Base description which applies to whole site

6.5 Financiering van de zorguitgaven

Deze paragraaf gaat in op de financiering van de zorguitgaven die zijn opgenomen in de PZ. Het grootste deel van de zorguitgaven betreft uitgaven in het kader van de Zvw en de Wlz. Deze uitgaven worden gefinancierd via premies, eigen betalingen en rijksbijdragen. De resterende uitgaven worden gefinancierd via de rijksbegroting. De uitsplitsing van de zorguitgaven voor het jaar 2026 staat in tabel 13. In het vervolg van de paragraaf wordt ingegaan op de financiering van de uitgaven onder de Zvw en de Wlz afzonderlijk.

Tabel 13 Financiering bruto zorguitgaven (bedragen x € 1 miljard)1
 

2026

Zorgverzekeringswet (Zvw)

69,8

w.v. eigen risico

3,4

Wet langdurige zorg (Wlz)

41,9

w.v. eigen bijdragen

2,8

Wmo beschermd wonen

1,8

Aanvullende post Financiën

0,0

Bruto zorguitgaven stand ontwerpbegroting 2025

113,6

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) loopt via zorgverzekeraars. Zij betalen zorgaanbieders voor de zorg die is geleverd aan hun verzekerden. Een beperkt deel van de Zvw-uitgaven wordt rechtstreeks aan zorgaanbieders betaald vanuit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf). Dit zijn vooral de beschikbaarheidbijdragen voor zorgprestaties waarbij het niet mogelijk of wenselijk is de kosten aan individuele verzekerden toe te rekenen. De grootste posten zijn de beschikbaarheidsbijdragen voor medische vervolgopleidingen en voor academische zorg. Daarnaast gaat het om enkele kleinere bijdragen voor onder andere gespecialiseerde brandwondenzorg, traumazorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. Naast de beschikbaarheidbijdragen worden vanuit het Zvf ook de kosten van zogenoemde burgerregelingen voor specifieke groepen betaald. De burgerregelingen hebben onder meer betrekking op (een deel van) de kosten van grensoverschrijdende zorg en de compensatie voor gederfde premie-inkomsten als gevolg van wanbetalers.

De zorguitgaven in de Zvw worden betaald door burgers en bedrijven via de nominale premie, de inkomenafhankelijke bijdrage (IAB), het eigen risico en belastingen (voor de premievervangende rijksbijdrage voor kinderen). Dit zijn de opbrengsten voor de Zvw. In de Zvw is vastgelegd dat de helft van alle opbrengsten via de IAB worden opgehaald en de helft via de nominale premie, de eigen betalingen en de premievervangende rijksbijdrage voor kinderen samen. Dit wordt de 50/50-verdeling genoemd. Het kan voorkomen dat achteraf blijkt dat opbrengsten voor de Zvw niet volgens de 50/50-verdeling zijn opgehaald. Als er afwijkingen zijn van de 50/50-verhouding, dan wordt dat in de jaren erna gecorrigeerd in de premiestelling zodat de verdeling weer op 50/50 uitkomt. Als bijvoorbeeld blijkt dat de opbrengst vanuit de IAB groter is geweest dan 50%, dan wordt in jaren erna een correctie toegepast door de IAB te verlagen en de rekenpremie te verhogen.

De opbrengsten uit de IAB en de premievervangende rijksbijdrage voor kinderen worden in het Zvf gestort. Vanuit het Zvf worden vervolgens de beschikbaarheidbijdragen en de uitgaven aan burgerregelingen betaald. Daarnaast ontvangt elke zorgverzekeraar een vereveningsbijdrage uit het Zvf. Dit is een bijdrage vanuit het Zvf voor de zorguitgaven van zorgverzekeraars. De hoogte van de vereveningsbijdrage per zorgverzekeraar houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerdenpopulatie van de zorgverzekeraar en zorgt daarmee voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars. Dat is nodig omdat zorgverzekeraars zich moeten houden aan de wettelijke acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie en het vastgestelde basispakket. Ook ontvangen zorgverzekeraars uit het Zvf een tegemoetkoming voor de beheerskosten voor verzekerde kinderen tot 18 jaar in hun verzekerdenpopulatie en een compensatie voor derving van inkomsten als gevolg van wanbetaling.

In de Zvw is geregeld dat het Zvf geen structureel tekort of overschot mag hebben. Een positief fondsvermogen leidt daarom tot een verlaging van de IAB – aan de inkomstenkant van het fonds - en een verhoging van de vereveningsbijdrage – aan de uitgavenkant van het fonds. Een negatief fondsvermogen leidt op dezelfde manier tot een verhoging van de IAB en een verlaging van de vereveningsbijdrage. De aanpassing van de vereveningsbijdrage, naast aanpassing van de IAB, is nodig om ervoor te zorgen dat de opbrengsten uit de IAB en de nominale premie in verhouding blijven. De nominale premie wordt immers vastgesteld door zorgverzekeraars en kan alleen indirect, via de vereveningsbijdrage, worden beïnvloed.

