Base description which applies to whole site

ARTIKEL 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene beleidsdoelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs en wetenschap zijn meer dan aanjagers van de kenniseconomie. Het gaat niet alleen om geld, het gaat ook om zaken als inzicht in de eigen identiteit, historische achtergronden, natuur en milieu, sociale verhoudingen, cultuur en kunst, kortom de bepalende factoren voor de kwaliteit van het leven. Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek speelt daarbij een belangrijke rol. Het hoger onderwijs moet daarom studenten motiveren om tijdens hun studie het beste uit zichzelf te halen, zodat zij zich optimaal ontplooien en zich breed kunnen oriënteren.

Het kabinetsbeleid was erop gericht een ambitieuze studiecultuur in het hoger onderwijs te creëren. De basiskwaliteit moet omhoog, excellentie moet worden bevorderd en het studiesucces verbeterd. Dat laatste betekent onder andere dat minder studenten uit mogen vallen.

Er hoort ook bij dat studenten een goede begeleiding ontvangen bij de keuze voor die specifieke studie die past bij hun interesses en talenten. Een studiekeuzegesprek beoogt studenten meer zelfinzicht te geven en betere informatie over de factoren voor het succesvol doorlopen van de opleiding waarmee zij willen starten. Dit om studieuitval te voorkomen. In het hoger onderwijs werd daarom in 2010 een pilot met studiekeuzegesprekken uitgevoerd bij hogescholen en universiteiten. Binnen die projecten zijn in 2009 en 2010 ruim 4 000 studiekeuzegesprekken gevoerd met aspirant-studenten.

In 2008 zijn met de VSNU en de HBO-raad meerjarenafspraken gemaakt over «studiesucces»: de reductie van de uitval, verhogen van rendementen, meer differentiatie en verbetering van de kwaliteit van docenten, en meer docenten. In de eerste helft van 2011 wordt de voortgangsrapportage van de meerjarenafspraken naar de Tweede Kamer gestuurd.

Op 13 april 2010 verscheen het rapport van de commissie «Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel» (onder voorzitterschap van prof. dr. C.P. Veerman). De voormalig minister van OCW had, mede namens de voormalig minister van LNV, aan deze commissie gevraagd om op basis van een vergelijking van het Nederlandse stelsel met toonaangevende stelsels elders in de wereld, een oordeel te geven over de toekomstbestendigheid van het Nederlandse hogeronderwijsstelsel op de langere termijn. De kabinetsreactie op het rapport van de commissie Veerman is op 7 februari 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd (kamerstuk 31 288, nr. 150).

Externe factoren

De inzet van studenten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke en internationale organisaties, andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt) bepaalt mede de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek. De minister is daarom mede afhankelijk van de inzet, capaciteiten en faciliteiten van deze partijen. Factoren die de minister slechts beperkt kon beïnvloeden, maar waarvan het succes van het beleid wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen, conjuncturele ontwikkelingen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 6.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2003

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2020

Realisatie 2010

1.

Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking

31,5% 1

36,8%

37,4%

46,0%

39,0%

Bron: CBS (EBB)

     
1

Door een nieuwe weegmethode van de EBB wijkt dit cijfer iets af van eerder gepubliceerde waarden.

Toelichting:

Meer mensen moeten hoger opgeleid worden. Het streven van het kabinet was dat in 2020 bijna de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. OCW probeert dit voornamelijk door verbetering van rendement (minder uitval en betere studiekeuze) te bereiken.

Tabel 6.2 Kengetallen
 

2007

2008

2009

2010

1.

Percentage afgestudeerden met een baan op tenminste hbo- respectievelijk wo-niveau 1

    
 

Hbo

85%

85%

83%

 

Wo

64%

67%

65%

2.

Percentage afgestudeerden dat anderhalf jaar na afstuderen in het buitenland werkt

    
 

Hbo

3%

2%

3%

 

Wo

2

5%

8%

3.

Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

    
 

Hbo

59%

62%

59%

 

Wo

60%

63%

60%

Bron: Hbo- 3 en Wo-monitor 4

    
1

Huidige baan (gemiddeld anderhalf jaar na afstuderen).

