke behoefte voorzien.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  35 00035 00035 00035 00035 000 
– Mutatie  4 063     
– Stand ontwerp-begroting 2001589 90137 50039 06335 00035 00035  00035 00035 000
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000267 68517 01717 72615 88215 88215 88215 88215 882
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  100 000117 100117 100117 100117 100 
– Mutatie  4 063     
– Stand ontwerp-begroting 2001 153 438104 063117 100117 100117 100117 100117 100
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 69 62747 22253 13853 13853 13853 13853 138

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Het sluiten van het IBTA loket in 1998 heeft ook in 1999 tot een onderuitputting van ruim NLG 4 miljoen geleid omdat nieuwe activiteiten over het algemeen met enige vertraging tot uitgaven en verplichtingen leiden. Ter compensatie wordt deze onderuitputting toegevoegd aan het budget voor 2000.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikel-onderdeel Uitgaven Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Middelenvoorziening FMO 120 00065 00082 100 43G 01.54
2. Speciale programma's FMO 33 43839 06335 000 43G 01.54
Totaal 153 438104 063117 100    

Artikel 18.12 Allochtoon ondernemerschap

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord inzake activiteiten gericht op het aangaan van joint-ventures tussen bedrijven van succesvolle allochtone ondernemers in Nederland en bedrijven in hun land van herkomst en Nederlandse allochtonen die zelf in hun land van herkomst een bedrijf beginnen.

Het programma Allochtoon Ondernemerschap, beter bekend onder de naam IntEnt – Internationalization of Enterpreneurship – richt zich op de start van nieuwe bedrijfsmatige activiteiten (joint-ventures) in de moederlanden van succesvolle (allochtone) Turkse, Marokkaanse, Ghanese en Surinaamse ondernemers in Nederland. De stichting IntEnt begeleidt de potentiële ondernemers die zich aanmelden met de opstelling van een gedegen bedrijfsplan, waarbij ook de gelegenheid wordt geboden om ter plekke het bedrijfsplan te toetsen aan de lokale omstandigheden. Na goedkeuring van het plan wordt, indien aanvullende financiering noodzakelijk is, een garantstelling afgegeven aan de kredietverschaffende instelling om oprichting of uitbreiding van het lokale bedrijf mogelijk te maken. De aanvrager moet ook zelf een gedeelte van de investering zien te financieren. Tijdens de uitvoering van het project wordt lokaal inhoudelijke, technische en financiële ondersteuning geboden. IntEnt is in dat verband samenwerkingsverbanden met lokale instanties en banken aangegaan. In het kader van de bespreking van de notitie «Economie en Ontwikkeling» met het parlement zal de toekomst van het programma worden bezien. Gezien de geringe deelname en het ver achterblijven van de vorming van joint-ventures rijst de vraag of het zinvol is het programma voort te zetten.

b. De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 t/m 19981999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 20014 3630pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR10001 9800pmpmpmpmpmpm
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
  1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000  pmpmpmpmpm 
– Eerste suppletore wet  1 979     
– Stand ontwerp-begroting 2001 1 3851 979pmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001in EUR1000 628898pmpmpmpmpm

Codering Econ: 43G Func: 01.50

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

In 1999 is vertraging opgetreden in de uitvoering van het IntEnt-programma voor allochtone ondernemers. De middelen die daardoor in 1999 vrijkwamen zijn via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2000.

WETSARTIKEL 2 (ONTVANGSTEN)

HOOFDBELEIDSTERREIN 6 ALGEMEEN BINNENLAND

Artikel 06.01 Personeel en materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden diverse inhoudingen op de salarislasten van het ambtelijk personeel verantwoord, alsmede diverse ontvangsten met betrekking tot het departement.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 1 7231 187804804804 
– Eerste suppletore wet 182182182182182 
– Mutatie 700700700700700 
– Stand ontwerp-begroting 20013 3442 6052 0691 6861 6861 6861 686
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 5171 182939765765765765

Codering Econ: 11/16Func: 01.40

c. De toelichting bij de cijfers

Vanaf 2000 wordt de afdracht van loonheffing verminderd in verband met scholingskosten.

