Base description which applies to whole site

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

  • Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Invoering loonkostenvoordelen en het minimumjeugdloonvoordeel

Beleidswijzigingen

Voor werkgevers verdwijnen op 1 januari 2018 de premiekortingen voor jongere, oudere en arbeidsgehandicapte werknemers. Hiervoor komen vanaf 2018 loonkostenvoordelen (LKV’s) in de plaats (Stb. 2017, 272). LKV’s gelden voor ouderen en mensen met een arbeidsbeperking, zoals een ziekte of handicap. De nieuwe systematiek is eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger en lost de verzilveringsproblematiek voor met name kleine bedrijven op. Daarnaast kunnen werkgevers vanaf 1 januari 2018 een tegemoetkoming krijgen voor jongeren van 18 tot en met 21 jaar (minimumjeugdloonvoordeel, Stb. 2017, 24). Dit moet bedrijven stimuleren om meer jongeren aan te nemen. De tegemoetkoming compenseert werkgevers voor de verhoging van het minimumjeugdloon die vanaf 1 juli 2017 is ingevoerd. Uitbetaling van LKV’s en minimumjeugdloonvoordeel over 2018 vindt in 2019 plaats. Tevens komt het lage-inkomensvoordeel (LIV) in 2018 voor het eerst tot uitbetaling. De hiervoor gereserveerde middelen waren in de begroting 2017 opgenomen in artikel 99 en worden nu geplaatst in artikel 1 onder het financieel instrument Inkomensoverdrachten.

Implementatie richtlijn onderzoekers, studenten, stagiairs, vrijwilligers

Op 23 mei 2018 moet de implementatie van richtlijn (EU) 2016/801 over de toelating van niet-EU onderzoekers, studenten, stagiairs en vrijwilligers zijn afgerond. Implementatie vindt onder meer plaats via een aantal wijzigingen in het Besluit Uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en de Regeling Uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. De richtlijn regelt een meer uniforme procedure voor toelating, verblijf en arbeid. Bijgevolg wordt het voortaan onder meer mogelijk voor buitenlandse studenten om meer uren per week te werken naast hun studie. Daarnaast bevat de richtlijn bepalingen inzake intra-EU mobiliteit voor onderzoekers en studenten en geeft het een aantal rechten, met name op het gebied van gelijke behandeling.

Van toepassing verklaring van de Wet minimumloon op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht

Op 28 maart 2017 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel (Stb. 2017, 290) aangenomen dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) wijzigt in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht (OVO). Door deze wetswijziging gaat vanaf 1 januari 2018 het wettelijk minimumloon zonder nadere voorwaarden ook gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een OVO, tenzij het gaat om mensen die werkzaam zijn in de uitoefening van bedrijf of de zelfstandige uitoefening van beroep (en dus fiscaal als ondernemer beschouwd worden). Naar aanleiding van een door de Eerste Kamer aangenomen motie (Eerste Kamer, 2016–2017, 33 623, N) heeft het kabinet toegezegd te regelen dat het wettelijk minimumloon ook gaat gelden voor personen die op basis van een andere overeenkomst tegen beloning werken, zoals een aanneem-, uitgeef-, of vervoersovereenkomst, eveneens met uitzondering van (fiscaal) zelfstandigen (Eerste Kamer, 2016–2017, 33 623, O). Het ontwerpbesluit dat dit regelt is voor advies naar de Raad van State verzonden. Beoogde inwerkingtreding is per 1 januari 2018. De wijzigingen van de wet en het besluit hebben als doel oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen.

Programma beroepsziekten

In 2018 start een vierjarig programma preventie beroepsziekten. Het programma is in 2016 in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd (Tweede Kamer, 2015–2016, 25 883, nr. 267) en richt zich de eerste twee jaar in ieder geval op het voorkomen van nadelige gezondheidseffecten van het werken met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt in samenwerking met andere partijen ingezet op de versterking van de bewustwording en de aanpak van gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn middelen in de vorm van subsidies en opdrachten beschikbaar.

