Base description which applies to whole site

nr. 1FINANCIEEL JAARVERSLAG VAN HET RIJK

Aangeboden 19 mei 2004

Netto-kaderuitgaven: € 184,1 miljard

kst-29540-1-1.gif

Belastingen, premies en gasbaten, op EMU-basis: € 171,5 miljard

kst-29540-1-2.gif

Belastingontvangsten van het Rijk in 2003: € 103,6 miljard

kst-29540-1-3.gif

Uitgaven van het Rijk in 2003: € 136,7 miljard

kst-29540-1-4.gif

Voorwoord

Dit Financieel Jaarverslag van het Rijk geeft vorm aan de verantwoording over het gevoerde beleid in het afgelopen begrotingsjaar. Het Jaarverslag blikt terug op de speerpunten van het gevoerde beleid, het budgettaire beeld en verdere stappen die zijn gezet in de richting van resultaatgericht management binnen de Rijksoverheid.

Op precies deze plaats benoemde mijn voorganger, Hans Hoogervorst, vorig jaar al de slechte economische omstandigheden waarin Nederland in 2002 terecht was gekomen. In 2003 is die omstandigheid niet verbeterd, maar juist nog verder verslechterd. De invloed hiervan op het EMU saldo heeft zich vertaald in een forse verslechtering. Het saldo verslechterde verder met 2,7% BBP tot een tekort van 3,2% BBP ultimo 2003. Door de overschrijding in 2003 van de Europese 3% norm is de excessieve tekortenprocedure voor Nederland relevant geworden. De donderwolken zijn echter nog niet verdwenen. Voorspellen is moeilijk. Maar uitgaande van de laatste inzichten is thans slechts een broos economisch herstel zichtbaar. Budgettaire beheersing van de overheidsuitgaven blijft dus aan de orde.

Ondanks de economische donderwolken is het kabinet er in geslaagd om belangrijke beleidsdoelen te realiseren. De wachtlijsten en wachttijden in de zorg zijn door een flinke extra productie op veel plaatsen gedaald. In het onderwijs is veel aandacht geweest om meer keuzeruimte voor scholen te verwezenlijken en het beroep van leraar aantrekkelijker te maken. Ook hebben vele inspanningen op het terrein van veiligheid hun vruchten afgeworpen. Zo is het aantal gepleegde delicten gedaald en is de opname- en verwerkingscapaciteit in de veiligheidsketen vergroot. Daarnaast zijn eerste belangrijke stappen gezet ten behoeve van vermindering van administratieve lasten en de modernisering van de overheid.

Gerrit Zalm

Minister van Financiën

Inhoudsopgave

Voorwoord5
   
Inleiding9
   
HOOFDSTUK 1: DE NEDERLANDSE ECONOMIE IN 200310
   
HOOFDSTUK 2: SPEERPUNTEN VAN BELEID13
2.1Economie en arbeidsmarkt13
2.2Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt14
2.3Onderwijs, kennis en innovatie15
2.4Veiligheid16
2.5Zorg17
2.6Openbaar bestuur18
2.7Immigratie en integratie18
2.8Ruimte, wonen, natuur en milieu19
2.9Mobiliteit en infrastructuur20
2.10Internationaal20
   
HOOFDSTUK 3: BUDGETTAIR BEELD23
3.1Verslechtering budgettair beeld23
3.2Uitgaventoetsing26
3.3De ontvangsten en lastenontwikkeling27
3.4EMU-saldo en EMU-schuld30
   
HOOFDSTUK 4: RESULTAATGERICHT MANAGEMENT34
4.1Inleiding34
4.2Een eenvoudigere en meer gefocuste bedrijfsvoering34
4.3Een resultaatgerichte overheid35
4.4Rijksbrede thema's bedrijfsvoering 200338
   
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis43
   
A-Bijlagen
Bijlage A1: Rijksrekening van uitgaven en ontvangsten47
Bijlage A2: Saldibalans van het Rijk 200349
Bijlage A3: Staatsbalans 200352
   
B-Bijlagen
Bijlage B1: Budgettaire kerngegevens64
Bijlage B2: De uitgaven en niet-belastingontvangsten66
Bijlage B3: De belasting- en premieontvangsten72
Bijlage B4: EMU-saldo, EMU-schuld, Sociale Fondsen en financieringsbehoeften90
Bijlage B5: Belastinguitgaven92
Bijlage B6: Verticale Toelichting 200394
Bijlage B7: Monitor ombuigingen/intensiveringen Strategisch Akkoord, Hoofdlijnenakkoord en Aanvullende pakketten 2002 en 2003103
   
Afkortingenlijst114
   
Trefwoordenregister117

Inleiding

concurrentiepositie

Liefhebbers van de Nederlandse economie slaken een zucht van verlichting dat het jaar 2003 is afgesloten. Voor het eerst sinds het begin van de jaren tachtig daalde de BBP-groei tot onder het nulpunt. De Nederlandse economie presteerde hiermee slechter dan de meeste andere economieën van de Europese Unie. De teleurstellende prestaties van onze economie vallen dan ook maar voor een deel te verklaren uit de internationale economische problemen. Zij hangen daarnaast samen met een aanzienlijke verslechtering van de concurrentiepositie. De kiemen daarvoor stammen uit de succesjaren van de Nederlandse economie, eind jaren negentig. Door de krappe arbeidsmarkt versnelde indertijd de loonstijging. Ook toen de prestaties van de economie hun glans verloren bleven de arbeidskosten te snel stijgen. Hierdoor verslechterde de concurrentiepositie, wat aanvankelijk resulteerde in een tragere groei van de Nederlandse economie en na enige tijd – een sterk stijgende werkloosheid.

EMU-saldo

EMU-schuldquote

Door de tegenvallende economische ontwikkeling zijn de overheidsfinanciën flink verslechterd: het EMU-tekort kwam 2,7% BBP hoger uit dan vooraf werd verwacht. Deze tegenvaller treedt vooral op bij de ontwikkeling van de overheidsinkomsten. Deze zijn uitgekomen op 171,5 miljard euro, wat naar huidige inzichten circa 9 miljard lager is dan in Miljoenennota 2003 werd verwacht. Het totale uitgavenkader 2003 laat verhoudingsgewijs slechts een beperkte overschrijding zien van 0,4 miljard euro. Het EMU-saldo is door de tegenvallende ontvangsten en uitgaven uitgekomen op - 3,2% BBP, daar waar bij het indienen van de begroting nog werd uitgegaan van een klein tekort van 0,5% BBP. Deze tegenvaller is groot, maar niet zonder precedent. Ook vorig jaar was er sprake van een vergelijkbare verslechtering van 2,2% BBP tussen de ontwerpbegroting en het financieel jaarverslag. De verslechtering van het EMU-saldo heeft ook zijn weerslag gehad op de schuld. De EMU-schuldquote is uitgekomen op 54,7% BBP.

doelen van het kabinet

De doelen van het kabinet (Balkenende I), gepresenteerd in de Miljoenennota 2003, waren ambitieus. Zo stonden de aanpak van maatschappelijke knelpunten op het terrein van veiligheid, zorg, onderwijs, immigratie en integratie centraal. Ondanks de budgettaire turbulentie in 2003 is voortvarend gewerkt aan de gestelde doelen, zoals blijkt uit dit jaarverslag van het Rijk. Er werden diverse maatregelen genomen om criminaliteit en overlast te reduceren, de productie in de zorg is toegenomen en wachtlijsten zijn verkort. In het onderwijs is langs verschillende sporen gewerkt aan autonomievergroting, deregulering en het aantrekkelijker maken van het lerarenberoep. Door het voeren van een restrictiever toelatingsbeleid en een meer effectieve terugkeer is het aantal asielaanvragen in 2003 fors gedaald.

In hoofdstuk 1 wordt het economische beeld van 2003 verder toegelicht. Hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsprioriteiten en de mate waarin en de wijze waarop aan de prioriteiten invulling is gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de uitkomsten van het budgettair beeld 2003. Hoofdstuk 4 gaat over Resultaatgericht management.

1. De Nederlandse economie in 2003

economische groei

In de Miljoenennota 2003 werd er, evenals in de Macro Economische Verkenning 2003, van uit gegaan dat de economische groei in 2003 zou aantrekken tot 1½%. Naar huidige inzichten is de groei echter verder ingezakt zodat de Nederlandse economie in 2003 zelfs met 0,7% is gekrompen1. Als gevolg van onder andere de overschatting van de economische groei met maar liefst 2¼%-punt moesten er in 2003 diverse malen budgettaire tegenvallers worden gemeld. De vraag is daarom relevant waarom de BBP-groei in 2003 zo teleurstellend is geweest.

De economische toekomst zal nooit tot op de komma nauwkeurig voorspeld kunnen worden. Vooral omslagpunten in de BBP-groei zijn moeilijk te voorzien. De figuur hieronder laat zien dat het CPB de economische groei vaak onderschat wanneer de BBP-groei aan de hoge kant is en juist vaak overschat wanneer de economie slecht presteert. De overschatting van de BBP-groei voor 2003 is dan ook geen uitzondering. Ook toen de economische groei in 1982 en 1993 een dieptepunt bereikte werd de groei vooraf te hoog geraamd. Achteraf blijkt de groei in 1982 met 2,4%-punt te zijn overschat en in 1993 met 1,4%-punt.

kst-29540-1-5.gif

Bron: H. C. Kranendonk en J. P. Verbruggen, Trefzekerheid van CPB-prognoses voor de jaren 1971–2002, CPB Memorandum 92, 2003

* MEV t-1 schatting BBP-groei jaar t minus realisatie jaar t (%-punten)

Overigens gelden de bovenstaande observaties niet alleen voor het CPB. Ook andere conjunctuurinstituten hebben de BBP-groei voor 2003 vooraf te optimistisch ingeschat. In de tweede helft van 2002 verwachtte de Nederlandsche Bank voor 2003 een BBP-groei van 1,1%, de Europese Commissie raamde een groei van 0,9%, en het IMF en de OESO rekenden op een groei van achtereenvolgens 2,0% en 1,6%.

verklaringen tegenvallende BBP-groe

Bij het opstellen van de Miljoenennota 2003 werd dus uitgegaan van een rooskleuriger economisch beeld dan zich in werkelijkheid heeft gemaniifesteerd. Er zijn diverse verklaringen te geven voor de tegenvaller in de BBP-groei. Vooral de wereldhandel, de Nederlandse concurrentiepositie, de premies voor pensioenen en het consumentenvertrouwen hebben in 2003 een teleurstellende ontwikkeling laten zien.

relevante wereldhandel

Het CPB ging er in de MEV 2003 van uit dat de relevante wereldhandel in 2003 met 7¾% zou groeien. Een aantal factoren heeft er echter voor gezorgd dat de relevante wereldhandel in 2003 slechts met 3,7% is gegroeid. Zo werd bij het opstellen van de ramingen verondersteld dat de spanningen tussen de VS en Irak niet verder zouden oplopen. In de VN Veiligheidsraad werd nog druk gediscussieerd over Irak en een diplomatieke oplossing leek nog binnen handbereik. Door uitspraken van hoge Amerikaanse functionarissen werd pas begin 2003 duidelijk dat een tweede Golfoorlog onafwendbaar was. De oorlog, die op 19 maart 2003 daadwerkelijk uitbrak, had een ongunstig effect op relevante wereldhandel. De ontwikkeling van de wereldhandel werd eveneens negatief beïnvloed door de uitbraak van SARS in de Chinese provincie Guandong in november 2002 en door een aantal boekhoudschandalen.

concurrentiepositie

De Nederlandse concurrentiepositie verslechterde in 2003 meer dan vooraf gedacht. De arbeidskosten per eenheid product stegen in Nederland in 2003 niet 4%-punt meer dan bij onze concurrenten, maar zelfs 8%-punt meer. De concurrentiepositie werd vooral negatief beïnvloed doordat de koers van de euro ten opzichte van de dollar in 2003 onverwacht sterk steeg. Valutahandelaren begonnen in 2003 te twijfelen aan de houdbaarheid van de waarde van de dollar door het oplopende Amerikaanse tekort op zowel de handelsbalans als de overheidsbegroting. De dollar/euro-koers bleef dan ook niet stabiel rond de 1, zoals gedurende de tweede helft van 2002 het geval was, maar steeg naar 1,26 aan het eind van 2003. Door deze onverwachte depreciatie van de dollar stegen de arbeidskosten van de concurrenten (in euro's gemeten) minder sterk dan ten tijde van de voorbereiding van de Miljoenennota 2003 werd geraamd.

particuliere consumptie

Door de teleurstellende ontwikkeling van zowel de wereldhandel als de concurrentiepositie kwam de buitenlandse vraag naar Nederlandse producten in 2003 lager uit. Daarnaast viel ook de ontwikkeling van de binnenlandse consumptie in 2003 tegen. Terwijl in de Macro Economische Verkenning 2003 werd verondersteld dat de particuliere consumptie in 2003 met 1½% zou stijgen, is de particuliere consumptie naar huidige inzichten met 1,2% gedaald. Dit komt in de eerste plaats omdat de koopkracht in 2003 lager is uitgekomen, vooral doordat de problemen bij pensioenfondsen leidden tot premieverhogingen. Ten tweede daalde het vertrouwen van consumenten in de Nederlandse economie door internationale spanningen en de verslechterde arbeidsmarkt sneller dan verwacht. Ook het ontbreken van een kabinet aan het begin van 2003 deed het consumentenvertrouwen geen goed. Pas toen de formatiebesprekingen na de Provinciale Statenverkiezing van 11 maart in een stroomversnelling raakten, kregen de consumenten meer vertrouwen in de toekomst van de Nederlandse economie.

Onvoorziene internationale ontwikkelingen tezamen met problemen van de pensioenfondsen en een aantasting van het vertrouwen van de Nederlandse consumenten hebben ervoor gezorgd dat de vraag naar Nederlandse producten in 2003 lager uitkwam dan waarop was gerekend in de Miljoenennota 2003. Als gevolg hiervan zijn de investeringen en de werkloosheid ongunstiger uitgekomen. Ook de overheidsfinanciën ontwikkelden zich in 2003 minder gunstig dan vooraf gedacht. Hier wordt in Hoofdstuk 3 op ingegaan.

2. Speerpunten van beleid

terugblik

Het jaarverslag van het Rijk blikt terug op het afgelopen jaar en vormt daarmee het spiegelbeeld van de Miljoenennota 2003. Zowel in de Miljoenennota 2003 als in de departementale begrotingen hebben de speerpunten hun weerslag gekregen. Met name veiligheid, zorg, onderwijs en immigratie en integratie stonden centraal, als ook bestuurlijke vernieuwing. Met deze speerpunten vervolgt het kabinet Balkende II de ingeslagen weg van het kabinet Balkende I. Om een zo volledig mogelijke terugblik te geven op 2003 zijn de doelstellingen en resultaten van beide kabinetten Balkenende betrokken. Daarbij zijn de gestelde doelen en de behaalde resultaten geclusterd weergegeven en is inhoudelijk aangesloten bij de departementale jaarverslagen. Evenals vorig jaar is dat gebeurt op de VBTB-leest en wordt de vragen «hebben we bereikt wat we wilden bereiken, hebben we gedaan wat we daarvoor zouden doen en heeft het gekost wat we dachten dat het zou kosten» beantwoord. De in dit hoofdstuk opgenomen Tabel 2.1 geeft antwoord op de laatste vraag. Evenals voor het jaarverslag van het Rijk over 2003 geldt dat ten aanzien het VBTB traject steeds verbetering mogelijk is. Parallel aan de ontwikkeling van concrete en realistische departementale doelstellingen in de begrotingen en Miljoenennota zal ook de kwaliteit van de verantwoording steeds verder verbeteren. Alle leden van het kabinet zullen zich hier blijvend voor inspannen.

2.1 Economie en arbeidsmarkt

concurrentiekracht

Nederland moet met haar economische groei aansluiting houden bij de top in Europa. De verdere verslechtering van de economie en oplopende werkeloosheid noopten het kabinet gericht actie te ondernemen. Herstel van de concurrentiekracht, verlaging van de administratieve lastendruk en versterking van de kwaliteit van het ondernemingsbestuur stonden centraal in 2003. Voor het herstel van de concurrentiekracht is ondermeer een beheerste loonkostenontwikkeling noodzakelijk. In het najaar van 2003 hebben het kabinet, werkgevers en werknemers hiertoe een akkoord tot loonmatiging bereikt.

administratieve lasten

Daarnaast is gewerkt aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat door het verminderen van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven. Ten aanzien van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven heeft het kabinet zich ten doel gesteld om deze met een kwart te reduceren. Over 2003 is een netto reductie van € 351,1 mln. behaald. Met de code voor Corporate Governance van de door het kabinet ingestelde commissie Tabaksblatt is een stap gezet in de versterking van de kwaliteit van het ondernemingsbestuur. De corporate governance code is op 9 december 2003 gepubliceerd.

(x €  miljoen)FinanciënVWSSZWJustitieVROMV&WEZLNVOCWTo taal
Reductie149,834,242,757,711,311,27,136,90,2351,1
Toename17,61,28,70,04,81,32,90,6037,1

2.2 Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

WAO

De speerpunten van beleid op het terrein van de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt in 2003 waren de aanpak van de WAO, reïntegratie, levensloop en bestrijding van de armoedeval. Met de inspanningen van het kabinet op het terrein van de WAO is in 2003 voor het eerst sinds 1996 een daling in het aantal WAO'ers bereikt. Daling van de instroom was de voornaamste oorzaak. De in 2002 ingevoerde Wet Poortwachter, het volledig tot effect komen van de Pemba-prikkel, de laagconjunctuur en de effecten samenhangend met de aankondiging van de aankomende stelselherziening, liggen daar vermoedelijk aan ten grondslag. Met de invoering van een nieuw WAO-stelsel zet het kabinet haar inspanningen op het terrein van de WAO onverminderd voort om de instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten te reduceren tot maximaal 25 000 per jaar. Voorts heeft in 2003 het parlement de Wet Werk en Bijstand, die per 1 januari 2004 is ingegaan, aangenomen. Met deze wet zal een grotere effectiviteit in de uitvoering van de bijstand en snellere begeleiding naar werk worden behaald.

