Base description which applies to whole site

2.2 De Beleidsartikelen

31 Integraal waterbeleid

Algemene doelstelling

Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om de vitale functies in het landelijk en stedelijke gebied zoals veiligheid, economie, wonen, landbouw, recreatie en natuur, te waarborgen, draagt VenW zorg voor een gezamenlijke, gecoördineerde aanpak van de nationale waterproblematiek door de verschillende publieke en private partijen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het integrale waterbeleid. De minister draagt zorg voor de afstemming van het waterbeheer op zee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems. Daarnaast houdt de minister toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • structurele ontwikkelingen als klimaatverandering (waaronder zeespiegelstijging), rivierafvoer en watertemperatuur, veranderingen in neerslag, bodemdaling, verstedelijking en toename van economische waarden.

  • de tijdige implementatie van Europese wet- en regelgeving op het gebied van water door de lidstaten.

  • de wijze van implementatie van het waterbeleid door provincies, waterschappen en gemeenten.

  • het tijdig in uitvoering brengen van maatregelen om de gevolgen van klimaatveranderingen op de bewoonbaarheid, bruikbaarheid en leefbaarheid van Nederland op de lange termijn te borgen.

Effecten van beleid

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • Nederland beschermd blijft tegen water.

  • Er voldoende water is voor mens en natuur en de kwaliteit voldoet aan de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht budgettaire gevolgen van beleid (in € 1 000)

31 Integraal waterbeleid

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

62 814

70 259

63 491

63 555

63 460

64 119

64 170

Uitgaven

75 418

77 246

67 508

65 793

65 431

65 713

65 713

31.01 Bestuurlijke organisatie en instrumentatie

30 464

31 175

24 692

24 410

24 328

24 434

24 434

31.01.01 Algemene strategie en beleidsvorming

18 271

14 967

15 156

14 874

14 792

14 898

14 898

31.01.02 HGIS Partners voor Water

10 724

14 887

9 536

9 536

9 536

9 536

9 536

31.01.03 Leven met Water

1 469

1 321

     

31.02 Veiligheid

15 124

24 028

22 175

21 200

20 960

21 029

21 029

31.02.01 Hoogwaterbescherming

9 524

13 254

12 089

11 726

11 691

11 781

11 781

31.02.02 Kust

1 570

1 336

1 261

1 232

1 230

1 236

1 236

31.02.03 Inspectie verkeer en waterstaat

4 030

9 438

8 825

8 242

8 039

8 012

8 012

31.03 Waterkwantiteit

2 389

352

274

262

260

264

264

31.03.01 Waterbeleid 21 eeuw

2 389

352

274

262

260

264

264

31.04 Waterkwaliteit

27 441

21 691

20 367

19 921

19 883

19 986

19 986

31.04.01 Stroomgebieden, Meren en Delta

18 868

19 794

18 634

18 225

18 190

18 286

18 286

31.04.02 Noordzee en Wadden

4 196

1 897

1 733

1 696

1 693

1 700

1 700

31.04.03 Inspectie verkeer en waterstaat

4 377

      

Van de totale uitgaven:

       

Apparaatsuitgaven

9 454

9 474

8 754

8 760

8 760

8 760

8 760

Baten-lastendiensten

26 310

26 416

25 552

24 955

24 723

24 696

24 696

Restant

39 654

41 356

33 202

32 078

31 948

32 257

32 257

Ontvangsten

1 074

570

570

570

570

570

570

Budgetflexibiliteit

Absolute budgetflexibiliteit in € * 1 000

31.01 Bestuurlijke organisatie en instrumentatie

   

juridisch verplicht

13 868

complementair noodzakelijk

2 692

bestuurlijk gebonden

271

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

337

    

31.02 Veiligheid

   

juridisch verplicht

3 394

complementair noodzakelijk

1 127

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

2 793

    

31.03 Waterkwantiteit

   

juridisch verplicht

60

complementair noodzakelijk

39

bestuurlijk gebonden

109

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

32

    

31.04 Waterkwaliteit

   

juridisch verplicht

2 492

complementair noodzakelijk

1 516

bestuurlijk gebonden

3 629

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

843

Bestuurlijke organisatie en instrumentatie

Het juridisch verplichte deel heeft met name betrekking op de programma’s «Leven met Water» en «Partners voor Water». Deze zijn voor het grootste deel reeds in voorgaande jaren verplicht. Daarnaast is tevens sprake van een eeuwigdurende verplichting voor de compensatie kadastrale kosten aan de Waterschappen (jaarlijks € 1,5 mln).

Veiligheid

De juridisch en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben vooral betrekking op de uitwerking van wettelijke taken op basis van de Waterwet (december 2009). Ze zijn bedoeld als ondersteuning bij de uitvoering van de derde toetsing (2006–2011) op veiligheid en de voorbereiding op de vierde toetsing (2011–2017) op veiligheid. Daarnaast worden activiteiten ontplooid gericht op de aanpak van de Zwakke Schakels Kust, de actualisering van het waterveiligheidsbeleid en het implementeren van internationale regelgeving, waaronder de EU Richtlijn Overstromingsrisico’s.

Waterkwantiteit

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op activiteiten zoals met de regio vastgelegd in de actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water en op het eerste Nationale Waterplan.

Waterkwaliteit

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op de uitvoering en monitoring van de waterkwaliteitsmaatregelen uit stroomgebiedbeheerplannen Kaderrichtlijn Water, projectkosten voor de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, internationale activiteiten in het kader van de Oslo–Parijs Conventie voor de bescherming van het Mariene Milieu van de Noord-Oost Atlantische Oceaan (OSPAR), de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en het behouden van International Ground Resources Assessment Centre (IGRAC). Daarnaast zijn de uitgaven voor communicatie (Nederland Leeft Met Water) en daaraan gekoppelde participatie en educatie bestuurlijk gebonden.

31.01 Bestuurlijke organisatie en instrumentatie

Motivering

Om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium van het waterbeleid te verbeteren.

Algemene strategie en beleidsvorming

Producten

Groepering van activiteiten ter realisatie van een heldere rol- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden onderling en tussen publieke en private partijen, waarin tevens wordt aangegeven welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave voor Nederland voor de 21e eeuw te realiseren.

  • Doelmatig waterbeheer: dit betreft het nader concretiseren, en afhankelijk van politieke besluitvorming, waar mogelijk implementeren van het voornemen om het waterbeheer doelmatiger te organiseren. Dit heeft ook betrekking op de wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet, bijvoorbeeld ten aanzien van de waterschapsverkiezingen.

  • Inwerkingtreding Deltawet: uitgaande van een start van de parlementaire behandeling na de verkiezingen, kan de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening in 2011 in werking treden.

  • Op Prinsjesdag 2011 zal bij de begroting ook het deltaprogramma worden aangeboden.

  • Wijziging Waterwet, 2e tranche: indiening wetsvoorstel vindt eind 2010 of begin 2011 plaats. Belangrijkste onderwerpen: project stroomlijn (onderhoudsplicht vegetatie) en muskusrattenbestrijding.

  • Waterwetgeving BES-eilanden: in 2011 wordt een voorstel ingediend voor de waterwetgeving voor de BES-eilanden. Deze Kaderwet zal inhoudelijk geënt zijn op de Waterwet en op eilandniveau bij verordening ingevuld worden.

  • Watertoets: in 2011 zal de evaluatie Watertoets conform het Nationaal Waterplan worden uitgevoerd.

  • In het kader van de Maatschappelijke Innovatie Agenda Water (MIA Water), wordt in 2011 onder andere doorgegaan met de uitvoering van de projecten Flood Control en Building with Nature en de SBIR regeling «Klimaatadaptatie en Water».

HGIS Partners voor Water

Het programma Partners voor Water is een belangrijk instrument bij het realiseren van de mondiale ambities (hoofdstuk 6: Water Mondiaal) uit het Nationale Waterplan. Door de krachten te bundelen en daarmee de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren wordt bijgedragen aan het oplossingen voor de wereldwaterproblematiek. De interdepartementale samenwerking tussen de ministeries van VenW, BuZa (incl. DGIS), EZ, LNV en VROM wordt gecontinueerd, onderdeel hiervan is de verlenging van het programma Partners voor Water tot 2015. De uitgaven worden via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gefinancierd.

Leven met Water

De subsidieregeling Leven met Water loopt in 2010 af en zal niet worden voortgezet in 2011.

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor de operationele doelstelling «Bestuurlijke organisatie en instrumentatie» zijn hieronder bij de overige operationele doelstellingen van dit beleidsartikel weergegeven. Aangezien de hierboven genoemde waterproducten gericht zijn op zowel veiligheid, als op kwaliteit en kwantiteit, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

31.02 Veiligheid

Motivering

Om de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivierengebied volgens het wettelijk niveau te waarborgen; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).

Hoogwaterbescherming

Producten

Programma voor de hoogwaterbescherming, conform de in de Waterwet (december 2009) vastgelegde normen voor de dijkringgebieden in Nederland, die de laaggelegen gebieden beschermen met primaire waterkeringen tegen het buitenwater (zee, rivieren, grote meren).

  • Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP, website: www.verkeerenwaterstaat.nl/onderwerpen/water/water en_veiligheid/index.aspx): aanpakken van de vereiste verbetermaatregelen. Planstudies worden uitgewerkt en de realisatie begint gestalte te krijgen. Tevens wordt gewerkt aan het Voorkeursbesluit Afsluitdijk. Zie verder IF, artikel 11.03.

  • Zwakke Schakels Kust (website: www.verkeerenwaterstaat.nl/onderwerpen/water/kust_en_zee/projecten/zwakke_schakels/index.aspx): de uitvoering van de versterkingen is deels al afgerond en planvorming van de resterende twee projecten in Noord-Holland is ver gevorderd. Zie verder IF, artikel 11.03

  • Ruimte voor de rivier (website: www.ruimtevoorderivier.nl): de fase van de planstudie van de 39 in de PKB benoemde maatregelen is in 2010 afgesloten. Zie verder IF, artikel 16.02.

  • Maaswerken: de uitvoering loopt. Zie verder IF, artikel 16.03.

  • Normering waterveiligheid: in 2011 wordt een principebesluit genomen over de actualisering van de veiligheidsnormen. Hiertoe is o.a. in 2010 een maatschappelijke kosten-batenanalyse opgesteld en zijn berekeningen gemaakt over slachtofferrisico’s. Mede op basis van deze berekeningen zal afstemming met alle betrokken partijen plaatsvinden, om te komen tot nieuwe veiligheidsnormen.

  • Parallel aan deze actualisering wordt gewerkt aan nieuwe concepten voor waterveiligheid, waaronder dat van de Deltadijk. Verkennend onderzoek naar de haalbaarheid en toepasbaarheid van de Deltadijk is opgestart en wordt in 2011 afgerond. Het principe van de Deltadijk is dat deze zo hoog, breed of sterk is dat de kans op overstromen of bezwijken vrijwel nihil is. Dit kan de nodige ruimtelijke en financiële consequenties hebben, daarom vergt dit nieuwe concept lokaal maatwerk. Tevens wordt dit nieuwe concept bezien in combinatie met andere gebiedsfuncties, dit speelt met name in stedelijk gebied.

  • Daarnaast worden een aantal gebiedspilots ten behoeve van het concept van meerlaagveiligheid uitgevoerd (bijvoorbeeld Centraal Holland, eiland van Dordrecht).

  • Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR, website: ec.europa.eu/environment/water/flood_risk/key_docs.htm): Samen met rijkspartners en andere overheden wordt in 2011 gewerkt aan het maken van risicokaarten en het opstellen van overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en Schelde, ten behoeve van de rapportage aan de EC in 2015. Het rijk werkt samen met provincies, waterschappen en gemeenten aan de realisatie van de actiepunten uit deze Richtlijn. In de grensoverschrijdende stroomgebieden vergt dit ook internationale afstemming. De Richtlijn legt termijnen op, zo dienen in 2013 de risicokaarten gereed te zijn voor de EC. Hierin wordt, naast het overstromingsgevaar, hoe vaak, hoeveel en hoe diep een gebied onder water kan komen te staan, ook in beeld gebracht welke andere gevarenbronnen er in de naaste omgeving aanwezig zijn. Daarbij valt te denken aan het transport en opslag van gevaarlijke stoffen, specifieke bedrijventerreinen en brandgevaar.

    In 2015 dienen de overstromingsrisicobeheerplannen bij de EC ingediend te worden. Voor grensoverschrijdende onderwerpen wordt nauw samenwerkt met de internationale riviercommissies en met de collega overheden in de buurlanden.

  • Derde ronde toetsing op veiligheid: begin 2011 rapporteren de provincies over hun bevindingen naar aanleiding van de toetsresultaten van de waterkeringbeheerders. In het najaar 2011 wordt de Landelijke Rapportage Toetsing vastgesteld en naar de Staten-Generaal gezonden. Op basis van de opgedane ervaring wordt gewerkt aan het opzetten van het HWBP-3, gebaseerd op de resultaten van deze derde ronde toetsing op veiligheid.

  • Vierde ronde toetsing op veiligheid (2011–2017) wordt voorbereid. Op basis van technische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht, wordt het wettelijk toetsinstrumentarium, te weten de Hydraulische Randvoorwaarden 2011 en het Voorschrift Toetsen op Veiligheid 2011, geactualiseerd.

Het merendeel van de uitvoeringsmiddelen ten behoeve van de hoogwaterbescherming staat geraamd op artikel 11 en 16 van het Infrastructuurfonds.

Kust

Programma ten behoeve van voorkoming van structurele kustachteruitgang langs de Nederlandse kust.

Jaarlijks wordt een zandsuppletieprogramma uitgevoerd ten behoeven van:

  • Het handhaven van de basiskustlijn (BKL) op basis van jaarlijkse toetsing;

  • Het op peil houden van de zandvoorraad van het kustfundament.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De inspectie houdt toezicht door het bewaken van de naleving van wet- en regelgeving, waterplannen en het afgeven van vergunningen.

De activiteiten van de inspectie richten zich op de volgende aspecten:

  • hoogwaterveiligheid en hoogwaterbescherming;

  • water(bodem)kwaliteit;

  • waterkwantiteit (goede waterverdeling).

De hoofdproductgroepen zijn vergunningverlening en handhaving. De inspectie heeft op basis van de geïnventariseerde risico’s een meerjarenprogramma opgesteld, ten einde de onderkende risico’s zo veel mogelijk te beheersen.

Hoogwaterbescherming

Meetbare gegevens

De indicator voor hoogwaterbescherming is het percentage waterkeringen ten opzichte van het totaal aan primaire waterkeringen (in kilometers) in Nederland, waarvan de gemiddelde kans per jaar op een overstroming door bezwijken kleiner of gelijk is aan de voor deze waterkering geldende wettelijke norm. De grote stormvloedkeringen en grote voorliggende waterkeringen, zoals Afsluitdijk en Houtribdijk, vallen onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Het merendeel van de primaire waterkeringen is in het beheer bij de Waterschappen.

Toelichting

Elke vijf jaar worden de primaire waterkeringen getoetst op grond van de Waterwet. Landelijke Rapportage Toetsingen (LRT) hebben plaatsgevonden in 2001 en 2006. In 2011 wordt over de derde toetsing gerapporteerd aan de Kamer. In bovenstaande diagram zijn de streefwaarden voor 2011 opgenomen. Het wettelijk toetsinstrumentarium is eind 2008 zodanig aangepast en aangevuld om tot een substantiële reductie van de categorie «geen oordeel» te komen. De primair verantwoordelijke partijen – waterschappen en provincies – hebben zich aan dat streven gebonden.

Kust

De indicator voor kust is het percentage raaien (gedeelte van de Nederlandse kust) waar op het moment van toetsing de zee (de kustlijn) structureel verder landwaarts ligt dan de te handhaven norm (Basiskustlijn 2001).

De methodiek wordt samengevat in het jaarlijks door Rijkswaterstaat, Waterdienst uitgegeven Kustlijnkaartenboek (website: www.kustlijnkaart.nl) en daarnaast Nieuwe inzichten in de golfbelasting langs de kust (bijlage bij Procesplan zwakke schakels in de Nederlandse kust, Kamerstukken II, 2003–2004, 27 625, nr. 34). De kustsuppleties worden door Rijkswaterstaat uitgevoerd.

Indicator: Jaarlijkse hoeveelheden zandsuppleties en percentages raaien waarin de Basiskustlijn is overschreden.

Toelichting

Om de BKL en het kustfundament te kunnen handhaven wordt een suppletieprogramma uitgevoerd, waarbij jaarlijks gemiddeld 12 mln m3 zand aan het kustfundament wordt toegevoegd. Het suppleren van 12 mln m3 is een indicator om het doel te bereiken dat het kustfundament meegroeit met de zeespiegel (vermeld in 3e kustnota). Met deze hoeveelheid zand moet tevens de BKL gehandhaafd worden. Het aantal raaien waarin de BKL overscheden wordt mag maximaal 15% zijn; het streven is om het aantal BKL-overschrijdingen rond de 10 procent te houden. De BKL werd in 2009 in ongeveer 9 procent van de gevallen overschreden. Dit betekent dat met het suppleren van zand de kust goed op orde wordt gehouden. In artikelonderdeel 11.02 IF wordt dit nader toegelicht.De figuur geeft een overzicht van de hoeveelheden suppleties en het aantal BKL-overschrijdingen.

In artikelonderdeel 11.02 van het Infrastructuurfonds zijn de indicatoren op het gebied van suppletie opgenomen

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Indicatoren waterbeheer

Vergunningverlening

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Vergunningen eigen dienst

30

30

30

30

30

30

beoordeling projectplannen

20

20

20

20

20

20

erkenningen intermediairs

300

300

300

300

300

300

% binnen de norm

85

90

95

99

99

99

       

Toezicht waterbeheer

      

Bestuurlijk systeemtoezicht (prov./waterschappen/RWS)

    

– inspecties

8

8

8

8

8

8

       

Direct toezicht RWS

      

– beoordelingen meldingen

150

150

150

150

150

150

– systeemcontroles

3

3

3

3

3

3

       

Direct toezicht Kwalibo (certificerende instellingen)

     

– inspecties

2

2

2

2

2

2

– meldingen bodemloket

75

75

75

75

75

75

– veldcontroles

2

2

2

2

2

2

Toelichting

Bovenstaande tabel geeft inzicht in de afgifte van het aantal vergunningen aan de eigen werken Rijkswaterstaat en de op basis van risicoanalyse uit te voeren inspecties. Met het aangegeven werkprogramma voldoet het ministerie aan de wettelijke vereisten ten aanzien van de vergunningverlening en handhaving. De Inspectie verricht haar activiteiten op basis van risicobeoordeling. Er wordt naar gestreefd om 70% van de inspecties risicogebaseerd uit te voeren.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven veiligheid waterbeleid op het Infrastructuurfonds (x € 1 000 )

Art. Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

11.02.01 Basispakket B&O Waterkeren

209 779

168 899

130 542

153 687

168 842

168 892

178 923

11.03.01 Realisatie Waterkeren

378 079

425 792

488 096

519 593

348 348

390 447

274 433

11.05.02 Planstudies waterkeren

727

2 885

8 354

39 863

37 004

108 349

119 111

11.06.01 Deltaprogramma

0

4 098

4 098

4 098

4 098

4 098

4 098

16.02 Ruimte voor de Rivier

149 437

126 544

172 831

172 706

392 082

399 111

427 166

16.03 Maaswerken

38 160

55 812

42 456

37 908

42 243

32 980

32 554

31.03 Waterkwantiteit

Motivering

Om een maatschappelijk afgewogen verdeling van water te realiseren en daarvoor het hoofdwatersysteem zo te beheren dat wateroverlast en -tekort voorkomen worden. Om te zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden, zodat problemen met wateroverlast en -tekort zoveel mogelijk voorkomen worden.

Waterbeleid 21e eeuw

Producten

Een programma gericht op het op orde brengen van het hoofd- en regionale watersysteem, met als basisstrategie: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte vrijmaken voor water naast technische maatregelen, en hantering van de volgorde vasthouden, bergen, afvoeren bij wateroverlast. (Kabinetsstandpunt Waterbeleid in de 21e eeuw, Kamerstukken II, 2000–2001, 27 625, nr. 1).

Hoofdwatersysteem

  • Tot 2015 blijven bestaande afspraken over beleid en beheer ten aanzien van de zoetwatervoorziening gehandhaafd. De planperiode van het Nationaal Waterplan (2010–2015) wordt gebruikt om een landelijke verkenning zoetwater uit te voeren. Deze verkenning moet leiden tot een strategie voor de lange termijn zoetwatervoorziening inclusief de eventuele (infrastructurele) maatregelen die hiervoor nodig zijn.

  • De uitwerking van het hoofdstuk IJsselmeergebied uit het Nationaal Waterplan vindt plaats in de periode 2009–2015, waaronder de voorbereiding van nieuw te nemen peilbesluiten voor het IJsselmeergebied in 2013. In 2015 volgt besluitvorming over het peilregime van het IJsselmeer op de lange termijn.

  • Samen met andere overheden wordt voor het gebied Rijnmond–Drechtsteden een onderzoek uitgevoerd gericht op de oplossingsrichtingen voor lange termijn waterveiligheid en zoetwatervoorziening als bijdrage aan een duurzame en vitale ruimtelijke ontwikkeling.

  • Bovengenoemde activiteiten worden in de gelijknamige deelprogramma’s van het Nationale Deltaprogramma uitgevoerd waarbij de samenhang tussen de deelprogramma’s nadrukkelijk de aandacht heeft; zie verder IF, artikel 11.05.

Regionaal watersysteem

  • Contact tussen Rijk en provincie, als integrale gebiedscoördinator, over de voortgang van de uitvoering van het Nationaal Bestuursakkoord Water actueel (NBWa).

  • Het NBWa zal in 2011 worden geëvalueerd. In de evaluatie staat de effectiviteit van het NBWa centraal, in relatie tot onder meer de na totstandkoming van het NBWa geïntroduceerde instrumenten zoals het Nationaal Water Plan, de Waterwet en de Stroomgebiedbeheerplannen.

  • Er zijn synergiegelden beschikbaar gesteld voor projecten waar naast een doelstelling uit de Kaderrrichtlijn Water ten minste aan een ander rijksdoel wordt bijgedragen, zoals aan de doelstellingen van het Waterbeleid 21e eeuw (bijv. wateroverlast, klimaatbestendigheid, etc.) voor de periode 2009–2015.

Het merendeel van de uitvoeringsmiddelen staat geraamd op artikel 11 van het Infrastructuurfonds.

Hoofdwatersysteem

Meetbare gegevens

De indicator voor het hoofdwatersysteem is het percentage dagen dat de stuwen en de spuien van het hoofdwatersysteem beschikbaar zijn conform de beschikbaarheidseisen, om onacceptabele wateroverlast en -tekort te voorkomen. Deze indicator laat zien of de kunstwerken op orde zijn, zodat onder normale omstandigheden voldaan kan worden aan de gewenste waterkwantiteit voor de verschillende gebruiksfuncties (scheepvaart, veiligheid waterkeringen, natuur etc.).

Toelichting

De norm is 100%. De reden dat stuwen en spuien niet het hele jaar door beschikbaar zijn, komt omdat Rijkswaterstaat als beheerorganisatie soms te maken heeft met kleine onverwachte storingen aan bijvoorbeeld de regelsystemen van stuwen en spuien. Deze storingen hebben in de gestelde periode niet geleid tot wateroverlast of watertekort.

De effectindicator voor het hoofdwatersysteem is het peilverloop ten opzichte van het streefpeil op het IJsselmeer, Noordzeekanaal en Haringvliet. Deze indicator geeft weer of het hoofdwatersysteem bestand is tegen extremere omstandigheden. Het is een resultante van het beheer van het watersysteem en de natuurlijke omstandigheden.

Peilverloop Ijsselmeer t.o.v. streefpeil

Peilverloop Ijsselmeer t.o.v. streefpeil

Peilverloop Noordzeekanaal t.o.v. streefpeil

Peilverloop Noordzeekanaal t.o.v. streefpeil

Peilverloop Haringvliet t.o.v. richtpeil

Peilverloop Haringvliet t.o.v. richtpeil

Toelichting

Het waterpeil in het IJsselmeer en Noordzeekanaal wordt beheerd aan de hand van streefpeilen, die officieel zijn vastgelegd in peilbesluiten. In het IJsselmeer wordt er naar gestreefd om het peil op – 20 of – 40 cm NAP te houden, afhankelijk van het seizoen. Het streefpeil in het Noordzeekanaal is – 40 cm NAP. Het waterpeil in het Haringvliet wordt niet beheerd aan de hand van een streefpeil, maar aan de hand van de wateraanvoer van rivieren. Dit is vastgelegd in het Lozingsprogramma Haringvliet (LPH 1984). Voor het Haringvliet wordt er zo lang mogelijk naar gestreefd de waterstand bij Moerdijk niet onder 0 cm NAP te laten dalen, dit is dus de ondergrens. Afwijkingen van het streefpeil en richtpeil als gevolg van niet goed functionerende stuwen en spuien hebben zich tussen 2007 en 2009 niet voorgedaan.

Voor activiteiten die worden uitgevoerd met het oog op wateroverlast en -tekort in rivieren en andere niet-peilgereguleerde wateren is geen indicator ontwikkeld, omdat deze activiteiten onlosmakelijk samenhangen met de uitvoering van het waterveiligheidbeleid (artikelonderdeel 31.02). Het beleidsthema watertekort is nog erg in ontwikkeling en wordt uitgewerkt in het Deltaprogramma deelprogramma Zoetwatervoorziening. Er zal onderzocht worden of er voor watertekort aanvullende indicatoren in de rijksbegroting opgenomen moeten worden.

Regionaal watersysteem

Voor het regionale watersysteem heeft VenW systeemverantwoordelijkheid. Om te volgen hoe deze verantwoordelijkheid wordt ingevuld zijn een aantal beleidsmatige mijlpalen benoemd waarvoor VenW verantwoordelijkheid draagt, namelijk:

  • 2010: Voortgangsrapportage NBW-actueel;

  • 2011: Evaluatie NBW-actueel;

  • 2013: Ondersteuning bij toetsing van het watersysteem aan de nieuwe KNMI-klimaatscenario’s door de waterschappen en bepalen vervolgacties op landelijk totaalbeeld;

  • 2015: NWP2 en voortgangstoets NBW doel «op orde in 2015».

De indicator om te kunnen volgen of de gewenste effecten in het regionale watersysteem worden bereikt is het percentage van het totale door waterschappen beheerde gebied dat voldoet aan de gebiedsnorm voor wateroverlast. Het streefdoel is, conform de afspraken in het Nationaal Bestuursakkoord Water actueel, om in 2015 voor 100% op orde te zijn voor wateroverlast en daarna te blijven.

Toelichting

De grafiek geeft aan in hoeverre de beheersgebieden van de waterschappen al voldoen aan de norm. In 2005 is in een iteratief toetsproces aan de hand van werknormen in het NBW berekend wat de wateropgave was. Reeds 94,6% van het totale oppervlakte voldeed toen aan de werknorm, van 2,9% waren onvoldoende gegevens bekend. Voor minimaal 2,4% van het beheersgebied van de waterschappen bestond dus een wateropgave. Tot 2015 werken de waterschappen samen met provincies en gemeenten aan de resterende wateropgave. Tussen 2005 en 2008 is de wateropgave voor 9400 hectare gerealiseerd. Dit heeft er toe geleid dat op 31-12-2007 minimaal 94,9% van het beheersgebied voldeed aan de norm.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

De producten van het IF hebben soms betrekking op meerdere doelstellingen van Hoofdstuk XII. In dit geval ligt het zwaartepunt van de uitgaven bij Waterkwantiteitsbeheer, maar een deel van deze uitgaven betreft de Veiligheidsdoelstelling.

Overzicht uitgaven waterkwaliteit op het Infrastructuurfonds (x € 1 000 ) *

Art. Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

11.02.05 Basispakket B&O waterbeheer

105 068

95 000

77 213

76 767

76 683

76 693

66 721

11.02.08 Groot variabel onderhoud waterbeheer

12 191

26 253

41 327

15 944

67

67

67

11.03.02 Realisatie Waterbeheer

182 558

283 244

170 217

86 397

88 564

85 992

100 799

11.05.03 Planstudies Waterbeheer

1 612

5 129

1 347

576

0

0

0

31.04 Waterkwaliteit

Motivering

Om een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren te bereiken in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en de Noordzee en een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Stroomgebieden, meren en delta

Producten

Stroomgebieden: maatregelen uit de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) worden uitgevoerd om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te realiseren. Een deel van die maatregelen betreft nader onderzoek dat wordt uitgevoerd in het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water (KRW). In 2011 staan de volgende activiteiten centraal:

  • Het opstellen van de voortgangsrapportages met betrekking tot de uitvoering van de KRW-maatregelenprogramma’s, ten behoeve van zowel de Tweede Kamer (jaarlijks) als de Europese Commissie (2012 en 2015).

  • Het «informatiehuis water» wordt in werking gesteld. Dit betreft een samenwerkingsverband met waterbeheerders, provincies en gemeenten om informatiebeheer en evaluaties te verbeteren.

  • Het uitvoeren van de tweede plancyclus voor de KRW. Daarbij worden ook de resultaten van de proces-evaluatie ingepast.

Markermeer–IJmeer: het Integraal Afspraken Kader (IAK) bevat de wederzijdse werkafspraken tussen het Rijk, de gemeente Almere en provincie Flevoland voor de Schaalsprong Almere. In het IAK is de oprichting van een drietal werkmaatschappijen geregeld die de gebiedsontwikkelingen zullen operationaliseren. Een van de kernwerkzaamheden is het komen tot een ToekomstBestendig Ecologisch Systeem (TBES); conform de besluiten in de RAAM-brief. In de RAAM brief is nadere besluitvorming in 2012 aangekondigd onder meer over de rijkstructuurvisie.

Zuidwestelijke Delta: in de Zuidwestelijke Delta wordt gewerkt aan waterveiligheid, waterkwaliteit en het herstel van estuariene dynamiek. Op de korte termijn gebeurt dit via het uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta, voor de lange termijn via het Deltaprogramma. In 2011 wordt met name ingezet op:

  • het zoeken naar een oplossing voor de blauwalgenproblematiek in het Volkerak–Zoommeer, conform de bestuursovereenkomst VZM gericht op besluitvorming in 2012.

  • het afronden van de verkenning Grevelingen.

  • het verkennen hoe de zandhonger in de Oosterschelde kan worden bestreden.

Noordzee en Wadden

Beleid op het gebied van de Noordzee is gericht op het creëren en behouden van een duurzaam gebruik voor de lange termijn. Hierbij wordt gewerkt conform internationale afspraken (bijv. OSPAR) en Europese regelgeving zoals de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), welke deel uitmaakt van het Europese Actieprogramma maritiem beleid.

In het implementatieproces van de KRM is in 2010 de juridische implementatie afgerond en is een begin gemaakt met de op te stellen basisdocumenten en het monitoringprogramma. In 2011 staan de volgende activiteiten centraal:

  • Afronden van de Initiële Beoordeling (IB), de Goede Milieu Toestand (GMT) en bijbehorende indicatoren (1e helft 2011);

  • Start officieel inspraak- en afstemmingstraject, zowel nationaal als internationaal en met betrokkenheid van stakeholders, overheidspartijen en politiek (2e helft 2011);

  • Voortbouwen aan het monitoringprogramma voor de 11 GMT-elementen en het Mariene ecosysteem als geheel.

Verder wordt begin 2011 een ontwerpbesluit (aanvulling van het NWP) gepubliceerd voor de aanwijzing van windenergiegebieden voor de Hollandse Kust en ten noorden van de Wadden. Voor de zomer van 2011 worden de betreffende gebieden definitief aangewezen.

Hoofdwatersysteem

Meetbare gegevens

De indicator voor goede waterkwaliteit in het hoofdwatersysteem is het aantal geplande maatregelen uit het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) dat daadwerkelijk in realisatie is getreden of is afgerond in het betreffende jaar van planning, in relatie tot de gemaakte kosten ten opzichte van het geplande budget.

Toelichting

Deze indicator is nog in ontwikkeling en kan pas in 2010 ten behoeve van de begroting 2012 bepaald worden, aangezien de maatregelen uit het BPRW gelden voor de periode 2010–2015. De meeting wordt nu aangepast op de KRW-systematiek. Vanaf 2011 zullen de meetgegevens beschikbaar zijn en op bovenstaande wijze worden gepresenteerd. Het bovenstaande voorbeeld bevat fictieve gegevens.

De effectindicator voor goede waterkwaliteit in het hoofdwatersysteem is het behaald percentage chemisch en ecologisch doelbereik in de rijkswateren, in relatie tot gepland doelbereik in 2015 en 2027.

Toelichting

De huidige toestand 2009 is bepaald op basis van meetgegevens van 2008 en eerder, conform de voorgeschreven KRW-systematiek, en zoals gerapporteerd in het BPRW en de SGBP’s. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van fasering en het verlengen van de termijn voor doelbereik. Het doelbereik van 100% in 2015 wordt dus niet nagestreefd. In 2015 zal wel een substantiële verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit behaald moeten worden. Het doelbereik 2015 is een inschatting van de toestand in 2015. Uiteindelijk zal in 2027 het doelbereik wel 100% moeten zijn. Om dat te halen zijn ook na 2015 maatregelen gepland.

De verbetering in het doelbereik in 2015 ten opzichte van 2009 wordt beïnvloed door uitvoering van het maatregelpakket van de stroomgebiedbeheerplannen, inclusief de maatregelen uit het BPRW. Daarnaast zijn ook maatregelen van andere ministeries en overheden (Europese Commissie, provincies, waterschappen en gemeenten), en het beleid van bovenstroomse landen, van invloed op de ecologische toestand van de rijkswateren. De relatie tussen voortgang uitvoering maatregelen en percentage doelbereik wordt verder beïnvloed door:

  • tijd, na het afronden van het pakket van maatregelen kost het enige tijd voordat het ecologisch effect zichtbaar wordt;

  • de daadwerkelijke effectiviteit van maatregelen: aandachtspunten voor sommige onderdelen van de maatlatten en de beoordelingssystematiek.

Regionaal watersysteem

Voor het regionale watersysteem heeft VenW systeemverantwoordelijkheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid streeft VenW kaders en instrumentarium na, waarmee regionale waterbeheerders de afgesproken maatregelen zo goed mogelijk uit kunnen voeren. De indicator voor goede waterkwaliteit in het regionaal watersysteem zijn de kaders en instrumenten, zoals voorgenomen in het NWP, die door het Rijk ter beschikking zijn gesteld aan de regionale waterbeheerder.

De effectindicator voor goede waterkwaliteit in het regionaal watersysteem is het behaald percentage chemisch en ecologisch doelbereik in de regionale wateren, in relatie tot gepland doelbereik in 2015 en 2027.

Toelichting

De huidige toestand is bepaald op basis van meetgegevens van 2008 en eerder, conform de voorgeschreven KRW-systematiek, en zoals gerapporteerd in de SGBP’s. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot fasering, ofwel het verlengen van de termijn voor doelbereik. 100 % doelbereik in 2015 wordt dus niet nagestreefd. In 2015 zal wel een substantiële verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit behaald moeten worden. Het doelbereik 2015 is een inschatting van de toestand in 2015. Uiteindelijk zal in 2027 het doelbereik wel 100% moeten zijn. Om dat te halen worden ook na 2015 kaders en instrumenten door het Rijk beschikbaar gesteld aan de regionale waterbeheerder.

