Base description which applies to whole site

Artikel 4 Doelmatige en duurzame energiehuishouding

Een doelmatige en duurzame energiehuishouding

Algemene doelstelling

Betrouwbare, betaalbare en duurzame energie. Deze drie doelstellingen uit het Energierapport 2008 72 stonden ook in 2010 weer centraal. Voor een duurzame economische ontwikkeling is een transitie naar een duurzame energiehuishouding nodig. Op het gebied van betaalbaarheid heeft de overheid in 2010 verdere stappen gezet om de concurrentie op de energiemarkt te vergroten en de markten dusdanig te ordenen dat afnemers (burgers en bedrijven) van hun vrijheid gebruik kunnen maken om te kiezen voor de leverancier die het best past bij hun behoefte. Nationaal is tevens vooruitgang geboekt ten aanzien van het functioneren van de gasmarkt, congestiemanagement, voorrang voor duurzame elektriciteit en investeringen in infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke inpassing van nieuwe energie-infrastructuur is onder regie van de Minister van EL&I de besluitvorming ten aanzien van twee elektriciteitscentrales en de procedure over de Zuidring van hoogspanningsverbinding Randstad 360 kV afgerond. Om de concurrentiepositie van Nederland in de wereld te versterken en de voorzieningszekerheid te borgen wordt door de overheid doorlopend aandacht besteed aan energiediplomatie en samenwerking met andere landen. In dit verband werd in 2010 uitvoering gegeven aan het programma Gasrotonde. Hiervoor werd een samenwerkingsplatform tussen overheid en industrie opgericht. Ook de Noordwest-Europese samenwerking in het kader van het Pentalateraal Energieforum heeft bijgedragen aan betaalbaarheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening. De elektriciteitsmarkten van Nederland, Duitsland, België, Frankrijk en Luxemburg zijn met elkaar gekoppeld en de marktregels met onze buurlanden zijn beter op elkaar afgestemd.

Om een duurzame energiehuishouding te realiseren, stimuleert EL&I de productie van duurzame energie, de verbetering van efficiency en een reductie van de CO2-emissie. De streefwaarde van 9% duurzame elektriciteitsproductie is al in de eerste negen maanden van 2010 bereikt. Vanaf 2011 geldt er geen aparte streefwaarde meer voor duurzame elektriciteitsproductie, maar maakt deze onderdeel uit van de doelstelling van 14% duurzame energieproductie in 2020. De eerste grote (windenergie)projecten in het kader van de stimulering duurzame energieproductie (SDE) zullen met de Rijkscoördinatieregeling tot stand komen (Zuidlob en Noordoostpolder). Ook is met de energie-intensieve industrie de Meerjarenafspraak energie-efficiency ondertekend en zijn met de Energie-Investeringsaftrek (EIA) investeringen in de productiecapaciteit van duurzame energie en investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen gestimuleerd. De Duurzame Warmte regeling is gewijzigd met een aanzienlijke toename in aanvragen voor lucht/water- warmtepompen tot gevolg. Op een klein bedrag na is nu de complete financiële impuls van de Innovatie Agenda Energie aanbesteed.

Externe factoren

Onzekere factoren als internationalisering, investering in winning van olie en gas en de ontwikkeling van nieuwe (duurzame) technologieën dragen bij aan de onvoorspelbaarheid van de energietoekomst. Maar ook de prijs van energie, die sterk afhankelijk is van internationale ontwikkelingen op de markt voor vraag en aanbod, speelt een grote rol. De betaalbaarheid staat hierbij onder druk doordat de winning van olie en gas kostbaarder wordt. De economische crisis leidde in 2009 tot een verminderde vraag naar elektriciteit, terwijl 2010 een herstel liet zien van de vraag naar elektriciteit met 1,5%. In de komende jaren wordt eveneens herstel van de economische groei en een daaraan gekoppelde groei van het elektriciteitsverbruik verwacht. 73 In 2010 heeft de gestage stijging van de olieprijs in 2009 zich voortgezet, zij het minder hevig. Ondanks de relatief positieve uitkomst van de klimaatconferentie in Cancun, is er nog geen sprake van een ambitieus wereldwijd klimaatregime. De economische recessie heeft daarnaast geleid tot een forse daling van broeikasgasemissies. Beide factoren hebben geresulteerd in relatief lage prijzen voor CO2-emissierechten in de EU, hetgeen nadelig is voor investeringen in duurzame energie en energiebesparing.

