Base description which applies to whole site

4.9 Artikel 21 Circulaire economie

Het bereiken van een circulaire economie in 2050. In een circulaire economie wordt de waarde van grondstoffen, materialen en producten zo lang mogelijk behouden, waardoor er in 2050 bijna geen afval meer is dat moet worden verbrand of gestort.

Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de totale verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van dit artikel. De onderverdeling naar de financiële instrumenten is opgenomen in de totaal tabel van de budgettaire gevolgen van beleid.

Tabel 67 Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid artikel 21 (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2020

2021

2022

2023

2024

2024

2024

Verplichtingen

32.135

37.705

55.812

55.167

83.852

81.984

1.868

        

Uitgaven

46.998

47.166

57.819

57.443

63.648

82.391

‒ 18.743

        

Uitgaven onderverdeeld per artikelonderdeel

       

4 Duurzaamheidsinstrumentarium

238

114

55

0

0

0

0

5 Duurzame productketens

45.919

46.307

56.651

55.622

63.636

82.391

‒ 18.755

6 Natuurlijk kapitaal

841

745

1.113

1.821

12

0

12

        

Ontvangsten

265

1.411

820

548

310

0

310

In onderstaande tabel is een overzicht en toelichting opgenomen op de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij circulaire economie. Voor een nadere toelichting op de verschillende typologieën stimuleren, regisseren, financieren en (doen) uitvoeren wordt verwezen naar de leeswijzer.

Tabel 68 Rol en verantwoordelijkheden

Rol

Toelichting

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken, stimuleert en financiert IenW duurzame initiatieven in de samenleving. Het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023-2030 (NPCE) bevat de beleidsinzet op het thema, waaronder de te nemen maatregelen.Het NPCE bevat algemene stimulerende maatregelen op het gebied van het verminderen van grondstoffen gebruik; substitutie van grondstoffen; levensduurverlenging en hoogwaardige verwerking in de productieketen.Daarnaast bevat het NPCE maatregelen voor prioritaire productketens, namelijk: consumptiegoederen; kunststoffen; bouw- en maakindustrie; biomassa; en voedsel.Ook bevat het NPCE ondersteunende maatregelen rond kennis en innovatie; onderwijs, arbeidsmarkt en gedrag, communicatie en voorlichting en ondersteuning van circulaire ondernemers via het Versnellingshuis Nederland Circulair!

Financieren

Het ministerie van IenW ondersteunt investeringen in productietechnieken die leiden tot minder milieudruk, kennis- en innovatieprojecten en faciliteert en ondersteunt daarnaast het bedrijfsleven om ketens circulair te maken. Bijvoorbeeld het stimuleren van de aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen door middel van financiële stimulering (MIA/VAMIL en DEI+) en Groen Beleggen.

Regisseren

Het ministerie van IenW heeft de coördinerende rol vanuit het kabinet.De minister van IenW is hierbij verantwoordelijk voor:Het borgen van circulariteit via wetgeving op nationaal, op EU- en internationaal niveau, bijvoorbeeld om de markt voor secundaire grondstoffen te vergroten, slim ontwerp van producten te stimuleren, het marktaandeel van circulaire producten te verhogen, ongewenste emissies naar water, bodem en lucht te voorkomen en bijdragen aan een verbeterde leveringszekerheid van grondstoffen.Daarnaast heeft de minister verantwoordelijkheid voor onder meer het verkrijgen van (meer) draagvlak en kennis, het monitoren van de effecten en de voortgang, en op basis hiervan het houden van overzicht en waar nodig bijsturen.

In een circulaire economie gaan we zuinig en slim om met grondstoffen en producten. We gebruiken minder grondstoffen doordat we minder producten gebruiken en producten langer gebruiken. Gebruikte grondstoffen zetten we weer in voor nieuwe producten. Ook kiezen we grondstoffen die steeds weer aan te vullen zijn. Voor een circulaire economie zijn ambitie, heldere regels, circulair ondernemerschap en een omslag in het denken en doen nodig. Zo houden we de aarde leefbaar, ook voor de generaties na ons.

