Base description which applies to whole site

2.2 DE BELEIDSARTIKELEN

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid.

Rol en Verantwoordelijkheid

In een vooral regisserende rol bevordert de Minister van EL&I het goed functioneren van markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving. EL&I gaat mededingingsbeperkende gedragingen tegen met de Mededingingswet en schept de voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden met de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet en de Metrologiewet. Het wetvoorstel Aanbestedingswet beoogt een eenduidig en helder regelgevend kader te schetsen van de voorwaarden waaronder aanbestedende diensten hun opdrachten voor concurrentie moeten openstellen. Daarnaast bevordert de Minister een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid. Tot slot draagt de Minister bij aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem), diverse organisaties op gebied van metrologie en markttoezichthouders (NMa, OPTA en Consumentenautoriteit).

EL&I heeft op grond van de Telecommunicatiewet de taak om regels te stellen voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Dit onder andere door verkeersregels op te stellen voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld. Door verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte worden hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen gerealiseerd. EL&I financiert daartoe een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en verricht uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid.

Met de Postwet wordt de postmarkt gereguleerd en een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post gewaarborgd (universele postdienst).

De Minister van EL&I heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Ingevolge de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek (Staatsblad 2003, 516), heeft het ZBO CBS tot taak het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken en is het CBS op nationaal niveau belast met de productie van communautaire statistieken. EL&I financiert het CBS daartoe.

Beleidswijzigingen

Per 1 januari 2013 gaat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van start, die ontstaat door de samenvoeging van de NMa, OPTA en Consumentenautoriteit. Vanaf die datum is de ACM belast met de taken die nu nog bij de NMa, OPTA en Consumentenautoriteit zijn belegd. Tevens vindt in 2013, naar verwachting, de parlementaire behandeling plaats van het wetsvoorstel dat de procedures en het handhavingsinstrumentarium van de ACM vereenvoudigt en stroomlijnt. Dit wetsvoorstel beoogt het ACM toezicht effectiever en efficiënter te maken.

In 2013 treedt naar verwachting de wijziging van de Postwet 2009 in werking, waarmee de bevoegdheden van OPTA op het gebied van informatievordering en het opleggen van boetes wordt aangescherpt. Daarnaast vindt naar verwachting de parlementaire behandeling plaats van het wetsvoorstel waarmee het toezicht op de postmarkt wordt aangevuld met een aanmerkelijke marktmacht (AMM) instrument. Zo’n instrument geeft OPTA vergaande bevoegdheden om, wanneer de markt onvoldoende concurrerend is, ex ante verplichtingen op te leggen aan een partij die een aantoonbare dominante positie heeft. Hiermee kan worden voorkomen dat die positie gebruikt kan worden om concurrentie te belemmeren. Afhankelijk van de uitkomst van nader onderzoek naar de maandagbezorging, wordt daarbij mogelijk ook voorgesteld het aantal verplichte bezorgdagen in de universele postdienst terug te brengen van zes naar vijf dagen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln
   

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

236,9

230,5

218,2

197,5

193,0

190,3

192,8

UITGAVEN

237,7

234,5

219,9

198,6

193,0

191,1

190,6

Waarvan juridisch verplicht

   

97%

       
                 

Subsidies

             

Digitalisering regionale radio

0,0

1,1

1,7

1,7

1,4

0,1

1,1

Opdrachten

             

Onderzoek en Opdrachten

2,9

1,6

2,7

2,5

2,6

2,8

2,8

PIANOo/TenderNed

6,1

6,8

5,9

6,9

6,9

6,5

6,5

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

4,9

6,0

4,2

3,9

5,8

6,5

5,5

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

Agentschap Telecom

11,0

11,5

11,1

10,3

10,1

10,1

10,0

Agentschap NL

0,3

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

             

Metrologie

14,6

14,7

14,3

13,9

13,7

13,6

13,6

Raad voor Accreditatie

0,2

0,2

0,2

0,3

0,1

0,1

0,1

ACM (NMa/OPTA)

2,9

3,1

3,1

2,3

2,2

2,2

2,1

CBS

191,7

185,6

172,8

152,8

146,5

145,3

145,1

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

             

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

0,8

1,1

1,1

1,1

1,0

1,2

1,2

Internationale organisaties

2,3

2,8

2,7

2,7

2,6

2,6

2,6

Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

                 

ONTVANGSTEN

77,0

71,9

52,3

52,3

52,3

43,4

20,2

Ontvangsten NMa

3,3

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

High Trust

21,4

31,1

31,1

31,1

31,1

31,1

20,0

Diverse ontvangsten

52,2

40,8

21,2

21,2

21,2

12,3

0,2

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln.
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

BTW-vrijstelling Post

202

203

215

213

210

207

204

Budgetflexibiliteit

Subsidies: Het bedrag dat geraamd is in 2013 voor deze subsidie vloeit voort uit een verplichting die in het verleden is aangegaan; deze is dus 100% juridisch verplicht.

Opdrachten: Het geraamde bedrag voor uitgaven uit hoofde van opdrachten is voor 74% juridisch verplicht, het betreft uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen en uitgaven die op grond van de Aanbestedingswet worden gedaan door PIANOo en TenderNed.

Bijdragen aan baten-lastendiensten: Het budget betreft de uitfinanciering van de opdracht 2013 aan Agentschap Telecom en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Van de totaal voor 2013 geraamde uitgaven voor artikel 11 is circa € 190 mln bestemd voor bijdragen aan ZBO's/RWT's. Hiervan is 98% niet flexibel inzetbaar in 2013 als gevolg van overeenkomsten met betrokken organisaties.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Over de contributies aan (inter)nationale organisaties zijn meerjarige afspraken gemaakt, de bedragen zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Digitalisering regionale radio

Dit betreft de uitfinanciering van de in 2011 afgegeven subsidiebeschikking aan de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking. Dit zal worden aangewend voor investeringen in digitale radio voor regionaal publieke omroepen.

Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave De Digitale Economie van het CBS.

Indicator

Referentie-

waarde

Peil-

datum

Raming 2013

Streef-

waarde

Planning

Bron

Penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens

<1%

2012

>5%

50%

2016

CBS

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten

Dit betreft onderzoeksopdrachten die dienen ter ondersteuning van het beleid op het gebied van onder andere het marktordeningsbeleid, consumentenbeleid, aanbestedingsbeleid, Europese zaken en strategie.

PIANOo en TenderNed (aanbestedingsbeleid)

Een belangrijk element in het aanbestedingsbeleid vormt TenderNed. TenderNed is het elektronische aanbestedingssysteem, waardoor alle openbare (overheids)opdrachten op één centrale plaats te vinden zijn. TenderNed levert een belangrijke bijdrage aan de professionalisering van de overheidsinkoop en leidt daarnaast tot een vermindering van de administratieve lasten voor ondernemers. Ondernemers kunnen op één centrale plaats alle openbare (overheids)opdrachten vinden. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet zullen aanbestedende diensten verplicht worden het aankondigingenplatform van TenderNed te gebruiken.

Daarnaast streeft Nederland ernaar dat ook op Europees niveau wordt gekomen tot vereenvoudiging en modernisering van de Europese aanbestedingsregels. Nederland participeert in de onderhandelingen tot herziening van de Europese aanbestedingsregels.

Voornaamste acties in 2013:

  • Afhankelijk van de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet in 2013 zullen alle openbare (overheids)opdrachten op TenderNed te vinden zijn. Daarnaast zal TenderNed in 2013 een inschrijfmodule en bedrijfsregister bevatten wat zal leiden tot aanvullende lastenvermindering voor ondernemers.

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

De begrote bedragen zijn voor opdrachten met betrekking tot de volgende onderwerpen ten aanzien van frequenties:

  • De huidige UMTS vergunningen lopen in 2017 af. Het uitgiftebeleid voor de frequenties in de UMTS band (2 GHz) wordt voor de zomer geconsulteerd.

  • Het omroepdistributiebeleid (het beleid ten aanzien van de verspreiding van omroeptoepassingen via de verschillende infrastructuren (kabel, Internet Protocol TV, ether en satelliet), inclusief besluitvorming over de bestemming van het Ultra High Frequence spectrum (470–790 MHz) wordt verder uitgewerkt en geïmplementeerd.

  • Ten behoeve van een succesvolle introductie van digitale etherradio wordt de samenwerking tussen de betrokken partijen, waaronder de commerciële en publieke omroepen, gestimuleerd en gefaciliteerd onder meer door hen bij elkaar brengen in een overlegplatform en hen te ondersteunen bij de promotie van digitale radio.

  • In 2013 zal – op basis van het in 2012 geconsulteerde uitgiftebeleid – een verdeling plaatsvinden van beschikbare ruimte in de 3,5 GHz-frequentieband. Naast de Europese verplichtingen voor deze frequentieband staan de marktbehoeften centraal.

  • Nederland zal de wijziging van de richtlijn voor radio- en randapparatuur (R&TTE) in 2013 implementeren in een voorstel voor wetswijziging (Telecommunicatiewet). De richtlijn beschrijft de essentiële (veiligheids)eisen waaraan genoemde apparatuur moet voldoen om op de Europese markt gebracht te mogen worden.

  • Er komt een integrale aanpassing van het Nationaal Frequentieplan (NFP), met daarin onder andere de aanpassingen naar aanleiding van de door de ministeries in te dienen Behoefte-onderbouwingsplannen (BOP) met betrekking tot het gebruik van spectrum voor vitale overheidstaken.

  • De juridische procedures naar aanleiding van genomen besluiten ten aanzien van uitgifte van vergunningen (waaronder de veiling van de 800/900/1800 MHz-frequenties) en bestemmingswijzigingen in het NFP, worden behandeld.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

Ambitie 2020

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3 763

3 874

3 802

3 7111

dalend

Bron: TNO

1

betreft waarde van derde kwartaal 2011

Toelichting

De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie, die afhankelijk is van enerzijds het aantal partijen in de markt (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en anderzijds de marktaandelen van deze partijen (hoe groter het marktaandeel van de marktleiders, des te hoger de HHI). Bij dalingen van de HHI kan dus gesproken worden van toegenomen concurrentie. De betreffende HHI kijkt alleen naar de markt op netwerkniveau, dat wil zeggen dat het alleen naar de marktaandelen kijkt van partijen met een eigen netwerk. In de markt voor mobiele telefonie zijn echter ook partijen aanwezig die zelf diensten aanbieden, maar dat doen via de netwerken van de drie grote aanbieders. Het streven is dat door uitgifte van frequenties voor nieuwe mobiele toepassingen ook nieuwe partijen de markt kunnen betreden. Daardoor zou de HHI-waarde moeten dalen.

De doelstelling is om het aantal vergunningscategorieën23 met tien procent terug te brengen (van 47 naar 42) in een periode van 5 jaar. Dit heeft tot gevolg dat gebruiksmogelijkheden van frequenties worden verruimd en wordt aangesloten bij veranderende marktomstandigheden en technologische ontwikkelingen.

Indicator

Referentie-

Waarde

Peil-

datum

Raming 2012

Streef-

waarde

Planning

Bron

Het aantal vergunningscategorieën ten behoeve van het gebruik van frequentiebanden

47

1 januari 2009

dalend

42

2013

Agentschap Telecom

Bijdragen aan baten-lastendiensten

Agentschap Telecom

Agentschap Telecom draagt zorg voor de toelating tot het spectrum en ziet toe op het juiste gebruik daarvan. De begrote bedragen hebben betrekking op deze taken.

Voornaamste acties in 2013:

  • Het wetsvoorstel Verzamelwet Telecommunicatiewet, dat diverse inhoudelijke wijzigingen van deze wet bevat en dat de effectiviteit van het bestaande beleid zal versterken, wordt in de tweede helft van 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden.

  • De wet- en regelgeving over continuïteit wordt aangescherpt en de voorstellen bevatten passende organisatorische en technische maatregelen ter borging van de continuïteit.

  • Met netwerkaanbieders worden oplossingen uitgewerkt om in geval van grote verstoringen gebruik te maken van elkaars netwerken.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Metrologie

Met de Metrologiewet worden nationale meetstandaarden beschikbaar gesteld, die de basis vormen van een internationaal herleidbare metrologische infrastructuur. Het gebruik van gecontroleerde meetinstrumenten bij het leveren van goederen draagt onder andere bij aan eerlijke handel en consumentenbescherming.

VSL B.V. ontwikkelt, beheert en onderhoudt de nationale meetstandaarden. Verispect B.V. houdt toezicht op de Metrologiewet en de Waarborgwet. In beide gevallen gaat het om een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Raad voor Accreditatie

De Raad voor Accreditatie (RvA) is een ZBO dat controleert of een keuringsinstantie, certificeringsinstantie, inspectie-instantie of een laboratorium aan de accreditatienormen voldoet. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

ACM (NMa/OPTA)

Het toezicht op de naleving van de Mededingingswet is opgedragen aan de NMa. De NMa handhaaft het verbod op kartels en op misbruik van een economische machtspositie en toetst eveneens fusies en overnames. Naast het toezicht op de Mededingingswet is de NMa belast met het toezicht op een aantal sectorspecifieke wetten: de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet op het gebied van energie (zie artikel 14) en een aantal wetten op het gebied van vervoer die vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het bedrag geraamd op artikel 11 betreft de geraamde kosten van de leden van de Raad van Bestuur van de NMa. De apparaatsuitgaven van de NMa zijn geraamd op artikel 40.

Als onderdeel van het beleid dat is gericht op het goed functioneren van markten financiert EL&I de Consumentenautoriteit (CA; waarvan de apparaatsuitgaven zijn geraamd op artikel 40), die samen met de NMa en OPTA op zal gaan in de ACM. ConsuWijzer is een samenwerking tussen de toezichthouders CA, NMa en OPTA en biedt op laagdrempelige wijze informatie over de rechten en plichten van consumenten. Daarnaast heeft ConsuWijzer als doel om de ACM te voorzien van toezichtsinformatie (signaalfunctie).

OPTA houdt toezicht op de telecommunicatie- en postmarkt. Het geraamde bedrag in de tabel is het deel van de kosten voor dit toezicht dat door de overheid wordt gedragen, namelijk de kosten voor uitvoeringstoetsen op voorgenomen wet-en regelgeving, voor bezwaar en beroep en voor een klein deel van het toezicht op de uitgevers van persoonsgebonden gekwalificeerde certificaten (Trusted Third Parties). Alle overige taken van OPTA worden door de onder toezichtgestelde partijen in de telecommunicatie-, respectievelijk postsector gefinancierd.

Per 1 januari 2013 gaat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van start.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage consumenten dat stappen heeft ondernomen na bezoek ConsuWijzer

46%

2011

47%

48%

2015

ConsuWijzer

Klanttevredenheid ConsuWijzer

7,4

2011

7,2

7,21

2015

ConsuWijzer

Aantal bezoeken website

2,0 mln

2011

2,1 mln

2,1 mln

2015

ConsuWijzer

Percentage hulpmiddelen geraadpleegd door consumenten

8%

2011

9%

10%

2015

ConsuWijzer

1

Gegeven de vergelijking met andere websites, is 7,2 een realistisch streven.

Toelichting

Voor meting van de effectiviteit van ConsuWijzer.nl, wordt onderzocht hoeveel hulpmiddelen zoals voorbeeldbrieven en checklists op de website worden geraadpleegd. Deze hulpmiddelen stellen de consument beter in staat om zijn recht te halen. Verder wordt tweejaarlijks onderzocht wat het percentage consumenten is dat stappen heeft ondernomen na een bezoek aan de website.

In de internationale vergelijking op een aantal onderwerpen die raken aan het vertrouwen van consumenten, scoort Nederland relatief hoog. De Omgevingsindex geeft een samengesteld beeld op verschillende indicatoren die te maken hebben met het consumentenvertrouwen. De score van Nederland in deze index bedraagt 69 voor het jaar 2011, daar waar de vergelijkbare EU27 index 62 is. Voor een uitgebreide benchmark van de Nederlandse score op gebied van consumentenvertrouwen wordt verwezen naar de jaarlijkse Country Consumer Statistics rapportage: http://ec.europa.eu/consumers/consumer_research/editions/cms7_en.htm.

CBS

Het CBS wil een toonaangevend kennisinstituut zijn dat kan inspelen op de vraag naar statistische informatie van beleid, wetenschap en maatschappij. Dit door het samenstellen en publiceren van onbetwiste, samenhangende, actuele statistische informatie die relevant is voor praktijk, beleid en wetenschap. Om dit te realiseren is het vereist dat de kwaliteit van de statistische informatie gegarandeerd is. Hiermee wordt de (wetenschappelijke) kwaliteit van de statistieken geborgd en wordt het CBS door de gebruikers als gezaghebbende bron van betrouwbare en valide statistische informatie beschouwd. Tevens wordt het optimaliseren van het gebruik van de statistieken van het CBS voor de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid door onder meer de ministeries (en daarmee de maatschappelijke relevantie van het CBS) nagestreefd.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

Het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) ontvangt een bijdrage van de Staat voor het uitvoeren van de werkzaamheden die voortvloeien uit richtlijn 98/34/EG over de notificatie van normen en de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen die gaat over het geven van informatie over normen. Tevens is de bijdrage bedoeld voor het informeren van Nederlandse belanghebbenden over de initiatieven van de Europese en mondiale normalisatie-instellingen. Daarnaast gebruikt het NEN de bijdrage voor de contributies die het NEN is verschuldigd aan de Europese en mondiale normalisatie-instellingen en voor de controle van de juistheid van verwijzingen in regelgeving naar normen en kennisgeving aan ministeries van het vervallen en vervangen van normen.

Internationale organisaties

Dit betreft bijdragen aan:

  • International Telecommunications Union (ITU): De activiteiten in de ITU zullen zich richten op de afspraken die op de World Conference International Telecommunications (WCIT) van december 2012 worden gemaakt. Hier zijn nieuwe International Telecommunications Regulations (internationaal verdragsrecht) vastgelegd op onder andere onderwerpen als internationale roaming en spam.

  • European Conference of Postal and Telecommunications Administrations (CEPT): De inzet in de ITU wordt regionaal voorbereid, voor landen in Europa is daarvoor CEPT het aangewezen kanaal. Daarnaast zal in CEPT verder worden gewerkt aan regionale afspraken over nummers en frequentieverdelingen.

  • The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee (ICANN/GAC): EL&I streeft naar een betere «accountability and transparancy» van de private organisatie ICANN door deze kwestie te blijven agenderen in GAC. Daarnaast wordt gewerkt aan de implementatie van nieuwe internetextensies die ICANN zal uitgeven in samenwerking met de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN).

  • Internet Governance Forum (IGF): Het Internet Governance Forum is het discussieforum waar ontwikkelingen op het gebied van internet met alle betrokken partijen (overheid, markt, non-profit organisaties) worden besproken.

  • Bijdragen aan internationale organisaties Metrologie. Het gaat om bijdragen op het gebied van metrologie die vastliggen in internationale verdragen (Organisation Internationale de Métrologie Légale (OIML), WELMEC, Bureau International des Poids et Mesures (BIPM)).

Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

Het geraamde bedrag betreft vergoedingen voor de leden van de op grond van de Metrologiewet verplicht ingestelde adviesraad, kosten secretariaat en vergaderkosten. De Raad is een technisch specialistisch adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges. De Raad oefent toezicht uit op de verwezenlijking en het beheer van onze nationale meetstandaarden en geeft gevraagd en ongevraagd advies over meetstandaarden en grootheden.

Toelichting op de ontvangsten

High Trust

Betreft raming van ontvangsten uit boetes die toezichthouders van EL&I opleggen en waar – in het kader van het zogenaamde High Trust-beleid – een meerjarige raming voor wordt aangehouden. Verreweg het grootste deel van de ontvangsten betreft boetes die opgelegd worden door de NMa.

Diverse ontvangsten

Betreft ramingen voor ontvangsten uit hoofde van het beleid inzake Telecommunicatie.

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat Nederland in 2020 mondiaal tot de top 5 van de kenniseconomieën behoort. Nederland neemt nu de vijfde plaats in op de ranglijst van het World Economic Forum.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich daarnaast ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijfslevenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor meer dan € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan ten minste 40% wordt gefinancierd wordt door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

EL&I stimuleert – vanuit haar Rijksbrede verantwoordelijkheid voor innovatiebeleid – private uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) en innovatie. Innovatie, de vernieuwing van producten, diensten en productieprocessen, is een belangrijke bron voor welvaartsgroei. Innovatie verhoogt de productiviteit van bedrijven, verbetert onze concurrentiepositie en draagt bij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Ondernemers en bedrijven die innoveren lopen (financiële) risico’s. Omdat ondernemers zich de bijkomende maatschappelijke baten van innovatie niet volledig kunnen toe-eigenen, zullen zij zonder overheidsinterventie minder innoveren dan maatschappelijk gezien gewenst is. EL&I stimuleert daarom innovatie en doet dit op diverse manieren, onder andere met de WBSO, de RDA en het Innovatiefonds MKB+. Deze generieke maatregelen maken deel uit van het bedrijfslevenbeleid.

Daarnaast bevordert EL&I samenwerking binnen de gouden driehoek van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid, met name binnen de negen topsectoren. Door publiek onderzoek meer in samenwerking met het bedrijfsleven te laten plaatsvinden bevordert EL&I dat publiek gefinancierde kennisontwikkeling beter benut wordt door het bedrijfsleven en voor maatschappelijke toepassingen. Daarbij wordt de publieke kennisontwikkeling in sterkere mate gericht op de topsectoren in het bedrijfslevenbeleid volgens onderzoekroadmaps die ten uitvoer worden gebracht door Topconsortia voor Kennis en Innovatie.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming

2013

Streef-

waarde

Planning

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,85%

2010

1,9%

2,5%

2020

CBS

– waarvan private sector

0,89%

2010

1,0%

n.v.t.

 

CBS

– waarvan publieke sector

0,96%

2010

0,9%

n.v.t.

 

CBS

De getoonde uitsplitsing van R&D-uitgaven naar publieke en private sector heeft betrekking op de sector waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd, niet op de financieringsbron. De publiek gefinancierde R&D-uitgaven (inclusief WBSO) zijn voor 2010 te becijferen op 1,00% van het BBP, de privaat gefinancierde R&D-uitgaven (na aftrek van WBSO) op 0,85% van het BBP. Deze raming inclusief uitsplitsing is door EL&I gedaan op basis van de recentste gegevens over de publieke financiering van R&D van het Rathenau Instituut.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

976,1

735,0

607,7

568,9

500,3

420,2

414,2

UITGAVEN

883,7

815,7

795,8

709,1

587,4

485,6

444,5

Waarvan juridisch verplicht

   

67%

       
               

Leningen

             

– Innovatiefonds: innovatiekrediet

35,8

57,0

65,3

76,5

85,4

38,5

37,3

– Innovatiefonds: risicokapitaal1

10,5

18,4

23,7

23,7

25,7

25,5

21,8

Subsidies

             

– Innovatie Prestatie Contracten

30,2

52,4

31,5

25,0

24,3

24,3

7,9

– Eurostars

4,2

7,6

8,6

7,3

5,9

2,3

2,3

– Lucht2- en Ruimtevaart

22,0

36,6

17,8

9,3

6,4

6,4

6,6

– Overig3

99,0

48,4

23,4

16,8

11,7

3,6

3,2

Opdrachten

             

– Onderzoek en opdrachten

3,3

2,9

2,9

2,9

1,8

1,9

1,9

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

– Agentschap NL

77,0

74,1

72,5

63,4

60,2

52,5

50,5

– Agentschap Telecom

 

0,2

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

             

– TNO

147,2

145,1

136,3

129,0

123,8

123,2

122,4

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

             

– Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

   

77,1

88,0

88,5

89,0

89,0

– Grote Technologische Instituten (GTI’s)

47,0

42,2

40,0

36,1

34,5

32,2

32,6

– Topsectoren overig

263,1

256,3

218,3

153,4

88,8

47,9

30,0

– Syntens

32,5

30,9

19,9

       

– Ruimtevaart (ESA)

111,0

42,8

57,1

76,5

29,2

37,0

37,7

– Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

0,8

0,7

1,2

1,2

1,2

1,2

1,2

               

ONTVANGSTEN

41,7

61,3

45,8

48,7

54,0

54,3

56,7

– Luchtvaartkredietregeling

1,5

1,5

0,4

0,8

2,4

3,7

7,6

– Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

5,4

10,0

5,0

4,0

3,0

2,0

0,5

– Rijksoctrooiwet

31,6

31,2

31,2

31,2

31,2

31,2

31,2

– Innovatiekredieten

 

2,1

5,5

9,8

14,6

14,6

14,6

– Eurostars

1,1

2,1

2,1

1,3

1,3

1,3

1,3

– Diverse ontvangsten

2,0

14,4

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

1

Sinds 2012 maakt de Seed capitalregeling onderdeel uit van het Innovatiefonds MKB+ (risicokapitaal). Vanaf 2013 wordt het fund–of–funds operationeel.

2

Betreft uitfinanciering van het onderdeel luchtvaart.

3

Betreft onder andere uitfinanciering van de volgende, met ingang van 2013 voor nieuwe aanvragen beëindigde, instrumenten: bijdrage aan NML en overige instituten, Innovatieve onderzoeksprogramma’s, overige innovatieprogramma’s, Eureka, Opkomende markten, Smartmix.

Budgetflexibiliteit

Leningen: Het budget 2013 voor het Innovatiefonds is voor 52% juridisch verplicht.

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2013 is 61% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van tot en met 2012 aangegane verplichtingen.

Opdrachten: Van het opdrachtenbedrag is 83% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan baten-lastendiensten: Het budget betreft de uitfinanciering van de opdracht 2013 aan Agentschap NL en aan Agentschap Telecom. Het budget is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen ZBO’s/RWT’s: Het budget betreft de uitfinanciering van de commitering 2013 aan TNO. Het budget is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Van dit bedrag is 55% juridisch verplicht. Dit betreft vooral de bijdragen aan Deltares, Stichting Technische Wetenschappen, Syntens, verschillende Technologische Topinstituten en de uitfinanciering van de verschillende innovatieprogramma’s.

Kengetallen: Innovatieprestaties van Nederland

Kengetal

2007

2008

2009

2010

2011

Ambitie 2013

Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in EU27

10e

10e

9e

9e

7e

Positie verbeteren

Aantal bij PCT1 aangevraagde octrooien,

         

Positie verbeteren

– per mld euro BBP (in purchasing power parity (PPP) €)

     

6,44

6,39

 

– positie Nederland in EU-27

     

4e

5e

 

Aantal bij OHIM2 aangevraagde handelsmerken,

         

Positie verbeteren

– per mld euro BBP (in PPP €)

     

7,74

7,46

 

– positie Nederland in EU-27

     

5e

7e

 

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2010, 2011)

1

Het Patent Cooperation Treaty wordt uitgevoerd door de World Intellectual Property Organisation (WIPO), het agentschap van de Verenigde Naties dat o.a. internationaal aangevraagde octrooien registreert.

2

Het Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) is het EU–agentschap dat onder andere handelsmerken registreert die in de gehele EU–27 geldig zijn.

Toelichting

Het Innovation Union Scoreboard (IUS) van de Europese Commissie geeft een totaalbeeld van de innovatieprestaties van EU-landen aan de hand van 24 indicatoren. De relatieve prestatie van Nederland binnen het IUS vertoont in de periode 2007–2011 een opwaartse lijn; van de 10e naar de 7e plaats.

De kengetallen op het terrein van intellectueel eigendom – aangevraagde octrooien en handelsmerken – uit het IUS werpen licht op de mate van doorstroming van (technologische) kennis naar kassa. Handelsmerken zijn met name relevant voor landen zoals Nederland met een relatief omvangrijke dienstensector, zo blijkt uit recent onderzoek. Daaruit blijkt dat ruim 58% van de onderzochte geregistreerde Beneluxmerken verwijst naar innovatie30.

Kengetal

2004

2006

2008

20101

Ambitie 2013

Aandeel innoverende bedrijven:

         

– Industrie

(EU27-gemiddelde)

42%

42%

42%

(44%)

53%

Positie handhaven

– Diensten

(EU27-gemiddelde)

29%

32%

31%

(35%)

44%

Positie handhaven

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

         

– Researchinstellingen

(EU27-gemiddelde)

9%

8%

10%

(6%)

6%

Aandeel verhogen

– Universiteiten

(EU27-gemiddelde)

12%

11%

14%

(10%)

8%

Aandeel verhogen

Bron: CBS en Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden)

1

enquêtemethode gewijzigd

Toelichting

Het aandeel innoverende bedrijven geeft het percentage bedrijven weer dat de laatste drie jaar bezig is geweest met technologische innovatie. Het aandeel innoverende bedrijven dat de laatste drie jaar heeft samengewerkt met publieke partijen is vervolgens een maatstaaf voor publiekprivate interactie bij innovatie. Volgens de jongste cijfers van het CBS, betrekking hebbend op de periode 2008–2010, is het percentage innoverende bedrijven in Nederland fors hoger dan in vorige edities van de innovatie-enquête het geval was. Het CBS verklaart dit deels uit het feit dat de laatste editie voor het eerst gebruik maakte van digitale enquêteformulieren. Van deze grotere groep blijkt een kleiner aandeel samen te werken met een kennisinstelling. Voor de internationale vergelijking in bovenstaande tabel zijn de Europese cijfers voor 2010 nodig die door Eurostat gepubliceerd worden. Deze komen in het najaar van 2012 beschikbaar.

Samenhang instrumenten in het innovatiebeleid

Alvorens op de afzonderlijke instrumenten in te gaan, is het zinvol de samenhang in het innovatiebeleid te schetsen. Het innovatiebeleid heeft twee sporen: het generieke spoor en het specifieke spoor. Het generieke spoor bestaat uit het fiscale instrumentarium (WBSO, RDA, innovatiebox), de Innovatieprestatiecontracten, het Innovatiefonds MKB+ en enkele andere instrumenten. Verreweg het grootste deel van het totale innovatiebudget (fiscaal en niet-fiscaal) gaat om in dit generieke spoor. Daarvan komt het grootste deel terecht bij het MKB, zowel in aantallen deelnemers (circa 95% in 2012), als in budget (circa 65% in 2012) 32. De generieke instrumenten beogen – tegen geringe uitvoeringskosten – bedrijven in de gehele economie aan te zetten tot innovatie.

Het specifieke spoor heeft betrekking op de topsectorenaanpak. Een essentieel onderdeel daarvan wordt gevormd door de Innovatiecontracten in de topsectoren. Daarin formuleren bedrijven, kennisinstellingen en overheden, samen de «gouden driehoek», op het gebied van innovatie en kennis de agenda’s en de programma’s, waarbij ook de inzet van middelen van de betrokken partijen is bepaald. Vanuit budgettaire optiek zijn hier de bijdragen aan de kennisinstellingen (TNO, GTI’s) en de TKI-toeslag van belang. De omvang van deze middelen is substantieel.

De verbinding met de EU en andere landen wordt op meerdere plaatsen in het innovatiebeleid gelegd. Essentieel is de band tussen de topsectoren en de EU-programma’s op het terrein van kennis en innovatie. Het topsectorenbeleid maakt bovendien werk van bilaterale contacten en economische diplomatie.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

6

8

8

8

8

8

8

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

915

864

735

715

715

715

715

Research & Development Aftrek (RDA)

0

250

375

500

500

500

500

Fiscale instrumenten

Fiscale instrumenten vormen de kern van het generieke beleidsinstrumentarium. Naast de reeds langer bestaande Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) die het arbeidskostendeel van R&D bevordert binnen de private R&D uitgaven, is per 1 januari 2012 ook de Research & Development Aftrek (RDA) ingevoerd voor overige R&D-kosten en -investeringen die met R&D samenhangen. Tenslotte bestaat sinds enkele jaren de Innovatiebox waarbij de opbrengsten van innovatie voor een lager tarief van de vennootschapsbelasting in aanmerking komen. De WBSO, de RDA en de Innovatiebox zijn fiscale maatregelen en staan daarom niet als uitgaven op deze begroting.

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de aftrek speur- en ontwikkelingswerk in de Wet inkomstenbelasting. De WBSO is in 2012 over de periode 2006–2010 geëvalueerd.