Prestatiegegevens

Kengetallen

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Energie intensiteit (toe/M€»00) Nederland

191

192

185

175

179

172

Energie intensiteit (toe/M€»00) EU 27

187

185

181

176

169

167

Energie intensiteit (toe/M€»00) Wereld

Bron: Eurostat

413

416

412

niet beschikbaar

niet beschikbaar

niet beschikbaar

Toelichting

De energie-intensiteit geeft inzicht in het energieverbruik en energie-efficiëntie. Het wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto binnenlands energiegebruik (in ton olie equivalenten) en het bruto binnenlandse product (BBP in € mln; constante prijzen 2000). De energie-intensiteit in Nederland kent sinds 2004 een dalende trend die onderbroken is door een lichte toename in 2007. In vergelijking met de rest van de EU is de intensiteit in Nederland hoger dan het EU 27-gemiddelde. Dit is te verklaren door de relatief grote omvang van de energie-intensieve industrieën zoals de petrochemie- en tuinbouwsector. De waarden voor 2009 en 2010 zijn nog niet beschikbaar aangezien de statistieken van Eurostat met enkele jaren vertraging worden gepubliceerd. De getallen voor «de wereld» zijn standaard niet meer beschikbaar op Eurostat. Vanwege de tussentijdse aanpassingen die Eurostat uitvoert, zijn de waarden voor 2003 en 2005 (EU 27) en 2007 (Nederland) aangepast ten opzichte van de getallen in de begroting 2010.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 4: Doelmatige en duurzame energiehuishouding (in € 1 000)
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen (totaal)

1 172 544

1 213 516

1 949 003

8 171 322

353 411

7 817 911

Waarvan garantieverplichtingen

 

93 440

 

324 000

 

324 000

Programma gerelateerde verplichtingen

1 135 533

1 168 359

1 864 495

8 119 804

326 423

7 793 381

Markt en spelregels

      

OD 1: Optimale ordening en werking van de energiemarkten

      

– stadsverwarming

17 686

5 945

33 092

13 730

19 500

– 5 770

OD 2: Energievoorzieningszekerheid op korte en lange termijn

      

– Doorsluis COVA-heffing

84 864

83 334

93 464

88 646

81 998

6 648

– Leningen COVA (garantieverplichting)

 

93 440

 

324 000

 

324 000

– Beheer Mijnschadestichtingen

  

6

 

91

– 91

– O&O Bodembeheer

2 562

3 783

3 298

3 301

3 305

– 4

– Bijdrage aan diverse instituten

170

148

148

144

1 095

– 951

Basispakket

      

OD 3: Verduurzaming van de energiehuishouding

      

– Programma efficiency DG OI-deel

 

11 035

    

– Duurzame Energie (MEP, SDE en Tegemoedkomingsregeling)

828 089

840 198

1 521 989

7 298 427

17 866

7 280 561

– Overige uitgaven duurzame energie

1 452

351

332

40

 

40

– Duurzame Warmte

 

463

17 006

44 823

56 266

– 11 443

– CO2-reductieplan / Joint Implementation

8 980

1 694

30 099

170

9 180

– 9 010

– Carbon Capture and Storage

  

6 373

175 547

9 000

166 547

– Energie-innovatie

53 785

54 418

55 071

110 099

76 030

34 069

– TransitieManagement

83 865

18 252

18 269

23 336

10 593

12 743

– Bijdrage aan ECN

42 154

40 361

73 087

48 700

31 897

16 803

Algemeen

      

– Bijdrage Algemene Energie Raad

693

341

 

298

89

209

– Diverse proggrammauitgaven energie (HFR)

8 200

12 112

8 334

8 223

8 111

112

– O&O Energie

3 033

2 484

3 929

3 736

1 402

2 334

Apparaat gerelateerde verplichtingen

37 011

45 155

84 508

51 528

26 988

24 540

– Personeel DG ET

7 302

9 254

9 760

10 809

7 072

3 737

– Bijdrage aan agentschappen

25 025

30 840

69 790

34 636

15 468

19 168

– Apparaatuitgaven SodM

4 684

5 061

4 958

6 083

4 448

1 635

       

Uitgaven (totaal)

805 980

686 227

1 097 668

1 082 797

1 181 313

98 516

       

Ontvangsten (totaal)

5 748 739

8 338 406

9 540 591

5 790 691

5 379 172

411 519

– Terugontvangsten SenterNovem

1 031

1 253

247

544

 

544

– Geothermie

   

268

 

268

– Ontvangsten COVA

84 864

83 334

93 464

88 646

81 998

6 648

– Aardgasbaten

7 872 195

10 469 653

11 012 889

7 657 541

8 150 000

– 492 459

– Bijdrage aan het Fes

– 2 219 728

– 2 382 980

– 1 724 134

– 2 313 831

– 3 138 639

824 808

– Ontvangsten zoutwinning

2 023

2 050

3 831

2 443

1 761

682

– Ontvangsten Fes

6 157

116 594

128 176

238 060

228 902

9 158

– Diverse ontvangsten

2 195

48 501

26 118

117 020

55 150

61 870

Stadsverwarming

Het voor 2010 begrote bedrag was gebaseerd op ervaringscijfers uit voorgaande jaren. Uiteindelijk is gebleken dat elektriciteitsbedrijven minder declaraties hebben ingediend dan was geraamd.

Doorsluis COVA heffing en Ontvangsten COVA

De COVA heffing dient ter financiering van de kosten voor het aanhouden van noodvoorraden aardolie door de stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA).

De COVA heffing wordt geheven op transportbrandstoffen als ware accijns.