De circulaire economie kan met verschillende strategieën worden bereikt, ook wel bekend als de R-ladder. Grofweg zijn ze onder te verdelen onder vier ’knoppen’ waar met beleid aan gedraaid kan worden:

  • 1. Vermindering van grondstoffengebruik, door af te zien van het produceren of kopen van producten, deze te delen of ze efficiënter te maken (refuse/afwijzen, reduce/verminderen, rethink/heroverwegen);

  • 2. Substitutie van grondstoffen: primaire (nog niet gebruikte) grondstoffen vervangen door secundaire (gebruikte) grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden, of door andere, meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk (redesign/herontwerp, recycle);

  • 3. Levensduurverlenging: producten en onderdelen langer en intensiever gebruiken door hergebruik en reparatie (reuse/hergebruiken, repair/repareren, refurbish/opknappen);

  • 4. Hoogwaardige verwerking: de kringloop sluiten door recycling van materialen en grondstoffen, zodat er minder afval wordt verbrand of gestort én er meer hoogwaardig aanbod van secundaire grondstoffen ontstaat (recycle).

Deze vier knoppen zijn onder te brengen in de volgende twee specifieke doelstellingen.

  • 1. Verminderen en substitueren van grondstoffen.

  • 2. Verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen.

Deze specifieke doelstellingen leveren een bijdrage aan het bereiken van de algemene doelstelling van volledige circulariteit in 2050. Voor iedere specifieke doelstelling zijn één of meerdere subdoelstellingen geformuleerd. Onder de meetbare gegevens zijn de indicatoren en kengetallen opgenomen die verbonden zijn met de doelstellingen. Scores op indicatoren kunnen aanleiding zijn om beleid bij te sturen.

Tabel 69 Doelenboom artikel 21

Algemene doelstelling

Het doel van Artikel 21 is het bereiken van een circulaire economie in 2050. De waarde van grondstoffen, materialen en producten wordt zo lang mogelijk behouden, waardoor er bijna geen afval meer is.

Specifieke doelstelling 1

 

Specifieke doelstelling 2

 

Verminderen en substitueren van grondstoffen

Verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

Vermindering van grondstoffengebruik

Substitutie van grondstoffen

Levensduurverlenging

Hoogwaardige verwerking

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

 

Meetbare gegevens

1. Grondstoffen voor de economie, DMI (Mton)

1. Aandeel fossiele grondstoffen (fossiele grondstoffen Mton/DMI in %)

1. Aandeel consumenten dat tweedehands consumptiegoederen koopt

1. Afvalaanbod (in Kton, werkelijke aantal, irt BBP en gerecycled afval, bron RWS)

2. Grondstoffen voor eigen gebruik, DMC (Mton)

2. Aandeel duurzame biogrondstoffen (biogrondstoffen in Mton/ DMI in %)

  

3. Grondstofvoetafdruk voor de economie, RMI (Mton)

3. Aandeel secundaire materialen, CMUR (kilo secundair/DMI in %)

  

4. Grondstofvoetafdruk voor consumptie, RMC (Mton)

   

5. Grondstoffenefficiëntie (bbp in euro/kilo DMC)

   

Specifieke doelstelling 1: Verminderen en substitueren van grondstoffen.

Motivering

Het verminderen van grondstoffengebruik kan bereikt worden door af te zien van het produceren of kopen van producten, deze te delen of ze efficiënter te maken (refuse/afwijzen, reduce/verminderen, rethink/heroverwegen). Daarnaast kan verminderd primair grondstoffenverbruik bereikt worden door substitutie van grondstoffen: primaire grondstoffen vervangen door secundaire grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden, of door andere, meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk (redesign/herontwerp, recycle).

Subdoelstellingen:

Om dit doel te bereiken is ingezet op:

  • 1. Vermindering van grondstoffengebruik. De meest voor de hand liggende bijdrage aan het verminderen van grondstoffengebruik is afzien van het maken of kopen van producten. Daardoor hoeven grondstoffen immers niet te worden gewonnen of geproduceerd.

  • 2. Substitutie van grondstoffen. Substitutie draait om het vervangen van eindige grondstoffen door secundaire grondstoffen, biogrondstoffen zoals hout, vlas en suikerbieten of andere meer algemeen beschikbare primaire grondstoffen met een lagere milieudruk.