 Realisatie 2002Realisatie 2003
Aantal WAO-ers802000786 000
Instroom9200066 000

levensloop

armoedeval

Om de combinatie van werken, leren, zorgen en andere activiteiten gedurende de gehele levensloop te vergemakkelijken was het kabinet voornemens in 2003 de levensloopregeling te introduceren. Deze regeling is echter enkele malen uitgesteld. Als onderdeel van een stelsel van fiscale faciliëring voor VUT/prepensioen en levensloop wordt de invoering nu voorzien per 1 januari 2006. De combinatie van werken en zorgen wordt ook beter mogelijk met de komst van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang, die het huidige aanbodgestuurde stelsel vervangt door een vraag gestuurde voorziening. In 2003 is gewerkt aan de voorbereiding van deze wet, waarvan de invoeringsdatum nu is voorzien op 1 januari 2005.

Het kabinet heeft zich in 2003 tevens ingespannen om de armoedeval te verkleinen, daar het de arbeidsdeelname belemmert. Een belangrijk element van de armoedeval is daarmee de werkloosheidsval1. Onderstaande tabel presenteert het niveau van de werkloosheidsval zoals geraamd in de sociale nota en de realisatie daarvan. De werkloosheidsval is in 2003 ongeveer uitgekomen op de raming uit de Sociale nota in 2003.

Werkloosheidsval (x € 1)Niveau 2003 in SN 2003Realisatie 2003
Alleenstaande– 45– 69
Alleenverdiener met kinderen– 560– 555
Alleenstaande met kinderen+ 600+ 572
Herintreder met kinderen+ 2 615+ 2 603

2.3 Onderwijs, Kennis en innovatie

Onderwijs

meer ruimte

Het jaar 2003 stond vooral in het teken autonomie en deregulering, een aantrekkelijk lerarenberoep en een sterke beroepskolom. Zo werd voor het primair- en voortgezet onderwijs gestart met het vergroten van flexibiliteit, regel- en experimenteerruimte. Ten behoeve van meer beslissingvrijheid in het primair onderwijs wordt in 2006 lumpsumbekostiging ingevoerd. De voorbereidingen hiertoe zijn in 2003 gestart. In het beroepsonderwijs en de volwasseneducatie is onder meer gewerkt aan de vereenvoudiging en substantiële vermindering van de opleidingskwalificaties. Voor het hoger onderwijs zijn in 2003 voorstellen uitgewerkt om te experimenteren met selectie en collegegelddifferentiatie. Voor alle onderwijsinstellingen geldt dat ze minder circulaires hebben ontvangen. Vooral in het primair- en voortgezet onderwijs is het aantal circulaires flink afgenomen, namelijk van 102 circulaires in 2002 tot 75 in 2003.

aantrekkelijk lerarenberoep

Ten behoeve van het verkleinen van het lerarentekort en het vergroten van de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep is de nadruk gelegd op het vergroten van de professionele ruimte voor de leraar. De inzet van het kabinet heeft onder andere geleid tot een toename van het aantal zij-instromers in het primair- en voortgezet onderwijs. Ook is het aantal onderwijsassistenten van maart 2002 tot eind 2003 is toegenomen en is het ziekteverzuim in het primair- en voortgezet onderwijs ten opzicht van 2001 met 0,8%-punt afgenomen. Voor verruiming van het lerarenaanbod in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zijn de beleidsinspanningen gericht op een groep die zich al werkend kan kwalificeren. In totaliteit is het aantal openstaande vacatures, gemeten in het 3e kwartaal, in het onderwijs gedaald.

 Realisatie 2002Realisatie 2003
Aantal zij-instromers in PO & VO1 0001 500
Aantal onderwijsassistenten3 2005 000
Aantal vacatures in het Onderwijs2 8001 250

leerling centraal

verbetering doorstroom

In de beroepskolom staat de loopbaan van de leerling centraal, waarbij de nadruk ligt op doorlopende leerwegen en meer maatwerk. Daartoe is gewerkt aan flexibele onderwijsprogramma's en flexibele overgangen tussen leren en werken. Voorts heeft het ministerie van OCW in samenwerking met het ministerie van SZW het plan van aanpak jeugdwerkloosheid gepresenteerd. Mede op basis van dit plan worden onder andere de assistentenroute in het VMBO geïntroduceerd, leerwerktrajecten in het VMBO verbreed en wordt het tussentijds overstappen vereenvoudigd. Deze verbeteringen moeten een betere doorstroom van VMBO naar MBO bewerkstelligen. Het kabinet streeft naar 40 000 leerwerktrajecten in 2007. Verder is de invoering van het verplichte vak culturele en kunstzinnige vorming vanaf het schooljaar 2003/2004 in het VMBO succesvol verlopen. Ten slotte is in 2003 besloten de stimuleringsmaatregelen voor de film te beëindigen.

Kennis en Innovatie

investeren in kennis

De Nederlandse ambitie om als concurrerende kennissamenleving tot de Europese voorhoede te horen is onverminderd van kracht gebleven. Het kabinet heeft € 800 mln. beschikbaar gesteld ter versterking van de kenniseconomie. Daarmee worden projecten gefinancierd in het kader van de derde investeringsimpuls in de kennisinfrastructuur (ICES/KIS-3). Deze projecten zijn gericht op verbetering van samenwerkingsverbanden tussen het bedrijfsleven en de top van de Nederlandse wetenschap en versterken de kwaliteit van toponderzoek. Met de ICES/KIS-3 impuls geeft het kabinet een impuls aan innovatief onderzoek dat kan bijdragen aan maatschappelijke thema's als duurzame energie, gezondheidszorg en ruimtegebruik. Ter wille van de benodigde integrale aanpak is het Innovatieplatform opgericht, waarin de bij onderwijs en innovatiebeleid betrokken ministers en vertegenwoordigers van relevante maatschappelijke partijen plannen uitwerken voor de te volgen strategie om Nederland te laten toegroeien naar een concurrerende kenniseconomie. Het Innovatieplatform staat onder leiding van de minister-president.

2.4 Veiligheid

daling criminaliteit

Het doel van het kabinet is een landelijke vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met 20% tot 25% in de periode 2008–2010. Voor 2006 wordt ernaar gestreefd om in 50 probleemwijken een reductie van criminaliteit en overlast met 20% à 25% te realiseren. Uit recente slachtoffergegevens van het CBS (april 2004) blijkt inmiddels dat in 2003 sprake is van een lichte daling van veel voorkomende criminaliteit in vergelijking met 2002. De daling ten opzichte van 2002 is ongeveer 5%. Verheugend daarbij is de daling van het aantal vermogensdelicten. Het aantal geweldsdelicten is ongeveer gelijk gebleven.

Voor de vermindering van criminaliteit en overlast is de verbetering van de prestaties van de veiligheidsketen en de aanpak van jeugdcriminaliteit en probleemjongeren prioriteit. Gestart is met de uitvoering van het actieprogramma «Jeugd terecht», met als doel het bewerkstelligen van een samenhangende aanpak in zowel preventieve als repressieve zin. In dat kader zijn onder andere de capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen Den Engh en Glenn Mills met respectievelijk 12 en 25 plaatsen uitgebreid en zijn de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen verder teruggebracht. Knelpunten bestaan nog bij de indeling van vijf gemeenten. Voor deze knelpunten zijn afspraken gemaakt. Het streven blijft voor alle regio's territoriale congruentie te realiseren.

veiligheidsregio's

Belangrijke prioriteiten van het programma «Bewust veiliger» zijn de vorming van 25 veiligheidsregio's met dezelfde territoriale grenzen en dezelfde bestuurlijke aansturing, alsmede gezamenlijk gehuisveste meldingskamers voor politie, brandweer en ambulancediensten. Ultimo 2003 zijn de territoriale grenzen van de regio's in tegenstelling tot eerdere verwachtingen nog niet 100% congruent.

In februari 2003 hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie een convenant gesloten met de korpsbeheerders: het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003–2006. In dit convenant zijn onder andere prestatieafspraken voor de politie op landelijk niveau vastgelegd evenals afspraken over de te realiseren sterktegroei van 4 000 fte's.

prestatiegerichte aanpak

Inclusief de functionele inzetbaarheid van aspiranten is het aantal fte's in 2003 verder toegenomen ruim 1 000. De eerste resultaten van de prestatiegerichte aanpak zijn reeds zichtbaar. Zo toonde het aantal door de politie aan het OM overgedragen verdachten in 2003 bij vrijwel alle korpsen een stijgende lijn. In totaal werden 15 200 verdachten meer aangeleverd dan in 2002. Daarnaast heeft de rechterlijke macht circa 190 000 extra zaken behandeld, waarvan ruim 50 000 strafzaken. Ten opzichte van de begroting 2003 is dat een groei van meer dan 14% van het aantal zaken. In 2003 is het gestelde doel van een stijging van het aantal beschikbare plaatsen in het gevangeniswezen met 1 500 behaald en is het aantal taakstraffen met ruim 7 500 verhoogd. Ondanks deze forse uitbreidingen blijft de vraag naar sanctiecapaciteit echter groter dan het aanbod.

 Realisatie 2002Realisatie 2003
Aantal delicten5,1 mln.4,8 mln.
Functionele sterkte politie52 452ca. 53 500
Aantal aan OM overgedragen verdachten221 900237 100
Door ZM behandelde zaken1 551 2761 741 276
Sanctiecapaciteit12 51814 018

2.5 Zorg

hogere productie

Het kabinet streeft naar een kwalitatief goede, toegankelijke, doelmatige en betaalbare gezondheidszorg, waarbij de solidariteit zoveel mogelijk wordt gehandhaafd, met het terugdringen van de wachtlijsten en wachttijden als eerste speerpunt. Om de wachtlijsten in de zorg in 2003 tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, zijn er voor zowel de ziekenhuiszorg als voor de AWBZ-zorg extra middelen voor extra productie (het boter-bij-de-vis-principe) beschikbaar gesteld. De productie in de curatieve zorg en de AWBZ zorg is gestegen en de wachtlijsten zijn over de gehele linie gedaald. Dit heeft op veel plaatsen tot kortere wachttijden geleid. Deze productieverhoging is echter gepaard gegaan met forse overschrijdingen. De voorlopige realisatie van de middelen die in 2003 zijn ingezet voor extra productie is ruim € 2,2 mrd. hoger uitgevallen dan geraamd in de zorgnota 2003. Van deze € 2,2 mrd. heeft € 1,5 mrd betrekking op de AWBZ. In totaal is in 2003 €1,5 mrd. meer naar de zorg gegaan voor productie dan in 2002.

keuzevrijheid

Naast de aanpak van de wachtlijsten en -tijden zijn in de AWBZ in 2003 verdere veranderingen doorgevoerd die het systeem meer samenhangend hebben gemaakt en de cliënten meer keuzevrijheid hebben gegeven. Ter vergroting van de concurrentie tussen zorgaanbieders en meer keuzevrijheid voor de zorgvragers zijn sinds 1 april 2003 de AWBZ aanspraken in functies omschreven, waardoor aanbieders nu AWBZ-breed zorg kunnen aanbieden. Ook is de regeling voor persoonsgebonden budgetten (PGB) uitgebreid en vereenvoudigd. Met uitzondering van behandeling en verblijf, kunnen mensen nu voor alle functies kiezen voor een persoonsgebonden budget en zo de zorg geheel zelf regelen. Om het systeem voor de cliënten te vereenvoudigen zijn de bestaande drie pgb-regelingen opgegaan in één regeling.

zorgstelsel

Verder is er gewerkt aan de herziening van het zorgstelsel in de curatieve zorg, waaronder het totstandkomen van een standaardverzekering voor alle Nederlanders in 2006. Op het gebied van aanbodregulering is er in 2003 verder gewerkt aan een nieuwe bekostigingssystematiek voor de zorg, de diagnose behandeling combinaties (DBC).

Om arbeidsmarktknelpunten in de zorg aan te pakken is de opleidingscapaciteit in 2003 op diverse terreinen vergroot. De instroom van studenten in de initiële opleiding geneeskunde is vergroot tot in totaal 2800. De instroom in de opleiding tot medisch specialist is vergroot van 1 045 in 2002 tot 1 170 in 2003. Voorts is de instroom in de huisartsenopleiding uitgebreid van 466 in 2002 tot 500 in 2003.

Daarnaast is er voor de huisartsenzorg een opleiding gestart tot physician assistent en nurse practitioner, waardoor huisartsen zich meer kunnen richten op hun kerntaken.

2.6 Openbaar bestuur

modernisering overheid

In het afgelopen begrotingsjaar was er volop aandacht voor de modernisering van de overheid, bestuurlijke vernieuwing en een meer efficiënte werking van de collectieve sector. Er zijn eerste, belangrijke stappen gezet in de richting van de gekozen burgemeester, de invoering van een nieuw kiesstelsel en start van het project Andere Overheid. Met een hoofdlijnennotitie over de gekozen burgemeester die aan de Tweede Kamer werd gezonden is de aftrap gegeven voor een eerste verkiezing in 2006. Daarnaast is een hoofdlijnennotitie inzake de invoering van een nieuw kiesstelsel aan de Tweede Kamer gezonden. Daarin is uitgewerkt hoe kiezers naast hun landelijke stem ook een stem kunnen uitbrengen op een regionale kandidaat. In de tweede helft van 2003 is onder coördinerende verantwoordelijkheid van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties het Programma Andere Overheid van start gegaan. De kern van dit programma is de kabinetsvisie dat de overheid terughoudend moet zijn als het gaat om regelgeving en tegelijk efficiënt als het gaat om organisatie en uitvoering. Daarnaast moeten burgers en samenleving in staat zijn of worden gesteld hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet zich ten doel gesteld om de efficiency in de collectieve sector te verhogen.

efficiency collectieve sector

In 2003 is voor het eerst zichtbaar geworden tot welke departementale maatregelen dit heeft geleid. Het gaat om maatregelen zoals deregulering of vereenvoudiging van wet- en regelgeving.

Het gaat ook om het niet langer uitvoeren van taken of het efficiënter uitvoeren van taken. Dit heeft er mede toe bijgedragen dat in 2003 de omvang van de rijksdienst met circa 1 150 fte kon worden teruggebracht tot 116 950 fte.

2.7 Immigratie en integratie

toelatingsbeleid

In 2003 is gewerkt aan de verdere invulling van een restrictief toelatingsbeleid in Nederland. In het Hoofdlijnenakkoord is als voorwaarde voor gezinsvorming de inkomenseis gesteld op 120% van het minimumloon en de minimumleeftijd verhoogt tot 21 jaar. Naar verwachting zullen de maatregelen in april 2004 in werking treden.

Door tweede of volgende asielaanvragen niet meer in aanmerking te nemen, wordt voorkomen dat gefinancierde rechtsbijstand een zelfstandige bron vormt voor procedures. Ook is Nederland, samen met de UNCHR en enkele lidstaten, waaronder het VK en Denemarken, gestart met het onderzoeken hoe bescherming in de regio versterkt kan worden. Op 21 november 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de «Terugkeernota, maatregelen voor een effectievere uitvoering van het terugkeerbeleid» naar de Tweede Kamer gestuurd. De maatregelen hebben tot doel meer daadwerkelijk vertrek van vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven.

De effecten van de ingeslagen weg zijn duidelijk zichtbaar. In 2003 zijn ruim 5 200 minder nieuwe asielaanvragen ingediend dan in 2002. Door de lage instroom is de bezetting van de opvang verder afgenomen. Eind 2003 verbleven bijna 17 000 minder personen in de centrale opvang dan een jaar daarvoor. Ook de instroom van AMA's is in 2003 fors gedaald. De signaalwerking van de nieuwe vreemdelingenwet, het nieuwe AMA beleid en de start van de AMA campus, waar alleenstaande minderjarige asielzoekers op een actieve wijze worden voorbereid op hun terugkeer naar het land van herkomst, hebben wellicht een rol gespeeld bij de daling van de instroom.

 Realisatie 2002Realisatie 2003
Aantal asielaanvragen18 66713 402
Bezetting in personen per ultimo69 80052 780
Instroom AMA's3 2331 216

2.8 Ruimte, wonen, natuur en milieu

Ruimte en wonen

woningbouw

doorstroming

Sterke steden met een gevarieerd woningaanbod en een vitaal platteland met een eigen karakter staan centraal in het beleid gericht op ruimte, wonen, natuur en milieu. Met dit perspectief is ten aanzien van het ontwikkelingsbeleid voor stad en land in 2003 een visie ontwikkeld op de ruimtelijke ontwikkeling in de nieuwe Nota Ruimte, die binnenkort verschijnt. In deze nota wordt onder andere aandacht geschonken aan de teruglopende woningbouwproductie. Daar het kabinet zich ten doel heeft gesteld dit tij te keren zijn zogenaamde aanjaagteams aangesteld. Deze hebben er reeds toe geleid dat op een aantal locaties concrete afspraken zijn gemaakt tussen lokale en regionale partijen over de versnelling van de woningproductie. Vereenvoudiging van de regelgeving zal hier verder aan bijdragen. Om verloedering en onveiligheid tegen te gaan zijn in overleg met de 30 grootste gemeenten 56 prioriteitswijken geselecteerd waarvan de herstructurering met voorrang wordt aangepakt. Verder zijn stappen gezet om de doorstroming op de huizenmarkt te bevorderen en de investeringsbereidheid van verhuurders te vergroten. Hiertoe wordt in het huurbeleid op lange termijn meer ruimte gecreëerd, ondere andere door meer ruimte te geven bij het vaststellen van huurprijzen. In deze ontwikkeling blijft de aandacht voor het waarborgen van de betaalbaarheid voor specifieke groepen onverminderd.

