Base description which applies to whole site

BIJLAGE 5 – MILIEU

Algemeen

Defensie meet en registreert de milieubelasting ten gevolge van haar activiteiten. Hierbij spelen energieverbruik, luchtverontreiniging, geluidemissie, milieugevaarlijke stoffen, bodemverontreiniging, afvalreductie en natuurwaarden een rol. Tegelijkertijd wordt de realisatie van de milieudoelstellingen zoals opgenomen in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 (DDN2009) gevolgd. Deze informatie wordt zowel voor verantwoording gebruikt in de vorm van dit jaarverslag, als voor bijsturing van de defensieactiviteiten.

Met de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 wordt het beleid op milieugebied, zoals dat door het ministerie van Defensie vanaf 1993 wordt gevoerd, voortgezet. De looptijd van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 bedraagt vier jaar, namelijk 2009 tot en met 2012. Uitgangspunt voor het duurzaamheidsbeleid van Defensie is dat aan wet- en regelgeving wordt voldaan en het Rijksbeleid wordt uitgevoerd. Hierbij geldt als belangrijke randvoorwaarde dat het primaire doel van de defensieorganisatie, namelijk de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht, gegarandeerd moet blijven. Voor de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid over de beleidsperiode 2009 tot en met 2012 wordt bijna € 100 miljoen uitgetrokken. Eind 2010 is gestart met een tussentijdse evaluatie om het duurzaamheidsbeleid van Defensie bij te sturen op basis van gewijzigde wet- en regelgeving en het nieuwe Rijksbeleid.

De drie belangrijkste elementen van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 betreffen energiebesparing en gebruik van duurzame energie, duurzaam inkopen en milieumanagement. De uitvoering van de DDN2009-maatregelen is het afgelopen jaar voortgezet. Desalniettemin begint de uitvoering hiervan te vertragen doordat een bedrag van ongeveer € 3 miljoen dat bestemd was voor milieu anders is aangewend.

In deze bijlage wordt de belasting van het milieu per milieuthema met behulp van indicatoren in beeld gebracht. Daarbij worden de doelstellingen uit de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 en de realisatie daarvan vermeld. Ook worden de achtergronden en ontwikkelingen van het afgelopen jaar toegelicht. Aan het slot van deze milieubijlage is een overzicht met alle indicatoren opgenomen.

Energie en klimaat

De energiedoelstellingen van Defensie zijn gebaseerd op de Europese en nationale regelgeving en beleid. De belangrijkste indicatoren voor de prestaties op energiegebied zijn het totale energieverbruik van Defensie en de energie-efficiency van gebouwen.

Doelstellingen energie

Eindjaar

Realisatie 2009

D1

Defensie realiseert bij de combinatie van vastgoed en voertuigen een energiebesparing van 2 procent per jaar.

jaarlijks

 

D2

Defensie zal in 2012 wat betreft het gebruik van elektriciteit, aardgas en huisbrandolie voor verwarming van gebouwen 100% duurzaam zijn.

2012

 

Toelichting doelstelling 1

Naar aanleiding van de voorgaande rapportage, is in 2010 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de energiecijfers. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gebruikt om de kwaliteit van de gegevens te verhogen, onder andere door meer gebruik te maken van elektronische meteraflezingen dan van handmatige meteraflezingen. Dit heeft geleid tot een herberekening van de indicatoren over de afgelopen vier jaar, zowel voor het gebruik van brandstoffen in het materieel als in het vastgoed. De nieuw vastgestelde gegevens liggen lager dan in voorgaande jaren is gerapporteerd.

Totaal energieverbruik (in 1000 GJ) van Defensie, onderverdeeld in het energieverbruik roerende en onroerende zaken

Totaal energieverbruik (in 1000 GJ) van Defensie, onderverdeeld in het energieverbruik roerende en onroerende zaken

Het totale energieverbruik in 2010 is ten opzichte van 2009 met vijf procent gedaald. Dit komt voor een belangrijk deel door de halvering van het dieselverbruik als gevolg van het beëindigen van de missie in Afghanistan. Het energieverbruik bij het onroerend goed stijgt nog steeds, afgelopen jaar met vier procent. Oorzaak hiervan is een sterke stijging van het aardgasverbruik, mede vanwege de twee strenge vorstperiodes in 2010. Het elektriciteitsverbruik laat al enkele jaren een dalende trend zien. In figuur 2 is te zien dat de energie-efficiency van de verwarmde gebouwen (gecorrigeerd naar de strengheid van de winters) door nieuwbouw en het uitvoeren van energiebesparende maatregelen de afgelopen drie jaar is verbeterd.

In 2011 en 2012 zullen alle gas- en elektriciteitmeters op afstand uitleesbaar gemaakt worden zodat de betrouwbaarheid van de verbruikscijfers verder verbeterd wordt. Over de afgelopen drie jaar is de doelstelling van twee procent energiebesparing bij het onroerend goed en de voertuigen niet gerealiseerd.

Om tot energiebesparing bij het vastgoed te komen zijn diverse maatregelen in uitvoering genomen. Zo zijn de fondsen voor het uitvoeren van energiebesparende maatregelen bij de grote verwarmde gebouwen in 2009 ter beschikking gesteld. De start van het isolatieprogramma in 2010 heeft enige vertraging gekend, maar de komende jaren moeten deze maatregelen tot verlaging van het energiegebruik in gebouwen gaan leiden. Ook zijn het afgelopen jaar gebouwbeheerders opgeleid om energiebesparing te realiseren bij het gebruik van gebouwen en het gedrag van gebruikers. Naar aanleiding van een geslaagde proef met LED-verlichting zijn drie rolbanen op de vliegbasis Leeuwarden, het maritiem vliegkamp De Kooy en Militair Luchtvaartterrein Deelen voorzien van LED-verlichting. Bij vervangingsprojecten in 2011 op de vliegbases Woensdrecht, Gilze-Rijen en Eindhoven zal dit type verlichting ook worden gebruikt. Ook terreinverlichting, zoals op de Joost Dourleinkazerne (Texel), wordt waar mogelijk voorzien van LED-lampen. In 2010 is in samenwerking met het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de luchtverkeersleiding een nieuw rekenmodel voor radarverstoring door windmolens opgesteld. De toetsingsmethode wordt vastgelegd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte en levert een bijdrage aan het realiseren van windmolens op land. Daarnaast heeft Defensie zelf in 2010 drie windturbines op magazijnencomplex Coevorden aanbesteed. De windturbines zullen in 2011 operationeel zijn.

Bij de aanschaf van personenauto’s worden alleen nog voertuigen met het energielabel A of B aangeschaft. Daarnaast wordt binnen Defensie gekeken naar het verminderen van het woon-werkverkeer door de introductie van het Nieuwe Werken. De Kromhoutkazerne in Utrecht fungeert als proeftuin voor deze ontwikkelingen.

Toelichting doelstelling 2

In 2010 was 100 procent van de ingekochte elektriciteit duurzaam opgewekt. Vooralsnog zal er bij Defensie altijd een klein gedeelte van de gebruikte elektriciteit niet duurzaam zijn omdat de warmtekrachtcentrale in Den Helder en een aantal kleinere WKK-installaties (warmtekrachtkoppeling) op aardgas draaien. Deze centrales zijn echter wel zeer efficiënt omdat ook warm water voor het verwarmen van gebouwen geproduceerd wordt. Momenteel wordt de haalbaarheid van verduurzaming van deze installaties onderzocht.

Bij aardgas en huisbrandolie is geen duurzame variant ingekocht. Bij de huisbrandolie (HBO) wordt aan de handelsgebruikelijke HBO al biobrandstof toegevoegd. Duurzaam geproduceerd gas is op de markt nauwelijks te verkrijgen, zeker niet in de hoeveelheden die Defensie nodig heeft.

