Base description which applies to whole site

4.3 Europese geldstromen

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020, Europa-2020 strategie, Eigen Middelen van de EU en op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s voor de periode 2007–2013 en voor de periode 2014–2020.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK wordt vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.

De Europese Raad bereikte op 8 februari 2013 een akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2014–2020. Op 27 juni 2013 bereikten de Raad en het Europees Parlement een politiek akkoord over de MFK-verordening en het Interinstitutioneel Akkoord. Dit akkoord zal in september 2013 door Raad en Europees Parlement worden geformaliseerd.

De uitgavencategorie met daarin het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon2020 stijgt ten opzichte van de huidige periode. Het budget Horizon2020 stijgt naar € 70,2 mld 2014–2020 (in prijzen 2011). Het budget voor het landbouw- en visserijbeleid daalt met 11% ten opzichte van de huidige periode. Het structuurfondsenbudget is met 8% teruggebracht ten opzichte van de huidige periode. Het budget voor de (Connecting Europe Facility) voor infrastructuur stijgt met 75% ten opzichte van de huidige periode.

Met name door de verlaging van de budgetten voor landbouw- en cohesiebeleid zullen de Nederlandse ontvangsten uit deze categorieën in de komende periode afnemen. Het kabinet verwacht dat de Nederlandse ontvangsten aan directe betalingen in het GLB in de periode 2014–2020 gemiddeld 7% zal dalen van € 5,8 mld in de periode 2007–2013 naar € 5,4 mld in de periode 2014–2020 (lopende prijzen). De Nederlandse ontvangsten aan structuurfondsen zullen naar verwachting met 25% dalen van € 1,9 mld in de periode 2007–2013 naar € 1,4 mld voor de periode 2014–2020 (lopende prijzen). Op het gebied van onderzoek en innovatie streeft het kabinet ernaar om het huidige hoge niveau van deelname door Nederland te continueren in Horizon 2020.

Eigen Middelen EU

In het Eigen Middelen Besluit wordt de financiering van het EU beleid geregeld. De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);

  • 2. BTW-afdracht;

  • 3. Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).

De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ begroting verantwoord (artikel 16) en worden na aftrek van een perceptiekostenvergoeding (20%) via de begroting van Buitenlandse Zaken afgedragen aan de EU. De ontvangsten voor douanerechten op landbouwproducten worden voor 2014 geraamd op circa € 250 mln. De afdrachten van de douanerechten worden verantwoord op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

Voor de uitvoering in medebewind van het Europees Beleid worden vanuit de directoraten-generaal van de Europese Commissie eisen gesteld aan de uitvoering door de lidstaten. Deze eisen zijn vastgelegd in Raadsverordeningen en uitgewerkt in Commissieverordeningen en bijbehorende richtsnoeren.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de geharmoniseerde en éénduidige uitvoering van het EU-beleid.

Voor de uitvoering van het EU beleid stelt de Europese Commissie een aantal Europese Fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EUfondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Lanbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Visserij Fonds (EVF) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV);

  • 4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • 5. Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologishe ontwikkeling (KP7);

  • 6. Programma’s Eurostars en Joint Technology Initiatives (JTI);

  • 7. Horizon 2020 (periode 2014–2020, opvolger van KP7);

  • 8. Programma voor de versterking van het concurrentievermogen van het Midden- en Kleinbedrijf (COSME).

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De 1e pijler bestaat uit directe inkomenssteun aan agrariërs en markt- en prijsbeleid. Met behulp van vooral rechtstreekse inkomenssteun en in steeds geringere mate interventiemaatregelen en exportrestituties richt deze pijler zich op het stabiliseren van landbouwinkomens. De 2e pijler betreft het plattelandsbeleid. Deze pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de EU.

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) wordt in Nederland gebruikt voor het uitbouwen van de sterke punten in de regio en voor innovatie. Ook worden uit het fonds grensoverschrijdende programma's (Interreg) gefinancierd.