De evaluatie geeft aanleiding tot een eventuele herschikking binnen het WBSO-budget (€ 723 mln in 2013) om daarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling te bevorderen. Voorgesteld wordt om:

  • in plaats van de beoogde verlaging van het plafond in de WBSO naar € 8,5 mln, het plafond vanaf 2013 op € 14 mln te handhaven, met het oog op de WBSO als vestigingsplaatsfactor voor R&D-bedrijven;

  • de eerste schijf vanaf 2013 te verlengen van € 110 000 naar ten minste € 150 000; met name bij het MKB heeft deze maatregel (op termijn) een positieve impact op het S&O-niveau; en ter dekking van deze verruimingen een aantal technische aanpassingen door te voeren.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO

13 450

16 620

19 450

20 530

Aantal S&O-arbeidsjaren

62 390

67 600

73 660

75 330

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

2 552

3 011

3 377

3 571

Bron: Agentschap NL

Toelichting

Vooral het MKB profiteert van de WBSO. Het aantal aanvragers van een S&O-verklaring (dat wil zeggen WBSO gebruikers) in 2011 is ten opzichte van 2010 met 5,6% gegroeid tot 20 530. Daarvan behoorde maar liefst 97% tot het MKB. Van het budget ging 73% naar het MKB. Het gebruik van de WBSO blijkt verder uit het aantal toegekende uren voor speur- en ontwikkelingswerk. In 2011 is dit aantal met 2,3% gegroeid tot 75 330 S&O-arbeidsjaren. Aldus ondersteunde de WBSO ruim € 3,5 mld van de S&O- loonuitgaven van bedrijven, die deel uitmaken van de private R&D-uitgaven. De verwachting is dat in 2013 het aantal aanvragers van de regeling zal stabiliseren.

Research & Development Aftrek (RDA)

Op 1 januari 2012 is de Research & Development Aftrek (RDA) in het leven geroepen, in aanvulling op de WBSO. De RDA stimuleert innovatie en R&D van het Nederlandse bedrijfsleven door een fiscaal voordeel in de inkomsten- of vennootschapsbelasting voor niet-loonkosten en investeringen die betrekking hebben op R&D. De RDA verlaagt de financiële lasten voor speur- en ontwikkelingswerk. Voor uren of R&D-loonkosten is er de WBSO. Voor andere kosten en uitgaven van S&O-projecten is er de RDA.

In 2012 kent de RDA een fiscaal voordeel toe van 40% van de goedgekeurde RDA-kosten/-uitgaven, of 40% van het forfaitaire bedrag op basis van de goedgekeurde S&O-uren. Het RDA-bedrag wordt als aftrekpost opgevoerd in de belastingaangifte. Indien de winst in een bepaald jaar ontoereikend is om het RDA-bedrag volledig te verrekenen, kan dankzij de regels van de verliesverrekening het RDA-bedrag alsnog in een eerder of later jaar worden verrekend. Zo kunnen ook starters die de eerste jaren nog geen winst maken, profiteren. Voor 2012 is het budget € 250 mln. Het budget zal oplopen naar structureel € 500 mln in 2014 en volgende jaren. De percentages van de RDA zullen worden aangepast op basis van het beroep op de regeling en het beschikbare budget.

In 2013 wordt een fiscaal voordeel voorzien van 54% van de goedgekeurde RDA-kosten/-uitgaven, of 54% van het forfaitaire bedrag op basis van de goedgekeurde S&O-uren.

Innovatiebox

De innovatiebox (tot 1 januari 2010: octrooibox) heeft tot doel innovatie te bevorderen en het vestigingsklimaat te verbeteren. De innovatiebox is een generieke maatregel en staat open voor zowel het MKB als grote bedrijven. De innovatiebox is van toepassing op de voordelen uit een door de ondernemer zelf voortgebracht immaterieel activum waarvoor een octrooi is verleend of waarvoor in de onderzoeksfase een S&O-verklaring is afgegeven (WBSO). De toepassing van de innovatiebox betekent dat een ondernemer geen 25% maar 5% vennootschapsbelasting hoeft te betalen over voordelen behaald met het immaterieel activum.

Toelichting op de financiële instrumenten

Leningen

Innovatiefonds MKB+

Het Innovatiefonds MKB+ bestaat uit het Innovatiekrediet en de Seed capital-regeling. Het Innovatiekrediet vergemakkelijkt de toegang tot vreemd vermogen voor MKB en grootbedrijf, terwijl de Seed capital-regeling starters in high tech en creatieve sectoren ondersteunt bij het verwerven van eigen vermogen (early stage risicokapitaal). Beide instrumenten verlagen het risico voor private vermogensverschaffers om innovatieprojecten van bedrijven te financieren. Langs deze weg voorziet het fonds in de behoefte van ondernemers aan risicokapitaal voor innovatie. Het fonds heeft een revolverend karakter; opbrengsten van succesvolle innovaties vloeien weer terug in het fonds, zodat ze weer opnieuw kunnen worden ingezet.

In 2013 zal een Fund of Funds deel uitmaken van het Innovatiefonds MKB+ ter ondersteuning van de later stage risicokapitaalmarkt. Dit initiatief is opgezet samen met het Europees Investeringsfonds (EIF), dat ook substantieel financieel bijdraagt. Het innovatiekrediet wordt in 2012/2013 geëvalueerd. Uit de evaluatie kunnen eventuele aanpassingen van de regeling voortvloeien.

Indicator

Referentie-

waarde

Peil

datum

Streef-

Waarde1

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

27

2011

60

2013

AgNL

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

144

2011

246

2013

AgNL

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds2

29

2010

34

2013

AgNL

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Fund of Funds (x € 1 mln)

43

2010

85

2013

AgNL

1

streefwaarde = raming 2013

2

In 2010 was alleen de SEED–capitalregeling actief.

Toelichting

EL&I hanteert voor de innovatiekredieten een indicator die aangeeft hoeveel private R&D-uitgaven worden ondersteund met het innovatiekrediet. De streefwaarde voor 2013 (€ 246 mln) is vastgesteld op basis van het beschikbare verplichtingenbedrag voor innovatiekredieten in 2013 (€ 87 mln) en het feit dat EL&I maximaal 35% van de subsidiabele innovatieprojectkosten financiert. De verwachting is dat hiermee ongeveer 60 bedrijven kunnen starten in 2013 met hun innovatieprojecten.

Voor het stimuleren van de risicokapitaalmarkt via de SEED-capitalregeling is een relevante indicator hoeveel participaties de overheid genomen heeft in private risicokapitaalfondsen. Daarnaast wordt een indicator gehanteerd die aangeeft hoeveel risicokapitaal in totaal (private en overheidsbijdrage) beschikbaar komt voor innovatieve ondernemingen. De streefwaarde voor 2013 is € 85 mln. In deze streefwaarde is voorzien dat het initiatief voor het stimuleren van de later stage risicokapitaalmarkt via een fund of funds operationeel is.

Subsidies

Innovatie Prestatie Contracten (IPC's)

De Innovatie Prestatiecontracten (IPC’s) zijn gericht op MKB-bedrijven die gezamenlijk willen innoveren. Onder begeleiding van een belangenorganisatie voor ondernemingen (penvoerder) worden meerjarige innovatieprojecten uitgevoerd. Samenwerking en kennisoverdracht staan centraal. Daarnaast biedt de regeling aan brancheorganisaties financiële ondersteuning om kansrijke samenwerkingsverbanden te onderzoeken. Bedrijven kunnen de IPC-regeling samen met de WBSO en de RDA benutten.

De IPC’s zullen in 2013 nauwer worden aangesloten op het Topsectorenbeleid. IPC wordt onder regie gebracht van (het MKB-loket bij) de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en (een deel van) het IPC-budget wordt naar verwachting toegedeeld op basis van de private bijdragen aan de TKI’s.

Indicator

Referentie-

waarde

Peil-

datum

Streef-

waarde1

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat jaarijks deelneemt aan IPC

850

2011/2012

715

2013

AgNL

Door IPC ondersteunde private R&D-uitgaven (x € 1 mln)

53

2011/2012

45

2013

AgNL

1

Streefwaarde = raming 2013

Toelichting

De referentiewaarde voor de indicator «aantal MKB-bedrijven dat jaarlijks deelneemt aan de IPC-regeling» is gebaseerd op het gemiddelde aantal deelnemers aan de tenders in de jaren 2011 en 2012. De daling in het tenderbudget van gemiddeld € 25 mln per jaar in 2011/2012 naar € 20 mln in 2013 zal resulteren in een lager aantal deelnemende bedrijven in 2013. De indicator «door IPC ondersteunde private R&D-uitgaven» is gebaseerd op het beschikbare budget, het maximale subsidiebedrag per deelnemer (€ 25 000) en het bijdragepercentage per project (40%). Ook de referentiewaarde voor deze indicator is gebaseerd op gemiddelde van de tenders in 2011 en 2012.

Eurostars

De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling.

Het jaar 2013 zal in het teken staan van de voorbereidingen van Eurostars 2, het vervolg op het huidige zevenjarige Eurostars-programma dat eind 2013 afloopt. De verwachting is dat het nieuwe programma ten opzichte van het huidige aanzienlijk zal groeien door een hogere bijdrage van de diverse landen en van de Europese Commissie als co-financier. Met deze hogere bijdragen wordt tegemoetgekomen aan de grote belangstelling vanuit bedrijven en kennisinstellingen voor dit succesvolle programma. Het nieuwe programma zal op belangrijke punten nog verder worden verbeterd. Zo zal met name de tijd die gemoeid is met het afhandelen van de aanvraag- en goedkeuringsprocedure van projectvoorstellen worden gereduceerd.

Indicator

Referentie-

waarde

Peil-

datum

Streef-

waarde1

Planning

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

72

2011

 

2013

AgNL

– waarvan bedrijven

61

 

124

   

– waarvan high-tech MKB (%)

82%

 

82%

   

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (mln euro)

19,8

2011

40

2013

AgNL

1

Streefwaarde = raming 2013

Toelichting

De referentiewaarden in bovenstaande tabel hebben betrekking op alle projecten die sinds de start van het Eurostarsprogramma in 2007 tot aan de peildatum zijn gestart. Wat het aantal deelnemers betreft tonen bovenstaande cijfers unieke organisaties die sinds 2007 één of meermalen succesvol aan een call hebben deelgenomen. Gemiddeld over deze periode behoort van de deelnemende bedrijven 82% tot het high-tech MKB. De omvang van de ondersteunde private R&D-uitgaven is de som van de door deelnemers (bedrijven) opgegeven subsidiabele kosten op het moment van committering. Dankzij hun deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse organisaties ook toegang tot de kennis en R&D-resultaten van hun buitenlandse partners. De totale omvang (inclusief subsidie en bijdragen van kennisinstellingen) van de projecten met Nederlandse deelname bedroeg sinds 2007 € 97 mln.

Lucht- en Ruimtevaart

Deze post heeft betrekking op de uitfinanciering van het specifieke luchtvaartbeleid (met name de luchtvaartkredietregeling) en op nationale ruimtevaartprogramma’s, zoals de Prekwalificatie ESA-programma’s.

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten

Uit dit budget worden beleidsonderzoek, verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten en beleidsdoorlichtingen gefinancierd.

Bijdragen aan baten-lastendiensten

Agentschap NL

De uitvoering van een deel van de innovatie-instrumenten, zoals WBSO, RDA, Innovatiefonds MKB+, Eurostars en Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling KP7, wordt verzorgd door het Agentschap NL. Dit betreft activiteiten als beoordeling van aanvragen, bedrijfscontroles, voorlichting over de instrumenten, terugontvangsten van kredieten, etcetera. Daarnaast heeft Agentschap NL ook andere taken:

  • Het netwerk van Innovatie Attachés (voorheen Technisch Wetenschappelijk Attachées, is een onderdeel van Agentschap NL en bevordert de samenwerking van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheidsorganisaties met het buitenland met als doel het innovatievermogen van Nederland te versterken. Daarbij concentreert het zich op de internationalisering van de innovatiecontracten van de topsectoren en speelt het in op nieuwe technologische ontwikkelingen die voor de Nederlandse kenniseconomie en de hele innovatieketen van belang zijn.

  • Een goed functionerend stelsel van intellectuele eigendomsrechten is een belangrijke voorwaarde voor een innoverende en dynamische economie. Essentieel daarbij is het vinden van de juiste balans tussen enerzijds kennisbescherming en anderzijds de verspreiding en benutting van kennis. De uitvoeringsorganisatie NL-Octrooicentrum (NL-OC, onderdeel van Agentschap NL) is belast met de verlening en registratie van octrooien, de inning van taksen en de uitvoering van andere wettelijke taken onder de Rijksoctrooiwet 1995 (plus de nakoming van Europese en internationale verplichtingen). Voor het stimuleren van het gebruik van het octrooisysteem en van de kennis die in octrooidatabanken is opgeslagen, geeft NL-OC voorlichting aan bedrijven, kennisinstellingen en overheden.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

TNO

Samen met de universiteiten bestaat de publiek gefinancierde kennisinfrastructuur in Nederland met name uit de instituten voor toegepast onderzoek TNO en de vijf zogenoemde «Grote Technologische Instituten» (GTI’s). EL&I investeert samen met enkele andere ministeries in deze instituten, omdat hier onafhankelijk onderzoek in Nederland plaatsvindt dat kansen kan creëren voor innovatie en economische groei.

TNO is het grootste instituut voor (natuurwetenschappelijk) toegepast onderzoek in Nederland. Het bestrijkt een breed onderzoeksgebied en is daarmee het enige instituut dat kennis ontwikkelt op het terrein van alle topsectoren. Daarnaast ontwikkelt het kennis op een aantal maatschappelijke thema’s, met name defensie, maatschappelijke veiligheid, leefomgeving, arbeid en gezondheid en ICT.

De belangrijkste uitdagingen voor 2013 inzake toegepast onderzoek zijn:

  • verdere uitwerking geven aan de rol die TNO speelt in de innovatiecontracten en de Topconsortia voor Kennis en Innovatie;

  • een scherpere balans tussen een sterke publieke kennisbasis en het flexibel inspelen op- en nader invullen van de vraag uit de topsectoren;

  • een zodanige financieringswijze en uitvoering van onderzoek dat onbedoelde concurrentie tussen de publiek gefinancierde instituten en private partijen zoveel mogelijk wordt vermeden.

Met de indicator «klanttevredenheid cofinanciers bij kennisontwikkeling TNO» wordt de algemene tevredenheid gemeten van bedrijven (MKB en grootbedrijf) die aan cofinancieringprojecten deelnemen in het onderzoeksprogramma van TNO. Deze is opgenomen in de tabel bij de GTI’s.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

Met het ondertekenen van de innovatiecontracten op 2 april 2012 door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, kennisinstellingen voor fundamenteel onderzoek (NWO, KNAW, universiteiten) en toegepast onderzoek (TNO, DLO, Deltares, ECN, MARIN en NLR) en de overheid werd een belangrijke stap in de implementatie van de topsectorenaanpak gezet. Hiermee komt vanaf 2012 ongeveer € 2,8 mld beschikbaar vanuit bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid voor onderzoek en ontwikkeling van vernieuwende producten en diensten in de topsectoren van de economie. In Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) brengen bedrijven en kennisinstellingen de privaatpublieke onderzoeksagenda’s uit de innovatiecontracten ten uitvoer. Om deze samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie verder te stimuleren zal EL&I met ingang van 2013 een TKI-toeslag invoeren. Elk TKI richt een MKB-loket in, zodat ook het MKB maximaal meedoet.

Zoals vermeld in de beleidsagenda, stelt EL&I zich ten doel om in 2015 voor ten minste € 500 mln aan privaatpublieke projecten in gang te hebben gezet. Deze moeten voor minstens 40% met private middelen gefinancierd zijn.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming

2013

Streef-

waarde

Planning

Bron

Omvang middelen PPS-projecten TKI (x € 1 mln)

n.v.t.

n.v.t.

500

500

2015

AgNL

– waarvan private middelen (%)

n.v.t.

n.v.t.

30%

40%

2015

AgNL

Toelichting

Deelname aan een TKI is mogelijk met zowel «cash» als «in-kind» middelen. In de raming voor 2013 zijn alle middelen meegenomen die voor dat jaar in de innovatiecontracten van april 2012 zijn toegezegd. Het aandeel private middelen loopt op van ten minste 30% in 2013 naar 35% in 2014 tot 40% in 2015.

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

  • Deltares is een GTI op het gebied van deltatechnologie. Als onafhankelijk kennisinstituut en specialistisch adviseur levert Deltares bijdragen aan innovatieve oplossingen voor water-, ondergrond- en deltavraagstukken die het leven in delta’s, kust- en riviergebieden veilig, schoon en duurzaam maken.

  • MARIN is een internationaal toonaangevende GTI op het gebied van hydromechanisch en nautisch onderzoek. Samen met Nederlandse en internationale universiteiten wordt fundamenteel en toegepast onderzoek verricht om de kennis en gereedschappen voor de sector te ontwikkelen.

  • Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is een GTI dat een kennisbasis onderhoudt en ontwikkelt op het gebied van militaire (ten behoeve van het Ministerie van Defensie) en civiele luchtvaart (ten behoeve van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Daarnaast wordt de ontwikkelde kennis samen met bedrijven uit de sector lucht- en ruimtevaart ingezet voor nieuwe commerciële mogelijkheden. Met de rijksbijdrage vindt toegepast onderzoek plaats en worden belangrijke onderzoeksfaciliteiten als vluchtnabootsers en windtunnels in bedrijf gehouden.

  • De GTI’s ECN en DLO worden toegelicht in respectievelijk artikel 14 en 16.

De GTI’s richten onderzoek op de uitwerking van de agenda’s van de topsectoren uit het bedrijfslevenbeleid. In 2013 wordt hieraan, in vervolg op de meerjarenafspraken tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven over de procesmatige en inhoudelijke vormgeving van de vraagsturing, vooral in TKI-verband invulling gegeven. Daarnaast blijft er ruimte voor onderzoek in het kader van maatschappelijke thema’s zoals leefomgeving, maatschappelijke veiligheid, arbeid en gezondheid.

Indicator

Referentie-

waarde

Peil-

datum

Streef-

waarde1

Planning

Bron

Klanttevredenheid Deltares

7,9

2011

8,0

2013

Deltares

Klanttevredenheid MARIN

8,3

2011

8,0

2013

MARIN

Klanttevredenheid NLR

8,7

2011

8,0

2013

NLR

Klanttevredenheid cofinanciers TNO

7,2

2011

8,0

2013

TNO

1

Streefwaarde = raming 2013

Toelichting

De scores in bovenstaande tabel zijn gebaseerd op de recentste onafhankelijke onderzoeken naar klanttevredenheid die TNO en de GTI’s hebben laten uitvoeren en waar nodig omgerekend naar een schaal van 1 tot 10. De streefwaarde van 8,0 bevindt zich nabij de gemiddelde score voor vergelijkbare organisaties.

In de begroting van 2012 is opgenomen dat ernaar gestreefd wordt om ten aanzien van TNO en de GTI’s een indicator voor vraagsturing en kennisbenutting in te voeren op basis van de indicatoren die daartoe voor DLO gebruikt worden (zie artikel 16). Een indicator voor de mate van vraagsturing levert bij nader inzien nauwelijks nuttige inzichten op, gelet op de participatie van TNO en de GTI’s in de Topconsortia voor Kennis en Innovatie om uitvoering te geven aan volledig vraaggestuurde onderzoekroadmaps. De waarde voor kennisbenutting – de vraag of de klant de kennis daadwerkelijk kan toepassen – zal ontleend worden aan het onderdeel utilisatie in het eerstvolgende klanttevredenheidsonderzoek dat TNO, Deltares, MARIN en NLR zullen laten uitvoeren.

Topsectoren overig

STW (Stichting voor de Technische Wetenschappen) financiert technisch wetenschappelijk onderzoek aan Nederlandse universiteiten en instituten. Met de bijdrage van EL&I worden de zogenoemde Perspectiefprogramma's gefinancierd, die worden ingezet voor innovatiecontracten van topsectoren. De bijdrage aan STW is onderdeel van de regel «topsectoren overig», er is structureel ongeveer € 20 mln beschikbaar.

De te honoreren perspectiefprogramma’s van STW zullen inhoudelijk worden aangesloten op de innovatiecontracten van de topsectoren. Dat doet STW door de onderzoeksvoorstellen behalve op excellentie en utilisatie ook te toetsen op de mate waarin voorstellen passen in onderzoekroadmaps van de topsectoren.

Deze post bevat daarnaast de middelen die gereserveerd zijn voor de Technologische Top Instituten (TTI’s), internationale programma’s – zoals de Joint Technology Initiatives (JTI’s) en Eurekaclustergelden – en de afbouw van Innovatieprogramma’s. Vanwege deze afbouw loopt de reeks «Topsectoren overig» sterk af.

Syntens

Syntens is het landelijk netwerk dat als doel heeft het MKB aan te zetten tot succesvol innoveren. Syntens geeft voorlichting, activeert en ondersteunt MKB-ondernemers op het gebied van innovatie. Per januari 2014 zal Syntens met KvKNL en de 12 afzonderlijke KvK’s samengevoegd worden tot één nieuw ZBO.

Ruimtevaart (ESA)

Het ruimtevaartbeleid verloopt vooral via jaarlijkse verplichte bijdragen aan de algemene ESA-begroting, plus bijdragen aan een beperkt aantal optionele programma’s. Die laatste gelden vloeien weer terug naar lidstaten via orders aan bedrijven voor levering van (onderdelen van) raketten en satellieten of aanverwante goederen en diensten.

Medio november 2012 vindt de 3-jaarlijkse ESA-Ministersconferentie plaats te Italië. Daar zullen de ESA-lidstaten inschrijven op de programma’s voor de periode 2013–2015. Daarbij wordt gelet op hoe ruimtevaart kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Voorts wordt rekening gehouden met de belangen van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en onderzoekers, zoals vormgegeven in de roadmap Space van het Innovatiecontract High Tech Systemen en Materialen (HTSM). Tevens wordt gewerkt aan versterking van de positie van European Space Research and Technology Centre (ESTEC) te Noordwijk, de belangrijkste vestiging van de ESA, in lijn met de aanbevelingen in het «white paper ESTEC» van het topteam HTSM.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming

2013

Streef-

waarde

Planning

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

155

2011

162

175

2015

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,07

1

2015

ESA

Toelichting

De prestatie-indicator «ruimtevaart geo-return/retour (%)» betreft research- en leveringsopdrachten van ESA aan de Nederlandse industrie en kennisinstellingen. Deze opdrachten komen voort uit de Nederlandse contributies aan diverse R&D-programma’s van ESA. Daarbij wordt door ESA een retour van 0,9 (90%) van de bijdragen van lidstaten aan deze programma’s gegarandeerd. Een hogere retour dan 1 betekent dat Nederlandse bedrijven succesvol zijn bij het werven van ESA-orders, maar ook dat Nederland moet compenseren aan lidstaten met een lagere retour dan 1; vandaar de streefwaarde van 1.

Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7)

In de periode van 2007 tot en met 2013 zet de Europese Commissie ruim € 50 mld in op het stimuleren van onderzoek en innovatie via het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7). Het doel is de wetenschappelijke en technologische basis van Europa en de Europese industrie en kennisinstellingen te verbeteren en de Europese concurrentiepositie te versterken. Agentschap NL stimuleert in opdracht van EL&I en andere departementen Nederlandse deelname aan het Kaderprogramma.

2013 zal het laatste uitvoeringsjaar van KP7 zijn. De nadruk zal in 2013 in KP7 liggen op overbruggingsacties naar het toekomstige Europese financieringsprogramma voor Onderzoek en Innovatie «Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie», dat in 2014 van start gaat. Voor EL&I zal de aandacht uitgaan naar het verbinden van KP7 en Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid, in het bijzonder de topsectoren, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen in deze programma’s en het verbeteren van de bedrijfsdeelname. In opdracht van EL&I zal Agentschap NL zich in 2013 in het bijzonder richten op de mogelijkheden voor potentiële Nederlandse deelnemers aan Horizon 2020.

Indicator

Referentie-

waarde

Peil-

datum

Streef-

waarde1

Planning

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7 (vanaf 2007)

941

2012

1 000

2013

AgNL

– waarvan bedrijven

685

       

Omvang KP7-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro, vanaf 2007)

1 899

2012

3 000

2013

AgNL

– waarvan bedrijven (%)

18%

 

20%

   

Retourpercentage voor Nederland (%)

6,9%

2012

6,9%

2013

AgNL

1

streefwaarde = raming 2013

Toelichting

De cijfers in bovenstaande tabel hebben betrekking op KP7-calls die in de periode 2007–2011 hebben plaatsgevonden (peildatum februari 2012). In deze periode ging maar liefst 6,9% van het KP7 subsidiebudget naar Nederlandse onderzoekers. Dit is hoger dan op basis van de Nederlandse bijdrage aan de EU te verwachten is (5,0%) en geeft aan dat Nederlandse deelnemers aan KP7 op een hoger dan gemiddeld niveau participeren. Het streven is om Nederlandse organisaties te helpen om een groter aandeel te ontvangen uit de KP7-middelen. Tot nu toe is 6,9% gehaald, hetgeen zich over de gehele looptijd van KP7 zou vertalen naar € 3 mld. Wat het aantal deelnemers betreft, tonen bovenstaande cijfers unieke organisaties die sinds 2007 één of meermalen succesvol aan een call hebben deelgenomen. Van de deelnemende bedrijven behoort 65% tot de categorie MKB. Het streven is om in de resterende periode van KP7 het aandeel KP7-middelen voor Nederlandse bedrijven te laten toenemen van 18% tot 24%; het KP7-gemiddelde.

Toelichting op de ontvangsten

Luchtvaartkredietregeling

Het betreft terugbetalingen (kredietsom + rente) van kredieten, verleend in de periode 1998–2003 voor vliegtuigtechnologieprojecten. De hoogte van de ontvangsten hangt samen met toelevering van zogenaamde «shipsets» aan de uiteindelijke vliegtuigbouwer.

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

Ontvangsten bestaan uit rente en aflossingen op in het verleden verstrekte kredieten onder TOK, KREDO en TOKMPO. Met ingang van 2001 zijn deze drie regelingen vervangen door de TOP. De ontvangsten voor deze regeling (het terugbetalen van de subsidie als het ontwikkelingskrediet tot omzet leidt) worden ook hier geraamd. Raming van de ontvangsten is over het algemeen onzeker ten gevolge van onvoorspelbaarheid van het succes van de projecten en van terugbetaling door bedrijven.

Rijksoctrooiwet

De hier geraamde ontvangsten zijn de helft van de feitelijke ontvangsten uit taksen. De andere helft wordt afgedragen aan het Europees Octrooibureau.

Innovatiekredieten

Betreft initiële raming ontvangsten (rente + risico-opslag) Innovatiekrediet van de «technische ontwikkelingsprojecten» en van de «klinisch ontwikkelingsprojecten». Deze ontvangsten dienen als funding voor het innovatiefonds.

Eurostars

Deze raming is de verwachte «top-up» van de Europese Commissie van 25%, boven op de nationale middelen.

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Randvoorwaarden scheppen voor een excellent ondernemingsklimaat.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EL&I is vanuit een stimulerende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:

  • De coördinatie en facilitering van het kabinetsprogramma «vermindering regeldruk voor bedrijven, opdat ondernemers niet worden belemmerd om te ondernemen»;

  • Het stimuleren van de juiste randvoorwaarden en grootschalige implementatie van ICT-toepassingen, zoals Standard Business Reporting, e-herkenning, ondernemersdossier, zodat ondernemers ICT optimaal kunnen benutten en eenvoudiger gebruik kunnen maken van overheidsdiensten;

  • Het verbeteren van de dienstverlening aan ondernemers door middel van Ondernemerspleinen;

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven;

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field;

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur;

  • Een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EL&I is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen, maar er kan een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de minister onder andere financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen.

Kengetallen; Ondernemingsklimaat van Nederland

1 – Global Competitiveness Index

2009

2010

2011

2012

Ambitie

Positie van Nederland

10e

8e

7e

5e

Top-5 in 2020

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2012–2013)

         
           

2 – Ondernemersquote

2008

2009

2010

2011

 

Nederland

12,1%

12,1%

12,2%

12,2%

 

EU15-gemiddelde

12,1%

11,8%

     

Bron: EIM (2009 is een voorlopig cijfers, 2010 en 2011 zijn een inschatting)

         
           

3 – Investeringsquote van bedrijven

2008

2009

2010

2011

 

Nederland

15,3%

13,2%

12,6%

13,9%

 

Bron: CPB (CEP, 2012)

         
           

4 – Aandeel snelle groeiers

2002/2005

2003/2006

2004/2007

2005/2008

 

Nederland

7,5%

7,2%

11,0%

12,8%

 

Bron: EIM (Internationale benchmark ondernemerschap, 2011)

         
           

5 – Ranglijst van digitale economieën

2008

2009

2010

2011

Ambitie

Positie van Nederland

7

3

5

nog niet bekend

Top-5 in 2013

Bron: Economist intelligence unit

  • 1 Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de Top 10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Tussen 2009 en 2012 is Nederland gestegen van de 10e naar de 5e plek waarmee de ambitie om een top-5 positie te bereiken onlangs is gehaald. Onder meer de vermindering van administratieve lasten, prestaties op he gebied van innovatie (zie arikel 12) en samenwerking van het bedrijfsleven en kennisinstellingen zijn verbeterd. Daarmee lijkt de topsecorenaanpak zijn vruchten af te werpen.

  • 2 De ondernemersquote (het aantal ondernemers in Nederland) is gestegen van 10,7% in 2004 naar 12,2% in 2011. Het aantal personen dat zelfstandig ondernemer is, nam sterker toe dan in andere EU-landen en ligt nu rond het EU-gemiddelde. Onderzoek39 wees uit dat Nederland nu rond het optimale niveau zit qua aantal ondernemers. De komende jaren zal de nadruk dan ook meer komen te liggen op kwalitatieve aspecten van ondernemingen.

  • 3 en 4 De investeringsquote en het aandeel snelle groeiers geven een indicatie van de kwaliteit van ondernemerschap. Juist ondernemingen die investeren en groeien, hebben een positief effect op economische groei en werkgelegenheid. De investeringsquote is sinds de crisis teruggevallen van 15,3% in 2008 naar 12,6% in 2010. In 2011 is een stijging te zien die volgens de voorspelling van het CPB zal doorzetten, zodat in 2015 weer het niveau van 2008 bereikt kan worden. Het aantal snelle groeiers is bijna verdubbeld ten opzichte van vier jaar geleden. Internationaal gezien scoort Nederland echter nog steeds middelmatig.

  • 5 Nederland ambieert voor 2013 een top 5 positie op de wereldwijde ranglijst voor digitale economieën. Nederland heeft in de periode 2007–2010 een positie in de top 5 van digitale economieën weten te behouden. De Nederlandse kracht ligt in een goede ICT-infrastructuur: nederland had in 2011 het hoogste aantal breedbandaansluitingen per 100 inwoners, het op een na hoogste percentage van computereigendom (92% van de huishoudens) ter wereld en het op twee na hoogste percentage van mensen die internet gebruiken (90,1%). Nederland scoort met een hoog aandeel van kennisintensieve banen in de economie (bijna 50% van de beroepsbevolking), talent voor ICT innovatie en tot slot scoort Nederland goed met de acceptatie van online publieke dienstverlening door burgers en bedrijven.

