Base description which applies to whole site

BIJLAGE 5: MILIEU

Algemeen

Defensie meet en registreert de milieubelasting als gevolg van haar activiteiten. Hierbij spelen energieverbruik, geluidemissie, milieugevaarlijke stoffen, bodem –, water- en luchtverontreiniging, afvalreductie en natuurwaarden een rol. Daarnaast volgt Defensie hiermee de realisatie van de milieudoelstellingen zoals opgenomen in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 (DDN2009). Deze informatie gebruikt Defensie zowel voor verantwoording via dit jaarverslag, als voor bijsturing van de defensieactiviteiten.

Sinds 1993 voert het ministerie van Defensie een specifiek beleid op milieugebied, voortgezet in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009. De looptijd van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 bedraagt vier jaar, te weten van 2009 tot en met 2012. Uitgangspunt voor het duurzaamheidsbeleid van Defensie is het voldoen aan wet- en regelgeving en uitvoering van het Rijksbeleid. Hierbij geldt als belangrijke randvoorwaarde dat het primaire doel van de defensieorganisatie, de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht, gegarandeerd moet blijven.

In 2011 is een tussentijdse evaluatie van het duurzaamheidsbeleid van Defensie uitgevoerd die heeft geleid tot bijsturing van het beleid in 2012. Daarbij zijn van invloed de wijziging van het Rijksbeleid onder het kabinet-Rutte II, nieuwe Europese en nationale regelgeving, inkrimping van en bezuiniging op de defensieorganisatie, toepassing van het «Nieuwe Werken» en de invoering van Systeemgericht Toezicht, gezamenlijk met de Inspectie Leefomgeving en Transport. Tevens is met deze evaluatie een aanzet gegeven voor de nieuwe duurzaamheidsnota: de Defensie Energie- en Milieubeleidsnota 2013–2016.

De drie belangrijkste elementen van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 betreffen energiebesparing en gebruik van duurzame energie, duurzaam inkopen en milieumanagement. Jaarlijks wordt de voortgang van de realisatie van de doelstellingen uit de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 gevolgd en vastgelegd. Bij de evaluatie is geconstateerd dat de uitvoering van de maatregelen uit de DDN2009 vertraagd is als gevolg van verlaging van budgetten en capaciteitsgebrek in de uitvoeringsorganisaties.

Energie en klimaat

De energiedoelstellingen van Defensie zijn gebaseerd op Rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. De belangrijkste indicatoren voor de prestaties op energiegebied zijn het totale energieverbruik van Defensie en de energie-efficiency van gebouwen. Op energiegebied is de belangrijkste beleidswijziging dat Nederland het minimale percentage duurzame energie ten opzichte van het totale energieverbruik heeft bijgesteld naar 16 procent in het jaar 2020. Dit is gelijk aan de Europese doelstelling. Ook de normen voor CO2-uitstoot zijn bijgesteld naar 20 procent in 2020 ten opzichte van 1990.

Doelstellingen energie

Eindjaar

D1

Defensie realiseert bij de combinatie van vastgoed en voertuigen een energiebesparing van 2% per jaar.

jaarlijks

D2

Defensie zal in 2012 wat betreft het gebruik van elektriciteit, aardgas en huisbrandolie voor verwarming van gebouwen 100% duurzaam zijn.

2012

Toelichting Doelstelling 1: Energiebesparing

De energiecijfers van gas en elektriciteit bij het onroerend goed zijn in 2012 bij de grote aansluitingen met behulp van op afstand afleesbare elektronische meters vastgelegd. Dit levert kwalitatief goede en betrouwbare gegevens op. Aan het aanbrengen van op afstand afleesbare meters bij de kleinverbruikers wordt gewerkt.

Figuur 1: Totaal energieverbruik (in 1.000 GJ) onderverdeeld in het energieverbruik van roerende en onroerende goederen

Figuur 1: Totaal energieverbruik (in 1.000 GJ) onderverdeeld in het energieverbruik van roerende en onroerende goederen

Het totale energieverbruik in 2012 is ten opzichte van 2011 met 3 procent gestegen. Daarbij zijn de hoeveelheden brandstof voor het roerend goed gelijk gebleven, maar de hoeveelheid energie ten behoeve van het onroerend goed is afgelopen jaar met 7 procent gestegen. Dit is toe te wijzen aan de lagere gemiddelde temperatuur in 2012 (10 procent meer graaddagen) waardoor 8 procent meer aardgas is gebruikt, maar ook het elektriciteitsverbruik is met 12 procent gestegen. Ten opzichte van 2009 is de doelstelling van twee procent energiebesparing bij het onroerend goed en de voertuigen per jaar niet gerealiseerd. Er is een besparing van 7 procent gerealiseerd en dat had 8 procent moeten zijn.