Financiële inzet

De financiële inzet in 2024 bestond onder meer uit de jaarlijkse opdracht aan het Nederlands Normalisatie Instituut (€ 3,6 miljoen) voor de normontwikkeling op diverse IenW beleidsterreinen. Verder is er een begrotingssubsidies aan Stichting Het Groene Brein verstrekt voor het versnellingshuis Nederland (€ 0,5 miljoen), aan Milieu Centraal voor de basisactiviteiten en de focusactiviteiten gericht op de kerntaak van consumentenvoorlichting en het zijn van een onafhankelijke vraagbaak voor consumenten en media op verschillende duurzaamheidsthema’s (€ 3,5 miljoen) en voor het Versnellingshuis Nederland Circulair! in samenwerking met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) Nederland (€ 0,5 miljoen). Aan de Stichting Milieukeur is € 0,35 miljoen beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van de wettelijke taken ten behoeve van het Ecolabel. Verder zijn er bijdragen aan RWS (€ 12,3 miljoen), RIVM (€ 1,0 miljoen) en RVO (€ 13,6 miljoen) verstrekt voor uitgevoerde werkzaamheden om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen. De bijdrage aan RVO betreft de uitvoering van de subsidieregelingen recycling, MIA/Vamil en circulaire ketenprojecten. De bijdrage aan RWS betreft onder andere CE in de regio en in de bouw en de uitvoering van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar IenW – ook namens gemeenten en provincies – de opdracht voor verleent. Deze bijdragen dragen bij aan het realiseren van zowel specifieke doelstelling 1 als aan specifieke doelstelling 2.

Voor een verdere toelichting van de inzet wordt verwezen naar de tabel budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de financiële instrumenten.

Beleidsconclusie

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting 2024.

Circulaire economie

Na publicatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023-2030 (NPCE) in 2023 (Kamerstukken II 2022-2023, 32852, nr. 225), stond 2024 grotendeels in het teken van de uitvoering van in het Programma opgenomen maatregelen. De publicatie van het NPCE markeert een belangrijke stap in de overgang naar een circulaire economie. Het kabinet heeft de uitvoering van het NPCE dan ook als een van haar prioriteiten benoemd (Kamerstukken II 2024-2025, 32 852, nr. 320). Het effect op de economie toont zich vooral in de uitvoering van de maatregelen. Hierbij wordt in het NPCE onderscheid gemaakt tussen generieke maatregelen en keten- of productgroep specifieke maatregelen.

Een voorbeeld is de Circulaire Economiewet (CE-wet), waarvoor in 2024 de Hoofdlijnennotitie Circulaire Economie-wet aan de Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2023-2024,32852, nr. 310). Met de CE-wet wordt beoogd om een duidelijk en uniform wettelijk kader te creëren in de Wet milieubeheer (Wm) dat het algemene doel en doelbepalingen van de rijksoverheid voor de circulaire economie weergeeft, evenals het instrumentarium dat kan worden ingezet om de circulaire economie te bereiken. Met de CE-wet zullen de bepalingen in de Wm die relevant zijn voor de circulaire economie worden gemoderniseerd en de samenhang tussen de bepalingen over stoffen, producten en afvalstoffen in de Wm worden gewaarborgd.

In 2024 zijn verschillende circulaire maatregelen vanuit het Klimaatfonds uitgevoerd. Zo zijn er een aantal regelingen opengesteld.; «Circulair doen en gedrag» heeft drie onderwijspilots gelanceerd die doorlopen tot in 2025. Ook werd de eerste regeling in het kader van de nationale circulaire plastic hub, de «subsidie omschakeling plasticverwerkers» (SOPV), in juni voor het eerst opengesteld. De SOPV heeft 136 bedrijven ondersteund bij het verwerken van extra biogebaseerd plastic en recyclaat in hun producten van extra biogebaseerd plastic en recyclaat in hun producten. De circulai­ replasticnorm, waar de nationale plastic hub ondersteunend aan is, is op 6 december 2024 goedgekeurd in de MR, en is vervolgens naar de Raad van State gestuurd voor advies. Als laatste is de demonstratieregeling energie- en klimaatinnovatie circulaire plastics (DEI+CE), deze keer met middelen uit het Klimaatfonds. Hier zijn afgelopen jaar 49 aanvragen voor binnenge­ komen.

