Base description which applies to whole site

2. BELEIDSAGENDA

Hulp, handel en investeringen in een veranderend speelveld

Het karakter van de mondiale economie verandert. Landen raken tot op het bedrijfsniveau verweven met elkaar door de vorming van mondiale waardeketens. De wereldhandel, die tot de jaren negentig vooral uit eindproducten bestond, bestaat tegenwoordig ook uit intermediaire goederen, diensten en kennis en valt samen met buitenlandse directe investeringen. De vooruitgang in informatie- en communicatietechnologie en de afbouw van handelsbarrières stelt bedrijven in staat zich te specialiseren in onderdelen van het productieproces en om per onderdeel de meest gunstige productielocatie te zoeken. Op die manier kunnen bedrijven hun concurrentiekracht versterken, ook het midden- en kleinbedrijf, door slim gebruik te maken van de eigen expertise én van de beste productiefactoren die in het buitenland beschikbaar zijn.

Lage- en middeninkomenslanden kunnen door de vorming van mondiale waardeketens gemakkelijker profiteren van de wereldhandel. Het is niet langer nodig een hele industrie op te zetten. Met het ontplooien van een aantal activiteiten kan een land participeren in de wereldhandel en vanuit die basis zich verder ontwikkelen. Via de aansluiting op mondiale waardeketens heeft het land betere toegang tot buitenlandse kennis, technologie, kapitaalgoederen en halffabricaten die gebruikt kunnen worden voor de binnenlandse productie. Op die manier komen er in de hele wereld snel nieuwe zakenpartners, afzetmarkten én concurrenten bij. Het speelveld van internationale concurrentie is veranderd, zowel in het Noorden als het Zuiden. Het gaat niet meer zozeer om wat je verkoopt, maar om wat je doet.

Veel lage- en middeninkomenslanden in Afrika, Latijns-Amerika en Azië ontwikkelen zich snel. De positieve wisselwerking tussen buitenlandse handel en investeringen, welvaartsverhoging en duurzame en inclusieve groei biedt perspectief op stabiele vooruitgang in zuidelijke regio’s, die ook onderling steeds meer verbonden raken. Het aandeel van lage- en middeninkomenslanden in de wereldhandel is sterk toegenomen en de opkomende markten vormden een drijvende kracht achter het snelle herstel van de wereldhandel, die in 2009 scherp afnam. Deze integratie van opkomende landen in modiale waardeketens biedt veel potentie voor verdere groei en diversifiëring van de economie. De toenemende verwevenheid van economieën betekent ook dat internationale economische betrekkingen complexer worden en dat externe schokken sneller gevoeld worden. Het meest acute voorbeeld hiervan vormt de relatie tussen de EU en Rusland die door de crisis in Oekraïne snel is verslechterd. De over en weer ingestelde sancties raken Nederlandse bedrijven. Het is van groot belang dat zij nieuwe afzetmarkten vinden voor hun producten. Goede internationale relaties helpen bij het verkennen van nieuwe markten. Ook de Nederlandse overheid ondersteunt bedrijven daarin.

Het vermogen om adequaat in te spelen op veranderingen is ook voor lage- en middeninkomenslanden essentieel. De groeiverwachtingen van bijvoorbeeld landen als China, Brazilië en Zuid-Afrika zijn, hoewel nog steeds aanzienlijk, naar beneden bijgesteld. Deze landen staan voor de opgave om structurele hervormingen door te voeren om zich te kunnen blijven ontwikkelen en het transitieproces naar een pad van duurzame en inclusieve groei in goede banen te leiden.

De sociale en economische ontwikkeling in veel delen van de wereld zorgt voor snelle afname van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft. Tegelijkertijd zien we armoedepatronen veranderen: armoede komt niet alleen voor in lage inkomenslanden. Sterker nog, de meeste armen wonen tegenwoordig in middeninkomenslanden. Zij kunnen om verschillende redenen onvoldoende profiteren van de toenemende welvaart. Dat kan bijvoorbeeld zijn doordat er maar beperkte werkgelegenheid voor hen ontstaat of omdat, soms op basis van afkomst of gender, niet iedereen effectief toegang heeft tot de arbeidsmarkt of tot financiering. Daarbij is grote inkomensongelijkheid een potentiële bron van sociale onrust. Dit vraagt om speciale aandacht voor de allerarmsten en voor inclusieve groei. Lokale effecten van mondiale vraagstukken zoals klimaatverandering, wat een groot direct effect op voedsel- en waterzekerheid kan hebben, bieden bovendien aanleiding tot gezamenlijke actie van bedrijven, lokale gemeenschappen, overheden en van de internationale gemeenschap om duurzaamheid te verbeteren. Speciale aandacht is er ook voor de recente brandhaarden en humanitaire crises in o.a. Irak, Gaza, Zuid-Soedan, de Centraal Afrikaanse Republiek en Syrië. Goede internationale relaties zijn ook hier van groot belang aangezien een gezamenlijke aanpak nodig is om noden te kunnen verlichten en escalatie te voorkomen. Ten slotte is er een aantal landen en regio’s zoals Mali of Zuid-Soedan waar de randvoorwaarden voor groei en ontwikkeling, in het bijzonder veiligheid en effectieve rechtsorde, onder druk staan.

De huidige sterke positie van Nederland in de wereld is niet vanzelfsprekend: er is een groot adaptief vermogen nodig om de voelbare en toekomstige effecten van veranderingen buiten onze grenzen op te vangen, daar op in te spelen en om kansen te benutten. Nederland is een open land, een handelsland en een land dat met bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties internationaal voorop loopt bij de aanpak van een aantal mondiale vraagstukken. Bijvoorbeeld op de speerpunten water, voedselzekerheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), veiligheid en rechtsorde heeft Nederland veel kennis en ervaring te bieden en zet die ook gericht in als investering in ontwikkeling. De goede reputatie die Nederland onder andere via de hulprelaties heeft opgebouwd als partner voor ontwikkeling, biedt een vertrekpunt voor gelijkwaardige zakelijke relaties met opkomende landen. Hoewel de Europese Unie onze belangrijkste handelspartner en afzetmarkt is, is onze aansluiting op die opkomende landen zowel zakelijk als politiek heel belangrijk. Niet alleen vindt daar de groei plaats in de komende jaren, ook op het internationale (handels)politieke terrein weegt hun stem steeds zwaarder. Daarom moet Nederland een agenda voeren gericht op versterking van het Nederlands verdienvermogen en zich internationaal sterk blijven maken voor de positie van lage- en middeninkomenslanden en zich een goede partner tonen in ontwikkelingssamenwerking die solidair blijft met de allerarmsten. Om Nederland op die manier te positioneren is een moderne en efficiënte netwerkorganisatie vereist, zowel in Den Haag als op de posten. In de begroting van Buitenlandse Zaken (hoofdstuk V Rijksbegroting) worden de doelen en uitgangspunten van het moderniseringstraject van de diplomatie verder toegelicht.

Hieronder wordt nader ingegaan op de accenten in het begrotingsjaar 2015. De begrotingen van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dienen in nauwe samenhang te worden bezien. Daarnaast komt de inzet op het Nederlands buitenlandbeleid tot uitdrukking in de Homogene Groep Internationale Samenwerking, die de onderlinge samenhang illustreert en de samenwerking en afstemming tussen de betrokken ministeries bevordert.

