Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

A. Artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel2
  
B. Begrotingstoelichting3
  
Leeswijzer3
  
Missie6
  
Beleidsagenda7
  
De begroting 2005 op hoofdlijnen18
  
Beleidsartikel 1: Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten22
Beleidsartikel 2: Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur27
Beleidsartikel 3: Versterkte Europese samenwerking40
Beleidsartikel 4: Meer welvaart en minder armoede50
Beleidsartikel 5: Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling64
Beleidsartikel 6: Beschermd en verbeterd milieu77
Beleidsartikel 7: Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer84
Beleidsartikel 8: Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland89
  
Niet-Beleidsartikel 9: Geheim97
Niet-Beleidsartikel 10: Nominaal en onvoorzien98
Niet-Beleidsartikel 11: Algemeen99
  
Bedrijfsvoeringsparagraaf102
  
Agentschapsparagraaf: CBI106
  
Verdiepingsbijlage115
  
Bijlage 1. Wordt-was tabel126
Bijlage 2. Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2003/2004130
Bijlage 3. Lijst met partnerlanden135
Bijlage 4. Bedrijfslevenlijst PSOM en ORET/MILIEV136
Bijlage 5. Lijst van afkortingen138
Bijlage 6. Trefwoordenlijst144

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2005 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2005. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2005.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2005 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de in de begrotingsstaat opgenomen begrotingen van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) voor het jaar 2005 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

B. BEGROTINGSTOELICHTING

LEESWIJZER

Waarom is de Begroting 2005 veranderd?

Zoals aangekondigd in de brief van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer op 3 mei is de indeling van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2005 herzien. Het doel van de herindeling is een betere aansluiting bij de prioriteiten van het buitenlandbeleid, meer resultaatgerichtheid en een grotere toegankelijkheid.

De uitwerking van beleidsartikelen in algemene en operationele doelstellingen van de begroting is meer gericht op het actuele buitenlandbeleid van het kabinet Balkenende II. De nieuwe beleidsartikelen weerspiegelen het geïntegreerde karakter van het buitenlandbeleid beter. Dit komt naar voren in de verschillende beleidsartikelen waar zowel ODA-doelstellingen en middelen als non-ODA doelstellingen en middelen worden verantwoord. Er is ook een verbeterd inzicht in de prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking. In de notitie Aan Elkaar Verplicht1 is een aantal prioritaire thema's benoemd waarop gestuurd wordt, zoals basic education, milieu en water, HIV/aids en reproductieve gezondheid en -rechten. De begroting 2005 is consistent ingedeeld naar thema's. Hierdoor is het beter mogelijk per thema inzichtelijk te maken welke doelen worden gesteld. De oude begroting bevatte zowel beleidsartikelen met een thematisch karakter (bijvoorbeeld artikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven), alsmede beleidsartikelen die betrekking hadden op een kanaal via welke BZ haar beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking uitvoerde (bijvoorbeeld artikel 6 Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking). Doelen en middelen van bepaalde beleidsthema's op het terrein van ontwikkelingssamenwerking werden door deze indeling in kanalen (te) versnipperd weergegeven.

De begroting 2005 voldoet beter aan de eisen van VBTB. Anders dan bij de oude begroting sluiten de middelen in de nieuwe begroting in bijna alle gevallen aan bij de operationele doelstellingen. Hierdoor is het eenvoudiger om de te behalen doelstellingen en resultaten en de daarvoor in te zetten middelen aan elkaar te koppelen.

Tenslotte is de toegankelijkheid en leesbaarheid van de begroting en daarmee ook de mogelijkheid tot sturing op hoofdlijnen sterk verbeterd. Het aantal beleidsartikelen en daarmee het aantal algemene doelstellingen is gedaald van vijftien naar acht; het aantal operationele doelstellingen is verminderd van 95 naar 34; het aantal pagina's van de begroting is afgenomen met circa 100 bladzijden. In de vorige begroting was nog sprake van vijf hoofddoelstellingen die de samenhang tussen de vijftien algemene doelstellingen van de beleidsartikelen weergaf. Deze hoofddoelstellingen vertoonden vaak overlap met de algemene doelstellingen en zorgden daarmee voor verwarring. In de nieuwe begroting worden de vijf hoofddoelstellingen dan ook niet langer opgenomen; de acht nieuwe algemene doelstellingen van de artikelen vormen min of meer de nieuwe hoofddoelstellingen van het buitenlandbeleid. De verbeterde toegankelijkheid is tenslotte ook zichtbaar in de nieuwe missie van het ministerie van Buitenlandse Zaken die kernachtig weergeeft waar het ministerie van Buitenlandse Zaken voor staat.

In de bijlage treft u een zogenaamde «wordt-was»-tabel aan, waarin een relatie wordt gelegd tussen de sub-beleidsartikelen in de oude en nieuwe begrotingsindeling.

Hoe wordt de Begroting nu ingedeeld?

De beleidsartikelen worden voorafgegaan door een beleidsagenda waarin de beleidsprioriteiten van het Nederlandse buitenlandbeleid voor 2005 worden aangegeven. In het onderdeel De begroting 2005 op hoofdlijnen worden de belangrijkste beleidsmatige mutaties ook in financiële termen toegelicht.

Elk beleidsartikel kent dezelfde opbouw: allereerst wordt bij onderdeel A ingegaan op de algemene beleidsdoelstelling van het artikel. Per algemene doelstelling van het buitenlandbeleid wordt een korte toelichting gegeven.

De algemene beleidsdoelstelling is geformuleerd op een relatief hoog abstractieniveau. Onderdeel B laat daarom zien hoe de algemene beleidsdoelstelling zich laat vertalen in een aantal operationele doelstellingen. De operationele doelstellingen zijn vastgesteld voor de huidige kabinetsperiode. Er geldt in de meeste gevallen dat Nederland op het internationale toneel slechts een van de vele actoren is, waardoor Nederland voor de realisatie van doelstellingen slechts indirect verantwoordelijk is.

Per operationele doelstelling is onder Na te streven resultaten aangegeven welke specifieke resultaten in het begrotingsjaar 2005 nagestreefd worden. Deze resultaten worden zodanig concreet geformuleerd dat achteraf plausibel is te maken in hoeverre een operationele doelstelling en daarmee de algemene doelstellingen wel of niet is bereikt. Indien de resultaten meerjarig van karakter zijn en naar verwachting later dan 2005 gerealiseerd gaan worden, wordt dit expliciet aangegeven. Voor de na te streven resultaten geldt de hierboven genoemde indirecte verantwoordelijkheid veelal ook. De relatie tussen door Buitenlandse Zaken uit te voeren activiteiten en te behalen resultaten is vaak een plausibele in plaats van een causale.

Het kopje Instrumenten/activiteiten geeft antwoord op de zogenaamde tweede w-vraag: wat gaan we ervoor doen? Het benoemt, zonder in detail te treden, de belangrijkste in te zetten instrumenten en activiteiten.

In de nieuwe begrotingsindeling is de koppeling tussen middelen en doelstellingen beter aan te geven dan voorheen. Echter door een aantal specifieke eigenschappen van het buitenlandbeleid is een één-op-één-koppeling tussen operationele doelstellingen en middelen niet altijd mogelijk. Onder het kopje Middelen wordt enkel een toelichting gegeven als de middelen voor de realisatie van de operationele doelstelling ook gedeeltelijk onder andere sub-beleidsartikelen staan. Zo komen bijvoorbeeld de afdrachten aan de Europese Unie ook ten goede aan operationele doelstelling 3.2 «een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen of regio's», terwijl deze middelen zijn opgenomen bij de operationele doelstelling 3.1 «een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht en veiligheid biedt en in staat is tot duurzame groei».

In de oude begrotingsindeling was naast de budgettaire tabel ook een tabel met aan het beleidsartikel toegerekende apparaatskosten opgenomen. In de begroting 2005 is deze tabel niet opgenomen omdat het niet mogelijk was een reële schatting van de apparaatskosten per beleidsartikel te maken. In eerdere jaren konden de apparaatskosten extracomptabel worden toegerekend op basis van een tijdschatting van de directies en van de posten. Door gebrek aan ervaring met de nieuwe begrotingsstructuur is het ondoenlijk in te schatten hoeveel tijd een werknemer per beleidsartikel zal besteden.

In de onderdelen D en E wordt respectievelijk ingegaan op de Budgetflexibiliteit en de Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming. Onder F Evaluatieprogrammering is te lezen wat de belangrijkste evaluaties zijn per operationele doelstelling. Een uitgebreid overzicht van alle evaluaties per operationele doelstellingen is te vinden in de evaluatieprogrammering van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit overzicht is ook te vinden in het «Evaluatie Overzicht Rijksoverheid» (EOR) op het RYX-intranet.

De acht beleidsartikelen worden gevolgd door drie niet-beleidsartikelen, de Agentschapsparagraaf over de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), de Bedrijfsvoeringsparagraaf, de Verdiepingsbijlage en de bijlage Moties & toezeggingen. De verdiepingsbijlage toont de aansluiting tussen de begroting 2004 en de begroting 2005. Vanwege de conversie naar de nieuwe begrotingsindeling worden alleen de mutaties na voorjaarsnota toegelicht. De mutaties tussen begroting 2004 en de voorjaarsnota zijn immers al toegelicht in de eerste suppletore begroting van Buitenlandse Zaken. In de begroting op hoofdlijnen komen wel alle belangrijkste mutaties tussen begroting 2004 en begroting 2005 aan bod.

De relatie met de HGIS-nota

Voor een overzicht van de uitgaven van het buitenlandbeleid in de breedste zin wordt verwezen naar de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De HGIS omvat naast het grootste deel van de BZ-uitgaven (inclusief ontwikkelingssamenwerking) tevens de buitenlanduitgaven van de overige departementen. De HGIS-nota geeft daarnaast weer welk deel van de buitenlanduitgaven als officiële ontwikkelingshulp («ODA») kwalificeert.

MISSIE

Elke dag en elk uur behartigt het ministerie van Buitenlandse Zaken de Nederlandse belangen in het buitenland. Als naar buiten gericht land zet Nederland zich van oudsher in voor de internationale rechtsorde. Nederland bouwt mee aan een veilige, stabiele en welvarende wereld. Wij zetten ons in om conflicten, armoede en onrecht te bestrijden. Buitenlandse Zaken geeft, in overleg met andere ministeries, vorm aan het Europa van de toekomst en zorgt ervoor dat Nederland in de EU met één stem spreekt.

Op meer dan 150 plekken in de wereld en in Den Haag doen landgenoten, bedrijven en instellingen een beroep op de kennis van onze medewerkers. Buitenlandse Zaken – wereldwijd thuis.

BELEIDSAGENDA

Nederland heeft een ideaal: een veilige, rechtvaardige en vreedzame wereld zonder armoede. Nederland is in staat te werken aan dit ideaal en doet dit ook. Door het voeren van een actieve buitenlandse politiek, door in de voorhoede mee te spelen in vele internationale organisaties en door – ook financieel – bij te dragen aan de ontwikkeling van landen. In de afgelopen vier jaar heeft Nederland als lid van de VN-Veiligheidsraad, als voorzitter van de OVSE, de Raad van Europa en de Europese Unie, maar ook op tal van minder zichtbare plekken, voortgang geboekt bij de verwezenlijking van onze visie op de wereld. Nederland krijgt hiervoor internationaal erkenning, zoals onder meer blijkt uit de vele Nederlanders op belangrijke internationale posten en de waardering voor ons ontwikkelingsbeleid. Op het brede terrein van buitenlandbeleid blijft Nederland zich vol motivatie en energie inzetten voor het bevorderen van onze doelstellingen.

Er moet nog steeds veel werk worden verzet. De mondialisering en het vervagen van grenzen hebben ervoor gezorgd dat steeds meer mensen perspectief hebben op een beter leven. Steeds meer economieën vinden internationale aansluiting en kennis, geld en goederen verplaatsen zich steeds sneller. Er is echter ook een keerzijde. Nog niet iedereen kan de vruchten plukken van de mondialisering. Daarnaast is er, mede door het wegvallen van de grenzen, sprake van een toenemende dreiging van terrorisme en de verspreiding van massavernietigingswapens, milieudegradatie, pandemieën als HIV/aids en Sars en grensoverschrijdende handel in drugs en mensen. De klassieke scheiding tussen nationale en internationale veiligheidsvraagstukken vervaagt hiermee. Deze uitdagingen vragen op zowel nationaal, regionaal als mondiaal niveau om effectieve antwoorden. Wil de internationale gemeenschap zich teweer kunnen stellen tegen de uitdagingen en bedreigingen van de eenentwintigste eeuw, dan zullen internationale bestuursstructuren en samenwerkingsverbanden moeten worden hervormd en gemoderniseerd. Alleen slagvaardige en geloofwaardige internationale instellingen en organisaties kunnen voorkomen dat de internationale betrekkingen verworden tot een «Hobbesiaanse jungle» waarin het recht van de sterkste geldt. Dat is niet in het belang van Nederland, noch in dat van Europa of de wereld.

Nederland streeft daarom naar sterke collectieve instellingen, waarin alle landen elkaar op hun verantwoordelijkheden kunnen aanspreken.

Op mondiaal niveau wordt gewerkt aan een beter functionerend multilateraal stelsel. Het huidige VN-systeem – ontworpen in de jaren veertig van de vorige eeuw – is onvoldoende toegerust voor het geven van een effectief antwoord op alle moderne dreigingen, in het bijzonder die van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens. Zoals onder andere bleek in de aanloop naar de Irak-crisis, schieten de middelen voor het afdwingen van de naleving van afspraken en het optreden tegen schendingen tekort. Nederland blijft er voorstander van dat internationaal optreden plaatsvindt binnen de door het VN-Handvest gestelde regels. Om te voorkomen dat landen zich in de toekomst gedwongen zien buiten dit systeem om te handelen, is versterking van het multilaterale stelsel dringend nodig, onder meer door het ontwerpen van instrumenten die vroegtijdige, snelle en waar nodig krachtige actie mogelijk maken.

Ook regionale organisaties maken deel uit van het multilaterale stelsel. En ook deze organisaties en samenwerkingsverbanden passen zich aan de eisen van de tijd aan. Dit geldt voor de OVSE, de OESO, de Raad van Europa en de NAVO. Heel in het bijzonder geldt dit voor de Europese Unie. De bereidheid van de EU-lidstaten om problemen en uitdagingen gezamenlijk aan te pakken is groeiende, zoals is te zien in de strijd tegen terrorisme of bij de ontwikkeling naar een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. Het akkoord over een nieuw Grondwettelijk Verdrag vloeit voort uit de wens van de lidstaten om de effectiviteit, de transparantie en het democratische gehalte van de zich uitbreidende Europese Unie te vergroten. Het akkoord vormt ook een antwoord van de Europese regeringen op de verlangens van de burgers naar een Europese Unie die effectieve antwoorden formuleert op Europese uitdagingen, uitdagingen die niet meer alleen door EU-lidstaten zelfstandig en afzonderlijk het hoofd kunnen worden geboden. Tegelijkertijd schept de grondwet voorwaarden voor een heus Europees burgerschap, met gegarandeerde rechten, en wordt de beleidsvrijheid van de lidstaten niet nodeloos beperkt.

Om actief te kunnen bijdragen aan de modernisering en hervorming van het multilaterale stelsel is binnen Nederland voldoende draagvlak voor buitenlandbeleid gewenst. Buitenlandse Zaken zal daartoe resultaatgericht werken, op basis van concrete en geloofwaardige doelstellingen. Het afleggen van verantwoording over die doelstellingen en resultaten is mede van belang voor het behoud van de steun van de burger voor buitenlandbeleid, ongeacht of het nu gaat om het ontwikkelingsbeleid, om hulp aan Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland of om het bevorderen van vrede en veiligheid. Tegelijkertijd zal steeds duidelijk moeten worden gemaakt dat Buitenlandse Zaken opereert in een complexe internationale omgeving, met een voor Nederland beperkte speelruimte. In de samenleving zal er begrip voor moeten bestaan dat de mogelijkheden tot optreden voor de Nederlandse overheid in andere landen niet onbegrensd zijn. De burger dient zich ook bewust te zijn van zijn eigen verantwoordelijkheden en van de gevolgen van zijn handelen. Dit laatste is met name van belang bij consulaire dienstverlening.

Een geïntegreerd buitenlandbeleid

Nederland heeft de ambitie een actief en effectief buitenlandbeleid te voeren, waarin de verschillende terreinen van buitenlandpolitiek in hun onderlinge samenhang worden behandeld. Vraagstukken op het gebied van vrede en veiligheid, goed bestuur en mensenrechten, handel, armoede, milieu en migratie zijn immers nauw met elkaar verbonden. Dit vereist een geïntegreerde benadering waarbij steeds een optimale combinatie van diplomatieke, veiligheidspolitieke, militaire, economische en ontwikkelingssamenwerkings instrumenten wordt ingezet.

Op het terrein van vrede, veiligheid en conflictbeheersing komt de keuze voor een geïntegreerde aanpak prominent tot uiting door Nederlandse betrokkenheid bij crisisbeheersing en conflictpreventie, deelname aan vredesoperaties, bijdragen aan wederopbouw en door de inzet van het Nederlandse Stabiliteitsfonds en de «Peace facility» van de Europese Unie. Het Nederlandse pleidooi voor veiligheid als voorwaarde voor ontwikkeling krijgt internationaal steeds meer bijval. De aanslagen in Madrid van 11 maart 2004 onderstreepten daarnaast de kwetsbaarheid van onze open samenleving voor terrorisme. De bestrijding hiervan vraagt om een daadkrachtige aanpak, op nationaal en internationaal niveau, binnen de EU en de NAVO en vis-à-vis derde landen.

Nederland kiest ook een integrale benadering waar het gaat om het versterken van de internationale economische rechtsorde. De succesvolle afronding van de WTO-onderhandelingen – de Doha Development Agenda – blijft ook in 2005 een belangrijk streven. Een geslaagde Doha-ronde is nodig voor de vitaliteit van het wereldhandelsstelsel en bevordert wereldwijd handel en investeringen. Dit betekent een stimulans voor de stagnerende Europese en Nederlandse economie en stelt de ontwikkelingslanden in staat inkomsten uit handel aan te wenden voor armoedebestrijding. De ministeriële WTO-conferentie in Hong Kong is in 2005 een belangrijk moment om inhoud te geven aan de ontwikkelingsdimensie van de Doha-ronde, door onder meer in te zetten op versnelde afschaffing van handelsverstorende subsidies en verbeterde markttoegang. De vooruitzichten hierop zijn verbeterd nu eind juli 2004 de 147 landen van de WTO er in Genève in geslaagd zijn om een akkoord te bereiken over een raamwerk voor verdere onderhandelingen. Na het verlies aan momentum vanwege de mislukking in Cancún, kan nu de blik weer naar de toekomst gericht worden. Bovendien is dit akkoord tot stand gekomen in het licht van de nieuwe geopolitieke verhoudingen, waarin ontwikkelingslanden volwaardiger onderhandelingspartners worden.

De integrale benadering staat ook ten dienste aan effectieve armoedebestrijding. In mei heeft Nederland als eerste de balans opgemaakt van de eigen bijdrage aan de millennium ontwikkelingsdoelen (MDG 8 rapport). Met de notitie Aan Elkaar Verplicht, ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015 zijn heldere prioriteiten vastgesteld. Centraal hierbij staat een meer resultaat- en verantwoordingsgericht beleid, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor partnerschappen met burgers, bedrijven, kennisinstellingen, organisaties en overheden. Met 36 landen zal langjarig bilateraal worden samengewerkt. Een sterke inzet op coherentie en coördinatie en harmonisatie blijft ook in 2005 gehandhaafd.

Effectief multilateralisme

Nederland is van mening dat de tijd rijp is voor ingrijpende hervormingen van de VN. Een goed functionerend en effectief multilateraal systeem, regionaal en mondiaal, is over de hele linie van belang: of het nu gaat om het functioneren van de mensenrechtencommissie, een verbeterde naleving van verdragen en normen op het gebied van non-proliferatie van massavernietigingswapens en de bevordering van de universaliteit hiervan, verdere ontwikkeling en implementatie van internationale milieunormen, de internationale aanpak van het vluchtelingenvraagstuk en gezondheidsvraagstukken, de implementatie van de Millennium Development Goals of de aanscherping van handelsregels. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar landen die hun verantwoordelijkheden ten aanzien van hun eigen bevolking dan wel hun verantwoordelijkheden in internationaal verband door onmacht of onwil in ernstige mate verwaarlozen.

Nederland speelt een actieve rol bij het proces dat uiteindelijk tot deze hervormingen moet leiden, onder andere door de input die het heeft gegeven aan het High Level Panel on Threats, Challenges and Change dat door de Secretaris-Generaal van de VN is ingesteld. Daarbij is vooral aandacht gevraagd voor de plicht of verantwoordelijkheid die de internationale gemeenschap heeft om in bepaalde situaties, zoals bij ernstige schendingen van mensenrechten of genocide, handelend op te treden. Nederland zal zich er in 2005 voor inspannen dat aanbevelingen die de effectiviteit en legitimiteit van de VN daadwerkelijk kunnen verbeteren met gepaste urgentie zullen worden geïmplementeerd.

De hervormingen van het VN-stelsel zullen ook op ontwikkelingsgebied gevolgen hebben voor de diverse fondsen en programma's van de VN. Nederland zal zich in dit kader inspannen voor een stabiele financieringsstructuur en sterkere coördinatie en harmonisatie met overige donoren. Nederland zal in multilateraal verband zijn positie als belangrijke donor handhaven in die VN-organisaties en internationale financiële instellingen waar sprake is van een duidelijke bijdrage aan de Nederlandse beleidsdoelen. Hierbij is de effectiviteit van die instellingen van belang bij de beoordeling van de hoogte van de Nederlandse bijdrage.

De uitdagingen van deze tijd vragen ook om een systeem dat minder vrijblijvend is. Met de Veiligheidsraadsresoluties inzake terrorisme (VRR1373, 28 september 2001) en non-proliferatie (VRR1540, 28 april 2001) zijn overigens al stappen gezet in de richting van een daadkrachtiger aanpak. Deze manier om algemeen geldende internationale verplichtingen te scheppen vormt een belangrijke aanvulling op de klassieke systematiek zoals het Non-proliferatie Verdrag en de anti-terrorismeconventies. Ook op het gebied van het internationaal recht doen zich positieve ontwikkelingen voor. Als gastland en verdragspartij van het Internationaal Strafhof bevordert Nederland het effectief functioneren, de integriteit en universaliteit van het Strafhof. In juni 2004 kondigde de Aanklager een formeel onderzoek aan in de Democratische Republiek Congo. Naar verwachting zullen de eerste rechtszaken in 2005 aanvangen.

De taken van de NAVO zijn eveneens aan het veranderen. De NAVO blijft weliswaar voorbereid op aanvallen van buitenaf, maar acht een grootschalige aanval met conventionele middelen op het bondgenootschappelijk grondgebied niet erg waarschijnlijk. Daar zijn nieuwe taken tegenover komen te staan, bijvoorbeeld crisisbeheersing en de bestrijding van terrorisme. De NAVO is de enige organisatie die op een geloofwaardige manier onder moeilijke omstandigheden militaire missies kan uitvoeren. De NAVO moet hiervoor voldoende toegerust blijven. Nederland steunt ook in 2005 het Bondgenootschappelijk streven naar verbetering van de inzetbaarheid van de Bondgenootschappelijke strijdkrachten. Nederland is voorstander van een goede en wederzijds versterkende samenwerking tussen de NAVO en de EU, mede om onnodige duplicatie te vermijden.

De uitdagingen van deze tijd vragen om een gezamenlijke aanpak. Bij het oplossen van de huidige complexe problemen blijft samenwerking met de Verenigde Staten cruciaal.

Daarbij zal actief worden gezocht naar mogelijkheden voor afstemming op hoofddossiers als het Midden-Oosten, Irak, Iran, Afghanistan, de Balkan, Sudan, terrorismebestrijding, non-proliferatie, VN-hervormingen, samenwerking EU-NAVO en WTO (Doha). Dit alles vanuit het besef dat versterking van het multilaterale systeem alleen mogelijk is mèt de VS. Inzet hierbij is om vanuit de gedeelde belangen zoveel mogelijk tot overeenstemming te komen. Dit neemt niet weg dat zorgen over de VS-opstelling op een aantal terreinen, en in het bijzonder de Amerikaanse houding ten aanzien van het Internationaal Strafhof, bilateraal of in EU-verband uitdrukkelijk aan de orde worden gesteld.

Een slagvaardige Europese Unie

Het akkoord over de nieuwe Europese grondwet effent de weg naar een slagvaardiger Unie. In dit verdrag is de institutionele structuur vernieuwd waardoor de Unie beter in staat is de gevolgen van de uitbreiding op te vangen. De verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en haar lidstaten is helder weergegeven, waarbij ook een rol is weggelegd voor de nationale parlementen. Daarnaast zal de Europese samenwerking worden verdiept op terreinen als interne en externe veiligheid en het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid. Ook zal Nederland zich richten op het verhogen van de kwaliteit en effectiviteit van de Europese ontwikkelingssamenwerking, onder meer door versterkte coördinatie van OS-inspanningen van de lidstaten en van de Europese Commissie en verbeterde coherentie tussen alle beleidsterreinen die van invloed zijn op ontwikkelingslanden.

In 2005 zal in de verschillende lidstaten verder worden gewerkt aan de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag. In een aantal lidstaten, waaronder Nederland, zullen hierover referenda worden gehouden. Het gehele ratificatieproces zal ongeveer twee jaar in beslag nemen, zodat het Grondwettelijk Verdrag op zijn vroegst eind 2006 in werking kan treden. De voorbereidingen voor de inwerkingtreding zullen echter al meteen na ondertekening in gang gezet moeten worden, opdat nieuwe structuren na inwerkingtreding ervan operationeel kunnen zijn. Te denken valt aan het voorzitterschap van de Europese Raad, de teamvoorzitterschappen van de overige Raadsformaties en de Europese Minister van Buitenlandse Zaken en de Europese diplomatieke dienst.

Los van de toepassing van het nieuwe verdrag, zal het nog enige tijd duren voordat de uitgebreide EU zich heeft «gezet». De vijftien «oude» lidstaten moeten zich opnieuw positioneren in het nieuwe krachtenveld; nieuwe lidstaten moeten hun plaats vinden. Nieuwe patronen zullen ontstaan van vaste en wisselende coalities. Voor Nederland betekenen deze ontwikkelingen dat in de context van het EU-beleid sprake zal zijn van een sterkere bilaterale inzet, teneinde langs deze weg de Nederlandse standpunten meer weerklank te doen vinden. Dit is onder meer van groot belang in het licht van de onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting voor de Unie, de Financiële Perspectieven, waarbij overeenstemming moet worden bereikt over de grote politieke lijnen voor de jaren 2007–2013 én de bijbehorende financiële middelen. Nederland hecht grote waarde aan een effectievere implementatie van de Lissabonstrategie, mede op basis van de inbreng van het rapport Kok. Ten aanzien van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zal in 2005 een nieuwe fase aanbreken gericht op de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en op effectieve terrorismebestrijding.

Na de grootste uitbreidingsronde uit de geschiedenis van de EU van 2004, wacht nog een aantal landen op een besluit over lidmaatschap. Besluiten over afronding van de onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië en over een mogelijke start van de onderhandelingen met Turkije staan op de agenda van het Nederlands voorzitterschap. Daarnaast zal de Raad in december ook het mandaat bepalen voor de toetredingsonderhandelingen met Kroatië die in 2005 zullen beginnen.

Een samenhangend regionaal beleid

Meer en meer problemen hebben een grensoverschrijdend karakter. Een effectief buitenlandbeleid zal zich hiervan rekenschap moeten geven. Nederland kiest daarom ook voor een geïntegreerde aanpak binnen een regionale benadering. Daarbij geeft Nederland zijn beleid in toenemende mate tezamen met EU-partners vorm.

De Westelijke Balkan houdt de bijzondere aandacht van Nederland en van de Unie. De sleutel voor duurzame stabiliteit en welvaart in de regio is gelegen in economische ontwikkeling, blijvende betrokkenheid van de regionale organisaties als de Unie, de OVSE en de NAVO en integratie van de Balkanlanden in Euro-Atlantische structuren. De snelheid van deze integratie wordt bepaald door de landen zelf, door te voldoen aan de zogenaamde conditionaliteiten zoals democratisering, respect voor mensenrechten en minderheden, terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, economische hervormingen en volledige samenwerking met ICTY. Nederland zal dit proces ook bilateraal blijven ondersteunen, in het bijzonder via de relatie met OS-partnerlanden Bosnië-Herzegovina, Macedonië, Albanië en door het nieuwe, op regionaal niveau uitgevoerde Balkan-programma. Met operatie ALTHEA neemt de EU de militaire presentie van de NAVO in Bosnië-Herzegovina over. Nederland zal ook hieraan deelnemen. Door middel van deelname aan de Peace Implementation Council blijft Nederland nauw betrokken bij ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat en de economie in Bosnië-Herzegovina. In 2005 zullen naar verwachting in de toenadering tot de EU verdere stappen worden gezet in het Stabilisatie en Associatieproces, onder meer ten aanzien van kandidaat-lidstaat Kroatië en de lidmaatschapsaanvraag van Macedonië. Ook zal met deze landen verder worden gewerkt aan het pad naar het lidmaatschap van Partnerschap voor de Vrede en de NAVO. Kosovo vraagt onverminderde betrokkenheid van alle aanwezige internationale organisaties, en vergt ook blijvende politieke en militaire betrokkenheid van de NAVO. De uitkomst van de presidentsverkiezingen in Servië biedt hoop op een verbetering van de samenwerking met het ICTY en een betere regionale samenwerking.

In de Hoorn van Afrika zal verdere invulling gegeven worden aan de regionale benadering ten aanzien van vredesprocessen, het beheer van natuurlijke hulpbronnen en economische integratie. Velen in deze regio, vooral vrouwen en kinderen, leven in mensonterende omstandigheden, die onze inzet en betrokkenheid eisen. Nederland zal zich richten op programma's op het gebied van humanitaire hulp, vredeswaarneming en Disarmament, Demobilisation and Reintegration, bescherming en herintegratie van ontheemden en vluchtelingen in de regio. Verder is capaciteitsversterking van cruciale overheidsdiensten en niet-statelijke actoren van groot belang voor de bevordering van stabiele verhoudingen en staatsvorming. Nederland zal inzetten op versterking van intergouvernementele organisaties die een leidende rol hebben in de regio, zoals de InterGovernmental Authority on Development en het Nile Basin Initiative. Daarnaast zal Nederland op bilateraal, Europees en VN-niveau ook in 2005 een bijdrage blijven leveren aan het bevorderen van de vrede en wederopbouw in Sudan, zowel in het zuiden als in Darfur. Het verzoeningsproces tussen Ethiopië en Eritrea is een ander punt van constante aandacht in deze regio.

Met regionaal en geïntegreerd beleid draagt Nederland bij aan het beheersen en zo mogelijk oplossen van conflicten en het scheppen van de voorwaarden voor ontwikkeling in de Grote Meren regio. Afhankelijk van de stand van zaken in het regionale vredesproces ligt het zwaartepunt in 2005 op voorwaardenscheppende activiteiten of activiteiten gericht op wederopbouw. Daarnaast zet Nederland net als andere partners de kritische dialoog voort en zal het bijdragen aan vrede, veiligheid, stabiliteit en goed bestuur en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen. Nederland zal ook in 2005 een substantiële bijdrage leveren aan activiteiten in multilateraal verband gericht op demobilisatie, ontwapening en integratie van ex-strijders in goede samenhang met hervorming van de veiligheidssector. Op regionaal niveau ondersteunt Nederland in 2005 de Conferentie van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie, waar een actieplan voor vrede, veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling in de regio wordt opgesteld. Ook zal Nederland innovatieve activiteiten gericht op grensoverschrijdende samenwerking blijven steunen.

Ten aanzien van Afghanistan zal Nederland zich blijvend inspannen voor verbetering van de veiligheid en wederopbouw. De betrokkenheid vindt op een geïntegreerde wijze plaats; naast het verlenen van militaire steun participeert Nederland actief in de dialoog tussen de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap inzake het politieke proces (uitvoering van de Bonn Agenda) en is het een voorname donor. Nederland heeft de leiding over het Provincial Reconstruction Team (PRT) in de provincie Baglan. Hiermee stelt Nederland de centrale regering in staat haar gezag in de provincie te vergroten en worden wederopbouwactviteiten van de regering en andere organisaties gefaciliteerd. Tijdens de internationale Afghanistan-conferentie in Berlijn heeft Nederland zich langjarig gecommitteerd aan de wederopbouw door een toezegging van EUR 100 miljoen voor de komende drie jaar; deze gelden zullen voornamelijk worden besteed via het Afghanistan Reconstruction Trust Fund. Daarnaast zal een aantal activiteiten op het gebied van de veiligheidssector worden gefinancierd ten laste van het Stabiliteitsfonds.

De regering in Irak moet verder worden ondersteund bij de overgang naar een stabiele, democratische en welvarende samenleving. De verkiezingen in 2005 vormen in dit verband een belangrijke stap. Een krachtige rol van de VN bij het politieke proces is onontbeerlijk. Op verzoek van de interim-regering draagt de NAVO bij aan de opbouw van de Irakese strijdkrachten. De ondersteunende rol van de EU, waar tijdens het Nederlandse Voorzitterschap een begin mee is gemaakt, zal in 2005 verder ontwikkeld worden. Nederland draagt onder andere via deze organisaties en door de eigen inzet van militairen bij aan de opbouw van Irak en daarmee aan regionale stabiliteit.

Verbetering van de betrekkingen met, en ondersteuning van hervormingen binnen de landen in de bredere Midden-Oostenregio blijven hoge prioriteit houden voor Nederland, bilateraal en in EU-verband. In de verhouding met deze landen staan behalve mensenrechten, media en bevordering van pluriformiteit binnen de samenlevingen, ook non-proliferatie en terrorisme-bestrijding centraal. De Europese Unie werkt aan de invulling van het Strategisch Partnerschap met de Mediterrane landen en het Midden-Oosten, in samenhang met het Barcelona-proces en het Europese nabuurschapsbeleid. Vanzelfsprekend is hierbij van belang dat nauw wordt gecoördineerd met andere initiatieven, zoals het G8 «Broader Middle East and North Africa»-initiatief, om elkaar wederzijds te versterken en te complementeren. De in 2003 op gang gekomen initiatieven komen in een fase waarin een begin wordt gemaakt met projecten en samenwerkingsprogramma's. Onze bilaterale activiteiten zijn gericht op de geleidelijke hervorming (op specifieke terreinen) in eerste instantie in landen waar de vooruitzichten het meest gunstig zijn. Nederland zet daarbij in op verbreding van het draagvlak in de landen zelf; bij regeringen en samenleving. Het Barcelona-proces biedt, naast kennis en ervaring met een dergelijke aanpak, ook bredere toepassingsmogelijkheden.

Bevordering van de stabiliteit in de regio vereist betere verhoudingen tussen de Arabische wereld en Israël, waarvoor een politieke oplossing van het Israëlisch – Palestijnse conflict essentieel is. Nederland zet zich in voor een actieve betrokkenheid van de EU binnen «het Kwartet» (de Verenigde Staten, Rusland, de Verenigde naties en de Unie), waarbij nauwe samenwerking met de VS een belangrijke en noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang in de regio vormt. Het centrale uitgangspunt is en blijft de uitvoering van de Routekaart voor Vrede als basis voor een rechtvaardige en duurzame Twee-Statenoplossing, waar Israël en een levensvatbare en onafhankelijke Palestijnse staat naast elkaar in vrede en veiligheid leven.

De EU en Rusland hebben besloten hun strategisch partnerschap vorm te geven door de uitwerking van de tijdens de EU-Rusland Top te St. Petersburg in 2003 overeengekomen vier gemeenschappelijke ruimten: economisch; externe veiligheid; interne veiligheid; vrijheid en rechtvaardigheid; onderzoek, onderwijs en cultuur. De samenwerking op deze terreinen zal in 2005 verder worden geconcretiseerd. Op bilateraal gebied is de samenwerking gebaseerd op het Gemeenschappelijk Actieprogramma 2004–2005, dat onder meer ruimte biedt voor een regelmatige politieke dialoog. Rusland blijft een prioriteitsland op economisch en cultureel gebied. Het Matraprogramma zal in 2005 worden voortgezet en verruimd met een Nabuurschapsfaciliteit.

Het strategisch belang van Azië in de wereld neemt toe: economisch (in termen van BBP zullen de Aziatische economieën de Europese binnen vijftien jaar tijd kunnen overvleugelen), demografisch (Azië omvat nu al tegen de zestig procent van de wereldbevolking) en politiek (met hun grotere economische gewicht zullen de Aziatische landen ook een zwaardere politieke rol regionaal en mondiaal – opeisen). Het EU-voorzitterschap geeft Nederland de kans sterk in te zetten op versteviging van de relatie tussen de EU en Azië, onder andere door topontmoetingen met de belangrijke spelers China en India.

Het streven is die vergrote aandacht in de komende jaren om te zetten in een meer strategische relatie met deze belangrijke regio door zowel bilateraal als in EU-verband verder te investeren in de samenwerking op politiek, economisch en cultureel vlak, inclusief de belangrijke gebieden van mensenrechten, non-proliferatie en terrorismebestrijding. Hiertoe zal Nederland de dialoog voortzetten met landen als Pakistan, India, China, Japan, Zuid-Korea en Indonesië. De bijzondere aandacht van Nederland en de EU voor Indonesië in het verkiezingsjaar 2004 was er mede op gericht de hervormingsprocessen te stimuleren, in de hoop daarmee de relatie met het grootste moslimland ter wereld in 2005 en daarna verder te verbreden en te intensiveren, ook bilateraal. Speciale aandacht blijft uitgaan naar «zorgenland» Noord-Korea en het verloop van het zes-partijenoverleg.

Het Nederlands buitenlandbeleid betreft het hele Koninkrijk, dus ook de Nederlandse Antillen en Aruba. De centrale ligging van deze eilanden op het Westelijk Halfrond geeft een speciale dimensie aan de betrekkingen met die regio. Ontwikkelingen in die regio kunnen immers van betekenis zijn voor het gehele Koninkrijk. Het Nederlandse beleid ten aanzien van Latijns-Amerika en de Caraïben is gericht op bevordering van duurzame stabiliteit en ontwikkeling door middel van de bestrijding van de internationale misdaad (in het bijzonder de drugshandel en daaraan gerelateerde praktijken zoals het witwassen van geld, mensenhandel), het bevorderen van de wederzijdse handel, de versterking van de rechtsstaat en de democratie, en de samenwerking op het gebied van armoedebestrijding. Buitenlandse Zaken streeft ernaar dit beleid op geïntegreerde wijze vorm te geven, waarbij tevens gebruik gemaakt wordt van de internationale verbanden waarvan Nederland deel uitmaakt, zoals de Europese Unie, de VN en internationale financiële instellingen.

Nederland blijft zich inzetten voor de versterking van de relatie tussen de EU en de Verenigde Staten. Naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de New Transatlantic Agenda tussen de EU en de VS zal in 2005 de EU-VS relatie worden herzien en herbevestigd. Nederland zal met de ervaringen opgedaan tijdens het EU-voorzitterschap een actieve bijdrage aan dit proces leveren. Voor alle dossiers die spelen in de Transatlantische relatie geldt dat gezamenlijke analyses en betere beleidsafstemming zullen moeten leiden tot vergroting van het wederzijds begrip en waar mogelijk een gezamenlijke aanpak.

Met betrekking tot een aantal regio's zoals het Midden-Oosten, Noord- en West-Afrika, de Centraal-Aziatische republieken en Rusland wil Nederland meer aandacht geven aan energiebeleid, door het verder ontwikkelen van bilaterale en multilaterale relaties met landen in deze regio's en het opzetten van een extern energiebeleid in EU-verband. Een sterk groeiende mondiale energieconsumptie zal immers, zolang alternatieven nog niet in voldoende mate voorhanden zijn, voornamelijk ingevuld moeten worden door fossiele brandstoffen. Dit leidt tot een sterke toename in de mondiale concurrentie van afnemers van met name olie en gas. De EU is op dit punt kwetsbaar. Beleid dat zich richt op het veiligstellen van de nationale en Europese energievoorziening wordt daarom des te noodzakelijker.