Artikel 06.02 Rente-ontvangsten over banksaldi en voorschotten aan personeel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel laat de verantwoording zien over banksaldi en voorschotten aan het personeel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 250250250250250 
– Stand ontwerp-begroting 2001577250250 250250250250
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000262113113113113113113

Codering Econ: 26 Func: 01.40

Artikel 06.03 Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit ontvangstenartikel betreft de doorberekening aan het Ministerie van Defensie van door het Ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde personele en materiële uitgaven aan het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (uitgavenartikel 06.01), subsidies of bijdragen aan het instituut Clingendael (uitgavenartikel 06.06) en de Atlantische Commissie (uitgavenartikel 06.06).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 5 9225 5465 3465 3465 346 
– Stand ontwerp-begroting 20015 6305 9225 5465 3465 3465 3465 346
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10002 5552 6872 5172 4262 4262 4262 426

Codering Econ: 43A Func: 01.43

HOOFDBELEIDSTERREIN 7 ALGEMEEN BUITENLAND

Artikel 07.01 Personeel en Materieel

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden overige ontvangsten met betrekking tot de vertegenwoordigingen in het buitenland verantwoord, alsmede terugontvangen voorschotten die werden verstrekt aan uitgezonden personeel.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 17 40017 40017 40017 40017 400 
– Mutatie 634634634634634 
– Stand ontwerp-begroting 200120 27318 03418 03418 03418 03418 03418  034
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10009 1998 1838 1838 1838 1838 1838 183

Codering Econ: 16 Func: 01.42

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

De mutatie betreft de doorberekening van de loonkosten die het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt voor personeel van de Rijksuniversiteit Groningen voor het Nederlands Instituut te Rome.

Artikel 07.02 Kanselarijrechten en paspoortgelden

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden verantwoord de opbrengsten verkregen op grond van:

• de Wet op de Kanselarijrechten (Stb. 1948, I 481);

• het Besluit Paspoortgelden;

• het Legesbesluit Visa;

• het Ministerieel Besluit van 9 september 1991 ter uitvoering van artikel 1, lid 2 van de Wet van 26 juni 1991, houdende regels inzake de heffing van rechten voor de legalisatie van handtekeningen;

• het Ministerieel Besluit van 14 december 1995 (nadere vaststelling van bedragen die verschuldigd zijn voor handelingen ten departemente, op basis van de Wet op de Kanselarijrechten, artikel 2 lid F).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 37 49037 79038 99038 99038 990 
– Eerste suppletore wet 200400    
– mutatie 400400400400400 
– Stand ontwerp-begroting 200140 43638 09038 59039 39039 39039 39039  390
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100018 34917 28417 51117 87417 87417 87417 874

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De verhoging houdt verband met iets hogere verwachte meeropbrengsten voor paspoorten en visa.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Kanselarijrechten 25 83724 60024 600 47G 01.42
Paspoortgelden 8 8298 0008 500 47G 01.42
Legalisatierechten 988800800 47G 01.42
Visumrechten aan de grens 631650650 47G 01.42
Naturalisaties en overige 4 1514 0404 040 47G 01.42
Totaal 40 43638 09038 590    

e. Kengetallen en overige gegevens

Ramingskengetallen kanselarijrechten
 199920002001200220032004
Aantal verleende visa369 665360 000360 000360 000360 000360 000
Gemiddelde prijs55,0355,5555,5555,5555,5555,55
Toegelicht begrotingsbedrag (x NLG1000)20 34120 00020 00020 00020 00020 000
Overige opbrengsten (x NLG1000)5 4964 6004 6004 6004 6004 600
Toegelicht begrotingsbedrag (x NLG1000)25 83724 60024 60024 60024 60024 600

De inkomsten verkregen op basis van de Wet op de Kanselarijrechten bestaan voor het grootste gedeelte (80 %) uit visumverlening door de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. De resterende opbrengsten worden verkregen uit de overige consulaire dienstverlening. Hieronder worden verstaan de inkomsten die op de posten worden verkregen bij onder andere (financiële) bemiddeling, consulaire verklaringen en dergelijke.

Na de onverwachte daling in 1998 als gevolg van de economische crisis in Zuid-Oost Azië en Rusland is het aantal verleende visa in 1999 opnieuw licht gedaald. Dit wordt veroorzaakt door een hoger weigeringspercentage. Vermoedelijk is dit het gevolg van de maatregelen die getroffen zijn om de kwaliteit van het visumverleningsproces te verhogen en zal dit zich ook in komende jaren doorzetten (zie beleidsartikel 10, Algemeen Deel).

Visumtarieven

Voor de vier categorieën visa zijn verschillende bedragen vastgesteld, variërend van NLG 22,04 tot NLG 374,63. Als gevolg van harmonisering in Schengenverband zijn deze tarieven eind 1999 geïntroduceerd. Dit betekent gemiddeld een lichte stijging ten opzichte van de oude tarieven.

Ramingskengetallen paspoortgelden
 199920002001200220032004
Aantal paspoorten (q)84 93180 00080 00080 00080 00080 000
Prijs nat.paspoort (p)97,95100105115115115
Aantal Eur. identiteitskaarten (q)3 9844 0004 0004 0004 0004 000
Prijs Eur.identiteitskaart (p)36,33737373737
Toegelicht begrotingsbedrag (x NLG1000)8 8298 0008 5009 3009 3009 300

Het toegelicht begrotingsbedrag betreft alle reisdocumenten inclusief diplomatieke- en dienstpaspoorten.