Beleidswijzigingen

Vanaf 2013 worden de Kamers van Koophandel/Ondernemerpleinen voor het eerst via de (rijks)begroting gefinancierd. Hierdoor hoeven bedrijven niet jaarlijks te betalen voor opname in het handelsregister.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

1 364,8

2 438,9

2 585,5

1 974,6

1 976,6

2 034,3

2 035,0

Waarvan garantieverplichtingen

1 190,7

2 166,6

2 384,0

1 790,3

1 790,3

1 849,0

1 849,0

UITGAVEN

270,2

323,5

366,1

290,1

259,7

241,6

242,8

Waarvan juridisch verplicht

   

89%

       
               

Garanties

             

– BMKB

73,6

100,5

65,5

51,8

39,8

33,8

33,8

– Groeifinancieringsfacilitieit

2,4

9,7

9,3

9,3

9,4

9,4

9,4

– Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

11,9

50,0

44,8

14,0

11,0

   

– Borgstelling Scheepsnieuwbouw

 

10,0

9,6

9,7

9,7

9,7

9,7

Subsidies

             

– Bevorderen ondernemerschap

6,6

6,6

1,1

3,8

3,5

8,0

11,9

– Programma Biobased Economy

4,4

7,6

5,7

3,6

     

– Uitfinanciering subsidies

56,6

65,9

22,9

10,3

10,9

6,6

4,3

Opdrachten

             

– Onderzoek & ontwikkeling

8,9

2,8

0,4

0,5

0,5

0,5

0,5

– ICT-beleid

35,5

24,4

20,9

17,8

16,6

17,5

17,5

– Beleidsvoorbereiding en evaluaties

17,9

6,8

2,4

2,4

3,3

2,8

2,8

– Regiegroep Regeldruk/ACTAL

4,9

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

             

– NBTC

18,4

15,0

13,3

10,0

8,4

8,4

8,4

– UNWTO

 

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

– Bijdragen aan instituten

6,2

6,6

2,8

2,3

2,6

2,4

2,4

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

             

– Kamers van Koophandel / Ondernemerspleinen

 

2,5

150,6

141,0

131,0

131,0

131,0

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

– Agentschap NL

12,3

10,4

12,0

8,8

8,3

6,7

6,4

– Logius

10,7

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

               

ONTVANGSTEN

51,2

96,7

92,6

59,9

56,9

46,2

47,2

– BMKB

32,7

25,2

25,2

25,2

25,2

25,2

25,2

– Groeifinancieringsfaciliteit

1,9

8,0

8,0

8,0

8,0

8,0

8,0

– Garantie Ondernemingsfinanciering

13,2

51,0

46,0

14,0

11,0

   

– Borgstelling Scheepsnieuwbouw

 

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

– Joint Strike Fighter

0,6

0,9

1,8

1,3

1,2

1,8

2,8

– Diverse ontvangsten

2,8

1,6

1,5

1,4

1,4

1,1

1,1

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Zelfstandigenaftrek

1 666

1 763

1 859

1 887

1 915

1 944

1 973

Extra zelfstandigenaftrek starters

101

102

107

108

110

111

112

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

1

1

1

1

1

1

2

FOR, niet omgezet in lijfrente

60

52

53

53

53

54

54

Meewerkaftrek

8

8

7

7

7

6

6

Stakingsaftrek

17

17

16

16

15

15

14

Doorschuiving stakingswinst

204

214

226

239

253

267

282

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet

189

193

197

200

204

208

211

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

369

356

375

386

398

410

422

Willekeurige afschrijving starters

8

8

8

8

8

8

8

Vrijstelling durfkapitaal forfaitair rendement

8

7

         

Heffingskorting durfkapitaal

7

4

0

0

0

0

 

Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen

219

 

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

3

3

2

2

1

1

1

Verlaagd BTW-tarief Logiesverstrekking (incl. kamperen)

230

243

276

282

289

295

302

Verlaagd BTW-tarief Voedingsmiddelen horeca

1 205

1 283

1 448

1 474

1 501

1 528

1 555

BTW Kleine ondernemersregeling

110

113

118

124

130

136

142

Verlaagd accijnstarief kleine brouwerijen

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer

16

15

16

16

16

17

17

Budgetflexibiliteit

Garanties: Het budget voor de verschillende garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het budget is benodigd om de verwachte schades te kunnen betalen op garanties die eerder zijn aangegaan.

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2013 is 89% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van t/m 2012 aangegane verplichtingen.

Onderzoek en opdrachten: Van het opdrachtenbedrag is 35% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan baten-lastendiensten: Het budget betreft de uitfinanciering van de opdracht 2013 aan Agentschap NL Het budget is 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties: Van dit bedrag is 4% juridisch verplicht, dit betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s: De bijdrage aan de KvK/Ondernemerspleinen (inclusief de bijdrage voor het Nieuw Handelsregister) is voor 98% juridisch verplicht.

Interne begrotingsreserves

Er zijn interne begrotingsreserves voor de Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). In beide gevallen betreft het kostendekkende regelingen; om een garantie te krijgen moet premie worden betaald. Daaruit kunnen eventuele schades in latere jaren worden betaald. De begrotingsreserves dienen om een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te kunnen vangen. Met ingang van 2012 werkt ook de BMKB-regeling met een interne begrotingsreserve. Tot op heden is de BMKB-begrotingsreserve nog niet gebruikt en is de stand derhalve € 0.

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2011 (x € 1 mln)

Interne begrotingsreserve Bestellingsregeling Scheepsnieuwbouw

25,0

Interne begrotingsreserve GO

63,4

Toelichting op de financiële instrumenten

Garanties

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Met steun van het Europees Investerings Fonds (EIF) kan het budget voor 2012 en 2013 worden verhoogd naar € 1 mld per jaar, zodra de vraag naar het instrument weer aantrekt. De BMKB is per 1 januari 2012 versoberd door het terugdraaien van enkele uitbreidingen die sinds 2008 zijn gedaan in het kader van de kredietcrisis.

De feitelijke benutting hangt af van de kredietbehoefte van het bedrijfsleven en is daarmee sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de conjunctuur, zoals de lagere benutting in 2009 laat zien. Maximale benutting van de regeling is daarmee geen doel op zich. De mate van benutting wordt wel in het oog gehouden om te bezien of de regeling nog aansluit bij de behoefte van de markt. Deze informatie wordt half jaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer. De benutting in 2012 laat een sterke daling zien ten opzichte van die in 2011, als gevolg van de verslechterde economie. Aangezien voor 2013 weer economische groei is voorspeld, is de verwachting dat dit jaar ook de benutting van de BMKB weer groter zal zijn.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

20121

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

601

556

742

909

550

Totaal aantal verstrekte garanties

2 915

2 442

3 701

4 325

2 500

Bron: AgentschapNL

1

2012 betreft een inschatting

Groeifinancieringsfaciliteit

De Groeifinancieringsfaciliteit richt zich op buffervermogen – eigen vermogen van participatiemaatschappijen en achtergestelde leningen door banken – wat vooral nodig is in de start-, groei- en expansiefase van een bedrijf. Versterking van het buffervermogen wint aan belang doordat bij bancaire financiering van bedrijven grotere buffers worden gevraagd. Achtergestelde leningen en aandelenkapitaal verstrekt door participatiemaatschappijen vallen tot maximaal € 25 mln onder de garantieregeling. Een bank kan een garantiefinanciering verstrekken tot maximaal € 5 mln in de vorm van achtergestelde leningen. De garantie van de overheid bedraagt 50%. De Groeifinancieringsfaciliteit is kostendekkend opgezet.

De feitelijke benutting van de regeling hangt onder meer af van investerings- en overnameplannen van het bedrijfsleven, en is nauw verbonden met de ontwikkeling van de conjunctuur. De mate van gebruik van deze regeling wordt halfjaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer. Uit de beleidsevaluatie die in 2012 is uitgevoerd is gebleken dat op dit moment het niet wenselijk is om grote aanpassingen in de Groeifinancieringsfaciliteit door te voeren. In 2013 wordt bezien of het budget en maximum garantiebedrag aangepast dient te worden. De verwachting is dat de vraag naar risicokapitaal komende tijd zal toenemen. De Groeifinancieringsfaciliteit is daarom van toenemend belang voor bedrijven die op zoek zijn naar risicokapitaal, alsook voor participatiemaatschappijen die op zoek zijn naar middelen voor nieuwe fondsen.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

20121

Verstrekte garanties Groeifinancieringsfaciliteit, x € 1 mln

23

10

25

12

20

Totaal aantal verstrekte garanties

33

22

32

17

20

Bron: AgentschapNL

1

2012 betreft een inschatting.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

De GO-regeling is ingevoerd ten tijde van de kredietcrisis en gericht op middelgrote en grote bedrijven. Via deze regeling krijgen banken een garantie van 50% van de overheid, zodat nieuwe bankleningen en/of bankgaranties kunnen worden verstrekt. De GO-regeling is net als de Groeifinancieringsfaciliteit kostendekkend, met als opzet dat banken er slechts gebruik van maken indien zij vanwege het risicoprofiel zelfstandig niet of onvoldoende in staat zijn in de kern gezonde bedrijven te financieren. Het gebruik volgt sterk de conjuncturele ontwikkeling. Omdat verwacht wordt dat de GO-regeling ook in 2013 nodig is voor de financiering van het iets grotere bedrijfsleven, is de regeling met een jaar verlengd.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

20121

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

58

413

261

230

Totaal aantal verstrekte garanties

20

104

62

50

Bron: AgentschapNL

1

2012 betreft een inschatting.

Borgstelling Scheepsnieuwbouw

In navolging van andere EU-landen is een garantieregeling geïntroduceerd waarmee het bankkrediet aan de scheepsbouwer wordt gegarandeerd gedurende de periode van de bouw van het schip. Gelet op de jaarlijkse productiewaarde van de sector is een jaarlijks garantieplafond van € 1 mld ingesteld.

Subsidies

Bevorderen ondernemerschap

Dit budget wordt gebruikt voor diverse instrumenten die als doel hebben het ondernemingsklimaatbeleid te verbeteren. Zo is het budget gebruikt voor (uitvoerings)bekostiging van programma’s voor regeldruk, kapitaalmarkt, zelfstandigenregeling, de programmakosten voor corporate governance en het Talent naar de top programma. Daarnaast wordt dit gebruikt voor het realiseren van de nieuwe beleidsambities, zoals de ondernemerspleinen.

Interdepartementaal Programma Biobased Economy (IPBBE)

Om wereldwijd een koppositie te verkrijgen in de biobased economy wordt ingezet op het ontwikkelen en benutten van kennis. Met het innemen van een koppositie wil Nederland een significant aandeel hiervan naar zich toetrekken en wereldwijd in % Bruto Nationaal Product (BNP) tot de top 3 behoren qua optimale en duurzame productie en toepassing van biomassa.

Hiervoor is in april 2012 het Innovatiecontract Biobased Economy 2012–2016 afgesloten tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden, als onderdeel van het Topsectorenbeleid en in samenhang met de Topsectoren Chemie, Energie, Water, Tuinbouw en Agro. Stakeholders hebben getekend voor 6 workpackages: Biomaterialen, BioEnergy & BioChemicals, Geïntegreerde Bioraffinage, Teeltoptimalisatie en biomassaproductie, Terugwinnen en hergebruik, alsmede economie, beleid en duurzaamheid.

Voor de uitvoering is het Topconsortium Kennis en Innovatie Biobased Economy ingericht. De activiteiten van het Transitiehuis Biobased Economy zijn hier ook ondergebracht.

Internationale samenwerking vindt plaats met de Europese Commissie alsook met buurlanden Duitsland en België. Cofinanciering van bioraffinageprojecten in grensregio’s vindt plaats in het kader van Europese programma’s als Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

De open Bioprocess Pilot Facility (BPF), is aangewezen als dienst van algemeen economisch belang en op 15 mei geopend. De BPF ontvangt voor de uitvoering van de dienst een bijdrage van totaal € 15 mln voor de jaren 2012–2015.

Uitfinanciering subsidies

De volgende regelingen zijn inmiddels beëindigd en betreffen alleen nog uitfinanciering: Valorisatie/SKE, Onderwijs en ondernemerschap, Beroepsonderwijs in bedrijf, Microfinanciering, innovatieve scheepsbouw, Actieplan Veilig Ondernemen en Besluit Subsidie Regionale Investeringsprojecten.

Microfinanciering

Voor kleine bedrijven en startende ondernemers is het zogenaamde microfinancieringsbeleid ontwikkeld. Vanaf begin 2011 biedt Qredits (stichting Microkrediet Nederland) microkredieten aan in heel Nederland tot maximaal € 35 000. Voor het jaar 2012 werd deze grens, als pilot, verhoogd tot € 50 000. Naast het krediet neemt coaching een belangrijke plaats in. Stichting Eigenbaas.nl zorgt voor de landelijke promotie van microfinanciering, en werkt aan professionalisering en behoud/uitbreiding van het netwerk van Microfinancieringsondernemerpunten. EL&I heeft hier financieel aan bijgedragen door het verstrekken van een (achtergestelde) lening aan Qredits en een garantstelling op de lening van de BNG aan Qredits. Eigenbaas.nl en Qredits zijn per 1 juni 2012 gefuseerd tot Qredits Microfinanciering Nederland. Doel in 2016 is om 2 500 kredieten te verstrekken.

Indicator

Referentie- waarde

Peildatum

Raming 2012

Streef-

waarde

Planning

Bron

Aantal verstrekte microkredieten

610

2009

1 500

2 500

2016

Qredits

Opdrachten

Onderzoek & ontwikkeling

Uit dit budget worden beleidsonderzoek, verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten en beleidsdoorlichtingen gefinancierd. Een klein deel van dit budget wordt gebruikt voor beleidsvernieuwing middels kleinschalige experimenten.

ICT-beleid

Eind 2011 is de Digitale Implementatie Agenda.nl naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 26 643, nr. 217). Hierin staan de acties uit de Digitale Agenda.nl verder uitgewerkt. Met de middelen voor het ICT-beleid en die voor beleidsvoorbereiding en evaluatie worden hieruit programma’s als open data en digitale vaardigheden beroepsbevolking uitgevoerd, alsmede acties uit de Roadmap ICT die in het kader van het topsectoren beleid is opgesteld. Daarnaast worden de middelen aangewend om met slimme inzet van ICT de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. Het betreft hier onder andere Antwoord voor Bedrijven, het Ondernemingsdossier, SBR, e-herkenning en e-factureren.

Het beleid van ICT en MKB is gericht op het stimuleren van ICT-toepassingen in het midden en kleinbedrijf ter verhoging van de arbeidsproductiviteit en het concurrentievermogen. In dit kader loopt een programma om een solide basis te waarborgen voor gebruik van clouddiensten. Met het verantwoord en veilig gebruik van clouddiensten benut het MKB kansen door procesinnovatie, effectiever werken en regeldrukvermindering. Ook worden MKB-ers ondersteund hun digitale vaardigheden te verbeteren.

Het gebruik van High Performance Computing in de Nederlandse Topsectoren is van vitaal belang om de Nederlandse economie competetiever te maken. Modelvorming, simulatie en grootschalige dataverwerking met behulp van krachtige supercomputers en geavanceerde netwerkdiensten zijn ontontbeerlijk voor competitief onderzoek en productontwikkeling in alle Nederlandse Topsectoren. Om de vooraanstaande positie van Nederland op dit gebied te behouden, is aan de Stichting Surf een subsidie toegekend voor de periode 2011 tot en met 2013. Deze subsidie is bestemd voor specifieke investeringen in onderdelen van de e-infrastructuur voor onderzoek.

Regiegroep Regeldruk / ACTAL

Het programma Regeldruk Bedrijven 2011–2015 beschrijft op welke wijze het kabinet de regeldruk voor bedrijven wil terugdringen. Het programma is opgedeeld in vier elkaar deels overlappende onderdelen:

  • A. Kwantitatieve doelstellingen

  • B. Voorkomen van nieuwe regeldruk

  • C. Verbeteren van de dienstverlening

  • D. Vertrouwen en toezicht

Hierbij is een kwantitatieve doelstelling geformuleerd met betrekking tot een verlaging van de administratieve lasten. In 2012 dient een administratieve lastenvermindering van in totaal 10% te zijn gerealiseerd ten opzichte van 2012, de daaropvolgende jaren ieder jaar een aanvullende 5%. Ook is in het programma regeldruk bedrijven een doelstelling opgenomen om de inhoudelijke nalevingskosten deze kabinetsperiode met € 200 mln te verminderen. Deze kwantitatieve doelen zijn netto doelstellingen: als het kabinet nieuwe regels invoert moeten extra administratieve lasten of nalevingskosten worden gecompenseerd met extra regeldrukmaatregelen. Maar regeldruk gaat verder dan de aanpak van administratieve lasten en nalevingskosten. Ook het voorkomen van onnodige regeldruk bij nieuwe wetten behoort tot het programma regeldruk bedrijven. Daarnaast wordt ingezet op het verminderen van regeldruk in specifieke branches en sectoren (zzp-ers, topsectoren), alsmede op het verbeteren van overheidsdienstverlening en het verminderen van toezichtslasten, onder meer door inzet van ICT.

Voor de kwantitatieve doelstellingen is onderstaande indicator beschikbaar:

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef-

waarde

Planning

Bron

Netto verlaging administratieve lasten (cumulatief).

0% (nulmeting)

2011

15%

25%

2015

EL&I

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) en de United Nations World Tourism Organization (UNWTO)

EL&I heeft voor de periode 2012–2015 een nieuw, meerjarig contract met het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) afgesloten om het inkomend toerisme te bevorderen. EL&I stelt in deze periode zo’n € 46 mln beschikbaar voor de internationale marketing van Nederland en internationale congreswerving. De jaarlijkse Rijksbijdrage wordt daarbij, naar aanleiding van de bezuinigingen, in 2015 teruggebracht met 50% ten opzichte van 2012. Het budget zal worden ingezet op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten en doelgroepen.

Daarnaast wordt bijgedragen in de overheadkosten van het secretariaat van de UNWTO.

Bijdragen aan instituten

Betreft een verzamelpost van verschillende kleine bijdrage aan diverse instituten, ten behoeve van het programma-onderzoek op het terrein van MKB en ondernemerschap, het kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en de Koning-Willem I prijs.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Kamers van Koophandel/Ondernemerspleinen

Het jaar 2013 wordt een overgangsjaar waar door het nieuwe ZBO in oprichting (een fusie van de huidige Kamers van Koophandel met Syntens) wordt gewerkt aan de opzet van de Ondernemerspleinen. De Kamers van Koophandel (KvK), samen met Syntens, dragen zorg voor het verwezenlijken van de fusie. Daarnaast zijn zij al beheerder van het dienstverleningsconcept ondernemerspleinen. In die rol zullen zij aandacht besteden aan het aansluiten van partners op het digitale ondernemersplein (binnen de kaders van de eOverheid), het nader uitwerken van het dienstverleningsconcept van de Ondernemerspleinen en het uitwerken van een dashboard aan de hand van welke de prestaties van de Ondernemerspleinen in de toekomst zullen worden gemeten. Het digitale ondernemersplein wordt eind 2012 gelanceerd. 2013 staat in het teken van doorontwikkeling en aansluiting van partners. De fysieke Ondernemerspleinen zelf gaan in 2014 van start.

Bijdrage aan baten-lastendiensten

Agentschap NL

Deze middelen zijn grotendeels voor de uitvoering van de garantie-instrumenten, zoals BMKB, Groeifinancieringsfaciliteit, GO en Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw, uitvoering van de IND zelfstandigen- en BBH-regeling. Dit betreft activiteiten als beoordeling van aanvragen, voorlichting over de instrumenten, terugontvangsten van kredieten, etc.

Logius

De bijdrage aan Logius bestaat uit een bijdrage aan het programma (Bureau)Forum Standaardisatie en het programma SBR (Standard Business Reporting). Verder is een aantal projecten in afrondende fase, zoals e-factureren.

Compensatiebeleid

Het compensatiebeleid heeft als doel de internationale positie van de Nederlandse defensie- en veiligheidgerelateerde industrie te verbeteren bij een gebrek aan een gelijk speelveld in deze markt. Met dit beleid wordt verzekerd dat de aanschaf door het Ministerie van Defensie van buitenlands defensiematerieel wordt gecompenseerd met orders voor de Nederlandse industrie. De nadruk ligt daarbij op projecten in één van de zes prioritaire technologiegebieden die in de Defensie Industrie Strategie (DIS) zijn geïdentificeerd. Jaarlijks profiteren zo’n 200–250 Nederlandse bedrijven en instituten van het compensatiebeleid.

Het compensatiebeleid moet worden aangepast vanwege de introductie van de EU-richtlijn, de implementatie daarvan via de (ontwerp) Aanbestedingswet en het verscherpte toezicht van de Europese Commissie met betrekking tot het naleven van de eisen van compensatie. Hierdoor neem het aantal aanbestedingen waarvoor «industrial participation» kan worden geëist af, kan het tot op heden gebruikte percentage van 100% niet meer worden afgedwongen (dit wordt minimaal 60%), zijn uitsluitend defensie- en veiligheidgerelateerde activiteiten toegestaan en moeten deze bijdragen aan de bescherming van essentiële veiligheidsbelangen. De wijzigingen zorgen ook voor een transparanter wordende markt die zal leiden tot meer mogelijkheden voor de Nederlandse defensie- en veiligheidgerelateerde industrie, zonder dat daar inmenging van de overheid voor nodig is.

Deze ontwikkelingen, alsmede de in gang gezette bezuinigingen bij het Ministerie van Defensie, leiden ertoe dat de gerealiseerde invulling van compensatie de komende jaren zal afnemen en naar verwachting onder de streefwaarde van € 450 mln zal komen. Waar deze streefwaarde in de toekomst zal moeten liggen, kan pas over een aantal jaren worden vastgesteld. Bestaande compensatieovereenkomsten worden wel op de oorspronkelijk overeengekomen voorwaarden afgewikkeld.

De indicator «gerealiseerde invulling compensatieverplichtingen» geeft het bedrag weer dat door buitenlandse partijen bij Nederlandse bedrijven wordt besteed ter compensatie van bestedingen van het Ministerie van Defensie in buitenlands materieel.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Streef-

waarde

Planning

Bron

Gerealiseerde invulling compensatieverplichting (5 jaars gemiddelde)

€ 541 mln

2011

€ 450 mln1

 

EL&I

1

met inachtname van het gestelde hierboven

Toelichting op de ontvangsten

Ontvangsten garanties/borgstellingen

De Staat ontvangt provisies van banken voor verleende borgstellingen en garanties. Daarnaast worden op deze instrumenten ook de terugbetalingen op eerdere verliesdeclaraties verantwoord alsmede de ontvangen rente die wordt ontvangen op rekeningen die bij banken worden aangehouden voor verliesdeclaraties. Bij de GO en de Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw worden eventuele overschotten afgestort naar een begrotingsreserve van EL&I. Eventuele tekorten kunnen worden aangevuld uit de reserve.

Joint Strike Fighter (JSF)

De ontvangstenraming voor JSF is gebaseerd op een afdrachtpercentage over de geleverde onderdelen door bedrijven die bij de ontwikkeling van de JSF betrokken zijn.

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

Een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is.

Binnen de Noordwest-Europese context creëert de overheid (met name EL&I) de randvoorwaarden voor een concurrerende energiemarkt om ervoor te zorgen dat energiebedrijven efficiënt produceren, afnemers een efficiënte prijs betalen en vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Daarnaast zorgt EL&I voor een doeltreffend reguleringskader voor het netbeheer om te bereiken dat de netten de markt tegen redelijke tarieven en voorwaarden faciliteren. Participatie van EL&I in Europese en Noordwest-Europese fora, waaronder het Pentalaterale energieforum, heeft de verdere ontwikkeling van de Noordwest-Europese elektriciteits- en gasmarkt als doel. De Elektriciteitswet en de Gaswet dienen op nationaal niveau voor het realiseren van een goed functionerende elektriciteits- en gasmarkt.

Zie artikelonderdeel 14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noordwest-Europese context voor het financiële instrument dat hierop betrekking heeft.

Voorzieningszekerheid gaat om de korte en langere termijn beschikbaarheid van energie. Niet alleen om olie en gas, maar steeds meer ook om duurzame energie. Voorzieningszekerheid vereist internationale samenwerking: regionaal, met de directe buurlanden, binnen de EU en mondiaal. De Gasrotondestrategie levert een bijdrage aan de voorzieningszekerheid van Nederland. De afgelopen jaren is kwantitatief gebleken dat de Nederlandse gasmarkt forse stappen vooruit heeft gezet (zie de Voortgangsrapportage Gasrotonde 2011; bijlage bij TK, 2011–2012, 29 023, nr. 112). Mede hierdoor is niet alleen de voorzieningszekerheid van Nederland verbeterd, ook zijn er veel nieuwe economische activiteiten gegenereerd en wordt de concurrentiekracht van de gassector versterkt, ook in Noordwest-Europees verband. Gebaseerd op deze positieve ontwikkelingen zal de Gasrotondestrategie verder worden voortgezet ondanks het kritische onderzoek van de Algemene Rekenkamer in juni 2012 over nut, noodzaak en risico’s van de Gasrotonde. In mijn reactie heb ik aangegeven van mening te zijn dat de Gasrotondestrategie van aanvang aan is onderbouwd en dat de Tweede Kamer zowel daarover als over de voortgang frequent is geïnformeerd. Conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer wordt in de reguliere voortgangsrapportage wel nadrukkelijker inzicht gegeven in de mate waarin de Staat betrokken is bij de realisatie van de Gasrotonde. Zie artikelonderdeel 14.2 Optimale Bevorderen van de voorzieningszekerheid voor het financieel instrumentarium dat hierop betrekking heeft.

Nederland is gehouden aan een verplichte Europese doelstelling van 20% CO2-emissiereductie en 14% duurzame energie in 2020. Om deze doelen te bereiken wordt ingezet op meerdere sporen: bevorderen van energieinnovatie, stimuleren van duurzame energieproductie, bevorderen van energiebesparing en bevorderen van CO2-emissiereductiemaatregelen.

Het energie-innovatiebeleid richt zich op het ontwikkelen van technologie, producten en diensten voor energiebesparing en productie van duurzame energie die de kostprijs verlagen en het aanbod vergroten. De topsectorenaanpak staat hierbij centraal. De groei van het aandeel duurzame energie moet worden bereikt met de meest kostenefficiënte opties, met name via de SDE+ regeling. Onderzocht wordt of een verplichting voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales of een leveranciersverplichting mogelijk en wenselijk is. Daarnaast wordt energie-efficiëntie in samenwerking met het bedrijfsleven gestimuleerd vanwege de voordelen die een efficiëntere omgang met energie ook voor het bedrijfsleven heeft.

De Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie (MJA's) zijn voor de industrie het instrument om op een efficiënte wijze energiebesparing te realiseren. De kern is dat bedrijven rendabele energie-efficiencymaatregelen nemen en het kabinet als tegenprestatie zich inspant om knelpunten op te lossen en ondersteuning te verlenen bij kennisontwikkeling en kennisdeling. De belangrijkste instrumenten om CO2-emissiereductie te behalen zijn ETS en CCS. Op het gebied van kernenergie is de stralingsbescherming zeer belangrijk evenals het beoordelen en begeleiden van de vergunningaanvraag voor een nieuwe Hoge Flux Reactor. Zie artikelonderdeel 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening voor het financieel instrumentarium dat hierop betrekking heeft.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EL&I is op grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

  • het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur;

  • het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector ten volle wordt benut;

  • het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige winning van onze bodemschatten;

  • het coördineren van energie-infrastructuur van nationaal belang middels de Rijkscoördinatieregeling;

  • het stimuleren van een evenwichtige brandstofmix gericht op transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening;

  • het stimuleren van energiebesparing en (de)centrale duurzame energieopwekking;

  • het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën ten behoeve van de verduurzaming van de energievoorziening;

  • het stimuleren van energie-efficiëntie in de industrie en energie sectoren;

  • het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie;

  • het reguleren van veilige toepassingen van kernenergie.

Beleidswijzigingen

De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft in 2012 een evaluatie van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verricht. In dit kader is een aantal aanbevelingen gedaan om de energiemarkt te verbeteren door de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken. In 2013 zal een wetsvoorstel worden ingediend waarin uitvoering wordt gegeven aan de uitkomsten van de evaluatie, inclusief een aantal maatregelen met het oog op de transitie naar een duurzame energievoorziening.

In Europees verband wordt naar verwachting begin 2013 regelgeving rond investeringen in infrastructuur en intelligente netten afgerond. Afhankelijk van het tempo waarin hierover besluitvorming tot stand komt, zal in 2013 de benodigde implementatieregelgeving worden voorbereid.

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 14 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

  • 14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noordwest-Europese context;

  • 14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid;

  • 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening.

Achter ieder instrument staat het betreffende artikelonderdeel.

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

3 155,5

2 274,8

1 996,2

263,5

220,4

217,8

184,6

Waarvan garantieverplichtingen

21,3

46,8

         

UITGAVEN

1 027,7

1 243,7

1 312,8

1 438,5

1 505,2

1 610,1

1 607,3

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

95%

       
               

Subsidies

             

– Stadsverwarming (14.1)

4,5

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– Topsectoren Energie (14.3)

34,9

22,5

23,8

23,2

39,6

20,7

40,2

– Energie-innovatie (IA) (14.3)

22,3

36,5

31,7

19,7

7,9

2,4

2,4

– Green Deal (14.3)

0,0

17,1

25,0

30,0

5,0

20,0

0,0

– MEP (14.3)

658,9

645,3

555,0

492,0

388,0

293,0

202,7

– SDE (14.3)

57,5

131,9

244,9

425,9

564,0

687,0

707,2

– SDE+ (14.3)

0,0

0,0

100,0

200,0

300,0

414,0

483,0

– CCS (14.3)

12,4

81,2

49,4

49,1

22,4

8,7

8,7

– Hoge Flux Reactor (14.3)

8,2

7,3

7,3

7,3

7,3

8,1

8,1

– Aanschafsubsidie zonnepanelen (14.3)

0,0

22,0

30,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– Elektrisch rijden (14.3)

4,0

4,1

4,1

2,2

1,1

0,0

0,0

– Overige subsidies (14.3)

31,5

21,9

15,6

5,3

2,0

0,0

0,0

Garanties

             

– Geothermie (14.3)

6,1

           

Opdrachten

             

– O&O bodembeheer (14.2)

0,3

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

– Joint implementation (14.3)

13,1

33,3

33,7

2,3

0,0

0,0

0,0

– Straling (14.3)

3,2

7,6

9,5

7,7

3,0

1,7

1,2

– Pallas (14.3)

0,0

10,1

10,1

10,1

10,1

0,0

0,0

– Onderzoek en opdrachten (14.3)

3,3

4,4

4,0

4,3

4,1

4,5

4,4

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

– Agentschap NL

36,7

37,1

36,3

31,0

28,1

27,3

26,7

– NVWA

0,4

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

             

– Doorsluis COVA heffing (14.2)

89,3

93,0

93,0

93,0

93,0

93,0

93,0

– TNO bodembeheer (14.2)

3,7

2,1

2,1

2,1

2,1

2,1

2,1

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

             

– ECN/NRG (14.3)

37,2

63,8

35,0

31,0

25,4

25,2

25,2

– Diverse instituten (14.2)

0,4

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

               

ONTVANGSTEN

11 299,4

12 079,9

12 194,9

12 047,4

12 247,4

12 161,4

11 730,4

– COVA

89,3

93,0

93,0

93,0

93,0

93,0

93,0

– SDE+

0,0

0,0

100,0

200,0

300,0

414,0

483,0

– Aardgasbaten

11 165,6

11 950,0

12 000,0

11 750,0

11 850,0

11 650,0

11 150,0

– Ontvangsten zoutwinning

2,4

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

– Diverse ontvangsten

42,1

35,2

0,2

2,7

2,7

2,7

2,7

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Energie-investeringsaftrek (EIA)

144

151

151

161

161

161

161

Met de energie-investeringsaftrek (EIA) stimuleert EL&I investeringen in energiezuinige bedrijfsmiddelen en bedrijfsmiddelen voor een efficiënte opwekking van hernieuwbare energie. Investeringen in bedrijfsmiddelen die voldoen aan de generieke besparingsnormen van de EIA kunnen deels van de fiscale winst worden afgetrokken. Alleen de nieuwste typen bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor EIA en op deze manier stimuleert de EIA de marktintroductie van een nieuwe generatie efficiënte bedrijfsmiddelen.

Budgetflexibiliteit

Subsidies: Van het totale subsidiebudget is 94% juridisch verplicht. Dit percentage is hoog als gevolg van uitfinanciering van t/m 2012 aangegane verplichtingen, met name langlopende uitbetalingen op reeds afgegeven beschikkingen in het kader van de MEP/SDE en verplichtingen die in 2011 en 2012 zijn aangegaan op de SDE+.

Opdrachten: Van het opdrachtenbudget is 67% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van in voorgaande jaren afgegeven beschikkingen, met name in het kader van Joint Implementation en kernenergie.

Bijdragen aan baten-lastendiensten: Het budget betreft de uitfinanciering van de opdracht 2013 aan Agentschap NL en de NVWA en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Op dit onderdeel is geen sprake van budgetflexibiliteit. Het betreft met name de doorsluis van de COVA-heffing op aardolieproducten, bedoeld voor het dekken van de kosten van het aanhouden van voorraden. Dit is gebaseerd op nationale en internationale wetgeving.