De nominale premie en de eigen betalingen, zoals het wettelijk eigen risico, worden direct aan de zorgverzekeraar betaald. De nominale premie bestaat uit twee delen: de rekenpremie, die door het Ministerie van VWS wordt vastgesteld en die voor alle zorgverzekeraars hetzelfde is, en een opslagpremie die elke zorgverzekeraar zelf vaststelt. De rekenpremie wordt zo vastgesteld zodat zorgverzekeraars met de vereveningsbijdrage uit het Zvf, het eigen risico en de rekenpremie naar inschatting van VWS alle (zorg)kosten kunnen dekken. De opslagpremie wordt door zorgverzekeraars gebruikt om vooral de beheerskosten te financieren. Ook als individuele zorgverzekeraars een andere inschatting van hun zorguitgaven hebben dan de rekenpremie veronderstelt, kunnen zij dat verschil meenemen in de opslagpremie. Tot slot kunnen zorgverzekeraars via de opslagpremie de premiestijging voor hun verzekerden dempen, door een deel van hun reserves in te zetten en zo met andere zorgverzekeraars te concurreren om de gunst van verzekerden, of juist om reserves op te bouwen om te voldoen aan de solvabiliteitseisen van De Nederlandsche Bank (DNB).

De overheid betaalt een zorgtoeslag aan huishoudens met lage inkomens en middeninkomens als gedeeltelijke compensatie voor de kosten van de nominale premie en het (gemiddelde) eigen risico. De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan zorgpremie en eigen risico hoeft te betalen dan wat op grond van de wet als aanvaardbaar wordt beschouwd. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van het huishoudinkomen en van de standaardpremie. De standaardpremie is het gemiddelde van de nominale premies die de zorgverzekeraars in rekening brengen, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt. De standaardpremie wordt elk jaar berekend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op basis van gegevens van zorgverzekeraars.

De uitgaven aan zorgtoeslag worden betaald uit de VWS-begroting, maar zij maken geen onderdeel uit van de PZ. De zorgtoeslag telt, net als de zorgpremies, mee in het inkomstenkader in de Miljoenennota.

De Wet langdurige zorg (Wlz)

De Wlz wordt gefinancierd vanuit het Fonds langdurige zorg (Flz). De uitgaven van het Flz omvatten naast de uitgaven aan langdurige zorg ook uitgaven voor beschikbaarheidbijdragen, beheerskosten en rentelasten van het fonds. Het overgrote deel van de zorguitgaven uit het Flz heeft betrekking op zorg in natura. Circa 10% heeft betrekking op zorg via persoonsgebonden budgetten (pgb’s). De financiering van zorg in natura loopt in opdracht van zorgkantoren, via het CAK, naar zorgaanbieders. Het CAK ontvangt hiervoor middelen uit het Flz. De financiering van de pgb’s loopt langs een andere route. Daarbij krijgen burgers op grond van hun zorgbehoefte een trekkingsrecht, het pgb, om zelf zorg in te kopen. Het geld wordt vervolgens door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), in opdracht van de burgers, overgemaakt naar de zorgverleners die zij zelf inschakelen. De SVB ontvangt hiervoor middelen uit het Flz. De verantwoording van de pgb-uitgaven gebeurt door de zorgkantoren, omdat zij ook de pgb’s toekennen.

Het Flz ontvangt ter financiering van zijn uitgaven de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt door de belastingdienst geheven als percentage over de grondslag van de eerste schijf loon- en inkomstenbelasting tot aan de premiegrens voor de volksverzekeringen, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Deze heffingskortingen, die bestaan sinds de belasting­ herziening in 2001, beperken de te betalen inkomsten- en loonbelasting en premies volksverzekeringen (Wlz, AOW en ANW). Het Flz ontvangt van de overheid een bijdrage in de kosten van (heffings)kortingen (BIKK) ter compensatie van het drukkend effect op de Wlz-premies dat uitgaat van de belastingherziening 2001. Het Flz ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz en betaalt of ontvangt rente over het saldo van het fonds. Sinds 2019 ontvangt het fonds een rijksbijdrage Wlz via de begroting van VWS, omdat de premie-inkomsten niet meer aansloten bij de uitgaven. Deze rijksbijdrage is bedoeld om een vermogenstekort in het Flz te voorkomen.

6.5.3.1 Zorgverzekeringswet (Zvw)

Tabel 14 geeft een overzicht van de opbouw van de financieringslast van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de uitsplitsing naar de verschillende financieringsbronnen.

Tabel 14 Financiering Zvw (bedragen x € 1 miljard)1
 

2024

2025

2026

Uitgaven ten laste van de macropremielast

   

Zorguitgaven zorgverzekeraars

59,1

62,1

65,8

Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds

3,2

3,7

4,0

Zvw-uitgaven

62,3

65,8

69,8

Beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars

1,9

2,2

1,5

Overige baten Zorgverzekeringsfonds

‒ 0,2

0,0

0,0

Exploitatiesaldo Zorgverzekeringsfonds

0,0

0,0

0,0

Te financieren uit premies /eigen betalingen

0,4

0,1

‒ 2,4

 

64,5

68,1

69,0

Financiering

   

Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

32,4

33,9

34,1

Nominale premie

25,4

27,4

28,0

Rijksbijdrage kinderen tot 18 jaar

3,3

3,4

3,4

Eigen risico

3,4

3,4

3,4

Totaal

64,5

68,1

69,0

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: De kolom 2026 bestaat uit de raming door VWS. De meeste cijfers in de kolommen 2024 en 2025 zijn afkomstig van of afgeleid van informatie van het Zorginstituut. De rechtstreekse uitgaven van het Zvf en de zorguitgaven van zorgverzekeraars zijn gebaseerd op Zorginstituut informatie van augustus 2025. De realisatie IAB is voor 2024 overgenomen van hetCPB en voor 2025 van het Zorginstituut. De opbrengst van de nominale premie is voor 2024 en 2025 bepaald als de gemiddelde nominale premie zoals bepaald door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vermenigvuldigd met het aantal verzekerden uit de opgave van het Zorginstituut. De rijksbijdrage is gebaseerd op de vaststelling in de begroting. De post overige baten (rentebaten, wanbetalers, onverzekerden verdragsgerechtigden) is een extrapolatie gebaseerd op de augustuscijfers van het Zorginstituut.