Op weg naar 2015 – Millennium ontwikkelingsdoelstellingen (MDG's)

Het jaar 2005 zal in het teken staan van de tussentijdse evaluatie van de inspanningen om de MDG's in 2015 te bereiken. Nederland zal zich binnen het kader van de MDG's concentreren op verhoging van de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, het zichtbaar maken van de resultaten van onze inspanningen, de concentratie van de bilaterale samenwerking op 36 partnerlanden en beperking van het aantal sectoren per land. Hierbij zal conform de notitie Aan Elkaar Verplicht geconcentreerd worden op onderwijs, HIV/aids, reproductieve gezondheidszorg en -rechten, milieu en water. De focus van de Nederlandse hulpinspanningen is gericht op Sub Sahara Afrika. Dit vertaalt zich naar de volgende doelstellingen:

– Verdubbeling van het budget voor HIV/aids, tbc en malaria tot EUR 270 miljoen in 2007. Deze middelen zijn, naast politiek commitment en maatschappelijk draagvlak, onontbeerlijk in de strijd tegen aids en om ontwikkelingslanden beter in staat te stellen de Caïro-agenda versneld uit te voeren. Coördinatie en afstemming zijn de sleutelbegrippen.

– 0,1 procent van het BNP zal uiterlijk in 2007 worden besteed aan milieu en water.

– 15 procent van het ODA-budget wordt uiterlijk in 2007 besteed aan onderwijs. Deze middelen zijn nodig om niet alleen de toegang tot onderwijs te verhogen, maar ook de kwaliteit. Nederland zal naast aandacht voor primair onderwijs, ook meer steun geven aan volwassenenonderwijs en alfabetisering en beroepsonderwijs .

– 50 procent van het bilaterale ODA-budget gaat naar Sub Sahara Afrika.

Om de effectiviteit van de Nederlandse OS te vergroten, wordt zo veel mogelijk met de ontvangende landen samengewerkt in sectorale programma's, waar mogelijk via begrotingssteun. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van programma's ligt primair bij deze landen. Tevens zal Nederland inzetten op het vergroten van de voorspelbaarheid van donorbijdragen alsmede coördinatie en harmonisatie van donor- en multilaterale inspanningen, zowel op regionaal als op landenniveau.

De focus op het verhogen van de effectiviteit van OS past in het streven het draagvlak voor OS te behouden en te vergroten. Ook het verbeteren van het interne sturingsmechanisme bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarbij een vernieuwde planning, monitoring en evaluatie systematiek ondersteunend is, speelt in dit streven een belangrijke rol.

Behalve de bilaterale en multilaterale hulp kunnen ook partnerschappen met het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven een prominente rol spelen in het effectiever bereiken van de MDG's. In dit kader zal 2005 in het teken staan van verdere implementatie van de «Call for Ideas», die is voortgevloeid uit de Johannesburg agenda (WSSD) van 2002. Deze publiek-private samenwerkingsverbanden zijn met name gericht op water, landbouw, energie, gezondheidszorg en biodiversiteit.

Nederland streeft ernaar een bijdrage te leveren aan de verbetering van het ondernemingsklimaat in partnerlanden. In zoveel mogelijk partnerlanden zal ingezet worden op het wegnemen van knelpunten op gebieden als economisch bestuur, marktwerking en markttoegang, financiële sector, fysieke infrastructuur en capaciteit. Voorts wordt meer aandacht besteed aan de rol van het bedrijfsleven bij duurzame armoedebestrijding. Zo worden PSOM en ORET/MILIEV1 van toepassing op alle partnerlanden.

In een tweezijdig proces met andere departementen wordt verder gewerkt aan coherentie op beleidsterreinen die van belang zijn voor ontwikkelingslanden. Dit betreft onder meer landbouw (met daarbinnen de speerpunten EU suikerhervorming en katoensubsidies in WTO-kader), productstandaarden en visserij-akkoorden. Binnen de OESO en de VN bepleit Nederland nadere afspraken met betrekking tot nationale rapportages door OESO-landen over hun beleidsinspanningen in het kader van het mondiale partnerschap (MDG-8).

Om een leefbare toekomst voor volgende generaties te waarborgen is het van wezenlijk belang dat ook bij hulpinspanningen het pad van duurzame ontwikkeling wordt gevolgd. Er is sprake van duurzame ontwikkeling wanneer zowel het menselijke handelen als het te ontwikkelen beleid consequent rekening houden met het spanningsveld dat bestaat tussen de sociale, economische en milieu componenten van de maatschappij. De Nederlandse strategie, zoals uitgewerkt in zowel het nationale als het internationale deel van het Actieprogramma Duurzame Daadkracht, zal verder worden uitgevoerd. Er worden daarmee verdere stappen gezet die bijdragen aan de haalbaarheid van de Millennium ontwikkelingsdoelen en de doelen overeengekomen bij de WSSD-duurzaamheidstop in Johannesburg. Vooral door het stimuleren en ontwikkelen van partnerschappen, tussen alle relevante groeperingen, in het bijzonder met de particuliere sector (hier) nationaal en (daar) in partnerlanden, dient traditioneel onduurzaam gebruik van de leefomgeving meetbaar om te worden gebogen.

Doeltreffende diplomatie

De uitdagingen van deze tijd hebben ook hun weerslag op de werkwijze van Buitenlandse Zaken. Een optimale coördinatiestructuur ten behoeve van de Nederlandse inbreng in Europese en internationale fora is onontbeerlijk. Een coherente uitvoering van het beleid is alleen mogelijk in goede samenwerking met andere departementen, maatschappelijke groeperingen en het bedrijfsleven. Alleen zo kan worden verzekerd dat Nederland een duidelijke en verantwoorde afweging maakt tussen de verschillende belangen en internationaal met één mond spreekt. Hierdoor zal Nederland optimaal de belangen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen behartigen.

De tendens naar een voorwaarden scheppende overheid doet zich ook op het internationale vlak gelden. Buitenlandse Zaken en in het bijzonder haar postennet voorziet in deze behoefte. Door uitgebreide netwerken, een hoog kennisniveau en een strategisch inzicht in de verschillende ontwikkelingen in de landen van vestiging kunnen de Nederlandse ambassades, consulaten-generaal, consulaten en economische steunpunten adequaat opkomen voor de belangen van Nederlandse bedrijven en burgers.

DE BEGROTING 2005 OP HOOFDLIJNEN

De begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2005 omvat in totaal EUR 10,3 miljard aan uitgaven en EUR 0,6 miljard aan ontvangsten. Een groot gedeelte van de uitgaven en alle ontvangsten behoren tot de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De Nederlandse bijdrage aan de EU en de hieraan gerelateerde vergoeding van de Europese Unie aan Nederland vallen niet onder het regime van de HGIS. Vanaf 2002 worden alle afdrachten aan en vergoedingen van de EU op de BZ-begroting verantwoord.

In 2003 is per Nota van Wijziging 2004 een aanvulling gekomen op de begroting 2004. Het betrof hier intensiveringen en ombuigingen op het ODA-programma, die voortvloeiden uit de beleidsnotitie Aan Elkaar Verplicht. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste wijzigingen op de uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting 2004 en voor ODA ten opzichte van de Nota van Wijziging. Alleen de beleidsmatig belangrijkste mutaties zijn opgenomen.

Specifiek

Vanwege de prioriteit die wordt gegeven aan mensenrechten en goed bestuur wordt het budget voor de «Strategische faciliteit Mensenrechten en Goed Bestuur» structureel verhoogd met EUR 2 miljoen.

Bij voorjaarsnota 2004 is het structurele budget voor noodhulp meerjarig verhoogd met EUR 16 miljoen tot EUR 100 miljoen per jaar. De verdere voorgenomen ophoging van EUR 25 miljoen zal deels gebruikt worden voor de Nederlandse bijdragen aan de zogenaamde Consolidated Appeals van de VN, met name voor de appeals voor de regio van de Grote Meren, West-Afrika en Sudan. Met name de zeer ernstige humanitaire situatie in Sudan vereiste reeds substantiële extra inspanningen. Overstromingen in delen van Azië vragen eveneens om aandacht. Alleen al in Bangladesh dienen vijf miljoen mensen met voedselhulp de komende maanden te worden doorgeloodst. Daarnaast zal aandacht worden geschonken aan de hongerdreiging ten gevolge van de droogte in Kenia en aan voedseltekorten in diverse andere delen van Afrika.

Voor de wederopbouw in Sudan wordt vanaf 2005 EUR 100 miljoen gereserveerd in tranches van EUR 25 miljoen per jaar. Hiervan zal een substantieel bedrag geoormerkt worden voor Darfur. Nadat er een vredesakkoord tussen Noord en Zuid Sudan wordt gesloten en zodra de situatie in Darfur is verbeterd, is het van belang dat er direct met de wederopbouw gestart wordt om terugval te voorkomen. Prioriteiten daarvoor zijn: de consolidering van het vredesproces, veiligheid, openbaar bestuur, herstel van de economie, basisvoorzieningen en humanitaire hulp.

Voor de Nederlandse contributie aan het 9e Europees ontwikkelingsfonds wordt voor de jaren 2005–2008 een extra bedrag van circa EUR 25 miljoen meerjarig gereserveerd. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij zich inspant om binnen vijf jaar het 9e EOF volledig te committeren, wat een stijging van de contributies tot gevolg zal hebben. Gezien de verwachte gunstige effecten van de hervorming van de diensten van de Commissie en met name de effecten van de decentralisatie van de diensten naar de ACS-landen is deze aanname realistisch.

De verhoging van het budget voor samenwerking met het bedrijfsleven hangt samen met de grotere rol voor de particuliere sector in ontwikkelingssamenwerking. Het budget voor samenwerking met het bedrijfsleven is per saldo verhoogd vanaf 2006. Deze verhoging wordt vooral veroorzaakt door het PSOM-programma uit te breiden naar alle partnerlanden (respectievelijk EUR 1,9 miljoen, EUR 9,8 miljoen en EUR 15,7 miljoen).

Op grond van de goede kwaliteit van de ingediende voorstellen voor het Programma Thematische Mede-financiering is het voor TMF-ronde 2005–2008 beschikbare bedrag verhoogd met in totaal EUR 14,5 miljoen. In de jaren 2005–2007 gaat het om een stijging ten opzichte van het oorspronkelijk begrote bedrag van jaarlijks EUR 36 miljoen. In 2008 gaat het om een daling van EUR 4,8 miljoen.

De wijzigingen op het artikel macro-georiënteerde programmahulp zijn de resultante van verschillende mutaties en houden mede verband met het gebruikelijke parkeerkarakter van dit artikel, waar mee- en tegenvallers, zoals BNP-bijstellingen, tijdelijk worden geparkeerd in afwachting van allocatie over de andere artikelen.

Uit de laatste inzichten blijkt dat minder schulden kwijtgescholden kunnen worden dan verwacht. De geraamde EKI-toerekening in 2004 zal daardoor niet worden gerealiseerd. Dit betekent dat de raming van de EKI-toerekening met EUR 300 miljoen naar beneden kan bijgesteld worden. De extra ODA-ruimte wordt vooralsnog geparkeerd op sub-beleidsartikel 4.2 «Armoedebestrijding». De komende periode wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de besteding van deze middelen.

De intensivering voor onderwijs houdt voor 2007 verband met de Nederlandse bijdrage aan het Education for All Fast Track Initiative (FTI). Het FTI komt voort uit de belofte van donoren, dat geen enkel OS-land met goede onderwijsplannen en politieke wil door gebrek aan financiële middelen gehinderd zal worden bij de uitvoering van zijn onderwijsplannen. Nederland speelde een initiërende rol bij de opzet van dit initiatief.

Een deel van het bedrag dat in 2005 geraamd is voor het Global Fund to Fight Aids, Tuberculose and Malaria (GFATM) is van 2005 naar 2004 gehaald vanwege een grotere liquiditeitsbehoefte bij dit fonds. Het GFATM voorziet in een grote behoefte aan additionele financiële middelen op landenniveau ter bestrijding van deze drie ziekten. Zoals reeds in de Aids-notitie was opgenomen zal Nederland de bijdrage vanaf 2006 continueren op het niveau van EUR 45 miljoen. Daarnaast wordt vanaf 2006 EUR 5 miljoen gereserveerd voor het nog op te richten Global Commodity Fund dat een belangrijke rol gaat spelen in het lenigen van het nijpende tekort aan preventiemiddelen. Beide maatregelen vergen een jaarlijks beslag van EUR 50 miljoen vanaf 2006.

De bijstellingen in het MFO-budget in de jaren 2005–2009 hangen samen met de aanpassing van het totale ODA-budget als gevolg van bijstellingen van het BNP.

De toerekening van eerstejaarsopvang van asielzoekers valt lager uit vanwege de lagere instroom van asielzoekers.

Naar verwachting zal medio 2005 het afnemen van het inburgeringsexamen in het buitenland plaatsvinden op de posten. Daartoe worden de posten versterkt met lokaal personeel. Voorts heeft dit gevolgen voor de ICT, de beveiliging en de infrastructuur voor een aantal posten. De extra uitgaven voor BZ in dit kader bedragen in 2004 circa EUR 2,1 miljoen en voor 2005 en verder wordt structureel een bedrag geraamd van circa EUR 4,2 miljoen.

Vanaf 2005 wordt EUR 5 miljoen voor een stageprogramma beschikbaar gesteld. Het programma heeft als doel jongeren door middel van stages en uitwisseling meer te betrekken bij armoedevraagstukken. Via een aanbestedingsprocedure wordt een organisatie geselecteerd, die uitvoering zal geven aan het beleidskader voor stage/uitwisseling en die namens het ministerie van Buitenlandse Zaken de aanvragen zal beoordelen.

Vanaf 2005 is wederom sprake van een rijksbrede efficiencytaakstelling voor de apparaatsuitgaven van jaarlijks 1,1 procent in de periode 2005–2007 (cumulatief 3,3 procent). Deze taakstelling komt bovenop de efficiencytaakstellingen van de kabinetten Balkenende I en II.

Het budget voor landenspecifieke samenwerking wordt meerjarig verhoogd. De verhoging past binnen het streven de hulp via de landenprogramma's te intensiveren (motie-Ferrier; TK 29 234, 2003–2004, nr. 19). De verhoging komt vooral ten goede aan de prioriteiten uit de notitie Aan Elkaar Verplicht: milieu/water, «basic education», HIV/aids en reproductieve gezondheidszorg en -rechten in partnerlanden en werkt meerjarig door. Hiermee samenhangend is het budget voor thematische samenwerking aanmerkelijk verlaagd. Waren in de begroting 2004 nog intensiveringsmiddelen voor prioritaire thema's hierop geparkeerd, bij eerste suppletore wet zijn omvangrijke middelen van het thematische budget overgeheveld naar de bilaterale landenprogramma's. Verder daalt het budget voor thematische samenwerking omdat de thema's in toenemende mate via het TMF (thematische medefinanciering met maatschappelijke organisaties) lopen.

Het budget voor het multilaterale kanaal is verlaagd, aangezien gekozen is om de middelen te concentreren bij beleidsrelevante organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit. Daarnaast vraagt de motie-Ferrier om een verschuiving van middelen ten faveure van het bilaterale kanaal. Vanwege bovengenoemde redenen is een aantal multilaterale programma's gekort. Het gaat met name om UNDP (vanaf 2006), UNICEF, UNCDF, de speciale multilaterale activiteiten VN en de IFI's en het multilateraal deskundigenprogramma.

Belangrijkste beleidsmatige mutaties (in EUR mln)
 20042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2004 na verwerking Nota van Wijziging9 41410 40410 66111 01311 206
Belangrijkste beleidsmatige prioriteiten:     
FSA mensenrechten22222
Humanitaire hulp415555
Wederopbouw Sudan 25252525
Afdrachten aan de EU– 81– 129100159334
Europees ontwikkelingsfonds 20253024
Bedrijfslevenprogramma– 5– 521016
TMF-programma 852– 5
Macro-georienteerde programmahulp2509– 11– 66
EKI meevaller300    
Onderwijs   6060
HIV/aids39– 39505050
MFO's – 8– 7– 7– 7
Asiel– 88– 70– 67– 70– 78
Inburgering24444
Stageprogramma 5555
Efficiencytaakstelling – 2– 3– 5– 5
Landenspecifieke samenwerking891411197932
Thematische samenwerking2– 13– 75– 124– 124
VN-instellingen– 5– 5– 20– 19– 17
      
Overige mutaties31068– 12– 8
Stand ontwerpbegroting 20059 76610 34310 90811 19611 453

BELEIDSARTIKEL 1: VERSTERKTE INTERNATIONALE RECHTSORDE EN EERBIEDIGING VAN MENSENRECHTEN

A. Algemene beleidsdoelstelling

Bevordering van de internationale rechtsorde, met specifieke aandacht voor bescherming van de rechten van de mens.

Een goed functionerende rechtsorde is onlosmakelijk verbonden met de realisatie van de andere doelstellingen op het gebied van buitenlandbeleid. Een sterke internationale rechtsorde is immers een middel om te komen tot een meer rechtvaardige, vreedzame en welvarende wereld. Een wereld waarin de beginselen van vrijheid, gelijkheid, democratie en menselijke waardigheid beter worden gewaarborgd. Nederland zet zich hiervoor in. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar het mensenrechtenbeleid. Nederland richt zich daarbij niet alleen op het multilaterale kanaal, maar ook in belangrijke mate op individuele landen.

Versterking van de internationale rechtsorde betreft niet alleen het vastleggen van normen, maar vooral ook naleving ervan. Daarbij zijn rechtstoegang en rechtspraak onmisbare instrumenten. Een goede rechtsgang, zowel nationaal als internationaal, is nog lang niet overal gewaarborgd. Internationaal zijn we op de goede weg met de ontwikkeling van de individuele strafrechtspraak, naast de al bestaande mogelijkheden voor geschillenbeslechting tussen staten. Nederland speelt in dit verband een belangrijke rol door een groot aantal van de verantwoordelijke internationale organen te huisvesten, met als nieuwste loot aan de stam het Internationaal Strafhof.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Een goed functionerende internationale rechtsorde.

De ontwikkelingen van de afgelopen jaren, met name de toegenomen terroristische dreiging en de Irak-crisis, hebben de al lang lopende discussies omtrent de revitalisering en effectiviteit van het multilaterale systeem in het midden van de politieke en publieke schijnwerpers gebracht. Dit systeem behoeft op veel punten versterking om de hedendaagse problemen en bedreigingen het hoofd te kunnen bieden. Vanuit het besef dat structurele veranderingen nodig zijn om de effectiviteit en legitimiteit van de Verenigde Naties (VN) te kunnen waarborgen, heeft Secretaris-Generaal Kofi Annan in november 2003 een «High Level Panel on Global Threats, Challenges and Change» benoemd. Dit panel kreeg als taak onderzoek te doen naar de wijze waarop collectieve actie het hoofd kan bieden aan de huidige bedreigingen van vrede en veiligheid. Naar verwachting zal het panel in het najaar 2004 of begin 2005 rapport hierover uitbrengen aan de Secretaris-Generaal die op zijn beurt zijn aanbevelingen zal voorleggen aan de Algemene Vergadering der Verenigde Naties (AVVN). De stelling dat de VN-structuren, die grotendeels dateren uit 1945, aan de huidige tijd dienen te worden aangepast, wordt breed onderschreven. Het is nu echter geboden de stap te maken van probleemanalyse naar het uitwerken van concrete oplossingen.

Na te streven resultaten

• Actieve Nederlandse bijdrage aan de discussie over VN-hervormingen, mede naar aanleiding van de voorstellen die de SGVN hierover naar verwachting in de loop van 2005 zal doen;

• Bijdragen aan de totstandkoming van een effectiever multilateraal systeem;

• Ontwikkeling van rechtsregels over onder meer het misdrijf «agressie» in het kader van het Statuut van het Internationaal Strafhof.

Instrumenten/activiteiten

Mede gezien de actieve betrokkenheid van Nederland bij het VN-hervormingsproces tot nu toe, zoals bij de organisatie van de zogeheten «Green Tree-seminars», zal Nederland voortgaan een bijdrage te leveren aan de discussie over grondslagen en functioneren van het VN-systeem.

Belangrijke onderwerpen die in deze discussie aan de orde moeten komen zijn: de verantwoordelijkheid om collectief te handelen ter voorkoming van humanitaire catastrofes, preëmptieve gewapende actie, non-proliferatie en terrorismebestrijding, «falende staten», een effectiever geheel van multilaterale OS-instellingen, hervorming van de Veiligheidsraad en de revitalisatie van de AVVN.

Operationele doelstelling 2

Bescherming van de rechten van de mens.

De bevordering en bescherming van de rechten van de mens krijgt vorm in het bilaterale en multilaterale beleid. Versterking en effectiever functioneren van internationale mechanismen als de Mensenrechtencommissie en het EU-mensenrechtenbeleid staan hoog op de agenda. De implementatie van een mensenrechtenbenadering binnen Ontwikkelingssamenwerking zal, met inachtneming van het advies van de Adviescommissie Internationale Vraagstukken (AIV), krachtig worden voortgezet. Bestrijding van geweld tegen vrouwen zal ook in 2005 een belangrijk aandachtsveld blijven, met name wat betreft onze inzet in multilateraal verband. Tevens verdienen de rechten van kinderen en jongeren meer aandacht.

Na te streven resultaten

• Concrete verbeteringen op het gebied van de effectiviteit van de multilaterale mensenrechtenfora;

• Implementatie binnen de EU van enkele in 2004 aangenomen EU-GBVB-richtlijnen, met name die inzake kinderen en gewapend conflict en mensenrechtenactivisten;

• Beter functioneren van regionale mensenrechtenmechanismen, met als specifieke inzet het volledig operationeel zijn van het Afrikaanse Hof voor de Mensenrechten in 2005;

• Concrete vooruitgang in de dialoog met de Arabische wereld, met name op het gebied van de ondersteuning van mensenrechtenorganisaties in de regio;

• Betere integratie van mensenrechten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zoals aangekondigd in de notitie Aan Elkaar Verplicht (AEV).

Instrumenten/activiteiten

Nederland zal actief bijdragen aan de discussies over VN-hervormingen en praktische initiatieven ondersteunen die gericht zijn op verbetering van de werkwijzen van de Mensenrechtencommissie en de derde commissie van de AVVN. Het eind 2004 verwachte advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken terzake kan hierbij een nuttige rol spelen.

Als vervolg op de in 2003 door Nederland ingediende resolutie in de Derde Commissie van de AVVN over geweld tegen vrouwen zal Nederland een VN-studie financieren die de betrokkenheid van multilaterale fora bij dit belangrijke onderwerp kan versterken.

Nederland zal zich in 2005 inzetten om zowel in multilateraal verband als bilateraal diverse activiteiten, zoals het organiseren van seminars en bijeenkomsten, te ontplooien gericht op verbetering van de mensenrechtensituatie in de Arabische wereld. De steun aan mensenrechtenorganisaties in de regio wordt verder uitgebouwd via de faciliteit strategische mensenrechtenactiviteiten (FSA).

Wat betreft het bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zal in 2005 de beoogde integratie van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking op basis van de in 2004 ontwikkelde plannen verder worden geïmplementeerd. De samenhang tussen HIV/aids en mensenrechten (inclusief kinderrechten) is een bijzonder aandachtsveld in dit verband. De mensenrechtenambassadeur zal op alle bovengenoemde terreinen worden ingezet om de standpunten van de Nederlandse regering uit te dragen.

Middelen

De middelen die aan artikel 1.2 gekoppeld zijn corresponderen grotendeels met de doelstelling «Bescherming van de rechten van de mens». Een gedeelte van de middelen onder art. 4.2 «Armoedebestrijding» wordt eveneens ingezet voor de realisatie van deze operationele doelstelling.

Operationele doelstelling 3

Goed functionerende internationale juridische instellingen in Den Haag (juridische hoofdstad).

De aanwezigheid in Den Haag van de vele internationale juridische en rechtsprekende organisaties en wetenschappelijke instellingen biedt de basisinfrastructuur voor een klimaat waarin de ontwikkeling van rechtsregels en de toepassing van internationale rechtspraak gedijen. Nederland zal zich blijven inspannen om deze organisaties zo goed mogelijk te ondersteunen en de infrastructuur in materiële en immateriële zin verder uit te bouwen (zie ook de toelichting bij beleidsartikel 8, operationele doelstelling 4).

Na te streven resultaten

• Afronding en goedkeuring door het parlement van de zetelovereenkomsten tussen Nederland en de organisaties Eurojust en het Internationaal Strafhof; de overeenkomsten zullen garanties bieden voor het onafhankelijk functioneren van de organisaties in Nederland en tevens de privileges en immuniteiten van de organisaties en hun stafleden regelen;

• Goedkeuring door het parlement van de multilaterale overeenkomst die de privileges van het Internationaal Strafhof wereldwijd vastlegt;

• Verdere uitbreiding van het aantal lidstaten bij het Statuut van Rome, teneinde de universaliteit van het Internationaal Strafhof te bevorderen;

• Besluitvorming over de definitieve locatie van Eurojust, vaststelling van de definitieve ontwerp-nieuwbouw Europol en vaststelling van het programma van eisen voor het Internationaal Strafhof;

• Betere beveiliging van het Vredespaleis, waar het Permanente Hof van Arbitrage en het Internationaal Gerechtshof zijn gevestigd;

• Opzet van een samenhangend systeem, in samenwerking met de internationale juridische instellingen, wetenschappelijke wereld en de gemeente Den Haag, voor de verbreiding en ontsluiting van juridische kennis in het kader van «Den Haag, stad van vrede en recht», opdat wereldwijd kennis kan worden genomen van deze internationale rechtsregels en rechtspraak.

Instrumenten/activiteiten

Nederland voert een actief beleid ter bevordering van wereldwijde ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome. Daartoe worden onder andere technisch-juridische adviezen gegeven aan andere staten, wordt bijstand verleend aan NGO's en deelgenomen aan regionale seminars.

Om de beoogde resultaten met betrekking tot de zetelovereenkomsten voor Eurojust en het Internationaal Strafhof te bereiken, voert het ministerie van Buitenlandse Zaken onder meer onderhandelingen met de besturen van de organisaties en met de lidstaten.

In het kader van «Den Haag, juridische hoofdstad van de wereld» richten de activiteiten zich onder meer op het opzetten van websites met informatie over de diverse in Den Haag vertegenwoordigde deelterreinen van het internationaal recht, inclusief het internationale strafrecht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een ondersteunende functie.

Middelen

Middelen ten aanzien van Eurojust staan op de begroting van het ministerie van Justitie.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen116 62782 38455 50254 59754 09253 81353 813
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal88 47194 72375 44359 15458 64358 36458 364
1.1Internationale rechtsorde33 46543 21444 14632 04632 04632 04632 046
1.2Mensenrechten40 84227 42121 04216 75315 80915 53015 530
1.3Internationale juridische instellingen14 16424 08810 25510 35510 78810 78810 788

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 1 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 75,44 59,15 58,64 58,36 58,36
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 75,44 59,15 58,64 58,36 58,36
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht90%67,9085%50,2884%49,2673%42,6161%35,60
5.complementair noodzakelijk2%1,515%2,964%2,3510%5,8414%8,17
6.bestuurlijk gebonden5%3,776%3,556%3,526%3,506%3,50
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%0,000%0,000%0,000%0,007%4,09
8.beleidsmatig nog niet ingevuld3%2,264%2,376%3,5211%6,4212%7,00
9.Totaal (=3)100%75,44100%59,15100%58,64100%58,36100%58,36

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Nederland zet zich op tal van manieren actief in om de genoemde doelstellingen op het gebied van internationale rechtsorde en rechten van de mens te realiseren en het ideaal van een rechtvaardige, vreedzame en welvarende wereld dichterbij te brengen. Dit is een continu proces. De afhankelijkheid van vele externe factoren en onzekerheden maakt dat de Nederlandse invloed aan beperkingen onderhevig is. Uiteindelijk is Nederland slechts een rader in het grotere krachtenveld. Het zou daarom pretentieus zijn een direct verband te leggen tussen de Nederlandse inzet en behaalde resultaten.

Uitkomsten van de complexe onderhandelingsprocessen in de VN en andere multilaterale fora zijn bovendien per definitie compromissen, die zelden exact overeenkomen met de Nederlandse inzet. Resultaten dienen om die reden te worden getoetst aan de context, de gevoerde strategie en de mate waarin de uitkomst van het onderhandelingsproces nog acceptabel is ten opzichte van de geformuleerde doelstelling. Complicerend element vanuit VBTB-perspectief is dat het, als het gaat om de Nederlandse inzet in onderhandelingsprocessen, niet mogelijk is vooraf aan te geven waar bodemlijnen liggen, omdat daarmee de Nederlandse onderhandelingspositie bij voorbaat zou worden weggegeven.

Nederland probeert uiteraard wel, onder andere door verbetering van de EU-coördinatie in VN en andere fora en het aangaan van coalities met like-minded landen, zijn slagkracht zo groot mogelijk te maken.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
1.1      
1.2POBBX     
 Mensenrechtenbeleid   X  
1.3IBO internationale organisaties X    

BELEIDSARTIKEL 2: GROTERE VEILIGHEID EN STABILITEIT, EFFECTIEVE HUMANITAIRE HULPVERLENING EN GOED BESTUUR

A. Algemene beleidsdoelstelling

Bevordering van de nationale, regionale en mondiale veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en bevordering van goed bestuur.

Deze doelstelling staat in nauwe samenhang met de andere doelstellingen van het buitenlandbeleid. Veiligheid en stabiliteit zijn randvoorwaarden voor effectieve armoedebestrijding en de opbouw van rechtvaardige en democratische samenlevingen. Voor landen die dreigen af te glijden naar of zich trachten te ontworstelen aan een gewelddadig conflict, is consolidering van vrede en veiligheid een absolute voorwaarde voor maatschappelijke, politieke en economische ontwikkeling. Hiervoor is een brede en zo goed mogelijk op elkaar afgestemde inzet van instrumenten en middelen nodig. Vanwege genoemde nauwe samenhang met andere doelstellingen hebben veiligheidsvraagstukken een centrale plaats in het Nederlandse buitenlandbeleid.

Het risico van grootschalige agressie tegen het Nederlandse of bondgenootschappelijke grondgebied is sinds het einde van de Koude Oorlog afgenomen. Daar staan minder voorspelbare dreigingen tegenover, onder andere door de opkomst van internationaal terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens en, in het ernstigste geval, een combinatie van beide. Het onderscheid tussen interne en externe veiligheid is hierdoor steeds verder komen te vervagen.

Daar komt bij dat hedendaagse conflicten complex van karakter zijn, onder meer door de rol van niet-statelijke actoren die vaak nauw betrokken zijn bij illegale internationale wapenhandel, smokkel van natuurlijke rijkdommen en drugs. Van deze conflicten, die zich over het algemeen niet tussen, maar binnen staten afspelen, kan een sterk destabiliserende invloed uitgaan op een gehele regio. Regionale conflicten kunnen ook uitstraling hebben naar onze eigen veiligheidssituatie, bijvoorbeeld door het doen ontstaan van vluchtelingenstromen.

De negatieve humanitaire gevolgen van gewelddadige conflicten, maar ook van natuurrampen, zijn een belangrijk punt van zorg. De regering blijft zich inzetten voor zo adequaat mogelijke leniging van levensbedreigende menselijke noden. Humanitaire uitgangspunten blijven de belangrijkste basis voor hulpverlening vormen. Daarnaast streeft de regering, met name in post-conflictsituaties, uiteraard naar maximale synergie met andere beleidsinstrumenten.

Behalve leniging van directe noden is gerichte steun voor goed bestuur en politieke hervormingen een belangrijke manier om de stabiliteit in de wereld te vergroten. Bevordering van democratiseringsprocessen, versterking van lokaal bestuur, terugdringen van corruptie en goed beheer van de begroting zijn belangrijke elementen van goed bestuur. Goed bestuur draagt bovendien bij aan armoedebestrijding en een rechtvaardige verdeling van de welvaart.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid.

De NAVO zal ook in 2005 hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid blijven. De aandacht zal vooral uitgaan naar een verdere invulling van de nieuwe Bondgenootschappelijke taken, de relaties met de partnerlanden, de transatlantische band en de verhouding met het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid (EVDB). Nederland steunt de verdere ontwikkeling van het EVDB, waarbij onnodige duplicatie met de NAVO moet worden vermeden. EU en NAVO moeten elkaar wederzijds versterken. Nederland is voorstander van intensivering van Europese materieelsamenwerking, mits deze geen exclusief karakter krijgt, en zet zich tevens in voor de verdere operationalisering van het Europees defensieagentschap.

Na te streven resultaten

• Implementatie van de afspraken van de NAVO Top in Istanbul (juni 2004);

• Verdere invulling van de NAVO-taken in antwoord op nieuwe bedreigingen zoals terrorisme, massavernietigingswapens en falende staten;

• Voortzetting van NAVO's open-deurbeleid en het ondersteunen van landen met lidmaatschapsambities; blijvende aandacht voor de relatie met Rusland;

• Versterking van de NAVO-banden met landen op de Balkan en in Centraal-Azië, de Kaukasus en het Midden-Oosten in brede zin;

• Waar nodig en mogelijk versterking van de nationale militaire capaciteit, mede in het licht van de afspraken over de NATO Response Force (NRF) en de EU Battle Groups;

• Nadere invulling van het EVDB als instrument voor het Europese buitenland- en veiligheidsbeleid, mede in het licht van de EU Veiligheidsstrategie en optimalisering van de relatie NAVO-EU;

• Toetreding van Nederland tot de «Organisation Conjointe de Cooperation en Matiere d'Armament» (OCCAR); operationalisering Europees Defensieagentschap; eenduidige interpretatie, bij voorkeur door inperking van de reikwijdte, van artikel 296 EU-Verdrag, dat maatregelen van de lidstaten betreffende de productie en handel in militair materieel uitsluit van de werking van het EU-Verdrag.

Instrumenten/activiteiten

Nederland zal in NAVO- en EU-verband blijven bevorderen dat in het geval van een crisisbeheersingsoperatie de «Berlijn Plus afspraken» in acht worden genomen. Ons land zal zich in NAVO- en bilateraal verband inzetten voor versterking van de banden met de partnerlanden (inclusief Rusland), en deze landen waar nodig en mogelijk actief ondersteunen in hun hervormingsprocessen. De aandacht zal de komende jaren tevens uitgaan naar de verdere invulling van de Nederlandse bijdragen aan de NATO Response Force (NRF) en de EU Battle Groups, met de nadruk op multinationale samenwerking. Het EVDB zal verder handen en voeten worden gegeven (onder meer door de ontwikkeling van Battle Groups en verdere capaciteitsverbetering in het kader van het European Capability Action Plan, (ECAP)), gericht op de doelstellingen van de Headline Goal 2010. Ook daarbij blijven de «Berlijn Plus afspraken» een belangrijk ijkpunt.

Operationele doelstelling 2

Bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme.

Terrorismebestrijding vergt een gedegen aanpak – nationaal en internationaal, binnen de Europese Unie en de NAVO en vis-à-vis derde landen. Interne en externe veiligheid zijn niet meer van elkaar te scheiden. In Nederland is met de notitie Terrorismebestrijding en de bescherming van de rechtsorde een brug geslagen tussen internationale verplichtingen en nationale verantwoordelijkheden. In EU-kader zal de komende periode hard gewerkt worden aan de implementatie van de afspraken die zijn gemaakt tijdens de Europese Raad van juni 2004 op basis van het rapport van EU-contraterrorismecoördinator De Vries. Ten aanzien van het externe beleid van de Europese Unie zet Nederland daarbij in op een verbetering van de instrumenten van de EU voor het bestrijden van financiering van terrorisme en het versterken van de politieke dialoog met derde landen. Ook zal gewerkt worden aan het versterken van het instrumentarium dat de EU ten aanzien van derde landen heeft, bijvoorbeeld door opname van een terrorismeclausule in akkoorden met derde landen en door technische assistentie bij de uitvoering van de VN-anti-terrorismeconventies, implementatie van wetgeving en versterking van de capaciteit voor terrorismebestrijding in specifieke landen. Tevens zal Nederland afstemming van activiteiten tussen de EU en de NAVO op dit gebied blijven bevorderen.

Daarnaast zal Nederland zich inzetten voor de versterking van de capaciteiten en mogelijkheden van het Counter Terrorism Committee (CTC) van de VN. Nederland wil dat het CTC ruimere taken krijgt ten aanzien van bestrijding van terrorisme en dat het van de huidige praktijk van het evalueren van genomen maatregelen meer gaat naar het beoordelen van landen en het al dan niet dwingend doen van aanbevelingen voor verdere maatregelen.

Nederland zal in de Raad van Europa actief participeren in de discussie over de toegevoegde waarde die de Raad van Europa kan hebben bij de bestrijding van terrorisme, met inachtneming van de activiteiten van andere internationale instellingen op het gebied van terrorismebestrijding teneinde doublures te voorkomen.

Na te streven resultaten

• Succesvolle implementatie van het EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme en eventuele verdere maatregelen voortvloeiend uit het rapport van EU-contraterrorismecoördinator De Vries;

• Versterking van het EU-instrumentarium voor bevriezing van tegoeden;

• Versterking van EU-hulp aan derde landen voor de uitvoering en implementatie van anti-terrorismewetgeving voortvloeiend uit VN-conventies;

• Intensivering van de politieke dialoog van de EU met derde landen op het gebied van bestrijding van terrorisme;

• Implementatie van NAVO-activiteiten op het gebied van terrorismebestrijding;

• Versterking van het CTC van de VN-Veiligheidsraad, inclusief uitbreiding van de bevoegdheden van het CTC.

Instrumenten/activiteiten

Nederland zal in EU-, NAVO- en VN-kader een actieve bijdrage leveren aan de discussies over versterking van maatregelen ter bestrijding van terrorisme. Nederland zal inhoudelijk bijdragen aan de implementatie van het EU-beleid ten aanzien van derde landen, onder andere door zich actief in te zetten voor de introductie van terrorismeclausules in Gemengde Akkoorden van de EU met derde landen of regio's. Op het gebied van technische assistentie door de EU aan derde landen zet Nederland in op een keuze voor een beperkte groep landen van zorg, zoals Indonesië, Pakistan en de Filippijnen, met daarbinnen per land een keuze voor specifieke sectoren, onder andere versterking van de politie- en justitiecapaciteiten. Nederland wil daarnaast werken aan internationale samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding door de versterking van de dialoog met de Euromed-landen en de landen van de Gulf Cooperation Council, onder andere over de bestrijding van financiering van terrorisme.

Operationele doelstelling 3

Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen en bevordering van ontwapening.

Versterking van het huidige multilaterale stelsel ter voorkoming van proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen en ter bevordering van wapenbeheersing en ontwapening blijft prioriteit houden. De inzet is vooral gericht op betere naleving en bevordering van universele deelname aan de bestaande regimes. Daarbinnen past ook aanscherping van de nationale exportcontroles in het kader van internationale exportcontroleregimes. Versterking van de internationale regimes is echter niet voldoende. Via multinationale en bilaterale kanalen zal er tevens toe moeten worden bijgedragen proliferatiegevaarlijke situaties te voorkomen en waar deze al zijn opgetreden terug te dringen.

Na te streven resultaten

• Succesvolle afronding van de Toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag (NPV);

• Vermindering van de voorraden chemische wapens en splijtstof van de Russische Federatie;

• Zicht op een verbeterd internationaal regime inzake de splijtstofcyclus;

• Identificatie van praktische maatregelen ter verdere versterking van het Biologische Wapensverdrag;

• Verdere implementatie van de EU-non-proliferatiestrategie, waaronder introductie van non-proliferatieclausules in Gemengde Akkoorden;

• Terugdringing van proliferatie door verbeterde internationale samenwerking bij interdictie van illegale transporten van materialen die gebruikt kunnen worden in massavernietigingswapensprogramma's.