De agenda voor hulp, handel en investeringen

Het veranderde internationale speelveld maakt dat hulp en handel steeds meer samengaan en elkaar versterken. Zo is markttoegang pas effectief als er ook gewerkt wordt aan handelsfacilitatie. Zo kan de handel in natuurlijke grondstoffen en mineralen een belangrijke stimulans zijn voor de economie, maar dat moet wel op een duurzame en inclusieve manier gebeuren. Economische vooruitgang is nodig, maar mag niet ten koste gaan van mens en milieu. Ontwikkelingsdoelen blijven onverminderd belangrijk. De klassieke handelsagenda en de ontwikkelingsagenda moeten samenkomen enerzijds omdat ze elkaar versterken, en anderzijds om tijdig goede afwegingen te kunnen maken wanneer belangen botsen. Dat is de leidraad van waaruit beleidscoherentie voor buitenlandse handel en voor ontwikkelingssamenwerking wordt vormgegeven. Het gaat hierbij niet alleen om vooraf bij beleid te letten op de implicaties voor ontwikkelingslanden, maar ook om de effecten van het beleid achteraf. Zo voert Nederland een coherentiecheck uit op Europees beleid en moedigt Nederland de EU aan om de EU impact assessments te herzien door (niet-hulp) beleid ex ante te screenen op mogelijke gevolgen voor de relaties met derde landen. Daarnaast dienen de coherentiepilots die uitgevoerd zijn in Ghana en Bangladesh als aanleiding en voorbeeld om nog sterker in te zetten op coherentie van beleid. Door het combineren van buitenlandse handel en investeringen met ontwikkelingssamenwerking in één portefeuille, is Nederland in een goede positie om lastige thema’s op te pakken. Dit komt bijvoorbeeld concreet tot uiting in de onderhandelingen over TTIP en de EPA’s, en de inzet op de herziening van belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Daarin loopt Nederland internationaal voorop. De integrale benadering van ontwikkeling en handels- en investeringsbevordering die centraal staat in de BHOS-agenda wordt door onze internationale partners goed ontvangen en staat ook sterk in de belangstelling van andere landen, zoals Canada en Denemarken.

In de BHOS-agenda zijn drie doelen centraal gesteld, zoals vastgelegd in de beleidsnota Wat de wereld verdient. Ten eerste zet Nederland zich in om extreme armoede binnen één generatie uit te bannen (getting to zero) en richt zich daarbij o.a. op de speerpunten water, voedselzekerheid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en veiligheid en rechtsorde. Deze speerpunten zijn onder meer verankerd in de Meerjarige Strategische Plannen (2014–2017) voor de partnerlanden. Ten tweede dragen we zoveel mogelijk bij aan duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. Ten derde zetten we ons in voor succes van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in het buitenland.

Dat is een ambitieuze agenda waarin we telkens moeten afwegen waar Nederland op kan inzetten om met beperkte middelen een zo groot mogelijk positief effect te sorteren. Daarbij werkt de overheid in Den Haag en op de posten zoveel mogelijk strategisch samen met het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen en initiatieven van andere overheden en multilaterale organisaties die alle vanuit hun ervaring en expertise een relevante bijdrage kunnen leveren aan ontwikkelingsdoelen door complementair op te trekken. Deze strategische gezamenlijke aanpak geeft meer slagkracht. Een mooi voorbeeld is het publiek-privaat partnerschap Initiatief Duurzame Handel (IDH) waar Nederland bijdraagt aan de verduurzaming van internationale handels- en productieketens, met aandacht voor mens, milieu en economie in ontwikkelingslanden. Het doel is het bereiken van markttransformatie van deze ketens, voornamelijk door duurzame grondstoffen als pre-competitief te zien, waardoor bedrijven, NGO’s, handelaren en producenten de handen ineenslaan en duurzaamheid nastreven. Ook de Dutch Trade and Investment Board is een goed voorbeeld van intensieve publiek-private samenwerking op handelsbevordering en strategische acquisitie van investeringen.

Uitbannen van extreme armoede

Directe armoedebestrijding met aandacht voor de allerarmsten blijft onverminderd belangrijk. Het uitbannen van extreme armoede in een generatie dwingt tot beleidskeuzes. Eén van die keuzes is focus als het gaat om hulp. Voor sommige landen, zoals fragiele staten, (post-)conflictlanden of landen met een te beperkte capaciteit, is het niet mogelijk om zonder hulp effectief armoede te bestrijden en ontwikkeling te bevorderen. Veiligheid en stabiliteit zijn absolute randvoorwaarden voor die ontwikkeling. Onder andere via de 3D-benadering draagt Nederland in conflictgebieden bij aan herstel van stabiliteit en opbouw van instituties, maar ook door in te zetten op Security Sector Reform (SSR) gezien de invloed van het veiligheidsapparaat op de bescherming van de bevolking. Bij de inzet op armoedebestrijding concentreert Nederland zich op de bovengenoemde speerpunten waarop de Nederlandse meerwaarde bewezen is. Die gerichte inzet zorgt voor continuïteit in de uitvoering van de ontwikkelingsagenda en voorkomt bovendien fragmentatie van hulp. Nederland pleit ook internationaal voor een andere aanpak t.a.v. ontwikkelingssamenwerking waarin de nadruk ligt op strategische partnerschappen en op het bijeenbrengen van vraag en aanbod.

De context waarin we met landen samenwerken voor ontwikkeling verandert. Hulpontvangende landen zoals China en Brazilië verstrekken tegenwoordig zelf ook hulp. En via strategische partnerschappen worden met publieke fondsen private geldstromen gemobiliseerd. Deze ontwikkelingen vragen om herbezinning op het begrip «Official Development Assistance» (ODA), omdat het niet meer past bij moderne ontwikkelingssamenwerking. Mede op aandringen van Nederland wordt er in de OESO-DAC gewerkt aan vernieuwing van de ODA-definitie. Bij die vernieuwing is een sterke focus op de allerarmste en fragiele landen belangrijk. ODA moet zich concentreren op die plekken en mensen in de wereld waar het het hardst nodig is. Verder moet ODA meer ruimte bieden aan innovatieve financieringsinstrumenten waarmee private sectorfinanciering kan worden gemobiliseerd, zoals garanties. Juist de eerder genoemde strategische partnerschappen en andere nieuwe vormen van armoedebestrijding kunnen daarvan profiteren. Bij de herziening van de ODA-definitie zouden ook resultaten en beleidscoherentie voor ontwikkeling een belangrijker plaats moeten krijgen.

Ook het komend jaar zal er internationaal veel aandacht zijn voor de opvolging van de Millenniumdoelen. Nederland wil een goede verankering van de speerpunten in de post 2015 Agenda. Het uitbannen van extreme armoede en honger staan terecht centraal in deze agenda. Daarnaast wil Nederland met de nieuwe agenda groeiende ongelijkheid verminderen en mensenrechten bevorderen, met nadruk op vrouwenrechten, SRGR, veiligheid en rechtsorde in bijvoorbeeld fragiele staten. Dat is niet voor alle onderwerpen gemakkelijk. Onder andere de borging van SRGR stuit op weerstand bij thema’s als veilige abortus of toegang tot SRGR-diensten voor jongeren. Om dit toch voor elkaar te krijgen is een consistente inzet van Nederland in samenwerking met gelijkgezinde landen nodig. 2015 wordt een cruciaal jaar voor de opzet van een nieuw subsidiekader dat expliciet fondsen beschikbaar stelt voor het tegengaan van kindhuwelijken en voor veilige abortus. Om bovenstaande te bereiken is inzet op de bevordering van de rechtsorde en effectieve instituties cruciaal.

