Base description which applies to whole site

BIJLAGE 2: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Artikel 11 Goed functionerende economie en markten

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

     
 

Goed functionerende economie en markten

11

2016

TK, 30 991, nr. 31

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     
 

Evaluatie Metrologiewet

11

2015

TK, 33 159, nr. 2

 

Evaluatie Frequentiebeleid

11

2015

TK, 24 095, nr. 392

 

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

11

2015

TK, 25 268, nr. 132

 

Raad voor de accreditatie

11

2016

TK, 25 268, nr. 136

 

De doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS

11

2016

De evaluatie is eind 2016 afgerond. De Kamer ontvangt deze, inclusief beleidsreactie en een reactie van het CBS, zo spoedig mogelijk.

         

2.

Overig onderzoek

 

Aanbestedingswet 2012

11

2015

TK, 34 252, nr. 1

 

Evaluatie wet markt en overheid

11

2016

TK, 34 487, nr. 1

 

Universele postdienst (UPD)

11

2016

Doorgeschoven naar 2017 vanwege ontwikkelingen op de Postmarkt.

 

Evaluatie Winkeltijdenwet

11

2016

TK, 34 647, nr. 1

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 11

Beleidsdoorlichting artikel 11 Goed functionerende economie en markten

De beleidsdoorlichting van artikel 11 is grotendeels intern EZ uitgevoerd en is in april 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 31). Uit de doorlichting komt naar voren dat de instrumenten die vallen onder artikel 11 in de regel doelgericht en doelmatig zijn.

Het deel van de doorlichting dat ziet op de onderlinge samenhang van het beleid is uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Zij concludeert dat de verschillende beleidsinstrumenten ook in samenhang bijdragen aan een goed functionerende economie en goed functionerende markten. Er zijn relatief weinig gebieden waarop de verschillende instrumenten met elkaar conflicteren.

Het extern bureau doet desondanks een beperkt aantal aanbevelingen. Die zijn overgenomen door de organisaties waar de aanbevelingen op zijn gericht. Zo hebben de ACM en TenderNed aangegeven te herkennen dat de onderlinge coördinatie versterkt kan worden om een optimale balans te vinden tussen het mededingingsperspectief en aanbestedingsperspectief, en neemt de ACM de aanbevelingen rolvast te blijven ter harte. Het kabinet houdt hierbij de vinger aan de pols.

Het extern bureau heeft daarnaast geconstateerd dat een evaluatie naar samenhang van het beleid minder eenduidig kan plaatsvinden wanneer er te veel instrumenten onder een begrotingsartikel vallen die niet altijd logisch gepositioneerd zijn. De onderzoekers merken in dit verband op dat de positionering van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onder een beleidsartikel met een vrij algemeen doel – zoals artikel 11 – het CBS mogelijk tekort doet. Het kabinet heeft aangegeven begrip te hebben voor deze constatering van de onderzoekers. Sinds 2013 wordt echter een vernieuwde wijze van begrotingspresentatie gehanteerd, onder de naam «Verantwoord Begroten» (VB). Kern van deze werkwijze is om begrotingen compact en overzichtelijk te houden. In het licht hiervan past het niet om het aantal artikelen van de EZ-begroting uit te breiden en het CBS in een apart artikel onder te brengen.

In deze beleidsdoorlichting zijn ook beleidsopties geformuleerd waarbij er 20% minder (of meer) middelen beschikbaar zijn. Hieruit blijkt dat alle posten onder artikel 11 op dit moment reeds te maken hebben met verschillende taakstellingen (Rutte I, Lenteakkoord en Rutte II). Dit leidt ertoe dat nu al zeer kritisch wordt gekeken naar de uit te voeren werkzaamheden. Veel efficiencywinsten worden reeds behaald, waardoor verdere ombuigingen alleen mogelijk zijn door het schrappen in wettelijke taken.

De beleidsdoorlichting is gebaseerd op een aanzienlijk aantal eerder uitgevoerde evaluaties van verschillende beleidsinstrumenten die vallen onder artikel 11 van de EZ-begroting. In de meeste gevallen zijn hierin aanbevelingen gedaan. Voor de opvolging van deze aanbevelingen wordt verwezen naar de afzonderlijke beleidstrajecten.

Raad voor de accreditatie

  • De Raad voor Accreditatie (RvA) is conform artikel 39 van de kaderwet zelfstandige bestuursorganen geëvalueerd op doelmatig en doeltreffend functioneren. De evaluatie is uitgevoerd door onafhankelijk onderzoeksbureau Kwink.

  • De algehele conclusie is dat de RvA in de evaluatieperiode (2010–2015) een doelmatige en doeltreffende invulling heeft gegeven aan haar wettelijke taak.

  • Kwink doet een aantal aanbevelingen aan de RvA die kunnen bijdragen aan het nog verder verbeteren van doeltreffend en doelmatig functioneren. Het gaat onder andere om aanbevelingen om de doorlooptijden van accreditaties te verbeteren, administratieve lasten te verminderen en het verlagen van de drempel voor het geven van feedback door klanten.

Evaluatie wet markt en overheid

  • De Wet markt en overheid heeft als doel het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden en ondernemers wanneer overheden marktactiviteiten verrichten.

  • Uit de evaluatie uitgevoerd door Ecorys blijkt echter dat de mate waarin de wet bijdraagt aan gelijke concurrentieverhoudingen suboptimaal is. Dit komt met name door het vele gebruik van de algemeen belanguitzondering in de wet. Als overheden deze uitzondering gebruiken, gelden de gedragsregels in de wet (zoals de verplichting om de integrale kosten door te berekenen) niet.

  • Tevens blijkt uit de evaluatie dat overheden gebruik van de algemeen belanguitzondering niet altijd goed motiveren. Overheden kijken beperkt naar concurrentieverstoringen die het gebruik van de uitzondering kan hebben en marktpartijen worden niet of beperkt bij de besluitvorming betrokken. Ook blijkt uit de evaluatie dat bedrijven niet goed gebruik weten te maken van bezwaar en beroepsmogelijkheden.

  • In de kabinetsreactie op de evaluatie is daarom aangekondigd dat de algemeen belanguitzondering zal worden aangescherpt via motiveringsvereisten en meer inspraak voor ondernemers vooraf. Hiertoe is een wetsvoorstel in voorbereiding.

Evaluatie Winkeltijdenwet

  • Tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet is toegezegd de gewijzigde wet na drie jaar te evalueren.