Bijdragen (inter)nationale organisaties: Van het beschikbare budget voor (inter)nationale organisaties is 74% juridisch verplicht. De bijdrage aan ECN betreft een al langlopende gevestigde en op overeenkomsten gebaseerde subsidierelatie ten behoeve van energieonderzoek. Dit betekent dat er op dit onderdeel sprake is van enige budgetflexibiliteit, zij het beperkt op de korte termijn.

Interne begrotingsreserve

De interne begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (Agentschap NL) die wordt gestort in de interne begrotingsreserve.

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2011 (x € 1 mln)

Interne begrotingsreserve Geothermie

11,4

Toelichting op de financiële instrumenten

Artikelonderdeel 14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noordwest-Europese context

Subsidies

Stadsverwarming

De tegemoetkoming in verband met Stadsverwarmingsprojecten betrof een jaarlijkse uitkering op basis van de regeling Overgangswet ElektriciteitsProductieSector (OEPS) aan elektriciteitsbedrijven. Deze tegemoetkoming is geëindigd per 31-12-2010. Dit betreft dus de uitfinanciering van oude verplichtingen.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1 800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1 800 en 8 000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

Ambitie 2013

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

– HHI

2 279

2 285

2 263

2 456

Stabiliseren tussen 1800–2500

– C3

81%

81%

81%

85%

Daling/lager

2. Concentratiegraad in de retailsector gas

– HHI

2 104

2 187

2 158

2 344

Stabiliseren tussen 1800–2500

– C3

79%

76,4%

79%

83%

Daling/lager

Bron: NMa Energiekamer

Artikelonderdeel 14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid

Opdrachten

O&O bodembeheer

Dit betreft opdrachten ten behoeve van de Mijnraad en de Technische commissie bodem beweging (Tcbb) en diverse opdrachten in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO).

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Doorsluis COVA heffing

Het crisisbeleid op het gebied van de olievoorzieningszekerheid dient verstoringen in de olieaanvoer op te vangen. Door de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) en het oliebedrijfsleven worden in opdracht van EL&I strategische olievoorraden aangehouden in lijn met hetgeen hierover geregeld is in de Wet voorraadvorming aardolieproducten (Wva) 2001.

De uitgavenreeks op de EL&I-begroting betreft de doorsluis van de ontvangen voorraadheffingen naar de COVA. De voorraadheffing is een heffing ingesteld op aan accijns van minerale oliën onderworpen aardolieproducten. De heffing bedraagt momenteel € 5,90/m³ en wordt door de minister van Financiën geheven en ingevorderd door de Belastingdienst. De Minister van EL&I keert de opbrengst van heffing uit aan de stichting COVA ter dekking van de operationele kosten en financieringslasten van de COVA. Afhankelijk van een tijdige behandeling in het parlement zal er per 1 januari 2013 in lijn met de bepalingen in de nieuwe Wva 2012 een verhoging van de voorraadheffing worden doorgevoerd. In deze wet is onder andere de EU Richtlijn 2009/119/EU over strategische aardolievoorraden geïmplementeerd. De voorziene verhoging van de voorraadheffing per 2013 is, in afwachting van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wva 2012, nog niet in de begroting 2013 verwerkt.

TNO bodembeheer

Dit betreft een bijdrage aan TNO voor de adviestaak voortvloeiend uit de Mijnbouwwet en Mijnbouwregeling. De adviserende taak ligt op het vlak van het opsporen en winnen van delfstoffen (olie, gas en steenzout) en aardwarmte en het opslaan van stoffen in de (diepe) ondergrond van Nederland.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Diverse instituten

Nederland participeert in een aantal internationale organisaties of programma’s, die zich bezig houden met voorzieningszekerheid. Het gaat dan om het International Energy Agency (IEA), het Energy Charter Treaty (ECT), het International Energy Forum, het Gas Exporting Countries Forum en het Nederlands Polair Programma. Daarnaast is Nederland samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een aantal bedrijven partner in het Clingendael International Energy Programme (CIEP).

Voornaamste acties in 2013:

  • Versteviging van de samenwerking met de directe buurlanden. Via het Pentalaterale forum bestaat dergelijke samenwerking al wel, maar ook bilateraal zal er meer naar samenwerking moeten worden gezocht met Duitsland, Frankrijk, het Vereningd Koninkrijk, Noorwegen en België vanwege belangen die Nederland respectievelijk Nederlandse bedrijven daar hebben.

  • Nederland wil actief mee doen aan concrete activiteiten op het terrein van gas van organisaties als het International Energy Agency. In dit kader zal worden gewerkt aan de uitvoering van het Implement Agreement Gas Olie dat Nederland samen met Noorwegen in 2012 in IEA-verband gelanceerd heeft om innovaties en nieuwe technologieën op het terrein van gas (en olie) te bevorderen.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

22 min

26,5 min

34 min

23 min

Bron: Netbeheer Nederland

Toelichting

Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.

Artikelonderdeel 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening

Subsidies

Topsectoren Energie

Met de komst van het topsectorenbeleid zullen de energie-innovatiemiddelen gerichter worden ingezet om bij te dragen aan het R&D investeringsbeleid van de Nederlandse energiesector. Door de betere samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden zal de aansluiting van onderzoek op de behoeften vanuit de markt worden versterkt. De in april 2012 afgesloten innovatiecontracten en de vorming van Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI's) vormen hiervoor een eerste stap. Voor de topsector energie worden reguliere innovatiemiddelen op de EL&I begroting en een speciaal voor innovatie afgezonderd deel van de SDE+middelen ingezet.

Voornaamste acties in 2013:

Het versterken van de concurrentiekracht van de gassector door verder in te zoomen op nieuwe innovaties en technologieën. Samen met de industrie en kennisinstellingen zal uitvoering worden gegeven aan het Innovatiecontract gas in het kader van het Topsector Energie. Hierbij speelt het in 2012 opgerichte Topconsortium Kennis en Innovatie Gas een cruciale rol bij het implementeren van innovatie en technologische programma’s, het bevorderen van samenwerkingsverbanden en het bevorderen van de export van de Nederlandse kennis en expertise op gasgebied.

Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)

In de periode 2008–2011 is een groot aantal specifieke innovatieprogramma's die deel uitmaken van de Innovatie Agenda Energie (IA) uitgewerkt en opgestart. Het met deze innovatieagenda gemoeide budget van € 450 mln is inmiddels belegd met programma's/projecten. Het betreft hier interdepartementaal opgezette programma's op het gebied van duurzame elektriciteitsvoorziening, groene grondstoffen (biobased economy), groen gas, energiebesparing gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, energie-efficiency in de industrie en de kas als energiebron. Een belangrijk deel van deze programma's wordt onder regie van EL&I uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten van proeftuinen voor intelligente netten (Smart Grids) en het FLOW-programma in de sector offshore wind. Dit betrof een eenmalige impuls vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en wordt nu vervangen door het topsectorenbeleid.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

Ambitie 2013

Private R&D-investeringen (uitgedrukt in % van omzet)1

Bron: CBS

2.0%

n.v.t.

2.4%

n.v.t.

n.n.b

n.v.t.

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI2

Bron: AgNL

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.n.b

10% groei t.o.v. 2012

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het zevende EU kaderprogramma thema energie3

Bron: AgNL

8,3%

7,5%

6,8%

7,4%

n.n.b.

7,5%

Bron: «Nederland in KP7», AgentschapNL, 2011.

1

Onderzoek naar private R&D investeringen vindt elke twee jaar plaats. Voor 2009, 2011 en 2013 zijn daardoor geen investeringen beschikbaar. Daarom is er ook geen ambitie opgenomen voor 2013. De cijfers over 2012 komen in de zomer van 2014 beschikbaar.

2

In september 2012 zullen de TKI’s opgericht zijn. Dan is ook duidelijk hoeveel bedrijven zich hebben aangesloten.

3

De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007. De realisatie 2011 heeft betrekking op de periode 2008 tot en met 2011. Het retourpercentage in KP7 energie voor Nederland is 7,4%. Dit is ruim boven de Nederlandse bijdrage aan het kaderprogramma thema energie van circa 5%.

Green Deal

De Rijksoverheid helpt burgers, bedrijven, organisaties of andere overheden bij het realiseren van duurzame initiatieven die moeilijk van de grond komen. Ze doet dit door een Green Deal af te sluiten. De overheid kan op verschillende manieren helpen bij de totstandkoming van Green Deals, door partijen aan elkaar te koppelen, informatie te verstrekken, onduidelijke regels te schrappen of onduidelijkheden in vergunningverlening daar waar mogelijk weg te nemen. Een belangrijk doel van de Green Deals is dat oplossingen voor problemen bij individuele projecten bijdragen aan het (sneller) ontsluiten van een groter potentieel. Bij de selectie van Green Deal voorstellen worden de volgende criteria gebruikt: het project is in de kern rendabel; het project kan op kortere termijn tot resultaat leiden en bij succes leidt het initiatief tot nieuwe economische activiteiten of een kostenbesparing op korte of langere termijn voor het bedrijfsleven. Een compleet overzicht van Green Deals is te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-economie/green-deal.

Voornaamste acties in 2013:

  • Het optimaal gebruik maken van de mogelijkheden die de Nederlandse Liquified Natural Gas (LNG) terminal biedt om LNG in te zetten als brandstof voor de scheepvaart en zodoende een bijdrage te leveren aan de reducties van emissies. Dit zal met name worden gedaan door uitvoering te geven aan de Green Deal LNG die in 2012 getekend is.

MEP/SDE

Dit betreft de uitfinanciering van verplichtingen die in het verleden in het kader van de Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) zijn aangegaan. De MEP-subsidie is verleend aan elektriciteitsproducenten met wind-, zon- en waterkracht en biomassa. Producenten hebben hiervoor tot 18 augustus 2006 een subsidieaanvraag in kunnen dienen. Projecten met een MEP-beschikkingen ontvangen MEP-subsidie tot aan het einde van de subsidietermijn. De MEP-subsidie geldt voor een periode van 10 jaar. Aan het eind van de looptijd wordt de definitieve subsidie vastgesteld.

De regeling SDE is de opvolger van de MEP. De SDE is een exploitatiesubsidie die de onrendabele top (het verschil tussen de kostprijs van duurzame energie en fossiele energie) vergoedt voor projecten op het gebied van hernieuwbaar gas en hernieuwbare elektriciteit en is daarmee breder dan de MEP. In 2011 is de SDE omgevormd en aangepast tot de SDE+.

SDE+

Nederland is gehouden aan de EU-doelstelling van 20% duurzame energie. Voor Nederland betekent dit dat het percentage duurzame energie moet stijgen van de huidige ca 4% naar 14% in 2020. Dit vereist een enorme inspanning. De groei van het aandeel duurzame energie moet worden bereikt met de meest kostenefficiënte opties. Realisatie vindt voornamelijk plaats door de uitvoering van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie + (SDE+).

De SDE+ beoogt het aandeel duurzame energie in Nederland op een kosteneffectieve wijze te vergroten. De SDE+ richt zich op de opties hernieuwbare elektriciteit, groen gas en hernieuwbare warmte en subsidieert het verschil tussen de kostprijs van duurzame energie en fossiele energie; de zogenaamde onrendabele top. De kosteneffectiviteit wordt bereikt door goedkopere projecten voorrang te verlenen bij het verkrijgen van subsidie. Met de nu geraamde budgetten voor de SDE+ zal het aandeel duurzame energie in de komende jaren met circa 0,5 procentpunt per jaar kunnen groeien, afhankelijk van de beschikbare projecten en de ontwikkeling van de energieprijs. Windenergie op land zal, als relatief goedkope duurzame energieoptie, naar verwachting een grote bijdrage leveren aan het aandeel duurzame energie. De Rijkscoördinatieregeling wordt ingezet om wind op land te faciliteren. Onderzocht wordt of een verplichting voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales of een leveranciersverplichting mogelijk en wenselijk is. Over de vormgeving vindt overleg plaats met de energiesector. Het kabinet onderzoekt hoe de import van hernieuwbare energie kan bijdragen aan het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Duurzame energieproductie

4,2%

2011

14%

2020

CBS

CCS

Op de lange termijn lijkt de inzet van CO2-afvang en opslag (Carbon Capture and Storage, CCS) onontkoombaar om de ambitieuze klimaatdoelen te halen. Daarom stimuleert het kabinet de ontwikkeling van CCS om ervoor te zorgen dat CCS – indien nodig – tijdig industriebreed kan worden ingezet door de energieproductiesector en industriële sectoren die grote hoeveelheden CO2 uitstoten. Nederland behoort, samen met enkele andere landen, Europees en wereldwijd tot de koplopers op het gebied van CCS. Nederlandse onderzoeksinstellingen en bedrijven die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding of uitvoering van grootschalige CCS-projecten, kunnen die kennis en ervaring wereldwijd benutten. Dat is goed voor onze economie en voor het klimaat.

Het beleid bestaat uit het steunen van onderzoek en het opzetten van twee grootschalige demonstratieprojecten met opslag onder zee. Het gaat om het ROAD project; afvang en opslag bij de nieuwe E.ON kolencentrale op de Maasvlakte (€ 150 mln cofinanciering van het Rijk). Daarnaast is er het Green Hydrogen project. De initiatiefnemers hebben hiervoor een NER300-subsidieaanvraag bij de Europese Commissie ingediend. Dit project betreft de realisatie van een CO2-afvanginstallatie bij de nieuwe waterstoffabriek van Air Liquide in Rozenburg. De CO2 zal uiteindelijk in de Noordzee worden opgeslagen. Het Rijk heeft € 60 tot € 90 mln cofinanciering toegezegd. Vanzelfsprekend staat veiligheid daarbij voorop.

Hoge Flux Reactor (HFR)

De HFR in Petten is eigendom van de Europese Commissie en wordt geëxploiteerd door de Nucleair Research Group (NRG). De exploitatie van de HFR wordt ondersteund door een reeks aanvullende onderzoeksprogramma's. De voor de HFR opgenomen middelen betreffen de Nederlandse bijdrage aan het «aanvullend programma» van het Joint Research Centre van de Europese Commissie, dat in de HFR wordt uitgevoerd. Het voornaamste doel van het aanvullend onderzoeksprogramma 2012–2015 van de HFR, is een constante en betrouwbare neutronenflux voor experimentele doeleinden te leveren. De totale bijdrage van Nederland, Frankrijk en België voor het aanvullend programma 2012–2015, plus de verwachte commerciële inkomsten (uit de commerciële productie van radio-isotopen voor medische diagnoses), waarborgt een afdoende operationele begroting om de kosten voor de exploitatie van de reactor in de periode 2012–2015 te dekken.

Aanschafsubsidie zonnepanelen

In 2012 is voor het eerst budget beschikbaar gesteld voor een tijdelijke subsidieregeling voor investeringen in zonnepanelen voor kleinverbruikers. Kleinverbruikers kunnen een subsidie ontvangen van 15% van de prijs van de aangeschafte materialen, tot een maximum van € 650,–. De regeling wordt ook in 2013 opengesteld.

Elektrisch rijden

Dit betreft de uitvoering van het plan van aanpak elektrisch vervoer: «Elektrisch rijden in de versnelling». In dit plan wordt de introductie van elektrisch vervoer bevorderd zodat op den duur een zelfdragende markt kan ontstaan. Een aantal focusgebieden en kansrijke marktsegmenten wordt actief gestimuleerd. In samenwerking met andere departementen zorgt EL&I voor gunstige randvoorwaarden: onder andere fiscaal beleid, het bewaken van een open marktmodel voor oplaaddienstverlening en door eigen aankoop- en aanbestedingsbeleid van het Rijk.

Overige subsidies

Dit betreft de uitfinanciering van verplichtingen van reeds beëindigde subsidieregelingen. Dit betreft met name de uitfinanciering van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK), Transitiemanagement en duurzame warmte.

Garanties

Geothermie

Geothermie of aardwarmte betreft het winnen van warmte uit diepe aardlagen. In 2020 is het mogelijk 11 petajoule (PJ) door middel van aardwarmte te realiseren en ook na 2020 is het potentieel voor warmte en elektriciteit uit aardwarmte groot. Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is momenteel een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte.

De garantieregeling Geothermie heeft als doel het afdekken van het risico dat het boren van putten voor de toepassing van aardwarmte niet succesvol is. De overheid dekt dit risico af door middel van het uitgeven van garanties aan marktpartijen. Een derde openstelling van de garantieregeling staat gepland in het najaar van 2012. Beoogd wordt dat marktpartijen het risico op termijn zelf gaan afdekken.

Opdrachten

Joint Implementation

Een deel van de nationale Kyoto-doelstelling wordt gerealiseerd met binnenlandse CO2-reductie. De rest wordt ingevuld met CO2-reductie via aankoop van onder andere Joint Implementation (JI)-rechten in het buitenland.

De kern van JI is dat landen met reductieverplichtingen deze in andere landen kunnen realiseren.

De doelstelling voor de vermeden CO2-uitstoot is 20 Mton, te realiseren over de periode 2008–2012. Over de periode 2008–2011 is inmiddels 12,4 Mton gerealiseerd en geleverd.

In 2013 worden in principe geen emissierechten meer aangekocht. Er is geen streefwaarde voor 2013, de Kyoto periode loopt tot en met 2012. Wel kan het zijn dat er in 2013 (en eventueel 2014–2015) nog emissierechten geleverd worden die in 2012 gegenereerd zijn door de JI projecten. De uiterlijke termijn voor levering van emissierechten gegenereerd tijdens de Kyoto periode is 2015. Het is dus wel denkbaar dat er nog betalingen plaatsvinden in 2013 voor de JI-rechten die zijn gegenereerd in 2012.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming 20131

Streefwaarde

Planning

Bron

1. CO2-uitstoot sectoren industrie/energie

94 Mton

1990

0

109,2 Mton

2012

AgNL

– waarvan: absoluut plafond sector industrie/energie voor bedrijven die vallen onder het emissiehandelssysteem

     

86,8 Mton

2012

AgNL

2. Vermeden CO2-uitstoot voor 2012 via Joint Implementation (JI) en gegroende Assigned Amount Units (AAU’s)

nvt

 

0

19,2 Mton

2012

AgNL

1

Geen raming voor 2013; de Kyotoperiode loopt tot en met 2013.

Straling

Dit betreft de beoordeling van vergunningen voor nucleaire installaties, het uitvoeren van stresstesten en het bewaken van stralingswaarden. Het toepassen van kernenergie vraagt om prioriteit voor de nucleaire veiligheid. Dit geldt zowel voor bestaande nucleaire inrichtingen als bij het ontwerpen van een nieuwe onderzoeksreactor in Petten. Hiervoor zal een robuust beleidskader en actuele regelgeving voor nucleaire veiligheid en beveiliging worden opgesteld overeenkomstig de meeste recente internationale inzichten.

De uitkomsten van de in 2012 uitgevoerde stresstest bij alle nucleaire inrichtingen zullen worden geimplementeerd. In 2013 start een interactief beleidsproces zodat in 2014 een «Afvalstoffenplan voor radioactief afval» kan worden vastgesteld. Ook zal een zelfevaluatie worden uitgevoerd om na te gaan of Nederland voldoet aan de eisen die de International Atomic Energy Agency (IAEA) stelt aan onder andere het beleid, de regelgeving, het toezicht en de wijze waarop de Nederlandse overheid is georganiseerd. In 2014 zal een IAEA-reviewteam ons land bezoeken en deze zelfevaluatie beoordelen. Het Bijdragebesluit Kernenergiewet zal worden herzien.

Pallas

Een excellente en solide nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland is van groot belang voor de nucleaire gezondheidszorg, een verantwoorde toepassing van kernenergie en voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Het kabinet en de provincie Noord-Holland investeren elk maximaal € 40 mln in het project Pallas met als doel de realisatie van een nieuwe onderzoeksreactor in Petten. Deze bijdrage is bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding en de vergunningprocedure van de reactor. Voor de realisatie van de onderzoeksreactor wordt een nieuwe, onafhankelijke organisatie opgericht. Deze krijgt de opdracht om te zorgen voor een gezonde businesscase. De bouw en exploitatie van de reactor moet volledig privaat met risicodragend kapitaal worden gefinancierd. Daarbij geldt dat de gemaakte kosten voor ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure door de private investeerders moeten worden terugbetaald.

Onderzoek en opdrachten

Dit betreft kleinere onderzoeksopdrachten – veelal kleiner dan een looptijd van één jaar – die dienen ter ondersteuning van het energiebeleid en die veelal gericht zijn op beantwoording van één specifieke vraag (al dan niet op verzoek van de Tweede Kamer).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

ECN/NRG

Energie Onderzoekcentrum Nederland (ECN) ontwikkelt als kennisinstelling hoogwaardige kennis en technologie voor een duurzame energievoorziening en brengt deze naar de markt. In de Topsectoraanpak blijven de kennisinstellingen een belangrijke rol spelen, waarbij de onderzoeksprogrammering in belangrijke mate zal worden afgestemd op de onderzoeks- en innovatieagenda (innovatiecontract) voor de Nederlandse energiesector. Voor de Nuclear Research Group (NRG) betreft het onderzoeksactiviteiten op het gebied van de nucleaire veiligheid, radioactief afval en stralingsbescherming. Centraal daarbij staat de ontwikkeling van kennis, producten en processen voor veilige toepassing van nucleaire technologie voor energie, milieu en gezondheid.

Toelichting op de ontvangsten

COVA

Betreft ontvangsten uit hoofde van de voorraadheffing COVA, zoals toegelicht bij de uitgavenpost «Doorsluis COVA heffing».

SDE+

Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord uit 2010, worden de uitgaven van de subsidie SDE+ gefinancierd via een opslag op de energierekening. Deze gaat in per 2013, in het jaar dat de eerste substantiële betalingen uit hoofde van de SDE+ worden verwacht. De wet die de opslag mogelijk gaat maken is eind 2011 ingediend bij de Tweede Kamer. In lijn met de geraamde uitgaven van de SDE+ lopen de ontvangsten uit de heffing geleidelijk op naar € 1,4 mld per jaar, het bedrag dat overeenkomstig het Regeerakkoord uit 2010 in structurele zin de bovengrens vormt voor het totaal van de uitgaven van de SDE+regeling en haar voorlopers, te weten de MEP en de SDE.

Aardgasbaten

De raming van de aardgasbaten voor 2012 en verder is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de concept-Macro-Economische Verkenning (concept-MEV). De volgende variabelen zijn hierbij relevant:

Verwachting 2012–2013

2012

2013

Productie aardgas totaal

Bron: TNO

77 mld m3

72 mld m3

Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,27

1,25

Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

104

95

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

23,7

23,9

Kengetallen

2008

2009

2010

2011

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden

Bron: TNO

36 mld m3

34 mld m3

32 mld m3

29,2 mld m3

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

13

15

12

17

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

14

28

35

29

4. Productie aardgas totaal

Bron: TNO

79 mld m3

74 mld m3

86 mld m3

78,6 mld m3

5. Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,47

1,39

1,33

1,39

6. Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

97,0

61,5

79,5

111,3

7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

25,9

13,0

15,8

22,9

  • 1 t/m 4 In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Dit omvat zowel het produceren van reeds ontdekte velden (kengetal 1, 3 en 4) als het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). EL&I stelt de randvoorwaarden middels een concurrerend mijnbouwklimaat, marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Kengetal 4 geeft de totale aardgasproductie in Nederland weer, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.

  • 5 t/m 7 De bepalende factoren voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen.

15 Een sterke internationale concurrentiepositie

Algemene doelstelling

Een sterke positie op buitenlandse markten

De Europese economie krimpt in 2012 volgens de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) met 0,1% en zal in 2013 maar matig groeien, zoals het er nu naar uitziet met minder dan 1%. De Nederlandse economie is nauw verweven met de internationale handels- en investeringsstromen. Het Nederlandse bedrijfsleven behoort tot de internationale top. Onze sterke positie is echter geen vanzelfsprekendheid. De aanhoudende onrust op de financiële markten zorgt voor onzekerheid en risico’s voor internationale transacties. De problemen met de Euro tast het consumentenvertrouwen aan, zowel in Nederland als op de belangrijke Europese afzetmarkten. Snelle groei is te vinden in opkomende markten als Brazilië, Rusland, India en China (de BRIC’s), maar ook in landen als Zuid-Afrika, Turkije, Vietnam, Indonesië, Egypte, Zuid-Korea, Colombia en de Golfstaten. Hier zijn de posities van de Nederlandse bedrijven niet altijd even sterk. Ook zijn er barrières door het optreden van locale overheden. Aandacht voor een internationaal gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven, alsmede aandacht voor markttoegang blijft dus van groot belang. Het streven vanuit EL&I is een sterkere positie te verkrijgen op snelgroeiende markten. Daarnaast blijft de monitoring van de kredietverlening aan internationale exporteurs en investeerders een belangrijk aandachtspunt.

De interne markt vormt de kern van de Europese integratie en heeft al vele tastbare voordelen en welvaart opgeleverd voor burgers, consumenten en bedrijven (verantwoordelijk voor 4%–6% BBP). Er resteren vele belemmeringen en het potentieel van een versterking van de interne markt is enorm (3% hoger BBP in 2020)48. In deze tijd van economische crisis is het zaak dit potentieel te benutten. Inzet is dan ook om onze sterke positie op de Europese «thuismarkt» te behouden en zorg te dragen voor een sterke economie die de concurrentie wereldwijd aankan. Verdere versterking van de interne markt en implementatie van de Europa 2020-strategie voor groei en banen staan hierbij voorop. Daarnaast moet bezien worden hoe het economische deel van de Economische Monetaire Unie verder is te versterken. Tot slot zet EL&I bij de onderhandelingen over het EU Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (MFK) in op een doelmatige en toekomstgerichte inzet van EU-middelen, zoveel mogelijk gericht op concurrentievermogen en groei. Ongeveer 85 % van de EU-begroting raakt beleidsterreinen van EL&I.

EL&I en het Ministerie van Buitenlandse Zaken geven vorm aan economische diplomatie als het belangrijkste middel in het internationale economische beleid. Nationale en internationale netwerken zullen assertief worden ingezet bij het verzilveren van marktkansen onder meer door het oplossen van belemmeringen voor Nederlandse ondernemers op buitenlandse markten. Het diplomatieke postennetwerk heeft economische diplomatie als prioriteit in hun takenpakket waarbij EL&I de focus legt op landen met groot economische potentieel (nu en in de toekomst).

Kengetal

2010

Ambitie 2013

Grootste ontvangers Buitenlandse Directe investeringen

   

– Positie van Nederland

8

Top-10

Grootste exporteurs goederen

   

– Positie Nederland

5

Top-5

Bron: UN COMTRADE, UNCTAD

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is verantwoordelijk voor:

Financieren

  • Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen export- en investeringsbevordering, marktfacilitatie en markttoegang.

Uitvoeren

  • Het behandelen van klachten van bedrijven en burgers over onjuiste toepassing van de interne markt regels (Solvit) en oneerlijke concurrentie waar Nederlandse bedrijven in het buitenland mee te maken hebben (Meldpunt Handelsbelemmeringen).

  • Het vorm en inhoud geven aan economische diplomatie, economische missies en inkomende en uitgaande bezoeken met het Koninklijk Huis, bewindslieden en topambtenaren.

  • Het monitoren en bevorderen van markttoegang in derde landen via de EU markttoegangstrategie.

  • De exportcontrole op strategische goederen en sancties in het kader van de EU, het Wassenaar Arrangement, de Australië group, de Nuclear Suppliers Group, Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons en de Missile Technology Control Regime.

  • Het norm en inhoud geven aan economische missies en inkomende en uitgaande bezoeken met het Koninklijk Huis, bewindslieden en topambtenaren.

Regisseren

  • Het bijdragen aan de implementatie van de Europa 2020-strategie voor groei en banen, door het bevorderen van groeiversterkende structurele hervormingen in lidstaten en de EU en het toezicht daarop. Eén van de grote prioriteiten daarbij is het functioneren van de Europese interne markt en de verdere integratie van de dienstensector.

  • Het bijdragen aan een strikte implementatie van de economische beleidscoördinatie binnen de EU (economic governance). De economische beleidscoördinatie in de EU is aangescherpt met de ondertekening van het verdrag voor stabiliteit, coördinatie en bestuur, het akkoord over het euro-plus pact en de inwerkingtreding van wetgevingspakket «six pack», waaronder de macro-economische onevenwichtigheden procedure. Mits strikt geïmplementeerd, zijn hiermee belangrijke stappen gezet om de structuur van de EU te versterken en een toekomstige crisis te voorkomen.

  • Op basis van Nederlandse belangen bijdragen aan de verdere vrijmaking van het internationale handels- en investeringsverkeer via de World Trade Organisation (WTO)/Doha ronde, vrijhandelsakkoorden en investeringsbeschermingsovereenkomsten.

  • Het versterken van de internationale economische rechtsorde in het kader van de WTO, OESO en EU en door beïnvloeding van het G20 proces.

  • Het bevorderen van kaders voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van de VN, OESO, EU en Voluntary Principles on Security and Human Rights en het bevorderen van «Due diligence» onderzoek naar MVO risicofactoren als norm voor internationaal ondernemen.

  • Het behouden van draagvlak voor globalisering door realistische invulling van ketenverantwoordelijkheid.

  • Het faciliteren van ambities om synergie te bereiken tussen ontwikkelingsdoelstellingen en de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven.

  • EL&I en het Ministerie van Buitenlandse Zaken geven vorm en inhoud aan economische diplomatie.

Beleidswijzigingen

  • In het postennet wordt de verschuiving richting economische diplomatie verder doorgezet.

  • Op basis van de ontvangen internationaliseringsoffensieven van de topsectoren worden afspraken gemaakt over de ondersteuning door de overheid van hun internationale ambities. Die ondersteuning gebeurt onder andere via de strategische reisagenda en via het werkprogramma van de posten in het buitenland.

  • Ter versterking van de topsectoren worden gericht buitenlandse bedrijven aangetrokken die de topsectoren versterken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

114,4

104,6

90,5

94,0

86,9

85,0

86,6

UITGAVEN

127,3

137,6

112,1

102,7

88,5

85,5

79,8

Waarvan juridisch verplicht

   

79 %

       
               

Subsidies

             

– Prepare2start/ Starters International Business (SIB)

11,3

6,9

6,1

5,5

4,9

5,9

5,9

– Overig Programmatische Aanpak1

12,0

9,7

4,6

3,3

2,4

2,1

0,2

– 2g@there1

11,2

11,2

6,5

0,7

0,3

0

0

– Transitiefaciliteit (TF)

 

4,6

10,0

15,0

15,0

15,0

15,0

– Kennisverwerving opkomende markten (ODA)

2,3

9,4

2,1

5,1

0

0

0

– Package4growth

11,4

6,7

5,0

3,0

0

0

0

– Partners for International Business (PIB)

 

3,3

5,4

6,3

6,9

8,0

6,8

– Overige subsidies1

7,5

6,3

0,8

2,0

2,0

2,0

0

Opdrachten

             

– Beleidsondersteuning, evaluaties en onderzoek

1,5

1,7

1,6

1,4

1,4

1,6

1,6

– Collectieve Promotionele Activiteiten (CPA)

4,9

3,5

1,2

0

0

0

0

– Overige opdrachten

3,6

3,9

0,6

1,3

1,3

1,4

1,4

Leningen

             

– Finance for International Business(FIB)

 

6,0

7,5

5,9

3,4

0

0

Bijdrage aan baten-lastendiensten

             

– Agentschap NL

45,1

46,3

44,6

37,1

35,0

34,2

33,6

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

             

– WTO, OESO, UNEP, FAO en overige contributies

16,5

18,0

16,2

15,9

15,8

15,4

15,4

               

ONTVANGSTEN

9,1

8,5

14,3

9,3

5,2

1,8

1,8

– Gemengde kredieten

1,6

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

– Package4growth

7,0

6,7

12,5

7,5

3,4

0

0

– Diverse ontvangsten

0,5

1,1

1,1

1,1

1,1

1,1

1,1

1

Dit betreft de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen. De instrumenten PUM, PESP en PSOM maken vanaf 2012 geen onderdeel meer uit van het instrumentarium.

Budgetflexibiliteit

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2013 is 64% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van tot en met 2012 aangegane verplichtingen.