Arbeidsgerelateerde zorg en bedrijfsartsen

Het Ministerie van SZW zal samen met VWS huisartsen, bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en medisch specialisten ondersteunen om hun onderlinge samenwerking, gericht op preventie, gezondheidskundige advisering, begeleiding van chronisch zieken, verzuimbegeleiding, werkhervatting en re-integratie verder te versterken. Zoals toegezegd (Tweede Kamer, 2016–2017, 25 883, nr. 286) wordt hiertoe eind 2017 een symposium georganiseerd in samenwerking met actoren in het veld, onder meer om in gezamenlijkheid te spreken over de wijze waarop de samenwerking concreet verder vorm kan krijgen in 2018. Ook wordt invulling gegeven aan de toezegging van de Minister om met een «kwaliteitstafel», waar een brede groep partijen uit het veld aan zal deelnemen, het vak van bedrijfsarts aantrekkelijker en toegankelijker te maken (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 778). Voorts bevordert SZW dat stakeholders werken aan verdere kwaliteitsverbetering van de bedrijfsgezondheidszorg. Hiervoor zijn middelen in de vorm van subsidies en opdrachten beschikbaar.

Ondersteuning ontwikkeling gedragscode schadeverhaal bij beroepsziekten

Naar inschatting krijgen in Nederland elk jaar zo’n 25.000 werknemers een beroepsziekte (HSI, 2012). Jaarlijks overwegen zo’n 4.500 werknemers om een schadeclaim bij de werkgever in te dienen. Door de vele hindernissen in zo’n traject (onder meer financiële draagkracht, complexiteit van de bewijslast en bereidwilligheid tot medewerking van werkgever en verzekeraar) bereikt het overgrote deel daarvan echter niet de fase van feitelijke afronding. Jaarlijks worden naar schatting slechts rond de 600 claims ingediend. Om het proces van afhandeling van schadeverhaal te verbeteren, wordt met financiële ondersteuning van SZW onder regie van de Letselschaderaad in de periode 2018–2020 een (zelfbindende) gedragscode ontwikkeld voor de afhandeling van claims bij (veronderstelde) beroepsziekten (Tweede Kamer, 2016–2017, 25 883, nr. 295). De verwachting is dat met de gedragscode het proces van schadeverhaal door werknemers wordt vereenvoudigd. Hiervoor zijn subsidiemiddelen beschikbaar.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2016

Raming 2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Verplichtingen

20.914

16.792

508.873

950.123

905.525

905.525

905.525

Uitgaven

19.385

16.592

509.873

950.123

905.525

905.525

905.525

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98,5%

       
               

Inkomensoverdrachten

3.427

2.078

493.000

930.000

885.000

885.000

885.000

Vakantiedagen

3.427

2.078

0

0

0

0

0

Lage-inkomensvoordeel

0

0

493.000

503.000

503.000

503.000

503.000

Minimumjeugdloonvoordeel

0

0

0

130.000

85.000

85.000

85.000

Loonkostenvoordelen

0

0

0

297.000

297.000

297.000

297.000

               

Subsidies

3.049

3.009

2.920

2.225

2.345

2.345

2.345

               

Opdrachten

8.948

7.549

8.930

9.475

9.757

9.757

9.757

               

Bekostiging

145

125

100

100

100

100

100

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

0

0

1.092

4.492

4.492

4.492

4.492

Ministerie van EZ

0

0

100

3.800

3.800

3.800

3.800

Ministerie van VWS

0

0

992

692

692

692

692

               

Bijdrage aan agentschappen

3.816

3.831

3.831

3.831

3.831

3.831

3.831

RIVM

3.816

3.831

3.831

3.831

3.831

3.831

3.831

               

Ontvangsten

24.552

27.000

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten lage-inkomensvoordeel.

