Base description which applies to whole site

Bijlage 6: Europese geldstromen

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de beleidsterreinen van LNV. Er wordt ingegaan op het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020, op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s voor de periode 2014–2020 en op de Eigen Middelen van de EU.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Voor de volledige zeven jaar komt de meerjarenbegroting uit op een bedrag van € 1.087 mld. (lopende prijzen). Dat is 1% van het BNP van alle lidstaten bij elkaar. Het MFK is vastgelegd in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen de Europese Commissie, het Europees parlement en de Europese Raad. Zoals in de MFK-verordening is vastgelegd heeft de Europese Commissie in de tweede helft van 2016 een tussentijdse evaluatie van het Meerjarig Financieel Kader gepresenteerd. Op 2 mei 2018 heeft de Europese Commissie haar voorstellen gepresenteerd voor het MFK post-2020.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

Voor de uitvoering in gedeeld beheer van het Europees Beleid worden vanuit de Europese Commissie eisen gesteld aan de uitvoering door de lidstaten. Deze eisen zijn vastgelegd in Raadsverordeningen en uitgewerkt in Commissieverordeningen en bijbehorende richtsnoeren. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de geharmoniseerde en eenduidige uitvoering van het EU-beleid.

Voor de uitvoering van het EU beleid stelt de Europese Commissie een aantal Europese Fondsen aan de lidstaten beschikbaar. Voor LNV zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 1e pijler: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV);

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De 1e pijler bestaat uit directe inkomenssteun aan agrariërs en markt- en prijsbeleid. Met behulp van vooral rechtstreekse inkomenssteun richt deze pijler zich op het stabiliseren van landbouwinkomens. De 2e pijler betreft het plattelandsbeleid. Deze pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de EU.

1. GLB pijler 1: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De Tweede Kamer is geïnformeerd over de implementatie in Nederland van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2014–2020 (Kamerstukken 28 625, nrs. 168, 189, 194 en 216).

Hieronder volgen de belangrijkste maatregelen:

1a. Inkomenssteun voor boeren

Sinds het afgelopen jaar geldt er een vaste hectarebetaling die voor iedere landbouwer gelijk is, de zogeheten «flat rate». Op Europees niveau is vastgelegd dat landbouwbedrijven die gebruik willen maken van de directe betalingen in het GLB verplicht zijn om vergroeningsmaatregelen toe te passen. Hiervoor is 30% van het budget voor directe betalingen bestemd.

Er zijn drie generieke vergroeningsmaatregelen Europees vastgesteld.

  • 1. Gewasdiversificatie. Bedrijven moeten op bouwland minstens twee of drie gewassen telen, afhankelijk van de bedrijfsgrootte (areaaloppervlakte). Met name voor kleine bedrijven bestaan hierop enkele uitzonderingen;

  • 2. Behoud van blijvend grasland;

  • 3. Ecologische aandachtsgebieden met een omvang van 5% van het bouwlandoppervlak. Hierbij kunnen de lidstaten kiezen uit een aantal opties, waaronder landschapselementen, akkerranden, bufferstroken, vanggewassen en stikstofbindende gewassen.

Om te voldoen aan de vergroeningsverplichting is het mogelijk dat lidstaten, naast bovengenoemde maatregelen en na goedkeuring door de Europese Commissie, equivalente maatregelen toevoegen aan de Europese lijst. Nederland maakt daar gebruik van met het akkerbouw-strokenpakket, het Veldleeuwerikpakket en het pakket Vezelhennep.