De verwachte te financieren lasten in de Zvw over 2026 bedragen € 69 miljard. Dit is een stijging van € 0,9 miljard ten opzichte van de voorlopige realisatie over 2025. De stijging ten opzichte van vorig jaar is beperkt, met name door een fondsoverschot in het Zorgverzekeringsfonds dat de te financieren lasten in 2026 dempt.

De grootste posten in de te financieren lasten zijn de verwachte zorguitgaven door zorgverzekeraars en de verwachte rechtstreekse uitgaven van het Zvf. Deze uitgaven nemen toe met € 4 miljard in 2026 ten opzichte van de realisatie in 2025. De totale verwachte premiegefinancierde uitgaven komen daardoor uit op € 69,8 miljard in 2026. De ontwikkeling van de zorguitgaven in de Zvw is toegelicht in paragraaf 6.3.1.

De beheerskosten en reserveontwikkeling van zorgverzekeraars komen naar verwachting uit op € 1,5 miljard in 2026. Dit is € 0,6 miljard lager dan de voorlopige realisatie in 2025. In de raming is rekening gehouden met de verwachting dat zorgverzekeraars € 0,1 miljard aan reserves inzetten om de premiestijging van 2026 te dempen. Het is echter aan zorgverzekeraars zelf om te bepalen of en hoeveel reserves zij inzetten. De post beheerskosten en mutatie reserves zorgverzekeraars voor 2024 en 2025 is hier technisch berekend als het verschil in de geraamde inkomsten van zorgverzekeraars uit de nominale premie, het eigen risico en de vereveningsbijdrage en de geraamde zorguitgaven van zorgverzekeraars.

Het verwachte vermogenssaldo van het Zvf aan het eind van een kalenderjaar wordt verrekend in de financieringslast en in de premies van het daaropvolgende jaar. Naar huidige inschatting heeft het Zvf eind 2025 een positief vermogenssaldo van € 2,4 miljard. Dit beperkt de te financieren lasten over 2026. Het fondsoverschot heeft de volgende oorzaken:

  • De opbrengsten uit de IAB zijn in de jaren 2023 tot en met 2025 hoger uitgevallen dan eerder werd verwacht. Dit komt doordat het totaal aan inkomens waarover IAB wordt afgedragen hoger is uitgevallen. Dit leidt tot een meevaller in het fonds van € 1,4 miljard.

  • Daarnaast blijkt uit herberekeningen van de vereveningbijdrage, die vanuit het fonds aan zorgverzekeraars wordt betaald, dat de betalingen voor 2021 en 2023 lager zijn uitgevallen dan eerder verwacht. Dit leidt tot een meevaller in het fonds van € 0,7 miljard.

  • Als laatste zijn er meevallers omdat de rechtstreekse uitgaven van het fonds lager zijn uitgevallen en doordat de overige baten van het fonds positiever zijn uitgevallen. Dit leidt tot een aanvullende meevaller van € 0,3 miljard voor het fonds.

De Zvw gaat uit van lastendekkende financiering. Dat betekent dat het totaal van de verwachte opbrengst uit de financieringsbronnen gelijk is aan de verwachtte te financieren lasten, beide zijn € 69 miljard in 2026. Doordat de te financieren lasten beperkt toenemen, neemt ook de benodigde opbrengst uit de verschillende financieringsbronnen beperkt toe.

De benodigde IAB-opbrengst over 2026 komt uit op € 34,1 miljard. Het nominale deel van de financiering (dat is het totaal van de benodigde nominale premie, rijksbijdrage kinderen en de opbrengst verplicht eigen risico) komt uit op € 34,9 miljard. In de Zvw is vastgelegd dat 50% van de opbrengsten wordt opgehaald met de IAB en 50% uit het totaal van de nominale premie, rijksbijdrage kinderen en de opbrengst verplicht eigen risico. Uit realisaties blijkt echter dat er in het verleden cumulatief € 3,1 miljard meer IAB is opgehaald dan financiering uit het nominale deel. Om dit historische verschil te corrigeren moet relatief minder IAB worden opgehaald dan financiering uit het nominale deel. Gerealiseerde afwijkingen in het verleden worden daarom in de vier daaropvolgende jaren verrekend in de IAB en de rekenpremie die door de overheid worden vastgesteld zodat gemiddeld over alle jaren de IAB weer 50% van de totale financiering is. Vanwege deze correctie is in 2026 de financiering uit de IAB € 0,8 miljard lager dan de financiering uit het nominale deel.

Het Zorgverzekeringsfonds (Zvf)

In tabel 15 staan de uitgaven en inkomsten van het Zvf en de zorgverzekeraars. De cijfers in deze tabel sluiten aan bij de macropremielast en de macrofinanciering uit tabel 14.