Natuur en milieu

aanpak vogelpest

CO2 reductie

De pluimvee-sector werd in 2003 overvallen door de vogelpest (Aviaire Influenza). Overheidsingrijpen was noodzakelijk. Ter bestrijding van de ziekte en ter voorkoming van welzijnsproblemen zijn circa 30 mln. stuks pluimvee geruimd. De ingrepen van het kabinet tot bestrijding hebben ertoe geleid dat ruim 25 mln. kippen en kalkoenen werden geruimd. Vaccinatie kon uit hoofde van EU-regelgeving helaas niet worden toegepast. Voor het realiseren van de Kyoto-afspraken, een reductie van 6% van de emissie van broeikasgassen ten opzichte van 1990 ligt Nederland op koers. Een belangrijke Europese ontwikkeling is de publicatie van de richtlijn voor een Europees systeem van verhandelbare CO2 emissierechten. Hierdoor wordt de reductiedoelstelling voor de betrokken sectoren zeker gesteld, tegen de laagst mogelijke kosten.

2.9 Mobiliteit en infrastructuur

Het kabinet heeft in 2003 ingezet op het handhaven van het niveau van betrouwbaarheid en een betere benutting van rijksinfrastructuur. Op het gebied van hoofdwegen is in 2003 vooral onderhoud gepleegd aan het wegdek. In het kader van benutting is in juni 2003 de Spoedwet Wegverbreding van kracht geworden, waarmee de belangrijkste bereikbaarheidsknelpunten op het hoofdwegennet kunnen worden aangepakt.

bereikbaarheid

Om de bereikbaarheid en doorstroming op het wegennet verder te verbeteren zijn in 2003 onder meer de Westerscheldetunnel, Sijtwende, de A5 Verlengde Westrandweg en de reconstructie van de A9 bij het Kooimeerplein bij Alkmaar voltooid. Ook ten aanzien van de waterwegen is vooral gewerkt aan onderhoud. Om het aantal vertragingen voor treinreizigers te verminderen heeft het kabinet tezamen met de NS punctualiteitdoelstellingen vastgesteld. De doelstelling voor 2003 van 82% is gehaald, nagenoeg 83,1% van de treinen reed op tijd. In 2003 is verder gewerkt aan de realisatie van de megaprojecten HSL-Zuid en de Betuweroute. Het geplande moment van oplevering is niet gewijzigd.

veiligheid

Ter vergroting van de veiligheid heeft de implementatie van het Aanvalsplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (SVOV) veel aandacht gekregen. Onder deze paraplu zijn onder andere het aantal toezichthouders op tram en metro uitgebreid. De Spoorwegpolitie werd uitgebreid met 3 extra «Veel Voorkomende Criminaliteitsteams». Het 3e team is sinds 2004 operationeel. De geplande maatregelen ter vermindering van het aantal verkeersdoden en -gewonden, zoals invoering van de verplichte dode hoekspiegel voor vrachtwagens, uitbreiding van het inhaalverbod voor vrachtwagens, verbetering van de veiligheid voor motorrijders, verbetering van de verkeershandhaving, verkeerseducatie in de basisvorming, zijn vrijwel allemaal uitgevoerd.

2.10 Internationaal

Ontwikkelingssamenwerking

effectievere samenwerking

Armoedebestrijding blijft de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de Millennium Development Goals (MDG's) vormen daarbij de leidraad.

Doha Development Agenda

De kwaliteit en effectiviteit van het beleid is bevorderd door onder meer het concentreren van de bilaterale samenwerking op 36 in plaats van 49 landen. In het kader van een effectieve sectorale benadering is de reductie van het aantal sectoren per land tot maximaal drie ingezet. De effectiviteit is verder verhoogd door goede coördinatie tussen donoren, harmonisatie van procedures alsmede versterkte planning, monitoring en evaluatie. Burgers, bedrijven en organisaties zijn meer bij ontwikkelingssamenwerking betrokken door het stimuleren van kennisuitwisseling en het sluiten van partnerschappen. In 2003 is gestreefd om ook ontwikkelingslanden te laten profiteren van de mondialisering door meer aandacht te vragen voor coherentie dossiers op landbouwgebied (o.a. het katoendossier) en het bevorderen van een grotere participatie van ontwikkelingslanden in de concrete invulling van de «Doha Development Agenda» van de Wereldhandelsorganisatie WTO. In de voorbereiding van de vijfde Ministeriële Conferentie in Cancún werd op het gebied van het intellectuele eigendom (TRIP's-verdrag) in relatie tot medicijnen een akkoord bereikt dat de export van goedkope medicijnen naar landen zonder productiecapaciteit mogelijk maakt. Helaas is de Conferentie in Cancún uiteindelijk toch mislukt door gebrek aan duidelijke concessies en onoverbrugbare verschillen van inzicht over bepaalde onderwerpen.

schuldkwijtschelding

Nederland heeft zich in internationaal verband ingezet voor een gecoördineerde aanpak van het internationale schuldenprobleem en zal dat ook blijven doen. In verband met enkele te verwachten grote kwijtscheldingen in de Club van Parijs heeft het kabinet besloten de raming van kwijtschelding van exportkredietvorderingen (schuldverlichting) te verhogen met € 300 mln. In 2003 heeft de verwachte schuldkwijtschelding zich niet voorgedaan. In lijn met het kabinetsbeleid zijn deze vrijvallende middelen ingezet om de 0,8%-BNP-prestatie te handhaven. Gerekend over 2003 heeft Nederland aan de internationale afspraken over het ODA-volume voldaan.

Vrede en Veiligheid

bestrijdingsterrorisme

buitenlandse operaties

De nieuwe bedreigingen voor de vrede en veiligheid in de wereld (terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, internationale criminaliteit en instabiele regio's met falende staten) vragen om een internationaal antwoord. In december 2003 werd in de NAVO het besluit genomen om een permanente intelligence eenheid op te richten om de terrorismedreiging beter in kaart te brengen. In de EU zijn regionale en thematische dreigingsanalyses tot stand gekomen die een operationele vertaalslag moeten krijgen in anti-terrorismeprogramma's in derde landen. Waar mogelijk zullen anti-terrorismeclausules worden opgenomen in verdragen met derde landen. Ook zijn afspraken gemaakt voor betere coördinatie tussen de EU en de NAVO inzake burgerbescherming na een terroristische aanval. Voorts werd in 2003 onder meer gewerkt aan de verdere uitvoering van het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid door de versterking van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), van de Koninklijke marechaussee en van de Bijzonder Bijstandseenheden van het Korps mariniers. Nederland leverde ook een bijdrage aan een aantal crisisbeheersingsoperaties, waaronder in NAVO-verband in Afghanistan en op de Balkan. Daarnaast nam ons land deel aan SFIR, de stabilisatiemacht in Irak en aan de VN-operatie UNMIL in Liberia. Het Europese veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) heeft zich in 2003 verder ontwikkeld. In dat verband nam Nederland deel aan de EU-politiemissies in Bosnië en Macedonië.

In de Berlijn-Plus-regeling werden goede afspraken gemaakt tussen de EU en de NAVO op het gebied van operaties. Tevens ontwikkelde de EU een eigen veiligheidsstrategie en kwam er een EU-non-proliferatiestrategie tot stand. Tenslotte kan Nederland terugkijken op een succesvol voorzitterschap van de OVSE.

Tabel 2.1. Uitgaven Miljoenennota 2003 en realisatie
Netto uitgaven (x €  miljard)MN2003FJR2003Verschil
Sociale zekerheid en arbeidsmarkt56,455,9-/- 0,5
Onderwijs15,315,50,2
Kennis en innovatie8,48,70,2
Veiligheid6,77,10,3
Zorg39,341,62,3
Immigratie en integratie1,42,00,6
Ruimte, wonen natuur en milieu4,03,6-/- 0,4
Mobiliteit en infrastructuur8,49,00,5
Ontwikkelingssamenwerking4,74,4-/- 0,3
Vrede en veiligheid7,06,8-/- 0,2

3. Budgettair beeld

3.1 Verslechtering budgettair beeld

In budgettair opzicht is de Nederlandse situatie in 2003 flink ongunstiger uitgekomen dan bij het indienen van de begroting werd verwacht. De economische groei in 2003 is naar huidige inzichten uitgekomen op – 0,7% en valt daarmee uiteindelijk ruim 2%-punt lager uit dan bij het indienen van de Miljoenennota 2003 werd geraamd. Hiermee blijft de groei flink achter bij die van de rest van het eurogebied. Door deze tegenvallende groei zijn de overheidsfinanciën flink verslechterd.

overheidsinkomsten

saldo lokale overheden

Dit is vooral zichtbaar bij de ontwikkeling van de overheidsinkomsten. Deze zijn naar huidige inzichten uitgekomen op 171,5 miljard euro, dat is circa 9 miljard lager dan in Miljoenennota 2003 werd verwacht. Daarnaast is sprake van een forse verslechtering van 3,5 miljard euro van het saldo van de lokale overheden.

Het totale uitgavenkader 2003 laat een beperkte overschrijding zien van 0,4 miljard euro. Daarbij valt op dat de uitgavendisciplinesector Sociale Zekerheid een onderschrijding vertoont en de Zorg een forse overschrijding van 1 miljard euro, vooral door tegenvallers bij de curatieve zorg.

overschrijding 3%-tekortgrens

Het EMU-saldo is door de tegenvallende ontvangsten en uitgaven uiteindelijk uitgekomen op – 3,2% BBP, terwijl bij het indienen van de begroting nog werd uitgegaan van een klein tekort van 0,5% BBP. De oorspronkelijk ruime marge tot de 3%-tekortgrens is in 1½ jaar geheel verdwenen, en uiteindelijk is zelfs sprake van een overschrijding van deze grens. Zonder de getroffen maatregelen van circa 0,7% BBP zou de 3%-tekortgrens nog forser overschreden zijn.

Als gevolg van het slechte presteren van de Nederlands economie, ook in vergelijking met andere Europese landen, is het EMU-saldo van Nederland in 2003 onder het Europese gemiddelde gekomen, terwijl het Nederlandse saldo in voorgaande jaren nog boven het Europese gemiddelde lag.

Grafiek 3.1.1: EMU-saldo Nederland en EMU-saldo van de EU-15 (in % BBP)

kst-29540-1-6.gif

Het grotere tekort heeft ook zijn weerslag gehad op de schuld. De EMU-schuld is uitgekomen op 248,8 miljard euro wat overeenkomt met 54,8% BBP. Bij Miljoenennota 2003 werd nog uitgegaan van een schuld van 49,8%.

voorlopige karakter van de cijfers

Box voorlopige karakter van de cijfers

Het Financieel Jaarverslag geeft een zo actueel en definitief mogelijk beeld van de budgettaire ontwikkelingen gedurende het afgelopen jaar. Het geeft een verdere actualisering van de cijfers uit de Voorlopige Rekening, en tevens aanvullende informatie omtrent de wijzigingen. Waar in de Voorlopige Rekening de cijfers over de uitgaven en inkomsten die via de rijksbegroting lopen reeds een definitief karakter hebben, kennen de uitgaven en inkomsten die via de sociale fondsen lopen nog een zeer voorlopig karakter. In het Financieel Jaarverslag hebben ook deze uitgaven en inkomsten daarentegen een meer definitief karakter. Echter daarmee zijn niet alle cijfers definitief vaststaand, met name bij de zorg en de lokale overheid kunnen nog wijzigingen optreden. In de zomer volgend op het betreffende begrotingsjaar verschijnen de Nationale Rekeningen van het CBS. Dit kan er toe leiden dat de cijfers zoals gepubliceerd in het Financieel Jaarverslag worden gewijzigd. De Nationale Rekeningen zijn pas drie jaar na afloop van het begrotingsjaar definitief.

macro-economische kernvariabelen

Bij het opstellen van de budgettaire ramingen wordt uitgegaan van een aantal belangrijke macro-economische kernvariabelen. De daadwerkelijke uitkomst van de economische kernvariabelen beïnvloedt de realisatie van de begroting. De ramingen ten tijde van Miljoenennota 2003 zijn gebaseerd op de MEV 2003. De (voorlopige) realisaties zoals gepresenteerd in dit jaarverslag zijn vooral ontleend aan het CEP 2004 en op onderdelen geactualiseerd op basis van recente CBS-publicaties.

Tabel 3.1.1: Overzicht macro-economische kernvariabelen 2003
 MN 2003FJR 2003Verschil
Volumegroei BBP (in %)– 0,7– 2¼
Prijs BBP (in %)3– ¼
BBP (x € miljard)470454– 16
Contractloon marktsector (in %)– ½
Consumentenprijsindex (in %)2– ½
Werkloosheid (x 1000 personen)38539611
Aantal werkloosheidsuitkeringen (x 1000 arbeidsjaren)670608– 62
Rente (in %)54– 1
Eurokoers (niveau, dollars per euro)1,001,130,13
Olieprijs (in $)24,528,94,4

De bijstellingen in het economische beeld zijn, zoals toegelicht in hoofdstuk 1, fors geweest. Het BBP-volume is vorig jaar naar huidige inzichten gekrompen met 0,7%. Sinds 1982, toen de economie kromp met 1,2%, is de groei niet meer zo laag geweest.

begrotingselasticiteit

overheidsinkomsten

Net als in het Financieel Jaarverslag 2002 kan de verslechtering van het budgettaire beeld ook in dit Financieel Jaarverslag echter niet volledig worden toegeschreven aan de economie. Het effect van een tegenvallende economische groei op het begrotingssaldo kan worden geschat met behulp van de gemiddelde begrotingselasticiteit uit het verleden zoals berekend door de OESO. Op basis van deze begrotingselasticiteit (van 0,66, waarvan 0,40 voor de inkomsten en 0,26 voor de uitgaven) valt te verwachten dat een groeitegenvaller van 2¼%-punt een negatief effect heeft op het EMU-saldo van 1½%-punt. Het EMU-saldo is echter 2,7%-punt lager uitgekomen. Dit betekent dat het EMU-saldo ruim 1%-punt meer is tegengevallen dan op basis van de begrotingselasticiteit verwacht mag worden. Dit valt grotendeels te verklaren uit de ontwikkeling van de overheidsinkomsten. Deze inkomsten vallen bijna 2% BBP tegen, terwijl – uitgaande van de bijdrage van de overheidsinkomsten aan de begrotingselasticiteit – slechts een tegenvaller van 1% BBP viel te verwachten. De feitelijke tegenvaller is onder meer groter vanwege relatief grote tegenvallers bij de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting (zie ook paragraaf 3.3).

werkloosheid

Een andere opvallende ontwikkeling, die blijkt uit tabel 3.1.1 is dat het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen (– 62 duizend) is meegevallen, terwijl de werkloosheid (+ 11 duizend) is tegengevallen. Het is een bekend gegeven dat de ontwikkeling van het aantal werkloosheidsuitkeringen kan afwijken van de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking. Alleen mensen die zelf opgeven dat zij in de afgelopen tijd actief werkzoekend zijn geweest, worden tot de werkloze beroepsbevolking gerekend. Tevens geldt dat niet iedereen recht heeft op een werkloosheidsuitkering bij werkloosheid. Zo hebben toetreders tot de arbeidsmarkt met een verdienende partner geen recht op een uitkering. Bij het doorvertalen van de werkloosheid naar het effect op de begroting (het aantal werkloosheidsuitkeringen) wordt hiermee rekening gehouden. Toch is vorig jaar de ontwikkeling van het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen sterk overschat. Dit zit vooral in een verkeerd geschatte ontwikkeling van het aantal mensen met een bijstandsuitkering. Het CPB heeft daarom een nieuwe ramingsmethode ontwikkeld1, die voor het eerst bij CEP 2004 is toegepast. Belangrijk verschil met de oude methode is dat nu rekening wordt gehouden met een vertraagde doorwerking van een mutatie in de werkloze beroepsbevolking in het aantal bijstandsuitkeringen. Tot nu toe werd van een onvertraagd verband uitgegaan. Een mutatie in de werkloze beroepsbevolking leidt op korte termijn echter slechts tot een geringe mutatie in het aantal bijstandsgerechtigden en voornamelijk tot een verandering in het aantal mensen met een WW-uitkering. Door meer dan in het verleden rekening te houden met de vertraagde doorwerking van de werkloosheidsontwikkeling in het bijstandsvolume kan een betere inschatting van het aantal bijstandsuitkeringen worden gemaakt, waardoor ook het macrobudget voor het inkomensdeel van de WWB nauwkeuriger kan worden geraamd en vastgesteld.

3.2 Uitgaventoetsing

reële uitgavenkaders

Deze paragraaf gaat in op de ontwikkeling van de uitgaven en de toetsing hiervan aan het uitgavenkader. Een belangrijk onderdeel van de begrotingsregels van het kabinet is het hanteren van vaste reële uitgavenkaders. Onderstaande tabel geeft op verschillende momenten de toetsing aan het uitgavenkader weer voor het jaar 2003. Het uitgavenkader zoals vastgesteld door het huidige kabinet (en weergegeven in de Miljoenennota 2004) geldt hierbij als uitgangspunt. Omdat het EMU-tekort ook al ten tijde van de Miljoenennota 2004 boven de signaalwaarde van 2,5% BBP lag zijn toen aanvullende maatregelen genomen. De uitgavenramingen ten tijde van de Miljoenennota 2004, waarin deze maatregelen zijn verwerkt, zijn in onderstaande tabel weergegeven en gelden als aanvullend toetsingskader.