2

Er is voor indicator 2 geen landelijk cijfer beschikbaar voor het wo, omdat een aantal universiteiten dit onderwerp niet in de vragenlijst heeft opgenomen.

3

De cijfers voor het hbo over 2010 zijn beschikbaar in september 2011.

4

De cijfers voor het wo komen een keer per twee jaar beschikbaar. De gegevens over 2011 zijn beschikbaar in september 2012. De gegevens over 2009 zijn berekend door de VSNU. Voorheen werden deze berekend door ROA. Daardoor zijn de cijfers 2009 niet helemaal vergelijkbaar met voorgaande jaren.

De kengetallen uit tabel 6.2 geven inzicht in de mate waarin een student optimaal is voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Omdat er een samenhang is met de conjunctuurontwikkeling zijn bij deze kengetallen geen streefwaarden geformuleerd. De verwachting dat het aantal afgestudeerden dat in het buitenland werkt, stijgt door het stimuleren van internationale mobiliteit onder studenten lijkt door de stijging te worden bevestigd.

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (Bedragen x € 1 000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

2 039 503

2 287 731

2 377 498

2 692 061

2 804 787

2 426 775

378 012

Waarvan garantieverplichtingen

39 000

108 000

92 333

176 362

82 202 1

  

Totale uitgaven

1 881 795

2 030 854

2 158 944

2 323 653

2 495 166

2 397 538

97 628

         

Programma-uitgaven

1 876 798

2 025 779

2 153 863

2 317 618

2 489 231

2 391 712

97 519

         

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

1 819 302

1 927 700

2 044 634

2 186 555

2 330 387

2 219 638

110 749

Reguliere bekostiging (lumpsum) 2

1 819 302

1 927 700

2 044 634

2 186 555

2 330 387

2 219 638

110 749

         

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

2 259

4 561

6 848

5 478

5 474

5 474

0

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

1 500

4 083

6 848

5 478

5 474

5 474

0

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent 3

    

0

0

0

Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs («Ruim baan voor talent»)

759

478

     
         

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

4 128

3 869

14 725

32 163

50 164

50 164

0

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

  

6 726

20 898

34 867

34 867

0

Verhogen studierendement Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond (lumpsum)

1 448

1 486

5 600

8 765

12 797

12 797

0

Studiekeuze-informatie voor het hoger onderwijs

2 580

2 303

2 299

2 400

2 400

2 400

0

Erkenning van verworven competenties

   

0

0

0

0

Emancipatie

100

80

100

100

100

100

0

         

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

35 835

76 933

73 544

78 854

85 790

102 050

– 16 260

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

8 800

13 300

11 300

13 100

18 883

16 300

2 583

Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen) (lumpsum) 4

   

1 254

7 823

7 823

0

Ondernemerschap

    

0

7 500

– 7 500

Nieuwe hbo-masteropleidingen

  

5 044

0

1 079

10 452

– 9 373

Deltaplan bèta/techniek 5

27 035

61 308

50 000

58 500

55 530

55 500

30

FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs

 

2 325

7 200

6 000

2 475

4 475

– 2 000

         

Programmakosten-overig 6

15 274

12 716

14 112

14 568

17 416

14 386

3 030

Uitvoeringsorganisatie DUO

15 274

12 716

14 112

14 568

17 416

14 386

3 030

         

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs en Studiefinanciering 7

4 997

5 075

5 081

6 035

5 935

5 826

109

Ontvangsten

46 848

6 955

9 580

11 404

3 462

4 492

– 1 030

1

Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor bouwprojecten in het onderwijs (schatkistbankieren).

2

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

3

De middelen voor 2006 t/m 2008 hebben ook betrekking op de universiteiten.

4

Naast deze extra middelen uit het coalitieakkoord is in de «Reguliere bekostiging» (lumpsum) voor lectoren en kenniskringen voor 2010 een bedrag van € 57 miljoen opgenomen.

5

De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek hebben niet alleen betrekking op het hbo maar zijn onderwijsbreed.