Tabel 15 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2024

2025

2026

ZVF

   

Uitgaven

35.413,1

37.160,5

39.892,0

- Uitkering aan zorgverzekeraars voor zorg

32.050,0

33.353,7

35.781,6

- Uitkering voor beheerskosten kinderen

133,6

132,1

132,0

- Rechtstreekse uitgaven Zvf

3.229,5

3.674,6

3.978,4

    

Inkomsten

35.856,2

37.268,8

37.507,6

- Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

32.393,5

33.854,9

34.104,0

- Rijksbijdrage kinderen tot 18 jaar

3.303,3

3.397,7

3.449,4

- Overige baten

159,4

16,2

‒ 45,9

    

Exploitatiesaldo Zvf

443,1

108,3

‒ 2.384,4

Idem, niet gecorrigeerd voor kas/trans hobbels

443,1

108,3

‒ 2.384,4

    

Vermogen Zvf

1.639,6

1.748,0

‒ 636,5

Vermogensnorm

‒ 638,6

‒ 638,6

‒ 638,6

Vermogenssaldo Zvf

2.278,2

2.386,6

2,1

    

ZORGVERZEKERAARS

   

Uitgaven

61.006,5

64.300,7

67.350,7

- Zorg

59.108,6

62.114,1

65.811,7

- Beheerskosten/exploitatiesaldi

1.897,9

2.186,6

1.539,0

    

Inkomsten

61.006,5

64.300,7

67.350,7

- Uitkering van Zvf voor zorg

32.050,0

33.353,7

35.781,6

- Uitkering van Zvf voor beheerskosten kinderen

133,6

132,1

132,0

- Nominale rekenpremie

24.837,7

26.338,0

26.587,5

- Nominale opslagpremie

567,1

1.081,6

1.406,9

- Eigen risico

3.418,0

3.395,2

3.442,7

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

De grootste uitgavenpost van het Zvf is de vereveningsbijdrage: de uitkering van het fonds aan zorgverzekeraars ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten. Deze vereveningsbijdrage is zo vastgesteld dat zorgverzekeraars met de rekenpremie, het eigen risico en de vereveningsbijdrage hun verwachte zorgkosten kunnen financieren. De vereveningsbijdrage neemt van 2025 op 2026 toe met € 2,4 miljard. De vereveningsbijdrage neemt relatief harder toe dan de te financieren zorgkosten. Dit komt doordat het overschot in het Zvf voor de helft wordt weggewerkt via een hogere vereveningbijdrage. Een hogere vereveningsbijdrage in 2026 leidt tot een lagere vaststelling van de rekenpremie door VWS en daarmee een lagere verwachte nominale premie. De andere helft van het fondsoverschot wordt weggewerkt via de IAB in 2026. Op deze wijze werkt het fondsoverschot 50/50 door op de IAB en het nominale deel van de financiering.

De belangrijkste inkomstenbron voor het Zvf is de IAB. De benodigde opbrengst van de IAB stijgt in 2026 met € 0,2 miljard. Zoals hierboven toegelicht, wordt de stijging van de benodigde IAB beperkt doordat ongeveer de helft van het fondsoverschot wordt weggewerkt via een lagere IAB. De benodigde IAB is zo vastgesteld dat het gelijk is aan 50% van de te financieren lasten in 2026 minus de correcties in de realisaties van de IAB van oudere jaren.

De rijksbijdrage voor kinderen tot 18 jaar stijgt met € 0,1 miljard. De hoogte van deze rijksbijdrage is afhankelijk van het verwachte aantal verzekerde kinderen en de gemiddelde nominale premie plus het gemiddelde eigen risico. Het aantal verzekerden kinderen daalt naar verwachting in 2026. Daartegenover staat een stijging van de verwachte nominale premie plus het gemiddelde verplichte eigen risico. Per saldo leidt dat tot een stijging van de rijksbijdrage. De rijksbijdrage 2026 wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in deze begroting.

Als laatste is de post overige baten van het fonds opgenomen. Hieronder vallen alle overige inkomsten en uitgaven die direct via het fonds lopen. Dit zijn onder andere de rentebaten, premievervangende bijdragen verdragsge­rechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en kosten en opbrengsten onverzekerden. Deze worden bij de inkomsten geboekt omdat ze niet relevant zijn voor het uitgavenplafond van de overheid maar wel voor de te financieren lasten in de Zvw. De ontwikkeling van de overige baten voor het fonds zijn stabiel. Voor 2026 wordt verwacht dat de overige baten nihil zijn.

Het vermogenssaldo (het saldo van het feitelijk vermogen en het normvermogen)25 van het Zvf komt eind 2025 naar huidige inschatting uit op een overschot van € 2,4 miljard. De oorzaak van dit overschot is hierboven toegelicht. Dit overschot dient in 2026 te worden weggewerkt volgens de 50/50 verdeling. Dit gebeurt door het IAB-percentage te verlagen en door de vereveningsbijdrage te verhogen. Daardoor komt er in 2026 minder geld binnen in het fonds en verlaat er meer geld het fonds, met als doel een nihil vermogenssaldo eind 2026.

De zorgverzekeraars

De uitgaven van de zorgverzekeraars bestaan uit de uitgaven aan zorg, de beheerskosten ten behoeve van het uitvoeren van de verzekering en de reserveontwikkeling. De verwachte Zvw-uitgaven van zorgverzekeraars nemen toe met € 3,1 miljard. Hierdoor komen de verwachte uitgaven voor 2026 uit op € 67,4 miljard. De inkomsten voor zorgverzekeraars bestaan uit de bijdragen vanuit het Zvf, de nominale premie (opgedeeld in de rekenpremie en de opslagpremie) en de opbrengsten uit het verplichte eigen risico. Het merendeel van de stijging van de uitgaven wordt naar verwachting gedekt door de stijging van de vereveningsbijdrage met € 2,4 miljard. De opbrengsten uit de nominale premie nemen naar verwachting toe met € 0,6 miljard. Dit is de som van een stijging van de opbrengst van de rekenpremie met € 0,2 miljard en de verwachte opslagpremie van € 0,3 miljard. De verwachte opbrengst van het verplichte eigen risico stijgt iets ten opzichte van 2025 maar blijft afgerond € 3,4 miljard in 2026.