In het vorige verslag is vermeld dat de samenwerking met de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij (KLM) en het Nationale Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) voor alternatieve brandstoffen in vliegend materieel goed verloopt. Tijdens de Open Dagen van het CLSK heeft een Apache-helikopter een demonstratievlucht uitgevoerd op brandstof afkomstig van algen en frituurvet. Een probleem bij biobrandstoffen blijft de microbiologische verontreiniging die kan optreden bij opslag en in het materieel. In 2010 is door TNO onderzoek uitgevoerd naar deze problematiek. De resultaten van het onderzoek worden begin 2011 verwacht. Ook heeft in 2011 onderzoek plaats naar het gebruik van de nieuwe generaties biobrandstoffen, zoals HVO (Hydrogenated Vegetable Oil).

Defensie berekent op basis van de energiecijfers onder andere de uitstoot van kooldioxide, stikstofoxiden, zwaveldioxiden en koolmonoxide. Ook deze cijfers zijn herberekend voor het opnieuw vastgestelde energieverbruik. Hierbij is de belangrijkste indicator de emissie van broeikasgassen, in het bijzonder kooldioxide (CO2).

De uitstoot van CO2 is in 2010 met zeven procent gedaald ten opzichte van 2009. Het aandeel vanuit het onroerende goed wordt relatief steeds groter ten opzichte van het roerende goed. Dit heeft vooral te maken met de onderlinge verhouding van de brandstoffen die gebruikt worden.

Emissie koolstofdioxide (CO2 van Defensie (in ton), onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Emissie koolstofdioxide (CO van Defensie (in ton), onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Lekverliezen bij koelinstallaties en activering van brandblusinstallaties veroorzaken emissies van ozonlaagaantastende stoffen zoals halonen, HCFK’s en CFK’s. Deze emissies zijn omgerekend naar CFK-equivalenten. In 2010 is de emissie van ozonlaagaantastende stoffen met 40 procent gedaald tot 6 100 kilogram CFK equivalent. Opnieuw is deze hoeveelheid vrijwel volledig toe te schrijven aan halonverbruik in vliegtuigen en schepen. Installaties met HCFK’s zullen bij het einde van hun levensduur vervangen worden. Verder wordt een plan opgesteld voor het versneld vervangen of aanpassen van installaties die om bedrijfsvoeringsredenen niet mogen uitvallen en de installaties die meer dan tien kilogram HCFK’s bevatten.

Geluid

Doelstellingen geluid

Eindjaar

Realisatie 2009

D3

Defensie zal niet meer indirect geluidruimtebeslag hebben dan voor haar taakuitoefening noodzakelijk is.

jaarlijks

 

D4

Defensie zal zich inzetten om uiterlijk 2012 voor het Infanterie Schietkamp en het Artillerie Schietkamp geluidszones voor schietgeluid door VROM te laten vaststellen.

2012

 

Toelichting doelstelling 3

Vanaf 31 december 2008 ziet Defensie erop toe dat het totale oppervlak van het indirect geluidruimtebeslag van vliegvelden en Wm-inrichtingen (Wet Milieubeheer) niet stijgt. Bij alle objecten waar op grond van de Wet geluidhinder een 50dB(A)-zone is vastgesteld, is de oppervlakte berekend en wordt bezien of de zone kan worden aangepast. Dit project ligt op schema. In 2012 zal Defensie in overleg met het ministerie van Infrastructuur en Milieu de geluidszone van luchtvaartterrein Volkel vaststellen. Voor de luchtvaartterreinen De Peel en Woensdrecht wordt nu gewerkt aan de voor de vaststelling van een geluidszone benodigde Milieu Effect Rapportages. De verruiming van de mogelijkheden voor de nieuwbouw van woningen binnen de geluidszones van militaire luchtvaartterreinen is vastgelegd in het Besluit militaire luchthavens (BML). Dit besluit krijgt per luchthaven doorwerking op het moment dat voor die luchthaven een luchthavenbesluit ingevolge de Wet luchtvaart is vastgesteld. Wettelijk dient voor elke luchthaven een luchthavenbesluit te zijn vastgesteld binnen vijf jaren na inwerkingtreding van de gewijzigde Wet luchtvaart op 1 november 2009. Het project ligt op schema en moet dus 1 november 2014 voltooid zijn.

Toelichting doelstelling 4

De door Defensie ontwikkelde rekenmethodiek voor de beoordeling van schietgeluid is aan het ministerie van VROM (nu Infrastructuur en Milieu) aangeleverd. In september 2010 is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in overleg met Defensie een aangepast beleidsstandpunt «militair schietgeluid» vastgesteld. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is begonnen met de juridische inpassing van de nieuwe rekenmethodiek voor schietgeluid en de mogelijkheid voor zonering door middel van een AMvB.

Gevaarlijke stoffen

Doelstellingen gevaarlijke stoffen

Eindjaar

Realisatie 2009

D5

Defensie beperkt het gebruik van ongewenste stoffen en draagt zorg voor een veilig gebruik van gevaarlijke stoffen.

jaarlijks

continu

Toelichting doelstelling 5

In 2009 heeft Defensie haar aandacht gericht op een inventarisatie van de stoffen die zij van buiten de EU importeert boven de in REACH vermelde drempelwaarde van één ton per jaar. In 2010 is een vervolgonderzoek uitgevoerd. Uiteindelijk betreft het één stof, waarvoor door zorg van Defensie een registratiedossier wordt opgesteld. Voor deze torpedobrandstof zal Defensie een beroep doen op de in de Wm opgenomen defensie-uitzondering, omdat de leverancier geen melding gedaan heeft uit vertrouwelijkheidsoverwegingen. De benodigde kennis hiervoor is binnen Defensie niet aanwezig zodat die extern ingehuurd moet worden. TNO Kwaliteit van Leven heeft een vooronderzoek uitgevoerd om de werkzaamheden en de hiermee gemoeide kosten te inventariseren. Het registratiedossier zal naar verwachting in 2012 worden opgesteld.

Defensie heeft de mogelijkheid om een gevaarlijke stof uit te zonderen van REACH. Dit kan noodzakelijk zijn indien de naam van die stof op grond van een overeenkomst met een andere bevriende mogendheid geheim moet worden gehouden. Defensie moet in die situatie zelf haar werknemers en/of het milieu hetzelfde niveau van bescherming bieden als wanneer het gaat om een stof die bij het Europees Chemisch Agentschap is geregistreerd. Defensie participeert in het EDA-werkverband dat zoveel mogelijk de inhoud van de uitzonderingsdossiers tracht te harmoniseren.

Eind 2010 is duidelijk geworden dat de Europese chemische industrie zich actief inzet om zogenaamde stoffen van zeer ernstige zorg uit te faseren. Op zich is dit een positieve ontwikkeling, mits op het moment van uitfaseren voldoende technisch gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn. De eerste inventarisatie leert dat dit beleid van de Europese industrie op middellange termijn gevolgen kan hebben voor de verkrijgbaarheid van chemische producten die van belang zijn voor de inzetbaarheid van door Defensie gevoerde wapensystemen.

Ten slotte zijn bij het vervoer van gevaarlijke stoffen de taken op de gebieden controleren en inspecteren, adviseren en voorlichten en rapporteren in de lijn belegd om beter te kunnen voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.