Subsidies:

Het juridisch verplichte deel voor subsidies bedraagt 53%. Dit betreft verschillende subsidies voor bijvoorbeeld de Diversiteitscharter, aan Fairwork, bestemd voor het programma Beroepsziekten, voor Arbeidsgerelateerde zorg en bedrijfsartsen en voor de afrondende fase van het programma Duurzame inzetbaarheid.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel voor opdrachten bedraagt 33%. De middelen worden ingezet voor bijvoorbeeld Arbeidsgerelateerde zorg en bedrijfsartsen, Arboportaal, Certificering en Normalisatie (NEN), pilot handhaven pesten en voor het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Daarnaast zijn middelen verplicht voor onderzoek.

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan onder meer de Gezondheidsraad en het College toelating gewasbestrijdingsmiddelen (Ctgb).

Bijdragen aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

A. Inkomensoverdrachten1

Toelichting op de financiële instrumenten

De inkomensoverdrachten in dit artikel vallen onder de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Onder de Wtl vallen het Lage-inkomensvoordeel (LIV), het Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) en de Loonkostenvoordelen (LKV's). Alle regelingen zijn tegemoetkomingen aan werkgevers voor het in dienst nemen van specifieke doelgroepen. De regelingen worden in het daaropvolgende jaar uitbetaald. Werkgevers krijgen bijvoorbeeld in 2019 de tegemoetkoming uitbetaald voor werknemers die in 2018 in dienst zijn.

A1. Lage-inkomensvoordeel

Het LIV bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming aan werkgevers met als doel om banen in loondienst te creëren voor werknemers met een laag inkomen. Per werknemer met een uurloon van tussen de 100 en 110% van het minimumloon is de tegemoetkoming aan werkgevers maximaal € 2.000 per (kalender)jaar. Bij een uurloon tussen de 110 en 125% van het minimumloon is de tegemoetkoming € 1.000 per jaar. Omdat het LIV bedoeld is om substantiële banen te creëren, behoren werknemers alleen tot de LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur gewerkt hebben in het jaar in kwestie. Werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd vallen niet onder de LIV-doelgroep.

A2. Minimumjeugdloonvoordeel

Per 1 januari 2018 gaat het Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) in. Door de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 573, nr. 5), stijgen de loonkosten om jongere werknemers in dienst te hebben. Het Jeugd-LIV dient ter compensatie van die loonkostenstijging. De opzet van het instrument is vergelijkbaar met het reguliere LIV, behalve dat er geen urencriterium per jaar geldt en er andere looneisen gelden, die ook per leeftijdsgroep verschillen.

De hoogte van het Jeugd-LIV is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer. Tabel 1.2 geeft de maximale compensatie waar werkgevers recht op kunnen hebben. In 2018 (uitbetaling in 2019) zijn alle (maximale) tegemoetkomingen van het Jeugd-LIV eenmalig 50% hoger, zodat werkgevers niet alleen voor de hogere minimumjeugdlonen in 2018 gecompenseerd worden, maar ook voor het laatste halfjaar van 2017.

Tabel 1.2 Tegemoetkoming werkgevers over 2018 en laatste halfjaar van 2017 (Jeugd-LIV) (x € 1)

Leeftijd op 31 december 2017

Compensatie per uur

Maximale compensatie op jaarbasis

18 jaar

0,23

478,40

19 jaar

0,28

582,40

20 jaar

1,02

2.121,60

21 jaar

1,58

3.286,40

A3. Loonkostenvoordelen

Per 1 januari 2018 zullen de LKV’s worden ingevoerd. Er zijn vier typen LKV’s: LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten, LKV Doelgroep Banenafspraak en LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten. De LKV’s zijn tegemoetkomingen met als doel om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt aan een baan in loondienst te helpen. Om in aanmerking te komen voor een LKV moet een werknemer beschikken over een doelgroepverklaring. De LKV’s komen in de plaats van de mobiliteitsbonussen voor ouderen en arbeidsgehandicapten. Werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd en werknemers, die arbeid verrichten in een sociale werkvoorziening of een beschutwerkplek, vallen niet onder de LKV-doelgroep. Indien een werknemer onder meerdere LKV’s valt, telt het LKV dat het recht geeft op de hoogste tegemoetkoming.