1b. Extra ondersteuning jonge boeren

Meer dan twee derde van de Europese boeren is ouder dan 55 jaar. Om de toekomst van de sector zeker te stellen, wil de Europese Commissie jonge boeren gedurende de eerste vijf jaar van het bestaan van hun bedrijf extra financiële ondersteuning bieden. Lidstaten worden verplicht extra steun aan jonge boeren te geven via een zogenaamde «top-up» op de directe betalingen. Hiervoor dient maximaal 2% van de enveloppe voor directe betalingen (1e pijler GLB) te worden aangewend. Daarnaast is besloten dat via het plattelandsbeleid (2e pijler GLB) jonge boeren extra steun kunnen ontvangen. Conform de wens van de Tweede Kamer is er een landsdekkende jongeboerenregeling gericht op innovatieve investeringen. Dit betreft € 5,2 mln. per jaar, waarvan de provincies € 2,6 mln. cofinancieren. Conform de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 65) is met de provincies afgesproken dat ze streven naar een zo gelijk mogelijke uitvoering van de regeling. Omdat het karakter van de regeling zich richt op innovaties kunnen per provincie wel accentverschillen aangebracht worden, zodat beter ingespeeld kan worden op regionale behoeften.

Markt- en prijsbeleid

Met de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten wordt beoogd een gelijk speelveld voor de landbouw in de EU te realiseren. In de afgelopen jaren zijn binnen de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) stappen gezet naar verdere marktoriëntatie met de beëindiging van de quotaregelingen voor melk in 2015 en voor suiker in 2017. Nederland meent dat marktoriëntatie het uitgangspunt moet zijn voor het realiseren van de doelen van het GLB. Voorbeelden hiervan zijn het bevorderen van het optimale gebruik van productiefactoren, verwerven van een redelijk inkomen door landbouwers, en verzekeren van redelijke prijzen voor consumenten. In het kader van de GMO kunnen door de EU maatregelen ten behoeve van stabilisatie van markten voor landbouwproducten worden genomen indien marktomstandigheden of andere omstandigheden daarom vragen. Een onverhoopte «no deal-Brexit» zou zo'n omstandigheid kunnen zijn.

Binnen de GMO bestaat voor alle agrarische sectoren de mogelijkheid om producenten- en brancheorganisaties op te richten. Door de Minister van LNV erkende producenten- en brancheorganisaties kunnen de Minister verzoeken om voorschriften van deze organisaties verbindend te verklaren. Inmiddels zijn er negen brancheorganisaties (in de akkerbouw-, pluimvee-, eieren-, kalver-, tuinbouw- en zuivelsector) en twee producentenorganisatie (in de varkenssector en in de wijnsector) erkend.

De gecombineerde schoolfruit-schoolmelkregeling heeft tot doel de consumptie van groenten, fruit en melk door kinderen te bevorderen en het aanleren van gezonde eetgewoonten. Dit vindt plaats door het verstrekken van groenten, fruit en melk aan kinderen in onderwijsinstellingen, in combinatie met educatieve maatregelen. Op jaarbasis is op EU-niveau een budget van € 100 mln. voor schoolmelk beschikbaar en € 150 mln. voor schoolfruit/groenten. Hiervan is respectievelijk voor schoolfruit/groente € 6.775.648 en voor schoolmelk € 2.401.061 aan Nederland toegewezen.

Voor promotie en afzetbevordering van landbouwproducten vindt jaarlijks een openstelling plaats, waarbij sectororganisaties programmavoorstellen kunnen indienen bij de Europese Commissie. Het jaarlijkse EU-budget is de afgelopen jaren toegenomen en bedraagt € 200 mln. in 2020. De regeling is gericht op het vergroten van export van landbouwproducten uit de EU naar derde landen en op informatieverstrekking over de kwaliteit van EU-producten op de interne markt. De Europese Commissie stelt jaarlijks een werkprogramma op met daarin de prioriteiten en bijbehorende budgetverdeling.

In de Nationale Strategie voor de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) groenten en fruit zijn de kaders vastgelegd voor de operationele programma’s van producentenorganisaties in de tuinbouwsector die in aanmerking kunnen komen voor Europese subsidie. Daarbij ligt de focus op drie strategische doelen: versterking afzetstructuur, marktgericht produceren en verdergaande verduurzaming. Met ingang van 1 januari 2019 voeren 5 producentenorganisaties een operationeel programma uit, met een omvang van ruim € 18 mln.