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Tabel 16 toont de ontwikkeling van de hoogte van de verwachte nominale premie en het IAB-percentage van 2025 op 2026. Verder is de nominale premie opgedeeld in het deel rekenpremie en de verwachte opslagpremie. De rekenpremie wordt vastgesteld door VWS op basis van deze begroting. De opslagpremie wordt, net als de nominale premie, door zorgverzekeraars vastgesteld. De tabel hieronder beschrijft de verwachting voor de nominale premie en de opslagpremie 2026.

Het IAB-percentage voor 2026 wordt vergeleken met het IAB-percentage in 2025 zoals vastgesteld op basis van de begroting. De verwachte nominale premie voor 2026 wordt vergeleken met de gemiddelde nominale premie 2025 zoals vastgesteld door zorgverzekeraars.

Het IAB-percentage voor 2026 komt uit op 6,10%. Dit is een daling van 0,41 procentpunt ten opzichte van 2025. De verwachte nominale premie voor 2026 komt uit op € 1.908 per jaar (dit is € 159 per maand). Dit is een stijging op jaarbasis van € 32 euro ten opzichte van 2025. De verwachte premieontwikkeling voor 2026 is lager dan in voorgaande jaren. De beperkte verwachte stijging van de nominale premie en de daling van het IAB-percentage in 2026 worden veroorzaakt doordat het Zvf-fondsoverschot van eind 2025 wordt verrekend in lagere premies 2026. Dit is een eenmalig voordeel voor alle premiebetalers.

De onderliggende stijging van de zorgkosten in 2026, bijvoorbeeld door de stijging van de lonen en prijzen, is structureel. Dit effect zorgt voor een stijging van de premie per 2026. Deze stijging wordt echter in 2026 incidenteel gedempt door het eenmalig voordeel van het fondsoverschot. Vervolgens wordt de stijging van de premie – na het vervallen van dit eenmalig voordeel - in 2027 volledig zichtbaar. Zonder het eenmalige voordeel was de verwachte nominale premie in 2026 meer gestegen, met naar verwachting € 105. Het IAB-percentage was dan 0,23 procentpunt minder gedaald. De stijging in 2027 door het vervallen van het eenmalige voordeel komt bovenop de reguliere verwachte stijging in 2027 als gevolg van de stijging van de zorgkosten in 2027 en de stijging als gevolg van het halveren van het eigen risico. Naar verwachting leidt dit in 2027 tot een beduidend hogere premiestijging dan in eerdere jaren. Hoeveel de verwachte premies in 2027 zullen stijgen wordt bekend in de VWS-begroting voor 2027.

Hieronder worden de oorzaken van de verwachte premiestijging 2026 toegelicht. De tabel toont de partiële effecten op de verwachte premies. Daarbij wordt de ontwikkeling gepresenteerd ten opzichte van voorgaand jaar. Indien wordt gesproken over een daling of stijging is dit ten opzichte van de premies 2025.

Tabel 16 Oorzaken premieontwikkeling 2026 (in euro’s (nominale premie) en procentpunten (IAB))
 

IAB

Nominale premie

Reken-premie

Opslag-premie

Premies in 2025

6,51%

1.876

1.802

74

a. Groei zorguitgaven

    

w.v. ontwikkeling lonen en prijzen

0,23%

74

74

0

w.v. overige uitgavenontwikkeling

0,06%

12

12

0

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

‒ 0,19%

‒ 60

‒ 60

0

c. Reserveontwikkeling verzekeraars

0,03%

13

‒ 14

28

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

‒ 0,01%

2

2

0

e. Grondslag IAB

    

w.v. grondslag 2025

‒ 0,24%

   

w.v. ontwikkeling 2025 op 2026

‒ 0,32%

   

f. Overige en afronding

0,02%

‒ 9

‒ 3

‒ 6

Totaal

‒ 0,41%

32

10

22

Premies in 2026

6,10%

1.908

1.812

96

A. Groei zorguitgaven

De zorguitgaven komen in 2026 hoger uit dan de zorguitgaven 2025 zoals in de VWS-begroting 2025. Dat zorgt ervoor dat het IAB-percentage met 0,29 procentpunt moet stijgen. Het grootste deel van deze stijging, 0,23 procentpunt, is het gevolg van de ontwikkeling van de lonen en prijzen in de zorg. De overige stijging komt door de ontwikkeling van het volume of door beleid.

De stijging van de zorguitgaven zorgt er ook voor dat de verwachte nominale premie stijgt. De ontwikkeling van de lonen en prijzen werkt door in een € 74 hogere nominale premie. De overige uitgavenstijging zorgt een verdere toename met € 12. De ontwikkeling van de zorguitgaven werkt volledig door op rekenpremie die door VWS wordt vastgesteld en heeft geen gevolgen voor de opslagpremie.