Daarnaast wordt er een aantal communautaire programma’s uitgevoerd door de Europse Commissie waarvoor EU steun kan worden verkregen. Dit betreft met name het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) voor de periode 2007–2013 en haar opvolger, Horizon 2020, kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, in de periode 2014–2020. Een beperkt deel van het budget voor het Europees Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling wordt gealloceerd bij publiekpublieke en publiekprivate programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvorm.

Tot slot wordt het onderdeel ter bevordering van het concurrentievermogen van het programma CIP (2007–2013) omgevormd tot een nieuw programma, COSME genaamd. Dit programma heeft als doel het verbeteren van het concurrentievermogen van bedrijven en MKB en richt zich onder andere op het vergemakkelijken van de toegang tot financiering voor het MKB, het verbeteren van het bedrijfsklimaat en het vergemakkelijken van de toegang tot markten.

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2014–2020

Op 24 en 25 juni 2013 is in de Raad overeenstemming bereikt over het nieuwe GLB voor de periode 2014–2020.

Hieronder volgen de belangrijkste resultaten:

1. Meer gerichte inkomenssteun voor boeren

Binnen het systeem van directe inkomenssteun zal de verdeling van middelen tussen lidstaten worden herzien, omdat de lidstaten nu zeer verschillende hectare bedrijven ontvangen. De Raad heeft daarnaast afgesproken dat er, conform de Nederlandse inzet, vanaf 2019 in de regel in elke lidstaat of regio binnen een lidstaat sprake moet zijn van een gelijke hectarepremie. Beperkte afwijkingen van deze regel zijn onder voorwaarden mogelijk. Verder is – mede op Nederlands verzoek – afgesproken dat de gehele periode tot 2020 kan worden gebruikt voor een geleidelijke overgang van het huidige systeem van directe betalingen naar het nieuwe systeem.

De Raad is het eens geworden over maximumpercentages van de enveloppe voor directe betalingen die mogen worden gebruikt voor gekoppelde betalingen.

In lidstaten die nu nog gekoppelde betalingen kennen, wordt dit percentage gemaximeerd op 13% en in lidstaten die nu geen gekoppelde betalingen kennen op 8%. Hiernaast mogen lidstaten er voor kiezen om maximaal 2% van de enveloppe in te zetten voor gekoppelde betalingen ten behoeve van eiwitgewassen.

In beginsel is voorts afgesproken dat betalingen tussen € 150.000 en € 300.000 worden gekort met een nader vast te stellen percentage en betalingen boven € 300.000 eveneens met een nader vast te stellen percentage. De definitieve besluitvorming hierover zal plaatsvinden in het kader van de afronding van de besluitvorming tussen Raad, Europees Parlement en Europese Commissie over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020.

2. Vergroeningsmaatregelen ( «groene» betalingen voor productiviteit op de lange termijn en behoud van ecosystemen).

De Commissie wil dat de agrarische sector naast economisch ook «ecologisch concurrerend» wordt. Daarom wil zij 30% van de directe steun geven aan boeren die zijn overgegaan op milieuvriendelijke bedrijfsvoering. Naast de door de Europese Commissie voorgestelde vergroeningsmaatregelen (permanent grasland, gewasdiversificatie en ecologische aandachtsgebieden) krijgen lidstaten de mogelijkheid om ook equivalente vergroeningsmaatregelen te nemen via agrarisch natuurbeheer of alternatieve maatregelen. Deze equivalentie krijgt de vorm van een lijst met alternatieve vergroeningsmaatregelen die als gelijkwaardig worden beschouwd aan de drie door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen. Het is een dynamische lijst waaraan doorlopend nieuwe maatregelen kunnen worden toegevoegd. Daardoor kunnen ook maatregelen uit certificaten voor duurzame productie, zodra deze zijn uitontwikkeld, aan de lijst worden toegevoegd als zij equivalent zijn. Hiermee komt er ruimte voor een ambitieuze en tegelijkertijd ondernemersgerichte vergroening. De maatregel voor het behoud van blijvend grasland is aangescherpt waardoor gevoelige graslanden, bijvoorbeeld gelegen in Natura-2000 gebieden, nu extra worden beschermd. Daarnaast tellen landschapselementen mee voor de invulling van ecologische aandachtsgebieden. Het percentage ecologisch aandachtgebied dat boeren op hun bouwland moeten aanwijzen start met 5% in het jaar 2015. Na evaluatie in 2017 kan op voorstel van de Europese Commissie worden besloten tot een verdere ophoging naar 7%. In dit kader is voor een goede uitvoering van belang dat ook landschapselementen gelegen op grond zonder toeslagrechten meegenomen kunnen worden. Dit betekent een vereenvoudiging van de uitvoering doordat Nederland niet al voor de start van het nieuwe GLB een groot aantal landschapselementen in het perceelsregister hoeft op te nemen. Daarnaast krijgen agrarische natuurverenigingen (boerencollectieven) een rol in de vergroeningsmaatregelen door bijvoorbeeld invulling te geven aan de verplicht in te richten ecologische aandachtsgebieden.