Instrumenten/activiteiten

Nederland zal zich nationaal en internationaal, door initiatieven in EU-kader en met gelijkgezinde NAVO-leden, inzetten voor aanname van een consensusdocument tijdens de Toetsingsconferentie van het NPV dat praktische aanbevelingen bevat op het vlak van non-proliferatie en kernontwapening. Het gaat om aanbevelingen als de aanvang van onderhandelingen over een Fissile Material Cut-off Treaty, besprekingen over juridisch bindende negatieve veiligheidsgaranties en inwerkingtreding van het Algeheel Kernstopverdrag. Verder blijft Nederland een personele bijdrage aan het Voorlopige Technische Secretariaat van de Organisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) financieel ondersteunen en zal het de werkzaamheden van de (Nederlandse) Speciale Vertegenwoordiger van de Verdragspartijen voor de Spoedige Inwerkingtreding van het CTBT financieren. Om de totstandkoming te bevorderen van onderhandelingen over een verdrag inzake een verbod van productie van splijtstoffen voor ontploffingsdoeleinden, zal Nederland deelnemen aan een studie van het International Atomic Energy Agency (IAEA) naar een verbeterd internationaal regime inzake de splijtstofcyclus. Nederland zal een financiële bijdrage leveren aan de vernietiging van chemische wapens in de Russische Federatie en aan de vermindering, dan wel de veilige opslag, van de voorraden splijtstof aldaar. Tot slot zal Nederland blijven deelnemen aan uitwerking, inclusief oefeningen, van het Proliferation Security Initiative.

Middelen

Een aantal activiteiten worden gefinancierd uit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) (artikel 2.1).

Operationele doelstelling 4

Goede internationale afspraken op het gebied van conventionele wapenbeheersing en een restrictief en transparant wapenexportbeleid.

De regering stelt zich ten doel het bestaande instrumentarium voor de beheersing dan wel de terugdringing van conventionele wapens te versterken en de voortrekkersrol die Nederland internationaal op sommige van deze gebieden speelt, te handhaven. Nederland zal zijn restrictieve beleid ten aanzien van de export van militaire goederen voortzetten en een verantwoord en effectief wapenexportbeleid in derde landen bevorderen. De regering streeft voorts naar verbetering van de (wereldwijde) controle op de tussenhandel in kleine en lichte wapens.

Na te streven resultaten

• Acceptatie en implementatie door zo veel mogelijk landen van Protocol V bij het Conventionele Wapensverdrag, inzake ontplofbare oorlogsresten; ratificatie door Nederland en inwerkingtreding van het Protocol in 2005; verdere versterking van het Conventionele Wapensverdrag;

• Nadere internationale (regionale) afspraken over het voorkomen van illegale (tussen)handel in kleine en lichte wapens; overeenstemming over een VN-instrument inzake «marking and tracing»; versterking van de internationale afspraken ter voorkoming van de ongecontroleerde verspreiding van wapens tegen luchtdoelen, de zogenaamde Manpads (Man portable air defense systems);

• Verdere universalisering alsmede verbeterde naleving van het Ottawa Verdrag inzake anti-personeelmijnen; bestendiging van de rol van het CSE-Verdrag (Conventionele Strijdkrachten Europa); deelname van een zo groot mogelijk aantal landen, met name uit Afrika en het Midden-Oosten, aan het VN-wapenregister en verdere versterking van het register; nieuwe projecten in de OVSE ter vermindering van de risico's van surplus munitievoorraden, op basis van een Frans-Nederlands initiatief terzake;

• Restrictief en zo transparant mogelijk wapenexportbeleid; verbetering van de afstemming van het wapenexportbeleid tussen de EU-lidstaten;

• Een uit buitenlandspolitiek oogpunt verantwoord en effectief defensiematerieelbeleid.

Instrumenten/activiteiten

De regering zal zich in 2005 actief inzetten voor de internationale promotie van Protocol V bij het Conventionele Wapensverdrag, inclusief een coördinerende rol. Wat betreft de kleine-wapensproblematiek zal Nederland zich richten op voortzetting van regionale activiteiten, onder meer door voortzetting van het Noors/Nederlands initiatief terzake onder andere in de OVSE voor een gedragscode voor betere controle op «brokering» (tussenhandel in kleine wapens). Nederland zal actief deelnemen aan de VN-conferentie over kleine en lichte wapens in 2005. Ter bevordering van verdere internationale afspraken over Manpads overweegt Nederland de organisatie van een seminar.

Nederland zal actief betrokken blijven bij de verschillende commissies die toezien op de naleving van het Ottawa Verdrag. De regering zal projecten op het gebied van wapenvernietiging, munitievernietiging en voorraadbeheer ondersteunen. Ter ondersteuning van het voorzetten van het terugtrekkingsproces van Russische troepen en materieel uit Moldavië en Georgië zal gebruik kunnen worden gemaakt van OVSE Trustfunds. In 2005 zal Nederland tijdens de AVVN wederom een resolutie indienen ter versterking van het VN-Wapenregister. In de EU-werkgroep Conventionele wapenexport (COARM) zal Nederland zich richten op een sterker «geharmoniseerd» Europees wapenexportbeleid op basis van de Gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer. Nederland zal zich ook inzetten voor verdere uitwisseling van expertise op het gebied van wapenexportregelgeving, -beleid en -controle met de kandidaat-lidstaten Slowakije, Roemenië en Bulgarije, alsmede Oekraïne.

Middelen

Een aantal activiteiten wordt gefinancierd uit het POBB (artikel 2.1).

Operationele doelstelling 5

Regionale stabiliteit door effectieve inzet op conflictpreventie, crisisbeheersing, conflictoplossing en post-conflict wederopbouw.

Hedendaagse conflicten zijn veelal intra-statelijk en complex van karakter, onder meer door de rol van niet-statelijke actoren die nauw betrokken zijn bij illegale internationale wapenhandel, smokkel van natuurlijke rijkdommen en drugs. Deze conflicten kunnen een sterk destabiliserende invloed hebben op een gehele regio, mede vanwege de grensoverschrijdende gevolgen en het ontbreken van adequate regionale veiligheidsstructuren.

Het voorkomen en oplossen van dit soort conflicten vergt een geïntegreerde en vaak regionale inzet van beleidsinstrumenten op onder andere de terreinen conflictpreventie, conflictbemiddeling, vredeshandhaving en vredesopbouw. Beleidsinstrumenten op het terrein van vredesopbouw zijn onder andere hervormingen binnen de veiligheidssector en demobilisatie- en reïntegratieprogramma's en wederopbouw, toegesneden op lokale omstandigheden en behoeften.

Als actief lid van de EU, de NAVO, de OVSE en de VN draagt Nederland bij aan het herstel van vrede en stabiliteit door deel te nemen aan internationale crisisbeheersingsoperaties, civiele missies en waarnemersmissies. Hierbij worden prioriteiten gesteld zoals aangegeven in de notitie uit mei 2004 naar aanleiding van de motie-Koenders.

Vrede, veiligheid en stabiliteit zijn voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Zaken als de hervorming van leger en politie zullen nog meer dan voorheen een integraal onderdeel moeten gaan vormen van ontwikkelingssamenwerking. Momenteel laat de regelgeving van de OESO-DAC nog niet toe dat ontwikkelingssamenwerkinggelden worden aangewend voor een groot deel van de SSR-agenda, bijvoorbeeld de hervorming van het leger, terwijl dit wel is toegestaan voor wat betreft de hervorming van de politie. Een duidelijke inconsistentie die in de praktijk ondermijnend werkt op de stabiliteit in post-conflictlanden zoals Afghanistan en Burundi.

Na te streven resultaten

• Een adequate en geslaagde Nederlandse bijdrage aan internationale crisisbeheersingsoperaties, civiele missies en waarnemersmissies;

• Verdere ontwikkeling van Europese militaire en civiele capaciteiten op het gebied van conflictpreventie en crisisbeheersing (onder andere met als doelstelling de Headline Goal 2010);

• Bevordering van vredesprocessen in geselecteerde landen en regio's zoals de Grote Meren en de Hoorn van Afrika;

• Bevorderen van stabiliteit in het Midden-Oosten in bredere zin en specifiek bijdragen aan vlottrekken van het Midden-Oosten Vredesproces, onder meer door een versterkte rol voor de EU;

• Bijdragen aan stabilisering en wederopbouw in geselecteerde landen, onder andere Sudan, de Westelijke Balkan en Afghanistan;

• Bijdragen aan hervormingen binnen de veiligheidssector (Security Sector Reform) in voor Nederland in dit verband relevante landen zoals Burundi, Afghanistan en Sudan;

• Naast de Nederlandse pogingen om SSR-activiteiten meer onder ODA te mogen rekenen, wordt momenteel bezien hoe op relatief korte termijn een Nederlandse multidisciplinaire geïntegreerde aanpak van SSR op te zetten valt. Aangezien legerhervormingen een cruciaal (en vaak ten onrechte onderbelicht) onderdeel van SSR vormen, behoeft een dergelijke aanpak een gestructureerde samenwerking tussen Buitenlandse Zaken en Defensie op basis van gezamenlijk beleid, planning en operationaliteit;

• Een coherent en geïntegreerd veiligheidsbeleid, onder meer via inzet van middelen uit het Stabiliteitsfonds.

Instrumenten/activiteiten

De Nederlandse inspanningen op het gebied van conflictpreventie, conflictbemiddeling, vredeshandhaving en vredesopbouw zullen bij voorkeur in EU-, NAVO-, VN- en OVSE-verband plaatshebben. Voor activiteiten in Afrika zullen daar de Afrikaanse Unie en Afrikaanse regionale organisaties bij worden betrokken.

Versterking en ondersteuning van de vredesprocessen in onder na te streven resultaten genoemde gebieden vindt plaats door geïntegreerde inzet van politieke, diplomatieke en financiële steun. Aan de wederopbouw wordt bijgedragen door deelname aan multilaterale trust funds en via internationale organisaties. Daarnaast wordt bijgedragen aan de versterking van regionale veiligheidsstructuren ten behoeve van conflictpreventie en conflictoplossing, zoals de verbetering van Afrikaanse capaciteiten op het gebied van crisisbeheersing door middel van training. In geselecteerde regio's, zoals Burundi en Afghanistan, zal de regionale stabiliteit worden bevorderd door activiteiten gericht op Disarmament, Demobilization and Reintegration (DDR) en Security Sector Reform (SSR). De activiteiten zullen worden ingebed in internationaal verband, bijvoorbeeld in de Grote Meren via het Wereldbank programma Multi-Country Reintegration and Demobilization Program (MRDP). Op nationaal niveau zal ook de samenwerking met Defensie op dit gebied worden geïntensiveerd, onder andere door inzet van militaire adviseurs.

Op het gebied van internationale crisisbeheersingsoperaties wordt primair gedacht aan Nederlandse deelname aan de EU-geleide militaire en civiele missie in Bosnië-Herzegovina, de door de NAVO-geleide ISAF-missie in Afghanistan en de multinationale stabilisatiemacht in Irak. Ook het civiel-militaire instrumentarium (CIMIC) zal, conform het beleidskader CIMIC, in dit kader worden ingezet. Daarnaast wordt zorggedragen voor de coördinatie van de Nederlandse inzet in internationale civiele missies en een adequate Nederlandse presentie in internationale waarnemersmissies.

Het Stabiliteitsfonds bestaat uit zowel ODA- als non-ODA middelen en kan snel en flexibel voor vredesbevorderende initiatieven van het geïntegreerde buitenlandbeleid worden ingezet. Dit kan zijn daar waar Nederland deelneemt aan een crisisbeheersingsoperatie, maar dit is geen voorwaarde voor inzet van het Stabiliteitsfonds. Wel wordt gebruikgemaakt van de expertise van het ministerie van Defensie bij activiteiten die militair van karakter zijn. Nederland zet de inspanningen voor aanpassing van de OESO-DAC-regels op het gebied van activiteiten die verband houden met vrede en veiligheid, waaronder hervormingen van de veiligheidssector (SSR), onverminderd voort. Tijdens de OESO-DAC High Level Meeting in april 2004 is het belang van SSR-activiteiten voor ontwikkeling erkend en zijn enkele specifieke punten voor aanpassing van de DAC-regels overeengekomen. In de komende maanden worden de besprekingen over verdergaande aanpassingen voortgezet met het oog op besluitvorming tijdens de High Level Meeting in het voorjaar van 2005.

De oprichting in EU-kader van de zogeheten «African Peace Facility» (APF) ten behoeve van de ontwikkeling van Afrikaanse crisisbeheersingscapaciteit, is een belangrijke stap in het streven naar een meer geïntegreerd veiligheidsbeleid. Om hieraan verder vorm te geven, zullen de door het APF te financieren activiteiten ingebed dienen te worden in een breder EU-beleid ter bevordering van vrede, veiligheid en ontwikkeling en afgestemd moeten worden met de bilaterale programma's van de lidstaten terzake.

Middelen

De additionele kosten voor crisisbeheersingsoperaties staan op de begroting van het ministerie van Defensie en vallen onder de HGIS. De ODA-middelen ten behoeve van CIMIC zijn beschikbaar conform de afspraken in het CIMIC-beleidskader. Een deel van de activiteiten bij deze operationele doelstelling wordt gefinancierd uit het POBB (artikel 2.1).

Operationele doelstelling 6

Effectieve humanitaire hulpverlening.

Deze doelstelling betreft de leniging van (levensbedreigende) humanitaire noden die voortvloeien uit chronische crisissituaties en/of natuurrampen. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn het zogenoemde «humanitair imperatief» (hulp wordt dáár verleend waar dat het meest noodzakelijk is), en de principes van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit. Humanitaire hulpverlening vindt in principe wereldwijd plaats, maar in het bijzonder in een tiental crisisgebieden en ontwikkelingslanden1.

De belangrijkste basis voor hulpverlening vormen de Consolidated Appeals van de Verenigde Naties, alsmede Emergency Appeals van de VN en/of het Internationale Rode Kruis. Het humanitair ontmijnen en de bestrijding van kleine wapens – beide budgettair ondergebracht in het Stabiliteitsfonds – zijn onderdeel van humanitaire hulpverlening.

Na te streven resultaten

• Effectieve hulpverlening door internationale organisaties en NGO's aan de slachtoffers van conflicten en natuurrampen, onder andere door verminderen van beheerslast en verbeteren van onderlinge informatieuitwisseling en coördinatie;

• Een effectiever functionerend multilateraal humanitair systeem, met daarin een centrale rol voor het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), en een brede acceptatie en implementatie van de principes en het actieplan van het zogenaamde Good Humanitarian Donorship proces;

• Een effectieve internationale rampenrespons onder leiding van de Verenigde Naties (OCHA) met optimale samenwerking op dit terrein tussen EU en VN;

• Verankering van humanitair ontmijnen in het Stabiliteitsfonds, onder meer betreffende de geografische spreiding van activiteiten; bewerkstelligen van betere samenwerkingsrelaties tussen VN, NGO's en bedrijfsleven (en als gevolg daarvan doelmatiger ontmijningsoperaties in het veld).

Instrumenten/activiteiten

De uitvoering van de Nederlandse humanitaire hulpdoelstellingen geschiedt via VN-organisaties, de Rode-Kruisorganisaties en niet-gouvernementele organisaties.

De beleidsdialoog met deze organisaties, waarmee deels Kanaalfinancierings-Overeenkomsten (KFO's) zijn afgesloten, is het aangewezen instrument om de samenwerking van de betreffende organisaties met OCHA, de aanpak op het vlak van HIV/aids, exit-strategieën en advocacy aan de orde te stellen.

Om de beoogde vergroting van de effectiviteit te realiseren, zal Nederland met gelijkgezinde donoren (onder andere Canada, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Denemarken) het belang van goed humanitair donorschap blijven benadrukken en trachten in het gelijknamige proces concrete resultaten te boeken (harmonisatie van rapportageverplichtingen, gezamenlijke beoordelingen van behoeften en tussentijdse evaluaties in conflictgebieden). Nederland zal zich in 2005 beijveren om deze resultaten zo snel mogelijk te integreren in reguliere werkzaamheden van donoren, OCHA en OESO/DAC. Ook zal Nederland met minimale oormerking tijdig humanitaire hulpfondsen beschikbaar stellen als vast onderdeel van de Nederlandse beleidsuitvoering.

Naar verwachting zal in 2004 tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap een basis worden gelegd voor betere samenwerking tussen EU en VN op het vlak van rampenrespons. Consolidatie hiervan zal ook in 2005 van Nederland een actieve opstelling vergen richting met name de Commissie.

Nederland heeft sinds 2003 het USAR-team. Bestaande afspraken en procedures rondom de inzet van dit team zullen, indien gelegenheden zich voordoen, aan de praktijk getoetst worden en waar nodig verbeterd.

Middelen

De middelen behorend bij de onder sub-beleidsartikel 2.6 «Humanitaire hulpverlening» vallende programma's worden volledig aangewend voor humanitaire hulpverlening. Daarnaast kunnen ook de middelen voor humanitair ontmijnen, ondergebracht bij sub-beleidsartikel 2.5 «Regionale stabiliteit en crisisbeheersing» (Stabiliteitsfonds), worden gerekend tot de middelen bestemd voor humanitaire hulpverlening.

Operationele doelstelling 7

Goed bestuur in prioritaire landen.

Ontwikkelings- en transitieprocessen zijn onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van bestuur. Daarom wordt in alle partnerlanden verbetering van bestuur betrokken bij de ontwikkelingsinspanning, als transversaal thema en/of als component van sectorprogramma's. Hierbij is de mensenrechtenbenadering van ontwikkeling uitgangspunt; burgers hebben recht op participatie en medezeggenschap in het bestuur van hun land; regeringen zijn gehouden de mensenrechten van hun onderdanen te eerbiedigen, niet alleen de economische en sociale, maar ook de burger- en politieke rechten, waardoor voortdurende participatie mogelijk wordt. Voorts wordt onderscheid gemaakt tussen effectiviteit en legitimiteit van bestuur. Het eerste heeft betrekking op de daadkracht van de overheid, het tweede op het draagvlak onder de bevolking. Gestreefd wordt naar een optimum van beide. Hiertoe worden hervormingsprocessen in overheid en samenleving ondersteund, die dit naderbij brengen. Democratisering en politieke participatie van vrouwen zijn onderwerpen met een legitimiteitsdimensie. Ook participatie van jongeren verdient aandacht. Ondernemingsklimaat en openbare financiën hebben met name betrekking op effectief bestuur. Versterking van de rechtsstaat en corruptiebestrijding zijn «tweedimensionaal».

Het Matra-programma voorziet in de ondersteuning van het maatschappelijke transformatieproces gericht op de door Nederland gewenste vestiging van democratisch geregeerde rechtsstaten in vijftien Midden-, Zuidoost- en Oost-Europese landen. Deze ondersteuning verloopt grotendeels via de bevordering van goed bestuur. Prioriteit wordt daarbij gegeven aan de opbouw en versterking van het maatschappelijk middenveld en de versterking van lokaal bestuur in de geselecteerde landen. Voor EU-kandidaatlidstaten neemt daarnaast de steun aan partnerschap en de voorbereiding op de toetreding een belangrijke plaats in (zie beleidsartikel 3). Daarnaast beoogt Matra de stimulering van de bilaterale samenwerking met doellanden en de versterking van het draagvlak daarvoor in de Nederlandse maatschappij, onder andere door subsidiëring van samenwerkingsinitiatieven van Nederlandse organisaties met partners in deze landen (twinning).

Na te streven resultaten

• De 36 partnerlanden dienen ultimo 2004/begin 2005 een «Strategische Meerjarenplan» te hebben opgesteld. Bij het opstellen van dit MJSP zal een grondige analyse gemaakt worden van de goed-bestuurssituatie. Het meerjarig interventiekader zal derhalve ook goed-bestuursinterventies omvatten;

• Nadrukkelijker aanspreken van partnerlanden via bilaterale contacten en de daartoe geëigende internationale fora – zoals de Consultatieve Groep – op voortgang bij de verbetering van de kwaliteit van bestuur, zowel in het kader van de hulpinspanning als in de politieke dialoog;

• Dankzij de Nederlandse inspanning maakt versterking van de bestuurlijke condities nadrukkelijk deel uit van de programma's en interventies in de PRSP's of vergelijkbare plannen;

• Versterkte capaciteit van niet-gouvernementele organisaties, lokale bestuursorganisaties en (waar mogelijk) organisaties van de centrale overheid in Midden-, Zuidoost- en Oost-Europa met het oog op versterking van het democratische bestel aan de hand van twaalf thema's, waarbij het accent ligt op democratisering (wetgevende macht), lokaal bestuur (uitvoerende macht), functioneren van de rechtsstaat, stimulering van burgerparticipatie in de besluitvorming, mensenrechten/minderheden, wetgeving en recht, openbare orde en politiesamenwerking, voorlichting/media, welzijn, volksgezondheid en milieu;

• Scheppen van voorwaarden voor actieve betrokkenheid van Nederlandse maatschappelijke organisaties bij de samenwerking met Midden-, Zuidoost- en Oost-Europa, zodat het draagvlak in Nederland voor deze samenwerking wordt vergroot;

• Stimulering van de opbouw van het maatschappelijk middenveld in zes landen in de wijdere Midden-Oostenregio.

Instrumenten/activiteiten

Bevordering van goed bestuur wint aan kracht als instrumenten van buitenland en ontwikkelingsbeleid beide en in samenhang worden ingezet. De ontwikkelingsinspanning in de partnerlanden wordt ondersteund door politieke dialoog met de overheid, alsmede contacten met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Andere thema's die voorwaarde zijn voor verbetering van bestuur, zoals bevordering van veiligheid en politieke stabiliteit, worden hierbij betrokken. Op landenoverstijgend niveau worden thematisch relevante internationale organisaties ondersteund. Voorts wordt het multilaterale kanaal benut voor zowel de politieke als de beleidsdialoog.

Het Matra-programma zal de komende jaren worden aangewend ter intensivering van de brede samenwerking met Bulgarije, Roemenië, Turkije en Kroatië. Ook zal het programma worden ingezet voor de op versterking van het maatschappelijk middenveld en lokaal bestuur gerichte samenwerking met Belarus, Oekraïne, de Russische Federatie en Servië/Montenegro. In het kader van de dialoog met de Arabische wereld zal in zes landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten met Matra-gelden een begin worden gemaakt met de versterking van het maatschappelijk middenveld. De samenwerking met de acht Matra-landen, die per 1 mei 2004 zijn toegetreden tot de EU, zal in de periode tot medio 2007 worden uitgefaseerd.

Middelen

Een deel van de middelen voor deze doelstelling staat op sub-beleidsartikel 1.2 «Mensenrechten» (FSA Mensenrechten en goed bestuur).

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen441 294449 951516 255455 532447 462435 350410 350
        
Uitgaven:       
Programma-uitgaven totaal416 866464 150524 338473 857444 834441 530416 530
2.1Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid7 79415 68718 87817 42317 42317 42317 423
2.2Bestrijding internationaal terrorisme0000000
2.3Non-proliferatieen ontwapening7 8008 2318 2318 2318 2318 2318 231
2.4Conventionele wapenbeheersing0000000
2.5Regionale stabiliteit en crisisbeheersing39 14680 151151 234133 373113 823111 51586 515
2.6Humanitaire hulpverlening221 579216 010186 185186 360186 360186 360186 360
2.7Goed bestuur140 547144 071159 810128 470118 997118 001118 001
        
Ontvangsten284256256256256256256
2.10Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid135135135135135135135
2.70Humanitaire hulpverlening149121121121121121121

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 2 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 524,34 473,86 444,83 441,53 416,53
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 524,34 473,86 444,83 441,53 416,53
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht20%104,8712%56,865%22,243%13,253%12,50
5.complementair noodzakelijk8%41,958%37,918%35,598%35,328%33,32
6.bestuurlijk gebonden2%10,493%14,225%22,240%0,000%0,00
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)69%361,7976%360,1374%329,1871%313,4971%295,74
8.beleidsmatig nog niet ingevuld1%5,241%4,748%35,5918%79,4818%74,98
9.Totaal (=3)100%524,34100%473,86100%444,83100%441,53100%416,53

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De bevordering van vrede, veiligheid en goed bestuur is een continu proces, dat door Nederland samen met andere partners wordt uitgevoerd in een complexe, voortdurend aan veranderingen onderhevige politieke context. Goede internationale coördinatie en samenwerking is een voorwaarde voor het behalen van resultaat. Het gaat onder meer om samenwerking in NAVO-kader op het gebied van de bescherming van het Nederlandse en bondgenootschappelijke grondgebied, samenwerking in VN-, NAVO- en EU-kader op het gebied van terrorismebestrijding en de bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens, afstemming in VN-, EU- en OVSE-verband op het gebied van conventionele wapenbeheersing, en coördinatie met bilaterale en multilaterale donoren als het gaat om bevordering van goed bestuur in de doellanden.

Nederland is in al deze organisaties en verbanden een actieve, maar over het algemeen geen doorslaggevende speler. Ook hier geldt het gestelde onder paragraaf E van beleidsartikel 1.

Ondanks goede afstemming kunnen bovendien onvoorziene ontwikkelingen optreden, die ervoor zorgen dat doelstellingen niet of niet tijdig worden gerealiseerd.

Dat geldt a fortiori op het gebied van crisisbeheersing, conflictpreventie en humanitaire hulpverlening. Slechts een deel van de taken is voorspelbaar. Nieuwe conflicten en natuurrampen kunnen onvoorziene behoeften scheppen.

Daar waar het gaat om bewerkstelligen van (Europese of internationale) veranderingen, bijvoorbeeld op het vlak van humanitaire hulpverlening zoals in het kader van het Good Humanitarian Donorship proces, of voor wat betreft de versterking van coördinatie tussen VN-organisaties of binnen de Europese Unie, geldt uiteraard eveneens dat de Nederlandse invloed aan beperkingen onderhevig is. Ook hier komt het resultaat van onderhandelingen zelden volledig overeen met de vooraf geformuleerde inzet. Resultaten dienen om die reden achteraf te worden getoetst aan de specifieke context en de gevoerde strategie.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
2.1Beredeneerd afwijken      
2.2Beredeneerd afwijken      
2.3Voorkoming proliferatie massavernietigingswapens    X 
2.3 en 2.4Conventionele wapenbeheersing  X   
2.5Vredesfonds  X   
2.5Stabiliteitsfonds    X 
2.6 en 2.7Humanitaire assistentie   X  
2.8Corruptiebestrijding    X 
2.8Ondersteuning goed bestuur in partnerlanden     X

BELEIDSARTIKEL 3: VERSTERKTE EUROPESE SAMENWERKING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Het beleid van de regering is erop gericht constructief bij te dragen aan het realiseren van de doelstellingen van de Europese Unie, zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Optimale behartiging van de belangen van Nederland, de Nederlanders en de Unie zelf staat hierbij centraal; niet alleen binnen de communautaire fora, maar ook via de bilaterale contacten en andere samenwerkingsverbanden zoals de Benelux.

Nederland vindt een verdere verdieping van de Europese integratie gewenst en zet zich daarvoor actief in. In een groter wordende Unie is het van belang de samenhang tussen de lidstaten te behouden. Het (ontwerp-)grondwettelijk verdrag biedt hiertoe alle ruimte.

Tijdige en effectieve interdepartementale coördinatie van het Nederlandse beleid in de Unie en de instructies aan de onderhandelaars is onontbeerlijk voor de verwezenlijking van de operationele doelstellingen ten aanzien van Europese samenwerking. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is daarvoor verantwoordelijk. In de discussie rond de Rijksbrede takenanalyse en de departementale takenanalyse Andere Overheid zal in 2005 onder meer aandacht aan dit onderwerp worden besteed.

De regering bepleit nauwere samenwerking tussen de Europese Unie en de Raad van Europa om synergie en complementariteit tussen beide te bewerkstelligen.

Doelstellingen van de Europese Unie en de Raad van Europa

De Europese Unie (25 lidstaten) stelt zich ten doel de vrede, menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkwaardigheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten binnen haar lidstaten te bevorderen. De Unie zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei, van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zonder binnengrenzen, en een interne markt waarin de mededinging vrij en eerlijk is.

In haar externe betrekkingen draagt de Unie bij tot vrede, veiligheid, terrorismebestrijding, duurzame ontwikkeling, vrije en eerlijke handel, uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten. De Europese Unie alsook de Raad van Europa willen de mensenrechten, een pluralistische democratie en gerechtigheid, alsmede de culturele identiteit en diversiteit van Europa bevorderen en aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken in de Europese samenleving en aan de democratische stabiliteit in Europa bijdragen.

De doelstelling van de Raad van Europa (45 leden) is het realiseren van een grotere eenheid tussen de lidstaten door het bespreken van vraagstukken van gemeenschappelijk belang, besluiten tot overeenkomsten en gemeenschappelijke acties op sociaal, cultureel, wetenschappelijk juridisch en administratief gebied, alsmede door handhaving en verdere realisering van mensenrechten en fundamentele vrijheden.

Een overzicht van Nederlands beleid ten aanzien van de Europese Unie wordt jaarlijks vastgelegd in de Staat van de Unie.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht en veiligheid biedt en in staat is tot duurzame groei.

Met de overeenstemming over het Grondwettelijk Verdrag tijdens de Europese Raad van juni 2004 in Brussel is een nieuwe mijlpaal bereikt in de Europese samenwerking. Het Verdrag waarborgt de slagvaardigheid, transparantie en het democratisch gehalte van een Unie van 25 of meer lidstaten. De volgende grote opdracht is het bereiken van een akkoord over de nieuwe Financiële Perspectieven (2007–2013). Eind 2006 loopt immers het huidige financiële kader af. Daarnaast werkt de EU aan de uitvoering van de Lissabonagenda waartoe de Europese Raad in maart 2000 besloot. De Unie heeft zich te Lissabon ten doel gesteld voor 2010 «de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden, die in staat is tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang». Ten aanzien van milieu heeft de EU de ambitie om een eco-efficiënte economie te worden die natuurlijke hulpbronnen gebruikt in overeenstemming met de draagkracht van het milieu. Tevens werkt de Unie verder aan de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, zoals vastgelegd in het Verdrag van Amsterdam en uitgewerkt in 1999 te Tampere. De EU zal in 2005 een begin maken met een nieuwe fase van samenwerking op dit gebied. De bestrijding van terrorisme geeft deze samenwerking eens te meer prioriteit. Daarbij dienen effectiviteit en het waarborgen van de rechtstaat hand in hand te gaan.

Na te streven resultaten

• Voorbereiding in EU-verband van de inwerkingtreding van de Grondwet. Een aantal zaken dient daartoe te worden uitgewerkt, waaronder het opzetten van een Europese Diplomatieke Dienst, invulling van het «team-voorzitterschap» alsmede nadere regelingen voor de minister van Buitenlandse Zaken van de EU en de vaste voorzitter van de Europese Raad. Hierbij zijn voor Nederland dezelfde principes richtinggevend als tijdens de Conventie en Inter-Gouvernementele Conferentie: een versterkte communautaire methode, een centrale positie voor de Commissie en gewaarborgde gelijkwaardigheid van lidstaten. Voorts zal worden bijgedragen aan het debat in de aanloop naar het referendum (in zoverre dat in 2005 plaatsvindt);

• Bijdragen aan een succesvolle tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie in maart 2005, die moet leiden tot een effectievere implementatie van de Lissabonstrategie, waarvoor het rapport Kok een belangrijke inbreng levert;

• Een hoog beschermingsniveau op het gebied van milieu en gezondheid met behulp van kosteneffectieve maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties voor niet EU-landen en producenten. Brede erkenning en benutting van de bijdrage die schone technologie en eco-efficiënte innovaties kunnen bijdragen aan duurzame economische groei en daarmee aan de Lissabonstrategie;

• Een strak begrotingskader dat voldoende middelen bevat voor de financiering van Europese beleidsprioriteiten en een faire netto-positie garandeert voor Nederland, neergelegd in een politiek akkoord over het hele financiële pakket;

• Uitwerking nieuwe agenda voor justitie en binnenlandse zaken met perspectief op de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en op effectieve terrorismebestrijding (zie ook beleidsartikel 7).

Instrumenten/activiteiten

Intensivering van bilaterale betrekkingen, coalitievorming met daarvoor in aanmerking komende partnerlanden en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten (bijvoorbeeld, maar niet exclusief, in Benelux verband), tijdige contacten met de instellingen van de Unie, uitwisseling met denktanks en NGO's, vergroting van de toegankelijkheid en kennis van Europees recht en regelgeving (onder andere door ECER), bijdragen aan het maatschappelijk debat en publieksvoorlichting.

Middelen

De Eigen Middelen van de EU bestaan uit landbouwheffingen, invoerrechten, BTW-afdrachten en afdrachten gebaseerd op het nationaal inkomen. De Nederlandse afdrachten aan de Eigen Middelen worden sinds 2002 tezamen gepresenteerd op de begroting van Buitenlandse Zaken. De beleidsdoelstellingen op de diverse deelterreinen van de Europese samenwerking zijn uitgewerkt in de memories van toelichting op de begrotingen van de afzonderlijke departementen, waaronder Buitenlandse Zaken (sub-beleidsartikelen 3.1 «Nederlandse afdrachten aan de EU», 3.2 «Ondersteuning bij pre- en post-accessie» en 3.3 «Europees ontwikkelingsfonds»).

Operationele doelstelling 2

Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen of regio's.

Om in te spelen op de uitdagingen van globalisering, internationale interdependentie en nieuwe dreigingen op mondiaal niveau is een coherent en slagvaardig extern beleid van de Unie noodzakelijk. Voor de oplossing van alle grote vraagstukken heeft de Unie partners in de wereld nodig. Het gaat hierbij onder meer om terrorisme- en criminaliteitsbestrijding, non-proliferatie, bevordering democratisering en rechtstaat, bevordering internationale rechtsorde, liberalisering van de wereldhandel, beheer van migratiestromen en bescherming van het milieu en armoedebestrijding (zie operationele doelstelling 3). De Unie dient op het wereldtoneel een speler te worden wiens politieke verantwoordelijkheid overeenkomt met zijn economisch gewicht. De regering meent dat een eensgezind en slagvaardig Europees extern beleid dat recht doet aan de gemeenschappelijke belangen en waarden van de EU hiertoe bijdraagt. Ten aanzien van landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU, die op langere termijn uitzicht op toetreding hebben of die tot de buren van de uitbreidende Unie behoren, voert de Unie een actief beleid.

Na te streven resultaten

• Verhoging beleidseffectiviteit door middel van betere prioriteitsstelling in het externe beleid inclusief betere aansluiting bij de EU-begrotingscyclus waardoor de inhoudelijke prioriteiten duidelijk herkenbaar in de EU-begroting terugkomen;

• Versterkt ontschot extern EU-beleid, onder meer door uitwerking van de functie van de Europese Minister van Buitenlandse Zaken (EMBZ) en zijn ondersteunende dienst waarbij een evenwichtige verhouding tussen het GBVB en het overige externe beleid van de Gemeenschap tot uitdrukking komt;

• Verbetering van de uitvoering van de regionale programma's (Phare, CARDS, TACIS, MEDA en ALA), tot uitdrukking komend in hogere uitgavenpercentages en kortere behandeltijden, door goede monitoring van de werkzaamheden van de Commissie;

• Actieve Nederlandse deelname aan twinningprojecten in het kader van Phare, CARDS, TACIS, MEDA en ALA;

• Verbetering gebruik van de instrumenten die de Unie ter beschikking staan per land/regio waarbij prioriteit gegeven wordt aan de volgende regio's:

– VS: nauwe samenwerking en afstemming onder andere op het terrein van internationale veiligheid (inclusief terrorismebestrijding), stabiliteit en vredeshandhaving en handel (inclusief de beheersing van handelsconflicten).

– Westelijke Balkan: verdere voortgang van het Stabilisatie en Associatie Proces onder handhaving van de gestelde voorwaarden, met name versterking van de rechtsstaat, samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal, bestrijding georganiseerde misdaad en bevordering van regionale samenwerking en van economische hervormingen.

– De landen aan de oostgrens van de EU: verbeterde implementatie van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten en uitwerking van nationale Actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid met aandacht voor democratische en economische hervormingen en de sluiting van terug- en overnameovereenkomsten.

– Rusland: verdere voortgang in de uitwerking van de vier gemeenschappelijke ruimten (economische, externe veiligheid, interne veiligheid, cultuur) zoals vastgelegd in het EU-Rusland actieprogramma.

– Mediterrane regio: intensivering van de bilaterale (Associatie Akkoorden) en regionale samenwerking (Barcelona-proces) met betrokken landen gericht op mensenrechten, democratisering, veiligheid/terrorisme, migratie, (economische) hervormingen en dialoog met de Arabisch/Islamitische wereld. Implementatie van de nationale Actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid.

– Azië: intensiveren van de relaties met Azië – met China en India als belangrijke regionale spelers – door implementatie van de EU-Zuidoost-Azië strategie en de EU-China strategie met aandacht voor: regionale stabiliteit, terrorismebestrijding; mensenrechten, democratisering en handel en investeringen. Voor sommige van deze regio's, i.c. Westelijke Balkan, de landen aan de oostgrens van de EU en de Mediterrane regio, streeft de regering synergie na tussen het bilaterale programma voor Maatschappelijke Transformatie, Matra (zie onder beleidsartikel 2) en de EU-instrumenten.

• Vergroting van samenhang tussen Europese beleidsinspanningen in het bijzonder op de gebieden migratie en werkgelegenheid, vrede en veiligheid, energie, landbouw, handel, ontwikkelingssamenwerking en milieu;

• Verantwoorde voortzetting van het lopende uitbreidingsproces door – indien nog nodig – afronding van de onderhandelingen met Roemenië en Bulgarije, steun bij de transformatie, en de pre-accessie (de implementatie van het EU-acquis), en de opbouw van bilateraal partnerschap, continuering van de beoordeling van landen voor toekenning van de kandidaat-lidstatus, opening van toetredingsonderhandelingen of toetreding aan de hand van de Kopenhagen-criteria en strikte monitoring.

In de Staat van de Unie wordt uitgebreider ingegaan op de externe betrekkingen van de Unie. Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid wordt behandeld in beleidsartikel 2.

Instrumenten/activiteiten

Coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten (onder meer in Beneluxverband), tijdige contacten met de instellingen van de Unie, uitwisseling met denktanks en NGO's, bijdragen aan het maatschappelijk debat en publieksvoorlichting, waar mogelijk gezamenlijke analyses en dialoog met partners buiten de EU, optimaal gebruik van bilaterale en EU transformatie- en, pre -accessieprogramma's, alsmede en partnerschaps- en nabuurschapsfaciliteiten.

Middelen

De Nederlandse afdrachten aan de Eigen Middelen van de Unie worden ook ingezet ter financiering van het externe beleid van de Unie. Voor het realiseren van deze doelstelling zijn verschillende regionale EU-fondsen en programma's beschikbaar: Phare, ALA, MEDA, TACIS en CARDS.

Daarnaast is het Fonds Departementale Initiatieven Pre-Accessie aan de vakdepartementen gedelegeerd.

Operationele doelstelling 3

Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de EU ten opzichte van ontwikkelingslanden of -regio's.

Centrale doelstelling van het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking is de duurzame vermindering van armoede. Het gaat hierbij onder meer om de bevordering van duurzame integratie van hulp ontvangende landen in de wereldeconomie en het bevorderen van rechtstaat en democratie. Het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft de laatste jaren een aantal veranderingen ondergaan waardoor verder vorm is gegeven aan de betrekkingen tussen de Unie en de ontwikkelingslanden. Leidend daarbij zijn de EU-Beleidsverklaring inzake Ontwikkelingssamenwerking van 2000 waarin de prioritaire beleidsterreinen van de Commissie zijn vastgelegd, het Verdrag van Cotonou, het hervormingsproces van de Commissie en de afspraken die voortkomen uit internationale conferenties (met name Financing for Development en World Summit on Sustainable Development (WSSD), beide in 2002). Met het oog op deze laatstgenoemde conferenties maakte de Europese Raad van Barcelona (2002) afspraken over onder meer de omvang van de official development aid (ODA; 0,7 procent BNI), harmonisatie, innovatieve financieringsbronnen en technische assistentie. De regering meent dat voortgang op deze onderwerpen in EU-kader noodzakelijk is voor het kunnen voldoen aan de Millennium Development Goals in 2015.