6

De middelen hebben betrekking op de sector hoger onderwijs.

7

In verband met de samenvoeging van de directies Hoger Onderwijs en Studiefinanciering zijn de apparaatsuitgaven van beide directies vanaf 2009 samengevoegd.

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs ligt in 2010 € 97,6 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. De realisatie van de ontvangsten is € 1 miljoen lager dan geraamd.

De belangrijkste oorzaken van de hogere realisatie van de uitgaven zijn:

  • Reguliere bekostiging: Een verhoging van € 97,9 miljoen voor de toename van het aantal studenten in het hbo en een toevoeging van € 10 miljoen voor de medefinanciering van de realisatie van een brede hbo-voorziening in Flevoland.

  • Praktijkgericht onderzoek (Raak): Toevoeging van € 2,6 miljoen voor het programma Raak-internationaal (deze middelen waren begroot op artikel 7).

  • Ondernemerschap: Omdat de middelen in een gewijzigd kasritme beschikbaar worden gesteld is het budget in 2010 met € 7,5 miljoen verlaagd (het budget voor de jaren 2011 tot en met 2013 is met een gelijk bedrag verhoogd).

  • Nieuwe hbo-masteropleidingen: Een bedrag van € 8,4 miljoen is ingezet ter dekking van de ontwikkeling van het aantal studenten.

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (Bedragen x € 1 000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

3 531 959

3 656 718

3 784 930

4 052 409

4 009 600

3 890 901

118 699

Waarvan garantieverplichtingen

  

50 000

115 000 1

  

Programma-uitgaven

3 396 597

3 511 532

3 676 678

3 781 800

3 822 986

3 809 083

13 903

         

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 380 433

3 481 375

3 636 794

3 740 028

3 761 782

3 740 412

21 370

Reguliere bekostiging (lumpsum)

3 374 433

3 475 375

3 628 327

3 728 322

3 740 196

3 714 826

25 370

Geesteswetenschappen

   

2 128

6 660

10 660

– 4 000

Alfa/Gamma-onderzoek (lumpsum)

6 000

6 000

8 467

9 578

14 926

14 926

0

         

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

13 469

17 883

26 299

32 049

39 801

47 268

– 7 467

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

1 000

3 000

5 000

5 414

5 414

5 414

0

Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs («Ruim baan voor talent»)

1 567

382

     

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (HSP)

4 650

4 800

11 112

11 385

10 331

10 331

0

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent: FES (Sirius programma)

  

575

4 764

7 436

10 320

– 2 884

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent: (Sirius programma)

    

4 000

4 000

0

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitelands talent: (kwaliteit en bekostiging)

    

0

2 000

– 2 000

Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB's), Netherlands Education Support Offices (NESO's), Beeldmerk

3 057

6 331

6 242

7 116

6 816

6 816

0

Internationaliseringsagenda

    

2 917

5 500

– 2 583

Noodfonds voor internationale hulpacties

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

0

Internationale samenwerking en beurzenprogramma's

2 195

2 370

2 370

2 370

1 887

1 887

0

         

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

2 695

2 208

3 519

2 657

15 337

15 337

0

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

  

1 407

2 322

15 337

15 337

0

Verhogen studierendement Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond (lumpsum)

       

Verhoging deelname studenten met een handicap

2 695

2 208

2 112

335

   
         

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs- en onderzoek en vice versa

0

10 066

10 066

7 066

6 066

6 066

0

3 TU's samenwerking

 

10 066

10 066

7 066

6 066

6 066

0

3 TU's samenwerking

       

Sectorplan Natuur- en scheikunde

       

Ontvangsten

1 478

11 508

11 645

13 894

13 877

16 402

– 2 525

1

Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor bouwprojecten in het onderwijs (schatkistbankieren).

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs ligt in 2010 € 13,9 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. De realisatie van de ontvangsten is € 2,5 miljoen lager dan geraamd.

Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.

  • Reguliere bekostiging: Het verschil ad € 25,4 miljoen wordt verklaard door:

    • een verhoging van € 27,4 miljoen voor de toename van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs,

    • een verlaging van € 2,0 miljoen voor diverse bijstellingen.