3. Markt- en prijsbeleid

Afgesproken is dat alle agrarische sectoren gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om producenten- en interbrancheorganisaties op te richten en daarbij onder voorwaarden regels mogen vaststellen die algemeen bindend verklaard kunnen worden via een zgn. algemeen verbindendverklaring. Deze algemeen verbindend verklaring kan ook betrekking hebben op regels op het gebied va diergezondheid, plantgezondheid en voedselveiligheid.

Naast de al eerder afgesproken afschaffing van de melkquotering per 2015 is besloten de suikerquotering per 2017 te beëindigen. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet naar een verdere marktoriëntatie in twee sectoren waar Nederland zowel op Europees niveau als mondiaal een prominente rol speelt.

4. Financiële steun voor beginnende jonge boeren

Meer dan twee derde van de Europese boeren is ouder dan 55 jaar. Om de toekomst van de sector zeker te stellen wil de Commissie jonge boeren gedurende de eerste vijf jaar van het bestaan van hun bedrijf extra financiële ondersteuning bieden. Lidstaten worden verplicht extra steun aan jonge boeren te geven via een zogenaamd «top-up» op directe betalingen. Hiervoor dient maximaal 2% van de enveloppe voor directe betalingen (1e pijler GLB) te worden aangewend. Daarnaast kunnen lidstaten ervoor kiezen om ook via het plattelandsbeleid (2e pijler GLB) jonge boeren extra steun te geven.

5. Stimulering van werkgelegenheid en ondernemerschap in plattelandsgebieden

Door EZ wordt samen met de provincies gewerkt aan het opstellen van het derde Plattelandsprogramma (POP3) 2014–2020. Er wordt één operationeel programma ingediend dat wordt opgebouwd vanuit de vier landsdelen. Binnen POP3 wordt met name ingezet op innovatie, concurrentiekracht en duurzaamheid in de landbouw. Daarnaast inzet op natuur en landschap en water en op de CLLD-aanpak (Community Led Local Development). Het standaard cofinancieringspercentage van de Europese Unie voor het Plattelandsontwikkelings Programma 2014–2020 bedraagt 53%. Voor investeringen en maatregelen ten behoeve van milieu, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie is een uitzondering gemaakt en besloten tot 75% Europese cofinanciering. De Raad heeft voorts besloten een voorziening te treffen waarmee dubbele betaling (voor vergroening en agrarisch natuurbeheer) wordt voorkomen. Ook in het plattelandsbeleid is de mogelijkheid opgenomen voor boerencollectieven in het agrarisch natuurbeheer. De Nederlandse ervaringen en ideeën op dit terrein hebben aan de basis gestaan van de opname van deze mogelijkheid in het nieuwe GLB. De reeds door regeringsleiders in hun akkoord over het Meerjarig Financieel Kader opgenomen mogelijkheid om maximaal 15% van de nationale enveloppe voor directe betalingen zonder nationale cofinancieringsverplichting in te zetten voor bijvoorbeeld duurzaamheid en innovatie in het plattelandsbeleid is gehandhaafd. Daadwerkelijke inzet van dit instrument is pas aan de orde bij de besluitvorming over de precieze invulling van alle onderdelen van het nieuwe GLB binnen de individuele lidstaten. Indiening van het POP-programma 2014–2020 zal naar verwachting begin 2014 plaatsvinden. De formele goedkeuring zal waarschijnlijk pas najaar 2014 zijn. De Commissie komt met overgangsmaatregelen waardoor het mogelijk is om reeds begin 2014 te kunnen starten met een aantal maatregelen (onder andere agrarisch natuurbeheer).