B. Saldo Zorgverzekeringsfonds

Het verwachte fondsoverschot eind 2025 is groter dan in voorgaande jaren. Dit fondsoverschot wordt 50/50 verrekend in de premiestelling voor 2026. Hierdoor wordt het IAB-percentage lager vastgesteld en hoeft de verwachte nominale premie minder hard te stijgen.

Het te verrekenen fondsoverschot in de premies 2026 is € 2,4 miljard. Dit leidt in 2026 eenmalig tot lagere premies. Het effect op het vast te stellen IAB-percentage in 2026 is ‒ 0,23 procentpunt. Het effect op de verwachte nominale premie is ‒ € 73. Dit is een eenmalig voordeel voor de betalers van de IAB en nominale premie in 2026.

Ook in 2025 is een fondsoverschot verrekend in de premiestelling. Voor de premie 2025 werd rekening gehouden met een fondsoverschot van € 0,4 miljard. Er is in de premie voor komend jaar dus € 2 miljard meer te verrekenen dan vorige jaar. Dat betekent dat het IAB-percentage ten opzichte van 2025 met 0,19 procentpunt daalt en de verwachte nominale premie met € 60 daalt ten opzichte van 2025. Het wegwerken van het fondsoverschot werkt volledig door in de rekenpremie en heeft geen gevolgen voor de opslagpremie.

C. Reserveontwikkeling zorgverzekeraars

Voor de premiestelling van 2026 wordt verwacht dat zorgverzekeraars € 0,1 miljard aan reserves inzetten om de stijging van de premie te dempen. Dit is minder dan vorig jaar, toen zorgverzekeraars € 0,5 miljard aan reserves hebben afgebouwd. Gezien hun streven naar een geleidelijke premieontwikkeling is het de verwachting dat zorgverzekeraars bij de inzet van reserves voor de premiestelling van 2026 rekening houden met de te verwachten premieontwikkeling in de jaren volgend op 2026. In de premies van 2026 is daarom € 0,4 miljard minder aan reserveafbouw geraamd dan in 2025.

De lagere reserveafbouw in vergelijking met 2025 werkt volledig door in een € 28 hogere verwachte opslagpremie van zorgverzekeraars. Omdat de lagere reserveafbouw onderdeel is van de financieringslast, slaat de lagere reserveafbouw ten opzichte van vorig jaar voor de helft neer in de IAB en voor de andere helft in de nominale premie. Dit gebeurt door de rekenpremie met de helft van dit bedrag (€ 14) lager vast te stellen. Hierdoor stijgt de vereveningsbijdrage van het zorgverzekeringsfonds aan zorgverzekeraars waarvoor de IAB-inkomsten van het zorgverzekeringsfonds moeten stijgen. Dit zorgt voor een 0,03 procentpunt hoger IAB-percentage. Per saldo stijgt de verwachte nominale premie met € 13 door de lagere reserveafbouw van verzekeraars.

D. Rechttrekken 50/50-verhouding

Uit realisaties van de inkomstenbronnen van de Zvw uit voorgaande jaren blijkt dat de IAB-opbrengsten in het verleden meer dan 50% van het totaal bedragen. Daarom wordt het IAB-percentage komend jaar lager vastgesteld en de nominale premie hoger zodat dit verschil wordt ingelopen.

In totaal moet per 2026 een cumulatief verschil van € 3,1 miljard aan IAB worden weggewerkt. Dit verschil wordt in vier jaar weggewerkt. In 2026 wordt het eerste kwart van dit bedrag weggewerkt. Dit leidt tot een afslag van het IAB-percentage in 2026 van 0,08 procentpunt en een opslag op de verwachte nominale premie van 2026 van € 24.

In de premiestelling 2025 werd gerekend met een afslag op de IAB van 0,07 procentpunt en een opslag op de nominale premie van € 22. Ten opzichte van vorige jaar zijn de op- en afslagen in 2026 dus groter. Daardoor daalt het IAB-percentage in 2026 met 0,01 procentpunt ten opzichte van 2025 en stijgt de verwachte nominale premie met € 2 in 2026 ten opzichte van 2025.

E. Grondslag IAB

Doordat afgelopen jaren mensen meer en langer (door)werken dan verwacht, zijn de inkomsten van de overheid toegenomen (Centraal Economisch Plan 2025, CPB). De grondslag waarover IAB wordt afgedragen is in 2025 daarmee ook hoger uitgevallen dan werd verwacht bij de begroting. Deze hogere grondslag in 2025 werkt ook door op de grondslag in 2026. Hierdoor kan het IAB-percentage met 0,24 procentpunt dalen. Daarnaast neemt de grondslag ook toe van 2025 op 2026 door onder andere de ontwikkeling van de lonen. Hierdoor kan het IAB-percentage verder dalen met 0,32 procentpunt.

F. Overige posten en afronding

De ontwikkelingen bij de overige posten (beheerskosten, overige lasten zorgverzekeraars, eigen risico en overige baten van het fonds) leiden per saldo tot kleine bijstellingen van de nominale premie en de IAB.

Overzicht van de premies

Tabel 17 geeft een samenvattend overzicht van de premies. De ontwikkeling van het IAB-percentage, nominale premie, rekenpremie en opslagpremie zijn hierboven toegelicht. Verder toont de tabel dat het eigen risico ook voor 2026 is bevroren op € 385. De raming van de standaardpremie neemt toe tot € 2.143 in 2026. Dit is de som van de verwachte gemiddelde nominale premie en het gemiddelde eigen risico. De standaardpremie wordt gebruikt voor de bepaling van de hoogte van de zorgtoeslag. De definitieve standaardpremie voor 2026 wordt in november vastgesteld door de NZa op basis van de gemiddelde gerealiseerde premiestelling door zorgverzekeraars. Hierna wordt ook de definitieve hoogte van de zorgtoeslag voor 2026 bepaald.