Tabel 3.2.1: De netto uitgaven, uitgavenkader en toetsing in 2003* (x € miljard)
 RBG-engSZAZorg**Totaal
A. Netto-uitgaven    
1. Totale netto-uitgaven stand MN 200392,756,434,1183,1
Nominaal– 0,38– 0,140,15– 0,4
Rente– 0,42  – 0,4
HGIS– 0,28  – 0,3
EU– 0,31  – 0,3
GF/PF– 0,24  – 0,2
Werkloosheid en Bijstand – 0,48 – 0,5
Ombuigingen– 0,55– 0,54– 0,34– 1,4
Intensiveringen1,050,440,812,3
Overig0,110,161,892,2
2. Totale netto-uitgaven stand FJR 200391,756,036,5184,2
     
B. Uitgavenkader    
3. Uitgavenkader MN 200491,856,535,5183,7
4a. Uitgavenkader FJR 200391,856,535,6183,8
4b. Uitgavenniveau Miljoenennota 200491,756,435,7183,8
     
C. Uitgaventoetsing    
5a. Toetsing aan uitgavenkader (5a=2–4a)– 0,1– 0,51,00,4
5b. Toetsing aan uitgavenniveau Miljoenennota 2004 (5b=2–4b)0,1– 0,40,80,4

* Als gevolg van afronding kan de som der delen 0,1 afwijken van het totaal.

** Betreft IJklijn zorg.

uitgavenoverschrijding zorgsector

In bovenstaande tabel wordt de ontwikkeling van de uitgaven sinds de ontwerpbegroting weergegeven, alsmede de uitgaventoetsing aan zowel het uitgavenkader als aan het aanvullende toetsingskader (het geraamde uitgavenniveau conform de Miljoenennota 2004). Uit de tabel kan worden afgelezen dat het aanvullende toetsingskader met 0,4 miljard euro wordt overschreden. De uitgaven van de Zorg overschrijden het aanvullende kader met 0,8 miljard. Daartegenover staat dat de uitgaven van de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt 0,4 miljard lager zijn dan het aanvullende uitgavenkader. Dit is gezien het economische beeld opmerkelijk. Eén van de oorzaken is, zoals hiervoor is toegelicht, dat de invloed van de toename van de werkloosheid op het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen in de Miljoenennota 2003 werd overschat. De uitvoeringsmeevallers bij de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt treden dan ook vooral op bij de werkloosheidsregelingen (WW en bijstand). Net als vorig jaar, was ook in 2003 sprake van een forse uitgavenoverschrijding in de zorgsector. Dit bevestigt het beeld dat een betere beheersing van de zorguitgaven een belangrijke prioriteit is en blijft. De tegenvallers bij de zorg doen zich in 2003 voor bij de gehandicaptenzorg, de eigen betalingen AWBZ, de ouderenzorg, de hulpmiddelen, de afrekening V&V, de financiering curatieve zorg en de apothekersbonussen. Hier staan overigens meevallers bij de GGZ, de geneesmiddelen en de financiering van de V&V tegenover.

3.3 De ontvangsten en lastenontwikkeling

In de Miljoenennota 2003 waren verschillende inkomensverhogende maatregelen opgenomen om de overheidsfinanciën in 2003 weer op orde te krijgen om aan het einde van de kabinetsperiode perspectief op schuldreductie te blijven behouden. Tevens zou hiermee ruimte worden gecreërd voor lastenverlichtende maatregelen in latere jaren bijvoorbeeld ten behoeve van de invoering van het nieuwe zorgstelsel.

lastenmaatregelen

De voorgenomen lastenmaatregelen voor 2003 zoals die zijn opgenomen in de ontwerpbegroting zijn inclusief de amendementen van de Kamer bij de behandeling van het Belastingplan en het Najaarsoverleg, waaronder de aanpassing van de spaarloonregeling, ook feitelijk doorgevoerd. De conditionele lastenverlichting van – 0,5 miljard is ingezet voor de loonmatiging zoals overeengekomen in het Najaarsoverleg. Daarnaast hebben hogere zorgkosten geleid tot 0,6 miljard hogere zorgpremies en is de AWBZ premie met 0,5 miljard verhoogd. In totaliteit is de lastenontwikkeling 0,5 miljard euro hoger uitgekomen dan in de ontwerpbegroting is gepresenteerd en komt hiermee uit op 3,8 miljard euro.

tegenvallende inkomsten

Ondanks de inkomensverhogende maatregelen zijn de belastingen en premieopbrengsten in 2003 sterk teruggelopen. Dit is vooral het gevolg van tegenvallende inkomsten. Onder invloed van de verslechterende economie, zijn de ontvangsten 8,9 miljard lager uitgekomen dan de raming in de ontwerpbegroting. Dit komt overeen met een verslechtering van het EMU-saldo met bijna 2%-punt.

Tabel 3.3.1: Ontwikkeling van de opbrengst belastingen, premies en gasbaten op EMU-basis (x € miljard)*
 MN 2003FJR 2003Verschil
Belastingen112,1103,9– 8,2
Premies66,165,2– 1,0
Gasbaten2,22,40,2
Totaal180,4171,5– 8,9

* In de bijlage is een uitgebreide toelichting opgenomen van de ontwikkeling van de inkomsten.

aanvullende maatregelen

Conform de begrotingsregels van het nieuwe kabinet, zijn in eerste instantie geen aanvullende maatregelen genomen, maar is ervoor gekozen om de automatische stabilisatoren te laten werken door de inkomstentegenvaller op te vangen via een verslechtering van het EMU-saldo. Nadat de signaalwaarde voor het EMU-tekort van 2,5% BBP in zicht kwam, is besloten om aanvullende maatregelen te nemen in de zomer van 2003. Voor de lastenkant heeft dit voor 2003 geleid tot een verhoging van de AWBZ-premie met 0,5% per 1 juli.

Belastingen

belastingontvangsten

De tegenvallende ontwikkeling van de belastingontvangsten van 8,2 miljard wordt voor 3,3 miljard veroorzaakt door de doorwerking van de tegenvaller uit 2002 en voor 5,7 miljard door een tegenvallende endogene ontwikkeling. Hiertegenover staat een opwaartse autonome bijstelling van 0,9 miljard die voor het grootste gedeelte niet het gevolg is van beleidsmaatregelen, maar het saldo vormt van nabetalingen en gerechtelijke uitspraken. In bijlage B3 wordt een uitgebreide toelichting gegeven van de verschillende factoren.

Tabel 3.3.2 Ontwikkeling belastingontvangsten vanaf MN 2003 gesplitst naar oorzaak (x € miljard)
Miljoenennota 2003112,1
  
Totale mutatie– 8,2
  
doorwerking 2002– 3,3
  
Endogeen– 5,7
wv VPB– 2,3
wv dividendbelasting– 0,3
wv loon-/inkomstenbelasting– 1,5
wv omzetbelasting– 0,9
wv regulerende energiebelasting– 0,5
wv overig– 0,3
  
Autonoom0,9
  
FJR103,9

progressiefactor

De tegenvallende endogene ontwikkeling van de belastingontvangsten wordt deels veroorzaakt door de economische groei die lager is uitgekomen dan werd geraamd in de ontwerpbegroting. De inkomsten zijn echter sterker gedaald dan de verslechtering van het BBP. Dit komt tot uiting in de ontwikkeling van de progressiefactor, die de verhouding weergeeft van de endogene ontwikkeling van de belastingontvangsten ten opzichte van de nominale groei van het BBP. Op de lange termijn zal in de regel gelden dat de belastingontvangsten zich overeenkomstig het BBP ontwikkelen, zodat de progressiefactor zich rond de 1 beweegt. Op middellange termijn kan de progressiefactor hier overigens van afwijken onder invloed van de vergrijzing.

In 2002 is de progressiefactor iets onder de 0 uitgekomen. In het FJR van vorig jaar is aangegeven dat dit zeer uitzonderlijk was. In 2003 is de progressiefactor op – 0,8 uitgekomen. Dit betekent dat zich bij een nominale BBP-groei een negatieve nominale ontwikkeling van de belastingontvangsten heeft voorgedaan. Dit is nog niet eerder in deze mate voorgekomen.

Figuur 3.3.1: Progressiefactor belastingen op kasbasis

kst-29540-1-7.gif

De sterke terugval is het gevolg van het feit dat de componenten van het BBP waarover belasting wordt geheven sterker zijn gedaald dan de verslechtering van het BBP van 2¼%. Het gaat daarbij om de verslechtering van de particuliere consumptie met 3½% waardoor de ontvangsten in de omzetbelasting lager zijn uitgekomen dan geraamd in de ontwerpbegroting. Veruit de grootste tegenvaller (4,7 miljard) wordt veroorzaakt tegenvallende ontvangsten in de VPB. Dit wordt veroorzaakt door de doorwerking van de tegenvaller uit 2002, de tegenvallende winstontwikkeling van bedrijven en een vertraging in het kaspatroon.

Premies

premieontvangsten

De premieontvangsten 2003 op EMU-basis worden geraamd op 65,2 miljard euro. Dit is 1,0 miljard euro lager dan in Miljoenennota 2003. Deze tegenvallende ontwikkeling wordt voor 0,8 miljard veroorzaakt door een tegenvallende endogene ontwikkeling en voor 0,8 miljard door een neerwaartse autonome bijstelling. Hiertegenover staat een opwaartse bijstelling van 0,7 miljard door de doorwerking van de meevaller uit 2002. In bijlage B3 wordt een nadere toelichting gegeven van de verschillende factoren.

Tabel 3.3.3 Raming van de premie-ontvangsten FJR 2003 t.o.v. Ontwerpbegroting 2003 op EMU-basis (x € miljard)
 MN 2003FJR 2003verschil
Volksverzekeringen incl WAZ35,734,1– 1,6
Werknemersverzekeringen30,431,10,7
Totaal66,165,2– 1,0

De tegenvallende endogene ontwikkeling wordt veroorzaakt door de economische groei die lager is uitgekomen dan werd geraamd in de ontwerpbegroting. De premie inkomsten zijn echter minder sterk gedaald dan de verslechtering van het BBP, hetgeen wordt verklaard doordat de voor de premieontvangsten relevante indicatoren als de werkgelegenheidsontwikkeling minder sterk zijn verslechterd dan de economische groei en de loonontwikkeling uiteindelijk zelfs hoger is uitgekomen dan oorspronkelijk geraamd. De neerwaartse autonome bijstelling houdt verband met de nabetalingen aan het Rijk waar de verhoging van de AWBZ premie tegenover staat.

3.4 EMU-saldo en EMU-schuld

Ten opzichte van de Miljoenennota 2003 is het EMU-saldo 2,7 procentpunt lager uitgekomen. Zonder de aanvullende maatregelen was het tekort nog hoger uitgekomen. De verslechtering van het EMU-saldo en het lagere nominale BBP hebben ertoe geleid dat de EMU-schuldquote is bijgesteld van 49,8% BBP in de Miljoenennota 2003 naar 54,8% BBP in dit Financieel Jaarverslag.

Tabel 3.4.1: Ontwikkeling EMU-saldo en EMU-schuld 2003 (in % BBP)
 MN 2003FJR 2003Verschil
EMU-saldo– 0,5– 3,2– 2,7
EMU-schuld49,854,85,0

De laatste jaren hebben de automatische stabilisatoren grotendeels kunnen werken. Het kabinet heeft de verslechtering van het EMU-saldo, waartoe de tegenvallende groei leidde, deels geaccepteerd. Deze verslechtering is echter niet volledig geaccepteerd. Zonder de getroffen maatregelen zou het EMU-tekort nog groter zijn geweest en bijna op 4% zijn uitgekomen. In dat geval zou het perspectief op begrotingsevenwicht, en daarmee ook op het bereiken van houdbare overheidsfinanciën, nog verder achter de horizon zijn verdwenen. Het grotere tekort heeft zijn weerslag op de schuld. De EMU-schuldquote is in 2003 weer opgelopen na jaren van gestage daling. Met een schuldquote van 54,8% BBP zit Nederland nog wel 5%-punt onder de 60%-grens uit het verdrag van Maastricht.

Grafiek 3.4.1: Ontwikkeling EMU-saldo (rechterkolom) en EMU-schuldquote (linkerkolom), periode 1990–2003

kst-29540-1-8.gif

lokale overheden

Het EMU-saldo bestaat uit de saldi van verschillende delen van de collectieve sector. Uit onderstaande tabel blijkt dat niet alleen het saldo van de centrale overheid is verslechterd (met 7,8 miljard euro), maar ook het saldo van de lokale overheden (met 3,5 miljard euro). Het saldo van de lokale overheden is in een laat stadium van de begrotingsuitvoering relatief sterk verslechterd. Hiervoor zijn verschillende oorzaken. Een belangrijke factor zijn vermoedelijk de teruglopende opbrengsten uit grondverkopen. Daarnaast speelt wellicht een rol dat de gemeenten hun uitgaven onvoldoende hebben aangepast aan de sterk verminderde groei van de rijksbijdrage. Zij teren daarnaast mogelijk bewust in op hun – soms niet onaanzienlijke – reserves. Zo kunnen de opbrengsten uit de verkoop van aandelen worden aangewend voor bijvoorbeeld de aanleg van wegen of voor stadsvernieuwing. Omdat de opbrengst van aandelenverkoop niet relevant is voor het EMU-saldo heeft dit een negatief budgettair effect terwijl tegelijkertijd sprake is van een sluitende gewone dienst, zoals de gemeentewet voorschrijft.

Tabel 3.4.2: Aansluiting EMU-saldo 2003 van MN 2003 naar FJR 2003 (x € miljard)
EMU-saldo MN 2003– 2,2
1. Mutatie Centrale Overheid (Rijk)*– 7,8
2. Mutatie Sociale Fondsen– 0,9
3. Mutatie Lokale Overheid*– 3,6
EMU-saldo FJR 2003– 14,4

* Hierbij is het effect van het BTW-compensatiefonds tussen de sector rijk en de sector lokale overheid neutraal verwerkt.

nominale schuld

De nominale schuld is in 2003 met circa 14,9 miljard euro toegenomen van 234 miljard euro naar 248,8 miljard euro. De onderstaande tabel geeft de mutatie in de EMU-schuld weer tussen 2002 en 2003. Het EMU-saldo is niet de enige factor die van belang is voor de mutatie in de EMU-schuld. Naast de mutatie in het EMU-saldo zijn de zogenoemde kas-transactieverschillen1 en financiële transacties – bijvoorbeeld verkoop aandelen KPN – relevant voor de bepaling van de mutatie in de schuld. De verslechtering van de EMU-schuld van 14,9 miljard euro tussen ontwerpbegroting en dit FJR wordt vooral veroorzaakt door het lagere EMU-saldo dan geraamd in 2003 (12,2 miljard) en de doorwerking (na ontwerpbegroting 2003) van het tegenvallende EMU-saldo in 2002 op de EMU-schuld per 1 januari 2003 (3,4 miljard).

Tabel 3.4.3: Aansluiting EMU-schuld ultimo 2002 naar FJR 2003 (x € miljard)
 MN03RealisatieVerschil
1. EMU-schuld 1 januari 2003230,6234,03,4
2. EMU-saldo2,214,412,2
3. Kas-transactieverschillen/financiële transacties en overig1,10,4– 0,7
4. EMU-schuld ultimo 2003233,9248,814,9

Nederland zakt weg

De meeste lidstaten van de Europese Unie zijn in 2003 geconfronteerd met een verslechtering van het EMU-saldo onder invloed van de zwakke conjunctuur in Europa. Nederland is met een EMU-saldo van – 3,2% in 2003 in de staart van het peloton terechtgekomen. Nog maar 2 landen hebben een slechter EMU-saldo en 12 landen hebben een beter EMU-saldo. In 2003 hebben nog maar 6 landen van de EU-15 een overschot. Het gemiddelde EMU-tekort van de EU-15 ligt met 2,6% BBP nog maar 0,4%-punt verwijderd van de 3%-grens.

Tabel 3.4.4: overzicht ontwikkeling EMU-saldo van Nederland in Europees perspectief; in % BBP
 2001 2002 2003
Lux6,3Fin4,3Fin2,3
Fin5,2Lux2,7Den1,5
Den3,1Den1,7Zwe0,7
Zwe2,8Bel0,1Sp0,3
Ier1,1Sp0,0Bel0,2
VK0,7Zwe0,0Ier0,2
Bel0,5Ier– 0,2Lux– 0,1
Oos0,2Oos– 0,2Oos– 1,1
Ned– 0,0Gri– 1,4It– 2,4
Sp– 0,4VK– 1,6Por– 2,8
Gri– 1,4Ned– 1,9Gri– 3,0
Fra– 1,5It– 2,3VK– 3,2
It– 2,6Por– 2,7Ned– 3,2
Dui– 2,8Fra– 3,2Dui– 3,9
Por– 4,4Dui– 3,5Fra– 4,1

Bron: Europese Commissie, Spring Economic Forecasts 2004–2005.

EMU-schuldquote

De gemiddelde EMU-schuld in de EU bedroeg 64% BBP in 2003. De Nederlandse schuldquote van 54,8% BBP ligt ruim onder het gemiddelde en eveneens onder de referentiewaarde van 60% BBP. Luxemburg heeft met 4,9% BBP de kleinste schuldquote; drie landen (Griekenland, België en Italië) hebben een schuldquote van boven de 100%. Naast deze drie landen hebben ook Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, een EMU-schuldquote die hoger is dan de referentiewaarde van 60% BBP.

Grafiek 3.4.2: De EMU-schuld in Europees perspectief

kst-29540-1-9.gif

Bron: Persbericht Eurostat 16 maart 2004.

4. Resultaatgericht management

4.1 Inleiding

VBTB-denken

Het begrotingsjaar 2003 was de tweede volledige VBTB-begrotingscyclus. De overheid heeft het VBTB-denken bij in het bijzonder de beleidsvorming nog meer geïnternaliseerd. De toegenomen aandacht voor te bereiken resultaat vergroot ook de aandacht voor zaken die het bereiken van dit doel in de weg staan. In het bijzonder gaat het hierbij om té veel (en vooral té gedetailleerde) regels en té veel bureaucratie. Het kabinet heeft dan ook van het verminderen van regels en bureaucratie een prioriteit gemaakt, zodat de overheid uiteindelijk slagvaardiger kan opereren.