De voorlopige raming (lopende prijzen) van de voor Nederland beschikbaar komende EU-budgetten voor de directe betalingen (BTR) en het plattelandsbeleid is:

Directe betalingen (x € 1 mln):

Budgetjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

 

Directe betalingen

810

793

781

768

756

744

732

5.384

Plattelandsbeleid (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Plattelandsbeleid

87

87

87

87

87

86

86

607

Voor uitvoering van het Europese Plattelandsbeleid is nationale cofinanciering vereist.

Op de begroting van het Ministerie van EZ zijn op artikelonderdeel 16.1 de volgende middelen beschikbaar voor cofinanciering POP 2014–2020. Hierbij is rekening gehouden met de N+2 regel waarbij tot en met 2022 betalingen kunnen plaatsvinden (x € 1 mln).

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019 t/m 2022

totaal

Rijksmiddelen cofinanciering Plattelandsbeleid

8,8

17,6

18,8

14,7

25,7

54,4

140

3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Visserij Fonds (EVF) en Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Nederland maakt gebruik van het Europees Visserijfonds (EVF) om deze doelen te bereiken.

Europees Visserijfonds (EVF)

Nederland ontvangt uit het EVF een communautaire bijdrage van € 48,6 mln voor de periode 2007–2013. Daarnaast levert Nederland voor deze periode een nationale bijdrage van € 72,1 mln. In het operationeel programma EVF is de gedetailleerde financiële tabel voor de gehele programmeringsperiode 2007–2013 opgenomen. De bijdrage van de EU voor de periode 2007–2013 heeft betrekking op duurzame visserijmethoden (€ 16,9 mln), maatregelen op het terrein van aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet (€ 7,5 mln), innovatieve projecten (€ 16,8 mln), gebiedsgerichte activiteiten (€ 5 mln) en technische bijstand (voorbereiding, toezicht, administratieve ondersteuning) (€ 2,4 mln).

Onderstaande tabel bevat de verdeling van de financiële verplichtingen over de jaren. De daadwerkelijke uitgaven vallen mogelijk in andere jaren (de n+2 regel). Nederland hanteert in het overzicht de jaartranches zoals de Europese Commissie deze heeft aangegeven. Deze zijn gebaseerd op het prijsniveau 2007.

Tabel 6. Overzicht jaarlijks beschikbare middelen EVF en nationaal (x € 1 mln)
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal

EVF

6,5

6,7

6,8

6,9

7,1

7,2

7,4

48,6

Nationaal

21,0

8,0

8,6

9,3

7,4

10,9

6,8

72,0

Totaal

27,5

14,7

15,4

16,2

14,5

18,1

14,2

120,6

In 2014 zal voornamelijk de uitfinanciering plaatsvinden van de in voorgaande jaren gecommiteerde bedragen.

Ontwikkelingen GVB 2014–2020 en EFMZV

De opvolger van het huidige Europees Visserijfonds is het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). De allocatie van de EFMZV-middelen over de lidstaten is nog niet bekend. Wel heeft in de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2013 een algemene orientatie plaatsgevonden. De belangrijkste punten zijn:

  • De Europese bijdrage van het huidige Europees Visserijfonds blijft in het nieuwe EFMZV gelijk;

  • Er zijn 3 allocatiecriteria bij de verdeling van de EFMZV-middelen over de lidstaten: werkgelegenheid in de visserij en aquacultuur, productiewaarde van de visserij enaquacultuur en het aandeel van de kleinschalige kustvisserij in de totale vloot;

  • Er kan tot uitstel, schorsing of intrekking van een subsidie of betaling uit het EFMZV besloten worden in het geval dat lidstaten of begunstigden verplichtingen niet nakomen of de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) niet naleven.