Dat Nederland belang hecht aan strategische partnerschappen blijkt ook uit het co-voorzitterschap van Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van het Global Partnership for Effective Development Cooperation (GPEDC). In het GPEDC zetten 161 overheden, de private sector en non-gouvernementele organisaties zich gezamenlijk in om armoede binnen één generatie uit te bannen (getting to zero). Het co-voorzitterschap biedt mogelijkheden om de geïntegreerde benadering voor hulp & handel verder vorm te geven en het maatschappelijk middenveld en de private sector intensief te betrekken bij de inspanningen om tot nul armoede te geraken. Het boeken van concrete resultaten door het uitwisselen van best practices, het maken van samenwerkingsafspraken tussen dat brede spectrum aan betrokkenen en het nagaan of de afspraken nageleefd worden staat hierbij centraal. Het GPEDC speelt zo een cruciale rol bij het verwezenlijken van de post 2015 Agenda. MinBHOS zal de samenwerking in het Partnership en met de VN, als co-voorzitter, actief stimuleren.

Bevorderen van duurzame en inclusieve groei

Een langetermijnperspectief op toenemende welvaart vraagt om een groeimodel dat duurzaam en inclusief is, in Nederland en in de rest van de wereld. Ook in landen waar het economisch goed gaat kan snelle groei verhullen dat inkomensongelijkheid toeneemt, dat er te weinig oog is voor de draagkracht van het milieu of dat niet alle groepen in de samenleving gelijke kansen hebben om te profiteren van groei. Inzet op verschillende niveaus is nodig om duurzaamheid en inclusiviteit van groei te bevorderen.

Ten eerste is toegang tot de buitenlandse handel en investeringen een belangrijke katalysator voor groei. Binnen de Doha-ronde van de WTO zet Nederland zich er voor in om wereldwijd handelsbelemmeringen weg te nemen en de belangen van lage- en middeninkomenslanden goed aan bod te laten komen. Bij het akkoord over handelsfacilitatie dat in het kader van deze onderhandelingen eind 2013 in Bali is gesloten, is dit gelukt. Het is in de periode 2014–2016 van belang om de implementatie van het Bali-akkoord soepel te laten verlopen, onder meer door helderheid te verschaffen over de benodigde en de beschikbare technische assistentie voor de implementatie van het akkoord in ontwikkelingslanden. Ook in de onderhandelingen over de Economic Partnership Agreements (EPA’s), die nu in een afrondende fase zijn, heeft Nederland vanuit de rol van honest broker getracht de belangen van de EU en de Afrikaanse regio’s dichter bij elkaar te brengen. Ook in 2015 zal Nederland een faciliterende rol blijven spelen en zich in de EPA-regio’s inzetten voor goede implementatie van de akkoorden, zodat het lokale bedrijfsleven en de consument daadwerkelijk van de voordelen van deze akkoorden geniet. Ook wanneer de EU over bilaterale handels- en investeringsverdragen onderhandelt, zoals nu met de onderhandelingen over het VS-EU vrijhandelsakkoord, maakt Nederland zich er sterk voor de effecten op lage- en middeninkomenslanden te onderzoeken en waar nodig en mogelijk de gevolgen te mitigeren. Op het gebied van investeringsverdragen zal Nederland zich in 2015 inzetten om de eigen bilaterale portfolio te bekijken om te zien welke verdragen in aanmerking komen voor heronderhandeling om deze inhoudelijk te moderniseren en in lijn te brengen met de Europese aanpak. De modernisering betreft dan onder meer het waarborgen van beleidsruimte voor de betrokken staten en een sterkere inzet op duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Naast toegang tot buitenlandse markten is een sterke private sector nodig om inclusieve groei te bevorderen via productieve werkgelegenheid. Stabiliteit is een belangrijke voorwaarde om het ondernemersklimaat te versterken, maar ondersteuning van de private sector in conflictlanden kan via betere basisvoorzieningen en werkgelegenheid ook bijdragen aan duurzame vrede en stabiliteit, het zogenaamde vredesdividend. Daar wil Nederland in 2015 meer nadruk op leggen. Een breed ontwikkelde private sector vergroot bovendien de productiviteit en de veerkracht van de economie om zich aan te passen aan externe veranderingen. Nederland zet zich daarom in de relaties met lage- en middeninkomenslanden in voor markttoegang en ketenverduurzaming, verbeteren van wet- en regelgeving, versterking van economische instituties en actoren en het uitbreiden van de financiële infrastructuur en de fysieke infrastructuur.

Een nieuw instrument voor de ontwikkeling van fysieke infrastructuur in lage- en middeninkomenslanden, het Developmentally Relevant Infrastructure Investment Vehicle (DRIVE), vervangt in 2015 het programma Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO). Uitgangspunten daarbij zijn ontwikkelingsrelevantie, flexibiliteit en concessionele financiering om optimaal gebruik te maken van de infrastructurele ontwikkelcapaciteit van het bedrijfsleven. Wat betreft versterking van de financiële infrastructuur zet Nederland zich hiervoor in op multilateraal niveau, bijvoorbeeld als geassocieerd lid van het G20 Global Platform for Financial Inclusion. Zelf zorgt Nederland met het Dutch Good Growth Fund (DGGF), dat sinds 1 juli 2014 operationeel is, dat er financiering beschikbaar komt voor Nederlandse en lokale MKB-ondernemers die ontwikkelingsrelevante activiteiten willen ontplooien in lage- en middeninkomenslanden maar daar geen financiering voor kunnen krijgen. Hierdoor maakt het DGGF activiteiten mogelijk die bijdragen aan de lokale ontwikkeling en versterkt het de financiële infrastructuur. Daarnaast werkt Nederland zoveel mogelijk samen met betrokken overheden en bedrijven om een bijdrage te leveren aan economische ontwikkeling. Zo werken we met Nederlandse bedrijven aan sterkere marktinstituties waar dat nodig is, en met belastingdiensten in ontwikkelingslanden om het rendement te vergroten. Ook maakt Nederland zich er in OESO-verband sterk voor om agressieve belastingplanning waardoor overheden belastinginkomsten mislopen, tegen te gaan. De verbinding tussen handel, privatesectorontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking wordt inmiddels ook door de EU gezien als een effectieve strategie. Belangrijke aspecten van de nieuwe strategie die de Europese Commissie op dit gebied volgt zijn versterkte dialoog met het bedrijfsleven en naleving van internationale standaarden voor duurzaam ondernemen.

Om te zorgen dat groei leidt tot grotere welvaart voor een ieder is naast armoedebestrijding specifieke aandacht nodig voor hoge en groeiende ongelijkheid. Dit staat hoog op de internationale politieke agenda. Daarom is de Nederlandse inzet gericht op duurzame en inclusieve groei. Toenemende ongelijkheid en groei gaan op termijn niet goed samen: grote inkomensongelijkheid versmalt de basis voor economische groei en kan bijdragen aan onrust en instabiliteit. Bovendien profiteren bij een hoge ongelijkheid de armste groepen onvoldoende van de toegenomen welvaart. De kansen om te profiteren van groei zijn vaak ongelijk verdeeld. Die kansen, zoals toegang tot zorg, onderwijs, financiële diensten en markten of de mogelijkheid om te werken voor een eerlijk loon, wil Nederland vergroten. De taskforce Vrouwenrechten en Gendergelijkheid zet zich in op activiteiten gericht op o.a. het versterken van vrouwelijk ondernemerschap en het vergroten van werkgelegenheid voor vrouwen. Nederland zet zich daarnaast in voor gelijke kansen door o.a. het bevorderen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in internationale ketens en ondersteuning van pleiten en beïnvloeding door maatschappelijke organisaties die opkomen voor achtergestelde groepen.

