Base description which applies to whole site

2.1 Beleidsagenda

Een welvarend land met een ijzersterke concurrentiepositie, waar de groei van steden samengaat met een gezond werk- en leefklimaat; een land dat internationaal voorop loopt met innovatieve oplossingen voor bereikbaarheids-, waterveiligheids- en duurzaamheidsvraagstukken. Dat zijn de belangrijkste ambities van IenM.

In de afgelopen jaren is hiervoor de basis gelegd met een nieuw Deltaplan en een nieuw Nationaal Waterplan, de stelselherziening van het Omgevingsrecht, een akkoord over de groei van Lelystad en Schiphol en de oprichting van de Nederlandse Klimaatcoalitie en de modernisering van het milieubeleid. Daarnaast is, sinds het begin van deze Kabinetsperiode, 440 kilometer aan rijstroken aangelegd en zijn de mogelijkheden om te kunnen experimenteren met innovatieve mobiliteit verruimd.

De Nederlandse uitgangspositie is daarmee goed. Dit bevestigt het World Economic Forum5: Nederland staat wereldwijd in de top tien van competitieve economieën, en in de top vijf van Europa. Onze infrastructuur is de vierde beste ter wereld: de kwaliteit van onze havens wordt zelfs als beste beoordeeld. Daarbij wordt Nederland ook bij de wereldtop gerekend als het gaat om innovatie en de toepassing van technologie en ICT.

Dat Nederland het internationaal goed doet, is een belangrijke aansporing om door te gaan op de ingeslagen weg van economische versterking en verduurzaming. Daarbij is de internationale context belangrijk. Nederland is de eerste helft van 2016 voorzitter van de Europese Unie. Nederland speelt dan een belangrijke rol in het verder brengen van de lopende agenda van de EU, zoals het verbeteren van regelgeving en het uitwerken van afspraken die op de Klimaatconferentie in Parijs worden gemaakt. Andere IenM-onderwerpen die aan bod komen tijdens het EU-voorzitterschap zijn het Vierde Spoorpakket, Luchtvaart en besprekingen over de Europese inzet voor een circulaire economie.

De internationale context is ook belangrijk bij het inspelen op wereldwijde trends, zoals verstedelijking, toenemende regionale verschillen, nieuwe technologieën en nieuwe verhoudingen tussen overheden en burgers. Al deze ontwikkelingen hebben invloed op de mobiliteit, infrastructuur en ruimtelijke inrichting van Nederland. Door ruimte te geven voor initiatief en door duurzame ontwikkeling te stimuleren, spelen we op deze trends in.

Daarbij is het cruciaal om de toekomst te blijven verkennen. We willen goede inschattingen kunnen maken van de toekomstige bereikbaarheidsopgaven over de weg, spoor, lucht en het water. Daar hoort ook een toekomstbestendige manier van financiering bij. De meerjarige looptijd van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds bieden continuïteit. Komend jaar wordt onderzocht of verlenging van de looptijd voorbij de huidige horizon van 2028 nodig is. Daarbij is ook de vraag aan de orde of de gedetailleerde manier waarop bestedingen voor lange tijd worden vastgelegd nog wel past bij opgaven die om meer flexibiliteit vragen. Daarover wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) gestart.

Deze beleidsagenda gaat daarmee niet alleen over 2016, maar effent ook het pad voor een rol als concurrerende wereldspeler in de toekomst.

Nederlands voorzitterschap EU

Ons is land is van 1 januari t/m 30 juni 2016 voorzitter van de Europese Raad. Het kabinet wil als voorzitter concrete voortgang bereiken op de vijf hoofddoelstellingen van de strategische agenda (vastgesteld door de Europese Raad van juni 2014). Hoofddoelstellingen zijn innovatieve groei en banen en daarnaast op «een Unie gericht op hoofdzaken» en de verbinding met bedrijfsleven en burgers.

Verder is op vrijwel alle IenM terreinen aandacht nodig voor de effectiviteit en efficiency van de regelgeving: de better regulation agenda. Op milieu- en waterterrein is het doel bijvoorbeeld om te komen tot consistentere en beter uitvoerbare regelgeving.

In de Milieuraad wil Nederland het voorzitterschap onder meer gebruiken voor het verder brengen van de klimaatagenda. Belangrijk hierbij is de uitwerking van de afspraken die op de Klimaatconferentie in Parijs eind dit jaar gemaakt worden. Ook zal Nederland de eerste besprekingen leiden over het verwachte circulaire economiepakket.

De transportagenda tijdens het voorzitterschap richt zich op de bijdrage van transport, logistiek en mobiliteit aan de agenda van de Europese Commissie (Juncker-agenda) voor banen, economische groei en investeringen. Cruciaal is het verbeteren van de concurrentiekracht van de sector, door in te zetten op een goed functionerende markt, innovatie, investeringen in infrastructuur en slimme regelgeving. Op de geplande Transportraad in het voorjaar van 2016 staan onder andere het Witboek Transport en diverse luchtvaartdossiers, zoals EASA (luchtvaartveiligheid), Onbemande Vliegtuigen (RPAS) en de ICAO Assembly op de agenda. Mogelijk rondt Nederland de onderhandelingen met het Europees Parlement af over het vierde Spoorpakket en de Zeehavenverordening. De Aviation Strategy zal Nederland op de Aviation Summit behandelen.

Onder meer door de informele Milieu- en Transportraad te combineren brengt het Nederlandse voorzitterschap samenhang in de milieu- en transportagenda’s en draagt ons land bij aan een innovatief voorzitterschap. Tijdens de raad zal het Kabinet ook EU-samenwerking op het gebied van ITS, zelfrijdende auto’s en andere «Smart Mobility» op de agenda zetten.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van ons land is de afgelopen jaren verbeterd. Investeringen in infrastructuur, duurzaamheidmaatregelen en het slimmer benutten van de netwerken hebben effect gehad. Door verstedelijking en de aantrekkende economie wordt de druk op bereikbaarheid, ruimte en leefbaarheid echter groter. Om Nederland ook in de toekomst bereikbaar en leefbaar te houden zet het Kabinet in op drie oplossingen: het versterken van spoor- en wegennet, het stimuleren van slim reizen en het experimenteren met intelligente transportsystemen.

Burgers en hun reisgedrag staan hierbij centraal. Openbaar vervoer, spoor en weg worden aan elkaar gekoppeld zodat één mobiliteitssysteem ontstaat. Opgaven op andere terreinen, zoals leefbaarheid of natuur, worden daarnaast in samenhang met infrastructuurprojecten bezien. Investeringen in infrastructuur worden ondertussen volgens de planning gerealiseerd.