  • De evaluatie laat zien dat zondagsopenstelling doorgaans geen negatieve gevolgen heeft voor werknemers, een meerderheid van 79% van de winkeliers graag op zondag open wil zijn en een meerderheid van de gemeenten heeft gekozen voor een ruime openstelling van winkels op zondag.

  • De wet laat voldoende ruimte aan gemeenten om een eigen belangenafweging te maken waarin ook niet economische belangen, zoals de zondagsrust, kunnen worden meegenomen.

  • De evaluatie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van de Winkeltijdenwet.

Artikel 12 Een sterk innovatievermogen

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

     
 

Doorlichting artikel 12 en 13

13

2015

TK, 30 991, nr. 23

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Toegepast onderzoek; 0-meting TO2’s (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, Wageningen Research)

12/14/16

2017

Evaluatieprotocol is gereed. Afronding evaluatie vindt plaats in 2017.

 

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie

12

2016

TK, 32 637, nr. 254

 

STW

12

2016

TK, 34 550 XIII, nr. 128

         

2.

Overig onderzoek

2a.

MKBA’s

 

Ruimtevaart

12

2016

TK, 24 446, nr. 60

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 12

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie

Het onderzoeksbureau Dialogic heeft gebruik gemaakt van een combinatie van deskstudies, een uitvoerige netwerkanalyse, een online survey, een portfolio-analyse van PPS-projecten die van de TKI-toeslagregeling gebruikmaken en (diepte) interviews met betrokkenen bij TKI’s, kennisinstellingen, bedrijven en overheden. Hoofdconclusie is dat de TKI-toeslagregeling doet wat hij beoogt. De regeling blijkt een effectieve manier om PPS-projecten te stimuleren op belangrijke technologiegebieden. De regeling leidt tot een bestendiging van PPS-netwerken en uitbreiding met nieuwe (MKB-)spelers. De onderzoekers achten het aannemelijk dat de TKI-toeslag de privaat-publieke samenwerking binnen de programma’s van de TKI’s stimuleert door een impuls te geven aan de private bijdragen aan deze programma’s en bevelen om die reden aan de regeling te verlengen.

STW

De evaluatiecommissie komt tot een ronduit positieve algehele conclusie over het functioneren van STW. De technologiestichting heeft naar het oordeel van de commissie haar taken in de afgelopen jaren effectief en efficiënt uitgevoerd. Verder zijn de aanbevelingen van de vorige evaluatiecommissie serieus genomen en de acties die naar aanleiding daarvan zijn opgepakt, hebben geleid tot verbeteringen in het functioneren van STW. Ook vermeldenswaardig is dat alle betrokken partijen zeer positief zijn over de wijze waarop STW haar rol voor de topsectoren heeft vormgegeven. Voor het domein van de technische wetenschappen biedt STW een onmisbare toegevoegde waarde, die onder meer van groot belang is voor de innovatiekracht van ons bedrijfsleven. De commissie stelt verder dat het in haar ogen van groot belang is dat in de nieuwe NWO-organisatie het domein TTW aanspreekpunt en belangenbehartiger blijft van de technische wetenschappen, die elders binnen NWO moeilijk voet aan de grond krijgen. De ervaring, expertise, werkwijze en netwerken van STW vormen daarvoor de basis waarop TTW kan voortbouwen. Ten behoeve van de evaluatie heeft Technopolis een econometrische effectmeting uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Commissie Theeuwes. Er blijkt sprake te zijn van een significant positief effect van STW-subsidies op het aantal wetenschappelijke publicaties van onderzoekers en op het aantal publiek-private co-publicaties.

Ruimtevaart (MKBA)

Het Ministerie van Economische Zaken heeft in 2015/2016 een verkenning laten uitvoeren naar de kosten en baten van ruimtevaart en het ruimtevaartbeleid. De bureaus Dialogic en Decisio hebben deze verkenning verricht. Ruimtevaart in Nederland is een relatief kleine sector, maar met een grote maatschappelijke betekenis. Zonder ruimtevaart zouden vele bedrijven (bijvoorbeeld TomTom) niet bestaan of op heel andere activiteiten gericht zijn. De onderzoekers concluderen dat de maatschappelijke baten van ruimtevaart zeer groot zijn en vele sectoren positief beïnvloeden. Deze maatschappelijke baten zijn evenwel lastig exact te kwantificeren. Bovendien zijn de maatschappelijke baten moeilijk één op één te relateren aan de investeringen die de Nederlandse overheid doet in de ruimtevaartprogramma’s van ESA en de EU. Immers voor de realisatie van ruimtevaartprogramma’s werkt Nederland nauw samen met de Europese partners in de context van ESA en de EU. Tegenover de omvangrijke maatschappelijke baten staan relatief beperkte overheidsinvesteringen in de ruimtevaart. Vanaf 2012 heeft Nederland gemiddeld circa € 90 mln per jaar geïnvesteerd in ESA-ruimtevaartprogramma’s (circa 0,02% van het Nederlandse BNP). Daarmee blijft Nederland ruim achter bij andere Europese landen, zoals Frankrijk (0,11%), Duitsland (0,05%), Italië (0,05%) en België (0,06%).

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 12 en 13

13

2015

TK, 30 991, nr. 23

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     
 

Microkredieten

13

2016

TK, 31 311, nr. 174

 

Groeiversneller

13

2016

TK, 32 637, nr. 201

 

Digitale agenda/ICT-beleid

13

2017

Conform begroting 2017

 

Evaluatie Actal / regeldruk

13

2016

TK, 29 515, nr. 389

 

Valorisatie

13

2015

TK, 32 637/31 288, nr. 169

 

Toerisme (NBTC)

13

2015

TK, 26 419, nr. 61

 

IBO Zelfstandigenaftrek plus aanverwante maatregelen

13

2015

TK, 31 311, nr. 154

 

Overige fiscale ondernemerschapsregelingen

13

2016

Uitgesteld in afwachting van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar ZZP.

         

2.

Overig onderzoek

     
 

MKBA World Expo 2025

13

2016

TK, 34 300 XIII, nr. 173

 

BMKB (additionaliteit)

13

2015

CPB-publicatie

 

Onderwijs en Ondernemerschap (OESO case study)

13

2016

OESO case study

 

Kenniscentrum MVO

13

2015

TK, 26 485, nr. 214

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 13

Microkredieten

De hoofdconclusie van het door SEO uitgevoerde evaluatieonderzoek is dat Qredits, zoals bedoeld, kredieten verschaft aan ondernemingen met een slechte uitgangspositie, waarvan aangenomen mag worden dat ze elders moeilijk aan financiering komen, maar die wel levensvatbaar zijn.