Bij deze effectindicator moet onderscheid gemaakt worden tussen de prestaties van VenW en de toestand van het fysieke watersysteem. VenW heeft namelijk een indirecte verantwoordelijkheid voor de toestand van het regionaal watersysteem. Op basis van centrale gegevens uit het Informatiehuis water kan hierover helder gerapporteerd worden aan de Tweede Kamer.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

De producten van het IF hebben soms betrekking op meerdere doelstellingen van Hoofdstuk XII. In dit geval ligt het zwaartepunt van de uitgaven bij waterkwaliteit, maar een deel van deze uitgaven betreft het onderwerp waterkwantiteitsbeheer.

Overzicht uitgaven waterkwaliteit op het Infrastructuurfonds (x € 1 000 ) *

Art. Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

11.02.05 Basispakket B&O waterbeheer

105 068

95 000

77 213

76 767

76 683

76 693

66 721

11.02.08 Groot variabel onderhoud waterbeheer

12 191

26 253

41 327

15 944

67

67

67

11.03.02 Realisatie Waterbeheer

182 558

283 244

170 217

86 397

88 564

85 992

100 799

11.05.03 Planstudies Waterbeheer

1 609

5 129

1 347

576

0

0

0

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek

Onderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

 

Beleidsdoorlichting

Bestuurlijke Organisatie en Instrumentatie

31.01

2014

2014

  
 

Veiligheid

31.02

2013

2013

  
 

Waterkwantiteit

31.03

2013

2013

  
 

Waterkwaliteit

31.04

2010

2010

  

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie Waterschapswet n.a.v. de Waterschapsverkiezingen

31.01

2008

2009

Kamerstuk 2008–2009, 31 986, nr 1

1

 

Evaluatie van de effectiviteit van de Tijdelijke regeling eenmalige uitkering bestrijding regionale wateroverlast

31.03

2011

2012

  
 

Evaluatie (quickscan) van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) actueel

31.03

2010

2011

  

Overig evaluatieonderzoek

Verkenning naar een andere wettelijke systematiek Waterveiligheid in de 21e eeuw

31.02

2005

2011

Kamerstuk 2006–2007, 27 625, nr. 79

 
 

Verkenning van de veiligheid in Nederland fase 2

31.02

2006

2011

  
 

Proef Grootschalige Verwerking Baggerspecie (GVB)

31.04

2004

2009

Kamerstuk 2009–2010, 27 625, nr. 163

2

 

Initial assessment noordzee voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn mariene milieu (KRM)

31.04

2008

2012

  
 

MKBAmaatregelen en kosten voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn mariene milieu (KRM)

31.04

2012

2015

  
 

Nagaan of de primaire waterkeringen aan de norm voldoen i.h.k.v. 3e toetsing primaire waterkeringen

31.02

2007

2011

  
 

Onderzoek naar de opzet en aansturing van het programmabureau Hoogwaterbeschermingsprogramma

31.02

2008

2009

 

3

 

Onderzoek naar de effectiviteit van de subsidieregeling HWB-programma

31.02

2008

2009

 

3

 

Vijf-jaarlijkse evaluatie van activiteiten in het Schelde estuarium conform verdrag tussen Nederland en Vlaanderen inzake samenwerken beleid en beheer

31.04

2013

2014

Kamerstuk 2006–2007, 30 864, nrs. 1–6

 
 

Procesevaluatie totstandkoming 1e generatie SGBP’s

31.04

2010

2010

  
 

Evaluatie Watertoets conform het NWP

31.01

2011

2011

 

4

Toelichting

  • 1. In december 2007 is de Wet modernisering waterschapsbestel in werking getreden. In november 2008 hebben de eerste waterschapsverkiezingen «nieuwe stijl» plaatsgevonden. Om de effecten van de Wet modernisering waterschapsbestel in beeld te brengen is een viertal evaluaties uitgevoerd. De drie andere evaluaties zien op de waterschapsverkiezingen. Deze evaluaties zijn op 19 juni 2009 naar de Tweede Kamer verzonden.

  • 2. De evaluatie van de Proef Grootschalige Verwerking Baggerspecie is in 2009 afgerond. Het rapport is op 18 mei 2010 naar de Tweede Kamer gezonden. De proef GVB laat zien dat verwerken tot bouwstof ruim tweemaal duurder is dan bergen in Rijksbaggerdepots. Verwerken door de markt is dus – voor zover technisch mogelijk – geen alternatief voor storten van ernstig verontreinigde bagger in depots.

  • 3. De onderzoeken naar de opzet van het programmabureau en de effectiviteit van het HWB-programma zijn samengebracht in één onderzoek. Dit is afgerond. De aanbevelingen zijn gebruikt om te kijken wat en hoe er verbeterd kan worden. Dit is op 2 juli 2010 gecommuniceerd aan de Tweede Kamer in een brief waarin ook over de voortgang van het HWBP zal worden gecommuniceerd. Kamerstuk is echter nog niet bekend.

  • 4. Dit betreft een nieuwe evaluatie. Het doel van de Watertoets is water een expliciet en transparant onderdeel van (integrale) ruimtelijke planvorming te laten zijn. Deze evaluatie heeft samenhang met de evaluatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) actueel.

32 Het bereiken van optimale veiligheid in of als gevolg van mobiliteit

Algemene doelstelling

De veiligheid van personen op de weg en op het spoor, alsmede de sociale veiligheid in het openbaar vervoer (OV), permanent verbeteren.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om risico’s voor verkeersdeelnemers te verminderen zodat het aantal verkeersslachtoffers op de weg en het aantal slachtoffers op het spoor permanent daalt en om de sociale veiligheid in het openbaar vervoer te verbeteren.

Verantwoordelijkheid

De minister is samen met provincies, gemeenten en waterschappen verantwoordelijk voor de uitvoering van het verkeersveiligheidsbeleid. Dit betekent betrokkenheid bij (EU-) wetgeving, vaststellen van nationale kaders voor de verkeersveiligheid en het vaststellen van de nationale doelstelling in goed overleg met decentrale overheden.

Ten aanzien van de veiligheid op het spoor is de systeemverantwoordelijkheid vastgelegd door middel van de concessies en de Kadernota «Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met spoor». De minister is verantwoordelijk voor de veiligheidskaders die gelden voor het railvervoer en de railinfrastructuur. Binnen de kaders en de randvoorwaarden van de rijksoverheid ligt de verantwoordelijkheid voor een veilige dagelijkse uitvoering van het railvervoer bij de betrokken bedrijven zelf.

Ten aanzien van de sociale veiligheid in het OV heeft VenW een coördinerende en stimulerende functie. Uitvoering vindt plaats door decentrale overheden en OV-bedrijven voor het stads- en streekvervoer en voor het hoofdrailnet via de concessies. Dit wordt gemonitord.

Daarnaast houdt de minister toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Dit toezicht bestaat uit toelating/continuering, inspectie/handhaving en kennis, advies en berichtgeving.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling is afhankelijk van:

  • de mate waarin in de periode tot en met 2011 de toename van het absolute aantal slachtoffers, veroorzaakt door toename van de mobiliteit, teniet wordt gedaan door autonome verbeteringen, met name: voertuigen worden veiliger en verkeersdeelnemers leren beter met verkeer om te gaan;

  • de koers zoals aangegeven in het Strategisch plan verkeersveiligheid 2008–2020 (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 398, nr. 120) wordt voortgezet;

  • de verschillende decentrale overheden hun bijdrage leveren aan de afgesproken doelstelling;

  • de inspanningen van de transportsector en spoorsector de eigen verantwoordelijkheid op te pakken en daar invulling aan te geven;

  • in EU-verband een forse stap wordt gezet op het gebied van voertuigtechnologie.

Effecten van beleid

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • er maximaal 500 verkeersdoden en 12 250 verkeersgewonden zijn in 2020;

  • de veiligheid van het railvervoer in 2011 voldoet aan de doelen (risiconormen) die gesteld zijn in de Derde Kadernota «Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met spoor»;

  • reizigers en personeel zich veilig voelen in het stads- en streekvervoer en in de trein.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

32. Optimale Veiligheid

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

56 339

56 575

56 813

58 157

52 498

52 440

52 440

Uitgaven

55 771

57 177

57 245

58 573

52 498

52 440

52 440

32.01 Aantal verkeersslachtoffers op de weg verminderen

48 769

48 585

49 211

51 168

45 207

45 161

45 161

32.01.01 Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

1 621

1 610

1 814

1 816

1 814

1 814

1 814

32.01.02 Vereisten aan voertuig en technologie

4 493

4 700

4 349

4 699

4 699

4 699

4 699

32.01.03 Gedragsbeinvloeding

23 657

21 388

21 216

21 589

21 317

21 321

21 321

32.01.04 Aanpassingen aan weginfrastructuur

0

0

     

32.01.05 Inspectie Verkeer en Waterstaat

18 998

20 887

21 832

23 064

17 377

17 327

17 327

32.02 Aantal verkeersslachtoffers op het spoor verminderen

6 803

8 501

7 944

7 315

7 201

7 189

7 189

32.02.01 Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

317

357

316

167

167

167

167

32.02.02 Kadernota Railveiligheid «Veiligheid op de rails'

249

206

206

153

153

153

153

32.02.03 Inspectie Verkeer en Waterstaat

6 237

7 938

7 422

6 995

6 881

6 869

6 869

32.03 Sociale veiligheid OV verbeteren

199

91

90

90

90

90

90

32.03.01 Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

107

25

24

24

24

24

24

32.03.02 Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV

92

66

66

66

66

66

66

Van de totale uitgaven:

       

Apparaatsuitgaven

2 992

2 505

2 447

2 245

2 246

2 245

2 245

Agentschapsbijdrage

26 088

29 661

27 646

25 951

25 298

25 236

25 236

Restant

26 691

25 011

27 152

30 377

24 954

24 959

24 959

32.09 Ontvangsten

1 318

4 342

4 642

4 642

4 642

4 642

4 642

Budgetflexibiliteit

32.01 Aantal verkeersslachtoffers weg

  

juridisch verplicht

20 919

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

5 500

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

652

 

32.02 Aantal verkeersslachtoffers spoor

juridisch verplicht

57

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk verplicht

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig gebonden

  

32.03 Sociale veiligheid OV verbeteren

juridisch verplicht

8

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk verplicht

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig gebonden

16

 

32.01 Aantal verkeersslachtoffers weg verminderen

De juridisch verplichte en bestuurlijk gebonden uitgaven hebben betrekking op het uitvoeren van verschillende verkeerscampagnes en de bijdragen aan de diverse verkeersveiligheidsorganisaties. De bestuurlijk verplichte uitgaven hebben betrekking op het uitvoeren van verschillende verkeerscampagnes en de bijdragen aan de diverse verkeersveiligheidsorganisaties.

32.02 Aantal verkeersslachtoffers op het spoor verminderen

32.03 Sociale veiligheid OV verbeteren

De beleidsmatig gebonden middelen worden ingezet voor onderzoek.

32.01 Aantal verkeersslachtoffers op de weg verminderen

Motivering

Het maatschappelijk leed als gevolg van verkeersongevallen is groot. Daarnaast zijn de maatschappelijke kosten (medische kosten, productieverlies, materiële kosten en afhandelingskosten) die daarmee gemoeid zijn hoog.

Daarom streeft VenW naar een vermindering van het aantal verkeersdoden tot 500 en verkeersgewonden tot 12 250 in 2020.

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

Producten

Algemene beleidsontwikkeling en -ondersteuning die productoverstijgend is, op het gebied van veiligheid op de weg:

  • opstellen en doen uitvoeren van een jaarlijks onderzoeksprogramma;

  • kennisdeling ten aanzien van maatregelen met decentrale overheden (KpVV, KpVV | Welkom bij KpVV);

  • zorgen voor internationale afstemming van verkeersveiligheids-wetgeving en beleid;

  • invulling geven aan de regiefunctie op het gebied van verkeersveiligheid; op basis van de Nota Mobiliteit en het strategisch plan verkeersveiligheid wordt samengewerkt aan het gezamenlijk met decentrale overheden behalen van de nationale verkeersveiligheidsdoelstelling;

  • toezicht houden op een aantal uitvoerende organisaties RDW, Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR-Home), Innovam (Innovam | innovatie – inspiratie – innovam));

  • uitvoering geven aan het in 2010 op te stellen Actieprogramma Verkeersveiligheid 2011–2012;

  • monitoren van voortgang strategisch plan en toetsen actualiteit strategisch plan.

Vereisten aan voertuig en technologie

Verbeteringen aan de wegvoertuigen richten zich op het voorkomen van ongevallen (actieve veiligheid) en het verminderen van de ernst van het ongeval (passieve veiligheid). Ook de veiligheid voor de aangereden partij (botscompatibiliteit en fiets- en voetgangerveiligheid) hoort daarbij.

  • stimuleren van ontwikkeling van veiligere voertuigen door,

    • a. actief participeren in het EU-wetgevingsproces omtrent voertuigen;

    • b. deelnemen in (Europese) overleggen over de ontwikkelingen in de voertuigindustrie (European Road Transport Research Advisory Council (ERTRAC), eSafety (eSafety : homepage | Europa – Information Society);

  • stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen middels deelname aan Euro-NCAP (Euro NCAP – For safer cars | HOME);

Gedragsbeïnvloeding

Een reductie van het aantal verkeersslachtoffers ten gevolge van ongevallen met betrokkenheid van een vracht- of bestelauto. Vanwege het specifieke karakter van vracht- en bestelverkeer zijn daarvoor specifieke maatregelen nodig.

  • uitvoeren van de specifieke maatregelen gericht op het goederenvervoer over de weg zoals opgenomen in het Strategisch plan verkeersveiligheid 2008–2020 (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 398, nr. 120). Dit wordt concreet gemaakt in het 2-jaarlijkse actieprogramma (http://www.verkeerenwaterstaat.nl/Images/20092769 bijlage 1_tcm195–244775.pdf); in 2010 wordt aan de versie voor 2011–2012 gewerkt;

  • uitvoeren van maatregelen gericht op verminderen van het aantal dodehoek ongevallen op basis van uitkomsten van het onderzoek naar de effectiviteit van verschillende typen dodehoek maatregelen;

  • uitvoeren actieprogramma met de bedoeling het beïnvloeden van het gedrag van chauffeurs en aanpak vermoeidheid;

  • bevorderen van een veiligheidscultuur in transportbedrijven.

Het actieplan «Verbetering verkeersveiligheid motorrijders» zal in de zomer van 2010 aan de Kamer worden aangeboden. Samen met belangenorganisaties voor motorrijders, brancheorganisaties, verkeersveiligheidsgroeperingen en overheden kan vervolgens worden bekeken welke maatregelen in 2011 kunnen worden genomen.

  • actief participeren in het EU-wetgevingstraject omtrent rijbewijzen, voorbereidingen implementatie derde Rijbewijsrichtlijn, die onder andere tot doel heeft verdere Europese uniformering;

  • uitvoering Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid waaronder in 2011 voorlichting aan vrachtwagenchauffeurs en fietsers door middel van publiekscampagnes met als doel reductie van het aantal dodehoekongevallen;

  • verbeteren positie kwetsbare verkeersdeelnemers door:

    • onder meer onderzoek naar botsvriendelijke autofronten,

    • samenwerking met ouderenbonden en andere maatschappelijke organisaties,

    • uitvoering te geven aan meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel (Blijf Veilig Mobiel – Nieuws – Minister Eurlings wil focus op veiligheid oudere fietser);

  • verstrekken van subsidies aan:

    • maatschappelijke organisaties (Veilig Verkeer Nederland (Veilig Verkeer Nederland), ANBO, Fietsersbond, Team Alert (TeamAlert.NL | Home) en wetenschappelijk onderzoek (SWOV, SWOV – Actueel);

    • World Health Organization (WHO | World Health Organization) en de Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO – Kennis voor zaken);

    • RDW voor het nieuw rijbewijsdocument,;

    • CBR (CBR-Home) t.b.v. onderzoeken geschiktheid;

  • voorlichting over de gevaren van deelname aan het verkeer bij gebruik van bepaalde medicijnen;

  • aanpak alcohol- en drugsbeleid in 2011 door de invoering alcoholslot en wijziging Wegenverkeerswet ten behoeve van invoeren drugstester;

  • evaluatie bromfietspraktijkexamen;

  • inwerkingtreding van de instellingswet CBR in 2011;

  • continue internationale gegevensuitwisseling: beboeten van door buitenlanders begane verkeersovertredingen;

  • verdere verbetering nationale databank voor ongevalsgegevens, door gebruik van meerdere gegevensbronnen naast de politieregistratie en alternatieve analysemethoden.

Aanpassingen aan weginfrastructuur

VenW is verantwoordelijk voor een veilig hoofdwegennet; het onderliggend wegennet is in beheer bij provincies, gemeenten en waterschappen. VenW werkt aan een veilig hoofdwegennet door het aanleggen van veilige nieuwe wegen, het veilig maken en houden van bestaande wegen via beheer en onderhoud en het aanpakken van specifieke knelpunten.

  • Afronding van het programma van kleine kosten effectieve infrastructurele maatregelen om knelpunten op de rijks-N-wegen (niet autosnelwegen) op te lossen.

  • N-wegen worden voorzien van nieuwe belijning, de zogenaamde essentiële herkenbaarheidskenmerken. De nieuwe belijning wordt meegenomen in de onderhoudsprocedures; dit loopt ca. 10 jaar.

  • De Europese Richtlijn betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur voor (een deel van) de rijkswegen wordt geïmplementeerd.

De uitgaven voor ombouw, uitbouw en beheer en onderhoud (BenO) worden geraamd op het Infrastructuurfonds (IF).

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De Inspectie houdt toezicht op het bus, goederen en taxivervoer over de weg met vergunningverlening en het bewaken van de naleving van wet- en regelgeving (handhaving).

De manier waarop toezicht wordt gehouden komt voort uit de wet- en regelgeving en risicoanalyse. De risico’s bij het wegvervoer zijn:

  • gevaarlijk rijgedrag chauffeur;

  • vermoeidheid chauffeur;

  • gevaarlijk rijgedrag medeweggebruiker;

  • technisch falen;

  • medeweggebruiker in dode hoek;

  • niet opvolgen veiligheidsprocedures;

  • verkeerde en overbelading, stuwage, afvallende lading;

  • gevaarlijke stoffen; loss of containment;

  • gedrag passagiers.

De belangrijkste thema’s voor de Inspectie op het gebied van goederenvervoer over de weg zijn:

  • vermoeidheid van de chauffeur (dit speelt bij 10–15% van de ongevallen een rol);

  • overbelading (schade aan het wegdek, meer filevorming en verstoring internationale concurrentieverhoudingen).

Naast de noodzakelijke objectinspecties verschuift het toezicht geleidelijk naar systeemtoezicht en handhavingsconvenanten.

Bij systeemtoezicht worden bedrijven die een eigen systeem hebben om de veiligheid en de naleving te borgen doorgelicht; dit wordt aangevuld met realitychecks (fysieke inspecties).

Bij handhavingsconvenanten worden afspraken gemaakt over veiligheidsmanagementsystemen, waarbij grote, correct nalevende bedrijven minder toezichtslast krijgen.

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel vereisten aan voertuigtechnologie, gedragsbeïnvloeding en aanpassingen aan weginfra, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Vereisten aan voertuigtechnologie

Gedragsbeïnvloeding

Aanpassingen aan weginfra

Het beleid op het gebied van deze drie producten draagt bij aan het streven naar een vermindering van het aantal verkeersdoden tot 500 en verkeersgewonden tot 12 250 in 2020.

Indicator: ontwikkeling aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden
 

Basiswaarde 2002

2008

2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2020

Aantal verkeersdoden

1 066

750

720

750

725 1

500

Aantal ziekenhuisgewonden

18 420

 

pm 2

17 000

 

12 250

Bron: RWS/DVS, 2010

Voor het bepalen van het aantal ziekenhuisgewonden is ten opzichte van het basisjaar een nieuwe berekeningsmethode ontwikkeld (zie Tweede Kamer, Vergaderjaar 2006–2007, 29 398, nr. 48). Dit levert andere waarden dan volgens de oude definitie. De doelstelling voor 2010 en 2020 moet op deze nieuwe definitie worden aangepast.

1

De streefwaarde voor 2011 is berekend door lineaire interpolatie tussen het basisjaar 2002 (1066) en de doelstelling voor 2020.

2

Deze gegevens zijn niet op tijd beschikbaar voor vermelding in deze begroting, zoals gemeld aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 398, nr. 151).

Toelichting

Deze indicator geeft informatie over de ontwikkeling van het aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden. Het streven is dat er in 2020 maximaal 500 verkeersdoden en 12 250 ziekenhuisgewonden vallen.

De streefwaarden voor 2020 zijn onder de aanname van invoering van Anders Betalen voor Mobiliteit volgens het volledige scenario Nouwen. De streefwaarde voor het maximale aantal verkeersdoden in 2020 is in overleg in 2008 met de decentrale overheden aangescherpt tot 500. Dit aan de hand van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (Kamerstuk 2007–2008, 29 398, nr. 120 herdruk en het bijbehorende Actieprogramma. Dit wordt concreet gemaakt in het 2-jaarlijkse actieprogramma, dat tot stand komt tezamen met de decentrale overheden (http://www.verkeerenwaterstaat.nl/Images/20092769 bijlage 1_tcm195–244775.pdf). In 2010 wordt gewerkt aan de versie voor 2011–2012.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Indicatoren toezicht

Toezicht taxivervoer

2010

2011

2012

weginspecties

6 000

6 000

6 000

bedrijfsinspecties

400

420

450

systeemtoezicht

15

25

35

convenanten

8

8

8

acties

4

4

4

Toezicht busvervoer

2010

2011

2012

weginspecties

1 700

1 700

1 700

bedrijfsinspecties

265

210

170

systeemtoezicht

15

25

35

convenanten

2

4

6

Toezicht goederenvervoer

2010

2011

2012

weginspecties

16 000

16 000

16 000

bedrijfsinspecties

700

690

680

systeemtoezicht

250

250

250

convenanten

10

20

40

thema acties

2

2

2

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat

Kengetallen naleving busvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

Aantal busvervoerders

987

977

879

894

862

Aantal ingetrokken vergunningen Collectief vervoer

0

0

0

0

1

Aantal overtredingen

586

383

459

755

795

Aantal staandehoudingen besloten en ongeregeld vervoer

1 095

1 165

1 988

2 499

2 138

Overtredingspercentage besloten en ongeregeld vervoer

19%

20%

19,9%

26,6%

23,4%

Aantal staandehoudingen internationale lijndiensten

169

150

154

144

286

Overtredingspercentage internationale lijndiensten

22%

14%

14,9%

26,3%

20%

Aantal staandehoudingen pendelvervoer

526

513

288

360

163

Overtredingspercentage pendelvervoer

33%

10%

13,8%

14,1%

18%

Aantal bedrijfsinspecties

222

480

480

480

323

Kengetallen naleving goederenvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

Overtredingspercentage algemeen

19,0%

21,1%

24,3%

28,9%

25,5%

Overtredingspercentage bedrijfsonderzoeken

63,9%

63,6%

39,2%

51,8%

24,5%

Aantal transportinspecties gevaarlijke stoffen

1 502

1 695

3 987

3 537

2 634

Overtredingspercentage gevaarlijke stoffen

26,8%

31,0%

21,5%

19,1%

19,3%

Overtredingspercentage overbelading

40,7%

41,8%

53,4%

42,9%

38,1%

Kengetallen naleving goederenvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

Aantal bedrijfsinspecties

532

379

714

371

1 806

Aantal transportinspecties

22 347

24 013

19 245

19 546

15 990

Aantal gewogen voertuigen

588

771

614

2 095

2 574

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat

Toelichting

Inspectieprogramma vergunningverlening en handhaving

Het samenstel van wet- en regelgeving en risicoanalyse bepalen de inzet van de inspectie. Op basis hiervan wordt een interventiestrategie bepaald (op welke wijze wordt toezicht gehouden). Dit leidt tot het hierboven getoonde (meerjaren) programma. Met dit programma wordt de wet- en regelgeving zo goed mogelijk nageleefd en worden de risico’s zoveel als mogelijk beperkt. Bij één inspectie worden altijd verscheidene aspecten van wet en regelgeving gecontroleerd en komen ook meerdere risico’s in beeld.

Naast de noodzakelijke fysieke weginspecties verschuift het toezicht bij het busvervoer en het goederenvervoer meer en meer naar systeemtoezicht en convenanten. Bij het taxivervoer blijven bedrijfsinspecties noodzakelijk, hetgeen tot uiting komt in de toename in 2011 en 2012.

Kengetallen naleving vervoer over de weg

De gepresenteerde reeksen geven een beeld van de inspectieactiviteiten en de nalevingsresultaten tot en met 2009. Op basis van ervaringen van de afgelopen jaren wordt voor de komende jaren bij het wegvervoer gestreefd naar een algemeen nalevingspercentage van ca. 70%. In het G4 convenant is specifiek een naleving van 95% voor de basiskwaliteit en 80% voor rij- en rusttijden vastgelegd.

De veiligheidsnormen en de normen voor naleving van wet- en regelgeving zijn nog in ontwikkeling. In de begroting 2012 worden concrete indicatoren over veiligheid en naleving opgenomen.

Verwijzing Brede Doeluitkering (BDU)

Extracomptabele verwijzingen

Voor het verwezenlijken van deze doelstelling wordt een bijdrage verstrekt middels de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (zie artikel 39.02).

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

De veiligheidscomponent is geïntegreerd in de reguliere aanleg- en beheer en onderhoudbudgetten.

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Art 12 Hoofdwegennet

2 908 606

2 991 367

3 032 303

2 891 910

3 065 098

3 750 751

2 423 745

32.02 Aantal verkeersslachtoffers op het spoor verminderen

Motivering

De veiligheid van het railvervoer staat op een hoog niveau. Het handhaven van dit veiligheidsniveau en waar mogelijk en haalbaar verbetering tot stand brengen vraagt continue aandacht van alle betrokken partijen. De gezamenlijk afgesproken doelen voor 2011 staan verwoord in de Derde Kadernota «Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met spoor».

De verantwoordelijkheden van spoorondernemingen en de spoorbeheerder zijn in wet- en regelgeving geborgd. De verankering van veiligheid binnen deze organisaties wordt getoetst door Inspectie VenW. In toenemende mate worden in internationaal verband afspraken gemaakt op het gebied van veiligheid. Bijvoorbeeld over algemene doelen en indicatoren of over specifieke voorschriften (TSI’s). Daar waar relevant wordt dit geïmplementeerd in wet- en regelgeving.

Naast de hiervoor genoemde wet- en regelgeving is van belang dat betrokken partijen een eigen verantwoordelijkheid hebben en nemen. De spoorsector neemt deze ten aanzien van het bereiken van de doelen uit de derde Kadernota Railveiligheid. In het beheerplan van ProRail en de jaarplannen van de vervoerders wordt daarover verantwoording afgelegd. De Inspectie VenW monitort en toetst de resultaten.

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

Producten

Railveiligheid

  • Implementatie van vastgestelde EU-richtlijnen in wet- en regelgeving (o.a. Machinistenrichtlijn). Op het gebied van tunnelveiligheid is TSI SRT (Technical Specification for Interoperability Safety in Railway Tunnels) vastgesteld (21 december 2007) en wordt bezien hoe deze veiligheidseisen op de meest effectieve wijze kunnen worden vastgelegd in wet- en regelgeving en/of brancherichtlijnen.

  • Waar dat kan wordt voor de realisatie van de doelstellingen uit de Derde Kadernota Railveiligheid in het kader van het Vervoerplan van NS en het Beheerplan van ProRail afspraken gemaakt. Zo worden conform toezegging aan de Tweede Kamer (AO 10 september 2009) mogelijke additionele maatregelen ter vermindering van het aantal zelfmoordpogingen op het spoor in beeld gebracht (Kamerstuk 29 893, nr. 89).

  • Uitbrengen van een tweetal voortgangsrapportages rondom de problematiek van Stop Tonend Sein (STS) passages door IVW en de spoor sector.

  • Uitvoering van een eventuele herprioritering in het programma om risicovolle seinen te voorzien van ATB-Vv (Kamerstuk 29 893, nr. 94).

  • Conform toezegging aan de Tweede Kamer (AO 9 februari 2010) is een maatschappelijke kosten/baten-analyse uitgebracht over de landelijke implementatie van ERTMS (Kamerstuk 29 893, nr. 99). In 2011 zal de implementatie op Amsterdam–Utrecht naar verwachting opgepakt worden. (ERTMS – The Official Website).

  • Jaarlijks uitbrengen van de trendanalyse over het afgelopen jaar: Trends in de veiligheid van het spoorwegsysteem in Nederland.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De Inspectie houdt toezicht op de Nederlandse Spoorwegen en overige personen- en goederenvervoerders, machinisten en overig personeel, railvoertuigen, reizigers en goederen. De Inspectie houdt toezicht door vergunningverlening en het bewaken van de naleving van wet- en regelgeving (handhaving).

Bij het railvervoer zijn de belangrijkste risico’s:

  • passeren stoptonend (rood) sein;

  • het niet voldoen aan veiligheidsspecificaties van infrastructuur en materieel;

  • het niet naleven van het Normenkader Veilig Werken door de baanwerkers;

  • reizigersoverpad;

  • reiziger valt/raakt beklemd;

  • overwegbeveiliging faalt;

  • trein rijdt te snel;

  • onveilig falen beveiliging.

De belangrijke thema’s bij het toezicht rail voor de inspectie:

  • passeren stoptonend (rood) sein;

  • het niet voldoen aan veiligheidsspecificaties van infrastructuur en materieel;

  • het niet naleven van het Normenkader Veilig Werken door de baanwerkers.

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij product Railveiligheid weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten hierop zijn gericht, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Indicatoren Vergunningverlening railvervoer
 

2010

2011

2012

aantal vergunningen

280

280

280

Toezicht railvervoer

   

systeeminspecties

60

60

60

objectinspecties

1 840

1 840

1 840

ongevallenonderzoek

1 000

700

500

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat

Veiligheidsnormen Rail risicogroep
 

norm

reizigers

 

doden

1.5 per 10 miljard reizigerskilometers

gewonden

51

  

personeel

 

baanwerkers

1 per 10 000 fte

rangeerders

1 per 10 000 fte

machinisten

nader te bezien

(hoofd)conducteurs

nader te bezien

overweggebruikers

24

  

overige

 

ongevoegden

permanent verbeteren

spooroverstekers

permanent verbeteren

suïcide

permanent verbeteren

omgeving

continueren 0 doden

Toelichting

Inspectieprogramma vergunningverlening en handhaving

Het samenstel van wet- en regelgeving en risicoanalyse bepalen de inzet van de inspectie. Op basis hiervan wordt een interventiestrategie bepaald (op welke wijze wordt toezicht gehouden). Dit leidt tot het hierboven getoonde (meerjaren) programma. Met dit programma wordt de wet- en regelgeving zo goed mogelijk nageleefd en worden de risico’s zoveel als mogelijk beperkt. Bij één inspectie worden altijd verscheidene aspecten van wet en regelgeving gecontroleerd en komen ook meerdere risico’s in beeld.

De risico’s en de veiligheidsnormen vormen de basis voor de risicoselectie waarop de Inspectie haar inspecties en audits inricht. Door de geringe omvang van het aantal bedrijven vinden overal inspecties plaats. Bij het railvervoer is doelgroepenonderscheid wel een bepalende factor.

Veiligheidsnormen

In de tweede tabel is een overzicht gegeven van de veiligheidsnormen inzake reizigers, personeel en overige personen. In de komende jaren worden de streefcijfers nader uitgewerkt.

Railveiligheid

Spoorveiligheid

2008

2009

2010

Streefwaarde

Indicator: National Reference Value (NRV)

Reizigers

11,7

Pm

pm

permanente verbetering

Personeel (w.o. baanwerkers, rangeerders)

6,7

pm

pm

permanente verbetering

Overweggebruikers

128

pm

pm

permanente verbetering

Onbevoegden op het spoor

28,2

pm

pm

permanente verbetering

Bron: derde Kadernota Railveiligheid

Toelichting

De tabellen geven op hoofdlijnen inzicht in de doelen en de trends. In de eerste tabel (indicatoren dodelijke slachtoffers en indicator gewonden) zijn de normen voor 2010 uit de Tweede Kadernota «Veiligheid op de rails» (Kamerstuknummer II, 2004–2005, 29 893, nrs. 1 en 2) opgenomen. De streefwaarden in de tweede tabel hebben betrekking op de periode vanaf 2010 en zijn gebaseerd op de Derde Kadernota «Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met spoor». In Europees verband wordt gewerkt met zogenaamde voortschrijdende gemiddelden, de zogeheten national reference values (NRV). Deze systematiek wordt door alle Europese landen gehanteerd. De NRV indicator meet het aantal dodelijke slachtoffers en het gewogen gemiddelde van het aantal zwaargewonden, gerelateerd aan het aantal treinkilometers. De in de tabel gepresenteerde NRV-cijfers zijn op dit moment nog indicatief. In de Trendanalyse 2009 wordt de systematiek en berekening nader toegelicht.

De tabellen geven inzicht in de doelen en de trends. Het algemene beeld is dat de veiligheid op het spoor zich op een hoog niveau bevindt en zich positief ontwikkelt.

Verwijzing Infrastructuurfonds

Extracomptabele verwijzingen

Het AKI-programma op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds wordt ingezet voor de verbetering van de beveiliging van overwegen.

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Art. 13 Automatische Knipperlicht Installatie

2 077 325

2 656 358

2 435 678

2 231 194

2 304 708

2 388 046

2 549 266

32.03 Sociale veiligheid openbaar vervoer verbeteren

Motivering

Sociale veiligheid is onderdeel van het kabinetsbeleid om de veiligheid in de samenleving te verbeteren. Het is zowel voor reizigers als personeel belangrijk, alsook voor de beeldvorming over het openbaar vervoer. Gestreefd wordt naar een verbetering van het veiligheidsgevoel en naar een vermindering van het aantal incidenten in en rond het openbaar vervoer.

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

Producten

Algemene beleidsontwikkeling en -ondersteuning die productoverstijgend is, op het gebied van sociale veiligheid.

Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV (SVOV)

VenW heeft een regie- en stimuleringsfunctie voor de sociale veiligheid in het OV. Voor het hoofdspoorvervoer maakt VenW jaarlijks afspraken over sociale veiligheid in de vervoerconcessie van NS en de beheerconcessie van ProRail. Voor het stads- en streekvervoer zijn de decentrale OV-autoriteiten primair verantwoordelijk. VenW draagt samen met BZK bij aan de OV-contactfunctionaris bij de politie en participeert in de Taskforce veiliger OV (Sociale veiligheid – Ministerie van Verkeer en Waterstaat), die is opgezet om de veiligheid van de reiziger en het personeel in het OV een extra impuls te geven. Dit pakket betreft 16 maatregelen die deels pilots bij vervoersbedrijven in samenwerking met regionale overheden, aanpassingen in CAO of regelgeving betreffen. Concreet betekent dit dat er een verbetering in de wederzijdse informatieuitwisseling tussen OV-bedrijven en politie tot stand wordt gebracht. Hiervoor wordt aan de benodigde infrastructuur gewerkt. Daarnaast wordt er gewerkt aan een landelijke aanpak ten behoeve van coördinatie tussen politiekorpsen met betrekking tot OV-geweld en agressie.