Figuur 2: Energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming (excl. elektriciteit)

Figuur 2: Energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming (excl. elektriciteit)

Als gevolg van nieuwbouw, het uitvoeren van energiebesparende maatregelen aan de gebouwen en door afstoting van energetische slechte gebouwen is de energie-efficiency van de ruimteverwarming van het gebouwenbestand (gecorrigeerd naar de strengheid van de winters) het afgelopen jaar opnieuw verbeterd. Het energiebesparingsprogramma bij het vastgoed wordt uitgevoerd maar vanwege bezuinigingen minder snel dan wenselijk is. Er is nu bijna een kwart van het programma uitgevoerd.

Er is voortgang te zien bij het verder introduceren van het «Nieuwe Werken» met daaraan gekoppeld een vermindering van het woon-werkverkeer en een reductie van het benodigde oppervlak aan kantoorgebouwen. Door een verdere vermindering van het aantal werkplekken ontstaat een compactere organisatie. De Kromhoutkazerne in Utrecht fungeert als proeftuin voor deze ontwikkelingen.

Bij de Koninklijke Luchtmacht zijn twee nieuwe simulatoren in gebruik genomen voor transporttoestellen. Hiermee kan de training worden gedaan in Nederland en hoeft minder gereisd te worden naar de Verenigde Staten of Groot-Brittannië en wordt ook brandstof voor oefenvluchten bespaard.

Het onderzoek naar de haalbaarheid van de inzet van Energy Service Companies (ESCO’s) op militaire complexen is in 2012 voltooid. Een ESCO investeert in principe in energiebesparende maatregelen, waarna het bedrijf uit de bespaarde energiekosten wordt betaald. Conclusie is dat dit momenteel geen kansrijke optie is omdat het energieverbruik en de bezettingsgraad op gebouwniveau onvoldoende bekend is.

In samenwerking met het Directoraat-Generaal Organisatie Bedrijfsvoering Rijk (DGOBR) is gekeken naar de mogelijkheden van energieopwekking en -besparing op en rond de defensieterreinen in Den Helder. In 2012 is deze studie voortgezet. Bij de voltooing in 2013 is het nadrukkelijk de bedoeling om naar gebiedsgerichte concepten te kijken, waarbij Defensie, de gemeente Den Helder en andere partijen tot innovatieve en betaalbare energieoplossingen komen.

Toelichting Doelstelling 2: 100 procent duurzame energie in de gebouwde omgeving

In 2012 was 100 procent van de ingekochte elektriciteit duurzaam opgewekt. Een klein deel van het elektriciteitsverbruik wordt door Defensie zelf opgewekt in de warmtekracht(WKK)-centrale te Den Helder en in een aantal kleinere WKK-installaties met behulp van aardgas. De WKK-installaties produceren naast elektriciteit ook warm water voor het verwarmen van gebouwen. Aan het eind van 2012 is de totale door Defensie verbruikte hoeveelheid aardgas verduurzaamd door het aanschaffen van Verified Emission Rights. Er is voor deze manier gekozen omdat er nog onvoldoende duurzaam geproduceerd gas op de markt aanwezig is. Hiermee is het aandeel duurzaam geproduceerde energie voor het onroerend goed gestegen van 38 procent in 2011 naar 96 procent in 2012. De laatste procenten worden ingevuld door huisbrandolie en propaan, dat gebruikt wordt voor verwarming van gebouwen die te ver van het aardgasnetwerk liggen. Er is vooralsnog niet gekozen voor het verduurzamen van deze brandstoffen.

In 2011 zijn de drie windturbines in Coevorden in gebruik genomen. Het totaal vermogen van het windturbinepark bedraagt 9 Megawatt. In 2012 is 17,8 miljoen kWh duurzame elektriciteit geproduceerd, goed voor vijf procent van het Defensieverbruik in 2012. Defensie is verantwoordelijk voor de veiligheid in het Nederlandse luchtruim en houdt dat met diverse radarposten in de gaten. Hoge objecten zoals windmolens in de buurt van deze radars veroorzaken verstoringen. Na uitvoerig overleg tussen de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Defensie is in 2012 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening aangepast en zijn de regels voor radarverstoring vastgelegd.

Defensie berekent op basis van het energieverbruik onder andere de uitstoot van kooldioxide, stikstofoxiden, zwaveldioxiden en koolmonoxide. Hierbij is de belangrijkste indicator voor broeikasgassen de emissie van kooldioxide (CO2). De uitstoot van CO2 is in 2012 met 22 procent gedaald ten opzichte van 2011. Dit is volledig toe te rekenen aan de verduurzaming van het aardgas in 2012 door de aankoop van CO2 certificaten.