De tarieven voor de paspoorthandelingen liggen vast in het Besluit Paspoortgelden van 3 augustus 1994. De tarieven worden jaarlijks aangepast op basis van het indexcijfer van het Centraal Planbureau.

De regering heeft op 26 maart 1999 besloten dat vanaf 2 april 2001 de reisdocumenten centraal zullen worden aangemaakt. De Tweede Kamer heeft hiermee ingestemd. Teneinde de extra kosten, die dit systeem met zich meebrengt, te compenseren is besloten tot een verhoging van de prijs van een reisdocument in het buitenland met maximaal NLG 15. De meeropbrengsten die door de tariefsverhoging worden gerealiseerd, zijn bestemd voor de dekking van de extra kosten die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gemaakt moeten worden in verband met de invoering van de centrale personalisatie.

De realisatiecijfers van 1998 en 1999 geven aanleiding tot de bijstelling van het aantal geraamde Europese Identiteitskaarten (van 2 700 naar 4 000).

Ramingskengetallen legalisatierechten
 199920002001200220032004
Aantal legalisaties (q) x 100049,44040404040
Prijs (p)202020202020
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000988800800800800800

Op 1 maart 1997 is de prijs per te legaliseren document vastgesteld op NLG 20 (binnenland), waarbij kostendekkendheid als uitgangspunt is gehanteerd. De aanscherping van het beleid ten aanzien van legalisatie, dat in 1996 is ingevoerd, heeft voor de jaren daarna geen vermindering van het aantal legalisaties met zich meegebracht. Dit houdt verband met een toename van het aantal te legaliseren handelsdocumenten. Op grond van de ervaringscijfers van de vijf voorafgaande jaren wordt voor 2000 en volgende jaren het gemiddelde van 40 000 geraamd.

Gelet op artikel 2, lid F van de wet op de Kanselarijrechten van 1 november 1948 zijn per Ministerieel Besluit van 14 december 1995 tarieven vastgesteld voor bemiddeling door het departement aan in Nederland woonachtige particulieren. In de volgende gevallen dienen particulieren, woonachtig in Nederland, voor bemiddeling door het departement en/of posten vooraf gelden te storten:

– verkrijgen van documenten NLG 200

– verkrijgen van adressen NLG 100

– geneeskundige onderzoeken NLG 750

– afleggen examens/tentamens NLG 250

– onderzoeken naar de welstand/vermissing van personen NLG 250

– legaliseren documenten NLG 150

– verifiëren van documenten NLG 150

Het uitgangspunt bij de vaststelling van de tarieven is kostendekkendheid geweest. De tarieven omvatten vergoedingen voor koeriers-, transport-, porto-, fax- en telefoonkosten alsmede kanselarijrechten.

Ramingskengetallen naturalisaties
 199920002001200220032004
Aantal naturalisaties (q)145200200200200200
Prijs per naturalisatie (p)200200200200200200
Toegelicht begrotingsbedrag (pxq) x 1000294040404040

Bij Koninklijk Besluit van 1 april 1998 is bepaald dat de opbrengsten die voortvloeien uit verzoeken tot naturalisaties ten gunste komen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ervaringscijfers van de afgelopen 10 jaar liggen rond de 200 naturalisatieaanvragen per jaar.

Artikel 07.03 Doorberekening adviesraad aan het Ministerie van Defensie

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit ontvangstenartikel betreft de doorberekening aan het Ministerie van Defensie van de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde bijdrage aan de adviesraad.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 163163163163163 
– Stand ontwerp-begroting 20010163163163163163163
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10000747474747474

Codering Econ: 12 Func: 01.43

HOOFDBELEIDSTERREIN 9. VEILIGHEID, MENSENRECHTEN, CONFLICTBEHEERSING EN DEMOCRATISERING

Artikel 09.02 Restituties contributies

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden eventuele restituties van de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde contributies aan de NAVO, WEU, OVSE, OPCW en de CTBTO verantwoord (uitgavenartikel 09.02).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 196196196196196 
– Stand ontwerp-begroting 20011 326196196196196196196
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000602898989898989

Codering Econ: 43G Func: 01.43

HOOFDBELEIDSTERREIN 12. MILIEU

Artikel 12.01 Doorberekening bijdrage UNEP aan andere ministeries

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit ontvangstenartikel betreft de doorberekening aan andere ministeries van de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken betaalde bijdrage aan het VN-milieufonds UNEP (uitgavenartikel 12.01).