VenW zorgt voor monitoring en de kennisfunctie.

In 2011 wordt verder uitvoering gegeven aan het vervolg Aanvalsplan SVOV (Kamerstukken II, 2007–2008, 28 642, nr. 22), dat in 2007 samen met BZK en Justitie is opgezet.

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij product Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten hierop zijn gericht, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV

De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van maatregelen voor sociale veiligheid ligt bij de decentrale overheden die de concessies verlenen aan de vervoerders. De concessieverleners maken afspraken met de concessiehouder over de sociale veiligheid. Voor het stads- en streekvervoer is op basis van de Nota Mobiliteit afgesproken dat de decentrale overheden een streefcijfer voor de veiligheid van de reiziger tijdens de rit van 7,5 hanteren.

Decentrale overheden verantwoorden naar provinciale staten en algemene besturen van stadsregio’s hoe zij de middelen hiervoor inzetten en welke prestatie-indicatoren zij hanteren.

Er zijn geen streefcijfers voor personeel, omdat VenW niet treedt in de relatie werkgever-werknemer.

Kengetallen Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer (1)
 

2005

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde

Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer

      

– Reizigers

7,6

7,8

7,8

7,9

7,9

7,5

– Personeel (2)

6,5

6,3

nb

6,3

nb

 

Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in %

      

– Reizigers (3)

25

25

23

23

24

 

– Personeel (4)

56

65

nb

69

nb

 

Bron 2009: KpVV – Reizigersmonitor, 2010

Toelichting

  • (1) Alle gegevens in de tabel hebben betrekking op het stads– en streekvervoer.

  • (2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het voertuig.

  • (3) Dit is het ongewogen gemiddelde van de bus–, tram–, metro– en regionale trein reizigers, die ooggetuige en/of slachtoffer zijn geweest van één of meerdere incidenten. Percentage per modaliteit is in 2009: bus 20%, tram 29%, metro 27% en regionale trein 19%.

  • (4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident.

Dit betreft de gegevens voor sociale veiligheid reizigers.

Voor personeel in stads- en streekvervoer geldt dat, doordat vervoerders tweejaarlijks meten en er geen landelijk brede meting plaatsvindt, er geen nieuwe landelijke cijfers voor het personeel zijn.

Kengetal

2005

2006

2007

2008

2009

Sociale veiligheid NS

     

Klantoordeel veiligheid reizigers (1)

71

74

76

78

78

Reizigers die slchtoffer/ooggetuige zijn geweest van tenminste één incident

29

29

28

26

24

Percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid overdag in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt

89

88

91

niet gemeten (2)

91

Percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid 's avonds in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt

45

55

63

niet gemeten (2)

60

Percentage NSR-medewerkers dat één of meerdere incidenten heeft meegemaakt

23

21

19

20

20

Bron: NS

Toelichting:

  • (1) In het Vervoerplan van NS wordt voor sociale veiligheid, net als voor diverse andere zorggebieden, het klantoordeel gebruikt. Het klantoordeel veiligheid geeft een percentage en niet een cijfer. Het klantoordeel is het gewogen gemiddelde van de klantoordelen overdag en ’s avonds in de trein en overdag en ’s avonds op stations.

  • (2) Wordt niet jaarlijks door NS gemeten. NS houdt gemiddeld een keer per twee jaar een enquête onder medewerkers. Sociale veiligheid is een van de onderwerpen die aan bod komen

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Onderzoek onderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Aantal verkeersslachtoffers op de weg verminderen

32.01

2012

2012

 
 

Sociale veiligheid OV

32.03

2014

2014

 

Effectenonderzoek ex post

Meerjarenvoorlichtingscampagne verkeersveiligheid

32.01

M.i.v. «Thuiskomen in 2009–2010» tweejaarlijks.

Eind 2011

Thuiskomen in 2008. Overzicht monitoringsresultaten verkeersveiligheids-campagnes 2003–2008. December 2009. www.rijkswaterstaat.nl

 

APK frequentie

32.01

2011

 

www.apk.nl

 

APK (art. 71 t/m 91 WVW 1994) Modernisering APK

32.01

Modernisering APK van start 1-5-2009.

2009

RDW. TK 2008–2009, XII 31 00, nr. 54 (Zie ook Jaarverslag 2009).

 

Kentekening brom- en snorfietsen

32.01

febr. 2010

jul-10

Het onderzoek heeft vertraging opgelopen door samenhang met de al geconstateerde toename van diefstal van brom- en snorfietsen.

Overig evaluatieonderzoek

Klantenbarometer CVOV; Personeelsmonitor SVOV; Incidentenregistratiemethode SV en OV bedrijven

32.03

jaarlijkse monitoring

 

KC SV&M – Home

http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_content/kennisbank/Reizigersmonitor 2008 eBook.pdf

http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_content/kennisbank/Personeelsmonitor totaal 2008 eBook.pdf

 

Spoorveiligheid personen

32.02

jaarlijkse monitoring

 

http://www.ivw.nl/Images/Trendanalyse 2008_tcm247–248294.pdf

 

Evaluatie bromfietspraktijkexamen, bestaande uit 2 delen:

32.01

   
 

a. evaluatie uitvoering bromfietspraktijkexamen

 

juni 2010

maart 2011

 
 

b. evaluatie effecten bromfietspraktijkexamen

 

juni 2011

maart 2013

 

De in de begroting 2010 op artikel 32.02 opgenomen evaluatie Aantal verkeersslachtoffers op het spoor verminderen (cf. uitgangspunten Tweede Kadernota Railveiligheid) is geschrapt omdat dit is verwerkt in de Evaluatie Tweede Kadernota Railveiligheid (Kamerstuk 2009–2010, 29 893, nr. 106); zie ook Veiligheid van het railvervoer; Brief regering; Derde Kadernota Railveiligheid.

33 Veiligheid gericht op de beheersing van veiligheidsrisico's

Algemene doelstelling

Het verkleinen van veiligheidsrisico’s van vervoer van personen en goederen over de weg, het spoor, het water en door de lucht.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om de kans op letsel bij personen en schade aan goederen, infrastructuur en milieu als gevolg van ongevallen door goederenvervoer en luchtvaart te beperken, stelt VenW kaders voor de verbetering van de veiligheid en beveiliging door het voeren van beleid en het stellen van regels ter beheersing van veiligheidsrisico's. VenW houdt toezicht op de naleving van de regels. VenW helpt en motiveert betrokken partijen hun verantwoordelijkheid voor veiligheid en beveiliging te nemen en hierin samen te werken.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • Het stellen van voorwaarden via beleid, wet- en regelgeving aan de veiligheid van het goederenvervoer- en luchtvaartsysteem.

  • Het houden van toezicht en het uitvoeren van inspecties op het nalevingsgedrag.

  • Het bijdragen aan en implementeren van internationale afspraken op het gebied van veiligheid en beveiliging.

  • Het leveren van een bijdrage aan de maatschappelijke aandacht voor streven naar het permanent verbeteren van de veiligheid en beveiliging.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van de betrokkenheid van en samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven, de internationale ontwikkelingen en de verhouding met andere ruimtelijke behoeften en ontwikkelingen in Nederland.

Effecten van beleid

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • de Nederlandse luchtvaart en het goederenvervoer aan de internationale eisen voldoen, waardoor Nederland onderdeel is en kan blijven van het internationale transportsysteem;

  • het aantal ongevallen vermindert en er minder slachtoffers, schade en de daarmee gepaard gaande externe effecten zijn;

  • het lucht- en goederenvervoer veilig en vlot plaatsvindt;

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen onder veiliger omstandigheden kan plaatsvinden;

  • de binnenvaartsector zelf zich beter bewust is van de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden om de veiligheid te verbeteren;

  • de veiligheidsrisico’s voor het scheepvaartverkeer op het Nederlandse deel van de Noordzee bekend zijn;

  • beheersmaatregelen op het gebied van verkeersmanagement alsmede op het gebied van de veiligheid van op de Noordzee varende schepen (incl. de Nederlandse vloot) worden toegepast om een permanente verbetering van de veiligheid te garanderen;

  • vitale objecten in de rijksinfrastructuur en het goed functioneren van het openbaar vervoer voldoende beveiligd zijn tegen de dreiging van terreuraanslagen.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht budgettaire gevolgen van beleid (in € 1 000)

33. Veiligheid gericht op de beheersing van veiligheidsrisico's

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

54 706

67 960

56 038

49 473

50 718

48 565

48 115

Uitgaven

56 816

65 385

57 401

51 345

48 660

50 255

48 115

33.01 Externe veiligheid

9 112

4 994

6 658

7 363

6 647

8 365

6 675

33.01.01 Verbeteren veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen

5 659

3 319

5 062

5 067

5 050

5 051

5 051

33.01.02 Externe veiligheid luchthavens

344

355

272

972

272

272

272

33.01.03 Aankoop LIB veiligheidssloopzones Schiphol

79

1 320

1 324

1 324

1 325

3 042

1 352

33.01.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

3 030

      

33.02 Veiligheid goederenvervoer scheepvaart

17 901

23 114

21 183

20 012

19 693

19 630

19 630

33.02.01 Verbeteren veiligheid zeevaart

1 276

1 787

1 622

1 573

1 563

1 553

1 553

33.02.02 Verbeteren veiligheid zeehavens

563

978

959

933

899

899

899

33.02.03 Verbeteren veiligheid binnenwateren

383

635

499

499

499

499

499

33.02.04 IMO (HGIS)

327

416

416

416

416

416

416

33.02.05 Inspectie Verkeer en Waterstaat

15 352

18 789

17 178

16 082

15 807

15 754

15 754

33.02.06 Centrale Commissie voor de Rijnvaart CCR (HGIS)

0

509

509

509

509

509

509

33.03 Veiligheid luchtvaart

29 133

36 863

29 149

23 503

21 874

21 814

21 364

33.03.01 Verbetering veiligheid luchtvaart

2 307

1 650

1 287

1 261

1 106

1 106

1 106

33.03.02 ICAO en EASA (HGIS)

1 210

1 265

1 265

1 265

1 265

1 265

1 265

33.03.03 Internationaal

452

235

334

334

335

335

335

33.03.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

21 764

24 913

22 859

19 342

18 718

18 658

18 658

33.03.05 Luchtveiligheid BES-eilanden

3 400

8 800

3 104

1 001

   

33.03.06 Galileo Supervisory Authority (HGIS)

0

0

300

300

450

450

0

33.04 Bescherming tegen moedwillige verstoring

670

414

411

467

446

446

446

33.04.01 Beveiliging scheepvaart en zeehavens

328

71

97

153

132

132

132

33.04.02 Beveiliging luchtvaart

256

276

247

247

247

247

247

33.04.04 Beveiliging infrastructuur spoorwegen

86

67

67

67

67

67

67

Van totale uitgaven

       

Apparaatsuitgaven

4 389

4 818

4 257

4 257

4 257

4 257

4 257

Baten-lastendiensten

45 660

53 353

44 078

37 310

35 408

35 295

35 295

Restant

6 767

7 214

9 066

9 778

8 995

10 703

8 563

Ontvangsten

122

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Absolute budgetflexibiliteit in € x 1 000

33.01 Externe veiligheid

juridisch verplicht

1 120

complementair noodzakelijk

210

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

3 353

 

33.02 Veiligheid goederenvervoervoer scheepvaart

juridisch verplicht

1 586

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

100

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

264

 

33.03 Veiligheid luchtvaart

juridisch verplicht

1 522

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

470

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

344

 

33.04 Bescherming tegen moedwillige verstoring

juridisch verplicht

 

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

97

 

Externe veiligheid

De beleidsmatig verplichte uitgaven hebben betrekking op het aankopen en slopen van woningen en woonboten binnen de LIB veiligheidssloopzones en de handhaving van het veiligheidsniveau Vervoer Gevaarlijke Stoffen.

Veiligheid goederenvervoer scheepvaart

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op uitgaven in het kader van de systematisering verkeersveiligheid, de evaluatie Loodsenwet en het Comité veiligheid binnenvaart.

Veiligheid luchtvaart

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op uitgaven in het kader van de Dutch Expertgroup on Aviation Safety (DEGAS), contributie ten behoeve van de ECAC en ABIS en de Galileo Supervisory Authority.

33.01 Verbeteren externe veiligheid

Motivatie

Om in de omgeving van vervoer van personen en goederen, over de weg, het spoor en door de lucht, op een maatschappelijk verantwoorde wijze veilig te kunnen wonen en werken, wordt extern veiligheidsbeleid ontwikkeld en uitgevoerd. Hierdoor wordt dit vervoer blijvend mogelijk gemaakt en worden de veiligheidsrisico’s voor de omgeving zo veel als mogelijk beperkt.

Verbeteren veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen

Producten

Door het uitwerken van de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 373, nr. 2) treft VenW maatregelen in nationaal en internationaal verband ter verbetering van de veiligheid van vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor een inhoudelijke toelichting over het beleid wordt verwezen naar de genoemde nota.

Externe veiligheid luchthavens

Om de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van luchthavens af te stemmen met de luchthavenactiviteiten en nieuwe ongewenste ontwikkelingen te voorkomen worden:

  • voor Schiphol de LIB-zones geactualiseerd aan de hand van de experimenten in het kader van het nieuwe handhavingstelsel en in overeenstemming gebracht met het kabinetstandpunt uit 2006 ten aanzien van groepsrisico en

  • voor de overige luchthavens van nationale betekenis luchthavenbesluiten voorbereid. Deze besluiten moeten uiterlijk in 2014 gereed zijn. Hiertoe wordt voor de regionale overheden een rekenmodel externe veiligheid beheerd en beschikbaar gesteld.

Aankoop LIB veiligheidssloopzones

Het aankopen en slopen van 58 woningen en 14 woonboten binnen veiligheidssloopzone van het LIB2004. De uitvoeringsverantwoordelijkheid ligt bij de omringende (deel)gemeenten. Het aantal aan te kopen objecten is ten opzichte van de voorgaande begroting bijgesteld van 81 naar 72 omdat na controle door Rijkswaterstaat is komen vast te staan dat het bij de vervallen objecten niet gaat om woningen.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De inspectie houdt binnen alle domeinen (vervoer over de weg, scheepvaart en luchtvaart) toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen. De financiële doorvertaling is terug te vinden in de artikelonderdelen van de artikelen 32 en 33.

  • onjuiste/niet deugdelijke verpakking;

  • het niet (juist) vastzetten van lading in containers, trailers, vrachtvliegtuigen en op vrachtwagens en spoorwagons;

  • verkeerde segregatie;

  • een onjuiste afsluiting;

  • het ontbreken of niet zichtbaar zijn van gevaarlijke stoffenetikettering en kenmerking bij het laden en lossen;

  • geen of onvoldoende veiligheidsvoorzieningen voor chauffeurs en bemanning;

  • het vervoeren langs niet toegestane routes.

Verbeteren veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen

Meetbare gegevens Externe veiligheid

Er is een nieuwe indicator in ontwikkeling. Ten aanzien van de regelgeving gaat het om het nalevingspercentage van de kernbepalingen, oftewel het aantal bedrijven/personen dat de regelgeving naleeft. Het streven is dat de indicator in relatie tot het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen naar verwachting begin 2011 kan worden vastgesteld.

Indicator: Aantal goederenemplacementen dat nog niet voldoet aan de risiconormen
 

Basiswaarde 1998

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2011

Aantal goederenemplacementen dat nog niet voldoet aan de risiconormen

14

1

1

1

1

1

0

Toelichting

Deze indicator geeft informatie over het aantal goederenemplacementen dat nog niet voldoet aan de risiconormen op het gebied van externe veiligheid (dus in relatie tot de omgeving). De indicator geeft de prestaties weer die bereikt werden en worden in het kader van het programma PAGE (Plan van Aanpak Goederenemplacementen Externe veiligheid).

Alle spooremplacementen in Nederland beschikken inmiddels over een vigerende milieuvergunning, waarin ook de externe veiligheid is geregeld.

Toch staat de indicator nog op «1», omdat Nederlands belangrijkste goederenemplacement – Kijfhoek – over een tijdelijke milieuvergunning beschikt, in afwachting van het oplossen van een saneringslokatie. Naar verwachting wordt die oplossing (uitkoop van een discotheek die te dicht bij Kijfhoek ligt) in de loop van 2010 gerealiseerd, waarna in 2011 een nieuwe definitieve milieuvergunning voor Kijfhoek wordt verwacht.

Deze indicator is in 2011 op «nul» gesteld. Vervolgens kan de indicator vervallen, want de waarde zal nadien «nul» blijven.

Externe veiligheid luchthavens

Kengetal: Jaarlijkse TRG-score voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit
 

2005

2006

2007

2008

2009

Grens

TRG score

6,3

6,36

6,55

6,62

6,057

9,72

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol (AAS) 2009

Toelichting

Het totale risicogewicht (TRG) is de som van de vermenigvuldiging van het maximale startgewicht met de ongevalkans per vliegbeweging. Het streven is dat het TRG van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar niet meer dan 9,724 ton bedraagt (vastgelegd in het Luchthavenverkeersbesluit). Door het hanteren van een grenswaarde wordt het door het luchtverkeer veroorzaakte risico beheerst. De overheid ziet erop toe dat de gestelde grenswaarde niet wordt overschreden.

Indicator: Aantal op basis van keuzevrijheid van bewoners aan de woonbestemming reeds onttrokken en nog te onttrekken woningen en woonboten in de veiligheidssloopzones rond Schiphol
 

Tot en met 2008

Tot en met 2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2012 e.v.

Totaal

Aantal aangekochte woningen

43

43

2

2

11

58

Aantal aangekochte woonboten

14

14

0

0

0

14

Bron: Rijkswaterstaat, 11e Voortgangsrapportage GIS, 7 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 26 959, nr. 134)

Toelichting

Ten aanzien van het aantal aangekochte woningen en woonboten in de veiligheidssloopzone Schiphol is het streven uiteindelijk alle woningen en woonboten aan te kopen en te slopen of te verwijderen. De doelstelling voor woonboten is al gehaald. Omdat eigenaren als gevolg van de motie-Hofstra (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 603, nr. 74) niet gedwongen kunnen worden hun woning te verlaten, is de reeks op basis van ervaringsgegevens bepaald.

Wel zijn de eigenaren verplicht om – indien zij besluiten hun huis te verkopen – dit aan de gemeente (als uitvoerder van de rijksregeling) aan te bieden. Er is daarom geen einddatum te geven wanneer de resterende woningen door de omliggende gemeenten zullen zijn aangekocht.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Indicator toezicht gevaarlijke stoffen
 

2010

2011

2012

Aantal domeinspecifieke inspecties op hoofdtaken

   

– rail en wegvervoer

4 460

4 400

4 400

– luchtvaart

1 840

1 800

1 800

– scheepvaart

2 083

2 000

2 000

Aantal thema acties

   

– rail en wegvervoer

7

7

7

– luchtvaart

7

7

7

– scheepvaart

4

4

4

Multimodale inspecties

   

– bedrijfsinspecties

305

305

305

– classificatie

100

100

100

– vastzetten lading, stuwage en segregatie

4

4

4

– verpakkingen

n.t.b.

n.t.b.

n.t.b.

Gegaste containers

750

750

750

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat

Toelichting

Het samenstel van wet- en regelgeving en risicoanalyse bepalen de inzet van de inspectie. Op basis hiervan wordt bepaald welke toezichtsinstrumenten moeten worden toegepast. Dit leidt tot het hierboven getoonde (meerjaren) programma. Met dit programma wordt de wet- en regelgeving zo goed mogelijk nageleefd en worden de risico’s zoveel als mogelijk beperkt. Bij één inspectie worden altijd verscheidene aspecten van wet en regelgeving gecontroleerd en komen ook meerdere risico’s in beeld. Naast de noodzakelijke objectinspecties verschuift het toezicht waar mogelijk naar systeemtoezicht en convenanten.

De veiligheidsnormen en de normen voor naleving van wet- en regelgeving zijn nog in ontwikkeling. In de begroting 2012 worden concretere indicatoren over veiligheid en naleving opgenomen.

33.02 Veiligheid scheepvaart

Motivatie

Werken aan een permanente verbetering van de veiligheid van het scheepvaartverkeer op de Noordzee en van de Nederlandse vloot. Omdat het grootste deel van de schepen op de Noordzee uit het buitenland komt, is het beleid tevens gericht op de veiligheid van de mondiale vloot.

De ambitie is een permanente verbetering van de veiligheid in de binnenvaart te realiseren en daarbij maximaal beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de partners in de vervoersketen.

Verbeteren veiligheid zeevaart

Producten

In de mondiaal georiënteerde zeevaartsector zijn goed werkende, internationaal geldende veiligheidsregels en adequaat toezicht op de naleving van groot beland voor de veiligheid op zee. In IMO- en EU-verband wordt ingezet op verbetering van het stelsel van regelgeving, met een voorkeur voor het optimaliseren van bestaande regelgeving boven het ontwikkelen van nieuwe regels.

  • Implementatie in nationale wetgeving van het in juni 2010 bekrachtigde herziene STCW verdrag (Standards of Training Certification and Watchkeeping) voor het veilig bemannen van schepen en herziening van EU Richtlijn 2001/25 inzake minimumopleidingseisen van zeevarenden (naar aanleiding van het herziene STCW verdrag);

  • In IMO verband ontwikkelen van een nieuwe generatie stabiliteitscriteria alsmede onderzoeken van de mogelijkheden voor aanpassing van de huidige berekening van de tonnage (GT-waarde) van schepen, waarmee ondermeer de stabiliteitsproblemen van kleine containerschepen ondervangen moeten worden;

  • Nederland zal de aanbevelingen uit het project Lashing@Sea (over het sjorren van containers aan boord van schepen) in internationaal verband (IMO) presenteren en voorstellen doen welke aanbevelingen daaruit opvolging verdienen;

  • Subsidiëren Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) (€ 23 000), voor het uitvoeren van taken waartoe Nederland verdragsrechtelijk verplicht is.

Verbeteren veiligheid zeehavens

Uitgangspunt bij de veiligheid van zeehavens is om de Rijkshavenmeester binnen een pakket van verkeersmanagement maatregelen te laten komen tot een optimale mix van maatregelen in zijn havengebied, zoals vaarwegmarkering, verkeersbegeleiding, routering, beloodsing, verkeersmaatregelen en informatieverlening. Daarvoor zal onder andere de Scheepvaartverkeerswet worden aangepast. Het monitoren van het ingestelde toezicht op het Loodswezen wordt uitgeoefend door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), die ook de loodsgeldtarieven vaststelt en de efficiency bewaakt. Besloten is om marktwerking in de loodsdienstverlening niet in te voeren, echter met de nadrukkelijke kanttekening dat concrete voortgang wordt geboekt door het Loodswezen en de Rijkshavenmeesters op het punt van innovatie en differentiatie in de dienstverlening en loodsplichtflexibilisering.

Een deel van de middelen voor de uitvoering van deze activiteiten is begroot op het Infrastructuurfonds artikel 15.

Verbeteren veiligheid binnenwateren

  • het vereenvoudigen van de internationale regelgeving waar dat nodig en mogelijk is en het nationaal implementeren daarvan met zo gering mogelijk administratieve- en nalevingslasten;

  • de totstandkoming van een Reglement voor het scheepvaartpersoneel voor de Rijnscheepvaartwegen;

  • invoering van River Information Services (RIS) om in Europa gestandaardiseerd informatie uit te wisselen over bijvoorbeeld schip, lading, route. Onderdeel daarvan is het uitrusten van schepen met Automatic Identification System (AIS)-transponders. Binnenvaartondernemers kunnen tot 1 januari 2013 gebruik maken van een AIS subsidieregeling. De komende jaren zal ook de walinfrastructuur gerealiseerd worden;

  • door personele inzet bijdrage leveren aan de verbetervoorstellen van het Comité Binnenvaartveiligheid (CBV) op het gebied van de vijf grootste veiligheidsrisico’s in de binnenvaart;

  • toezicht houden op CBR/CCV voor groot en beperkt groot vaarbewijs;

  • toezicht houden op de Stichting VAMEX (Vaarbewijs- en Marifoonexamens) voor het klein vaarbewijs en groot pleziervaartbewijs.

IMO (HGIS)

De deelname aan de International Maritime Organization (IMO) is vanwege de bijzondere status als het mondiale (VN-) forum voor een veilige zeescheepvaart, inclusief milieuveiligheid en security, als een afzonderlijk begrotingsproduct gepositioneerd. De uitgaven (jaarlijkse contributie) worden via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gefinancierd.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De inspectie houdt bij de binnenvaart en in de zeevaart toezicht op bedrijven, schepen, bemanning, terminals, klassenbureaus, particuliere instellingen en erkende organisaties door vergunningverlening en handhaving (dienstverlening en toezicht). De manier waarop toezicht wordt gehouden wordt bepaald door wet- en regelgeving en risicoanalyse. Naast de noodzakelijke objectinspecties verschuift het toezicht waar mogelijk naar systeemtoezicht en handhavingsconvenanten. Bij systeemtoezicht worden bedrijven die een eigen systeem hebben om de veiligheid en de naleving te borgen doorgelicht; dit wordt aangevuld met realitychecks (fysieke inspecties). Bij handhavingsconvenanten worden afspraken gemaakt over veiligheids- en/of kwaliteitsmanagementsystemen, waarbij grote, correct nalevende bedrijven minder toezichtslast krijgen.

In de binnenvaart is voor met name de volgende risico’s het toezicht (als gevolg van beperkte naleving) van belang:

  • arbogerelateerde ongevallen (struikelen, vallen, het niet dragen van beschermende kleding);

  • verkeerde stuwage (verkeerd beladen, overbeladen, instabiliteit).

In de zeevaart besteedt de Inspectie vooral aandacht aan de volgende thema’s die een verhoogd risico hebben:

  • belading (gevaar voor stabiliteit);

  • arbogerelateerde ongevallen (door werken met trossen, staaldraden, en ankers bij laden, lossen en stuwen);

  • brand (vaak door gebrekkig onderhoud);

  • gronding, stranding en aanvaring door inschattingsfouten bij manoeuvreren en navigeren, vaak veroorzaakt door vermoeidheid, alcohol en onoplettendheid.

Centrale Commissie voor de Rijnvaart CCR (HGIS)

Nederland is één van de vijf leden van de CCR. De CCR is de organisatie die sinds 1831 de binnenvaart bevordert, de scheepvaartvrijheid bewaakt en ook de regelgeving maakt. Dankzij deze organisatie presteert de binnenvaart uitstekend op het gebied van veiligheid en milieu, maar om deze positie vast te houden blijft een voortdurend streven naar verbetering noodzakelijk.

Verbeteren veiligheid zeevaart

Meetbare gegevens

De zeevaartsector is primair verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid. Verkeer en Waterstaat bevordert de veiligheid via maatregelen die zijn gericht op de wereldwijd opererende Nederlandse vloot en het scheepvaartverkeer op het Nederlandse deel van de Noordzee, waarbij wordt gestreefd naar een permanente verbetering.

De volgende indicatoren geven een indicatie van de veiligheid van het zeevaartverkeer.

Indicator: Aantal ongevallen met (Nederlandse) zeeschepen (inclusief vissersvaartuigen)
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2011

Aantal scheepsongevallen op het Nederlandse deel van de Noordzee (zowel Nederlandse als buitenlandse vlag).

23

16

16

16

16

16

maximaal 20

Aantal doden ten gevolge van scheepsongevallen wereldwijd met in Nederland geregistreerde schepen onder Nederlandse vlag.

11

3

4

10

0

0

1

Aantal gewonden ten gevolge van scheepsongevallen wereldwijd met in Nederland geregistreerde schepen onder Nederlandse vlag.

3

8

1

8

1

8

1

Bron: Kustwachtcentrum (Noordzee), januari 2010 en Inspectie VenW, juli 2010

* Nog niet bekend

1

Het betreft een kengetal, derhalve geen streefwaarde

Toelichting

Voor de Noordzee worden de cijfers gegeven van scheepsongevallen in de categorieën koopvaardij en visserij die plaatsvinden in het beheersgebied van de Kustwacht (streefwaarde maximaal 20 ongevallen per jaar). In 2010 zullen zowel de registratieprocedure als de rapportagegrondslag van de scheepsongevallen op de Noordzee worden herzien. De cijfers voor doden en gewonden zijn exclusief de slachtoffers van persoonsgebonden (ARBO) ongevallen.

Verbeteren veiligheid zeehavens

In verband met een geïntegreerde aanpak, waarbij binnen VenW een onderzoek wordt gedaan naar indicatoren op maritiem terrein, is introductie van een indicator op dit terrein uitgesteld tot de begroting 2012.

Verbeteren veiligheid binnenwateren

Het streven is het aantal significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren niet te laten stijgen, ondanks een toename van het verkeer en vervoer. Onder significante scheepsongevallen wordt in dit verband verstaan: ongevallen met grote (im)materiële of milieuschade.

De scheepvaartsector is primair verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid. Deze indicator geeft een indicatie van de veiligheid van het scheepvaartverkeer op de Nederlandse binnenwateren.

Kengetal: Aantal significante ongevallen met schepen op de Nederlandse binnenwateren
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Aantal significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag).

117

96

123

150

127

121

Aantal doden ten gevolge van scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren.

4

7

3

4

4

4

Aantal gewonden ten gevolge van scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren.

29

49

54

30

51

56

Bron: Rijkswaterstaat, mei 2010

Toelichting

De afgelopen jaren is zowel de registratiegraad als de definitie van significante scheepsongevallen op de binnenwateren verbeterd en zijn meerjarige ongevalsgegevens beschikbaar.

Op basis van de thans beschikbare ongevalsgegevens is het mogelijk om voor 2008 een uitsplitsing te maken naar het aandeel binnenvaart, recreatievaart en zeevaart. De cijfers voor doden en gewonden zijn exclusief de slachtoffers van persoonsgebonden (arbo) ongevallen.

In onderstaande tabel is het procentuele aandeel weergegeven van alle schepen die in 2008 bij significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren betrokken waren. Voor 2009 moet deze analyse nog uitgevoerd worden.

Kengetal: Aandeel binnenvaart, recreatievaart en zeevaart bij significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren in 2008

Categorie

%

Binnenvaart

49

Recreatievaart

34

Zeevaart

10

Overig

7

Kengetal: Veiligheidsniveau bij sluizen en bruggen
 

2008

Aantal signigficante scheepsongevallen bij bruggen

4

Aantal signigficante scheepsongevallen bij sluizen

14

Bron: Rijkswaterstaat, mei 2010

Ten behoeve van de begroting 2012 zal voor deze indicatoren een streefwaarde worden geformuleerd. Het Comité Binnenvaartveiligheid zal hiertoe om advies worden gevraagd.

Toelichting

Mede naar aanleiding van een rapportage van de Algemene Rekenkamer (Staat van de beleidsinformatie 2009) wordt dit jaar voor het eerst gerapporteerd over het veiligheidsniveau bij sluizen en bruggen. Van het totaal aantal scheepsongevallen dat in 2008 is geregistreerd, vond circa 15% plaats bij sluizen en bruggen. Bij het overgrote deel (meer dan 50%) ging het hierbij om een aanvaring met een sluis of een brug. In 18 gevallen was daarbij sprake van een significant ongeval, dat wil zeggen ongevallen met grote (im)materiële of milieuschade. Voor 2009 zijn nog geen definitieve cijfers beschikbaar.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Kengetal: Naleving door Nederlandse reders
 

2005

2006

2007

2008

2009

Percentages aanhoudingen/inspecties

2,02%

2,87%

1,76%

1,99%

1,24%

Positie Nederlandse vloot op internationale ranglijst

7

16

12

12

9

Bron: Jaarverslag 2008 Paris Memorandum of Understanding, mei 2009

Toelichting

De hierboven gepresenteerde gegevens zeggen iets over de inspecties aan boord van schepen onder Nederlandse vlag door buitenlandse autoriteiten in het kader van Paris Memorandum of Understanding (MOU) on Port State Control (PSC). Het streven is om in 2011 minder dan 3% aanhoudingen naar aanleiding van inspecties te laten plaatsvinden en dat de positie van de Nederlandse vloot op de internationale ranglijst tot de beste tien behoort.

Kengetal: Naleving door buitenlandse reders
 

2005

2006

2007

2008

2009

Percentages inspectie t.o.v. aantal buitenlandse schepen

25%

25%

27%

26%

26%

Percentage inspectie t.o.v. aantal buitenlandse schepen in risicocategorie

95%

96%

95%

98%

98%

Percentage aanhoudingen/inspecties

5,60%

5,20%

3,70%

3,00%

2,50%

Bron: Inspectie VenW, januari 2010

Toelichting

Deze gegevens zeggen iets over de percentages inspecties ten opzichte van het aantal buitenlandse schepen. Deze zijn gebaseerd op een internationale norm (Paris MOU) die stelt dat minimaal 25% van het aantal buitenlandse schepen geïnspecteerd moet zijn. In 2011 gaat een nieuw port state control inspectieregime van start met een meer kwalitatieve insteek, waarbij de ergste risicoschepen ééns in de 6 maanden worden geïnspecteerd zo gauw zij een EU haven aandoen.

Kengetal: Naleving wet- en regelgeving Binnenvaart
 

2005

2006

2007

2008

2009

Integrale inspecties

740

627

869

984

121

– waarvan vervoer gevaarlijke stoffen

550

399

241

237

39

– overtredingspercentage bij gevaarlijke stoffen

29%

35%

59%

20%

38%

– overtredingspercentage overige wettelijke voorschriften

14%

22%

25%

51%

2%

Bron: Inspectie VenW, januari 2010

Toelichting

De tabel geeft op hoofdlijnen een beeld van het totaal aantal inspecties en de overtredingspercentages.

De veiligheidsnormen en de normen voor naleving van wet- en regelgeving zijn nog in ontwikkeling. In de begroting 2012 worden concrete indicatoren over veiligheid en naleving opgenomen, zodat duidelijker zichtbaar wordt wat de bijdrage van de inspectie is.

Indicator vergunningverlening en toezicht binnenvaart
 

2010

2011

2012

Vergunningverlening binnenvaart

   

– aantal vergunningen

5 200

3 000

0

    

Toezicht binnenvaart

   

– inspecties op basis binnenvaartwet

200

800

1 000

– inspecties

450

435

405

– scheepsafvalstoffenverdrag

10

20

20

– systeemtoezicht

16

35

66

– convenanten

1

2

3

Bron: Inspectie VenW, mei 2010

Indicator vergunningverlening en toezicht zeevaart
 

2010

2011

2012

Vergunningverlening zeevaart

   

– visserij

850

850

850

– koopvaardij

5 400

4 825

4 825

    

Toezicht zeevaart

   

– inspecties vlaggenstaat

850

1 250

1 750

– gericht specifiek nieuwe regelgeving

15

25

30

– inspecties havenstaat

1 750

1 750

1 750

– systeemtoezicht rederijen

n.t.b.

n.t.b.

n.t.b.