Figuur 3: Emissie kooldioxide (CO2) in ton, onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Figuur 3: Emissie kooldioxide (CO) in ton, onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Ozonlaag-aantastende stoffen

Lekverliezen bij koelinstallaties en activering van brandblusinstallaties veroorzaken emissies van ozonlaagaantastende stoffen zoals halonen, HCFK’s en CFK’s. Deze emissies zijn omgerekend naar CFK-equivalenten. In 2012 is de emissie van ozonlaagaantastende stoffen uit zowel de roerende zaken als de onroerende zaken gedaald. Vanuit het roerend goed lekte afgelopen jaar 1,6 procent van de geïnstalleerde hoeveelheid weg. Bij het onroerend goed was dit 3,1 procent. In 2012 heeft de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een onderzoek gedaan naar de naleving bij de mobiele installaties van Defensie, mede naar aanleiding van wijzigingen in de Europese verordeningen over ozonlaag aantastende stoffen en broeikasgassen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de wetgeving goed wordt nageleefd bij de gecontroleerde installaties. De administratieve afhandeling laat echter te wensen over. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is op de hoogte gesteld dat dit in 2013 op orde wordt gebracht.

Geluid

Doelstellingen geluid

Eindjaar

D3

Defensie zal niet meer indirect geluidruimtebeslag hebben dan voor haar taakuitoefening noodzakelijk is.

jaarlijks

D4

Defensie zal zich inzetten om uiterlijk 2012 voor het Infanterie Schietkamp en het Artillerie Schietkamp geluidszones voor schietgeluid door VROM te laten vaststellen.

2012

Toelichting doelstelling 3: Geluidruimtebeslag

Vanaf 31 december 2008 ziet Defensie erop toe dat het totale oppervlak van het indirect geluidruimtebeslag van vliegvelden en Wm-inrichtingen niet stijgt. Bij alle objecten waar op grond van de Wet geluidhinder een 50dB(A)-zone is vastgesteld, is de oppervlakte berekend en wordt bezien of de zone kan worden aangepast. Dit vindt plaats gekoppeld aan de actualisatie van de omgevingsvergunning.

In 2012 is het ontwerp-luchthavenbesluit Leeuwarden voltooid voor behandeling in de Ministerraad en ter advisering door de Raad van State. De voorbereidingen voor de luchthavenbesluiten van de andere militaire luchthavens is in gang gezet. Het Besluit militaire luchthavens krijgt per luchthaven doorwerking op het moment dat voor die luchthaven een luchthavenbesluit is vastgesteld. Wettelijk dient voor elke luchthaven een luchthavenbesluit te zijn vastgesteld binnen vijf jaren na inwerkingtreding van de gewijzigde Wet luchtvaart op 1 november 2009. Het project ligt op schema en moet dus op 1 november 2014 zijn voltooid.

Toelichting doelstelling 4: Schietgeluid

De door Defensie ontwikkelde rekenmethodiek voor de beoordeling van schietgeluid is aan het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangeleverd. In september 2010 is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in overleg met Defensie een aangepast beleidsstandpunt «militair schietgeluid» vastgesteld. In 2012 is door deze partijen ook de juridische inpassing van de nieuwe rekenmethodiek vormgegeven. Deze inpassing vindt plaats in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. De voorgestelde wijzigingen worden meegenomen in de vierde tranche met wijzigingen van het Activiteitenbesluit. De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2015.

Gevaarlijke stoffen

Doelstelling gevaarlijke stoffen

Eindjaar

D5

Defensie beperkt het gebruik van ongewenste stoffen en draagt zorg voor een veilig gebruik van gevaarlijke stoffen.

jaarlijks

Toelichting doelstelling 5: Veilig gebruik gevaarlijke stoffen

In 2009 heeft Defensie haar aandacht gericht op een inventarisatie van de stoffen die zij van buiten de EU importeert boven de in REACH vermelde drempelwaarde van één ton per jaar. Uiteindelijk betreft het één stof (torpedobrandstof), waarvoor door zorg van Defensie een registratiedossier wordt opgesteld. Voor deze torpedobrandstof zal Defensie een beroep doen op de in de Wabo opgenomen defensie-uitzondering, omdat de leverancier uit vertrouwelijkheidsoverwegingen geen registratie bij het Europees Chemie Agentschap heeft gedaan. Defensie zal zelf de registratie ter hand nemen, uiteraard zonder dat deze openbaar gemaakt wordt. TNO heeft in opdracht van Defensie in 2012 een vooronderzoek afgerond om de systematiek en de hiermee gemoeide kosten in beeld te brengen. In 2013 zal een uitzondering bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangevraagd worden zodat de gehele procesgang in beeld is.

In 2012 is een onderzoek opgestart naar vliegtuigcoatings die Chroom (VI) bevatten, met als uiteindelijk doel het vervangen van Chroom (VI) houdende coatings.

Luchtkwaliteit

Doelstelling luchtkwaliteit

Eindjaar

D6

Defensie neemt ter verbetering van de luchtkwaliteit bij nieuw en bestaand materieel technische maatregelen waardoor de uitlaatgassen minder schadelijk zijn.

jaarlijks

Toelichting doelstelling 6: Luchtkwaliteit

Bij de keuze van nieuw materieel zijn regels gesteld voor het meenemen van energie-efficiency van de motoren. Dit behoort intussen tot de normale werkzaamheden waardoor bijvoorbeeld binnen het Rijksbrede contract voor personenauto’s ook elektrische en hybride dienstauto’s aangeboden worden.