Onderzoekers geven aan dat Qredits zich in een periode van zeven jaar ontwikkeld heeft tot een professionele kredietverstrekker. Uit de evaluatie analyse blijkt verder dat het kredietacceptatieproces in de loop der tijd is doorontwikkeld en aangescherpt en dat er nu voldoende waarborgen lijken te zijn ingebouwd om acceptabele kredietrisico’s aan te gaan. Om de centrale hypothese in deze evaluatie, namelijk «microfinanciering draagt bij aan de kwaliteit van ondernemerschap», te toetsen heeft SEO een uitgebreide statistische/econometrische analyse uitgevoerd die voldoet aan de richtlijnen voor beleidsevaluatie, zoals geadviseerd door de Commissie Theeuwes. Onderzoekers concluderen dat Qredits met haar kredietverlening het beoogde effect sorteert.

Groeiversneller

De evaluatie is uitgevoerd door Technopolis. Het programma kan als een beleidsexperiment worden bestempeld (niet in de vorm van een controle en behandelgroep, maar wel in de zin van iets nieuws initiëren met het oog op leren). Het beleidsexperiment was erop gericht om het aanbod van ondersteuning (markt voor opleiding en coaching) voor groeiondernemers te verbeteren. Het programma heeft zichzelf bewezen en is vervolgens gecontinueerd zonder financiële steun van de overheid.

Evaluatie Actal / regeldruk

Uit het door Berenschot uitgevoerde evaluatieonderzoek komt naar voren dat de departementen en het bedrijfsleven in het algemeen positief staan tegenover de Actal-toets op nieuwe wet- en regelgeving.

Uit de interviews met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en enkele Kamerleden wordt door Berenschot zelfs een voorkeur voor het eerdere mandaat (tot 2007) opgetekend, toen het takenpakket van Actal zich beperkte tot de toetsing van voorgenomen wet en regelgeving. Over de strategische advisering zijn de meningen in het Berenschot-onderzoek minder eenduidig. Waar de departementen overwegend positief staan tegenover de «gevraagde» adviezen, zijn zij kritisch over de «ongevraagde» adviezen. Zij plaatsen kanttekeningen bij de totstandkoming en de praktische bruikbaarheid en wijzen daarbij op een gebrekkige kwaliteit, het onvoldoende oog hebben voor andere publieke belangen dan de regeldruk en het (te) laat uitbrengen van adviezen. Daar waar deze ongevraagde adviezen bijdragen aan het oplossen van concrete knelpunten staat het bedrijfsleven echter positief tegenover deze ongevraagde adviezen.

MKBA World Expo 2025

Eind 2015 heeft de stichting World Expo Rotterdam 2025 haar Plan Expo 2025 aan de Ministers van EZ, BHOS en IenM aangeboden en het kabinet gevraagd om Rotterdam kandidaat te stellen voor de organisatie van de World Expo 2025. Alleen de Nederlandse Staat kan een Nederlandse stad kandidaatstellen bij het Bureau International des Expositions (BIE), de landenorganisatie die World Expo’s toewijst. Omdat bij een kandidaatstelling van Rotterdam de Nederlandse Staat de enige contractpartij is voor het BIE draagt de rijksoverheid de volledige verantwoordelijkheid voor alle kosten en risico's, ook op het gebied van veiligheid.

Voor het kunnen nemen van een weloverwogen besluit heeft het Rijk onderzoeksbureau SEO opdracht gegeven een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) uit te voeren. De uitgevoerde MKBA kent een negatieve uitkomst. Dit houdt in dat de baten naar verwachting niet zullen opwegen tegen de kosten. Volgens de MKBA resteert een negatief saldo van tussen de € 500 mln en € 1 mld. Het evenement vraagt om extra investeringen in infrastructuur, waarvoor de dekking ontbreekt. Ook het effect op de Rijksbegroting zal negatief zijn, de raming varieert van ruim € 300 mln tot ruim € 600 mln. Daarnaast moet het Rijk een garantstelling voor de kosten van de wereldtentoonstelling als evenement afgeven. De kosten en risico's voor de veiligheid zijn moeilijk in te schatten, maar ook deze zijn naar verwachting hoog. Mede op basis van de negatieve uitkomst van de MKBA heeft het kabinet in mei 2016 besloten om een kandidaatstelling van Rotterdam voor de World Expo 2025 niet te steunen.

Onderwijs en Ondernemerschap (OESO case study)

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van EZ en OCW en dient als casestudy in een breder onderzoeksproject van de OECD over Knowledge Triangles dat in 2017 openbaar zal worden. Het onderzoek is een empirische verkenning van de kennisdriehoek in Nederland: de regionale samenhang tussen onderzoek, onderwijs en innovatie. De kennisdriehoek wordt daarbij gezien als onderdeel van het entrepreneurial ecosystem: de omgeving die ondernemers in staat stelt te innoveren en hun productiviteit te verhogen, met een of meer kennisinstellingen die de spil vormen. De conclusies luiden als volgt:

  • Succesvolle interactie tussen de drie hoeken onderzoek, onderwijs en ondernemerschap is gevoelig voor de regionale context: het ondernemerschap ecosysteem, de cultuur, formele instituties, fysieke infrastructuur, financiële middelen en beschikbaar talent.

  • Daarbij zijn leiderschap en netwerkvorming cruciale systeemvoorwaarden voor waarde-creatie, maar hun rol en invloed zijn niet los te koppelen van de bredere set van omstandigheden.

  • Zo blijkt het ecosysteem in Amsterdam en Utrecht zeer succesvol wat betreft gazelles, groei van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Brainport Eindhoven heeft de prestaties vooral sinds de recessie verbeterd en Twente presteert op alle fronten vlak. Alle drie werken samen in de triple helix en kennen economic boards, maar er zijn verschillen in financiering, organisatie en modus operandi. Twente kent weliswaar een hechter netwerk rond de universiteit en hogeschool, maar ook een gebrek aan grote bedrijven (in vergelijking tot Eindhoven) én een gebrek aan talent voor doorgroei van starters (in vergelijking tot Amsterdam/Utrecht).

  • De complementariteit en synergie tussen de verschillende regio’s van Nederland doen vermoeden dat de Nederlandse delta – mondiaal vergeleken – als één metropoolregio fungeert. Tegelijkertijd zorgen de regionale verschillen ervoor dat succesvolle concepten uit de ene regio niet kopieerbaar zijn in andere regio’s, zonder rekening te houden met eigen sterktes en zwaktes.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

14

2020

 

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Elektrisch rijden

14

2016

TK, 33 043, nr. 65

 

Innovatie agenda energie

14

2016

TK, 31 530, nr. 2

 

Green Deals

14

2016

TK, 33 043, nr. 71

 

Proeftuinen Smart Grids

14

2016

Wegens uitloop van proeftuinen volgt de evaluatie in 2017.