– klassenbureaus en overige erkende organisaties

100

100

100

Bron: Inspectie VenW, mei 2010

Toelichting

Het samenstel van wet- en regelgeving en risicoanalyse bepalen de inzet van de Inspectie. Op basis hiervan wordt bepaald welke toezichtsinstrumenten moeten worden toegepast. Dit leidt tot het hierboven getoonde (meerjaren) programma. Met dit programma wordt de wet- en regelgeving zo goed mogelijk nageleefd en worden de risico’s zoveel mogelijk beperkt. Bij één inspectie worden altijd verscheidene aspecten van wet en regelgeving gecontroleerd en komen ook meerdere risico’s in beeld. Naast de noodzakelijke objectinspecties verschuift het toezicht waar mogelijk naar systeemtoezicht en convenanten.

Het aantal vergunningen in de binnenvaart neemt af tot 0 in 2012 door de geleidelijke overdracht van deze taken aan de klassenbureaus. De invoering van de nieuwe binnenvaartwet in 2010 zal vanaf 2011 en verder leiden tot een grotere inzet van de inspectie.

33.03 Veiligheid luchtvaart

Motivatie

Om de permanente verbetering van de veiligheid in de luchtvaartsector te bereiken moet de overheid randvoorwaarden voor het veilig uitvoeren van luchtvaart vaststellen.

Verbetering veiligheid luchtvaart

Producten

Het formuleren en inbrengen van Nederlands beleid in internationale gremia. Het beïnvloeden van internationale regelgeving en het hiertoe voorbereiden en deelnemen aan internationaal overleg ten aanzien van de luchtvaartveiligheid (mondiaal en EU). De doorvertaling van internationale regelgeving naar het nationale beleid en de nationale regelgeving. Daarnaast formuleren, ontwikkelen en vaststellen van nationaal beleid en nationale regelgeving specifiek voor de Nederlandse luchtvaart.

  • het uitvoeren van de in 2010 opgestelde Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2010–2015, en het hieraan gekoppelde State Safety Program;

  • het jaarlijks vaststellen van de operationele veiligheidsprioriteiten in overleg met de belangrijkste actoren (VenW, LNVL en de sector). In 2011 gaat het onder andere om: de samenwerking binnen het Koninkrijk, PAL-V (vliegende auto), Runway Safety en het ontwikkelen van concrete meetbare doelstellingen en indicatoren voor de veiligheid van het Nederlandse luchtvaartsysteem;

  • het zorgdragen voor het functioneren van de Regiegroep Vogelaanvaringen, alsmede het onderzoeken van oplossingen voor het terugdringen van het vogelaanvaringenrisico op Schiphol (en overige luchthavens);

  • het zorgdragen voor het functioneren van de adviescommissie burgerluchtvaartveiligheid (Dutch ExpertGroup on Aviation Safety) en doorvertalen van de adviezen naar het luchtvaartveiligheidsbeleid;

  • het uitbreiden van het protocol medicijnen, alcohol en drugsdossier voor cockpitpersoneel naar andere sectoren van de Luchtvaart;

  • afronding van de uitvoering van de maatregelen van het Verbeterplan naar aanleiding van de in 2008 uitgevoerde ICAO audit binnen het Koninkrijk der Nederlanden (Kamerstukken II, 2008–2009, 24 804, nr. 66) en bijdragen aan de «continuos monitoring approach» van ICAO vanaf 2011;

  • het implementeren van internationale afspraken met betrekking tot vervoer gevaarlijke stoffen (in ICAO verband).

ICAO en EASA (HGIS)

  • participatie in de International Civil Aviation Organization (ICAO) en het betalen van de contributie van Nederland aan de ICAO;

  • bijdrage aan het trainingscentrum JAA/EASTO (Joint Aviation Authorities/European Aviation Safety Training Organisation) in 2011 van maximaal € 250 000.

Internationaal

Luchtvaart is een mondiale aangelegenheid.

Nederland levert hierbinnen haar aandeel door bij te dragen aan de totstandkoming van beleid, regelgeving, harmonisatie en uniformering op alle luchtvaartonderdelen, safety, security, luchtverkeer, milieu, economie (level playing field) en consumentenbelangen.

Daarnaast tracht Nederland via internationale organisaties haar eigen beleid te versterken. Dit doet zij in nauwe samenwerking met haar Europese partners.

  • inbrengen van het Nederlandse standpunt in de diverse overleggen (in EASA-, JAA-, ICAO- en EU-verband);

  • zorgdragen voor een goede (en vroegtijdige) afstemming met andere departementen, met de luchtvaartsector en de stakeholders.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De inspectie houdt in de gehele luchtvaartsector toezicht door vergunningverlening en handhaving (dienstverlening en toezicht). De manier waarop toezicht wordt gehouden wordt bepaald door wet- en regelgeving en risicoanalyse.

Naast de noodzakelijke objectinspecties verschuift het toezicht waar mogelijk naar systeemtoezicht en handhavingsconvenanten. Bij systeemtoezicht worden bedrijven die een eigen systeem hebben om de veiligheid en de naleving te borgen doorgelicht; dit wordt aangevuld met realitychecks (fysieke inspecties).

Bij handhavingsconvenanten worden afspraken gemaakt over veiligheids- en/of kwaliteitsmanagementsystemen, waarbij grote, correct nalevende bedrijven minder toezichtslast krijgen.

Op basis van risicoanalyse zijn de komende jaren de volgende thema’s van belang voor de inspecties:

  • goed functionerende veiligheidssystemen bij vliegtuig, vluchtoperatie, verkeersleiding en op de luchthavens; het niet naleven van de wet- en regelgeving op dit terrein is het grootste veiligheidsrisico in de luchtvaart;

  • niet door de luchtverkeersleiding geautoriseerde kruisingen in het luchtruim (met name door de kleine luchtvaart);

  • runway incursions: het onbedoeld op start- of landingsbaan terechtkomen, risico bij startend of landend vliegverkeer;

  • vogelaanvaringen: het aantal grotere vogels op en rond de luchthavens neemt toe, waardoor de kans op ongelukken groter wordt;

  • luchtvaartveiligheid op de BES eilanden.

De inspectie werkt samen met de Arbeidsinspectie, de KLPD, de Koninklijke Marechaussee en de VWA. Daarnaast levert de inspectie op verzoek een bijdrage aan ongevallenonderzoek. De inspectie verricht ook taken voor het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL).

Luchtvaart BES

10-10-2010 is de beoogde datum waarop de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba (de BES eilanden) openbare lichamen worden binnen het Nederlands staatsbestel. Aruba is reeds autonoom en Curaçao en St. Maarten worden eveneens een land binnen het Koninkrijk.

De toekomstige Nederlandse taken op de BES-eilanden liggen op het terrein van de luchtvaart en de scheepvaart, watermanagement, wegvervoer en transport van gevaarlijke stoffen. Doel is om de nieuwe landen, de BES eilanden en Aruba in staat te stellen te voldoen aan de minimale Nederlandse en internationale eisen van IMO en ICAO. Daarbij gaat het om aanpassen van wetgeving, adequate registers, om beleidsvragen, toezicht op luchtvaart en scheepvaart en samenwerking op de diverse beleidsterreinen.

Luchtvaart

  • renovatie start- en landingsbaan luchthaven Bonaire;

  • inrichten toezicht luchtvaart BES-eilanden;

  • opstellen analyse, cq. masterplan luchthavens St. Eustatius en Saba;

  • aanpassen luchtvaartovereenkomsten en opzetten open Aviation Area binnen het Koninkrijk;

  • luchtvaartverbindingen St. Eustatius en Saba.

Scheepvaart

  • inrichting maritieme inspectie BES;

  • voorbereidend onderzoek navigatiehulpmiddelen BES-eilanden inclusief vuurtorens;

  • afspraken maken over samenwerking binnen de Antillen en met Nederland met Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba voor de BES-eilanden.

Watermanagement

  • integrale aanpak voor waterkwaliteit/kwantiteit en het monitoren van project permanente Waterzuivering Bonaire (advisering).

Meteorologie en seismologie

  • sluiten van SLA met meteorologische en seismologische dienstverlening BES-eilanden vanaf transitiedatum.

Vervoer over land

  • ondersteunen/adviseren van eilandgebieden bij de ontwikkeling en uitvoering van verkeersveiligheid, weginfrastructuur en openbaar vervoer, alles toegesneden op aard en omvang van het vervoer over land en op de eilanden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

  • inrichting van toezicht op vervoer gevaarlijke stoffen (land, water, lucht);

  • het ontwikkelen van vervoersregelgeving voor wegtransport (op maat), alles toegesneden op aard en omvang van het vervoer over land op de eilanden.

Galileo Supervisory Authority (HGIS)

Het betreft hier activiteiten ten behoeve van de werving en verdere realisatie van een vestiging in Noordwijk van een onderdeel van de Europese GNSS structuur, welke naar verwachting in de periode 2011–2013 wordt gerealiseerd.

Verbetering veiligheid luchtvaart, internationaal

Meetbare gegevens

De Nederlandse commerciële luchtvaart en de commerciële luchtvaart van buitenlandse maatschappijen in Nederland maken integraal onderdeel uit van grotere internationale en mondiale luchtvaartsystemen.

Schiphol is uitgegroeid tot een majeur knooppunt van Europese en intercontinentale verbindingen met het wereldwijde netwerk. De voor het EASA-luchtvaartsysteem en voor het mondiale luchtvaartsysteem berekende ongevallenratio’s zijn goede graadmeters voor de veiligheid van het Nederlandse systeem en voor de buitenlandse deelnemers aan het systeem.

Echter omdat het Nederlandse luchtvaartsysteem beperkt van omvang is, is ook de invloed van de Nederlandse overheidsinspanningen op de ongevallenratio’s beperkt. Het zijn derhalve kengetallen en geen indicatoren voor de effecten van het Nederlandse beleid.

Kengetal: Aantal fatale ongevallen per miljoen vluchten
 

2005

2006

2007

2008

2009

Ongevalsratio wereldwijd

0,85

0,63

0,65

0,60

0,59

Ongevalsratio EASA operators

0,24

0,16

0,16

0,17

0,18

Bron: Inspectie VenW, juni 2010

Toelichting

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de veiligheid van de luchtvaart nog steeds toeneemt. Met een ongevallenratio van 0,18 in 2009 blijven EASA-landen, waaronder Nederland, ruim onder de doelstelling die Europese landen met elkaar zijn overeengekomen (maximaal 0,5 fatale ongevallen per miljoen vliegbewegingen).

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Kengetal: Aantal ernstige incidenten en ongevallen in Nederland en met Nederlandse luchtvaarttuigen in het buitenland

Vliegtuigtype

Aantal ongevallen

Ernstige incidenten

Dodelijke slachtoffers

(Zwaar)gewonden

 

2006

2007

2008

2009

2006

2007

2008

2009

2006

2007

2008

2009

2006

2007

2008

2009

Commerciële verkeersvluchten

0

3

0

1

15

18

7

8

0

0

0

9

0

3

0

66

Helikopters

2

1

3

1

0

1

2

1

0

0

1

0

0

2

0

0

Privé/Zakenluchtvaart

12

6

9

8

11

7

7

6

1

3

0

5

0

0

0

2

Zweefvliegtuigen

8

6

4

9

2

4

2

2

2

1

0

1

1

5

0

1

Hete luchtballon

2

0

1

1

4

1

1

0

0

0

0

0

7

1

1

1

Bron: Inspectie VenW, 2010

Toelichting

Hoewel het Rijk geen directe invloed heeft op de uitkomst van bovenstaande kengetallen, geven de aantallen ernstige incidenten en ongevallen een goede indicatie van de veiligheid.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Indicator vergunningverlening en toezicht luchtvaart
 

2010

2011

2012

Vergunningverlening luchtvaart

   

– luchtvaart

18 000

18 000

18 000

    

Toezicht luchtvaart

   

– systeem/bedrijfsinspecties

435

435

435

– object/productinspecties

1 105

985

985

– thema inspecties

6

6

6

– convenanten

6

6

6

– CBR

1

1

1

Bron: Inspectie VenW, mei 2010

Toelichting

Het samenstel van wet- en regelgeving en risicoanalyse bepalen de inzet van de inspectie. Op basis hiervan wordt bepaald welke toezichtsinstrumenten moeten worden toegepast. Dit leidt tot het hierboven getoonde (meerjaren) programma. Met dit programma wordt de wet- en regelgeving zo goed mogelijk nageleefd en worden de risico’s zoveel als mogelijk beperkt. Bij één inspectie worden altijd verscheidene aspecten van wet en regelgeving gecontroleerd en komen ook meerdere risico’s in beeld.

Het aantal inspecties in het domein luchtvaart blijft naar verwachting de komende jaren min of meer op hetzelfde niveau. Enerzijds vermindert het aantal inspecties per individueel bedrijf, anderzijds neemt het aantal bedrijven toe. De hierboven gepresenteerde reeksen zullen de komende jaren mogelijk nog geactualiseerd worden als gevolg van de verdere implementatie van systeemtoezicht en convenanten.

Luchtvaart BES

In algemene zin geldt dat de beleidsdoelstellingen luchtvaart ook voor de BES eilanden gelden.

33.04 Bescherming tegen moedwillige verstoring

Motivatie

Om de maatschappelijke en economische aspecten van de logistieke functie van Nederland in Europa blijvend te waarborgen en te versterken, dient de beveiliging van het verkeers- en vervoersysteem geoptimaliseerd te worden. Nederland staat als open en internationaal gerichte samenleving immers bloot aan de internationale dreiging van het terrorisme.

Beveiliging scheepvaart en zeehavens

Producten

Verbetering van de beveiliging van de zeescheepvaart, havens en vitale maritieme infrastructuur.

  • vervullen Focal Point functie. De Europese Verordening inzake beveiliging van zeeschepen en havens verplicht lidstaten in Artikel 2.6 tot het hebben van een Focal Point voor maritieme beveiliging, ofwel een contactpunt/persoon voor de Commissie en lidstaten, die o.a. de toepassing van maritieme beveiligingsmaatregelen uit de verordening faciliteert, de follow up verzorgt en informatie verschaft;

  • financiële bijdrage aan het IMO Security Trust Fund;

  • nationaal en internationaal (CCR/ EU, IMO) overleg (keten)security (12 tot 15 keer per jaar);

  • bijdragen aan het Project Bescherming Vitale Infrastructuur (Vitaal) en het European Program for Critical Infrastructure Protection (EPCIP). In 2011 zal een road map worden opgesteld;

  • nationale en internationale inzet bij piraterijbestrijding.

Beveiliging luchtvaart

  • internationale en nationale beleidsbepaling van wet- en regelgeving alsmede implementatie hiervan op het gebied van de beveiliging van luchthavens en de luchtvaart (passagiers en vracht), in het bijzonder de inflight security en supply chain security;

  • in samenwerking met het Ministerie van Justitie goedkeuren van beveiligingsplannen van exploitanten van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen;

  • zorgdragen voor de beveiliging van de Luchtverkeersleidingsorganisaties en van het luchtruim in Nederland en op de BES-eilanden;

  • internationale en nationale afstemming op het terrein van de openbare orde en veiligheid in relatie tot bescherming van de vitale luchtvaartinfrastructuur (crisisbeheersing);

  • bevorderen harmonisatie en financiële transparantie van de securitykosten in de luchtvaart en voorkomen van ongewenste verstoringen van het level playing field;

  • uitvoering geven aan de maatregelen die in samenwerking met het Ministerie van Justitie en met de luchthaven Schiphol en KLM zijn ontwikkeld om de stijgende securitykosten te reduceren.

Beveiliging infrastructuur hoofdwegen

In 2008 is door Rijkswaterstaat het onderzoek afgerond naar het gewenste beveiligingsniveau voor de beveiliging van de infrastructuur hoofdwegen en daarbij passende maatregelen. Op basis van het onderzoek is in 2009 nagegaan welke beveiligingsmaatregelen doelmatig zijn. Dit heeft geleid tot een voorstel voor een veiligheidsniveau, waarover besluitvorming in 2010 zal plaatsvinden.

Beveiliging infrastructuur spoorwegen

De spoorsector neemt zelf haar verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de infrastructuur. De sector is aangesloten bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding en neemt daartoe de nodige maatregelen in geval van dreiging.

  • In de Nota Security Spoor (een bijlage bij de 3e Kadernota Railveiligheid) is aan de spoorsector een richtinggevend kader geboden voor het beheersen van de security.

  • ProRail gaat verder met de uitwerking en implementatie van programma Security.

De in 2010 verrichte actualisatie van het in 2005 uitgevoerde onderzoek «vitaal spoor» zal aangeven of langdurig of grootschalig uitval van het spoor in de huidige context verandering heeft ondergaan t.o.v. 2005. En of mogelijk aanvullende passende maatregelen ten behoeve van de continuïteit genomen dienen te worden.

Meetbare gegevens

Vanwege het specifieke karakter van de beveiliging van onze infrastructuur en de mogelijke extra dreiging die het opnemen van een indicator met streefwaarde kan hebben, zijn er geen specifieke indicatoren voor alle modaliteiten, vallend onder dit operationele doel, geformuleerd. Voor de beveiliging luchtvaart zijn in deze begroting geen meetbare gegevens opgenomen omdat de directe verantwoordelijkheid hiervoor in beginsel bij de minister van Justitie ligt.

Beveiliging scheepvaart en zeehavens

In de Europese Security Richtlijn 65/2005 is bepaald dat alle zeehavens die havenfaciliteiten hebben die onder Verordening 725/2004 vallen, per 15 juni 2007 moeten beschikken over een op een havenveiligheidsbeoordeling (analyse)gebaseerd goedgekeurd havenbeveiligingsplan (voor de hele haven).

Indicator: Gehercertificeerde beveiligingsplannen voor de totale haven
 

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

 

2007

2008

2009

2012

Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen voor de totale haven

17

0

0

17

Bron: VenW, 2010

Toelichting

Vanaf medio 2007 voldoen alle Nederlandse zeehavens aan de EU Richtlijn. In Nederland betreft dit 17 zeehavens. De havens dienen hun beveiligingsplannen actueel te houden en aan te passen in geval van wijzigingen in de haveninfrastructuur. Ieder gewijzigd plan dient op basis van de Richtlijn vervolgens opnieuw door de Minister van VenW goedgekeurd te worden. In 2012 (5 jaar na inwerkingtreding van de Richtlijn) dienen alle havenbeveiligingsplannen geëvalueerd te worden in verband met verplichte hercertificering.

Indicator: Gehercertificeerde beveiligingsplannen voor schepen & havenfaciliteiten
 

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

 

2004

2008

2009

2014

Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen schepen

700

0

700

700

Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen havenfaciliteiten

350

10

350 1

350

Bron: VenW, januari 2010

1

cumulatief

Toelichting

Alle zeehavenfaciliteiten die onder Verordening 725/2004 vallen, dienen sinds 1 juli 2004 te beschikken over een op een veiligheidsbeoordeling (analyse) gebaseerd goedgekeurd beveiligingsplan. In Nederland betreft dit ongeveer 350 havenfaciliteiten in 17 zeehavens. Alle Nederlandse zeeschepen (circa 700) dienen volgens dezelfde verordening over een op een veiligheidsbeoordeling gebaseerd scheepsbeveiligingsplan te beschikken. Op basis van de bepalingen van de Verordening moeten de beveiligingsplannen van alle havens, havenfaciliteiten en schepen iedere vijf jaar worden geëvalueerd en gehercertificeerd. Hierbij wordt aangetekend dat de aantallen te evalueren en te hercertificeren havenfaciliteiten en schepen kunnen fluctueren als gevolg van bijvoorbeeld faillissementen, oprichten nieuwe ondernemingen en in- of uitvlaggen van zeeschepen.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek

Onderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Externe veiligheid

33.01

2013

2013

 
 

Veiligheid scheepvaart en binnenvaart

33.02

2012

2012

 
 

Veiligheidsonderzoek Luchtvaart Nederland

33.03

2011

2011

 
 

Bescherming tegen moedwillige verstoring

33.04

2012

2012

 

Effectenonderzoek ex post

Voortgang beleidsagenda Luchtvaartveiligheid

33.03

2010

2010

 
34 Robuust mobiliteitssysteem van sterke netwerken, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid

Algemene doelstelling

Robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en een goede bereikbaarheid realiseren.

Omschrijving van de samenhang van beleid

In 2008 is de MobiliteitsAanpak (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 305, nr. 80) uitgebracht. Met de MobiliteitsAanpak zijn de hoofddoelen uit de Nota Mobiliteit (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 644, nr. 6) – van deur tot deur (betrouwbaarheid, voorspelbaarheid en goede bereikbaarheid) aangescherpt. Kern daarbij is een robuust mobiliteitssysteem dat bestaat uit sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en een goede bereikbaarheid. Dat moet leiden tot een mobiliteitssysteem dat duurzaam en gebruiksvriendelijk is en dat reizigers en vervoerders de mogelijkheid biedt om voor een aantrekkelijke vervoerswijze te kiezen. Een systeem dat meer gericht is op ketenmobiliteit, meer gericht is op keuzevrijheid.

De MobiliteitsAanpak kent nauwe aansluiting met het programma Randstad Urgent (Sterke Randstad, sterk Nederland – Ministerie van Verkeer en Waterstaat) en andere rijksnota’s in het ruimtelijk domein, zoals de structuurvisie Randstad 2040. Dit onderstreept de integrale beleidsaanpak waarin de relatie tussen mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling wordt versterkt. De gebiedsgerichte aanpak die in onder meer de MobiliteitsAanpak en Randstad 2040 centraal staat, krijgt vorm in de gebiedsagenda’s die in het najaar van 2009 gepresenteerd zijn. Zodoende wordt tevens de verbinding gelegd met het MIRT, waarin EZ, LNV, VenW en VROM samenwerken aan het vergroten van de inhoudelijke samenhang tussen (nationale) ruimtelijke projecten, verstedelijking, infrastructuur en (openbaar) vervoer.

In de MobiliteitsAanpak is aangekondigd dat eens in de vier jaar, aan het einde van de kabinetsperiode, een analyse wordt uitgevoerd naar de staat van het mobiliteitsysteem. De uitkomsten van deze zogenaamde Nationale Markt en Capaciteitsanalyse (NMCA) zijn in juni 2010 gepresenteerd aan de Tweede Kamer. Het is aan het nieuwe kabinet om aan de uitkomsten van de NMCA conclusies te verbinden.

De besluitvorming rond het robuust maken van het netwerk door infrastructurele projecten wordt versneld en verbeterd als gevolg van de implementatie van de kabinetsreactie en het Actieplan «Sneller en Beter» (http://www.snellerenbeter.nl/). Voor een dertigtal projecten zal de schop de grond in gaan door de Spoedaanpak. Tien hiervan zullen worden opengesteld. In 2011 gaat van 4 projecten de schop in de grond (A9 Alkmaar–Uitgeest, A2 ‘s-Hertogenbosch–Eindhoven, A12 Gouda–Woerden, A12 Waterberg–Velperbroek) en worden 14 projecten opengesteld (A9 Velsen–Raasdorp, A9 Raasdorp–Badhoevedorp, A1 «t Gooi, A1/A6 Diemen–Muiderberg–Almere Stad West, A4 Badhoevedorp–Nieuwe Meer, A10 Nieuwe Meer–Amstel, A27 Everdingen–Lunetten, A1 Watergraafsmeer–Diemen, A9 Alkmaar–Uitgeest, A2 Leenderheide–Valkenswaard, A12 Woerden–Oudenrijn, A27 Lunetten–Rijnsweerd, A28 Hattemerbroek–Lankhorst, A58 Eindhoven–Oirschot).

Het streven is er op gericht dat in 2011 de vernieuwde Tracéwet in werking te laten treden. Daarnaast zal een groot aantal projecten positieve effecten ondervinden van de Crisis- en Herstelwet.

Verantwoordelijkheid

VenW is voor het bereiken van de doelstelling afhankelijk van voldoende budgettaire middelen en richt zich op een integrale netwerkbenadering waarbij waarbij decentraal gedaan wordt wat decentraal kan en centraal gedaan wordt wat centraal moet. De minister is verantwoordelijk voor:

  • het goed functioneren van het systeem voor het personen- en goederenvervoer over weg, water en spoor;

  • aanleg, beheer en onderhoud van de hoofdinfrastructuurnetwerken voor weg, water en spoor, inclusief verkeersmanagement op deze netwerken;

  • toepassing van Sneller & Beter met betrekking tot besluitvorming over infrastructuur

  • kaders, bevoegdheden, middelen en instrumenten ontwikkelen die decentrale overheden in staat stellen om de regionale bereikbaarheid te verbeteren;

  • kaders die bedrijven en personen in staat stellen zelf in hun mobiliteit te voorzien, zoals bijvoorbeeld mobiliteitsmanagement;

  • het houden van toezicht op de uitvoering van wet- en regelgeving. Dit toezicht bestaat uit de hoofdproducten toelating/continuering, inspectie/handhaving en kennis, advies en berichtgeving;

  • jaarlijkse verslaggeving over de voortgang van de uitvoering van de Nota Mobiliteit: de Nationale Mobiliteitsmonitor;

  • Voor het versnellen en verbeteren van de besluitvorming wordt de Tracéwet aangepast en worden instrumenten ontwikkeld.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling is afhankelijk van:

  • de ontwikkeling van de mobiliteitsgroei (de in de Nota Mobiliteit en MobiliteitsAanpak gehanteerde verwachting), van de feitelijke ontwikkeling van de mobiliteit en congestie op het hoofdwegennet;

  • samenwerking met en tussen decentrale overheden, de spoorsector, maatschappelijke organisaties en bedrijven, onder andere via netwerkanalyses in stedelijke regio’s;

  • inwerkingtreding van de vernieuwde Tracéwet;

  • oplossing van de (juridische) knelpunten als gevolg van de luchtkwaliteit de uitvoering door alle betrokken partijen van het kabinetsstandpunt (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 385, nr. 19) naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie «Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten» (Commissie Elverding) en het Actieplan «Sneller en Beter» (http://www.snellerenbeter.nl/).

Effecten van beleid

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • Nederland en de economische kerngebieden goed bereikbaar zijn en blijven, op regionale, nationale en internationale schaal.

  • Netwerken en modaliteiten goed op elkaar aangesloten zijn.

  • Reizigers en verladers meer keuzevrijheid in vervoerswijze hebben en profiteren van betrouwbare reistijden.

Halveren van gemiddelde doorlooptijd van infrastructurele projecten door betere besluitvorming, samenwerking, wetgeving en budgettering, waardoor de bereikbaarheid in Nederland wordt verbeterd en een aantal hardnekkige fileknelpunten wordt opgelost.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

34. Betrouwbare netwerken en acceptabele reistijd

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

213 508

51 552

57 331

38 089

26 731

25 237

25 237

Uitgaven

106 234

99 968

78 699

60 403

48 231

38 737

36 737

34.01 Netwerk weg

16 685

15 289

8 723

8 885

5 728

4 229

4 229

34.01.01 Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

11 708

13 965

7 445

7 444

4 287

2 788

2 788

34.01.02 Beheer en onderhoud

136

88

87

87

87

87

87

34.01.03 Anders betalen voor mobiliteit

       

34.01.04 Benutting en aanleg van weginfrastructuur

2 403

629

629

629

629

629

629

34.01.06 Weginfrastructuur voor het goederenvervoer

442

607

562

725

725

725

725

34.01.07 Inspectie Verkeer en Waterstaat

1 996

      

34.02 Netwerk vaarwegen

2 236

2 256

2 194

2 194

2 181

2 182

2 182

34.02.01 Vaarweginfrastructuur

2 236

2 256

2 194

2 194

2 181

2 182

2 182

34.03 Netwerk spoor

44 038

49 441

36 374

31 539

26 595

18 599

18 599

34.03.01 Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

1 034

819

476

356

356

356

356

34.03.02 Beheer conform Spoorwegwet

746

707

557

513

513

513

513

34.03.03 Beheer overig

660

706

635

512

512

512

512

34.03.04 Vervoer conform Concessiewet

40 768

47 066

34 563

30 015

25 071

17 075

17 075

34.03.05 Vervoer overig

103

143

143

143

143

143

143

34.03.06 Kwaliteit spoorverbindingen goederenvervoer

       

34.03.07 Inspectie Verkeer en Waterstaat

727

      

34.04 Netwerk decentraal/regionaal vervoer

86 275

32 982

31 408

17 785

13 727

13 727

11 727

34.04.01 Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

4 193

3 967

3 284

2 989

3 091

3 091

3 091

34.04.02 Samenwerking Rijk en decentrale overheden

768

      

34.04.03 Stim. dec. overh., bedrijfsleven en maatsch. org.

6 578

      

34.04.04 Stimulering marktwerking OV

13 782

8 046

1 129

210

110

110

110

34.04.05 Stimulering toegankelijkheid OV

279

      

34.04.06 Stimulering marktwerking Taxi

3 211

      

34.04.07 Inspectie Verkeer en Waterstaat

14 464

3 624

937

869

788

787

787

34.04.08 Regionale Bereikbaarheid

 

8 557

21 951

10 320

6 441

6 442

4 442

34.04.09 Regionale OV systemen

 

8 788

4 107

3 397

3 297

3 297

3 297

Van de totale uitgaven:

       

Apparaatsuitgaven

15 187

13 167

8 300

8 133

7 392

5 893

5 893

Baten-lastendiensten

22 022

6 649

4 191

4 121

4 035

4 034

4 034

Restant

112 025

80 152

66 208

48 149

36 804

28 810

26 810

34.09 Ontvangsten

988

98

98

98

98

98

98

Budgetflexibiliteit

Absolute budgetflexibiliteit in € * 1 000

34.01 Netwerk Weg

juridisch verplicht

3 105

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

400

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

398

 
    

34.03 Netwerk spoorwegen

juridisch verplicht

34 742

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

  
    

34.04 Netwerk decentr./reg.vervoer

juridisch verplicht

5 070

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

22 493

 

34.01 Netwerk weg

De beleidsmatig verplichte uitgaven hebben met name betrekking op onderzoekskosten. Verder worden op dit onderdeel de laatste kosten van de implementatie commissie Elverding verantwoord.

34.02 Vaarwegen

Dit onderdeel bevat geen programma-uitgaven.

34.03 Netwerk spoorwegen

Het overgrote deel van deze middelen bestaat uit de contractsectordiensten die juridisch zijn verplicht.

34.04 Netwerk decentraal en regionaal vervoer

De post beleidsmatig verplicht bestaat uit kosten voor het programma Filevermindering (decentrale projecten), onderzoeken op het gebied van decentraal/regionaal vervoer en uitgaven ter stimulering van de marktwerking OV.

34.01 Netwerk Weg: Reistijden over de weg betrouwbaar en acceptabel maken

Motivering

Om goede bereikbaarheid van de economische kerngebieden, mainports en stedelijke netwerken in Nederland te realiseren, om de economische schade door onbetrouwbaarheid (b.v. als gevolg van calamiteiten) en files te beperken en om de reistijd van deur tot deur waar nodig te verbeteren.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

Producten

Voor de invulling en uitwerking van de gebiedsagenda’s uit de MobiliteitsAanpak (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 305, nr. 80) zal een Nationale Markt en Capaciteitsanalyse (NMCA) worden uitgevoerd. Onder dit product vallen bijvoorbeeld ook de uitgaven voor de onafhankelijke Commissie Tunnelveiligheid. Deze commissie adviseert over de interne veiligheid bij tunnelprojecten.

Beheer en onderhoud

Het Rijk beheert het hoofdwegennet en de decentrale overheden beheren het onderliggend wegennet. Het beheer en onderhoud van de hoofdwegen wordt door Rijkswaterstaat uitgevoerd. Deze activiteiten zijn op het Infrastructuurfonds (artikel 12) terug te vinden.

Anders Betalen voor Mobiliteit

In de Nota Mobiliteit – van deur tot deur (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 644, nr. 6) is gekozen voor een eerlijke en transparante wijze voor betalen voor mobiliteit (naar tijd, plaats en milieukenmerken), met positieve effecten op bereikbaarheid en milieu.

Voor een beschrijving van de activiteiten en de uitvoeringsmiddelen wordt verwezen naar artikel 17 van het Infrastructuurfonds.

Benutting en aanleg van weginfrastructuur

Het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet worden als één samenhangend netwerk benaderd. Bij knelpunten zoeken overheden gezamenlijk, in een «MIRT-verkenning nieuwe stijl» of als onderdeel van een netwerkanalyse, naar oplossingen. Dit kan benutting of aanleg van infrastructuur zijn op zowel het hoofdwegennet als het onderliggend wegennet. Bij de keuze van oplossingen staat verbetering van de van deur-tot-deurbereikbaarheid voorop. Uitvoering van de Spoedaanpak wegen en het overige MIRT-programma (zie artikel 12 van het Infrastructuurfonds).

Het optimaal benutten van de huidige infrastructuur is een belangrijke pijler om de bereikbaarheid te vergroten. Op dit terrein zijn en worden verschillende acties ondernomen op basis van het begin 2008 gepresenteerde «Beleidskader benutten» (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 305, nr. 4. Een belangrijk onderdeel hiervan is de uitvoering van de Mobiliteitsaanpak (actieprogramma Wegen) waarbij benuttingsmaatregelen netwerkbreed worden ingezet (zie artikel 12.03 van het Infrastructuurfonds).

Verkeersmanagement

Het beleid is erop gericht om het rijkswegennet in samenhang met het regionaal wegennet te optimaliseren (gebiedsgericht verkeersmanagement). Het publiek private strategische beraad voor verkeersinformatie en verkeersmanagement zal in 2011 een advies aan de minister uitbrengen over de strategische ontwikkelingen van verkeersmanagement en verkeersinformatie in Nederland. In het kader van het «Beleidskader Benutten» zijn diverse proeven in gang gezet en is er nadrukkelijk aandacht voor de evaluatie van proeven en lopende programma’s. De uitkomsten kunnen richting geven aan het nieuwe kabinet bij de verdere ontwikkeling van verkeermanagement.

Weginfrastructuur voor het goederenvervoer

Het goederenvervoer over de weg stelt vanuit zijn unieke karakter specifieke eisen aan de kwaliteit en beschikbaarheid van weginfrastructuur.

  • uitvoeren van de vrachtspecifieke actielijnen (bijvoorbeeld verlenging in-/uitvoegstroken en wegvakken op specifieke locaties met veel vrachtverkeer; maatregelen zitten in de MobiliteitsAanpak;

  • voortzetten van de regiefunctie op het dossier stedelijke distributie (aanjaagfunctie, kennisfunctie, bemiddeling) middels een door de minister ingestelde «Ambassadeur stedelijke distributie» (Ambassadeur Stedelijke Distributie – Home) en monitoring via het Nationale Mobiliteitsberaad (NMB, Overleg – Ministerie van Verkeer en Waterstaat);

  • realiseren van kleinschalige infrastructurele voorzieningen voor het wegvervoer, zoals bijvoorbeeld veiligheid op verzorgingsplaatsen langs het hoofdwegennet en uitwerking van de visie op verzorgingsplaatsen. Deze visie wordt in 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De Inspectie voert inspecties uit op het terrein van goederenvervoer over de weg:

  • bedrijfsonderzoeken «Weight in motion»;

  • wegcontroles op overbelading.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel Beheer en onderhoud, Anders Betalen voor Mobiliteit, Verkeersmanagement, Benutting en aanleg van weginfrastructuur en Weginfrastructuur voor het goederenvervoer zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Beheer en onderhoud

De meetbare gegevens, zoals de prestatie-afspraken, de specificatie van het areaal en de oppervlakte van het wegdek staan vermeld in artikel 12 van het Infrastructuurfonds.