Bodem

Defensie werkt sinds 1991 aan de uitvoering van haar bodemonderzoek- en saneringsprogramma. Van verdachte plekken en bij nieuwbouwlocaties op defensieterreinen wordt de bodemkwaliteit onderzocht, waarna ernstige bodemverontreinigingen worden gesaneerd of beheerst. Op basis van nationaal beleid moeten «spoedlocaties» uiterlijk in 2015 zijn gesaneerd.

Doelstellingen bodem

Eindjaar

D7

Defensie zal eind 2012 alle oriënterende bodemonderzoeken hebben afgerond en 60% van de spoedeisende bodemverontreinigingen hebben gesaneerd. De einddatum voor afronding van de bodemsaneringsoperatie blijft gehandhaafd op 2023.

2012

 
 

2023

D8

Defensie besluit in 2011 over invoering van maatregelen om bodemverontreiniging door schietoefeningen met klein kaliber wapens te verminderen.

2011

Toelichting doelstelling 7: Bodemsaneringsoperatie

Eind 2012 was het aantal nog te onderzoeken locaties van het bodemprogramma van Defensie gedaald tot 13 stuks. Van de 3800 onderzochte verdachte locaties is inmiddels 85 procent gereed. Dat wil zeggen dat uit onderzoek is gebleken dat de locatie schoon was of dat de noodzakelijke sanering is voltooid.

Figuur 4: Percentage locaties gereed van het bodemsaneringsprogramma van Defensie gerelateerd aan het lineaire verloop van het programma tussen 2000 en 2016

Figuur 4: Percentage locaties gereed van het bodemsaneringsprogramma van Defensie gerelateerd aan het lineaire verloop van het programma tussen 2000 en 2016

In 2012 zijn bij graaf- en bouwactiviteiten geen nieuwe verdachte locaties bijgekomen. Defensie ligt nog steeds op schema om de spoedeisende saneringen in 2015 te hebben voltooid en alle ernstige bodemverontreinigingen op defensieterreinen in 2023 gesaneerd of beheerst te hebben. Het aantal ernstige en spoedeisende bodemsaneringlocaties is in 2012 met vijf procent afgenomen tot 62 stuks.

Toelichting doelstelling 8: Bodemverontreiniging door schietoefeningen

Het onderzoek naar de ballistische eigenschappen van «groene» munitiesoorten die bij schietoefeningen gebruikt zouden kunnen worden is in 2012 uitgevoerd. Bij deze munitie, waarin niet of nauwelijks lood voorkomt, treedt geen vervuiling van de zandkogelvangers op. Mede op grond van Noors onderzoek is gebleken dat er problemen zijn met de schietkarakteristieken en met de dampen die tijdens het schieten vrijkomen en waardoor schutters onwel kunnen worden. De productie van de «groene» munitie blijkt ook grotere milieubelasting met zich mee te brengen. Om deze redenen is verder onderzoek en gebruik van deze munitiesoort stopgezet.

De proeven met alternatieve kogelvangers naar Zwitsers model, waarbij de hoeveelheid loodhoudend afval aanzienlijk kan verminderen, is in 2012 afgerond. Op dit moment vindt een evaluatie plaats om te bezien of deze methodiek breder kan worden toegepast.

Water

Doelstellingen water

Eindjaar

D9

Defensie zal uiterlijk 2012 een besparing op het leidingwaterverbruik realiseren van 5% t.o.v. 2008.

2012

D10

Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben afgerond naar de mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater en zal uiterlijk in 2012 130 watertoetsen en -balansen hebben opgesteld.

2010

D11

Defensie zal uiterlijk in 2012 uitvoering hebben gegeven aan 50% (in kosten) van de maatregelen met een hoog milieurendement uit de ruim twintig waterbeheerplannen (DMB2004) en zijn gestart met uitvoering van de maatregelen uit de in doelstelling D10 genoemde onderzoeken.

2012

Toelichting doelstelling 9: Besparing op leidingwatergebruik

In 2012 is het leidingwaterverbruik met vijf procent gedaald. Dit is volledig toe te wijzen aan een vermindering van het aantal medewerkers. Het verbruik is namelijk al jaren stabiel met ongeveer 20 m3 per vte. Ten opzichte van 2008 is een vermindering van 13 procent gerealiseerd.

Toelichting doelstelling 10: Onderzoek, watertoetsen en -balansen

Watertoetsen en -balansen geven een beeld van alle hemel-, grond-, drink- en afvalwaterstromen op een defensieterrein en leiden tot maatregelen om waterbesparing te realiseren en het grondwater op peil te houden. Defensie stelt deze toetsen op in nauw overleg met gemeenten, het drinkwaterbedrijf, de provincie en overige belanghebbenden. In 2012 zijn geen nieuwe watertoetsen en -balansen opgesteld vanwege budgettaire redenen.