 

Warmtewet

14

2016

TK, 34 415, nr.1

 

Rijkscoördinatieregeling

14

2016

TK, 2017D01893

 

Garantieregeling aardwarmte

14

2016

TK, 31 239, nr. 220

 

Topsector Energie

14

2016

De bredere evaluatie van alle topsectoren wordt in 2017 afgerond.

 

Energieakkoord

14

2016

TK, 30 196, nr. 479

 

SDE+

14

2016

TK, 31 239, nr. 249

         

2.

Overig onderzoek

 

Onderzoek algemeen Instrumentarium Geothermie

14

2016

TK, 31 239, nr. 220

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 14

Elektrisch rijden

De conclusie van de evaluatie van het beleid op het terrein van elektrisch vervoer getiteld «Terugblik en vooruitblik op het beleid voor elektrisch vervoer» is dat er veel is bereikt ten aanzien van de doelstellingen uit het plan van aanpak en dat het gevoerde beleid doelmatig is geweest. Vooral de fiscale stimulering (voornamelijk gericht op de zakelijke markt) heeft grote invloed gehad op de uitrol van elektrisch auto’s (EV’s) in Nederland. Deze fiscale maatregelen zijn zo succesvol gebleken doordat de basisvoorwaarden voor elektrisch rijden voldoende goed op orde waren. Er reden op 31 december 2015 90.275 EV’s in Nederland. Hiermee is ruim voldaan aan de ambitie die voor 2015 was gesteld van 20.000 auto’s met een elektrische aandrijflijn. De bereikte resultaten zijn mede gerealiseerd door de inspanningen van de privaat-publieke samenwerking in het Formule E-Team.

Ook wat innovatie betreft zijn in Nederland in de afgelopen periode mooie resultaten geboekt op het gebied van elektrisch vervoer:

  • De interoperabiliteit: Nederland heeft als enige land ter wereld nagenoeg dekkende nationale interoperabiliteit voor de laadinfrastructuur ingevoerd.

  • Snelladen: Nederland was het eerste land waar het mogelijk is om langs de gehele snelweg laadpunten te exploiteren.

  • Vehicle2Grid / slim laden: verschillende proeven met smart grids en EV’s, bijvoorbeeld om duurzaam decentraal opgewekte elektriciteit op te slaan en terug te leveren.

  • De zonneauto: Stella Lux van de TU Eindhoven is de eerste energiepositieve gezinsauto.

Innovatieagenda Energie

  • In november 2016 is een evaluatie uitgevoerd naar de Innovatieagenda Energie, het energie-innovatiebeleid in de periode 2008–2012. De evaluatie is uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. SEO Economisch onderzoek heeft vervolgens een onafhankelijk oordeel gegeven over de evaluatie. Het evaluatierapport en het onafhankelijk oordeel zijn met een begeleidende brief op 9 februari 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd.

  • De belangrijkste conclusies zijn dat het ministerie met de innovatieprogramma’s van de Innovatieagenda Energie een aanzienlijke impuls heeft gegeven aan de opbouw van kennis bij 600 organisaties. Deze impuls bestaat, naast de € 117 mln die het ministerie aan zeven programma’s heeft uitgegeven, minimaal uit € 145 mln private uitgaven. Daarnaast heeft de aanpak een behoorlijke impuls gegeven aan samenwerking tussen de verschillende partijen die nodig zijn om innovaties te realiseren en naar de markt te brengen. Het doelbereik van de Innovatieagenda Energie is volgens de onderzoekers echter matig geweest. De agenda heeft een beperkte bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke netwerken, interacties tussen projecten en het wegnemen van institutionele belemmeringen. Daardoor zijn kennis en ervaring beperkt gedeeld en is de opschaling achtergebleven in de meeste innovatieprogramma’s.

  • De aanbevelingen richten zich vooral op de vraag hoe de innovatieprogramma’s beter vormgegeven en beoordeeld kunnen worden. Aanbevolen wordt om innovatieprogramma’s in de toekomst te beoordelen op hun potentiële bijdrage aan het verlagen van maatschappelijke kosten en verbetering van productkwaliteit. Dit vraagt bij de start van de programma’s om het formuleren van concrete, meetbare en vooral tijdgebonden doelen. Ook wordt aanbevolen om de doelgroep en de programmastrategie beter te specificeren en de strategie nauwer te laten aansluiten bij zaken die in de markt niet vanzelf tot stand komen.

  • In de brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat veel aanbevelingen reeds zijn geïmplementeerd in de Topsector Energie, het beleid na de Innovatieagenda Energie. Ook is aangegeven dat het kabinet zal aansluiten bij de aanbevelingen bij het inrichting van – in de Energieagenda aangekondigde – meerjarige missie-gedreven innovatieprogramma’s.

Green Deals

  • De beleidsevaluatie laat zien dat de Green Deals een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling om vernieuwende initiatieven op het gebied van groene groei te genereren, die vervolgens ook tot concrete resultaten leiden.

  • Dealpartijen voelen zich gesteund door het hebben van één aanspreekpunt binnen de rijksoverheid.

  • Verder concludeert Kwink Groep dat de Green Deals zich in zes jaar tijd hebben ontwikkeld van experiment tot breed gewaardeerd instrument om de dynamiek in de samenleving te stimuleren. Het instrument is inmiddels een onmisbaar onderdeel geworden van de instrumentenmix van beleid. Dit beeld wordt bekrachtigd door de evaluatie waarin op de eerste plaats wordt aanbevolen om het instrument Green Deals te behouden.

  • De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) beschrijft in een begeleidend essay dat het van belang is om goede deals te sluiten maar dat er daarnaast voor een sterker en duurzamer effect kan worden gezorgd door de deal-flow te beheren. Dit wil zeggen, het op gang brengen van een stroom aan deals die in staat is opwaartse dynamiek in netwerken te versterken en neerwaartse dynamiek af te remmen.

  • PBL constateert in haar studie naar de circulaire green deals dat de Green Deal-aanpak meerwaarde heeft voor het proces van groene innovatie. Verder geeft PBL aan dat bij het opzetten van nieuwe Green Deals meer milieuwinst mogelijk is, als er vooraf meer wordt stilgestaan bij de meetbaarheid van de te bereiken doelen.