Opdrachten: Van het opdrachtenbedrag is 61 % juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Leningen: Het budget voor de co-investeringsfaciliteit Finance International Business is niet juridisch verplicht.

Bijdrage aan baten-lastendiensten: Het budget betreft de uitfinanciering van de opdracht 2013 aan Agentschap NL. Het budget is 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties: Over de contributies aan (inter)nationale organisaties zijn meerjarige afspraken gemaakt, de bedragen zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Prepare2Start/ Starters International Business (SIB)

Het instrument Starters International Business is de opvolger van het instrument Prepare2start en is gericht op kansrijke ondernemers uit het MKB, die geen of weinig ervaring hebben met internationaal ondernemen. In de nieuwe opzet worden kansrijke MKB-ondernemers ondersteund in hun proces om tot internationaal ondernemen te komen door het inventariseren van kennishiaten die via een combinatie van bestaande publieke en private producten worden ingevuld. EL&I wil dit onder meer bereiken met een geïntegreerd pakket publieke en private producten en diensten voor starters. Dit wordt vormgegeven door een flexibele inzet van informatie, advies en promotie.

Indicator

Referentie

Waarde1

Peil

Datum2

Raming 2013

Streef

Waarde

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat succesvol internationaliseert met behulp van een van de producten gericht op (individuele) begeleiding van bedrijven

Niet van toepassing

Niet van toepassing

450

450

2013

AgNL

1

Er zijn geen referentiewaarde en peildatum beschikbaar, het betreft voor 2012 een nieuw instrument.

2

Er zijn geen referentiewaarde en peildatum beschikbaar, het betreft voor 2012 een nieuw instrument.

Transitiefaciliteit (TF)

Ontwikkelingssamenwerking (OS) wordt meer gericht op economische zelfredzaamheid van de partnerlanden. EL&I werkt nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder andere door het verbinden van de kennis en kunde van de topsectoren met de ontwikkelingsdoelstellingen. Daarbij gaat het om samenwerking op speerpunten als Voedselzekerheid, Privatesector ontwikkeling en Water, maar ook op het beter laten aansluiten van Nederlandse bedrijven op beschikbare fondsen en leningen van internationale financiële instellingen (IFI’s) als de Wereldbank.

Een aantal ontwikkelingslanden ontstijgt de behoefte aan buitenlandse hulp en bieden interessante markten voor het bedrijfsleven. Met deze landen wordt geleidelijk toegewerkt naar een wederzijdse profijtelijke economische relatie. Dit geldt vooralsnog voor Zuid-Afrika, Vietnam en Colombia. Voor deze landen is een Transitiefaciliteit in het leven geroepen.

De TF kent een gezamenlijke beleidsverantwoordelijkheid van EL&I en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Focusbrief ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011, TK, 2010/11, 32 605, nr. 2, blz. 15). Bepalend voor alle activiteiten en inzet onder de TF zijn de volgende doelstellingen:

  • Verbetering van het ondernemingsklimaat in het transitieland.

  • Het vergroten van de omvang van de (duurzame) handel, investeringen en diensten door Nederlandse bedrijven met het transitieland.

Uitgangspunt van de ondersteuning van een activiteit is een positieve bijdrage aan de Nederlandse bedrijfsactiviteiten in het transitieland.

TF omvat drie instrumenten, te weten: kennisverwerving, haalbaarheidsstudies en demonstratieprojecten. Daarnaast kunnen binnen de TF de volgende activiteiten worden ingezet:

  • 1) In- en uitgaande economische missies;

  • 2) Beursinzendingen;

  • 3) Government to Government (G2G);

  • 4) Holland Branding;

  • 5) PPP-penvoerderschap.

Voornaamste actie 2013:

  • In 2013 zal samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken besloten worden of en hoe de transitiefaciliteit naar landen en activiteiten uitgebreid wordt.

Package4Growth (P4G) en kennisverwerving opkomende markten ODA

P4G bestaat sinds 2009 en wordt uitgevoerd door AgentschapNL. Deze faciliteit omvat een totaalpakket aan dienstverlening ten behoeve van Nederlandse bedrijven bij de ondersteuning van de opzet en/of uitbreiding van bedrijfsactiviteiten in China en India.

De faciliteit kent meerdere modules gericht op het vergroten van de kansen van Nederlandse bedrijven in China en India middels kennisverwerving, ordersubsidie en een investerings-subsidiefaciliteit.

Het ODA-gedeelte betreft de kennisverwervingsmodule. Deze module geeft bedrijven subsidie gericht op het inwinnen van extern advies om bedrijven bij hun eerste stappen op deze markten te faciliteren. Deze module wordt binnen het instrumentarium ook opengesteld op de transitielanden.

Het non-ODA deel van P4G is omgevormd naar het nieuwe instrument Finance International Business (zie hieronder). De resterende budgetten dienen ter uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen

Partners for International Business (PIB)

Doel van deze faciliteit is de structurele positionering van clusters van Nederlandse bedrijven, met name uit topsectoren, op voor Nederland kansrijke markten te ondersteunen om zo de Nederlandse concurrentiekracht te versterken. Daarbij geldt als hoofdlijn, dat een cluster van bedrijven (eventueel aangevuld met kennisinstellingen) gebruik kan maken van deze faciliteit, als zij een grote en langdurige kans op een buitenlandse markt ziet en tegen marktbelemmeringen aanloopt.

De inbreng van de Rijksoverheid concentreert zich met name op economische diplomatie en modules voor overheid-tot-overheid samenwerking, informatie, advies, financiering, promotie, matchmaking en kennisintensieve samenwerking.

Indicator

Referentie

Waarde1

Peil

Datum1

Raming 2012

Streef

waarde

Planning

Bron

Aantal convenanten met clusters van bedrijven, (waarvan tenminste 80% binnen de topsectoren en focuslanden)1

Niet van toepassing

Niet van toepassing

20

20

2013

AgNL

1

Er zijn geen referentiewaarde en peildatum beschikbaar, het betreft een nieuw instrument dat in 2012 voor de eerste maal is gepubliceerd.

Opdrachten

Beleidsondersteuning, evaluaties en onderzoek

Uit dit instrument worden activiteiten betaald die liggen op het terrein van de beleidsondersteuning en beleidsvorming. Het betreft uitgaven aan bijvoorbeeld congressen, evaluatie-onderzoek, beleidsondersteunend onderzoek, vacatie- en reisgelden van commissieleden, voorlichting, workshops, vertaalopdrachten, projecten en informatiebijeenkomsten.

Collectieve Promotionele Activiteiten (CPA)

Het instrument CPA is vervallen als zelfstandig instrument. De subsidiemogelijkheid voor de Collectieve Promotionele Activiteiten, volgens de open tendersystematiek, is stopgezet en omgezet in een modulaire vorm als onderdeel van de publiek-private aanpak.

Overig opdrachten

Uit dit budget worden incidentele opdrachten, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse deelname aan wereldtentoonstellingen, gefinancierd.

Leningen

Finance for International Business (FIB)

Finance for International Business (FIB) bevordert door middel van co-financiering de beschikbaarheid van financiering voor Nederlandse MKB ondernemingen die investeren in opkomende markten. FIB is het resultaat van de gedeeltelijke omvorming van de faciliteit «Package 4 Growth» (P4G). FIB zal net als P4G ingezet worden op de opkomende markten China en India en daarnaast op de transitielanden Vietnam, Zuid-Afrika en Colombia. Het betreft hier voormalige partnerlanden en (bijna) middeninkomenslanden waar de overgang van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar een wederzijdse profijtelijke economische relatie wordt gestimuleerd door extra inzet vanuit de overheid.

Met FIB zal EL&I op deal-by-deal basis mee investeren in specifieke proposities van de (door EL&I geaccrediteerde) investeringsmaatschappijen door middel van het verstrekken van leningen, zonder zekerheden. De Staat verstrekt een lening aan de onderneming, zonder op de stoel van de markt te gaan zitten (additionaliteit). Deze lening moet door de onderneming ingezet worden voor de investering in de onderhavige landen.

Met deze werkwijze kan optimaal gebruik worden gemaakt van de bestaande expertise van investeringsmaatschappijen (zowel tijdens de investeringsselectie als tijdens de beheer- en exitfase). De faciliteit kan ook worden gebruikt bij financiering door banken.

Bijdragen aan baten-lastendiensten

Agentschap NL

De bijdrage bestaat uit drie onderdelen:

  • Uitvoeringskosten financieel instrumentarium bedragen circa € 7 mln.

  • € 29 mln betreft de inzet van Agentschap NL als centrale uitvoeringsorganisatie voor publieke handelsbevordering met als taken het faciliteren, creëren en onderhouden van netwerken en contacten op het gebied van handels- en investeringsbevordering. Het Agentschap NL speelt een belangrijke rol bij het wegnemen van belemmeringen voor het bedrijfsleven op het gebied van kennis, informatie en contacten.

  • € 9 mln betreft de bijdrage aan het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). NFIA zet in op gerichte acquisitie van buitenlandse topbedrijven die investeren in Nederland en/of zich in Nederland vestigen en daarmee de Nederlandse economie versterken. Om investeerders aan te trekken, dan wel te behouden, zijn een aantrekkelijk investeringsklimaat en de daarbij behorende randvoorwaarden van primair belang. De nadruk ligt hierbij op het aantrekken van hoogwaardige, strategische investeringen in de topsectoren. Extra aandacht wordt ingezet op R&D en om hoofdkantoren naar Nederland te halen en reeds gevestigde hoofdkantoren te behouden.

Voornaamste acties 2013:

  • Bedrijven en kennisinstellingen zullen actiever worden betrokken bij het acquisitiebeleid. Ook de Rijksoverheid en regionale overheden gaan hierbij nauwer samenwerken, zodat Nederland als één geheel wordt gepositioneerd.

  • Vanaf 2013 worden de middelen voor de financiering van de Netherlands (Agri)Business Support Offices (N(A)BSO's) overgeheveld van BuZa naar EL&I. De hoogte van het over te hevelen bedrag moet nog worden vastgesteld. Dit zal bij Voorjaarsnota 2013 worden verwerkt.

De bijdrage van buitenlandse investeringen in Nederland aan de Nederlandse economie komt tot uiting in de onderstaande drie indicatoren.

Indicator

Referentie

waarde

Peil

datum

Raming 2012

Streef

waarde

Planning

Bron

Aantal aangetrokken projecten

100

2006

150

150

2013

AgNL

Investeringsbedrag aangetrokken projecten (mln. euro) waarvan 50% hoogwaardig

250

2006

700

700

2013

AgNL

Aantal arbeidsplaatsen aangetrokken projecten (nieuw + behoud)

2 300

2006

3 300

3 200

2013

AgNL

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

WTO, OESO en FAO

Dit betreft de jaarlijkse contributie aan de WTO, OESO en FAO voor het lidmaatschap van Nederland. EL&I is primair verantwoordelijk voor het buitenlands economisch beleid en als zodanig voor de Nederlandse inbreng in het handelsbeleid van de EU en het vertegenwoordigen van het Nederlandse economisch belang in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

Alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven dienen een Nationaal Contactpunt (NCP) in te richten dat tot taak heeft het uitdragen van de OESO Richtlijnen en de behandeling van meldingen van vermeende schendingen van (onderdelen van) de Richtlijnen.

Groene groei biedt economische kansen. EL&I zet in op groene groei en een positie van Nederland als voorloper bij het ontwikkelen van duurzame sectoren en een biobased economy. Op het gebied van voedsel en water heeft Nederland veel te bieden. EL&I streeft daarom naar nauwere samenwerking tussen de Nederlandse bedrijfssectoren en ontwikkelingssamenwerking. Ook wordt ingezet op het bedrijfsleven om initiatieven om klimaatverandering en verlies van biodiversiteit tegen te gaan. Deze aanpak zal EL&I ook vertalen naar de Nederlandse inzet in een aantal multilaterale fora zoals de EU, WTO, FAO, VNCSD en OESO.

Overige contributies

Dit betreft contributies aan onder andere United Nations Environment Programme, Nederland Distributieland, InvestorDevelopment programme en het Netherlands Trade & Investment Office (NTIO) in Taiwan.

Toelichting op de ontvangsten

Package4Growth

Het instrument Package4Growth is van oorsprong een crisisinstrument met een looptijd van 4 jaar (2009 tot en met 2012). Financiering van dit instrument komt deels uit een restant van de interne reserve die is opgebouwd ten behoeve van het instrument Seno/Gom. Dit instrument is met ingang van 2010 overgegaan naar Ministerie van Financiën en geïntegreerd in de Exportkredietverzekering (EKV). Onderdeel van deze integratie is de afspraak met het Ministerie van Financiën dat een deel van de reserve beschikbaar blijft ter financiering van het instrument Package4Growth. De onttrekkingen aan deze reserve zijn per jaar geraamd. In de loop van het jaar wordt bezien welk gedeelte daadwerkelijk wordt onttrokken en wordt de ontvangstenraming aangepast.

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EL&I streeft naar internationaal toonaangevende concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EL&I is vanuit een bewakende en stimulerende rol verantwoordelijk voor:

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen (artikelonderdeel 16.1).

  • Het borgen van voedselveiligheid en voedselkwaliteit (artikelonderdeel 16.2). Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, met name Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor de gehele Europese wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van de het slacht van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EL&I verantwoordelijk voor is. De Minister van EL&I is voorts verantwoordelijk voor de controle en handhaving op de regels voor de veiligheid van voedsel.

  • Het voeren van adequaat fytosanitair beleid, waaronder markttoegang en het zeker stellen van goede gewasbescherming, alsmede het borgen van diergezondheid en dierenwelzijn (artikelonderdeel 16.3).

  • Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein (artikelonderdeel 16.4).

  • Het bijdragen aan een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid op Europees en mondiaal niveau alsmede het bijdragen aan het Europese en internationale landbouwbeleid (artikelonderdeel 16.5).

Bij het vaststellen van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020 heeft de minister de rol om te zorgen dat de Nederlandse inbreng met betrekking tot versterking concurrentiekracht, vergroening en verduurzaming goed tot hun recht komen. In de Beleidsagenda en bijlage 4.2 Europese geldstromen wordt hierop nader ingegaan.

Kengetal

2007

2008

2009

2010

2011

1. Maatschappelijke appreciatiescore

   

7,7

7,7

7,5

Bron:TNS/NIPO

         

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

 

3,3

3,4

3,4

3,4

Bron:NVWA monitor

         

3. Plant Breeders Index

34 %

35 %

32 %

32 %

33 %

Bron: CPVO

         

4. Aantal octrooiaanvragen in de agrarische sector en verwerkende industrie

8,2%

7,3%

6,8%

   

Bron: NLOctrooicentrum

 

2006

2008

2009

2010

Ambitie 2013

5. Nederland op ranglijst landen met het hoogste netto handelsoverschot in agrarische producten (x € 1 mld)

       

Positie handhaven

Brazilië

26,3

39,9

37,7

42,9

 

Argentinië

15,8

27,1

20,8

25,7

 

Nederland

19,5

23,1

22,8

23,6

 

Bron: United Nations Commodity Trade Statistics Database (Comtrade)

Toelichting

  • 1 De maatschappelijk appreciatiescore is een rapportcijfer voor de waardering van de Nederlandse samenleving voor de agrarische- en visserijsector, productiewijzen en de verwerking van agrofood en visproducten. Basis is periodiek door TNS/NIPO uitgevoerd onderzoek.

  • 2 De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Eind 2012 vindt er geen meting plaats.

  • 3 Betreft het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht van het totaal aantal aanvragen voor de EU en geeft deels de impact van het innovatiebeleid weer.

  • 4 Betreft het percentage Nederlandse octrooiaanvragen van het totaal aantal internationale aanvragen (bij de WIPO en het Europees Octrooibureau ingediend) voor de agrarische sector en verwerkende industrie. De gegevens over 2010 worden in april 2013 gepubliceerd.

  • 5 Dit kengetal betreft de positie van Nederland op de ranglijst van landen met een netto handelsoverschot voor agrarische producten zoals sierteeltproducten, groenten, vlees, zuivel en graanbereidingen. Brazilië is het land met het grootste handelsoverschot en die positie is alleen maar sterker geworden. Sinds 2005 zijn Nederland en Argentinië afwisselend het tweede land.

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 16 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

16.1 Versterking concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij;

16.2 Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit;

16.3 Plant- en diergezondheid;

16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein;

16.5 Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid.

Achter ieder instrument staat het betreffende artikelonderdeel.

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

885,4

752,5

638,5

555,1

543,3

532,2

529,6

Waarvan garantieverplichtingen

58,7

138,0

138,0

138,0

138,0

138,0

138,0

UITGAVEN

867,2

606,6

517,4

443,9

426,5

416,2

413,6

Waarvan juridisch verplicht

   

83%

       
               

Subsidies

             

– Agrarisch ondernemerschap (16.1)

9,2

8,9

5,1

5,1

5,2

4,8

4,8

– Duurzame veehouderij (16.1)

26,8

30,4

5,6

4,9

4,5

5,2

5,2

– Mestbeleid (16.1)

0,4

1,3

2,1

2,8

1,8

0,8

0,8

– Plantaardige productie (16.1)

14,8

18,7

16,9

15,6

19,7

19,1

19,1

– Agrarische innovatie en overig (16.1)

17,5

10,3

9,6

3,1

2,2

1,2

1,2

– Visserij (16.1)

6,4

10,5

6,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren (16.3)

1,9

2,2

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

– Apurement (16.5)

52,0

17,3

12,3

7,3

7,3

7,3

7,3

– Interne begrotingsreserve (16.5)

170,0

           

Garanties

             

– Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit (16.1)

1,5

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

– Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit (16.1)

11,4

12,0

10,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Opdrachten

             

– Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

36,7

34,7

24,0

15,0

12,9

12,6

12,2

– Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

15,4

16,2

8,4

6,8

6,8

6,8

6,8

– Plant- en diergezondheid (16.3)

20,2

22,9

18,9

15,9

13,0

12,9

12,9

– Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

114,7

96,5

93,9

84,6

78,6

69,9

69,1

– Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

1,5

2,3

2,1

1,9

1,9

1,9

1,9

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

             

– Medebewind produktschappen (16.5)

23,7

20,1

13,5

8,4

8,1

8,1

8,0

– Dienst Landbouwkundig Onderzoek (16.4)

94,3

91,0

91,1

90,8

88,7

91,0

91,0

Bijdragen aan andere begrotingshoofd-

             

stukken

             

– Diergezondheidsfonds

3,5

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

               

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

– NVWA

136,9

101,1

93,2

84,6

81,3

80,5

79,7

– Dienst Regelingen

96,6

92,3

84,3

78,6

76,9

76,4

75,9

– Agentschap NL

4,3

3,0

2,4

2,4

2,4

2,4

– Dienst Landelijk Gebied

0,4

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

– Rijksrederij

11,4

7,0

9,0

8,0

7,0

7,0

7,0

               

ONTVANGSTEN

306,9

313,1

291,6

276,8

276,8

276,8

276,8

– Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

29,1

39,8

21,1

6,6

6,6

6,6

6,6

– Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

0,1

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

– Plant- en diergezondheid (16.3)

2,3

1,3

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

– Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

13,3

12,9

10,9

10,6

10,6

10,6

10,6

– Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

261,5

258,7

258,7

258,7

258,7

258,7

258,7

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Landbouwvrijstelling

361

327

312

309

312

315

317

Verlaagd tarief glastuinbouw

134

114

134

135

136

137

138

Verlaagd tarief sierteelt

205

208

233

235

237

240

242

Landbouwregeling

40

41

43

46

48

50

52

Rode diesel

210

228

0

0

0

0

0

Vrijstelling cultuurgrond

97

94

96

98

100

102

104

Budgetflexibiliteit

Het budget 2013 is voor € 428,6 mln (83%) inflexibel, omdat de verplichtingen die in 2013 tot kasbetaling leiden vooral op artikelonderdeel 16.4 (meerjarige DLO-programma’s, wettelijke onderzoekstaken van DLO) en op artikelonderdeel 16.9 (financiering baten-lastendiensten) al in het voorafgaande jaar worden aangegaan.

Subsidies: Budgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare budget 2013 is 98% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van tot en met 2012 aangegane verplichtingen op subsidieregelingen. De verplichtingen betreffen deels de cofinanciering van de uitvoering van EU-programma’s voor Plattelandsontwikkeling, Visserij en in het kader van artikel 68 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Garanties: Bijdrage aan de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit is niet verplicht. De verliesdeclaraties 2013 betreft een raming van de verplichte betalingen aan banken voor bedrijven die niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen.

Opdrachten: Van budget 2013 is 80% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2012 zijn aangegaan.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Betreft bijdragen aan productschappen voor uitvoering van de EU-regelingen op basis van de «Regeling medebewind Gemeenschappelijke Landbouwbeleid» van 28 september 2006. Het budget voor 2013 is voor 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan baten-lastendiensten: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket voor 2013 aan de NVWA en DR, inclusief de kosten van uitvoering van EU-regelingen. Op basis van het offertetraject is het budget voor 2013 ultimo 2012 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Bijdragen aan baten-lastendiensten

EL&I zet diverse uitvoerende diensten in voor het realiseren van beleidsdoelen op het gebied van agroketens, voedsel en visserij.

  • Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA)

    De bijdrage aan de NVWA is onder andere bestemd voor de uitvoering en het toezicht op het gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, diervoeders, diergeneesmiddelen, dierlijke bijproducten, mestregelgeving en de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. De raming bevat structureel € 6,6 mln per jaar voor compensatie van NVWA in het kader van BTW-regelgeving, die geen onderdeel uitmaakt van de bijdrage aan het opdrachtenpakket NVWA.

  • Dienst Regelingen (DR)

    De bijdrage aan DR is onder andere bedoeld voor de uitvoering van Europese regelingen zoals de inkomenstoeslagen in de land- en tuinbouw, regelingen met betrekking tot het plattelandsontwikkelingsprogramma en het Europees Visserij Fonds. Daarnaast worden taken uitgevoerd inzake identificatie en registratie van dieren, percelen en bedrijven, subsidie- en financieringsregelingen en het mestbeleid.

  • Rijksrederij

    De bijdrage aan de Rijksrederij is bestemd voor de inzet van schepen en bemanning voor het uitvoeren van taken op het gebied van visserij-onderzoek en het beheer en de inspectie voor natuur en visserij.

Artikelonderdeel 16.1: Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij
Financieel overzicht instrumentarium 16.1

Bedragen x € 1 mln

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

124,6

128,8

81,2

48,4

48,2

45,7

45,3

               

Subsidies

             

Agrarisch ondernemerschap

9,2

8,9

5,1

5,1

5,2

4,8

4,8

– Investeringsregeling Jonge Agrariërs

4,8

3,9

1,2

2,3

2,8

2,4

2,4

– Brede weerverzekering

1,9

1,0

1,4

0,3

0,0

0,0

0,0

– Overig

2,5

4,1

2,5

2,5

2,5

2,5

2,5

Duurzame veehouderij

26,8

30,4

5,6

4,9

4,5

5,2

5,2

– Regeling fijnstof

6,5

16,1

0,0

0,0

2,4

4,0

4,0

– Investeringsregeling duurzame stallen

15,1

7,2

4,3

2,6

0,0

0,0

0,0

– Overig

5,2

7,2

1,3

2,4

2,1

1,2

1,2

Mestbeleid

0,4

1,3

2,1

2,8

1,8

0,8

0,8

– Duurzaamheidsinvesteringen

0,4

1,3

2,1

2,8

1,8

0,8

0,8

Plantaardige productie

14,8

18,7

16,9

15,6

19,7

19,1

19,1

– Marktintroductie en innovatie

7,7

12,2

13,7

12,2

14,7

15,2

15,2

– Investeringsregeling energiebesparing

3,0

3,1

2,3

2,0

3,5

3,5

3,5

– Overig

4,1

3,5

0,9

1,4

1,5

0,4

0,4

Agrarische innovatie

17,5

10,3

9,6

3,1

2,2

1,2

1,2

– Vamil vergoedingen

12,0

6,0

5,6

0,0

0,0

0,0

0,0

– Samenwerking innovatie POP Nieuwe Uitdagingen

0,1

0,3

0,3

0,3

0,1

0,0

0,0

– Overig

5,4

4,0

3,7

2,8

2,1

1,2

1,2

Visserij

6,4

10,5

6,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– EVF as 1 Maatregelen visvangst

0,0

4,0

1,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– EVF as 2 Aquacultuur binnenvisserij

1,0

0,8

0,6

0,0

0,0

0,0

0,0

– EVF as 3 Gemeenschappelijk Visserijbeleid

5,4

5,6

4,4

0,0

0,0

0,0

0,0

Garanties

             

– Bijdrage Borgstellingsreserve

1,5

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

– Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit

11,4

12,0

10,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Opdrachten

             

– Agrarisch ondernemerschap

4,7

3,0

3,6

3,2

3,0

4,1

3,5

– Duurzame veehouderij

4,6

4,7

2,7

2,5

2,1

1,7

1,8

– Plantaardige productie

9,5

7,2

4,2

2,9

4,2

4,4

4,4

– Agrarische innovatie en overig

5,8

3,7

1,6

0,1

0,1

0,1

0,1

– Mestbeleid

5,4

8,6

10,2

5,1

2,3

1,1

1,1

– Visserij

6,8

7,4

1,9

1,3

1,3

1,3

1,3

Interne begrotingsreserves

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2011 (x € 1 mln)

115,0

Interne begrotingsreserve landbouw

Interne begrotingsreserve visserij

38,9

26,9

Interne begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit

49,2

  • Met de interne begrotingsreserve landbouw wordt stabiliteit en zekerheid gecreëerd voor de uitfinanciering van omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven voor verduurzaming en innovatie in de landbouwsector. Betreft uitgaven voor reeds aangegane verplichtingen onder andere op het terrein van energietransitie in de tuinbouwsector, duurzame stallen en (Regeling Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL).

  • De interne begrotingsreserve visserij is bestemd voor de nationale cofinanciering die benodigd is voor programma’s die onder het Europees Visserij Fonds (programma 2007–2013) worden uitgevoerd. Ook is de reserve bedoeld voor de uitfasering en eindafrekening van het FIOV-programma.

  • De interne begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen naar aanleiding van garantstellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd. Daarnaast wordt voorzien in een jaarlijkse bijdrage ten behoeve van flankerend beleid in verband met een eventueel verbod op de pelsdierhouderij naar aanleiding van het amendement Van Gerven/Dijsselbloem (TK, 2010–2011, 32 609 XIII, nr. 4).

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

Verhouding duurzame – totale investeringen

0,36

2010

0,36

0,36

2013

LEI

Toelichting

Uitgaande van een bedrag van € 3,4 mld aan investeringen, wordt ingezet op € 1,2 mld aan duurzame investeringen, dus factor 0,36. Duurzame investeringen omvatten investeringen in duurzame productiemiddelen onder andere bedrijfsgebouwen, glasopstanden en installaties.

Subsidies

Agrarisch ondernemerschap

Vergroting van het concurrentievermogen is essentieel voor het agro-complex. Het beleid is gericht op goed en duurzaam presterende agrarische ondernemers, inclusief levenskrachtige agrarische bedrijven voor jonge agrariërs en behoud van het platteland. Hiervoor worden de volgende subsidies opengesteld in 2013:

  • De Investeringsregeling jonge agrariërs ondersteunt jonge landbouwers bij investeringen kort na bedrijfsovername, zodat hiermee hun concurrentiepositie wordt versterkt.

  • Met de Brede weerverzekering wordt de beschikbaarheid van brede verzekeringen tegen weerschade in de open teelten gefaciliteerd. Betreft het Nederlandse aandeel (25%) in kosten van brede weerverzekering. De EU draagt 75% bij.

Duurzame veehouderij

Voor de veehouderij wil EL&I integraal duurzame stallen en houderijmethoden stimuleren en faciliteren. In de Visie veehouderij (TK, 2011–2012, 28 973, nr. 85) en Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) zijn de uitdagingen en speerpunten beschreven.

De transitie naar een toekomstbestendige duurzame en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij in 2020 wordt aangepakt via twee sporen: een ketengestuurde verduurzaming van de veehouderij waarbij het initiatief ligt bij markt- en ketenpartijen met een doorslaggevende rol voor de retail en een zorgvuldige inpassing van veehouderijbedrijven in de lokale leefomgeving. Er zijn de volgende subsidies:

  • De Investeringsregeling fijnstofmaatregelen heeft tot doel de uitstoot van fijnstof uit de veehouderij te verminderen. Op basis van de jaarlijkse monitoring zal eind 2012 worden besloten of de regeling in 2013 opnieuw wordt opengesteld.

  • De Regeling integraal duurzame stallen betreft de uitfinanciering van de openstellingen in 2012. Deze regeling levert een bijdrage aan de verbetering van het dierenwelzijn, het milieu en diergezondheid. Naast deze nationale regeling is er ook een regeling die volledig met Europees budget gefinancierd wordt (artikel 68).

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

8%

8%

2013

WUR

Toelichting

Percentage integraal duurzame stallen: integraal duurzame stallen zijn stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidaspecten in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de reguliere systemen. In 2013 wordt in samenwerking met de partners van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) een nieuwe indicator voor integraal duurzame stallen en houderijmethoden geïntroduceerd. Deze indicator zal worden gebaseerd op de resultaten van het lopende UDV-project «Veehouderij verduurzamen in perspectief». Uitgangspunt hierbij is de door de UDV-partners vastgelegde ambitie dat vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stallen en houderijsystemen integraal duurzaam zijn.

Mestbeleid

Met gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften voor meststoffen streeft EL&I er naar om de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren, zodanig dat in heel Nederland het grondwater maximaal 50 mg nitraat per liter bevat en eutrofiering van oppervlaktewater voorkomen of verminderd wordt. Om dit te bereiken worden maatregelen genomen die er toe leiden dat de verliezen van stikstof en fosfaat geleidelijk afnemen zodat de nitraatbelasting van het water afneemt en er voor fosfaat evenwichtsbemesting wordt bereikt, rekening houdend met de fosfaattoestand van de bodem. Hiertoe wordt ook het stelsel van verantwoorde mestafzet en verplichte mestverwerking ingevoerd (TK, 2010–2011, 33 037, nr. 1). Er is de volgende subsidie:

  • Regeling duurzaamheidsinvesteringen: subsidie voor investeringen in nieuwe milieuvriendelijke machines of installaties die de waterkwaliteit verbeteren, energie besparen of waarmee overgeschakeld kan worden naar hernieuwbare energie voor eigen energiegebruik. Er is hierbij sprake van 75% EU cofinanciering.

Voornaamste acties in 2013:

  • Uitvoering Vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2010–2013 en Derogatie 2010–2013. Dit bestaat voornamelijk uit monitoringswerkzaamheden.

  • Opstellen Vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2014–2017: bevat de beleidsmaatregelen nodig ter implementatie van de Nitraatrichtlijn in 2014 tot en met 2017. Gestreefd wordt naar inhoudelijke overeenstemming met de Europese Commissie over dit programma uiterlijk begin 2013, zodat de voorbereidingen voor de implementatie vanaf 2014 tijdig kunnen worden gestart.

  • Derogatie Nitraatrichtlijn 2014–2017: op basis van het vijfde actieprogramma 2014–2017 zal de Nederlandse regering bij de Europese Commissie een verzoek indienen voor een nieuwe derogatie van de gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest van 170 kg Stikstof per hectare per jaar uit de Nitraatrichtlijn. Gestreefd wordt naar verkrijging van een nieuwe derogatie uiterlijk 2013.

  • Uitvoering stelsel van verantwoorde mestafzet en verplichte mestverwerking. Dit stelsel beoogt ook een impuls te geven aan het tot waarde brengen van mest door ondernemers. (TK, 2010–2011, 33 037, nr. 1).

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

1. Realisatie normen fosfaat

78 mln kg

2002

20 mln kg

Evenwicht

2015

CBS

2. Realisatie normen stikstof

420 mln kg

2002

345 mln kg

360 mln kg

2013

CBS

Toelichting

Nationaal fosfaat en stikstofoverschot:

De indicatoren nationaal fosfaatoverschot en nationaal stikstofoverschot geven het totaal verlies aan van mineralen op landbouwgrond (door toepassen van meststoffen in de NL-landbouw als gevolg van neerslag na opname door het gewas). Evenwicht als streefwaarde betekent dat er niet meer fosfaat op het land wordt gebracht dan er met gewassen en onvermijdelijke verliezen afgehaald wordt. Het nationaal stikstofoverschot omvat ook verliezen door vervluchtiging. De streefwaarde voor 2013 is in 2002 opgesteld. Gelet op actuele gegevens ligt de raming voor 2013 onder de streefwaarde.