Van groot belang voor de transitie naar een circulaire economie is ook de inzet Europees niveau. Deze spitst zich toe op de voorstellen die volgen uit het EU-actieplan CE 2019-2024. Deze wetgeving en beleidsinitiatieven sluiten aan bij het beleid dat het kabinet voert ten aanzien van een circulaire economie om de circulaire principes beter te integreren in het economische systeem. De focus ligt hierbij op het verplichten van het gebruik van recyclaat, repareerbaarheid, levensduurverlenging van producten en op voorstellen voor prioritaire productgroepen en onderwerpen als textiel, verpakkingen, auto’s en microplastics. In 2024 is een aantal belangrijke mijlpalen behaald, zoals de vaststelling en inwerkingtreding van de Ecodesign Verordening (Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR) Kamerstukken II, 2023-2024, 32852, nr. 221), en een politiek akkoord en de vaststelling van de Verpakkingenverordening (Packaging and Packaging Waste Regulation, PPWR, Kamerstukken II, 2023-2024, 22112, nr. 3958). Deze twee Verordeningen vormen een belangrijke bijdrage aan de ambitie -Nederland circulair in 2050- uit het Nationaal Programma Circulaire Economie.

Een ander goed voorbeeld van productgroep specifiek beleid is het textielbeleid. In 2024 is een nieuw beleidsprogramma circulair textiel (2025-2030) aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2024-2025, 32852, nr. 321). In het beleidsprogramma staan de visie, doelstellingen en het beleid uitgewerkt voor de komende vijf jaar. De doelen uit het vorige beleidsprogramma zijn aangescherpt en aangevuld met doelstellingen voor de vier circulaire strategieën uit het Nationaal Programma Circulaire Economie: verminderen van grondstoffen, substitutie van grondstoffen, levensduurverlenging en hoogwaardige verwerking. Een belangrijk speerpunt van het beleidsprogramma is om samen anders te consumeren. Mensen willen best circulaire keuzes maken, maar worden niet daartoe uitgelokt. Daarom richt het kabinet zich in dit beleidsprogramma niet alleen op de rol van consumenten, maar ook op die van bedrijven en overheden om te zorgen dat circulair gedrag logisch, makkelijk en eerlijk is.

Op basis van de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik gelden er sinds 1 juli 2023 regels voor het aanbieden van eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten voor consumptie om mee te nemen, af te halen of te bezorgen en sinds 1 januari 2024 ook voor consumptie ter plaatse. In 2024 zijn de reductiemaatregelen voor bekers en bakjes in deze regeling geëvalueerd. De evaluatie is in december naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2024-2025, 30 872, nr. 303). In de Kamerbrief is aangegeven welke opvolging aan de evaluatie wordt gegeven en hoe wordt omgegaan met drie moties. Het kabinet is voornemens de regelgeving te wijzigen en streeft ernaar dat de wijzigingen per 1 januari 2026 van kracht zijn.

In 2024 is daarnaast een veelheid aan maatregelen tot uitvoering gebracht. Denk aan de publicatie van de Subsidieregeling circulair implementeren en opschalen, specifieke uitkeringen aan gemeenten voor het (door)ontwikkelen van circulaire ambachtscentra, de verzending aan de Tweede Kamer van het Werkprogramma Storten (Kamerstukken II 2024-2025, 30872, nr. 299) en de aanstelling en het werkprogramma van de speciaal Regeringsvertegenwoordiger Steven van Eijck (Kamerstukken II 2024-2025, 32 852, nr. 324).