Een grotere welvaart mag niet ten koste gaan van het klimaat. De Nederlandse overheid zet daarom in op een ambitieus mondiaal klimaatbeleid. 2015 Is met de klimaattop in Parijs een belangrijk jaar. Nederland ondersteunt in het kader van deze onderhandelingen ontwikkelingslanden bij het vergroenen van hun economieën en het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Deze steun bestaat o.a. uit het verbeteren van de toegang tot hernieuwbare energie, het behoud van bossen en de verduurzaming van handelsketens. Het bedrijfsleven speelt een belangrijke rol bij de financiering van klimaatactiviteiten. Hiertoe wordt zowel internationaal als bilateraal ingezet op het mobiliseren van privaat kapitaal voor bovengenoemde onderwerpen.

Ten slotte kan op het niveau van individuele bedrijven veel bereikt worden om duurzaamheid en inclusiviteit te waarborgen. Betrokkenheid van bedrijven bij deze vraagstukken is essentieel vanwege hun directe impact, omvangrijke netwerk en vaak hoge effectiviteit als het gaat om ketenverduurzaming of het handhaven van arbeidsstandaarden. De Nederlandse inzet gericht op het verduurzamen van de textielsector in Bangladesh is hier een goed voorbeeld van. Nederland zal ook in 2015 in samenwerking met Nederlandse bedrijven blijven inzetten op een veilige werkomgeving en een leefbaar loon voor de textielarbeiders in Bangladesh. Tevens worden schone productiemethodes die het milieu minder belasten, bevorderd. Ook in andere landen in Azië werkt Nederland aan de verbeteringen van arbeidsomstandigheden in de textiel- en kledingsector, onder meer in Pakistan, Vietnam en Cambodja, en doet dat samen met textielbedrijven, sociale partners, overheid, ngo’s, andere donoren en multilaterale instellingen. Maar niet alleen daar is maatschappelijk verantwoord ondernemen de norm. Alle bedrijven dienen zich bewust te zijn van hun potentiële effecten op mens en milieu, rechtstreeks en via hun keten van toeleveranciers en afnemers. De overheid biedt daarvoor een kader: de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Verder agendeert de MVO Sector Risico Analyse MVO-kwesties die in de ketens van (midden- en klein)bedrijven urgent aandacht verdienen en beoogt bedrijven zo aan te sporen tot een proactieve benadering van risico’s. Op basis van deze analyse zal een gesprek gestart worden met de geïdentificeerde sectoren om te bezien hoe de situatie verbeterd kan worden. De inzet is gericht, onder meer in nauw overleg met de SER, op structurele oplossingen in de vorm van MVO-convenanten.

Succes voor het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland

Buitenlandse handel en investeringen zijn enorm belangrijk voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Een derde van het Nederlands inkomen en van de werkgelegenheid in Nederland wordt gegenereerd door de handel met andere landen. Het strategisch versterken van de positie van Nederland in mondiale waardeketens vereist een integrale benadering op handels- en investeringsbevordering die niet alleen kijkt naar wat Nederland exporteert en waar we investeren, maar ook naar de toegang van Nederlandse bedrijven tot de beste importgoederen, diensten en kennis die wereldwijd beschikbaar zijn en de productie in Nederland concurrerender maken. Onze belangrijkste keten- en handelspartners liggen in de Europese Unie. De groei zal echter de komende jaren vooral plaatsvinden in opkomende landen in Azië, Latijns-Amerika en Afrika waar consumenten- en zakelijke markten snel groeien. Ook daar zal Nederland haar positie moeten versterken.

Het wereldhandelssysteem draagt bij aan versoepeling van het handelsverkeer en het vergroten van rechtszekerheid voor alle internationale actoren in de wereldhandel. Binnen de WTO wil Nederland de integrale benadering, die nodig is om de handel binnen waardeketens te faciliteren, zoveel mogelijk gestalte geven. Naast het opheffen van beleidsmatige handelsbarrières is handelsfacilitatie daar een belangrijk onderdeel van. Het is bovendien in ieders belang om lage- en middeninkomenslanden verder te laten integreren in de mondiale economie. Om dat te bereiken moeten de belangen van lage- en middeninkomenslanden binnen multilaterale onderhandelingen gekend worden. Nederland zet zich in voor een spoedige afronding van de Doha-ronde. Daarbij zullen afspraken gemaakt worden over welke nieuwe onderwerpen die voor Nederland belangrijk zijn er op de WTO-agenda komen, zoals mededinging, energie en duurzaamheid.

Ook op bilateraal niveau zet Nederland zich in voor vrijhandelsakkoorden van de EU met politiek en economisch interessante landen of regio’s. Op dit niveau is vaak meer ruimte om thema’s te agenderen die belangrijk zijn om de handel in mondiale waardeketens goed te faciliteren. Het potentiële economische belang daarvan is groot. Zo zou het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), afhankelijk van het ambitieniveau, de Nederlandse economie op termijn jaarlijks tussen 1,4 en 4,1 miljard euro kunnen opleveren. De handelspolitieke bevoegdheid ligt al decennia bij de EU. De lidstaten sturen de Europese Commissie bij op lopende dossiers en geven regelmatig een mandaat voor nieuwe onderhandelingen. Nederland legt in de Brusselse besprekingen als groot en open handelsland een aardig gewicht in de schaal, bijvoorbeeld op thema’s als agrofood of chemische producten. Op dit moment wordt onderhandeld met 49 WTO-landen over het Trade in Services Agreement (TiSA), wat een belangrijke stap is door versoepeling van het dienstenverkeer. Daarnaast lopen onderhandelingen over grote verdragen zoals TTIP met de VS en het vrijhandelsakkoord met Japan. Nederland zet in op afronding daarvan in 2015. Het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) met Canada is al vrijwel afgerond. Nederland hoopt dat ook de onderhandelingen met China over investeringsbescherming en -toegang in 2015 of uiterlijk in 2016 zullen worden afgerond.

Goede economische diplomatie wordt steeds belangrijker. De mogelijkheden om internationaal zaken te doen nemen toe, vooral ook voor het midden- en kleinbedrijf, maar de informele kosten stijgen ook. Dit heeft te maken met het toenemend aantal actoren dat bij de handel betrokken is en het toenemend belang om dicht op afzetmarkten te zitten. Elke markt vergt een eigen aanpak en het vinden van zakenpartners vereist tijd en geld. Bovendien is interventie van de Nederlandse overheid vaak noodzakelijk om zaken te doen met opkomende markten maar ook in lage- en middeninkomenslanden. Een goede economische dienstverlening verlaagt de informele kosten van handelen aanzienlijk en opent deuren voor ondernemers en kennisinstellingen. Dat vereist professionaliteit in het handelsbevorderende netwerk, goede publiek-private samenwerking en oog voor de specifieke vragen van bedrijven en ook van de desbetreffende landen. Vraag en aanbod komen ook hier weer samen. Een deel van de dienstverlening aan bedrijven wordt gestandaardiseerd om die kwaliteit te waarborgen. Als het gaat om bedrijfsspecifieke advisering kan beprijzing een manier zijn om kwaliteit van de vraag en van het aanbod te waarborgen. Hier wordt komend jaar aan gewerkt.