LKV Ouderen

Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde aanneemt van 56 jaar of ouder, geeft dat recht op het LKV Ouderen. De tegemoetkoming is maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Arbeidsgehandicapten

Als een werkgever een werknemer aanneemt met een WIA-uitkering, geeft dat recht op het LKV Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij na afloop van de WIA-wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of als zij een WAO- of WAZ-uitkering hebben. De tegemoetkoming is maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden

Als een werkgever een werknemer onder de doelgroep Banenafspraak aanneemt, is er recht op het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Dit betreft bijvoorbeeld mensen die onder de Participatiewet vallen en geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen, mensen die op een reguliere werkplek werken met een Wsw-indicatie en Wajongers met arbeidsvermogen. Hetzelfde geldt voor zogenoemde scholingsbelemmerden, die de afgelopen 5 jaar door ziekte of gebrek belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs. De tegemoetkoming is maximaal € 2.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten

Als een werknemer met een WIA-uitkering de werkzaamheden bij zijn huidige werkgever hervat, geeft dat recht op het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij een WAO-uitkering hebben en de werkzaamheden bij de oude werkgever hervatten. De tegemoetkoming is maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 1 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

B. Subsidies

Het juridisch verplichte deel onder subsidies betreft verplichtingen die in 2017 zijn of naar verwachting nog worden aangegaan voor 2018. Aan het subsidiëren van de Diverstiteitscharter wordt in 2018 € 0,4 miljoen besteed. Een bedrag van € 0,1 miljoen is bestemd voor Arbeidsgerelateerde zorg en bedrijfsartsen. Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken wordt € 0,1 miljoen ingezet. Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid wordt € 0,7 miljoen besteed aan hoofdzakelijk fase 2 van het project «Duurzame Inzetbaarheid in het MKB». Het doel is te bewerkstelligen dat MKB-bedrijven aan de slag gaan met duurzame inzetbaarheid en er binnen het MKB structureel aandacht komt voor duurzame inzetbaarheid. Voorts zijn er nog enkele subsidies tot een bedrag van € 0,1 miljoen onder andere in het kader van Fairwork en NWO SHARE.

Het restant van de uitgaven onder subsidies is niet juridisch verplicht. Voor het Programma Beroepsziekten wordt € 1 miljoen ingezet voor het ondersteunen van branches en beroepsgroepen bij het ontwikkelen en implementeren van instrumenten en werkwijzen gericht op het voorkomen en/of tijdig signaleren van nadelige gezondheidseffecten van gevaarlijke stoffen. Om het proces van schadeverhaal door werknemers te vereenvoudigen is voor de ontwikkeling van een gedragscode gedurende 3 jaar € 0,2 miljoen beschikbaar. Voor subsidie aan beheerstichtingen ten behoeve van Certificering is € 0,1 miljoen beschikbaar.

C. Opdrachten

Het juridisch verplichte deel onder opdrachten betreft verplichtingen die in 2017 zijn of naar verwachting nog worden aangegaan voor 2018. Een bedrag van € 0,5 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Dit portaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Een bedrag van € 0,6 miljoen wordt besteed aan het onderhoud van de normalisatie infrastructuur en de beleidsintensivering certificatie. Voorts is een bedrag van € 0,6 miljoen beschikbaar voor het NCvB. Een bedrag van € 0,9 miljoen wordt besteed aan onderzoek waaronder € 0,1 miljoen aan de Arbeidsmarktpanels door het SCP.