Anders Betalen voor Mobiliteit

De verantwoording over de voortgang van Anders Betalen voor Mobiliteit verloopt via een periodieke halfjaarlijkse rapportage aan de Kamer in het kader van de Regeling Grote Projecten.

De effecten van Anders Betalen voor Mobiliteit en daarmee de bijdrage aan de doelstellingen ten aanzien van bereikbaarheid, voertuigverliesuren, milieu en verkeersveiligheid is gekoppeld aan de bredere doelstellingen van de Nota Mobiliteit. Met het beleidsarme karakter van ABvM is op dit moment onzeker in hoeverre de kilometerprijs hieraan kan bijdragen.

Benutting en aanleg van weginfrastructuur, weginfrastructuur voor het goederenvervoer

Er is geen aparte indicator voor de weginfrastructuur voor het goederenvervoer, omdat vrachtwagens van dezelfde infrastructuur gebruik maken als personenauto’s. De drie indicatoren (acceptabele reistijd, voertuigverliesuren, betrouwbaarheidspercentage HWN) gelden ook voor het goederenvervoer.

Indicator: Acceptabele reistijd
 

Basiswaarde 2000

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2020

Een acceptabele reistijd: percentage waar de streefwaarde wordt gehaald 1

89%

82%

80%

80%

84%

100%

Bron: Rijkswaterstaat/DVS 2009

1

Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn er 82trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn. De reistijd op een traject is acceptabel als de reistijd in spits maximaal 1,5 x reistijd buiten spits is (referentiesnelheid 100 km/uur). Op stedelijke ringwegen is dat maximaal 2x de reistijd buiten de spits.

Toelichting

Het beoogde doel in 2020 is dat op alle trajecten (100%) de reistijd voldoet aan de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit. In 2009 geldt dat voor 84% van de trajecten. Naast de met behulp van extra middelen genomen maatregelen uit het aanvullend beleidsakkoord heeft ook een aantal gerealiseerde bouwprojecten geholpen om het percentage t.o.v. 2008 te verbeteren. Het verdere bouwprogramma uit het MIRT 2010 en de invoering van ABvM zorgen voor een verdere verhoging tot de beoogde 100% in 2020.

Indicator: Betrouwbaarheidpercentage hoofdwegennet
 

Basiswaarde 2000

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2020

Betrouwbaarheidspercentage: percentage van de verplaatsing in de spits op het HWN dat op tijd is 1

94%

91%

90%

90%

92%

95%

Bron: Rijkswaterstaat DVS,2009

1

«Op tijd» wil zeggen op langere afstanden (boven 50 km) maximaal 20% vroeger of later dan de verwachte reistijd en op kortere afstanden maximaal 10 minuten korter of langer dan de verwachte reistijd op een bepaald tijdstip van de dag.

Het percentage voor het gehele hoofdwegennet zal iets hoger zijn, omdat de betrouwbaarheidscijfers betrekking hebben op 106 trajecten in de Randstad, Gelderland en Noord–Brabant. De overige 82 trajecten zijn onbemeten en daarom niet in de betrouwbaarheidscijfers opgenomen. Deze 82 trajecten zijn het minst druk en daardoor het meest betrouwbaar.

Toelichting

Het beoogde doel in 2020 is dat 95% van de ritten «op tijd» afgewikkeld worden. In 2009 geldt dat voor 92% van de ritten. Naast de verstrekte middelen uit het aanvullend beleidsakkoord heeft ook een aantal gerealiseerde bouwprojecten en verkeersmanagement geholpen om het percentage t.o.v. 2008 te verbeteren. Het verdere bouwprogramma uit het MIRT 2010 en de invoering van ABvM zorgen voor een verdere verhoging tot de beoogde 95% in 2020. De prestatie is beter dan in 2008.

Indicator: Voertuigverliesuren
 

Basiswaarde 2000

2005

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2020

Voertuigverliesuren in files; index 2000 = 100 1

100

129

143

157

158

140

60

Bron: Rijkswaterstaat DVS, 2009

1

Het Rijk heeft de ambitie de filezwaarte (in voertuigverliesuren) op het hoofdwegennet in 2020 terug te brengen tot het niveau van 1992. De TK heeft bij de behandeling van de NoMo aangeven dat ook op deze doelstelling moet worden gestuurd. De streefwaarde gaat ervan uit dat Anders Betalen voor Mobiliteit wordt ingevoerd.

Toelichting

De stijging van het aantal voertuigverliesuren is in de Nota Mobiliteit verwacht en zal naar verwachting doorzetten tot aan de invoering van Anders Betalen voor Mobiliteit. In 2008 is de filedruk slechts licht toegenomen. Naar verwachting is dit een tijdelijk effect veroorzaakt door de gevolgen van de kredietcrisis.

Voor het realiseren van de beleidsdoelen uit de Nota Mobiliteit voor een acceptabele en betrouwbare reistijd en het terugdringen van het aantal voertuigverliesuren in files op het hoofdwegennet is het essentieel dat de voorgenomen maatregelen op het gebied van bouwen, benutten en beprijzen (uit onder meer de Mobiliteitsaanpak) worden uitgevoerd om zo het aantal voertuigverliesuren in de hand te houden.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 mln)

Art. Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Art 12 Hoofdwegennet

2 909

2 991

3 032

2 892

3 065

3 751

2 424

Belastinguitgaven

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € mln), budgettair belang op transactiebasis

Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer)

656

753

787

822

859

897

937

34.02 Netwerk Vaarwegen: Reistijden over het water betrouwbaar en voorspelbaar maken

Motivatie

Om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden, mainports en binnenhavens in Nederland te realiseren en om de economische schade door onbetrouwbaarheid te beperken. Dit overeenkomstig de doelstelling uit de Nota Mobiliteit (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 644, nr. 6)

Vaarweginfrastructuur

Producten

Dit betreft beheer, onderhoud, benutting, aanleg en verkeersmanagement van vaarweginfrastructuur (zie voor concrete activiteiten het Plan van Aanpak Onderhoud (2003), bijlage bij Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XII, nr. 1 en MIRT-projectenboek).

  • versneld uitvoeren van het achterstallig-onderhoudsprogramma vaarwegen;

  • uitvoeren van het reguliere beheer- en onderhoudsprogramma vaarwegen;

  • verbeteren van het bedieningsniveau van sluizen en bruggen;

  • uitvoeren van het aanlegprogramma vaarwegen.

De financiering van het beheer- en onderhoudsprogramma en het Aanlegprogramma vindt plaats via artikel 15 van het Infrastructuurfonds. Via dat artikel worden ook de volgende maatregelen gefinancierd:

  • realiseren quick wins voor verbetering van de bereikbaarheid van binnenhavens;

  • invoeren van dynamisch verkeersmanagement op de vaarwegen.

Daarnaast wordt uitvoering gegeven aan de volgende maatregelen:

  • samenwerken met decentrale overheden in de Gebiedsagenda’s met als doel versterking van de gehele logistieke keten;

    • pleiten in internationaal verband voor het opheffen van infrastructurele knelpunten in het Trans Europese Netwerk (TEN; Trans-europese netwerken);

    • monitoren van de belangrijkste ontwikkelingen in de groei van het vervoer van goederen over water.

Vaarweginfrastructuur

Meetbare gegevens

Om de effectiviteit van het vaarwegenbeleid te meten wordt sinds enige jaren de indicator «betrouwbaarheid reistijd vaarwegen» uitgewerkt. Deze indicator zal gevuld worden met gegevens over o.a. onderhoudsregime, verkeersmanagement, informatievoorziening naar de gebruiker, beschikbaarheid van ligplaatsen, passagetijd sluizen en bruggen. Veel van deze gegevens komen pas beschikbaar na invoering van River Information Services op de Nederlandse vaarwegen, inclusief het uitrusten van alle schepen met AIS transponders.

Als eerste stap is de indicator «passeertijd sluizen» uitgewerkt. De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. Elk type vaarweg correspondeert met een te realiseren percentage passages. Dit normpercentage biedt inzicht in het percentage schepen dat is gepasseerd binnen de normtijd.

Indicator: Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2012

Hoofdtransportas

63%

75%

80%

80%

85%

Hoofdvaarweg

84%

85%

75%

75%

75%

Overige vaarweg

92%

90%

70%

70%

70%

Bron: Rijkswaterstaat/Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS), 2010.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

IF 15 Hoofdvaarwegennet

939 164

928 122

905 306

799 501

678 214

794 411

34.03 Netwerk Spoor: Betrouwbaarheid en capaciteit van het spoornetwerk vergroten

Motivering

Om de kerntaak van het spoor goed uit te voeren: het betrouwbaar vervoeren van grote aantallen mensen in de spits van, naar en binnen stedelijke netwerken, het bijdragen aan de bereikbaarheid van alle landsdelen per spoor en het betrouwbaar vervoeren van goederen op internationale spoorcorridors.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

Producten

Algemene beleidsontwikkeling en -ondersteuning die productoverstijgend is, op het gebied van netwerk spoor.

In 2011 vindt verder uitvoering en implementatie plaats van de maatregelen die voortvloeien uit het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de spoorwetgeving (kamerstuk 2008–2009, 31 987, nr. 1); dit omvat o.a.:

  • het versterken van de aansturing van NS en ProRail;

  • het verbeteren van de spelregels voor gebruik van het spoor en

  • het organiseren van een betere positie voor decentrale overheden en overige vervoerders ten opzichte van ProRail en NS.

Beheer conform Spoorwegwet

Het bestaande spoornet vertegenwoordigt een groot maatschappelijk geïnvesteerd kapitaal. Instandhouding hiervan is de eerste prioriteit.

  • Met de beheerconcessie heeft ProRail tot 1 januari 2015 de zorg gekregen voor een doelmatig en doeltreffend beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur.

  • Een van de onderdelen betreft het uitvoering geven aan de tweede fase Herstelplan Spoor om zo de doelstellingen in 2010/2012 te kunnen realiseren en daarmee een basis te leggen voor de doelstellingen in de periode Nota Mobiliteit. Het gaat hierbij met name om het oplossen van capaciteits- en punctualiteits-knelpunten en het versneld uitvoeren van onderhoud en vervanging.

De bovenstaande uitvoeringsmaatregelen worden op het Infrastructuurfonds artikel 13 geraamd.

Beheer overig

Dit betreft onderwerpen die niet vallen onder de hoofdspoorweginfrastructuur, maar wel door ProRail worden beheerd en uitgevoerd, zoals fietsenstallingen bij de stations, tankplaten, studies capaciteitsmanagement, transferruimtes. Verder betreft dit de voorbereiding van het in beheer nemen van toekomstige hoofdspoorweginfrastructuur.

Vervoer conform de concessiewet

De NV Nederlandse Spoorwegen heeft tot 1 januari 2015 een concessie voor het vervoer op het hoofdrailnet. Voor één contractsectordienst is een tijdelijke concessie verleend aan NS.

  • toezicht houden op de naleving door NS van de vervoerconcessie voor het Hoofdrailnet en het Vervoerplan en de contractsector;

  • subsidiëren van onrendabele lijnen in het Hoofdrailnet (HRN) en de contractsector.

Over alle 33 oorspronkelijke contractsectordiensten is een definitief besluit genomen:

  • 23 diensten zijn reeds gedecentraliseerd;

  • vijf diensten zijn in het HRN opgenomen; waarvan één dienst (Zwolle–Enschede) per 2015 alsnog in aanmerking komt voor decentralisatie (na realisatie combi-tunnel Nijverdal);

  • één dienst wordt na realisatie van de spoorverdubbeling Houten-Houten Castellum in het HRN opgenomen;

  • vier diensten worden t/m 2014 door NS gereden.

Voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer is € 4,5 mrd. gereserveerd en worden vijf planstudies uitgevoerd, waaronder OV-SAAL. In juni 2010 heeft het kabinet een voorkeursbeslissing genomen. Na behandeling door de Tweede Kamer wordt het vervolg van de planstudies gestart, gericht op onder andere tracé- en realisatiebesluiten. De Tweede Kamer ontvangt elk half jaar een voortgangsrapportage over de uitvoering van de spoorambities.

Vervoer overig

Dit betreft met name het vervoer over de HSL-zuid door High Speed Alliance (HSA). In 2010 is de privaatrechtelijke concessieovereenkomst met HSA omgezet in een publiekrechtelijke concessie conform de Wet personenvervoer 2000. De looptijd van 15 jaar van de concessie is ingegaan op 1 juli 2009. Er wordt toezicht gehouden op de naleving van de concessie-overeenkomst met HSA.

Kwaliteit van spoorverbindingen voor het goederenvervoer

In het Infrastructuurfonds zijn diverse projecten opgenomen ter vergroting van de spoorcapaciteit voor het goederenvervoer, zoals de optimalisering van de Betuweroute. Daarnaast is beleidsmatige inzet nodig op een aantal kleinere projecten die niet in het MIRT zijn opgenomen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan kleine infra-aanpassingen, beleid ten aanzien van openbare laad- en losplaatsen en saneringsvraagstukken.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De Inspectie levert een bijdrage aan deze doelstelling door het afgeven van vergunningen en certificaten:

  • veiligheidsattesten spoorwegondernemingen;

  • bedrijfsvergunningen spoorwegondernemingen;

  • inzetcertificaten spoorvoertuigen;

  • verklaringen geen bezwaar spoorvoertuigen;

  • verklaringen regime brugopeningen.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel het beheer van de spoorweginfrastructuur als het vervoer erover zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Beheer conform Spoorwegwet, Beheer overig en Vervoer conform concessiewet

Binnen de beheerconcessie ProRail worden tussen VenW en ProRail concrete afspraken gemaakt over prestaties op het gebied van het spoor (Kamerstukken II, 29 984, nr. 167). Deze prestaties worden in het beheerplan uitgewerkt in nadere indicatoren met bijbehorende grens- of richtwaarden. Met de Nederlandse Spoorwegen maakt VenW afspraken over het personenvervoer. Deze prestaties werkt NS in het vervoerplan uit in nadere indicatoren met bijbehorende grens- of richtwaarden.

Vanaf 1 januari 2008 worden NS en ProRail (voor wat betreft het concessiedeel) op output gestuurd. Dat betekent dat afspraken worden gemaakt over prestaties in de vorm van grenswaarden. Hieronder zijn de belangrijkste indicatoren opgenomen.

Een uitgebreider overzicht is opgenomen in het Beheerplan en Vervoerplan en in de onderhoudsparagraaf van het MIRT-projectenboek.

Indicator Beschikbaarheid Hoofdspoorweginfrastructuur (HSI, dit is incl. de regionale spoorlijnen, maar excl. BTR en HSL)
 

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Grenswaarde 2009

Streefwaarde 2011 e.v.

Beschikbaarheid HSI

99,3%

99,4%

99,62%

99,49%

99,47%

Bron: ProRail, Beheerplan 2010

Indicator 5-minuten punctualiteit reizigersvervoer Hoofdrailnet (HRN)
 

2008

2009

2010

2011–2014

Punctualiteit reizigersvervoer HRN 1

93,0%

92,8% realisatie

93,0%

93,0%

Bron: Vervoerplan 2010, NS

1

afhankelijk van de uitvoering van de 2e fase van het Herstelplan (2007–2012)

Toelichting

De indicator 5-minuten-punctualiteit wordt gebruikt als indicator om de punctualiteit van de treindiensten te meten en in internationaal verband te vergelijken.

Kwaliteit van spoorverbindingen voor het goederenvervoer

Aangezien sprake is van projecten ter vergroting van de spoorcapaciteit van het goederenvervoer en kleine infrastructuuraanpassingen wordt hier verwezen naar de artikelen 13 en 17 van het Infrastructuurfonds.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

IF 13 Spoorwegen

2 656 358

2 435 678

2 231 194

2 304 708

2 388 046

2 549 266

IF 17.02 Betuweroute (realisatie)

46 674

     

IF 17.03 Hogesnelheidslijn

83 362

     

IF 17.04 Anders Betalen voor Mobiliteit

16 981

0

40 000

40 000

40 000

300 000

34.04 Netwerk decentraal/regionaal vervoer: decentrale overheden in staat stellen een effectief regionaal mobiliteitsbeleid te voeren

Motivering

Om de stedelijke netwerken en economische kerngebieden bereikbaar te houden als voorwaarde voor economische groei en mede mogelijk te maken dat mensen kunnen meedoen aan de samenleving moeten de decentrale overheden in staat worden gesteld betrouwbaar, snel en gemakkelijk te gebruiken regionaal openbaar vervoer (regionaal en lokaal spoor, metro, tram, bus) aan te bieden aan de reiziger.

Algemene strategie en beleidsvorming

Producten

Het Rijk is verantwoordelijk voor het wetgevend- en beleidskader en mede verantwoordelijk voor de financiering. De decentrale overheden zijn primair verantwoordelijk voor het goed functioneren van regionale OV-systemen

  • De modernisering en harmonisering van de regelgeving voor lokaal treedt in werking

  • De gunning van het vervoer met de Waddenveren zal afhankelijk van beroep- en bezwaarprocedures in 2011 onherroepelijk worden. Daarna zal overdracht van de concessies aan de provincies worden bezien.

  • Uitvoering van een experiment voor de verlaging van de minimumleeftijd voor buschauffeurs. De inwerkingtreding is afhankelijk van het tijdpad dat de AMvB -procedure in het parlement doorloopt, alsmede van de advisering van de Raad van State. Het experiment loopt minimaal drie jaar en zal na afloop worden geëvalueerd.

  • VenW blijft de kennisuitwisseling met het Kennisplatform Verkeer en Vervoer ondersteunen voor een kwaliteitsverbetering van het regionaal OV. De ondersteuning van de regionale reizigersinspraak, die tot voor kort via de Stichting Ondersteuning Collectief Personenvervoer aan Consumentenorganisaties (OPC) plaatsvond, wordt in 2011 uitgevoerd door het Kennisplatform Verkeer en Vervoer.

Betrouwbaar en veilig

  • Start van de voorbereiding van de implementatie van de nieuwe Europese Verordening over passagiersrechten in het busvervoer in de Nederlandse wetgeving. Het betreft bepalingen over onder meer aansprakelijkheid, toegankelijkheid, assistentie bij haltes, reisinformatie, klachtenbehandeling en handhaving;

  • Start van de uitvoeringsmaatregelen ter verbetering van de punctualiteit of de capaciteit op negen gedecentraliseerde spoorlijnen in het kader van de Quick scan van de gedecentraliseerde spoorlijnen. De bijdragen van het ministerie voor deze maatregelen worden in de regel via de Wet BDU verkeer en vervoer aan de decentrale overheden verstrekt en staan op artikel 39.02 van deze begroting.

Snel

  • De inzet van het Rijk is mede erop gericht om samen met de decentrale overheden concrete maatregelen te realiseren om de snelheid en frequentie van het regionaal OV te verhogen. Het actieprogramma het regionaal OV (AROV, Regionaal openbaar vervoer – Ministerie van Verkeer en Waterstaat) levert hieraan een belangrijke bijdrage. De verwachting is dat het aantal reizigers in 2020 voor de trajecten uit dit programma met zo’n 20% is gestegen. De projecten voor 2011 worden gefinancierd uit het BDU-budget. Het Rijk heeft daartoe dit budget verhoogd met middelen uit (artikel 14) voor regionale/lokale projecten en het FES-fonds. Het actieprogramma regionaal OV bestaat uit 47 projecten die voor 2013 moeten zijn gestart. Eind 2011 zullen in totaal 44 projecten zijn gestart.

  • Via het programma «Ruimte voor de Fiets» werkt het Rijk aan de verbetering en uitbreiding van fietsparkeervoorzieningen bij stations. De verwachting is dat er in 2011 ruim 30 000 nieuwe plaatsen worden gebouwd.

Gemakkelijk en comfortabel in gebruik

Met de invoering van de OV-chipkaart als vervoer- en betaalbewijs in het openbaar vervoer kan de reiziger met één kaart door de OV-keten reizen. De OV-Chipkaart wordt stapsgewijs landelijk uitgerold. De decentrale overheden hebben in overleg met de vervoerders in 2009 een uitrolplanning opgesteld, die er toe zal leiden dat in 2010 in het hele land met de OV-chipkaart zal kunnen worden gereisd. In 2011 zal de strippenkaart in het gehele land zijn uitgezet. VenW zal het implementatieproces volgen en faciliteren en waar nodig (bij-)sturen.

Multimodale reisinformatie

In de Aanpak multimodale reisinformatie zet VenW samen met decentrale overheden en marktpartijen in op het beschikbaar krijgen van actuele gegevens zodat de reiziger in 2015 op elke plek en op elk moment een bewuste keuze kan maken voor zijn verplaatsing. Actuele en betrouwbare reisinformatie voor de weggebruiker, de openbaar vervoerreiziger en de fietser vergroten het gemak en comfort van het reizen. Actuele en betrouwbare reisinformatie vermindert de onzekerheid over de reistijd (en route) van de reiziger.

In 2011 wordt gestart met de Nationale databank openbaar vervoergegevens (NDOV, actuele reisinformatie altijd beschikbaar vanaf 2015). VenW en de decentrale overheden zijn gezamenlijk opdrachtgever voor het NDOV, zodat marktpartijen en vervoerders met de gegevens uit het NDOV reisinformatiediensten kunnen ontwikkelen en aanbieden aan de reiziger.

Voor de weggebruiker geldt dat via het NDW betere informatie beschikbaar komt voor meer wegvakken. Voor de Aanpak is een aanvraag van maximaal € 30 miljoen voorzien in het FES.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De inspectie houdt toezicht door het bewaken van de naleving van wet- en regelgeving, en het afgeven van vergunningen. Het toezicht richt zich op ondernemingen, chauffeurs, voertuigen en passagiers.

Naast de noodzakelijke objectinspecties verschuift het toezicht geleidelijk naar systeemtoezicht en handhavingsconvenanten.

Bij systeemtoezicht worden bedrijven die een eigen systeem hebben om de naleving te borgen doorgelicht; dit wordt aangevuld met realitychecks (fysieke inspecties).

Bij handhavingsconvenanten worden afspraken gemaakt over kwaliteitsmanagementsystemen, waarbij grote, correct nalevende bedrijven minder toezichtslast krijgen.

Bij het toezicht op taxi vervoer zijn de belangrijkste thema’s:

  • verschuiving van weginspecties naar bedrijfsinspecties;

  • thematische acties (grensvervoer, snorders);

  • risicogericht toezicht bij contractvervoer;

  • systeemtoezicht bij bedrijven met een groter wagenpark;

  • intensivering van het instrument bestuurlijke boete als dwangmiddel.

Algemene strategie en beleidsvorming

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel het regionaal OV-systeem en de regionale bereikbaarheid zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Regionale bereikbaarheid

Klanttevredenheid geeft een indicatie van de waardering van het regionaal OV.

De aanbestedingsgraad geeft een beeld van de ontwikkeling van het procentuele aandeel van het totaal aantal OV-bedrijven waarvan het OV is aanbesteed.

De ontwikkeling van het aantal reizigerskilometers geeft een goed beeld van het gebruik van het OV. De decentrale overheden en vervoerders zijn hiervoor primair verantwoordelijk. VenW heeft een coördinerende en stimulerende functie.

Het Kennisplatform Verkeer en Vervoer (website: www.kpvv.nl) voert jaarlijks in opdracht van VenW en de decentrale concessieverleners een onderzoek uit naar de klanttevredenheid van reizigers in het regionaal OV. Vanwege de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden voor het regionaal OV worden geen landelijke streefcijfers vastgelegd.

Kengetal Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer 1
 

2005

2006

2007

2008

Realisatie 2009

Algemeen oordeel

7,0

7,0

7,0

7,2

7,2

Informatie en veiligheid

7,2

7,4

7,3

7,5

7,5

Rijcomfort

7,0

7,0

7,0

7,2

7,2

Tijd en doorstroming

6,1

6,2

6,0

6,2

6,5

Prijs

6,0

6,3

6,3

6,5

6,3

Bron: KpVV – klantenbarometer, 2010

1

Cijfers 2004–2006 zijn in 2007 aangepast (Kamerbrief 12 maart 2008, vergaderjaar 2007–2008, 23 645, nr. 191)

Toelichting

Uit de OV Klantenbarometer 2009 (OV Klantenbarometer) blijkt dat de klantwaardering (algemeen oordeel) in de periode ten opzichte van 2008 gelijk is gebleven op een 7,2. De waardering voor de aspecten informatie en veiligheid en rijcomfort zijn gelijk gebleven t.o.v. 2008. De waardering voor tijd en doorstroming is met 0,3 punt gestegen. Het resultaat voor het aspect prijs is met 0,2 punt gedaald ten opzichte van 2008. Het gaat hier overigens wel om het landelijk gemiddelde. De resultaten van de klantenbarometer worden door de decentrale overheden (de concessieverleners) gebruikt in het concessiebeheer. De resultaten worden met de concessiehouder besproken. In de concessies zijn bonus/malussen opgenomen met betrekking tot de resultaten van de Klantenbarometer.

Indicator Aanbestedingsgraad regionaal OV
 

Basiswaarde 2002

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde

Aanbestedingsgraad regionaal Openbaar Vervoer (excl. G3)

5%

56%

72%

92%

92%

100%

G3-steden (A'dam, R'dam, Den Haag, Utrecht)

     

n.v.t.

Bron: VenW, 2010

Toelichting

In 2009 is de aanbestedingsgraad van regionaal OV (excl. G3) gelijk gebleven op 92%. De streefwaarde van 100% zal niet worden gehaald, omdat er ontheffingen van de aanbestedingsplicht zijn afgegeven. De G3 zijn, in het wetsvoorstel «wijziging Wet Personenvervoer 2000 in de Public Service Organisation (PSO)» (motie Roefs), uitgezonderd van openbare aanbesteding.

Kengetal Overzicht reizigerskilometers regionaal OV (x 1 mrd) 18
 

2005

2006

2007

2008

Realisatie 2009

Stadsregio's

3,5

3,6

3,6

3,6

2,9

Provincies

2,8

2,9

2,9

2,8

3,8

Totaal

6,4

6,5

6,5

6,4

6,6

Bron: WROOV 2010

18

De reizigerskilometers hebben alleen betrekking op de kilometers afgelegd met bus, trein en metro. De reizigerskilometers met de regionale treinen afgelegd zijn niet meegeteld.

Toelichting

In 2009 is sprake van een stijging van 3,7% t.o.v. 2008. Belangrijke oorzaken van deze stijging zijn:

  • 1. voortgezette stijging van studenten (aandeel 0,7%)

  • 2. wegvallen van het effect van stakingen in het streekvervoer in 2008 (effect ca. 2%)

  • 3. invoering RandstadRail (effect ca. 0,5%).

Verbeteren regionale OV-systemen

De decentrale overheden en vervoerders zijn primair verantwoordelijk voor het verbeteren van de regionale OV-systemen. VenW heeft een coördinerende en stimulerende functie.

Centraal staat het borgen van de publieke belangen in het taxivervoer (veiligheid, betrouwbaarheid, beschikbaarheid, betaalbaarheid). VenW werkt hiertoe samen met de grote steden, belangenorganisaties en taxibranche aan een kwaliteitsverbetering van zowel het straattaxivervoer als het contractvervoer in Nederland. In 2011 zal verder invulling worden gegeven aan verschillende uitvoeringsmaatregelen die op basis van de Toekomstvisie Taxi (Taximarkt sturen op kwaliteit – Ministerie van Verkeer en Waterstaat) zijn opgesteld in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de grote steden, belangenorganisaties en de taxibranche.

Door middel van aanvullende gemeentelijke bevoegdheden wordt het voor gemeenten mogelijk om, afhankelijk van de specifieke lokale situatie, maatwerk te leveren om de kwaliteit van het gemeentelijk straattaxivervoer te verbeteren en lokale problemen op te lossen. Deze maatregelen kunnen zich richten op herkenbaarheid, traceerbaarheid en groepsvorming. Als lid van een groep zijn individuele taxichauffeurs beter herkenbaar en aanspreekbaar op de geleverde prestatie. Daarnaast krijgen gemeenten ook de mogelijkheid om rechtstreeks op kwaliteit in te grijpen. Het wetsvoorstel behelst daarnaast een aantal wijzigingen ten behoeve van overzichtelijkheid en vereenvoudiging van de regelgeving voor taxivervoer.

De verschillende maatregelen zijn opgenomen in een wijziging van de Wet Personenvervoer 2000 en het Besluit Personenvervoer 2000 die eind 2009 voor advies zijn verzonden naar de Raad van State. Het voorstel tot wijziging van de Wet Personenvervoer is in juni 2010 aan de Tweede Kamer voorgelegd. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2011. De wijziging van het Besluit Personenvervoer is op 1 juli 2010 in werking getreden.

Kengetallen taxi

Output

Verwachte ontwikkeling

Landelijke ontwikkeling relatief

4 grote steden

1. Waardering consument 1 (gebruikers)

Verbetering

Constant hoog:

iets lager dan het landelijk gemiddelde:

  

2005: 7,2 (precies: 7,16)

2005: niet gemeten 2

  

2006: 7,2 (precies: 7,22)

2006: 7,2

  

2007: 7,2

2007: 7,1

  

2008: 7,3

2008: 7,4

  

2009: 7,2

2009: 7,2

2. Prijsontwikkeling (straattaxi) 3

Prijsdaling

2005: +1,7%

2005: + 1,6%

  

2006: + 1,9%

2006: + 2,6%

  

2007: + 3,9%

2007: + 3,6%

  

2008: 1,2 %

2008: -24,6% tot + 6% 4

  

2009: varieert van 1,2% voor stadsrit en 1,1% voor buitenrit3

2009: varieert van 0,1% voor stadsrit en – 0,1% voor buitenrit3

Bron Waardering consument 2005–2006: Taximonitor 2005 en verder Socialdata B.V. Vanaf 2008 vindt de meting plaats door I&O research.

Bron Prijsontwikkeling 2006–2009: Monitortarieven en bedrijfsontwikkeling, TNS Nipo consult.

1

De waardering consument (uitgedrukt in een cijfer van 1–10): In 2009 is de landelijke waardering met 7,2 iets lager dan in 2008. In het kader van het G–4 convenant heeft zowel in 2006, 2007, 2008 en 2009 een mystery–shopper onderzoek plaats gevonden.

2

In 2004 en 2005 is in de G4 niet gemeten.

3

De tariefontwikkeling bij de straattaxi: De landelijke tariefstijging bij de straattaxi wordt jaarlijks gemeten voor een tweetal referentieritten: één met vijf kilometer lengte (meest voorkomende rit in de steden) en één referentierit met een lengte van vijftien kilometer (vooral kleinere steden en platteland).

4

Vanaf de meting 2008 kon geen gebruik meer worden gemaakt van de oorspronkelijke referentierit, omdat in de huidige tariefstructuur tijd geen rol speelt in het tarief. In het verleden bepaalden tijd én afstand de ritprijs.

Toelichting

Zowel de waardering van de consument als de prijsontwikkeling in de straattaxi worden structureel gemeten. De gemiddelde waardering in de periode 2000–2009 bedraagt 7,3. In de vier grote steden ligt de klantenwaardering tussen 2000 en 2007 steeds rond de 7,2 en is in 2008 toegenomen tot 7,4. Voor het jaar 2009 bedraagt de klantwaardering in de vier grote steden 7,2.

Alle verschillen vallen binnen de meetmarges, waardoor de conclusie is dat er geen significante verandering is waargenomen met betrekking tot het gemeten niveau.

De tariefontwikkeling vanaf 2008 betreft de per 1/2/2008 verplicht te hanteren tariefstructuur.

OV-Chipkaart

Voor de invoering van de OV-chipkaart zijn hier geen meetbare gegevens opgenomen omdat de decentrale overheden en vervoerders verantwoordelijkheid dragen voor de uitrol.

Inspectie VenW

De meetbare gegevens voor het onderdeel Taxi zijn verwerkt bij artikel 32.01.

Belastinguitgaven

Extracomptabele verwijzingen

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € mln.), budgettair belang op transactiebasis

Omschrijving

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Teruggaaf taxi's

50

54

55

57

59

61

63

Vrijstelling taxi's

46

52

53

54

56

57

59

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek

Onderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Netwerk weg

34.01

2009

2010

 
 

Netwerk vaarwegen

34.02

2012

2012

 
 

BDU Verkeer en vervoer

34.04

2010

2010

 

Effectenonderzoek ex post

Ruimte voor de fiets

34.03

jaarlijkse monitoring

 

http://www.prorail.nl/ Publiek/ ruimtevoordefiets/ Pages/ Ruimtevoordefiets.aspx

35 Mainports en logistiek

Algemene doelstelling

Het versterken van de Nederlandse mainports en realiseren van een efficiënt goederenvervoersysteem en luchtvaartbestel, binnen de randvoorwaarden voor geluid, veiligheid, leefbaarheid en ruimtelijke ordening.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Goede (internationale) verbindingen en een efficiënte afwikkeling van de passagiers- en goederenstromen vanuit de mainports zijn onontbeerlijk voor de Nederlandse samenleving en economie. VenW zorgt voor het realiseren van de benodigde infrastructuur en voor de regelgeving op het gebied van marktordening, (verkeers-) veiligheid, milieu en security. VenW draagt bij aan het innovatief vermogen van het bedrijfsleven en het realiseren van een internationaal level playing field op de diverse vervoersmarkten. Dit gelijke speelveld omvat de afspraken die zijn overeengekomen om eerlijke concurrentie te waarborgen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • goed functioneren van het systeem voor het goederenvervoer en de luchtvaart;

  • ontwikkelen van kaders, bevoegdheden, middelen en instrumenten die de samenwerking met overige bestuurslagen en de bedrijven faciliteren en/of bevoegdheden daar positioneren waar dat voor het functioneren van het systeem het meest optimaal is;

  • voorbereiden, implementeren en handhaven van de nationale wetgeving op het terrein van het goederenvervoer en de luchtvaart.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling is afhankelijk van:

  • Ontwikkelingen in internationale organen, zoals de Europese Unie (EU), Eurocontrol, European Aviation Safety Agency (EASA), International Maritime Organization (IMO), International Civil Aviation Organization (ICAO), International Labour Organization (ILO), Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR), Donaucommissie en Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO).

  • Innovatief vermogen op het gebied van logistiek bij het bedrijfsleven.

  • De internationale economische ontwikkelingen.

Effecten van beleid

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • gebruikers van de mainports, het goederenvervoer-systeem en het luchtvaartbestel «waar voor hun geld krijgen» binnen de bovengenoemde randvoorwaarden.

  • Nederland in 2020 beschikt over de meest efficiënte, innovatieve en duurzame logistieke draaischijf in Europa.