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 1 8951 8951 8951 8951 895 
– Stand ontwerp-begroting 20011 8951 8951 8951 8951 8951 8951 895
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000860860860860860860860

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
LNV 535535535 43G 01.43
VROM 1 3601 3601 360 43G 01.43
Totaal 1 8951 8951 895    

HOOFDBELEIDSTERREIN 16 OVERIGE ONTWIKKELINGSSAMENWERKINGSPROGRAMMA'S

Artikel 16.01 Inkomsten uit leningen verstrekt aan ontwikkelingslanden

De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten uit aflossingen en rente op in voorgaande jaren uit begrotingsmiddelen verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden verantwoord. Daarnaast wordt de ontvangen boeterente ten gunste van dit artikel geboekt.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 35 18124 04522 83419 08719 087 
– Mutatie 5 4406 1476 1806 1696 169 
– Stand ontwerp-begroting 200135 86640 62130 19229 01425 25625 25625  256
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100016 27518 43313 70113 16611 46111 46111 461

c. De toelichting bij de cijfers

Mutatie

Bij het doorvoeren van consolidaties in eerdere jaren zijn abusievelijk de meerjarenramingen vanaf 2000 voor de ontvangsten op begrotingsleningen niet aangepast. Het betreft met name consolidaties in 1998 met betrekking tot Indonesië.

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Aflossing begrotingsleningen 30 24231 62121 192 47G 01.52
Rente begrotingsleningen 5 5699 0009 000 26 01.52
Rente op garantieleningen 55pmpm 77G 01.52
Totaal 35 86640 62130 192    

Artikel 16.02 Diverse ontvangsten ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten die op dit artikel worden verantwoord hebben met name betrekking op terugstortingen van in vorige begrotingsjaren verstrekte voorschotten.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 18 01818 01818 01818 01818 018 
– Stand ontwerp-begroting 200132 71818 01818 01818 01818 01818 01818 018
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100014 8478 1768 1768 1768 1768 1768 176

Codering Econ: 77G Func: 01.50

HOOFDBELEIDSTERREIN 17. OVERIGE ONTVANGSTEN INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 17.01 Restituties contributies VN en daarmee samenhangende organisaties

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden eventuele restituties van internationale organisaties aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoord alsmede de doorberekening van de door het Ministerie betaalde bijdrage aan het ICRC aan het Ministerie van Defensie en de diverse ministeries.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 7070707070 
– Stand ontwerp-begroting 2001707070 70707070
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100032323232323232

d. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
1. Restituties contributies VN en daarmee samenhangende organisaties 0pmpm 43G 01.43
2. Restituties contributies RvE, OESO en ICRC 0pmpm 43G 01.43
3. Doorberekening bijdrage ICRC aan het Ministerie van Defensie 707070 43G 01.43
Totaal 707070    

Artikel 17.02 Restituties door NIO van garantiebetalingen in afgesloten dienstjaren

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Voor met kapitaalmarktmiddelen verstrekte leningen dient aflossing en rente betaald te worden op vervaldata die in de leningsovereenkomst zijn vastgelegd. Komt een ontwikkelingsland zijn aflossings- en/of renteverplichtingen op een vervaldatum niet na, dan claimt de NIO (Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden) de achterstallige betaling bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, op grond van een tussen Staat en de NIO gesloten garantie-overeenkomst. Wanneer een debiteur alsnog zijn betalingsverplichting nakomt, maakt de NIO de ontvangen bedragen over naar Buitenlandse Zaken. Heeft de ontvangst betrekking op een garantiebetaling in een voorgaand dienstjaar, dan wordt deze ten gunste van dit artikel gebracht.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 pmpmpmpmpm 
– Stand ontwerp-begroting 20013 457pmpmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 569pmpmpmpmpmpm

Codering Econ: 63G Func: 01.52

Artikel 17.03 Tijdelijke financiering van de NIO

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft, in samenhang met uitgavenartikel 17.06, betrekking op de rekening-courant faciliteit van de NIO bij het Ministerie van Financiën. De rekening-courant stelt de NIO in staat op de kapitaalmarkt opgenomen gelden voor de (her)financiering van leningen hier tijdelijk te plaatsen c.q. voor (her)financiering van leningen benodigde gelden tijdelijk op te nemen, vooruitlopend op het aantrekken van die gelden op de kapitaalmarkt. Het saldo per 31 december van een jaar wordt in datzelfde jaar aangezuiverd uit uitgavenartikel 17.06 en een jaar later gecorrigeerd via het onderhavige ontvangstenartikel 17.03.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 pmpmpmpmpmpm
– Eerste suppletore wet 121 105     
– Stand ontwerp-begroting 2001133 931121 105pmpmpmpmpm
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100060 77554 955pmpmpmpmpm

Codering Econ: 77G Func: 01.52

c. De toelichting bij de cijfers

Eerste suppletore wet

De mutatie in 2000 betreft de tegenboeking van de aanzuivering in 1999 lastens uitgavenartikel 17.06 van het negatieve saldo van de NIO per 31 december 1999 van NLG 121 miljoen.