Deze middelen komen binnen op het onderdeel ontvangsten COVA en worden één op één via het uitgavenonderdeel COVA doorgesluisd naar deze stichting. De ontvangsten in 2010 waren hoger dan geraamd, omdat het volume waarover de heffing plaatsvond groter is gebleken dan geraamd. In 2010 zijn namelijk meer autobrandstoffen verbruikt. Dat is de reden dat de totale opbrengst uit de heffing hoger is uitgekomen.

Leningen COVA

Om de stichting COVA de komende jaren voldoende ruimte te geven voor het uitvoeren van haar taak is bij eerste suppletoire begroting 2010 het garantieplafond COVA verhoogd. Dit garantieplafond bepaalt de maximale hoogte van het geheel aan leningen dat de stichting COVA mag afsluiten om voorraden te verwerven. Dit heeft geen uitgavenmutatie tot gevolg.

Duurzame Energie

Ten opzichte van de oorspronkelijke raming is het verplichtingenbudget van de SDE opgehoogd om de aanvragen van een drietal aanwijzingsregelingen in behandeling te kunnen nemen:

  • de «regeling windenergie op zee 2009» (WOZ) van 24 november 2009 (Stcrt. 2009, 17851), met een budgetplafond van € 5 312 mln;

  • de regeling voor het toevoegen aan de SDE 2009 van twee nieuwe categorieën windenergie (NOP) van 29 december 2009 (Stcrt. 2009, 20345), met budgetplafonds van in totaal € 1 287 mln;

  • de «regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010» (SDE 2010) van 25 januari 2010 (Stcrt. 2010, 962) met budgetplafonds van in totaal € 2 126 mln.

Daarnaast is sprake van een hogere realisatie bij de MEP als gevolg van de uitkomsten van de milieu steun kader (MSK) toetsen en de uitkomsten van bezwaar en beroep.

Duurzame warmte

Het verschil betreft het saldo van twee mutaties. In de eerste plaats een hoger dan geraamde realisatie (+ € 9 mln) op de subsidieregeling energie en innovatie, onderdeel Duurzame warmte voor bestaande woningen. Voor deze regeling is een bedrag gepubliceerd voor een meerjarige periode. Dit betekent dat niet van te voren duidelijk is in welk jaar de verplichtingen zullen worden aangegaan. In de loop van 2010 zijn middelen uit het FES beschikbaar gesteld.

In de tweede plaats een beperkter gebruik (– € 20 mln) van de garantieregeling Geothermie, die eerst niet geheel aan de behoefte voldeed. Om deze reden zijn in 2010 de voorwaarden aangepast en is de regeling weer opengesteld voor de periode 1 september 2010 tot 1 april 2011.

CO2-reductieplan/Joint Implementation

In 2010 zijn er geen nieuwe emissierechten aangekocht.

Carbon Capture and Storage

Bij suppletoire begroting is het verplichtingenbudget opgehoogd om de committering aan te kunnen gaan voor het door de Europese Commissie geselecteerde CCS – demonstratieproject van E.ON/Electrabel (ROAD project). Het betreft een subsidie, waarmee het E.ON/Electrabel project maximaal € 150 mln. zal ontvangen voor zowel de investeringsfase als de demonstratiefase van het project. Daarnaast is het verplichtingenbudget ook opgehoogd voor het CATO-2-project, het R&D programma voor CO2-afvang en -opslag.

Energie-innovatie

In de loop van 2010 zijn verplichtingen aangegaan in het kader van de Innovatieagenda Energie (bijvoorbeeld wind – op – zee, nieuw gas, HISARNA). Hiervoor zijn middelen uit het FES beschikbaar gesteld. Verder is een bedrag van € 8 mln. overgeheveld naar het ECN budget (zie toelichting bijdrage aan ECN).

Transitiemanagement

In het kader van het Unieke Kansen Programma zijn voor de projecten «Verduurzaming warmte en koude» en «Naar energieneutrale scholen en kantoren» middelen uit het FES beschikbaar gesteld.

Bijdrage aan ECN

Om te voorkomen dat ECN beslag legt op een onevenredig en onvoorspelbaar deel van de ruimte voor Energie onderzoek subsidie (EOS) – tenders, is ECN uitgesloten voor een deel van die tenders. Ter compensatie wordt er jaarlijks als aanvulling op het reguliere werkprogramma van ECN een aantal EOS – voorstellen van ECN toegekend buiten de EOS tenders om. In 2010 is € 8 mln overgeheveld van energie-innovatie naar ECN. Vanaf januari 2011 loopt de EOS-bijdrage af. Om ECN tegemoet te komen in de overgangsproblematiek die hiermee gepaard gaat, is een eenmalige overbruggingsbijdrage van € 9 mln beschikbaar gesteld.

O&O energie

Ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is een aantal grotere opdrachten verstrekt rond de «gasrotonde» en voor de uitvoering van «Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur» (NAVI) projecten op het terrein van veiligheid van de voorzieningszekerheid van de sector energie.