Toelichting doelstelling 11: Uitvoering waterbesparende maatregelen

In 2008 zijn 21 waterbeheerplannen op de grotere kazernes en vliegbases voltooid. Met de uitvoering van waterbesparende voorzieningen, die in de plannen worden geadviseerd, is in 2009 gestart. Bij de voorzieningen moet bijvoorbeeld gedacht worden aan waterbesparende douchekoppen, beperking doorspoelhoeveelheden van toiletten en bemetering. Ongeveer 30 procent van de maatregelen is tot nu toe in uitvoering genomen en voltooid. Vanwege budgettaire redenen is de realisatie van het uitvoeringsprogramma waterbeheermaatregelen in 2012 tot stilstand gekomen.

Afval

Defensie heeft gekozen voor het zo veel mogelijk scheiden van afval in herbruikbare deelstromen. Hierdoor wordt vooral gestuurd op het verminderen van de hoeveelheid restafval.

Doelstellingen afval

Eindjaar

D12

Defensie implementeert het nationale en EU-beleid op het gebied van afvalstoffen. De overgang van beheersen naar preventie wordt vormgegeven binnen de organisatorische en operationele mogelijkheden.

Jaarlijks

D13

Defensie produceert in 2012 niet meer restafval dan in 2007.

2012

Toelichting doelstelling 12: Implementatie afvalbeleid

De totale hoeveelheid afval die Defensie produceert, daalt al een aantal jaren. In het verslagjaar is ook de hoeveelheid bedrijfsafval opnieuw gedaald. In 2012 is de applicatie waarmee de hoeveelheden afvalstoffen gevalideerd worden verder ontwikkeld. De totale hoeveelheid afval is met vier procent afgenomen. Hierbij is de hoeveelheid gevaarlijk afval gestegen en de hoeveelheid bedrijfsafval fors gedaald.

Figuur 5: De totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Figuur 5: De totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Toelichting doelstelling 13: Reduceren hoeveelheid restafval

Het milieubeleid van Defensie stuurt op het verminderen van de hoeveelheid restafval door een betere scheiding van afval aan de bron en door middel van preventie. Door aanhoudende aandacht voor afvalscheiding is ook in 2012 opnieuw minder restafval afgevoerd en wordt dus aan de doelstelling voldaan.

Figuur 6: Hoeveelheid restafval (in ton)

Figuur 6: Hoeveelheid restafval (in ton)

Om preventie van het ontstaan van afval vorm te geven, is in 2010 vastgesteld op welke defensielocaties meer dan 150 kilo restafval per medewerker per jaar vrijkomt. Voor deze 20 objecten worden uiterlijk in 2012 afvalpreventie- en scheidingsplannen opgesteld. In 2012 zijn diverse plannen opgeleverd, maar de kwaliteit van deze plannen is nog onvoldoende. Er is gewerkt aan het verbeteren van de systematiek zodat de kwaliteit van de plannen kan verbeteren. In 2012 is de verwerking van uniformen verduurzaamd. In plaats van het verbranden van gebruikte uniformen worden de vezels teruggewonnen voor hergebruik.

Externe veiligheid

Doelstelling externe veiligheid

Eindjaar

D14

Defensie zal in 2012 in samenwerking met het ministerie van Infrastructuur en Milieu extern veiligheidsbeleid geïmplementeerd hebben voor munitiecomplexen, luchtvaartterreinen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen en buisleidingen.

2012

Toelichting doelstelling 14: Implementatie extern veiligheidsbeleid

Veiligheidszones rondom munitiecomplexen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening dat in 2011 in werking is getreden. In 2012 zijn in overleg met ministerie van Infrastructuur en Milieu algemene regels opgesteld om de externe veiligheid rondom de opslag van munitie bij de krijgsmacht in te bedden. Deze algemene regels worden in de vierde tranche met wijzigingen van het Activiteitenbesluit opgenomen. Verwacht wordt dat deze op 1 januari 2015 in werking treden.

De sinds 2005 toegepaste berekeningsmethodiek voor militaire vaste vleugelvliegtuigen is door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium in 2012 geëvalueerd. Hierbij zijn verbeteringen en aanbevelingen naar voren gekomen die in de komende jaren worden geïmplementeerd.

De ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor militaire helikopters is nog steeds niet afgerond. Probleem blijft het vinden van een geschikte database met helikopterongevallen.

De Wet luchtvaart bepaalt dat een luchthavenbesluit voor militaire luchthavens een externe veiligheidszone kan bevatten. Zolang bovenstaande methodieken nog niet zijn vastgesteld worden de luchthavenbesluiten voorbereid zonder externe veiligheidszone.