  • Geesteswetenschappen: Het betreft hier een overboeking van € 4,0 miljoen naar artikel 16 «Onderzoek en wetenschapsbeleid» in verband met een via NWO beschikbaar te stellen bijdrage voor het programma «Promoties in de Geesteswetenschappen» waarmee uitvoering wordt gegeven aan een van de aanbevelingen uit het rapport «Duurzame Geesteswetenschappen».

  • Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent: FES (Sirius programma): De verlaging met € 2,9 miljoen laat zich verklaren door gerealiseerde subsidietoekenningen in 2009 en 2010. Op basis van deze toekenningen dient de meerjarenraming voor dit programma te worden geactualiseerd en zal het bedrag van € 2,9 miljoen in latere jaren tot uitkering komen.

  • Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Kwaliteit en bekostiging): De € 2,0 miljoen die was geraamd in het kader van de koppeling van kwaliteit en bekostiging worden niet toegevoegd aan de rijksbijdrage van de universiteiten, maar ingezet voor de dekking van de studentenstijging.

  • Internationaliseringsagenda: Het betreft hier een overboeking naar artikel 6 «Hoger beroepsonderwijs» in verband met de financiering van het programma Raak-internationaal.

Ontvangsten: De verlaging ad € 2,5 miljoen wordt verklaard door een hogere realisatie van € 0,4 miljoen, veroorzaakt door niet geraamde afrekeningen van batige saldi van afgeronde projecten, een verlaging van € 2,9 miljoen in verband met een desaldering met de uitgaven in het kader van de FES-projecten «Excellentie in onderwijs».

6.3 Operationele beleidsdoelstelling
6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

Doelbereiking

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek is zodanig toegerust dat voldaan is aan de door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek.

In 2010 is een nieuw bekostigingssysteem ingevoerd (Staatsblad 2010, nr. 314), waarmee de rijksbijdrage voor hoger onderwijs per 2011 met name gebaseerd wordt op het aantal ingeschreven studenten en de diplomaopslag fors wordt verlaagd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.5 Kengetallen

(x 1 000)

Realisatie 2006/07

Realisatie 2007/08

Realisatie 2008/09

Realisatie 2009/10

Realisatie 2010/11

1.

Eerstejaars aantal studenten (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo-voltijd

78,2

80,7

82,9

88,1

88,4

 

Hbo-deeltijd

13,2

12,5

13,3

13,8

13,2

 

Wo

41,4

43,5

45,5

50,1

49,5

2.

Ingeschreven aantal studenten (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo-voltijd

294,8

304,1

312,4

330,1

344,0

 

Hbo-deeltijd

59,2

58,8

60,3

62,9

65,2

 

Wo

202,7

206,8

214,0

226,0

233,7

3.

Gediplomeerden (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo-voltijd

49,4

50,2

51,5

51,8

 

Hbo-deeltijd

13,3

13,4

12,3

12,2

 

Wo

29,5

27,2

27,5

29,1

Bron: 1 cijfer HO, tellingen 1 oktober 2010 (conform OCW-referentieraming)

     
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

 

4.

Onderwijsuitgaven per student

     
 

Hbo

5.6

5.8

5.9

6,2

 
 

Wo

5,8

5,9

5,8

5,9

 

Toelichting:

  • 4. Onderwijsuitgaven per student in constante prijzen 2010 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling). De twee belangrijkste oorzaken voor de stijging van de onderwijsuitgaven in 2010 (ten opzichte van 2009) zijn:

    • a) de beschikbaarstelling van de oploop 2010 van de enveloppemiddelen uit het Coalitieakkoord Balkenende IV, en

    • b) de oploop in 2010 van de middelen die bij voorjaarsnota 2006 zijn toegekend voor de verdere versterking van de kenniseconomie en het innovatief vermogen van Nederland.