Luchtkwaliteit

Doelstellingen luchtkwaliteit

Eindjaar

Realisatie 2009

D6

Defensie neemt ter verbetering van de luchtkwaliteit bij nieuw en bestaand materieel technische maatregelen waardoor de uitlaatgassen minder schadelijk zijn.

jaarlijks

continu

Toelichting doelstelling 6

Voor bestaande voertuigen is onderzocht of de oude vrachtauto’s nog kunnen worden voorzien van roetfilters. Dit leidt echter tot onoverkomelijke technische problemen, zoals de verstopping van filters. Voor het nieuwe materieel zijn regels gesteld voor het meenemen van energie-efficiency van de motoren, waarmee indirect de luchtkwaliteit gediend is. Tevens koopt Defensie meer en meer «van de plank» waardoor voertuigen vaker voldoen aan de civiele luchtkwaliteitsnormen. Bij het project Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen wordt nadrukkelijk gekeken naar de operationele mogelijkheden om Euro 5 motoren toe te passen. Deze motoren zijn vele malen schoner dan die van de huidige vrachtwagens uit de jaren zeventig en tachtig. Voor civiele dienstauto’s, waarvoor Defensie de Rijksbrede inkoper is, wordt conform de criteria van het programma «Duurzaam Inkopen» ingekocht, hetgeen schonere auto’s oplevert. Er wordt in dat verband ook gewerkt aan de verwerving van 500 elektrische dienstauto’s voor het Rijk.

Bodem

Defensie werkt sinds 1991 aan de uitvoering van haar bodemonderzoek- en saneringsprogramma. Van verdachte plekken en bij nieuwbouwlocaties op defensieterreinen wordt de bodemkwaliteit onderzocht, waarna ernstige bodemverontreinigingen worden gesaneerd of beheerst. Op basis van nationaal beleid moeten «spoedlocaties» uiterlijk in 2015 zijn gesaneerd.

Doelstellingen bodem

Eindjaar

Realisatie 2009

D7

Defensie zal eind 2012 alle oriënterende bodemonderzoeken hebben voltooid en 60 procent van de spoedeisende bodemverontreinigingen hebben gesaneerd. De einddatum voor voltooiing van de bodemsaneringsoperatie blijft gehandhaafd op 2023.

2012

 

D8

Defensie besluit in 2011 over invoering van maatregelen om bodemverontreiniging door schietoefeningen met klein kaliber wapens te verminderen.

2011

 

Toelichting doelstelling 7

Eind 2009 was 98 procent van de te onderzoeken locaties van het bodemprogramma van Defensie daadwerkelijk onderzocht. De komende twee jaar wordt de resterende twee procent van de locaties nog onderzocht. Van de bijna 3 800 onderzochte verdachte locaties is inmiddels 84 procent gereed. Dat wil zeggen dat uit onderzoek is gebleken dat de locatie schoon was of dat de noodzakelijke sanering is voltooid.

Een gunstige ontwikkeling is dat er in 2010 bij graaf- en bouwactiviteiten nauwelijks nieuwe verdachte locaties zijn bij gekomen. Dit was in het verleden wel het geval. Defensie ligt nog steeds op schema om de spoedeisende saneringen in 2015 te hebben voltooid en alle ernstige bodemverontreinigingen op defensieterreinen in 2023 gesaneerd of beheerst te hebben.

Toelichting doelstelling 8

Het onderzoek naar de ballistische eigenschappen van «groene» munitiesoorten die bij schietoefeningen gebruikt zouden kunnen worden, is vertraagd door leveringsproblemen van de munitie. De proefneming van nieuwe alternatieve kogelvangers die het loodprobleem in de kogelvangers van zand verminderen, is begonnen en zal in 2011 uitgevoerd worden.

Water

Doelstelling water

Eindjaar

Realisatie 2009

D9

Defensie zal uiterlijk 2012 een besparing op het leidingwaterverbruik realiseren van 5% t.o.v. 2008.

2012

 

D10

Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben voltooid naar de mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater en zal uiterlijk in 2012 130 watertoetsen en -balansen hebben opgesteld.

2010

 

D11

Defensie zal uiterlijk in 2012 uitvoering hebben gegeven aan 50 procent (in kosten) van de maatregelen met een hoog milieurendement uit de ruim twintig waterbeheerplannen (DMB2004) en zijn gestart met uitvoering van de maatregelen uit de in doelstelling D10 genoemde onderzoeken.

2012

 

Toelichting doelstelling 9

In 2010 is het leidingwaterverbruik bij Defensie gedaald ten opzichte van 2009. De daling ten opzichte van 2008 (doelstelling D9) bedraagt 3,5 procent en is daarmee goed op weg naar het einddoel. De hoeveelheid onttrokken grondwater is in 2010 ongeveer gehalveerd ten opzichte van 2009.

Totaal waterverbtuik van Defensie (in 1000 m3) van Defensie, onververdeeld in leidingdrinkwater- en grondwatergebruik

Totaal waterverbtuik van Defensie (in 1000 m) van Defensie, onververdeeld in leidingdrinkwater- en grondwatergebruik

Toelichting doelstelling 10

Watertoetsen en -balansen geven een beeld van alle hemel-, grond- en drinkwaterstromen op een defensieterrein en leiden tot maatregelen om waterbesparing te realiseren en het grondwater op peil te houden. Defensie stelt deze toetsen op in nauw overleg met gemeenten, het drinkwaterbedrijf, de provincie en overige belanghebbenden. In 2010 zijn bijna 30 toetsen en balansen opgesteld. Indien nodig zijn extra watermeters geplaatst om een beter inzicht te krijgen in de waterstromen op een object. De onderzoeken naar de mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater zijn in het verslagjaar voltooid, verbetermaatregelen zijn vastgesteld en er is een uitvoeringsprogramma in de maak.

Toelichting doelstelling 11

In 2008 zijn 21 waterbeheerplannen op de grotere kazernes en vliegbases voltooid. Met de uitvoering van waterbesparende voorzieningen, die in de plannen worden geadviseerd, is in 2009 gestart en is voor de beleidsperiode geld vrijgemaakt. Hieronder vallen bijvoorbeeld waterbesparende douchekoppen, toiletten en bemetering. Inmiddels is 54 procent van de maatregelen in uitvoering.

Watergerelateerde projecten

Afgelopen jaar is op Marinebasis Parera een omgekeerd osmose-installatie geplaatst waarmee uit zeewater zoet water wordt gemaakt. Hiermee wordt bij het cultuurtechnisch beheer het gebruik van drinkwater voorkomen. Daarnaast is bij de bouw van vier nieuwe patrouilleschepen voor het CZSK gebruik gemaakt van membraanbioreactoren om afvalwater aan boord te zuiveren.

Afval

Defensie heeft gekozen voor het zo veel mogelijk scheiden van afval in herbruikbare deelstromen. Hierdoor wordt vooral gestuurd op het verminderen van de hoeveelheid restafval.

Doelstellingen afval

Eindjaar

Realisatie 2009

D12

Defensie implementeert het nationale en EU-beleid op het gebied van afvalstoffen. De overgang van beheersen naar preventie wordt vormgegeven binnen de organisatorische en operationele mogelijkheden.

Jaarlijks

 

D13

Defensie produceert in 2012 niet meer restafval dan in 2007.

2012

 

Totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Toelichting doelstelling 12

De totale hoeveelheid afval die Defensie produceert, daalt al een aantal jaren. Ook is in het verslagjaar de hoeveelheid bedrijfsafval gedaald. Daarentegen is het gevaarlijk afval zeer licht gestegen ten opzichte van vorig jaar. In 2011 zal een analyse worden uitgevoerd naar de opgetreden verschillen.

Toelichting doelstelling 13

Het milieubeleid van Defensie stuurt op het verminderen van de hoeveelheid restafval. Ook in 2010 is opnieuw minder restafval afgevoerd en wordt aan de doelstelling voldaan.