Na te streven resultaten

• Verbetering van de effectiviteit van het Europese ontwikkelingsbeleid, waarbij met name wordt gestreefd naar voortgang van het hervormingsproces van Commissie-diensten en voortgaande bevordering van coherentie, coördinatie en complementariteit in de Europese ontwikkelingssamenwerking alsmede het nakomen van internationale afspraken (FFD, WSSD);

• Verder vormgeven van de ontwikkelingsdimensie in het externe beleid van de Unie onder meer door het vaststellen van een duidelijke OS-uitgavencategorie in de nieuwe EU-begroting;

• Verbetering gebruik van de instrumenten die de Unie ter beschikking staan voor de regio Sub Sahara Afrika, waarbij prioriteit wordt gegeven aan: versterking van de betrokkenheid bij conflictpreventie en conflictbeheersing met inzet van de Afrikaanse Vredesfaciliteit; intensivering van de EU-Afrika dialoog en ondersteuning regionale organisaties mede ten behoeve van beter functionerende regionale interne markten; actieve bemoeienis met processen van ontwapening, vredesonderhandelingen en wederopbouw, de bestrijding van HIV/aids en de verbetering van de uitvoering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF);

• Vergroting van OS-coherentie tussen Europese beleidsinspanningen in het bijzonder op de gebieden migratie en werkgelegenheid, vrede en veiligheid, energie, landbouw, milieu en handel (WTO-Doha Development Agenda, Economic Partnership Agreements (EPA's) en Algemeen Preferentieel Stelsel, zie ook beleidartikel 4), zodat een OS-vriendelijker beleid tot stand komt;

• Bevordering van de integratie van de nieuwe lidstaten in het proces van beleidsvorming en uitvoering m.b.t. de Europese ontwikkelingssamenwerking;

• Intensieve samenwerking met Polen, Slowakije, Tsjechië en Hongarije bij de voorbereiding van EU ontwikkelingssamenwerking, gekoppeld aan samenwerking bij bilaterale OS-programma's en versterking van het draagvlak voor OS in genoemde landen;

• Een constructieve en zichtbare bijdrage van de EU aan de VN-bijeenkomst over de Millennium Development Goals in 2005.

Instrumenten/activiteiten

Coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten (onder meer in Beneluxverband, bovengenoemde Midden-Europese landen en in het kader van het EU-Coherentie Netwerk), tijdige contacten met de instellingen van de Unie, blijvende agendering van OS-coherentiedossiers op de agenda van de RAZEB en andere relevante Raden, samenwerking gelijkgezinden buiten de EU zoals in Utsteinverband, uitwisseling met denktanks en NGO's, bijdragen aan het maatschappelijk debat en publieksvoorlichting, waar mogelijk gezamenlijke analyses en dialoog met partners buiten de EU.

Middelen

De Nederlandse afdrachten aan de Eigen Middelen van de Unie worden ook ingezet ter financiering van het OS-beleid van de Unie. Het EOF wordt buiten de EU-begroting gefinancierd. Voorts wordt een bijzondere bijdrage aan het Noord-Zuidcentrum geleverd van de Raad van Europa voor versterking van het draagvlak voor OS in vier Midden-Europese landen.

Operationele doelstelling 4

Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 25.

In een Unie van 25 is het relatieve gewicht van Nederland afgenomen. Binnen de officiële kaders als de Raad, het Coreper, het PSC en de diverse werkgroepen zijn inhoudelijke discussies vaak tijdrovend. De uiteindelijke besluitvorming wordt daarom in toenemende mate omgeven door allerlei contacten buiten de vergaderzalen. Dit vereist met name een sterke bilaterale inzet op alle niveaus om de Nederlandse positie duidelijk(er) over te brengen. Nederland moet hierbij verantwoord assertief te werk gaan en trachten zijn invloed te vergroten door te pogen andere lidstaten te winnen voor zijn standpunten. In dit kader zal Nederland naar verwachting vaker coalities aangaan, zowel institutioneel (Benelux) als ad hoc, op basis van gelijke belangen. Het is te verwachten dat vooral het Frans-Duitse-koppel en de EU3 (Frankrijk, het VK en Duitsland) hun samenwerking in het voortraject verder zullen intensiveren. Gezien hun invloed is verdere intensivering van de contacten met deze landen noodzakelijk. Daarnaast is het van belang actieve medestanders te zoeken onder de overige lidstaten. Nederland zal openstaan voor deelneming aan mogelijke kopgroepen, zeker waar dit thematische samenwerking betreft. Deze aanpak mag evenwel voor Nederland geen afbreuk doen aan de communautaire methode: een sterke Commissie blijft dan ook geboden. Mocht een nieuwe vorm van formele samenwerking tussen een beperkt aantal lidstaten ontstaan, streeft Nederland ernaar dat dit binnen de mogelijkheden die het verdrag hiertoe biedt, zal geschieden.

Na te streven resultaten

• Effectievere aanwending van bilaterale betrekkingen voor het realiseren van Nederlandse doelstellingen in EU-kader, met name door coalitievorming;

• Verder uitbouwen van de bilaterale betrekkingen en het verbreden van de maatschappelijke betrokkenheid hierbij door middel van conferenties, seminars en workshops met relevante partnerlanden in de huidige EU waarbij niet alleen overheidsinstanties maar ook andere geledingen worden betrokken;

• Intensivering van de Benelux-samenwerking alsook de betrekkingen met de grote lidstaten;

• Versterking (grensoverschrijdende) bilaterale samenwerking met buurlanden België en Duitsland.

Instrumenten/activiteiten

De regering zal zoveel mogelijk gebruik maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan zoals regelmatig Benelux-overleg binnen de daar voor bestaande formele en informele Benelux-fora, regelmatig Benelux-Visegrad-overleg, intensief bilateraal overleg – zowel op politiek als ambtelijk niveau –, inzet en uitwisseling van ambtelijke expertise en subsidiering van projecten, gericht op de intensivering van de bilaterale betrekkingen met een aantal landen, waaronder conferenties, seminars en workshops met de partnerlanden Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië en Polen. Inzet van accessie Matra-middelen voor partnerschap met nieuwe lidstaten en nabuurschap met aan de uitgebreide EU grenzende landen. Tenslotte zullen er grensoverschrijdende activiteiten met Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen worden uitgevoerd.

Operationele doelstelling 5

Een hechtere Europese waardengemeenschap.

Na de afsluiting van zijn voorzitterschap van de Raad van Europa zet Nederland door met zijn streven naar concentratie van de Raad van Europa op de beleidsterreinen bevordering van de democratie, mensenrechten en rechtsstaat. Dat zijn immers de beleidsterreinen waar de Raad van Europa zichzelf heeft bewezen. De Raad van Europa kan in dit kader ook aandacht schenken aan de bevordering van de maatschappelijke omstandigheden waarin de bevordering van mensenrechten, democratie en rechtsstaat tot hun recht kunnen komen (bijv. sociale cohesie, onderwijs en cultuur). Activiteiten op onder meer de gebieden van sociale cohesie, onderwijs en cultuur zullen daarnaast worden voortgezet, maar daartoe moet de functionele relatie met de werkterreinen democratie, mensenrechten en rechtsstaat nadrukkelijker dan voorheen worden getoetst. Concentratie op deze kernterreinen zal naar verwachting leiden tot effectievere aanwending van de schaarse financiële midelen voor toezicht op en naleving van de in de conventies neergelegde verplichtingen. Zo dienen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere toezichthoudende instellingen van de Raad van Europa een steviger financieel fundament te krijgen. Nederland streeft naar nauwe institutionele en operationele samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie, gericht op optimale complementariteit tussen beide instellingen.

Na te streven resultaten

• Concentratie van de activiteiten van de Raad van Europa op democratie, mensenrechten en rechtsstaat en het scheppen van maatschappelijke randvoorwaarden daarvoor;

• Uitbreiding van de institutionele en operationele samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie, onder meer tot uitdrukking komend in een permanente vertegenwoordiging van de EU bij de Raad;

• Verzekering van de terugdringing van de werklast van het Hof, alsmede besluitvorming over een meer solide financiële basis van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere toezichthoudende instellingen van de Raad;

• Herziening van de (thematische) monitoring door het Comité van Ministers en grotere betrokkenheid van lidstaten bij de monitoring;

• Verdere ontwikkeling van het acquis, onder meer door aanvaarding van een conventie inzake mensenhandel.

Instrumenten/activiteiten

Nederlandse deelname aan de discussies in stuurgroepen, rapporteurgroepen en Comité van Ministers op de individuele beleidsterreinen; inbreng in de speciale werkgroepen van het Comité van Ministers betreffende de Derde Top van de Raad van Europa en Monitoringsvraagstukken; afstemming van de Nederlandse inzet in Europees verband via met name de EU Raadswerkgroep COSCE (OVSE en Raad van Europa) en waar mogelijk coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten; afstemming met het Secretariaat van de Raad van Europa.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 3 Versterkte Europese samenwerking
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen5 611 2805 689 5216 383 6166 859 7926 988 0357 162 6827 342 137
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal5 724 3155 774 6416 502 0016 976 6777 124 9207 293 5957 473 050
3.1Nederlandse afdrachten aan de EU5 586 2315 611 8076 363 6936 840 3696 968 6127 143 2597 322 714
3.2Ondersteuning bij pre- en post-accessie14 46414 70010 60010 10010 10010 00410 004
3.3Europees ontwikkelingsfonds114 84190 071110 071115 071135 071129  195129 195
3.4Nederlandse positie in de EU70849 4499 8553 3553 3553 3553 355
3.5Raad van Europa8 0718 6147 7827 7827 7827 7827 782
        
Ontvangsten426 179429 500458 500480 000504 750530 323557 367
3.10Intern beleid EU426 104429 500458 500480 000504 750530 323557 367
3.40Restitutie Raad van Europa75000000

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 3 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 6 502,00 6 976,68 7 124,92 7 293,60 7 473,05
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 6 502,00 6 976,68 7 124,92 7 293,60 7 473,05
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht100%6 502,00100%6 976,68100%7 124,92100%7 293,60100%7 473,05
5.complementair noodzakelijk0%0,000%0,000%0,000%0,000%0,00
6.bestuurlijk gebonden0%0,000%0,000%0,000%0,000%0,00
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%0,000%0,000%0,000%0,000%0,00
8.beleidsmatig nog niet ingevuld0%0,000%0,000%0,000%0,000%0,00
9.Totaal (=3)100%6 502,00100%6 976,68100%7 124,92100%7 293,60100%7 473,05

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Europese integratie is in eerste instantie een politiek proces. Aangezien hierbij op zowel (inter-)nationaal als communautair niveau een groot aantal actoren is betrokken, zijn de resultaten in de regel compromissen, gesloten in een complex onderhandelingsproces. De doelstellingen waarmee een lidstaat het onderhandelingsproces ingaat, zijn maar zelden identiek aan de uitkomst daarvan. De beoordeling van resultaten gaat dan over de marge van acceptatie ten opzichte van de eerder geformuleerde doelstelling. Doorslaggevend voor het behalen van de aangegeven resultaten is de mate waarin Nederland er in slaagt medestanders te vinden voor haar standpunt en coalities aan te gaan.

Voor een groot aantal beleidsterreinen van Europese integratie geldt voorts dat de inhoudelijke verantwoordelijkheid primair ligt bij de betreffende vakdepartementen. Het is de verantwoordelijkheid van Buitenlandse zaken ervoor te zorgen dat door Nederland in te nemen standpunten interdepartementaal worden afgestemd en dus door het gehele kabinet worden gedragen. Hetzelfde geldt – a fortiori – voor multidisciplinaire onderwerpen waar de verantwoordelijkheden van verschillende departementen samenkomen. Op deze terreinen is het door Buitenlandse Zaken te behalen resultaat dus een goed gecoördineerd en effectief standpunt.

Een evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van het beleid en de Nederlandse inzet moet ook rekening houden met de nieuwe methode van «open coördinatie», waarbij lidstaten gezamenlijke uitdagingen en doelstellingen identificeren maar een ruime marge krijgen voor het in dat kader te voeren nationale beleid. Meetpunten kunnen worden vastgesteld en de gegevens van het best presterende land – binnen of buiten de EU – worden beschouwd als de referentiewaarden (benchmarking). De overige landen stellen zich ten doel deze waarden te evenaren. Door regelmatig gegevens uit te wisselen, van elkaar te leren (best practices) en elkaar de maat te nemen (peer pressure) kan het beleid van de afzonderlijke lidstaten convergeren. In het kader van de Lissabonstrategie (zie operationele doelstelling 1) zijn zelfs formele streefcijfers tot stand gekomen. Hier kan wel worden bepaald of de doelstellingen zijn gehaald, zij het dat dit Europese doelstellingen zijn.

De Commissie is eerstverantwoordelijk voor de uitvoering van de communautaire hulpprogramma's. Het succes van de Nederlandse inzet om deze te hervormen en effectiever en efficiënter te beheren is om die reden mede afhankelijk van de opstelling van andere lidstaten en de Commissie.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
3.1EvaluatieTampere agenda  X   
3.1Tussentijdse evaluatieLissabonstrategie   X  
3.2EvaluatieGemeentelijke Internationale Samenwerking en Pre-accessiebeleid  X   
3.2Pre-accessiebeleid  X   
3.3Drie deelstudies naar de 3 C's (coördinatie, coherentie en complementariteit) van het verdrag van Maastricht:   XXX
3.4Inzet van bilaterale betrekkingen voor multilaterale doelstellingen    X 
3.5VoorzitterschapRaad van Europa   X  
3.5Duidelijke identificering van taken van de RvE, mede dankzij een «Derde Top»    X 

Daarnaast zal in 2005 het Nederlands Voorzitterschap van de EU worden geëvalueerd.

BELEIDSARTIKEL 4: MEER WELVAART EN MINDER ARMOEDE

A. Algemene beleidsdoelstelling

Duurzame vergroting van welvaart in alle landen door vermindering van armoede, een open handels- en financieel systeem, alsmede het behartigen van de belangen van het Nederlands bedrijfsleven.

Mondialisering biedt zowel kansen voor welvaartsgroei in Nederland en de Europese Unie als voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Ter realisering van deze kansen streeft Nederland naar het versterken van de internationale economische rechtsorde om zo bij te dragen aan het verbeteren van de internationale marktwerking. Het is immers goed als internationale handel en grensoverschrijdende investeringen zo weinig mogelijk belemmeringen ontmoeten. Dit geldt in het bijzonder voor Nederland dat van oudsher een open economie kent. Daarnaast is het zowel vanuit sociaal als economisch oogpunt onverantwoord dat in een deel van de wereld landen gemarginaliseerd blijven. De integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie is een belangrijke voorwaarde om mondialisering ten goede te laten komen aan allen. In dit kader streeft Nederland naar meer coherentie tussen het handelsbeleid en het ontwikkelingsbeleid. Handelsbeleid moet leiden tot meer markttoegang; belangrijk is echter ook dat ontwikkelingslanden in staat zijn om van de toegenomen kansen te profiteren.

Een sterke particuliere sector en een goed functionerende financiële infrastructuur zijn hiervoor onontbeerlijk. Binnenlandse productieve bedrijvigheid moet worden bevorderd zodat van de gecreëerde kansen geprofiteerd kan worden. Een goed ondernemingsklimaat met oog voor de armen kan hieraan bijdragen, maar ook opbouw van capaciteit om bijvoorbeeld te voldoen aan voedselveiligheidseisen.

Binnen ontwikkelingslanden is duurzame armoedebestrijding gebaat bij effectieve nationale armoedestrategieën (PRSP's). Nederland sluit bij die strategieën aan en streeft daarbinnen naar samenwerking op sectoraal niveau. Aan donorzijde is de Nederlandse inzet erop gericht om de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking te verhogen door concentratie op landen en sectoren, coördinatie en harmonisatie en het zichtbaar maken van de inzet en de resultaten van de Nederlandse inspanningen.

Het kader voor de Nederlandse inzet op dit terrein wordt gevormd door de Millennium Development Goals en de internationale afspraken die hierover gemaakt zijn tijdens de conferentie Financing for Development (Monterrey, april 2002) en de WSSD (Johannesburg, september 2002. De Nederlandse regering stelt zich daarbij ten doel: het vergroten van een actieve betrokkenheid van een ieder bij het bereiken van de MDG's in 2015 en het regelmatig afleggen van verantwoording over de bereikte resultaten.

Hoewel vrijhandel van groot belang is voor de Nederlandse economie, mag niet voetstoots worden aangenomen dat Nederland zijn handelspositie zal weten te handhaven als de wereldhandel verder groeit. De ministeries van Economische en van Buitenlandse Zaken werken dan ook gezamenlijk, in Den Haag en op de posten, aan het scheppen van gunstigevoorwaarden voor en het geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven opdat zij bijdragen aan duurzame economische groei.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar, niet-discriminerend handels- en financieel systeem.

Een open handelssysteem kan niet zonder regels. Regels en disciplines beschermen juist de zwakste landen tegen willekeurige handelsmaatregelen door sterke landen. De WTO vormt het kader waarbinnen deze ordening op steeds meer economische terreinen gestalte krijgt. Nederland wil dit verder versterken in de Doha Development Agenda, de handelsronde waartoe de vierde Ministeriële Conferentie van de WTO in 2001 in Doha besloot. Nederland streeft naar een spoedige succesvolle afronding van deze WTO-onderhandelingsronde (zie op dit punt ook de begroting van het eerstverantwoordelijke ministerie voor de handelspolitiek, het ministerie van Economische Zaken, de algemene instructie voor de Nederlandse delegatie voor Doha, de brief van de Minister van Economische Zaken 25 074 nr. 43 van 23-10-2001, en daarop volgende brieven aan de Tweede Kamer, laatstelijk de brief van de Minister van Economische Zaken 25 074 nr. 76 van 16-04-2004).

Ook het handelsinstrumentarium van de Europese Unie moet wat Nederland betreft maximaal bijdragen aan dit doel. In dat kader hecht Nederland veel belang aan de herziening van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) van de Europese Unie en de onderhandelingen van de EU met de ACS-landen (Afrika, Caraïben, Stille Oceaan) over de Economic Partnership Agreements (EPA's), die respectievelijk moeten zijn afgerond in 2005 en 2007, alsmede aan de herziening van de preferentiële oorsprongsregels van de EU.

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) speelt een belangrijke rol bij het analyseren van wereldhandels- en overige economische vraagstukken en bij het verzamelen en toegankelijk maken van relevante onderzoeksgegevens. Als forum voor discussie vervult de OESO voor Nederland ook een belangrijke rol in het kader van coherentiekwesties en de nationale MDG-rapportages. Tenslotte biedt de OESO en de gelieerde Consensusgroep het platform om te spreken over verdere ontbinding van de hulp.

Het kader voor deze operationele doelstelling wordt met name gevormd door MDG 8.

Na te streven resultaten

• Binnen de Doha Development Agenda afspraken maken over: 1) verbeterde markttoegang, in het bijzonder voor sectoren van belang voor ontwikkelingslanden zoals landbouw en textiel; 2) afschaffing van alle vormen van exportsteun vóór 2015 en forse vermindering van binnenlandse handelsverstorende steun op het gebied van landbouw, met name voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden zoals katoen, suiker en rijst; 3) evenwichtige regels voor onder andere Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPs) en handelsfacilitatie, die rekening houden met de beperkte implementatiecapaciteit van ontwikkelingslanden; 4) adequate technische assistentie aan ontwikkelingslanden gericht op de opbouw van duurzame onderhandelings- en handelscapaciteit;

• Draagvlak creëren voor navolging door andere OESO-landen en rijkere ontwikkelingslanden van het Europese Everything But Arms initiatief en de afspraken over nationale MDG-8 rapportages door OESO-landen;

• Verdere ontwikkeling van een visie op de missie en taken van de OESO op de middellange termijn, mede in het licht van de uitbreiding van de OESO naar 40 à 45 leden; overeenstemming bereiken over een strategie over die uitbreiding en over samenwerking met niet-leden, waaronder ontwikkelingslanden;

• Bij de herziening van het APS komen tot een vereenvoudiging van procedures en voorwaarden alsmede streven naar versoepeling, vereenvoudiging en harmonisatie van de oorsprongsregels opdat markttoegang wordt verbeterd;

• Voortgang van de EPA-onderhandelingen waarbij met name wordt gestreefd naar evenwichtige partnerschapsakkoorden die op korte termijn meer marktkansen bieden voor de ACS-landen, ruimte bieden voor ontwikkeling van het productiepotentieel in de ACS-landen en die regionale integratie bevorderen;

• Bij het ontwerpen van Sanitary and Phytosanitary Standards- (SPS-) en Technical Barriers to Trade- (TBT-) maatregelen in EU en WTO worden de effecten op ontwikkelingslanden meegewogen, zodat nieuwe productnormen die uit het oogpunt van gezondheid, milieu of voedselveiligheid worden gesteld zo min mogelijk handelsbelemmerend werken;

• Een goed zicht op de wijze waarop het besluit tot ontbinding van de hulp aan MOL's in de praktijk door de verschillende OESO-landen wordt geïmplementeerd en voortgang in de internationale discussie over verdere ontbinding van de hulp, op basis van reciprociteit.

Instrumenten/activiteiten

In samenwerking met andere ministeries (met name EZ als eerstverantwoordelijk op handelspolitiek terrein, LNV en VROM) werken aan coalitievorming en gezamenlijke initiatieven met gelijkgezinde landen en het maatschappelijk middenveld binnen en buiten de Europese Unie. In de beleidsdialoog met VN- en andere multilaterale en internationale organisaties de Nederlandse prioriteiten naar voren brengen en bijdragen aan studies die de effecten berekenen van verschillende liberaliseringsopties op armen in ontwikkelingslanden. Het geven van handelsgerelateerde technische assistentie, zowel bilateraal als multilateraal. Inzet van het postennetwerk voor een beter inzicht in de opstelling respectievelijk positie van met name Afrikaanse landen in de internationale onderhandelingen en een beter begrip van de Nederlandse en EU-positie aan Afrikaanse zijde.

Middelen

De reguliere bijdrage aan de WTO staat op de begroting van het ministerie van Economische Zaken en valt binnen de HGIS. De reguliere bijdragen aan de IFI's staan op de begroting van Financien.

Operationele doelstelling 2

Een significante vermindering van het percentage mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag.

Duurzame armoedebestrijding is de centrale doelstelling van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. De MDG's vormen daarbij de leidraad. De eerste van de acht MDG's luidt: halvering van het aantal mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag. Armoedebestrijding is een complexe zaak waarin diverse actoren een rol spelen. In de internationale fora volgt Nederland de VN-organisaties en de internationale financiële instellingen nauwlettend bij de invulling van deze doelstelling en de wijze waarop zij in hun programma's aandacht geven aan het operationaliseren van de MDG's en de afstemming met de nationale armoedestrategieën van de ontvangende landen.

Ook in de bilaterale samenwerking staan deze elementen centraal. Als organiserend principe geldt de sectorale benadering, bij voorkeur in de vorm van programmahulp en waar mogelijk begrotingssteun. Met het oog op de doelstelling van duurzame armoedebestrijding dienen zowel de sectorale hulp als de sectoroverstijgende hulp gekoppeld te zijn aan de nationale armoedestrategieën (PRSP's) van de ontvangende landen. Nieuwe elementen in dat verband zijn versterkte aandacht voor de dialoog met het ontvangende land (inclusief bestuurlijke en politieke onderwerpen zoals mensenrechten), bredere maatschappelijke participatie (maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven), resultaatsgerichtheid en resultaatmeting, goed bestuur en institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw. Institutionele ontwikkeling betreft zowel formele (instellingen, organisaties) als informele aspecten (cultuur, machtsverhoudingen) en een geïntegreerde benadering.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van de schuldenproblematiek in de ontwikkelingslanden richt zich enerzijds op het verminderen van de kwetsbare positie van deze landen (schuldverlichting) en anderzijds op het creëren van een evenwichtigere macro-economische situatie (schuldhoudbaarheid) als kader voor verbetering van de lange-termijnperspectieven voor structurele armoedebestrijding. Nederland maakt daarbij gebruik van schuldhoudbaarheidsanalyses die door de Wereldbank en het IMF worden opgesteld. Deze analyses zijn bedoeld om vast te stellen hoeveel schulden een land aankan. Daarbij worden verschillende factoren betrokken zoals: schuldendiensten, gevoeligheid voor exogene schokken en de kwaliteit van het schuldenbeheer.

Naast de bilaterale en multilaterale samenwerking draagt de samenwerking met de particuliere organisaties en het bedrijfsleven bij aan de realisatie van deze doelstelling. Zie hiervoor de operationele doelstellingen 5.6 en 4.3.

Na te streven resultaten

• De Fondsen en Programma's van de VN, de gespecialiseerde VN-organisaties, de multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF zijn door Nederland aangespoord en financieel ondersteund om de beleidsmatige (MDG's) en de operationele (VN-coördinatie, aansluiting bij PRSP's, PSIA's, schuldhoudbaarheid) randvoorwaarden voor duurzame armoedebestrijding in ontwikkelingslanden te verbeteren;

• Bestaande en nieuwe partnerschapsprogramma's met de VN-organisaties en de internationale financiële instellingen zijn aantoonbaar gericht op duurzame armoedebestrijding in ontwikkelingslanden;

• In de bilaterale samenwerking wordt in alle partnerlanden de ontwikkeling en implementatie van nationale armoedestrategieën (PRSP's of vergelijkbare beleidskaders) door Nederland ondersteund met speciale aandacht voor partnerschappen met bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld en de afstemming van lokale beleidsprioriteiten op de MDG's;

• In alle partnerlanden is de sectorale benadering het organiserend principe met specifieke aandacht voor een directe relatie met het PRSP-proces (of vergelijkbare beleidskaders voor armoedebestrijding), versterkte betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en lokaal bedrijfsleven alsmede integratie van sectordoorsnijdende thema's;

• In alle partnerlanden waar begrotingssteun wordt verstrekt is deze direct gekoppeld aan het PRSP-proces, een effectieve beleidsdialoog (goed bestuur, politiek, armoedebestrijding) en ex-ante overeengekomen resultaten en indicatoren op het gebied van institutionele en beleidshervormingen;

• Ter ondersteuning van de realisatie van bovengenoemde resultaten in de bilaterale samenwerking zijn in minimaal 20 partnerlanden gecombineerde armoede- en institutionele analyses beschikbaar en in minimaal vijf partnerlanden ambassades betrokken bij de uitvoering van Poverty and Social Impact Analyses (PSIA's). Voorts is in minimaal 24 partnerlanden de capaciteit van de ambassades op het gebied van Public Finance Management (begrotingsbeleid, openbare financiën) versterkt en/of zijn in dat verband partnerschappen met andere donoren aangegaan;

• Bij de afronding van het HIPC-initiatief is de schuldenproblematiek (debt overhang) van de MOL's verminderd en heeft Nederland door actieve beleidsmatige en financiële ondersteuning ertoe bijgedragen dat met zogenaamde optoppingsfinanciering op het «HIPC eindpunt» ook daadwerkelijk de debt overhang in de betrokken landen is opgelost;

• Bij afronding van het HIPC-initiatief zijn ter vormgeving van de nazorgfase van het HIPC kwalitatieve schuldhoudbaarheidsanalyse-instrumenten ontwikkeld. Op internationaal niveau is actief bijgedragen aan de besluitvorming over het schuldhoudbaarheidsbeleid in WB/IMF-kader en de toepassing ervan in de besluitvorming door de Club van Parijs; op nationaal niveau worden schuldhoudbaarheidsanalyses toegepast in het dekkingsbeleid ten behoeve van herverzekering van exportkredieten (in het kader van de Commissie Advisering Landenbeleid).

Instrumenten/activiteiten

Nederland verschaft algemene en specifieke bijdragen aan een aantal cruciale multilaterale organisaties die bijdragen aan armoedebestrijding in de wereld. De beleidsbeïnvloeding door Nederland in de beheersorganen van de organisaties van de VN, de multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF en de middelenaanvullingen van IDA (14) en het African Development Fund (X) is gericht op vergroting van de effectiviteit van het functioneren van deze organisaties. De onderhandelingen over dit onderwerp met het Asian Development Fund (IX) zijn weliswaar afgerond, maar de Nederlandse inzet op effectiviteit van het fonds blijft overeind. Buiten middelenaanvullingen om blijft Nederland invloed uitoefenen op de Board en via de Nederlandse kiesgroepvertegenwoordiging daarin.

In de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met alle partnerlanden vormen de sectorale benadering, het streven naar programmahulp (met name begrotingssteun) en de koppeling met de nationale armoedestrategieën centrale elementen. Specifieke ondersteuning met betrekking tot institutionele- en armoede analyses en public finance management staat voor meerdere ambassades en hun partners op de agenda.

Schuldverlichting vindt plaats door middel van financiële bijdragen via multilaterale en bilaterale kanalen. Een meer verantwoord uitleen- en leenbeleid vormt de basis voor verbetering van de schuldhoudbaarheid van ontwikkelingslanden en zal de noodzaak voor nieuwe schuldkwijtscheldingsexercities als HIPC moeten voorkomen. Hieraan draagt Nederland bij door ondersteuning van gezamenlijke ontwikkeling en toepassing van verbeterde schuldhoudbaarheidsanalyses door IMF en Wereldbank in het kader van het zogenaamde «debt sustainability framework». Tevens wordt via de Bretton Woods-instellingen, maar ook bilateraal capaciteitsversterking van ontwikkelingslanden op het gebied van schuldmanagement nagestreefd.

De «HGIS-faciliteit non-ODA macrosteun» is hernoemd tot «HGIS-faciliteit non-ODA steun in het kader van de kiesgroeprelatie» teneinde misverstanden over het karakter van de steun te voorkomen. De faciliteit beoogt de speciale relatie met de kiesgroeplanden Oekraïne, Kroatië, Bulgarije en Roemenië, waarmee geen OS-relatie bestaat, op een zichtbare wijze te versterken.

Middelen

Onderdeel van sub-beleidsartikel 4.2 is het voormalige sub-beleidsartikel macro-georiënteerde programmahulp. Ook in de nieuwe begrotingsopzet zal sprake zijn van het gebruikelijke parkeerkarakter van het artikel waarop de macro-georiënteerde programmahulp staat verantwoord.

Operationele doelstelling 3

Een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden en versterking van hun concurrentievermogen, zowel nationaal als internationaal.

Een gezonde concurrerende particuliere sector genereert inkomen en werkgelegenheid en draagt bij aan duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. In dit kader is het noodzakelijk beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat de particuliere sector stimuleert om haar potentieel voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding waar te maken. Het beleid richt zich hierbij op de verbetering van het ondernemingsklimaat in partnerlanden, aangevuld met een gerichte aanpak van specifieke problemen van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken richten zich in dit verband samen op de bijdrage die het Nederlandse bedrijfsleven kan leveren aan de verbetering van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden.

De aanpak van specifieke problemen van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden richt zich met name op het opheffen van knelpunten van bedrijven op het gebied van kennis (van eigen bedrijfsvoering, marktontwikkelingen en toegang tot internationale markten) en toegang tot financiering door een aantal specifieke instrumenten. Het opheffen van deze knelpunten kan de bedrijvigheid stimuleren, en daarmee ook de bijdrage van bedrijven in ontwikkelingslanden aan economische ontwikkeling vergroten. Teneinde het instrumentarium effectiever en overzichtelijker te maken is in de loop van 2004 een zestal initiatieven ontplooid (zie ook de brief van BZ en EZ «Ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsleven», TK 29 234, nr. 26).

Na te streven resultaten

• Op basis van de scan ondernemingsklimaat, kennisuitwisseling en ondersteuning van (inter)nationale bedrijven en organisaties zijn uiterlijk in 2006 in 60 procent van de partnerlanden meerjarige actieplannen voor Nederlandse ondersteuning uitgewerkt in samenhang met wat al door andere donoren wordt gedaan. Tevens dient Nederland als bilaterale donor duidelijk toegevoegde waarde te hebben;

• Verdere operationalisering van Publiek Private Samenwerking door een aantal partnerschappen met specifieke bedrijven en bedrijfstakken (onder meer financiële sector);

• Nieuwe relatie tussen de Staat- en de Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden (FMO) op basis van de in 2004 afgeronde evaluatie van de Overeenkomst Staat-FMO. Inzet is dat de FMO in 2005 evolueert tot hét loket en expertisecentrum voor de investeringscapaciteit in ontwikkelingslanden;

• Op het gebied van ondersteuning van investeringen in private infrastructuur hebben aanpassingen in ORET (openen van waterluik onder ORET, uitbreiding landenlijst, meer maatwerk) en het MOL-fonds in 2005 geleid tot een toename van het aantal goedgekeurde projectaanvragen ten opzichte van 2004. Deze projecten hebben ontwikkeling van de private infrastructuur tot doel;

• Het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) is uiterlijk eind 2005 open gesteld in alle partnerlanden. Tenminste de helft van alle PSOM-investeringen krijgt een commercieel vervolg;

• Met 2005 als, door de VN uitgeroepen, jaar voor microfinanciering zal bijzondere aandacht besteed worden aan dit ontwikkelingsinstrument resulterend in een grotere bekendheid zowel onder particulieren als onder financiële instellingen;

• Binnen PUM (Programma Uitzending Managers) zullen in 2005 80 PUM-jong missies gerealiseerd worden. Daarnaast zullen in 2005 met PUM de mogelijkheden onderzocht worden om PUM-programma's op te zetten op de terreinen van goed bestuur en onderwijs op het gebied van bedrijfsondersteuning.

Instrumenten/activiteiten

Op dit moment ondersteunt Nederland bilateraal al activiteiten ter verbetering van het ondernemingsklimaat in de helft van de partnerlanden. Dit gebeurt binnen sectoren/thema's als water, milieu, landbouw, rurale economische ontwikkeling en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en/of door concrete interventies waarvoor met ingang van 2004 extra fondsen beschikbaar zijn gesteld aan de ambassades. Ook multilateraal wordt intensief aan verbetering van het ondernemingsklimaat gewerkt (handelscapaciteit, financiële sector ontwikkeling, infrastructuur en lokale economische ontwikkeling).

De in 2003 en 2004 met kennisinstituten, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties opgestarte activiteiten binnen het WSSD partnerschap «Markttoegang» zullen in 2005 verder uitgebouwd worden. Daarnaast wordt veel verwacht van de in 2004 uit te werken goedgekeurde landbouw-gerelateerde ideeën uit de «PPP Call for Ideas» alsmede de concrete uitkomsten van de Commissie Doornbos. Deze laatste is gevraagd om met voorstellen te komen hoe en waar in Nederland aanwezige expertise bij bedrijven, kennisinstellingen en niet-gouvernementele organisaties gebruikt kan gaan worden op terreinen die door boerenorganisaties in het zuiden als meest belemmerend voor economische groei worden ervaren.

FMO ondersteunt direct de investeringscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden. Hiervoor staan FMO verschillende instrumenten ter beschikking: participaties en leningen aan bedrijven en financiële instellingen. De ondersteuning van investeringen in fysieke en sociale infrastructuur vindt bilateraal plaats door ORET/MILIEV en het MOL-fonds. In 2005 zal met de FMO een nieuwe uitvoeringsovereenkomst ORET gesloten worden; de criteria hierbij zijn effectiviteit en klantgerichtheid.

Daarnaast vindt ook samenwerking met maatschappelijke organisaties plaats in het kader van het TMF-programma (onder meer verbeterd ketenbeheer en het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) in ontwikkelingslanden).

Via het multilaterale kanaal, zoals het Partnerschapsprogramma met de International Finance Corporation (IFC) en de Wereldbank, draagt Nederland ook bij aan de versterking van de particuliere sector, onder meer door activiteiten te ondersteunen ter verbetering van lokale wet- en regelgeving.

Het in 2005 door de VN uigeroepen «International Year for Microcredit» zal worden aangegrepen om het belang van microfinanciering voor een breder publiek uit te dragen. Hierbij zijn, behalve de overheid, ook in Nederland gevestigde instellingen gericht op microfinanciering betrokken. De vaak te wensen overlatende toegang tot financiële diensten voor armen verdient een verdere positieve impuls. Nederland zet met name in op versterking van in ontwikkeling zijnde financiële instellingen in ontwikkelingslanden, die toegang tot financiering voor armen bevorderen, bij voorkeur door de inzet van middelen, die hetzij een risico dragend karakter dragen hetzij capaciteitsopbouw ondersteunen. In internationaal verband ondersteunt Nederland organisaties zoals Consultative Group to Asssist the Poor (CGAP), Women's World Banking, de International Finance Corporation (IFC) en een Zuidelijk wereldomspannend netwerk van microfinancieringsinstellingen (INAFI).

Het agentschap Centrum voor de Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) draagt bij aan de opbouw van exportcapaciteit in bedrijven in ontwikkelingslanden (zie verder voor informatie over het CBI de agentschapsparagraaf bij de begroting).

Operationele doelstelling 4

Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking.

Om de kwaliteit en effectiviteit van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking te verhogen, worden zowel in de multilaterale als bilaterale samenwerking beleidsveranderingen doorgevoerd. Multilateraal zal Nederland zijn positie als belangrijke donor handhaven in de VN-organisaties en internationale financiële instellingen. De regering verwacht van deze instellingen onder meer een duidelijke bijdrage aan de Nederlandse beleidsdoelen, zoals focus op de MDG's, kwaliteit, effectiviteit en resultaat alsmede aansluiting bij de nationale armoedestrategieën.

De bilaterale samenwerking wordt geconcentreerd op 36 partnerlanden waarmee langjarig wordt samengewerkt (zie de notitie Aan Elkaar Verplicht). Sectorale concentratie vindt plaats op onderwijs, HIV/aidsbestrijding, reproductieve gezondheidszorg en -rechten, milieu en water. Het aantal sectoren per land wordt beperkt tot twee, hooguit drie (over de voortgang van dit proces werd de Kamer in het voorjaar van 2004 geïnformeerd).

In de bilaterale samenwerking is het verder de ambitie om zo veel mogelijk in programma's samen te werken, waar mogelijk via begrotingssteun. Hierdoor wordt het mogelijk om op effectieve wijze inhoud te geven aan de door de regering voorgestane verantwoordelijkheid van het ontvangende land, de voorspelbaarheid van donorbijdragen alsmede coördinatie en harmonisatie van donorinspanningen. Door in de uitvoering aansluiting te zoeken bij de beleids- en beheerssystemen van het ontvangende land (alignment) worden de (transactie-)kosten voor het ontvangende land verlaagd. Ook kan een efficiëntere werkverdeling tussen donoren, onder andere in zogenaamde silent partnerships, zorgen voor een grotere effectiviteit van de hulp.

Teneinde de meest effectieve inzet van hulpmodaliteiten te bepalen wordt door de posten in de partnerlanden jaarlijks, tezamen met het jaarplan, een track record analyse van het ontvangende land opgesteld, waarin een beoordeling wordt gemaakt van het economische en sociale beleid, de kwaliteit van bestuur en de processen van dialoog, donorcoördinatie en- harmonisatie. Voorts leveren planning, monitoring en evaluatie in onderlinge samenhang de benodigde informatie om te leren van praktijkervaring en om de uitvoering (bij) te sturen en kwalitatief te verbeteren.

Na te streven resultaten

• Aansluiting van de ontwikkelingsactiviteiten van de VN-organisaties op landenniveau bij PRSP's en sector wide approaches (SWAP's) is binnen de VN tot norm verheven;

• Het Nederlandse Assistent-Deskundigenprogramma heeft in 2007 een duidelijke focus op Afrika wat blijkt uit het toegenomen aantal uitzendingen naar dit continent;

• De bilaterale concentratie op 36 partnerlanden is voltooid en in elf van de veertien exit-landen is de afbouw van de ontwikkelingsrelatie op zorgvuldige wijze afgerond. In de resterende exit-landen zal dit in 2007 het geval zijn;

• Het aantal sectoren per partnerland is beperkt tot twee, hooguit drie (met uitzondering van Suriname) en daarbinnen vindt concentratie plaats op de sectoren onderwijs, gezondheid met focus op HIV/aidsbestrijding en reproductieve gezondheidszorg en reproductieve rechten, milieu en water;

• In alle partnerlanden is begin 2006 door de ambassades een track record analyse opgesteld, die de basis vormt voor de in het jaarplan voorgestelde keuze van hulpmodaliteiten. Dit heeft geresulteerd in een effectieve inzet van hulpmodaliteiten, bij voorkeur in de vorm van een programmatische aanpak en programmahulp, waar mogelijk begrotingssteun;

• In internationaal verband is toezicht gehouden op de implementatie van de Rome-Declaration on Harmonisation (februari 2003). Het resultaat hiervan is vertaald naar een tweede internationale Declaration on Harmonisation. Tevens is het Joint Action Plan on Harmonisation van de Nordic+ groep, waar Nederland deel van uitmaakt, uitgevoerd. Op bilateraal niveau is in minimaal negen partnerlanden1 tenminste één nieuw praktijkgeval van harmonisatie op uitvoeringsniveau gerealiseerd, waarbij harmonisatie is geoperationaliseerd in verschillende vormen van programmahulp of silent partnerships;

• Uiterlijk in 2006 beschikken alle posten in de partnerlanden over een Meerjarig Strategisch Plan als kader voor hun jaarplannen/verslagen;

• Sturing en monitoring van de beleidsmatige en financiële resultaten van het ontwikkelingsbeleid is beter mogelijk met behulp van het informatiesysteem Piramide. Onderdeel hiervan is het waarderingssysteem van activiteiten en sectoren. In 2005 is meer dan 90 procent van de activiteiten gewaardeerd en is de kwaliteitsborging geregeld;

• Begin 2005 zal een rapportage plaatsvinden aan de Kamer over de in 2004 in het bilaterale kanaal behaalde resultaten op de prioritaire AEV-thema's en mensenrechten en goedbestuursbeleid in de partnerlanden. Deze resultatenrapportage zal gerealiseerd worden met behulp van onder andere het nieuwe management informatiesysteem Piramide. Dit systeem bevat naast gegevens over de geleverde bijdrage tevens informatie over de specifieke resultaten van het Nederlandse beleid.