6.3.2. Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

Doelbereiking

In het kader van het «rode loper-initiatief» uit de internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed» is per 1 november 2010 het project «Rode Loper» gestart ter stroomlijning van de administratieve processen op het terrein van de oriëntatie, aanmelding en toelating van internationale studenten in het Nederlands hoger onderwijs. In dit project werken Nuffic, IND, DUO, Studielink, Studiekeuze123, HBO-raad, VSNU en Kences samen aan een verbeterde ketenaanpak. De eindrapportage wordt verwacht in juli 2012. Verder heeft het Huygens-beurzenprogramma bijgedragen aan de ingaande en uitgaande mobiliteit van excellente Nederlandse en buitenlandse studenten. De Netherlands Education Support Offices (NESO’s) bieden daarnaast een goede infrastructuur om het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland te promoten en niet-EERstudenten naar Nederland te trekken. In dit kader voert de Nuffic in 2011 het «Holland Alumni netwerk-project» uit dat ten doel heeft de Holland alumninetwerken in de tien NESO-landen te versterken. Dit ter bevordering van de positie van het Nederlandse hoger onderwijs in deze landen en ter ondersteuning van de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen bij de kwaliteit van hun internationale alumnibeleid. Ook kunnen evaluaties van alumni over de door hun gevolgde opleidingen een positieve impact op de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs hebben. Ten slotte is een onderzoek gestart naar de ingaande en uitgaande studentenmobiliteit en stafmobiliteit. Dit onderzoek richt zich niet alleen op kwantiteit maar ook op kwaliteit van de mobiliteitsstromen. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht in juni 2011.

Toelichting:

Kwaliteit en bekostiging

Van de middelen voor kwaliteit en bekostiging is in 2010 € 2 miljoen ingezet voor de uitbreiding van het Sirius Programma. De resterende € 2 miljoen die aanvankelijk was begroot voor het op kleine schaal uitvoeren van experimenten met het koppelen van kwaliteit en bekostiging, is (via een kasschuif) ingezet voor de dekking van de toename van het aantal studenten (zie tabel 2 van de Beleidsagenda van de Begroting 2011; kamerstuk, 32 500 VIII, nr. 2).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.6 Indicatoren

Indicator Kwaliteit en excellentie

Basis waarde

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streef waarde

Realisatie 2010

1.

Percentage hbo-docenten dat minimaal beschikt over een mastergraad 1

50% (waarvan 3,7% PhD)

57%, (waarvan 4,8% PhD)

63%, (waarvan 7,7% PhD)

70% 2, (waarvan 10,0% PhD)

 

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2014

 

Bron: POMO-onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

     

2.

Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden beschouwd

18,0%

18,3%

17,7%

 

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2009

  

3.

Studietijd, contacturen en schaal

     
 

a.

Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie student)

     
 

Hbo

33

34

35

 

Wo

31

32

33

 

b.

Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen; perceptie student)

     
 

Hbo

13

14

14

 

Wo

11

14

13

Bron: Studentenmonitor 3

peildatum: 2005

peildatum: 2008

peildatum: 2009

  
 

c.

Student/stafratio

     
 

Hbo: student/

onderwijzend personeel

25,0

22,7

23,3

 

Wo: student/

wetenschappelijk personeel

9,2

10,1

10,3

Bron: Kerncijfers

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2009

  

4.

Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste instellingen ter wereld

2 in top 100

2 in top 100 waarvan 1 in top 50

2 in top 100 waarvan 1 in top 52

3 in top 100 en hoogste omhoog

2 in top 100, beide 2 plaatsen gestegen

Bron: Sjanghai-ranking

peildatum: 2005

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2011

peildatum: 2010

Indicator Internationalisering diplomamobiliteit

     

5.

Ho-studenten uit het buitenland in NL (instroom): percentage van de totale Nederlandse ho-studentenpopulatie

4,5%

6,9%

7,4%

7,4% 4

Bron: IMON-monitor 2009 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop)

peildatum: 2003/2004

peildatum: 2007/2008

peildatum: 2009/2010

peildatum: 2010

 

6.