Warmtewet

  • Uit de evaluatie van de Warmtewet zijn 23 knelpunten naar voren gekomen. De belangrijkste knelpunten hebben betrekking op de reikwijdte van de wet en op verschillende aspecten van de tariefregulering.

  • Naar aanleiding hiervan is een wetsvoorstel opgesteld voor herziening van de Warmtewet. Dit voorstel wordt in het voorjaar 2017 aan de Kamer aangeboden.

Rijkscoördinatieregeling (RCR)

  • De besluitvorming over grote infrastructurele energieprojecten is complex. In de afgelopen jaren is vanuit verschillende invalshoeken kritiek geuit op de RCR, de manier waarop het Rijk het instrument heeft ingezet en de manier waarop belanghebbenden bij de projecten worden betrokken.

  • De Minister heeft naar aanleiding van de evaluatie de volgende acties aangekondigd:

    • Heldere taakverdeling omgevingsmanagement bij RCR-projecten EZ zal, in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, medeoverheden en belanghebbenden, een beleidskader uitwerken met een eenduidige aanpak van de RCR-projecten. Specifiek worden de rollen, taken en verantwoordelijkheden van het bevoegde gezag, de initiatiefnemers en de medeoverheden uitgewerkt. Daarbij komen elementen zoals omgevingsmanagement, communicatie en governance aan de orde. Hierbij zal ook een programmatische aanpak van energieprojecten aan bod komen, zoals het onderzoeksbureau aanbeveelt.

    • Inpassing energieproject waar mogelijk door regionale overheid Voordat de RCR-procedure formeel is gestart, worden er al belangrijke beslissingen genomen die van invloed zijn op het verloop van de procedure. Daarom treedt EZ bij projecten van nationaal belang voor de formele start van de procedure in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden over het meest geschikte bestuursniveau en de vormgeving van het proces voor de ruimtelijke inpassing.

    • Medeoverheden en andere belanghebbenden vroeger betrekken Een ander uitgangspunt in het proces is het vroegtijdig betrekken van alle belanghebbenden. Hierin geeft de projectprocedure uit de Omgevingswet, waar begonnen wordt met een verkenning en er een kennisgeving participatie opgesteld dient te worden, het goede wettelijk kader. Ook wordt in de ontwerpfase iedereen in de gelegenheid gesteld om alternatieven voor de opgave voor te dragen.

Garantieregeling aardwarmte

  • De verwachting is dat er de komende jaren geen commerciële mogelijkheden zijn om het geologische risico bij geothermieprojecten af te dekken.

  • De garantieregeling is van groot belang om geothermie in Nederland verder te ontwikkelen.

  • Omdat onzekerheid over toekomstige openstellingen een remmend effect heeft op de ontwikkeling van nieuwe projecten, wordt geadviseerd de RNES Aardwarmte langjarig op te stellen.

  • Tevens adviseert Carnegie Consult de maximale garantiebedragen te verhogen, zodat ze beter overeenkomen met de werkelijke kosten.

Energieakkoord

  • Uit de evaluatie van het Energieakkoord blijkt dat de aanpak van het Energieakkoord succesvol is: het Energieakkoord heeft bijgedragen aan een versnelling van de energietransitie en dat er resultaten bereikt zijn die zonder het akkoord niet of later bereikt zouden zijn.

  • Het Energieakkoord heeft bovendien bijgedragen aan meer continuïteit van beleid, waardoor investeringszekerheid geboden wordt aan burgers en bedrijven.

  • Het Energieakkoord gaat wel een nieuwe fase in: van het vertalen van afspraken in regelingen, projecten en programma’s, naar het omzetten van deze procesresultaten in concrete effecten.

  • Verder zijn er diverse aanbevelingen om het huidig Energieakkoord te versterken en aantal aanbevelingen voor de periode na het Energieakkoord.

  • De evaluatie is tezamen met de Nationale Energieverkenning op 14 oktober 2016 naar de Tweede Kamer verstuurd.

SDE+

  • Met de evaluatie van de SDE+ is de doelmatigheid (efficiëntie) en doeltreffendheid (doelbereik) van het instrument SDE+ getoetst en zijn de mogelijkheden om deze te vergroten in kaart gebracht.

  • Uit de evaluatie blijkt dat de SDE+ aantoonbaar bijdraagt aan investeringen in hernieuwbare energie en dat er geen grote aanpassingen nodig zijn en dat het huidige aandeel hernieuwbare energie in Nederland voor een groot deel afkomstig is van projecten die ondersteund zijn met de SDE+ of met voorgangers van de SDE+.

  • Daarbij wordt geconstateerd dat de productie van hernieuwbare energieprojecten die SDE+-subsidie hebben ontvangen in hoge mate additioneel is.

  • Het aantal «free riders» – projecten die ook zonder subsidie tot stand zouden zijn gekomen – lijkt zeer beperkt, ook in vergelijking met andere instrumenten.

  • Daarmee voldoet de SDE+ aan de doelstelling van de regeling, te weten de kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie, en ondersteunt deze evaluatie de ambitie van het kabinet om de energietransitie betaalbaar te houden.

Onderzoek algemeen Instrumentarium Geothermie

  • Warmteproductie uit geothermiebronnen tussen 2009 en 2014 is gestegen van 0,3 PJ naar 1,5 PJ per jaar. Daarbij blijkt dat de productie van de bestaande geothermieputten toeneemt.

  • Als gevolg van technologische ontwikkelingen is het mogelijk om meer energie uit bestaande geothermieputten te produceren. De ontwikkeling van nieuwe geothermieprojecten lijkt echter te vertragen.

  • Het huidige instrumentarium is van groot belang voor de geothermiesector en dient gehandhaafd te worden: de garantieregeling aardwarmte, SDE+ en de Innovatieregelingen Duurzame Energie Innovatie (DEI) en Topsector Hernieuwbare Energie (TE HE).

  • Geothermieprojecten hebben te maken met geologische, boor-, exploitatie- en afnamerisico’s. Niet al deze risico’s zijn goed te verzekeren in de markt.

  • Ten gevolge van deze (gepercipieerde) risico’s blijken banken terughoudend bij het financieren van geothermieprojecten. Tevens vragen zij een relatief hoog aandeel eigen vermogen in vergelijking met andere hernieuwbare energieprojecten.

  • Aanbevelingen uit de evaluatie zijn maatregelen ter verbetering van de financierbaarheid, toepasbaarheid in andere marktsegmenten zoals gebouwde omgeving en industrie, en het verder ontsluiten van de ondergrond.