Meetbare gegevens

Het ministerie van IenW werkt in een gezamenlijk traject met de andere betrokken departementen en stakeholders aan de concretisering van de circulaire economiedoelen voor 2030 en 2050. De nationale doelen voor de circulaire economie worden opgenomen in de actualisatie van het NPCE, die in september 2025 aan de Kamer zal worden aangeboden. Dit zal ook leiden tot het opnemen van nieuwe indicatoren. Tot die tijd wordt gebruik gemaakt van de afvalindicator, zoals opgenomen bij de meetbare gegevens van specifieke doelstelling 2.

Monitoring

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voert de regie over het monito­ ringsprogramma Circulaire Economie, dat in samenwerking met verschil lende kennisinstellingen wordt uitgevoerd. Eén keer in de twee jaar levert PBL in dat verband een Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) op die in 2021 voor het eerst is verschenen. Begin 2023 Kamerstukken II 2024-2025, 32852, nr. 225) publiceerde het PBL de tweede ICER, in februari 2025 is de derde publicatie verschenen. De rijkheid van de inhoud van de ICER is terug te vinden via de publicatie van het PBL.

Specifieke doelstelling 2: Verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen

Motivering

Het verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen kan bereikt worden door: producten en onderdelen langer en intensiever gebruiken door hergebruik en reparatie (reuse/hergebruiken, repair/repareren, refurbish/opknappen). Daarnaast kan het bereikt worden door hoogwaardige verwerking: de kringloop sluiten door recycling van materialen en grondstoffen, zodat er minder afval wordt verbrand of gestort én er meer hoogwaardig aanbod van secundaire grondstoffen ontstaat (recycle).

Subdoelstellingen:

Om dit doel te bereiken is ingezet op:

  • 1. Levensduurverlenging. Het circulair ontwerp en de repareerbaarheid van producten beïnvloeden de levensduur ervan. In 2030 moet circulair ontwerpen de gangbare praktijk zijn voor de industrie in Nederland.

  • 2. Hoogwaardige verwerking. In een goed werkende circulaire economie proberen we producten zo lang mogelijk in de oorspronkelijke staat en voor hetzelfde doel te gebruiken. Als dat echt niet meer kan, verwerken we de materialen zo goed mogelijk, zodat ze toch weer in een andere hoedanigheid gebruikt kunnen worden. Alleen wanneer recycling vanwege technische of economische redenen niet meer tot de mogelijkheden behoort, zullen we afval verbranden of storten.

Financiële inzet

De financiële inzet in 2024 bestond uit onder andere uit de subsidie voor Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (€ 0,9 miljoen), waarbij ondernemers ideeën op het gebied van bijvoorbeeld het reduceren van het energieverbruik in het productieproces kunnen testen. Voor de Kennis en innovatie Agenda - Circulaire Economie is € 2,6 miljoen verstrekt. Deze subsidie kan worden aangevraagd als er innovatieve circulaire producten, processen en/of diensten worden ontwikkeld die binnen 10 jaar klaar zijn voor de Nederlandse markt. Aan verwerkers van plastic is er € 3,1 miljoen subsidie verstrekt voor de omschakeling en verwerking van circulaire plastics. Verder zijn er bijdragen aan RWS (€ 12,3 miljoen), RIVM (€ 1,0 miljoen) en RVO (€ 13,6 miljoen) verstrekt voor uitgevoerde werkzaamheden om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen. De bijdrage aan RVO betreft de uitvoering van de subsidieregelingen recycling, MIA/Vamil en circulaire ketenprojecten. De bijdrage aan RWS betreft onder andere CE in de regio en in de bouw en de uitvoering van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar IenW – ook namens gemeenten en provincies – de opdracht voor verleent. Deze bijdragen dragen bij aan het realiseren van zowel specifieke doelstelling 1 als aan specifieke doelstelling 2.

Voor een verdere toelichting van de inzet wordt verwezen naar de tabel budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de financiële instrumenten.

Beleidsconclusie

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting 2024. Voor de beleidsconclusies wordt verwezen naar de tekst bij specifieke doelstelling 1. Maatregelen zijn namelijk niet één op één te koppelen aan een specifieke doelstelling. Ter illustratie bijvoorbeeld de CE-wet of de Ecodesign Verordening, beide hebben impact op zowel het verminderen en substitueren van grondstoffen als het verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen. De CE-wet draagt bij aan levensduurverlenging door zich o.a. te richten op hergebruik van producten en reparaties (waarna het product wordt hergebruikt). De Ecodesign Verordening draagt bij aan levensduurverlenging door eisen te stellen over o.a. de repareerbaarheid.