Instrumenten/activiteiten

De monitoring van de effectiviteit van de multilaterale instellingen zal worden gesystematiseerd. Ten eerste zal een vaste set van aandachtspunten voor alle instellingen worden gehanteerd, zodat instellingen beter met elkaar kunnen worden vergeleken. Daarnaast zal per instelling worden bijgehouden wat de verbeterpunten zijn. Deze zullen worden opgebracht in de beleidsdialoog met de instellingen.

Nederland zal verder de mogelijkheden aangrijpen om harmonisatie, coördinatie en gezamenlijke planning door multilaterale instellingen te bevorderen, bijvoorbeeld door het onderlinge samenwerkingsverband van VN-instellingen (UN Development Group) te stimuleren.

In de bilaterale samenwerking wordt uitvoering gegeven aan het proces van landenconcentratie en sectorconcentratie. Voorts wordt invulling gegeven aan brede toepassing van de track record analyse en het instrumentarium van meerjarige planning, monitoring, sector- en activiteitenwaardering en evaluatie, alsmede terugkoppeling van de uitkomsten hiervan naar de inrichting van werkprocessen en interventiestrategieën. Op het gebied van harmonisatie neemt Nederland actief deel in de eerder genoemde internationale samenwerkingsverbanden. Voorts zal Nederland bijdragen aan de uitvoering van het in april 2004 overeengekomen MoU/actieplan tussen Zambia en de donoren, de replicatie daarvan in minimaal één ander land en de ontwikkeling van silent partnerships met andere donoren.

Operationele doelstelling 5

Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van de Nederlandse handelsen investeringsbevordering.

Gezamenlijk werken de ministeries van Economische- en van Buitenlandse Zaken aan het scheppen van gunstige voorwaarden voor en het geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven, opdat zij bijdragen aan de duurzame groei van de Nederlandse economie.

Het postennet is een belangrijk instrument om invulling te geven aan de Nederlandse handels- en investeringsbevordering in het buitenland. Zo dragen de posten onder meer zorg voor het opzetten en het onderhouden van een goed netwerk ter plaatse, rapporteren zij over de economische ontwikkelingen, zorgen voor actuele informatie over wet- en regelgeving en ondersteunen zij het Nederlandse bedrijfsleven bij het betreden van nieuwe markten.

Na te streven resultaten

• Goede, herkenbare overheidsdienstverlening op het gebied van Nederlandse handels- en investeringsbevordering in het buitenland, aansluitend op de vraag van het bedrijfsleven;

• Optimale samenwerking tussen de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken, de EVD en de posten op het gebied van economische betrekkingen en handels- en investeringsbevordering;

• Snel kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt en behoeften van het bedrijfsleven door de flexibele inzet van mensen en instrumenten;

• Goede samenwerking tussen het ministerie en het internationaal opererend en georganiseerd bedrijfsleven op verschillende niveaus in Den Haag en op de posten.

Instrumenten/activiteiten

Het leveren van kwalitatief hoogwaardige en effectieve dienstverlening op het gebied van handels- en investeringsbevordering vergt een gezamenlijke inspanning van de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken en van de EVD. Het onderhouden van contacten met het bedrijfsleven is daarom voor alle betrokken partijen van groot belang. Hoewel het zwaartepunt van de contacten met het bedrijfsleven binnen BZ bij de posten ligt, overleggen het georganiseerd bedrijfsleven en internationaal opererende bedrijven ook geregeld en op verschillende niveaus met het departement. Een goede dienstverlening is gebaat bij een sterk netwerk en goede uitwisseling van informatie.

Sinds begin 2002 hebben de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken en de EVD een categorisering ingesteld voor de economische dienstverlening van de posten. Dit systeem kent «sterren» aan landen toe op grond van hun economisch belang voor Nederland, variërend van nul (minst belangrijk) tot drie sterren (meest belangrijk). Aan deze indeling zijn gestandaardiseerde takenpakketten voor de dienstverlening gekoppeld. Dat zal ertoe leiden dat per categorie landen alle posten hetzelfde niveau van dienstverlening bieden aan het bedrijfsleven. Voor de verdere uitwerking van deze standaardisering wordt gestart met de categorie landen met drie sterren. Voor 2005 betekent dit dat alle posten in driesterrenlanden dezelfde dienstverlening bieden aan het bedrijfsleven. Ook wordt de interne rapportagesystematiek gestandaardiseerd en ondergebracht in het geautomatiseerde systeem «Matchbase», dat in 2005 op alle posten in driesterrenlanden operationeel zal zijn. Voor deze posten is dan tevens structureel klanttevredenheidsonderzoek ingevoerd.

De samenwerking en de uniformiteit van de dienstverlening van de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken en de EVD wordt daarnaast verbeterd door de kennis en informatie samen te brengen in één platform: «Hermes». Ook wordt geïnvesteerd in toegespitste opleidingen van economisch medewerkers op posten en LNV-attachés, zodat zij kunnen optreden als een goede gesprekspartner voor het bedrijfsleven en gerichte dienstverlening kunnen bieden.

Een continu punt van aandacht is het snel kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt en op de behoeften van het bedrijfsleven. In samenwerking met het ministerie van Economische Zaken zijn de Netherlands Business Support Offices (NBSO's) opgezet. Deze NBSO's ondersteunen individuele bedrijven bij het betreden van moeilijk toegankelijke markten, opdat meer Nederlandse bedrijven aldaar zaken doen. Jaarlijks wordt bezien of de NBSO's op de juiste plekken gevestigd zijn en of veranderingen in het netwerk nodig zijn. In de landen waar NBSO's gevestigd zijn, aangevuld met Duitsland, Turkije en Italië, is in 2004 een pilot van start gegaan waarin alle posten in dat land de dienst «individuele marktbewerking» aanbieden, gelijk aan dat van een NBSO. Indien deze pilot een succes blijkt te zijn, zal dit concept in 2005 breder worden toegepast. Om specifiek in te spelen op de vraag naar Nederlandse technologieën en kennis in de agribusiness sector worden, in nauwe samenwerking met LNV, Agribusiness Support Offices (ABSO's) en Centra voor Kennis- en Technologieoverdracht (CKT) opgezet. Daarnaast wordt gewerkt aan flexibilisering van de inzet van economisch medewerkers op posten, tijdelijke versterkingen van economische afdelingen en de plaatsing van Technisch Wetenschappelijk Attachés (TWA).

Middelen

Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt rechtstreeks circa EUR 1,5 miljoen bij uit eigen middelen. Dit bedrag wordt aangevuld met circa EUR 4,5 miljoen ten laste van de HGIS-middelen ter versterking van de economische functie van het postennet. De financiering van de EVD-thuishaven komt voor rekening van het ministerie van Economische Zaken.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 4 Meer welvaart en minder armoede
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen544 087918 910526 942679 918725 351726 5891 086 503
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal1 059 5521 226 626859 984835 943765 735811 1461 156 453
4.1Handels- en financieel systeem97 62561 82262 48563 04262 79262 66662 666
4.2Armoedebestrijding628 372781 045431 502417 721359 232402 583747 890
4.3Ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden298 316348 954332 921330 314321 916324 102324 102
4.4Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking32 45529 51027 78119 57116 50016 50016 500
4.5Nederlandse handels- en investeringsbevordering2 7845 2955 2955 2955 2955 2955 295
        
Ontvangsten38 62964 13315 09113 92813 77513 77513 775
4.10Ontvangsten tijdelijke financiering NIO en restituties38 62964 13315 09113 92813 77513 77513 775

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 4 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 859,98 835,94 765,74 811,15 1 156,45
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 859,98 835,94 765,74 811,15 1 156,45
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht53%455,7928%234,0623%176,1210%81,129%104,08
5.complementair noodzakelijk6%51,605%41,805%38,293%24,333%34,69
6.bestuurlijk gebonden15%129,0016%133,755%38,297%56,787%80,95
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)25%215,0049%409,6164%490,0769%559,6966%763,26
8.beleidsmatig nog niet ingevuld1%8,602%16,723%22,9711%89,2315%173,47
9.Totaal (=3)100%859,98100%835,94100%765,74100%811,15100%1 156,45

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

In het multilaterale veld is Nederland een van de vele spelers, wat betekent dat Nederlands beleid veelal niet onverkort wordt overgenomen en dat resultaten slechts ten dele zijn toe te schrijven aan de Nederlandse inzet en activiteiten.

Het voorgaande geldt des te meer voor het handelsbeleid. De Europese Gemeenschap heeft op basis van artikel 133 van het EG-verdrag exclusieve competentie voor de gemeenschappelijke handelspolitiek. In dat kader worden de EU en haar lidstaten in de WTO vertegenwoordigd door de Europese Commissie. Het aantal stemmen van de Europese Unie binnen de Algemene Raad van de WTO is gelijk aan het aantal EU-lidstaten. Binnen Nederland is het ministerie van Economische Zaken eerstverantwoordelijk voor handelspolitieke dossiers.

Nederland tracht zijn invloed te maximaliseren door zoveel mogelijk samen te werken in groepen van landen. Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn echter onderhevig aan beleidswijzigingen in hoofdsteden, waardoor afstemming en gezamenlijk optreden kunnen worden bemoeilijkt. Zo is Nederland op het vlak van de harmonisatie afhankelijk van bereidheid van andere donoren, zowel op het hoofdkwartier als in het veld, om daadwerkelijk gestalte te geven aan de internationale afspraken en het hiervan afgeleide mandaat van de OESO/DAC Working Party on Aid Effectiveness.

Voor het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling in de partnerlanden zijn de Nederlandse instrumenten slechts een van de factoren. Het welslagen van de Nederlandse activiteiten op dit vlak wordt mede bepaald door de internationale omgeving (onder meer de WTO-regels), het ondernemingsklimaat in het partnerland alsmede de bereidheid van bedrijven om zaken te doen en te investeren.

Niet in de laatste plaats is voor het welslagen van Nederlandse programma's en projecten en, meer in het algemeen, het behalen van de MDG's in 2015 het nationale armoedebeleid van het ontvangende land van cruciale betekenis.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
4.1Evaluatiehandelsgerelateerde technische assistentie  X   
4.1Evaluatie herziene Integrated Framework for Trade Related Technical Assistance  X   
4.1Sanitaire en Phytosanitairy standards     X
4.2Mainstreaming armoede    X 
4.3Thematische evaluaties rurale ontwikkeling en sectorale benadering  X   
4.3FMOA-financieringen  X   
4.4Review Harmonisatie Action Plans   X  
4.4UNDG   X  
4.5ORET-MILIEV   X  
4.5Effectiviteit- en kwaliteitsevaluatie NBSO's 2003    X 

BELEIDSARTIKEL 5: TOEGENOMEN MENSELIJKE ONTPLOOIING EN SOCIALE ONTWIKKELING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Het bevorderen van menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling van armen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder kinderen en vrouwen.

Ontwikkeling kan slechts duurzaam zijn als naast economische groei (beleidsartikel 4) aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van mens en maatschappij, met extra aandacht voor kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen (beleidsartikel 5), alsmede aan het milieu (beleidsartikel 6).

Het belang van goed basisonderwijs in ontwikkelingslanden kan moeilijk worden onderschat. Onderwijs geeft kinderen perspectief en draagt bij aan een betere en meer gelijke verdeling van de kansen van armen in de samenleving en aan het versterken van hun sociale, economische en politieke weerbaarheid. In lijn met de motie-Hessing zal nog binnen deze kabinetsperiode vijftien procent van het ontwikkelingsbudget worden besteed aan alfabetisering, basisonderwijs en lager beroepsonderwijs.

Naar schatting 42 miljoen mensen zijn inmiddels geïnfecteerd met HIV, de veroorzaker van aids. Twintig miljoen mensen zijn al aan aids overleden. Vrouwen en jongeren worden onevenredig zwaar getroffen. Het zwaartepunt van de pandemie ligt in Afrika. Doemscenario's dreigen echter ook voor de Caraïben, Azië en de Kaukasische en Centraal-Aziatische republieken. Zonder grote extra inspanningen zullen in het jaar 2010 zeventig miljoen mensen met HIV geïnfecteerd zijn. Daarmee is aids niet uitsluitend een gezondheidsprobleem. De pandemie vertraagt economische ontwikkeling en bedreigt in de zwaarst getroffen landen de stabiliteit. De bestrijding van HIV/aids is dan ook een prioriteit voor Nederland.

De bestrijding van armoede en HIV/aids vergt ook aandacht voor reproductieve gezondheid en -rechten. Nederland is sinds de International Conference on Population and Development in Caïro (ICPD; 1994) een voortrekker op het gebied van de reproductieve gezondheid en -rechten. De Nederlandse doelstellingen zijn het bewerkstelligen van grotere politieke betrokkenheid voor reproductieve gezondheid en -rechten en een sterkere focus op de uitvoering en financiering van de Caïro-agenda.

De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zet niet uitsluitend in op intergouvernementele of multilaterale samenwerking. Ook een krachtig maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden is een bouwsteen voor duurzame ontwikkeling. Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol bij het ondersteunen en versterken van het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden. Zij verdienen daartoe de steun van Nederland.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Alle kinderen, zowel jongens als meisjes, hebben de mogelijkheid om volledig basisonderwijs te doorlopen, en alle jongeren en volwassenen hebben de mogelijkheid om te komen tot een hogere alfabetiseringsgraad en om beter lager beroepsonderwijs te volgen.

Basic education is een belangrijke voorwaarde voor het verbeteren van de positie van arme groepen in de samenleving, want het geeft mensen de kans een beter bestaan op te bouwen. Nederland heeft zich daarom gecommitteerd aan de MDG's voor onderwijs. Specifieke aandacht gaat uit naar het behalen van de MDG op het gebied van het uitbannen van genderverschillen in het basis- en voortgezet onderwijs bij voorkeur in 2005 en op alle niveaus (inclusief voorschools onderwijs en hoger onderwijs) niet later dan 2015. Dit zal in het beleid en in de onderwijsplannen van de partnerlanden specifieke aandacht krijgen, evenals de verbetering van de kwaliteit en relevantie van het onderwijs.

Voor het behalen van de MDG's zijn naast investeringen in het formele onderwijs ook investeringen in het bredere onderwijssysteem nodig zoals volwassenenonderwijs, inclusief alfabetisering en lager beroepsonderwijs en beroepstraining. Dit sluit aan bij de Education for All (EFA) doelstellingen, die zijn afgesproken in Dakar (2000). Daarnaast draagt het behalen van de onderwijs MDG's door investering in basic education bij aan het behalen van andere MDG's, zoals armoedebestrijding, reductie in kinder- en moedersterfte en het terugdringen van HIV/aids.

Na te streven resultaten

• Ter ondersteuning van het behalen van de MDG's zijn in 2005 voor vijftien partnerlanden voorstellen uitgewerkt voor intensivering van de huidige bilaterale steun aan onderwijssectorplannen, niet alleen met betrekking tot het formeel lager onderwijs maar ook voor andere subsectoren van het onderwijssysteem, zoals lager beroepsonderwijs en training, volwassenenonderwijs, inclusief alfabetisering;

• Het aantal silent partnerships wordt uitgebreid naar minimaal zes in 2007 en basic education programma's via ILO, UNHCR en UNICEF worden ondersteund;

• De continue dialoog met donoren in het kader van het Fast Track Initiative (FTI) heeft geleid tot betere afstemming van ondersteuning aan de onderwijssector op landenniveau, tot het betrekken van meerdere donoren bij het initiatief en tot een meerjarige ondersteuning van onderwijssectorprogramma's. Acht nieuwe landen met een PRSP en een onderwijssectorplan zijn aan het FTI toegevoegd, en via het Catalytic Fund worden drie van deze nieuwe landen in 2005 gefinancierd;

• De rol van het lokale maatschappelijk middenveld in de partnerlanden als dialoogpartner met de overheid ten aanzien van basic education is versterkt in 2007;

• Reproductieve gezondheid en HIV/aids, evenals specifieke maatregelen om gendergelijkheid te bereiken, zijn in 2007 geïntegreerd in de nationale onderwijsplannen van tien partnerlanden. De beleidsdialoog die de ambassades in deze landen met de overheid hebben gevoerd heeft hierbij een belangrijke stimulerende rol gespeeld;

• Bij het opzetten van een gezamenlijke set van indicatoren in het kader van donorcoördinatie en harmonisatie in de onderwijssector hebben de ambassades een voortrekkersrol gespeeld. Deze indicatoren zullen in 2006 operationeel moeten zijn.

Instrumenten/activiteiten

Bilateraal worden de resultaten bereikt door middel van steun aan de implementatie van onderwijssectorplannen in vijftien partnerlanden. In partnerlanden waar onderwijs geen (Nederlandse) sector is, vindt steun aan basic education plaats via silent partnerships en het FTI Catalytic Fund. In het particuliere kanaal is er samenwerking met lokale en internationale NGO's op het gebied van onderwijs alsmede maatschappelijke organisaties in het Noorden en in ontwikkelingslanden. Multilateraal is er steun aan onderwijsprogramma's van ILO, UNICEF en de Wereldbank. Ondersteuning van het behalen van de EFA-doelstellingen vindt mede plaats door voortdurend overleg met andere donoren, nationale en lokale overheden en het maatschappelijk middenveld, door gezamenlijke sectorbeoordelingen en het afstemmen van procedures en regelgeving.

Middelen

De onder deze operationele doelstelling genoemde middelen dragen grotendeels bij aan het behalen van deze doelstelling. Voor de realisatie van operationele doelstelling 5.1 worden ook middelen uit de volgende sub-beleidsartikelen ingezet: art. 2.6 «Humanitaire Hulpverlening», art. 2.7 «Goed Bestuur», art. 4.2 «Armoedebestrijding» en art. 5.6 «Participatie Civil Society». Het is onze inzet dat deze gezamenlijke financiële inspanning in 2007 vijftien procent van de ODA-middelen zal uitmaken.

Education for All en Fast Track Initiative

Het Fast Track Initiative (FTI) komt voort uit de in 2000 in Dakar door de internationale donorgemeenschap uitgesproken belofte, dat geen enkel land met goede onderwijsplannen en de politieke wil door gebrek aan financiële middelen gehinderd zal worden bij de uitvoering van zijn plannen. Het FTI is hiervan een concretisering en dus een belangrijke stap voorwaarts in het behalen van de MDG's op het gebied van onderwijs. Het feit dat er extra financiële middelen nodig zijn om de Education for All doelstellingen en de daaruit voortvloeiende MDG's te behalen vormt de basis voor het FTI. Het is een overeenkomst tussen nationale overheden en financieringsorganisaties, waarbij nationale overheden zich committeren aan onderwijshervormingen en internationale donoren (bi- en multilaterale) beloven de extra kosten hiervan te zullen financieren. Het is gericht op het verbeteren van het onderwijsbeleid van het partnerland aan de hand van een indicatief raamwerk en is gekoppeld aan PRSP-processen. Daarnaast geeft het FTI extra aandacht aan donorharmonisatie en coördinatie, doordat het bilaterale donoren en multilaterale organisaties, zowel op internationaal als op landenniveau, op één lijn probeert te brengen in het ondersteunen van de onderwijssector. In het FTI zijn niet alleen de zogenaamde gelijkgezinde donoren actief, maar ook diegenen die kiezen voor meer projectmatige steun. Donoren en partnerlanden vinden elkaar echter in hun afspraak om de EFA-doelstellingen te behalen.

Het FTI is gericht op het accelereren van al bestaande plannen en processen via:

• Het verhogen van de steun op landenniveau door daar al aanwezige donoren (bi- en multilateraal);

• Voor die landen die voldoen aan de criteria (PRSP, goede onderwijsplannen en een financieel tekort om die uit te voeren) en waar onvoldoende donoren aanwezig zijn om dit tekort op te vullen bestaat er het Catalytic Fund. Deze landen kunnen hier voor een korte periode (2–3 jaar) een beroep op doen, waarna dit kan worden overgenomen door de donorgemeenschap. Aan het Catalytic Fund nemen op dit moment Nederland, België, Italië en Noorwegen deel. Andere donoren, waaronder het Verenigd Koninkrijk, zijn geïnteresseerd om ook een bijdrage te leveren. Nederland is de belangrijkste donor in het Catalytic Fund met EUR 195 miljoen tot en met 2007.

Operationele doelstelling 2

De opbouw en versterking van relevante kennis en versterking van onderzoekscapaciteit. Vermindering van kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan geschoold middenkader en duurzame institutionele versterking van de capaciteit van tertiair onderwijs.

Het bevorderen van ontwikkelingsrelevant onderzoek, het versterken van de eigen onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden en het stimuleren van nationale strategieën ten behoeve van kennisproductie zijn van eminent belang voor duurzame ontwikkeling. Er wordt naar gestreefd aandacht voor onderzoek in de landenprogramma's te doen toenemen.

De vermindering van tekorten aan geschoold middenkader en de duurzame capaciteitsversterking worden nagestreefd door middel van het Nederlandse internationaal onderwijsprogramma. De vraag uit ontwikkelingslanden is daarbij richtinggevend. Het gaat met name om versterking van het hoger onderwijs en de scholing van professioneel middenkader in ontwikkelingslanden. Hiervoor staan de volgende programma's ter beschikking:

• Programma voor institutionele versterking (Netherlands Programme for institutional strengthening of post-secondary education and Training Capacity, NPT);

• Twee programma's voor beursverlening (Netherlands Fellowships Programmes, NFP);

• Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII).

Na te streven resultaten

• De heroriëntatie van het onderzoeksprogramma zal zijn afgerond en het programma zal geheel gericht zijn op het produceren, verspreiden en benutten van kennis voor het bereiken van de MDG's en de doelstellingen van AEV. De te publiceren subsidiekaders voor 2006 en verder zullen dit weerspiegelen;

• In partnerlanden zullen nationale en sectorale strategieën inzake kennis en onderzoek ten behoeve van ontwikkeling worden gestimuleerd. Drie ambassades zullen hiervoor door beleidsdialoog aandacht vragen. In 2007 zullen vijftien ambassades deze taak vervullen;

• Subsidieverlening aan onderzoeksprogramma's en programma's voor onderzoeksfinanciering zal zijn gericht op de productie van kennis voor het bereiken van de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid. Tenminste de helft van het gesubsidieerde onderzoek zal, zoals blijkt uit rapportage, een expliciete bijdrage leveren aan kennisproductie ten behoeve van de prioritaire thema's van AEV of de MDG's. Dit zal oplopen tot 100 procent in 2007;

• Aan de hand van de resultaten van de evaluatie in 2005/2006 zijn de internationaal onderwijsprogramma's waar nodig in 2007 aangepast;

• Aantoonbare vermindering van het tekort aan geschoold middenkader in de landen waarvoor het NFP van toepassing is. Dit zal vanaf 2007 worden gemeten door middel van zogenoemde tracer studies (studies naar de effecten van beurzen);

• De capaciteit van het tertiair onderwijs is in de vijftien NPT-landen versterkt door uitvoering van projecten in zowel de gekozen samenwerkingssectoren als op sectordoorsnijdende dan wel sectoroverstijgende terreinen en in de sector tertiair onderwijs in het algemeen. Enkele kleine projecten zullen al in 2004 en 2005 worden afgerond. Het merendeel zal echter 3–4 jaar in beslag nemen.

Instrumenten/activiteiten

Het instrument van actieve themavoering zal worden ingezet ter bevordering van nationale en sectorale strategieën inzake onderzoek ten behoeve van ontwikkeling. In dat kader zullen ambassades worden ondersteund in het uitwerken van expliciete aandacht voor kennis in de sectorprogramma's en in het aangaan van een dialoog met overheden om een visie op kennis en innovatie te integreren in de PRSP.

Subsidies worden ingezet ter ondersteuning van programma's die zich bezighouden met het uitvoeren dan wel financieren van ontwikkelingsrelevant onderzoek en van programma's die gericht zijn op samenwerking tussen onderzoeksinstituten ten behoeve van het versterken van onderzoekscapaciteit.

Ter bevordering van kennisontwikkeling en kennisuitwisseling is aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) met ingang van 2004 een nieuwe subsidiebeschikking verleend. Het KIT levert voor de verleende subsidie producten en diensten op het terrein van cultuur, landbouw en gezondheid.

In 2002 is met de Nuffic een overeenkomst gesloten om voor de periode van vier jaar uitvoering te geven aan de drie nieuwe internationaal onderwijsprogramma's. In 2003 is begonnen met de gefaseerde opbouw van deze programma's. De nieuwe programma's bestaan uit twee beurzenprogramma's voor het volgen van opleidingen in Nederland (NFP) en één programma voor institutionele versterking van post-secondair onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden (NPT). Het NFP staat open voor 57 landen1; het NPT zal in vijftien landen2 operationeel worden. De nieuwe programma's worden gefinancierd uit de financiële middelen die vrijkomen door de geleidelijke afbouw van de oude programma's.

Het departement is verantwoordelijk voor de externe monitoring en evaluatie op programmaniveau en controleert de Nuffic op de wijze waarop deze het programma beheert. Posten hebben een taak om de synergie met het bilaterale beleid te bevorderen. De Nuffic houdt toezicht op de goede uitvoering door de Nederlandse onderwijsinstellingen van de beursverlening aan de geselecteerde kandidaten (NFP) en de programmacriteria (NPT). Het departement heeft om die reden een indirecte verantwoordelijkheid voor een adequate uitvoering van de nieuwe programma's.

Het SII-programma richt zich op samenwerking tussen ontwikkelingslanden. Het programma financiert (hoger onderwijs-)projecten met een regionale annex «meer-landen» focus. In 2005 zullen de aanbevelingen uit de programma-evaluatie van het SII uit 2004 worden verwerkt.

Operationele doelstelling 3

Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Daartoe is de zeggenschap van vrouwen vergroot.

Het verankeren van gender in het buitenlandbeleid en specifieke aandacht voor empowerment van meisjes en vrouwen, heeft als doel het bestrijden van seksespecifieke discriminatie en het bevorderen van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Hiermee wordt duurzame armoedebestrijding effectiever. Het vergroten van de zeggenschap van vrouwen draagt bij aan het oplossen van conflicten en aan een veilige, stabiele en leefbare wereld. De inspanningen van Nederland, zowel voor wat betreft het buitenlandbeleid in brede zin als in het kader van ontwikkelingssamenwerking, dienen daarom consequent ten goede te komen aan zowel mannen als vrouwen.

Uit rapportages blijkt dat veranderingen op het gebied van gendergelijkheid traag verlopen en afhankelijk zijn van nationale processen. De integratie van gender in werkprocessen is bovendien nog niet systematisch en vraagt om heldere monitoring en verantwoording (accountability).

Na te streven resultaten

• In 2005 is het tien jaar geleden dat het Pekingactieplan tot stand kwam. Deze afspraken worden in VN-verband en in de OESO-DAC herbevestigd. Ook zijn er hernieuwde afspraken over de uitvoering van het Pekingactieplan;

• Verankering en integratie van gender binnen multilaterale organisaties moet in versneld tempo vorm krijgen. Dit vormt onderdeel van het hervormingsprogramma van de VN. In overleg met gelijkgezinden heeft Nederland hieraan een effectieve bijdrage geleverd, in het bijzonder binnen de EU, Wereldbank, UNDP en UNHCR;

• De uitvoering door Nederland van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325, over de rol van vrouwen in (pre-, post-)conflictsituaties, vindt op een voortvarende en gecoördineerde wijze plaats in alle Nederlandse ambassades in (post)conflictlanden en relevante BZ directies;

• Verdergaande integratie van gender in werkprocessen in ontwikkelingssamenwerking en in het bredere buitenlandbeleid heeft plaatsgevonden. Daartoe hebben ambassades in 20 partnerlanden in 2007 in hun meerjarige strategische planning concrete en meetbare doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de verankering van gender in het eigen ambassadebeleid en in de uitvoering van het buitenlandbeleid in brede zin. Per post is er een strategie met heldere doelstellingen, gericht op alle sectoren, PRSP's en, waar relevant, de uitvoering van VN-Veiligheidsraadsresolutie 1325.

Instrumenten/activiteiten

Via de bilaterale beleidsdialoog en het stimuleren van donorcoördinatie worden overheden in partnerlanden gestimuleerd om gender te integreren in hun beleid. NGO's moeten daarin een actieve rol kunnen spelen. In 2005 is op vier ambassades en één directie een verantwoordingssysteem uitgetest en geëvalueerd.

De internationale beleidsagenda ter bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen, het Pekingactieplan, moet overeind blijven. Daartoe zal Nederland samenwerken met gelijkgezinde partners, met name in DAC-verband. Ook organiseert Nederland, bij voorkeur in samenwerking met een aantal relevante organisaties, rondom Wereldvrouwendag een evenement dat hieraan moet bijdragen.

Tijdens de beleidsdialoog in multilateraal verband, in het bijzonder via de EU, UNDP, UNHCR en de Wereldbank, zal agendering van gender mainstreaming worden bevorderd. Op werkniveau vinden regelmatig bijeenkomsten plaats om de concrete voortgang te meten.

Operationele doelstelling 4

Een halt aan de verspreiding van HIV/aids, malaria en andere levensbedreigende ziekten.

De aidsepidemie blijft zich in snel tempo verder uitbreiden en wordt inmiddels als één van de grootste bedreigingen voor ontwikkeling gezien. De relatie tussen armoede en de verspreiding van HIV/aids wordt steeds meer zichtbaar. Aan de ene kant vergroot armoede de kans om geïnfecteerd te raken, aan de andere kant brengt HIV/aids hoge medische kosten met zich mee en een enorm verlies aan arbeidskrachten.

Om de verdere verspreiding van aids terug te dringen en de gevolgen van de pandemie op te vangen, wordt ingezet op: 1) het versterken en verbreden van het politieke en maatschappelijke draagvlak voor de wereldwijde strijd tegen aids: 2) het verbeteren van de coördinatie van de Aids Response, zowel in ontwikkelingslanden als internationaal (de zogenaamde «Three Ones»1 ) en: 3) het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden om goede en samenhangende aidsprogramma's2 uit te voeren.

Het gaat hier om een doelstelling die een groot aantal terreinen van het buitenlandbeleid raakt.

Het kader voor deze doelstelling vormen de MDG's (met name de MDG's 4, 5 en 6) alsmede de internationale afspraken over HIV/aids die gemaakt zijn door de International Conference on Population and Development (ICPD; Caïro 1994), de vervolgconferentie in 1999 (ICPD + 5), en tijdens de Speciale Sessie van de AVVN over HIV/aids (UNGASS, 2001). Voorts is er de motie-Koenders/Terpstra (TK 28 600, 2002, nr. 25), die leidt tot verdubbeling van uitgaven voor HIV/aids, tuberculose en malaria van EUR 135 miljoen in 2002 tot EUR 270 miljoen in 2007.

Na te streven resultaten

• Integratie in beleid: de overheden van vijf landen zijn door de ambassades geassisteerd bij het opnemen van HIV/aids in hun strategische planning en PRSP;

• Intensivering en verbreding van de aandacht voor aids: Nederland vraagt waar relevant aandacht voor HIV/aids bij (inter-)nationale bijeenkomsten op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, handel (WTO/TRIPS), mensenrechten, migratie, landbouw, conflictpreventie en humanitaire hulpverlening. Daarnaast is intensivering van preventie nodig waarbij jongeren de meeste aandacht verdienen;

• Uitwerken van de verdere mogelijkheden voor het sluiten van partnerschappen met het bedrijfsleven op basis van bestaande ervaringen (onder andere in Ghana). In 2006 zijn minstens twee partnerschappen met participatie van het bedrijfsleven opgericht;

• Intensiveren van samenwerking met de VS: reeds vier ambassades hebben de samenwerking, en met name die met het bedrijfsleven verder uitgewerkt en vormgegeven. Tevens zal waar mogelijk samengewerkt worden aan de opvang van aidswezen. Internationaal wordt onderzoek naar nieuwe preventieve technologieën zoals een aids-vaccin en microbiciden geïntensiveerd;

• Versterken van coördinatie en harmonisatie: vijf ambassades spelen een faciliterende rol bij het coördineren van de nationale Aids Response (overheid, NGO's, private sector, donoren en VN-organisaties- UNAIDS-, NGOs);

• In stand houden van één van de belangrijke randvoorwaarden voor aidsbestrijding door in twaalf partnerlanden de steun aan de sector gezondheid te continueren.

Instrumenten/activiteiten

Via de bilaterale beleidsdialoog, het stimuleren van donorcoördinatie en het verlenen van financiële ondersteuning van programma's worden overheden in partnerlanden gesteund om multisectoraal HIV/aids-beleid uit te voeren. HIV/aids wordt geadresseerd in onder meer de dialoog over mensenrechten en goed bestuur en in humanitaire hulpverlening. Tevens zijn steun aan de gezondheidssector en de onderwijssector voorwaarde voor een effectieve aidsbestrijding. Multilaterale kanalen (onder andere UNAIDS, WHO en de Wereldbank) en globale partnerschappen worden gesteund om tot een meer effectieve, coherente en consistente aanpak van de aidsproblematiek te komen, deels via PPP's. Conform de afspraken die gemaakt zijn tijdens de Dublin-conferentie, wordt extra geïnvesteerd in nieuwe preventieve technologieën voor aidsbestrijding onder andere via het International Aids Vaccin Initiative (IAVI) en het International Partnership on Microbiocides (IPM). De steun aan het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM), wordt gecontinueerd. Het GFATM is een relatief nieuwe, maar belangrijke bron van additionele financiering voor programma's op landenniveau. Nederland is actief betrokken bij het GFATM en stuurt onder meer aan op betere afstemming en harmonisatie. Nederland zal zich blijven inzetten om in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ontwikkelingslanden daadwerkelijk toegang te geven tot goede en goedkope medicijnen.

De aidsambassadeur zal een duidelijker en hoger profiel aan het Nederlandse aidsbeleid geven als integraal onderdeel van het buitenlandbeleid. De aidsambassadeur zal zich met name richten op de relatie tussen aids en thema's als conflict en stabiliteit en economische ontwikkeling. Tijdens de beleidsdialoog met VN-organisaties en internationale organisaties zullen de Nederlandse prioriteiten naar voren worden gebracht. In partnerlanden wordt de dialoog geïntensiveerd met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere actoren om elkaars complementariteit te vergroten en HIV/aids interventies effectiever te laten verlopen.

Middelen

De onder operationele doelstelling 5.4 genoemde middelen dragen grotendeels bij aan het behalen van deze doelstelling en de verdubbeling van het HIV/aids budget in 2007.

De begrote middelen zullen zoveel als mogelijk ingezet worden overeenkomstig de verdeelsleutel zoals voorgesteld in de Aidsnotitie (ref DSI/SB-327/04), te weten multilateraal (35 procent), bilateraal (15 procent), publiek-private samenwerking (30 procent) en TMF (20 procent). In deze kanaalverdeling zijn de voorgenomen bijdragen zoals beschreven in het aan de Kamer gezonden Werkplan (ref DSI/SB-345/2004) met betrekking tot de jaarlijkse bijdragen aan GFATM, UNAIDS, WHO en ondersteuning van European and Developing Countries Clinical Trial Partnership en de Global Commodity Facility reeds meegenomen. Uiteraard blijft effectiviteit centraal staan bij de te plegen interventies.

Aangezien deze operationele doelstelling een groot aantal terreinen raakt van het buitenlandbeleid komen HIV/aids gerelateerde uitgaven in meerdere artikelen terug. Het betreft in ieder geval de volgende artikelen: art. 1.2 «Mensenrechten», art. 2.5 «Regionale stabiliteit en crisisbeheersing», art. 2.6 «Humanitaire Hulpverlening», art. 2.7 «Goed Bestuur», art. 4.2 «Armoedebestrijding», art. 4.3 «Ondernemingsklimaat Ontwikkelingslanden», art. 5.1 «Onderwijs», art. 5.3«Gender», art. 5.5 «Reproductieve Gezondheid» en art. 5.6 «Participatie Civil Society».

De beleidsdialoog met partners over het belang dat Nederland hecht aan de bestrijding van HIV/aids zal worden geïntensiveerd. Naar verwachting zal hierdoor een groter deel van de bijdragen aan deze partners HIV/aids gerelateerd zijn en bijdragen aan de realisatie van deze operationele doelstelling.

Het streven is om deze gezamenlijke inspanning te laten leiden tot een verdubbeling van de uitgaven naar EUR 270 miljoen in 2007.

Operationele doelstelling 5

Een wereldwijde betrokkenheid bij reproductieve gezondheid en het onverkort uitvoeren van de Caïro-agenda.

Verbeterde reproductieve gezondheid is cruciaal voor de menselijke ontplooiing en daarmee voor duurzame armoedebestrijding. Goede zwangerschapscontrole en begeleiding bij de bevalling zijn cruciale voorwaarden voor het terugdringen van moeder- en kindsterfte (MDG 4 en 5). Het recht op reproductieve en seksuele gezondheid is ingebed in internationaal geldende mensenrechtenovereenkomsten en -verdragen. Adequate reproductieve en seksuele gezondheid en -rechten wereldwijd, van eenieder, maar met name van vrouwen en jongeren, vraagt hernieuwde en grotere inzet op dit onderwerp.

Tevens zijn de uitoefening van reproductieve en seksuele rechten alsmede verbeterde reproductieve gezondheid cruciale factoren in de preventie van HIV/aids. Veel aandacht gaat momenteel uit naar het beschikbaar maken van aidsremmers. Daardoor mag de aandacht voor preventie niet verslappen, wat expliciete aandacht vereist voor reproductieve en seksuele gezondheid en rechten, met name van adolescenten en jongeren. Versterking van het politiek, bestuurlijk en financieel draagvlak hiervoor is derhalve nodig, vooral ook institutioneel. Agendering is dus van groot belang. Daarnaast is ook aandacht nodig voor het uitvoeren van concrete programma's.

Reproductieve gezondheid en -rechten raakt aan een groot aantal terreinen van het buitenlandbeleid. Naast agendering gaat het om kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van en toegang tot dienstverlening voor reproductieve en seksuele gezondheid. Een essentiële opdracht daarbij is een snellere en betere uitvoering van de in 1994 te Caïro vastgestelde agenda. Nederland kan dit verder brengen door het voortouw te nemen bij strategisch en gezamenlijk optreden met partners tegen de conservatieve lobby, zeker ook in Europees verband. Dat is nodig om de verworvenheden van Caïro te behouden en reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren.

Het kader voor deze doelstelling wordt gevormd door de internationale afspraken, gemaakt tijdens de Internationale Bevolkingsconferentie (ICPD) in 1994 in Caïro, aangescherpt in 1995 in Peking, en de evaluaties na vijf jaar. Tijdens de Millennium Top werd de overkoepelende agenda voor armoedebestrijding vastgesteld. Deze moet net als de Caïro-agenda in het jaar 2015 behaald zijn. Reproductieve gezondheid draagt bij aan alle millennium doelstellingen, maar in het bijzonder aan de MDG's 4, 5 en 6.