HOOFDBELEIDSTERREIN 18. ECONOMIE, WERKGELEGENHEID EN REGIONALE ONTWIKKELING

Artikel 18.01 Ontvangsten in het kader van de conversie leenfaciliteit agentschappen

a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten opgenomen die het ministerie van Financiën uit hoofde van de introductie van de leenfaciliteit agentschappen betaalt om de conversie te bekostigen. Deze ontvangsten zijn eenmalig en betreffen slechts het agentschap CBI.

b. De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1000)
 1999200020012002200320042005
– Stand ontwerp-begroting 2000 227 
– Eerste suppletore wet 371     
– Stand ontwerp-begroting 2001598
– Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000271

Codering Econ: 12 Func: 01.52

D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPSBEGROTING

WETSARTIKEL 4 (AGENTSCHAPSBEGROTING)

Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

1. Algemeen

Doelstelling

De doelstelling van het CBI is het bijdragen aan de economische verzelfstandiging van ontwikkelingslanden door versterking van de concurrentiepositie van bedrijven in deze landen op andere markten, met name de West-Europese. Daarbij richt het CBI zich op een betere marketing van producten en diensten van exporterende bedrijven uit de minst en minder ontwikkelde landen. Door middel van marketingtechnische assistentie wordt getracht toegang te verschaffen tot, met name, de markten in West-Europa. Dit geschiedt in samenwerking met handelsbevorderende organisaties van ontwikkelingslanden en met West-Europese importeurs en organisaties.

Kerntaken op hoofdlijnen

De middelen die het CBI inzet om deze doelstelling te verwezenlijken, kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:

– markt- en marketinginformatie en onderzoek (publicaties en geautomatiseerde databanken)

– bedrijfsbemiddeling en handelsinformatie (samenbrengen van exporteurs uit ontwikkelingslanden en West-Europese, vnl. Nederlandse importeurs; individuele bemiddeling en advisering)

– technische assistentie bij het testen en aanpassen van producten, productieprocessen en bedrijfsvoering van ondernemingen uit ontwikkelingslanden

– advisering en begeleiding bij marktentree en exportmarketing (o.a. beursdeelname)

– training (het CBI organiseert trainingen gericht op verschillende doelgroepen in ontwikkelingslanden)

– Institutionele ondersteuning van handelsbevorderende organisaties en capaciteitsontwikkeling in de dienstensector in een geselecteerd aantal ontwikkelingslanden.

Kwaliteitsverbetering en nieuwe beleidsaccenten

In opdracht van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is het CBI geëvalueerd over de periode 1990–1996 door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij deze evaluatie zijn de accenten gelegd op de relevantie van het beleid, de doeltreffendheid en de duurzaamheid van de resultaten en de doelmatigheid van de uitvoering. De interne bedrijfsvoering is (indirect) bij deze evaluatie betrokken.

Niet alleen tussentijdse resultaten van de IOB-evaluatie, maar ook ontwikkelingen op de internationale markten waarop het CBI moet inspelen alsmede voortschrijdend inzicht door een inmiddels ruime praktijkervaring, hebben voor het CBI een aantal nieuwe beleidsaccenten tot gevolg gehad:

– CBI richt zich tevens op capacity building en institutionele samenwerking voor/met de doelgroepen in os-landen teneinde hen een betere concurrentiepositie te geven op de internationale markt, en dan met name de West-Europese.

– Langduriger en meer tailor made technische assistentie aan bedrijven in OS-landen aangezien aan het penetreren van hoogontwikkelde markten hogere eisen worden gesteld op het gebied van normen, standaarden, kwaliteit, marketing etc. Technische assistentie wordt daardoor minder incidenteel en kortlopend en steeds meer structureel en langlopend.

– Als gevolg hiervan en ook uit een doelmatigheidsoogpunt ziet CBI zich dus, genoodzaakt zijn instrumenten in een beperktere groep landen in te zetten. Landencategorieën zijn Lower Middle Income Countries en OLIC's en LDC's volgens de meest recente indeling van de OESO. Binnen die categorieën moeten steeds weer keuzes worden gemaakt. Een en ander neemt overigens niet weg dat er in 2000 nog bedrijven zullen deelnemen aan langlopende CBI-programma's uit landen die inmiddels niet meer behoren tot de doelgroep van CBI. Dit om de aan het begin en in de loop van deze programma's gedane investeringen niet verloren te laten gaan.

– CBI verbetert zijn service aan de doelgroepen met een meer professionele website op het internet alsmede met het instellen van een grote handelsinformatie-unit.