In het algemeen geldt dat met subsidies in het kader van EU markt- en prijsbeleid, net als in het geval van directe betalingen, geen nationale middelen zijn betrokken. Echter, voor de schoolfruit- regeling worden de hiermee gepaard gaande educatieve programma’s om leerlingen gezond eten aan te leren uit de nationale middelen gefinancierd (€ 300.000). Voor Europese steun aan de bijenteeltsector geldt een 50% financiering door lidstaten. Voor het bijenprogrammajaar 2019–2020 wordt € 190.000 aan nationale middelen ingezet.

Financieel overzicht

Onderstaand overzicht geeft de voor Nederland beschikbaar komende EU-budgetten voor de directe betalingen. Hierin is de overheveling van pijler 1 naar pijler 2 voor de jaren 2018 en 2019 verwerkt (per jaar € 30 mln., waarvan € 20 mln. voor agrarisch natuurbeheer en € 10 mln. voor brede weersverzekering). (Zie ook bijlage 2 van Verordening 1307/2013, geconsolideerde versie 1 maart 2019).

Directe betalingen (bedragen x € 1 mln.)

Kalenderjaar

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Nationale enveloppe directe betalingen

749

737

724

683

671

732

2. GLB pijler 2: Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

De Tweede Kamer is geïnformeerd over het Plattelands Ontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) (Kamerstukken 28 625, nrs.168, 189 en 194). Met de provincies is een akkoord bereikt over de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014–2020. Begin 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse POP3 goedgekeurd.

POP3 wordt ingevuld door de provincies en aangevuld door het Rijk. Hiermee kunnen gebiedsspecifieke behoeftes in de landbouw worden aangepakt. Aan generieke behoeftes wordt landsdekkend invulling gegeven. Met deze combinatie kan optimaal ingespeeld worden op het bevorderen van een gelijk speelveld. De provincies leveren het grootste deel van de benodigde nationale cofinanciering voor POP3, aangevuld met cofinanciering door de waterschappen (verbetering waterkwaliteit).

Het standaard cofinancieringspercentage van de Europese Unie voor POP3 bedraagt maximaal 53%. Voor investeringen en maatregelen ten behoeve van milieu, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie is een uitzondering gemaakt en besloten tot maximaal 75% Europese cofinanciering. Nederland heeft gekozen voor een cofinancieringspercentage van 50% met uitzondering van agrarisch natuurbeheer. Hier is het 75%.

In overleg met de provincies is besloten POP3 concreet te richten op de volgende thema’s:

  • 1. Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht;

  • 2. Jonge boeren;

  • 3. Natuur en landschap (zoals afgesproken in het Natuurpact);

  • 4. Verbetering van de waterkwaliteit;

  • 5. LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).

In 2016 is het POP3 aangepast door toevoeging van middelen van de eerste pijler (€ 31,5 mln. per jaar voor de periode 2016–2020) en de overgang naar een stelsel van collectief agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016.

In juli 2017 is een tweede overheveling van de eerste pijler (€ 30 mln. per jaar voor de jaren 2019 en 2020) aan de Europese Commissie gemeld. Daarmee is voor de Brede Weersverzekering vanaf 2019 € 10 mln. extra per jaar beschikbaar gekomen. Hiermee kunnen voor de jaren 2019 en 2020 in totaal 1.000 tot 1.200 meer deelnemers worden geaccommodeerd (bijna een verdubbeling van het huidige aantal). Daarnaast komt voor de jaren 2019 en 2020 € 20 mln. extra per jaar beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer om de belangrijkste stappen te zetten om scenario 2 uit de toekomstscenario’s weide- en akkervogelbeheer te realiseren (Kamerstuk 33 576, nr. 97).

Bedragen die gemiddeld per jaar voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) beschikbaar zijn
(bedragen x € 1 mln.)