Tabel 17 Premieoverzicht Zvw1
 

2024

2025

2026

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)

6,57%

6,51%

6,10%

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %)2

5,32%

5,26%

4,85%

Nominale rekenpremie

1.708

1.802

1.812

Nominale opslagpremie (gemiddeld)

39

74

96

Nominale premie totaal (gemiddeld)

1.747

1.876

1.908

Nominale premie totaal 18-

0

0

0

Verplicht eigen risico (maximaal)

385

385

385

Standaardpremie3

1.987

2.112

2.143

Maximale zorgtoeslag eenpersoonshuishouden

1.483

1.573

1.574

Maximale zorgtoeslag meerpersoonshuishouden

2.833

3.010

3.010

1 Afgezien van de IAB betreft dit jaarbedragen in euro.

2 Zelfstandigen en gepensioneerden betalen de verlaagde IAB.

3 Het cijfer 2026 betreft een raming.

Bron: VWS

6.5.3.2 Wet langdurige zorg (Wlz)

De uitgaven in het kader van de Wlz worden gefinancierd uit het Fonds Langdurige Zorg (Flz). Tabel 18 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten van dit fonds. De uitgaven in deze tabel sluiten aan bij de bruto Wlz-uitgaven in lopende prijzen uit tabel 8, maar zijn gecorrigeerd voor de geraamde uitgaven aan de loon- en prijsbijstelling en volumegroei voor Wmo beschermd wonen die opgenomen zijn in de post Nominaal en onverdeeld Wlz. Deze uitgaven worden jaarlijks van de VWS-begroting overgeheveld naar het gemeentefonds en verlopen niet via het Flz.

Tabel 18 Exploitatie en premiestelling Wlz (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2024

2025

2026

FONDS LANGDURIGE ZORG

   

Uitgaven

36.631,0

38.635,7

41.826,1

- Zorguitgaven

36.298,8

38.247,6

41.369,4

- Beheerskosten

332,1

388,2

456,7

    

Inkomsten

   

- Procentuele premie

14.659,1

17.419,7

17.599,6

- Eigen bijdragen

2.327,5

2.559,9

2.760,1

- Bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK)

5.302,2

6.073,9

6.343,9

- Rijksbijdrage Wlz

15.550,0

11.000,0

15.150,0

- Overige baten

‒ 22,1

0,0

0,0

    

Exploitatiesaldo

1.185,7

‒ 1.582,2

27,5

    

Vermogen Fonds Langdurige Zorg 2

1.565,8

‒ 16,4

11,0

    

Procentuele premie (in %)

9,65%

9,65%

9,65%

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

2 Het fondssaldo in 2025 en 2026 komt niet exact uit op 0 omdat de rijksbijdrage Wlz wordt afgerond op € 50 miljoen.

Bron: VWS

De inkomsten van het Flz worden gevormd door de premie-inkomsten, de eigen bijdragen, de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK), de rijksbijdrage Wlz en overige baten i.v.m. rentebetalingen en renteont­vangsten over het saldo van het fonds. De Wlz-premie wordt constant gehouden op 9,65%. Verwachte tekorten in het Flz worden sinds 2019 opgevangen via de rijksbijdrage Wlz.

De actuele inschatting van de financiële positie van het Flz ultimo 2024 is niet gewijzigd ten opzichte van het jaarverslag 2024. Het fondsoverschot over 2024 komt naar verwachting uit op € 1,6 miljard. Dit fondsoverschot wordt betrokken bij de vaststelling van de Rijksbijdrage Wlz voor 2025. Het definitieve fondssaldo 2024 wordt bepaald op basis van het financieel jaarverslag van het Flz dat eind 2025 wordt vastgesteld.

De raming van de premieontvangsten over 2025 is circa € 1,0 miljard neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de ontwerpbegroting 2025. De uitgaven uit het fonds komen naar verwachting € 1,1 miljard lager uit dan in de ontwerpbegroting. De BIKK valt circa € 0,1 miljard hoger uit als gevolg van de geraamde ontwikkeling van de heffingskortingen. In combinatie met het verwachte fondsoverschot over 2024 leidt dit tot een neerwaartse bijstelling van de Rijksbijdrage Wlz in 2025. Om aan het einde van 2025 op een nihil fondssaldo uit te komen is naar verwachting een rijksbijdrage van € 11,0 miljard nodig. De raming van de rijksbijdrage in de ontwerpbegroting 2025 bedroeg € 12,8 miljard. De totale neerwaartse bijstelling van de rijksbijdrage Wlz in 2025 bedraagt daarmee € 1,8 miljard.

Voor 2026 wordt de rijksbijdrage Wlz geraamd op € 15,2 miljard. Ten opzichte van 2025 is dit een forse stijging. Die wordt vooral veroorzaakt doordat de premieontvangsten naar verwachting stabiel blijven terwijl de de zorguitgaven sneller oplopen dan in 2025. De rijksbijdrage bedroeg in 2019, het jaar van invoering, € 2,0 miljard. Sindsdien vertoont de rijksbijdrage een stijgende lijn omdat de Wlz-uitgaven sneller stijgen dan de premieontvangsten en de opbrengsten van de eigen bijdragen.