Vooral voor het midden- en kleinbedrijf kan er een hoge drempel zijn om internationaal te handelen of in het buitenland te investeren. Het Dutch Good Growth Fund komt tegemoet aan kapitaalbehoefte van kleinere bedrijven die in opkomende landen actief willen worden. Zij hebben daarbij behoefte aan duidelijke informatievoorziening en aan betere toegang tot de regelingen die openstaan voor het hele bedrijfsleven. Daarom is één loket ingesteld dat toegang geeft tot het beschikbare instrumentarium voor internationalisering. In 2015 zal er aan gewerkt worden de informatievoorziening voor het MKB verder te verbeteren. Daarnaast worden extra stimuleringsmaatregelen genomen door de regeling Starters for International Business (SIB) uit te breiden voor het MKB. Ook het publiek-private handelsbevorderende netwerk wordt beter ingericht voor het MKB, waarvoor het initiatief bij de Dutch Trade Board ligt. De Dutch Trade Board zelf is uitgebreid naar de Dutch Trade en Investment Board en rekent strategische acquisitie tot haar takenpakket. Daarin is ook aandacht voor het vestigingsklimaat. In het acquisitiebeleid zal de strategische aanpak waarmee ervaring is opgedaan in de topsectoren Agrifood en Chemie verder worden ontwikkeld en breder worden toegepast met het oog op het versterken van de economische structuur en positie van Nederland in mondiale waardeketens.

Inkomende en uitgaande handelsmissies vormen een effectief instrument om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die willen internationaliseren te ondersteunen en om binnenlandse en buitenlandse partijen met elkaar in contact te brengen. Nederlandse missies worden samen met de topsectoren vraaggestuurd vormgegeven. Bekeken wordt of een meer thematische indeling beter aan die vraag voldoet. Tevens wordt met de topsectoren en decentrale overheden een meer strategische aanpak van inkomende missies uitgewerkt. Bovendien bieden de missies een platform om bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en overheden bij elkaar te krijgen rondom thema’s zoals exploitatie van nieuw gevonden energiebronnen. Bijvoorbeeld tijdens de missie naar Mozambique en Tanzania heeft Nederland op deze manier een visitekaartje afgegeven als betrouwbare partner niet alleen op zakelijk gebied en vanwege inhoudelijke expertise, maar ook als het gaat om ontwikkelingsvraagstukken. Op die manier wil Nederland de synergie tussen hulp en handel verder uitdragen in 2015.

Open data/ transparantie

Nederland heeft zich met 56 andere landen aangesloten bij het Open Government Partnership en het Internationale Aid Transparancy Initiative (IATI). Het toegankelijk maken en beschikbaar stellen van informatie horen daarbij. In dit kader is onder meer een webpagina gelanceerd waarmee inzicht wordt gegeven in de budgetten en activiteiten voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Uitfasering onderwijs

De afbouw van verschillende onderwijsactiviteiten die door Nederland werden gefinancierd is bijna afgerond. In 2015 blijft Nederland -in het kader van arbeidsdeling- andere donoren, waaronder de EU en de Nordic+, aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven en/of te verhogen. Nederland heeft dit onlangs gedaan en marge van een bijeenkomst van het Global partnership for Education (GPE). Tijdens deze bijeenkomst hebben andere donoren voor de periode 2015–2018 USD 2,1 miljard toegezegd aan het GPE, waaronder USD 500 miljoen van de EU. Dit is een verhoging van 40% in vergelijking met de toezeggingen gedaan in 2011.

Overzichtstabel met geplande beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de voorgenomen beleidsdoorlichtingen voor de periode 2014–2019.

Artikel / Beleidsdoelstelling

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

     

(realisatie)

(planning)

         

1

Duurzame handel en investeringen

             

1

Versterkt internationaal handelssysteem, met aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen 1

       

   

2

Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie en economische naambekendheid1

       

   

3

Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden

 

         

4

Dutch Good Growth Fund: intensivering van ontwikkelingsrelevante investeringen in en handel met ontwikkelingslanden door het Nederlandse en het lokale bedrijfsleven, met een focus op het MKB

           

2

Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water

             

1

Toename van voedselzekerheid

     

   

2

Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie 2; 3

       

   

3

Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen, tegengaan van klimaatverandering en vergroten van de weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatverandering in ontwikkelingslanden

 

         

3

Sociale vooruitgang

             

1

Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de spreiding van HIV/aids

           

2

Gelijke rechten en kansen voor vrouwen

 

         

3

Versterkt maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden3

     

     

4

Toename van het aantal professionals en versterking van hoger- en beroepsonderwijs-instellingen; en het bevorderen van beleidsrelevant onderzoek 4

             

4

Vrede en veiligheid voor ontwikkeling

             

1

Humanitaire hulp3

   

       

2

Budget Internationale Veiligheid: Voorkomen en terugdringen van conflictsituaties 5

             

3

Rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptie

√√

 

       

5

Versterkte kaders voor ontwikkeling

             

1

Versterkte multilaterale betrokkenheid

     

     

2

Overig armoedebeleid2

           

3

Bijdrage aan migratie en ontwikkeling

             
                   

**

Hier wordt één beleidsdoorlichting voor twee doelstellingen uitgevoerd.

             

*****

Is in 2011 doorgelicht en zal later onder de BZ begroting worden meegenomen in de doorlichting consulaire dienstverlening.

             
 
1

Bouwt voort op eerder uitgevoerd effectenonderzoek.

Een nadere toelichting is voorhanden in de evaluatie- en onderzoeksbijlage.

2

Deze beleidsdoelstellingen zijn in 2012 doorgelicht.

3

Deze beleidsdoorlichtingen zijn 1 jaar uitgesteld vanwege een meer realistischere planning (splitsing begroting, capaciteit IOB en vertraging andere doorlichting). 1.3 is inmiddels uitgevoerd.

4

Is in 2011 doorgelicht en is voor huidig kabinet geen prioriteit. In 2012 is de TK hierover geïnformeerd.

5

In 2016 is een effectonderzoek voorzien.

BELANGRIJKSTE BELEIDSMATIGE MUTATIES TEN OPZICHTE VAN ONTWERPBEGROTING 2014

Belangrijkste beleidsmatige mutaties ten opzichte van vorig jaar

Bedragen x EUR 1.000

2014

2015

2016

2017

2018

Stand ontwerpbegroting 2014

2.795.676

2.735.578

2.976.433

2.800.679

2.736.887

           

1 Duurzame handel en investeringen

– 20.123

22.667

– 104.558

– 49.031

– 47.902

2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water

– 35.673

– 52.549

– 54.172

– 85.792

– 70.792

3 Sociale vooruitgang

30.143

– 1.157

3.960

– 7.353

– 2.353

4 Vrede en veiligheid voor ontwikkeling

364.198

– 295.000

– 295.000

– 295.000

– 285.000

5 Versterkte kaders voor ontwikkeling

117.676

65.626

– 34.142

140.806

– 44.476

Stand ontwerpbegroting 2015

3.251.897

2.475.165

2.492.521

2.504.309

2.286.364

Toelichting:

Artikel 1

Door een kasschuif van 2016 naar 2014 en 2015 wordt de raming voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) voor deze jaren aangepast. Daarnaast worden vanwege een BNP-korting op het ODA-budget de uitgaven voor private sectorontwikkeling meerjarig aangepast.