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Bijdrage EU

87,0

87,0

118,5

118,4

118,3

148,1

148,0

825,3

Bijdrage andere overheden

87,0

83,6

103,5

103,6

103,3

103,0

103,0

687

Bijdrage Rijk

 

5,5

5,5

5,5

5,5

5,5

5,5

33

Het bedrag dat voor Nederland vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) beschikbaar is voor POP3 bedraagt € 825,3 mln. voor de periode 2014–2020. Dat is circa € 118 mln. per jaar. De nationale cofinanciering komt grotendeels voor rekening van de provincies en waterschappen. Het LNV-aandeel bedraagt circa € 5,5 mln. per jaar en deze uitgaven worden verantwoord in het jaarverslag van LNV (artikel 11). Het Rijksaandeel heeft betrekking op de regeling brede weersverzekering. Vanaf 2016 is LNV eveneens verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling voor de kalversector. Deze regeling wordt alleen via de EU gefinancierd. De hiervoor benodigde middelen zijn vanuit GLB pijler 1 overgeheveld naar pijler 2.

Ten behoeve van POP3 stelt de EC budget beschikbaar volgens het N+3 jaar principe. Dit betekent dat het budget dat in 2014 beschikbaar is gekomen, uiterlijk in het laatste kwartaal van 2017 moet zijn gedeclareerd. Het beschikbare budget van 2015 moet uiterlijk eind 2018 zijn gedeclareerd.

Van bovenstaande beschikbare middelen is tot en met 1 april 2019 afgerond € 265 mln. aan Europese middelen in Brussel gedeclareerd. In onderstaande tabel staat aangegeven aan welke POP-maatregelen de beschikbaar gestelde budgetten zijn besteed.

Gedeclareerde EU-middelen per 1 april 2019 (bedragen x € 1 mln.)

Maatregel

 

1 trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratie

0,4

3 kwaliteitsregeling voor landbouwproducten en levensmiddelen

6,9

4 investeringen in materiele activa

39,8

10 agromilieuklimaatsteun

191,6

16 samenwerking voor innovatie/EIP

1,1

17 risicobeheer

19,4

19 Leader

2,5

20 technische bijstand

3,3

Totaal POP3

265

3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ten aanzien van controle & handhaving, datacollectie en ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020

Op 1 juli 2015 (Kamerstuk 32 201, nr. 77) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet ten aanzien van het EFMZV. Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, in de vorm van verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds wordt eveneens ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.

Het Nederlandse Operationeel Programma (OP) geeft voor de komende jaren richting en sturing aan de inzet van het EFMZV in Nederland. In het OP is het EFMZV-instrumentarium gericht op 3 hoofdthema’s:

  • 1. Invoering van de aanlandplicht;

  • 2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

  • 3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.

Inmiddels zijn er openstellingen geweest voor Jonge vissers, aanlandplicht innovatieprojecten, rendementsverbeteringsprojecten, aquacultuur innovatieprojecten, afzetbevorderingsprojecten, productie- en afzetprogramma’s, innovatieprojecten duurzame visserij, en samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij en investeringen voor toegevoegde waarde van visserijproducten. Daarnaast zijn overheidsopdrachten verleend voor Pulsonderzoek, Kenniskringen, Glasaaluitzet, Datacollectie en Controle.

Financieel overzicht Operationeel Programma

De toenmalige Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het EFMZV een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.

Voor Nederland beschikbaar komende EU-budgetten voor het EFMZV (2014–2020) (bedragen x € 1 mln.)

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

EFMZV middelen

13,9

14,1

14,2

14,5

14,8

14,9

15,1

101,5

Het daadwerkelijke kasritme wijkt af van het oorspronkelijke kasritme als gevolg van het moment waarop NL uitgaven bij de EU declareert.

Op de begroting van EZ (artikel 6) en sinds 2019 op de begroting van LNV (artikel 11) zijn voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar:

Beschikbare nationale middelen voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 (bedragen x € 1 mln.)

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Rijksmiddelen cofinanciering GVB

 

5,0

5,8

7,3

5,3

5,3

1,3

30,0

Voor de nationale uitgaven voor de jaren 2015–2017 is het budget dat niet in dat jaar is uitgegeven, in de begrotingsreserve visserij gestort om nationale cofinanciering van toekomstige uitgaven zeker te stellen.

Licence