Deze draaischijf draagt bij aan:

  • de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven, zowel het logistieke bedrijfsleven zelf als het overige bedrijfsleven;

  • de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats voor internationaal opererende bedrijven en daarmee aan het behalen van de vernieuwde EU doelstellingen in termen van groei, duurzaamheid en werkgelegenheid door Nederland.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht budgettaire gevolgen van beleid (in € 1 000)

35. Mainports en logistiek

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

77 554

71 010

58 250

57 729

55 351

53 423

53 431

Uitgaven

86 527

70 114

65 266

61 119

56 489

53 931

53 431

35.01 Mainport Schiphol en reg. Luchthavens

7 126

8 463

6 982

6 228

4 659

4 659

4 659

35.01.01 Kostenconvenant Schiphol

5

46

0

0

0

0

0

35.01.02 Ontwikkeling luchthavens

4 905

5 485

3 882

3 578

3 259

3 259

3 259

35.01.03 Evaluatie Schipholbeleid

0

0

0

0

0

0

0

35.01.04 Implementatie Schipholwet en luchthavenbesluiten

0

0

0

0

0

0

0

35.01.05 Regelgeving Regionale en Kleine Luchthavens

1 615

2 932

3 100

2 650

1 400

1 400

1 400

35.01.06 Inspectie VenW

601

0

0

0

0

0

0

35.02 Mainport Rotterdam en overige zeehavens

1 941

1 565

1 265

1 164

1 190

1 165

1 165

35.02.01 Verbetering marktwerking

845

943

888

787

813

788

788

35.02.02 Formuleren maatschappelijke randvoorwaarden

426

227

197

197

197

197

197

35.02.03 Instandhouden en verbeteren infracapaciteit

670

395

180

180

180

180

180

35.03 Logistieke efficiëntie luchtvaart

43 334

36 848

35 411

35 140

34 963

33 608

33 608

35.03.01 Kennis luchtvaart en luchthavens

35 881

27 299

27 548

27 622

27 623

26 273

26 273

35.03.02 Luchtruim

1 974

2 236

1 826

1 826

1 826

1 826

1 826

35.03.03 Marktordening en markttoegang

2 853

3 658

2 648

2 536

2 436

2 436

2 436

35.03.04 Inspectie VenW

2 626

3 655

3 389

3 156

3 078

3 073

3 073

35.04 Logistieke efficiëntie goederenvervoer

34 126

23 238

21 608

18 587

15 677

14 499

13 999

35.04.01 Vergroting strategische en internationale oriëntatie

4 792

4 863

3 495

3 601

3 608

3 608

3 608

35.04.02 Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart

5 324

5 185

5 202

4 471

3 112

2 527

2 027

35.04.03 Logistieke efficiëntie binnenvaart

4 227

4 934

4 057

2 964

1 431

938

938

35.04.04 Logistieke efficiëntie wegvervoer

5 819

3 426

4 811

3 775

3 759

3 659

3 659

35.04.05 Logistieke efficiëntie spoor-vervoer

13 762

4 830

4 043

3 776

3 767

3 767

3 767

35.04.06 Inspectie VenW

202

0

0

0

0

0

0

Van totale uitgaven:

       

Apparaatsuitgaven

14 578

13 989

11 531

11 194

11 177

11 177

11 177

Baten-lastendiensten

7 099

5 676

7 129

6 897

6 813

6 808

6 808

Restant

64 850

50 449

46 606

43 028

38 499

35 946

35 446

– Ontvangsten

9 868

5 706

5 681

5 681

5 681

5 681

5 681

35.09.01 Ontvangsten Stichting Buisleidingenstraat

2 876

2 042

2 042

2 042

2 042

2 042

2 042

35.09.02 Overige ontvangsten

6 992

3 664

3 639

3 639

3 639

3 639

3 639

Budgetflexibiliteit

Absolute budgetflexibiliteit in € x 1 000

35.01 Mainport Schiphol en regionale luchthavens

juridisch verplicht

1 300

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

260

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

3 214

 
    

35.02 Mainport Rotterdam en overige zeehavens

juridisch verplicht

2

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

150

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

155

 
    

35.03 Logistieke efficiëntie luchtvaart

juridisch verplicht

27 575

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

1 784

 
    

35.04 Logistieke efficiëntie goederenvervoer

juridisch verplicht

8 309

complementair noodzakelijk

 

bestuurlijk gebonden

105

beleidsmatig nog niet ingevuld

 

beleidsmatig verplicht

3 752

 

Mainport Schiphol en regionale luchthavens

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op uitgaven in het kader van de overdracht naar het Provinciefonds en de uitvoering van de activiteiten uit het Kabinetsstandpunt Schiphol.

Mainport Rotterdam en overige zeehavens

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op uitgaven in het kader van het stroomlijnen van overheidsinterventies, Randstad 2010, de verzelfstandiging IJmond en de monitoring van beleidsindicatoren.

Logistieke efficiëntie luchtvaart

De uitgaven voor logistieke efficiëntie luchtvaart zijn grotendeels juridisch verplicht en hebben voornamelijk betrekking op de bijdrage aan het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR).

Logistieke efficiëntie goederenvervoer

De beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op een subsidie aan het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN), een subsidie aan de Stichting Nederland Maritiem Land (NML), subsidies in het kader van het Dieselakkoord, subsidies voor piketdiensten brandweer en uitgaven voor European Train Control System (ETCS).

35.01 Het versterken van de concurrentiepositie van de mainport Schiphol en de overige luchthavens

Motivatie

De netwerkkwaliteit van de mainport Schiphol en de infrastructurele voorzieningen van de luchthavens verbeteren zodat de economie, de internationale concurrentiepositie en bereikbaarheid van Nederland structureel worden versterkt.

Kostenconvenant Schiphol

Producten

Het betreft reeds uitgevoerde projecten ten behoeve van de uitbreiding van de luchthaven Schiphol en de verbreding van de Spaarnwoudertocht.

Luchthavens en omgeving

Bevorderen van de concurrentiepositie van Schiphol binnen de kaders van leefomgeving (geluid en emissies), externe veiligheid en luchtvaartveiligheid.

Aan de Alderstafel Schiphol is een overeenkomst gesloten over een selectieve ontwikkeling tot 2020 naar maximaal 510 000 vliegtuigbewegingen in samenhang met hinderbeperkende maatregelen, projecten ter verbetering van de leefomgeving en een te ontwikkelen nieuw normen- en handhavingsstelsel. Deze overeenkomst is door de betrokken partijen een en ondeelbaar verklaard. Dit advies heeft een brede steun gekregen in de Tweede Kamer en bevindt zich in de uitvoerende fase.

  • Voor Schiphol is in lijn met het advies van Alders, gekozen voor een selectieve groei naar maximaal 510 000 vliegtuigbewegingen in 2020 voor vliegbewegingen die bijdragen aan de mainportfunctie. Bij een verwachte vraag van 580 000 vliegbewegingen op Schiphol in 2020, betekent dit dat voor 70 000 vliegtuigbewegingen niet-mainportgebonden verkeer extra capaciteit moet worden gecreëerd op de luchthavens van Lelystad en Eindhoven, waarbij wordt uitgegaan van een gelijke verdeling. Het tempo waarop dit gebeurt moet passen bij de marktontwikkeling.

  • De groei van de luchthavens van Lelystad en Eindhoven die deze verplaatsing teweegbrengt, moet passen bij de ruimtelijk-economische structuur van de regio’s en mag niet ten koste gaan van de Nederlandse militaire functies van Eindhoven.

    Op basis van de uitkomsten van de Alderstafels voor Eindhoven en Lelystad, zal het nieuwe kabinet in 2011 een besluit nemen over de verdere ontwikkeling van deze luchthavens. Indien aan de orde, worden vervolgens de formele procedures doorlopen om de uitkomsten vast te leggen in luchthavenbesluiten.

  • In 2011 lopen experimenten voor hinderbeperkende maatregelen en wordt door de Stichting voor de leefomgeving gewerkt aan het oplossen van de zogeheten «schrijnende gevallen» en worden nadere afspraken gemaakt voor de financiering van gebiedsgerichte projecten. In 2012 vindt de eerste vierjaarlijkse evaluatie plaats van de afspraken.

  • Het nieuwe normen- en handhavingsstelsel wordt in 2011 en 2012 in een tweejarig experiment beproefd. De kern bestaat uit regels voor strikt geluidspreferent baangebruik. Indien de uitkomst van het experiment positief is wordt in 2012 besloten tot het vervangen van het huidige normen- en handhavingsstelsel door het nieuwe. Hierna volgt het formele wetgevingstraject.

  • Invulling geven aan het advies van de commissie Ruimtelijke Ontwikkeling Luchthavens (ROL) door het ontwikkelen van een mainportvisie die de basis moet vormen voor besluitvorming over de verdere ontwikkeling van Schiphol op langere termijn. Belangrijke elementen zijn de bereikbaarheid van mainports, inzet op economische activiteiten en clusters, die goed zijn voor het netwerk op Schiphol en het agenderen van maatregelen en principes in de ruimtelijke inrichting van het gebied rond Schiphol, die een bijdrage leveren aan de doelstelling van netwerkkwaliteit.

Regelgeving Regionale en Kleine Luchthavens

  • In 2011 worden de Aanwijzingsbesluiten van de luchthavens van nationale betekenis afgerond op basis van de oude wetgeving. Afhankelijk van de voortgang bij de diverse luchthavens in 2010 betreft dit de luchthavens van Rotterdam, Eelde, Maastricht en Lelystad.

  • Voor alle luchthavens met uitzondering van Schiphol moeten omzettingsbesluiten worden opgesteld die voldoen aan de vereisten van de nieuwe regelgeving (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML)), die op 1 november 2009 in werking is getreden.

Met de inwerkingtreding van de RBML is de besluitvorming met betrekking tot de luchthavens van regionale betekenis gedecentraliseerd naar de provincies.

  • monitoren van de uitkomst van de overdracht van taken en bevoegdheden op het gebied van luchthavens van regionale betekenis naar de provincies;

  • ondersteunen van provincies bij kennisopbouw op gebied van bevoegdheden kleine luchthavens.

Het Rijk blijft zelf verantwoordelijk voor de luchthavens van nationale betekenis.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De activiteiten voor dit product zijn met ingang van de begroting 2011 ondergebracht onder operationeel doel 33.03.

Luchthavens en omgeving

Meetbare gegevens

Voor de mainportpositie van Schiphol zijn de netwerkkwaliteit en de infrastructurele voorzieningen essentieel. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en -maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar door het Rijk. Onderstaande kengetallen geven de netwerkkwaliteit van Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest Europese luchthavens. Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal bestemmingen waar naar gevlogen wordt. Het aantal bestemmingen geeft wel een goed beeld van de kwaliteit van het netwerk.

Kengetal: Aantal bestemmingen waarnaar wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Amsterdam

243

251

260

245

253

Frankfurt

279

283

287

293

282

London Heathrow

182

187

181

176

172

Parijs Charles de Gaulle

236

247

261

275

273

Brussel

133

131

159

194

184

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat, februari 2010

Kengetal: Aantal vliegbewegingen per luchthaven (x 1 000)
 

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Amsterdam

405

423

436

428

391

Frankfurt

482

482

485

480

458

London Heathrow

472

471

476

473

460

Parijs Charles de Gaulle

514

533

544

551

518

Brussel

231

232

241

236

212

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), februari 2010

Kengetal: Aantal passagiers in miljoenen per luchthaven
 

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Amsterdam

44

46

48

47

44

Frankfurt

52

53

54

53

51

London Heathrow

68

67

68

67

66

Parijs Charles de Gaulle

54

57

60

61

58

Brussel

16

17

18

19

17

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), februari 2010

Kengetal: Vrachttonnage per luchthaven (x 1 000 ton)
 

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Amsterdam

1 450

1 527

1 610

1 568

1 286

Frankfurt

1 864

2 031

2 074

2 021

1 808

London Heathrow

1 306

1 306

1 314

1 401

1 278

Parijs Charles de Gaulle

1 767

1 884

2 053

2 039

1 819

Brussel

700

706

762

659

449

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), februari 2010

Luchthavens en omgeving

Voor de luchthaven Schiphol is tot 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen aan de orde. Met het oog op netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. In het convenant behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol is tussen Schiphol en het Rijk overeen gekomen dat op het moment dat 95% van het plafond van 510 000 vliegtuigbewegingen per jaar op Schiphol gerealiseerd wordt de afspraken uit het convenant in werking treden. Het Rijk is hierbij verantwoordelijk voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. De marktontwikkeling op Schiphol wordt daarom nauwlettend gevolgd.

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Schiphol
 

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd 2010

Gerealiseerd 2011

Streefwaarde 2012

 

390 000

  

510 000

Gerealiseerd aantal vliegtuigbewegingen tov plafond 510 000

76%

  

100%

Bron: Wet Luchtvaart en luchthavenverkeersbesluit Schiphol

Uitgegaan wordt van de initiële streefwaarden voor de extra luchthavencapaciteit voor Eindhoven en Lelystad van 70 000 vliegtuigbewegingen per jaar tot 2020, waarvan 35 000 tot en met 2015 en nog eens circa 35 000 tot en met 2020. Tot en met 2020 wordt ook uitgegaan – als richtgetal – van een gelijkwaardige verdeling van het verkeer over Eindhoven en Lelystad (35 000–35 000). De definitieve streefwaarden worden ingevuld nadat het nieuwe kabinet hierover een besluit heeft genomen (zie *).

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad
 

Basiswaarde 2009

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2015

Luchthavencapaciteit Eindhoven

0

0

*

Luchthavencapaciteit Lelystad

0

0

5 000

Bron: Wet Luchtvaart en luchthavenverkeersbesluit Schiphol

Regelgeving en Kleine Luchthavens

Deze indicator geeft een beeld van de mate waarin alle zaken die nog lopen onder de oude wetgeving (aanwijzingen en beroepsprocedures) zijn afgerond. Onder het oude wettelijke regime waren VenW en VROM bevoegd gezag voor alle luchthavens. Pas na de afronding van de omzettingsbesluiten op basis van de RBML kunnen de taken en verantwoordelijkheden van het Rijk voor de luchthavens van regionale betekenis worden overgedragen aan de provincies. Het streven is dit in 2010 af te ronden. De verantwoordelijkheid voor de luchthavens van nationale betekenis blijft bij het Rijk liggen.

Stand van zaken aanwijzingen en beroepsprocedures regionale en kleine luchthavens (huidige wetgeving)

Veld

Stand van zaken/planning aanwijzing gereed

Beslissing Op Bezwaar

Beroep/RvS

Lelystad

2009

nvt

2010

Budel

Gereed

nvt

 

Ameland

Gereed

nvt

 

Hoogeveen

Gereed

nvt

 

Texel

Gereed

nvt

 

Terlet

Gereed

nvt

 

Seppe

Gereed

nvt

 

Noord-Oost polder

Gesloten

nvt

 

Teuge

Gereed

2009

2010

Maastricht

Gereed

2010

evt

Midden-Zeeland

Gereed

nvt

 

Eelde

Gereed

2010

evt

Rotterdam

2010

nvt

evt

Hilversum

Gereed

nvt

 

Drachten

Gereed

nvt

 

RVS = uitspraak Raad van State

Nvt = niet van toepassing; procedure is afgerond

Evt = mogelijk van toepassing; er is nog steeds mogelijkheid van beroep

Bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, januari 2010

Het bevoegd gezag over de luchthavens, die geen functie hebben voor groot handelsverkeer en internationale bereikbaarheid en daarmee een beperkt nationaal belang dienen, is met de wet RBML gedecentraliseerd naar de provincies, omdat die beter in staat zijn om op regionaal niveau de lusten en de lasten van deze luchthavens af te wegen. Dit zijn de zogenaamde luchthavens van regionale betekenis. De wet RBML is op 1 november 2009 in werking getreden. Zowel voor de luchthavens van regionale betekenis als van nationale betekenis moeten omzettingsbesluiten worden genomen. De wettelijke termijn voor een eerste luchthavenbesluit voor de luchthavens van nationale betekenis loopt tot 1 november 2014.

Indicator: Stand van zaken omzettings- en luchthavenbesluiten

Veld

Gereed

 

Luchthavenbesluit

Omzettingsbesluit

Midden-Zeeland

 

2010

Hoogeveen

 

2010

Teuge

 

2010

Seppe

 

2010

Budel

 

2011

Drachten

 

2011

Ameland

 

2011

Stadskanaal

 

2012

Terlet

 

2012

Hilversum

 

2011

Texel

 

2011

Maastricht

voor 2015

 

Lelystad

voor 2015

 

Rotterdam

voor 2015

 

Groningen-Eelde

voor 2015

 

Bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, januari 2010

35.02 Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Mainport Rotterdam en de overige zeehavens als vervoersknooppunt en vestigingsplaats voor bedrijven

Motivatie

Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats laten blijven en de in Nederland gevestigde bedrijven een gunstige internationale concurrentiepositie geven.

Verbetering marktwerking

Producten

  • deelnemen (6 tot 8 keer per jaar) aan de plenaire vergadering van de Nationale Havenraad en aan de daaronder ressorterende werkgroepen en commissies, waarin het overleg met overheden en bedrijfsleven concreet vorm krijgt. Betrokkenheid bij initiatieven gericht op het stroomlijnen van het logistieke proces in de zeehavens (bijvoorbeeld programma «Slim Geregeld Goed Verbonden») en het terugdringen van de toezichtlast (bijvoorbeeld programma «Vernieuwing Toezicht») met het oog op een level playing field tussen de Europese zeehavens;

  • in 2011 participeren in overleg met en beïnvloeden van de Commissie over de herziening van de richtsnoeren staatssteun zeehavens. Doel hiervan is het waarborgen van een goede marktwerking, een Europees level playing field en een goed vestigingsklimaat. Hiertoe vindt vooroverleg met de havens en de sector plaats;

  • afronden van drie onderzoeken in opdracht van de Alliantie Zeehavens (waarbinnen de vier grootste havenbeheerders in Nederland samen met de ministeries van VenW, EZ en VROM samenweken aan een gezamenlijke lange termijn visieontwikkeling). De onderzoeken betreffen: goederenvervoerstromen 2040, ruimte en infrastructuur en samenwerking en specialisatie.

  • uitvoeren van de jaarlijkse Havenmonitor.

Formuleren maatschappelijke randvoorwaarden

Sinds 1993 is er conform een convenant tussen diverse partijen subsidie verstrekt voor de apparaatskosten ROM-Rijnmond. In dit kader vond afstemming plaats over diverse onderwerpen betreffende milieu en ruimtelijke ordening. Eind 2009 is het laatste convenant beëindigd en niet meer verlengd. De werkzaamheden van ROM-Rijnmond konden worden ondergebracht bij andere samenwerkingsverbanden.

Instandhouden en verbeteren infracapaciteit

Verbeteren van de maritieme toegang en de achterlandverbindingen.

  • beheren en onderhouden van de zeetoegangen en de achterlandverbindingen;

  • starten uitvoering verdieping Eemsgeul in 2011;

  • uitvoeren van de planstudie Zeetoegang IJmond ter voorbereiding van een realisatiebesluit in 2012;

  • uitvoeren van de planstudie maritieme toegang Kanaal Gent Terneuzen indien positief besloten wordt in 2010.

De middelen voor de uitvoering van deze activiteiten worden grotendeels begroot op het Infrastructuurfonds artikel 15.

Meetbare gegevens

Voor de verschillende kengetallen geldt dat de inzet van de rijksoverheid op het nationaal zeehavenbeleid slechts één van de beïnvloedende factoren is.

In deze begroting zijn twee nieuwe kengetallen aan deze operationele doelstelling toegevoegd.

Verbetering marktwerking, formuleren maatschappelijke randvoorwaarden

De verbetering van de marktwerking wordt gemeten door de ontwikkeling van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid van de Nederlandse zeehavens.

Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde van Nederlandse zeehavens in de periode 2003–2008.

Kengetal: Ontwikkeling toegevoegde waarde Nederlandse zeehavens van 2003 tot en met 2008 (in mrd. Euro, prijzen 2002)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Directe toegevoegde waarde zeehavengebieden

19,5

21,3

24,0

25,0

27,4

29,3

In % van het BBP

4,1%

4,3%

4,7%

4,6%

4,8%

4,9%

Indirecte toegevoede waarde

9,7

9,8

10,6

11,6

13,0

14,5

In % van het BBP

2,0%

2,0%

2,1%

2,2%

2,3%

2,4%

Totale zeehavengerelateerde toegevoegde waarde

29,2

31,1

34,6

36,7

40,4

43,8

In % van het BBP

6,1%

6,3%

6,7%

6,8%

7,1%

7,3%

Bruto binnenlands product (BBP)

476,9

491,2

513,4

539,9

567,1

595,9

Bron: Erasmus universiteit Rotterdam (RHV BV), Economische betekenis van de Nederlandse Zeehavens 2008, Rotterdam, mei 2010

Toelichting

Om de versterking van het netwerk van de Mainport Rotterdam en de overige zeehavens te monitoren wordt de toegevoegde waarde samenhangend met het haven- en industrieel complex gemeten. De toegevoegde waarde in de Nederlandse zeehavens over de periode 2003–2008 vertoont een lichte stijging.

De onderstaande tabel met kengetallen geeft informatie over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavengebieden, uitgedrukt in aantallen werkzame personen in de periode 2003–2008. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens is van vele factoren afhankelijk.

Kengetal: Ontwikkeling werkgelegenheid Nederlandse zeehavengebieden van 2003 tot en met 2008 (in aantallen werkzame personen)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Directe werkgelegenheid zeehavengebieden

162 547

158 159

160 608

163 041

166 760

169 219

In % van totale Nederlandse werkgelegenheid

2,0%

1,9%

2,0%

1,9%

1,9%

1,9%

Indirecte werkgelegenheid

103 433

102 948

104 622

109 634

118 857

120 753

In % van totale Nederlandse werkgelegenheid

1,2%

1,3%

1,3%

1,3%

1,4%

1,4%

Totale zeehavengerelateerde werkgelegenheid

265 980

261 107

265 230

272 675

285 617

289 972

In % van totale Nederlandse werkgelegenheid

3,2%

3,2%

3,2%

3,2%

3,3%

3,3%

Totale Nederlandse werkgelegenheid

8 283 000

8 211 000

8 231 000

8 383 000

8 613 000

8 734 000

Bron: Erasmus universiteit Rotterdam (RHV BV), Economische betekenis van de Nederlandse Zeehavens 2008, Rotterdam, mei 2010

Toelichting

De werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens over de periode 2003–2008 is stabiel als percentage van de Nederlandse werkgelegenheid.

De onderstaande tabel met kengetallen geeft informatie over de ontwikkeling van de private investeringen in de Nederlandse zeehavengebieden, uitgedrukt in absolute bedragen en relatief ten opzichte van de totale private investeringen in de periode 2003–2007. De ontwikkeling van de private investeringen in de Nederlandse zeehavens is van vele factoren afhankelijk.

Kengetal: Private investeringen in Nederlandse zeehavens
 

2003

2004

2005

2006

2007

Nederlandse zeehavens

2 096 000

2 285 968

2 203 792

2 967 344

3 025 369

Nederland totaal

x

x

6 609 163

8 562 016

9 277 817

Percentage

  

33%

35%

33%

Bron: CBS (x = niet beschikbaar)

Een aanzienlijk deel van de private investeringen in Nederland (ongeveer 1/3 van het totaal) vindt plaats in de Nederlandse zeehavens.

De onderstaande tabel met kengetallen geeft informatie over de ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen in de Nederlandse zeehavengebieden in de periode 2003–2008. De ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen in de Nederlandse zeehavens is van vele factoren afhankelijk.

Kengetal: Ontwikkeling in zeehavengerelateerde bedrijfsvestigingen 2003–2008
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Totaal aantal bedrijfsvestigingen

3 143

3 129

3 116

3 060

2 994

2 975

Bron: Havenmonitor 2004 t/m 2007 Buck/Rebel group, havenmonitor 2008 Erasmus universiteit

Het aantal bedrijfsvestigingen in de Nederlandse zeehavens toont een licht dalende trend maar dit ging niet ten koste van de werkgelegenheid (zie kengetal ontwikkeling werkgelegenheid).

Instandhouden en verbeteren infracapaciteit

Onderstaand kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest Europese havenrange (de zogenaamde Hamburg–Le Havre range). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg–Le Havre range») ten minste te handhaven.

Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg–Le Havre range»)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Totaal Nederlandse Zeehavens

45,5

45,9

44,4

44,9

44,9

44,2

44,5

45,0

46,9

Mainport Rotterdam

35,0

35,6

34,5

34,6

34,9

33,8

34,2

34,4

36,0

Overige Nederlandse Zeehavens

10,5

10,3

9,9

10,3

10,0

10,4

10,4

10,6

10,9

Bron: Nationale Havenraad, www.Havenraad.nl, mei 2010

Toelichting

In 2009 is het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens duidelijk gestegen. Ondanks een forse terugval in absolute aantallen tonnen als gevolg van de economische crisis, bleek met name de haven van Rotterdam het relatief beter te doen dan de voornaamste concurrenten.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 mln.)

Art. Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

IF 16.01.02 PMR realisatie

18

443

416

49

18

5

35.03 Aansluiting op het internationale luchtvaartnet versterken

Motivatie

Het zeker stellen van de internationale bereikbaarheid van Nederland door de lucht.

Kennis luchtvaart en luchthavens

Producten

De overheid stimuleert de ontwikkeling van logistieke innovatie in het luchtruim en onderkent daarbij een verantwoordelijkheid ten aanzien van het luchtvaartbedrijfsleven en daarin werkzame instellingen.

  • vraaggestuurde financiering van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR), een van de grote technologische instituten (GTI’s) in Nederland (€ 26 mln. per jaar);

  • ondersteuning van het Knowledge Development Center (KDC, een samenwerkingsverband van LVNL, KLM en Schiphol Group) met een bijdrage van € 0,9 mln.

Luchtruim

De beleidskaders voor de inrichting en het gebruik van het luchtruim worden steeds meer in internationaal verband ontwikkeld en vastgesteld. Voor zover die internationale kaders nog beleidsruimte openlaten of tot nadere nationale regelgeving verplichten, hebben de nationale staten een verantwoordelijkheid.

  • Het verdrag inzake de Functional Airspace Block Europe Central FABEC wordt in 2011 geratificeerd, zodat de FABEC in de loop van 2012 kan gaan functioneren;

  • Het Nederlandse deel van het internationale systeem van prestatiesturing van de luchtverkeersdienstverleners wordt geïmplementeerd op basis van binnen de Europese Gemeenschap en binnen FABEC gemaakte afspraken; de organisatie van de NSA wordt op de toepassing van dit systeem ingericht. In 2012 treedt het Europa-brede prestatiesturingssysteem in werking;

  • De prestatiedoelen voor de Nederlandse luchtverkeersbegeleidingsorganisaties in EU- en in FABEC-verband worden vastgesteld: tweede helft 2011;

  • Het Vergoedingenbesluit Luchtverkeersdienstverlening ter accomodering van de wijzigingen in het SES-II-pakket ter zake van de tarieven voor de luchtverkeersdienstverlening en het prestatiemanagementsysteem wordt vastgesteld: einde 2011;

  • Nederland levert in de vorm van expertise en kennis een bijdrage aan de in internationaal verband in 2011 door te voeren maatregelen ter wijziging van het route netwerk systeem;

  • De tarieven voor de luchtverkeersdienstverlening door LVNL blijven stabiel: het LVNL terminal tarief 2009 geldt ook in 2011, het en route tarief van LVNL stijgt met 2% ten opzichte van 2010;

  • Civiel militaire samenwerking in het Nederlandse luchtruim wordt geïntensiveerd door het flexibel gebruik van het luchtruim: de gezamenlijke Airspace Flow Management Unit (AFMU) draagt bij aan minder omvliegen en daarmee minder vertragingen, kosten en CO2 uitstoot;

  • Nederland bereidt zich voor op internationale ontwikkelingen in FABEC door intensievere civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening, beleid en toezicht;

  • Het Aldersakkoord en het onderliggend convenant hinderbeperkende maatregelen liggen op het snijvlak van het luchtruim- en het milieubeleid. Voor een nadere concretisering van de maatregelen in dit kader wordt verwezen naar artikel 36.

Marktordening en markttoegang

Nederland steunt de initiatieven om tot verdere opening van internationale vervoersmarkten te komen, waarbij het externe beleid van de EU van groot belang is. Nederland levert positieve, gerichte en beperkte inzet met name daar waar directe Nederlandse luchtvaartbelangen in het geding zijn en/of waar de Nederlandse bijdrage een meerwaarde kan geven aan de EU-positie.

Daarnaast vinden, binnen de resterende ruimte, bilaterale onderhandelingen plaats over landingsrechten.

Ook wat betreft de interne EU-markt werkt Nederland aan nieuwe initiatieven mee. Dit betreft een aantal mainport gerichte activiteiten zoals borging van het level playing field, versterking duurzaamheid, verbetering efficiëntie, versterking marktwerking en facilitering (terugdringen belemmeringen en onnodige bureaucratie). Ook wordt beleid gevoerd voor specifieke prioriteiten/doelgroepen (bijvoorbeeld logistieke keten en consument).

  • bijdragen aan ontwikkeling externe EU beleid, waaronder EU mandaatverlening;

  • onderhouden bilaterale luchtvaartrelaties, waaronder bilaterale onderhandelingen over o.a. landingsrechten;

  • verlenen vergunningen, waaronder goedkeuring chartervluchten, routevergunningen voor geregeld vervoer;

  • herziening EU regelgeving (luchthaventarieven, grondafhandeling en slots);

  • nakomen van de resterende afspraken tussen Staat en Air France-KLM en verdere versterking van het netwerk vanaf Schiphol;

  • versterken van vrachtnetwerk en logistieke functie; opzet vrachttafel OVW en aansluiting bij het beleidskader vracht en logistiek;

  • versterken positie consument en informatievoorziening;

  • bevordering van een concurrerend kostenniveau.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De Inspectie levert een bijdrage aan deze doelstelling door het afgeven van vergunningen en certificaten zodat de Nederlandse luchthavens en de personen werkzaam op de luchthavens beschikken over de vereiste bevoegdheden. Het gaat daarbij om:

  • luchtruimontheffingen;

  • plannen opleiding vakbekwaamheid verkeersleiding;

  • vergunningen tot vluchtuitvoering (VtV-AOC);

  • economische vergunning (VtV-AOC);

  • inspecties VtV-AOC;

  • erkenningen opleidingsinstellingen voor vliegers en medische instanties of examinering.

Kennis luchtvaart en luchthavens

Meetbare gegevens

Kengetal: Aantal vervaardigde NLR rapporten in het kader van de vraaggestuurde onderzoeksprogrammering van het Rijk (= actueel resultaat)
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Technical Publications

53

65

65

nnb

nnb

nnb

Contract Reports

127

154

202

nnb

nnb

nnb

Technical Reports

18

46

63

nnb

nnb

nnb

Totaal aantal rapporten

198

265

330

   

Totaal waarvan peer reviewed

   

Bron: NLR, april 2010

Toelichting

De vraaggestuurde onderzoeksprogrammering voor de overheid bestaat uit middellange termijn onderzoek (kennis voor beleid), lange termijn onderzoek (kennis als vermogen) en ontwikkeling en instandhouding grote onderzoeksfaciliteiten (faciliteiten als vermogen.)

De NLR rapporten die vervaardigd worden in het kader van de vraaggestuurde onderzoeksprogrammering van het Rijk kunnen onderscheiden worden in drie categorieën:

  • (a) Technical Publications betreffen voor openbare publicatie bestemde verslaggeving van onderzoeksresultaten; hierbij kan het ook gaan om tijdschriftartikelen en voordrachten (zoals tijdens congressen en symposia.)

  • (b) Contract Reports betreffen voor de opdrachtgever bestemde verslaggeving van onderzoeksresultaten. Het vraaggestuurd onderzoek geschiedt voor een aanzienlijk deel in EU Kaderprogramma-verband.

    De aanzienlijke schommeling in jaartotalen wordt met name veroorzaakt door enkele grote EU-programma’s; bij de afronding daarvan komen soms tientallen eindrapporten los.

  • (c) Technical Reports betreffen niet voor publicatie bestemde onderzoeksresultaten, zoals bijvoorbeeld AIO-verslagen en achterliggende meetgegevens. Technical Reports maken onderdeel uit van de kennisopbouw. In de meeste gevallen gaat het hier om Kennis als Vermogen.

    Peer reviewed wordt vooralsnog niet separaat bijgehouden. Vanaf 2011 zal het NLR dit bijhouden. Als het percentage peer reviewed bekend is, zal bovenstaand kengetal vanaf 2012 gepresenteerd worden als indicator.

Indicator: Klanttevredenheid NLR
 

Realisatie

Streefwaarde

 

De Algemene klanttevredenheid NLR (overheid, bedrijfsleven en buitenland)

De Algemene klanttevredenheid NLR (alleen overheid)

De Norm voor Onderzoeksorganisaties

2007

4,20

4,14

4,10

2009

4,35

4,34

4,10

2011

4,10

Bron: NLR, april 2010

De uitkomsten zijn gebaseerd op een vijfpuntsschaal (1 = erg ontevreden, 2 = ontevreden, 3 = niet ontevreden, 4 = tevreden, 5 = erg tevreden)

Toelichting

Elke twee jaar wordt door een onafhankelijk onderzoeksbureau de mate van klanttevredenheid van het NLR onderzocht. Het onderzoeksbureau heeft zoveel data tot haar beschikking dat ze over een norm beschikt voor onderzoeksorganisaties. Het onderzoeksbureau zorgt ervoor dat de methodiek onveranderd blijft, zodat de bevindingen vergelijkbaar blijven met voorgaande jaren en met andere onderzoeksorganisaties.

De Algemene Klanttevredenheid wordt vastgesteld door een groot aantal deelaspecten waaronder: deskundigheid, prijskwaliteitverhouding en praktische toepasbaarheid.

Het NLR scoort in 2009 boven de norm voor onderzoeksorganisaties. Opdrachtgevers, waaronder de overheid, zijn gemiddeld genomen tevreden over de verrichte (onderzoeks)werkzaamheden van het NLR. Het gaat hierbij alleen over de betaalde opdrachten (d.w.z. vraaggestuurd onderzoek uitsluitend voorzover uitgevoerd in EU-, Strategisch Research Programma- of PEP-kader.) Het streven is om in 2011 minimaal de norm te halen.

Luchtruim

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning en human resource management. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.

Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

2,8

2,44

2,08

1,72

1,4

1,0

1,0

1,0

1,0

Gerealiseerd

3,1

1,8

1,2

1,2

1,3

1,4

1,6

1,9

1,2

Bron: Eurocontrol, Performance Review Report 2009 (www.eurocontrol.int/prc/public/standard_page/doc_prr.html)

Indicator: Stand van zaken experimenten

Omschrijving experiment

Start

Besluit obv evaluatie

Bochtstraal Hoofddorp/Nieuw Vennep

2010

2011

Uitbreiden CDA's

eind 2010

eind 2011

Alternatief M17

eind 2010

eind 2011

Nieuw normen en handhavingsstelsel

2010

2012

Overige routemaatregelen

vanaf eind 2011

 

Bron: voor start Staatscourant en voor besluiten brieven aan de Tweede Kamer

Toelichting

De geplande experimenten komen voort uit de Aldersafspraken middellange termijn. VenW is (gezamenlijk met VROM) verantwoordelijk voor de formele procedure (Artikel 8.23a Wet Luchtvaart). Voorwaarde hierbij is dat CROS bij advies heeft aangegeven dat het experiment een gunstig effect kan hebben op de hinderbeleving. Belangrijke ijkpunten zijn de start van het experiment nadat de regeling gepubliceerd is en na de evaluatie het besluit over het al dan niet definitief uitvoeren van het experiment.