Artikel 16 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a

Beleidsdoorlichtingen

 

Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketen

16

2015

TK, 30 991, nr. 25

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Integrale POP 2 evaluatie (waaronder Investeringsregeling Jonge Agrariërs, subsidieregeling kleine en grote netwerken, subsidieregeling beroepsopleiding en voorlichting, Demonstratieregeling, Stimuleringssubsidie biologische Productie, Samenwerking bij innovatie NU, functionele agrobiodiversiteit, demoregeling proefprojecten GLB, demoregeling Schoon en Zuinig)

16

2016

De evaluatie is eind 2016 aanbesteed en wordt medio 2017 opgeleverd.

 

Brede weersverzekering

16

2016

De evaluatie is in 2016 afgerond. Conform afspraak met de Tweede Kamer volgt de formele aanbieding en de kabinetsreactie na afstemming met door hagelschade getroffen sectoren.

 

Fijnstofmaatregelen en luchtwassers

16

2016

Dit loopt mee in de evaluatie POP2.

 

Meetprogramma duurzame stallen

16

2018

Zal in evaluatie van de PAS regeling meelopen (zie artikel 18).

 

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen

16

2016

TK, 28 625, nr. 241

 

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

16

2016

TK, 28 286, nr. 886

 

Ondersteuning biologische sector

16

2016

TK, 29 842, nr. 40

 

Consumentenbond Voedselonderzoek

16

2016

TK, 31 532, nr. 163

 

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

16

2016

TK, 28 286, nr. 883

 

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

16

2015

TK, 26 407, nr. 110

 

Identificatie en registratie Hond

16

2016

TK, 28 286, nr. 883

 

Regeling Stidug

16

2016

TK, 32 627, nr. 24

 

Verlaagd tarief glastuinbouw

16

2016

TK, 32 627, nr. 24

 

Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)

16

2015

TK, 34 000 XIII, nr. 151

 

Meststoffenwet

16

2016

Zowel syntheserapport als de onderliggende deelrapporten worden medio 2017 aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Programma Internationale Aangelegenheden (PIA)

16

2016

Vanwege mogelijke inbedding van PIA in vergelijkbare instrumenten bij RVO en nieuwe inzichten in verbetering van de jaarplancyclus van Landbouwraden is afronding voorzien in 2017.

 

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

16

2016

De evaluatie wordt voor de zomer van 2017 aan de Tweede Kamer aangeboden.

         

2

Overig onderzoek

 

Agentschapsdoorlichting Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

16

2016

De

agentschapsdoorlichting is eind 2016 afgerond.

Agentschapsdoorlichting NVWA

 

WOT Visserijonderzoek

16

2016

TK, 32 201, nr. 83

 

WOT Economische informatievoorziening

16

2016

TK, 32 201, nr. 83

 

WOT Natuur en milieu

16

2016

Het eindconcept van de evaluatie is ontvangen. In het voorjaar 2017 wordt de evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden. Op basis van de evaluatie wordt een nieuwe meerjarige uitvoeringsovereenkomst gesloten met de WUR.

 

Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit (SDa)

16

 

Een Commissie van Toezicht houdt toezicht op het functioneren van de SDa en hierover wordt aan VWS en EZ gerapporteerd. Deze rapportage mondt jaarlijks uit in brief aan de Tweede Kamer (bijvoorbeeld TK, 29 683, nr. 202).

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 16

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen.

De beschikbaarheid van de beide subsidieregelingen hebben geleid tot meer investeringen in de categorieën mestbewerkingsinstallaties, apparatuur voor precisielandbouw, het vergroten van de opslagcapaciteit van dierlijke mest, energiebesparende maatregelen en hernieuwbare energie dan zonder de subsidieregelingen het geval zou zijn geweest. Blijkbaar zijn deze technieken gaandeweg rendabel geworden, wat pleit voor continue aanpassing van de subsidieregeling om steeds nieuwe, nog niet rendabele technieken geaccepteerd en rendabel te krijgen.

Een deel van de respondenten heeft aangegeven zonder subsidie toch te hebben geïnvesteerd in de categorieën het vergroten van de opslagcapaciteit van dierlijke mest en energiebesparende maatregelen.

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

De evaluaties van de regeling IBG en de LID zijn opgenomen in de bredere evaluatie van de handhavingsketen dierenwelzijn uitgevoerd door VenJ en op 7 oktober 2016 aan uw Kamer aangeboden. Het onderzoek geeft aan dat de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing de afgelopen jaren substantieel meer aandacht heeft gekregen en dat de onderlinge samenwerking tussen de verschillende instanties over het algemeen goed verloopt. Wel blijkt dat het convenant samenwerking dierenhandhaving in de huidige situatie niet in alle gevallen de juiste handvatten biedt om in alle situaties effectief op te kunnen treden. Zo is het de vraag of de huidige taakverdeling tussen politie en LID leidt tot de meest effectieve overheidsaanpak. In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Economische Zaken is daarom een traject gestart waarbij toekomstscenario’s worden ontwikkeld voor de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing van gezelschapsdieren. Dit zal mogelijk leiden tot een nieuw convenant met aangepaste afspraken over de taakverdeling tussen de verschillende organisaties op het gebied van de handhaving.

Ondersteuning biologische sector / Stimuleringssubsidie biologische Productie

De subsidieverlening had in veel gevallen niet het beoogde effect van een blijvende omschakeling. Overheidsingrijpen in de biologische sector is derhalve niet vanzelfsprekend.

Consumentenbond Voedselonderzoek

De evaluatie laat zien dat de subsidie aan de Consumentenbond doelmatig wordt verleend, efficiënt wordt ingezet en de producten die de Consumentenbond oplevert van goede kwaliteit zijn en inhoudelijk aansluiten bij het beleid over voeding en duurzaamheid. Uit de evaluatie kwam als aandachtspunt naar boven of deze subsidie voor het nagestreefde doel nog steeds het meest geschikte beleidsinstrument is. Op basis van de resultaten van de evaluatie wordt de subsidie jaarlijks kritisch tegen het licht gehouden. Dit laat onverlet dat de Consumentenbond een belangrijke partner is bij het vergroten van het consumentenbewustzijn over duurzaam voedsel.

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

De consument lijkt bewuster te zijn geworden in de wereld van het aankopen, verzorgen en de gezondheid van honden. Vooral de voorlichtingsaanpak die door de hele keten heeft gelopen, en waarbij slim gebruik is gemaakt van bestaande kanalen en middelen, begint zijn vruchten af te werpen. Blijvende aandacht voor het voorlichten van de consument over het houden, verzorgen, aankopen en de gezondheid van een hond is nodig. Het is belangrijk om de consument als vragende partij alert en kritisch te maken. De voorlichting door het LICG draagt al bij aan een kritischer consument, maar een bredere bekendheid (en gebruik) van deze voorlichting is wenselijk.