Het restant van de uitgaven onder opdrachten is niet juridisch verplicht. Voor de Campagne Arbeid en zorg is € 0,6 miljoen beschikbaar. Voor de toegezegde bijdrage aan het Ministerie van BZK voor registratie van arbeidsmigranten (REVA) is € 0,2 miljoen gereserveerd. Voor het Programma Beroepsziekten wordt € 1 miljoen besteed aan een bewustwordingscampagne gericht op de versterking van de bewustwording en de aanpak van risico’s van werken met gevaarlijke stoffen. In het kader van Arbeidsgerelateerde zorg en bedrijfsartsen wordt € 0,5 miljoen besteed. Dit wordt ingezet voor het versterken van samenwerking tussen de bij arbeidsgerelateerde zorg betrokken beroepsgroepen, het aantrekkelijker en toegankelijker maken van het vak van bedrijfsarts door onder andere een «kwaliteitstafel» en het bevorderen dat stakeholders werken aan verdere kwaliteitsverbetering van de bedrijfsgezondheidszorg. In 2018 wordt voorts € 0,4 miljoen besteed voor het genereren van (blijvende) aandacht voor het belang van cultuur en gedrag bij gezond en en veilig werken (als vervolg en in aansluiting op de programma’s duurzame inzetbaarheid/werkstress, de aanpak van pesten en zelfregulering). Dit bedrag wordt o.a. ingezet voor het continueren van de week voor de werkstress, website en Facebook duurzame inzetbaarheid en het stimuleren van bedrijfstakken. Voor de uitwerking en implementatie van de lessen en maatregelen nav het feitenonderzoek Dupont, waaronder het vormgeven van een kennisplatform gevaarlijke stoffen, is € 0,2 miljoen beschikbaar. Het restant van de middelen betreft onder meer reserveringen in verband met een nieuw pensioenstelsel, arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden (€ 3,1 miljoen).

D. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan de begroting van EZ ten behoeve van de financiering van het Ctgb. De bijdrage aan de begroting van het Ministerie van VWS bestaat grotendeels uit een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad. De bijdrage aan de Gezondheidsraad is voor 2018 verhoogd.

F. Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

G. Ontvangsten

De inschatting van de boeteopbrengsten is gebaseerd op de realisatie van de voorgaande jaren. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de uiteindelijke realisatie, waaronder de incassoratio en de restitutie van boetes.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Levensloopverlofkorting betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 1.3 Fiscale regelingen 2016–2018, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

2016

2017

2018

Arbeidskorting

17.134

18.207

18.657

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

1.952

2.003

2.056

BTW laag tarief arbeidsintensieve diensten

641

660

680

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

Zoals toegezegd bij brief van 3 juni 2016 (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 300 XV, nr. 89) geeft de tabel Kerncijfers «gezond en veilig werken» voortaan ook beleidsinformatie weer over arbeidsongevallen en beroepsziekten onder zelfstandigen. Tot de begroting 2017 werd deze beleidsinformatie enkel voor werknemers weergegeven. Tussen 2014 en 2016 is het aandeel van werknemers en zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim vrijwel stabiel gebleven. Ook het aandeel werknemers en zelfstandigen met een beroepsziekte is in de beschouwde periode stabiel. De lichte toename van het percentage bij zelfstandigen in tabel 1.4 is statistisch niet significant.

Tabel 1.4 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1 , 2

1,7

1,4

1,4

Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)3

1,2

1,1

Ziekteverzuim (%)4

3,8

3,9

3,9

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen5

4

3

6

Naleving zorgplicht Arbowet (%)6

79

80

Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)7

3,2

3,2

Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)8

1,6

1,9

1

Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête is het percentage vanaf 2014 niet goed vergelijkbaar met latere jaren. In 2015 is de meting van arbeidsongevallen verbeterd. Er wordt een extra controle uitgevoerd of het arbeidsongeval wel in de afgelopen 12 maanden heeft plaatsgevonden. Hierdoor valt het aandeel werknemers met een arbeidsongeval in 2015 iets lager uit. Wanneer deze verbetering niet was doorgevoerd zou het percentage in 2015 zijn uitgekomen op 1,6%. Deze verbetering wordt voor het jaar 2015 en latere jaren toegepast.

2

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

3

CBS/TNO, zelfstandigenenquête arbeidsomstandigheden.

4

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

5

Inspectie SZW, administratie.

