Base description which applies to whole site

BIJLAGE 3: Beoordelingskader Infrafonds 2021-2028

Een substantieel deel van de totale investeringsruimte 2021–2028 dient beschikbaar te blijven voor volgende kabinetten. Daarom zal het kabinet deze kabinetsperiode maximaal – van de totale investeringsruimte (de «beschikbare investeringsruimte») gebruiken voor projecten waarover het naar verwachting een voorkeursbeslissing neemt. Over de aanwending van de resterende – (de «gereserveerde investeringsruimte») kunnen volgende kabinetten een besluit nemen. De omvang van de totale investeringsruimte 2021–2028 wordt bepaald door het voor deze periode beschikbare Infrastructuurfondsbudget (59,8 miljard euro) te verminderen met reserveringen voor doorlopende verplichtingen.

In eerste instantie wordt een reservering getroffen voor beheer en onderhoud. Het kabinet heeft vastgesteld dat de budgetten voor beheer en onderhoud structureel te laag zijn en dat vervangingsinvesteringen op korte termijn noodzakelijk zijn. Daarom wordt fors ingezet om het ontstaan van nieuwe achterstanden te voorkomen. Hiertoe wordt 40 procent van het beschikbare Infrastructuurfondsbudget (24,4 miljard euro) gereserveerd voor beheer en onderhoud. Zodra vastgesteld is dat voor het op orde houden van de bestaande hoofdinfrastructuur minder dan 40 procent nodig is kan het aandeel beheer en onderhoud worden verlaagd.

Daarnaast wordt rekening gehouden met verplichtingen voor onder andere DBFM-contracten, bestuursakkoord water en Rijkswaterstaat (totaal 16 miljard euro). Hiermee rekening houdend bedraagt de totale investeringsruimte 19,4 miljard euro. Derhalve wordt in de huidige kabinetsperiode voor hooguit 7,3 miljard euro aan voorkeursbeslissingen genomen. De 12,1 miljard euro blijft als gereserveerde investeringsruimte beschikbaar voor volgende kabinetten.

In aanvulling hierop zal het kabinet bij de beoordeling van projectvoorstellen nog vijf aanvullende overwegingen in acht nemen:

  • 1. De structurele kosten van beheer en onderhoud en vervanging worden op «life cycle costing-basis» tegelijk met de aanlegkosten geraamd en binnen de begroting gereserveerd.

  • 2. Nieuwe verbindingen kunnen mede worden bekostigd met tol. Uit behoedzaamheid wordt bij de startbeslissing over een tolproject waarvoor het tolrisico door het Rijk wordt gedragen in de beschikbare investeringsruimte een reservering gemaakt ter grootte van de geraamde tolontvangsten.

  • 3. Conform regeerakkoord kunnen decentrale overheden MIRT-investeringen voorfinancieren als zij de kosten van voorfinanciering volledig dragen. Er kan pas sprake zijn van voorfinanciering als de bekostiging van het project volledig rond is en vastgelegd in bestuurlijke afspraken.

  • 4. Projecten worden op sobere en doelmatige wijze uitgevoerd. Cofinanciering door het Rijk aan inpassingsmaatregelen kan aan de orde zijn indien en voor zover een dergelijke aanvullende investering maatschappelijk rendabel is.

  • 5. Tegenvallers worden primair binnen het betreffende project of programma opgevangen; en indien dit niet mogelijk is binnen de totale investeringsruimte.

Licence