6.5.3.3 Verdeling van de zorglasten
Tabel 19 Verdeling van de zorglasten (bedragen x € 1 miljard)1
 

2024

2025

2026

Burgers (Nominale premie Zvw, Wlz-premie, eigen betalingen, deel IAB)

51,2

56,2

57,1

Compensatie burgers door zorgtoeslag

‒ 6,4

‒ 6,8

‒ 7,2

Burgers totaal

44,9

49,5

50,0

Werkgevers (IAB)

27,0

28,4

28,8

Burgers en bedrijven (uit belastingen)

32,3

29,1

34,0

Totaal

104,1

107,0

112,7

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS, CPB.

Burgers betalen de nominale premie en het eigen risico Zvw, de premie en de eigen bijdragen Wlz, en gepensioneerden en zelfstandigen betalen de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB). Voor burgers staat tegenover de nominale premie Zvw de compensatie door de zorgtoeslag. Werkgevers betalen de IAB voor hun werknemers.

De Wmo-uitgaven voor beschermd wonen, de uitgaven op de Aanvullende Post, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag worden gedekt uit belastingen. Daarvan valt niet op voorhand te zeggen of het lasten van burgers of werkgevers betreft.

Figuur 7 laat zien dat een volwassene in 2025 gemiddeld € 7.318 en in 2026 gemiddeld € 7.680 betaalt aan collectief gefinancierde zorg. Dat betreft niet alleen de nominale Zvw-premie en de eigen betalingen voor de Zvw en de Wlz. Burgers betalen ook Wlz-premie en de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) voor de Zvw. De IAB-Zvw wordt voor een beperkt deel rechtstreeks door burgers betaald (gepensioneerden en zelfstandigen) en voor het grootste deel door werkgevers. Voor het deel dat de werkgevers betalen beïnvloedt de IAB de beschikbare loonruimte. Daarom wordt dit deel ook meegenomen in de totale som van de individuele uitgaven aan collectieve zorg. Via de zorgtoeslag ontvangt de gemiddelde burger een bedrag dat gedeeltelijk compenseert voor de nominale Zvw-premie en het betaalde eigen risico. Als laatste is het bedrag meegenomen dat via belastingen wordt opgebracht ter dekking van de begrotingsgefinancierde zorguitgaven, de rijksbijdragen aan het Zorgverzekeringsfonds en het Fonds langdurige zorg en de uitgaven aan zorgtoeslag26.

Figuur 7: Lasten per volwassene aan zorg

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de begrotings- en premiegefinancierde zorguitgaven, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op het beleidsterrein van de zorg. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Naast de regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, is er ook een aantal Btw-vrijstellingen voor medische zorg. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de paragraaf ‘Toelichting op de fiscale regelingen’ in de bijlage ‘Fiscale regelingen’.

Tabel 20 Fiscale regelingen 2024-2026, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2024

2025

2026

BTW Laag tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.621

1.709

1.812

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten1

19

20

20

ASB Vrijstelling ziekte- en ziektekostenverzekering, zorgverzekering Zvw2

5.334

5.754

5.838

1 MRB = Motorrijtuigenbelasting

2 ASB = Assurantiebelasting

25

In het normvermogen is gecorrigeerd voor maatregelen die leiden tot een ander kasritme van de inkomsten en uitgaven van het fonds zonder dat de onderliggende opbrengsten of zorgkosten veranderen. Deze correctie voorkomt dat een ander kasritme van betalingen leidt tot stevige fluctuaties in de premie. Ten eerste is het normvermogen verlaagd in verband met uitgestelde IAB-afdrachten. Werkgevers konden in de coronacrisis hun belasting- en premie­ afdrachten uitstellen. Dit zorgt ervoor dat het zorgverzekeringsfonds een deel van de IAB-ontvangsten uit 2020 tot en met 2022 pas ontvangt in de kas in latere jaren. Om stevige fluctuaties in de premie te voorkomen, is in het normvermogen gecorrigeerd voor dit andere kasritme. In het normvermogen is rekening gehouden met dat er vanaf 2024 nog € 927 aan uitgestelde betalingen kasmatig worden ontvangen. Voor 2024 en 2025 is de IAB-raming al gecorrigeerd voor dit effect. Ten tweede is het normvermogen gecorrigeerd voor kasmatige effecten in de uitgaven sinds de start van de Zvf. Deze correcties zijn het gevolg van de introductie van dbc’s in de ggz in 2008 (-€ 1.637 miljoen), de introductie van dbc’s in de geriatrische revalidatie in 2013 (- € 83 miljoen), het afschaffen van dbc’s in de jeugd-ggz bij overheveling naar de gemeenten in 2014 (+€ 346 miljoen), de dbc-duurverkorting in de MSZ in 2015 (+ € 685 miljoen), de afschaffing van de dbc’s in de ggz in 2021 (+ € 1.247 miljoen) en de kas/transactiehobbel bij de grens overschrijdende zorg (- € 270 miljoen). Cumulatief heeft dit een effect van ‒ € 639 miljoen op het normvermogen.

26

De zorgtoeslag dempt de individuele uitgaven aan zorg, maar vormt ook een kostenpost voor de gemiddelde burger omdat de begrotingsgefinancierde uitgaven betaald worden uit de belastingopbrengsten. Per saldo heeft de zorgtoeslag daardoor geen effect op de gemiddelde zorglasten, maar alleen op de verdeling van de zorglasten tussen mensen met hogere en met lagere inkomens.

Licence