6

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

7

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

8

CBS/TNO, zelfstandigenenquête arbeidsomstandigheden. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao’s waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar. De stijging van het aantal afgegeven twv’s is voor een groot deel toe te schrijven aan een toename van twv’s aan buitenlandse studenten die naast hun studie een beperkt aantal uren mogen werken.

Tabel 1.5 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden
   

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.486

5.500

5.551

 

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s

4.850

4.743

4.793

 

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

636

757

758

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2

7,2

7,0

7,7

1

SZW, administratie.

2

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder en opsporingsinstantie op het terrein van het Ministerie van SZW. Met haar toezicht draagt de Inspectie bij aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Op de terreinen Gezond en Veilig en Eerlijk is sprake van handhavingstoezicht. Op het terrein van Werk en Inkomen betreft het stelseltoezicht. Daarnaast voert de Inspectie in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude in de zorg en signaleert ze op grond van bevindingen uit strafrechtelijke onderzoeken aan de Minister van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

Onderstaande tabellen en toelichting gaan in op relevante kengetallen over het werk, de capaciteitsinzet en het effect van de Inspectie SZW.

A. Inspectie Control Framework (ICF)

Naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 475 XV, nr. 9) is onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de capaciteit van de Inspectie SZW. Het rapport «Werken met effect» van ABD TOPConsult concludeerde in november 2016 dat het niet mogelijk is om deze vraag eenduidig te beantwoorden, omdat daarvoor niet de juiste informatie beschikbaar is en omdat een politiek vastgestelde norm ontbreekt (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 14). Het rapport beveelt aan een Inspectie Control Framework (ICF) op te stellen. Dit ICF is op 16 mei 2017 aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 74).

Het ICF identificeert vier punten voor een (politieke) keuze over de beleidsmatige norm:

  • 1. Arbeidsomstandigheden: wel/niet herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoek en risicogerichte actieve programmering;

  • 2. Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo): wel/niet vergroten capaciteit om met Brzo-partners meer gezamenlijk te inspecteren;

  • 3. Intelligencegestuurd werken: wel/niet investeren in meer gezamenlijke data-analyse met andere bedrijveninspecties, en

  • 4. Arbeidsuitbuiting/oneerlijk werk: wel/niet vergroten capaciteit om uitbuiting, onderbetaling en andere arbeidsmarktfraude aan te pakken.

De begeleidende brief bij het ICF schetst een aantal scenario’s met concrete keuzes op deze punten, inclusief de inschatting van de ermee gemoeide capaciteitsintensivering. Het is aan een volgend kabinet om deze keuzes te maken. In tabel 1.7 zijn kerncijfers opgenomen die samenhangen met de hiervoor genoemde vier punten.

B. Van output- naar effectsturing

De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. Bij het invullen van haar toezichtstaken maakt de Inspectie gebruik van een breed instrumentarium. Naast de reguliere repressieve handhavingsinstrumenten inspecteren en opsporen worden ook andere preventieve handhavingsinstrumenten ingezet, zoals handhavingscommunicatie, druk zetten op opdrachtgevers, bevordering van samenwerking en branchebeïnvloeding. De Inspectie stuurt daarbij op het behalen van resultaten en effecten die bijdragen aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Bij de inzet van mensen en middelen zijn afwegingen rond maatschappelijk effect ook nu al vaak bepalend. Het inzicht dat hier tot op heden in geboden werd, biedt nog ruimte voor verbetering. Een bovenmatige focus op kengetallen zoals aantallen inspecties biedt onvoldoende inzicht in de bijdrage van de Inspectie aan het gewenste maatschappelijk effect. Dergelijke productie-indicatoren dragen tevens als risico in zich dat kwantiteit (output) bij sturing voorgaat op kwaliteit (effect). Een inspectie kan staan voor een bezoek van enkele uren of juist voor een diepgaand onderzoek van dagen of weken waarbij de Inspectie een constructie ontrafelt. De Inspectie wil deze aanpak de komende jaren verder ontwikkelen. Daarbij gaat het niet om het aantonen van een causaal verband tussen interventies en effect, maar om informatie die de resultaten van de Inspectie weergeeft en waarvan het plausibel is dat deze resultaten bijdragen aan het realiseren van het beoogde maatschappelijk effect.

