Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL3
    
 Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)3
 Wetsartikel 4 (agentschapbegroting)3
    
B.ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING4
    
 1.Inleiding: «Betrokken bestuur»4
 2.Bestuur7
 2.1.Democratische rechtsstaat7
  Staatkundige vernieuwing7
  Constitutionele agenda van de 21ste eeuw8
  Verkiezingen en kiesstelsel9
  Juridisering10
 2.2.Openbaar bestuur11
  Bestuurlijk partnerschap; nieuwe vormen van samenwerking12
  Bestuurlijke organisatie14
  Dualisme16
 2.3.De kwaliteit van de rijksdienst17
 2.4.Internationale dimensie19
    
 3.Grotesteden- en Integratiebeleid20
 3.1.Grotestedenbeleid21
  G-nieuw22
  Onderzoek en monitoring22
  Internationale dimensie22
  Ambities in 200023
 3.2.Integratiebeleid minderheden24
  Kansen krijgen, kansen pakken25
  Relatie met het grotestedenbeleid26
  Betrokkenheid minderheidsgroepen26
  Etnisch ondernemerschap27
  Jongeren27
  Oudere minderheden27
  Anti-discriminatie en Europa28
  Nieuwe groepen28
  Huisvesting statushouders28
  Inburgering nieuwkomers29
    
 4.Overheidsinformatiebeleid en millennium29
 4.1.ICT: de nieuwe samenleving29
 4.2.Millennium30
 4.3.Overheidsinformatiebeleid31
  Actieprogramma Elektronische Overheid31
  Toegankelijkheid en dienstverlening31
  Bedrijfsvoering rijksoverheid32
 4.4.Nieuwe generatie reisdocumenten33
    
 5.Veiligheid34
 5.1.Veiligheidsbeleid34
  Integraal Veiligheidsprogramma34
  Onderzoek en monitoring36
  Informatievoorziening36
 5.2.Politie37
  Sturingsmodel37
  Financiering37
  Bovenregionale voorzieningen38
  Onderwijs en opleiding38
  Management Development39
  Juridisch instrumentarium39
  Internationale samenwerking39
 5.3.Brandweer en rampenbestrijding40
  Hoofdlijnennotitie Rampenbestrijding40
  Financiering41
  Verbeteren van de samenwerking41
  Grensoverschrijdende samenwerking42
  Waterschade42
 5.4.Binnenlandse Veiligheidsdienst43
 5.5.Het Europees kampioenschap voetbal voor landenteams (EK 2000)44
    
 6.Personeel45
 6.1.Modernisering ambtenarenwet46
 6.2.Algemene Bestuursdienst48
 6.3.Management- en Personeelsontwikkeling48
 6.4.Internationale aangelegenheden49
C.TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL49
    
 1.Inleiding49
    
 2.Beleidsoverzicht vanuit financieel perspectief49
    
 3.Aansluittabellen51
    
 4.Diverse aspecten van beheer52
    
 5.Uitgaven en verplichtingen55
  01. Algemeen55
  02. Openbaar Bestuur67
  03. Integratiebeleid minderheden90
  05. Openbare Orde en Veiligheid97
  06. Binnenlandse Veiligheidsdienst133
  07. Management en Personeelsbeleid136
  08. Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid156
  09. Algemene Bestuursdienst163
  10. Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties165
    
 6.Ontvangsten169
  01. Algemeen169
  02. Openbaar Bestuur171
  03. Integratiebeleid minderheden176
  05. Openbare Orde en Veiligheid176
  06. Binnenlandse Veiligheidsdienst179
  07. Management en Personeelsbeleid179
  08. Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid180
  10. Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties182
    