Biodiversiteit en natuur

Doelstellingen biodiversiteit en natuur

Eindjaar

D15

Defensie wil, bij het ontplooien van haar activiteiten en het beheer van haar terreinen, naar vermogen blijven bijdragen aan de biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000.

Jaarlijks

D16

Defensie zal, bij haar activiteiten voor vrede en veiligheid, de (Noord)zee op een duurzame manier blijven gebruiken om daarmee bij te dragen aan een goede milieukwaliteit op zee.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 15: Biodiversiteit

Defensie houdt bij het beheer en gebruik van defensieterreinen rekening met de aanwezige natuurwaarden. Afstemming tussen het militaire gebruik en de natuurfunctie van de defensieterreinen vindt op een zodanige wijze plaats dat de operationele commando’s in staat worden gesteld de gewenste graad van geoefendheid te bereiken en te behouden. Defensieterreinen worden al vele jaren op natuurwaarden geïnventariseerd. Daaruit blijkt dat deze terreinen – als gevolg van het specifieke gebruik en beheer – gekenmerkt worden door de aanwezigheid van bijzondere flora en fauna. Defensie heeft 14 terreinen waarop een monitoringsverplichting rust. Deze monitoring is in 2012 volledig uitgevoerd. Daarnaast is in 2012 het rapport «De bijdrage van Defensie aan de Nederlandse natuur» aan de Kamer aangeboden. Het rapport toont aan dat Defensie een belangrijke bijdrage levert aan de biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000.

In 2012 is door het ministerie van Economische Zaken vastgesteld dat Defensie waarschijnlijk voor een aantal terreinen een significante bron is binnen de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In overleg zijn afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens.

Het ministerie van Defensie heeft in 2012 een Natuurbeschermingswetvergunning verkregen voor laagvliegen met helikopters in de helikopterlaagvlieggebieden in en nabij Natura2000-gebieden. Voor de overige militaire vliegactiviteiten is een toets in het kader van de Natuurbeschermingswet voorbereid. De uitwerking hiervan loopt door in de periode 2013–2016.

Toelichting doelstelling 16: Milieu op zee

De operationele introductie van het onderwatergeluidbeheersysteem SAKAMATA heeft in 2010 plaatsgevonden, gecombineerd met een formeel voorschrift van het CZSK en de benodigde opleidingen op de Operationele School. De doorontwikkeling van het systeem duurt langer dan gedacht wegens vertraging van het Europese Protection of Marine Mammals-project. Wel is de norm voor maximale blootstelling vastgesteld. Deze norm geeft aan wanneer sonaractiviteiten gestaakt moeten worden. Een tweede bron van onderwatergeluid die een bedreiging kan vormen voor zeezoogdieren zijn onderwaterexplosies. Defensie laat een tot twee keer per week oude munitie springen op zee. Deze munitie is vooral afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. Defensie is gestart met een onderzoek dat tot 2015 doorloopt met als centrale vraag wat de impact van onderwaterexplosies op zeezoogdieren is.

Milieumanagement

Goed werkende milieumanagementsystemen zijn belangrijk voor het beheersen van de milieubelasting, het naleven van wet- en regelgeving en het realiseren van de gestelde milieudoelen. De milieumanagementsystemen van de defensieonderdelen moeten aantoonbaar aan de ISO-14001 norm voldoen. Defensie zal haar milieuzorgsystemen extern laten certificeren.

Doelstellingen milieumanagement

Eindjaar

D17

Defensie verbetert voor de gehele organisatie de aantoonbaarheid van de goede werking van milieumanagementsystemen.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 17: Milieumanagement

In 2012 zijn de milieumanagementsystemen verder ontwikkeld en onderhouden. CZSK en CKmar hebben hun certificaten behouden. Er zijn geen nieuwe gecertificeerde systemen bijgekomen. Een aantal elementen van milieuzorg zijn in 2012 als defensiebrede procedures opgenomen in het veiligheidsmanagement systeem van Defensie namelijk het meten en registreren van milieucijfers en de eisen aan een defensiebreed milieuaspectenregister. Voor het opslaan van milieucijfers is in 2012 de eerste module van het systeem MiMiS (Milieu Management-informatie Systeem) getest. De verdere ontwikkeling vindt in 2013 plaats. MiMiS haalt de benodigde informatie zoveel mogelijk uit bestaande bronsystemen over energieverbruik, brandstof leveringen, installaties etc., waardoor minder tijd nodig is voor bijvoorbeeld dit departementaal milieujaarverslag.

Handhaving

Uiteindelijk moet milieuzorg leiden tot minder overtredingen van milieuregels. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de handhaving van milieuregels op de defensieobjecten met een nationaal belang. De overige objecten vallen onder het bevoegd gezag van de gemeente. Inspecteurs bezoeken de objecten en maken melding van geconstateerde tekortkomingen. Afhankelijk van de aard en ernst van deze tekorten wordt door de handhaver aan het niet tijdig opheffen daarvan het voornemen tot het opleggen van een dwangsom verbonden.

