Base description which applies to whole site

4.5. Afvalstoffenbelasting

In de Begrotingsafspraken 2014 is afgesproken dat de afvalstoffenbelasting weer zou worden ingevoerd, met een beoogde structurele opbrengst van € 100 miljoen. Dit is bij het Belastingplan 2014 vooralsnog per 1 april 2014 gerealiseerd in de vorm van een belasting op alleen stortafval. Deze vormgeving levert in 2014 weliswaar de voor dat jaar beoogde opbrengst van € 25 miljoen op, maar niet de structureel beoogde opbrengst van € 100 miljoen vanaf 2015. Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 is toegezegd om samen met de betrokken partijen te onderzoeken hoe de afvalstoffenbelasting zodanig kan worden vormgegeven dat deze vanaf 2015 tot een opbrengst leidt van € 100 miljoen structureel en waar mogelijk een vergroenend effect heeft. De gekozen variant wordt hierna toegelicht.

Studie PBL

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is gevraagd de verschillende mogelijkheden voor deze afvalstoffenbelasting op een rij te zetten en te analyseren.16 Bij dit onderzoek zijn ook de verschillende stakeholders betrokken. De in dit wetsvoorstel gepresenteerde invulling is gebaseerd op de studie van het PBL en een analyse van de uitvoeringsaspecten. Het PBL stelt twee varianten voor. Eén van deze varianten gaat uit van heffing aan de poort van de stort- en verbrandingsinrichting. De andere gaat uit van heffing bij de inzamelaars van afval. Deze laatste variant heeft niet de voorkeur van het kabinet omdat het op uitvoeringstechnische bezwaren stuit. Het kabinet kiest voor een voor de uitvoering zo eenvoudig mogelijke belasting met een brede grondslag en een laag tarief. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de grondslag, belastingplichtigen, tarief, import/export en vrijstellingen, verbonden aan de in dit wetsvoorstel opgenomen variant.

Grondslag

Op basis van de studie van het PBL stelt het kabinet voor het afval te belasten dat vanuit Nederland door bedrijven, gemeenten of particulieren wordt aangeboden om te storten of te verbranden. Op deze wijze worden de lasten van een afvalstoffenbelasting evenwichtig verdeeld over burgers en bedrijven en is sprake van een brede grondslag, waardoor het tarief relatief laag kan worden vastgesteld. Ook draagt het bij aan de doelstellingen van het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG), omdat recycling wordt bevoordeeld ten opzichte van verbranden en storten. Dit past tevens in de Groene Groei ambitie van het kabinet.

Systematiek

De systematiek van de afvalstoffenbelasting is als volgt. Het afval van huishoudens en bedrijven komt – al dan niet via de inzamelaars – terecht bij sorteerders en recyclebedrijven, die een deel van het afval bestemmen voor recycling en het overige aanbieden aan verbrandings- en stortinrichtingen. In enkele verbrandingsinrichtingen worden ook na binnenkomst nog herbruikbare stoffen uit het aangeboden afval afgescheiden, alvorens het overgebleven afval wordt verbrand. Bij zowel de verbrandingsinrichtingen als de stortinrichtingen wordt de belasting geheven over de hoeveelheid die aan de inrichting wordt aangeboden. Als de belastingplichtige aantoont dat sprake is van afvalstoffen die afkomstig zijn uit het buitenland, wordt dat afval uitgezonderd van de heffing. Voorwaarde is dat het afval vanuit het buitenland aan de Nederlandse verbrandingsinrichting (of stortplaats) wordt aangeboden zonder dat een bewerking heeft plaatsgevonden, zoals sorteren, waarbij vermenging met afval van Nederlandse herkomst zou kunnen optreden. In het geval dat sprake kan zijn geweest van menging wordt het afval, om de regeling uitvoerbaar en controleerbaar te houden, belast als ware het Nederlands afval. Voor afvalstoffen die de inrichtingen weer verlaten, bijvoorbeeld plastic, metaal en bodemas, wordt een belastingvermindering toegepast. Per saldo wordt geheven over de hoeveelheid die feitelijk wordt verbrand respectievelijk gestort. Dit wordt wel de in-uit methode genoemd.

Belastingplichtigen

Gelet op de hiervoor beschreven grondslag wordt de belasting geheven bij zowel de afvalverbrandingsinrichtingen als de stortinrichtingen. De eerder genoemde en niet overgenomen variant van PBL om de heffing te leggen bij de inzamelaars van afval zou het aantal belastingplichtigen aanmerkelijk doen toenemen. In dat geval zouden ook onevenredige controle-inspanningen verricht moeten worden om te verzekeren dat de fiscale verplichtingen worden nagekomen. Omwille van de doelmatigheid van het toezicht en de uitdagingen waar de Belastingdienst de komende jaren voor staat, wordt daarom de voorkeur gegeven aan het bestaande systeem, waarin de belasting geheven wordt bij een betrekkelijk gering aantal, bij voorbaat bekende, inrichtingen.

Tarief

Het tarief zal € 13,00 per ton bedragen voor zowel afval dat wordt aangeboden om te worden gestort als afval dat wordt aangeboden om te worden verbrand. Dit is een relatief laag tarief. PBL merkt op dat bij een dergelijk laag tarief eventuele vrijstellingen niet opwegen tegen de nadelen van een verhoogde kans op fraude, de extra administratieve lasten en de verhoogde uitvoeringskosten. In lijn met de conclusies van de studie van het PBL is daarom besloten geen vrijstellingen op te nemen. In 2018 zal de afvalstoffenbelasting worden geëvalueerd op basis van de monitoringsgegevens van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Als eerder uit de monitoringsgegevens zou blijken dat er een substantiële stijging is van export van afval naar het buitenland, kunnen vanaf 1 januari 2016 de tarieven voor het verbranden worden verlaagd en de tarieven voor het storten worden verhoogd.

Import en export van afval

Afval dat afkomstig is uit het buitenland en onvermengd wordt aangeboden bij een Nederlandse inrichting zal niet in de heffing worden betrokken, omdat het oogmerk is om het in Nederland ontstane restafval van burgers en bedrijven of residuen van de bewerking van dit Nederlands afval te belasten. De belastingplichtige moet aan de hand van zijn administratie aantonen dat de afvalstoffen uit het buitenland afkomstig zijn en niet zijn vermengd met Nederlands afval. Tot de bewijsstukken behoren de stukken die op grond van de Europese verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA)17 in de administratie moeten worden opgenomen. Zowel via het EVOA-systeem als bij controles bij afvalbedrijven kan aan het licht komen dat afval oorspronkelijk uit Nederland afkomstig is. Alleen ingevoerd afval van buitenlandse bedrijven dat direct naar een verbrandingsinrichting gaat, wordt niet belast.

Het advies van het PBL om een heffing bij export van afval in te voeren wordt niet overgenomen. Als een dergelijke heffing Europeesrechtelijk op de juiste wijze zou worden vormgegeven, zou dat de uitvoering van de belasting fors complexer maken. Daarbij speelt een rol dat het tot handhavingproblemen zou leiden wanneer bij zo’n heffing rekening gehouden zou moeten worden met de manier waarop de afvalstoffen in het buitenland worden verwerkt.

Licence