Percentage Nederlandse studenten dat een opleiding in Nederland volgt en een deel hiervan in het buitenland doet

14% (hbo 12%; wo 17%)

12% (hbo 10%; wo 14%)

16% (hbo 14%; wo 19,%)

25%

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2013

 
1

De meerjarenafspraken tussen OCW en de HBO-raad vormen het uitgangspunt voor deze indicator.

In 2011 wordt het arrangement van de meerjarenafspraken, op basis van de voortgangsrapportage en de evaluatie van de Inspectie, geëvalueerd.

2

In het convenant «LeerKracht van Nederland» is afgesproken dat hogescholen er naar streven dat 70% van de docenten in 2014 over een mastergraad beschikt. Daarnaast is afgesproken dat hogescholen ernaar zullen streven dat 10% van de docenten in 2017 beschikt over een PhD dan wel in een promotietraject participeert.

3

Doordat er in 2010 geen Studentenmonitor is uitgevoerd, zijn deze indicatoren niet geactualiseerd.

4

De streefwaarde is eerder gerealiseerd dan verwacht. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door verdubbeling van het budget voor het HSP-programma.

Toelichting:

  • 2. en 3. Deze gegevens zijn gebaseerd op de Studentenmonitor, en dus op ondervraging van studenten. Deze indicatoren geven dan ook de percepties van de studenten weer.

6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

Doelbereiking

Om de Nederlandse bevolking beter en hoger op te leiden, liggen er specifiek voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:

  • een goede doorstroom binnen het onderwijs;

  • minder uitval uit het hoger onderwijs;

  • een leven lang leren.

Deze vormen de basis van een gezonde kenniseconomie en een goed opgeleide beroepsbevolking.

De meerjarenafspraken studiesucces en kwaliteit zijn door de hoger onderwijsinstellingen geïmplementeerd door activiteiten op te zetten om onder andere rendementen te verbeteren en uitval tegen te gaan.

In de eerste helft van 2011 wordt de voortgangsrapportage van de meerjarenafspraken naar de Tweede Kamer gestuurd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.7 Indicatoren

Indicator

Basis

waarde

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streef

waarde

Realisatie 2010

1.

Voor het wo 1, 2

Percentage studie-uitval (uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar in bachelor-2 en 3

12 % 3

(studenten die zijn gestart met studeren in 2004)

12%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2005)

11%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2006)

6%

 

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2011

 

2.

Percentage studenten (herinschrijvers na het eerste studiejaar) dat in vier jaar de bachelorfase afrondt1, 2

47 %

(studenten die zijn gestart met studeren in 2003)

48 %

(studenten die zijn gestart met studeren in 2004)

51 %

(studenten die zijn gestart met studeren in 2005)

>70%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2014

 

3.

Voor het hbo1, 2:

Rendement van studenten (herinschrijvers na het eerste studiejaar3 na 6 jaar studie

77%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2001)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2003)

90%

Bron: 1 cijfer HO/HBO-raad

peildatum: 2007

peildatum: 2008

 

peildatum: 2013

 

4.

Studierendement na 6 jaar van voltijdstudenten hbo en wo 4

     
 

Hbo autochtoon

66,2%

67,4%

67,0%

65,5%

 

Hbo student met een niet–westerse achtergrond

48,0%

51,0%

51,7%

50,2%

 

Wo autochtoon

47,5%

47,1%

44,0%

42,3%

 

Wo student met een niet-westerse achtergrond

35,0%

35,2%

35,2%

33,5%

Bron: DUO: 1 cijfer HO/DUO

peildatum: 2006 cohort hbo/wo 2000

peildatum: 2008 cohort 2002

peildatum: 2009 cohort 2003

peildatum: 2014 (zie toelichting)

peildatum: 2010 cohort 2004

1

De meerjarenafspraken vormen het uitgangspunt voor de indicatoren 1 t/m 3 inzake verhogen van het studiesucces en kwaliteit in de bachelorfase. De basiswaarde voor de meerjarenafspraken is het jaar 2007.