Plantaardige productie

De Nederlandse plantaardige sector staat wereldwijd bekend om de kwaliteit van productie en productietechnologie voor voedings- en siergewassen. Plantenveredeling en duurzame intensivering van de teelt zijn van fundamenteel belang voor het vergroten van (mondiale) voedselzekerheid en concurrentiekracht van de betrokken sectoren. EL&I zal hier voornamelijk een stimulerende rol blijven vervullen. Aan de financieel-economische kwetsbaarheid voor schommelingen in de markt of risico's van buitenaf zal de komende tijd de nodige aandacht worden geschonken.

EL&I streeft bij de uitwerking van het specifieke energie- en klimaatbeleid voor de landbouw naar het stimuleren van groene(re) economische groei (win-win). Decentrale duurzame energieopwekking door de landbouw (biogas, groen gas, windenergie, zonne-energie en aardwarmte) speelt daarbij een sleutelrol. Afspraken voor het realiseren van ambitieuze doelen ten aanzien van energiebesparing, productie van duurzame energie en de reductie van de uitstoot van broeikasgassen zijn vastgelegd in het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren (2008–2020).

Er zijn de volgende subsidies:

  • Marktintroductie Energie Innovaties (MEI) en Investeringsregeling Energiebesparing (IRE). Deze regelingen zijn bedoeld om gebruik fossiele brandstoffen te verminderen en een efficiënt energiegebruik in de glastuinbouw te bevorderen.

  • Precisielandbouw. Voor de verduurzaming van de plantaardige productie worden volledig met Europese middelen (art 68) investeringen in precisielandbouw gestimuleerd. Dit stimuleert de uitrol van de innovaties uit de innovatie-agenda precisielandbouw die onder de topsectoren is opgenomen.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

Aandeel duurzame energie in glastuinbouw

0,5%

2003

1,8%

20%

2020

LEI

Energie-efficiency index glastuinbouw

100%

1990

45%

43%

2020

LEI

Energie-efficiency index

voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)

100%

2005

88%

70%

2020

Agentschap

NL

Toelichting

Via Kas als energiebron en de Meerjarenafspraken-3 VGI zet EL&I in op verregaande (fossiele) energiebesparing (efficiencyverbetering) en productie van duurzame energie. De indicatoren geven inzicht in de voortgang van de verduurzaming op energie en klimaatgebied van deze 2 sectoren.

Agrarische innovatie

Het betreft innovatieve projecten van samenwerkende agrarische bedrijven agro-MKB gericht op versterking en verduurzaming. In de projecten ligt een focus op de nieuwe uitdagingen van het GLB: klimaat, hernieuwbare energie, water en biodiversiteit. In de uitwerking van de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmateriaal ligt een belangrijke nadruk op innovaties in duurzame agrosystemen voor de productie van meer hoogwaardige agroproducten zoals voedsel en sierteelt met minder gebruik van grondstoffen. Er zijn de volgende subsidies:

  • De Regeling samenwerking bij innovatie POP Nieuwe Uitdagingen is bedoeld voor innovatieve projecten van het bedrijfsleven die aansluiten bij innovatieagenda’s.

  • VAMIL Ondernemers die kunnen aantonen dat zij in 2007 of 2008 hebben geïnvesteerd in duurzame kassen of stallen en schade hebben geleden, omdat ze de verruiming in de willekeurige afschrijving milieu-investering VAMIL niet hebben kunnen toepassen, komen in aanmerking voor vergoeding van het geleden (rente)nadeel.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

15%

15%

2013

LEI

Toelichting

Het percentage innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als om innovatieve volgers die bij de eerste groep behoren die vernieuwingen hebben doorgevoerd, die al eerder door anderen zijn ingevoerd.

Visserij

EL&I streeft naar een concurrerende visserijketen, die de natuur zo veel mogelijk ontziet en gezonde producten levert. De overheid zet daarom in op stimulering van verduurzaming en innovatie. Ook wil de overheid helpen de structuur in de visserij te versterken en de productiekosten van de vloot te verlagen en de marktwaarde van vis en visproducten in de keten te verhogen.

Voornaamste acties en subsidies in 2013:

Uitvoering van het Operationele Programma bij het Europees Visserij Fonds (EVF). 2013 is het laatste jaar van het Europees Visserijfonds, waarbij financiële ondersteuning wordt verleend via de volgende subsidies:

  • Regeling investeringen in aquacultuur en regeling compensatie voor aalvissers: bevorderen van de duurzame ontwikkeling van de visserij in de zee, binnenwateren en aquacultuur (As 2 EVF);

  • Regeling innovatie in de visketen en regeling collectieve acties: dragen bij aan een duurzame visketen en maatschappelijk verantwoord ondernemen en bevorderen de samenwerking tussen visserij-en aquacultuurondernemingen (As 3 EVF);

  • Regeling duurzame ontwikkeling van visserijgebieden: doel is om drie aspecten in de visserij gebieden te versterken: de werkgelegenheid, de concurrentiekracht van de plaatselijke economieën en de sociaal-culturele identiteit van vissersdorpen. De visserijgebieden zijn Flevoland, Friesland, Noord-Holland, Groningen, Zeeland en Zuid-Holland). (As 4 EVF).

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

1. Voorzorgsniveau Schol

205 000 ton

2005

587 000 ton

230 000 ton

Geen einddatum

ACOM

2. Voorzorgsniveau Tong

41 000 ton

2005

45 600 ton

35 000 ton

Geen einddatum

ACOM

Toelichting

  • 1+2. Voorzorgsniveau schol en tong: het voorzorgsniveau betreft de omvang van een visbestand dat nodig is om de soort duurzaam in stand te houden. Aangezien de omvang van een visbestand mede afhankelijk is van natuurlijke fluctuaties, is in Europees verband geen einddatum vastgelegd.

Garanties

EL&I verleent steun aan bedrijven in de primaire sector (agrariërs en vissers) door het verstrekken van garanties op leningen voor investeringen. Hierdoor wordt de financiering mogelijk gemaakt van investeringen die in de markt, vanwege een tekort aan zekerheden niet tot stand komen. Tegelijkertijd wordt er met deze faciliteit een extra stimulans gegeven aan de verduurzamingsopgave van de primaire sector. Jaarlijks vindt er een storting plaats van € 2 mln in de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit om de begrotingsreserve op peil te houden zodat verliesdeclaraties van uitstaande garanties opgevangen kunnen worden. De verliesdeclaraties 2013 betreft een raming van de verplichte betalingen aan banken voor bedrijven die niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen.

Opdrachten

De budgetten voor opdrachten hebben betrekking op activiteiten die voortkomen uit de volgende beleidsvelden: agrarisch ondernemerschap, duurzame veehouderij, plantaardige productie, mestbeleid, visserij, agrarische innovatie en overig. De toelichting hierop is te vinden in de beschrijving van deze beleidsvelden onder subsidies.

Het betreft opdrachten ten behoeve van de volgende activiteiten: monitoring ter verantwoording van het gevoerde en van toekomstig beleid (mestbeleid), internationale projecten ter stimulering van bilaterale handelscontacten (agrarisch ondernemerschap – Programma internationaal agrarische samenwerking), kennisontwikkeling en kennisverspreiding (onder andere duurzame veehouderij, plantaardige productie en mestbeleid) communicatie– en voorlichtingsactiviteiten (agrarisch ondernemerschap, plantaardige productie), ondersteunen van beleidsontwikkeling (alle beleidsvelden).

Artikelonderdeel 16.2: Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit

Financieel overzicht instrumentarium 16.2

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

15,4

16,2

8,4

6,8

6,8

6,8

6,8

               

Opdrachten

             

– Risicomanagement voedselproductie

4,4

8,2

4,5

4,1

4,1

4,1

4,1

– Voedselkwaliteit en Ketentransparantie

11,0

8,0

3,9

2,7

2,7

2,7

2,7

Opdrachten

Risicomanagement voedselproductie

Anticiperen op mogelijke risico’s alsook adequaat kunnen reageren op uitbraken van ziekten, zijn bouwstenen om een veilige voedselproductie te kunnen borgen. EL&I geeft derhalve mede vorm aan, implementeert en handhaaft Europese regelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong, vleeskeuring dierlijke bijproducten en diergeneesmiddelen en door vermindering van het gebruik van antibiotica in de dierhouderij. EL&I vervult een actieve rol in de EU, Codex en Office Internationale des Epizoöties (OIE) bij het ontwikkelen van adequaat regelgeving die voedselveiligheid- en diervoeder veiligheid borgt (in samenwerking met VWS). Het budget voor opdrachten heeft betrekking op de volgende activiteiten:

  • Versterken toezicht op terugdringen gebruik en zorgvuldig gebruik van antibiotica in de veehouderij door de NVWA, ondersteund door onder andere invoering van de Wet Dieren inclusief bestuursrechterlijke handhaving, centrale registratie van gebruiksgegevens, de gevoeligheidsbepaling voor antibiotica die van kritisch belang zijn voor de humane gezondheidszorg en invoering van het «nee, tenzij» principe voor de toediening van antibiotica door veehouders;

  • Herziening van Europese regels ven vervolgacties voor vleeskeuring en toezicht in het slachthuis (zogenaamde Hygiënepakket). Meer risicogebaseerde inzet van toezicht in lijn met de verantwoordelijkheid van producenten voor voedselveiligheid;

  • Onderzoek en monitoring voedselgerelateerde zoönosen en antibioticumresistentie;

  • Aanpassing van internationale en EU-normen op het gebied van dierlijke bijproducten, diervoeders en diergeneesmiddelen ter bevordering van innovatie en voorkoming van handelsbelemmeringen;

  • Liberalisering van destructiemarkt (met uitzondering van kadavers);

  • Ondersteunen van innovatieve toepassingen in mestverwerking met behoud van veterinaire veiligheid;

  • Uitwerking van de Transmissible Spongiform Encephalopathies (TSE) roadmap 2; versoepeling van bestaande beheersingsmaatregelen met gelijktijdige handhaving van hoge beschermingsniveau en vermindering conflict FAO biodivertsiteitsverdrag. Efficiëntieverbetering door vermindering BSE-testen en herijking van de kostenverdeling overheid/bedrijfsleven. Benutting van dierlijke eiwitten (varkens en kippen) in diervoeders en het mogelijk maken van insecteneiwitten als diervoedergrondstof. Aanvragen «BSE negligible risk status» bij OIE;

  • In EU verband aanscherpen van hygiëne- en beheersingsmaatregelen voor plantaardige producten naar aanleiding van de Duitse EHEC-uitbraak bij kiemgroenten (in samenwerking met VWS).

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Mate van afname van antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Antibiotica-gebruik in 2009

2009

50% reductie (t.o.v. 2009)

50% reductie (t.o.v. 2009)

2013

SDa/LEI

2. Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

83%

90%

2018

NVWA

Toelichting

  • 1. Mate van afname van antibioticagebruik in de dierhouderij: De uitvoering van het antibioticumbeleid zal moeten leiden tot een vermindering van het antibioticumgebruik in de veehouderij van 50% in 2013 ten opzichte van 2009 en tot zorgvuldigheid in de toediening.

  • 2. Nalevingsniveau Hazard Analysisand Critical Control Points (HACCP)-verplichting: Betreft de gemiddelde naleving van slachterijen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen van de wettelijke plicht om een zogenaamde HACCP toe te passen, teneinde de veiligheid van productieprocessen van levensmiddelen te borgen.

Voedselkwaliteit en transparantie in de keten

Om samenleving en handelspartners de zekerheid te geven dat zij voedsel van goede kwaliteit aangeboden krijgen, is transparantie over de diverse kwaliteitsaspecten van groot belang. Inzicht in en het voorkomen van voedselverspilling alsook het benutten van reststromen zijn belangrijke kwaliteitsaspecten waaraan EL&I aandacht geeft. Gestreefd wordt naar 20% minder voedselverspilling in 2015 ten op zichte van 2009. Het Voedingscentrum Nederland geeft eenduidige en objectieve informatievoorziening over voedselveiligheid en voedselkwaliteit. EL&I heeft, samen met VWS, een wettelijke verplichting tot etikettering van voedingsmiddelen: de EU-context speelt in deze een belangrijke rol. Via de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw&Uitgangsmateriaal wordt in de gouden driehoek samengewerkt aan een verdere verduurzaming van de voedselproductie. De regiegroep duurzame veehouderij en agroketens bewaakt de voortgang van de verduurzaming van de voedselproductie.

Daarnaast kan het toepassen van nieuwe technologieën (genetische modificatie, nieuwe plantveredelingstechniken en nanotechnologie) een bijdrage vormen voor een duurzame productie van voldoende en veilig voedsel. EL&I wil deze kansen verantwoord benutten door bij te dragen aan een Europese wetgeving die de veiligheid waarborgt en tegelijkertijd ruimte geeft voor de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën. EL&I is voor de EU-markttoelating van gg-voedingsmiddelen en diervoeders verantwoordelijk voor de diervoederveiligheid (Europese verordeningen EG/1829/2003 en EG/1830/2003).

Het budget voor opdrachten heeft betrekking op de volgende activiteiten:

  • Informatievoorziening aan consumenten over voedselveiligheid, voedselkwaliteit en voedselverspilling via Voedingscentrum Nederland.

  • Integrale aanpak van voedselverspilling in de keten door het benutten van economische kansen voor bedrijven. Met de tweede fase van de Small Business Innovation Research program (SBIR) Voedselverspilling wil EL&I de economische kansen faciliteren.

  • EL&I wil in 2013 bijdragen aan een goede onderbouwing van EU-beleid op het gebied van voedselkwaliteit. Veel ontwikkelingen op dat terrein vinden hun oorsprong in EU-beleid, zoals de mededeling duurzaam van de Europese Commissie in 2013. Voor EL&I gaat het dan om: Level playing field, duurzaamheid en gezondheid als kans, transparantie in de keten en onderzoek en innovatie.

  • Financiële bijdragen aan a) Netherlands genomic initiative, b) ontwikkeling van een cisgene aardappel met resistentie tegen aardappelziekte, c) overheidsloket voor Europese marktaanvragen voor ggo’s en d) onderzoek ten behoeve van de uitwerking van Nederlandse afspraken inzake co-existentie van ggo- en non-ggo teelt.

  • Inzet van middelen voor onderzoek naar detectie, risico’s en communicatie rond toepassing van nanotechnologie in voedsel.

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

Aantal basisscholen met smaaklessen

Beperkt aantal

2005

3 000

3 000

2013

Steunpunt smaaklessen

Toelichting

Betreft het aantal basisscholen dat zich aanmeldt om Smaaklessen te gaan geven: EL&I wil dat in 2013 3 000 basisscholen hun medewerking verlenen aan de Smaaklessen. Schooljaar 2012/2013 is het laatste jaar dat EL&I smaaklessen ondersteunt.

Artikelonderdeel 16.3: Plant- en diergezondheid

Financieel overzicht instrumentarium 16.3

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

25,6

29,3

25,1

22,1

19,2

19,1

19,1

               

Subsidies

             

– Regeling In beslag genomen goederen

1,9

2,2

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Opdrachten

             

– Projecten plantgezondheid

2,1

0,8

1,2

1,0

1,0

1,0

1,0

– Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen

3,2

2,7

2,6

2,2

2,2

2,2

2,2

– Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren

4,8

4,8

4,3

3,6

3,5

3,4

3,4

– Preventieve diergezondheid

0,6

1,5

0,7

0,3

0,2

0,2

0,2

– Monitoring, early warning en bewaking fytosanitaire en veterinaire veiligheid

6,4

7,0

5,8

6,1

5,4

5,4

5,4

– Crisisorganisatie en management

3,1

6,1

4,3

2,7

0,7

0,7

0,7

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

             

– Diergezondheidsfonds

3,5

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

Subsidies

Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren

Regeling In beslag genomen goederen betreft vergoeding voor kosten van opvang van in beslag genomen dieren.

Opdrachten

Borgen plantgezondheid

Plantaardig uitgangsmateriaal van hoogwaardige kwaliteit en plantaardige producten met een hoog plantgezondheidsniveau zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht van groot belang. Het Nederlandse fytosanitaire beleid en de inzet van EL&I daarbij spelen hierop in door:

  • Bevorderen en behouden van markttoegang Nederlands uitgangsmateriaal en plantaardige producten door internationale harmonisatie van standaarden en gerichte inzet in prioritaire landen;

  • Vereenvoudiging en harmonisatie van regelgeving en het terugdringen van de administratieve lasten op de thema’s plantgezondheid en uitgangsmateriaal (inclusief nieuwe veredelingstechnieken). Dit wordt mede de inzet bij de beoordeling van de Commissievoorstellen voor de herziening van de EU Fytorichtlijn en de Verkeersrichtlijnen;

  • Het bevorderen van een evenwichtig stelsel van intellectueel eigendom onder andere de introductie van een beperkte kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet, en heldere internationale afspraken over een zo onbelemmerd mogelijke toegang tot genetisch plantaardig materiaal;

  • Het versterken van een stimulerende kennisinfrastructuur, en praktische kennisbenutting; in het bijzonder de benutting van nieuwe veredelingstechnieken en -detectietechnologieën.

Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is een integraal onderdeel van de huidige bedrijfsvoering in de land- en tuinbouw. Het beleid heeft tot doel het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De nieuwe Europese richtlijn verplicht lidstaten tot het opstellen van een vierjarig Nationaal Actieplan Duurzame Gewasbeschermingsmiddelen (NAP), waarin het beleid voor deze verduurzaming wordt uiteengezet. Dit Actieplan is onderdeel van een nieuwe nota duurzame gewasbescherming 2013–2023, die in nauwe samenwerking met de maatschappelijke stakeholders is opgesteld. Het NAP geldt voor een periode van 5 jaar en zal dan worden geëvalueerd (2018).

Voornaamste acties in 2013:

  • Implementatie van het Nationaal Actieprogramma Duurzame Gewasbescherming (NAP);

  • Kleine toepassingen: stimuleren toelatingen voor kleine toepassingen via Fonds kleine toepassingen en inzet EU-coördinatie van kleine toepassingen;

  • Kennisontwikkeling en -verspreiding over verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder geïntegreerde gewasbescherming;

  • Ontwikkeling en Europese harmonisatie (in EFSA verband) van beoordelingsmodellen voor onder andere glastuinbouw, zaadcoating, effecten op bijen;

  • Verder uitwerking geven aan de aanbevelingen van de evaluatie van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, (TK, 27 858, nr. 100).

Dierenwelzijn van productiedieren en gezelschapsdieren

Aandacht voor dierenwelzijn en -gezondheid van landbouwhuisdieren is van belang voor een sterke duurzame veehouderij en komt tegemoet aan de toenemende belangstelling vanuit de samenleving voor de veehouderij (licence tot produce). Doelen zijn daarom enerzijds het borgen van een minimaal niveau van dierenwelzijn door het stellen en implementeren van (Europese) wet- en regelgeving, en anderzijds het bevorderen van dierenwelzijn (van fok tot dood), mede als integraal onderdeel van een duurzame veehouderij. Tevens neemt de aandacht voor gezondheid en welzijn van gezelschapsdieren en paarden toe. Doelen zijn daarom het bevorderen van gezondheid en welzijn van gezelschapsdieren en paarden. Bevordering van dierenwelzijn vindt voor alle diersoorten plaats in nationale en internationale context. Het budget voor opdrachten wordt besteed aan de volgende activiteiten:

  • Bevordering van verbetering van dierenwelzijn, onder andere door inzet op vermindering van mishandeling en verwaarlozing, een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij, betere condities tijdens transport en doden, verbeteren brandveiligheid van veestallen, verhogen van kennis en kunde van (aankomende) diereigenaren en ondersteuning van de ontwikkeling van richtlijnen voor goede veterinaire praktijk voor dierenartsen. Bevordering van verbetering van dierenwelzijn van productiedieren vindt mede plaats met inzet van het instrumentarium voor de duurzame veehouderij.

  • In 2013 treedt ook de positieflijst voor zoogdieren in werking. Positieflijsten voor andere diercategorieën zoals vogels zullen worden voorbereid.

  • Financiële ondersteuning aan onder andere de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, het Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) en de opvang van in beslaggenomen dieren.

  • In de periode 2012–2015 worden bestaande welzijnsmonitors, waaronder Welfare Quality, via een pilot voor een aantal diersoorten uitgetest en verder praktijkrijp gemaakt.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Naleving regelgeving

55%–89% (sector afhankelijk)

2009

65%–90%

> 80%

2015

NVWA

Toelichting

Dit kabinet wil dat regels beter worden nageleefd, vooral op die onderwerpen die de meeste impact hebben op het dierenwelzijn en diergezondheid. Elke sector moet een zo hoog mogelijk naleefniveau hebben, maar ten minste 80 % in 2015 (einddatum nota dierenwelzijn en diergezondheid) voor alle sectoren. Omdat de sectoren nogal verschillen is het niet mogelijk om één cijfer te geven. Daarom is een verzamelindicator opgenomen. Handhaving zal zich concentreren op die sectoren die nog een flinke inspanning moeten leveren.

Preventieve diergezondheid

Voorkomen is beter dan genezen, daarom zet EL&I in op preventie van dierziekten. Een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte heeft grote maatschappelijke en economische gevolgen. Bestrijding van dierziekten vraagt ethische afwegingen en raakt aan dierenwelzijn. EL&I wil de risico’s zoveel mogelijk beperken. Het budget voor opdrachten wordt besteed aan de volgende activiteiten:

  • Voorlichting en communicatie zijn belangrijke aandachtspunten bij de bestrijding en preventie van dierziekten en diergezondheid, zowel voor de commerciële alsook voor de hobbymatige dierhouderij.

  • EL&I ondersteunt onderzoek naar de mogelijkheden tot verdere vormgeving van de samenwerking tussen veterinaire en humane geneeskunde vanuit het oogpunt van de «one health» benadering.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

Jaarlijkse vaststelling

EU en OIE

Toelichting

Dierziektenvrije status: deze indicator geeft het aantal ziekten weer, waarvoor Nederland een officiële EU en/of OIE dierziektenvrije status heeft.

Monitoring, early warning en bewaking fytosanitaire en veterinaire veiligheid

Snel en adequaat kunnen reageren op plant- en dierziekten draagt in belangrijke mate bij aan het minimaliseren van de consequenties ervan. Het budget voor opdrachten wordt besteed aan de volgende activiteiten:

  • Diverse onderzoeken en monitoring op het gebied van dier- en plantgezondheid;

  • Financiële ondersteuning aan de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) voor het uitvoeren van de basismonitoring op dierziekten en bijdrage aan signaleringsoverleg zoönose;

  • Financiële ondersteuning van Dutch Wildlife Health Centre (Universiteit Utrecht) en Centrum Monitoring Vectoren (NVWA) ten behoeve van bewaking van dier- en volksgezondheid;

  • Tijdige signalering en afhandeling van een verdenking casu quo besmetting door onderzoek en monitoring/bewaking van onder andere dierziekten als scrapie, bluetongue, brucella melitensis, Klassieke Varkens Pest, MKZ, AI en BSE. Financiering vindt met name plaats via een EL&I-bijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF);

  • Extra reizigerscontroles laten uitvoeren door de Douane ter voorkoming insleep van dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI);

  • Risicogebaseerd preventiebeleid door sector en regelgeving voor verwerking van bijproducten. De overheid neemt maatregelen dáár waar hygiëne- en beheersingsmaatregelen niet automatisch tot de dagelijkse bedrijfsvoering van bedrijven behoren.

Crisisorganisatie en -management

EL&I wil direct kunnen inspelen op crises hetgeen vertaald is in het algemene «Handboek Crisisbesluitvorming «. Het handboek beschrijft de opzet van de crisisorganisatie in alle fasen van een crisis. Het handboek bestaat uit een beschrijving van crisisorganisatie, de beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige ziekten, zoönosen en diervoeder- en voedselincidenten en de eisen die gesteld worden aan de crisisvoorbereiding.

Voor een effectieve crisisbestrijding zijn goede beleidsdraaiboeken voor de verschillende besmettelijke dierziekten noodzakelijk. De beleidsdraaiboeken geven weer hoe de bestrijding van een besmettelijke dierziekte plaats gaat vinden en zijn de fysieke weerslag van het brede (beleids)ontwikkelings- en afstemmingsproces voor een bepaalde ziekte. Daarmee zijn ze een belangrijke indicator voor de crisisparaatheid.

In 2013 zullen (crisis)medewerkers aan de hand van het handboek worden opgeleid, en zal het handboek getest worden met behulp van een crisisoefening. Het budget voor opdrachten wordt besteed aan de volgende activiteiten:

  • Het aanhouden van een calamiteitenreserve bij destructiebedrijf Rendac om bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte direct voldoende verwerkingscapaciteit te hebben. Financiering vindt plaats via een EL&I-bijdrage aan het DGF;

  • Het aanhouden van een crisisorganisatie bij de GD waardoor direct gekwalificeerd personeel beschikbaar is om de NVWA te assisteren bij verdenkingen;

  • Voorraadbeheer van vaccins ten behoeve van bestrijding dierziekten;

  • Organisatie van paraatheidsoefeningen en deelname aan (inter)nationale crisisoefeningen;

  • Implementeren van het Handboek Crisisbesluitvorming en het aanpassen van de verschillende beleidsdraaiboeken voor besmettelijke dierziekten en zoönosen op het handboek;

  • Aanpassen van de crisisorganisatie en uitvoering geven aan het programma voor Opleiden, Trainen en Oefenen (OTO).

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Streef waarde

Planning

Bron

Hand- en beleidsdraaiboeken voor crisisorganisatie, bestrijdingsplichtige dierziekten (incl. zoönosen) en voedselkwaliteit

5

2005

13

13

2013

EL&I

Artikelonderdeel 16.4: Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

Financieel overzicht instrumentarium 16.4

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

209,1

187,5

185,0

175,3

167,2

160,9

160,1

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

             

– Kennisbasis (DLO)

43,3

40,7

40,9

40,6

38,5

40,8

40,8

– Wettelijke Onderzoekstaken (DLO)

51,2

50,3

50,2

50,2

50,2

50,2

50,2

               

Opdrachten

             

– Onderzoeksprogrammering

80,2

68,8

65,3

57,3

56,8

53,4

53,4

– Onderzoeksprojecten

3,3

4,9

7,4

7,4

7,4

7,4

6,6

– Financiering overige kennisinstellingen

0,6

0,7

0,6

1,8

1,6

1,6

1,6

– Vernieuwen onderzoeksinfrastructuur

16,5

12,7

8,0

5,7

3,0

0,2

0,2

– Ontwikkelen kennisbeleid

7,6

3,1

5,9

7,8

6,1

4,4

4,4

– Innovatieprojecten

3,3

2,7

3,2

4,6

3,7

3,0

3,0

– Innovatiearrangementen

3,3

3,5

3,4

0,0

0,0

0,0

0,0

Onderstaande tabel geeft de verdeling aan van de budgetten uit het financieel overzicht instrumentarium 16.4 naar beleidsthema's.

Bedragen Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein per thema

Thema

Kennisbasis

Wettelijke Onderzoeks Taken (WOT)

Program-

mering

Bedrag x € 1 mln

Markt en keteninnovatie

3,3

7,6

4,8

15,7

Duurzame plantaardige productie

2,9

2,0

14,8

19,7

Verduurzaming veehouderij, inclusief dierenwelzijn en diergezondheid

1,5

12,5

18,3

32,3

Voedselzekerheid, -veiligheid en -kwaliteit

4,6

15,0

8,5

28,1

Visserij

 

6,0

2,0

8,0

Topsector AgroFood

15,0

 

19,0

34,0

Topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen

4,3

 

12,7

17,0

Biodiversiteit en ontwikkeling ecosystemen

 

7,1

4,9

12,0

Groen en Groei

   

3,5

3,5

Natuur in de kern van de economie

9,3

 

5,4

14,7

Totaal 16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

40,9

50,2

93,9

185,0

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Kennisbasis

Betreft funderend onderzoek van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Kaderstellend voor het onderzoek is het Meerjarenkader 2011–2014. In het kader van het Strategisch Plan WUR zijn voor de middellange en lange termijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de ontwikkelingsrichting van expertises, die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse samenleving in een nationaal en een internationaal perspectief. De middelen worden deels ingezet voor co-financiering van EU-onderzoeksmiddelen. Voor het onderzoek zet EL&I in op thema’s op de EU-onderzoeksagenda (Horizon 2020) die voor Nederland belangrijk zijn. EL&I werkt mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda's met andere landen.

Wettelijke onderzoekstaken

De wettelijke taken, uitgevoerd door de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), vloeien voort uit nationale dan wel EU-verplichtingen, zoals het paraat hebben van een adequate infrastructuur, kennis en equipement ter bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarnaast betreft het verplichtingen op het terrein van visserij (onder andere visbestanden), natuur (onder andere Milieu- en Natuur Planbureau), economie (landbouwtelling), genenbanken (dieren- en plantenrassen) en voedselveiligheid (infrastructuur, kennis van voedselveiligheidsrisico’s en analyses ten behoeve van de NVWA). Het zijn taken die van essentieel belang geacht worden voor natuurbescherming, diergezondheid, voedselveiligheid en economische ontwikkeling.

Opdrachten

Onderzoeksprogrammering en onderzoeksopdrachten

Het gaat om toepassingsgericht onderzoek voor de agenda’s van de topsectoren AgroFood en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en voor ondersteuning van politieke besluitvorming. Accenten die in 2013 worden gelegd zijn onder andere de internationale markt en handelstoegang in relatie tot veterinaire en fytosanitaire problematiek, integrale ketenbenadering duurzame veeteelt en plantaardige sectoren, waarborgen voedselveiligheid en diergezondheid, biodiversiteit, de economische kracht van natuur, het Deltaprogramma en de follow up van de conferentie voedselzekerheid.

Indicator

Referentie-waarde

Peil

datum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

1 Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

77 %

2010

>75%

80 %

2015

PROSU

2 Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

86%

2010

>85%

>85%

2015

PROSU

Toelichting

  • 1: In 2010 betrof het voor 55% van de projecten vraagsturing door nationaal beleid en voor 22% vraagsturing door maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. In andere gevallen was er geen sprake van vraagsturing, maar bijvoorbeeld een initiatief ingegeven door voorafgaand onderzoek.

  • 2: In 2013 wordt de meting kennisbenutting beperkt tot het niet topsectorendeel van het onderzoek. Het topsectorendeel is vanuit de vraag aangestuurd zodat benutting voor 100 % gegarandeerd is. In 2013 wordt het opnemen van deze indicator ten behoeve van de begroting 2014 heroverwogen.

Financiering opdrachten overige kennisinstellingen, vernieuwen onderzoeksinfrastructuur en ontwikkelen kennisbeleid

  • Er wordt financiering verstrekt voor onderzoek door onder andere het Planbureau voor de leefomgeving en KNAW Academie Hoogleraren.

  • Er worden Samenwerkingsverbanden en strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoeksinstellingen gericht op verbeteren kennisinfrastructuur en het innovatief vermogen van het bedrijfsleven (TTI Groene Genetica en Biosolar) gefinancierd.

  • Middelen Ontwikkelen kennisbeleid worden ingezet voor innovaties in het kennisbeleid zelf (methoden en infrastructuur). Het is de «kraamkamer» voor initiatieven die potentieel kunnen leiden tot structurele veranderingen in het kennisinstrumentarium voor de groene sector en de inzet daarvan. Een belangrijk aandachtpunt in 2013 is valorisatie van kennis midden- en kleinbedrijf (MKB) gericht op het realiseren van concurrerende producten, diensten en processen.

Innovatieprojecten en Innovatiearrangementen

  • EL&I financiert innovatie door ondernemers en andere doelgroepen in het groene domein, onder andere binnen het kader van Small Business Innovation Research (SBIR). Via het SBIR-programma besteedt de overheid een deel van haar O&O budget rechtstreeks aan bij het midden- en kleinbedrijf (MKB). Een ander project is Innovatieve educatie biodiversiteit.

  • Tot 2012 functioneerde een InnovatieNetwerk als onderdeel van EL&I vanuit een onafhankelijke positie. Met een veelheid aan partijen werden concepten ontwikkeld voor grensverleggende innovaties op het vlak van landbouw, agribusiness, groene ruimte en voeding én naar de praktijk gebracht. Deze activiteiten worden nu ingebed en voortgezet in de uitvoeringsstructuur en governance van de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.