Om preventie van het ontstaan van afval vorm te geven, is uitgezocht op welke defensielocaties er relatief veel restafval vrijkomt (meer dan 150 kilo per medewerker per jaar). Voor de objecten waar relatief veel restafval vrijkomt, maakt Defensie in 2011 een afvalpreventie- en scheidingsplan. Het format hiervoor is in 2010 opgesteld. De Koninklijke Marine is in 2010 gestart met het opstellen van afvalmanagementplannen voor haar schepen. Via een intern onderzoek bij het materieelbeheer is uitgezocht of afvalreductie op de goederenstroom «verven» mogelijk is. Het is een breed onderzoek dat zich richt op de gehele materieellogistieke keten. Conclusies worden in 2011 verwacht. Daarnaast worden op plekken waar dat mogelijk is al retourstromen geïntroduceerd, vaak via afgesloten contracten. Als voorbeeld moge het munitiecontract met de firma Rheinmetall dienen, waarbij de firma munitie aflevert op schietbanen in Duitsland en alle retourstromen (hout, metaal, plastic, kisten, containers) weer inneemt voor hergebruik.

Externe veiligheid

Doelstelling externe veiligheid

Eindjaar

Realisatie 2009

D14

Defensie zal in 2012 in samenwerking met het ministerie van VROM extern veiligheidsbeleid geïmplementeerd hebben voor munitiecomplexen, luchtvaartterreinen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen en buisleidingen.

2012

 

Toelichting doelstelling 14

De aanpassing van het externe veiligheidsbeleid rond munitiecomplexen (nota Van Houwelingen), waarmee dit meer in overeenstemming komt met civiel beleid, is in 2009 uitgewerkt in het voorstel voor Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Dit besluit is nog niet vastgesteld.

De vaststelling van externe veiligheidszones kan pas plaatshebben nadat:

  • de berekeningsmethodiek voor militaire vaste vleugelvliegtuigen is vastgesteld en/of een berekeningsmethodiek voor militaire helikopters is vastgesteld,

  • externe veiligheidszones zijn berekend voor militaire luchthavens en

  • in overleg met I&M een beleidskader en normstelling voor militaire luchthavens is vastgesteld.

De sinds 2005 toegepaste rekenmethode voor vaste vleugelvliegtuigen bestaat uit een kans-, locatie- en gevolgmodel. Het deel locatiemodel is door NLR geëvalueerd ter ondersteuning van de evaluatie. Het project ligt op schema. De ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor militaire helikopters heeft in 2010 geen voortgang geboekt. Het is een probleem een geschikte database voor helikopterongevallen te kunnen vinden en gebruiken. In 2011 zal (wederom) worden getracht gegevens van het Amerikaanse Department of Defense beschikbaar te krijgen.

Biodiversiteit en natuur

Doelstellingen biodiversiteit en natuur

Eindjaar

Realisatie 2009

D15

Defensie wil, bij het ontplooien van haar activiteiten en het beheer van haar terreinen, naar vermogen blijven bijdragen aan de biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000.

Jaarlijks

 

D16

Defensie zal, bij haar activiteiten voor vrede en veiligheid, de (Noord)zee op een duurzame manier blijven gebruiken om daarmee bij te dragen aan een goede milieukwaliteit op zee.

Jaarlijks

 

Toelichting doelstelling 15

Defensie houdt bij het beheer en gebruik van defensieterreinen rekening met de aanwezige natuurwaarden. De afstemming tussen het militaire gebruik en de natuurfunctie van de defensieterreinen heeft op een zodanige wijze plaats dat de operationele commando’s in staat worden gesteld de gewenste graad van geoefendheid te bereiken en behouden. De defensieterreinen worden al vele jaren op natuurwaarden geïnventariseerd, waaruit blijkt dat deze terreinen – als gevolg van gebruik en beheer – gekenmerkt worden door de aanwezigheid van bijzondere flora en fauna.

Defensie heeft ten behoeve van Natura2000-beheerplannen «passende beoordelingen» laten opstellen en werkt aan het beheerplan Witterveld. Daarnaast is in 2010 onderzoek gestart hoe militair gebruik zich verhoudt tot de aanwezige natuur- en landschapswaarden op militaire terreinen en wat de kwalitatieve bijdrage van Defensie is aan natuur en landschap in Nederland.

Toelichting doelstelling 16

Defensie heeft een methodiek ontwikkeld om voor zeedieren veilig sonargebruik mogelijk te maken. De operationele introductie van het benodigde software programma SAKAMATA heeft eind 2009 en begin 2010 plaatsgehad in combinatie met een formeel voorschrift van CZSK en de bijbehorende opleidingen op de Operationele School. Hierin is aandacht voor de planning, voorbereiding en het gebruik van actieve sonarsystemen, het leren detecteren van zeezoogdieren en het minimaliseren van de gevolgen voor zeezoogdieren.

De internationale samenwerking van Nederland met de Noorse en Amerikaanse marines wordt voortgezet. In 2010 is een beperkte bijdrage geleverd aan een beproeving op zee; juni 2011 zal een volledige beproeving worden uitgevoerd. Het Europese onderzoeksproject dat moet uitmonden in een gedetailleerde database met gegevens over zeezoogdieren in alle operationeel relevante gebieden is in augustus 2010 gestart. Dit project wordt uitgevoerd samen met de defensieonderzoeksinstituten van Duitsland, Noorwegen en Italië en binnenkort ook van het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Milieuzorg

Goed werkende milieuzorgsystemen zijn belangrijk voor het beheersen van de milieubelasting, het naleven van wet- en regelgeving en het realiseren van de gestelde milieudoelen. De milieuzorgsystemen van de defensieonderdelen moeten aantoonbaar aan de ISO-14001 norm voldoen. Defensie zal op termijn haar milieuzorgsystemen extern laten certificeren.

Doelstellingen milieuzorg

Eindjaar

Realisatie 2009

D17

Defensie verbetert voor de gehele organisatie de aantoonbaarheid van de goede werking van milieumanagementsystemen.

Jaarlijks

 

Toelichting doelstelling 17

In 2010 zijn goede stappen voorwaarts gemaakt om de werking van de milieuzorgsystemen verder te verbeteren. Het CKmar heeft in 2009 haar certificaat voor hettiende jaar verlengd en het CZSK heeft in dat jaar haar certificaat behaald. Daarnaast waren al enkele onderdelen van CLSK en het CDC gecertificeerd. Het CLAS heeft in 2010 haar systeemdocumentatie geactualiseerd, een evaluatie uitgevoerd naar de stappen tot certificering en besloten in 2011 te starten met het certificeringtraject van een brigade. Het CLSK is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat het de aanwezige milieumanagementsystemen centraal laat certificeren. Daarnaast gaat het CLSK verder met de integratie van veiligheid, ARBO en milieu onder de zogenaamde Quality Risk Board. Bij de DMO wordt het milieumanagementsysteem en de milieucoördinator organisatorisch dichter bij de directeur geplaatst, is het milieu-overleg meer gestructureerd en is de systeemdocumentatie verder uitgewerkt. De systeemdocumentatie van het CDC is door een externe auditor positief beoordeeld op certificeerbaarheid. De Bestuursstaf ten slotte heeft haar milieucoördinator aangesteld en is gestart met de opzet van een milieumanagementsysteem.

Defensiebreed komt de centrale beoordeling en analyse van nieuwe wet- en regelgeving steeds beter op gang. Op deze manier worden de consequenties daarvan beter inzichtelijk in de defensieorganisatie. Het meldingensysteem voor incidenten is verder ingevoerd en begint te werken.

Ook op het gebied van defensiebrede opleidingen zijn er positieve ontwikkelingen: in 2010 is de «paarse» milieucursus op MBO-niveau van start gegaan. Daarnaast is er een informatiedag voor monteurs georganiseerd over het F-gassenbesluit (ozonlaagaantastende stoffen) en is er een gecombineerde veiligheid-milieucursus op het niveau van bataljons-/squadroncommandanten ontwikkeld.