In 2012 is in nauw overleg met de inspectiedienst verder gewerkt aan de invoering van «Systeemgericht Toezicht» bij Defensie. Hierbij wordt door de ILT gebruik gemaakt van controles die door Defensie zelf zijn uitgevoerd en wordt bezien of de milieumanagementsystemen goed genoeg werken om het voldoen aan wet- en regelgeving te garanderen. Er is een start gemaakt met het opzetten van een geautomatiseerd systeem dat controlelijsten genereert en dat de resultaten van interne controles vastlegt. Dit systeem heeft de werktitel NaBoS (Naleving Borgings-Systeem) gekregen en zal zowel door ILT als Defensie gebruikt worden.

In 2012 zijn door het bevoegd gezag 97 inspectiebezoeken uitgevoerd, zowel klassiek als systeemgericht. In 20 gevallen (21 procent) is een brief verzonden met een voornemen tot het opleggen van een dwangsom. Dit heeft in twee situaties tot het opstellen van een dwangsombeschikking geleid.

Figuur 7: Percentage van het aantal voornemens tot het opleggen van een dwangsom ten opzichte van het aantal milieu handhavingsbezoeken

Figuur 7: Percentage van het aantal voornemens tot het opleggen van een dwangsom ten opzichte van het aantal milieu handhavingsbezoeken

Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Bij de planning van vredes- en crisisbeheersingsoperaties en oefeningen wordt in de planningsfase in toenemende mate aandacht besteed aan het aspect milieu. Defensie is in 2012 actief geweest in onder andere Afghanistan, Bosnië Herzegovina, voor de kust van Somalië en in Soedan.

Doelstelling milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Eindjaar

D18

Defensie zal bij oefeningen en operaties milieuaspecten vroegtijdig in de planning meenemen en een eenvoudig milieumanagementsysteem implementeren.

Jaarlijks

D19

Defensie zal de bedrijfsprocessen van militaire kampementen op milieuaspecten analyseren en verbeteren. De resultaten worden in orders, aanwijzingen en instructies opgenomen.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 18: Oefeningen en operaties

Binnen de NAVO is de afgelopen jaren milieubeleid ontwikkeld en op het hoogste militaire niveau vastgesteld. Dit beleid gaat er van uit dat tijdens de planning en de uitvoering van oefeningen en operaties binnen de operationele mogelijkheden zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met milieuaspecten. Het beleid is uitgewerkt in NAVO-procedures op het gebied van milieumanagement, afvalmanagement en brandstofbehandeling tijdens operaties. Deze Standardization Agreements (STANAG’s) zijn gericht op de milieuverantwoordelijkheden van de operationele commandant in het veld en dienen als basis voor de milieubijlage van operatiebevelen voor oefeningen en operaties. Elk Nederlands schip heeft een eigen milieumanagementsysteem aan boord. Bij de overige operaties in 2012 werd over het algemeen gebruik gemaakt van faciliteiten van bondgenoten.

Toelichting doelstelling 19: Milieu op compounds

Het afgelopen jaar zijn enkele initiatieven genomen om compounds energiezuiniger en milieuvriendelijker te maken. Zo zijn in Kunduz zonnepanelen geplaatst voor de opwekking van elektriciteit. Defensie blijft deelnemen aan de NATO Science for Peace and Security projecten. Nieuwe inzichten op milieugebied voor compounds worden in de interne defensieregelgeving verwerkt.

Materieel

Doelstellingen materieelkeuzeproces

Eindjaar

D20

Defensie streeft binnen de kaders van operationele geschiktheid en bescherming van het personeel naar toepassing van milieu- en sociale criteria bij de keus van militair materieel.

Alle overige inkopen en investeringen van Defensie voldoen vanaf 2010 aan de beschikbare criteria voor duurzaam inkopen.

Jaarlijks

2010

Toelichting doelstelling 20: Milieuaspecten bij materieelkeuze

Materieel kan duurzaam ingekocht worden. Dit betekent dat een organisatie bij haar inkoopbeslissingen, naast prijs en kwaliteit, ook rekening houdt met de milieu- en sociale aspecten van de aan te schaffen producten en diensten. Hierbij lopen duurzaamheidsaspecten gezamenlijk op met operationele eisen. Tijdens operaties betekent een laag energieverbruik van kampementen en materieel bijvoorbeeld minder logistieke opvoer van brandstof onder gevaarlijke omstandigheden. Als ondersteuning voor de inkopers en verwervers is een werkinstructie Duurzaam Inkopen opgesteld. Er wordt actief naar gestreefd om bij aanschaf van materieel en materialen de milieu- en sociale criteria een rol te laten spelen. Dit alles met behoud van operationele doelstellingen. In 2012 is dit beleid bestendigd.