Artikel 2

Vanwege de BNP-korting op het ODA-budget worden de uitgaven voor milieu en klimaat meerjarig aangepast.

Artikel 3

Als onderdeel van het amendement-Voordewind c.s. wordt het budget 2014 voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en een halt aan de verspreiding van HIV/aids verhoogd.

Artikel 4

De uitgaven op dit artikel worden per saldo verhoogd in 2014 en verlaagd vanaf 2015. Dit vloeit voort uit de overheveling van middelen uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) naar Defensie en Buitenlandse Zaken, een verhoging van onderdeel rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptieartikel ten behoeve van centrale programma’s op het gebied van wederopbouw en een verhoging vanwege het noodhulpfonds. Het budget voor internationale veiligheid (BIV) wordt vanaf 2015 structureel overgeheveld naar de begroting van Defensie. Binnen het Kabinet is afgesproken dat jaarlijks een bedrag van EUR 60 miljoen beschikbaar blijft voor BH&OS en BZ op de terreinen veiligheidssectorhervormingen, vredes- en capaciteitsopbouw en beveiliging van hoog-risico posten. Deze middelen worden vanaf 2015 jaarlijks bij de Voorjaarsnota opgenomen op deze beide begrotingen.

Het noodhulpfonds is flexibel inzetbaar in de periode 2014–2017. Dit betekent dat het beschikbare bedrag in 2014 niet volledig zal worden uitgegeven, maar zal worden verdeeld over de komende jaren. (naar verwachting EUR 100 mln in 2014, EUR 170 mln in 2015 en EUR 150 mln in 2016 en 2017). Tenslotte zijn vanwege de BNP-korting op het ODA-budget de uitgaven vanaf 2015 meerjarig aangepast.

Artikel 5

Op dit artikel zijn de correcties verwerkt als gevolg van de daling van het BNP en het hieraan gekoppelde ontwikkelingssamenwerkingsbudget.

Garantieoverzicht

Hoofdstuk XVII

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

                   

Risisco van de Staat, te verlenen garanties, vervallen garanties

                     

(bedragen in duizenden euro's)

                     

Artikel waarop garantie wordt verantwoord

Omschrijving garantie

Soort garantie*

Risico van de Staat

Te verlenen garanties

Te vervallen garanties

Risico van de Staat

Te verlenen garanties

Te vervallen garanties

Risico van de Staat

Te verlenen garanties

Te vervallen garanties

Risico van de Staat

     

ultimo 2013

2014

2014

ultimo 2014

2015

2015

ultimo 2015

2016

2016

ultimo 2016

1.04

Garantie IS-DGGF

Kredietgarantie

nvt

   

nvt

           

5.02

Garanties IS-NIO

Kredietgarantie

252.062

 

30.000

222.062

 

28.432

193.630

   

193.630

5.02

Garanties IS-Raad van Europa

Deelnemingen

176.743

   

176.743

   

176.743

   

176.743

5.01

Garanties IS-OPCW

Exploitatie

0

   

0

   

0

   

0

5.02

Garanties Regionale Ontwikkelingsbanken

Deelnemingen

1.854.769

 

95.047

1.759.722

 

95.000

1.664.722

   

1.664.722

 

TOTAAL

 

2.283.574

0

125.047

2.158.527

0

123.432

2.035.095

 

2.035.095

Uitgaven en ontvangsten

(bedragen in duizenden euro's)

                   

Artikel waarop garantie wordt verantwoord

Omschrijving garantie

Soort garantie*

Saldo Uitgaven en Ontvangsten

Uitgaven

Ontvangsten

Saldo Uitgaven en Ontvangsten

Uitgaven

Ontvangsten

Saldo Uitgaven en Ontvangsten

Uitgaven

Ontvangsten

Saldo Uitgaven en Ontvangsten

     

2013

2014

2014

2014

2015

2015

2015

2016

2016

2016

5.02 (uitgaven) en 5.20 (ontvangsten)

Garanties IS-NIO

Kredietgarantie

– 864

860

 

860

215

 

215

1.000

 

1.000

                         
 

TOTAAL

 

– 864

860

0

860

215

0

215

1.000

0

1.000

Definitie garanties

Een garantie wordt omschreven als een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.

* Soorten garanties

Kredietgarantie: garantie op rente- en aflossingverplichtingen (risico gemaximeerd voor totaalbedrag).

(Her-)verzekering: garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico's (risico gemaximeerd per gebeurtenis).

Garantie voor deelnemingen: garantie op vol- of bijstorten aandelenkapitaal (risico gemaximeerd voor totaalbedrag).

Overig, exploitatiegarantie: garantie op minimum van exploitatieniveau (risico gemaximeerd per jaar).

Overig, liquiditeitsgarantie: garantie op minimum van liquiditeitsniveau (risico gemaximeerd voor totaalbedrag).

Uitgaven

Betreffen schade-uitkeringen op afgegeven garanties.

Ontvangsten

Betreffen zowel ontvangen premies of provisies e.d. alsook op derden verhaalde (schade)uitkeringen.

Toelichting op garantieoverzicht

DGGF

Er zijn op het moment van schrijven nog geen garanties afgegeven. Alle drie de onderdelen van het DGGF krijgen de mogelijkheid om garanties te verstrekken. Via onderdeel 2 worden geen garanties verstrekt met staatsdekking. Daarom wordt hieronder ingegaan op onderdeel 1 en 3 van het DGGF. Door het verstrekken van garanties kan het DGGF onverwachts geconfronteerd worden met onvoorziene uitgaven indien de garantieverstrekking leidt tot claims. Daarnaast kan er een flinke mismatch in de tijd optreden tussen inkomsten en uitgaven. Om een buffer op te kunnen bouwen en de schommelingen in de tijd op te kunnen vangen zal, ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001, gebruik worden gemaakt van het instrument «interne begrotingsreserve». De reserve wordt in de jaren 2014 t/m 2017 gevuld vanuit de middelen die voor de onderdelen 1 en 3 van het DGGF beschikbaar zijn voor garanties. Voor onderdeel 2 zal de fondsbeheerder zelf een reserve aanhouden voor het verstrekken van garanties. De uiteindelijke hoogte van de begrotingsreserve is gerelateerd aan de hoogte van de garantieplafonds die voor de onderdelen 1 en 3 per onderdeel van het DGGF worden vastgesteld. Op het moment dat de verhouding tussen het uitstaande garantieplafond en de omvang van de reserve te veel af gaat wijken van de overeengekomen hefboom wordt jaarlijks bezien of het nodig is om de hoogte van de reserve of het garantieplafond aan te passen. Zowel de toevoeging van middelen aan de reserve als de onttrekking eraan en de (uiteindelijke) besteding van de middelen loopt over de begroting en wordt in de begroting toegelicht.

