Base description which applies to whole site

Art.nr. 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinancieringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomst vaste en efficiënte uitvoering. In 2018 heeft de grootste programma-activiteit plaatsgevonden: de conversie van de WSF-gegevens naar het nieuwe systeem. PVS is in 2018 succesvol afgerond, waardoor alle (oud-)studenten zijn aangesloten op PVS. Door een overstap op het PVS systeem kunnen de leningen (zowel basisbeurs, aanvullende beurs als de reisvoorziening) van sommige studenten eerder dan voorheen omgezet worden in een gift. Oorspronkelijk worden leningen altijd in januari van het volgende jaar omgezet. Met het huidige systeem kunnen de leningen gelijk omgezet worden als studenten hun diploma halen. Dit sluit beter aan bij de belevingswereld van de studenten en voorkomt verwarring. Het betreft hier studenten die al aan het terugbetalen zijn, studenten die bijna moeten beginnen met terugbetalen en studenten waarvan de diplomatermijn binnen een jaar verstrijkt of al verstreken is.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 11 Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.373.215

827.010

Uitgaven

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.373.215

827.010

                   

Inkomensoverdracht

3.011.892

2.261.813

3.202.597

1.496.930

3.251.767

2.252.834

998.933

Basisbeurs

1.363.422

1.307.103

1.014.122

741.403

503.228

533.880

– 30.652

 

Gift (R)

989.938

1.045.073

1.075.460

1.108.885

1.210.960

1.075.269

135.691

 

Prestatiebeurs (NR)

373.484

262.030

– 61.338

– 367.482

– 707.732

– 541.389

– 166.343

Aanvullende beurs

683.797

736.390

757.761

777.233

808.533

804.037

4.496

 

Gift (R)

537.091

579.340

585.282

608.481

672.109

618.438

53.671

 

Prestatiebeurs (NR)

146.706

157.051

172.479

168.752

136.424

185.599

– 49.175

Reisvoorziening

819.053

167.521

1.420.507

– 41.301

1.631.598

742.473

889.125

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

1.124.222

384.717

1.605.171

122.391

1.723.502

867.313

856.189

 

Gift (R)

521.861

594.044

639.958

668.643

718.370

667.203

51.167

 

Prestatiebeurs (R)

– 827.030

– 811.239

– 824.622

– 832.335

– 810.274

– 792.043

– 18.231

Overige uitgaven

145.620

50.798

10.207

19.595

308.408

172.444

135.964

 

Overige uitgaven relevant (R)

170.521

97.552

117.723

285.356

77.750

79.087

– 1.337

 

Caribisch Nederland (R)

2.129

3.013

3.320

3.491

3.210

4.031

– 821

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

– 27.030

– 49.767

– 110.836

– 269.252

227.448

89.326

138.122

                   

Leningen

1.713.785

1.974.217

2.500.210

2.934.328

2.832.535

3.014.916

– 182.381

 

Rentedragende lening (NR)

1.551.003

1.771.421

2.238.174

2.612.321

2.480.180

2.670.455

– 190.275

 

Collegegeldkrediet (NR)

162.782

202.796

262.036

322.007

352.355

344.461

7.894

               

Bijdrage aan agentschappen

120.668

131.657

125.255

132.571

115.923

105.465

10.458

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

120.668

131.657

125.255

132.571

115.923

105.465

10.458

Ontvangsten

751.400

764.976

795.034

826.628

846.307

896.901

– 50.594

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

186.151

154.920

128.017

106.887

95.100

107.886

– 12.786

 

Kortlopende vorderingen (R)

96.423

92.801

83.054

93.778

57.673

81.559

– 23.886

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

468.826

517.254

583.963

625.963

693.534

707.456

– 13.922

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Totaal programma-uitgaven

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.373.215

827.010

Relevante uitgaven:

2.639.400

2.024.157

3.327.547

2.097.483

3.711.550

2.624.763

1.086.787

Niet-relevante uitgaven:

2.206.945

2.343.531

2.500.515

2.466.346

2.488.675

2.748.452

– 259.777

Totaal ontvangsten

751.400

764.976

795.034

826.628

846.307

896.901

– 50.594

Relevante ontvangsten:

282.574

247.721

211.071

200.665

152.773

189.445

– 36.672

Niet-relevante ontvangsten:

468.826

517.254

583.963

625.963

693.534

707.456

– 13.922

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2018 € 827,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 1086,8 miljoen hoger uit dan begroot. Hiervan wordt een groot deel verklaard door kasschuiven die hebben plaatsgevonden in de Miljoenennota en de Najaarsnota voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Het betreft hier een vooruitbetaling van € 869,6 miljoen aan OV-bedrijven voor de OV-abonnementen van studenten. De niet-relevante uitgaven waren € 259,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 50,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 36,7 miljoen lager dan begroot, de niet-relevante ontvangsten waren € 13,9 miljoen lager.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2018 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Studerenden met basisbeurs