De komende jaren zet het Kabinet stevig in op de voortgang van 37 wegenprojecten, waarvan de vijf projecten op de A1, A6 en A9 rond Amsterdam en Almere de grootste zijn. Over de ontbrekende schakels in ons wegennet hakt het Kabinet de definitieve knoop door: de Blankenburgverbinding, de A13/A16 bij Rotterdam, de Ring Utrecht (A27/A12) en de A12/A15 bij Zevenaar. Voor de A27 (Houten-Hooipolder) en A1 (Apeldoorn-Azelo) worden in 2016 (ontwerp) tracébesluiten genomen. De vernieuwing van knooppunt Hoevelaken (A1/A28) is gegund aan de markt, terwijl de aanbesteding voor de A27/A1 Utrecht-Eemnes-Bunschoten in het komend jaar wordt afgerond. Daarnaast heeft de weggebruiker het komende jaar de beschikking over de A4 Delft-Schiedam, de A15 Maasvlakte-Vaanplein en de A1 Bunschoten-Hoevelaken.

Ook in andere belangrijke projecten worden belangrijke stappen gezet, zoals de realisatie van de Beatrixsluis, de zeetoegang IJmond, het opstellen van de algemene aanbestedings- en contracteringsstrategie voor het programma ERTMS (en naar verwachting tevens een projectbeslissing op het onderdeel materieel) en het opleveren van het Doorstroomstation Utrecht.

Inmiddels zijn acht brede MIRT-onderzoeken en -verkenningen met een bereikbaarheidsopgave als aanleiding gestart. In deze onderzoeken staat de gebruiker en zijn gedrag centraal en onderzoekt het Kabinet of er samenhang met andere ruimtelijke opgaven in het gebied bestaat (woningbouw, economische bedrijvigheid, leefbaarheid en veiligheid). Rijk, regio, bedrijfsleven en andere partners zoeken samen naar oplossingen. Maatregelen kunnen op alle mogelijke vlakken worden gevonden: reisgedrag, slimme toepassing van informatie en technologie, efficiënt beheer en onderhoud van de netwerken, gecoördineerde mobiliteitsmaatregelen en ruimtelijke keuzes of de aanleg van nieuwe infrastructuur. In 2016 worden onder andere de twee brede MIRT onderzoeken van de goederenvervoercorridors Oost en Zuid afgerond.

Het programma Beter Benutten heeft de afgelopen jaren positieve resultaten voor bereikbaarheid en leefbaarheid opgeleverd (20% minder files op specifieke knelpunten) en wordt conform het Regeerakkoord, voortgezet tot en met 2017. Voor het einde van deze looptijd levert dit al meetbare resultaten op. Met 12 regio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Gezamenlijk investeren Rijk en regio circa € 600 miljoen tot en met 2017, met als ambitie 10% reistijdverbetering in de spits in de drukste gebieden. Concrete maatregelen worden per regio vastgesteld. en kunnen variëren van het ontwikkeling van multimodale reisinformatie tot de inzet van in-car technologie om bestuurders actuele en persoonlijke adviezen te geven. Minimaal 10% van het budget is gereserveerd voor de ambities op het vlak van Intelligente Transport Systemen (ITS).

Door de ontwikkelingen van mobiele informatietechnologie en ITS ontstaan nieuwe kansen voor weg- en OV-gebruikers, beheerders, vervoerders en het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet bevordert het gebruik van ITS om bestaande infrastructuur beter te benutten en beschikbare reisinformatie slimmer toe te passen. Een andere veelbelovende ontwikkeling is de automatisering van voertuigen. Inmiddels kan in ons land op de openbare weg ervaring worden opgedaan met zelfrijdende voertuigen. In het komende jaar worden diverse experimenten uitgevoerd, o.a. tussen Ede en Wageningen. Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap zet het Kabinet in op meer samenwerking op deze onderwerpen. Nederland is als klein, dynamisch land met uitstekende infrastructuur zeer geschikt om te dienen als proeftuin voor de wereld. Dit levert kansen op voor innovatie en voor de Nederlandse ICT- en automotive sectoren.

In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt over een duurzame invulling van mobiliteit en een efficiënter verkeer en vervoer. Een belangrijke doelstelling is een reductie van de CO2-uitstoot in het transport van 17% in 2030, onderweg naar 60% in 2050 (ten opzichte van 1990). Met de SER-partners zijn aan de Uitvoeringstafel Mobiliteit en Transport nadere afspraken gemaakt over de concrete invulling. Belangrijkste pijlers zijn de duurzame brandstofvisie en het actieplan dat de betrokken stakeholders hebben opgesteld. Daarnaast wordt gewerkt aan concretisering van afspraken en green deals, bijvoorbeeld op gebied van autodelen, zero-emissie stadsdistributie en -busvervoer. Ook wordt, onder andere via de topsector Logistiek, ingezet op verduurzaming van de gehele logistieke keten.

Trends als verstedelijking en informatisering hebben een grote invloed op hoeveelheid en soort mobiliteit. Om Nederland ook in de toekomst bereikbaar te houden is het belangrijk om vooruit te kijken. Daarom wordt een inschatting gemaakt van de toekomstige bereikbaarheidsopgaven op de weg, op het spoor, in de lucht en over het water. Daartoe worden onderstaande acties uitgevoerd.

  • Met overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen worden gesprekken gevoerd over wat trends als verstedelijking en informatisering betekenen voor het wegendomein en welke gezamenlijke opgaven voor de toekomst hieruit voortvloeien.

  • Aan de hand van de Lange Termijn Spooragenda (LTSA)6 en bijbehorende uitvoeringsagenda werkt het kabinet aan een betrouwbaar en veilig spoor met voldoende capaciteit als onderdeel van een optimaal OV-netwerk. Daarbij is ruimte voor innovatieve ontwikkelingen waarbij innovaties in breder perspectief worden bezien, in relatie tot de lange termijn en publieke belangen. Via de OV&Spoortafels vindt structureel overleg plaats tussen de betrokken partijen. Door de inzet van bevoegdheden van alle partijen bouwen we samen aan «netwerk Nederland», waarbij in 2016 gewerkt wordt aan een gezamenlijke visie op het OV-netwerk en het zo vlot, soepel en gemakkelijk mogelijk laten verlopen van de deur-tot-deurreis. De herijking van projecten en programma’s wordt in 2015 afgerond en leidt tot besluitvorming over het investeringsprogramma tot 2028 voor het spoor en OV. Dit gebeurt op basis van een intensief proces samen met de regio en de sector, op basis van de LTSA.

  • Met de introductie van het nieuwe normen- en handhavingstelsel is in 2015 voor Schiphol ontwikkelruimte gerealiseerd voor totaal 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020. Met het oog op de netwerkkwaliteit en de concurrentiepositie van Schiphol blijft binnen dit plafond ruimte voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. Het Rijk creëert capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Voor Eindhoven is met het luchthavenbesluit reeds de wettelijke basis gelegd voor 25.000 extra vliegtuigbewegingen. Om deze ruimte te benutten zal in 2016, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een vergunning medegebruik worden verleend. Voor Lelystad is reeds een luchthavenbesluit vastgesteld voor 45.000 vliegtuigbewegingen «groot verkeer».