Identificatie en registratie Hond

I&R heeft met betrekking tot het in beeld krijgen van de omvang van de fokkerij een fundament gelegd. Omdat alleen nieuw geboren pups worden geregistreerd, duurt het echter een aantal jaar voordat een goed beeld van de omvang van de fokkerij en handel in Nederland ontstaat. Ook zijn verbeteringen nodig om de registratie betrouwbaarder te maken. De toezichthouders krijgen sinds 2013 een steeds beter beeld van de hondenfokkerij en handel, maar compleet is het nog niet. Voor een optimale benutting van deze gegevens bij de handhaving dienen voorts goede risicoanalyses uitgevoerd te worden. Tot slot is het de vraag of de scheidslijn in de wetgeving tussen hobbymatig en bedrijfsmatig een logische is.

Regeling Stidug

Als onderdeel van een breder pakket aan (Rijks)overheidsmaatregelen dat gericht was op de herstructurering van de Nederlandse glastuinbouw, faciliteerde de Stidug de ontwikkeling van nieuwe, voor duurzame glastuinbouw geschikte projectvestigingslocaties en was alleen van toepassing op tien grootschalige vestigingslocaties, verdeeld over het land.

Het Rijk heeft in totaal € 73 mln beschikbaar gesteld voor de Stidug waarvan € 29 mln via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), dus via de betrokken provincies. De Stidug is geheel afgewikkeld. Mede als gevolg van de ontwikkeling van het greenportconcept, de economische recessie vanaf 2008 en beleidswijzigingen bij regionale overheden zijn negen van de tien locaties tot ontwikkeling gekomen, zijn die negen vertraagd gerealiseerd en bieden ze vrijwel zonder uitzondering nog ruimte voor de vestiging van nieuwe of uitbreiding van er reeds gevestigde glastuinbouwbedrijven. Anno 2016/17 is er geen plaats meer voor een regeling als de Stidug die specifiek op de glastuinbouw is gericht. Opgaven voor herstructurering en modernisering zijn meer integraal van karakter en infrastructureel van aard zoals bijvoorbeeld een warmtenetwerk waarbij verschillende sectoren binnen een regio met elkaar zijn verbonden.

Verlaagd tarief glastuinbouw

Uit de evaluatie blijkt dat de situatie nu niet anders is dan bij de instelling van het verlaagd tarief. Nog steeds zorgt het aparte tarief voor de glastuinbouw dat de glastuinbouw vergelijkbaar wordt behandeld met de overige energie- intensieve sectoren. Geconcludeerd wordt tot voortzetting van de huidige regeling.

Agentschapsdoorlichting Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

De agentschapsdoorlichting van de NVWA is eind 2016 door het Ministerie van Financiën in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken afgerond. Na de fusie heeft het agentschap in de afgelopen zes jaar de nodige ontwikkelingen en turbulentie ervaren. Bij de NVWA is duidelijk waarneembaar dat de afgelopen jaren met veel energie en toewijding is gewerkt aan het verbeteren van de organisatie. De ingezette weg op het gebied van financieel beheer en financiële sturing is de juiste en zal bestendigd moeten worden. Op de overige terreinen is er nog de nodige progressie te behalen, met name bij de toepassing van een integraal kostprijsmodel. In het rapport zijn vijf aanbevelingen opgenomen:

  • Neem alle kosten op in het kostprijsmodel van de NVWA, zodat de tarieven gebaseerd zijn op integrale kosten.

  • Ontwikkel met het huidige kostprijsmodel als basis, als opdrachtgevers en NVWA, vereisten aan sturingsinformatie als onderdeel van de voortgangsrapportages. Bouw daarbij voort op de al bestaande (MCS)-rapportages.

  • Richt een bestuurlijk overleg NVWA in onder voorzitterschap van de eigenaar met daarin de opdrachtgevers van VWS en EZ. Laat dit overleg waar mogelijk aansluiten op de begrotingscyclus. En bezie hierbij de inrichting van de rol en taken van de eigenaar(sondersteuning).

  • Ga door op de ingezette weg en blijf als eigenaar en NVWA aandacht houden voor de vorderingen op het gebied van de financiële functie en het financieel beheer van de NVWA.

  • Stel in overleg met de eigenaar en opdrachtgevers doelmatigheidsindicatoren vast, waarmee op output en outcome gestuurd kan worden.

Wettelijke onderzoekstaken: programma’s Visserijonderzoek en Economische Informatievoorziening

In 2016 zijn de resultaten van de evaluaties van WOT-programma’s Visserijonderzoek en Economische informatievoorziening door de Auditdienst Rijk opgeleverd. De evaluaties betreffen de uitvoeringsperiode 2011 tot en met 2015.

De resultaten van de evaluaties van de WOT Visserijonderzoek en Economische informatievoorziening zijn in juni 2016 aangeboden aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 2015–2016, 32 201, 28 625, nr. 83). De conclusies zijn overwegend (zeer) positief: er is sprake van een correcte en efficiënte uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken. Op enkele punten worden suggesties voor verbetering gedaan.

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a

Beleidsdoorlichtingen

 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

17

2019

 

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Duurzaam Door (voorheen Natuur- en milieueducatie)

17

2016

Vanwege afstemming met andere educatie-programma’s wordt de evaluatie Duurzaam Door 2013–2016 samen met het programma Duurzaam Door 2017–2020 in het eerste kwartaal 2017 naar de Tweede Kamer verzonden.

Artikel 18 Natuur en regio

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a

Beleidsdoorlichtingen

 

Natuur en regio

18

2015

TK 30 991, nr. 29

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

18

2016

Deze evaluatie is uitgevoerd door de EC: http://ec.europa.eu/regional_policy/en/policy/evaluations/ec/2007–2013/

 

Evaluatie Rijkscofinanciering EFRO/Interreg (2007–2013)

18

2017

Benodigde monitorgegevens zijn later beschikbaar waardoor oplevering in 2017 plaatsvindt.

 

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen

18

2016

TK, 29 697, nr. 23

 

Natuurschoonwet 1928

18

2016

TK, 33 576, nr. 90

 

Programmatische Aanpak Stikstof inclusief meetprogramma duurzame stallen.

18

2018

Per abuis stond de voortgangsrapportage in 2016 als evaluatie gepland. De eerste (tussentijdse) evaluatie wordt in 2018 opgeleverd.