Na te streven resultaten

• Integratie in beleid: reproductieve en seksuele gezondheid respectievelijk rechten (inclusief aids) zijn opgenomen in de meerjarenplannen van minimaal tien partnerlanden en er wordt over dit onderwerp een dialoog gevoerd met die partnerlanden;

• Overeengekomen teksten en afspraken van Peking en Caïro overeind houden: in internationale bijeenkomsten in aanloop naar «10 jaar Peking», en daar waar de Caïro-agenda ter sprake komt, zijn de overeengekomen teksten en afspraken behouden;

• Reproductieve en seksuele gezondheid respectievelijk rechten, met bijzondere aandacht voor (uitvoering van) de Caïro-agenda en de essentiële rol van UNFPA hierin, zijn adequaat ingebracht in de «Millennium+5 Top» in New York;

• Agenderen van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in de bilaterale beleidsdialoog: de aandacht voor reproductieve en seksuele gezondheid/-rechten (inclusief de relatie met HIV/aids) is door vijf ambassades aan de orde gesteld in hun bilaterale contacten in het kader van mensenrechten, goed bestuur, conflictpreventie of humanitaire hulpverlening;

• In stand houden van één van de belangrijke randvoorwaarden voor het uitvoeren van de Caïro-agenda door in twaalf partnerlanden de steun aan de sector gezondheid te continueren waarmee de toegang tot diensten en voorzieningen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten en HIV/aids wordt gerealiseerd.

Instrumenten/activiteiten

De resultaten zullen worden bereikt via het bilaterale kanaal door middel van steun aan de gezondheidssector, de onderwijssector en specifieke activiteiten gericht op bevordering van (reproductieve) rechten van vrouwen en jongeren. Ook wordt de steun aan internationale NGO's en maatschappelijke organisaties in het Noorden en het Zuiden voortgezet.

Multilaterale partners (waaronder UNFPA, WHO, UNICEF, UNAIDS en de Wereldbank) en internationale partnerschappen worden gesteund om tot een meer effectieve en consistente aanpak van reproductieve gezondheid en rechten te komen, mede in relatie tot de aanpak van HIV/aids. De complementariteit van alle actoren zal beter benut worden om de agenda's sneller en beter uit te voeren. De geleerde lessen van «10 jaar na Caïro» zullen daartoe een input vormen.

Via de beleidsdialoog met multilaterale organisaties, in bilateraal verband met de overheden in partnerlanden en via intensivering van de dialoog met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en andere actoren, wordt het draagvlak voor reproductieve gezondheid en -rechten extern verbeterd en de betrokkenheid vergroot. De aidsambassadeur zal hierin ook een positieve rol spelen. Intern wordt het traject van kennisverbreding en opleiding, ingezet in 2004, verder opgebouwd en uitgevoerd.

Middelen

Ook middelen onder de volgende artikelonderdelen dragen gedeeltelijk bij aan realisatie van deze operationele doelstelling: art. 1.2 «Mensenrechten», art. 2.6 «Humanitaire hulpverlening», art. 2.7 «Goed Bestuur», art. 4.2 «Armoedebestrijding», art. 5.1 «Onderwijs» en art. 5.4 «HIV/aids».

Operationele doelstelling 6

Een grote participatie van civil society in ontwikkelingsactiviteiten.

Duurzame armoedebestrijding is alleen mogelijk als er sprake is van goed bestuur. Een goed georganiseerd maatschappelijk middenveld speelt een cruciale rol in het bevorderen daarvan. Organisaties als politieke partijen, vakbonden, belangenorganisaties, media, mensenrechten- en vrouwenorganisaties maken participatie van de bevolking bij beleidsvorming en beleidsuitvoering mogelijk. Nederland wil het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden versterken door eigenstandige Nederlandse maatschappelijke organisaties in staat te stellen hun ondersteunende rol naar het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden goed in te vullen.

In het nieuw te ontwikkelen beleidskader medefinancieringsstelsel (MFS), dat in 2007 in werking treedt, zullen in ieder geval het oude medefinancieringsprogramma (MFP) alsmede het thematisch medefinancieringsprogramma (TMF) geïntegreerd worden.

Naast het MFS zijn er het communicatieprogramma, het programma «Cultuur en ontwikkeling», het samenwerkingsprogramma versterking lokaal bestuur en de technische assistentie (TA). Het communicatieprogramma is gericht op de ontwikkeling van een pluriform landschap van onafhankelijke media ten behoeve van een levendig en stemhebbend maatschappelijk middenveld, dat tegenwicht kan bieden aan de markt en de overheid alsmede transparantie in besluitvorming kan afdwingen. Het programma «Cultuur en ontwikkeling» streeft naar versterking van culturele identiteit en de bevordering van het cultureel zelfbewustzijn van gemeenschappen in ontwikkelingslanden alsmede begrip tussen verschillende culturen. Het beleidskader «Cultuur en ontwikkeling» is op 28 mei 2004 verzonden naar de Tweede Kamer. Vanuit dat kader worden activiteiten gesteund die voldoen aan criteria van duurzaamheid, ontwikkelingsrelevantie, (artistieke) kwaliteit en betekenis voor de culturele sector. Technische assistentie betreft de inzet van kennis en menskracht voor capaciteitsopbouw en institutionele versterking ten behoeve van duurzame armoedebestrijding.

Na te streven resultaten

• Hervorming van het medefinancieringssysteem (TMF en MFP): 1) een nieuw beleidskader MFS is in overleg met de maatschappelijke organisaties opgesteld, 2) een voorstel is geformuleerd over uitbesteding van de beoordeling van MFS-voorstellen en 3) beleidsdialoog op beleidsthema's reproductieve gezondheidszorg, HIV/aids, onderwijs, milieu en water;

• Medefinancieringsstelsel: een werkwijze om complementariteit tussen het bilaterale en particuliere kanaal te bevorderen is overeengekomen;

• Technische Assistentie: PSO en SNV zijn geëvalueerd en de resultaten zijn vergezeld van een beleidsreactie aan de Tweede Kamer toegegaan;

• Herzien samenwerkingsprogramma met de VNG gericht op versterking van lokaal bestuur in ontwikkelingslanden met gebruikmaking van gemeentelijke samenwerking.

Instrumenten/activiteiten

Het instrument van subsidieverlening zal worden ingezet ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties. Dat geldt zowel het MFS, het communicatieprogramma, het programma «Cultuur en ontwikkeling», alsmede het samenwerkingsprogramma met de VNG gericht op lokaal bestuur in ontwikkelingslanden als de technische assistentie.

Het stroomlijnen van aandachtspunten in de sectorprogramma's zoals ICT en communicatie zal actief worden bevorderd. Hiertoe zal de samenwerking tussen Nederlandse ambassades en terzake kundige Civil Society Organizations (CSO's) worden gestimuleerd.

Beleidsdialoog is het instrument voor de afstemming van beleid op AEV-thema's tussen het bilaterale en particuliere kanaal; werkafspraken dienen vervolgens om de specifieke complementariteit per partnerland vorm te geven. Deze kunnen in bepaalde gevallen uitmonden in partnerschappen. Waar wordt gekomen tot gezamenlijke resultaatafspraken zullen ook gezamenlijk overeengekomen meetinstrumenten worden gehanteerd om de implementatie daarvan te monitoren.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 5 Toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen341 124655 645587 6592 924 790821 537917 108917 108
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal1 101 4621 053 0581 195 8681 312 5861 531 3581 541 7001 541 700
5.1Onderwijs155 644167 707235 337319 604521 035542 422542 422
5.2Kennisontwikkeling110 586108 639108 786109 211107 849107 849107 849
5.3Gender5 7415 8473 4982 7923 5423 1003 100
5.4HIV/Aids217 915157 384214 891213 602232 790222 872222 872
5.5Reproductieve gezondheid60 96056 48665 23475 31278 08179 38679 386
5.6Participatie civil society550 616556 995568 122592 065588 061586 071586 071

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 5 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 1 195,87 1 312,59 1 531,36 1 541,70 1 541,70
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 1 196,87 1 312,59 1 531,36 1 541,70 1 541,70
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht81%968,6571%931,346%91,883%46,251%15,42
5.complementair noodzakelijk0%0,006%78,762%30,632%30,832%30,83
6.bestuurlijk gebonden2%23,922%26,256%91,889%138,759%138,75
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)15%179,3815%196,8970%1 071,9569%1 063,7770%1 079,19
8.beleidsmatig nog niet ingevuld2%23,926%78,7616%245,0217%262,0918%277,51
9.Totaal (=3)100%1 195,87100%1 312,59100%1 531,36100%1 541,70100%1 541,70

E. Veronderstelling in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Voor het behalen van de doelstellingen op het vlak van de menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling is de gezamenlijke inspanning vereist van een groot aantal partners: multilaterale organisaties, andere bilaterale donoren, overheden in partnerlanden, maatschappelijk middenveld en ook het bedrijfsleven. Hierdoor zijn resultaten en effecten slechts ten dele toe te schrijven aan de Nederlandse inzet en activiteiten.

Nederland kan echter een duidelijke rol van betekenis spelen, bijvoorbeeld bij het oproepen van andere donoren om te investeren in onderwijs en gezondheidszorg. Hierbij is het wel van belang dat andere donoren bereid zijn en blijven tot gezamenlijke inspanning en tot het zoeken naar gezamenlijke doelstellingen en werkwijzen. Het komen tot gezamenlijke resultaatafspraken impliceert ook gezamenlijk overeengekomen monitoring-meetinstrumenten.

Het gaat niet alleen om andere donoren. Er is een scala van andere organisaties betrokken bij de uitvoering van het beleid, alle met een eigen identiteit, doelstelling en werkwijze. Enerzijds is het benutten van die variëteit de kracht van partnerschappen, anderzijds dient een juiste balans te worden gevonden tussen de eigenheid van die organisaties en de wenselijkheid van complementariteit met het beleid zoals dat is neergelegd in de notitie Aan Elkaar Verplicht. De veronderstelling is dat de toenemende bereidheid tot afstemming omgezet kan worden in effecten, zonder al te hoge transactiekosten.

Het wordt steeds duidelijker dat de politieke betrokkenheid van ontvangende landen een doorslaggevende randvoorwaarde is voor de kwaliteit van OS. Zo is het noodzakelijk dat regeringsleiders in Afrika de omvang van de aidspandemie erkennen en hun verantwoordelijkheid nemen in het bestrijden ervan. Verondersteld wordt dat de politieke wil voor armoedebestrijding nog verder zal toenemen. Naast het «politiek willen» is ook het «bestuurlijk kunnen» in kwantitatieve en kwalitatieve zin een belangrijke factor. Verbetering op het terrein van goed bestuur is impliciet of expliciet een veronderstelling achter de ambities om de MDG's te halen. Om die reden is goed bestuur ook een belangrijk thema in de relatie van Nederland met alle partnerlanden.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
5.1Joint Evaluation on external support to basic education in Developing Countries (De beleidsreactie met nummer DCO-035/04 is op 1 maart 2004 toegezonden aan het Parlement) X    
5.2Onderzoeksbeleid 1991–2001   X  
5.2Internationaal onderwijs (IO-programma's NFP en NPT)    X 
5.3Gendermainstreaming in OS op weg naar Beijing 2005   X  
5.4Effectiviteit van de Nederlandse ondersteuning aan HIV/aids beleid op landenniveau.   X  
5.5Rol internationale NGO als dienst- verlener reproductieve gezondheid op nationaal niveau    X 
5.5Bijdrage reproductieve gezondheid in MDG's   X  
5.6IOB-evaluaties MFP-breed (5 a 6 studies)  XXXX
5.6Evaluatie TMF (8 a 10 studies)  XXXX

BELEIDSARTIKEL 6: BESCHERMD EN VERBETERD MILIEU

A. Algemene beleidsdoelstelling

Waarborgen van een duurzame leefomgeving door het integreren van de beginselen van duurzame ontwikkeling in de mondiale context, in nationaal beleid en in nationale programma's van ontwikkelingslanden alsmede het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen.

Duurzame ontwikkeling impliceert dat toekomstige generaties minstens zoveel kans op ontplooiing en ontwikkeling hebben als wijzelf. Duurzaamheid vergt naast aandacht voor economische groei en menselijke ontplooiing óók aandacht voor natuur en milieu. Het betekent ook relaties leggen tussen ons handelen «hier» en de gevolgen daarvan elders in de wereld.

Zorgen over de wereld die de huidige generatie overdraagt aan de volgende, en de nadelige gevolgen die met name ontwikkelingslanden ondervinden van het productie- en consumptiepatroon van de westerse wereld, zijn voor Nederland belangrijke redenen om te werken aan duurzame ontwikkeling, waarvan natuur en milieu een essentieel onderdeel uitmaken.

De term duurzame ontwikkeling is voor het eerst op de internationale agenda gezet in Rio de Janeiro, tijdens de VN-conferentie over Milieu en Ontwikkeling in 1992. Daar spraken de lidstaten af te zullen streven naar duurzame ontwikkeling. Tien jaar later volgde in Johannesburg de WSSD (september 2002). In Johannesburg werd nadrukkelijk de koppeling gemaakt tussen milieu en armoedebestrijding.

Een van de resultaten van de conferentie in Johannesburg is een implementatieplan met uitgewerkte doelen en daartoe te treffen maatregelen. Dit plan geeft ook invulling aan de uitkomsten van eerdere internationale conferenties en de MDG's. De deelnemende landen hebben zich verplicht de afspraken uit het plan te vertalen in eigen implementatieplannen. Het Nederlandse aandeel is vastgelegd in de nota Duurzame daadkracht, een actieprogramma voor duurzame ontwikkeling. Nederland streeft ernaar om 0,1 procent BNP uit te geven aan internationaal milieu, natuur en water.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Bescherming en duurzaam gebruik van milieu en water in de mondiale context en de nationale context in ontwikkelingslanden.

De hardnekkigste milieuproblemen kunnen alleen via een internationale aanpak, in combinatie met nationale programma's, op effectieve wijze bestreden worden. Voorbeelden zijn klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit en schadelijke stoffen. Behalve het afsluiten en implementeren van milieuverdragen vergt dit ook de integratie van milieu-overwegingen in de besluitvorming op andere internationale beleidsterreinen, zoals het energiebeleid en het handelsbeleid.

De invloed van Nederland op deze internationale verdragen en besluitvorming is beperkt, maar de regering stelt groot belang in het onderhoud van het internationale stelsel dat moet voorzien in globale publieke goederen. Daarbij geldt in het bijzonder dat de belangen van ontwikkelingslanden worden meegenomen en dat er een relatie met armoedebestrijding wordt gelegd.

In de nationale context is de relatie tussen milieu, water en armoede meer direct. Juist voor armen is een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen letterlijk van levensbelang voor hun bestaanszekerheid en hun gezondheid. Voor dat duurzaam beheer van land, water en bos zal waar nodig een regionale benadering worden gevolgd, bijvoorbeeld voor regio's met een bijzondere waarde voor de wereldwijde biodiversiteit. Ook in deze context is het van groot belang dat «milieu» wordt geïntegreerd in macro-economisch en sectoraal beleid.

Om deugdelijk waterbeheer op nationaal niveau te kunnen realiseren heeft de WSSD in 2002 aanbevolen nationale plannen op te stellen voor geïntegreerd waterbeheer. Daarin worden diverse vormen van watergebruik – door huishoudens, industrie, landbouw, natuur – in overweging genomen.

Stroomgebieden vormen het uitgangspunt voor verbeterd waterbeheer en ook de basis voor regionale samenwerking en ontwikkeling. In de Hoorn van Afrika speelt grensoverschrijdend stroomgebiedbeheer een belangrijke rol bij conflictpreventie.

Tenslotte is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands beleid ten aanzien van de diverse milieuthema's, dat de wisselwerking tussen enerzijds multilaterale afspraken en anderzijds bilaterale programma's en projecten, alsmede samenwerking in regio's, de effectiviteit van het beleid versterkt.

Na te streven resultaten

• Duurzame ontwikkeling: 1) Uitvoering van de verplichtingen die Nederland tijdens de VN-top inzake duurzame ontwikkeling (WSSD) in september 2002 op zich genomen heeft en die vertaald zijn in het Actieprogramma Duurzame Daadkracht; daarbij in het bijzonder aandacht voor publiek-private partnerschappen, 2) versterkte inbreng van UNEP in de discussie over international environmental governance;

• Klimaat: 1) spoedige inwerkingtreding van het Kyoto Protocol per 2005 via ratificatie door Rusland, 2) bereiken van Europese consensus tijdens de Voorjaarsraad 2005 over de voortzetting van het Kyoto Protocol na afloop van de zogenaamde eerste budgetperiode per 2012, 3) ontwikkelingslanden worden ondersteund bij hun aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie); Nederland zal adaptatie integreren in duurzame ontwikkelingsprogramma's;

• Biodiversiteit (CBD): Nederland steunt actief de lancering van een internationaal regime voor genetische bronnen, alsmede het veiligstellen van traditionele kennis van inheemse volken. In drie partnerlanden geeft Nederland steun aan agrobiodiversiteitsprogramma's. Drie ecologische netwerken worden beschermd (in Oost-Azië, Midden-Amerika en Afrika);

• Bossen: Het programma voor de bossen zal financieel op het huidige niveau worden voortgezet. In het Congo-bekken en de Grote Meren regio zijn samen met overheden en maatschappelijke organisaties bosprogramma's geïnitieerd. In Europees verband zijn in 2007 samen met de Europese Commissie overeenkomsten afgesloten met minimaal vier landen over de aanpak van illegaal hout (FLEGT);

• Woestijnbestrijding (CCD): Nederland ondersteunt de versterking van het uitvoeringsmechanisme (CRIC) en toepassing hiervan in tenminste vier partnerlanden in Afrika in 2007;

• Gevaarlijke stoffen: binnen Europa politiek akkoord in de Raad over het wetgevingspakket chemische stoffen (REACH); mondiale implementatie en versterking van de afspraken over het toezien op verantwoorde handel in chemicaliën en het uitfaseren van bepaalde gevaarlijke stoffen binnen de Verdragen van Rotterdam (PIC) en Stockholm (POP);

• Water: het opstellen van nationale plannen voor geïntegreerd waterbeheer voor duurzame armoedebestrijding wordt gesteund in tien landen, waarvan zes in Afrika. Nederland steunt ook de uitvoering van deze plannen indien het partnerlanden betreft. Daarnaast wordt op regionale schaal gewerkt aan verbeterd waterbeheer in zes grensoverschrijdende stroomgebieden, waarvan vier in Afrika. BZ participeert ook in het interdepartementale programma «Partners voor Water»;

• Energie: 1) Nederland zal over de periode 2005–2007 1,5 miljoen mensen toegang tot duurzame energiediensten verschaffen. Dit door middel van het stimuleren van investeringen door IFI's, VN-organisaties, het bedrijfsleven en door samenwerking met andere donoren (via silent partnerships). Additionele financiering zal ten laste komen van de 0,1 procent voor milieu, 2) op het terrein van de veiligheid van nucleaire energie draagt Nederland financieel bij via de EBRD, en inhoudelijk aan normstelling en internationaal toezicht via de IAEA en Euratom;

• Milieu is als dwarsdoorsnijdend thema in 2005 een expliciete prioriteit in de samenwerking met twaalf van de 36 partnerlanden. Met de meeste overige partnerlanden zal dit in 2006 en 2007 vormgegeven worden;

• Jongeren: Jongeren van nu zijn direct belanghebbenden bij duurzame ontwikkeling. Om hen hierin de komende jaren te betrekken zal er veel aandacht zijn voor integratie van milieu in het onderwijs in de partnerlanden. Daarnaast zullen jongerenorganisaties meer betrokken worden bij vraagstukken van milieu en ontwikkeling, onder andere door een stageprogramma voor jongeren;

• Antarctica: Versterkte internationale samenwerking met betrekking tot de poolgebieden door de aanname van regels ten aanzien van Antarctisch toerisme.

Instrumenten/activiteiten

Mondiale context

Nederland draagt bij aan de integriteit en uitvoering van het stelsel van internationale milieuverdragen via een effectieve inzet op de Bijeenkomsten van Partijen (in 2005 onder andere CoP XI van het Klimaatverdrag en CoP I van het Verdrag van Stockholm) en, in de tussenliggende periodes, in werkgroepen en bijeenkomsten van subsidiaire verdragsorganen. Indien van toepassing wordt deze onderhandelingsinzet in EU-verband voorbereid.

De Nederlandse bijdragen aan de Global Environment Facility (GEF) dragen bij aan de implementatie van de verschillende milieuverdragen. Verder worden partnerschappen uitgevoerd met de Wereldbank en regionale banken FAO, UNEP, en UNDP met het oog op integratie van milieu in hun beleid en programma's.

Nationale context in ontwikkelingslanden

De bilaterale samenwerking richt zich op capaciteitsopbouw voor de uitvoering van de drie Rio-verdragen en het WSSD-implementatieplan. Daarnaast wordt de uitvoering van (strategische) milieu-effectrapportages bevorderd.

In partnerlanden waar Nederland de sector water of milieu ondersteunt, wordt deze steun de komende jaren geïntensiveerd. Daarbinnen geeft Nederland systematisch steun voor de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering via multilaterale programma's, bilaterale samenwerking en het Netherlands Climate Change Studies Assistance Program (NCCSAP).

In partnerlanden zonder sectoraal milieu- of waterprogramma is het zaak inhoudelijke aanknopingspunten en institutionele mogelijkheden te vinden voor de integratie van milieu in andere sectoren en thema's van samenwerking, zoals volksgezondheid, onderwijs, fiscaal-economisch beleid, goed bestuur et cetera. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het instrument environmental screening: ambassades in partnerlanden lichten jaarlijks de door Nederland gesteunde sectoren door op de milieurisico's en -kansen, met als doel verduurzaming van sectoraal beleid. Activiteiten die op dit vlak uitgevoerd worden, betreffen onder andere de introductie van milieu in het basis- en beroepsonderwijs en verduurzaming van het landbouwbeleid via agrobiodiversiteitsprogramma's. Daarnaast wordt milieu geïntegreerd in financieel-economisch, handels- en investeringsbeleid, onder andere door fiscaal-economische instrumenten; stimulering van biotrade en certificeringssystemen, bevordering van sociaal en milieuvriendelijke investeringen (SRI) en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Milieu- en waterproblemen overschrijden vaak grenzen. Regionale problemen vragen om regionale oplossingen. Waar nodig zal een regionale benadering gevolgd worden zoals in de Hoorn van Afrika, de Grote Meren regio en het Congo-bekken, waar een rechtvaardig en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen (water, bossen) een bijdrage moet leveren aan regionale stabiliteit.

Middelen

Een deel van de middelen voor deze doelstelling staat onder sub-beleidsartikel 6.2 «Water en stedelijke ontwikkeling». De middelen onder dit sub-beleidsartikel en sub-beleidsartikel 6.2 vormen integraal onderdeel van de 0,1 procent BNP voor internationaal natuur, milieu en waterbeleid. Ook andere middelen worden ingezet voor deze doelstelling, zoals een deel van de bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's (artikel 4). Een totaal overzicht van de 0,1 procent wordt gepresenteerd in de HGIS-nota.

De verplichte contributie aan de CBD (Conventie inzake Biologische Diversiteit) staat verantwoord op de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en valt binnen de HGIS. De middelen voor een verbeterd beheer van het Antarctisch gebied staan op de begrotingen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, van het ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De middelen voor het programma «Partners voor Water» staan op de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Operationele doelstelling 2

Een hoger percentage mensen dat duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitatie en een aanzienlijke verbetering van de levensomstandigheden van een significant aantal bewoners in sloppenwijken.

Toegang tot veilig drinkwater en adequate sanitaire voorzieningen zijn fundamenteel voor een gezonde leefomgeving. De Nederlandse ondersteuning richt zich op: 1) integratie van de drinkwater- en sanitatie in nationale beleidskaders, 2) institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw van relevante actoren, en 3) vergroten van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van veilig drinkwater en sanitatie voor de armsten, waarbij gendergelijkheid uitgangspunt vormt. Behalve op drinkwater en sanitatievoorzieningen is de Nederlandse ondersteuning ook gericht op drainage, geïntegreerd afvalbeheer en luchtverontreiniging ter verbetering van de leefomgeving in sloppenwijken.

Na te streven resultaten

• In 2005 wordt steun gegeven aan drinkwater- en sanitatieprogramma's in dertien landen, waarvan twaalf in Afrika. Hieronder zijn begrepen stedelijke strategische sanitatieplannen in zes landen, waarvan vier in Afrika en geïntegreerde water en sanitatieprogramma's in uitvoering in twintig steden in Zuid-Oost Azië en Sub-Sahara Afrika. Additioneel worden in Afrika in vijf andere landen drinkwater- en sanitatieprogramma's opgestart. In 2007 zal het aantal landen zijn toegenomen tot achttien, waarvan twaalf in Afrika;

• In 2005 worden de overheden van acht partnerlanden door de ambassades geassisteerd bij het opnemen van water in hun nationale beleidskader (zoals PRSP);

• In 2005 worden drie regionale of landelijke anchor institutes op het gebied van drinkwater en sanitatie gesteund, die de eigen nationale capaciteitsopbouw kunnen verzorgen en de institutionele ontwikkeling kunnen begeleiden.

Instrumenten/activiteiten

Bilaterale beleidsdialogen en donorcoördinatie worden ingezet om voldoende aandacht te krijgen voor water in PRSP's. Voor het oplossen van knelpunten uit sectoranalyses alsmede voor het versterken van nationale en regionale capaciteitsopbouw zullen specifieke programma's worden ondersteund. Deze ondersteuning loopt zowel via bilaterale als multilaterale kanalen (UNESCO-IHE, ontwikkelingsbanken). De steun aan drinkwater- en sanitatieprogramma's zal waar mogelijk via het bilaterale kanaal geschieden; daar waar dat niet gaat, zal financiering lopen via particuliere (NGO's) en multilaterale kanalen (ontwikkelingsbanken). Waar mogelijk wordt gestreefd naar publiek-private samenwerking bij het realiseren van de benodigde investeringen (betrokkenheid van bijvoorbeeld drinkwater-bedrijven, banken en lokale private sector).

De programma's gericht op een gezondere leefomgeving in sloppenwijken worden voornamelijk via het multilaterale en particuliere kanaal uitgevoerd.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 6 Beter beschermd en verbeterd milieu
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen229 856320 550208 578329 974259 802319 668319 668
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal237 645252 419278 108305 694327 568360 530360 530
6.1Milieu en water198 465191 756198 987235 589274 177298 065298 065
6.2Water en stedelijke ontwikkeling39 18060 66379 12170 10553 39162 46562 465

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 6 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 278,11 305,69 327,57 360,53 360,53
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 278,11 305,69 327,57 360,53 360,53
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht73%203,3343%131,3731%101,7116%57,6815%54,08
5.complementair noodzakelijk14%40,888%25,659%30,737%25,247%25,24
6.bestuurlijk gebonden8%21,2531%95,9234%112,2336%129,7936%129,79
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)5%12,6514%41,6924%77,7332%115,3732%115,37
8.beleidsmatig nog niet ingevuld0%0,004%11,072%5,179%32,4510%36,05
9.Totaal (=3)100%278,11100%305,69100%327,57100%360,53100%360,53

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van sectorbeleid dat uitgaat van zowel een duurzaamheids- als armoedeperspectief is de integratie daarvan in het nationale beleidskader zoals PRSP's. De volgende stappen zijn de analyse van de relatie water met armoede in de specifieke context van het partnerland en de institutionele ontwikkeling en capaciteitsversterking die nodig is om tot een effectieve uitvoering van de programma's te kunnen komen. Goed bestuur, decentralisatie en participatie vanuit de bevolking en het maatschappelijk middenveld zijn daarbij sleutelbegrippen. MDG's zijn alleen te bereiken als deze vertaald worden naar het lokale niveau. De Nederlandse ondersteuning voor doelstelling 2 is gericht op directe ondersteuning van water- en milieuprogramma's alsmede op institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw binnen de water- en milieusector. De invloed die Nederland kan uitoefenen op het realiseren van de doelstellingen ligt voornamelijk in de sfeer van de beleidsdialoog met de partnerlanden, donorcoördinatie onder leiding van het partnerland, ondersteuning van sectorale programma's, harmonisatie van procedures en concentratie van activiteiten in de diverse kanalen. In multilateraal verband liggen de sturingsmogelijkheden bij de beïnvloeding van beleid en uitvoering van multilaterale organisaties, de invulling en monitoring van grote partnerschapprogramma's en het daarbij betrekken van andere, gelijk gezinde donoren.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
6.1Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud     X
6.2Geïntegreerd waterbeleid     X

BELEIDSARTIKEL 7: WELZIJN EN VEILIGHEID VAN NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND EN REGULERING VAN HET PERSONENVERKEER

A. Algemene beleidsdoelstelling

Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich in om de belangen van Nederlanders in het buitenland te beschermen en om het personenverkeer naar Nederland in goede banen te leiden. De Europese integratie, het wegvallen van grenzen binnen Europa en de globalisering leiden ertoe dat de mobiliteit van mensen toeneemt. Naarmate de mobiliteit van mensen groter wordt, neemt de vraag naar consulaire diensten en regulering van het personenverkeer toe. Tot het laatste behoort het – mede in Europees verband – organiseren van de visumuitgifte en het asielbeleid.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Professionele consulaire dienstverlening.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich actief in voor de veiligheid en het welzijn van de Nederlanders in het buitenland. Het gaat daarbij om verlening van consulaire bijstand aan Nederlanders die in het buitenland in een noodsituatie terechtkomen en de hulp van BZ (departement en/of posten) inroepen. Daarbij moet worden gedacht aan zaken zoals detentie, bomaanslagen, beroving, ongeluk, ziekte, overlijden, vermissing, ontvoering, gijzeling, psychische problemen en kindontvoering. Daarnaast geeft BZ door middel van reisadviezen voorlichting aan het Nederlandse publiek over veiligheidsrisico's in bepaalde landen of regio's en komt het ministerie in actie als Nederlanders uit dergelijke risicogebieden moeten worden geëvacueerd. Tenslotte worden uiteenlopende reguliere diensten verleend, zoals verstrekking van reisdocumenten, consulaire verklaringen en adviezen over vraagstukken op het gebied van personen- en familierecht en nationaliteitsrecht.

Na te streven resultaten

• De gestelde normen voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden (circa 2150 in juni 2004) worden door alle posten gehaald. Doordat, na de invoering van een nieuw geautomatiseerd gegevenssysteem, alle posten en het departement tegelijkertijd over dezelfde actuele informatie kunnen beschikken, kan de gedetineerdenbegeleiding efficiënter en slagvaardiger worden uitgevoerd;

• De reisadviezen zijn verder geprofessionaliseerd;

• Departement en posten zijn op hetzelfde moment als de Nederlandse gemeenten klaar om biometrische kenmerken af te nemen in verband met aanvragen voor reisdocumenten, naar verwachting met ingang van 2006 of 2007;

• Nederlanders in het buitenland zijn geïnformeerd over het aflopen op 1 april 2005 van de tweejarige optietermijn in het kader van de gewijzigde Rijkswet op het Nederlanderschap.

Instrumenten/activiteiten

Departement en posten verlenen aan Nederlanders consulaire diensten volgens de daarvoor opgestelde normen. De vraag naar dergelijke diensten blijft gestaag toenemen. Om een efficiënte en adequate dienstverlening mogelijk te blijven maken, zullen de consulaire diensten verder worden geautomatiseerd en zal – op Nederlands initiatief – een intensivering van de Europese samenwerking op consulair gebied worden nagestreefd, onder andere door middel van de vorming van consulaire noodteams. Overigens wordt in verband met de gestaag toenemende vraag ook steeds nadrukkelijker de grens van de verantwoordelijkheid van de overheid aan de orde gesteld: Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de overheid en waar begint die van de burger? Welke verplichting heeft de burger zijn risico's af te dekken en de financiële gevolgen van zijn eigen handelen of nalatigheid te dragen? Voorts wordt de professionalisering verder ingevuld door het uitvoeren van een evaluatie van het in 2002 aangescherpte beleid met betrekking tot de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Daarnaast worden de reisadviezen voortdurend herzien en geactualiseerd. Ook hier werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds intensiever samen met andere EU-landen. Niet alleen op het gebied van harmonisatie van reisadviezen, maar ook op andere relevante terreinen wordt de EU-samenwerking geïntensiveerd zoals ten aanzien van ontvoering van EU-onderdanen en hulp bij grootschalige rampen.

Het ministerie bereidt zich tevens voor op de introductie van biometrie in paspoorten, visa en in vreemdelingendocumenten in samenwerking met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie, zodat departement en posten op hetzelfde moment als de Nederlandse gemeenten klaar zijn om biometrische kenmerken af te nemen in verband met aanvragen voor reisdocumenten.

Aangezien op 1 april 2005 een belangrijke optietermijn afloopt in het kader van de gewijzigde Rijkswet op het Nederlanderschap, is het zaak dat Nederlanders in het buitenland hierover worden geïnformeerd. Daarom wordt een informatiecampagne gestart via de posten en met inschakeling van de Wereldomroep en BVN-TV.

Operationele doelstelling 2

Als ketenpartner kwalitatief hoogwaardige bijdragen leveren aan de uitvoering van het Nederlandse vreemdelingenbeleid.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken levert een hoogwaardige bijdrage aan de uitvoering van het migratiebeleid, zowel in nationaal als internationaal verband. Dit beleid komt tot stand in samenwerking met andere departementen, zoals Justitie/IND en Binnenlandse Zaken. Het omvat zaken als visumbeleid, legalisatie en verificatie van documenten, bestrijding mensensmokkel en mensenhandel, migratie en ontwikkeling, terugkeerbeleid, bescherming in de regio, terug- en overname-overeenkomsten, informatievoorziening voor de beoordeling van asielverzoeken en de vaststelling van het landgebonden asielbeleid en inburgering van nieuwkomers. De betrokkenheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken bij deze onderwerpen vertoont een duidelijk stijgende lijn. Internationale samenwerkingsverbanden als de Europese Unie, UNHCR en IOM plaatsen migratie steeds nadrukkelijker in de context van buitenland- en ontwikkelingsbeleid, en ook de regering onderkent het belang dit onderwerp sterker dan voorheen in het buitenlandbeleid te integreren. Het ministerie van Buitenlandse Zaken speelt in dit streven een prominente rol, onder meer op het gebied van terugkeer, bescherming in de regio, migratie en ontwikkeling en inburgering in het buitenland.

Na te streven resultaten

• Verdergaande harmonisatie van het EU-asiel en migratiebeleid met specifieke aandacht voor de externe dimensie van dit beleid en de samenwerking met derde landen;

• Verdergaande harmonisatie van het EU-visumbeleid;

• Het uitwerken en uitvoeren van praktische activiteiten volgend op de notitie over ontwikkeling en migratie en afspraken in EU-verband;

• Voortzetting van de samenwerking met UNHCR ten aanzien van concrete voorstellen voor bescherming in de regio, bij voorkeur in EU-verband;

• Bevordering van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen, mede in het kader van het geïntegreerde buitenlandse beleid en de EU-samenwerking met derde landen;

• Een adequate voorbereiding van het Nederlandse voorzitterschap van de Inter-Governmental Consultations on asylum, refugee and migration policies in Europe, North America and Australia (IGC) van medio 2005 tot 2006;

• Tijdige en accurate informatievoorziening ten behoeve van de beoordeling van asielverzoeken en de vaststelling van het landgebonden asielbeleid. In 2005 zullen 30 tot 35 algemene ambtsberichten worden uitgebracht;

• Vanaf juni 2005 zijn de posten in staat operationele taken te vervullen op het gebied van inburgering in het land van herkomst. Naar verwachting zullen er jaarlijks zo'n 17 000 inburgeringsexamens op de posten worden gefaciliteerd;

• Afronding in 2005 van een herzien legalisatie/verificatiebeleid dat, met inachtneming van hedendaagse eisen van klantgerichtheid, zekerheid biedt over de authenticiteit van documenten die in het Nederlandse rechtsverkeer komen. In relatie hiermee wordt voor 2005 gestreefd naar het terugbrengen van de werkvoorraad af te handelen bezwaarschriften met vijftien procent tot circa 1200;

• De rechten en plichten voor de betrokkenen bij het visumproces zijn eenduidig en zullen worden vastgelegd in de visumwet, die tot stand wordt gebracht in samenwerking met het Ministerie van Justitie en de IND. De parlementaire behandeling van de ontwerp-Visumwet wordt in 2005 voorbereid. Eind 2005 zal een aanvang worden gemaakt met de implementatie van het Nieuw Visum Informatie Systeem (NVIS).

Instrumenten/activiteiten

In Europees verband blijft Nederland zich inzetten voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asielstelsel, een gemeenschappelijk visumbeleid en een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het beheer van de buitengrenzen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken richt zicht hierbij meer specifiek op de facilitering van de samenwerking op het gebied van migratiebeheer tussen de EU en derde landen van herkomst en doorreis. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is tevens actief bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid gericht op de terugkeer van afgewezen asielzoekers. Dit doet het ministerie onder meer door het verlenen van technische bijstand bij uitzetting van afgewezen asielzoekers, het voeren van onderhandelingen over het voortzetten en initiëren van terug- en overnameovereenkomsten in EU- en Benelux verband en het bevorderen van de opname van terugen overnameclausules in verdragen.

Ook in 2005 zal het ministerie van Buitenlandse Zaken zich blijven inzetten voor een krachtig Europees extern asiel- en migratiebeleid. Onderwerpen als ontwikkeling en migratie en bescherming in de regio zullen naar gezamenlijke en concrete activiteiten moeten worden vertaald. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal zich hier hard voor maken. De inzet in de werkgroep op Hoog Niveau voor Asiel en Migratie zal gericht zijn op de versterking van de samenwerking tussen de EU en derde landen op het gebied van migratiebeheer, alsmede coördinatie van de financiering van projecten die worden ingediend onder het programma voor financiële en technische bijstand aan derde landen op gebied van migratie en asiel (AENEAS) en ontwikkeling van richtlijnen voor de reïntegratie van slachtoffers van mensenhandel in het land van herkomst.

Met het Nieuw Visum Informatie Systeem (NVIS) dat in ontwikkeling is, kan beter dan voorheen managementinformatie worden verkregen. NVIS zal bovendien worden aangesloten op de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV) van Justitie, waardoor gegevensuitwisseling met andere ketenpartners mogelijk wordt. Nederland is tevens actief betrokken bij de opbouw van het EU Visum Informatiesysteem (VIS). Invoering van dit systeem wordt voorzien voor eind 2006. Bij de ontwikkeling van NVIS wordt rekening gehouden met toekomstige aansluiting op het EU Visum Informatiesysteem.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken krijgt een operationele taak bij de voorbereiding op de inburgering in het buitenland. Personen die in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging naar Nederland willen komen moeten in het herkomstland een inburgeringsexamen afleggen. Op verzoek van het ministerie van Justitie is in 2004 een project gestart om het afnemen van dit examen op de posten mogelijk te maken.

Het ministerie blijft tevens continu zorgdragen voor het tijdig aanleveren van kwalitatief hoogwaardige algemene en individuele ambtsberichten aan het ministerie van Justitie.

Om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van document- en identiteitsfraude legaliseert het ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse documenten bestemd voor het buitenland en legaliseert (en verifieert in voorkomende gevallen) buitenlandse documenten bestemd voor Nederland. Het overleg over herziening van het beleid ten aanzien van legalisatie van (bron)documenten zal in 2005 worden afgerond.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen171 096117 657133 768136 445134 091125 812125 812
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal170 958117 657133 768136 445134 091125 857125 857
7.1Consulaire dienstverlening5 7587 7575 9956 2026 3726 4976 497
7.2Vreemdelingenbeleid165 200109 900127 773130 243127 719119 360119 360
        
Ontvangsten21 15319 12922 06525 00125 00125 00125 001
7.10Consulaire dienstverlening21 15319 12922 06525 00125 00125 00125 001

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 7 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 133,77 136,45 134,09 125,86 125,86
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 133,77 136,45 134,09 125,86 125,86
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht2%2,682%2,732%2,682%2,522%2,52
5.complementair noodzakelijk3%4,012%2,731%1,341%1,261%1,26
6.bestuurlijk gebonden93%124,4194%128,2695%127,3995%119,5793%117,05
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)1%1,341%1,361%1,342%2,521%1,26
8.beleidsmatig nog niet ingevuld1%1,341%1,361%1,342%2,523%3,78
9.Totaal (=3)100%133,77100%136,45100%134,09100%125,86100%125,86

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Het consulaire werk wordt sterk door de vraag bepaald. Onder andere door voorlichting wordt getracht het ontstaan van consulaire gevallen te voorkomen, maar bij een toenemend reizigersverkeer valt een verdere stijging ervan niet te voorkomen. De middelen zullen naar verwachting niet sterk toenemen. De oplossing wordt gezocht in verdere efficiëntieverhoging, onder andere door verregaande automatisering.