Naast de kerntaken verstrekt het CBI informatie op het gebied van handel en milieu, kwaliteitseisen, normeringen, arbeidsomstandigheden etc. Tevens vertegenwoordigt het CBI de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij het ITC (de niet-handelspolitieke uitvoeringsorganisatie voor handelsbevordering van de VN) en is de budgethouder voor projecten onder het ITC trustfund.

Het CBI voert de programma's uit met behulp van gespecialiseerde sector- en marketing-consultants. Het CBI streeft permanent naar kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding van dit consultantsbestand om de best mogelijk vorm van assistentie te kunnen bieden en om in te kunnen spelen op de marktontwikkelingen.

2. Bedrijfsvoering

Algemeen

Tussen het CBI en het ministerie zijn in het kader van de Agentschapsstatus managementafspraken overeengekomen over de aansturing, planning en controle, bedrijfsvoering, ondersteuning en beslissingsbevoegdheid. Op de uitvoering van de gemaakte afspraken wordt toezicht uitgeoefend door de Minister. De activiteiten zijn zoveel mogelijk vooraf bepaald en in het jaarplan vastgelegd. Aan de hand van deze jaarplancyclus wordt vooraf een set producten afgesproken op basis waarvan aan het eind van het jaar, alsmede tussentijds, verantwoording afgelegd dient te worden aan de Minister.

Eind 1999 is door de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken een Task Force CBI ingesteld. Doel van deze gezamenlijke expertisegroep van het moederministerie, het agentschap en het Ministerie van Financiën is de gewenste kwaliteitsverbeteringen in het functioneren van het agentschap CBI versneld te bewerkstelligen. In een plan van aanpak (Terms of Reference) wordt de taak van de expertisegroep opgedeeld in een viertal fasen:

a. herijking van de bestuurlijke organisatorische vormgeving aan de hand van het toetsingskader Sint;

b. een knelpuntenanalyse voor de korte en langere termijn;

c. een aangepaste instellingsprocedure waarbij maatwerk moet gelden;

d. een feitelijk plan van aanpak voor de implementatie van de kwaliteitsverbetering en een eventueel andere bestuurlijke organisatorische vormgeving.

In het Ontwerp-Statuut Agentschap CBI is afgesproken het Agentschap CBI drie jaar na start (1 januari 1998) te evalueren. Deze evaluatie wordt nu meegenomen door de Taskforce en daardoor in feite één jaar naar voren gehaald.

Doelmatigheid

De doelmatigheid wordt meer en meer verbeterd door verdergaande automatisering van het CBI-databestand en door een efficiëntere aansturing van de (interne) organisatie. Inmiddels zijn alle ondersteunende diensten samengevoegd in een bedrijfsbureau. De financiële administratie, het systeembeheer en de kantoorautomatisering worden onder verantwoordelijkheid van directeur CBI uitgevoerd door externe deskundigen. Daarnaast wordt voor de logistieke ondersteuning van diverse programma's deskundige expertise ingehuurd.

De ontwikkeling van de kostprijzen wordt gunstig beïnvloed door het uitschrijven van Europese aanbestedingen en vergelijkende offertes voor drukwerk, personenvervoer, telefonie, standbouw en respectievelijk voor hotelovernachtingen, catering en drukwerk-mailingen.

Teneinde de doelmatigheid verder te bevorderen en de ontwikkeling van kostprijzen beter te kunnen beoordelen worden de interne kosten van het CBI toegerekend aan de activiteiten/producten. Het systeem van tijdschrijven is hiervoor één van de hulpmiddelen. Op grond van de recente ervaringen ontwikkelt het CBI een set kengetallen en indicatoren die inzicht moeten geven in de doelmatigheid van het productieproces en de bedrijfsvoering.

3. Subsidie

Het CBI is als agentschap gebonden aan de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken zoals die sinds 1 januari 1999 van kracht zijn.

In dit verband is het CBI voornemens subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in de doelstellingen van het CBI. Daarnaast wil het CBI op aanvraag subsidies verschaffen voor activiteiten die een afgeleide zijn van de hierboven genoemde doelstelling. Met name aanvragen op het gebied van «eerlijke handel» en milieu worden met belangstelling afgewacht. Ook verwacht het CBI subsidies te verlenen aan bedrijven uit ontwikkelingslanden die deelnemen aan Geïntegreerde Export Promotie Programma's om hen in staat te stellen vaker deel te nemen aan Europese vakbeurzen.

Het subsidieplafond bedraagt NLG 300 000.