Indicator

Referentie-waarde

Peil

datum

Raming 2013

Streef-waarde

Planning

Bron

Aantal innovatienetwerken en bedrijfsprojecten groene sector gestart met bijdrage uit publieke middelen

115

2010

120

120

2015

Dienst Regelingen

Toelichting

Bij referentiewaarde 2010: Samenwerking bij innovatie 34, Nieuwe uitdagingen GLB 23, Innovatienetwerken 58.

Artikelonderdeel 16.5: Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

Financieel overzicht instrumentarium 16.5

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven

247,3

39,7

27,8

17,5

17,3

17,2

17,1

               

Subsidies

             

– Apurement

52,0

17,3

12,3

7,3

7,3

7,3

7,3

– Interne begrotingsreserve

170,0

           
               

Opdrachten

             

– Borgen voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen

1,7

2,3

2,1

1,9

1,9

1,9

1,9

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

             

– Medebewind productschappen

23,7

20,1

13,5

8,4

8,1

8,1

8,0

Opdrachten

Borgen voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen

Nederland heeft een uitstekende positie in de internationale agrofoodsector. De uitdaging is om de voedselzekerheid in de wereld op duurzame wijze te verbeteren en EL&I heeft op dat terrein veel kennis opgedaan in de Nederlandse landbouw. Deze kennis kan worden ingezet in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden om de productie op een hoger peil te brengen en de voedselzekerheid te verbeteren. EL&I doet dat niet alleen maar samen met het Nederlandse bedrijfsleven.

Voornaamste acties in 2013:

  • In 2012 hebben de topsectoren Tuinbouw en Uitgangsmateriaal en Agro&Food hun internationale speerpunten uitgewerkt in operationele samenwerkingsprogramma's, inclusief plannen van aanpak in derde landen. Hiermee kunnen zij een substantiële bijdrage leveren aan de ontwikkeling van duurzame agroketens en voedselzekerheid. EL&I zal de uitwerking van de internationale agenda’s van deze topsectoren actief ondersteunen.

  • De uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid van het kabinet is gericht op een meer duurzame productie, gezonde voeding, effectievere markten en een beter ondernemersklimaat. EL&I richt zich in het bijzonder op versterken van agrologistiek, verminderen van naoogst-verliezen en het verbeteren van (internationale) handelsmogelijkheden.

  • Daarnaast wil EL&I «good agricultural practices» internationaal operationaliseren en de uitkomsten uitwerken van de 2nd Global Conference on Agriculture, Food Security and Climate Change die in september 2012 in samenwerking met Vietnam is georganiseerd. Ook zal dit verbreed worden tot de relatie tussen voedselzekerheid, klimaat en visserij. Internationale organisaties, in het bijzonder FAO, Wereldbank en OECD, zal gevraagd worden prioriteit te geven aan op resultaat gerichte internationale publiek-private vormen van samenwerking.

  • Landbouw en ontwikkeling van agrokennis en innovatie zal (net als de inzet op de andere topsectoren) een belangrijke pijler zijn in de programma's van samenwerking met transitielanden en uitvoeringsprogramma’s voor voedselzekerheid in een aantal ontwikkelingslanden.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Medebewind

Medebewind betreft het uitvoeren van taken door productschappen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Deze taken hebben in hoofdzaak betrekking op het verlenen van exportrestituties en productiesteun. Door de afbouw van het markt- en prijsbeleid nemen de kosten van het medebewind naar verwachting af. De motie over de productschappen die de Tweede Kamer in 2011 heeft aangenomen maakt de toekomst van het medebewind onzeker.

Mogelijk moet EL&I andere voorzieningen treffen voor het uitvoeren van deze overheidstaken.

Apurement

Voor de zogenaamde Apurementprocedure is naast het budget voor apurement een begrotingsreserve ingesteld. Nederland is de afgelopen periode achteraf geconfronteerd met besluiten van de Europese Commissie over ingediende declaraties bij Europese Fondsen die tot gevolg hebben dat bedragen moeten worden terugbetaald. De hoogte van deze correcties is vooraf moeilijk in te schatten, omdat het veelal interpretatieverschillen over de wijze van uitvoering van EU-regelgeving betreft. EL&I heeft maatregelen genomen om de risico’s op toekomstige financiële correcties te verkleinen door interpretaties van EU-regelgeving zoveel mogelijk vooraf aan de Europese Commisie ter verduidelijking voor te leggen.

De stand van de interne begrotingsreserve apurement bedroeg per 31 december 2011 € 170 mln.

Toelichting op de ontvangsten

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij

De ontvangsten van € 21,1 mln hebben in 2013 met name betrekking op ontvangsten voor uitgegeven visserijvergunningen voor bijvoorbeeld mosselpercelen (€ 5 mln), de bijdrage van agrariërs aan de kosten van de monitoring van de derogatie ( € 4,5 mln) en de verwachte onttrekking uit de reserve borgstellingsreserve ten behoeve van het uitbetalen van verliesdeclaraties op basis van de garantieregeling (€ 10 mln). Na 2013 zijn dat de genoemde ontvangsten voor visserijvergunningen en diverse kleine ontvangsten (zoals boete-inkomsten mestbeleid en ontvangsten I&R-systeem).

Kennisontwikkeling en innovatie

De ontvangsten hebben in 2013 betrekking op terugontvangen rente en aflossing van DLO-instellingen (€ 8,8 mln) en diverse ontvangsten samenhangend met de onderzoeksfinanciering (€ 2,1 mln).

Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

De ontvangsten betreffen voor het grootste deel (€ 253 mln) door de Douane opgelegde landbouwheffingen op import van landbouwproducten in Nederland. Daarnaast zijn er (forfaitaire) ontvangsten op basis van de aan boeren opgelegde sancties in het kader van GLB-inkomenssteun (€ 1,5 mln) en door productschappen van bedrijven ingehouden waarborgsommen voor verleende exportrestituties die ten onrechte zijn uitgekeerd (€ 3,2 mln).

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft EL&I naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte;

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Rol en Verantwoordelijkheid

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte

  • Financieren van op actuele beroepssituaties gerichte voorzieningen voor onderwijs aan (toekomstige) beroepsbeoefenaren in de groene sector (stelselverantwoordelijkheid). De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt;

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de forse vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om- her- en bijscholing, aanspreken van nieuwe groepen met name in de (rand)stedelijke omgeving;

  • Regisseren van het versterken van kwalificerende functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving van het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs;

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap waardoor leerlingen na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte, ondermeer door actieve inzet van het groen onderwijs

  • Stimuleren van kennisuitwisseling tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden, onderzoek en onderwijs (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector);

  • Stimuleren van kennisverspreiding en -benutting ter ondersteuning van topsectoren Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en AgroFood (bijvoorbeeld Tuinbouw en Uitgangsmaterialen: Greenports; AgroFood: Food Valley, Duurzame Veehouderij, Precisielandbouw) en vanwege de maatschappelijke opgaven op horizontale doorsnijdende thema’s zoals duurzaamheid en biodiversiteit;

  • Regisseren in overleg met het Educatieveld van Natuur- en milieueducatie en het programma Leren voor duurzame ontwikkeling, vanaf 2013 met een nieuw instrumentarium onder de titel «Duurzaam Door».

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt (tot 2016)

1 %

2011

10 %

50 %

2020

ROA

Toelichting

Adequaat aanbod wordt gemeten door middel van de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB). Deze geeft aan in welke mate het voor werkgevers mogelijk is om binnen beroepsgroepen de gewenste personeelssamenstelling naar opleidingsachtergrond te realiseren, rekening houdende met vraag en aanbod verhoudingen voor de verschillende opleidingstypen. Vereiste specifieke kennis en vaardigheden in opleidingscategorieën met groot verwacht tekort leidt tot lage percentages. In de agrarische beroepsklasse ontstaan grote problemen om voldoende vakkrachten, vertegenwoordigers en bedrijfshoofden te vinden. Voor 99% van de werkenden in de agrarische beroepen worden nu knelpunten gezien (waarvan bij 54% grote tot zeer grote knelpunten).

Door het bevorderen van de aansluiting onderwijs arbeidsmarkt (opstellen human capital agenda’s, instellen centra voor innovatief vakmanschap, inzet op loopbaanoriëntatie), het interesseren van nieuwe potentiële leerlinggroepen (aanboren culturele diversiteit), het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en het vergroten van doorstroom naar hogere opleidingsniveaus wordt verwacht dat het tekort agrarische beroepen beperkt kan worden.

Kengetal

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Ambitie 2013

Aantal wetenschapsvelden Wageningen Universiteit in top 5 op basis internationale citatie-impactscore

   

1

2

1

1

2

Bron: ISI Web of Knowledge The Thomson Corporation

Toelichting

Thomson meet per instituut het aantal citaties per wetenschapsveld. Wageningen Universiteit kwam eind 2010 met twee wetenschapsvelden in de top 5 namelijk met «Landbouwwetenschappen» en met «Omgeving en ecologie». In 2011 alleen met het wetenschapveld «Landbouwwetenschappen». De ambitie is hier weer een tweede wetenschapsveld aan toe te voegen.

Beleidswijzigingen

In 2012 zijn beleidsvisies gepubliceerd met uitwerking in 2013:

  • De Human Capital Agenda (HCA) is de basis voor het voorzien in voldoende en gekwalificeerde instroom bij de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. De HCA sluit aan op de Innovatiecontracten Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen;

  • Sectorplannen Hoger Beroepsonderwijs (HBO)-groen en Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) geven een visie op het actueel houden van het groen onderwijs in relatie tot maatschappelijke veranderingen, arbeidsmarkt, stelselontwikkelingen en topsectorenbeleid.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

768,0

797,5

777,8

778,5

779,8

780,3

778,4

UITGAVEN

776,0

775,1

776,6

777,3

778,7

775,8

773,8

Waarvan juridisch verplicht

   

94 %

       
               

Bekostiging

             

– Wageningen Universiteit

162,2

164,0

161,5

162,9

164,7

166,2

166,3

– HBO-groen

67,5

77,0

74,1

75,2

76,1

76,1

76,1

– MBO-groen

146,4

150,9

154,7

152,5

154,0

155,7

155,9

– Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

11,4

11,5

11,6

11,6

11,6

11,6

11,6

– Wachtgelden

12,3

13,0

13,0

13,0

13,0

13,0

13,0

– VMBO-groen

278,6

274,2

278,6

281,1

282,2

281,8

281,1

– Aequor

7,2

7,4

7,2

7,1

7,0

6,8

6,8

Subsidies

             

– Groene Kennis Coöperatie

5,5

2,4

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

– School als Kenniscentrum

30,5 

27,4

30,5

33,8

31,4

31,4

31,4

– Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

5,9 

5,8

7,8

6,5

6,7

6,7

6,6

– Aanvullende onderwijssubsidies

34,6

31,7

25,6

22,0

21,4

16,6

16,6

– Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

3,0 

2,5

2,4

2,4

2,4

2,4

2,4

– Educatie

5,0 

2,3

2,9

3,5

3,5

3,5 

2,0

Opdrachten

             

– Kennisverspreidingsprojecten

5,9 

5,0

2,7

1,7

0,8

0,0

0,0

               

ONTVANGSTEN

 0,4

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

Budgetflexibiliteit

De volgende uitgaven zijn juridisch verplicht:

  • Aanpassing van de bekostiging en een deel van de aanvullende onderwijssubsidies vereist aanpassing van de onderwijswetgeving (€ 720 mln);

  • Voor subsidies Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit is voor de periode tot en met 2013 een opdracht aan het Bosschap (uitvoeringsorganisatie) verstrekt. Het budget is pas na deze periode flexibel (€ 2 mln);

  • Opdrachten kennisverspreiding zijn meerjarig waardoor het budget in 2013 voor 66% niet flexibel is (€ 3 mln).

Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Rijksbijdrage Wageningen Universiteit (WU), HBO-groen, MBO-groen, VOA, Wachtgelden, VMBO-groen en Aequor

Het betreft normatieve bekostiging gebaseerd op de onderwijswetgeving. EL&I bekostigt Wageningen Universiteit, 5 HBO-instellingen, 12 agrarische opleidingscentra voor Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs/Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO/MBO), de MBO-opleiding aan Regionaal Opleidingscentrum (ROC) Landstede, 37 groene afdelingen van scholengemeenschappen en Aequor. Aequor is het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) voor de groene sector, verantwoordelijk voor de kwalificatiedossiers voor het MBO en het aanbod en de kwaliteit van leerbedrijven.

Bekostigde aantallen binnen het groene onderwijs

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag

* € 1 000

Uitgaven 2013

* € 1 000

Bekostiging Wageningen Universiteit (WU)

Inschrijvingen

Graden Bachelor

Graden Master

Promoties

Vaste componenten

4 429

585

646

196

5 172

8 349

11 525

94 438

22 907

4 884

7 445

18 510

107 775

161 521

Bekostiging HBO-groen

Inschrijvingen hoog

7 012

5 608

39 323

 
 

Graden hoog

1 301

5 608

7 296

 
 

Vaste componenten

   

27 455

74 074

Bekostiging MBO-groen

Studenten beroeps-opleidende leerweg

studenten beroeps-begeleidende leerweg

18 617

11 854

6 067

3 525

112 949

41 785

154 734

Bekostiging VOA

Leerlingen niveau 1

Leerlingen niveau 2

2 648

7 818

2 005

802

5 309

6 270

11 579

Wachtgelden

Vaste component

     

12 987

Bekostiging VMBO-groen

Leerlingen VMBO/VBO

Leerlingen VMBO/LWOO

Vaste componenten

18 600

13 000

7 071

10 721

131 521

139 373

7 612

278 506

Aequor

Vaste component

     

7 160

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

71 %

2011

76 à 80 %

85 %

2020

ROA

Toelichting

Betreft een gemiddelde van: BOL 4 en HBO in het groen onderwijs.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

82 %

2011

84 %

90 %

2020

Inspectie voor het onderwijs

Toelichting

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene MBO en Voortgezet Onderwijs (VO)-scholen gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelde van VO, 65% en MBO, 100%. Raming en streefwaarde weerspiegelen een ambitie naar verbetering, echter verwachte stijgingen zijn vanwege het al hoge niveau beperkt gehouden.

Subsidies

Groene Kenniscoöperatie

Er wordt subsidie verstrekt aan het samenwerkingsverband tussen kennisinstellingen, scholen en bedrijfsleven, de Groene Kenniscoöperatie (GKC). Enerzijds voor het dekken van uitvoeringslasten voor het gezamenlijk programmeren van onderwijsvernieuwing in aansluiting op de maatschappelijke vraag op basis van een meerjarenafspraak 2011–2015. Anderzijds voor het ontsluiten op maat voor de diverse doelgroepen van relevante beschikbare kennis via internet (Groen Kennisnet). Via vraaggestuurde kennisprogramma’s wordt een verbinding gelegd tussen groene onderwijsinstellingen (75 000 leerlingen/studenten), onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven, lagere overheden en maatschappelijke organisaties.

School als Kenniscentrum

Binnen het kader School als Kenniscentrum wordt subsidie aan onderwijsinstellingen verstrekt voor onder andere praktijkleren, regionale kennisuitwisseling, culturele diversiteit en sectorplannen. In verband met onder meer de kleinschaligheid van instellingen en een groot deel van de bedrijven in de groene sector worden middelen beschikbaar gesteld voor praktijkleren in gesimuleerde bedrijfssituaties. Er is een beperkte subsidieruimte voor investeringen in innovatieve voorzieningen voor praktijkleren in samenwerking met bedrijven. EL&I verstrekt subsidies met doel kennisontsluiting en -benutting in de regio te versterken en het benutten van culturele diversiteit.

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Het groen onderwijs kan via de Regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs subsidieaanvragen indienen voor projecten met als doel kennisverspreiding en innovatie door het groene onderwijs. Het merendeel van deze projecten sluit aan op de met de Groene Kenniscoöperatie afgesproken kennisprogramma’s.

Aanvullende onderwijssubsidies

  • Subsidies aan ondersteunende instellingen onder andere: ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum), verzorgen van onderwijskundige begeleiding (Landelijke Pedagogische Centra), toetsing en examinering (CITO);

  • Subsidieregelingen van het Ministerie van OCW voor onderwijsvernieuwing onder andere: internationale mobiliteit, vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, carrièrepatroon docenten;

  • Middelen die de minister naast de OCW-conforme subsidies beschikbaar stelt om de kwaliteit te verhogen van relatief kleinschalige scholen en om een actieve rol te spelen in de kennisverspreiding binnen de sector onder andere: bijdragen aan stage biedende organisaties, groene plus lectoraten gekoppeld aan beleidsprioriteiten en topsectoren Agro&Food/Tuinbouw en uitgangsmaterialen, impulsen voor aansluiting op de arbeidsmarkt, bijdragen voor Centra Innovatief Vakmanschap en Centers of Expertise ten behoeve van de groene topsectoren.

Voornaamste acties in 2013:

  • Bedrijven en onderwijsinstellingen opzoeken en afspraken maken. Het groen onderwijs meer richten op de topsectoren door uitvoeren Human Capital Agenda. Het bedrijfsleven aanspreken op mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming en maatschappelijke stageplaatsen. Met productschappen en de Groene Kennis Coöperatie opzetten van een Agro-opleidingshuis voor leven lang leren. Met vijf Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven zoeken naar mogelijkheden om een verwacht tekort aan werkenden (29 000) in de voedingssector op te lossen. Benutten van mogelijkheden tot valorisatie;

  • Optreden als initiator en subsidieverstrekker voor de vorming van centra gericht op samenwerking groen onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven/maatschappelijke organisaties (onder meer Center for Biobased Economy en Center for Greenports). Versterken praktijkgericht onderzoek bij het Hoger Agrarisch Onderwijs via groene-plus lectoraten aansluitend bij de agenda’s van de topsectoren binnen groen;

  • Optreden als gangmaker en subsidieverstrekker voor algemeen onderwijsbeleid binnen het groen onderwijs. Uitvoeren van de Actieplannen kwaliteit VMBO-groen 2011–2013 en MBO. Uitwerking van de met Wageningen Universiteit en HBO-groen in het kader van de Strategische Agenda hoger onderwijs in 2012 gemaakte prestatieafspraken.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Voortijdig schoolverlaten

4,6%

2011

4,5 %

4,2 %

2020

DUO

Toelichting

Het percentage VMBO 3–4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat, gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3–4 plus mbo leerlingen.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Doorstroom MBO-BOL-4 naar hoger onderwijs

45%

2011

47 %

50 %

2020

ROA

Toelichting

Voor de vier domeinen economie, techniek, zorg en welzijn, gedrag en maatschappij bedraagt de doorstroom respectievelijk 60, 53, 44 en 53 %.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Het betreft subsidies met doel het ontwikkelen van maatregelen om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan. Het levert kennis op voor de implementatie van belangrijke beleidsitems zoals Natura 2000, realiseren van natuurterreinen en leefgebiedplannen.

Educatie

Het betreft subsidies ten behoeve van samenwerkingsovereenkomsten met organisaties die educatieactiviteiten organiseren. Natuur- en milieueducatie (NME) is van oudsher een belangrijk kanaal om basiskennis over groen onder de aandacht te brengen. Het nieuwe NME-beleid omvat naast het ontwikkelen van liefde voor de natuur en zorg voor het milieu ook thema’s als dierenwelzijn en voeding. Het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling richt zich meer op het bredere concept duurzaamheid, het organiseren van netwerken en coalities die op lokaal/regionaal niveau duurzaamheidsprojecten organiseren. EL&I voert NME/Leren voor Duurzame ontwikkeling samen met andere departementen en overheden uit en streeft naar verbreding om synergie te bewerkstelligen. De hoofdlijnen van de visie op en de programmatische aanpak van de voorgenomen nieuwe opzet van NME/Leren voor Duurzame Ontwikkeling zal onder de naam Kennisprogramma «Duurzaam Door, sociale innovatie voor een groene economie» worden uiteengezet in een brief die najaar 2012 naar de Tweede Kamer wordt gezonden.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Mate van spreiding en beschikbaarheid NME

51 %

2011

52 %

56 %

2020

NME programmabureau

Toelichting

Gemiddelde van de percentages locaties met beperkte NME-faciliteiten (78 % met smalle thematiek en doelgroep) en anderzijds locaties met een brede invulling (24 % met meerdere thema’s en doelgroepen).

Opdrachten

Kennisverspreidingsprojecten

Met de kennisverspreidingsprojecten zet de minister in op een betere ontsluiting van de ontwikkelde kennis voor gebruik door ondernemers en maatschappelijke groepen. Projecten richten zich op thema’s zoals Jeugd en natuur, Zorglandbouw, Voeding en gezondheid, Mineralen en milieu en Dierenwelzijn. De netwerken kennen een koppeling naar onderwijsinstellingen en educatieprogramma’s zodat ook toekomstige beroepsgroepen vertrouwd raken met de nieuwste inzichten. Gezien de interactie met beleidsontwikkeling en/of -implementatie is de EL&I-betrokkenheid actief en initiërend.

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

Een concurrerende ruimtelijke economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven. Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere stakeholders sterke punten van Nederland uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich in het bijzonder op mainports, brainports en greenports en valleys. Het gaat daarbij om het gericht versterken van zowel fysieke aspecten als niet fysieke aspecten, zoals (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen (bijvoorbeeld met betrekking tot innovatie, valorisatie en voldoende gekwalificeerd personeel), alsmede campussen en onderzoeksinfrastructuur. Verder wordt het regionale beleid geconcentreerd op andere ruimtelijke clusters gerelateerd aan Topsectoren, alsmede de samenwerking daartussen. Het betreffende financiële instrumentarium is toegelicht bij artikelonderdeel 18.1.

Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, heeft een grote economische waarde; het levert grondstoffen en ecosysteemdiensten en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn hiertoe door het Rijk gemaakte Europese (N2000) en internationale afspraken leidend. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is die perspectief biedt op voortbestaan op de langere termijn. Het Rijk wil in zijn beleid voor natuur en groen meer ruimte en ondersteuning bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen. Het financieel instrumentarium gericht op het wederzijds versterken van ecologie en economie is toegelicht bij artikelonderdeel 18.2, het instrumentarium voor biodiversiteit en versterking van natuur bij artikelonderdeel 18.3.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EL&I is systeemverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de (inter)nationale biodiversiteit, mede als natuurlijke hulpbron – nationaal en internationaal – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn. Op grond daarvan is de minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de natuurkwaliteit van gebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland.

In 2011 en 2012 zijn afspraken gemaakt tussen Rijk en IPO over de overdracht van verantwoordelijkheden voor het natuurbeleid en het landelijk gebied van Rijk naar provincies in het Bestuursakkoord Natuur.57. Onderdeel hiervan is dat provincies verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de herijkte EHS in 2021. Vanaf 2014 is het Rijk verantwoordelijk voor het behalen van de (inter-)nationale biodiversiteitsdoelen buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en voor het agrarisch natuurbeheer. De afspraken over decentralisatie en bevoegdheidsverdeling worden verankerd in de Wet Inrichting Landelijk gebied en de nieuwe Wet Natuurbescherming. Zie artikelonderdeel 18.4 voor een toelichting op de financiële middelen die gedecentraliseerd worden.

Het Rijk is verantwoordelijk voor het nakomen van internationale afspraken over het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen, en moet daarover verantwoording afleggen. De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn die hiervoor de kaders stellen, zijn geïmplementeerd in de Nederlandse Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze worden momenteel herzien en samen met de Boswet geïntegreerd tot één Wet natuurbescherming.

De minister is lidstaatverantwoordelijk voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan nog vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) waar de minister medeverantwoordelijk voor is. Dit zijn: Euregio Maas–Rijn, Duitsland–Nederland, Vlaanderen–Nederland en Twee Zeeën.

De minister is tevens systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van «ports», «valleys» en clusters gerelateerd aan topsectoren. Daarvoor is het tevens van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

De stappen die in het Regeerakkoord uit 2010 zijn aangekondigd voor de decentralisatie van het regionaal-economisch beleid worden in 2013 verder doorgevoerd. In het verlengde van de kerntaak voor regionaal economisch beleid op decentraal niveau worden hieraan gerelateerde lopende projecten in het kader van Nota Ruimte en Sterke regio’s daar waar mogelijk gedecentraliseerd.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten

106

2002

105

100

2020

Basisrapporten rode lijsten (EL&I, CBS)

Toelichting

De soorten indicator (gebaseerd op het Bern-verdrag en het Biodiversiteitsverdrag, waarin in EU-verband werd afgesproken «de verdere achteruitgang van de huidige biodiversiteit in 2020 tot staan te brengen en, voor zover het haalbaar is, het biodiversiteitsverlies ongedaan te maken»), geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Dat is het totaal aantal soorten dat op de officiële Nederlandse rode lijsten is aangemerkt als verdwenen, ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar of gevoelig. Hoe hoger het getal, hoe meer soorten zijn bedreigd. De streefwaarde van 100 in 2020 betekent een verbetering ten opzichte van de periode 1994–2002 (referentiejaar 2002).

Een indicator voor de bijdrage van ecosysteemdiensten aan nationale rekeningen wordt momenteel uitgewerkt in internationaal verband. Naar verwachting zal in 2013 een voorstel voor uitwerking worden gedaan aan het Statistisch Comité van de VN. Daarnaast zal Nederland participeren in het uitwerken van een systematiek van de Wereldbank voor economische indicatoren.

Kengetal

2009/2010

2012/2013

Ambitie 2015

Niveau Clusterontwikkeling

4.7

4.9

5

NL positie

19

15

15

Bron: The World Competitiveness report 2012–2013, World Economic Forum

Toelichting

Het beleid richt zich op het faciliteren van clusters om de concurrentiepositie te versterken. In internationale vergelijking is de mate van clustervorming (specialisatie en samenhang tussen bedrijven, kennisinstellingen, diensten, infrastructuur) in Nederland relatief hoog en er is sprake van een positieve trend. Inmiddels heeft Nederland een score van 4.9 op een schaal van 1–7 en bekleedt Nederland de zesde positie binnen de EU en de 15e positie wereldwijd.

Beleidswijzigingen

In het Bestuursakkoord Natuur zijn afspraken vastgelegd om de natuur dichter bij de mens te brengen: de provincies zorgen voor ontwikkeling en beheer van natuur binnen een haalbare en betaalbare Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die goed functioneert, maar iets minder groot wordt. In 2021 zal de EHS gereed zijn, dan heeft Nederland circa 600 000 hectare aaneengesloten natuurgebied, waarmee een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan het behoud en de versterking van de biodiversiteit. De Natura 2000 gebieden die binnen Europa een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden vormen, blijven namelijk de ruggengraat van de EHS in Nederland.

De implementatie van het Bestuursakkoord Natuur is in 2012 gestart. Deze zal doorlopen in 2013 en 2014. Uitgangspunt van EL&I hierbij is een zorgvuldige afronding en overdracht van taken en verantwoordelijkheden.

Het voorstel voor de nieuwe Wet Natuurbescherming strekt onder andere tot vereenvoudiging en lastenverlichting. EL&I wil burgers en bedrijven ontzorgen bij de uitvoering van de natuurwetgeving – zowel bij de huidige natuurwetgeving als de toekomstige. Daartoe investeert EL&I vanaf de tweede helft van 2012 zowel in communicatie, zodat voor burgers en bedrijven duidelijk en voorspelbaar is wat de natuurwetgeving van hen vereist, als in de toegang van burgers en bedrijven tot natuurgegevens, zodat zij hierover op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten kunnen beschikken.

Medio 2012 is het Begrotingsakkoord 2013 tot stand gekomen. Daarin zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor natuur, onder meer voor (herstel) beheer, bijzondere beheeropgaven buiten de EHS en afronden en inrichten robuuste natuurgebieden. De uitwerking wordt conform de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling uit het bestuursakkoord veelal in samenwerking met de provincies opgepakt.

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 18 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

  • 18.1 Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren;

  • 18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie;

  • 18.3 Behouden van de inter-/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur;

  • 18.4 Te decentraliseren.

In onderstaande tabel zijn de totaalbudgetten per instrumentcategorie opgenomen. Onder de artikelonderdelen treft u in een aparte tabel de specificatie aan.

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

372,2

412,5

452,1

496,6

370,5

382,7

381,7

Waarvan garantieverplichtingen

34,4

50,5

50,5

50,5

50,5

50,5

UITGAVEN

1 222,7

803,4

689,7

448,0

350,1

313,2

304,9

Waarvan juridisch verplicht

   

98%

       
               

Subsidies

             

– Versterking mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren (18.1)

121,0

93,5

87,8

64,1

49,1

9,4

4,4

– Wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2)

7,6

4,4

5,8

2,3

2,7

2,7

2,7

– Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

16,0

9,5

6,2

5,1

5,2

5,2

6,9

Leningen

             

– Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

31,9

36,4

36,4

35,1

35,0

35,0

34,5

Opdrachten

             

– Versterking mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren (18.1)

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

– Wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2)

25,7

23,2

28,5

24,1

24,1

24,3

24,3

– Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

24,0

22,3

10,8

6,1

11,7

11,5

11,9

Bijdragen aan mede-overheden

             

– Versterking mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren (18.1)

68,5

20,8

12,1

7,4

9,5

14,9

12,6

– Wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2)

1,8

39,9

41,1

37,1

– Te decentraliseren (18.4)

723,4

384,3

310,2

151,4

105,1

105,0

105,0

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

             

– Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3)

37,0

37,0

36,7

25,8

25,8

25,8

25,8

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

– Dienst Landelijk Gebied

105,7

88,5

71,2

57,0

50,6

48,5

46,4

– Dienst Regelingen

52,2

33,9

33,3

23,1

22,3

22,1

21,8

– Agentschap NL

1,6

1,0

0,6

0,5

0,3

0,1

– Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit

7,9

7,5

7,8

7,8

7,8

7,8

7,8

               

ONTVANGSTEN

104,4

99,9

113,7

86,4

91,4

76,3

66,3

– Landinrichtingsrente

40,4

42,2

42,2

42,2

42,2

42,2

42,2

– Bijdragen aan derden

28,3

17,4

19,8

0,0

0,0

0,0

0,0

– EU-bijdragen

2,1

2,1

2,1

2,1

2,1

2,1

– Jachtakten

0,9

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

– Synergiegelden

17,8

16,1

12,7

0,1

0,1

0,0

0,0

– Verkoop gronden

15,0

20,0

35,0

40,0

45,0

30,0

20,0

– Overige

2,1

1,1

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

Budgettair belang fiscale maatregelen

Naast onderstaande regelingen neemt ook de Natuurschoonwet een belangrijke plaats in. Deze Nederlandse wet biedt fiscale voordelen aan eigenaars van landgoederen.

Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Vrijstelling landinrichting

1

2

2

2

2

2

2

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

7

11

11

10

10

10

10

Bosbouwvrijstelling

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

8

8

8

8

8

8

8

Vrijstelling bos- en natuurterreinen en landgoederen forfaitaire rendement

6

6

7

7

7

8

8

Vrijstelling natuurgrond

4

5

5

5

5

5

5

Budgetflexibiliteit

Subsidies: van het voor subsidies beschikbare budget is 98% verplicht. Dit betreft uitfinanciering van tot en met 2012 aangegane verplichtingen. Het (nog) niet juridisch verplichte budget is in 2013 nodig voor openstelling van door Tweede Kamer gevraagde regeling teneinde vrijwilligers te faciliteren die werken aan natuur en landschapsbeheer (amendement Koopmans; «Groen en Doen») en de regeling «biodiversiteit en bedrijfsleven».

Leningen: Het budget betreft die middelen die nodig zijn voor de betaling van rente en aflossingen van door het Rijk via het Groenfonds aangegane leningen ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is 100% verplicht

Opdrachten: Van het voor opdrachten beschikbare budget is 72% verplicht. Het (nog) niet juridisch verplichte budget is echter noodzakelijk voor het nakomen van diverse Europese en internationale verplichtingen en bestuurlijke afspraken met name op het terrein van natuur en biodiversiteit en ten behoeve van de regionale functie.

Bijdragen aan medeoverheden: Het beschikbare budget betreft de financiering van decentrale overheden voor de uitvoering van diverse programma’s en projecten uit hoofde van wettelijke regeling, bestuurovereenkomst, decentralisatieakkoord natuur en decentralisatieafspraken op regionaal economisch gebied en is derhalve 100% verplicht.