D.TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN183
    
 Agentschap ITO183
 Agentschap BPR190
 Agentschap CAS208
 Agentschap IVOP218
    
E.BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING225
    
 Bijlage 1 Personeelsgegevens225
 Bijlage 2 Wetgeving226
 Bijlage 3 Moties en toezeggingen234
 Bijlage 4 Circulaires288
 Bijlage 5 Aanbevelingen Nationale ombudsman293
 Bijlage 6 Subsidies296
 Bijlage 7 Evaluatieonderzoek298
 Bijlage 8 Economische en functionele classificaties306
 Bijlage 9 Voorlichtingsuitgaven308
 Bijlage 10 Convenanten310
 Bijlage 11 Burgemeestersbenoemingen311
 Bijlage 12 Emancipatiebeleid315
 Bijlage 13 Decentralisatie317
 Bijlage 14 Extra-comptabel overzicht, budgetten grotestedenbeleid (ECO-GSB)320
 Bijlage 15 Lijst van afkortingen332
 Bijlage 16 Lijst van regelingen336

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2000 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 4 (agentschapbegroting)

Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de agentschappen ITO, BPR, CAS en IVOP voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING

1. INLEIDING: «BETROKKEN BESTUUR»

Door tal van maatschappelijke ontwikkelingen – zoals onder meer de informatietechnologische revolutie, de globalisering van economische verhoudingen en de emancipatie van burgers – zijn voor burgers veel zaken binnen handbereik gekomen. Burgers zijn in materieel en immaterieel opzicht op de drempel van de 21e eeuw meer toegerust dan nog maar kort geleden mogelijk leek. Individuele ontplooiing is zonder twijfel een hoofdkenmerk van de hedendaagse West-Europese samenleving.

Tegelijkertijd is er een ongekend hoog tempo in het maatschappelijk leven ontstaan; trends en ontwikkelingen volgen elkaar snel op. In deze situatie is er in de samenleving – bij burgers en bestuur – een toenemende behoefte te zien aan maatschappelijke samenhang en verbinding. Met persoonlijke ontplooiing ontstaat tezelfdertijd de wens om vast te stellen wat de bindende, gemeenschappelijke noemers zijn; uiterste individualisering en atomisering van de samenleving is immers een door niemand gewenst doel. De maatschappelijke snelheid en de sfeer van voortdurende verandering onderstrepen het bewust zijn van gezamenlijkheid ; een zekere mate van lotsverbondenheid wint in een voortdurend dynamische situatie aan belang. Omdat bepaalde samenlevingstrends – sociaal-economisch, sociaal-cultureel, internationaal – diep ingrijpen in de feitelijke leefsituatie en het levensperspectief van grote groepen van burgers, vragen zij om een verantwoordelijke overheid die luistert naar de samenleving en die in staat is maatschappelijke problemen op te lossen dan wel op zijn minst hanteerbaar en leefbaar te maken.

Het is in dit verband van groot belang om de democratische, bestuurlijke waarden en normen waarvoor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) staat – een effectieve, efficiënte overheid in een veilige, democratische rechtsstaat – bij de tijd houden. De groeiende behoefte aan maatschappelijke samenhang dient daarom goed te worden begrepen en verwerkt in het beleid. De betrokkenheid op de samenleving die voor deze jaren zo kenmerkend is, stelt aldus bijzondere eisen aan het overheidsbeleid en het overheidsbestuur.

Een tweede reden om de betrokkenheid op de samenleving als vertrekpunt van ons beleid te nemen, ligt in het gegeven dat in de maatschappelijke omgeving de verwachtingen ten aanzien van de overheid vaak (te) hooggespannen zijn. Juist de mate waarin de overheid erin slaagt maatschappelijke vraagstukken op een bevredigende wijze tegemoet te treden, bepaalt het vertrouwen van de burger in de overheid. Sociaal-cultureel onderzoek wijst uit dat in ons land het vertrouwen in overheid en politiek min of meer constant blijft (SCP; Sociale en Culturele Verkenningen 1999). Het institutioneel vertrouwen dat internationaal vergeleken overigens hoog scoort evenzeer. Echter, het vertrouwen van de burger in «de overheid» is niet als vanzelf gegeven, het wordt sterk bepaald door de mate waarin de overheid er in slaagt maatschappelijke problemen op te lossen of – beter nog – vóór te zijn.