  • In 2015 is de Maritieme Strategie door de Tweede Kamer aangenomen. Deze bevat het rijksbrede maritieme beleid tot 2025 en heeft als doel de Nederlandse internationale maritieme toppositie verder te versterken. De beleidsinzet richt zich op zes thema’s: human capital, innovatie, handel, bereikbaarheid, veiligheid en milieu- en veiligheidsdreigingen. Voor implementatie van de strategie is een rijksbrede beleidsagenda opgesteld. Deze wordt uitgewerkt in dynamische werkprogramma’s voor zeevaart, zeehavens en binnenvaart.

Klimaat

De uitkomsten van de klimaatconferentie eind 2014 in Lima hebben een goede basis gelegd voor de VN-klimaattop in december 2015 in Parijs. De klimaatonderhandelingen moeten leiden tot het sluiten van een nieuw mondiaal klimaatakkoord dat in 2020 in werking treedt. De Europese Unie heeft haar bijdrage aan dat akkoord – de doelstelling van tenminste 40% emissiereductie ten opzichte van 1990 – in maart 2015 op tafel gelegd. Deze doelstelling en de overige onderdelen van het door de Europese Raad vastgestelde Klimaat- en Energiekader voor 2030, zullen worden uitgewerkt in wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie, over onder andere het verlagen van het plafond van het emissiehandelssysteem (ETS, gepubliceerd op 15 juli 20157), het onder de lidstaten verdelen van de inspanningen («effort sharing») in de niet-ETS-sectoren (gebouwde omgeving, landbouw, kleine industrie, transport, landbouw en overige broeikasgassen) en de opname van de landgebruiksector in het EU klimaat- en energiebeleid.

Het Energieakkoord voor duurzame groei van september 2013 wordt in 2016 geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft zullen alle partijen in overleg treden om tot aanvullende maatregelen te komen zodat de doelstellingen worden gerealiseerd. Zoals aangekondigd in de Klimaatagenda »weerbaar, welvarend en groen»8 brengt het kabinet in het voorjaar van 2016 een Nationale Adaptatie Strategie uit, om Nederland in alle opzichten goed voor te bereiden op gevolgen van klimaatverandering, als aanvulling op het Deltaprogramma. Hiermee worden gelijktijdig marktkansen voor het Nederlandse bedrijven gecreëerd.

Ten aanzien van mobiliteit en transport voert Nederland het Energieakkoord voor duurzame groei uit met het oog op 15 tot 20 PJ energiebesparing in 2020 en maximering van de CO2-uitstoot tot 25 Mton in 2030. IenM kijkt daarbij ook naar de ruimtelijke inpassing van duurzame energie. Dit geldt in het bijzonder voor de plaatsing van windmolens, maar is ook bij andere vormen van decentrale energieopwekking aan de orde.

In internationaal verband zet IenM zich in voor een ambitieus bronbeleid voor motorvoertuigen om de (kosten)effectiviteit verder te optimaliseren. Motorvoertuigen worden hierdoor geleidelijk zuiniger, schoner en stiller, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het verlagen van de uitstoot en de verbetering van het leefklimaat. Hierbij zal IenM scherp in de gaten houden of de Europese normen ook onder praktijkomstandigheden de beoogde verbetering opleveren.

Om in 2050 te kunnen voldoen aan de doelstelling van 80–95% CO2-reductie zet IenM in op stimulering van innovatieve technieken om na 2030 over voldoende mogelijkheden te beschikken om emissies verder te reduceren. Gedacht wordt onder meer aan waterstofauto’s, zelfsturende (vracht-)auto’s, klimaatneutrale bruggen en innovatieve biobrandstoffen. Deze stimulering vindt op verschillende manieren plaats. Voor waterstofauto's gaat het er vooral om de early adapters gedeeltelijk tegemoet te komen in de hogere aanschafkosten van de waterstofauto. Ook staan internationale samenwerking en medefinanciering centraal om te komen tot een dekkende tankinfrastructuur. Bij de innovaties in geavanceerde biobrandstoffen is de Europese sturing op CO2-reductie in transportbrandstoffen belangrijk. Het Europees biobrandstoffenbeleid na 2030 zal zich naar verwachting richten op het stimuleren van het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen

Van Afval Naar Grondstof

Om nu en in de toekomst welvarend en gezond leven mogelijk te maken gaan we op een verantwoorde manier om met de natuur die ons grondstoffen, voedsel, schone lucht, water en energie levert. Het Rijk werkt in het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) samen met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en wetenschap aan het versnellen van de transitie naar een circulaire economie. In een circulaire economie worden materialen hergebruikt, zijn kringlopen gesloten en ketens optimaal ingericht. Door te werken aan een circulaire economie voorzien we duurzaam in onze grondstoffen, wordt de economie gestimuleerd en voorkomen we afval en voorkomen we schade aan het milieu.

Het programma Van Afval Naar Grondstof wordt voortgezet en in 2016 ligt de nadruk op de volgende activiteiten:

  • De Atlas Natuurlijk Kapitaal die overheden, bedrijven, en particuliere initiatieven informatie levert om het natuurlijk kapitaal beter te benutten wordt verder ontwikkeld.

  • CIRCO, creating business through circular design: programma van Rijk en RACE-coalitie (Realisatie Acceleratie Circulaire Economie) voor het stimuleren van circulair productontwerp.

  • Binnen de RACE-coalitie wordt daarnaast ingezet op het circulair maken van drie specifieke ketens: machines en installaties in gebouwen, kunststof en rubber gebruikt in bouw en infrastructuur, organisch afval en wegwerpartikelen in de gezondheidszorg.

  • De samenwerking in het convenant Meer en betere Recycling gaat leiden tot een beter begrip van hoogwaardige recycling; dit wordt in 2016 verwerkt in het Landelijk Afval Beheerplan (LAP).

  • Lancering van een kennisplein en platform voor circulair ondernemen, waarin kennis over grondstoffen en circulaire economie worden gedeeld.

  • Ruimte in Regels voor Groene Groei: wegnemen van belemmeringen die ondernemers ervaren;

  • De samenwerking met de gemeenten om de inzameling en verwerking van huishoudelijk afval te verbeteren (VANG Huishoudelijk Afval) wordt doorgezet en richt zich in het bijzonder op het verbeteren van de uitvoering.

Omdat afvalscheiding ook buitenshuis een normale zaak dient te zijn wordt actief samenwerking gezocht met uiteenlopende partners zoals scholen, winkelcentra of de organisatoren van evenementen.

Eind 2015 verschijnt het nieuwe Europese pakket voor Circulaire Economie. Nederland zal tijdens het voorzitterschap van de EU thema’s agenderen zoals circulaire economie, behoud van natuurlijk kapitaal, duurzame handel en duurzaam productontwerp. Ambitie is om een gezamenlijke aanzet te realiseren voor Europees beleid gericht op de hele keten.