Onderdeel 1 (uitvoerder RVO)

Als een commerciële partij (vaak een bank) bereid is mee te financieren zal er worden getracht een garantie in te zetten als instrument. Met dit instrument zal de overheid borg staan voor een percentage van de financiering die een bank, lokaal dan wel Nederlands, geeft. De Nederlandse staat neemt een deel van de risico’s over, waardoor een bank eerder geneigd zal zijn financiering te verschaffen. Ook is het mogelijk dat de overheid borg staat voor een gedeelte van de financiering in het geval van een tekort aan onderpand van de Nederlandse MKB’er. Als gezegd kan de bank die de financiering verschaft zowel een Nederlandse bank of financier zijn als een lokale bank. De inzet van het DGGF is om in het geval van lokale banken samen te werken met zogenaamde netwerkbanken, zijnde banken met een uitgebreid netwerk en/of vele vestigingen in DGGF-landen. Er wordt een vergoeding gehanteerd die in lijn is met de Go-faciliteit (Garantie Ondernemingsfinanciering van het Ministerie van Economische Zaken). Het uitgangspunt van deze faciliteit is dat de af te dragen opslag procentueel gelijk dient te zijn aan de door de staat verstrekt garantie. De hefboom voor onderdeel 1 van het DGGF is 1:2. Dat wil zeggen dat voor elke EUR 2,- die aan garanties er wordt uitgezet, er EUR 1,- in de begrotingsreserve voor onderdeel 1 en 3 van het DGGF wordt gestort, om als reserve hiervoor te dienen.

Onderdeel 3 (Uitvoerder Atradius)

In het algemeen geldt dat de aanvullende EKV die bij Onderdeel 3 van het DGGF wordt verstrekt hetzelfde werkt als bij de reguliere EKV. De essentie is dat de politieke en commerciële risico's van exporttransacties worden verzekerd. Leidt één van de gedekte schadeoorzaken tot non-betaling van de vordering, dan kan aanspraak gemaakt worden op de polis. De waaier van specifieke verzekeringen (bijvoorbeeld, exporteurs- en bankpolis, werkkapitaaldekking en garantiedekkingen etc.) die bij de EKV worden gevoerd, kunnen ook onder onderdeel 3 worden verzekerd. Het doel is een aanvulling te bieden op de mogelijkheden onder de reguliere EKV voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties. De noodzaak is er in gelegen dat een aantal exporttransacties nu geen doorgang vindt terwijl die wel ontwikkelingsrelevant zijn. De beheersing van de risico's gebeurt op diverse manieren. Atradius DSB analyseert de risico's zorgvuldig en nauwkeurig en hanteert een ruimer risicoprofiel dan bij de EKV. Uitgangspunt is dat er een goede business case aan de transactie ten grondslag moet liggen. Daarnaast geldt er voor de banken en de exporteurs een eigen risico wat maakt dat zij betrokken zijn en blijven bij de goede afloop van de transactie. De premiestelling is gebaseerd op de OESO-minimumpremies die voor EKV-stelsels overeen zijn gekomen. De premiesystematiek heeft als uitgangspunt dat de premies het risico reflecteren (landenrisico en debiteurenrisico) en er wordt rekening gehouden met uitvoeringskosten. Kostendekkendheid over een langere periode (conform WTO-vereisten) is de basis van de premiesystematiek. De premie wordt periodiek in de begrotingsreserve gestort. Gewerkt wordt met een 1 op 3 verhouding: voor elke euro DGGF-budget geldt een hefboom van 3 euro voor te accepteren risico's.

NIO

De NIO is in 1965 opgericht als volledige dochter van de Nationale Investeringsbank. Deze was destijds een volledige staatsbank en is in 1945 opgericht om de Marshallhulp te kanaliseren naar het Nederlandse bedrijfsleven. Het doel van de dochteronderneming NIO was leningen te verstrekken aan ontwikkelingslanden onder gunstige voorwaarden zodat deze landen, die destijds geen toegang hadden tot de reguliere kapitaalmarkt, in staat werden gesteld ontwikkelingsrelevante investeringen te doen. Deze leningen hadden een lange looptijd en een lage rente. Deze zogenaamde bilaterale concessionele leningen waren destijds een onderdeel van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid. Na 2001 zijn geen nieuwe concessionele leningen door NIO verstrekt. NIO bleef vanaf dat moment verantwoordelijk voor het beheer van de afgesloten leningen. Eind jaren negentig is de Nationale Investeringbank geprivatiseerd en zijn de aandelen NIO in 2000 overgenomen door FMO. In 2010 heeft de staat de aandelen van FMO overgenomen. In een overeenkomst die in 1993 is gesloten tussen de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en NIO is geregeld dat de Staat garant staat voor de financiering van NIO. Dit houdt in dat de obligaties die NIO heeft uitgegeven zijn uitgegeven onder staatsgarantie. Bovendien heeft de staat zich jegens NIO verplicht om middelen ter beschikking te stellen in het geval NIO niet zelfstandig in staat is om (her)financiering aan te trekken op de kapitaalmarkt voor reeds verstrekte leningen wegens incidentele krapte. Overigens is er nog nooit sprake van geweest dat één van beide garanties zou worden ingeroepen.

Raad van Europa

De Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa is in 1956 opgericht met het doel om de Raad van Europa eigen financiële middelen te geven om zelfstandig activiteiten te kunnen uitvoeren. De bank verstrekt leningen voor uitvoering van projecten aan overheden en andere instanties op de volgende drie gebieden: hulp aan vluchtelingen en migranten, milieubescherming en ontwikkeling van menselijk potentieel. Hieronder vallen bijvoorbeeld onderwijsprojecten. De Ontwikkelingsbank is de oudste internationale financiële instelling van Europa en de enige met een puur sociale roeping. Het oorspronkelijke idee van de bank was om oplossingen te bieden voor de problemen van vluchtelingen na de Tweede Wereldoorlog, maar dit heeft zich geleidelijk uitgebreid naar andere sectoren die bijdragen aan de sociale samenhang in Europa. Humanitaire hulp blijft een prioriteit van de bank. De organisatie valt onder de autoriteit van de Raad van Europa en is financieel autonoom. Het vermogen van de bank is opgebouwd uit donaties van de veertig lidstaten en de aandeelhouders. In totaal beschikt de bank over een kapitaal van 4,8 miljard euro. Sinds 2005 richt de bank zich vooral op Centraal en Oost-Europa. De garantie betreft het Nederlands aandeel in het kapitaal.

Regionale ontwikkelingsbanken

  • 1. IDB:

    De Inter-American Development Bank (IDB) is in 1959 opgericht door 19 Zuid-Amerikaanse landen en de VS. De IDB is de oudste en grootste regionale ontwikkelingsbank ter wereld. Centrale doelstellingen zijn duurzame economische ontwikkeling en armoedebestrijding. De IDB-Groep bestaat uit de Bank (IDB), de Investment Corporation (IIC) en het Multilateral Investment Fund (MIF). De Zuid-Amerikaanse landen hebben een meerderheid van de aandelen van 50.01%, de VS hebben 30% en Canada 4%. Sinds 1976 zijn ook 28 «niet-regionale landen» buiten het westelijk halfrond lid (16% van de aandelen). Het aantal leden bedraagt in totaal 48. Het hoofdkantoor is gevestigd in Washington D.C.. De Bank wordt gefinancierd met aandelenkapitaal, waarvan lidstaten een deel inleggen en een deel, in de vorm van garanties, verstrekken. Op basis van het ingelegde kapitaal en de garanties verstrekt de IBD leningen aan de nationale overheden van de klantlanden. Het kapitaal is negenmaal verhoogd. Het meest recente besluit tot een kapitaalverhoging vond in 2010 plaats: van USD 100 miljard naar USD 170 miljard (in vijf termijnen te voldoen). Hiervan is USD 6 miljard oftewel 3,5% paid-in capital en USD 164 miljard oftewel 96,5% garantiekapitaal (callable capital). Omdat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zich minder dan voorheen richt op Latijns-Amerika heeft Nederland niet meegedaan met de kapitaalverhoging waardoor het Nederlandse aandeel is afgenomen van 0,338% naar 0,200%. De IDB richt zich specifiek op terreinen (armoedebestrijding, inclusieve groei, duurzame ontwikkeling) die niet voldoende worden gedekt door commerciële banken. De risico’s die zijn verbonden met de uitvoering van langjarige publieke en private investeringsprogramma’s in midden-inkomenslanden en soms fragiele staten (Haïti), zijn beter te beheersen door Internationale Financiële Instellingen. Door de beschikking over garantiekapitaal («callable capital») is de IDB in staat goedkoop geld aan te trekken op kapitaalmarkten en dit door te lenen aan landen voor ontwikkelingsdoeleinden.