Personeel DG ET

In de eerste suppletoire begroting 2010 is een personeelsbudget van € 1,8 mln van artikel 10 naar artikel 4 overgeheveld om een betere verdeling aan te brengen tussen de personeelsbudgetten van DG Energie (artikel 4) en DG Telecom (artikel 10) die sinds de samenvoeging tot DG Energie & Telecom via een standaard verdeelsleutel werden verdeeld.

Tevens is in de eerste suppletoire begroting 2010 een budget van € 0,9 mln vrijgemaakt voor extra capaciteit voor de uitvoering van onder andere Rijkscoördinatieregeling, de implementatie van Europese richtlijnen, duurzaamheidsbeleid, de elektrische auto en de innovatieagenda energie.

Tevens zijn bij eerste suppletoire middelen (€ 0,2 mln) overgeheveld vanuit O&O bodembeheer voor de uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO).

Bijdrage Agentschap NL

Dit onderdeel wordt belast voor de kosten voor uitvoering van regelingen door het Agentschap NL Het verschil met de oorspronkelijke begroting wordt verklaard doordat een deel van de budgetten voor deze uitvoeringskosten nog niet was overgeheveld vanuit de beleidsbudgetten, omdat op dat moment de precieze omvang van de uitvoeringskosten nog niet bekend was.

Aardgasbaten

De aardgasbaten op kasbasis zijn lager dan geraamd door een combinatie van factoren. De belangrijkste factor was dat de gasprijzen op handelsplaatsen (gasprijzen zonder koppeling met de olieprijs) aanmerkelijk lager waren dan geraamd. Voorts is een groter aandeel gas op handelsplaat-sen verkocht tegen deze lagere prijzen dan geraamd. Een andere factor is dat in de loop van het jaar de prijzen aantrokken terwijl het positieve effect hiervan eerst bij een eindafrekening in 2011 zal blijken. Dan zal het surplus, boven de in mei 2010 voor de rest van het jaar geprognotiseerde opbrengstprijzen, per kas worden ontvangen.

Het positieve effect van de hogere olieprijs en de hogere gasproductie konden de negatieve factoren niet opheffen.

Bijdrage aan het FES

De bijdrage aan het FES is lager dan de ramingen, omdat door de verschillende departementen minder is opgevraagd dan oorspronkelijk was voorzien.

Ontvangsten FES

In 2010 zijn met name meer uitgaven verricht aan duurzame warmte, waardoor een hoger dan geraamd bedrag aan FES gelden benodigd was.

Diverse ontvangsten

De oorspronkelijk in 2009 geplande veiling van CO2-emissierechten heeft uiteindelijk op 15 april 2010 plaatsgevonden. Er zijn 4 miljoen CO2-rechten geveild voor een totaalbedrag van € 55 mln. Eind 2010 hebben nog twee veilingen plaatsgevonden, daarbij zijn eveneens in totaal 4 miljoen CO2-rechten geveild voor een totaal bedrag van € 59 mln.

Markt en spelregels

Optimale ordening en werking van de energiemarkten

Operationele doelstelling 1

De energiemarkt voor consumenten ontwikkelt zich steeds meer als een markt die vergelijkbaar is met andere consumentenmarkten. Ook op de groothandelsmarkten is er vooruitgang geboekt. Het marktaandeel van nieuwkomers is de laatste jaren gestegen en ook de concentratie op de consumentenmarkt zet, afgezien van een stijging veroorzaakt door de overname van Essent door RWE, de ingezette daling voort. Het percentage consumenten dat overstapt van de ene naar de andere leverancier is licht gedaald ten opzichte van 2009 74, maar sinds de liberalisering van de energiemarkt in 2004 is inmiddels wel de helft van de consumenten veranderd van leverancier of contract. Er valt ook echt wat te kiezen, er bestaan grote prijsverschillen tussen leveranciers. Tegelijkertijd is, bijvoorbeeld, de transparantie op de markt nog steeds voor verbetering vatbaar. Zo blijkt uit onderzoek van de NMa onder prijsvergelijkingspagina’s, waar veel consumenten gebruik van maken, dat de informatie op deze pagina’s niet altijd volledig en begrijpelijk is. Het vergroten van de transparantie blijft een belangrijk aandachtspunt in het toezicht op de energiemarkt.

Warmtewet

Instrumenten en activiteiten

Begin 2009 is de Warmtewet (initiatiefwet) aangenomen die zich richt op de bevordering van betrouwbare en betaalbare warmtelevering zoals bij stadsverwarming. De voor 2010 beoogde inwerkingtreding is niet behaald. In 2010 is het wetsvoorstel verder uitgewerkt in lagere regelgeving. Ten aanzien van de warmtetarieven ging het daarbij om het bepalen van het «maximum» tarief en het «redelijk» tarief. Vervolgens konden de effecten van de Warmtewet voor bedrijven en afnemers van warmte in kaart worden gebracht. De resultaten van dit onderzoek zijn voor de Tweede Kamer aanleiding geweest te verzoeken om een aantal aanpassingen in de wet te doen. De voorbereidingen hiervan zijn in de tweede helft van 2010 gestart. De verwachting is dat het nieuwe wetsvoorstel in het voorjaar van 2011 aan de Kamer wordt verzonden.