Marktordening en markttoegang

Indicator: Luchthavengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen (aeronautical kosten)

Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag)

Realisatie

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2012

London Heathrow (LHR)

1

   

Parijs (CDG)

2

   

Frankfurt (FRA)

3

   

Gatwick

4

   

Schiphol

5

< LHR, FRA, CDG

< LHR, FRA, CDG

< LHR, FRA, CDG

Zürich

6

   

München

7

   

Brussel

8

   

Madrid

9

   

Bron: SEO, oktober 2009

Toelichting

Het streven is om de huidige positie van Schiphol onder die van Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle te houden.

Belastinguitgaven

Extracomptabele verwijzingen

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € miljoen), budgettair belang op transactiebasis
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Vrijstelling luchtvaartuigen

1 086

1 126

1 179

1233

1 291

1 351

35.04 Logistieke efficiëntie goederenvervoer verbeteren

Motivatie

De ontwikkeling en concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en de mainports bevorderen en zo bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland als geheel door efficiënte en duurzame afwikkeling van het goederenvervoer.

Vergroting strategische en internationale oriëntatie

Producten

Hiertoe wordt samengewerkt met andere overheden en het bedrijfsleven. Dit door het vasthouden en versterken van de positie van mainports en logistiek en door het versterken van de samenhang en effectiviteit in het internationale werk van VenW.

  • versterken van de aandacht voor mainports en logistiek, inbreng gebiedsaanpak en ondersteunen van hieraan gerelateerde projecten, ondersteunen regionale logistieke initiatieven en Nederland Distributieland;

  • het sterker positioneren en profileren van de mainports, economische kerngebieden en relevante economische sectoren in het buitenland;

  • ontwikkelen van een gemeenschappelijk beleidskader en strategische kennis en innovatieagenda voor de mainports, logistiek, knooppunten en de achterlandverbindingen op basis van gericht onderzoek;

  • het voeren van een dialoog met het logistieke bedrijfsleven en kennisinstellingen over de strategie en de innovatie in de logistiek;

  • ondersteunen van het innovatieprogramma logistiek en supply chains;

  • ontwikkelen van de VenW-brede strategie voor de internationale inzet zowel in EU-kader als daar buiten;

  • inbrengen van Nederlandse standpunten en beïnvloeden van besluitvoering van EU trajecten zoals het witboek transport;

  • vertegenwoordigen van VenW in interdepartementaal en internationaal overleg;

  • onderhouden van bilaterale relaties (inclusief de organisatie van werkbezoeken en – economische – missies) met andere landen en internationale organisaties.

Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart

Versterken van het maritieme cluster, door middel van versterken van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeevaart, bevorderen van innovatie in de maritieme sector en bewaken van het level playing field.

  • bijdragen aan herziening en ontwikkeling van EU beleid (zoals EU maritieme strategie, integraal maritiem beleid en een nieuw witboek over de toekomst van het vervoer);

  • subsidiëren van de Stichting Nederland Maritiem Land (NML): € 671 000 voor het stimuleren van de maritieme cluster;

  • subsidiëren van MARIN (Maritiem Research Instituut Nederland) als GTI en belangrijke speler op het gebied van maritieme innovatie (€ 400 000);

  • ondersteunen van kennismakingsstages aan boord van koopvaardij- en baggerschepen ter bevordering van de aanwas in het maritieme onderwijs;

  • opleveren van de derde fase longitudinaal onderzoek naar de motieven voor de instroom en ervaringen in het zeevaartonderwijs;

  • aanpassen van bestaande wetgeving voor de zeevaart als gevolg van wijzigingen in marktomstandigheden en internationale regels en ter reductie van administratieve lasten, zoals ondertekenen door Nederland van het HNS Protocol (Hazardous and Noxious Substances) plus indienen voorstel voor goedkeuring en invoering;

  • na passeren van het voorstel bij ter goedkeuring en invoering van het ILO Maritiem Arbeidsverdrag (MLC 2006) bij de Raad van State en de Kamer kan de ratificatie begin 2011 plaatsvinden, gevolgd door voorlichting sector en certificering zeeschepen;

  • opstellen van een standpunt ten aanzien van mogelijke goedkeuring van het ILO Fisheries verdrag in overleg met sociale partners; indien positief start met opstellen voorstel van invoering;

  • indienen voorstel bij de Tweede Kamer ter goedkeuring en invoering van het Nairobi Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken;

  • indienen voorstel bij de Tweede Kamer ter goedkeuring en invoering van het 2002 Verdrag van Athene inzake zeevervoer van passagiers en hun bagage;

  • invoeren na goedkeuring door de Tweede Kamer van het 2001 Bunkersverdrag en Limitatieverdrag;

  • evalueren van het project Shore Support (pilot verhogen efficiency bemanningen) en besluiten over vervolg.

Logistieke efficiëntie binnenvaart

Het versterken van de concurrentiekracht en stimuleren van innovatie in de binnenvaart door:

  • stimuleren van marktpartijen om door het ontwikkelen van geavanceerde planningssystemen de afhandelingscondities van containers voor de binnenvaart in Rotterdam te verbeteren;

  • ondersteunen van het Bureau Voorlichting Binnenvaart om in algemene zin bij te dragen aan het imago van vervoer over water;

  • ondersteunen van de sector met een gerichte voorlichtingscampagne richting verladers;

  • stimuleren van innovatie middels een subsidie aan het Expertise en Innovatie Centrum Binnenvaart. Het EICB benut deze subsidie voor het verspreiden van kennis over innovatieprojecten en voor de uitvoering van expertise projecten die van belang zijn voor de sector als geheel;

  • het subsidiëren van door de sector voorgenomen activiteiten in het kader van het Actieplan «Het Klein Schip» om de diversiteit van de vloot te behouden en een tekort aan kleine schepen te voorkomen;

  • via het project Platina van de EU bijdragen aan de implementatie van de mededeling van de EC over de binnenvaart (Naiades);

  • uitvoeren tijdelijke subsidieregeling voor het stimuleren van innovaties in de binnenvaart.

Logistieke efficiëntie wegvervoer

Verbeteren van randvoorwaarden voor efficiënte logistieke ketens, onder meer door inzet op reductie van administratieve lasten.

  • verbeteren en bewaken van vrij verkeer van goederen en het internationale level playing field (concurrentievoorwaarden) door betere regelgeving, gelijke implementatie van wetgeving in de lidstaten en de harmonisatie van uitvoering en handhaving daarvan. Hierbij gaat het o.a. om implementatie van herziene regels voor toegang tot het beroep en de markt (o.a. cabotage) en streven naar internationale corridors voor LZV’s;

  • uitwerken en implementeren Derde EU Rijbewijsrichtlijn: de richtlijn zorgt voor wijzigingen in het aantal rijbewijscategorieën, de toegang tot rijbewijsexamens en de eisen daaraan;

  • monitoren ervaringsfase Langere, Zwaardere Vrachtwagens (LZV);

  • invoeren eis van periodieke nascholing vakbekwaamheid beroepschauffeurs;

  • verbeteren stedelijke distributie;

  • samen met het bedrijfsleven uitvoeren van de actieplannen in het kader van de adviezen van de Commissie Noordzij;

  • subsidiëren van imagocampagne logistiek in het kader van het dieselakkoord 2008.

Logistieke efficiëntie spoorvervoer

Afstemmen van technische standaarden op internationaal niveau.

  • aanbieden van doorgaande internationale treinpaden aan de goederenvervoerders;

  • harmoniseren van de technische standaarden en het aantal nationale verschillen verminderen;

  • implementeren van de geharmoniseerde standaarden (TSI’s) in nationale regelgeving;

  • bijdragen aan nieuwe EU-regelgeving door actief deel te nemen aan werkgroepen van het spoorwegagentschap;

  • optimaliseren van internationale spoorcorridors, doordat de inframanagers per corridor samenwerken en de kwaliteit van de spoorinfrastructuur verbeteren.

In 2011 worden verleende subsidies ten behoeve van inbouw en/of upgrading van ERTMS in locomotieven (ERTMS – The Official Website) zoveel als mogelijk vastgesteld. In 2011 wordt € 0,185 mln. subsidie aan Railcargo verleend.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De activiteiten voor dit product zijn met ingang van de begroting 2011 ondergebracht onder operationeel doel 33.02.

Vergroting strategische en internationale oriëntatie

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Daarnaast voert het CBS in opdracht van VenW een jaarlijkse monitor uit waarbij de ontwikkelingen van het logistieke bedrijfsleven in kaart worden gebracht. Dit kan onder andere worden gebruikt bij het beoordelen van de vorderingen van het innovatieprogramma Logistiek en Supply Chains.

De verwachting is dat deze nieuwe indicator in de begroting 2012 kan worden gepresenteerd.

Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart

Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde zeevaart en maritieme sector in constante prijzen en meet hoe sterk de zeevaart zich ontwikkelt. De inzet van de Rijksoverheid is slechts één van vele beïnvloedende factoren.

Kengetal: Toegevoegde waarde zeevaart en maritieme sector in constante prijzen (in € miljard)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Zeevaart

1,1

1,1

1,1

1,1

1,2

1,2

1,4

1,4

Overige maritieme sector/dienstverlening 1

3,5

3,2

3,1

3,2

3,3

3,4

3,6

3,7

Totaal brede maritieme sector

4,6

4,3

4,2

4,3

4,5

4,6

5,0

5,1

Bron: Ecorys Beleidsmonitor 2009

1

De cijfers over 2007 en 2008 betreffen voorlopige cijfers.

Onderstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag 1
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Aantallen

          

Handelsvaart

591

607

619

622

600

570

574

566

640

688

Zeesleepvaart

164

176

191

164

168

164

174

212

222

222

Waterbouw

150

156

157

156

160

151

148

139

118

121

Totaal

905

939

967

942

928

885

896

917

980

1 031

Bruto tonnage (GT) (x1000)

          

Handelsvaart

4 393

4 760

4 780

4 755

4 934

4 932

5 031

5 114

5 980

6 313

Zeesleepvaart

194

205

228

188

186

178

181

243

264

237

Waterbouw

466

509

521

535

570

498

509

477

375

441

Totaal

5 053

5 474

5 529

5 478

5 690

5 608

5 721

5 834

6 619

6 991

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, april 2010

1

schepen >100 GT en pontons >1 000 GT

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer 1
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Aantallen

          

Handelsvaart

309

411

448

435

418

375

434

462

395

410

Zeesleepvaart

246

262

272

301

306

329

284

332

358

406

Waterbouw

29

37

33

31

34

37

39

45

52

66

Totaal

584

710

753

767

758

741

757

839

805

882

Bruto tonnage (GT) (x1000)

          

Handelsvaart

3 740

5 718

5 656

5 384

5 244

4 692

5 566

6 278

4 542

5 057

Zeesleepvaart

312

1 071

1 773

1 741

1 786

2 704

2 782

1 903

1 423

1 217

Waterbouw

90

76

86

79

75

99

102

122

184

225

Totaal

4 142

6 865

7 515

7 204

7 105

7 495

8 450

8 303

6 149

6 499

Bron: cijfers tot 2006 Ecorys (dec 2008) en cijfers vanaf 2006 Policy Research Corporation (april 2010), op basis van Lloyd’s Register Fairplay.

De cijfers vanaf 2006 zijn berekend op basis van een herijkte methodologie die transparant en eenvoudig te actualiseren is door het meer direct aansluiten bij publiek beschikbare data.

1

schepen >100 GT en pontons >1 000 GT

Logistieke efficiëntie binnenvaart

Onderstaand kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde binnenvaart in constante prijzen en meet hoe sterk de binnenvaart zich ontwikkelt. De inzet van de Rijksoverheid is slechts één van vele beïnvloedende factoren.

Kengetal: Toegevoegde waarde binnenvaart in constante prijzen (in € miljard)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Binnenvaart

0,76

0,68

0,73

0,78

0,72

0,78

0,80

0,85

Bron: Beleidsmonitor Zeescheepvaart 2008

Logistieke efficiëntie wegvervoer

Transportondernemers zien het als corebusiness om hun voertuigen zo optimaal mogelijk in te zetten en te benutten. VenW heeft daar geen directe invloed op en heeft ook geen instrumenten om verhoging van de beladingsgraad af te dwingen. Verhoging van de beladingsgraad zorgt voor een betere logistieke efficiënte distributie. VenW heeft de mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van langere en zwaardere voertuigen (LZV) die meer volume en meer gewicht mogen vervoeren. Deze worden vooral ten behoeve van grote hoeveelheden voorspelbare vervoersstromen ingezet. Indien een LZV niet vol komt, kan eenvoudig een deel van de combinatie niet worden ingezet. Via de ambassadeur stedelijke distributie tracht VenW de stedelijke distributie efficiënter te laten verlopen. Beide vormen van beleid bieden de ondernemer een ruimere en flexibele keuze welk type voertuig hij inzet (bestel, vrachtwagen, trekker met oplegger, LZV) waarbij op voorhand niet duidelijk is of per saldo de beladingsgraad verbetert.

Logistieke efficiëntie spoorvervoer

De indicator «aantal omgebouwde ETCS-locomotieven» wordt vervangen door de nieuwe indicator «aantal treinbewegingen per week op A15-tracé van de Betuwelijn». Deze indicator geeft in tegenstelling tot de eerdere indicator inzicht in de omvang van het gebruik van dit tracé (http://www.uic.org/spip.php?rubrique850).

Indicator: Aantal treinbewegingen per week op A15-tracé van Betuwelijn
 

2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011 *

Streefwaarde 2013

Aantal treinbewegingen

220

350

500

800

Bron: KeyRail

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 mln.)

Art. Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

IF 18.03.01 Intermodaal Vervoer realisatie

8

6

0

2

0

0

Belastinguitgaven

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € miljoen), budgettair belang op transactiebasis
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Willekeurige afschrijving zeeschepen

3

3

4

4

4

4

Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)

81

82

84

85

87

89

Afdrachtvermindering zeescheepvaart

100

101

103

104

106

107

Vrijstelling communitaire wateren

890

861

843

824

806

789

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek

Onderwerp

Operatio- neel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Mainport Schiphol en regionale luchthavens

35.01

2012

2012

 
 

Mainport Rotterdam en overige zeehavens

35.02

2009

2010

 
 

Vasthouden en versterken van de positie van goederenvervoer

35.04

2010

PM

 

Overig evaluatieonderzoek

Monitor staatsgarantie aan staat i.v.m. fusie Air France/KLM inzake netwerkkwaliteit Schiphol

35.01

2005

2012

 

Na de Tweede Kamer behandeling van de Luchtvaartnota wordt een beleidsdoorlichting gepland.

36 Bewaken, waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, gegeven de toename van mobiliteit

Algemene doelstelling

Een schoner, zuiniger en stiller verkeer en vervoer realiseren.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

De kwaliteit van de leefomgeving waarborgen, door de negatieve effecten van mobiliteit op de leefomgeving te minimaliseren. VenW werkt aan normstelling voor lucht- en vaartuigen in nationaal en internationaal verband en aan eerlijke handhaving. VenW stimuleert systeem-vernieuwingen en innovaties om deze normen te realiseren. VenW beïnvloedt het gedrag van vervoerders en gebruikers. VenW lost de knelpunten in de ecologische hoofdstructuur op.

Verantwoordelijkheid

Binnen het project Schoon en Zuinig is de minister mede verantwoordelijk voor het reduceren van CO2-uitstoot van verkeer en vervoer. Concreet is voor deze sector in 2020 een maximale CO2-uitstoot voorzien van 30–34 Mton. Daarnaast heeft de minister de verantwoordelijkheid voor nationale luchtkwaliteit en geluid voor zover deze samenhangen met rijksinfrastructuur (luchthavens, (water)wegen en spoor) en/of het vervoersysteem. Ook is de minister verantwoordelijk voor het oplossen van knelpunten waar rijksinfrastructuur de ecologische hoofdstructuur doorsnijdt. Het klimaatbeleid komt in samenwerking met de ministers van VROM, LNV en EZ, BuZa en Financiën tot stand en maakt deel uit van het project Schoon en Zuinig.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling is afhankelijk van:

  • Vervoersgroei conform verwachting in de Nota Mobiliteit (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 644, nr. 6);

  • Samenwerking met regionale, nationale en internationale partijen (waaronder effectuering van het sectorakkoord Duurzaamheid in Beweging);

  • Progressieve normstellingen voor lucht- en vaartuigen en brandstoffen op internationaal niveau (EU en VN/ECE en VN/IMO);

  • Bereidheid en inzet van de private en publieke sector ten aanzien van innovatie, gedrag en technologische ontwikkelingen;

Effecten van beleid

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • Nederland gaat voldoen aan de nationale en internationale milieuverplichtingen op het gebied van schone lucht en klimaatbeleid en levert een bijdrage aan het tegengaan van klimaatveranderingen;

  • In 2020 zijn alle geluidsknelpunten en in 2018 zijn alle ontsnipperingsknelpunten in de rijksinfrastructuur opgelost, conform de Nota Mobiliteit, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (VROM – Dossier Luchtkwaliteit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)) en het MJPO (Meerjarenprogramma Ontsnippering);

  • Het huidige niveau van de lokale luchtkwaliteit en het huidige niveau van relatief weinig ernstig gehinderden ten opzichte van andere Europese luchthavens wordt gehandhaafd, dan wel verbeterd;

  • Er verminderde uitstoot is van schadelijke stoffen door investeringen in techniek en terugdringen van het brandstofgebruik;

  • De bijdrage van het vervoer aan de internationale klimaatproblematiek op de lange termijn zal worden gereduceerd.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht budgettaire gevolgen van beleid (in € 1 000)

36. Bewaken, waarborgen en verbeteren van kwaliteit leefomgeving, gegeven de toename van mobiliteit

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

63 782

95 597

59 612

29 615

28 444

26 971

27 496

Uitgaven

64 684

116 003

94 169

62 374

42 238

36 909

27 496

36.01 Leefomgeving hoofdwegen

25 206

40 301

43 387

28 442

13 954

11 482

11 482

36.01.01 Algemene strategie- en beleidsvorming

1 111

1 206

816

815

812

812

812

36.01.02 Investeringsimpuls voor innovatie

4 648

5 234

0

0

0

0

0

36.01.03 Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer

13 308

27 870

37 039

26 458

11 690

9 217

9 217

36.01.04 Maatregelen lokale luchtkwaliteit

935

1 102

1 017

1 018

1 018

1 018

1 018

36.01.05 Bevorderen geluidsreducerende oplossingen wegvervoer

175

150

149

149

149

149

149

36.01.06 Duurzaam weggoederenvervoer

5 029

4 739

4 366

5 002

5 285

5 286

5 286

36.02 Leefomgeving spoorwegen

9 157

9 120

9 120

9 120

9 120

9 120

9 120

36.02.01 Algemene strategie- en beleidsvorming

0

0

0

0

0

0

0

36.02.02 Bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor

81

44

44

44

44

44

44

36.02.03 Bodemsanering NS percelen

9 076

9 076

9 076

9 076

9 076

9 076

9 076

36.03 Luchtvaart

27 651

64 508

40 277

18 943

13 305

10 448

1 035

36.03.01 Doorstorting heffingen GIS-1 aan Stichting GIS

10 708

12 365

2 264

0

0

0

0

36.03.02 Geluidsisolatie Schiphol fase 2 (GIS-2)

589

806

0

0

0

0

0

36.03.03 Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3)

7 646

39 900

15 418

2 399

0

0

0

36.03.04 Klachtenafhandeling Geluidsisolatie Schiphol

240

900

867

767

678

1 219

722

36.03.05 Woonschepen geluidszones Schiphol

0

24

0

0

0

0

0

36.03.06 Behandeling en uitbetaling schadeclaims Schiphol

5 065

8 000

19 891

15 270

12 314

8 916

0

36.03.07 Aankoop LIB geluidsloopzones Schiphol

1 270

1 320

1 324

194

0

0

0

36.03.08 Geluidsisolatie regionale luchthavens

894

523

0

0

0

0

0

36.03.09 Behandeling en uitbetaling schadeclaims regionale luchthavens

188

112

0

0

0

0

0

36.03.10 Duurzame luchtvaart

449

558

513

313

313

313

313

36.03.11 Groenvoorziening Schiphol

0

0

0

0

0

0

0

36.03.12 Inspectie Verkeer en Waterstaat

602

0

0

0

0

0

0

36.04 Scheepvaart

2 670

2 074

1 385

869

859

859

859

36.04.01 Duurzame zeevaart

470

773

632

627

627

627

627

36.04.02 Duurzame zeehavens

181

184

114

124

114

114

114

36.04.03 Duurzame binnenvaart

1 263

1 117

639

118

118

118

118

36.04.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

756

0

0

0

0

0

0

Van totale uitgaven

       

Apparaatsuitgaven

2 024

2 201

1 181

1 182

1 180

1 180

1 180

Baten-lastendiensten

2 013

766

376

376

375

375

375

Restant

60 647

113 036

92 612

60 816

40 683

35 354

25 941

Ontvangsten

49 622

39 353

43 718

43 524

45 744

45 744

52 741

36.09.01 Ontvangsten heffingen GIS-1

9 577

12 362

2 323

0

0

0

0

36.09.02 Ontvangsten SGIS klachten- afhandeling GIS-1

16

0

0

0

0

0

0

36.09.03 Ontvangsten heffingen GIS-2 & 3

29 731

15 028

29 081

30 849

32 697

32 697

39 694

36.09.04 Ontvangsten wensvoorzieningen GIS-2 & 3

97

0

0

0

0

0

0

36.09.05 Ontvangsten heffingen overige Schiphol projecten

9 780

11 688

12 039

12 400

12 772

12 772

12 772

36.09.06 Ontvangsten heffingen regionale luchthavens

171

250

250

250

250

250

250

36.09.07 Overige ontvangsten

250

25

25

25

25

25

25

Budgetflexibiliteit

Absolute budgetflexibiliteit in € x 1 000

36.01 Leefomgeving hoofdwegen

juridisch verplicht

39 997

complementair noodzakelijk

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

beleidsmatig verplicht

2 377

   

36.02 Leefomgeving spoorwegen

juridisch verplicht

9 076

complementair noodzakelijk

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

beleidsmatig verplicht

 
   

36.03 Luchtvaart

juridisch verplicht

2 564

complementair noodzakelijk

bestuurlijk gebonden

 

beleidsmatig nog niet ingevuld

beleidsmatig verplicht

37 713

   

36.04 Scheepvaart

juridisch verplicht

577

complementair noodzakelijk

bestuurlijk gebonden

74

beleidsmatig nog niet ingevuld

beleidsmatig verplicht

234

Leefomgeving hoofdwegen

De uitgaven voor leefomgeving hoofdwegen zijn grotendeels juridisch verplicht en hebben betrekking op de inzet van middelen voor Het Nieuwe Rijden, het Programma Duurzame Logistiek, CO2, deTruck van de Toekomst en de Auto van de Toekomst.

Leefomgeving spoorwegen

Het betreft hier juridische verplichtingen die vastliggen in convenanten.

Luchtvaart

De beleidsmatig verplichte uitgaven voor luchtvaart hebben voornamelijk betrekking op de uitvoering van de isolatieprojecten Schiphol, uitbetaling schadeclaims Schiphol en aankopen in de LIB-geluidssloopzones.

Scheepvaart

De bestuurlijk gebonden en beleidsmatig verplichte uitgaven hebben voornamelijk betrekking op uitgaven in het kader van het Scheepsafvalstoffenverdrag, klimaatonderzoek en onderzoek naar de luchtkwaliteit.

36.01 Leefomgeving Hoofdwegen: Uitstoot van schadelijke stoffen en van CO2 verminderen, lokale luchtkwaliteit verbeteren, te hoge geluidsbelastingen door wegvervoer zo veel mogelijk terugdringen en knelpunten door hoofdwegen in de ecologische hoofdstructuur oplossen

Motivatie

De nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieukwaliteit nakomen en op de lange termijn (2030) een transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren.

Algemene strategie en beleidsvorming

Producten

Productoverstijgende beleidsontwikkeling en -ondersteuning op het gebied van leefomgeving hoofdwegen, zoals het uitvoeren van het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO (www.mjpo.nl), het kader van het ontsnipperingsbeleid van VenW) voor Hoofdwegen in de periode 2004 t/m 2018.

In 2011 zullen diverse kleinere maatregelen worden aangepakt zowel aan het spoor, als bij kanalen en bij rijkswegen. Daarnaast zijn veel grote passages in voorbereiding die in 2011 en in de jaren daarna gereed zullen komen waaronder de eerste maatregelen bij het spoor en de aanleg van drie ecoducten in Noord-Brabant, Limburg en Noord-Holland. Daarna zullen negen ecoducten in Gelderland, Utrecht en Overijssel volgen.

Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer

VenW streeft ernaar om de CO2-uitstoot door verkeer en vervoer te beperken en een transitie naar duurzame mobiliteit te realiseren. In het interdepartementale project Schoon en Zuinig (VROM – Schoon en Zuinig) staat het programma «De Auto van de Toekomst gaat Rijden» (Auto van de toekomst – Ministerie van VenW). Zie voor meer informatie hierover onder Energiebesparing.

Activiteiten gericht op duurzaam gedrag zijn onder andere:

  • Het bevorderen van duurzaam (rij)gedrag van automobilisten en vrachtwagenchauffeurs. Het betreft projecten voor energiebesparing in verkeer en vervoer. Dit is het vervolg op het Nieuwe Rijden bij het Instituut voor Duurzame mobiliteit;

  • Subsidieverlening aan het Instituut voor Duurzame Mobiliteit (www.ivdm.nl) dat zich richt op verduurzaming van de sector door innovatie en consumentenvoorlichting;

  • Vraagstimulering in de zakelijke markt, gericht op zowel een groter aanbod van duurzame voertuigen als bewustere modaliteitskeuzes;

  • Als «launching customer» zal de rijksoverheid zelf het goede voorbeeld geven en als inkoper in innovatieprocessen participeren, bijvoorbeeld door het eigen wagenpark te «verduurzamen» en door andere grote vlooteigenaren te stimuleren hetzelfde te doen.

Activiteiten gericht op duurzame voertuigen en brandstoffen zijn:

  • Het in nauwe samenwerking met de ministeries van VROM, Economische Zaken en het Platform Duurzame Mobiliteit (Energie voor de toekomst | NL Energie en Klimaat), uitvoeren van het programma «De Auto van de Toekomst gaat Rijden» (Auto van de toekomst – Ministerie van Verkeer en Waterstaat) gericht op het verduurzamen van de vraag naar mobiliteit. Dit bevat een demonstratie- en stimuleringsprogramma. Doel is innovaties voor stille, zuinige en slimme wegvoertuigen versneld in de markt te krijgen;

  • Het subsidieprogramma CO2-reductie personenvervoer (voor projecten zoals een reisinformatiesysteem voor automobilisten);

  • Programma Energiebesparing in Transport, voor nieuwe instrumenten die de vraagzijde van mobiliteit beïnvloeden;

  • Experimenteerprogramma slimme voertuigen voorzien van een interactief ICT-systeem in de vier grote steden (HiGrids);

  • Met het programma Truck van de Toekomst wordt (vooruitlopend op EU normering) ingezet op het vergroten van de klimaatprestatie van de vrachtvoertuigen;

  • Brede marktintroductie van aardgas/biogas en ethanol, o.a. door het financieel stimuleren van de bouw van vulstations;

  • Experimentenregeling Duurzaam Openbaar Busvervoer;

  • Subsidie aan stichtingen CLiM (Carbon Light Mobility) en Mobius gericht op verduurzaming eigen verkeer en vervoer door organisaties.

Innovatie en Energiebesparing

Er zijn middelen gereserveerd voor het project Schoon en Zuinig. Een deel van de middelen voor het project Schoon en Zuinig zal via het FES aangewend worden voor innovatie. Hierbij gaat het om het realiseren van «proeftuinen» voor duurzame mobiliteit, die in 2010 zijn gestart. Voorbeelden daarvan zijn: hybride en elektrisch rijden en rijden op waterstof.

Maatregelen lokale luchtkwaliteit

Om overal in Nederland tijdig aan de EU-normen voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) te voldoen is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) ontwikkeld. Sinds de zomer van 2009 is dit programma van kracht. Dit is een gezamenlijk programma van onder andere het ministerie van VROM, VenW en decentrale overheden.

  • Het versterken van het Internationaal-bronbeleid door inzet op verdere aanscherping van Europese emissienormen voor voer- en vaartuigen;

  • De uitvoerbaarheid van de Internationaal-luchtkwaliteitrichtlijnen verbeteren en toespitsen op het beschermen van de gezondheid;

  • In nauwe samenwerking met decentrale overheden, zorg dragen voor de uitvoering en monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), waaronder aan degenerieke maatregelen op nationaal niveau ter verbetering van de luchtkwaliteit (o.a. in 2011 door versnelde introductie van toekomstige Euronormen, zoals euro 6 personenauto’s);

  • locatiespecifieke maatregelen om de lokale luchtkwaliteit te verbeteren (financiële inzet vanuit Infrastructuurfonds artikel 12.05);

  • Bevorderen van versnelde marktintroductie van innovatieve brandstoffen en voertuigtechnologie die schoon, stil en zuinig zijn. Dit gebeurt onder andere vanuit het publiek-private Platform Duurzame Mobiliteit en door uitvoering van het programma Stil, Schoon en Zuinig.

Bevorderen geluidsreducerende oplossingen wegvervoer

  • De wijziging van de Wet geluidhinder voor de rijksinfrastructuur door o.a. de introductie van geluidproductieplafonds (SWUNG I) is eind 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2009–2010 nr. 32 252);

  • Dit wetsvoorstel leidt tot een betere bescherming van burgers, vereenvoudiging van regelgeving en een efficiënte en kosteneffectieve uitvoering;

  • Onderliggende regelgeving wordt uitgewerkt en de VenW organisatie wordt voorbereid op een systeem van geluidproductieplafonds;

  • Naast voorbereiding zal de uitvoering van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG, http://mirt2010.mirtprojectenboek.nl/Images/552_tcm307–261838.pdf) starten. Door middel van het MJPG worden hoge geluidbelastingen langs de rijksinfrastructuur aangepakt. Het MJPG is opgenomen in het MIRT projectenboek 2011. De uitvoerders van dit programma zijn Rijkswaterstaat en ProRail;

  • Vooruitlopend op het MJPG is al gestart met de aanpak van hoge geluidbelastingen op een aantal locaties door middel van innovatieve maatregelen. Dit zijn kleinschalige projecten waarbij de leefomgeving door het aanbrengen van stille wegdekken, raildempers of geluidschermen op een aantal geluidknelpunten wordt verbeterd (zie ook artikel IF 12.03 Geluid);

  • Het verder ontwikkelen en toepassen van stille wegdekken;

  • Het stimuleren van het aandeel stillere banden op de weg en het internationaal inzetten op aanscherpen van geluidsemissie-eisen die aan banden en voertuigen worden gesteld.

Duurzaam weggoederenvervoer

  • De inspanningen voor het goederenvervoer over de weg zijn gericht op het verminderen van de emissies van CO2, NO2 en geluid door vrachtverkeer. In 2011 zal met name worden voortgebouwd op de in het Sectorakkoord «Duurzaamheid in beweging» gemaakte afspraken (Auto van de toekomst; Kamerstukken II, 2008–2009, 31 209, nr. 77).

Algemene strategie en beleidsvorming

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op klimaatbeleid personenvervoer, de enveloppe Innovatie en Energiebesparing, maatregelen lokale luchtkwaliteit, het bevorderen geluidsreducerende oplossingen wegvervoer, duurzaam weggoederenvervoer, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer, lokale luchtkwaliteit en het bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor wegvervoer, duurzaam weggoederenvervoer

Het streven is de emissies van verkeer en vervoer terug te dringen, de luchtkwaliteit te verbeteren en de MJPO-knelpunten door middel van ontsnipperingsmaatregelen op te lossen.

Sinds 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (VROM – Dossier Luchtkwaliteit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)) van kracht. Dit is een gezamenlijk programma van rijk en decentrale overheden gericht op het tijdig halen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Met het NSL beschermen we de gezondheid van de Nederlandse bevolking en ontstaat er ruimte voor noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Door middel van jaarlijkse monitoring wordt gegarandeerd dat de normen voor luchtkwaliteit gehaald worden.

De CO2-uitstoot geeft een indicatie van de effectiviteit van het klimaat- en energiebeleid dat voor verkeer en vervoer wordt ingezet. Nationaal is het beleid hiervoor merendeels in het programma Schoon en Zuinig (VROM – Schoon en Zuinig) en de Innovatieagenda Energietransitie (SenterNovem – EnergieTransitie) verankerd.

De uitstoot van NOx, SO2, VOS en NO2 geven een indicatie van de maatregelen ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit. De indicatoren met betrekking tot knelpunten geven informatie over objecten, voornamelijk woningen in de (onmiddellijke) nabijheid van rijkswegen, waar de geluidsbelasting te hoog is volgens de geldende normen.

Indicator

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Basiswaarde peildatum

Streefwaarde peildatum (6)

Emissie NOx (1)

199

186

181

nog niet bekend

268 kton

158 kton

bron: Milieubalans NMP, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)

    

2000

2010–2020

Milieubalans 2009 – Planbureau voor de Leefomgeving

      

Emissie SO2 (1)

6

5

4

nnb

9 kton

4 kton

bron: Milieubalans NMP, Planbureau voor de Leefomgeving

    

2000

2010–2020

Milieubalans 2009 – Planbureau voor de Leefomgeving

      

Emissie VOS (NM) (1)

47

46

45

nnb

90 kton

55 kton

bron: Milieubalans NMP, Planbureau voor de Leefomgeving

    

2000

2010–2020

Milieubalans 2009 – Planbureau voor de Leefomgeving

      

Emissie CO2 in verkeer en vervoer (2)

38,8

38,9

39,0

39,6

36,6 Mton ***

30–34 Mton

IPCC/CBS

2005

2006

2007

2008

2000

2020

IPCC – Intergovernmental Panel on Climate Change

    

Lokale luchtkwaliteit NO2 (3)

     

0 knelpunten langs rijkswegen in 2015

Geluidsknelpunten langs hoofdwegen (4)

12 000

12 000

12 000

12 000

12 000

0

Aantal opgeloste MJPO knelpunten gesommeerd (5)

17

29

41

43

0

208

Toelichting

  • 1. Emissies NOx, SO2 en VOS in verkeer en vervoer. De NEC-plafonds hiervoor zijn respectievelijk maximaal 158 Kton, maximaal 4 Kton en maximaal 55 Kton in 2010–2020. De cijfers over het jaar 2006 hebben als bron de Milieubalans 2008 (http://www.rivm.nl/bibliotheek/digitaaldepot/MB2008.pdf), die over 2007 en 2008 de Milieubalans 2009 (Milieubalans 2009 – Planbureau voor de Leefomgeving).

  • 2. Emissie CO2 in verkeer en vervoer. De streefwaarde hiervoor is 30–34 Mton in 2020. Waarde 2000 wijkt af van Verantwoording 2006 (37,6 Mton). Tussentijds is de definitie veranderd – mobiele bronnen zijn toegevoegd, waarna herberekening heeft plaatsgevonden.