  • 2. AfDB:

    De Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) werd in augustus 1963 opgericht door een groep van 23 Afrikaanse staten in Khartoem, Soedan. Reden voor de oprichting was de wens om kapitaalstromen naar het continent te vergroten. Onvrede over de geografische verdeling van leningen binnen de Wereldbank, en de grote zeggenschap van ontwikkelde landen hierover, speelde hierbij een rol. In september 1964 werd het oprichtingsverdrag van kracht toen inschrijving op 65% van het kapitaal (toen USD 250 mln in totaal) werd bereikt; twintig lidstaten hadden op dat moment ingeschreven. Door de geringe kredietwaardigheid van regionale leden bestonden er grote beperkingen ten aanzien van de toegang van de Bank tot de internationale kapitaalmarkt. In 1979 werd daarom een resolutie uitgewerkt om ook niet-regionale landen tot de Bank toe te laten. Dit stuitte eerst op verzet maar nadat in 1982 ook Nigeria als grote lidstaat met het voorstel had ingestemd, werd goedkeuring bereikt. Inmiddels kent de Afrikaanse Ontwikkelingsbank 77 lidstaten: 53 regionale en 24 niet-regionale leden. Naar verwachting wordt dit aantal de komende jaren uitgebreid (nieuwkomers: Zuid-Soedan, Australië en mogelijk ook Turkije). De AfDB-groep bestaat uit de Bank (AfDB) en het Fonds (AfDF). Met de oprichting van het Fonds in 1972 waren de niet-regionale lidstaten al eerder bij de Bankgroep betrokken. De activiteiten van het Fonds namen in augustus 1974 een aanvang met een initiële middelenaanvulling van UA 215 miljoen (tegen de huidige koers ruim USD 350 miljoen). Hoewel het Fonds precies dezelfde doelstellingen nastreeft als de Bank is het bedoeld voor een andere doelgroep. Het Fonds verstrekt enkel concessionele leningen en giften aan de armere lidstaten op het continent (de zogeheten lage-inkomenslanden, 33 in totaal). Tijdens de laatste middelenaanvulling (ADF-12) droeg Nederland voor 4,9% bij. De AfDB richt zich op een specifiek terrein (armoedebestrijding, inclusieve groei, duurzame ontwikkeling) die nog niet voldoende wordt gedekt door commerciële banken. De risico’s die verbonden zijn met de uitvoering van programma’s in bijvoorbeeld fragiele staten, zijn beter te beheersen door Internationale Financiële Instellingen zoals de AfDB. Door haar beschikking over garantiekapitaal («callable capital») is de AfDB in staat goedkoop geld aan te trekken op kapitaalmarkten en dit door te lenen aan landen voor ontwikkelingsdoeleinden. Dit aandeel garantiekapitaal wordt door lidstaten vastgesteld tijdens afspraken over kapitaalverhogingen. Dergelijke garantieregeling heeft als voordeel ten opzichte van ingelegd kapitaal dat het geen directe gevolgen heeft voor de rijksuitgaven en het EMU-saldo. Natuurlijk vormt het «callable capital» wel een risico op kasuitgaven, maar dit risico wordt als zeer klein aangemerkt

  • 3. AsDB:

    De Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB) werd in 1966 opgericht door een groep van 31 landen, waaronder Nederland. Bij de oprichting kreeg de AsDB als mandaat het bevorderen van economische groei en regionale samenwerking in Azië en de Stille Oceaan regio. Sinds 1999 is de overkoepelende doelstelling van de Bank armoedebestrijding. Inmiddels kent de Aziatische Ontwikkelingsbank 67 lidstaten: 48 uit Azië en de Stille Oceaan regio (vooral kleine eiland-economieën) en 19 niet-regionale leden. De AsDB heeft een aandelenkapitaal van USD 163 miljard (2012). Nederland is in grootte de 19e aandeelhouder bij de Bank, met 1,12% van de stemmen. De totale waarde van het Nederlands aandeel bij de Bank bedraagt USD 1,67 miljard. Hiervan is USD 1,36 miljard gegarandeerd. De grootste aandeelhouders zijn Japan en de VS (beiden met 12,78%), gevolgd door China (5,45%), India (5,36%) en Australië (4,39%). De Board (raad van bewindvoerders) bestaat uit 12 leden. Nederland zit in een kiesgroep met Canada, Denemarken, Finland, Ierland, Noorwegen en Zweden. De bewindvoerder van deze kiesgroep is altijd een Canadees. Naast deze Europese (+ Canada) kiesgroep, zijn er nog 2 Europese kiesgroepen. De Verenigde Staten zit alleen in een kiesgroep. De overige 8 leden van de Board zijn regionale bewindvoerders. De ASDB-groep bestaat uit de Bank (AsDB) en het Fonds (AsDF). Het Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDF) is opgericht in 1974 en verstrekt leningen tegen concessionele voorwaarden aan de armere Aziatische landen. In het Fonds is Nederland de 11e donor met 2,23% van de stemmen. Het Fonds verkrijgt de middelen hoofdzakelijk uit contributies van de rijkere lidstaten. De onderhandelingen over de middelenaanvullingen vinden iedere drie jaar plaats. De laatste middelenaanvulling (AsDF-XI) is in 2012 afgerond. De AsDB richt zich op een specifiek terrein (armoedebestrijding, inclusieve groei, duurzame ontwikkeling) die nog niet voldoende wordt gedekt door commerciële banken. De risico’s die verbonden met met de uitvoering van programma’s in bijvoorbeeld fragiele staten, zijn beter te beheersen door Internationale Financiële Instellingen zoals de AsDB. Door haar beschikking over garantiekapitaal («callable capital») en de daarmee gepaard gaande AAA-status is de AsDB in staat goedkoper geld aan te trekken op kapitaalmarkten en dit uit te lenen aan landen voor ontwikkelingsdoeleinden. Dit aandeel garantiekapitaal wordt door lidstaten vastgesteld tijdens afspraken over kapitaalverhogingen. Een dergelijke garantieregeling heeft als voordeel ten opzichte van ingelegd kapitaal dat het geen directe gevolgen heeft voor de rijksuitgaven en het EMU-saldo. Natuurlijk vormt het «callable capital» wel een risico op kasuitgaven, maar dit risico wordt als zeer klein aangemerkt.

Licence