De invoering van de visumwet is sterk afhankelijk van de voortgang in het wetgevingstraject en de werkafspraken die dienen te worden gemaakt met de overige ketenpartners. Invoering van de wet wordt in de huidige planning voorzien in 2007. Met de invoering van de Visumwet zal niet langer de Minister van Buitenlandse Zaken, maar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de bevoegde minister zijn voor visumverlening.

De ontwikkeling van het Nieuw Visum Informatie Systeem (NVIS) heeft vertraging opgelopen. De oplevering van het systeem zal daardoor niet, zoals eerder verwacht in 2004, maar naar verwachting medio 2005 plaatsvinden. Vanaf eind 2005 kan dan een start worden gemaakt met de implementatie.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
7.1 en 7.2Stemmen vanuit het buitenland X    
7.1 en 7.2Gedetineerdenbegeleiding   X  
7.1 en 7.2Visum verlening X    
7.1 en 7.2Legalisatie/verificatiebeleidX     

Monitoringsystemen:

Prisonvanaf medio/eind 2004
PAMvanaf 2000
VIS/CONVOSvanaf 1997
Victoryvanaf 2002

BELEIDSARTIKEL 8: VERSTERKT CULTUREEL PROFIEL EN POSITIEVE BEELDVORMING IN EN BUITEN NEDERLAND

Algemene beleidsdoelstelling

Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland.

Deze doelstelling is tweeledig. Enerzijds streeft de regering naar een versterkt internationaal cultureel profiel en anderzijds naar een grotere kennis van en waardering voor Nederland in het buitenland en het Nederlandse buitenlandbeleid in eigen land.

Cultuur geeft Nederland onder meer mogelijkheden om zich te profileren en te positioneren als een vooruitstrevend, vernieuwend en open land. Onze positie in het buitenland wordt hierdoor versterkt. Internationale culturele samenwerking profileert de kwaliteiten alsook de diversiteit van de Nederlandse cultuur en de rol van Nederland als gastland voor internationale culturele uitwisseling. Deze culturele profilering beïnvloedt de bredere politieke, sociale en economische betrekkingen met andere landen. Daarnaast dragen internationale contacten in belangrijke mate bij aan de verdere kwalitatieve ontwikkeling van de Nederlandse cultuur zelf.

Het Nederlands Internationaal Cultuurbeleid (ICB) heeft als doel het culturele profiel van Nederland optimaal vorm te geven en de culturele betrekkingen met andere landen te stimuleren. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn hiervoor samen verantwoordelijk. Voor een aantal landen is het belang van culturele samenwerking vanzelfsprekend. Dat zijn bijvoorbeeld onze onmiddellijke buurlanden en de overige EU-partners, maar in het bijzonder ook de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast zijn landen als de VS, Canada en Japan van belang voor de culturele uitwisseling. Met enkele landen heeft Nederland ook bijzondere banden op basis van een gemeenschappelijk verleden, zoals Zuid-Afrika, Suriname of Indonesië. Het Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed-beleid vormt onderdeel van het ICB.

Naast de culturele profilering draagt voorlichting in belangrijke mate bij aan het beeld dat het buitenland van Nederland heeft. Om het Nederlandse beleid in het buitenland op de juiste wijze voor het voetlicht te brengen, bevordert het ministerie culturele uitwisseling en investeert het tevens in publieksdiplomatie. Door goede voorlichting en actief gebruik van de communicatie-instrumenten die departement en posten ter beschikking staan, wordt geprobeerd Nederland in het buitenland zo goed mogelijk op de kaart te zetten. Dat betekent dat er wordt gewerkt aan een positief, realistisch beeld van Nederland in het buitenland.

Ook met goed gastheerschap voor de in Nederland gevestigde internationale organisaties, kan de regering de beeldvorming over Nederland in positieve zin beïnvloeden.

Omgekeerd geldt dat het buitenlandbeleid staat of valt bij het draagvlak daarvoor onder de eigen bevolking. Medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken werken daarom hard aan het vergroten van de betrokkenheid van de Nederlandse bevolking bij internationale aangelegenheden.

B. Operationele doelstellingen en instrumenten

Operationele doelstelling 1

Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur.

De regering streeft met haar internationaal cultuurbeleid (ICB) een versterkt internationaal cultureel profiel van Nederland na. Dit geschiedt door het bevorderen van zowel de rol van Nederland als gastland voor internationale culturele uitwisseling als intensieve(re) culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen en regio's.

Na te streven resultaten

• Geconcentreerde culturele presentatie in Nederland in het kader van «Nederland Vrijhaven»;

• Geconcentreerde presentatie van Nederlandse cultuuruitingen in Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en in het bijzonder in nieuwe EU-lidstaten;

• Voortzetting van het internationale culturele bezoekersprogramma (voor buitenlandse cultuurprofessionals).

Instrumenten/activiteiten

Voor de tenuitvoerlegging van deze component van het ICB is gekozen voor een aantal prioriteitslanden. Bij de selectie van deze landen staan het belang voor de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur, de omvang van de uitwisseling tussen Nederland en het betreffende land en algemene buitenlandse politieke overwegingen voorop.

Twaalf ambassades en één consulaat-generaal beschikken over een gedelegeerd cultuurbudget, het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP), ter versterking van de culturele functie. Dit zijn de ambassades in Berlijn, Boedapest, Jakarta, Londen, Madrid, Moskou, Ottawa, Parijs, Praag, Pretoria, Rome, Tokio en het consulaat-generaal in New York. Zij genieten de hoogste prioriteit in het ICB. Behalve de hier genoemde prioritaire posten hebben de overige EU-staten (en de kandidaat-lidstaten), Turkije, Marokko en Egypte de status van prioriteitsland in het ICB. Posten in deze landen kunnen, net als alle overige Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, een beroep doen op een centraal beheerd budget, het Programma Internationaal Cultuurbeleid (PICB).

Verder wordt voor de tenuitvoerlegging van de doelstelling het prioritaire thema «Nederland Vrijhaven» gehandhaafd. Dit thema bevordert buitenlandse presentaties in Nederland en draagt bij aan het verwerven van een centrale positie van Nederland in de internationale kunstwereld. Onder dit thema vallen vele soorten projecten in diverse disciplines: dans, theater, muziek, mime, fotografie, film en festivals, al dan niet multidisciplinair. De totstandkoming van internationale festivals wordt ondersteund door onder meer bevordering van contacten (internationaal bezoekersprogramma, makelaarsfunctie van de ambassades) als door financiële ondersteuning. De landenspecifieke invulling van deze doelstelling vergt voortdurend inspanning; de uitvoering zal worden getoetst. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan het ICB in verhouding tot de nieuwe Cultuurnota (2005–2009). Daarnaast is de beoordeling van en advisering over ingediende projectvoorstellen een permanente activiteit. In 2005 zal bijzondere aandacht uitgaan naar de ontwikkeling van een beleidskader voor het onlangs opgerichte Vlaams-Nederlands Huis in Brussel.

Middelen

Het HGIS-cultuurprogramma valt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Operationele doelstelling 2

Het gezamenlijk met partnerlanden werken aan behoud van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed en het werken aan een multilateraal kader voor het behoud van erfgoed.

De regering streeft door bilaterale samenwerking met een aantal landen het duurzaam behoud en beheer van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) na. Daarnaast bevordert zij in multilateraal kader de totstandkoming van juridische waarborgen ten aanzien van internationale culturele samenwerking en het behoud van erfgoed.

Na te streven resultaten

• Landenspecifieke GCE beleidskaders voor Rusland, India en Indonesië ondertekenen;

• Goede, zorgvuldige selectie van GCE-projecten. Bij de beoordeling gelden de criteria van het raamwerk GCE (Kamerstuk TK 1999–2000, 27 032, nr. 2);

Instrumenten/activiteiten

Het ministerie van Buitenlandse Zaken streeft naar het afsluiten van landenspecifieke beleidskaders met de zeven geselecteerde partnerlanden voor het GCE, te weten de Russische Federatie, India, Indonesië, Suriname, Sri Lanka, Ghana en Zuid-Afrika. Voor Suriname, Sri Lanka, Ghana en Zuid-Afrika zijn deze kaders al ondertekend. Er wordt overleg gevoerd met relevante autoriteiten van de overige partnerlanden over de nog af te sluiten beleidskaders. Met Suriname zal worden gesproken over het herzien van het bestaande beleidskader. Alle bestaande beleidskaders zullen periodiek worden geëvalueerd. Ook zal het ministerie de ervaringen die daarmee worden opgedaan, monitoren. Het beoordelen van en adviseren over ingediende GCE-projecten behoort tot de permanente taken van het ministerie.

Daarnaast valt het onderhandelen, sluiten, ratificeren, toetsen en implementeren van multilaterale verdragen op cultureel gebied onder de activiteiten die invulling geven aan deze doelstelling. Het ministerie zal bijvoorbeeld onderhandelingen voeren over een instrument inzake de bescherming van culturele diversiteit en het ratificeren van het Tweede Protocol bij het UNESCO-verdrag uit 1954 inzake bescherming van cultureel erfgoed in het geval van gewapend conflict. Ook worden onderhandelingen gevoerd ten aanzien van restitutie of recuperatie van culturele kostbaarheden.

Middelen

Slechts een deel van de middelen van Unesco kunnen worden toegerekend aan de realisatie van deze doelstelling, aangezien de activiteiten van Unesco niet enkel in het kader staan van het behoud van cultureel erfgoed maar onder andere ook activiteiten op het gebied van de wetenschap.

Operationele doelstelling 3

Vergroten begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijze, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid.

Posten en departement zetten zich in voor het uitdragen van een positief en realistisch beeld van Nederland door zowel actieve woordvoering en voorlichting als door het onderhouden van goede contacten met media en relevante doelgroepen, waaronder opinieleiders. Omgekeerd probeert het ministerie van Buitenlandse Zaken door middel van voorlichtingsactiviteiten de aandacht voor internationale betrekkingen onder de Nederlandse bevolking te vergroten. Daarnaast verschaft het ministerie voorlichting over landen en reizen.

Na te streven resultaten

• Opzet en uitvoering programma publieksdiplomatie in een aantal prioritaire landen om ter plaatse het begrip voor Nederlandse standpunten en beleid te bevorderen;

• Toegenomen betrokkenheid van de burger bij Europese samenwerking en beter inzicht bij de burger in de wijze waarop Europa in het dagelijks leven relevant is;

• Toegenomen bekendheid met en betrokkenheid bij het ontwikkelingsbeleid van het Nederlandse publiek;

• Betere kennis en begrip bij het publiek over de consulaire dienstverlening van BZ.

Instrumenten/activiteiten

De publieksdiplomatie zal worden vormgegeven in landenspecifieke programma's, die met name door de posten zullen worden uitgevoerd. Binnen deze programma's wordt nadruk gelegd op vier thema's: Nederland in Europa, Vrede veiligheid en ontwikkeling, Internationaal recht en Water. Daarnaast wordt algemene informatie verstrekt over Nederland en over «typisch» Nederlands beleid op het gebied van bijvoorbeeld euthanasie, drugs, abortus, mensenhandel en het integratie-, asiel- en migratiebeleid. De instrumenten die in deze landenspecifieke publieksdiplomatieprogramma's worden ingezet zijn onder meer debatten, seminars, artikelen, lezingen, presentaties, evenementen, perscontacten en voorlichtingsactiviteiten. Daarnaast worden bezoekersprogramma's georganiseerd voor buitenlandse beleidsbeïnvloeders en opiniemakers in Nederland. Tevens wordt imago- en opinieonderzoek verricht, om de activiteiten beter toe te kunnen spitsen.

Om de betrokkenheid van de burger bij Europese samenwerking te vergroten en het inzicht te laten toenemen in de wijze waarop Europa in het dagelijks leven relevant is, is het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2004 een publiekscampagne gestart met de slogan «Europa. Best belangrijk». De campagne zorgt voor artikelen en programma's over Europa via mediaverbreding, het inzetten van commerciële communicatie als radio/TV-spots en advertenties en het onderhouden van de website www.bestbelangrijk.nl. Deze bewustwordingscampagne wordt in 2005 voortgezet.

Met betrekking tot het vergroten van de bekendheid met en de betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking wordt ingezet op een verbreding van de mediabenadering naar specifieke doelgroepen. Daarnaast zal meer worden gecommuniceerd over de behaalde resultaten via de bestaande kanalen als het tijdschrift Pauze (No Kidding), het op nieuwe leest geschoeide tijdschrift IS, internet en andere publicaties. Ook door publieke optredens van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en door actieve deelname aan manifestaties wordt geïnvesteerd in het draagvlak bij de Nederlandse bevolking. De afzonderlijke activiteiten in de campagnes met betrekking tot ontwikkelingssamenwerkingworden op regelmatige basis geëvalueerd.

Een ander gebied waarop actieve voorlichting en communicatie plaatsvindt is consulaire dienstverlening. Over dit onderwerp worden regelmatig persbriefings georganiseerd. Daarnaast heeft het ministerie preventieve publiekscampagnes ontwikkeld om reizigers zich goed voor te laten bereiden op een buitenlandse reis (Wijs op Reis) en hen te waarschuwen voor de gevolgen van het meenemen van drugs over de grens (Met Drugs over de Grens). In het verlengde hiervan neemt het ministerie van Buitenlandse Zaken deel aan beurzen als de vakantiebeurs en de expatbeurs. Daarnaast worden verschillende voorlichtingsbrochures uitgegeven.

De voorlichtingsuitgaven die betrekking hebben op de algemene informatievoorziening over het buitenlandbeleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland worden ook in dit artikel verantwoord.

Operationele doelstelling 4

Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland.

Nederland wil graag een goed gastheer zijn voor de 32 in Nederland gevestigde internationale organisaties en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Dit draagt bij tot een positief beeld van Nederland en een vergroting van de internationale statuur. Ook is het zo dat de stem van Nederland als gastland extra zwaar weegt bij beleidsvorming en bestuur van de betrokken organisatie. Dit geldt met name voor organisaties waarvan de hoofdzetel dan wel een belangrijke sub-vestiging in Nederland gevestigd is. Goed gastheerschap heeft ook een positieve invloed op de beeldvorming over Nederland bij de vele buitenlandse ambassades en consulaten in Nederland.

Na te streven resultaten

• Internationale organisaties en ambassades functioneren zo optimaal mogelijk in Nederland;

• Een nieuw beleidskader voor internationale organisaties wordt afgerond en geïmplementeerd in 2005;

• Goede uitvoering van internationale verplichtingen betrekking hebbend op het functioneren van internationale organisaties;

• De interdepartementale coördinatie en de infrastructuur is verbeterd ter ondersteuning aan de creatie van een aantrekkelijk vestigingsklimaat;

• De communicatie met de organisaties en met key-players/stakeholders, zoals de Nederlandse vertegenwoordigers in de besturen van de organisaties, is toegenomen.

Instrumenten/activiteiten

Als uitvloeisel van het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de IBO «beleidskader werving en opvang internationale organisaties in NL» wordt onder meer een interdepartementale structuur onder leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken opgezet als eerstverantwoordelijk en coördinerend departement. Daarnaast bevordert Buitenlandse Zaken een samenhangende aanpak met de gemeente Den Haag en andere instellingen voor infrastructurele aangelegenheden, zoals huisvesting van internationale organisaties, conferentiefaciliteiten, internationale scholen, medische voorzieningen in de regio Den Haag.

Er wordt een onderzoek gestart naar verbeterde registratie door Buitenlandse Zaken van de doelgroep, te weten medewerkers en familieleden van internationale organisaties en ambassades en consulaten. Dit is van belang om de Weense verdragen inzake diplomatieke en consulaire betrekkingen en de vele (zetel)overeenkomsten goed ten uitvoer te kunnen brengen. In dit kader wordt tevens geïnvesteerd in vergroting van de kennis van de uitvoerders van (zetel)overeenkomsten op alle niveaus opdat deze juist worden toegepast. Ook de externe beveiliging van internationale organisaties, ambassades en consulaten behoort onder het volkenrecht tot de verantwoordelijkheid van het gastland. De Nederlandse overheid geeft aan deze verantwoordelijkheid de vereiste invulling. In overleg met de ministeries van BZK en Justitie zal worden bezien of en hoe een grotere zichtbaarheid van maatregelen en een intensievere communicatie met betrekking tot veiligheidsaangelegenheden gerealiseerd kan worden.

Het beleidskader voor de internationale organisaties zal een belangrijk instrument zijn in de versterking van de «corporate identity» van Nederland als gastland. In samenhang daarmee zijn enkele specifieke activiteiten gepland gericht op verbetering van de communicatie, zoals reguliere bijeenkomsten op hoog niveau met de management teams van de internationale organisaties, het houden van «dossierhoudersconferenties» met de Nederlandse vertegenwoordigers in de besturen van de organisaties over gastlandaangelegenheden, het verder professionaliseren van de BZ Engelstalige website met informatie voor de doelgroep (www.minbuza.nl) en van andersoortige informatie en hernieuwde uitgave van de «Protocol-guides» voor de internationale organisaties en van de ambassades. Terugkoppeling over de wijze waarop de regering erin slaagt deze doelstelling tot uitvoering te brengen, zal het ministerie van Buitenlandse Zaken onder meer verkrijgen door onafhankelijke onderzoeken en contacten met de directies van internationale organisaties. Een beoordeling van de Nederlandse positie zal voorts kunnen plaatsvinden door middel van vergelijkingen met andere belangrijke gastlanden zoals Zwitserland en Oostenrijk.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen59 37248 50149 551133 86448 96948 41048 410
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal67 93167 66971 26570 92870 92870 92870 928
8.1Nederlandse cultuur14 61214 56413 05212 15212 15212 15212 152
8.2Cultureel erfgoed5 7414 6004 6004 6004 6004 6004 600
8.3Draagvlak Nederlands buitenlands beleid47 57848 50553 61354 17654 17654 17654 176
8.4Vestigingsklimaat internationale organisaties in Nederland0000000
        
Ontvangsten755755755755755755755
8.10Doorberekening Defensie diversen755755755755755755755

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 8 (x Euro miljoen) 2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 71,27 70,93 70,93 70,93 70,93
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven 71,27 70,93 70,93 70,93 70,93
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht87%61,6877%54,5426%18,2620%13,8810%7,09
5.complementair noodzakelijk0%0,000%0,000%0,000%0,000%0,00
6.bestuurlijk gebonden4%2,814%2,794%2,724%2,729%6,38
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma)5%4,089%6,2653%37,9053%37,9156%39,72
8.beleidsmatig nog niet ingevuld4%2,7110%7,3417%12,0523%16,4225%17,73
9.Totaal (=3)100%71,27100%70,93100%70,93100%70,93100%70,93

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Basis van het ICB is samenwerking met een aantal landen en regio's. Daarbij is enerzijds de stabiliteit van de bilaterale betrekkingen en wederzijdse interesses van invloed. Anderzijds is de efficiënte interdisciplinaire samenwerking tussen de culturele actoren in Nederland (instellingen, fondsen, et cetera), met beide ministeries (Buitenlandse Zaken en OCW) en de cultureel attachés op de posten medebepalend voor de uitkomsten en effecten van het beleid. Bij de bepaling van de effectbereiking, doelmatigheid en raming moet rekening gehouden worden met de volgende context:

• De feitelijke culturele uitwisselingen vinden plaats door het Nederlandse en buitenlandse veld;

• De vorm van de uitwisseling is afhankelijk van de omstandigheden in het land waarmee uitwisseling plaatsvindt;

• Een belangrijk deel van de HGIS-cultuurmiddelen is gedelegeerd naar fondsen en instellingen. Hier zijn in het verleden goede ervaringen mee opgedaan.

Het vergroten van steun, kweken van begrip, overdragen van kennis en versterken van draagvlak zijn doelstellingen die je door een heldere en consistente communicatie wilt bereiken. Communicatie is in die zin echter altijd ondersteunend van aard. Indien de boodschap of het onderwerp waarover gecommuniceerd wordt, of de omstandigheden waarin de communicatie plaatsvindt veranderen en bijvoorbeeld een negatieve lading krijgen, kan communicatie daar weinig meer aan doen dan uitleggen wat gebeurd is.

Voor het bereiken van de doelstellingen en behalen van de genoemde resultaten inzake een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Nederland is Buitenlandse Zaken in grote mate afhankelijk van andere spelers: veel maatregelen zullen liggen op het terrein van andere departementen en ook in de uitvoerende sfeer is de medewerking van betrokken partners essentieel.

Waar het gaat om zaken die zetelovereenkomsten raken, heeft ook de internationale organisatie een stem en moet deze instemmen met de voornemens van regeringsbeleid. In sommige gevallen, zoals met het Internationaal Strafhof, spelen de lidstaten van de organisatie eveneens een grote rol bij gastlandzaken.

Aan Buitenlandse Zaken de taak om op heldere consistente wijze met alle betrokkenen te communiceren om steun en vergroting van het draagvlak van de voorgestelde maatregelen te verkrijgen. Komt het op daadwerkelijke actie aan, bijvoorbeeld in de vorm van wijziging van wet- en regelgeving, dan bepalen andere departementen echter grotendeels de inhoud en het tempo.

Waar het gaat om (infrastructurele) zaken die «The Hague, legal capital of the world» raken is BZ eveneens afhankelijk van de gemeente Den Haag.

F. Evaluatieprogrammering

Operationele doelstellingTitel van de evaluatie200220032004200520062007
8.1 en 8.2Internationaal cultuurbeleid     X
8.1 en 8.2Cultuur en ontwikkelingX     
8.3Effectmeting Europa campagne (2 keer per jaar)   X  
8.4IBO internationale organisatiesX     

NIET-BELEIDSARTIKEL 9: GEHEIM

Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.

Niet-beleidsartikel 9 Geheim
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen0pmpmpmpmpmpm
        
Uitgaven0pmpmpmpmpmpm

NIET-BELEIDSARTIKEL 10: NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die samenhangen met de HGIS-indexering en onvoorziene uitgaven.

Niet-beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen2444 26557 77478 913103 561115 565134 003
        
Uitgaven:       
Uitgaven totaal2444 26557 77478 913103 561115 565134 003
10.1Nominaal en onvoorzien2444 26557 77478 913103 561115 565134 003

NIET-BELEIDSARTIKEL 11: ALGEMEEN

Dit artikel behandelt de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als het postennet. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en voorlichting.

Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de minister en de staatssecretarissen), de beleidsdirecties, de ondersteunende diensten, het uitgezonden personeel op de posten, inclusief themadeskundigen en het lokaal aangenomen personeel op de posten. Daarnaast worden in dit artikel de buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven verantwoord. Tevens zijn de uitgaven voor het post-actieve personeel van het ministerie opgenomen.

De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor de exploitatie van en investeringen in het departement in Den Haag en de posten in het buitenland. Hieronder vallen onder andere de verplichtingen en uitgaven voor huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten.

Op de personele en materiële kosten zijn de jaarlijkse (reguliere) loon-, prijs-, en koersontwikkelingen van toepassing. Deze ontwikkelingen dekt Buitenlandse Zaken af binnen de daarvoor in de HGIS getroffen voorziening. Loonkostenstijgingen vloeien met name voort uit afgesloten CAO's; de prijsstijgingen waarmee Buitenlandse Zaken te maken heeft passen binnen het kader van algehele (mondiale) inflatie. Daarnaast spelen koersfluctuaties tussen met name de euro en de Amerikaanse dollar een belangrijke rol.

Apparaatskosten

Dit jaar zijn de apparaatskosten per beleidsartikel niet opgenomen in de memorie van toelichting. Aan dit besluit liggen de hierna volgende redenen ten grondslag.

Al in de memorie van toelichting 2002 en 2003 is toegelicht dat de bijzondere structuur van het ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en regiodirecties op het departement, het precies toerekenenen van apparaatsuitgaven aan de respectievelijke beleidsartikelen verhindert. Daar waar andere departementen hele dienstonderdelen kunnen toeschrijven aan een beleidsartikel, werken medewerkers op de posten en regiodirecties van het ministerie van Buitenlandse zaken voor meerdere beleidsterreinen. Daarom is er in 2001 voor gekozen de apparaatskosten extracomptabel toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

Deze apparaatskostentoerekening wordt elk jaar gebaseerd op de tijdschatting van het aantal besteedde uren per beleidsartikel. Zoals gezegd, onder de oude begrotingsstructuur bleek deze schatting vaak moeilijk, onder de nieuwe structuur is dit niet anders. Voor de memorie van toelichting 2005 in het bijzonder geldt dat posten en directies laat in het jaar geïnformeerd zijn over de nieuwe structuur en gebrek aan ervaring met deze nieuwe begrotingsstructuur maakt een reële schatting vrijwel onmogelijk. Dit besef is leidend geweest voor de keuze in overleg met het ministerie van Financien om dit jaar de apparaatskosten per beleidsartikel niet op te nemen in de memorie van toelichting.

Kengetallen personeel en materieel
 2003200420052006200720082009
Personeel       
Loonkosten departement       
Gemiddelde bezetting1 9371 9701 9561 8911 8451 8151 815
Gemiddelde prijs57 88759 25560 19261 41162 31363 24463 244
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)112 127116 733117 735116 128114 967114 787114 787
        
Loonkosten posten (excl. themadeskundigen)       
Gemiddelde bezetting1 2311 2231 2961 2591 2331 2151 215
Gemiddelde prijs67 89980 53978 45480 30081 78482 97082 970
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)83 58498 499101 676101 098100 840100 809100 809
        
Loonkosten themadeskundigen (posten)       
Gemiddelde bezetting65777675747373
Gemiddelde prijs73 87574 92275 89576 85377 89278 95978 959
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)4 8025 7695 7685 7645 7645 7645 764
        
Totaal loonkosten ambt. Personeel       
Gemiddelde bezetting3 2333 2703 3283 2253 1523 1033 103
Gemiddelde prijs62 02167 58467 66269 14470 29571 33771 337
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)200 513221 001225 179222 990221 571221 360221 360
        
Vergoedingen       
Gemiddelde bezetting1 2961 3001 3721 3341 3071 2881 288
Gemiddelde kosten56 93958 80556 85857 30858 00258 78058 780
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)73 79376 44678 00976 44975 80975 70975 709
        
Lokaal personeel       
Gemiddelde bezetting2 0502 1501 9801 9752 0002 0002 000
Gemiddelde prijs33 92835 12434 97034 77335 25035 25035 250
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)69 55375 51669 24068 67770 50070 50070 500
        
Materieel       
Gemiddelde bezetting (inclusief attachés)5 5535 7205 6085 5005 4525 4035 403
Gemiddelde kosten45 77237 16436 75243 56240 59740 41838 635
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)254 172212 577206 108239 592221 337218 379208 727
        
Totaal toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000)598 031585 540578 536607 708589 217585 948576 296
        
Overige apparaatskosten* (x EUR1000)75 19285 67866 05649 83345 07448 07458 574
Totaal artikel 11 Apparaatsuitgaven (x EUR1000)673 223671 218644 592657 541634 291634 022634 870

* Overige apparaatskosten hebben o.a. betrekking op bedrijfsvoering posten, opleidingen, vernieuwing personeelsbeleid, wachtgelden en investeringen in automatisering. (Exploitatie automatisering valt onder materieel.)

** De derde rijksbrede efficiencytaakstelling is reeds verwerkt in de totaalstand van de apparaatsuitgaven. In afwachting van de nadere invulling is het te bezuinigen bedrag volledig ten laste van de post «overige apparaatsuitgaven» gebracht.

Budgettaire gevolgen van beleid

Niet-beleidsartikel 11 Algemeen
Bedragen in EUR10002003200420052006200720082009
Verplichtingen650 174677 128648 305657 794634 541634 022634 870
        
Uitgaven:       
        
Uitgaven totaal673 223671 218644 592657 541634 291634 022634 870
11.1Apparaatsuitgaven673 223671 218644 592657 541634 291634 022634 870
        
Ontvangsten128 232127 83375 83350 83350 83350 83350 833
11.10Diverse ontvangsten45 98872 83350 83350 83350 83350 83350 833
11.20Koersverschillen82 24455 00025 0000000

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In deze paragraaf komen alleen de ontwikkelingen op het terrein van de bedrijfsvoering aan de orde die van belang zijn in termen van risico's en daarmee samenhangende beheersingsmaatregelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen beleidsoverstijgende bedrijfsvoeringonderwerpen en bedrijfsvoeringonderwerpen met een directe relatie met één van de beleidsdoelstellingen.

Beleidsoverstijgende bedrijfsvoeringonderwerpen

Verbetering informatievoorzieningsfunctie en inbedding nieuw financieel management informatiesysteem

Na de wereldwijde invoering van het nieuwe informatiesysteem voor de financiële- en activiteitenadministratie (Piramide) in 2003, is veel aandacht besteed aan de verbreding en verdieping van de kennis van het systeem. Om het systeem optimaal te benutten blijft echter ook in 2005 verdere opbouw en organisatie van kennis en capaciteit nodig. Concreet houdt dit in het zo mogelijk verder doorvoeren van vereenvoudigingen (verbeteringen) in het systeem, (on-the-job) training en – waar noodzakelijk en mogelijk – «concentreren (centraal/regionaal)» van administratieve werkzaamheden. Verwacht mag worden dat eind 2005 het systeem is ingesleten en de voornaamste wijzigingen ten behoeve van de gebruikers zijn aangebracht.

BZ «in control»: aandacht voor risicomanagement

Het instrument risicoanalyse werd in 2002 in zowel de begrotingscyclus als de jaarplancyclus geïntroduceerd. Tot nog toe zijn de door posten en directies uitgevoerde risicoanalyses en daarop gebaseerde beheersingsmaatregelen nog wisselend van kwaliteit en uiteenlopend van aard. Belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren is dat de analyse zich meer richt op het identificeren van mogelijke knelpunten bij de uitvoering van beleid en zich niet louter beperkt tot financieel beheer. De introductie van meerjarige strategische plannen in de meeste partnerlanden biedt daarvoor goede aanknopingspunten. Bij het opstellen van deze plannen wordt namelijk gebruik gemaakt van een analysemodel waarbij zowel externe als interne kansen en risico's worden afgewogen.

De decentraal uitgevoerde risicoanalyses vormen een onderdeel van het management control systeem van BZ. Ook tal van andere centraal en decentraal beheerde instrumenten voor kwaliteitsborging, alsmede de auditprogrammering maken daar deel van uit. In 2005 zal dit instrumentarium verder worden gestroomlijnd. Vereenvoudiging en een scherpere kosten-batenafweging bij gesignaleerde risico's en beheersingsmaatregelen zijn daarbij uitgangspunten.

Kennis van de financiële functie

Het kennisniveau van de financiële functie blijft een punt van aandacht. De introductie van het financiële managementsysteem Piramide heeft dit niet eenvoudiger gemaakt. Ook de veranderende eisen op het gebied van financieel beheer ten gevolge van sectorale en macrosteun blijven de komende jaren extra investeringen vragen in de kwaliteit van (financiële) medewerkers. Dit is niet een kwestie van opleiding en training alleen. Dit vergt een aanpak voor kennismanagement waarin opleiding, toegang tot informatie(bronnen), vereenvoudiging van regelgeving en planning van personeelsbezetting met elkaar in relatie wordt gebracht.

Shared services center HRM

BZ bereidt zich voor – samen met andere ministeries – op de komst van een rijksbreed Shared Service Center voor de personeels- en salarisadministratie. BZ verwacht vooral een kwaliteitsverbetering en weinig tot geen toename van efficiency. Een punt van zorg is hierbij – naast uiteraard de personele gevolgen – de impact van de aansluiting van het SSC HRM op BZ als wereldwijd opererende organisatie, ondersteund door één geïntegreerd ERP-pakket voor onder andere financiële, personele en facilitaire aangelegenheden.

Introductie meerjarenplanning en vereenvoudiging jaarplancyclus

Door de introductie van Meerjarig Strategische Plannen in de meeste van de partnerslanden wordt beoogd de kwaliteit van de Nederlandse hulp te verbeteren. Daarnaast biedt het aanknopingspunten voor een inhoudelijke vereenvoudiging en verbetering van de planning & control-cyclus. In 2004 is een aantal maatregelen voorbereid om de Meerjarige Strategische Plannen in te bedden in de planning en controlcyclus. Enerzijds is er daarbij voor gewaakt om op hoofdlijnen eenduidigheid te handhaven, anderzijds is aan enkele OS-specifieke wensen ten aanzien van sturing en verantwoording tegemoet gekomen. Beoogde resultaten voor 2005 zijn:

Alle posten/directies hebben een vereenvoudigd jaarplan opgesteld;

In het merendeel van de partnerlanden is het Meerjarig Strategisch Plan een geïntegreerd onderdeel geworden van de beleidsplanning en -uitvoering.

Besluit over de wenselijkheid tot verdere uitrol van meerjarenplannen op basis van ervaringen met meerjarige planning in een aantal non-ODA posten.

Versterking monitoring en evaluatie

Monitoring en evaluatie draagt bij aan de verhoging van de kwaliteit van (de uitvoering van) beleid. Om ervoor te zorgen dat de beleidsinformatie in begroting en jaarverslag aan de geldende kwaliteitseisen voldoet en om het resultaatgericht sturingsmodel een impuls te geven, zijn verandering en versterking van de rol van monitoring en evaluatie nodig. In het kader van het opstellen van de onderhavige memorie van toelichting is er naar gestreefd om de evalueerbaarheid van de doelstellingen te vergroten en tot een beter dekkende evaluatieprogrammering te komen. In 2005 zullen de resterende «witte vlekken» in de programmering worden ingevuld. Bedoeling is dat de evaluatieprogrammering evenals de memorie van toelichting eens in de vier jaar systematisch wordt herzien. In de tussenliggende jaren kent de evaluatieprogrammering een voortrollend karakter.

Bedrijfsvoeringonderwerpen met een directe relatie met één van de beleidsdoelstellingen

Kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsvoering

Toetsing hulpmodaliteiten

De kern bij de beoordeling van macrosteun ligt in ex-ante toetsing op basis van in voorgaande periodes geleverde prestaties. De toetsing is breed omdat macrobeleid brede impact tracht te sorteren en daarom ook met een breed spectrum van risico's wordt geconfronteerd. In de track record toetsing worden beleids- en beheersrisisco's in onderlinge samenhang in kaart gebracht. Vanuit een blik terug (prestaties) en een blik vooruit (beleidsvoornemens) ontstaat een oordeel over de haalbaarheid van verschillende hulpmodaliteiten. Het track record wordt zodanig aangepast dat niet slechts toetsing van macrosteun, maar ook van andere hulpmodaliteiten mogelijk wordt. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van toetsingen in meer specifieke appreciatiekaders (PRSP, PFM, Ondernemingsklimaat), opdat overlap wordt vermeden en consistentie vergroot. Deze track records zullen per einde 2005 verplicht zijn voor alle partnerlanden. Al naar gelang behoefte zal staf worden getraind in het gebruik ervan.

Uitvoering van het Nederlandse vreemdelingenbeleid

Bij een teruglopend aantal asielverzoeken in Nederland zal het aantal (beleids)medewerkers dat zich met het opstellen van individuele en algemene ambtsberichten op het departement bezig houdt in de toekomst afnemen. Hetzelfde geldt voor medewerkers asiel en migratie op de posten. De mate waarin deze afname zich zal voordoen is afhankelijk van exogene factoren, zoals de vraag van het ministerie van Justitie. Gekoppelde bedrijfsvoeringbudgetten zullen naar verwachting navenant kunnen afnemen. De medewerkers asiel en migratie zullen mogelijk kunnen worden ingezet voor de terugkeerwerkzaamheden.

Het operationaliseren van de maatregel «Inburgering in land van herkomst» vereist personele en financiële capaciteit zowel op de posten als op het departement. Het organisatorisch klaarstomen van de posten voor het afnemen van taalexamens zal geschieden door een projectgroep onder leiding van een projectleider. Omdat in de nabije toekomst principiële keuzes zullen moeten worden gemaakt over de manier waarop de examenstructuur in het buitenland moet worden vormgegeven, blijven personele en financiële consequenties niet uit.

Om asielverzoeken tijdig en accuraat te kunnen beoordelen en de algemene kwaliteit van het asielbeleid te verbeteren is besloten extra aandacht aan het legalisatie- en verificatiebeleid te besteden. De verificatie van alle voor legalisatie aangeboden documenten zal op een budgetneutrale manier en marginaal geschieden door middel van registerchecks en identificerende vragen. Daartoe zal een vijftiental nog te identificeren risicolanden worden aangewezen. Voorafgaand aan definitieve invoering van de nieuwe procedure zal in alle risicolanden gedurende circa vier maanden op beperkte schaal worden proefgedraaid.

Het in ontwikkeling zijnde nieuwe geautomatiseerde visum informatiesysteem (NVIS) blijft een belangrijke aandachtspunt in de bedrijfsvoering. Het bepaalt in belangrijke mate het beschikbaar komen van meer managementinformatie. De totstandkoming van dit systeem is een complex project met wederzijdse afhankelijkheden tussen de ketenpartners en tussen Nederland en de Europese Unie. De verwachting is dat de implementatie van het systeem pas in de loop van 2006 zijn beslag zal krijgen.

Door beleidsontwikkelingen op het terrein van asiel en migratie krijgt BZ steeds meer verantwoordelijkheden te dragen in de uitvoering daarvan. Getracht zal worden om, in overleg met de ketenpartners, de beheerslast te beperken tot een aanvaardbaar niveau, zonder dat hierbij de kwaliteit van de uitvoering wordt aangetast. Inmiddels is het ministerie begonnen met verkenningen naar de mogelijkheden van verregaande geautomatiseerde ondersteuning van consulaire processen.

Europese Samenwerking en bedrijfsvoering

Het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie leidt tot een buitengewone beheerslast tot en met de eerste helft van het jaar 2005. Het extra werk dat beleidsdirecties verrichten tijdens het voorzitterschap zal zich mogelijk uitstrekken tot in 2005. Voorts zal Nederland gedurende de eerste helft van 2005 het inkomende Luxemburgse voorzitterschap waarnemen in landen waar Luxemburg geen diplomatieke vertegenwoordiging heeft. De centrale projectgroep voor organisatorische en logistieke aspecten op het departement van Buitenlandse Zaken zal voortbestaan tot 1 juli 2005 ter afwikkeling van het Nederlandse voorzitterschap.

AGENTSCHAPSPARAGRAAF

Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

1. Algemeen

De missie van het CBI is het duurzaam versterken van de concurrentiekracht van bedrijven uit OS-landen op de EU-markt door verbetering van bedrijfsinterne factoren. Borging van sociale- en milieuwaarden zijn een integraal onderdeel van het beleid en de activiteiten van het CBI.

De visie van het CBI is om herkend en erkend te worden als de leidende organisatie voor bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties in ontwikkelingslanden bij het verwerven van, consolideren en uitbreiden van marktpositie op de EU-markten. De strategie van het CBI omvat vier volgtijdelijke elementen: (1) de sectorkeuze, (2) de landenkeuze, (3) de keuze van kerncompetenties en (4) de in te zetten producten. Het CBI kiest voor de niet-traditionele sectoren waar ontwikkelingslanden toegevoegde waarde kunnen realiseren, te weten: (a) tuinbouw, bosbouw en visserij; (b) consumentenproducten (c) industriële producten; en (d) diensten. Bij de selectie van doellanden spelen onder andere het ondernemersklimaat, het inkomen per hoofd van de bevolking en sociale- en politieke factoren een rol. In haar ondersteuningsactiviteiten concentreert het CBI zich op vijf kerncompetenties: marktkennis, exportmarketing en -management, markttoegang, product(ieproces)adaptatie en kwaliteitszorg. De producten van het CBI worden door het ministerie ingezet om de beleidsdoelstellingen uit artikel 4 «Meer welvaart en minder armoede» te realiseren.

Een nadere toelichting op deze producten is opgenomen onder «5. begroting, baten». Sommige producten omvatten meerdere programma's. In 2004 zijn de in het kader van de producten te leveren resultaten geherdefinieerd. Voor de meerjarige programma's (het sectorale export ontwikkelingsprogramma en het «Business Support Organisation Development» programma) betekent dit dat niet meer jaarlijks tussentijds (op activiteitenniveau) worden afgerekend, maar dat de afrekening, en derhalve de toekenning van de baten, plaatsvindt op het moment dat de resultaten worden gerealiseerd. Door deze wijziging is er een optische trendbreuk ontstaan in de omvang van het onderhanden werk en de productie.