De Inspectie hanteert tot nu toe de kerncijfers handhaving zoals weergegeven in tabel 1.6. Deze kerncijfers betreffen onder andere aantallen inspecties, opsporingsonderzoeken en onderzoeksrapporten. Ook voor het begrotingsjaar 2018 worden deze kerncijfers opgenomen. De ramingen voor 2018 zijn mede uitvloeisel van uitkomsten met betrekking tot het ICF. Voor haar interne sturing blijven dit voor de Inspectie belangrijke kengetallen. De genoemde kengetallen zijn te beschouwen als middelen in de aanpak om maatschappelijk effect te behalen en niet als een doel op zich. Vanaf het begrotingsjaar 2019 presenteert de Inspectie SZW de cijfers van tabel 1.6 enkel in haar jaarverslagen.

Tabel 1.6 Kerncijfers handhaving
 

Realisatie 2016

Raming 2017

Raming 20181

Aantal inspecties en onderzoeken Gezond en Veilig (excl. Brzo)

15.491

13.500–14.500

nnb

Handhavingspercentage Gezond en Veilig (excl. Brzo)

51

50

nnb

       

Aantal inspecties en onderzoeken Brzo

541

250–300

nnb

Handhavingspercentage Brzo

43

40

nnb

       

Aantal inspecties Eerlijk

2.890

2.500–3.500

nnb

Handhavingspercentage Eerlijk

48

>30

nnb

       

Aantal programmarapportages Werk en Inkomen

3

3

nnb

Aantal overige producten Werk en Inkomen

16

6

nnb

       

Aantal afgeronde opsporingsonderzoeken

62

50–60

nnb

Aantal bij het OM aangemelde verdachten

167

130–170

nnb

Vastgesteld nadeel (mln. €)

49

25–35

nnb

Bron: Inspectie SZW.

1

De ramingen voor 2018 zijn mede uitvloeisel van uitkomsten met betrekking tot het ICF en worden opgenomen in het jaarplan 2018 van de Inspectie SZW. «nnb» staat voor «nog nader te bepalen».

De Inspectie organiseert haar werk in ruim twintig programma´s. Dat doet zij om de bij de medewerkers van de Inspectie aanwezige kennis, ervaring, denk- en uitvoeringskracht op een wendbare en flexibele manier risicogericht te kunnen inzetten. Vanaf haar jaarplan 2017 formuleert de Inspectie per programma wat de beoogde maatschappelijke effecten zijn, met welke resultaten de Inspectie wil bijdragen aan de realisatie ervan, en via welke interventies en met welke mensen en middelen zij die resultaten wil realiseren. Ook in haar jaarplan 2018 zal dat per programma gebeuren. In haar jaarverslag rapporteert de Inspectie over de uitvoering van deze programma’s en de in programma’s beoogde resultaten en effecten.

Vanwege de gewenste wendbaarheid en flexibiliteit kan het aantal programma’s van de Inspectie en de inhoud ervan van jaar tot jaar variëren. In de departementale begroting wordt ingegaan op de bijdrage van de Inspectie aan het realiseren van de beoogde maatschappelijke effecten op een wijze die niet afhangt van het aantal programma’s en de inhoud ervan. Zo kan beleidsinformatie tussen begrotingsjaren worden vergeleken en worden reële ontwikkelingen zichtbaar gemaakt.

Het onderdeel «Inspectie Control Framework» van tabel 1.7 geeft de resultaten weer van de in het ICF genoemde punten. Om recht te doen aan de ontwikkeling bij de Inspectie van output- naar effectsturing is nieuwe beleidsinformatie in tabel 1.7 opgenomen bij het onderdeel «Effect». De ramingen voor 2018 van alle onderdelen van tabel 1.7 zijn mede uitvloeisel van uitkomsten met betrekking tot het ICF. Vanaf de begroting 2019 is de beleidsinformatie bij het onderdeel «Handhaving» van artikel 1 beperkt tot tabel 1.7.