Leefomgeving

Stelselherziening Omgevingsrecht (Omgevingswet)

Het omgevingsrecht wordt eenvoudiger en doelmatiger gemaakt. De Tweede Kamer stemde in juli jl in met het wetsvoorstel Omgevingswet, waarin 26 bestaande wetten (onder andere de Tracéwet, de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening) geheel of grotendeels opgaan.

De Omgevingswet is erop gericht dat:

  • inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht wordt vergroot;

  • regelgeving uitgaat van een samenhangende benadering van de leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving; deze benadering stimuleert innovatie en een actieve aanpak om kwaliteitsdoelen voor de leefomgeving te halen en maakt het mogelijk om succesvolle instrumenten op meer terreinen in te zetten als dat wenselijk is;

  • bestuurlijke afwegingsruimte wordt vergroot door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de leefomgeving; door waar dat kan, ruimte te bieden voor gebiedsgericht maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte en te zorgen voor duidelijkheid en landelijke uniformiteit;

  • besluitvorming over activiteiten en projecten in de leefomgeving sneller en beter plaatsvindt; het legt de basis voor minder administratieve onderzoekslasten, deelt bevoegdheden ondubbelzinnig toe en zorgt voor duidelijke procedures, met waarborgen voor effectieve inspraak en rechtsbescherming.

In 2016 worden de vier Algemene Maatregelen van Bestuur getoetst, geconsulteerd en aangeboden aan de Kamer: het Omgevingsbesluit, het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving en Activiteiten in de Leefomgeving (vanwege de omvang bestaat deze uit twee AMvB’s, gericht op Bouwen en op Water en Milieu). Verder worden ministeriële regelingen en invoeringswetgeving voorbereid. Daarnaast werkt IenM met de bestuurlijke koepels aan de invoering van de Omgevingswet. Dit gebeurt onder andere door het ontwikkelen van een digitaal platform, de Laan van de Leefomgeving. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de afspraak in het regeerakkoord om gegevens beter digitaal te beschikbaar te maken en vergunningaanvragen meer digitaal mogelijk te maken. Via het programma Nu al Eenvoudig Beter en de Crisis- en herstelwet is het voor gemeenten en provincies mogelijk om (onder voorwaarden) vooruitlopend op de Omgevingswet te werken met het omgevingsplan en de omgevingsvisie. Daarnaast treden in 2016 de 12e en 13e tranches AMvB’s van de Crisis- en herstelwet in werking.

Conform het wetsvoorstel Omgevingswet ontwikkelt het Rijk voor 2018 een integrale visie op het beleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Nationale Omgevingsvisie wordt een samenhangende visie op strategisch niveau, die de sectorale visies en beleidsplannen (onder andere het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), de Structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), het Verkeer en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer), het Waterplan (Waterwet) en het Natuurbeleidsplan (Natuurbeschermingswet)) vervangt. De komende periode bepaalt het Rijk – in overleg met andere overheden en betrokken partners – de Nationale Omgevingsagenda. Hierin staan de prioritaire onderwerpen, procesaanpak en planning van de Nationale Omgevingsvisie. Dit zal landen in de Nationale Omgevingsagenda. Het voortouw voor de Nationale Omgevingsvisie ligt bij het Ministerie van IenM. Het is aan een nieuw Kabinet om deze visie te zijner tijd vast te stellen.

Modernisering Milieubeleid

Uitgangspunt blijft de brief «modernisering milieubeleid»9 (MMB). Naast de vernieuwing van de inzet over het gehele beleidsterrein, wordt dit jaar expliciet invulling gegeven aan drie punten:

  • 1. Monitoren en realiseren van de in de Kamerbrief MMB aangekondigde acties: «afspraak is afspraak».

  • 2. Verder brengen en zichtbaar maken van zeven MMB-voorbeeldprojecten:

    «Van afval naar grondstof / VANG», «duurzaam doen», «Slimme en gezonde stad», «safety deals», «bewust omgaan met veiligheid», «zero emissie stadsvervoer» en de «Climate and clean air coalition / CACC».

  • 3. Input genereren voor de nationale omgevingsagenda vanuit milieu en duurzaamheid.

Het tussenresultaat van de verschillende evenementen en podia en specifiek van deze drie lijnen zal begin 2016 landen in de nationale omgevingsagenda. Bedoeling is dat het een impuls geeft aan de nieuwe werkwijze en aanpak die nodig zijn om ook in deze eeuw resultaten te boeken op het gebied van milieu, duurzaamheid en een gezonde en veilige leefomgeving.

Veiligheid

In 2016 wordt gewerkt aan het verder verankeren van het afwegingskader veiligheid en risico’s, zoals geschetst in de nota «Bewust Omgaan met Veiligheid: Rode Draden»10. Dit integraal afwegingskader geeft houvast bij besluitvorming over activiteiten die veiligheids-, milieu- en gezondheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen. Daarnaast biedt het kader een fundament voor vernieuwing en eventuele aanscherping van het beleid. De Kamer zal in de loop van 2016 worden gerapporteerd over de verdere ontwikkelingen.

De vernieuwing van het omgevingsveiligheidsbeleid, van het biotechnologiebeleid en de aanpak van «nieuwe risico’s» zal in 2016 ook centraal staan. Zo zal in 2016 en 2017 de Europese evaluatie van het EU-veiligheidsbeleid van biotechnologie op de agenda staan. Tevens zullen producten van het Uitvoeringsprogramma modernisering omgevingsveiligheid 2015–2018 aan de Kamer worden aangeboden. Ten aanzien van «nieuwe risico’s» (onder andere nanomaterialen, microplastics, synthetische biologie, zeer zorgwekkende chemische stoffen en hormoonverstorende stoffen) zal eind 2016 een handreiking aan de Tweede Kamer worden aangeboden voor het omgaan met nieuwe en onzekere risico’s.

Gezondheid

Omgevingsfactoren vormen een belangrijke oorzaak van de gezondheidslast. De bijdrage van milieugerelateerde factoren aan de totale ziektelast wordt door het PBL geschat op 4 tot 6 procent11. Het beleid blijft daarom gericht op het wegnemen van bekende knelpunten zoals slechte luchtkwaliteit. Ook wordt de noodzaak verkend om andere en nieuwe, onzekere risico’s voor de gezondheid aan te pakken, zoals de cumulatie van blootstelling aan chemische stoffen. Dit vereist allereerst een goede signalering van mogelijke risico’s, maar ook een weloverwogen analyse en beoordeling daarvan. De aanzet die samen met het RIVM voor dat signaleringssysteem is gemaakt zal in 2016 worden vervolgd en verbeterd. De Gezondheidsraad heeft de vraag opgepakt om een afwegingskader voor milieugezondheidsvraagstukken op te zetten. Een eerste voorzet daarvoor is de Kamer al voor het zomerreces toegezonden. Het komend jaar krijgt het afwegingskader verder vorm en inhoud. Dit afwegingskader helpt ook bij het bepalen welke signalen in beleid moeten worden vertaald.