Het registratiesysteem DAMIS, waarin de milieubelasting van Defensie en de voortgang van de milieumaatregelen wordt vastgelegd, is verouderd en zal midden 2011 worden vervangen door een nieuw systeem. Met de bouw van het nieuwe systeem is in 2010 begonnen. Tevens is de actualisatie van de te registreren gegevens in gang gezet, waarbij nut en noodzaak van alle gegevens wordt bezien en het proces van verzameling van de informatie efficiënter en betrouwbaarder wordt opgezet. Zo zal er meer gebruik worden gemaakt van koppelingen met al bestaande digitale bestanden en minder van meteraflezingen en handmatige invoer op de werkvloer.

Ten slotte is in 2010 het computersysteem voor het melden van voorvallen operationeel geworden, waarin ook milieumeldingen worden geregistreerd. Naast het adequaat reageren op incidenten maakt dit systeem een analyse op de verschillende soorten voorvallen mogelijk.

Handhaving

Uiteindelijk moet milieuzorg leiden tot minder overtredingen van milieuregels. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de handhaving van milieuvergunningen op de grotere defensieobjecten; kleinere objecten vallen onder de betreffende gemeente. Inspecteurs bezoeken deze inrichtingen en maken melding van geconstateerde tekortkomingen. Afhankelijk van de aard en ernst van deze tekorten wordt door de handhaver aan het niet tijdig opheffen daarvan het voornemen tot het opleggen van een dwangsom verbonden.

In 2010 zijn door de Inspectie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu 63 inspectiebezoeken uitgevoerd en is in vijftien gevallen een brief verzonden met een voornemen tot het opleggen van een dwangsom. Door tijdig herstel van tekortkomingen heeft dit in geen enkel geval tot een dwangsombeschikking geleid.

Handhavingsresultaten van inspecties bij Defensie

Handhavingsresultaten van inspecties bij Defensie

In 2010 is in nauw overleg met de VROM-inspectie besloten op milieugebied verder te gaan met het invoeringstraject van «systeemgericht toezicht». Hierbij wordt door de VROM-inspectie meer gebruik gemaakt van inspecties die door Defensie zelf zijn uitgevoerd en wordt bezien of de milieumanagementsystemen voldoende goed werken om het voldoen aan wet- en regelgeving te garanderen. Defensie heeft een projectorganisatie opgezet en is bezig met het implementatietraject.

Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Bij de planning van vredes- en crisisbeheersingsoperaties en oefeningen wordt in de planningsfase in toenemende mate aandacht besteed aan het aspect milieu. Defensie is in 2010 actief geweest in onder andere Afghanistan, Bosnië Herzegovina, voor de kust van Somalië en in Soedan.

Doelstelling milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Eindjaar

Realisatie 2009

D18

Defensie zal bij oefeningen en operaties milieuaspecten vroegtijdig in de planning meenemen en een eenvoudig milieumanagementsysteem implementeren.

Jaarlijks

 

D19

Defensie zal de bedrijfsprocessen van militaire kampementen op milieuaspecten analyseren en verbeteren. De resultaten worden in orders, aanwijzingen en instructies opgenomen.

Jaarlijks

 

Toelichting doelstelling 18

Binnen de Navo is de afgelopen jaren milieubeleid ontwikkeld en op het hoogste militaire niveau vastgesteld. Dit beleid gaat er van uit dat, binnen de operationele mogelijkheden, tijdens de planning en de uitvoering van oefeningen en operaties zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met milieuaspecten. Het beleid is doorvertaald naar Navo-procedures op het gebied van milieumanagement, afvalmanagement en brandstofbehandeling tijdens operaties. Deze Standardization Agreements (STANAG’s) zijn gericht op de milieuverantwoordelijkheden van de operationele commandant in het veld en dienen als basis voor de milieubijlage van operatiebevelen voor oefeningen en vredesoperaties zoals in Afghanistan. Nederland is zeer actief bij de ontwikkeling van milieuprocedures in Navo-verband. De milieuwerkgroepen van de Navo op het gebied van techniek, training, operaties, doctrine en standaardisatie zijn in 2010 samengevoegd als onderdeel van reorganisaties en reducties bij de Navo en de resulterende Joint Environmental Protection Management Group wordt op dit moment geleid door Nederland.

Milieumanagement is onderdeel van de planning voor oefeningen en operaties, met als doel het minimaliseren van de milieueffecten van de operationele bedrijfsvoering en het voldoen aan internationale en nationale regelgeving. Nederland heeft het hanteren van de Navo-procedures van kracht verklaard voor alle grote oefeningen en operaties, niet alleen die oefeningen en operaties die door de Navo worden geleid. De Navo-procedure op het gebied van milieumanagement is uitgewerkt in een nationale CDS Aanwijzing.

Toelichting doelstelling 19

Het afgelopen jaar zijn diverse initiatieven genomen om een energiezuiniger en milieuvriendelijker compound te ontwikkelen. De Kenniscentra Genie en Logistiek zijn gestart met een aantal studies op dit gebied en in de Defensie Innovatie Competitie is de hoofdprijs gewonnen door een «energiezuinige airconditioning unit» die in kampementen kan worden toegepast. Nederland blijft ook in Navo-verband actief met het standaardiseren en verbeteren van handboeken op het gebied van milieuverantwoorde compounds.

Materieel

Onder het kabinet-Balkenende IV is het programma «Duurzaam Inkopen» gestart met als doel de ontwikkeling van markten voor duurzame producten te stimuleren. Met een jaarlijks inkoopvolume van circa € 40 miljard kan de overheid daarbij een rol van betekenis spelen en een duidelijke voortrekkersrol op zich nemen. Duurzaam inkopen betekent dat een organisatie bij haar inkoopbeslissingen, naast prijs en kwaliteit ook rekening houdt met de milieu- en sociale aspecten van de aan te schaffen producten en diensten. Duurzaamheidsaspecten lopen vaak gelijk op met operationele eisen. Tijdens operaties betekent een laag energieverbruik van kampementen en materieel onder andere minder logistieke aanvoer van brandstof onder gevaarlijke omstandigheden.

Doelstellingen materieelkeuzeproces

Eindjaar

Realisatie 2009

D20

Defensie streeft binnen de kaders van operationele geschiktheid en bescherming van het personeel naar toepassing van milieu- en sociale criteria bij de keus van militair materieel. Alle overige inkopen en investeringen van Defensie voldoen vanaf 2010 aan de beschikbare criteria voor duurzaam inkopen.

Jaarlijks

2010

 

Toelichting doelstelling 20

Als uitwerking van dit rijksbrede beleid wordt in het Handboek Verwerving Defensie (HVD) en het Handboek Europees Aanbesteden (HEA) ook een hoofdstuk met betrekking tot duurzaam inkopen opgenomen. In het HVD is uiteengezet dat duurzaamheidscriteria bij aanbestedingen moeten worden meegewogen. Als ondersteuning voor de inkopers en verwervers is een werkinstructie Duurzaam Inkopen opgesteld.

Slechts in een drietal gevallen is het toegestaan af te wijken van de eisen voor duurzaam inkopen. Dit is het geval als de eisen met betrekking tot duurzaamheid niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met de eisen voor veiligheid, als de aanschaf van een duurzaam product substantieel duurder is en als duurzame producten of diensten niet in voldoende mate beschikbaar zijn. In dat kader neemt militair materieel een bijzondere positie in. Militair materieel moet wereldwijd onder sterk wisselende omstandigheden op een voor het personeel veilige wijze inzetbaar zijn. Dit betekent dat niet in alle gevallen invulling kan worden gegeven aan de duurzaamheidscriteria. Wel wordt er, met behoud van de operationele eisen, actief naar gestreefd om bij aanschaf van materieel en materialen de milieu- en sociale criteria een rol te laten spelen en de normen van internationale verdragen, verordeningen en nationale wetten zoveel mogelijk na te leven. In dat opzicht geldt er voor militair materieel geen uitzondering voor toepassing van de duurzaamheidscriteria.