In 2003 zijn hiertoe concrete stappen gezet. Wat betreft de bedrijfsvoering van de rijksoverheid is sprake van een heroriëntatie op de vele ongetwijfeld goedbedoelde, maar ook als belastend ervaren activiteiten en initiatieven op dit gebied. Veel van deze initiatieven droegen niet bij aan effectiever overheidsmanagement. Een heroverweging was dan ook noodzakelijk. Een belangrijke stap werd hierbij gezet door het SG-beraad, dat instemde met het voornemen van de secretarissen-generaal van de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verantwoordelijk voor de inrichting van de financiële functie respectievelijk de personele functie, om te komen tot een eenvoudigere en meer gefocuste bedrijfsvoering. Dit gedachtegoed staat inmiddels centraal bij het denken over de inrichting van het financieel management.

In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de inhoud en uitwerking van dit voorstel. In paragraaf 4.3 en paragraaf 4.4 wordt ingegaan op enkele rijksbrede bedrijfsvoeringthema's.

4.2 Een eenvoudigere en meer gefocuste bedrijfsvoering

Een eerste belangrijk voornemen bij het eenvoudiger maken van de bedrijfsvoering, bezien vanuit de financiële functie, was het actualiseren en het beoordelen van de toegevoegde waarde van de bestaande wet- en regelgeving. Tevens is gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van regelgeving via internet. De deregulering van de financiële wet- en regelgeving zal mogelijk een nieuwe impuls krijgen als de evaluatie van VBTB en het interdepartementaal beleidsonderzoek naar de regeldruk en de controletoren binnen het rijk zijn afgerond (zomer 2004).

baten-lastenstelsel

Een ander voornemen van het kabinet betreft het stopzetten van de invoering van een baten-lastenstelsel voor het rijk (het Eigentijds Begrotingsstelsel). Het kabinet heeft zich bij de verdere uitwerking hiervan nog eens beraden over de meerwaarde van een rijksbrede invoering. Hierbij is gebleken dat een baten-lastenstelsel alleen zichtbare meerwaarde heeft voor de bedrijfsmatige onderdelen van de rijksoverheid. Daarvoor is echter het model ontwikkeld van diensten met een baten-lastenstelsel (voorheen agentschappen). De al ingezette lijn om bedrijfsmatige onderdelen om te vormen tot diensten die een baten-lastenstelsel voeren wordt dan ook voortgezet. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd per brief.1

4.3 Een resultaatgerichte overheid

VBTB-evaluatie

VBTB-evaluatie

Inmiddels is een begin gemaakt met de evaluatie van VBTB en de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid. Na het zomerreces 2004 zal de Tweede Kamer de resultaten van deze evaluatie en het kabinetsstandpunt daarbij ontvangen. In de evaluatie staat de vraag centraal in hoeverre de doelstellingen van VBTB zijn gerealiseerd en waar mogelijkheden voor verbetering liggen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een interdepartementaal evaluatiesecretariaat, aangestuurd door het overleg van directeuren FEZ. Het evaluatiesecretariaat wordt inhoudelijk terzijde gestaan door een onafhankelijke begeleidingscommissie.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

bedrijfsvoeringsparagraaf

In de eerste helft van 2003 is het implementatietraject van het referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering tussentijds geëvalueerd. Geconcludeerd werd dat het hebben van een systematische sturing en beheersing van bedrijfsprocessen (management control) en een visie op bedrijfsvoering van groot belang is. Risicoanalyses kunnen hierbij helpen. Voorwaarde bij de departementale vormgeving van management control is echter wel dat eenvoud en pragmatisme voorop staan. De ministeries krijgen dan ook een grotere vrijheid om dit naar eigen inzicht in de praktijk vorm te geven. Het referentiekader biedt hiervoor handreikingen. Overigens blijft het afgesproken groeitraject geldend.

De ruimere vrijheid om de bedrijfsvoering op een eigen wijze in te richten komt onder meer tot uitdrukking in de wijziging van de zogenoemde mededeling over de bedrijfsvoering tot een bedrijfsvoeringsparagraaf. Hierin wordt in eigen woorden ingegaan op de informatie respectievelijk wordt verslag gedaan van de punten van aandacht of de belangrijkste risico's binnen de bedrijfsvoering. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de in het referentiekader opgenomen standaardtekst.

Kwaliteitsplan auditfunctie/positie auditdiensten

kwaliteitsplan auditfunctie/positie auditdiensten

Met de invoering van het Kwaliteitsplan auditfunctie zijn de departementale auditdiensten behalve met het uitvoeren van de traditionele accountantscontrole (financial audit) tevens belast met het uitvoeren van andersoortige audits, zoals «operational audits». De laatstgenoemde audits zijn gericht op het geven van aanvullende zekerheid en het verbeteren van de kwaliteit (efficiency en effectiviteit) van beleids- en bedrijfsvoeringsprocessen. De minister van Financiën coördineert en stimuleert de beleidsontwikkeling op dit jonge vakgebied binnen de Rijksoverheid. Daarnaast heeft de minister van Financiën tezamen met de minister van VROM in 2003 een handreiking voor een huisvestingsaudit ontwikkeld.

Het afgelopen jaar is er rijksbreed een duidelijke ontwikkeling zichtbaar geweest in het aantal door de departementale auditdiensten uitgevoerde bijzondere audits. Ook de betrokkenheid van het Audit Committee bij de auditplanning wordt steeds beter. De verbreding van de auditfunctie moet worden ingepast in de formatie die voor de auditdiensten beschikbaar wordt gesteld (zowel kwalitatief als kwantitatief).

Beoordeling niet-financiële informatie

beoordeling niet-financiële informatie

De Tweede Kamer heeft met de motie Van Walsem1 de regering verzocht om «een nieuw normenkader te ontwikkelen, gericht op zowel de deugdelijkheid van de niet-financiële informatie zelf als de totstandkoming ervan, daarbij een passende controlestructuur uit te werken en het normenkader en de controlestructuur wettelijk te verankeren, zodanig dat deze van kracht is op de begrotingscyclus 2005».

De minister van Financiën heeft de Tweede Kamer bij brief van 10 juni 2003 geïnformeerd over de uitwerking van de motie Van Walsem2. De brief bevat, naast een heldere definitie van het begrip niet-financiële informatie, een werkbaar normenkader. Voor de uitwerking van dit begrip wordt aangesloten bij de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek (RPE). Verder is de verantwoordelijkheid van het management voor de kwaliteit van de niet-financiële informatie in het jaarverslag benadrukt. Bij dit normenkader is een passende controlestructuur ontwikkeld. Dit houdt in dat de auditdienst zal toetsen of de niet-financiële informatie in het jaarverslag voldoet aan een adequate mate van betrouwbaarheid, wat verder is uitgewerkt in de RPE.

De Tweede Kamer heeft in een overleg op 24 juni 2003 ingestemd met het voorstel van de minister van Financiën voor de uitwerking van de motie Van Walsem. In dit overleg is ook de brief van de Algemene Rekenkamer van 20 juni 2003 meegenomen3. Momenteel wordt de wettelijke verankering in de Comptabiliteitswet voorbereid, zodat het nieuwe normen- en controlekader van kracht is voor de begrotingscyclus 2005.

Beperking omvang jaarverslagen

beperking omvang jaarverslagen

Er zijn signalen van onder meer kamerleden dat de jaarverslagen, mede door de omvang van de daarin opgenomen niet-financiële informatie, te lijvige boekwerken worden. Voor de meeste departementen ligt de omvang van het jaarverslag over 2002 tussen de 250 en 300 pagina's. Gepoogd werd om de inhoud en omvang van de jaarverslagen kritisch te bezien. Hieraan bleek dit jaar slechts beperkt invulling gegeven te kunnen worden. Voor de jaarverslagen 2004 en verder zal kritisch worden gekeken naar nut en noodzaak van de bepalingen in de rijksbegrotingsvoorschriften die leiden tot de huidige (lijvige) omvang. Omvang en informatiewaarde zullen hierbij belangrijke criteria zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het afschaffen en vereenvoudigen van bijlagen met een geringere informatiewaarde. De bijlagen die vervolgens overblijven zouden dan op internet gepubliceerd kunnen worden en niet meer fysiek in het jaarverslag. Een andere gedachte is het consolideren van de financiële informatie over diensten die een baten-lastenstelsel voeren. Mede gegeven de voorziene toename van het aantal van deze diensten in de komende jaren zou een uitgebreide verslaglegging per individuele dienst in het jaarverslag zoals nu het geval is niet meer werkbaar zijn. Ten slotte zal ook gekeken moeten worden naar de kwaliteit en omvang van de beleidsmatige toelichtingen.

Interdepartementale beleidsonderzoeken

interdepartementale beleidsonderzoeken

In het verslagjaar is op het terrein van de IBO's veel gebeurd. Dit geldt in de eerste plaats voor de onderwerpen waartoe in 2002 besloten is (MN 2003, bijlage 8). Alle onderzoeken (zie tabel hieronder) zijn in 2003 afgerond en naar de Tweede Kamer gestuurd.

Tabel 4.3.1: Interdepartementale onderzoeken 2002 – 2003 (IBO's)
DepartementOnderwerp
1 BuiZaEffectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking
2 Justitie/BZKDoorlichting regelgeving executieve politietaken
3 OCWCollegegelddifferentiatie
4 FIN/VWS/SZWUitvoering van inkomensafhankelijke regelingen
5 DefensieEuropese defensiecapaciteiten
6 VenWBekostiging waterbeheer
7 VWSMaatschappelijke opvang
8 HorizontaalRandvoorwaarden decentralisatie arbeidsvoorwaarden

Per IBO wordt kort ingegaan op de resultaten.

Het IBO effectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal aanbevelingen gedaan om de effectiviteit van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gericht op duurzame armoedebestrijding te vergroten. De aanbevelingen hebben een rol gespeeld bij de beleidsnotitie «Aan elkaar verplicht, Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015». Het IBO doorlichting regelgeving executieve politietaken heeft een aantal «no-regret-opties» – doelmatigheidsverbetering zonder aantasting van rechtmatigheid – voor administratieve lastenverlichting bij de politie opgeleverd die in principe worden uitgevoerd, en vormt de aanzet voor een nader onderzoek naar bredere lastenverlichtingsmogelijkheden bij de politie. Naar aanleiding van het IBO collegegelddifferentiatie worden experimenten met collegegelddifferentiatie voorbereid. Het IBO uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen heeft geleid tot bundeling van de uitvoering van een aantal regelingen bij een apart te vormen onderdeel van de belastingdienst. Het IBO defensiecapaciteiten heeft onder meer mogelijkheden voor taakspecialisatie opgeleverd die een rol hebben gespeeld bij de Prinsjesdagbrief aan de Kamer over het Integraal Defensieplan (IDP). In vervolg op het IBO bekostiging waterbeheer wordt invulling gegeven aan de variant waarbij waterschappen worden samengevoegd en het toezicht wordt verbeterd. Het IBO maatschappelijke opvang heeft geleid tot het aanpakken van een aantal knelpunten betreffende de organisatie, informatievoorziening, doorstroom etc. van de maatschappelijke opvang. Tenslotte is in het IBO randvoorwaarden decentralisatie arbeidsvoorwaarden een kader ontwikkeld dat wordt toegepast bij eventuele decentralisatie van bevoegdheden over de arbeidsvoorwaarden.

In het najaar van 2003 is een nieuwe IBO-ronde van start gegaan (zie tabel hieronder). De resultaten hiervan komen in 2004 beschikbaar.

Tabel 4.3.2: Onderwerpselectie Interdepartementale Beleidsonderzoeken (IBO's) voor de ronde 2003- 2004
DepartementOnderwerp
1 BVKVerzelfstandigde organisaties op rijksniveau
2 OCWOpen bestel BVE, HBO en WO
3 FinanciënControletoren
4 VenWGebruiksvergoedingen goederenvervoer
5 EZRegionaal economisch beleid

4.4 Rijksbrede thema's bedrijfsvoering 2003

Financieel beheer

financieel beheer departementen

Bij alle departementen zijn goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen, met uitzondering van het ministerie van OCW waar, vanwege de werkzaamheden voor het onderzoek van de commissie Schutte, sprake is van een oordeelonthouding door de auditdienst. Het financieel beheer in 2003 is, als het rijksbreed wordt bekeken, ten opzichte van 2002 niet duidelijk vooruit maar ook niet duidelijk achteruitgegaan. Het financieel beheer, waarin tevens is begrepen het materieelbeheer, bevindt zich in algemene zin op een (ruim) voldoende niveau. Het kwantitatieve beeld laat een vermindering zien van het aantal echte knelpunten. Het aantal aandachtspunten over 2003 vertoont daarentegen een stijging ten opzichte van het rijksbrede beeld 2002. Veel aandachtspunten uit 2002 zijn blijven bestaan omdat zich over 2003 niet de voortgang heeft voorgedaan die verwacht mocht worden op basis van de voorgenomen plannen van aanpak. Over dit rijksbrede beeld heeft de afgelopen periode meerdere keren overleg plaatsgevonden met de Algemene Rekenkamer.

Positief is dat de aandacht van het (top)management voor het management control systeem en het financieel beheer als onderdeel van de bedrijfsvoering verder is versterkt. Een belangrijke rol hierbij spelen de Audit Committees die inmiddels bij alle departementen breed zijn samengesteld. De control (FEZ) en controle (AD) bij de departementen is grosso modo goed vormgegeven en ingevuld. Aandachtspunt blijft in een aantal gevallen de naleving van de administratieve procedures en interne controle bij de beleids- en uitvoeringsdirecties. Daar waar sprake is van aandachtspunten in het financieel beheer, is de naleving en borging van getroffen maatregelen vaak het hardnekkige probleem. Dit wordt veelal veroorzaakt door een in algemene zin weinig op financieel beheer gerichte cultuur bij de beleidsdirecties. Bij uitvoeringsdirecties geldt in een aantal gevallen als complicerende factor dat de regelgeving gedetailleerd en ingewikkeld is. Ook over 2003 kan in algemene zin geconcludeerd worden dat het financieel beheer teveel een aangelegenheid is van de staf (FEZ en AD) en te weinig van de lijn (beleids- en uitvoeringsdirecties). Om die reden is het van belang dat een verdere cultuuromslag bij het lijnmanagement plaatsvindt teneinde een goed financieel beheer te borgen en een goede uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van wet- en regelgeving te bewerkstelligen. Beleidsdirecties moeten ervan overtuigd zijn dat financieel beheer essentieel is voor het goed functioneren van hun primaire proces. Uitvoeringsdirecties moeten beter betrokken worden bij de uitvoerbaarheid (en controleerbaarheid) van wet- en regelgeving. Op deze wijze kan het financieel beheer ook werkelijk mede op basis van risicoanalyse efficiënt maar met name effectief worden uitgevoerd. Dan kan het (ruim) voldoende niveau van het financieel beheer uitgroeien tot een goed niveau. In dit verband wordt ook gewezen op het IBO regeldruk en control(e)toren waarin de vraag centraal staat hoe de regel- en control(e)druk kan worden verlicht.

In het overleg met de Commissie van de Rijksuitgaven op 24 juni 20031 is naar voren gekomen dat op basis van dezelfde gegevens de beoordeling van het ministerie van Financiën en van de Algemene Rekenkamer op het punt van het financieel en materieelbeheer van elkaar afweken. De minister van Financiën heeft toegezegd in overleg te treden met de President van de Algemene Rekenkamer om na te gaan wat de achtergrond is van de verschillen in weging en oordeelsvorming en hoe die verschillen kunnen worden opgeheven. Over de resultaten van dit overleg is de Tweede Kamer bij brief van 17 december 20032 geïnformeerd. De gemaakte afspraken zullen door de direct betrokkenen (het departementale management, de departementale auditdiensten, de Algemene Rekenkamer en het ministerie van Financiën) de komende jaren, inclusief een risico-inschatting van het management vooraf, worden ingevoerd. Eén van de afspraken is dat alle partijen gebruikmaken van de terminologie en de wegingsmethodiek uit de baseline financieel en materieelbeheer of een vergelijkbare methodiek. Gezien het late tijdstip waarop de afspraken zijn gemaakt, hebben de meeste departementen deze afspraak nog niet kunnen implementeren. Omdat de minister van Financiën zich baseert op de bevindingen van de departementen wordt dit jaar nog de aanduiding knelpunten en aandachtspunten gehanteerd, mede vanwege de vergelijkbaarheid met vorig jaar.

Diensten die een baten-lastenstelsel voeren

diensten die een baten-lastenstelsel voeren

Het financieel beheer bij de 27 diensten die een baten-lastenstelsel voeren die in 2003 bestonden, vormt een positieve uitzondering op het algemene beeld van de ontwikkeling in het financieel beheer. Hier is over 2003 een duidelijke vooruitgang zichtbaar. Verheugend is voorts dat er dit jaar bij alle 27 diensten een goedkeurende accountantsverklaring is afgegeven. Terwijl vorig jaar nog bij vier diensten sprake was van andere dan goedkeurende accountantsverklaringen (3 verklaringen met beperking en 1 afkeurende). Bij vier diensten (ITO, KLPD, DJI, RGD) zijn de aandachtspunten uit 2002 nog niet geheel opgelost, maar er is wel vooruitgang geboekt (in 2002 deden zich nog bij acht diensten die een baten-lastenstelsel voeren problemen voor). Bij de RVV, in 2003 dienst met een baten-lastenstelsel geworden, resteert nog een aantal aandachtspunten uit het wordingstraject tot dienst met een baten-lastenstelsel. Deze worden meegenomen in het lopende traject naar dienst die een baten-lastenstelsel voert van de VWA waarvan de RVV onderdeel uitmaakt. Door de diensten die een baten-lastenstelsel voeren worden de eenmaal bereikte verbeteringen goed geborgd en gemonitord in de organisatie. Ook worden de nog doorlopende verbeterplannen/punten verder afgewerkt en gevolgd.