4. Begroting van baten en lasten

Mede als gevolg van de onderuitputting in de voorgaande twee jaren heeft het CBI voor het jaar 2000 en volgende jaren het totaalbudget (programmakosten en apparaatsuitgaven) gerealloceerd. In 2000 wordt een bureau Informatie opgericht dat tot taak heeft een verdere invulling en kwaliteitsimpuls te geven aan de verschillende in belang toenemende CBI informatie-instrumenten. Het toegekende programmabudget wordt hierdoor volledig aangewend, ten dele voor noodzakelijke aanvullende apparaatsuitgaven.

Begroting van baten en lasten (bedragen x NLG1000)
BATEN19981999200020012002200320042005
Programma bijdrage13 57312 13717 00917 0097 71817 50917 50917 50917 509
Bijdrage ITC3 0003 0003 0003 0001 3613 0003 0003 0003 000
          
Opbrengsten/apparaat2 7413 3872 8842 8841 3092 8842 8842 8842 884
Totale Baten19 31418 52422 89322 89310 38823 39323 39323 39323 393
LASTEN         
Apparaatskosten         
*Personele kosten2 1692 3932 1102 1109572 1102 1102 1102 110
*Materiële kosten1 9031 3931 4991 4856801 4771 4581 4581 458
*Afschrijvingskosten738310511948129146146146
Programkosten, incl. ITC14 99314 65619 17919 1798 70319 67919 67919 67919 679
Totale lasten19 13818 52422 89322 89310 38823 39323 39323 39323 393
          
Saldo baten en lasten17600000000

Baten

De belangrijkste posten vormen de bijdragen van het ministerie voor de programma's en de apparaatskosten. Hierin zijn ook de NLG 3 miljoen opgenomen voor de bijdrage aan het ITC.

Lasten

Onder deze post worden de materiële en personele kosten geraamd van het personeel werkzaam bij het CBI. In 1999 heeft het CBI door een andere verzendwijze van publicaties aanzienlijk kunnen bezuinigen op het portibudget. In de raming zijn onder andere meegenomen de kosten voor ambtelijk personeel, de kosten voor automatisering, de exploitatie- en energiekosten alsmede de huren. Een uitsplitsing van de raming voor het personeel en de materiële kosten is opgenomen in de volgende tabel.

Personeel en materieel (bedragen x NLG1000)
 19981999200020012002200320042005
Ambtelijk personeel         
fte's (aantallen)171717171717171717
Begrotingsbeslag1 5391 7471 6651 6657561 6651 6651 6651 665
          
Overig personeel         
niet-regulier313360350350159350350350350
Uitzendkrachten715145452045454545
Opleiding62240401840404040
Gediff. Belonen10101010510101010
          
Materieel         
Telefoonkosten565575753475757575
Automatisering43343117417479174174174174
Huur fotokopieerapp. 13222511255252525 
Representatie987737777
Finan. Admin. 718285398518858585 
Aanschaffingen474723231023232323
Huren, dienst, energ.172442430430195430430430430
Reisbudget230203225225102225225225225
Afschrijving73831711957720915294146
Bankkosten– 37– 831515715151515
Algemeen/onvoorzien1 140389374426170336393399399
          
Totaal4 1453 8683 7143 7141 6853 7143 7143 7143 714

Huisvesting

Het kantoor in Rotterdam wordt door de RGD voor het CBI gehuurd voor de periode tot en met 31 december 2003.

Kasstroomoverzicht agentschap CBI (x NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Rekening-courant RHB 1 januari1 2571 9582 2471 0202 1102 5622 9743 328
totaal operationele kasstroom587171195882091529494
– totaal investeringen– 114– 114– 114– 52– 114– 114– 114– 114
+ totaal boekwaarde desinvesteringen00000000
totaal investeringskasstroom– 114– 114– 114– 52– 114– 114– 114– 114
– eenmalige uitkeringen        
aan moederdepartement0– 602000000
+ eenmalige storting door het moederdepartement00000000
– aflossing op leningennvt0– 119– 54– 129– 146– 146– 146
+ beroep op leenfaciliteitnvt598000000
totaal financieringskasstroom0– 4– 119– 54– 129– 146– 146– 146
Totaal kasstromen701289428194452412354354
Rekening courant RHB 31 december1 9582 2472 6751 2142 5622 9743 3283 682

econ. 12 funct. 01.52

Toelichting op het kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht geeft een analyse van de in het verslagjaar gerealiseerde liquiditeitsontwikkeling. Het CBI heeft een positief saldo bij de Rijkshoofdboekhouding en heeft derhalve geen rentekosten. Het totaal van de investeringen van het CBI is bescheiden. Om een beroep te mogen doen op de leenfaciliteit moet minimaal NLG 1 miljoen worden geleend. Dit haalt het CBI niet. Investeringen kunnen uit het eigen apparaatskostenbudget gedekt worden.