Wet onafhankelijk netbeheer

De Wet onafhankelijk netbeheer splitst energiebedrijven in een onafhankelijk netwerkbedrijf en een energiebedrijf met commerciële energieactiviteiten. Daarmee blijft de overheid 100% eigenaar van de netwerken. In juni 2010 heeft het Gerechtshof in Den Haag uitspraak gedaan in een zaak die door drie energiebedrijven tegen de splitsing was aangespannen. Deze bedrijven werden door het hof in het gelijk gesteld. Tegen deze uitspraak is vervolgens cassatie aangetekend. De nog ongesplitste energiebedrijven Delta en Eneco zijn daarom niet verplicht te splitsen in ieder geval tot het moment dat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in cassatie. Daarnaast is in 2010 een wijziging van de elektriciteits- en gaswet aangenomen waarin het verbod tot privatisering van netten en netbeheerders in de wet is bestendigd.

Wet marktmodel

De wet marktmodel is gericht op de verbetering van de dienstverlening aan kleinverbruikers in de elektriciteits- en gasmarkt. De invoering van het leveranciersmodel en de introductie van de op afstand uitleesbare meter zijn vertraagd omdat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog niet is afgerond. In 2010 is een novelle met een aantal aanpassingen op het oorspronkelijke wetsvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen. Deze novelle was eind 2010 nog in behandeling in de Eerste Kamer.

Herziening reguleringskader netbeheer

Het voornemen in 2010 te komen tot indiening van een wetsvoorstel ter herziening van het reguleringskader voor het netbeheer elektriciteit en gas is uitgesteld met het oog op het voornemen om in 2011 een nieuw Energierapport te publiceren. Herziening van het reguleringskader wordt overwogen, teneinde de toekomstvastheid van het reguleringskader te verzekeren in het licht van de veranderende markteisen die aan de netten gesteld worden.

Congestiemanagement en voorrang voor duurzaam

Het wetsvoorstel waarin congestiemanagement en voorrang voor duurzaam is vastgelegd is eind 2010 door de beide Kamers aangenomen. Vanwege vraagtekens bij de conformiteit van de voorgestelde kostenallocatie bij congestiemanagement met het Europees recht is dat onderdeel uiteindelijk niet in de wet opgenomen. Het punt van de wijze van kostenallocatie krijgt in 2011 een vervolg. Door deze vertraging is ook de onderliggende regelgeving (besluit congestiemanagement) in 2010 niet in procedure gebracht. Ook dit vindt in 2011 plaats. Medio 2010 zijn wel op grond van de ministeriële regeling «betere benutting transportcapaciteit» zogenaamde codewijzigingen doorgevoerd, op basis waarvan congestiemanagement bij een tekort aan transportcapaciteit al kan plaatsvinden.

EU-wetgeving met betrekking tot het derde liberaliseringpakket energiemarkt

Met het derde pakket energierichtlijnen wordt een beter werkende interne markt voor gas en elektriciteit beoogd. Eind 2010 is het conceptwetsvoorstel ter implementatie van de derde energierichtlijnen afgerond en naar de Raad van State gestuurd voor advies. Behandeling in de Tweede Kamer zal plaatsvinden vanaf het voorjaar 2011. De formele implementatietermijn die afloopt op 3 maart 2011 zal daarmee overschreden worden. De voorbereidingstijd voor dit wetsvoorstel was nodig om de richtlijnen in te vullen op een wijze die goed paste binnen de systematiek van de Nederlandse wetgeving en om tot goed overgangsrecht te komen om op een verantwoorde wijze over te gaan van de huidige naar de nieuwe regelgeving.

De integratie van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt

In november 2010 is de marktkoppeling tussen de markten van de Benelux-landen, Frankrijk en Duitsland gelanceerd. Daarnaast is een marktkoppeling ingevoerd tussen Noordwest-Europa en Scandinavië. Het project om de marktkoppeling uit te breiden om te komen tot een geïntegreerde Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt heeft in 2010 een vertraging van een half jaar ondervonden vanwege de complexiteit van de benodigde handelssystemen in de betrokken landen en doordat het marktkoppelingsproces parallel werd uitgebreid naar Scandinavië.

Prestatiegegevens
 

Realisatie

Begroting

Prestatie-indicatoren

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2010

Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit: HHI

Bron: Energiekamer

2 295

2 319

2 279

2 225

2 263

stabiliseren tussen 1800–2500

Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit: C3

Bron: Energiekamer

82%

82%

81%

80%

81%

Daling/lager

Concentratiegraad in de retailsector gas: HHI

Bron: Energiekamer

2 149

2 109

2 104

2 029

2 158

stabiliseren tussen 1800–2500

Concentratiegraad in de retailsector gas: C3

Bron: Energiekamer

79%

78%

79%

76%

79%

Daling/lager

Toelichting

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1 800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1 800 en 8 000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Met betrekking tot de C3 en HHI hanteert de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) ieder jaar twee meetmomenten, te weten juni en december. De C3 en HHI over 2009 zijn ten opzichte van begroting 2010 aangepast en betreffen meer recente waarden bekend per 1 december 2009. De waarde voor 2010 is de waarde per 1 juli 2010. De waarden over 2010 zijn beide gedaald ten opzichte van de cijfers per 1 december 2009 wat overeenkomt met de streefwaarde.