Kan de overheid aan het hoge ambitieniveau niet voldoen dan slaat dat hard op de overheid terug; de samenleving verliest vertrouwen. Hier staat echter tegenover dat onze hoog-technologische en complexe samenleving haar grenzen stelt aan wat te voorzien is en rationeel en vlekkeloos af te handelen is. Met de complexiteit en daardoor de kwetsbaarheid van de samenleving is immers ook de complexiteit van de overheidsorganisatie toegenomen. Voortdurend moet daarom gezocht worden naar een goede balans tussen het centrale niveau en het decentrale niveau, tussen zelfstandigheid, onafhankelijkheid en directe politieke sturing alsook tussen integrale en specifieke, op maatschappelijke belangen gerichte organisatievormen. Voor welke organisatievorm ook, de verplichting geldt echter dat – in het besef van de «risico-samenleving» waarin wij ons bevinden – de overheid haar zaken goed op orde moet hebben en vooral ook verbindingen aan moet gaan met de samenleving. De antenne voor wat er in de samenleving leeft moet goed zijn afgesteld; signalen moeten helder kunnen doorkomen. Dit vereist bijzonder aandacht van alle betrokkenen bij het publieke domein. De gevoeligheid voor wat zich in de samenleving afspeelt en voor de omgang met maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen – ook rampzalige – kan en moet worden vergroot, zoals de parlementaire behandeling van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer in dit voorjaar onderstreepte.

Met de typering «betrokken bestuur» beogen de minister en staatssecretaris van BZK en de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid (GSI) in deze memorie van toelichting aan te geven hoe zij willen reageren op de hierboven aangeduide uitdaging voor het openbaar bestuur. Het begrip «betrokken bestuur» wil de symbolische, algemene invalshoek aanduiden die door ons wordt gekozen: doelgericht, complementair, responsief en op de samenleving gericht.

Om een passende bijdrage te kunnen leveren, moet eerst het perspectief voor goed bestuur worden bepaald. Voorop staat dat de overheid daar waar haar specifieke verantwoordelijkheid in het geding is, moet tonen te beschikken over een sterk handelingsbekwaam en – zo mogelijk – probleemoplossend vermogen. Betrokkenheid op de samenleving betekent immers vóór alles dat maatschappelijke problemen scherp in beeld zijn en tot een oplossing worden gebracht. De oriëntatie van overheid en bestuur moet om die reden extern van karakter zijn: de aspiraties van burgers en de noden van burgers – de maatschappelijke werkelijkheid – behoren het fundament van de beleidsvorming te zijn. Doelgerichtheid is de daaruit rechtstreeks af te leiden eis die aan het beleid kan worden gesteld. Maatschappelijke vraagstukken moeten gecoördineerd en integraal worden behandeld; tegenstrijdige belangen moeten worden overbrugd. Goed voorbeeld van die doelgerichte en integrale benadering is het grotesteden- en integratiebeleid. Concrete doelen en een op resultaten gerichte werkwijze treden daar nadrukkelijk op de voorgrond.

De mate waarin een doelgerichte en open benadering wordt waargemaakt, geeft inhoud en gezicht aan het betrokken bestuur dat wij voorstaan. Resultaatgericht en integraal handelen door een presterende overheid bindt burgers, verbindt overheid en samenleving en geeft de overheid aldus haar plaats in de samenleving. Betrokkenheid die niet wordt waargemaakt, c.q. die vervluchtigt, is daarentegen het begin van ongeloofwaardigheid. De Bijlmerenquête heeft ons scherper op het spoor gezet van – waar nodig – samenhangend, tijdig en doortastend beleid. Mede om die reden is de organisatie en het functioneren van de rijksdienst voor ons de komende jaren een belangrijk aandachtspunt. Over deze materie is aan het parlement gelijktijdig met de begrotingsstukken de nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid» gezonden.