Slimme en Gezonde Stad

De voortgaande groei van de steden zorgt voor een toename van de druk op het milieu, de ruimte, het water en de mobiliteit. Een gezonde leefomgeving is van groot belang voor onszelf, maar ook voor de economie. Mensen werken en wonen graag in een aantrekkelijke, gezonde omgeving. Het programma Slimme en Gezonde stad heeft tot doel te verkennen hoe tot een permanente verbetering van de leefbaarheid en gezondheid in de stad kan worden gekomen zonder hierbij nieuwe normen op te leggen. Samen met steden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties gaat het Rijk op zoek naar slimme oplossingen voor een gezonde, duurzame en leefbare stad. De focus ligt daarbij op luchtkwaliteit en geluid die in hoge mate bepalend zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving en de gezondheid van burgers. In het kader van de Agenda Stad start IenM tevens met de organisatie van vier living labs, waarin naast de gezonde stad stedelijke bereikbaarheid, klimaatadaptatie en de circulaire economie centraal staan.

In 2016 worden met minimaal acht steden gesprekken gevoerd om afspraken te maken over gezamenlijke acties om de leefomgevingskwaliteit te verbeteren. Ook wordt een inhoudelijke bijdrage geleverd aan de internationale conferentie «Building the future of health» die in juni 2016 plaatsvindt op initiatief van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Diverse kennisinstellingen worden gevraagd om onderzoek uit te voeren over het verbeteren van de leefomgevingkwaliteit in steden en een aantal steden kan bij de betrokken kennisinstellingen onderzoek uit laten voeren. Het netwerk Slimme en Gezonde Stad, dat dit jaar is gevormd, wordt ook in 2016 gefaciliteerd door het bundelen van kennis en ervaringen en het in beeld brengen van best practices.

De Brandstofvisie, het programma Beter Benutten en de ontwikkeling van zelfrijdende auto’s laten zien dat de sector verkeer en vervoer een grote bijdrage kan leveren aan slimme en gezonde steden. Uit diverse studies blijkt dat bij ongewijzigd beleid het relatieve aandeel van deze sector in de lucht- en klimaatproblematiek zal toenemen. IenM zet daarom niet alleen in op bronbeleid, maar ook op technologieontwikkeling richting low- en zero-emissie voertuigen en zelfrijdende auto’s. In samenwerking tussen wetenschap, bedrijfsleven en overheid worden de groene-groeikansen gestimuleerd met concrete instrumenten zoals green deals en «living labs» waarin ruimte wordt geboden om samen met ketenpartners concrete toepassingen in de praktijk na te bootsen. Een aantal sprekende voorbeelden hiervan zijn zero-emissie bussen en stadsdistributie, het aanjagen van elektrisch rijden, ervaring opdoen met zelfrijdende voertuigen op de openbare weg en de uitrol van infrastructuur die past bij de snelle technologische ontwikkelingen.

Bodem en ondergrond

In het kader van duurzaam bodemgebruik zijn in 2015 Bodemconvenanten ondertekend tussen Rijk en andere overheden en tussen Rijk en bedrijfsleven. Deze convenanten beslaan de periode 2016–2020. In deze periode zullen de meest ernstige bodemvervuilingen zijn aangepakt en wordt een overstap gemaakt van gevalsbenadering (sanering) naar gebiedsontwikkeling waarvan sanering een onderdeel kan zijn.

Begin 2016 is de afronding van de ontwerp-Structuurvisie Ondergrond voorzien. De Structuurvisie Ondergrond biedt na vaststelling het ruimtelijk afwegingskader voor activiteiten in de ondergrond die van nationaal belang zijn, zoals mijnbouwactiviteiten en de drinkwatervoorziening. Ook wordt de besluitvorming omtrent schaliegas in het Energierapport 2015 verankerd en ruimtelijk uitgewerkt in de Structuurvisie Ondergrond. Daarnaast wordt gestreefd naar het maken van bestuurlijke afspraken en de start van een gezamenlijk Uitvoeringsprogramma Bodem en Ondergrond van het Rijk en de decentrale overheden.

Waterkwaliteit

Het behalen van de waterkwaliteitsdoelen is een omvangrijke opgave waarvoor in 2015 een extra beleidsimpuls is gestart. Het gaat daarbij om de inrichting van watersystemen, het tegengaan van bekende verontreinigende stoffen (m.n. nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen) en nieuwe verontreinigende stoffen, zoals medicijnresten. De verbetering van de inrichting ligt op koers. De evaluatie van de meststoffenwet wordt in 2016 afgerond, afronding van de tussenevaluatie van de nota «Gezonde groei, Duurzame Oogst» is in 2018 voorzien. Een verplichting tot zuivering van bestrijdingsmiddelen uit afvalwater uit de glastuinbouw in 2018 is in voorbereiding. Voor de nieuwe stoffen wordt gewerkt aan een ketenaanpak voor medicijnen.

Waterkwaliteit en zoetwatervoorziening hangen nauw met elkaar samen. Daarom wordt bij de uitvoering van het Deltaprogramma Zoetwater actief gezocht naar synergie met waterkwaliteitsdoelen («meekoppelen»).

Waterveiligheid

Met het Deltaprogramma en het Nationaal Waterplan is het waterveiligheidsbeleid voor de komende decennia stevig verankerd. In 2016 is de deltabeslissing waterveiligheid aanleiding om de nieuwe aanpak vorm te geven. De ambitie voor 2050 is een basisveiligheid tegen overstromingen die overeenkomt met een jaarlijkse kans op overlijden die kleiner is dan één honderdduizendste. In gebieden waar grote groepen slachtoffers kunnen vallen, grotere economische schade wordt geleden of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang, wordt de bescherming vergroot.

Het vervangen van de bestaande normen (door wijziging van de Waterwet) is voorzien per 1 januari 2017, na de parlementaire behandeling in 2016. Daarbij wordt ook onderliggende regelgeving aangepast. De wijzigingen van de Waterwet worden uiteindelijk ook aangepast in de Omgevingswet.

Bij het realiseren van veiligheid tegen overstromingen staat preventie voorop. Primair gaat het dan om de kwaliteit van waterkeringen. Daarnaast zijn aanvullende maatregelen in de ruimtelijke inrichting van het overstroombare gebied achter de waterkering van groot belang. Tot slot is verbeterde rampenbeheersing en voorbereiding op evacuaties nodig om de kans op slachtoffers van overstromingen verder te beperken. Daarbij hoort ook aandacht voor zelfredzaamheid.

De waterkeringen in Nederland worden periodiek getoetst. Met de doelen voor 2050 als uitgangspunt wordt het komende jaar gebruikt om de toetsperiode 2017–2023 optimaal te benutten en de juiste prioriteiten te stellen in de opgaven van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP).