Voor de categorieën dienstauto’s en elektriciteit voert Defensie het categoriemanagement, dat wil zeggen dat zij deze producten voor de gehele overheid inkoopt. Bij dienstauto’s stellen de criteria dat voldaan wordt aan de hoogste energielabels; bij elektriciteit wordt inmiddels 100 procent groene stroom ingekocht.

Infrastructuur

Defensie is beheerder van een groot aantal terreinen met verschillende functies. Op de vliegbases, kazernes, vlootbases en logistieke inrichtingen staan ongeveer 12 500 gebouwen. Defensie is verantwoordelijk voor deze infrastructuur en is opdrachtgever voor de nieuwbouw- en onderhoudswerkzaamheden. Zowel in de nieuwbouw- als in de exploitatiefase worden grondstoffen en energie gebruikt en ontstaat er bouwafval. De principes van Duurzaam Bouwen (Dubo) zorgen ervoor dat deze milieueffecten gedurende de hele levenscyclus van de gebouwen worden beperkt. Daarbij kan gedacht worden aan energiebesparende maatregelen (zoals dubbel glas en hoogrendementsketels), waterbesparing (bij toiletten en douches), hergebruik van materialen en duurzame bouwmaterialen (zoals FSC-hout). In de Vastgoednormen van Defensie is het aspect duurzaam bouwen dwingend voorgeschreven.

Doelstelling infrastructuur

Eindjaar

Realisatie 2009

D21

Defensie hanteert vanaf 2010 bij het ontwerp van alle nieuwbouw- en onderhoudsprojecten de door het ministerie van VROM vastgestelde GPR Gebouw®-minimumscores.

2010

 

D22

Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat het aspect duurzaamheid is opgenomen in alle vastgoedplannen en programma’s van eisen en dat alle infrastructurele projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het gebied van duurzaam inkopen.

2009

 

Toelichting doelstelling 21

Het softwareprogramma GPRGebouw, waarmee de duurzaamheid van een gebouwontwerp kan worden vastgesteld, is nu bij de Defensie Vastgoed Dienst in gebruik voor kantoor- en lesgebouwen. Aan modules voor logies-, bijeenkomst- en industriegebouwen wordt gewerkt; in 2011 zullen deze modules ingevoerd en toegepast kunnen worden. De door Infrastructuur en Milieu vastgestelde minimumscore van 7 punten wordt bij de gangbare ontwerpsystematiek bij Defensie over het algemeen goed gehaald.

Zolang GPR Gebouw nog niet volledig is ingevoerd zullen de lijsten met Dubo-maatregelen uit het Nationale pakket Utiliteitsbouw gebruikt blijven worden. In 2010 is het toepassingspercentage toegenomen van 51 naar 63 en is een aanvullende lijst voor onderhoud opgesteld.

Interdepartementaal wordt er door Defensie meegewerkt aan het formuleren van duurzame besteksteksten in STABU-bestekken voor de utiliteitsbouw en RAW-bestekken voor de Grond-, weg- en waterbouwsector.

Het aandeel HR-ketels in het gebouwenbestand van Defensie bedraagt nu 55 procent van het totaal opgesteld vermogen tegen 52 procent in 2009. De invoering van HR-ketels gaat daarmee gestaag verder.

Percentages vermogen ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Percentages vermogen ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Toelichting doelstelling 22

In 2009 is geregeld dat in alle programma’s van eisen voor infrastructuur een paragraaf «Milieu-eisen inclusief duurzaamheidsaspecten» wordt opgenomen. Hierin staat onder andere dat de duurzaamheidscriteria van het Rijksbrede programma Duurzaam Inkopen moeten worden gevolgd. Verder is vastgelegd dat voor infrastructuurprojecten boven de € 5 miljoen een Life Cycle analyse moet worden uitgevoerd.

Veiligheid, arbeidsomstandigheden en milieu

In 2007 is naar aanleiding van een aantal ongevallen binnen de defensieorganisatie besloten tot de invoering van het Veiligheidsmanagementsysteem Defensie (VMS Def), waarbij ook Arbeidsomstandigheden (ARBO) worden meegenomen. In de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 is opgenomen dat arbo- en milieuprocedures zoveel mogelijk op elkaar zullen worden afgestemd, zodat op termijn één gecombineerd ARBO-, milieu- en veiligheidssysteem mogelijk wordt.

In 2010 is besloten defensiebrede milieuprocedures in het VMS Def op te nemen: er is onder andere een procedurebeschrijving opgesteld waarin de verantwoordelijkheden van commandanten op de drie genoemde gebieden duidelijk beschreven zijn. Nieuwe wet- en regelgeving wordt gezamenlijk met de drie functiegebieden maandelijks geanalyseerd en in de organisatie verspreid. Tenslotte worden opleidingen op de gebieden milieu, arbo en veiligheid steeds meer gecombineerd en in samenhang gepresenteerd.

Financiën

Zowel op het gebied van het vastgoed als bij het materieel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de life cycle analyse, waarbij investerings- en exploitatiekosten in samenhang worden bezien. Bij het vastgoed is er op dit gebied samenwerking met de Rijksgebouwendienst. Op deelgebieden, zoals de keuze voor een bepaald type verwarmingsinstallatie, worden dergelijke afweging al gemaakt. In 2011 zullen de eerste integrale pilots worden gedraaid. In het materieeldomein worden bijvoorbeeld bij het project Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen afwegingen gemaakt gebaseerd op life cycle analyses.

Ook in Navo-verband wordt steeds meer gepropageerd dat lidstaten bij de aanschaf van materieel afwegingen maken op basis van de totale levensduur. De milieuwerkgroep MCG/7 onder Nederlands voorzitterschap houdt zich met deze problematiek bezig. In 2010 is MCG/7 opgegaan in de Joint Environmental Protection Management Group (JEPMG) en zet in dat verband, eveneens onder Nederlands voorzitterschap, de werkzaamheden voort.

Jaarlijks wordt de voortgang van de realisatie van de 71 maatregelen uit de Defensie Duurzaamheidsnota gemonitord. In vergelijking met 2009 blijkt nu dat steeds meer maatregelen in de vertraging komen als gevolg van budgetverlagingen. Dit is een zorgelijke ontwikkeling die de realisatie van het milieubeleid van Defensie in gevaar kan brengen.

Communicatie

Vanuit de gedachte dat milieu in de normale bedrijfsvoering geïntegreerd dient te zijn rapporteert Defensie vanaf verslagjaar 2006 over milieu in het departementale jaarverslag en brengt geen afzonderlijk milieujaarverslag meer uit.

Naast publicaties over milieuonderwerpen in de Defensiekrant en in vakbladen organiseerde het CZSK de defensiebrede Veiligheids- en Milieudagen. Tijdens de Open Dagen van het CLSK en het CLAS is in 2010 ook aandacht besteed aan milieuonderwerpen. Op de luchtmachtbasis Gilze-Rijen voerde een Apache-gevechtshelikopter als eerste ter wereld een vlucht uit op biobrandstof; een experiment om te zijner tijd minder afhankelijk te kunnen worden van fossiele brandstoffen. Daarnaast was er aandacht voor duurzame energieopwekking en afvalwaterbehandeling op kampementen tijdens uitzendingen.

Overzicht indicatoren

Nummer

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Eenheid

Verschil 2008/2009

Toelichting

I.010

totaal aantal ongewone voorvallen

250

393

376

192

281

279

283

stuks

1%

Ongewone voorvallen in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) die milieuschade (kunnen) veroorzaken, onderverdeeld in 3 categorieën gekoppeld aan de ernst van de situatie.