Bijdrage ZBO’s/RWT’s: Betreft de financiering van de opdracht 2013 aan SBB en is 100% verplicht.

Bijdragen aan baten-lastendiensten: Het beschikbare kasbudget betreft de financiering van de opdracht(en) 2013 aan DLG, DR, AgNL en de NVWA en is 100% verplicht.

Toelichting op bijdragen baten-lastendiensten

EL&I zet diverse uitvoerende diensten in voor het realiseren van beleidsdoelen. Daarbij gaat het onder meer om:

  • Verwerving en inrichting van rijksprioritaire gebieden (DLG/BBL);

  • Bevorderen van de (agrarische) grondmobiliteit (DLG);

  • GIS (Geografische InformatieSystemen)-competence center (DR/DLG);

  • Toetser en toezichthouder bij (inter)nationaal soorten- en gebiedenbeleid (DR, DLG, NVWA);

  • Bevorderen verbinding ecologie en economie middels een subsidie-instrumentarium (AgNL).

Tevens worden de diensten van DLG en DR door EL&I ter beschikking gesteld voor de realisatie van het (deels) gedecentraliseerde natuurbeleid, verwerving, inrichting en beheer van de herijkte EHS en N2000.

Toelichting op de financiële instrumenten

Artikelonderdeel 18.1 Versterken mainports, brainports, greenports, valleys en andere clusters gerelateerd aan topsectoren
Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

UITGAVEN

189,5

115,1

100,2

72,3

59,3

25,0

17,8

   

 

 

 

 

 

 

Subsidies

             

– Zuiderzeelijn

8,6

9,8

7,3

5,5

5,1

5,1

– Cofinanciering EFRO, incl. ETS

59,4

40,3

36,3

40,5

37,9

4,4

4,4

– Bijdrage aan ROMs

8,0

5,6

3,7

1,9

1,5

0,0

0,0

– Pieken in de Delta

44,9

37,9

40,0

16,3

4,6

0,0

0,0

Opdrachten

             

– Onderzoeksmiddelen

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

Bijdragen aan mede-overheden

             

– Bedrijventerreinen

2,8

7,1

1,1

2,0

1,5

7,9

8,4

– Sterke regio’s

21,8

14,6

7,2

4,5

1,2

1,1

– Nota Ruimte

43,9

– 0,8

3,8

1,0

6,8

7,0

3,2

Subsidies

Zuiderzeelijn

Deze middelen hebben betrekking op het Regionaal Economisch Programma Zuiderzeelijn voortvloeiend uit het convenant dat in 2008 is afgesloten ter versterking van de economie in Noord-Nederland. De niet door EL&I verplichte middelen zijn in 2012 overgedragen aan het samenwerkingsverband van de drie Noordelijke provincies.

Cofinanciering EFRO, inclusief Europese territoriale Samenwerking (ETS)

Dit betreft de cofinanciering voor regio’s die vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in aanmerking komen voor steun ter vergroting van de regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid (doelstelling 2 – mainstream). In de programmaperiode 2007–2013 is dat verdeeld over de Operationele Programma’s voor Oost-, West-, Zuid- en Noord-Nederland en gericht op innovatie, duurzame economische groei en een bijdrage aan de agenda van de Topsectoren.

Het betreft ook de cofinanciering voor de grensoverschrijdende programma’s die vanuit EFRO in aanmerking komen voor steun (doelstelling 3 – ETS). Zijnde in de huidige periode de programma’s Euregio Maas–Rijn, Duitsland–Nederland, Vlaanderen–Nederland en Twee Zeeën.

Voornaamste acties in 2013:

  • Afronding onderhandelingen in Brussel over de structuurfondsverordeningen 2014–2020.

  • Verdere voorbereidingen treffen op lidstaatniveau voor de nieuwe structuurfondsperiode:

  • EFRO: overleg met de partners uit de betrokken lidstaten en regio's  over inhoud en beheer van nieuwe INTERREG A-programma’s;

  • EFRO, ESF, ELFPO en EFMZV: bepalen mogelijke synergie tussen de verschillende fondsen en beleidsniveaus. Opstellen partnerschapsovereenkomst en indienen bij Europese Commissie.

  • EFRO: Indienen van Operationele Programma's 2014–2020 bij de Europese Commissie ter goedkeuring.

  • EFRO: inrichten controle en beheerstructuur voor de nieuwe programmaperiode EFRO 2014–2020.

Bijdrage aan ROMs

Deze middelen hebben als doel de economische structuur in de regio te versterken door vernieuwende economische activiteiten tot stand te brengen. EL&I participeert in de volgende vier Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM): NOM (Noord), BOM (Brabant), LIOF (Limburg) en Oost NV (Oost). Als gevolg van decentralisatie van het regionaal economisch beleid zal de bijdrage van EL&I worden afgebouwd. De afzonderlijke ROMs stellen, in het kader van het topsectorenbeleid, in samenspraak met de directe stakeholders, zijnde EL&I en de betreffende provincies, voor de komende periode een activiteitenplan op.

Pieken in de Delta

Dit programma was erop gericht om samen met de regio’s gebiedsgerichte economische kansen van nationaal belang te stimuleren. Dit beleid liep eind 2010 af en heeft geen vervolg gekregen. Het beschikbare budget betreft de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen.

Opdrachten

Onderzoeksmiddelen

Op basis van de politiek-bestuurlijke context en aansluitend op de regionale functie van EL&I worden op vijf prioritaire beleidsthema’s middelen aangewend voor beantwoording van strategische vraagstukken en kennisvragen. Hieronder valt bijvoorbeeld onderzoek ter ondersteuning van de topsectoren in de regio, het versterken van de concurrentiepositie van Nederland door het potentieel vanuit de regio en ruimtelijke clusters van bedrijven (zoals campussen) maximaal benutten. Ten aanzien van deze middelen is verder sprake van een blijvende focus op: mainports, brainport en greenports; Europa in de regio (grensoverschrijdend); wederzijdse versterking van economie en ecologie; en ruimte en water voor EL&I-doelen.

Bijdragen aan mede-overheden

Bedrijventerreinen

Deze middelen hebben betrekking op de herstructurering van bedrijventerreinen onder meer voor de provinciale herstructureringsprogramma’s (Noordanus). In het convenant Bedrijventerreinen hebben Rijk, VNG en IPO de rol en taakverdeling bij de herstructurering van bedrijventerreinen vastgelegd en is afgesproken dat waar mogelijk de resterende beschikbare rijksmiddelen voor de uitvoering van het Besluit Topper worden gedecentraliseerd naar gemeenten.

Sterke regio’s

Met een gebundelde inzet van instrumenten worden knelpunten opgelost en gebiedsgerichte kansen benut om zo het Nederlandse vestigingsklimaat te versterken. Het betreft de 4 regio» s Randstad, Brainport Zuidoost-Nederland, het energieknooppunt Groningen en Oost- Nederland (Wageningen–Nijmegen–Twente). Inmiddels zijn de meeste projecten gedecentraliseerd. Enkele projecten blijven bij het rijk, omdat er geen mede-overheid is waaraan het project overgedragen kan worden.

Nota Ruimte

Dit betreft gebiedsprojecten die een bijdrage hebben gekregen uit het Nota Ruimte-budget en waarvan EL&I trekker is. Inmiddels zijn al deze projecten gedecentraliseerd, op Brainport Eindhoven na.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef waarde

Planning

Bron

Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen

310

(cumulatief)

2010

400

(cumulatief)

469

(cumulatief)

2015

Jaarverslagen MA’s D2-programma’s

Grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden

207

(cumulatief)

2010

352

(cumulatief)

770

(cumulatief)

2015

Projectenlijst D3 programma’s

Toelichting

De indicator «Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen» heeft betrekking op de landsdelige structuurfondsprogramma’s Noord, Oost, Zuid en West. Gemeten wordt het aantal samenwerkingsverbanden dat wordt geïnitieerd, gericht op valorisatie en kennisontwikkeling van de vier programma’s samen.

De grensoverschrijdende programma’s Duitsland–Nederland, Euregio Maas–Rijn, Vlaanderen–Nederland en Twee Zeeën, zijn gericht op initiatieven om over de landsgrens samen te werken. Ook hier is de indicator opgebouwd uit de resultaten van vier programma’s

Artikelonderdeel 18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie
Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

UITGAVEN

35,1

67,3

75,9

63,6

26,9

27,0

27,0

               

Subsidies

             

– Regelingen Natuur, w.o. regeling VNBL en Groen en Doen

7,6

2,4

3,8

0,3

0,7

0,7

0,7

– Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Opdrachten

             

– NURG/Maaswerken

6,9

2,7

7,0

8,0

8,0

8,0

8,0

– Mainport Rotterdam

6,7

6,8

7,0

6,4

6,4

6,4

6,4

– Programma Rijke Waddenzee

1,1

1,0

1,0

1,0

0,0

0,0

0,0

– Deltaprogramma

0,7

1,0

0,8

0,8

0,0

0,0

0,0

– Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

5,6

6,5

6,8

6,8

6,8

6,7

– Regiekosten regionale functie

1,5

1,7

1,5

1,1

1,0

1,1

1,3

– Overig

8,8

4,5

5,2

0,1

1,9

1,9

1,9

Bijdragen aan mede-overheden

             

– MER

0,6

2,3

2,3

0,0

0,0

0,0

– Programmatische Aanpak Stikstof

1,8

39,3

38,8

34,9

0,0

0,0

0,0

Subsidies

Regelingen Natuur, waaronder regeling VNBL en «Groen en Doen»

In het kader van de regeling versterking natuur en bosbeheer bij landgoedeigenaren (VNBL) wordt subsidie verstrekt aan de Unie van Bosgroepen. Deze subsidie is bestemd voor de verbetering van de kwaliteit van het bos en het bosbeheer door voorlichting aan specifieke kleine boseigenaren.

Ter uitvoering van het amendement Koopmans wordt ook in 2013 de regeling «Groen en Doen» opengesteld die vrijwilligers faciliteert die werken aan natuur en landschapsbeheer.

Voor het overige betreft het hier in 2013 de uitfinanciering van inmiddels beëindigde regelingen op het terrein van landschap en recreatie welke met het Regeerakkoord zijn vervallen als Rijkstaak.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

Ter uitvoering van het advies van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen is in 2012 een Green Deal afgesloten met het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie (BEE). Deze deal omvat ondermeer de uitvoering van een subsidieregeling van € 2 mln ten behoeve van innovatieve projecten die erop zijn gericht om de kracht van ondernemerschap en innovatie aan te wenden voor het zorgvuldiger omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen.

Opdrachten

NURG/Maaswerken

In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) werken I&M en EL&I gezamenlijk aan projecten ter verbetering van de hoogwaterveiligheid en ontwikkeling van natuur in rivierengebieden. Er worden rivierverruimende maatregelen uitgevoerd om de veiligheid in het rivierengebied te vergroten. I&M en EL&I hebben verder afgesproken om 7 000 ha nieuwe natuur te realiseren in de uiterwaarden van de Rijntakken en de bedijkte Maas. Doordat het proces van herijking en decentralisatie van de EHS voor NURG en Maaswerken nog niet is afgerond, zijn de consequenties voor de NURG-opgave nog niet volledig bekend. De projecten met een hoogwaterveiligheidstaakstelling uit de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier worden in 2015 gerealiseerd.

Mainport Rotterdam

De ontwikkeling van de Mainport Rotterdam kent met het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) een dubbeldoelstelling van zowel de versterking van de economische positie van de Mainport Rotterdam als de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. PMR 750 is één van de drie deelprojecten die voortvloeien uit de planologische kernbeslissing «PKB-plus: Project Mainportontwikkeling Rotterdam Deel 4» van 26 september 2003. Dit deelproject behelst de ontwikkeling van 750 hectare nieuwe natuur- en recreatiegebieden in de Rotterdamse regio. De provincie Zuid-Holland is coördinerend opdrachtnemer en één van de uitvoerende partijen. Van belang voor de ontwikkeling van de Mainport is in 2013 de uitvoering van de Havenvisie 2030 van het Havenbedrijf Rotterdam in samenhang met de Mainportvisie van het Rijk.

Waddenzee

Het Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) is een uitvoeringsprogramma dat lopende en nieuwe initiatieven voor natuurherstel in de Waddenzee met elkaar verbindt, nieuwe samenwerkingsverbanden vorm kan geven, complexe processen in beweging brengt en nieuwe projecten voor natuurherstel in combinatie met een duurzaam gebruik van de Waddenzee initieert. Daarnaast voert PRW voor de partners opdrachten uit ten behoeve van natuurherstel. Dit betreft een gezamenlijk programma van Rijk, RCW en natuurorganisaties (verenigd in de Coalitie Wadden Natuurlijk).

Deltaprogramma

EL&I is opdrachtgever voor de deelprogramma's Zuidwestelijke Delta en Wadden en faciliteert deze deelprogramma’s zodoende in personele en financiële zin. Zo worden de activiteiten en het onderzoek gefinancierd dat nodig is om uiteindelijk te komen tot onderbouwde Deltabeslissingen. Tevens is EL&I verantwoordelijk voor het ontwikkelen en laten werken van protocollen om de effecten van waterstrategieën op EL&I sectoren op de juiste manier in beeld te brengen.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

Met Green Deals helpt het Rijk burgers, bedrijven, organisaties of andere overheden bij het realiseren van duurzame initiatieven die moeilijk van de grond komen. In 2013 zal EL&I blijven inzetten op praktische afspraken met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere overheden. De ambitie is om in 2013, net zoals in voorgaande jaren, 12 afspraken te maken. De nieuwe afspraken in het kader van de Green Deals zijn erop gericht om de kracht van ondernemerschap en innovatie aan te wenden voor het zorgvuldiger omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen.

Om dit verder te kunnen uitbouwen heeft het kabinet in 2012 het programma Natuurlijk Ondernemen gestart, een innovatieprogramma gericht op ondernemers die (willen) bijdragen aan behoud en ontwikkeling van natuur en biodiversiteit door uit eigen belang te investeren in het (ontzien van) natuurlijk kapitaal. De Green Deals zijn hiervan een invulling, evenals de uitvoering van het advies van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen en de implementatie van de resultaten van de TEEB-studie.

Het kabinet is voornemens in reguliere handelsmissies aspecten van duurzaamheid en groen zoveel mogelijk mee te nemen. Het vaststellen van een (in begroting 2012 aangekondigde) «harde» indicator voor groene handelsmissies wordt overgelaten aan een volgend kabinet.

Regiekosten regionale functie

De regioambassadeurs zijn de spil in de contacten van EL&I met het bestuurlijke, maatschappelijke, bedrijven- en kennisnetwerk in de regio. Daarbij zoeken ze naar combinatiemogelijkheden om regionale initiatieven te koppelen aan het realiseren van het EL&I-beleid en brengen zij partijen bij elkaar om tot kansrijke cross-overs te komen. Voor het faciliteren van dit proces is het budget «Regiekosten RRE» beschikbaar.

Overig

Dit begrotingsinstrument betreft veelal uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen waaronder de renovatie van Kasteel Groeneveld en de afbouw van de bijdrage aan het Kenniscentrum Recreatie en overige projectbijdragen in het kader van recreatie, welke met het Regeerakkoord uit 2010 zijn vervallen als Rijkstaak.

Bijdragen aan mede-overheden

MER

Bijdrage aan de Stichting Bureau Commissie voor de milieueffectrapportage (MER) voor het aanbieden van ondersteunende diensten aan de commissie voor de MER bij uitvoering van haar taak, zoals omschreven in de wet milieubeheer.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Het programma richt zich op het maken van bindende afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten om het stikstofprobleem aan te pakken op diverse niveaus (landelijk, provinciaal en per Natura 2000 gebied) en vanuit de verschillende sectoren (landbouw, industrie, verkeer en vervoer). Het doel is de stikstofbelasting terug te brengen zonder de economische ontwikkeling in gevaar te brengen en/of juist economische ontwikkelruimte te creëren doordat hiertoe weer vergunningen kunnen worden verleend. Op basis van een voorlichting van de Raad van State in 2012 wordt verder gewerkt aan de afronding van de PAS, waarbij de inzet er op is gericht om begin 2013 de PAS bestuurlijk vast te stellen en vergunning op basis van de PAS te laten starten. In ruim 90% van de PAS-gebieden gaat de PAS een oplossing bieden en wordt economische ontwikkeling weer mogelijk gemaakt. Voor de overige gebieden wordt stevige inzet gezocht naar maatwerkoplossingen om de economische ontwikkeling ook hier van het slot te krijgen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2012

95

2013

Aerius (PBL)

Toelichting

In 2012 worden in 133 gebieden geen vergunningen verleend vanwege onduidelijkheid over de stikstofproblematiek. Deze gebieden vormen samen de populatie van gebieden (100%), waarvan het percentage wordt bepaald van gebieden die ontwikkelingsruimte krijgen via PAS.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2013

Streefwaarde

Planning

Bron

Vermindering Administratieve lasten (in %) door vereenvoudiging natuurwetgeving

100

2010

95

75

2014

Conform de systematiek van Actal

Toelichting

De reductie van administratieve lasten zal worden gerealiseerd als de wet natuurbescherming samen met de uitvoeringsregelgeving in 2014 in werking treedt. Er werd gestreefd naar een reductie van 25% ten opzichte van het basisjaar 2010. Vanwege de brede maatschappelijke wens voor een uitgebreider vergunningenstelsel dan waarin het oorspronkelijke voorontwerp van de wet voorzag, is de te realiseren reductie van administratieve lasten minder geworden, namelijk 5%. Van belang is dat het kabinet investeert in een goede implementatie van de natuurwetgeving, wat moet leiden tot een snellere en goedkopere vergunningverlening.

Voornaamste acties in 2013:

  • In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof wordt ingezet op het uitvoeren van herstelbeheer en emissiebeperkende maatregelen en op het doorontwikkelen en inzetten van het PAS-instrumentarium, zoals het rekeninstrument Aerius en monitoring.

  • Waddenzee: afspraken met visserijsectoren, waaronder de garnalenvisserij en de natuurorganisatie, over de wijze waarop de verduurzaming van de visserij zal worden vormgegeven.

Artikelonderdeel 18.3 Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur
Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

UITGAVEN

108,9

105,1

90,1

72,2

77,7

77,6

79,1

               

Subsidies

             

– Burgereducatie

1,9

1,8

0,4

0,4

0,4

0,4

1,9

– Regelingen Natuur, w.o. EGM/OBN, RDN, SBL en beheer Kroondomeinen

14,1

7,6

5,8

4,8

4,8

4,8

5,0

Opdrachten

             

– Invasieve soorten

0,4

0,6

0,8

1,0

1,0

1,0

– Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee

0,5

2,0

1,5

1,0

1,0

1,0

1,0

– Natura 2000

7,1

5,6

1,7

1,0

5,6

5,6

5,6

– Monitoring

2,3

6,0

4,3

1,9

2,1

1,6

1,6

– Internationale biodiversiteit

2,2

1,6

0,6

0,7

0,7

0,7

0,7

– Caribisch Nederland

0,4

0,3

0,3

0,3

0,2

0,6

1,0

– Overig

11,5

6,4

1,8

0,4

1,0

1,0

1,0

Leningen

             

– Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

31,9

36,4

36,4

35,1

35,0

35,0

34,5

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

             

– SBB, opdrachten beheer buiten EHS

12,3

12,1

12,0

1,3

1,3

1,3

1,3

– SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten

24,7

24,9

24,7

24,6

24,6

24,6

24,6

In het Begrotingsakkoord 2013 zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor natuur. Het gaat om de volgende maatregelen: 1) opheffen tekort Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en verbetering van de regeling, 2) herstelbeheer maatregelen in stikstofgevoelige gebieden, 3) bijzondere beheeropgaven buiten de EHS, 4) hydrologische maatregelen, 5) afronden en inrichten robuuste natuurgebieden. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor behoud, beheer en versterking van de natuur op de BES-eilanden. Deze middelen staan vooralsnog op de aanvullende post binnen de Rijksbegroting. De uitwerking van het Begrotingsakkoord zal conform de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling uit het bestuursakkoord veelal in samenwerking met de provincies worden opgepakt.

Subsidies

Burgereducatie

Er wordt subsidie verleend aan het Samenwerkingsverband Nationale Parken (SNP) voor activiteiten op het gebied van communicatie, educatie, samenwerking en promotie van Nationale Parken.

De volgende (natuur-)regelingen worden uitgefinancierd:

  • Gegevensautoriteit Natuur (GAN): In verband met de verzelfstandiging van de stichting GAN heeft EL&I een garantstelling meegegeven door middel van een subsidieverlening in de exploitatie. Deze loopt in 2013 af.

  • Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden (SBL): Regeling SBL was een voorloper van Programma Beheer en is opgevolgd door het onderdeel inrichting en functieverandering binnen Programma Beheer.

  • Regeling draagvlak natuur (RDN): Deze regeling is voor het laatst in 2010 opengesteld. Doelstelling hiervan was het maximaal bijdragen aan het realiseren van maatschappelijk draagvlak voor natuur.

Beheer Kroondomeinen

In het kader van agrarisch natuurbeheer en natuurbeheer wordt voor het Kroondomein via de Kaderwet LNV-subsidies een bijdrage verstrekt aan het Koninklijk Huis, onder dezelfde voorwaarden als het provinciale Subsidiestelsel natuur- en landschap. De subsidie in het kader van agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt ter bevordering van de toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen betreffende milieubescherming en natuurbeheer, en ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen. De subsidie voor natuurbeheer wordt verstrekt ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen en ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen. Tevens biedt het een tegemoetkoming in de kosten van recreatief medegebruik.

Opdrachten

Invasieve soorten

In internationaal en Europees verband wordt meer en meer aandacht gevraagd voor de tijdige signalering en bestrijding van invasieve exoten vanwege de risico’s voor biodiversiteit, economie en volksgezondheid. De Kamer heeft aangedrongen op extra investeringen in de uitvoering van het exotenbeleid. Dit betreft intensivering van eliminatieacties, nemen van preventieve maatregelen en ondersteunen van beheermaatregelen die provincies dienen uit te voeren.

Kaderrichtlijn mariene Strategie/ Noordzee

De Mariene Strategie vloeit voort uit de EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) uit 2008. In 2012 heeft het Kabinet deel I van de Mariene Strategie vastgesteld. Deel I beschrijft de huidige toestand van het mariene systeem, de gewenste toestand in 2020 en de daarbij behorende doelen en indicatoren. Volgens de KRM dient in 2014 een monitoringprogramma te worden vastgesteld.

In 2015 volgt het maatregelenprogramma. In 2013 zal onder andere het Informatiehuis Marien worden opgezet, de voorbereiding van het monitoringprogramma ter hand worden genomen, cameraonderzoek worden uitgevoerd naar bijvangsten bruinvissen en uitvoering worden gegeven aan de bodembescherming van het Friese Front en Centrale oestergronden.

Natura 2000

Natura 2000 beleid vormt het hart van het Europese en nationale gebiedenbeleid voor natuur. De aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het vaststellen van beheerplannen staan centraal. De aanwijzing van de gebieden is de verantwoordelijkheid van EL&I evenals het opstellen van een kwart van de beheerplannen voor de ruim 160 N2000-gebieden. Hiertoe worden opdrachten verstrekt aan verschillende specialistische partijen voor ecologische advisering, alsmede aan partijen die ondersteunen bij de inspraakprocedures op de vast te stellen aanwijzingsbesluiten en beheerplannen. EL&I is in dit kader tevens verantwoordelijk voor rapportage aan de Europese Commissie betreffende de «staat van instandhouding».

Monitoring

Rijksmonitoring is nodig voor het volgen van internationale natuurdoelen en het bedienen van de internationale rapportages op het gebied van natuur- en biodiversiteit (waaronder de EU-richtlijnen, CBD, Kyoto, CITES, Bonn). Naast de monitoring voor bosgegevens (onder andere Kyoto) en het Waddenverdrag door Alterra en Imares worden in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring vooral opdrachten aan de Particuliere Gegevens Organisaties (PGO’s) gegeven voor het inwinnen van gegevens. Het CBS zorgt voor de statistische bewerking van natuurgegevens tot trends, omvang populaties en verspreidingsbeelden. In aanvulling hierop zullen de provincies na decentralisatie informatie voor Natura 2000, met name de Habitatrichtlijn aanleveren.

Internationale biodiversiteit

Dit budget wordt onder meer gebruikt voor bijdragen aan internationale organisaties of in het kader van internationale verdragen, zoals de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD) voor het nakomen van internationale verplichtingen door Nederland.

Caribisch Nederland

Op grond van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES is EL&I verantwoordelijk voor de implementatie van Internationale verdragen in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius: CBD, Cartagena/ SPAW protocol, CITES, CMS, IAC en Ramsar). Uitvoering betreft een wettelijke verplichting gericht op onder meer de ontwikkeling van een natuurbeleidsplan, monitoring, rapportage, onderzoek& educatie, toezicht, handhaving en vergunningverlening. Het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland richt zich op bescherming van kwetsbare soorten en gebieden (koraalriffen), afspraken met landen in de regio en de balans tussen biodiversiteit, recreatief gebruik en toerisme.

Overig

Dit begrotingsinstrument betreft veelal uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen waaronder verbeterkosten Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), verhuizing van de Amerikaanse ambassade en projectkosten soortenbeheer buiten EHS.

Leningen

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

Ten behoeve van realisatie (verwerving en doorlevering van gronden) van de EHS is EL&I in het verleden verschillende leningen aangegaan bij het Groenfonds. Met de bezuinigingen vanuit het regeerakkoord Rutte I en voorgenomen decentralisatie naar de Provincies heeft EL&I dit leningenpakket bevroren en gaat het Rijk geen nieuwe leningen meer aan ten behoeve van Natuur. Het Rijk draagt zorg voor (af)betaling van rente en aflossingen van bestaande leningen totdat deze zijn afgelost.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Staatsbosbeheer; opdrachten beheer buiten EHS en Publieksvoorlichting & organisatiekosten

De ZBO Staatsbosbeheer (SBB) draagt zorg voor de toegankelijkheid van haar gebieden voor recreatief medegebruik en voorlichting en educatie over natuur en biodiversiteit. Het budget voor beheer van de EHS gebieden wordt gedecentraliseerd naar de provincies en maakt onderdeel uit van de decentralisatie-uitkering 2012/2013. Vanaf 2014 worden de desbetreffende middelen toegevoegd aan de algemene uitkering in het Provinciefonds. Beheer van gronden buiten de EHS vindt plaats totdat deze verkocht zijn. Het budget voor de eigenaarlasten blijft op de rijksbegroting.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Streef waarde

Planning

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

162

165

2013

EL&I

Aantal definitief vastgestelde EL&I- beheerplannen

0

2010

30

40

2013

EL&I

Monitoringsrapportages voor EU en internationale verdragsorganisaties

100

2010

100

100

2013

EL&I

Toelichting

  • Nederland heeft 166 N2000 gebieden aangemeld bij de Europese Commissie in het kader van de Vogel en Habitat-richtlijnen. Het gebied Groot-Zandbrink is geschrapt als Natura 2000 gebied. Nog drie gebieden zijn bij de Europese commissie aangevraagd om geschrapt te worden. 162 tot 165 gebieden dienen door EL&I definitief te worden aangewezen. De Natuurbeschermingswet moet nog van toepassing worden verklaard in de Exclusieve Economische Zone alvorens een 3-tal gebieden op de Noordzee kunnen worden aangewezen.

  • Voor elk N2000 gebied dient een beheerplan te worden vastgesteld. EL&I is zelf verantwoordelijk voor het vaststellen van 40 beheerplannen. Dat is één onder de oorspronkelijke streefwaarde vanwege het schrappen van voornoemd gebied.

  • In het kader van de VHR richtlijnen en internationale biodiversiteitsverdragen dient Nederland als lidstaat/verdragspartij (inclusief Caribisch Nederland) jaarlijks of tweejaarlijks te rapporteren. De referentiewaarde hiervoor is in ontwikkeling.

Artikelonderdeel 18.4 Te decentraliseren
Bedragen x € 1 mln
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

UITGAVEN

723,4

384,3

310,2

151,4

105,1

105,0

105,0

               

Bijdragen aan mede-overheden

             

– Decentralisatie uitkering ILG

563,1

203,1

164,8

62,8

66,8

67,2

67,1

– Decentralisatie uitkering overig

79,8

43,3

46,4

42,2

38,2

37,8

37,9

– Voormalig FES-projecten ILG

80,4

137,9

99,0

46,4

0,1

0,0

0,0

Op het Investeringsbudget landelijk gebied (ILG) is in de periode tot en met 2013 een bezuiniging in het Regeerakkoord opgenomen van € 600 mln. Deze is middels de Nota van Wijzigingen (TK, 32 500 XIV, nr. 10) in de begrotingsstaten van het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verwerkt.

Bijdragen aan mede-overheden

Decentralisatie-uitkering

De resterende ILG-middelen en middelen voor beheer EHS worden in 2013 beschikbaar gesteld aan de provincies middels een decentralisatie-uitkering in het Provinciefonds. Vanaf 2014 worden de afgesproken middelen voor beheer van de herijkte EHS middels een Algemene Uitkering in het Provinciefonds beschikbaar gesteld. Hiermee staan deze middelen niet langer op de begroting van EL&I. Om de decentralisatie-uitkering te kunnen effectueren is het noodzakelijk dat de oude ILG-systematiek is afgerond.

Voormalig FES-projecten ILG

Uiterlijk 2014 worden de nu via het Rijk bekostigde voormalige Fonds Economische Structuurversterking (FES)-projecten gedecentraliseerd.

Voornaamste acties in 2013:

  • Vaststelling van de herziene Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • Aansturing DLG vanaf 2015;

  • Evaluatie 2016 voorbereiden;

  • Overdracht (personeel) Faunafonds;

  • Decentralisatie resterende FES-projecten.

Toelichting op de ontvangsten

Landinrichtingsrente

Tot aan de start van het ILG in 2007 werd wettelijke landinrichting uitgevoerd op basis van de Landinrichtingswet. Op grond van deze wet schiet het Rijk de kosten van een landinrichting voor en worden de kosten daarna door de gezamenlijke eigenaren terugbetaald. Dit gebeurt in 26 jaar door middel van de landinrichtingsrente. Op dit moment zijn er nog diverse projecten op basis van de Landinrichtingswet in uitvoering. Op basis hiervan wordt voorzien dat het Rijk nog circa 30 jaar landinrichtingsrente zal ontvangen.

Bijdragen aan derden

Dit betreft ontvangsten die betrekking hebben op de (overige) afgesproken bijdragen van voormalig VROM en V&W (nu I&M) aan het ILG.

Synergiegelden

Ontvangsten hebben betrekking op de bijdrage van I&M aan het ILG om opdrachten uit de Kaderrichtlijn Water en andere opgaven voor het verbeteren van de waterkwaliteit te realiseren.

Verkoop gronden

In het Regeerakkoord uit 2010 is er naast de bezuinigingen en decentralisatiekorting op het ILG en de EHS sprake van een inkomstentaakstelling op de verkoop van gronden ZBO's, gelegen buiten de EHS. Gebieden buiten de (herijkte) EHS worden niet meer als prioritair gezien en afgestoten. De ZBO's (SBB en BBL) krijgen hiervoor een taakstelling opgelegd.

23

Voorbeelden van vergunningscategorieën zijn vaste verbindingen, mobiele communicatie, omroep en zendamateurs.

30

Zie bijv. M. Flikkema & A.P. de Man (2012). Merken als indicator van innovatie. ESB, 97, 4 628, pp. 74–76.

32

Het aandeel MKB is een schatting, aangezien voor de RDA en de Innovatiebox nog geen exacte gegevens beschikbaar zijn.

39

Van Stel en Van Praag, The More Business Owners the Merrier? The Role of Tertiary Education, 2011.

48

Roeger, W., J. Varga, and J. In't Veld, «Structural Reforms in the EU: A Simulation–based Analysis using the QUEST model with endogenous growth», Economic Papers 351, December 2008

57

Het geheel aan afspraken – het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur d.d. 20 september 2011, de aanvullende afspraken d.d. 7 december 2011 en de uitvoeringsafspraken d.d. 8 februari 2012 – worden nader geduid als «bestuursakkoord natuur».

Licence