2

Het gaat bij de indicatoren 1 t/m 3 steeds om studenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw hebben ingeschreven in het wo (indicator 1 en 2) dan wel in het hbo (indicator 3). Wanneer we het cohort 2008 bekijken, gaat het dus om de studenten die gestart zijn in 2008, maar die in 2009 nog steeds waren ingeschreven. Van die overgebleven groep is naar switchgedrag, uitval en rendement gekeken. De reden om naar deze «herinschrijvers» te kijken, en niet naar het totale start-cohort is om recht te doen aan de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van het eerste studiejaar.

3

In de meerjarenafspraak met de HBO-raad is afgesproken dat er gekeken zal worden naar studenten in de post-propedeutische fase, in plaats van herinschrijvers na het eerste studiejaar. Vanwege onvolkomenheden in de registratie is dat op dit moment nog lastig te berekenen, en wordt gewerkt met herinschrijvers na het eerste studiejaar.

4

Uitgangspunt voor de berekening van het studierendement na 6 jaar is de strategische agenda. Een cohort eerstejaars in hbo of wo wordt gevolgd tot een hbo-bachelordiploma (voor het hbo-cohort) of een wo-master/doctoraaldiploma (voor het wo-cohort) is gehaald en zolang er een ononderbroken inschrijving is in het ho. Studenten die overstappen van hbo naar wo, of omgekeerd, en daar een diploma halen, zitten niet in de telling.

Toelichting:

  • 4. Streefwaarde: Het rendement van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond is in 2014 zoveel mogelijk gelijk aan Nederlandse studenten met een westerse achtergrond. Deze streefwaarde geldt niet landelijk. Met de 5 multisectorale hogescholen in de Randstad zijn afspraken gemaakt over het verhogen van het rendement van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond.

6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

Doelbereiking

De ambitie van Nederland om te horen tot de beste kenniseconomieën van de wereld is hoog. Hiervoor is een krachtig hoger onderwijs noodzakelijk. Het moet een hoog niveau van kennis en onderzoek genereren. Het moet innovatieve arbeidskrachten opleveren die hun omgeving analyseren en verbeteringen kunnen voorstellen.

Het kabinet stimuleert hiertoe interactie tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, en focus en massa in wetenschappelijke opleidingen en onderzoek. In het hbo worden daartoe lectoraten gestimuleerd, Raak-subsidies (Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) voor praktijkgericht onderzoek ingezet, tijdelijk nieuwe hbo-masters mogelijk gemaakt en ondernemerschap gestimuleerd. In het wo wordt ingezet op de bundeling van krachten van de 3TU’s en het sectorplan natuur- en scheikunde.

Toelichting:

  • HBO-masters

    Voor 2010 was in totaal € 10,5 miljoen begroot. De geraamde realisatie van de goedgekeurde aanvragen bedraagt in 2010 € 1,1 miljoen. De resterende middelen zijn (via een kasschuif) vrijwel geheel ingezet voor de dekking van de toename van het aantal studenten (zie tabel 2 van de Beleidsagenda van de Begroting 2011; kamerstuk, 32 500 VIII, nr. 2). In 2009 en 2010 zijn in drie rondes in totaal 20 aanvragen voor nieuwe hbo-masters ontvangen. Hiervan zijn er 10 goedgekeurd, 9 afgewezen en is er 1 aanvraag voorwaardelijk goedgekeurd.

  • Ondernemerschap

    De geraamde € 15 miljoen wordt niet, zoals in de Begroting 2010 vermeld, beschikbaar gesteld over de jaren 2010 en 2011, maar gespreid over de jaren 2010 tot en met 2013. In 2010 bedroeg de realisatie € 0,5 miljoen. De beoogde (verdere) investeringen in netwerken om kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en ondernemers in de regio te bevorderen, zijn overeenkomstig het gezamenlijk programma van OCW en EL&I «Onderwijs en ondernemerschap» uitgevoerd. Aan het landelijk ondernemerscertificaat is een andere invulling gegeven. Voor het mbo is een certificeerbare eenheid ondernemerschap ontwikkeld die met ingang van het schooljaar 2011–2012 uitgerold gaat worden. Voor het wo en hbo start de NVAO met de pilot bijzondere kenmerk Ondernemerschap. Deze middelen zijn via de begroting van het ministerie van EL&I beschikbaar gesteld.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde «peildatum»

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde

Realisatie 2010

Raak-regeling

     

Raak-mkb

     

1.