I.020

percentage aantal voornemens tot dwangsom ten opzichte van aantal handhavingsbezoeken

39

47

30

30

37

23

24

%

5%

Percentage van het aantal voornemens tot dwangsom ten opzichte van aantal handhavingsbezoeken in het kader van de milieuvergunning.

I.030

totaal aantal milieuklachten

2 147

3 504

2 598

3 412

3 057

4 983

5 009

stuks

1%

Aantal geluidgebonden en algemene milieuklachten.

I.100

waterverbruik

2 300

2 600

2 400

1 900

1 700

1 800

1 600

1 000 m3

– 13%

Som van grondwateronttrekking en leidingwaterverbruik.

I.101

relatief leidingdrinkwaterverbruik

25

31

29

23

23

20

20

m3/fte

– 3%

Leidingdrinkwaterverbruik per medewerker (uitgedrukt in VTE’n).

I.103

percentage watertoetsen en- balansen gereed

8

21

%

145%

In totaal moeten 130 rapporten opgesteld worden, 55 watertoetsen en 75 waterbalansen.

I.104

voortgang uitvoering programma waterbeheermaatregelen

-

15

54

%

255%

Het percentage wordt bepaald aan de hand van de uitvoering op basis van de kosten.

I.200

ozonlaagaantastend effect

11 000

2 700

3 200

11 300

14 800

9 800

6 100

kg cfk equivalent

– 38%

Kilogrammen werkzame stoffen die schadelijk zijn voor de ozonlaag.

I.201

koolstofdioxide-emissie

511 000

573 000

561 000

530 000

ton

– 6%

Emissie van CO2 in kilogrammen als gevolg van brandstofverbruik (roerende en onroerende zaken: exclusief elektriciteitsopwekking bij externe elektriciteitscentrale).

I.202

koolmonoxide-emissie

-

1 500

1 600

1 600

1 400

ton

– 10%

Emissie van CO in kilogrammen als gevolg van brandstofverbruik (roerende en onroerende zaken: exclusief elektriciteitsopwekking bij externe elektriciteitscentrale).

I.203

distikstofoxide-emissie

52

59

58

54

ton

-8%

Emissie van N2O in kilogrammen als gevolg van brandstofverbruik (roerende en onroerende zaken: exclusief elektriciteitsopwekking bij externe elektriciteitscentrale).

I.204

emissie zwaveldioxide

1 083

1 064

1 090

1 110

ton

2%

Emissie van SO2 in kilogrammen als gevolg van brandstofverbruik (roerende en onroerende zaken: exclusief elektriciteitsopwekking bij externe elektriciteitscentrale).

I.205

emissie stikstofoxiden

3 700

4 300

4 300

4 000

ton

– 8%

Emissie van NOx in kilogrammen als gevolg van brandstofverbruik (roerende en onroerende zaken: exclusief elektriciteitsopwekking bij externe elektriciteitscentrale).

I.207

percentage verlies ozonlaag afbrekende stoffen onroerende zaken

5

5

10

7

4

5

%

15%

Procentuele aanduiding van de lekdichtheid van de vastgoedinstallaties die ozonlaag afbrekende stoffen bevatten.

I.208

percentage verlies ozonlaag afbrekende stoffen roerende zaken

6

5

3

4

%

12%

Procentuele aanduiding van de lekdichtheid van de installaties in defensiematerieel die ozonlaag afbrekende stoffen bevatten.

I.300

totale hoeveelheid afval

27 000

27 000

24 000

32 000

30 000

28 000

26 000

ton

– 7%

Totale hoeveelheid afgevoerde afvalstoffen in tonnen, verkregen door optelling van afvoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

I.301

inzamelstructuur gescheiden afval

11

11

12

12

12

12

12

aantal

0%

Aantal (soorten) afvalstromen dat gescheiden wordt afgevoerd.

I.302

lozing afvalwater op oppervlaktewater

300

300

200

270

160

140

10

ve

– 92%

Aantal vervuilingseenheden van afvalwater, dat bij processen anders dan huishoudelijk gebruik vrijkomt, dat wordt geloosd op het oppervlaktewater.

I.303

percentage afvalscheiding

64

63

68

66

60

63

%

4%

Percentage van de som van de afgevoerde hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen (exclusief restafval) ten opzichte van totale hoeveelheid afval

I.304

percentage afvalpreventie en -scheidingsplannen gereed

0

0

%

Percentage van het totaal aantal preventie- en scheidingsplannen die gereed zijn ten opzichte van het aantal dat gemaakt moet worden.

I.400

totaal energieverbruik

10 000

10 300

10 100

9 600

1 000 GJ

– 5%

Totaal verbruik van energie. Dit betreft een optelling van de energie omgerekend naar GJ, die moeten worden opgewekt of wordt verbruikt door roerende en onroerende zaken.

I.401

energieverbruik roerende zaken

6 400

6 400

6 100

5 400

1 000 GJ

– 11%

Totaal energieverbruik van het roerend goed. Dit betreft een omrekening naar GJ van totaalverbruik aan brandstoffen voor roerende zaken.

I.402

energieverbruik onroerende zaken

-

3 600

4 000

4 000

4 100

1 000 GJ

4%

Totaal energieverbruik van het onroerende zaken. Dit betreft een omrekening naar GJ van energie die wordt gebruikt of moet worden opgewekt voor onroerende zaken.

I.403

energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming

0,184

0,191

0,189

0,178

MJ/m2 graaddag

– 5%

Energie-efficiency onroerende zaken (exclusief elektriciteit), berekend met het totale energieverbruik onroerend goed, netto vloeroppervlakte en graaddagen.

I.404

energie-efficiency verwarmingsketels

81

82

82

82

82

82

83

%

0%

Gemiddeld rendement van alle opgestelde verwarmingsketels, uitgaande van een rendement van HR, VR en conventioneel van resp. 85, 80 en 70 procent.

I.405

percentage duurzame energie van energieverbruik onroerende zaken

36

34

34

30

%

– 12%

Percentage totale hoeveelheid opgewekte en ingekochte duurzame energieverbruik (omgerekend naar GJ) ten opzichte van totale energieverbruik voor onroerende zaken (I.402).

I.406

totaal elektriciteitsverbruik

394 000

417 000

410 000

382 000

MWh

– 7%

Totale verbruikte hoeveelheid elektriciteit, inclusief duurzaam opgewekte elektriciteit door middel van eigen opwekking of inkoop.

I.407

percentage «groene» elektriciteit van het totaal elektriciteitsverbruik

62

88

90

97

%

7%

Percentage totale hoeveelheid duurzaam opgewekte elektriciteit (omgerekend naar GJ) ten opzichte van totale energieverbruik voor totaal elektriciteitsverbruik (I.406).

I.408

energie-efficiency voertuigen – motor- en bromfietsen

5,6

6,0

6,1

6,3

6,3

6,3

6,4

liter/100km

0%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van alle motor- en bromfietsen.

I.409

energie-efficiency voertuigen – personenauto’s

6,0

6,0

7,4

7,3

6,1

6,1

6,1

liter/100km

1%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van personenauto's.

I.410

energie-efficiency voertuigen – lichte bedrijfsvoertuigen

11,7

11,0

11,3

11,3

11,3

11,4

11,3

liter/100km

– 1%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van lichte bedrijfsvoertuigen, bijvoorbeeld bestelbusjes (gewicht < 3 500 kg).

I.411

energie-efficiency voertuigen – zware bedrijfsvoertuigen

45,5

48,0

43,8

41,3

39,8

46,1

47,2

liter/100km

2%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van zware bedrijfsvoertuigen, bv bussen en vrachtauto's (gewicht > 3 500 kg).