Meetbare gegevens

Het PBL rapporteert tweejaarlijks een grote bron aan meetbare gegevens in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER). De rijkheid van de inhoud van de ICER is terug te vinden via de publicatie zelf (bijlage bij Kamerstukken II 32852, nr. 225). Deze gegevens worden hier nog niet weergegeven. De meetbaarheid van de subdoelstellingen moet namelijk nog nader worden bepaald, in het bijzonder in relatie tot de toepaste instrumenten. Het gebruik van grondstoffen voor de economie kan gemeten worden, net als het gebruik van grondstoffen voor eigen gebruik en de grondstoffenefficiëntie. De vertaling naar de effectiviteit van beleid op het verminderen van grondstoffengebruik vergt echter nog een additionele analyse.

Omdat de nationale doelen voor de circulaire economie nog verder worden uitgewerkt (zoals opgenomen in het NPCE) is het vaststellen van een indicator voor deze subdoelstelling nog niet mogelijk. In de gedachtevorming wordt bijvoorbeeld het percentage dat consumenten besteden aan tweedehandsgoederen meegenomen als optie. Tot die tijd wordt gebruik gemaakt van de afvalindicator.

Figuur 6 Werkelijk afvalaanbod (in Kton) en afvalaanbod indien het de ontwikkeling van het BBP zou hebben gevolgd

Bron: RWS 2025- Water, Verkeer en Leefomgeving

Toelichting

In de bovenstaande figuur is de vergelijking tussen de ontwikkeling van het totaal aan afval en die van het Bruto Binnenlands Product (BBP) weergegeven. Het verschil tussen beide lijnen is een indicator voor de bereikte reductie. In dit figuur is de hoeveelheid afval in 2010 het startpunt.

Bij de lijn voor het BBP is uitgegaan van de jaarlijkse procentuele veranderingen van het BBP gekoppeld aan de startsituatie. Als de afvalproductie was toegenomen met de groei in het BBP, dan was de (fictieve)hoeveelheid afval in 2022 bijna 75 miljoen ton. De werkelijke hoeveelheid afval is ongeveer 58 miljoen ton. In de figuur is tevens de hoeveelheid gerecycled afval meegenomen.

Tabel 70 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 21 Circulaire economie (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
 

2020

2021

2022

2023

2024

2024

2024

 

Verplichtingen

32.135

37.705

55.812

55.167

83.852

81.984

1.868

 
         

Uitgaven

46.998

47.166

57.819

57.443

63.648

82.391

‒ 18.743

 
       

0

 

4 Duurzaamheidsinstrumentarium

238

114

55

0

0

0

0

 

Opdrachten

238

114

55

0

0

0

0

 
         

5 Duurzame productketens

45.919

46.307

56.651

55.622

63.636

82.391

‒ 18.755

 

Opdrachten

10.382

12.828

14.251

15.135

15.465

36.167

‒ 20.702

1

Uitvoering duurzame productieketens

6.194

7.704

8.220

7.923

8.003

11.726

‒ 3.723

 

Waarvan RWS

0

0

0

5.553

0

0

0

 

KF: Circulair doen en gedrag

0

0

0

0

72

2.200

‒ 2.128

 

KF: Plastics norm

0

0

0

0

211

13.070

‒ 12.859

 

KF: Biobased bouwen

0

0

0

0

24

1.600

‒ 1.576

 

Overige opdrachten

4.188

5.124

6.031

1.659

7.155

7.571

‒ 416

 

Subsidies

22.676

21.324

19.639

15.564

19.031

20.865

‒ 1.834

 

Subsidies duurzame productieketens

22.456

21.312

19.639

15.564

14.894

18.865

‒ 3.971

 

KF: DEI+CE

0

0

0

0

0

2.000

‒ 2.000

 

KF circulair doen en gedraag

0

0

0

0

1.009

0

1.009

 

KF plastics normering

0

0

0

0

3.128

0

3.128

 