De concurrentiekracht van bedrijven uit ontwikkelingslanden op de Europese markten staat onder druk. Dit is onder andere een gevolg van de toenemende complexiteit van het zakendoen binnen Europa. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan de wet-, regel-, en normgeving van Europese instituties, nationale overheden, brancheorganisaties en NGO's. Ten einde de effectiviteit van de CBI-producten te blijven waarborgen is het daarom noodzakelijk om te investeren in de monitoring van marktontwikkelingen binnen de Europese Unie. Verder zal het netwerk van Europese relaties (importeurs, brancheorganisaties, et cetera) dat cruciaal is voor het exportsucces van de CBI-cliënten, worden uitgebreid. In het bijzonder geldt dit voor de EU-lidstaten die op 1 mei 2004 zijn toegetreden.

Het CBI streeft naar een continue groei van partnerschappen. Het doel is om per 2007 met 25 Bedrijfsondersteunende Organisaties en 1000 bedrijven in ontwikkelingslanden in partnerschap te zijn.

2. Baten en Lasten

Tabel 1 Meerjaren baten en lasten (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Baten       
opbrengst moederdepartement5 5786 15611 90916 80527 91014 88511 650
bijdrage moederdepartement m.b.t. ITC*1 5861 5861 5861 5861 5861 5861 586
opbrengst overige departementen0000000
opbrengst derden114260270275275275275
Rentebaten51757575757575
buitengewone baten4000000
exploitatiebijdrage0000000
Totaal baten7 3338 07713 84018 74129 84616 82113 586
        
Lasten       
Apparaatskosten       
*personele kosten1 0971 10020002 9004 8002 6002000
*materiële kosten4 4635 20010 05014 05023 25012 4509 900
Bijdrage ITC1 5861 5861 5861 5861 5861 5861 586
Rentelasten991010999
Afschrijvingskosten       
*materieel148138162165178135100
*immaterieel0000000
Dotaties voorzieningen21555555
Buitengewone lasten0000000
Totaal lasten7 3248 03813 81318 71629 82816 78513 600
        
Saldo van baten en lasten93927251836– 14

Baten

Opbrengsten moederdepartement

«Sectorale Exportontwikkeling»

Sectorale Exportontwikkeling wordt uitgevoerd via meerjarige programma's waaraan groepen gelijksoortige bedrijven uit verschillende ontwikkelingslanden deelnemen. De programma's kennen een wisselende start- en looptijd en richten zich op bedrijfsinterne factoren die bepalend zijn voor succesvol exporteren naar de EU. Aandacht kan hierbij ook uitgaan naar specifieke thema's zoals certificering, aangaan van strategische allianties, marktstandaarden en institutionele versterking.

Tabel 2 Sectorale Exportontwikkeling (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Productie/tot.kosten4349666 4699 86518 8208 6455 200
Kasmiddelen8 3877 2007 6007 7007 8007 9008 000
Aantal competente bedrijven74718713839615394
Aantal evaluaties13663

De doelstelling is bedrijven uit ontwikkelingslanden in staat stellen om als leverancier actief te worden of blijven op EU-markten en/of hun positie in de EU te versterken. Het resultaat van dit product is het aantal bedrijven dat competent is om te (blijven) exporteren naar de Europese markt. In 2005 zullen vijf programma's worden afgerond. Als resultaat van die vijf programma's zullen 187 competente bedrijven worden opgeleverd. Het betreft bedrijven die actief zijn op de markt voor (1) uitgangsmateriaal voor potplanten; (2) confectie; (3) fijne en speciale chemische producten; (4) medische artikelen en (5) toerisme.

Vijf programma's zullen worden afgerond, zes zullen in 2005 starten. De keuze van de nieuwe programma's vindt plaats op basis van een inschatting van de marktpotentie en dynamiek van de vraag in de EU, het potentieel van de ontwikkelingslanden, maximale toegevoegde waarde van de producten, de kostprijs en de risico's. Bij de keuze van de programma's zal het (beperkte) potentieel van Afrikaanse landen meewegen.

De gemiddelde kostprijs per competent bedrijf bedraagt EUR 49 500. Deze kostprijs verbergt een aanzienlijke variatie tussen de programma's als gevolg van de specifieke problematiek van de sector en/of regio waarvoor het programma is ontworpen. Doelmatigheidswinst wordt onder andere gevonden door de programma's regionaal te clusteren en per land te werken met een minimaal aantal deelnemers. In de nieuw te starten programma's zal in een vroeg stadium als regel van elk deelnemend bedrijf een bijdrage ad EUR 1000 worden geïnd. Het beoogde effect is het verhogen van het commitment van de deelnemende bedrijven. In 2005 wordt het ICT-programma geëvalueerd.

«Business Support Organisation Development» (BSOD)

Business Support Organisations zijn organisaties die het lokale bedrijfsleven ondersteunen bij het exporteren naar de Europese Unie. In het kader van dit product ondersteunt het CBI dergelijke organisaties bij het verwerven van competenties die cruciaal zijn bij die ondersteuning van het lokale bedrijfsleven.

Tabel 3 Business Support Organisation Development (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Productie/tot.kosten05004501 7503 700650860
Kasmiddelen1 1561 0601 80020002 2002 4002 600
Competentiegebieden01171524
Evaluaties0117423

De doelstelling is om «Business Support Organisations» (BSO's) in CBI-doellanden in staat te stellen effectieve dienstverlening aan te bieden aan het lokale bedrijfsleven dat wil exporteren naar de Europese Unie. Het resultaat (de Q) is het aantal competentiegebieden waarop één of meer BSO's de kennis en vaardigheid hebben om het naar de Europese markt exporterende bedrijfsleven effectief te ondersteunen. In 2005 zal een «train de consultant» module worden opgeleverd bij drie BSO's in Centraal Amerika: Agrexpront (Guatemala), Cadexco (Costa Rica) en Coexport (El Salvador). In totaal zijn 27 consultants opgeleid die bedrijven kunnen ondersteunen bij het exporteren naar de Europese Unie.

Met ongeveer vijftien BSO's in ontwikkelingslanden zal in partnerschap worden samengewerkt bij het opbouwen van handelsbevorderingscapaciteit. Vanaf 2005 is er een sterke toename van het aantal activiteiten in uitvoering bij BSO's in Sub Sahara Afrika en Noord Afrika. Zo zal in Kenia, Tanzania en Uganda worden geïnvesteerd in een regionaal programma dat als doel heeft lokale trainingscapaciteit op te bouwen op het gebied van exportmarketing en -management.

In 2005 zal het hierboven genoemde «train-de-consultant» programma in Centraal Amerika worden geëvalueerd.

«Marktinformatie»

In het kader van dit product wordt informatie over de marktontwikkelingen binnen Europa beschikbaar gesteld aan de doelgroep. Dit geschiedt in de vorm van marktstudies, handleidingen, prognoses et cetera. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de zogenaamde non-tarifaire handelsbelemmeringen.

Tabel 4 Marktinformatie (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Productie/tot.kosten2 0901 5001 7001 8001 90020002000
Kasmiddelen2 0801 5001 7001 8001 90020002000
Marktinformatie-eenheden (MIE)113 000153 000170 000185 000200 000215 000215 000
Kostprijs per MIE1810109,79,59,39,3
Aantal Evaluaties       

De doelstelling van het product Marktinformatie is om exporteurs en BSO's in de CBI-doellanden te laten beschikken over relevante informatie over trends, structuur, kenmerken en vereisten van de EU-markt voor de voor hen meest relevante productsectoren. Het resultaat (de Q) is het aantal marktinformatie-eenheden dat door exporteurs en BSO's in de CBI-landen wordt ontvangen. Het gaat hierbij zowel om hardcopies in de vorm van onder andere magazines en gidsen, cd-roms als downloads van documenten via de CBI-website en de AccessGuide. De AccessGuide is een elektronische database van non-tarifaire handelsbelemmeringen. In 2005 zullen in totaal 170 000 marktinformatie-eenheden (MIE) worden opgeleverd. Dit is een stijging van 70 procent ten opzicht van de in 2003 gedane prognose.

In 2004 zal de kostprijs met 45 procent dalen als gevolg van een toename in de distributie van marktinformatie in combinatie met lagere productiekosten door onder andere het overstappen op goedkopere informatiedragers (cd-roms, CBI-website). Ook in de komende jaren zal de kostprijs gestaag, hoewel minder spectaculair, dalen.

In 2005 zal het gehele product wederom worden geëvalueerd. Er zal worden gemeten in hoeverre de ontvangers daadwerkelijk kennis hebben van de verstrekte informatie (norm: minimaal 75 procent van de ontvangers), hoe de informatie wordt gewaardeerd (norm: minimaal een acht op een schaal van tien) en in welke mate de informatie heeft bijgedragen aan de vergroting van de kennis over de EU markt (norm: 75 procent van de lezers).

«Bedrijfsbemiddeling»

Het CBI beheert een database met betrouwbare en competente bedrijven uit ontwikkelingslanden die in contact willen komen met afnemers in de Europese Unie. Veel van deze bedrijven hebben deelgenomen aan sectorale ontwikkelingsprogramma's. Op het internet is een virtuele ontmoetingsplaats gecreëerd voor afnemers en exporteurs.

Tabel 5 Bedrijfsbemiddeling (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Productie/tot.kosten353400300300300300300
Kasmiddelen353400300300300300300
Bemiddelde Exporteurs400300400450500500500
Kostprijs 1 335750670600600600

De doelstelling van het product Bedrijfsbemiddeling is om zakelijke relaties tot stand te brengen tussen bedrijven in de CBI-doellanden en het importerende bedrijfsleven in de EU. Het resultaat (de Q) is het aantal exporteurs dat een geslaagd contact heeft met een importeur. Als indicator voor geslaagd contact geldt dat er een eerste directe informatie-uitwisseling tussen exporteur en importeur heeft plaatsgevonden. Het aantal bemiddelde exporteurs is 400 in 2005.

Het product bedrijfsbemiddeling centreert zich op de daartoe ingerichte faciliteit op de CBI-website waarop in een besloten omgeving zorgvuldig geselecteerde exporteurs uit de CBI-landen en importeurs uit de EU zakelijke contacten kunnen leggen. De activiteiten die ondernomen zullen worden zijn het actueel houden van de bestandsgegevens, het vergroten van het aantal deelnemers met 150 exporteurs en 250 importeurs en de daarmee gepaard gaande activiteiten op het gebied van acquisitie, selectie en relatieopbouw/beheer met importeurs en importeursverenigingen.

In 2004 is de kostprijs relatief hoog als gevolg van opstartproblemen en de benodigde aanvangsinvesteringen onder andere voor importeursacquisitie en public relations. Door het verder tot wasdom komen van dit product, wordt nagenoeg een halvering van de kostprijs en daarmee aanzienlijke doelmatigheidswinst verwacht. Deze trend zal zich in de komende jaren geleidelijk aan voortzetten.

Het product bedrijfsbemiddeling zal in 2006 worden geëvalueerd. Oorspronkelijk stond een evaluatie voor 2005 gepland. Vanwege de aanloopproblemen in 2003 zullen de te meten effecten in 2005 te weinig significant zijn.

«Human Resource Development»

In het kader van dit product verstrekt het CBI trainingen aan medewerkers van exporterende bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties. De trainingen vinden zowel in Europa als in derde wereldlanden plaats. De trainingen zijn markt- of themaspecifiek.

Tabel 6 Human Resource Development (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Productie/tot.kosten2 24120002 2002 3002 4002 5002 500
Kasmiddelen2 21220002 2002 3002 4002 5002 500
Aantal BSO-deelnemers410370395420420420420
Kostprijs BSO-deelnemer3,93,83,73,73,73,73,7
Aantal bedrijfsdeelnemers610594738746846946946
Kostprijs bedrijfsdeelnemer1,11,01,01,01,01,01,0
Evaluaties2031211

De doelstelling van het product Human Resource Development is om kennis en vaardigheden over te dragen op het gebied van exporteren naar de EU. De kennisoverdracht vindt plaats door middel van training aan medewerkers van bedrijfsondersteunende organisaties en van bedrijven in ontwikkelingslanden die verantwoordelijk zijn voor exporteren of exportbevordering. Het resultaat (de Q) is het aantal getrainde personen. In 2005 worden 395 medewerkers van BSO's getraind en 738 medewerkers van bedrijven. Het CBI beoogt dat de deelnemers tevreden zijn over de training en dat het geleerde direct toepasbaar is in hun (dagelijkse) exportbevorderende werkzaamheden.

De gemiddelde kostprijs daalt met 2,6 procent. In 2005 evalueren we drie trainingprogramma's en in de periode 2006–2009 vijf programma's.

«Bijdrage aan het ITC»

Het International Trade Centre in Genève is het technische assistentie agentschap van de WTO en UNCTAD voor operationele en bedrijfsgeoriënteerde aspecten van de handelsontwikkeling. Het CBI is budgethouder voor het ITC en werkt in meerdere opzichten nauw samen met het ITC. Volgens planning zal in 2005 een multi-donor evaluatie van het ITC zijn afgerond. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal worden bepaald of en op welke wijze de Nederlandse relatie met het ITC in de toekomst vorm zal krijgen.

Tabel 7 Bijdrage ITC (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Kasmiddelen1 5861 5861 5861 5861 5861 5861 586

Nederland draagt via het International Trade Centre in Genève bij aan het opbouwen van exportcapaciteit van ontwikkelingslanden. Fondsen die beschikbaar gesteld worden via het ITC worden gebruikt voor, in het bijzonder, de opbouw van regionale handelscapaciteit.

«Overige»

In deze categorie vallen een aantal activiteiten van het CBI die niet rechtstreeks zijn te koppelen aan één van de bovengenoemde producten. Het betreft onder andere adviseringsactiviteiten en activiteiten op het gebied van public relations en innovatie.

Tabel 8 Overige (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Kasmiddelen459790790790790790790

Overige baten

Opbrengsten van derden hebben betrekking op bijdragen van bedrijven en BSO's uit ontwikkelingslanden aan de diverse programma's. Deze bijdragen hebben als doel de betrokkenheid bij de programma's te vergroten. De rentebaten komen voort uit het gebruik van de rekening courant bij de RHB en het gebruik van mogelijk depositofaciliteit van het ministerie van Financiën. Het rentepercentage wordt vastgesteld door ditzelfde ministerie.

Lasten

De omvang van de personele formatie wijzigt niet. Voor 2005 wordt het aantal fte's op 32 geraamd, onderscheiden in 22 ambtenaren en tien inhuurkrachten. De gemiddelde kosten per medewerker bedragen EUR 56 000. De hoogte van de personele kosten wordt bepaald door het productieniveau en door prijs- en volumeontwikkelingen. Het meerjarige karakter van twee producten draagt ervoor zorg dat niet alle uitgaven ook in hetzelfde jaar als productiekosten worden opgenomen. Directe materiële kosten zijn de kosten ten behoeve van de gerealiseerde productie. In 2005 worden deze kosten op EUR 10 miljoen geraamd. Onder kosten vallen ook de verantwoorde bijdragen aan het International Trade Center ten behoeve van het Netherlands Trust Fund en het Global Trust Fund. Indirecte materiële kosten zijn kosten die niet direct aan een product toe te rekenen zijn. De grootste post betreft huisvestingskosten (EUR 250 000). De afschrijvingstermijnen bedragen voor verbouwingen vijf jaar, voor inventaris vijf jaar en voor automatisering drie jaar. In 2005 bedragen de totale afschrijvingskosten EUR 162 000. Geraamd is een jaarlijkse dotatie aan de voorziening voor dubieuze debiteuren. Deze voorziening is bedoeld voor de opvang van het risico van wanbetaling door contractpartijen uit onder andere ontwikkelingslanden. Rentelasten komen voort uit het gebruik van de rekening courant bij de RHB en het gebruik van de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën.

3. Vermogensontwikkeling

Tabel 9 Overzicht vermogensontwikkeling (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
1.Eigen vermogen 1/1354363402429454472508
        
2.Saldo van baten en lasten93927251836– 14
        
3a.Uitkering aan moederdepartement0000000
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen0000000
3c.Overige mutaties0000000
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen0000000
        
4.Eigen vermogen 31/12363402429454472508494

Toelichting op de vermogensontwikkeling

In het risicobeleid van het CBI wordt aangegeven welke risico's worden gedekt door het CBI. Risico van wanbetaling wordt gedekt door een voorziening; overige risico's waarvan het CBI risico-eigenaar is, worden gedekt uit de exploitatiereserve.

4. Kasstroomoverzicht

Tabel 10 Kasstroomoverzicht 2005 (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
1.Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito)2 83288141181202208239
        
2.Totaal operationele kasstroom– 2 478100100100100100100
        
3a.–/– totaal investeringen– 185– 70– 90– 50– 90– 110– 110
3b.+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3.Totaal investeringskasstroom– 185– 70– 90– 50– 90– 110– 110
        
4a.–/– eenmalige uitkering aan moederdepartement       
4b.+/+ eenmalige storting door moederdepartement       
4c.–/– aflossingen op leningen– 81– 47– 60– 79– 94– 68– 78
4d.+/+ beroep op leenfaciliteit070905090110110
4.Totaal financieringskasstroom– 812330– 29– 44132
        
5.Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand EUR 0,5 miljoen)88141181202208239261

Toelichting

Operationele kasstroom

De positieve operationele kasstroom uit 2002 van EUR 2,8 miljoen is in 2003 bijna geheel gebruikt voor productie in onderhandenwerken. Voor 2004 en volgende jaren is een stabiele situatie ontstaan met een kleine positieve operationele kasstroom. In deze operationele kasstroom is verwerkt de te ontvangen kasmiddelen van opdrachtgever DGIS ten behoeve van alle producten. Deze bedragen zijn vermeld in tabel 11 en zijn gelijk aan de som van de kasmiddelen zoals vermeld in tabel 2 t/m 8.

Tabel 11 Ontvangen kasmiddelen van opdrachtgever DGIS (bedragen in EUR1000)
 2003200420052006200720082009
Kasmiddelen13 77614 53615 97616 47616 97617 47617 776

Toelichting

De investeringskasstroom omvat hoofdzakelijk vervangingsinvesteringen. Daarnaast is er een klein bedrag gereserveerd voor kleine investeringen in computerapparatuur en inventaris. De financieringskasstroom behelst de mutaties in de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën. CBI heeft als doelstelling al haar investeringen te financieren met deze leenfaciliteit. Per 1 januari 2004 was 40 procent van de investeringen gefinancierd met deze leenfaciliteit.

5. Doelmatigheid

Ten einde beter sturing te kunnen geven aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van het agentschap is in 2003 besloten om te gaan werken met de systematiek van de Balanced Score Card. In dat kader zijn begin 2004 een aantal zogenaamde kritische succesfactoren, inclusief daarbij behorende normen, geformuleerd. Gedurende het jaar 2004 zal deze normstellingen worden gekalibreerd en ervaring worden opgedaan met dit systeem van meten. Hieronder vindt u de huidige stand van zaken met betrekking tot de kritische succesfactoren en normstelling.

 Norm
KostprijsZie toelichting producten
Goedkeurende accountantsverklaringJa
Percentage directe product uren> 70%
LiquiditeitenbeheerConform planning
Klanttevredenheid (schaal 1–10)> 7,5
UitvalpercentageNog nader te bepalen
Uren opleiding per medewerkerGemiddeld 30 uren
Ziekteverzuim< 6,7%
Ingehuurde expertise: periode betrokkenheid bij CBINog nader te bepalen
Ingehuurde expertise: waarderingscijfer> 7,5
Innovatie uren per medewerkerGemiddeld 50 uren

Bovenstaande normen zijn onder andere gebaseerd op landelijke gemiddelden, de eerste metingen en extrapolatie van die metingen. Vanaf 2005 zal worden gewerkt met meerjarige streefcijfers voor de gekalibreerde kritische succesfactoren.

VERDIEPINGSBIJLAGE

Beleidsartikel 1: Versterkte internationale rechtsorde en eerbiedigingmensenrechten

1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 82 38455 50254 59754 09253 813 
nieuwe mutaties 00000 
Stand ontwerpbegroting 2005116 62782 38455 50254 59754 09253 81353 813
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 94 72375 44359 15458 64358 364 
nieuwe mutaties 00000 
Stand ontwerpbegroting 200588 47194 72375 44359 15458 64358 36458 364

Beleidsartikel 2: Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur

2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 423 951490 255430 532422 462410 350 
nieuwe mutaties 26 00026 00025 00025 00025 000 
Stand ontwerpbegroting 2005441 294449 951516 255455 532447 462435 350410 350
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 438 150498 338448 857419 834416 530 
nieuwe mutaties 26 00026 00025 00025 00025 000 
Stand ontwerpbegroting 2005416 866464 150524 338473 857444 834441 530416 530

Toelichting

Het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) wordt incidenteel opgehoogd met EUR 1 miljoen (2004 en 2005) in verband met de crisis in Irak. Het gaat om extra uitgaven in het kader van zowel wederopbouw als het terugbrengen van stabiliteit.

Voor de wederopbouw in Sudan wordt vanaf 2005 EUR 100 miljoen gereserveerd in tranches van EUR 25 miljoen per jaar. Hiervan zal een substantieel bedrag geoormerkt worden voor Darfur.

Voor de incidentele verhoging in 2004 met EUR 25 miljoen extra middelen zal ruim EUR 10 miljoen gebruikt worden voor de Nederlandse bijdragen aan de zogenaamde Consolidated Appeals van de VN, met name voor de appeals voor de regio van de Grote Meren, West-Afrika en Sudan. Met name de zeer ernstige humanitaire situatie in Sudan vereiste reeds substantiële extra inspanningen. Daarnaast zal aandacht worden geschonken aan de hongerdreiging ten gevolge van de droogte in Kenia en aan voedseltekorten in diverse andere delen van Afrika.

2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur
Opbouw ontvangsten (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 256256256256256 
nieuwe mutaties 00000 
Stand ontwerpbegroting 2005284256256256256256256

Beleidsartikel 3: Versterkte Europese samenwerking

3 Versterkte Europese samenwerking
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 5 771 2136 512 5296 760 1086 829 0706 829 070 
nieuwe mutaties – 81 692– 128 91399 684158 965333 612 
Stand ontwerpbegroting 20055 611 2805 689 5216 383 6166 859 7926 988 0357 162 6827 342 137
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 5 856 3336 610 9146 851 9936 935 9556 935 859 
nieuwe mutaties – 81 692– 108 913124 684188 965357 736 
Stand ontwerpbegroting 20055 724 3155 774 6416 502 0016 976 6777 124 9207 293 5957 473 050

Toelichting

De mutaties hangen samen met de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie (zie hieronder). Daarnaast is in 2004 naar het ministerie van Binnenlandse Zaken een bedrag van EUR 830 000 overgeheveld voor extra vervoersbegeleiding van ministeriële delegaties in het kader van het kader van het EU-voorzitterschap. Dit bedrag wordt gefinancierd uit het centrale voorzitterschapsbudget.

Daarnaast wordt de Nederlandse contributie aan het 9e Europees ontwikkelingsfonds wordt voor de jaren 2005–2008 een extra bedrag van circa EUR 25 miljoen meerjarig gereserveerd. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij zich inspant om binnen vijf jaar het 9e EOF volledig te committeren, wat een stijging van de contributies tot gevolg zal hebben. Gezien de verwachte gunstige effecten van de hervorming van de diensten van de Commissie en met name de effecten van de decentralisatie van de diensten naar de ACS-landen is deze aanname realistisch.

3 Versterkte Europese samenwerking
Opbouw ontvangsten (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 425 851456 408479 318503 975487 250 
nieuwe mutaties 3 6492 09268277543 073 
Stand ontwerpbegroting 2005426 179429 500458 500480 000504 750530 323557 367

Toelichting

De mutaties hangen samen met de perceptiekostenvergoedingen (inning landbouwheffingen en invoerrechten) in verband met de EU-afdrachten (zie ook hieronder).

EU-afdrachten Nederland

Tabel 3 geeft de verwachte ontwikkeling weer van de Nederlandse afdrachten aan de EU tot en met 2008. Het totaal van de afdrachten aan de Europese Unie neemt in de loop van de jaren toe, doordat de uitgaven van de EU conform de Financiële Perspectieven van Berlijn tot en met 2006 toenemen (de ramingen voor 2007 en 2008 betreffen een extrapolatie). Het belangrijkste gedeelte van de stijging is toe te schrijven aan het bedrag dat vanaf 2004 beschikbaar is gesteld voor toetreding van de landen in Midden- en Oost-Europa tot de EU.

Ingevolge het nieuwe Besluit Eigen Middelen, dat per 1 maart 2002 van kracht is, treedt vanaf 2002 een verschuiving op van de traditionele eigen middelen (landbouwheffingen en invoerrechten) en de BTW-afdrachten naar de BNP-afdrachten. Conform het Besluit Eigen Middelen zijn de perceptiekostenvergoedingen voor het heffen van de landbouwheffingen en invoerrechten verhoogd, is het maximum heffingspercentage voor de BTW-afdrachten verlaagd en geldt een korting op de financiering van de VK-compensatie voor Nederland, Duitsland, Zweden en Oostenrijk.

Voor het jaar 2005 is de raming van de afdrachten gebaseerd op de totale EU-uitgaven volgens de ontwerpbegroting 2005 van de EU. Voor 2006 worden de financiële perspectieven in betalingskredieten als uitgangspunt genomen. Voor de jaren daarna is een reëel constant niveau van de Financiële perspectieven van 2006 verondersteld.

Tabel 3: Nederlandse afdrachten aan de EU, in mln euro's
 200320042005200620072008
Uitgavenkant      
5.1BNP-afdracht2 6813 2603 8134 1844 1894 235
5.2BTW-afdracht1 196630715734758784
5.3Landbouwheffingen328245245240240240
5.4Invoerrechten1 3821 4771 5911 6821 7811 885
       
Totaal EU-afdrachten(bruto)5 5865 6126 3646 8506 9697 143
Ontvangstenkant      
5.21Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen826161606060
5.22Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten344368397420445470
       
Totaal perceptiekostenvergoedingen426430459480505530
Totaal EU-afdrachten(netto)5 1605 1825 9056 3606 4646 613

Tabel 4 geeft een toelichting op de mutatie van de Nederlandse afdrachten aan de EU tussen Miljoenennota 2004 en Miljoenennota 2005.

Het BNP middel is in 2004 ligt neerwaarts bijgesteld, met name als gevolg van onderuitputting van de begroting 2003. Voor 2005 is het BNP-middel neerwaarts bijgesteld als gevolg van het relatief lage niveau van de betalingskredieten in de EU-begroting 2005 ten opzichte van de financiële perspectieven.

De BTW-afdracht is als gevolg van de lagere BTW-grondslag, veroorzaakt door lager consumptiegroei in Nederland, licht neerwaarts bijgesteld.

De Landbouwheffingen en invoerrechten zijn nauwelijks aangepast ten opzichte van de Miljoenennota 2004.

Tabel 4: Verticale toelichting Nederlandse EU-afdrachten, in mln euro's
 200320042005200620072008
(1) MJN 2004 Totaal EU-afdrachten(bruto)5 5225 6936 4936 7416 8106 810
       
mutaties:      
5.1BNP-afdracht92– 77– 14585132177
5.2BTW-afdracht– 107– 20– 34– 41– 45– 20
5.3Landbouwheffingen981515101010
5.4Invoerrechten– 191354662166
(2) Totaal mutaties64– 81– 129– 100– 159– 334
       
(3=1+2) MJN 2005 Totaal EU-afdrachten(bruto)5 5865 6126 3646 8406 9697 143
(4) MJN 2004 Totaal perceptiekostenvergoedingen408427447467487487
       
Mutaties:      
5.21Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen2444333
5.22Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten– 6– 18111541
(5) Totaal mutaties19312141843
       
(6=4+5) MJN 2005 Totaal perceptiekostenvergoedingen426430459480505530
       
(7=3–6) MJN 2005 Totaal EU-afdrachten(netto)5 1605 1825 9056 3606 4646 613

Beleidsartikel 4: Meer welvaart en minder armoede

4 Meer welvaart en minder armoede
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 582 552616 263823 473922 969926 325 
nieuwe mutaties 336 358– 89 321– 143 555– 197 618– 199 736 
Stand ontwerpbegroting 2005544 087918 910526 942679 918725 351726 5891 086 503
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 888 768947 305978 998962 653997 549 
nieuwe mutaties 337 858– 87 321– 143 055– 196 918– 186 403 
Stand ontwerpbegroting 20051 059 5321 226 626859 984835 943765 735811 1461 156 453

Toelichting

De mutaties op dit artikel hangen voornamelijk samen met de doelstelling «armoedebestrijding». De verhoging in 2004 is vooral het gevolg van de neerwaartse bijstelling van de EKI-toerekening met EUR 300 miljoen, welke op het sub-beleidsartikel «armoedebestrijding» is geparkeerd. De verlagingen vanaf 2005 hangen voor een bedrag van circa EUR 100 miljoen samen met een neerwaartse BNP-bijstelling voor de jaren 2004 tot en met 2008, welke heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling op sub-beleidsartikel 4.2. Verder is vanaf 2006 een bedrag van EUR 50 miljoen overgeheveld naar sub-beleidsartikel 5.4 «HIV/aids» en is vanaf 2007 een bedrag van EUR 60 miljoen overgeheveld naar sub-beleidsartikel 5.1 «Onderwijs».

Daarnaast wordt, in het licht van de motie-Ferrier, vanaf 2006 de Nederlandse bijdrage aan UNDP structureel verlaagd met circa EUR 1 miljoen. Naast genoemde verlagingen wordt voor de jaren 2008 en 2009 het verwachte aandeel van de Nederlandse bijdrage in de nieuwe IFAD VII Ronde in de begroting opgenomen. Dit leidt tot een verhoging van sub-beleidsartikel 4.2 met respectievelijk EUR 13,3 miljoen en EUR 15,3 miljoen. De kasramingen van de nieuwe IFAD VII ronde zijn een extrapolatie van het huidige niveau, waarbij de verplichting echter over drie jaar wordt uitgesmeerd conform de IFAD-standaard.

Op grond van de goede kwaliteit van de ingediende voorstellen voor het Programma Thematische Medefinanciering is het voor TMF-ronde 2005–2008 beschikbare bedrag verhoogd met in totaal EUR 14,5 miljoen. In de jaren 2005–2007 gaat het om een stijging ten opzichte van het oorspronkelijk begrote bedrag van jaarlijks EUR 36 miljoen. In 2008 gaat het om een daling van EUR 4,8 miljoen.

4 Meer welvaart en minder armoede
Opbouw ontvangsten (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 64 13315 09113 92813 77513 775 
nieuwe mutaties 00000 
Stand ontwerpbegroting 200538 62964 13315 09113 92813 77513 77513 775

Beleidsartikel 5: Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

5 Toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 655 711586 4752 902 732713 875810 446 
nieuwe mutaties – 661 18422 058107 662106 662 
Stand ontwerpbegroting 2005341 124655 645587 6592 924 790821 537917 108917 108
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 1 053 3381 202 6921 267 5211 431 3651 442 707 
nieuwe mutaties – 280– 6 82445 06599 99398 993 
Stand ontwerpbegroting 20051 101 6651 053 0581 195 8681 312 5861 531 3581 541 7001 541 700

Toelichting

De mutaties binnen beleidsartikel 5 zijn de resultante van enkele verhogingen en enkele verlagingen. Sub-beleidsartikel 5.1 «Onderwijs» is vanaf 2007 verhoogd met EUR 60 miljoen. Deze verhoging houdt voor 2007 verband met de Nederlandse bijdrage aan het Education for All Fast Track Initiative (FTI).

Daarnaast zal het budget voor operationele doelstelling 5.4 vanaf 2006 met EUR 50 miljoen worden verhoogd. Hiervan is EUR 45 miljoen bestemd voor het Global Fund to Fight Aids, Tuberculose and Malaria en de resterende EUR 5 miljoen voor de op te richten Global Commodity Facility.

In 2005 en 2006 wordt het budget van het STUNED-beurzenprogramma met EUR 1,8 miljoen verhoogd. Het STUNED-beurzenprogramma heeft als doel de professionaliteit van mid-career Indonesiërs die werkzaam zijn bij de overheid, universiteiten en de particuliere sector te verhogen door beurzen te verlenen voor post-graduate opleidingen aan Nederlandse instellingen van hoger onderwijs. Het programma wordt uitgebreid met een faciliteit waarbij Nederlandse expertise wordt ingezet voor opleidingsprogramma's op maat, die direct aansluiten bij behoefte aan versterkte capaciteit op beleidsniveau.

In 2006 en 2007 wordt een bedrag van EUR 2,3 miljoen beschikbaar gesteld voor de programma's Renewable Energy Support Programme en het Biodiversity Sector Support Programme in Nepal. Om kapitaalverlies te voorkomen en continuïteit te waarborgen worden deze programma's overgedragen aan SNV. Nepal staat niet meer op de lijst van partnerlanden waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt. De neerwaartse bijstellingen in het MFO-budget in de jaren 2005–2009 (met circa EUR 9,4 miljoen per jaar) hangen samen met aanpassingen van het totale ODA-budget als gevolg van bijstellingen van het BNP. Daarnaast daalt het budget voor het communicatieprogramma vanwege overdracht naar TMF.

Beleidsartikel 6: Beter beschermd en verbeterd milieu

6 Beter beschermd en verbeterd milieu
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 320 564208 592330 005259 816319 705 
nieuwe mutaties – 14– 14– 31– 14– 37 
Stand ontwerpbegroting 2005229 856320 550208 578329 974259 802319 668319 668
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 252 434278 123305 704327 574360 536 
nieuwe mutaties – 15– 15– 10– 6– 6 
Stand ontwerpbegroting 2005237 645252 419278 108305 694327 568360 530360 530

Toelichting

De marginale mutaties hangen samen met valutamutaties bij het Verwoestijningsverdrag.

Beleidsartikel 7: Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer

7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 140 360138 608138 825139 000139 080 
nieuwe mutaties – 22 703– 4 840– 2 380– 4 909– 13 268 
Stand ontwerpbegroting 2005171 096117 657133 768136 445134 091125 812125 812
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 140 360138 608138 825139 000139 125 
nieuwe mutaties – 22 703– 4 840– 2 380– 4 909– 13 268 
Stand ontwerpbegroting 2005170 958117 657133 768136 445134 091125 857125 857

Toelichting

De toerekening van eerstejaarsopvang van asielzoekers valt lager uit vanwege de lagere instroom van asielzoekers.

Opbouw ontvangsten (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 19 12919 12919 12919 12919 129 
nieuwe mutaties 02 9365 8725 8725 872 
Stand ontwerpbegroting 200521 15319 12922 06525 00125 00125 00125 001

Toelichting

De hogere ontvangsten hebben betrekking op het doorberekenen van examengeld ad EUR 350 voor het afnemen van inburgeringsexamens op de posten. Naar verwachting zullen circa 17 000 examens per jaar worden afgenomen.

Beleidsartikel 8: Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland

8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 48 50144 551128 86443 96943 410 
nieuwe mutaties 05 0005 0005 0005 000 
Stand ontwerpbegroting 200559 37248 50149 551133 86448 96948 41048 410
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 67 66966 26565 92865 92865 928 
nieuwe mutaties 05 0005 0005 0005 000 
Stand ontwerpbegroting 200567 93167 66971 26570 92870 92870 92870 928

Toelichting

Vanaf 2005 wordt EUR 5 miljoen voor een stageprogramma beschikbaar gesteld. Het programma dient om jongeren door middel van stages en uitwisseling meer te betrekken bij armoedevraagstukken. Via een aanbestedingsprocedure wordt een organisatie geselecteerd, die uitvoering zal geven aan het beleidskader voor stage/uitwisseling en die namens het ministerie van Buitenlandse Zaken de aanvragen beoordeelt.

8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland
Opbouw ontvangsten (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 755755755755755 
nieuwe mutaties 00000 
Stand ontwerpbegroting 2005755755755755755755755

Niet-beleidsartikel 9: Geheim

9 Geheim
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 pmpmpmpmpm 
nieuwe mutaties       
Stand ontwerpbegroting 20050pmpmpmpmpmpm
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 pmpmpmpmpm 
nieuwe mutaties       
Stand ontwerpbegroting 20050pmpmpmpmpmpm

Niet-beleidsartikel 10: Nominaal en onvoorzien

10 Nominaal en onvoorzien
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 38 23574 75885 192111 640123 544 
nieuwe mutaties 6 030– 16 984– 6 279– 8 079– 7 979 
Stand ontwerpbegroting 20052444 26557 77478 913103 561115 565134 003
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 38 23574 75885 192111 640123 544 
nieuwe mutaties 6 030– 16 984– 6 279– 8 079– 7 979 
Stand ontwerpbegroting 20052444 26557 77478 913103 561115 565134 003

Toelichting

De voorgestelde wijzigingen zijn het saldo van diverse verhogingen en verlagingen die ten gunste, respectievelijk ten laste van dit artikel werden gebracht. De belangrijkste verhoging (circa EUR 13 miljoen structureel) is het gevolg van een lagere toerekening van de EU-begroting aan de HGIS/non-ODA. Daarnaast is het artikel bijgesteld op grond van mutaties in de ramingen voor de inflatie (prijscomponent van het BBP). Verder zijn uit dit artikel overboekingen gedaan naar diverse begrotingen zoals naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (nieuw WHO-partnerschap en een extra attaché), het ministerie van Defensie (voorziening voor crisisbeheersingsoperaties), het ministerie Verkeer en Waterstaat (extra attaché) en naar artikel 2 van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken (POBB).

Niet-beleidsartikel 11: Algemeen

11 Algemeen
Opbouw verplichtingen (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 677 503646 513657 467635 747635 228 
nieuwe mutaties – 3751 792327– 1 206– 1 206 
Stand ontwerpbegroting 2005650 174677 128648 305657 794634 541634 022634 870
Opbouw uitgaven (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 670 793643 600657 214635 497635 228 
nieuwe mutaties 425992327– 1 206– 1 206 
Stand ontwerpbegroting 2005673 223671 218644 592657 541634 291634 022634 870

Toelichting

Als gevolg van de derde rijksbrede efficiencytaakstelling van jaarlijks 1,1 procent, oplopend tot 3,3 procent in 2007, wordt de BZ-begroting in 2005 verlaagd met circa EUR 1,5 miljoen, in 2006 met circa EUR 3,1 miljoen en vanaf 2007 structureel met ca EUR 4,6 miljoen.

In verband met de rijksbrede taakstelling «professioneel inkopen en aanbesteden» wordt de BZ-begroting verlaagd met circa EUR 0,5 miljoen in 2004 en vanaf 2005 circa EUR 0,9 miljoen structureel.

Naar verwachting zal medio 2005 het afnemen van het inburgeringsexamen in het buitenland plaatsvinden op de posten. Daartoe worden de posten versterkt met lokaal personeel. Voorts heeft dit gevolgen voor de ICT, de beveiliging en de infrastructuur voor een aantal posten. De extra uitgaven voor BZ in dit kader bedragen in 2004 EUR 2,1 miljoen en voor 2005 wordt een bedrag geraamd van EUR 4,2 miljoen. De financiële ramingen zijn gebaseerd op een verwacht aantal van circa 17 000 examens per jaar. De totale ontvangsten in dit kader bedragen in 2005 ruim EUR 2,9 miljoen en vanaf 2006 EUR 5,8 miljoen structureel (zie ontvangsten artikel 7). Van dit bedrag wordt vanaf 2006 structureel EUR 1,6 miljoen overgeheveld naar het ministerie van Justitie.

Voor 2004 en 2005 wordt respectievelijk EUR 1,2 miljoen en EUR 0,8 miljoen door BZ overgeheveld naar EZ in verband met de BZ-bijdrage aan de deelname van de wereldtentoonstelling in 2005 in AICHI.

De komende jaren wordt een grootschalige vervanging voorzien van de klimaatinstallaties in het gebouw op de Bezuidenhoutseweg. De uitgaven hiervoor zijn ondermeer gedekt uit de eindejaarsmarge van de HGIS en derhalve reeds verwerkt in de stand «1e suppletore begrotingswet 2004».

11 Niet-Beleidsartikel: Algemeen

Opbouw ontvangsten (EUR1000)2003200420052006200720082009
Stand 1e suppletore begroting 2004 127 83375 83350 83350 83350 833 
nieuwe mutaties 00000 
Stand ontwerpbegroting 2005128 232127 83375 83350 83350 83350 83350 833
Licence