5. Kengetallen

Het doel van de kengetallen is om de relatie tussen de verleende diensten en de daaraan verbonden kosten per product/activiteit zichtbaar te maken. De hoeveelheid diensten laat zich redelijk goed meten met behulp van het aantal gebruikers. De kwaliteit en effectiviteit van die diensten kunnen alleen worden bepaald op grond van de bereikte meerwaarde voor de gebruikers en laat zich daarom maar ten dele weergeven in de hieronder vermelde kengetallen. Bovendien worden uit het programmabudget en het apparaatskostenbudget activiteiten/instrumenten bekostigd die zich niet laten vertalen in (ramings)kengetallen. Hierbij moet worden gedacht aan het handelsdocumentatiecentrum, de bibliotheek, bedrijfsbemiddeling, nog nader te bepalen haalbaarheidsonderzoeken, Fair-trade programma's, begeleiding van certificering, extra evaluaties, beheer van databestanden, de ontwikkeling van een handelsbemiddelingenrelatiebeheersysteem, allerlei promotionele activiteiten w.o. een nieuwe huisstijl, een eigen CBI-homepage, opleidingen, vooruit te betalen kosten, ontwikkeling van nieuwe instrumenten etc.

De doelmatigheid van de programma's (en onderdelen daarvan) wordt als vast programmaonderdeel periodiek door middel van interne en externe evaluaties getest.

Ramingskengetallen van de kernactiviteiten
 Totale kostenaantal oplagen/deelnemersprijs per item
Publicaties1 084 000200 000NLG13,50
CBI homepage, incl GreenBuss453 0002000NLG250,00
Markttesten799 350200NLG2,950,00
Technische Assistentie2 197 395375NLG5 333,00
Beursdeelname3 959 000210NLG19 524,00
Training5 083 4501 100NLG4 545,00
Speciale projecten850 000   
Subsidies300 000   
Ontwik. nieuwe instr. 531 000   
TPO Development300 000   
Algemeen621 805   

Publicaties

Het CBI bereikt op verschillende manieren zijn doelgroep. Middels nieuwsbrieven, brochures en boekwerken wordt schriftelijke informatie aangeboden. Veel van deze publicaties zijn ook via de homepage van het CBI te raadplegen.

2. GreenBuss® databank

Handelsrelevante informatie over milieu- en gezondheidseisen en arbeidsomstandigheden, als onderdeel van de CBI homepage, met informatie over Europese wet- en regelgeving, (inter)nationale standaarden, ecolabelling en analyses van en links met relevante organisaties en databanken.

Markttesten

Het CBI test in zijn tentoonstellingsruimte 2 à 3 keer per jaar voor verschillende productgroepen een groot aantal inzendingen van exporteurs op marktkansen en op vigerende markteisen en regelgeving.

Technische assistentie aan te bezoeken bedrijven

Het CBI laat na selectie op basis van applicatieformulieren en/of na het markttesten van producten (zie punt 3) onafhankelijke productsector consultants de bedrijven in ontwikkelingslanden bezoeken om o.a. over productaanpassing, productieproces, marketing en bedrijfsvoering te adviseren (375).

Advisering en begeleiding bij marktentree – beursdeelname

CBI begeleidt de marktentree van bedrijven uit ontwikkelingslanden die met behulp van CBI-assistentie zich met succes hebben geconformeerd aan Europese markteisen. Dit geschiedt onder meer door de organisatie van collectieve deelnemingen aan Europese vakbeurzen.

Deelnemende exporteurs aan beurs 210

Zakelijke contacten tijdens beurs 7 000

(proef)orders direct na beurs 140

(proef)orders 12–15 mnd na de beurs 300

Gemiddelde omzet per deelnemer 12–15 mnd na de beurs NLG 35 000

Training

Het CBI organiseert in Rotterdam en in ontwikkelingslanden seminars en workshops voor medewerkers van bedrijven en handelsbevorderende organisaties over algemene marketing en management en specifieke productgerelateerde en thema-onderwerpen.

Seminar voor marketing managers 170

Seminar voor trade promotion organizations 130

Seminar voor specialisten 40

Workshops voor managers bedrijven 320

Product gerelateerde workshops 350

Thema gerelateerde workshops 50

Train the trainer seminars 40

BIJLAGEN BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING

Bijlage 1Personeelsgegevens229
Bijlage 2De Wetgevingsbijlage231
Bijlage 3Moties en toezeggingen233
Bijlage 4De Bijlage inzake circulaires238
Bijlage 5Aanbevelingen Nationale Ombudsman239
Bijlage 6Subsidies240
Bijlage 7Evaluatieprogramma 1999–2005251
Bijlage 8Economische en functionele classificaties 300
Bijlage 9Voorlichting303
Bijlage 10Lijst van afkortingen308
Appendix 2 316
Trefwoorden317
Licence