Toezicht RWT's en ZBO's

toezicht RWT's en ZBO's

Het kabinet heeft uitgesproken dat departementen voor het toezicht op zelfstandige organisaties op afstand van het Rijk (ZBO's, RWT's) toezichtvisies moeten hebben op het voor het beleid relevante niveau. Het geheel van toezichtvisies dient in principe alle beleidsterreinen van het departement af te dekken. In 2003 is wel voortgang geboekt met het opstellen, aanpassen en/of moderniseren van de toezichtvisies, maar de activiteiten zijn nog niet bij alle departementen gereed. Hetzelfde geldt voor het doorlichten van de toezichtarrangementen. De meeste departementen werken nog aan het formaliseren en/of moderniseren van hun toezichtvisies. Het kabinet zal, in reactie op de aandachtspunten uit het debat over de publieke moraal van 10 maart 2004, nog met een actieplan komen.

Rechtmatigheidsverklaringen bij RWT's

rechtmatigheidsverklaringen bij RWT's

Een minister moet in ieder geval inzicht hebben in de rechtmatigheid van de inning en besteding van publieke middelen door RWT's. Voor het merendeel van de RWT's zal dit inzicht worden verkregen via een jaarlijkse accountantsverklaring die mede de rechtmatigheid omvat (rechtmatigheidsverklaring). De minister van Financiën heeft aangegeven dat hij erop zal toezien dat de komende jaren het gewenste inzicht in de rechtmatigheid bij alle RWT's wordt bereikt. In 2003 zijn de verbeteracties in gang gezet. Hiermee is al redelijke voortgang geboekt, hoewel het grootste deel van de voortgang nog moet worden gerealiseerd in de komende periode. Naar verwachting zullen over het boekjaar 2005 nagenoeg alle RWT's over rechtmatigheidsverklaringen beschikken. Waar dit als uitzondering niet het geval zal zijn, zal hiervoor een plausibele verklaring aanwezig moeten zijn, zoals het binnen afzienbare termijn opheffen van de RWT of aantoonbare ondoelmatigheid van een rechtmatigheidsverklaring.

Reviewbeleid

reviewbeleid

Een accountantsverklaring is een veel gebruikt instrument voor beleidsdirecties om zekerheid te krijgen over de kwaliteit van de financiële verantwoording en over het rechtmatige handelen van externe organisaties (RWT's, ZBO's en gesubsidieerde instellingen). Meestal wordt deze accountantsverklaring gegeven door de huisaccountant van de desbetreffende externe organisatie. Het houden van reviews geeft inzicht in mogelijke onduidelijkheden en tekortkomingen met betrekking tot deze externe accountantsverklaringen. Het beeld van de aanwezigheid van reviewbeleid bij de departementen is ten opzichte van 2002 in beperkte mate verbeterd. Positief punt is dat bij de meeste departementen een reviewbeleid aanwezig is. Vier departementen werken nog aan hun reviewbeleid. Daarnaast wordt bij één departement het reviewbeleid alleen door de DAD vastgesteld (en dus niet via het Audit Committee of door de beleidsdirectie). Ook bij het beleid ten aanzien van de follow-up van reviewbevindingen is vooruitgang geboekt, hoewel dit bij vijf departementen nog een aandachtspunt vormt. De meeste departementen hebben een sanctiebeleid gericht op de instellingen. Ten aanzien van het sanctiebeleid richting huisaccountants geven de meeste departementen aan dat zij zich aansluiten bij de in de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer aangegeven mogelijke sancties in de richting van instellingsaccountants. Op basis van informatie uit een eerste rijksbrede inventarisatie over het controlejaar 2002–2003 blijkt dat het aantal ingezette sancties richting instellingsaccountants beperkt is.

Subsidiebeheer

subsidiebeheer

Bij vrijwel alle departementen zijn in 2002 een of meerdere tekortkomingen in het subsidiebeheer geconstateerd. Bij de betreffende departementen zijn maatregelen getroffen om de tekortkomingen met betrekking tot het subsidiebeheer, inclusief het M&O-beleid, op te heffen en kan gesproken worden van vooruitgang. Bij VWS wordt gewerkt aan een fundamentele herziening van het subsidiebeleid dat ook gevolgen zal hebben voor de wijze waarop het subsidiebeheer wordt vormgegeven. Lopende dit proces is het subsidiebeheer bij VWS in 2003 verbeterd.

Integriteitsaudits

integriteitsaudits

Ten opzichte van 2002 laat de aandacht voor integriteitsaudits een positieve ontwikkeling zien. Het aantal departementen dat integriteitsaudits uitvoert, is in 2003 bijna verdubbeld tot negen. Drie van de vier departementen die in 2003 geen integriteitsaudit hebben gehouden, zijn van plan dit in 2004 te doen. De door het ministerie van Financiën uitgebrachte Handreiking Integriteitsaudits is inmiddels bekend bij alle departementen en er wordt op onderdelen veelvuldig gebruik van gemaakt. Een aantal departementen heeft een planmatige aanpak voor het houden van integriteitsaudits. Bij VenW is integriteit vanaf 2003 een vast onderdeel van de bedrijfsvoeringscyclus en onderdeel van de reguliere controle van de auditdienst. De overige departementen voeren de audits uit naar behoefte van het management of op basis van signalen van integriteitsinbreuken.

Europese subsidies

europese subsdies

Per 1 mei 2002 is de Wet Toezicht Europese Subsidies (Wet TES) in werking getreden. De Wet TES regelt taken en bevoegdheden, samenhangend met de ministeriële verantwoordelijkheid voor Europese geldstromen in Nederland (landbouw-, structuurfonds- en overige geldstromen). De wet wordt op dit moment geëvalueerd.

Met drie brieven is invulling gegeven aan de informatieplicht die voortvloeit uit de Wet TES. Ten eerste is de Tweede Kamer in november 2003 conform afspraak per brief van de staatssecretaris van Economische Zaken geïnformeerd over de financiële en inhoudelijke voortgang tot en met 2002 van de structuurfondsprogramma's 2000–2006 van alle departementen. De brief informeert tevens over de uitputting van de structuurfondsen over de periode 1994–1999. Vervolgens heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in december 2003 afzonderlijk gerapporteerd over doelstelling 3 ESF en Equal. De minister van Financiën heeft in november 2003 de eerste rapportage ingevolge de informatieplicht voor de overige geldstromen uit de Wet TES aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast worden de Staten-Generaal geïnformeerd over de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met de jaarlijkse indiening van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, waarin een EU-paragraaf wordt opgenomen over de besteding van de landbouwgelden.

De Europese Commissie wordt door de beheersautoriteiten geïnformeerd over de werking van het beheersysteem in het voorafgaande jaar met de zogenaamde «30 juni rapportages». De rapportages over 2002 voldeden in het algemeen aan de formele vereisten. Het verantwoordingskarakter kan in de meeste gevallen echter nog worden versterkt. Evenals in voorafgaande jaren zijn de door de Europese regelgeving voorgeschreven melding van onregelmatigheden en de uitvoering van de 5%-controles de belangrijkste aandachtspunten.

Tabel 4.4.1: Samenvattend beeld rijksbrede thema's bedrijfsvoering 2003
OnderwerpOntwikkeling 2003 ten opzichte van 2002
Management controle systeem
  
Financieel beheer
  
Diensten die een baten-lastenstelsel voeren;→
  
Toezicht RWT's en ZBO's
  
Rechtmatigheidsverklaringen bij RWT's
  
Reviewbeleid
  
Subsidiebeheer
  
Integriteitsaudits
  
Europese subsidies

Lijst van gebruikte termen en hun betekenis

AOW-spaarfonds

Fonds waarin de, voor de toekomstige AOW-uitgaven geoormerkte schuldreductie wordt bijgehouden. Hiertoe vinden vanaf 1997 stortingen in het fonds plaats en over de als geheel ten gunste van het fonds geboekte bedragen wordt jaarlijks rente bijgeboekt. Het fonds maakt deel uit van de collectieve sector.

Apparaatsuitgaven

Het totaal van de personeelsuitgaven en materiële uitgaven.

Automatische stabilisatie

Conjuncturele schommelingen in de collectieve inkomsten (en uitgaven) resulteren niet in een beleidsreactie, maar lopen in het begrotingssaldo. Bij versnelling van de conjunctuur nemen de belasting- en premie-inkomsten toe en de uitgaven voor werkloosheid af. Hierdoor neemt het begrotingssaldo toe. Bij vertraging van de conjunctuur treedt het omgekeerde op. Automatische stabilisatoren hebben daarmee een dempende invloed op de intensiteit van de conjuncturele uitslagen.

Baten-lastenstelsel

In een baten-lastenstelsel worden uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie.

Belastinguitgaven

Overheidsuitgaven in de vorm van derving of uitstel van belastingontvangsten, voortvloeiend uit een voorziening in de wet voorzover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.

Beleidsintensiveringen

Verhogingen van collectieve uitgaven en/of verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt. Deze term wordt meestal beperkt tot beleidsmatige mutaties in de netto-uitgaven. Een beleidsmatige verlaging van de belastingontvangsten wordt doorgaans aangeduid met de term lastenverlichting.

Bruto Binnenlands Product (BBP)

De som van de beloningen van de productiefactoren in het Nederlandse productieproces, plus het saldo van de indirecte belastingen en kostprijsverlagende subsidies.

Bruto Nationaal Product (BNP)

Het BNP is de som van alle bruto toegevoegde waarde voortgebracht door alle sectoren in een land in een jaar tijd. Ook is rekening gehouden met het saldo van de primaire inkomens ontvangen en betaald aan het buitenland.

Budgetdisciplinesector

Cluster van uitgaven die voor de regels budgetdiscipline op identieke wijze worden behandeld. Er zijn drie budgetdisciplinesectoren: Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorgsector.

Consolidatie

De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het bruto-boeken van onderlinge betalingen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat de feitelijke betaling verricht, als het departement dat bijdraagt, de uitgaven in de begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Dit geldt ook voor bijdragen van een departement aan een agentschap. Hierdoor wordt het rekenkundige niveau van de totale rijksuitgaven en rijksontvangsten hoger dan het feitelijke niveau. Door middel van de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd.

Contractloon

Het looninkomen per werknemer als direct gevolg van de afgesloten collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) in de private sector en van arbeidsvoorwaardenafspraken met overheidspersoneel.

Derdenrekeningen

Rekening-courantverhoudingen die het Rijk heeft met derden en rekeningen waarop uitgaven en ontvangsten staan die conform de Comptabiliteitswet niet via de begroting lopen, omdat zij met derden of met andere onderdelen van het Rijk kunnen worden verrekend. De mutatie in het saldo van de derdenrekeningen is niet relevant voor het EMU-saldo.

Dienst die een baten-lastenstelsel voert

Een dienst die een baten-lastenstelsel voert is een onderdeel van een ministerie waarvoor een afgezonderd en afwijkend beheer wordt gevoerd, met als doel een doelmatiger beheer te realiseren. Diensten die een baten-lastenstelsel voeren hebben een eigen begroting en staan los van de begrotingsadministratie van het moederministerie. Een dienst die een baten-lastenstelsel voert valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid.

Diergezondheidsfonds

Fonds waaruit uitgaven gedaan worden voor de bewaking en de bestrijding van dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen. De middelen ter financiering van de uitgaven zijn afkomstig van de EU, de productschappen en het Rijk (minsterie van LNV).

Economische en Monetaire Unie (EMU)

De in het Verdrag van Maastricht geregelde unie tussen EU-lidstaten. De derde fase die op 1 januari 1999 van start is gegaan, kenmerkt zich door onherroepelijk vastgelegde wisselkoersen, volledig vrij kapitaalverkeer en girale invoering van de gemeenschappelijke munt, de euro. De euro is per 1 januari 2002 ook chartaal ingevoerd. In de EMU is de Europese Centrale Bank verantwoordelijk voor het gemeenschappelijke monetaire beleid dat wordt gevoerd door het Europees Stelsel van Centrale Banken. Tevens vindt binnen de EMU coördinatie van het economisch beleid plaats.

Eindejaarsmarge

Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het is toegestaan om binnen een begroting tot maximaal 1,0% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal aan gelden tussen opeenvolgende jaren te schuiven. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.

EMU-saldo

Het EMU-saldo heeft betrekking op het vorderingensaldo van de sector Overheid op transactiebasis. Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-saldo betrekking heeft op de totale collectieve sector, is niet alleen het vorderingensaldo van het Rijk van belang, maar ook de vorderingensaldi van de sociale fondsen en de lokale overheid.

EMU-schuld(-quote)

Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen van deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een bruto-schuldbegrip.

Bij bepaling van de EMU-schuldquote wordt de EMU-schuld uitgedrukt in procenten van het BBP.

Europees Systeem van nationale en regionale Rekeningen (ESR)

Het ESR is een internationaal vergelijkbaar boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige beschrijving van een totale economie, de elementen waaruit deze economie is opgebouwd en haar betrekkingen met andere economieën. Het ESR is gericht op de omstandigheden en informatiebehoeften in de Europese Unie.

Financieringssaldo

Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie van de derdenrekeningen.

Fonds Economische Structuurversterking (FES)

Het FES wordt gevoed met een deel van de gasbaten, alsmede met de rentevrijval (na dividendderving) samenhangend met de ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen, en eventueel opbrengsten van veilingen van etherfrequenties. De middelen uit het FES worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. Het betreft een verdeelfonds; vanuit het fonds worden bijdragen toegekend aan andere begrotingen van het Rijk.

Geharmoniseerd BBP

Definitie van het BBP zoals door alle EU landen wordt gehanteerd.

Gemeentefonds

Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de gemeenten, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, word het accres genoemd.

Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)

De middelen voor het buitenlandse beleid worden verantwoord op verschillende begrotingen. Om de samenhang van het buitenlandse beleid te versterken, zijn de financiële middelen hiertoe gebundeld onder de HGIS. Op deze manier wordt de omvang van de beschikbare middelen duidelijk gemaakt en kan een integrale afweging plaatsvinden omtrent de inzet van deze middelen.

IJklijn

Het uitgavenkader waaraan bij de begrotingsvoorbereiding en -uitvoering de uitgavenvoornemens en -ontwikkeling worden getoetst. Er zijn ijklijnen voor de sectoren Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorg.

Infrastructuurfonds

Fonds waarin de middelen die voorheen op de begrotingen van Verkeer en Waterstaat, het Rijkswegenfonds en het Mobiliteitsfonds beschikbaar waren voor de uitgaven aan de weg-, wateren railinfrastructuur, zijn samengevoegd. Tevens worden uit dit fonds uitgaven in het kader van de Investeringsimpuls 1994–1998 gedaan. De middelen hiervoor zijn afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES).

Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO)

De evaluatie van beleidsterreinen en ontwikkeling van beleidsvarianten volgens een door de regering vastgestelde interdepartementale procedure. Deze procedure voorziet onder meer in de totstandkoming van openbare rapportages.

In- en (uit)verdieneffecten

Besparingen (verliezen) die in de uitgaven van een bepaalde regeling kunnen optreden ten gevolge van beleidsintensiveringen (ombuigingen) in een andere regeling. Bijvoorbeeld: het intensiveren ven de arbeidsmarktmaatregelen kan leiden tot grotere uitstroom of minder instroom in de werkeloosheidsregelingen.

Lastenverlichting (en -verzwaring)

Een verlaging (verhoging) van belastingtarieven dan wel verruiming (beperking) van fiscale aftrekmogelijkheden of een verlaging (verhoging) van de tarieven van de socialeverzekeringspremies.

Leen- en depositofaciliteit

Een budgettaire faciliteit waarvan dienstonderdelen van het Rijk die een baten-lastenstelsel voeren gebruik kunnen maken; zij kunnen bij de minister van Financiën geldmiddelen lenen om investeringen te plegen, dan wel rentedragend geld uitzetten.

Loonbijstelling

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van loonstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.

Management Control Systeem

Een besturingssysteem, gericht op het oplossen van besturingsvragen.

Najaarsoverleg

Het najaarsoverleg is een bespreking van het kabinet met de organisaties van werkgevers en werknemers over het sociaal-economisch beleid, meestal in oktober of november.

Nationale Rekeningen

De Nationale Rekeningen is het statistische systeem waarmee de Nederlandse economie in kaart wordt gebracht. Ook wel de Nationale Boekhouding genoemd.

Netto-uitgaven Rijksbegroting in enge zin

Relevante uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting exclusief de uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting die tot de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid dan wel tot de sector Zorg worden gerekend. Tevens worden de relevante uitgaven gecorrigeerd voor enkele incidentele posten.

Netto-uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid

De budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid omvat de sociale zekerheid op de Rijksbegroting, alsmede de uitgaven van de sociale fondsen. Voor de sociale fondsen is het totaal van uitkeringen en administratiekosten relevant. Het bovenwettelijke gedeelte blijft buiten beschouwing.

Netto-uitgaven Zorgsector

De uitgaven die tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden gerekend. Het BKZ omvat de via de AWBZ, ZFW en particuliere verzekeraars (voorzover betrekking hebbend op de particulier verzekerde voorzieningen die ook in het ZFW-verzekerde pakket zijn opgenomen) gefinancierde netto-uitgaven. Bij het collectief gefinancierde deel van het BKZ worden de via de particuliere verzekeraars gefinancierde uitgaven niet meegenomen, met uitzondering van de via de omslagbijdrage WTZ gefinancierde uitgaven.

Niet-belastingontvangsten

Alle begrotingsontvangsten van het Rijk die niet tot de belastingen worden gerekend. Het betreft een zeer heterogene groep. Het gaat daarbij vooral om ontvangsten die samenhangen met verleende overheidsdiensten en kredietverlening door het Rijk, sommige ontvangsten die als collectieve lasten worden aangemerkt, de gasbaten (exclusief vennootschapsbelasting) en incidentele ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen.

Prijsbijstelling

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van prijsstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Prijsbijstelling.

Progressiefactor

De mate waarin de belastinginkomsten afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de economische groei.

Provinciefonds

Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de provincies, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)

Rechtspersonen met een Wettelijke Taak worden geheel of gedeeltelijk met publiek geld bekostigd en oefenen een wettelijke taak uit. RWT's kunnen tevens zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) zijn, maar er bestaan ook RWT's die geen ZBO zijn en ZBO's die geen RWT zijn.