In projecten betrokken ondernemers

2 430

3 500

4 400 1

3 908

 

peildatum: 2007

 

peildatum: dec.2009

peildatum: 2011

peildatum: 2010

Raak-publiek

     

2.

In projecten betrokken professionals van publieke instellingen

1 073

1 500

2 5001

2 282

 

peildatum: 2007

 

peildatum: 2009

peildatum: 2011

peildatum: 2010

Samenhang Raak-lectoren

     

3.

Percentage Raak-projecten met lectoraatsdeelname

85%

95%

95%

96%

Bron: SIA

peildatum: 2006

 

peildatum: 2009

peildatum: 2011

peildatum: 2010

Deltaplan bèta/techniek 2

     

4.

Percentage instroom t.o.v. 2000

     
 

Hbo

0%

0%

7,5%

8,2%

 

Wo

0%

38,3%

51,7%

47,2%

 

Totaal hbo+wo (gewogen gemiddelde)

0%

11,9%

21,2%

20,2%

 

peildatum: 2000

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2010

5.

Percentage uitstroom t.o.v. 2000 3

     
 

Hbo

0%

– 4,5%

– 3,1%

15%

– 4,2%

 

Wo

0%

32,6%

34,6%

15%

40,9%

 

Totaal hbo+wo (gewogen gemiddelde)

0%

5,5%

7,0%

15%

7,9%

Bron: DUO: 1 cijfer HO

peildatum: 2000

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2010

peildatum: 2010

1

De streefwaarden zijn aangepast omdat bij het vaststellen van de streefwaarden uitgegaan was van mogelijke continue groei, die gezien de aard van de projecten niet realistisch is. De aangepaste streefwaarden zijn tot stand gekomen op basis van een voorspelling van het aantal nieuwe projecten en betrokken professionals/ondernemers op basis van voorgaande/al lopende projecten.

2

Door administratieve vertragingen en technische correcties, waaronder wijzigingen in de CROHO-indeling van opleidingen, kunnen de cijfers iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers. Bovendien was in de telling 2009 ten onrechte de transnationale Universiteit Limburg (tUL) meegeteld.

3

Door administratieve vertragingen en technische correcties, waaronder wijzigingen in de CROHO-indeling van opleidingen, kunnen de cijfers iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers. Bovendien was in de telling 2009 ten onrechte de transnationale Universiteit Limburg (tUL) meegeteld.

Toelichting:

De indicator gemiddelde omvang kenniskring is niet meer opgenomen. Gebleken is dat er geen eenduidige definitie bestaat van een kenniskring. Dit maakt de beschikbare gegevens onvergelijkbaar met elkaar.

6.4 Overzicht afgeronde onderzoeken
Tabel 6.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek of Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Kennisfunctie hoger onderwijs 2001–2008 (Raak/Lectoren/Kenniskringen)

OD 4

A 2008

B 2010

www.overheid.nl, Kamerstuk 31 511, nr. 5

 

Internationalisering

OD 2

A 2010/2011

B 2010/2011

PM

Effectenonderzoek ex post

geen

   

Overig evaluatieonderzoek 1

Pilots Associate Degree

OD 1

A 2009

B 2010

Kamerstuk 31 288, nr.152

 

Deelname studenten met een handicap

OD 3

A 2009

B 2010

april 2011 gereed

 

Deltaplan bèta-techniek

OD 4

A 2010

B 2011

nog niet gestart

 

Studentenmonitor 2

onder andere OD 2

Jaarlijks

www.studentenmonitor.nl

 

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA)

AD

Jaarlijks

www.roa.unimaas.nl

1

Wat onder overig evaluatieonderzoek staat, is niet in alle gevallen een evaluatieonderzoek.

2

Bezien wordt of de studentenmonitor in de huidige vorm nog jaarlijks wordt gepubliceerd of dat de frequentie van verschijnen en de inhoud veranderen.

Licence