De beleidsvorming van de overheid dient daarbij doorzichtig en toegankelijk te zijn. Binnen de gekozen hoofdstructuur van ons bestuur is dat geen eenvoudige opgave. Er zijn immers veel decentrale en functionele «hulpstructuren» gevormd om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Daarmee rekening houdend, moet de aandacht in het bijzonder gericht zijn op transparantie. Omdat transparant beleid de mogelijkheid biedt om te zien wie waarvoor verantwoordelijk is. Het afleggen van verantwoording vraagt om een duidelijke en herkenbare taakverdeling binnen de overheidsorganisaties op de verschillende bestuurlijke niveaus. Dergelijke afrekenbare en inzichtelijke bestuurlijke verhoudingen houden burgers en maatschappelijke organisaties betrokken bij beleid en bestuur. Duidelijkheid en afbakening van verantwoordelijkheid verstevigen derhalve uiteindelijk de band tussen overheid en burgers. Concrete initiatieven in de sfeer van verantwoording en toezicht in de openbare sector zijn in dit licht te begrijpen als belangrijke voorwaarden voor een bestuur dat de band met de samenleving wil aanhalen. Punt van bijzondere aandacht zal voorts, in het kader van de hiervoor genoemde nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid», de werking van het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid zijn.

Algemeen aanvaard is de gedachte dat de overheid niet alles zelf kan doen en dat de overheid niet alles alleen kan (en moet willen!) doen. De overheidsmacht is de afgelopen decennia serieus gerelativeerd. Groeiende complexiteit van maatschappelijke verhoudingen, de emancipatie van burgers en maatschappelijke organisaties en de gegroeide concurrentiekracht van andere maatschappelijke domeinen hebben daaraan bijgedragen. Horizontale sturingsverhoudingen bepalen inmiddels in toenemende mate het beeld. Bestuurlijke partners, maatschappelijke partners en burgers dienen volop in het beleidsproces betrokken te zijn. Bestuurlijke co-productie, zoals bijvoorbeeld in het Bestuursakkoord nieuwe stijl en in de regiocontracten is neergelegd, waar ieder vanuit de eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden inzet op het overeengekomen beleid, is een leidend begrip. Een maatschappelijke en open oriëntatie van overheid en bestuur ligt ook daaraan ten grondslag. Ook de convenanten in het kader van het grotestedenbeleid en het veiligheidsbeleid dat wij voorstaan, kenmerken zich door een hoge mate van partnerschap en een beroep op gedeelde verantwoordelijkheid met andere overheidsorganisaties en particuliere organisaties.

Er is vanwege tal van maatschappelijke ontwikkelingen een ander beeld ontstaan over communicatie, informatie-uitwisseling en maatschappelijke menings- en besluitvorming. Er zijn duidelijke signalen dat de betrokkenheid van burgers bij het politieke en bestuurlijke besluitvormingsproces op een nieuwe wijze vorm krijgt. De groei naar een «civil society» in dit verband te omschrijven als een samenleving waarin burgers hun maatschappelijke betrokkenheid op tal van manieren daadwerkelijk vormgeven, maar de politieke invulling van hun burgerschap minder prominent lijken te op te pakken – lijkt een gegeven te zijn. De vraag wat daarvan de implicaties zijn voor de democratische spelregels die zich sinds de tijd van Thorbecke hebben ontwikkeld, behoeft urgente en nadere doordenking. Er is reden ons te bezinnen op de wijze waarop wij vorm geven aan de democratische waarden en uitgangspunten die onze rechtsstaat kenmerken. Eigentijdse instrumenten en voorzieningen kunnen immers de betrokkenheid van burgers – en daarmee de vitaliteit van onze democratie – vergroten en op peil houden. Vanuit deze invalshoek kan de herindiening van het Grondwetsherzieningsvoorstel over het correctief referendum worden bezien, alsmede de wetgeving voor een tussentijdse voorziening als het raadplegend referendum. Evenzeer geldt dat voor de overige intensiveringen op het dossier van de staatkundige vernieuwing die het afgelopen voorjaar aan het regeerakkoord zijn toegevoegd. Eveneens mede vanuit dit besef wordt het informatievoorzieningsbeleid in toenemende mate gericht op de relatie tussen burger en bestuur, enerzijds waar het aspecten van dienstverlening betreft en anderzijds waar het gaat om het waarmaken van burgerschap.