Infrastructuur

Defensie is beheerder van ongeveer 12.000 gebouwen en is verantwoordelijk voor de nieuwbouw- en onderhoudswerkzaamheden. Zowel bij nieuwbouw als in de exploitatiefase, worden grondstoffen en energie gebruikt en ontstaat er bouwafval. De principes van Duurzaam Bouwen zorgen ervoor dat deze milieueffecten gedurende de hele levenscyclus van de gebouwen worden beperkt. Daarbij kan gedacht worden aan energiebesparende maatregelen (zoals dubbel glas en hoogrendementsketels), waterbesparing (bij douches en toiletten), hergebruik van sloopmaterialen en duurzame bouwmaterialen (zoals FSC-hout). In de vastgoednormen van Defensie is het aspect Duurzaam Bouwen dwingend voorgeschreven.

Doelstelling infrastructuur

Eindjaar

D21

Defensie hanteert vanaf 2010 bij het ontwerp van alle nieuwbouw- en onderhoudsprojecten de door het ministerie van VROM vastgestelde GPR Gebouw®-minimumscores.

2010

D22

Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat het aspect duurzaamheid is opgenomen in alle vastgoedplannen en programma’s van eisen en dat alle infrastructurele projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het gebied van duurzaam inkopen.

2009

Toelichting doelstelling 21: Toepassing GPR

Het softwareprogramma GPR-Gebouw, waarmee de duurzaamheid van een gebouwontwerp kan worden vastgesteld, is bij vrijwel alle nieuwbouw- en renovatieprojecten toegepast. De door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgestelde minimumscore van zeven punten wordt bij de gangbare ontwerpsystematiek van Defensie goed gehaald. Vanwege problemen in het geautomatiseerde systeem kon de procentuele toepassing van duurzaam bouwen in 2012 nog niet bepaald worden. Het aandeel HR-ketels in het gebouwenbestand van Defensie is in 2012 procentueel gezien niet gegroeid.

Figuur 8: Percentage opgesteld vermogen naar type ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Figuur 8: Percentage opgesteld vermogen naar type ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Toelichting doelstelling 22: Duurzaamheid in Programma’s van Eisen en vastgoedplannen

In 2012 heeft de DVD een oriënterende studie uitgevoerd naar energieneutraal bouwen. Dit is nodig vanwege de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen die eist dat bepaalde typen nieuwbouw zoals kantoren en legeringsgebouwen vanaf 2018 vrijwel geen energie meer gebruiken.

Naar aanleiding van een inspectie van de ILT in 2012 naar de concernbenadering op het gebied van energiebesparende maatregelen, is geconcludeerd dat het energie- en milieubeleid van Defensie adequaat en op orde is. De uitvoering van energiebesparende maatregelen blijft, door de omvang van de toegekende budgetten, achter bij de planning.

Bij de DVD is een project uitgevoerd met de functionele inspectiemethode «Duurzaam Beheer en Onderhoud bestaande gebouwen». Het doel is om snel te bepalen hoe efficiënt het beheer en onderhoud is georganiseerd in een specifiek gebouw.

Voor het toepassen van duurzame maatregelen in de Grond- Weg- en Waterbouw (GWW) is eind 2012 binnen de DVD een Praktijkgroep Duurzaam GWW opgericht. Deze praktijkgroep bereidt een project voor waarin dit onderwerp zal worden toegepast en gemonitord.

Veiligheid, Arbeidsomstandigheden en Milieu

Het Defensie milieubeleid richt zich op het beheer van risico’s voor de leefomgeving. Bij arbeidsomstandigheden (arbo) wordt gekeken naar de gezondheid en het welzijn van individuele medewerkers in de arbeidssituatie. Bij diverse onderwerpen bestaan er raakvlakken tussen arbo en milieu zoals bij geluid (voorkomen gehoorschade en voorkomen hinder), externe veiligheid (bescherming medewerkers en voorkomen van schade buiten een inrichting), gevaarlijke stoffen (voorkomen van blootstelling medewerker en voorkomen van verspreiding naar bodem, water en lucht). Beheersing van deze risico’s levert een hogere veiligheid op voor beide vakgebieden. Door een wijziging in het besturingsmodel van Defensie zullen op dit gebied meer integrale kaders gesteld worden.

Financiën

Zowel op het gebied van het vastgoed als bij het materieel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de methodiek van life cycle costing (LCC), waarbij investerings- en exploitatiekosten in samenhang worden bezien. In 2012 zijn drie pilot-gebouwen op LCC-kosten doorgerekend en zijn door aanpassingen in het ontwerp de kosten vervolgens geminimaliseerd. De terugverdien termijn die bij LCC berekeningen wordt gehanteerd is acht jaar. In 2012 is bekeken of deze termijn flexibeler gehanteerd kan worden, zodat ook investeringen die zich binnen de technische en economische levensduur terugverdienen kunnen worden meegenomen.

Licence