Op de begroting van EZ zijn op artikelonderdeel 16.1 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Rijksmiddelen Co-financiering GVB

 

2

3

6

4

3

3

21

Volgens planning zal eind 2013 het Operationeel Programma 2014–2020 gereed zijn. De verwachting is echter dat er in 2014 alleen committeringen zullen plaatsvinden en de betalingen in de jaren daarna plaats zullen vinden.

4. Europese Structuur en Investeringsfondsen

De Europese Structuur en Investeringsfondsen (ESI) hebben tot doel om de economische concurrentiekracht, werkgelegenheid en cohesie in Europa te versterken. Voor Nederland zijn vier fondsen relevant: het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). EZ is verantwoordelijk voor EFRO, ELFPO en EFMZV. SZW voor ESF.

Deze EU fondsen werken gezamenlijk aan een Partnerschapsovereenkomst. Daarin zet Nederland uiteen aan welke doelen de fondsen in de programmaperiode 2014–2020 bijdragen en hoe ze dit in onderlinge samenwerking en in afstemming met relevante partners gaan doen. De focus ligt hierbij op het verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt, concurrentieversterking van de agrarische sector, verduurzaming van de visserijsector, het vergroten van de innovatiekracht en het realiseren van een koolstofarme economie.

Uitgangspunt voor EFRO is dat wordt bijgedragen aan de nationale doelen in het kader van de Europa 2020 strategie. Met EFRO worden vier landsdelige programma’s gefinancierd, te weten Noord-Nederland, Oost-Nederland, West-Nederland en Zuid-Nederland. Daarnaast worden vier grensoverschrijdende programma’s ondersteund. Dit zijn de programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. De uitvoering van de EFRO programma’s 2007–2013 wordt in de komende jaren afgerond en in 2017 definitief afgesloten. Tegelijkertijd start in 2014 de nieuwe programmaperiode 2014–2020.

De belangrijkste uitdagingen voor Nederland in de nieuwe programmaperiode EFRO zijn het verhogen van de investeringen in innovatie, onderzoek en ontwikkeling en het verhogen van het aandeel duurzame energie. Daar zal de inzet van de EFRO programma’s op gericht zijn. Hierover zijn met de landsdelen afspraken gemaakt. Voor het realiseren van beide hoofddoelen geldt dat het MKB een belangrijke doelgroep is. De landsdelen werken de hoofddoelen verder uit in de landsdelige Operationele Programma’s. Basis voor de Operationele Programma’s zijn de Regionale Innovatie Strategieën. De strategieën gaan verder dat alleen de inzet van EFRO. In de Regionale Innovatiestrategieën worden verbanden gelegd met regionaal en nationaal beleid waaronder topsectoren en andere EU programma’s zoals bijvoorbeeld Horizon 2020. De grensoverschrijdende programma’s zullen voor een groot deel op dezelfde thematische doelen van innovatie en koolstofarme economie gericht zijn.

Een goede verantwoording van de EU gelden en de Rijksmiddelen is van groot belang. Er liggen inmiddels goede afspraken over management en controle van de programma’s. De taken en verantwoordelijkheden van de diverse betrokken partijen in de verantwoordingsketen zijn helder. De bureaucratie rondom de controle en beheerstructuur is zoveel als mogelijk verminderd, waarbij de rechtmatige besteding van overheidsmiddelen niet uit het oog verloren is.