665.088

630.872

506.094

395.402

290.298

306.100

– 15.802

Bol

237.993

238.947

236.048

230.764

220.603

226.000

– 5.397

Hbo

283.878

265.655

197.812

132.213

64.064

74.100

– 10.036

Wo

143.217

126.270

72.234

32.425

5.631

6.000

– 369

(Nul)lening en geen basisbeurs

109.981

153.663

277.203

393.096

486.511

477.600

8.911

Bol

6.235

6.975

7.702

8.432

8.067

7.100

967

Hbo

52.994

75.663

142.916

214.365

277.321

269.200

8.121

Wo

50.752

71.025

126.585

170.299

201.123

201.300

– 177

Totaal

775.069

784.535

783.297

788.498

776.809

783.700

– 6.891

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2018 lager lag dan geraamd (6.891 studerenden minder).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol, hbo als wo met een basisbeurs is lager dan was geraamd. Het aantal studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs is juist hoger in de bol en het hbo dan was geraamd. In het wo is dit aantal ongeveer gelijk gebleven.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol direct gift

115,6

103,2

85,0

79,3

82,3

78,1

3,2

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

201,3

209,5

217,0

226,0

250,2

228,4

21,8

Ho direct gift

2,7

2,4

2,7

3,4

6,0

0,5

5,5

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

670,3

730,0

770,8

800,2

872,5

768,3

104,2

Totaal

989,9

1.045,1

1.075,5

1.108,9

1211,3

1.075,3

134,7

Bron: Realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol toekenningen

251,8

256,7

259,5

249,8

238,5

254,2

– 15,7

Bol omzettingen

– 200,1

– 208,0

– 217,0

– 226,0

– 250,2

– 228,4

– 21,8

Ho toekenningen

977,9

933,7

662,8

406,8

175,4

191,8

– 16,4

Ho omzettingen

– 656,1

– 720,4

– 766,6

– 798,0

– 871,5

– 759,1

– 112,4

Totaal

373,5

262,0

– 61,3

– 367,5

– 707,8

– 541,4

– 166,4

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2018 per saldo € 12,5 miljoen (€ 3,2 miljoen en – € 15,7 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. Deze € 12,5 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal en een verschuiving van uitwonende studenten naar thuiswonende studenten.

In 2018 zijn per saldo € 21,8 miljoen meer basisbeursuitgaven in de bol in gift omgezet dan geraamd. In het ho is ten opzichte van de raming € 104,2 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo. Zie hiervoor de toelichting bij de beleidsconclusies.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben, zijn € 5,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit zijn studenten die nog recht hebben op een basisbeurs, omdat zij sneller zijn afgestudeerd dan de voorgeschreven vier jaar. Waarschijnlijk is dit het resterende effect van de boeggolf voor het studievoorschot.

De toekenningen basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 16,4 miljoen lager dan begroot, omdat er minder studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol

112.519

115.390

115.226

112.894

110.724

109.700

1.024

Hbo

85.600

88.881

86.974

88.376

88.466

87.600

866

Wo

28.077

29.202

28.540

29.288

30.127

29.800

327

Totaal

226.196

233.473

230.740

230.558

229.317

227.100

2.217

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2018 in het bol, hbo en wo hoger uitgekomen dan geraamd.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol direct gift

232,4

239,8

228,6

224,8

228,9

223,0

5,9

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

130,9

135,4

139,7

147,2

164,2

151,3

12,9

Ho direct gift

36,5

48,1

47,1

51,3

54,6

49,3

5,3

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

137,3

156,0

169,8

185,2

224,4

194,8

29,6

Totaal

537,1

579,3

585,3

608,5

672,1

618,4

53,7

Bron: Realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Bol toekenningen

158,2

167,7

174,0

171,9

164,3

171,1

– 6,9

Bol omzettingen

– 128,2

– 132,8

– 139,8

– 147,3

– 164,2

– 151,3

– 12,9

Ho toekenningen

250,3

275,7

307,2

328,8

360,6

359,7

0,9

Ho omzettingen

– 133,6

– 153,6

– 168,9

– 184,7

– 224,2

– 193,8

– 30,3

Totaal

146,7

157,0

172,5

168,8

136,4

185,6

– 49,2

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2018 per saldo € 1,0 miljoen (€ 5,9 miljoen en – € 6,9 miljoen) lager uitgekomen. De aanvullende beurzen gift in de bol zijn hoger uitgevallen dan geraamd en de aanvullende beurs prestatiebeurs is lager uitgevallen dan geraamd. De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 12,9 miljoen hoger dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 29,6 miljoen hoger uit dan geraamd. Zie hiervoor de toelichting bij de beleidsconclusies.