Overige subsidies

220

0

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan agentschappen

8.537

9.427

20.920

23.517

26.870

23.847

3.023

2

Waarvan bijdrage aan RWS

8.537

9.427

10.448

11.644

12.254

10.773

1.481

 

Waarvan bijdrage aan RVO

0

0

0

10.800

13.595

11.905

1.690

 

Waarvan bijdrage aan RIVM

    

1.021

1.169

‒ 148

 

Overige bijdrage aan agentschappen

0

0

10.472

1.073

0

0

0

 

Bijdragen aan medeoverheden

3.724

2.177

1.210

788

1.655

1.005

650

 

Waarvan bijdragen aan Caribisch Nederland afvalbeheer

2.737

1.374

350

788

1.655

1.005

650

 

Overige bijdragen aan medeoverheden

987

803

860

0

0

0

0

 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

150

101

156

90

60

50

10

 

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

450

450

475

528

555

457

98

 
         

6 Natuurlijk kapitaal

841

745

1.113

1.821

12

0

12

 

Opdrachten

841

745

636

1.035

12

0

12

 

Uitvoering natuurlijk kapitaal

0

0

284

623

11

0

11

 

overige opdrachten

0

0

352

412

1

0

1

 

Bijdragen aan agentschappen

0

0

477

786

0

0

0

 

Waarvan bijdrage aan RVO

0

0

477

786

0

0

0

 
         

Ontvangsten

265

1.411

820

548

310

0

310

 
Tabel 71 Uitsplitsing Verplichtingen artikel 21 Circulaire economie (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2.020

2.021

2.022

2.023

2.024

2.024

2.024

Verplichtingen

32.135

37.705

55.812

55.167

83.852

81.984

1.868

Waarvan garantieverplichtingen

0

0

0

1.750

0

0

0

Waarvan overige verplichtingen

32.135

37.705

55.812

53.417

83.852

81.984

1.868

Onderstaand wordt op het niveau van financieel instrument, de verplichtingen en ontvangsten een toelichting gegeven op de verschillen (de mutaties) tussen de begroting en de realisatie. Zie voor de gehanteerde norm de toelichting ‘normering jaarverslag’ zoals opgenomen in de leeswijzer.

  • 1. De lagere realisatie (- € 20,7 miljoen) op de opdrachten wordt verklaard door een kasschuif van € 4,0 miljoen van 2024 naar 2027 en een overboeking naar het subsidiebudget Plastics Normering (- € 4,1 miljoen). Daarnaast is ‒ € 2,0 miljoen overgeboekt naar PBL voor het werkprogramma monitoring en sturing CE en is ‒ € 5,0 miljoen overgeboekt naar de uitvoeringsorganisaties RIVM, RVO en RWS. Tevens is ‒ € 1,35 miljoen overgeboekt naar BZK voor biobased bouwen en is ‒ € 2,0 miljoen overgeheveld naar artikel 98 voor de uitvoering van maatregelen in het kader van de nationale klimaatopgave van 55% CO2-reductie in 2030 en de versnelling van de transitie naar circulaire plasticketens. Het resterende saldo is het resultaat van meerdere kleinere mutaties ‒ € 2,25 miljoen).

  • 2. De hogere realisatie ( € 3,0 miljoen) op de bijdragen aan agentschappen wordt verklaard door de inzet van RVO (€ 1,6 miljoen) voor de uitvoering van de subsidieregeling om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen. Daarnaast betreft het hogere uitgaven van RWS ( €1,4 miljoen) voor werkzaamheden inzake CE in de regio en de bouw en de uitvoering van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA).

Onderstaand is per artikelonderdeel, zoals opgenomen in de budgettaire tabel, voor de financiële instrumenten zoveel mogelijk aangegeven waarvoor de financiële overdracht in het jaar 2024 is aangewend.

5. Duurzame productieketens (€ 63,6 miljoen)

De volgende financiële instrumenten zijn ingezet:

Opdrachten (€ 15,5 miljoen).