Reële disconteringsvoet

Rekenrente waarmee een bedrag in de toekomst wordt teruggerekend naar het huidige prijsniveau.

Sociale fondsen

Fondsen waaruit uitkeringen en voorzieningen worden verstrekt krachtens socialeverzekeringswetten. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats via sociale premies en rijksbijdragen.

Staatsbalans

Een balans waarin de grootte en de samenstelling van het staatsvermogen wordt weergegeven.

Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB)

Project om te komen tot een duidelijke koppeling tussen beleid, prestaties en geld, met als belangrijkste doel vergroting van de informatiewaarde en toegankelijkheid van de begroting en het jaarverslag. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde WWW-vragen en HHH-vragen.

Vermoedelijke Uitkomsten

Ten tijde van de Miljoenennota voorziene uitkomsten van de begrotingsuitvoering van het lopende jaar.

Voorjaarsnota

Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Ontwerpbegroting. De Voorjaarsnota moet uiterlijk op 1 juni van het lopende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.

Voorlopige Rekening

De laatste budgettaire nota over de voorlopige realisatie van de begroting van het voorgaande jaar. De Voorlopige Rekening moet uiterlijk op 1 maart van het opvolgende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.

Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)

Orgaan waaraan de uitoefening van een wettelijke taak is opgedragen, zonder dat er sprake is van (volledige) ondergeschiktheid aan de minister, en die voor de uitoefening van de taak uit collectieve middelen (rijksbijdragen en heffingen) worden gefinancierd.

Bijlage A1 Rijksrekening van uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Rekening van uitgaven van de ministeries en begrotingsfondsen, totaal-uitgaven 2003 (bedragen x € 1000)
 Rekening van oorspronkelijke vastgestelde begrotingrealisatieverschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
IHuis der Koningin8 2677 414– 853
IIHoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin185 275194 7419 466
IIIAlgemene Zaken47 27445 012– 2 262
IVKoninkrijksrelaties137 648110 260– 27 388
VBuitenlandse Zaken9 897 3329 540 633– 356 699
VIJustitie5 087 8765 653 603565 727
VIIBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties4 749 3864 942 273192 887
VIIIOnderwijs, Cultuur en Wetenschap24 630 44425 473 752843 308
IXANationale Schuld35 732 62140 497 5404 764 919
IXBFinanciën3 686 4873 622 266– 64 221
XDefensie7 307 9887 403 90595 917
XIVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3 430 6873 504 00073 313
XIIVerkeer en Waterstaat5 928 2636 781 933853 670
XIIIEconomische Zaken1 742 1151 832 66390 548
XIVLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 061 3052 454 235392 930
XVSociale Zaken en Werkgelegenheid21 830 73621 879 13648 400
XVIVolksgezondheid, Welzijn en Sport9 524 4349 912 496388 062
 Infrastructuurfonds6 236 0696 796 871560 802
 Fonds Economische Structuurversterking2 868 3332 736 551– 131 782
 BTW-Compensatiefonds310 569106 290– 204 279
 Gemeentefonds13 217 42613 831 143613 717
 Provinciefonds1 096 6231 145 23148 608
 Spaarfonds AOW000
 Diergezondheidsfonds0272 770272 770
 Totaal159 717 158168 744 7189 027 560
Tabel 2: Rekening van ontvangsten van de ministeries en begrotingsfondsen, totaal-ontvangsten 2003 (bedragen x € 1000)
 Rekening van oorspronkelijke vastgestelde begrotingrealisatieverschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
IHuis der Koningin000
IIHoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin4 3766 2321 856
IIIAlgemene Zaken14 21410 936– 3 278
IVKoninkrijksrelaties12 93618 8375 901
VBuitenlandse Zaken509 270615 232105 962
VIJustitie939 0351 002 88263 847
VIIBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties205 884282 01576 131
VIIIOnderwijs, Cultuur en Wetenschap1 154 7511 253 24098 489
IXANationale Schuld27 403 03340 020 02112 616 988
IXBFinanciën100 217 63993 270 722– 6 946 917
XDefensie272 623229 894– 42 729
XIVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer54 948210 179155 231
XIIVerkeer en Waterstaat198 870166 022– 32 848
XIIIEconomische Zaken2 855 4533 065 902210 449
XIVLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit616 869693 07276 203
XVSociale Zaken en Werkgelegenheid608 388809 752201 364
XVIVolksgezondheid, Welzijn en Sport101 514155 03153 517
 Infrastructuurfonds6 278 3056 951 853673 548
 Fonds Economische Structuurversterking1 926 7892 047 729120 940
 BTW-Compensatiefonds310 569106 290– 204 279
 Gemeentefonds13 217 42613 831 143613 717
 Provinciefonds1 096 6231 145 23148 608
 Spaarfonds AOW3 205 1313 198 667– 6 464
 Diergezondheidsfonds0277 242277 242
 Totaal161 204 646169 368 1248 163 478

Bijlage A2 Saldibalans van het rijk per 31 december 2003

Tabel 1: Saldibalans van het rijk per 31 december 2003
DEBETCREDIT
OMSCHRIJVINGx € 1 miljoenOMSCHRIJVINGx € 1 miljoen
1Uitgaven ten laste van de begroting 2003168 74512Ontvangsten ten gunste van de begroting 2003169 368
2Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen)2 23713Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden)10 716
3Liquide Middelen18314Saldi begrotingsfondsen14 419
4Saldo geldelijk beheer van het Rijk23 70715Saldi begrotingsreserve369
 Totaal intra-comptabele posten194 872 Totaal intra-comptabele posten194 872
      
5Openstaande rechten25 73316Tegenrekening openstaande rechten25 733
6Extra-comptabele vorderingen op derden24 43117Tegenrekening extra-comptabele vorderingen24 431
7Tegenrekening extra-comptabele schulden218 01118Extra-comptabele schulden aan derden218 011
8Voorschotten111 96019Tegenrekening voorschotten111 960
9Tegenrekening openstaande verplichtingen67 71020Openstaande verplichtingen67 710
10Deelnemingen5 16221Tegenrekening deelnemingen 5 162
11Tegenrekening garanties61 73022Garanties61 730
 Totaal extra-comptabele posten514 738 Totaal extra-comptabele posten514 738
      
 TOTAAL-GENERAAL709 609 TOTAAL-GENERAAL709 609

Toelichting op de saldibalans van het Rijk

De saldibalans van het Rijk is een consolidatie van de saldibalansen van de afzonderlijke ministeries en begrotingsfondsen en de saldibalans van de centrale administratie van 's Rijks Schatkist. Voor een nadere toelichting op de cijfers wordt verwezen naar de jaarverslagen van de departementen of de begrotingsfondsen.

Ad 1) Uitgaven ten laste van de begroting

Onder de post uitgaven ten laste van de begroting worden de gerealiseerde uitgaven van het betreffende begrotingsjaar opgenomen van alle ministeries en begrotingsfondsen.

Ad 2) Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen)

Onder uitgaven buiten begrotingsverband worden de uitgaven geboekt die in een later jaar met een ander onderdeel van het Rijk dan wel met een derde worden verrekend. Onder deze post staan alleen de vorderingen waarvan wordt verwacht dat binnen een afzienbare termijn verrekening zal plaatsvinden.

Ad 3) Liquide middelen

De totaalstand van de liquide middelen bestaat uit het saldo bij de banken en de contante gelden.

Ad 4) Saldo geldelijk beheer van het Rijk

De post saldo geldelijk van het Rijk bevat de door Financiën overgenomen uitgaven en ontvangsten binnen begrotingsverband van afgesloten begrotingsjaren. De definitieve afsluiting van een begrotingsjaar vindt plaats nadat de Staten-Generaal de slotwet hebben aangenomen. Nadat de Staten-Generaal de slotwet hebben aangenomen worden de eindbedragen voor de uitgaven en ontvangsten die betrekking hebben op het afgesloten begrotingsjaar overgeboekt op de post saldo geldelijk beheer van het Rijk.

Ad 5 en 16) Openstaande rechten

Onder openstaande rechten wordt verstaan: vorderingen die niet voortvloeien uit met derden te verrekenen begrotingsuitgaven, maar op andere wijze ontstaan. Rechten kunnen ontstaan doordat conform wettelijke regelingen vastgestelde aanslagen aan derden worden opgelegd (bijvoorbeeld belastingen, college- en schoolgelden) of op grond van doorberekening van de kosten van verleende diensten of geleverde goederen. Rechten zijn een voor-fase van de ontvangsten.

Ad 6 en 17) Extra-comptabele vorderingen op derden

Extra-comptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgevloeid uit uitgaven ten laste van de begroting. Het gaat dan om reeds verrichte uitgaven welke binnen begrotingsverband zijn geboekt en waarvoor op termijn nog een verrekening met derden dan wel met een ander onderdeel van het Rijk zal plaatsvinden. Tevens zijn hierin begrepen uitgaven die in eerste instantie op derdenrekeningen zijn geboekt, maar waarvan de verrekening met derden dan wel een ander onderdeel van het Rijk niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, terwijl verrekening wel mogelijk is.

Ad 7 en 18) Extra-comptabele schulden op derden

Extra-comptabele schulden zijn schulden die zijn voortgevloeid uit ontvangsten ten gunste van de begroting. Net als bij extra-comptabele vorderingen gaat het om reeds verrichte ontvangsten welke geboekt zijn binnen begrotingsverband en waarvoor nog op termijn een verrekening plaats zal vinden. Ook uitgegeven leningen worden onder de post extra-comptabele schulden opgenomen.

Ad 8 en 19) Voorschotten

Onder de post voorschotten worden de bedragen opgenomen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op een later definitief vast te stellen c.q. af te rekenen bedrag.

Ad 9 en 20) Openstaande verplichtingen

De post openstaande verplichtingen vormt een saldo van aangegane verplichtingen en hierop verrichte betalingen. Het saldo heeft zowel betrekking op de binnen als buiten begrotingsverband geboekte verplichtingen.

Ad 10 en 21) Deelnemingen

Onder de post deelnemingen worden alle deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en internationale instellingen opgenomen. De waardering van de deelnemingen geschied op basis van de oorspronkelijke aankoopprijs.

Ad 11 en 22) Garanties

Onder de post garanties worden de bedragen opgenomen die de hoofdsommen vormen van de garanties. Een afgegeven garantie wordt gezien als een verplichting en moet ook op dezelfde manier in de administratie worden verwerkt. Er is dus geen verschil in de registratie van garantieverplichtingen en andersoortige verplichtingen. Een verschil tussen een garantie en een andere verplichting is wel dat de hoofdsom van een garantie veelal niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling zal leiden.

Ad 12) Ontvangsten ten gunste van de begroting

Onder de post ontvangsten ten gunste van de begroting worden de gerealiseerde ontvangsten van het betreffende begrotingsjaar opgenomen van alle ministeries en begrotingsfondsen.

Ad 13) Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden)

Onder ontvangsten buiten begrotingsverband worden de ontvangsten geboekt die in een later jaar met een ander onderdeel van het Rijk dan wel met een derde worden verrekend.

Ad 14) Saldi begrotingsfondsen

Onder saldi begrotingsfondsen worden de voordelige beginsaldi van het betreffende begrotingsjaar opgenomen. Het betreft de voordelige beginsaldi van het Infrastructuurfonds, het Fonds Economische Structuurversterking, het Diergezondheidsfonds en het Spaarfonds AOW.

Ad 15) Saldi begrotingsreserve

Onder de saldi begrotingsreserve worden de interne reserves van de ministeries opgenomen. Het betreft hier de reserves van het Museaal Aankoopfonds (OCW) en de reserves in het kader van de Inpres-8 faciliteit, de Garantiefaciliteit Opkomende Markten en de SENO faciliteit (EZ).

Bijlage A3 Staatsbalans 2003

1.1 Inleiding Staatsbalans

De bijlage Staatsbalans omvat de balans van de Staat der Nederlanden ultimo 2003 (inclusief het garantieoverzicht), die is afgezet tegen de balans ultimo 2002, zoals gepubliceerd in het Financieel Jaarverslag 2002.

1.2 Staatsbalans per 31 december 2003

Algemeen

Opstelling Staatsbalans volgens ESR 1995

De Staatsbalans wordt opgesteld volgens een internationale standaard; het Europees Stelsel van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995) vormt de grondslag voor de balans van de rechtspersoon Staat der Nederlanden.

Door de Staatsbalans te enten op het ESR 1995 kunnen de waarderings- en afbakeningsvraagstukken worden opgelost op basis van een internationaal aanvaarde methodologie. In de voorliggende Staatsbalans ultimo 2003 zijn alle voorschriften van het ESR 1995 gevolgd, zij het dat de consolidatiekring beperkt is tot de Staat der Nederlanden. De omschrijving van de overheid is in het ESR 1995 namelijk ruimer dan de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. In het ESR 1995 is een economische invalshoek gekozen, die ertoe heeft geleid, dat alle organisaties die voor meer dan de helft van hun inkomsten afhankelijk zijn van collectieve heffingen, tot de overheid worden gerekend.

Wat betreft de waarderingsmethode is door middel van het ESR 1995 gekozen voor een waardering op basis van de marktwaarde in plaats van een waardering op basis van de nominale of historische waarde, en voor lineaire afschrijvingen.

Ontwikkeling staatsvermogen

Het staatsvermogen is in 2003 afgenomen ten opzichte van 2002 met 17,6 miljard euro. De 17,6 miljard euro is een saldo van verschillende mutaties in de te onderscheiden posten van de staatsbalans. Het negatieve vermogen van de Staat van 60,8 miljard euro in 2002 neemt toe tot 78,4 miljard euro in 2003. In tabel 1 zijn de verklarende factoren van de ontwikkeling van het vermogen van de Staat weergegeven.

Tabel 1 Verklarende factoren ontwikkeling vermogen van de Staat (x € miljard)
1. Staatsvermogen ultimo 2002 – 60,8
2. Vorderingensaldo Rijk – 14,4
3. Waardeveranderingen minerale reserves – 7,8
4. Investeringen Rijk 3,1
5. Volumeveranderingen deelnemingen – 1,0
6. Waardeveranderingen overige niet-financiele activa 0,6
7. Waardeverandering staatsdeelnemingen 0,5
8. Waardeverandering staatsobligaties 2,5
9. Afschrijvingen Rijk – 1,9
10. Overig 0,8
11. Staatsvermogen ultimo 2003 – 78,4

Consolidatiekring

De financiële gegevens van de Centrale administratie van 's Rijks schatkist en van de ministeries, de begrotingsfondsen en de agentschappen zijn integraal geconsolideerd. De interne schuldverhoudingen zijn in de consolidatie geëlimineerd.

Tabel 2 Overzicht van activa en passiva (x € miljoen)
 20022003
A Niet-financiële activa:119 615113 681
A1 Winstrechten minerale reserves51 70043 900
A2 Overige niet-financiële activa67 91569 781
   
B Vorderingen72 17874 334
B1 Chartale en girale betaalmiddelen336783
B2 Verstrekte langlopende leningen10 76911 377
B3 Aandelen en overige deelnemingen37 21135 934
B4 Handelskredieten en transitorische posten23 86226 241
   
C Schulden252 642266 431
C1 Munten in omloop684706
C2 Dutch Treasury Certificates15 98220 239
C3 Staatsobligaties182 328190 418
C4 Onderhandse staatsleningen2 1771 965
C5 Overige leningen op lange termijn552264
C6 Militaire pensioenen6 3007 500
C7 Handelskredieten en transitorische posten44 61945 339
D Staatsvermogen (A+B-C)– 60 849– 78 416

Toelichting op de afzonderlijke balansposten

A Niet-financiële activa

A1 Winstrechten minerale reserves

Conform ESR 1995 is de netto contante waarde berekend van de toekomstige winstrechten van de Staat, samenhangende met de gas-, olie- en zoutwinning. De waarde ervan bedraagt 43,9 miljard euro ultimo 2003. Dit betreft voornamelijk aardgas, waarvan is uitgegaan van een verwacht productievolume voor de komende 25 jaar. In de berekening zijn de aardgasbaten exclusief vennootschapsbelasting verwerkt. Voor de periode 2004–2009 zijn de nominale ramingen volgens de meerjarencijfers contant gemaakt tegen de lange rente op staatsobligaties. Voor de jaren 2010 en verder zijn de gasbaten contant gemaakt tegen een reële disconteringsvoet van 4%. Ten opzichte van 2002 zijn de toekomstige winstrechten samenhangende met de gas-, olie en zoutwinning met 7,8 miljard euro afgenomen. De daling van de winstrechten van de minerale reseves wordt voor het grootste gedeelte verklaard door de waardedaling van de dollarkoers ten opzichte van de euro. De relatie tussen de aardgasprijs en de olieprijs, die vermeld wordt in dollars is dusdanig dat een dalende dollarprijs leidt tot lagere aardgasopbrengsten.

A2 Overige niet-financiële activa

De rijkseigendommen zijn van zeer uiteenlopende aard. Er wordt mee volstaan om de algemene principes weer te geven van de waarderingsgrondslagen.

De grondslag voor de bepaling van de afschrijving is voor iedere groep van activa de geschatte gebruiksduur, waarbij rekening wordt gehouden met de restwaarde. De vaststelling van de gebruiksduur en de bepaling van de (rest)waarde geschieden steeds in overleg met deskundigen van de ministeries, waaronder deze activa ressorteren.

Op de uitgaven voor de verharding van wegen wordt in het jaar van investering 50% afgeschreven. Op gebouwen, waterbouwkundige werken en kunstwerken in wegen bedragen de afschrijvingen 1% per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met een geschatte residuwaarde. Op gronden wordt niet afgeschreven.

De goederen zijn gewaardeerd tegen marktprijzen. In het merendeel van de gevallen is voor de benadering hiervan uitgegaan van de historische kostprijs welke door middel van indexcijfers is herleid tot de vervangingswaarde. In sommige gevallen wordt om doelmatigheidsredenen een globale methode gehanteerd (kantoorinventarissen, bibliotheken, automatiseringsmiddelen, telefooncentrales, gereedschappen, e.d.).