Bevorderen van de voorzieningszekerheid

Operationele doelstelling 2

Ook in 2010 heeft de situatie met betrekking tot voorzieningszekerheid in Nederland zich positief ontwikkeld. Energie is beschikbaar en toegankelijk. Om ook op langere termijn over energie te kunnen beschikken heeft EL&I zich ingezet daar waar de marktwerking niet voldoende was en/of waar problemen op een (inter)nationaal niveau aangepakt moeten worden. Ook in 2010 is langs drie internationale lijnen bijgedragen aan de stimulering van voorzieningszekerheid: bilaterale relaties, Europees energiebeleid en inbreng in multilaterale organisaties. Deze internationale lijnen zijn van belang omdat in toenemende mate energie uit het buitenland geïmporteerd wordt.

Instrumenten en activiteiten

De instrumenten en activiteiten ter bevordering van de voorzieningszekerheid zijn door de Minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie ingezet en uitgevoerd. Zonder uitzonderingen of afwijkingen ten opzichte van de gestelde doelstellingen in de begroting van 2010 hebben deze het gewenste resultaat geleverd. Het betreft hier de doelstellingen op het gebied van bilaterale relaties, multilaterale relaties, EU-wetgeving op het gebied van voorzieningszekerheid, de Mijnbouwwet, het oliecrisisbeleid, de veiligheid en bescherming van vitale energie-infrastructuur, de regie op ruimtelijke inpassing van nieuwe infrastructuur en de gasrotonde.

Prestatiegegevens
     

Realisatie

Kengetallen

2006

2007

2008

2009

2010

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden

Bron: TNO

36 mld Sm3

38 mld Sm3

36 mld Sm3

34 mld Sm3

32 mld Sm3

2. Aantal boringen exploratie en evaluatie onshore en offshore

Bron: TNO

17

10

13

15

12

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

23

21

14

28

35

4. Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

Bron: EnergieNed

36 min.

33 min.

22 min.

26,5 min.

34 min.

5. Productie aardgas totaal

Bron: TNO

71 mld Sm3

68 mld Sm3

79 mld Sm3

74 mld Sm3

86 mld Sm3

6. Euro/dollarkoers

Bron: CPB

1,26

1,37

1,47

1,39

1,33

7. Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CPB

65,10

72,52

97,0

61,5

79,5

Toelichting

  • In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Het gaat hier om de productie uit reeds ontdekte velden (tabel: kengetallen 1, 3 en 5) en het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). De sterke groei in het aantal boringen (kengetal 3) is geheel te danken aan de herontwikkeling van Schoonebeek (olie). De minister stelt de randvoorwaarden middels het scheppen van een concurrerend mijnbouwklimaat, marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Hiervan was in 2010, 11 miljard m3 onshore en 22 miljard m3 offshore. Kengetal 5 geeft de totale aardgasproductie in Nederland, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.

  • Het aantal storingsminuten (kengetal 4) per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.

  • De bepalende factoren (kengetallen 5 t/m 7) voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs, die gerelateerd is aan de prijs van olie in dollars, de euro/dollar koers en het volume van de verkopen.

Basispakket

Verduurzaming van de energiehuishouding

Operationele doelstelling 3

Verduurzaming van de energiehuishouding heeft als doel reductie van CO2 uitstoot, energiebesparing en het borgen van voorzieningszekerheid tegen de laagst mogelijke kosten. Om een betaalbare en zekere energievoorziening op de lange termijn te garanderen is verduurzaming nodig. Nederland wordt zo minder afhankelijk van vervuilende fossiele brandstoffen. Tevens versterkt dit concurrentiekracht en draagt het bij aan de Europese en mondiale doelstellingen op het gebied van CO2 reductie. Verduurzaming van de energiehuishouding kan onder meer gerealiseerd worden door het terugbrengen van CO2-uitstoot. In het kader hiervan is in 2010 naast enkele kleine projecten het Road Project gecommitteerd. Met betrekking tot energiebesparing is in 2010 onder meer de tweede tranche van de Innovatieagenda gecommitteerd. Voorzieningszekerheid kan geborgd worden door de ontwikkeling van alternatieve duurzame energiebronnen en de diversificatie van geïmporteerde energiebronnen. Er is gewerkt aan de Implementatie van de Europese richtlijn hernieuwbare energie. Het wetsvoorstel (wijziging van de wet Milieubeheer) is in 2010 ingediend bij de Tweede Kamer en in januari 2011 verzonden naar de Eerste Kamer.

Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)

Instrumenten en activiteiten

In 2008 is het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE) in werking getreden, als de opvolger van de subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP). Op basis van de SDE zijn in 2010 voor het derde jaar subsidiebudgetten beschikbaar gesteld bij ministeriële regeling. Van de realisatie 2010 heeft ruim 60% betrekking op twee beschikkingen voor windenergie op zee, samen goed voor 600 MW. Deze beschikkingen zijn afgegeven op basis van de in november 2009 gepubliceerde tenderregeling voor windenergie op zee. Tegen een tweetal Wind op Zee (SDE)-subsidiebeschikkingen ad € 4,4 mld is door twee energieleveranciers bezwaar aangetekend. Agentschap NL heeft 22 november 2010 het bezwaar afgewezen. Hiertegen is beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De verwachting van Agentschap NL is dat het CBb in de loop van 2011 uitspraak zal doen. Naar verwachting zal in 2011 nog een beschikking worden verleend, waarbij aan één van de partijen het restbudget wordt toegekend. Daarmee zal nog ruim 100 MW extra windvermogen op zee kunnen worden gerealiseerd. Ook is in 2010 een extra categorie aan de SDE toegevoegd waardoor de subsidiëring van grote STEG eenheden mogelijk is gemaakt. Er zijn hiervoor in 2010 echter geen aanvragen ingediend.

Subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen

De subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen stimuleert het nemen van duurzame energiemaatregelen in bestaande woningen. Het vrijgegeven budget tot en met 2010 was € 40 mln, waarvan € 32 mln voor zonneboilers en warmtepompen, € 4 mln voor lucht/water- warmtepompen en € 4 mln voor micro warmtekrachtketels (micro-wkk’s).

De regeling is in mei 2010 op twee punten gewijzigd. Allereerst is de subsidie nu ook effectief bij grotere zonneboilersystemen. Daarnaast is wijze van subsidiëren voor lucht/waterwarmtepompen aangepast van financiering per kWh naar financiering per lucht/waterwarmtepomp.

De aanvragen die ultimo 2010 zijn ontvangen tellen als volgt op:circa € 29,3 mln voor zonneboilers en warmtepompen, € 4 mln voor lucht/water- warmtepompen en circa € 2,7 mln voor micro-wkk’s. Hieruit valt af te leiden dat alleen de vraag voor micro-wkk’s achterblijft.

Het totaal aantal aanvragen tot en met 2010 komt op 14 800 wat neerkomt op 27 000 woningen.

Meerjarenafspraken Energie-efficiency (MJA’s)

Zowel de ETS bedrijven als de middelgrote bedrijven hebben met ondersteuning van de rijksoverheid in 2010 maatregelen genomen om de energie-efficiëntie te verbeteren. De effecten van deze maatregelen worden begin 2011 in kaart gebracht en zullen na de zomer 2011 bekend zijn.

CO2 afvang en opslag

Verduurzaming van de energiehuishouding wordt onder andere gerealiseerd door het terugbrengen van CO2-uitstoot en energiebesparing. In het kader van CO2 afvang en opslag (Carbon Capture and Storage, CCS) zijn twee kleine demonstratieprojecten van start gegaan (NUON-Bugnum en Corus). Daarnaast is het afgelopen jaar een groter demoproject gecommitteerd. Dit betreft het Road Project, een grootschalig demonstratieproject CCS-keten op de Maasvlakte Rotterdam. Het gaat hier om de bouw van een 250 MW CO2-afvanginstallatie bij de kolengestookte centrale van E.ON op de Maasvlakte. Verder is het CATO-2 project gecommitteerd, het R&D programma voor CO2-afvang en -opslag. Het project (2010–2015) is bedoeld voor verdere kennisontwikkeling en -toepassing, die nodig is om CO2-afvang en -opslag in Nederland op grote schaal te kunnen demonstreren en na 2020 commercieel toe te passen.

Energie innovatie

In 2010 is de tweede tranche van de Innovatieagenda Energie 2008–2012 gecommitteerd. Hiermee is een extra impuls (€ 67 mln) gegeven aan onder andere de biobased economy, energiebesparing in de gebouwde omgeving, energiebesparing in de industrie en windenergie op zee. Verder is in 2010 nagenoeg het totale subsidiebudget toegekend voor verschillende tenders van het instrument Energie Onderzoeksstrategie (EOS) toegekend. Tot slot is eind april 2010 de uitwerking van de in het Energierapport 2008 geschetste scenario's voor mogelijke inzet van kernenergie naar de Tweede Kamer verzonden.

Het percentage van het budget van het zevende EU/kaderprogramma thema energie dat naar energieonderzoek gaat van in Nederland gevestigde instituten en bedrijven. De EU ondersteunt alleen de meest innovatieve en ambitieuze projecten.