De toekenningen van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn in 2018 per saldo € 6,2 miljoen (€ 5,3 miljoen en € 0,9 miljoen) hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studenten aantallen dan geraamd in zowel het hbo als het wo.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Aantal gebruikers van het reisrecht

657.972

668.303

663.486

771.330

782.943

766.100

16.843

Bol

210.984

215.151

214.627

316.008

324.377

307.700

16.677

Ho

446.988

453.152

448.859

455.322

458.566

458.400

166

Aantal RBS

19.345

20.614

20.568

20.480

19.314

20.900

– 1.586

Bol

2.809

2.978

3.017

3.240

2.992

2.900

92

Ho

16.536

17.636

17.551

17.240

16.322

18.000

– 1.678

Totaal

677.317

688.917

684.054

791.810

802.257

787.000

15.257

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2018 per saldo hoger (totaal 15.257) dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. De hogere realisatie in 2018 zit echter zowel in de minderjarige als de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2018 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 1.586 studenten lager dan geraamd. Het aantal RBS in de bol viel hoger uit dan geraamd, het aantal RBS in het ho juist lager.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Betaling aan vervoerbedrijven

1.124,2

384,7

1.605,2

122,4

1.723,5

867,3

856,2

Bol prestatiebeurs

– 242,2

– 238,9

– 246,3

– 307,4

– 292,1

– 285,6

– 6,5

Bol omzettingen

159,4

181,5

193,3

196,5

199,9

204,4

– 4,5

Ho prestatiebeurs

– 584,8

– 572,3

– 578,3

– 524,9

– 518,2

– 506,4

– 11,8

Ho omzettingen

335,6

385,7

419,5

448,2

495,9

437,5

58,4

RBS en overig

26,9

26,9

27,2

24,0

22,6

25,2

– 2,7

Totaal reisvoorziening

819,1

167,5

1.420,5

– 41,3

1.631,6

742,5

889,1

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2018 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 889,1 miljoen hoger dan geraamd.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 856,2 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor een groot deel verklaard door kasschuiven van totaal € 869,5 miljoen die hebben plaatsgevonden in de Miljoenennota en de Najaarsnota voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Het resterende bedrag betreft een verlaging op dit budget wat wordt veroorzaakt door lagere prijzen dan aanvankelijk geraamd.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 6,5 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen dan geraamd. In het ho is het prestatiebeursbedrag € 11,8 miljoen negatiever dan geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 4,5 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 58,4 miljoen hoger. Ook hier speelt het naar voren halen van de omzettingen zoals toegelicht bij de basisbeursuitgaven een rol. Het verschil tussen begroting en realisatie 2018 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is – € 2,7 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door lagere studentenaantallen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen en voorschotten. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2018 bij overige uitgaven bedraagt € 136,0 miljoen, waarvan – € 2,2 miljoen relevant en € 138,1 miljoen niet-relevant. De hogere niet-relevante uitgaven zijn te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening. Dit betekent dat er op deze post een hoger bedrag blijft staan aan prestatiebeurzen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Rentedragende lening

1.551,0

1.771,4

2.238,2

2.612,3

2.480,2

2.670,5

– 190,3

Collegegeldkrediet

162,8

202,8

262

322,0

352,4

344,5

7,9

Totaal

1.713,8

1.974,2

2.500,2

2.934,3

2.832,5

3.014,9

– 182,4

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2018 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 182,4 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2018 per saldo € 190,3 miljoen lager dan geraamd. Hiervan is een groot deel te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is er € 7,9 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door grotere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 10,5 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 4,8 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 2,2 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Hoofdsom (NR)

468,8

517,3

584,0

626,0

693,5

707,5

– 13,9

Relevante rentedragende lening

2,4

2,2

1,1

1,0

0,7

0,8

– 0,1

Rente ontvangsten

177,7

146,5

126,3

105,8

93,9

106,5

– 12,6

Renteloos voorschot

6,1

6,2

0,6

0,1

0,5

0,5

– 0,1

Totaal

655,0

672,2

712,0

732,9

788,6

815,3

– 26,7

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming is er in 2018 per saldo € 26,7 miljoen minder ontvangen dan geraamd. De belangrijkste componenten van deze lagere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom en de renteontvangsten. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar in de lagere rente ontvangsten van € 12,6 miljoen. De terugbetaling studieleningen is € 13,9 miljoen lager dan begroot.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2014

2015

2016

2017

2018

Leningen

13.803,3

15.083,0

16.778,1

18.812,9

20.498,8

Collegegeldkrediet

583,3

699,9

850,0

1034,2

1377,6

Levenlanglerenkrediet

0

0

0

3,9

23,9

Totaal

14.386,6

15.782,9

17.628,1

19.851,0

21.900,3

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het levenlanglerenkrediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2018 is € 21,9 miljard. Het betreft hier de uitstaande leningen op oud-studenten en actieve studenten. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2018 gestegen met € 2,0 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het studievoorschot vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen. Daarnaast is het totaal aantal studenten in het ho toegenomen. Ook het levenlanglerenkrediet is nu een eerste vol jaar in gebruik genomen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Achterstallig lager recht (ALR)

50,8

47,6

41,8

53,6

26,9

41,8

– 14,9

Reisvoorziening

35,1

35,2

35,2

34,2

28,7

35,2

– 6,5

Overig

10,5

10,0

6,0

6,0

2,1

4,5

– 2,4

Totaal

96,4

92,8

83,1

93,8

57,7

81,6

– 23,9

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2018 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal – € 23,9 miljoen. Er is voor € 14,9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Door het inwerking treden van het PVS systeem is de post achterstallig lager recht (ALR) een stuk lager.

De ontvangsten op de post overig zijn € 2,4 miljoen lager dan begroot.

Licence