De samenstelling van het bedrag en de mutaties van de materiële activa blijken uit het volgende overzicht:

 
(x € miljoen)(Gecorrigeerde) waarde per 31-12-2002Investeringenin 2003Afschrijvingen in 2003WaardeveranderingWaarde per 31-12-2003
Ministerie van Defensie     
– Marine1 75168101441 762
– Landmacht3 045422772772 772
– Luchtmacht1 44546148371 380
Ministerie van Verkeer en Waterstaat45 3902 17856772647 726
Burgerlijke rijksgebouwen10 187– 11019410 370
Domeinen2 112129– 1461 937
Diversen3 984431251– 3313 833
Totaal67 9153 1351 86860169 781

Het bedrag van 69,8 miljoen euro per 31-12-2003 kan als volgt worden onderverdeeld naar onroerende en roerende goederen:

 
Onroerende goederen 66 292
– Ministerie van Verkeer en Waterstaat47 593 
– Burgerlijke rijksgebouwen10 370 
– Ministerie van Defensie4 137 
– Domeinen1 937 
– Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 653 
– Diversen602 
Roerende goederen 3 489
– Goederen van militaire aard1 777 
– Inventarisgoederen121 
– Goederen van culturele aard293 
– Civiele motorvoertuigen en vaartuigen294 
– Goederen civiele verdediging86 
– Overige918 
Totaal 69 781

B Vorderingen

B1 Chartale en girale betaalmiddelen

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
(x € miljoen)20022003
De Nederlandsche Bank N.V.442
Overige saldi129141
Kasgeldleningen en Buy/Selltransacties203600
Totaal336783

B2 Verstrekte langlopende leningen

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
(x € miljoen)20022003
a. Diverse vorderingen  
– Studievoorschotten5 4446 331
– Voorschotten inzake landinrichtingprojecten852867
– Op derden te verhalen ruil- en herverkavelingskosten443429
– Vorderingen Dienst der Domeinen381374
– Ontwikkelingskredieten aan industrie en handel635441
– Vordering Op de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot het leninggedeelte van de ontwikkelingshulp223203
– Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. (inzake leningen aan diverse landen)272324
– Vordering inzake aangesproken garantieleningen Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.8998
– Vordering op de Internationale Ontwikkelingsassociatie terzake van de special action account2625
– Vordering op Indonesië krachtens de overeenkomst van 196630
– Leningen woningwetbouw22
– Lening Railinfrabeheer806806
– Uitvoering Werknemersverzekeringen – wachtgeldfondsen0639
– Diverse vorderingen701306
Subtotaal9 87710 845
b. Leningen aan Nederlandse ondernemingen in verband met deelnemingen  
– Internationale Nederlanden Groep N.V. 531472
– Koninklijke KPN Nederland N.V. 2570
– TNT Post Groep N.V.720
– Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. 1818
– N.V. SDU90
– PinkRoccade40
– NIB Capital Bank N.V. 11
– Overige leningen041
Subtotaal892532
Totaal10 76911 377

Toelichting op verstrekte langlopende leningen

De vorderingen in onderdeel a zijn met 1 miljard euro toegenomen. Deze toename kan verklaard worden door een toename van de studievoorschotten van 887 miljoen euro. De voorschotten inzake diverse vorderingen zijn 395 miljoen euro afgenomen. Dit komt door de afname van Economische zaken van de verstrekte langlopende lening voor een effectieve telecommunicatie en postmarkt. Verder is het wachtgeldfonds van de uitvoering werknemersverzekeringen van een schuld overgegaan in een vordering van 639 miljoen euro.

B3 Aandelen en overige deelnemingen

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
(x € miljoen)20022003
a. Deelnemingen in Nederlandse ondernemingen  
– De Nederlandsche Bank N.V.13 15112 149
– N.V. NS Groep10 3753 929
– Railinfratrust B.V.07 440
– TNT Post Groep N.V.2 5813 103
– Koninklijke KPN Nederland N.V.4 8482 950
– N.V. Luchthaven Schiphol1 3481 479
– N.V. Bank Nederlandse Gemeenten1 1391 167
– Energiebeheer Nederland B.V. 757129
– Tennet TSO B.V.179288
– N.V. Westerscheldetunnel539702
– PinkRoccade3054
– Connexxion N.V. 216219
– Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. 8118
– Nederlands Omroepbedrijf Holding B.V. 131103
– N.V. Nederlandse Gasunie17518
– Ultra-Centrifuge Nederland N.V. 153140
– Nederlandse Waterschapsbank N.V. 155164
– Overige deelnemingen6041 057
Subtotaal36 46235 109
b. Deelnemingen in internationale instellingen  
– Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling253210
– Europese Investeringsbank228369
– Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling130130
– Aziatische Ontwikkelingsbank3330
– Afrikaanse Ontwikkelingsbank1916
– Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank1412
– Internationale Financieringsmaatschappij5444
– Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties86
– Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij108
Subtotaal749825
Totaal generaal37 21135 934

De daling in 2003 ten opzichte van 2002 van de deelnemingen in Nederlandse ondernemingen kan als volgt worden gespecificeerd:

 
Volumeveranderingen: – 2 025
– Koninklijke KPN Nederland N.V. – 2 025 
   
Netto toename van de reserves: – 528
– De Nederlandsche Bank N.V. – 1 002 
– Energiebeheer Nederland B.V. – 628 
– N.V. NS Groep/Railinfratrust B.V.994 
– Overige108 
   
Waardeveranderingen: 610
– TNT Post Groep N.V.522 
– PinkRoccade24 
– Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. – 63 
– Koninklijke KPN Nederland N.V.127 
   
Diversen 589
– Overige589 
Totaal – 1 354

Toelichting op deelnemingen in Nederlandse ondernemingen

Deelnemingen worden gewaardeerd tegen de geldende koers. Van de in het overzicht opgenomen ondernemingen is slechts een beperkt aantal ondernemingen beursgenoteerd. Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de beurskoers ultimo 2003. Dit betreft Koninklijke KPN Nederland N.V., TNT Post Groep N.V. en PinkRoccade. De aandelen die de Staat in de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. bezit zijn geen beursgenoteerde aandelen, maar preferente aandelen en worden daarom tegen nominale waarde gewaardeerd.

De overige deelnemingen zijn gewaardeerd tegen de intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde wordt berekend aan de hand van de gepubliceerde jaarrekeningen van de desbetreffende onderneming.

Bij de eerste opneming van deze deelnemingen in de Staatsbalans komt het verschil tussen de verkrijgingprijs en de netto vermogenswaarde ten gunste of ten laste van het netto staatsvermogen. Bij vervreemding van deelnemingen komt het verschil tussen de balanswaarde en de opbrengst ten gunste dan wel ten laste van het netto staatsvermogen. Op de deelnemingen zijn de nog openstaande stortingsverplichtingen in mindering gebracht.

Op het moment dat de staatsbalans wordt gepubliceerd in het Financieel Jaarverslag zijn de jaarverslagen van de Nederlandse deelnemingen nog niet gepubliceerd. Het waarderen van de deelnemingen ultimo 2003 is hierdoor niet goed mogelijk. Besloten is om de deelnemingen te waarderen tegen de waarde ultimo 2002. De mutaties in de waardering van de deelnemingen, die voortvloeien uit de publicaties van de jaarverslagen zullen dan meegenomen worden in de waardering van volgend jaar.

De belangrijkste mutaties betreffen:

– De verklarende factor achter de toename van de waarde van de deelneming van de Staat in de TNT Postgroep N.V.en PinkRockade is de stijging op de Amsterdamse effectenbeurs van de waarde van de betreffende aandelen.

– De daling van de waarde van de deelneming in de Koninklijke KPN N.V. wordt verklaard doordat de Staat het belang in KPN heeft verminderd. De opbrengst van de verkoop komt uit op 2 miljard euro.

– Voor 1,4 miljard euro zijn de reserves afgenomen bij een aantal deelnemingen waaronder de Nederlandse Bank N.V.

– De waardevermindering van Energiebeheer Nederland en de Nederlandse Gasunie kan worden verklaard omdat in het verleden de intrinsieke waarde van de aandelen werden opgehoogd met de actuele waarde van de activa. De versnelling van de publicatie van de staatsbalans en het ontbreken van de gegevens om tot een actuele waardebepaling te komen leiden ertoe dat de aandelen uit voorzichtigheidsbeginsel op intrinsieke waarde worden gewaardeerd. Dit leidt tot een afwaardering.

Toelichting op deelnemingen in internationale instellingen

De bedragen van deze deelnemingen zijn opgenomen voor de nominale waarde.

Het betreft een categorie activa in vreemde valuta's, waarvan de balanswaarde wordt berekend met behulp van de contante koersen van de desbetreffende valuta's per balansdatum.

B4 Handelskredieten en transitorische posten

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
(x € miljoen)20022003
a. Overlopende activa3 0543 203
b. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d., waartegenover verplichtingen staan17 18716 541
c. Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten183179
d. College voor zorgverzekeringen2 4543 602
e. Overige vorderingen9842 715
Totaal23 86226 241

a. Overlopende activa

De overlopende activa zijn toegenomen met 150 miljoen euro. Deze mutatie komt voornamelijk door een stijging van de diverse vorderingen. De diverse vorderingen bestaan voornamelijk uit de vorderingen van de ministeries. Daartegenover staat een daling van de winst van De Nederlandse Bank N.V.

De overlopende activa zijn:

 
(x € miljoen)20022003
Winst van De Nederlandsche Bank N.V.353251
Vordering uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon2829
Diverse vorderingen2 6732 923
Totaal3 0543 203

b. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d., waar tegenover verplichtingen staan

Het onderdeel vorderingen uit hoofde van contracten e.d., waar tegenover verplichtingen staan is afgenomen met 646 miljoen euro. Deze afname is vooral gerelateerd aan Defensie en Verkeer en Waterstaat.

c. Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten

Als vorderingen en verplichtingen zijn opgenomen de bedragen van langlopende contracten inzake aanschaf van duurzame activa en inzake uit te voeren werken. De reeds gedane uitgaven zijn op de posten B4.b en C7.b in mindering gebracht en opgenomen onder post B4.c.

De bedragen van de posten B4.b en C7.b bestaan uit twee elementen namelijk het Ministerie van Defensie (4,8 miljard euro) en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (11,7 miljard euro).

e. Overige vorderingen

De overige vorderingen zijn toegenomen met 1,7 miljard euro. Dit komt voornamelijk door een toename van de vorderingen van het agentschap van het ministerie van Financiën.

 
(x € miljoen)20022003
Metaalwaarde munten in omloop46
Centrale inning van lesgelden117133
Sociale Verzekeringsbank0335
Diverse vorderingen8632 241
Totaal9842 715

C Schulden

C1 Munten in omloop

Deze post omvat de nominale schuld uit hoofde van in circulatie gebrachte munten. Het bedrag is exclusief de munten in handen van De Nederlandsche Bank N.V. en de munten van de Staat in het muntdepot. Niet geconsolideerd is voor de munten in de kassen van de ministeries. Deze maken deel uit van balanspost B1 Chartale en girale betaalmiddelen. Met de toepassing van het ESR 1995 zijn de verzamelaarsmunten niet langer als schuld gepassiveerd. De metaalwaarde van de munten, in deze post opgenomen, is geactiveerd onder B4.

C2 Dutch Treasury Certificates

Het bedrag van de per balansdatum uitstaande schuld uit hoofde van DTC's bedraagt 20 miljard euro. In de balans is de vooruitbetaalde rente van de schuld in mindering gebracht. Deze toename wordt vooral veroorzaakt doordat het grootste deel van de financieringsbehoefte van de Staat is opgevangen door de uitgifte van DTC's.

C3 Staatsobligaties

De staatsobligaties zijn conform ESR 1995 gewaardeerd tegen marktprijzen.

 
(x € miljoen)20022003Verschil
1. Waardering tegen marktprijs182 328190 4188 090
2. Waardering tegen nominaal169 824180 45110 627
3. Verschil (1–2)12 5049 967– 2 537

De afname van de schuldcategorie staatsobligaties met 2,5 miljard euro moet bezien worden in het licht van de waarderingsgrondslag. De mutatie van 2,5 miljard euro kan gesplitst worden in een volumecomponent ter grootte van – 10,6 miljard euro en een prijscomponent van 8,1 miljard euro. De volumemutatie omvat per saldo een toename van het beroep op de openbare kapitaalmarkt van de Staat om de financieringsbehoefte 2003 te dekken. De prijsmutatie heeft geen gevolgen voor de EMU-schuld. De EMU-schuld luidt in ESR-categorieën, doch uitdrukkelijk is bepaald dat voor de excessieve-tekortenprocedure over de schuld in nominale termen gerapporteerd dient te worden. Voor de EMU-schuld is dus de 180,5 miljard euro relevant.

C4 Onderhandse staatsleningen

Conform ESR 1995 zijn de onderhandse staatsleningen tegen de nominale waarde gewaardeerd. De balansmutatie betreft voornamelijk aflossingen.

C5 Overige leningen op lange termijn

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
(x € miljoen)20022003
Uitvoering Werknemersverzekeringen – wachtgeldfondsen2530
N.V. Nederlandse Spoorwegen126108
Stichting Nationaal Groenfonds Compensatiegelden7677
Stichting Nationaal Restauratiefonds1714
div. voorfinancieringen via V&W6564
Overige151
Totaal552264

De overige leningen op lange termijn zijn afgenomen met 300 miljoen euro. Deze mutatie wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de schuld aan het wachtgeldfonds van de Uitvoering Werknemersverzekeringen is overgegaan in een vordering. Deze post is opgenomen onder balanspost B2.

C6 Militaire pensioenen

Het balansbedrag vertegenwoordigt de netto contante waarde van de pensioenverplichtingen van de Staat aan de (gewezen) militairen.

C7 Handelskredieten en transitorische posten

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
(x € miljoen)20022003
a. Overlopende passiva8 2957 977
b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d., waartegenover vorderingen staan17 18716 541
c. Overige schulden19 13720 821
Totaal44 61945 339

a. Overlopende passiva

 
(x € miljoen)20022003
Lopende interest van de staatsschuld7 2426 724
Diverse schulden1 0531 253
Totaal8 2957 977

b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d., waartegenover vorderingen staan

Voor een toelichting wordt verwezen naar balanspost B4.b.

c. Overig

 
(x € miljoen)20022003
Uitvoering Werknemersverzekeringen10 92412 344
Sociale Verzekeringsbank7210
Callgeldleningen4 7252 683
Commissie van de Europese Gemeenschappen922977
Vakantie-aanspraak ambtenaren261280
Stichting Maror3531
Investeringsfaciliteit voor Oost Europa102109
Diverse schulden1 4474 397
Totaal19 13720 821

In 1998 is de Wet geïntegreerd middelenbeheer (Stb. 1997, nr. 908) in werking getreden. Gevolg hiervan is dat de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en het College voor zorgverzekeringen geen zelfstandig middelenbeheer meer voeren. Dit middelenbeheer is geïntegreerd in de schatkist. Uit dien hoofde is ultimo 2003 een schuld opgenomen aan de Uitvoering Werknemersverzekeringen van per saldo circa 12,3 miljard euro. De schuld aan de Sociale Verzekeringsbank is overgegaan in een vordering en wordt verantwoord onder balanspost B4. Tevens is het College voor zorgverzekeringen onder balanspost B4 opgenomen. De schuld aan de Uitvoering Werknemersverzekeringen uit hoofde van de wachtgeldfondsen is opgenomen onder balanspost B2. Het balansbedrag ultimo 2003 is hiervoor aangepast.

Voorwaardelijke verplichtingen

In lijn met het ESR 1995 maken voorwaardelijke verplichtingen, de zogenaamde contingent liabilities, geen onderdeel uit van het overzicht van activa en passiva van de Staat. Kenmerk van dit type van verplichtingen is dat voordat er een transactie plaats vindt, er eerst aan een of meerdere voorwaarden voldaan moet worden. Een klassiek voorbeeld is garantieverlening door de Staat bij exportkredieten.

Gezien het beleidsmatige belang van garanties is aanvullende informatie over door de Staat verleende garanties in tabel 3 gepresenteerd; uitgaven en ontvangsten op door de Staat verstrekte garanties zijn in tabel 4 gepresenteerd.

Tabel 3 Garanties: uitstaand risico en nieuwe machtingen (x € miljard)
 Risico ultimo 2003
1. Garanties Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.1,2
2. Garanties bouwleningen Academische Ziekenhuizen0,4
3. Waarborg nakoming betalingsverplichting Nederlandse Waterschapsbank0,0
4. Garanties Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen15,9
5. Garanties Nederlandse Investeringsbank0,3
6. Garanties deelname kapitaal Wereldbank3,2
7. Garanties deelname kapitaal regionale ontwikkelingsbanken0,7
8. Garanties deelname DNB in kapitaal Internationaal Monetair Fonds10,5
9. Garantiekredieten aan EU-staten0,8
10. Garanties aan NCM inzake exportkredietverzekeringen9,2
11. Garanties aan NCM inzake investeringen0,8
12. Garanties deelname in kapitaal Europese Investeringsbank7,0
13. Garanties huurwoningen geëxploiteerd door corporaties0,8
14. Garanties aflossingen rentebetalingen op geldleningen OV0,9
15. Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf1,3
16. Garanties Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten0,9
17. Garanties accomodaties gehandicapten0,4
18. Garanties inrichting gezondheidszorg1,2
19. Overige garanties4,6
20. Totaal60,3
21. Totaal in % BBP13,3
Tabel 4 Uitgaven en ontvangsten op de door de Staat verstrekte garanties (x € miljoen)
 Uitgaven 2003Ontvangsten 2003
1. Nederlandse Investeringsbank5,39,5
2. Exportkredietverzekering128,1168,4
3. Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf28,90,0
4. Overige garantieregelingen15,90,5
5. Totaal178,3178,3
Licence