Een communicatief, intelligent en creatief ambtelijk corps en een integere, op maat gesneden organisatie zijn het voertuig voor een daadwerkelijk betrokken bestuur. De overheidsorganisatie dient van hoogwaardige kwaliteit te zijn; dat is een voorwaarde voor een overheidsoptreden waaraan hoge eisen worden gesteld. De rijksdienst en de professie van ambtenaar verdienen derhalve de volle aandacht zowel vanuit de kwaliteitseisen die gesteld mogen worden aan de ambtenaar zelf en vanuit het belang van een grensverkenning tussen ambtelijk systeem en «de politiek». Een extra reden daarvoor wordt gevonden in de maatschappelijke complexiteit en het hoge verwachtingspatroon dat op de overheid rust. Het gaat dan om de bevordering van ambtelijk vakmanschap, inspanningen ten aanzien van de ambtelijke integriteit (in de brede betekenis van het woord) – waarbij leidraad is dat ambtenaren zich ten alle tijden ervan bewust moeten zijn dat zij werken onder ministeriële verantwoordelijkheid – en de bezinning op de aard en consequenties van de specificiteit van de ambtelijke status. Ook deze materie krijgt de volle aandacht in de eerder genoemde nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid».

Het zijn deze kernbegrippen – doeltreffend beleid, transparante en responsieve beleidsvorming, bestuurlijk partnerschap, democratische vitaliteit en ambtelijke kwaliteit – die in algemene zin onze leidraad zijn . In de navolgende toelichting op de BZK-begroting worden deze begrippen herkenbaar in de concrete beleidsvoornemens die wij voorleggen.

2. BESTUUR

2.1. Democratische rechtsstaat

Staatkundige vernieuwing

De democratische rechtsstaat waarin wij leven, is een belangrijke verworvenheid die wij niet als een gegeven mogen beschouwen. De vitaliteit van onze democratie vraagt om voortdurende aandacht en gestaag onderhoud. Het functioneren van de democratische rechtsstaat wordt beïnvloed, soms ook bedreigd, door velerlei maatschappelijke factoren. Internationalisering en informatisering zijn daarvan niet onbelangrijke voorbeelden. De verworvenheden en waarden van onze rechtsstaat zijn grotendeels in de Grondwet neergelegd. Het kabinet heeft op basis van het regeerakkoord de afgelopen periode in het kader van de staatkundige vernieuwing diverse voorstellen, waarvan sommige leidend tot grondwetsherziening, in procedure gebracht.

Het komende jaar wordt de staatkundige vernieuwing met vernieuwd elan voortgezet. Een belangrijk voorbeeld vormt de vraag of aan burgers de mogelijkheid van een correctief referendum moet worden geboden. De commissie Biesheuvel heeft hiervoor de grondslag gelegd, achtereenvolgende paarse kabinetten hebben het voorstel tot het opnemen van een beslissend correctief referendum in de Grondwet in procedure gebracht. De voorstellen mochten zich ook verheugen in een ruime meerderheid in beide kamers der Staten-Generaal, zowel in de eerste als in de tweede lezing. Deze ruime meerderheid kwam echter in tweede lezing één stem te kort in de Eerste Kamer om daar de vereiste tweederde meerderheid te behalen. Inmiddels is begin juni 1999 een aantal afspraken gemaakt over de wijze van uitvoering van hetgeen in hoofdstuk VII van het regeerakkoord is vastgelegd. De uitvoering van deze afspraken is met kracht en voortvarendheid ter hand genomen.