I.413

energie-efficiency vliegtuigen – helikopters

0,5

0,5

0,4

0,5

0,5

0,5

0,5

m3/vlieguur

4%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van helikopters.

I.414

energie-efficiency vliegtuigen – jachtvliegtuigen

3,5

3,7

3,7

3,7

3,7

3,7

3,7

m3/vlieguur

0%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van jachtvliegtuigen.

I.415

energie-efficiency vliegtuigen – transport vliegtuigen

1,6

1,5

2,1

1,9

2,1

2,2

2,2

m3/vlieguur

0%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van transport vliegtuigen.

I.416

energie-efficiency vliegtuigen – patrouille vliegtuigen

2,8

2,8

m3/vlieguur

 

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van patrouille vliegtuigen.

I.417

energie-efficiency vaartuigen – mijnendienst

7,8

5,9

3,8

7,2

7,2

7,2

7,2

m3/vaardag

0%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van vaartuigen uit de klasse mijnendienst.

I.418

energie-efficiency vaartuigen – onderzeedienst

6,2

6,6

8,5

7,8

7,8

7,8

7,8

m3/vaardag

0%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van vaartuigen uit de klasse onderzeedienst.

I.419

energie-efficiency vaartuigen – Groep Escorte Schepen

38,1

25,7

19,7

10,7

9,6

9,6

9,3

m3/vaardag

– 4%

Gemiddeld (theoretisch) verbruik van groep escorte schepen.

I.421

percentage (opgesteld) vermogen HR-ketels van totaal

36

38

42

41

45

52

55

%

5%

Percentage opgesteld («theoretisch») vermogen van hoogrendementsketels ten opzichte van totaalvermogen (optelling van opgesteld vermogen van HR, VR en conventionele ketels).

I.422

percentage (opgesteld) vermogen VR-ketels van totaal

60

60

56

57

52

45

43

%

– 6%

Percentage opgesteld («theoretisch») vermogen van verbeterd-rendementsketels ten opzichte van totaalvermogen (optelling van vermogen van HR, VR en conventionele ketels).

I.423

percentage (opgesteld) vermogen conventionele ketels van totaal

3

2

2

3

3

2

2

%

– 5%

Percentage opgesteld («theoretisch») vermogen van conventionele verwarmingsketels ten opzichte van totaalvermogen (optelling van vermogen van HR, VR en conventionele ketels).

I.424

energie-efficiency onroerende zaken (inclusief elektriciteit)

0,285

0,287

0,283

0,253

MJ/m² graaddag

– 11%

Energie-efficiency onroerende zaken, berekend met totale energieverbruik onroerend goed (inclusief elektriciteit), netto vloeroppervlakte en graaddagen.

I.425

opgesteld vermogen windenergie op defensieterreinen

0

0

0

0

0

0

MW

0%

Totaal vermogen windenergie opgesteld op defensieterreinen (uitgedrukt in MW).

I.426

percentage energetisch doorgerekende gebouwen 500–1 000 m2

9

8

%

– 11%

Percentage aantal energetisch doorgerekende gebouwen ten opzichte van totaal aantal verwarmde gebouwen met oppervlakte tussen 500 en 1 000 m2

I.427

voorgang uitvoering Programma energiebesparingsmaatregelen

0

6

%

6%

Het percentage wordt bepaald aan de hand van de uitvoering op basis van de kosten.

I.428

percentage «groen» gas ten opzichte van totaal verbruik aardgas

0

0

%

Het percentage groen of gecompenseerd gas ten opzichte van het totale gasverbruik.

I.429

percentage «groene» huisbrandolie ten opzichte van totaal verbruik huisbrandolie

0

0

%

Het percentage groen of gecompenseerde huisbrandolie ten opzichte van het totale verbruik huisbrandolie.

I.490

percentage toepassing Nationale Pakket Utiliteitsbouw Duurzaam Bouwen

38

30

40

51

51

%

0%

Gemiddeld percentage toepassing Nationaal Pakket Utiliteitsbouw Duurzaam Bouwen.

I.500

aantal geluidgehinderden

453

435

432

481

524

474

421

aantal

– 11%

Aantal personen in woningen waaraan (nog) geen geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht in het kader van het Defensie geluidsisolatieprogramma Luchtvaartwet (deze personen kunnen in theorie gehinderd worden door vliegtuiggeluid).

I.501

percentage Wm-inrichtingen met vergunning ingediend bij bevoegd gezag

10

8

6

82

82

82

%

0%

Percentage Wm-inrichtingen met vergunning ingediend bij bevoegd gezag, waarvan indirect ruimtebeslag als gevolg van de geluidsproductie in kaart is gebracht (met uitzondering van explosief geluid).

I.600

totaal aantal bodemlocaties (vanaf 1991)

3 557

3 646

3 680

3 733

3 761

3 790

3 794

aantal

0%

Totaal aantal verdachte locaties dat sinds 1991 is opgenomen in het bodemsaneringsprogramma Defensie.

I.601

percentage bodemlocaties gereed

74

76

81

82

82

82

84

%

2%

Percentage locaties (ten opzichte van totaal, I.600) dat gesaneerd is (of waarvan de verontreiniging via een monitoringsprogramma beheerst wordt) of waar na onderzoek geen verdere actie noodzakelijk bleek.

I.602

percentage nog te onderzoeken bodemlocaties

6

6

5

4

4

3

2

%

– 26%

Percentage locaties (ten opzichte van totaal, I.600) dat nog moet worden onderzocht.

I.603

percentage bodemlocaties in onderzoek

14

13

10

10

10

11

10

%

– 4%

Percentage locaties (ten opzichte van totaal, I.600) dat in onderzoek is.

I.604

percentage bodemlocaties onder sanering

6

5

4

4

4

4

4

%

– 3%

Percentage locaties (ten opzichte van totaal, I.600) dat in sanering is.

I.605

percentage ´ernstig» van de lopende of voltooide saneringen

61

61

61

60

60

60

60

%

– 1%

Percentage locaties (ten opzichte van totaal dat gesaneerd of in sanering is) waarbij het een ernstig geval van bodemverontreiniging betrof.

I.607

Percentage GIS-bodemkaarten gereed

0

0

%

Het percentage van de 10 GIS bodemkaarten die in 2010 gereed moeten zijn.

I.608

Percentage «spoedeisend» van de lopende of voltooide saneringen

74

75

%

1%

Spoedeisende saneringen moeten binnen 4 jaar afgerond zijn. Het percentage gereed wordt berekend op basis van de al aangewezen ernstige en spoedeisende saneringen.

I.800

percentage monitoring natuurwaarden defensieterreinen gereed

100

100

100

61

106

116

117

%

1%

Percentage defensieterreinen (ten opzichte van totaal aantal te monitoren terreinen) dat wordt gemonitord.

I.802

percentage beheerplannen gereed

0

0

29

33

69

75

%

9%

Percentage gereed zijnde beheerplannen gedaan in het kader van de Vogel- en Habitat Richtlijnen en Natuurbeschermingswet.

I.920

percentage niet-gecertificeerde milieuzorgsystemen ge(her)audit

67

67

100

100

100

100

%

0%

Percentage aantal niet-gecertificeerde milieuzorgsystemen waarvan de audit niet langer dan 3 jaar geleden heeft plaatsgevonden ten opzichte van totaal aantal niet-gecertificeerde milieuzorgsystemen.

I.921

percentage gecertificeerd milieumanagementsystemen

29

29

%

0%

Percentage extern gecertificeerde milieumanagementsystemen ten opzichte van het totaal te certificeren aantal systemen.

BV: In dit schema zijn afgeronde waarden gerapporteerd, de verschilpercentages zijn op basis van de feitelijke waarden.

Licence