De kerncijfers Capaciteitsinzet geven weer hoe de beschikbare capaciteit is verdeeld over de domeinen Gezond en veilig, Brzo, Eerlijk en Werk en Inkomen. De toekomstige capaciteitsverdeling is mede uitvloeisel van uikomsten in het kader van het ICF.

Hoewel de Inspectie meer interventies inzet dan inspecteren alleen, zal naar verwachting voor de korte en middellange termijn de meeste capaciteit worden ingezet ten behoeve van inspecties op de terreinen Gezond en Veilig en Eerlijk. Zolang dat het geval is, kan de bijdrage van de Inspectie aan de realisatie van het beoogde maatschappelijk effect op hoofdlijnen worden afgemeten aan de volgende kerncijfers:

  • Handhavingspercentage bij eerste inspectie

De Inspectie zet haar beschikbare capaciteit risicogericht in om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Het is niet mogelijk (en ook niet nodig) om alle bedrijven te controleren op het naleven van de geldende wet- en regelgeving. De Inspectie werkt risicogericht en streeft daarom naar een hoog handhavingspercentage bij eerste inspecties. De mate waarin de Inspectie erin slaagt om bij haar (selecte) inspecties daadwerkelijk regelovertredende bedrijven aan te treffen, biedt een indicatie voor de mate waarin werkgevers binnen die groep bezochte bedrijven de wet naleven en hun werknemers gezond, veilig en eerlijk werken.

  • Handhavingspercentage bij herinspectie

Bij het aantreffen van regelovertredende bedrijven zal de Inspectie handhavend optreden met de bedoeling om bij de betreffende bedrijven een gedragsverandering te realiseren die maakt dat deze bedrijven in het vervolg de relevante arbeidswetgeving zullen naleven. De Inspectie streeft daarom naar een laag handhavingspercentage bij herinspecties.

De terreinen Gezond en Veilig, Brzo en Eerlijk verschillen in aard en ernst van de problematiek en daarmee in aanpak. Hierdoor zullen de geraamde handhavingspercentages per domein verschillen.

Tabel 1.7 Inspectie SZW: Inspectie control framework, capaciteitsinzet en effecten
 

Realisatie 2016

Raming 20181

Inspectie Control Framework

   

Verhouding actief/reactief in Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

42:58

nnb

Verhouding niet/wel deelname Inspectie SZW aan gezamenlijke Brzo-inspecties (%)

41:59

nnb

Niveau informatiegestuurd werken (schaal 0–5)2

2

nnb

Inspectiedekking Eerlijk werk (%)3

1

nnb

Capaciteitsinzet4

   

Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

42

nnb

Brzo (%)

11

nnb

Eerlijk (%)

44

nnb

Werk en Inkomen (%)

3

nnb

Effect

   

Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

58

nnb

Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

9

nnb

Handhavingspercentage Brzo

43

nnb

Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk

48

nnb

Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk

43

nnb

Bron: Inspectie SZW.

1

De waardes in 2018 zijn mede uitvloeisel van uitkomsten met betrekking tot het ICF en worden opgenomen in het jaarplan 2018 van de Inspectie SZW. «nnb» staat voor «nog nader te bepalen».

2

Niveau 2 staat voor: «Interne informatie wordt gestructureerd verzameld in de eigen organisatie en informatie geeft antwoord op wat het probleem is».

3

Betreft het aandeel bedrijven waar de Inspectie toezicht heeft gehouden ten opzichte van alle bedrijven waar oneerlijk werk een potentieel risico is.

4

Betreft de som van de capaciteitsinzet van de toezichtprogramma’s.

1

De inkomensoverdrachten op dit artikel betreffen overdrachten aan werkgevers.

Licence