  • Uitvoering Duurzame Productieketens (€ 8,0 miljoen). In 2024 is een  opdracht verstrekt aan het Nederlands Normalisatie Instituut (€ 3,6 miljoen) voor de normontwikkeling op diverse IenW beleidsterreinen, waaronder klimaatadaptatie, water en bodem, circulaire economie, luchtkwaliteit en de publicatiereeks gevaarlijke stoffen. Daarnaast is € 4,4 miljoen ingezet voor diverse opdrachten in het kader van uitvoering duurzame productieketens.

  • Klimaatfondsmiddelen (€ 0,3 miljoen). In 2024 zijn diverse opdrachten verstrekt inzake handhaving en uitvoering van plastics normen, biobased bouwen en het bevorderen van circulair gedrag en doen.

  • Overige opdrachten (€ 7,1 miljoen). Het gaat hierbij om opdrachten aan RWS (€ 5,8 miljoen), RVO (€ 1,27 miljoen) en RIVM (€ 0,06 miljoen) voor beleidsondersteuning en advies inzake circulaire economie

Subsidies (€ 19,0 miljoen).

  • Subsidies duurzame productieketen (€ 14,9 miljoen). Het gaat hierbij om onderstaande subsidieregelingen die door RVO zijn uitgevoerd:

    • Circulaire ketenprojecten (€ 4,7 miljoen).

    • Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie Circulaire Economie (€ 0,9 miljoen).

    • Kennis en innovatie Agenda - Circulaire Economie (€ 2,6 miljoen).

    • Daarnaast zijn er in 2024 verschillende begrotingssubsidies verstrekt:

      • Milieu Centraal (€ 3,4 miljoen) omtrent uitvoering basis en focus activiteiten gericht op de kerntaak van consumentenvoorlichting.

      • Invest NL N.V (€ 1,0 miljoen) voor de ontwikkeling van de agenda op Biobased en Circulaire Economie.

    • Topconsortia voor Kennis en Innovatie CLICKNL (€ 0,7 miljoen) voor de stimulering van circulair ontwerpen via het programma CIRCO.

    • Het resterende budget van € 1,6 miljoen werd besteed aan diverse kleinere subsidies.

  • Subsidies Klimaatfondsmiddelen (€ 4,1 miljoen). Het gaat hierbij om de door RVO uitgevoerde Tijdelijke subsidieregeling Omschakeling naar verwerking circulaire plastics uit 2024 (€ 3,1 miljoen) en het programma duurzame scholen (€ 0,9 miljoen).

Bijdragen aan agentschappen (€ 26,8 miljoen)

Dit betreft de bijdragen aan RWS (€ 12,3 miljoen), RIVM (€ 1,0 miljoen) en RVO (€ 13,6 miljoen) voor uitgevoerde werkzaamheden om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen. De bijdrage aan RVO betreft de uitvoering van de subsidieregelingen recycling, MIA/Vamil en circulaire ketenprojecten. De bijdrage aan RWS betreft onder andere CE in de regio en in de bouw en de uitvoering van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar IenW – ook namens gemeenten en provincies – de opdracht voor verleent.

Bijdragen aan medeoverheden (€ 1,6 miljoen)

In 2024 is een bijdrage verstrekt aan het Openbaar Lichaam SABA voor het uitvoeren van afvalbeleid gericht op het behalen van doelstellingen zoals opgenomen in het Natuur en mileubeleidsplan 2020-2030 (NMBP).

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties (€ 0,06 miljoen)

In 2024 is een bijdrage verstrekt aan de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) voor e Programme of Work on Resource Efficiency and the Transition towards a Circular Economy for 2024.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's (€ 0,55 miljoen)

Dit betreft de bijdrage aan de Stichting Milieukeur (SMK) (€ 0,35 miljoen) voor het uitvoeren van de wettelijke taken ten behoeve van het Ecolabel. Daarnaast is een bijdrage verstrekt aan de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) (€ 0,2 miljoen) voor het uitvoeren van de overgedragen taken en werkzaamheden.

6. Natuurlijk kapitaal (€ 0,01 miljoen)

In 2024 zijn uitgaven gedaan voor het ondersteunen van ketensamenwerking rond biotische grondstoffen zoals hout of nutriënten.

Licence