Samenwerking tussen verschillende overheden is essentieel om het nieuwe stelsel voor waterveiligheid goed te verankeren. Het Deltaprogramma, het HWBP en het MIRT bieden de kans om waterveiligheidsmaatregelen en andere opgaven te verbinden. In uitzonderlijke gevallen is het ook mogelijk om een waterkering minder sterk uit te voeren en in plaats daarvan te investeren in de ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing, zodat de gewenste bescherming tegen overstromingen toch wordt bereikt.

In 2016 moet de beleidsvoorbereiding zijn afgerond, zodat het nieuwe stelsel daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Belangrijke mijlpalen zijn:

  • Parlementaire behandeling en publicatie van de wijziging van de Waterwet.

  • Publicatie van bijbehorende onderliggende regelgeving, waaronder een nieuwe regeling voor de beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen en aanpassing van de subsidieregeling voor de versterking van primaire keringen.

  • Opleiding voor waterbeheerders voor de veiligheidsbeoordeling van waterkeringen.

  • Aanpassen van het data- en informatiemanagement van de keringbeheerders.

  • Opstellen van een draaiboek voor de beoordelingsperiode 2017–2022.

Het versterken van kennis en inzicht is cruciaal om de maatschappelijke water- en klimaatvraagstukken van de komende decennia op te lossen. Het onderzoek dat de nieuwe aanpak mogelijk heeft gemaakt, wordt voortgezet om tot risico’s te kunnen blijven verminderen met kosteneffectieve maatregelen. De ervaring die van 2017–2023 wordt opgedaan zal leiden tot een verder verbeterd toetsinstrumentarium. Met Duitsland is gezamenlijk onderzoek gestart om het nieuwe stelsel in de grensgebieden goed te laten aansluiten. In het nieuwe Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma voor Water en Klimaat bundelen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden hun kennis en innovatievermogen.

In 2016 doet het Rijk samen met Noordrijn-Westfalen onderzoek gedaan naar de waterveiligheid van rivieren en mogelijke maatregelen in de grensoverschrijdende dijkringen. Verder wordt toegewerkt naar een programmatische aanpak van de uitwerking van de voorkeursstrategie in rivierengebied (rivierverruiming en dijkversterking in krachtig samenspel) tot 2050, inclusief financiële consequenties.

De Nederlandse delta-aanpak richt zich op proactief en preventief werken aan water. Deze manier van werken kan wereldwijd helpen om risico’s te verminderen. IenM legt met de Internationale Wateraanpak, een gezamenlijk traject met de ministeries van EZ en BZ, het accent op het bevorderen van deze manier van werken. Dit zal in 2016 leiden tot een actieve bijdrage aan concrete projecten in de betreffende landen. Nederland werkt hierbij actief samen met multilaterale instellingen zoals de Wereldbank, en met andere landen in een wereldwijde Deltacoalitie. Via de Topsector Water en het werk van de Internationale Watergezant worden het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen betrokken.

Het komende jaar staat ook in het teken van het afronden van meer dan 10 projecten uit het programma Ruimte voor de Rivier. Deze opleveringen betekenen een belangrijke mijlpaal in het verbeteren van de waterveiligheid rond de Nederlandse rivieren.

Verlenging fondsen

Bij deze begrotingsvoorbereiding is – zoals besproken tijdens het Notaoverleg MIRT van 24 november 2014 – binnen het kabinet overleg gepleegd over de opties om de looptijd van het Infrastructuur- en Deltafonds te verlengen. Daarbij is besproken dat de systematiek van de fondsen leidt tot continuïteit in de uitvoering van zowel projecten als beheer en onderhoud, maar ook dat de financiële middelen voor een lange tijd op een relatief gedetailleerd niveau worden vastgelegd. Er is om deze reden een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) gestart, waarbij onder meer onderzocht wordt op welke wijze de flexibiliteit in programmering en financiering kan worden doorgevoerd. Met de minister van Financiën is afgesproken de besluitvorming over de fondsverlenging na afronding van het IBO te laten plaatsvinden bij de ontwerpbegroting 2017.

Begroting op hoofdlijnen

De onderstaande tabel geeft de belangrijkste wijzigingen in de uitgaven en inkomsten aan ten opzichte van de eerste suppletoire begroting 2015. Een meer gedetailleerd overzicht van de mutaties per artikel is in de verdiepingsbijlage te vinden.

Bedragen x € 1.000

art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021–2028

Stand ontwerpbegroting 2015

 

9.235.473

9.393.518

9.722.901

9.174.898

9.272.904

9.410.828

 

Nota's van wijziging

               

Mutaties 1e suppletoire wet 2015

 

– 282.009

150.414

50.551

120.815

196.624

47.432

 

Stand Voorjaarsnota 2015

 

8.953.464

9.543.932

9.773.452

9.295.713

9.469.528

9.458.260

 

Belangrijkste mutaties Hoofdstuk XII

 

– 198.035

– 1.367.971

– 1.435.389

– 945.036

– 1.079.461

– 1.096.497

 
 

Kaderrelevante mutaties Hoofdstuk XII

               

1

Decentralisatie Brede doeluitkering

25

 

– 995.994

– 1.001.925

– 966.814

– 965.760

– 964.395

 

2

Safety deals en verbod asbestdaken

22

2.600

5.500

5.000

– 6.500

– 6.600

   

3

Topsector Logistiek 2016

18

 

1.619

17.009

5.630

3.630

1.452

 
 

– Aandeel XII

div.

 

– 324

– 3.402

– 1.126

– 726

– 290

 
 

– Aandeel IF

26

 

– 1.295

– 13.607

– 4.504

– 2.904

– 1.162

 

4

CBR

14

1.786

           

5

GSM-R

16

– 4.500

4.500

         

6

Eenvoudig Beter

div.

10.400

20.046

         
   

div.

– 10.400

– 20.046

         

7

ANVS aandeel EZ

97/98

6.294

7.394

7.867

7.867

7.867

7.867

 

8

Ontvangsten apparaat

98

7.630

           

9

Kassschuif Bodemsanering

13

 

46.752

– 10.752

– 12.000

– 12.000

– 12.000

 
   

26

 

– 46.752

10.752

12.000

12.000

12.000

 

10

Decentralisatie Bodemsanering PF/GF

13

 

– 82.230

– 79.230

– 74.230

– 74.230

– 74.230

 

11

Kasschuif KNMI

23

– 1.945

– 10.000

– 5.000

6.500

10.445

   

12

Ramingsbijstelling

               
 

– Infrastructuurfonds

26

 

– 65.000

15.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

50.000

 

– Deltafonds

26

 

– 35.000

– 115.000

     

150.000

13

Afkoop PHS leenfaciliteit

26

           

675.000

14

DBFM-conversies

26

– 131.184

– 150.381

– 302.043

188.022

53.175

37.723

282.930

15

Decentralisatie Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn

26

– 67.110

           

16

Overige interdepartementale overboekingen

div.

– 11.646

– 6.679

303

480

– 152

– 93

 

17

Kasschuif ten behoeve van rijksbrede beeld

26

 

– 40.000

40.000

       
 

Diversen

div.