  • 3. De doelstelling voor lokale luchtkwaliteit is dat eind 2014 op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor NO2 gehaald wordt; er zijn geen tussenliggende waarden vastgesteld. Er is geen concrete indicator voor NO2, wel is bekend waar de norm wordt overschreden. Voor juni 2011 wordt op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor PM10 gehaald.

Het saneringsprogramma opheffen geluidsknelpunten langs spoor- en hoofdwegen gaat in 2011 van start. Indien mogelijk wordt nu al meteen bij reconstructie van een (spoor)weg om ander redenen dan geluid een geluidsknelpunt aangepakt.

  • 4. De geluidsknelpunten langs hoofdwegen (> 65 dB Lden) oplossen, zoals in de Nota Mobiliteit geformuleerd. Voor 10% van de woningen zal de aanpak bestaan uit gevelisolatie en zal de belasting boven de 65 dB blijven.

  • 5. Het aantal opgeloste MJPO-knelpunten voor hoofdwegen: In 2018 dienen alle MJPO-knelpunten opgelost te zijn (zie ook het Jaarverslag 2008 MJPO, website: www.mjpo.nl/actueel/?page=laatste_nieuws&type=detail&id=77)

  • 6. De vaststelling van de NEC-plafonds voor het jaar 2020 voor de stoffen Nox, SO2 en VOS zal binnen enkele jaren plaatsvinden.

De reeks voor het oplossen van de knelpunten zoals opgenomen in de nota Meerjarenprogramma Ontsnippering 2004 (www.mjpo.nl/downloads/MJPO_2004.pdf) ziet er als volgt uit:

Indicator: aantal opgeloste MJPO knelpunten
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Aantal opgeloste knelpunten MJPO

10

7

12

12

2

14

18

12

12

14

21

27

23

24

Totaal aantal

10

17

29

41

43

57

75

87

99

113

134

161

184

208

Bron: DVS, MJPO Jaarverslag 2008, mei 2009

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 mln.)

Art. Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

IF 12.02 Servicepakket meer kwaliteit leefomgeving

1 013

1 024

971

961

932

831

IF 12.03 Innovatieprogramma Geluid en Lucht

1 729

1 744

1 246

870

601

240

36.02 Leefomgeving Spoorwegen: te hoge geluidsbelastingen door spoorvervoer zo veel mogelijk terugdringen en knelpunten door spoorwegen in de ecologische hoofdstructuur en in de bodem op te lossen

Motivatie

Alle nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieukwaliteit nakomen en op de lange termijn (2030) een transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren.

Algemene strategie en beleidsvorming

Producten

Productoverstijgende beleidsontwikkeling en -ondersteuning op het gebied van leefomgeving spoorwegen. Uitvoeren van het MJPO (Meerjarenprogramma Ontsnippering) voor spoorwegen in de periode 2007 t/m 2018. In 2010 is de realisatie van een eerste tranche van ontsnipperingsprojecten gestart en in 2011 en 2012 in uitvoering (Weerter- en Budelerbergen).

Bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor

  • De wijziging van de Wet geluidhinder, in december 2009 aangeboden aan de Tweede Kamer, wordt naar verwachting in 2011 ingevoerd. Dit wetsvoorstel leidt tot een betere bescherming van burgers, vereenvoudiging van de regelgeving en een efficiënte en kosteneffectieve uitvoering..

  • Starten met het Meerjarenprogramma geluidsanering spoor (MJPG spoor, http://mirt2010.mirtprojectenboek.nl/Images/552_tcm307–261838.pdf). Een wettelijk vastgelegd doelmatigheidscriterium bepaalt welke maatregelen getroffen dienen te worden. In dit programma worden geluidreducerende maatregelen getroffen

    • bij woningen met een geluidbelasting van meer dan 70 dB als gevolg van een hoofdspoorweg;

    • bij woningen die nog deel uit maken van de bestaande saneringsoperatie van de Wet geluidhinder;

    • bij woningen die als gevolg van verkeersgroei onder de huidige Wet geluidhinder een groei van meer dan 5 dB hebben ondergaan.

  • Implementeren van nieuwe maatregelen voor geluidsreductie die een aantrekkelijk alternatief zijn voor geluidsschermen. Het gaat hierbij om implementatie van maatregelen uit het in 2007 afgeronde Innovatieprogramma Geluid (IPG, Innovatie programma geluid voor weg- & spoorverkeer – IPG – fluistertrein) en de doorontwikkeling en de bepaling van de Life Cycle Costs (LCC) van enkele producten uit dat programma, waaronder de proeven met LL-blokken op goederentreinen en het bevorderen van een internationale vrijgave van LL-blokken;

  • Afronden van het uitvoeringsprogramma, waarin maatregelen worden getroffen om emplacementen te laten voldoen aan de milieuvergunningen.

De middelen voor de uitvoering van deze activiteiten worden verantwoord op het Infrastructuurfonds artikel 13.

Bodemsanering NS-percelen

Sinds 1996 doneren VenW, VROM en NS jaarlijks geld aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen voor landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen.

Algemene strategie en beleidsvorming

Meetbare gegevens

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op het bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor

Het streven is de geluidsemissies van verkeer en vervoer terug te dringen en de MJPO-knelpunten door middel van ontsnipperingsmaatregelen op te lossen. Door toenemende (verkeers)intensiteiten kan het aantal geluidsbelaste woningen toenemen. Zie voor meetbare gegevens onder artikelonderdeel 36.01.

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Extracomptabele verwijzingen

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 mln.)

Art. Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

IF 13.03 Ontsnippering

6

13

13

11

9

9

IF 13.03 Geluid (empl. en innovatieve ontwikkelingen)

      

IF 13.03 Geluid sanering spoorwegen

12

2

5

1

6

14

36.03 Duurzame luchtvaart bewerkstelligen en in stand houden

Motivatie

Groei van de luchtvaart mogelijk maken binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders voor milieu en leefomgeving.

Doorstorting heffingen GIS-1 aan Stichting GIS

Producten

Storten van – een deel van – de opbrengst uit geluidsheffingen in de Stichting Geluidsisolatie Schiphol (deze stichting heeft de kosten van het eerste geluidsisolatie project rond Schiphol (GIS-1) gefinancierd). Naar verwachting zullen in de loop van 2011 de eerder door de Stichting GIS gemaakte kosten afgelost zijn.

Geluidsisolatie Schiphol fase 2 (GIS-2)

Op grond van de PKB-Schiphol is in 1997 het project GIS-2 van start gegaan. De isolatie van GIS-2 panden is op 30 juni 2008 beëindigd. Tijdens GIS-2 zijn 8 465 panden geïsoleerd.

Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3)

In het isolatieprogramma GIS-3 zijn 5 011 objecten opgenomen. Van de 5 011 objecten die mogelijk voor isolatie in aanmerking komen, stellen de eigenaren van 1985 objecten geen prijs op isolatie. Gebleken is dat 1 564 objecten volgens de regelgeving geen aanvullende geluidsisolatie nodig hebben. Dit betekent dat 3 549 objecten onder GIS-3 zijn afgehandeld. Naar huidige inzichten zullen onder GIS-3 circa 1 500 objecten worden geïsoleerd. De isolatie van woningen in het kader van het GIS-3 project kan naar verwachting in 2011 worden afgerond.

Klachtenafhandeling Geluidsisolatie Schiphol

Na oplevering van een object geldt een garantieperiode van tien jaar. In deze periode zijn aannemers gehouden eventuele herstelwerkzaamheden uit te voeren. Omdat GIS-2 op 30 juni 2008 is beëindigd, geldt de garantietermijn voor objecten die in het kader van GIS-2 zijn gerealiseerd uiterlijk tot en met 2018.

Woonschepen geluidszones Schiphol

Binnen de geluidszones worden 84 woonschepen aangekocht en is één woonschip verplaatst. Onder het voorbehoud van sloop van de aangekochte woonschepen is dit project afgerond.

Behandeling en uitbetaling schadeclaims Schiphol

Het Schadeschap luchthaven Schiphol is verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevergoedingen die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol en wijzigingen in de infrastructuur in de omgeving van Schiphol.

Aankoop LIB geluidsloopzones Schiphol

Binnen de 65 Ke geluidscontour van het LIB2004 worden 11 woningen aangekocht. Het aantal aan te kopen woningen is ten opzichte van de voorgaande begroting bijgesteld van 14 naar 11 omdat na controle van Rijkswaterstaat is komen vast te staan dat het bij de vervallen objecten niet gaat om woningen. Binnen de 55–65 Ke geluidscontour worden 32 woningen aangekocht en gesloopt voor zover zij niet tegen redelijke kosten zijn te isoleren.

Geluidsisolatie regionale luchthavens

Het geluidsisolatieproject rondom de regionale luchthaven Maastricht Aachen Airport (Fase 2) bevindt zich in de uitvoeringsfase. De uitvoering is gestart in voorjaar 2008 en betreft circa 160 woningen. De isolatiewerkzaamheden zullen naar verwachting in 2010 worden afgerond.

Behandeling en uitbetaling schadeclaims regionale luchthavens

Behandelen en uitbetalen van schadeclaims.

Duurzame luchtvaart

In 2011 worden de volgende activiteiten uitgevoerd:

  • bijdrage aan internationale afspraken die de uitstoot van NOX, CO2 en andere gassen door de luchtvaart beperken;

  • deelnemen aan het Klimaatoverleg voortvloeiend uit de afspraken, die in 2009 in Kopenhagen gemaakt zijn;

  • afstemming van de klimaatafspraken op de discussie, die in de ICAO-Assemblee (september 2010) zullen plaatsvinden;

  • verdere uitwerking van de opname van de luchtvaart in het Europese emissiehandelssysteem en de internationale discussie daarover;

  • deelnemen aan de discussie in CAEP-verband (Committee on Aviation Environment Protection) over een aanscherping van de geluidsnormering van vliegtuigen;

  • ontwikkeling en uitbouw van het AERO-model (Aviation Emissions and Evaluation of Reduction Options) ter ondersteuning van al deze internationale discussies;

  • bijdrage aan de CROS (Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol) maximaal € 300 000;

  • ontwikkelen beleid isolatie- en leefbaarheidsmaatregelen rondom luchthavens.

Groenvoorziening Schiphol

Bijdrage aan de Stichting Mainport en Groen op basis van het convenant Groenvoorziening Schiphol. De bijdrage van VenW is volledig voldaan. In 2008 heeft de laatste betaling plaatsgevonden.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De activiteiten voor dit product zijn met ingang van de begroting 2011 ondergebracht onder operationeel doel 33.03.

Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3)

Meetbare gegevens

Van alle woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die in het isolatiegebied GIS-3 liggen, komen 5 011 objecten voor geluidsisolatie in aanmerking. Deze zijn opgenomen in het isolatieprogramma. Bij deze objecten, stellen de eigenaren van 1985 objecten geen prijs op isolatie. Volgens de regelgeving is gebleken dat 1 564 objecten geen aanvullende geluidsisolatie nodig hebben. Dit betekent dat 3 549 objecten onder GIS-3 zijn afgehandeld. Naar huidige inzichten zullen onder GIS-3 circa 1 500 objecten worden geïsoleerd. De isolatie van woningen in het kader van GIS-3 project kan naar verwachting in 2011 worden afgerond.

Aankoop LIB geluidsloopzones Schiphol.

Kengetal: Aantal aangekochte en aan te kopen woningen in de geluidsloopzones Schiphol
 

Tot en met 2005

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Totaal

>65 Ke

5

0

1

1

1

1

2

11

55 – 65 Ke

24

2

0

0

2

2

2

32

Totaal

29

2

1

1

3

3

4

43

Bron: Rijkswaterstaat, 11e Voortgangsrapportage GIS, 7 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 26 959, nr. 134)

Toelichting

Eigenaren kunnen als gevolg van de motie-Hofstra (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 603, nr. 74) niet worden gedwongen hun woning te verlaten. Een einddatum kan daarom niet worden vastgesteld.

Duurzame luchtvaart

VenW draagt bij aan het maken van internationale afspraken om de uitstoot van gassen te beperken, maar VenW heeft geen directe invloed op het maximum take off weight van de vliegtuigen. Het onderstaande kengetal geeft een goed beeld van de mate waarin de uitstoot van verontreinigende stoffen zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld en de sector in staat is aan de gestelde grenswaarden te voldoen.

Kengetal: De grenswaarde voor de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen in gram per ton Maximum take off weght (MTOW)

realisatie

grenswaarden

Stof

2005

2006

2007

2008

2009

2005 – 2009

vanaf 2010

CO

59,3

56,6

55,1

54,1

53,4

58,1

55,0

NOx

66,3

66,8

67,4

67,1

67,6

74,6

74,6

VOS

10,1

9,0

8,6

8,2

7,9

9,9

8,4

SO2

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,1

2,1

PM10

2,2

2,2

2,3

2,3

2,3

2,5

2,5

Bron: Schiphol Group, November 2009

Toelichting

In het Luchthavenverkeerbesluit zijn grenzen gesteld aan de uitstoot van vijf luchtverontreinigende stoffen; te weten koolmonoxide, stikstofoxides, vluchtige organische stoffen, zwaveldioxide en fijn stof. Deze geïndexeerde emissiegetallen stellen een grens aan het aantal grammen van een stof die uitgestoten mogen worden per ton vliegtuiggewicht. Deze grenswaarden zijn aangescherpt in 2005 en zijn nogmaals aangescherpt in 2010 en zijn zo een prikkel voor de luchtvaartsector om een minder vervuilende vloot aan te schaffen. Inspectie VenW ziet toe op naleving van voorschriften uit het Luchthavenverkeerbesluit.

Kengetal: Geluidsbelasting rond Schiphol

Periode

TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

63.46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

54.44 dB(A)

Bron: Luchthavenverkeerbesluit 2004

Toelichting

In het Luchthavenverkeersbesluit zijn voor de luchthaven Schiphol de volgende grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. Voor de regionale luchthavens zijn door de inwerkingtreding van de wet Regelgeving Burger- en Militaire Luchthavens de verantwoordelijkheden gedecentraliseerd naar de provincies. Provincies dienen rondom de luchthaven een beperkingengebied vast te stellen. De geluidsbelasting van het vliegverkeer moet worden begrensd met op handhavingpunten vastgestelde grenswaarden (aan de baankoppen en bij aanpalende bebouwde kom). VenW heeft geen directe invloed op de daadwerkelijk gerealiseerde geluidsbelasting. Dat is de verantwoordelijkheid van de sector.

36.04 Scheepvaart: Een milieuvriendelijk goederenvervoersysteem over het water bevorderen

Motivatie

Nederland aan alle nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieukwaliteit laten voldoen en op de lange termijn (2030) een transitie te realiseren naar een duurzaam mobiliteitssysteem.

Duurzame zeevaart

Producten

Realiseren van schonere en zuinigere zeevaart door internationale normstelling, financiële prikkels, innovatie en communicatie.

  • permanente inzet in internatonaal (IMO en EU) verband;

  • implementeren van gewijzigde internationale regelgeving in nationale wet- en regelgeving, rekening houdend met de noodzaak tot reductie van administratieve lasten;

  • invoering van in de IMO ontwikkelde concrete maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen (in het bijzonder CO2) door de zeevaart te verminderen danwel, bij het uitblijven hiervan, vaststellen en uitdragen van het Nederlandse standpunt inzake eventuele unilaterale maatregelen van de EU;

  • uitvoering geven aan de intentieverklaring die is afgesloten met de Nederlandse zeevaartsector over energie-efficiency en reductie van de CO2-uitstoot;

  • Nederland heeft in 2010 het Ballastwaterverdrag geratificeerd. In 2011 zullen met de Noordzeelanden afspraken worden gemaakt over uniforme implementatie en handhaving in het Noordzeegebied;

  • vervolgen opstellen internationale richtlijnen behorend bij het Hong Kong Sloopverdrag. In 2011 zullen de «Guidelines for safe and environmentally sound ship recycling», «Guidelines for the development of the Ship Recycling Plan» en de «Guidelines for the authorization of Ship Recycling Facilities» worden afgerond.

Duurzame zeehavens

Verbeteren leefomgeving in en rondom havens.

  • uitvoeren subsidieprogramma Zeehaven Innovatieproject voor Duurzame Zeehavens;

  • inzet bij herziening van de Europese richtlijn Havenontvangstvoorzieningen (HOV’s) voor aanpassingen van verscherpte afgifteplicht, uniform meldformulier en harmonisatie van het Europese begrippenkader met dat van IMO/MARPOL;

  • ondersteunen van initiatieven voor de aanleg van walstroomvoorzieningen in zeehavens voor zeeschepen.

Duurzame binnenvaart

Realiseren schonere en zuinigere binnenvaart door internationale normstelling, financiële stimulering, innovatie en communicatie.

  • Overdragen aan de markt van het CO2-reductieprogramma VoortVarend Besparen ter reductie van de uitstoot van CO2 en luchtverontreinigende stoffen zoals fijnstof en NOX;

  • subsidiëren (€ 2 mln.) van walstroomvoorzieningen bij ligplaatsen in beheer bij mede-overheden;

  • bevorderen van de introductie van LNG (vloeibaar aardgas), onder andere door stimuleren van de aanleg van bunkerstations;

  • invoeren van zwavelvrije gasolie per 2011 in heel Europa. Door druk vanuit Nederland is de invoeringsdatum één jaar naar voren gehaald;

  • pleiten binnen de EU voor het vaststellen van scherpere internationale normen voor motoremissies;

  • uitvoeren van het in 2009 in werking getreden Scheepsafvalstoffenverdrag (door o.a. implementatie betalingssysteem voor olie- en vethoudende stoffen);

  • pleiten voor het onder het Scheepsafvalstoffenverdrag brengen van regels voor het lozen van huishoudelijk afvalwater door passagiersschepen voor meer dan 12 en maximaal 50 personen.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De activiteiten voor dit product zijn met ingang van de begroting 2011 ondergebracht onder operationeel doel 33.02.

Duurzame zeevaart en binnenvaart

Meetbare gegevens

Het streven is de emissies van verkeer en vervoer terug te dringen en de luchtkwaliteit te verbeteren. Het streven is om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen van de binnenvaart en de zeevaart (Nederlands grondgebied) te verminderen.

Het kengetal laat de feitelijke uitstoot in de jaren 2003 t/m 2008 zien. De jaren 2010, 2015 en 2020 betreffen prognoses.

Voor de luchtverontreinigende emissies is een neerwaartse trend zichtbaar. Deze loopt door in de beleidsarme prognoses (tot 2020) die door Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn opgesteld.

Uitstoot luchtverontreinigende stoffen
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2010

2015

2020

NOx-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

         

Binnenvaart 1

27,1

25,1

24,8

24,2

24,9

24,6

23,7

22,5

21,7

Zeevaart (NL grondgebied) 2

17,3

17,8

18,0

19,1

20,1

19,3

19,4

20,2

21,1

PM10-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

         

Binnenvaart1

1,1

1,0

1,0

1,0

1,0

0,9

0,9

0,8

0,8

Zeevaart (NL grondgebied)2

1,1

1,1

1,1

1,2

1,2

1,1

3

3

3

VOS-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

         

Binnenvaart1

3,5

3,2

2,3

1,4

1,4

1,3

1,3

1,1

1,0

Zeevaart (NL grondgebied)2

0,7

0,7

0,7

0,7

0,8

0,7

0,7

0,8

0,8

SO2-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

         

Binnenvaart1

2,0

1,9

1,8

1,8

1,8

1,1

0,9

0,0

0,0

Zeevaart (NL grondgebied)2

10,0

10,2

10,0

10,6

11,2

8,1

5,0

0,8

1,0

CO2-emissies (x mln. kg)4

         

Binnenvaart1

1 871

1 734

1 713

1 672

1 719

1 698

1 700

1 785

1 877

Zeevaart (NL grondgebied)2

936

969

983

1 041

1 099

1 072

1 220

1 389

1 558

Bron cijfers 2003 t/m 2008: CBS luchtverontreiniging; emissies door mobiele bronnen, CBS StatLine (www.statline.cbs.nl/statweb/), april 2010

1

Betreft alleen goederentransport.

2

De cijfers over 2008 zijn met een andere, nauwkeuriger methode berekend dan in voorgaande jaren, waarbij ook de invloed van de vaarsnelheid is meegenomen; om die reden zijn de cijfers over 2008 niet volledig vergelijkbaar met die van voorgaande jaren. Het cijfer van SO2-emissies over 2008 is bovendien beïnvloed door een verplicht lager zwavelgehalte voor scheepsbrandstof vanaf augustus 2007 vanwege zogenaamd MARPOL Annex VI–regelgeving.

3

Geen prognose beschikbaar.

4

Bij de CO2-emissies is de eenheid gecorrigeerd in mln. kg. In de begroting van 2009 en 2010 staat per abuis de eenheid mld. kg vermeld.

Het streven is een zo laag mogelijke belasting van het oppervlaktewater door de binnenvaart. Mede hiertoe is destijds het Scheepsafvalstoffenverdrag opgesteld. Nu dit verdrag eind 2009 in werking is getreden, zal naar verwachting het aantal afgiftes van scheepsbedrijfsafval door de binnenvaart verder toenemen. Onderstaande kengetallen laten de afgifte van verschillende soorten olie- en vethoudend afval zien voor de periode 2001–2008. De daling vanaf 2003 is enerzijds te verklaren uit een directe betaling bij afgifte die vanaf dat moment is ingevoerd, en anderzijds door het in de markt komen van nieuwe, schonere schepen die minder afval procuceren.

Kengetal: Afgifte olie- en vethoudend afval door de binnenvaart
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Bilgewater (x miljoen kg)

48,1

46,6

26,7

21,2

21,8

20,1

20,8

21,0

Schroefassmeervet (x miljoen kg)

0,12

0,15

0,14

0,14

0,12

0,11

0,11

0,12

Vast oliehoudend afval (x miljoen kg)

0,25

0,38

0,41

0,44

0,32

0,32

0,34

0,38

Bron: Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB), PM 2010

Duurzame zeehavens

Kengetal: Afgiftecijfers scheepsafval in zeehavens
 

2005

2006

2007

2008

2009

Afgegeven hoeveelheid scheepsafval (m3)

98 241

104 698

133 517

148 483

149 427

Aantal afgevende schepen

14 396

18 296

22 486

22 152

22 741

Aantal betalende schepen

34 293

38 410

39 313

39 279

36 580

Het percentage afgevende schepen van het aantal betalende schepen

42%

48%

57%

56%

62%

Bron: De Nederlandse zeehavens, juli 2010

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek

Onderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Leefomgeving hoofdwegen

36.01

2011

2011

 

Leefomgeving spoorwegen

36.02

2011

2011

 

Duurzame luchtvaart

36.03

2012

2012

 

GIS

36.03

2010

2010

 

Scheepvaart

36.04

2012

2012

 

Effectenonderzoek expost

Meerjarenprogramma Ontsnippering (in kaart brengen effectiviteit, doelmatigheid en legitimiteit van de uitvoering van het MJPO)

36.01/36.02

juli 2008

februari 2009

TK, 2009–2010, 29 652, nr. 3

MJPO (Meerjarenprogramma Ontsnippering)

Het Nieuwe Rijden (evalueren uitvoering programma Het Nieuwe Rijden en de bijdrage aan de CO2-reductie)

36.01

januari 1999

juli 2011

www.hetnieuwerijden.nl

Bodemsanering (vijfjaarlijkse herijking convenant Stichting Bodemsanering NS)

36.02

januari 2010

juli 2010

 

Innovatieprogramma Geluid (Evaluatie werking innovatieprogramma en gewenste markteffecten)

36.01/36.02

2008

2008

TK 2008–2009, 31 200 A, nr. 90

Innovatie programma geluid voor weg– & spoorverkeer – IPG – fluistertrein

Innovatieprogramma Lucht

36.01

2009

2009

TK, 2008–2009, 30 175, nr. 88

Innovatieprogramma Luchtkwaliteit

37 WEER, KLIMAAT, SEISMOLOGIE EN AARDOBSERVATIE

Algemene doelstelling

Waarborgen en bevorderen van de veiligheid, de economische ontwikkeling en een duurzaam milieu van Nederland.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) draagt, als hét nationale instituut voor weer, klimaat en seismologie, zorg voor het onderhouden van de nationale meet- en data-infrastructuur op dit terrein, het beschikbaar maken van een algemeen weerbericht voor de Nederlandse samenleving, het alarmeren bij gevaarlijke of ontwrichtende weersituaties, het leveren van luchtvaartmeteorologische inlichtingen, het leveren van klimaatverwachtingen en klimaatscenario’s en het verrichten van onderzoek op deze gebieden. Op het gebied van aardobservatie is het KNMI verantwoordelijk voor het Nederlandse beleid ten aanzien van EUMETSAT.

Het kader van het nationale beleid is neergelegd in de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. In die wet staat onder meer ook de (uitvoerende) taak van het KNMI vermeld.

Verantwoordelijkheid

De minister is systeemverantwoordelijk voor de taken van de baten-lastendienst KNMI conform de KNMI-wet van 2001.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

  • Ontwikkelingen in de (informatie)technologie;

  • Weer- en klimaatgerelateerde milieumaatregelen;

  • Europese wet- en regelgeving m.b.t. luchtvaartmeteorologie;

  • Scheiding van markt en overheid (wet op het KNMI);

  • Internationale besluitvorming over EUMETSAT programma’s.

Effecten van beleid

Het behalen van de doelstelling heeft als effect dat:

  • Individuele burgers, bedrijven en (overheids)organisaties tijdig kunnen reageren op de verwachte (gevaarlijke) weersomstandigheden, doordat deze informatie op internet beschikbaar wordt gesteld en tijdig weeralarmen worden uitgegeven;

  • Tijdig en gericht (beleidsmatig) kan worden ingespeeld op ontwikkelingen, zoals op het gebied van klimaatverandering en seismische activiteit;

  • Hulpdiensten, burgers en bedrijven tijdens ontwrichtende situaties toegang hebben tot specifieke berichten die tijdens die situaties van belang worden geacht bij het oplossen daarvan;

  • Er op Europees niveau intensief wordt samengewerkt bij de uitvoering van het aardobservatiebeleid.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van budgettaire gevolgen van beleid(x € 1 000)

37. Weer, klimaat, seismologie en aardobservatie

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

0

44 977

53 829

44 996

47 649

46 209

45 622

Uitgaven

44 651

45 713

53 093

45 732

46 913

46 945

44 886

37.01 Weer, klimaat en seismologie

32 181

34 159

34 043

30 368

30 389

30 364

30 364

37.01.01 Weer

17 243

19 416

19 894

16 488

16 502

16 488

16 488

37.01.02 Klimaat

12 612

12 435

11 897

11 660

11 669

11 659

11 659

37.01.03 Seismologie

1 571

1 572

1 516

1 484

1 482

1 481

1 481

37.01.04 Contributie WMO (HGIS)

755

736

736

736

736

736

736

37.02 Aardobservatie

12 470

11 554

19 050

15 364

16 524

16 581

14 522

37.02.01 EUMETSAT

12 470

11 554

19 050

15 364

16 524

16 581

14 522

Van totale uitgaven:

       

Apparaatsuitgaven

       

Agentschapsbijdrage

43 796

44 977

52 357

44 996

46 177

46 209

44 150

Restant

855

736

736

736

736

736

736

37.09 Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Absolute budgetflexibiliteit in € * 1 000

37.01 Weer, klimaat en seismologie

 

juridisch verplicht

 

complementair noodzakelijk

bestuurlijk gebonden

736

beleidsmatig nog niet ingevuld

beleidsmatig verplicht

 

Weer, klimaat en seismologie

De bestuurlijk gebonden uitgaven hebben betrekking op de contributie die jaarlijks door het KNMI aan de World Meteorological Organization (WMO) wordt voldaan.

37.01 Weer, klimaat en seismologie

Motivering

Om tot minder ongelukken te komen, om risicovolle situaties ten gevolge van het weer terug te dringen, om veiligheidsrisico’s bij calamiteiten waarbij het weer een rol speelt te beperken, om aan de bestrijding en beperking van (chemische en nucleaire) calamiteiten bij te dragen, om aan «droge voeten» bij te dragen, om antwoord te geven op de cruciale vragen hoe het klimaat is veranderd, waarom het klimaat verandert en hoe het klimaat in de toekomst zal veranderen om aldus de vitale nationale infrastructuur tegen veranderingen in het klimaat te helpen beschermen en ten slotte om de seismische risico’s in Nederland in kaart te brengen.

Weer

Producten

  • bijdragen aan de internationale waarnemingsinfrastructuur;

  • brede verspreiding en steeds meer toegankelijk maken van weergegevens;

  • uitgeven van een algemeen weerbericht;

  • uitgeven van algemene waarschuwingen ten behoeve van de scheepvaart en het verkeersmanagement;

  • verstrekken van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;

  • meteorologische ondersteuning bij calamiteiten waarbij weer een rol speelt;

  • waarschuwen voor gevaarlijk weer, voor (levens)bedreigende extreme weersomstandigheden en luchtkwaliteit;

  • verstrekken van informatie omtrent vulkanische as;

  • verrichten van strategisch en toegepast onderzoek op het gebied van weerwaarnemingen en -verwachtingen;

  • beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij;

  • door de diverse modellen en datasets te standaardiseren en te integreren, realiseren van een familie van aaneensluitende modellen die de partners in staat stelt beter en sneller een integraal beeld te ontwikkelen van milieu en leefomgeving in Nederland en daarmee complexe beleidsbeslissingen op deze terreinen beter te kunnen onderbouwen.

Klimaat

  • bijdragen aan de internationale waarnemingsinfrastructuur, waaronder het ontwikkelen van waarneming- en modelsystemen ten behoeve van het produceren van data;

  • vastleggen van klimaatverandering;

  • verrichten van strategisch en toegepast onderzoek op het gebied van klimaat, zoals de ontwikkeling en evaluatie van het globale klimaatmodel EC-Earth en het regionale klimaatmodel RACMO;

  • opstellen van klimaatverwachtingen op tijdschalen van seizoenen tot eeuwen;

  • bijdragen aan de wetenschappelijke basis van het Nederlandse beleid op het gebied van adaptatie en mitigatie van klimaatverandering;

  • zorgen voor brede verspreiding en steeds meer toegankelijk maken van nationale en Europese klimatologische gegevens, door middel van – bij voorkeur – gratis webservices;

  • bijdragen aan internationale Europese kennisinfrastructuur op een kwalitatief hoog niveau, bijvoorbeeld via de door het KNMI gecoördineerde EU-projecten EURO4M en EUCLIPSE;

  • beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij.

Seismologie

  • onderhouden van seismische stations en het ontwikkelen van waarneming- en modelsystemen ten behoeve van het produceren van data;

  • verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het kernstopverdrag;

  • verrichten van strategisch en toegepast onderzoek op het gebied van seismologie, zoals in 2011 de invloed van de 3D-bodemstructuur op de bepaling van het mechanisme van geïnduceerde aardbevingen;

  • beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij.

Contributie Wereld Meteorologische Organisatie (WMO)

  • betalen van de Nederlandse contributie in het kader van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Weer, Klimaat en Seismologie

Meetbare gegevens

Kengetallen Weersverwachtingen
 

Realisatie

Begroot

     
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Algemene weersverwachtingen en adviezen

        

– afwijking min.temperatuur (°C)

– 0,2

– 0,28

ABS 1 (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

– afwijking max.temperatuur (°C)

– 0,4

– 0,34

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,4

0,18

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

Luchtvaartverwachtingen

        

– tijdigheid TAF. 2 Schiphol (%)

99,5

99,0

> 99

> 99

> 99

> 99

> 99

> 99

Maritieme verwachtingen

        

– tijdigheid marifoonbericht (%)

96

98,4

> 99

> 99

> 99

> 99

> 99

> 99

Bron: KNMI 2010

1

Is absolute waarde.

2

Tijdigheid TAF (Terminal Aerodrome forecast).

Dit is de tijdigheid waarmee de luchtvaartmeteorologische berichten worden verstrekt; gemeten wordt welk percentage berichten binnen het vastgestelde tijdvenster vallen.

Toelichting

Uit het dienstenpakket van het KNMI zijn enkele producten gekozen die kenmerkend zijn voor de verschillende doelgroepen algemeen publiek, luchtvaart en maritiem. De kengetallen geven een indruk van de tijdigheid van berichtgeving en de gemiddelde afwijking van verwachte waardes ten opzichte van de waargenomen waardes. Het zijn begrijpelijke verificatie-waardes die aspecten betreffen met betrekking tot de uitgifte van meteorologische producten door het KNMI.

Kengetal: Aantal uitgegeven weeralarmen
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Aantal weeralarmen

3

2

5

1

3

1 1

Bron: KNMI 2010

1

meting gebaseerd op het eerste halfjaar (tot en met juni)

Toelichting

Het aantal weeralarmen is afhankelijk van de weersomstandigheden, hierdoor is geen norm aan te geven. Bovendien is het afgeven van een weeralarm geen doel op zich. In het jaarverslag zal worden ingegaan op het aantal weeralarmsituaties en de mate waarin het KNMI gegrond heeft gewaarschuwd c.q. gegrond niet heeft gewaarschuwd.

Indicator kwaliteit en kwantiteit kennis klimaatsysteem, weersysteem en seismologische data en kennis
 

Realisatie

Streefwaarde

  
 

2008

2009

2010

2011

2012 ev

Gereviewde publicaties

96

86

> 80

> 80

> 80

Bron: KNMI, 2010

Toelichting

Het betreffen publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften en is daarmee een maatstaf voor kwantiteit en kwaliteit van het onderzoek.

37.02 Aardobservatie

Motivering

Om te voorzien in de noodzakelijke waarnemingen ten behoeve van weersanalyse, weersverwachting en klimaatonderzoek.

Producten

De tijdige beschikbaarheid van continue meteorologische waarnemingen vanuit de ruimte en de hierbij benodigde diensten:

  • waarnemingen van de EUMETSAT Meteosat satellieten;

  • waarnemingen van de EUMETSAT Metop en van de NOAA satellieten;

  • oceanografische waarnemingen van de Jason-2 satelliet.

Aardobservatie

Meetbare gegevens

Indicator

Realisatie

Streefwaarde

 

2008

2009

2010

2011 ev.

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten

98.5

98.5

>98,5

>98,5

Bron: EUMETSAT 2009

Toelichting

De indicator geeft de benodigde/gewenste beschikbaarheid aan van de meteorologische producten van de METEOSAT satelliet van EUMETSAT op de nulmeridiaan. Indien de streefwaarde niet wordt gehaald heeft dat een negatieve impact op de weersverwachting op de dagen van gebrekkige beschikbaarheid van de waarnemingen afhankelijk van de dan optredende weerssituatie.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek

Onderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Weer, klimaat en seismologie

37.01

januari 2012

december 2012

 

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie KNMI-wet periode 2007–2011

37.01

januari 2012

december 2012

 

Met de oprichting van het Netherlands Space Office (NSO) is de verantwoordelijkheid voor het maken van beleid op het gebied van Aardobservatie overgegaan op het Ministerie van Economische Zaken. Daardoor vervallen hier de geplande Beleidsdoorlichting en het Effectenonderzoek op het gebied van Aardobservatie. Deze zullen worden opgenomen in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

Licence