Het voorstel tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het (beslissend) correctief referendum zal ongewijzigd opnieuw worden ingediend. Dit voorstel is inmiddels bij de Raad van State aanhangig gemaakt. Volgens de planning zal het in januari 2000 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Gelijktijdig met de indiening wordt middels een proeve inzicht gegeven in de uitvoeringswetgeving die behoort bij dit (beslissend) correctief referendum. In voorbereiding is voorts een tijdelijke referendumwet die, binnen het kader van de Grondwet, de mogelijkheid opent tot een raadgevend referendum. Alle inspanningen zijn erop gericht dit voorstel in oktober voor advies aan de Raad van State voor te leggen, zodat indiening in januari 2000 mogelijk is. Aan de Raad van State is advies gevraagd over de meest wenselijke fase van de wetgevingsprocedure waarin de mogelijkheid van het raadgevend referendum wordt geboden en over het betrekken van de wetgevende organen.

Ook aan de andere punten van hoofdstuk VII van het regeerakkoord wordt intensief gewerkt. Zo ontvangt het parlement dit najaar een notitie met voorstellen over de verkiezing en de positie van de Eerste Kamer. De reactie van de kamers wordt door het kabinet hoopvol gestemd afgewacht. De Staatscommissie dualisme en lokale democratie zal haar werkzaamheden voor 1 januari 2000 afronden. Het kabinet zal hierover zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen zes maanden na ontvangst van het rapport een standpunt innemen.

Gelijktijdig met deze begrotingsstukken ontvangt het parlement de nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid» waarin onder meer aandacht wordt besteed aan het thema van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarbij wordt betrokken de organisatie van het openbaar bestuur en de integriteit en professionaliteit van de ambtelijke organisatie. Een en ander vloeit voort uit de discussies die afgelopen voorjaar zijn gevoerd over het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer.

Constitutionele agenda van de 21ste eeuw

De gedachtevorming over de positie van de Grondwet in een snel verander(en)de samenleving, vormt een belangrijke opdracht voor het Ministerie van BZK. De Grondwet geeft uitdrukking aan de basisbeginselen van onze democratische rechtsstaat. Het is dan ook van belang dat de grondwet stevig verankerd is en blijft in onze samenleving. De Grondwet moet verbonden zijn aan algemeen levende maatschappelijke opvattingen. Wanneer zich in de samenleving ontwikkelingen voordoen die zich in voldoende mate hebben uitgekristalliseerd, ligt het zonder meer voor de hand om ook stil te staan bij de vraag wat de betekenis en de gevolgen daarvan kunnen zijn voor de Grondwet. In dat kader presenteert de Minister van BZK in het jaar 2000 de «constitutionele agenda van de 21ste eeuw». De gedachte daarbij is een impuls geven aan het doordenken van de actualiteit en vitaliteit van de Grondwet. De suggesties die uit de viering van het 150-jarig bestaan van de Grondwet voortkwamen zullen in belangrijke mate voeding geven aan de constitutionele agenda. Het evaluatierapport van het project waarbij deze viering gestalte kreeg, is op 17 mei jl. aan het parlement aangeboden. In dat rapport komen verschillende belangwekkende vragen naar voren als «Welke gevolgen heeft de voortschrijdende Europese integratie voor ons staatsbestel?», «Is er behoefte aan een toetsingsrecht aan de Grondwet?» en «Is het wenselijk om (zoals de winnaars van de Grondwetstrijd hebben voorgesteld) een experimenteerbepaling op te nemen?». Het zijn vragen als deze die de constitutionele agenda kunnen voeden. De per 1 oktober 1999 op te richten Stichting Forum democratische ontwikkeling kan hierbij een initiërende en stimulerende rol spelen.