Prestatiegegevens
 

Realisatie

Kengetal

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als percentage van het zevende EU kaderprogramma thema energieBron Europese Commissie

Bron: EG-Liaison

17%

6,8%

6,9%

8,3%

7,5%

nog niet bekend

Prestatiegegevens
 

Realisatie

Begroting

Prestatie-indicatoren

Basiswaarde

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2010

1. Duurzaam elektriciteitsproductie

Bron: CBS

6,2%

(2005)

6%

7,5%

9%

9% 1

9% in 2010

2. Duurzaam energieproductie

Bron: CBS

2,4% (2005)

2,9%

3,5%

3,9%

nog niet bekend

20% in 2020

3. CO2-uitstoot sectoren industrie/energie

Bron: Agentschap NL, Nederlands nationaal toewijzingsplan broeikasemissierechten 2008–2012

94 Mton (1990)

112 Mton

109,2 Mton

109,2 Mton

109,2Mton

109,2 % 2008–2012

– waarvan: absoluut plafond sector industrie/energie voor bedrijven die vallen onder het emissiehandelssysteem

Bron: Agentschap NL, Nederlands nationaal toewijzingsplan broeikasemissierechten 2008–2012

 

79,9 Mton

86,8 Mton

86,8 Mton

86,8 Mton

87 Mton 2008–2012

4. Vermeden CO2-uitstoot voor 2012 via Joint-Implementation (JI) en gegroende Assigned Amount Units (AAU’s)

Bron: Nederlandse Emissieautoriteit

   

5,2 Mton

8,4Mton

20 Mton periode 2008 –2012

1

Betreft gemiddelde over de eerste 3 kwartalen

Toelichting

  • 1. Het aandeel van het nationale elektriciteitsverbruik dat wordt opgewekt met behulp van hernieuwbare technieken. Op basis van het nieuwste rapport van het CBS zijn de waarde voor Duurzame elektriciteitsproductie voor 2005 en 2009 aangepast. Het getal voor 2010 geeft het gemiddelde weer van de eerste drie kwartalen. De streefwaarde van 9% in 2010 is reeds in de eerste negen maanden van 2010 bereikt.

  • 2. Het aandeel van het nationale energieverbruik waarvoor hernieuwbare technieken zijn omgezet in secundaire oftewel bruikbare energiedragers. Op basis van het nieuwste rapport van het CBS zijn de waarden voor Duurzame energieproductie 2007 en 2008 aangepast. De waarde voor 2010 is nog niet in het rapport opgenomen. In het regeerakkoord, verschenen op 30 september 2010, heeft het nieuwe kabinet kenbaar gemaakt aan te sluiten bij de Europese doelstelling van 14%.

  • 3. Maximale hoeveelheid broeikasgasemissies in de totale industrie en energiesector in Mton. Een deel van de sector neemt deel in het emissiehandelssysteem (ETS). Het emissieplafond is het maximum aan broeikasgassen in absolute hoeveelheden dat deelnemende inrichtingen gedurende de periode 2008–2012 mogen uitstoten of moeten compenseren ia het emissiehandelssysteem. Met de grote energiegebruikers die niet aan het ETS deelnemen worden convenanten afgesloten. Omdat de reikwijdte van de sector industrie/energie is vergroot, is ook de basiswaarde voor 1990 hoger geworden dan in eerdere jaarverslagen stond gegeven. De reikwijdte is vergroot doordat de definities zijn verruimd en er dus meer installaties onder het ETS vallen dan eerst.

  • 4. JI (Joint Implementation) en gegroende AAU's (Assigned Amount Units) zijn mechanismen, vastgelegd in het Kyoto Protocol, die geïndustrialiseerde landen kunnen gebruiken in het kader van hun doelstellingen ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

JI houdt in dat geïndustrialiseerde landen projecten financieren voor broeikasgasreducties in andere geïndustrialiseerde landen, die eveneens onder het Kyoto Protocol vallen (met name Oost-Europese landen). Zij mogen dan de bereikte besparing van hun eigen emissies aftrekken. AAU's zijn de Kyoto quota die aan landen worden toebedeeld. Sommige landen met een verplichting op grond van het Kyoto Protocol hebben emissieruimte over die zij mogen verkopen in de vorm van AAU's. Bij groene AAU's wordt de opbrengst van de verkoop voor CO2-uitstoot vermindering aangewend. De doelstelling voor de vermeden CO2-uitstoot, te behalen via JI, is 20 Mton, te realiseren over de periode 2008–2012. Van de 20 Mton was eind 2010 8,4 Mton geleverd, oftewel bijgeschreven op de Nederlandse JI-rekening die door de NEa wordt beheerd. Dit zijn allen emissiereducties die in de periode t/m 2009 zijn gerealiseerd. In 2011 worden de emissiereducties die in 2010 gerealiseerd zijn bijgeschreven. De bron van de indicator is gewijzigd.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Soort onderzoek

Onderwerp

OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Verduurzaming van de energiehuishouding

4.3

2009

2010

Kamerstuk: 31 209, nr. 117;

Rapport Brede Heroverweging Energie en Klimaat, april 2010

Overig evaluatie onderzoek

Tussenevaluatie SDE

4.3

2010

2010

Kamerstuk: 31 239, nr. 103

72

Bijlage bij kamerstuk: 31 510, nr. 1.

73

TenneT TSO B.V., Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2009–2025, juni 2010, pag. 5.

74

Energiekamer Nederlandse Mededingingsautoriteit (2010), Monitor consumentenmarkt elektriciteit en gas, Den Haag, februari 2011.

Licence