Voor de cofinanciering van het EFRO 2014–2020 zijn de volgende Rijksmiddelen op de begroting van EZ (artikel 18.1) beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

totaal

Rijksmiddelen Co-financiering EFRO

7

14

14

28

28

28

14

7

140

5. Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) periode 2007–2013

KP7 heeft tot doel de wetenschappelijke en technologische basis van de Europese industrie en kennisinstellingen te verbeteren en de Europese concurrentiepositie binnen het mondiale krachtenspel te versterken. Daarnaast dient het programma ook een maatschappelijk doel: wetenschap en de industrie uitdagen om oplossingen te ontwikkelen voor belangrijke maatschappelijke vraagstukken.

Ondersteuning gebeurt door financiering van onderzoekssamenwerking, individuele onderzoekers op grond van excellente onderzoeksvoorstellen, mobiliteit van onderzoekers en door capaciteitsversterking.

Budget en uitvoeringsverantwoordelijkheid van dit programma liggen bij de Europese Commissie. EZ werkt voor de Nederlandse inzet in het kaderprogramma nauw samen met OCW en andere departementen. Agentschap NL stimuleert en ondersteunt Nederlandse deelnemers aan het kaderprogramma, in opdracht van EZ, andere departementen en de Europese Commissie.

In de periode van 2007 tot en met 2013 trekt de Europese Commissie ruim € 50 mld uit voor het stimuleren van onderzoek en innovatie. Gebaseerd op ervaringen uit het verleden zal Nederland jaarlijks ongeveer 6,7% terugontvangen, grotendeels via programma- en projectsubsidies.

6. Eurostars en JTI’s

Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's. Publiekpublieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. Het Ministerie van EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Indirect (via het standaardeninstituut VSL) wordt het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme door EZ gecofinancierd. De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in een aantal gevallen eveneens nationaal gecofinancierd. EZ cofinanciert de JTI's Artemis en Eniac gericht op respectievelijk embedded computing systems en nano electronica.

De verwachting is dat onder Horizon 2020 het koppelen van nationale publieke financiering aan Europese middelen verder door zal zetten. Dit leidt ertoe dat het aantal samenwerkingsvormen waarvoor nationale cofinanciering vereist is, zal toenemen.

Middelen voor Eurostars en JTI op begroting EZ

Bedragen in € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Eurostars

6.666

8.912

11.867

12.500

13.550

13.550

13.550

JTI

2.000

7.000

12.000

17.000

20.000

20.000

20.000

7. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020

Horizon 2020

Het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) loopt eind 2013 af. Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het nieuwe programma voor onderzoek en innovatie en omvat programma’s zoals die nu in KP7 zitten, de innovatiegerelateerde onderdelen die in de periode 2007–2013 waren ondergebracht in het Concurrentiekracht en Innovatieprogramma (CIP) en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Het doel is de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Daarnaast is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen een belangrijk uitgangspunt. Het bij AgentschapNL ondergebrachte Expertisecentrum Internationaal onderzoek en Innovatie stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen Nederlandse deelname aan Horizon 2020.

Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid, in het bijzonder de topsectoren, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het MKB).

Om de mondiale concurrentiekracht van de Europese ICT-industrie te versterken zijn er Eureka-clusters opgericht.

Middelen voor Eureka op begroting EZ

Bedragen in € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Eureka

2.000

7.000

12.000

17.000

20.000

20.000

20.000

8. Programma voor de versterking van het concurrentievermogen van Midden- en Klein Bedrijf (COSME)

Dit programma is een voortzetting van het Competiveness and Innovation Framework Programme (CIP) dat eind 2013 afloopt. COSME (looptijd 2014–2020) heeft als doelstellingen om 1) het concurrentievermogen van bedrijven en het MKB in het bijzonder te versterken en 2) de ondernemingscultuur aan te moedigen en de oprichting en groei van het MKB te bevorderen. De via het programma gefinancierde activiteiten richten zich op:

  • het verbeteren van de toegang tot financiering voor het MKB;

  • het verbeteren van de toegang van het MKB tot de interne markt en markten buiten de EU;

  • het verbeteren van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen van bedrijven;

  • het promoten van ondernemerschap.

Licence