40

– 81

– 361

– 361

– 4.206

– 3.369

 
                   
 

Overige mutaties Hoofdstuk XII

               

18

Amendement Hoogland cs.

14

500

           
   

15

– 500

           

19

Generieke Digitale Infrastructuur (GDI)

99

 

5.237

4.565

3.906

3.101

3.127

25.016

 

– Infrastructuurfonds

26

 

– 4.329

– 3.908

– 3.366

– 2.712

– 2.765

– 22.120

 

– Deltafonds

26

 

– 908

– 657

– 540

– 389

– 362

– 2.896

20

Loon- en prijsbijstelling

99

– 37.584

– 36.046

– 37.306

– 34.982

– 35.581

– 36.803

 
   

25

5.947

6.049

6.012

5.950

5.945

5.933

 
   

26

28.459

27.149

28.389

26.158

26.775

28.031

224.248

   

98

979

961

854

829

832

819

 
   

99

909

626

827

885

876

866

 
   

div.

1.290

1.261

1.224

1.160

1.153

1.154

 

Stand ontwerpbegroting 2016

8.755.429

8.175.961

8.338.063

8.350.677

8.390.067

8.361.763

Ad 1. Met ingang van 1 januari 2015 zijn de Wgr-plusregio’s bij wet afgeschaft (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 659, nr. 2; Stb. 2014, 558). De afschaffing maakt een einde aan de verplichte samenwerking in zeven plusregio’s en heeft daarmee gevolgen voor de Brede Doeluitkering (BDU) Verkeer en vervoer. De BDU-middelen voor de voormalige plusregio’s Bestuur Regio Utrecht, Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Stadsregio Arnhem Nijmegen en Regio Twente komen toe aan de betreffende provincies. Met ingang van 2016 worden de voor de provincies bestemde BDU-middelen toegevoegd aan het Provinciefonds. De middelen voor de drie overige opgeheven plusregio’s Stadsregio Amsterdam, Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam worden uitgekeerd aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Stadsregio Amsterdam. Deze middelen worden conform de huidige systematiek toegekend als brede doeluitkering door IenM (zie beleidsartikel 25 Brede Doeluitkering).

Ad 2. Op 10 maart 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd per brief over een nadere invulling van het begrip ketenverantwoordelijkheid in de chemische sector, en over ontwikkelingen in het asbestbeleid (Kamerstukken II, 2014–2015, 28 663, nr. 62). In het kader hiervan worden er veiligheidscoalities gevormd, zogenoemde safety deals. Daarnaast wordt er op 1 januari 2016 een verbod op asbestdaken ingevoerd. Middels een kasschuif worden voor deze twee regelingen middelen vrijgemaakt.

Ad 3. Voor de in 2016 op te starten activiteiten Topsector Logistiek wordt in totaal € 23,5 miljoen overgeheveld vanuit de voeding van het Infrastructuurfonds en € 5,9 miljoen vanuit de overige programmabudgetten binnen Hoofdstuk XII.

Ad 4. Begin maart 2015 bepaalde de Raad van State dat het CBR geen wettelijke mogelijkheid meer heeft om een alcoholslotprogramma op te leggen. De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de regeling onverbindend is, omdat die in een substantieel aantal gevallen onevenredig kan uitwerken. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft IenM ingestemd met een vergoeding van de feitelijke kosten voor die gevallen die een bezwaar- of beroepsprocedure hebben lopen tegen de oplegging van het alcoholslotprogramma. Daarnaast zijn er hogere uitgaven voor juridische ondersteuning en het opleggen van alternatieve bestuursrechtelijke maatregelen in het kader van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (RMRG 2011).

Ad 5. Dit betreft een aanpassing van het kasritme voor GSM-R(ail) om de verwachte uitgaven in overeenstemming te brengen met de verwachte betalingen in subsidiebijdragen.

Ad 6. Op artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling en artikel 98 Apparaat van het kerndepartement wordt er binnen het programma Eenvoudig Beter gewerkt aan de stelselherziening van het omgevingsrecht en de implementatie van de Omgevingswet (uitvoeringsregelgeving). Hiertoe worden middelen beschikbaar gesteld, waarvan € 10,4 miljoen in 2015 en € 20 miljoen in 2016. Voor 2016 worden de middelen overgeboekt vanuit de voeding van Infrastructuurfonds (€ 16 miljoen) en het Deltafonds (€ 4 miljoen).

Ad 7. In verband met de Kernenergiewet is met ingang van 1 mei 2015 de verantwoordelijkheid voor de nucleaire veiligheid en stralingsbescherming overgedragen van EZ naar IenM (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XII, nr. 67). Hiervoor worden de verschillende diensten op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van EZ en IenM samengevoegd tot de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). Bij Voorjaarsnota 2015 is reeds een gedeelte van het beschikbare budget overgeboekt. Bij Begroting 2016 wordt het overige aandeel van EZ overgeboekt.

Ad 8. Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement ontvangt middelen voor centrale uitgaven bedrijfsvoering. Een deel van de centraal betaalde uitgaven voor ICT en facilitaire dienstverlening vindt plaats ten behoeve van agentschappen. Hiervoor vindt een interne verrekening plaats door middel van facturering (circa € 7,6 miljoen).

Ad 9. Bij Ontwerpbegroting 2015 is besloten om in het jaar 2016 € 60 miljoen vrij te maken op de budgetten voor bodemsanering ten behoeve van het rijksbrede beeld. Om te voorkomen dat de uitvoering hierdoor vertraagd (met name in 2016) wordt de kasreeks door middel van een kasschuif aangepast aan de uitvoeringspraktijk. Deze kasschuif verloopt via het Deltafonds. De ontstane kasreeks wordt vanuit de bodembudgetten gedecentraliseerd.

Ad 10. Op 17 maart 2015 zijn de nieuwe afspraken vastgelegd over het bodembeleid voor de periode 2016–2020 in het convenant «Bodem en Ondergrond 2016–2020» (Stcrt. 2015, 14854). Dit convenant is ondertekend door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen. Door een kasschuif met het Deltafonds (zie ook ad. 9) wordt bij deze begroting de decentralisatie van de middelen naar het Provinciefonds en Gemeentefonds uitgevoerd.

Ad 11. De bij KNMI door te schuiven middelen betreffen gelden die bestemd zijn voor het EU-programma EUMETSAT (weersatellieten). De Nederlandse input loopt via KNMI. De input van Nederland aan dit programma is in latere jaren nodig dan nu geraamd (programma loopt trager). Middelen dienen derhalve op artikel 23 van KNMI doorgeschoven te worden.