 

Evaluatie Natuurpact

18

2017

TK, 33 576, nr. 96

 

Natuurvisie

18

2017

Deze evaluatie is gecombineerd met de evaluatie Natuurpact.

TK, 33 576, nr. 96

 

In Beslag genomen Goederen (IBG)

18

2017

Het dierenwelzijns-gedeelte van het besluit IBG is in 2016 geëvalueerd. Voor het onderdeel natuur (CITES) zou hierbij worden aangesloten. Dit bleek vanwege de afwijkende karakteristiek niet haalbaar zodat het onderdeel natuur is doorgeschoven naar 2017.

 

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

18

2016

De evaluatie van de fiscale vrijstellingen is gereed. In afstemming met het Ministerie van Financiën volgt hierop een beleidsreactie aan de Kamer waarna dit naar de Tweede Kamer wordt verzonden.

 

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement

18

2016

 

Vrijstelling landinrichting

18

2016

 

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

18

2016

 

Vrijstelling natuurgrond

18

2016

 

Bosbouwvrijstelling

18

2016

         

2 Overig onderzoek

 

Balans van de leefomgeving

18

2016

Publicatie door PBL

 

Actualisatie Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)

18

 

Zie IenM begroting.

 

EHS Groot project 2014

18

2015

Afhankelijk van besluitvorming Tweede Kamer over voortzetting EHS als groot project.

 

Voortgangsrapportage Natuurpact

18

Jaarlijks

Deze rapportage wordt omstreeks maart 2017 aan de Tweede Kamer verzonden.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 18

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

De Europese Commissie heeft een ex-post evaluatie gepubliceerd van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds over de programmaperiode 2007–2013. Uit de evaluatie blijkt dat het cohesiebeleid een grote bijdrage heeft geleverd aan het scheppen van werkgelegenheid en economische groei in de Europese Unie, en dat er vanuit het cohesiebeleid is geïnvesteerd in bijna 400.000 kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups. Uit de evaluatie blijkt tevens dat de economieën van alle EU-lidstaten profiteren van de effecten van het cohesiebeleid.

Naast een rapport voor de EU als geheel zijn er landenrapporten gemaakt voor de afzonderlijke lidstaten. Uit het landenrapport voor Nederland blijkt dat Nederland in de programmaperiode 2007–2013 € 830 mln heeft ontvangen uit het EFRO. Met deze middelen zijn 3.700 projecten uitgevoerd, waarvan 550 onderzoekprojecten. Verder blijkt dat dankzij deze projecten in Nederland 18.000 banen zijn gecreëerd en meer dan 6.000 start ups zijn ondersteund. Met modelberekeningen is geschat dat EFRO een netto positief effect heeft op het bbp in Nederland (0,2% hoger bbp in 2023).

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s)

Het regionale bedrijfsleven is positief over de inzet en het werk van de ROM’s. Voor de activiteiten gericht op businesscase-ontwikkeling (business development) en acquisitie scoren de ROM’s goed met rapportcijfers van respectievelijk 7,7 en 7,1. De participatieactiviteiten worden gemiddeld met een 7 (bandbreedte van 6,3 tot 7,7) gewaardeerd. De samenwerking van de ROM’s met de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) verloopt over het algemeen goed. Het bedrijfsleven onderkent en waardeert de meerwaarde van de combinatie van de kerntaken business development en participatie. De meerwaarde van de combinatie met de kerntaak «acquisitie» is moeilijker te duiden op basis van de uitkomsten van dit onderzoek. Er is met de ROM’s als verbindende schakel bij de uitvoering sprake van toenemende congruentie tussen de beleidsdoelstellingen van het Rijk en van de provincies.

Natuurschoonwet 1928

Op 31 oktober 2016 is de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928 (NSW) naar de Kamer gestuurd. NSW heeft als doel particuliere eigenaren van landgoederen (waaronder buitenplaatsen) onder voorwaarden fiscaal te ondersteunen met het oog op de instandhouding van landgoederen en het behoud en bevorderen van natuurschoon. Uit de evaluatie blijkt dat de NSW nog steeds van groot belang is om voorgenoemd doel te realiseren. Het is een nuttig instrument, maar op onderdelen is een actualisering wenselijk. In de evaluatie wordt daarom een aantal aanbevelingen gedaan waarvan een groot deel door het kabinet wordt overgenomen.

Evaluatie Natuurpact/Natuurvisie

In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) een evaluatie van het Natuurpact uit 2013 uitgevoerd.

In de evaluatie is onderzocht in welke mate de ambities in het Natuurpact gehaald kunnen worden met het lopende en voorgenomen provinciale natuurbeleid. Daarbij is gekozen voor de opzet van een ex ante, lerende evaluatie, waardoor leerervaringen gedurende het uitvoeringsproces door provincies kunnen worden toegepast.

In de evaluatie wordt geconstateerd dat de provincies op de goede weg zitten. Met de provinciale plannen kan een flinke bijdrage aan de internationale biodiversiteitsdoelstellingen worden geleverd. De uitvoering van die plannen gaat echter niet vanzelf en vergt een forse inspanning van de betrokken partijen. Verder laat de evaluatie zien dat de vermaatschappelijking van natuurbeleid onderdeel uitmaakt van het provinciale beleid. Het PBL constateert wel dat de voornemens nog maar beperkt in concrete plannen vorm hebben gekregen, onder meer omdat de focus van de provincies in eerste instantie lag bij de implementatie van onder meer de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland, de implementatie van Wet natuurbescherming, Programma Aanpak Stikstof en Agrarisch Natuurbeheer. Ook wijst het PBL erop dat er kansen zijn om meer biodiversiteitswinst te behalen. Die kansen liggen met name buiten het Natuurnetwerk Nederland en hebben een sterke relatie met de ambities met betrekking tot de verduurzaming van de landbouw.

Artikel 19 Toekomstfonds

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 19

19

2020

 
         

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Kapitaalverstrekking ROM’s

19

2016

TK, 29 697, nr. 23

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 19

Kapitaalverstrekking ROM’s

Zie toelichting bij artikel 18 (ROM’s).

Overzicht afgeronde evaluaties en overige onderzoeken EZ 2012–2014

Voorgaande overzichten betreffen de afgeronde onderzoeken in 2015 en 2016. Voor afgeronde evaluaties en overige onderzoeken in de periode 2012–2014 wordt verwezen naar de publicaties via www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties:

2012: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2012/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2013: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2013/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2014: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2014/evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

Licence