Ad 12. Sinds enige jaren wordt er op de artikelen bij Wegen en Vaarwegen met een overprogrammering gewerkt om zeker te stellen dat de beschikbare middelen ook jaarlijks worden uitgeput. Bij deze begroting wordt het gebruik van dit instrument verder uitgebreid naar het Spoorartikel en het Deltafonds. Over de periode 2016–2020 wordt zo eenmalig € 100 miljoen per jaar vrijgespeeld. Via een kasschuif worden deze middelen in de periode 2021–2025 weer aan de fondsbegrotingen toegevoegd. Dit was mogelijk zonder consequenties op het lopende programma. Vanaf 2026 zal er een structurele ramingsbijstelling van € 100 miljoen per jaar worden toegepast.

Ad 13. Dit betreft de verwerking van een oude afspraak met betrekking tot de PHS Leenfaciliteit. In deze afspraak was geregeld dat er voor de investeringen van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer geleend kon worden. Deze constructie wordt voor de periode 2021–2027 vervangen door een toevoeging van € 675 miljoen aan het Infrastructuurfonds. Dit leidt niet tot extra investeringen.

Ad 14. In 2014 is de DBFM-aanbesteding afgerond van de projecten A9 Gaasperdammerweg, A12 Ede-Grijsoord en Nieuwe Keersluis Limmel. De budgettaire reeksen van deze projecten worden conform de begrotingsregels omgezet in langjarige budgetten om de beschikbaarheidsvergoedingen aan de DBFM-consortia te kunnen voldoen.

Ad 15. Op 23 juni 2008 is het Convenant Regiospecifiek Pakket (RSP) Zuiderzeelijn ondertekend (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 A, nr. 19). De gelden voor de RSP-onderdelen Ruimtelijk-Economisch Programma (REP) en Concrete bereikbaarheidsprojecten worden uitgekeerd door middel van een decentralisatie-uitkering. Hiertoe stort IenM delen van het budget in het Provinciefonds (€ 64,6 miljoen). Daarnaast wordt € 2,5 miljoen overgeboekt naar het BTW-compensatiefonds.

Ad 16. Deze reeks betreft een saldo van interdepartementale overboekingen. De meest noemenswaardige overboekingen zijn de overboeking van € 16,8 miljoen in 2015 en € 15,8 miljoen naar het Provinciefonds en het BTW-compensatiefonds in het kader van het Uitvoeringsprogramma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 517, nr. 92), de bijdrage van EZ aan IenM ten behoeve van het blootstellingonderzoek (€ 0,75 miljoen per jaar van 2015–2018) en de bijdrage van Financiën uit de Aanvullende post voor vrijgegeven middelen door het Bureau Digicommissaris ten behoeve van het Maritiem Single Window (MSW) (in 2015 € 4,5 miljoen en in 2016 € 9 miljoen).

Ad 17. Dit betreft een kasschuif ten behoeve van het rijksbrede financiële beeld. De meerjarige programmering wordt hierop niet aangepast.

Ad 18. Bij Begroting 2015 is het amendement van het lid Hoogland c.s. aangenomen (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000, nr. 58). Met dit amendement wordt een bedrag van € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het Wandelnet en het Fietsplatform voor het onderhoud van landelijke routestructuren. Het fietsbeleid wordt verantwoord op artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid. Hiertoe wordt vanuit artikel 15 OV-keten dit budget overgeboekt voor correcte verantwoording.

Ad 19. De afgelopen jaren is de druk op het gebruik van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) sterk toegenomen. Hierdoor zijn er tekorten ontstaan in de financiering. Om deze problematiek van een oplossing te voorzien is in 2014 de Nationaal Commissaris Digitale Overheid (NCDO) benoemd. Onder regie van de NCDO is onder andere besloten tot interdepartementale versleuteling van de tekorten op de bestaande voorzieningen binnen de GDI. Conform dat besluit heeft IenM bij eerste suppletoire begroting 2015 middelen overgeboekt naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vanuit de begroting Hoofdstuk XII artikel 99 Nominaal en onvoorzien. In deze ontwerpbegroting wordt deze bijdrage van IenM verdeeld over de beleidsartikelen op Hoofdstuk XII, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Ad 20. Dit betreft de verdeling van de loon- en prijsbijstelling over de BDU (artikel 25), het Infrastructuurfonds en het Deltafonds (artikel 26), Apparaatsuitgaven kerndepartement (artikel 98) en Nominaal en onvoorzien (artikel 99). Daarnaast hebben de agentschappen loon- en prijsbijstelling toegekend gekregen, welke is verdeeld over heel Hoofdstuk XII.

Planning beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is de meerjarenplanning van de beleidsdoorlichtingen opgenomen.

 

realisatie

     

planning

Artikel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Artikel 11 Integraal waterbeleid

X

         

X

Artikel 12 Waterkwaliteit

 

X

         

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling (SVIR)

X

         

X

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

     

X

     

Artikel 15 OV-keten

X

         

X

Artikel 16 Spoor

       

X

   

Artikel 17 Luchtvaart

     

X

     

Artikel 18 Scheepvaart en havens

   

X

       

Artikel 19 Klimaat

       

X

   

Artikel 20 Lucht

     

X

     

Artikel 20 Geluid

 

X

         

Artikel 21 Duurzaamheid

X

         

X

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s

       

X

   

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

         

X

 

Artikel 24 Handhaving en toezicht

         

X

 

De Brede doeluitkering (artikel 25) en de bijdrage investeringsfondsen (artikel 26) worden zoveel mogelijk meegenomen in de doorlichtingen van de beleidsartikelen. De instrumentering en normering ten behoeve van handhaving en toezicht van het beleid worden bij de doorlichting van de beleidsartikelen meegenomen. De doorlichting van beleidsartikel 24 betreft de keuzes die in het handhavings- en toezichtbeleid door ILT kunnen worden gemaakt.

Het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen staat op de website van de Rijksbegroting12. Voor een verdere onderbouwing van de meerjarenprogrammering zie bijlage 4.5 Evaluatie en overig onderzoek.

Overzicht garanties en achterborgstellingen

Het Ministerie van IenM heeft één garantieregeling, te weten de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering). Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering.

Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.

Invulling aangescherpte garantiekader

In de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750, nr. 13). Eén van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. IenM heeft een garantieregeling «Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering)». Het verplichtingenplafond van deze regeling is in lijn met de kabinetsreactie bij eerste suppletoire begroting 2014 verlaagd van € 65,3 miljoen naar € 15 miljoen. Het is het streven van het kabinet om het aantal garantieregelingen te beperken. Voor de garantieregeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering) zal op basis van een aparte evaluatie in 2015 een besluit over het voortbestaan worden genomen.

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantieplafond

Totaal plafond

Artikel 13

MKB Krediet

515

0

0

476

0

0

476

15.000

15.000

 

Totaal

515

0

0

476

0

0

476

15.000

15.000

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Inkomsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo

Artikel 13

MKB Krediet

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

0

0

0

0

0

0

0

0

0

5

The Global Competitiveness Report 2014–2015

7

COM (2015) 337

11

PBL, Balans van de Leefomgeving 2014, deel 4: Landbouw en voedsel

Licence