De gedachte achter de constitutionele agenda is primair een breed debat in verschillende geledingen in onze samenleving over actualiteit en vitaliteit, en over de waarden en normen van onze democratische rechtsstaat teneinde ons te bezinnen op de noodzaak van mogelijke aanpassingen van de grondwet. De constitutionele agenda behelst niet een proeve voor een algehele grondwetsherziening, maar heeft met name betrekking op de langere termijn. Los daarvan heeft de regering op een aantal terreinen reeds stappen gezet die mogelijk tot aanpassing van de Grondwet kunnen leiden. Deze (eerste) stappen bestaan uit het vragen van advies, waarbij soms expliciet gevraagd is zo mogelijk een maatschappelijke discussie over het desbetreffende vraagstuk te entameren.

In de eerste plaats stelt het regeerakkoord dat maatschappelijke discussie en politieke besluitvorming nodig is inzake de grondrechten die samenhangen met – onder meer – de toepassing van internet en de toegankelijkheid van de elektronische snelweg (meningsuiting, privacy en communicatiegeheim). Het kabinet heeft de commissie «Grondrechten in het digitale tijdperk» onder voorzitterschap van prof. Franken ingesteld, die zich thans buigt over de vraag of de genoemde grondrechten aanpassing behoeven. Deze commissie brengt uiterlijk volgend jaar mei advies uit.

In de tweede plaats is op grond van het regeerakkoord aan de Onderwijsraad gevraagd op welke wijze de Grondwet moet worden aangepast om voldoende ruimte voor de oprichting van samenwerkingsscholen te geven.

Tenslotte verdient de ontwikkeling om Nederland vestigingsplaats voor internationale gerechtshoven te laten zijn in deze rij vermelding. Omdat er geen twijfel mag bestaan over de grondwettigheid van dergelijke hoven, is de Raad van State hierover om advies gevraagd.

Verkiezingen en kiesstelsel

De opkomst bij de verkiezingen voor provinciale staten en voor het Europees parlement in 1999 was helaas bedroevend laag. Deze tendens is ook zichtbaar – zij het in veel mindere mate – bij de in 1998 gehouden verkiezingen voor de gemeenteraden en de Tweede Kamer. De teruglopende opkomst bij verkiezingen geeft reden tot zorg. Feit is dat burgers hun betrokkenheid bij politieke en maatschappelijke besluitvormingsprocessen in toenemende mate op andere manieren vormgeven dan door middel van verkiezingen. Hoewel deze betrokkenheid op zichzelf is toe te juichen, dient ervoor te worden gewaakt, dat het belang van verkiezingen navenant afneemt. Verkiezingen zijn immers een bestaansvoorwaarde van elk democratisch staatsbestel. Tegen deze achtergrond werd dan ook onderzocht welke motieven niet-stemmers hadden om niet deel te nemen aan de verkiezingen. Al langer is bekend dat de meest genoemde redenen om niet te gaan stemmen betrekking hebben op een gebrek aan interesse, een negatieve beoordeling van het nut om te gaan stemmen en het niet in staat zijn om een keuze te maken tussen de deelnemende partijen. De resultaten van het NKO-onderzoek bevestigen dit wederom. De mate waarin deze motieven een rol spelen is echter nog niet bekend.

Tevens wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie voor het stemproces. Daarbij staat voorop het voor de kiezer eenvoudiger te maken om haar of zijn stem uit te brengen. Dit met inachtneming van de vereisten die aan het stemproces verbonden zijn. Gedacht wordt daarbij aan mogelijkheden voor de kiezer om op afstand zijn of haar stem uit te brengen, meerdere plaatsen geschikt te maken als stembureau, na te denken over (langere) openingstijden van stembureaus en het aantal verkiezingsdagen.

Teneinde de opkomst voor de verkiezingen van de provinciale staten te bevorderen heeft het kabinet besloten aan het parlement voor te stellen de gemeenteraadsverkiezingen, die in 2002 voorzien zijn, te bundelen met de verkiezingen van de provinciale staten in 2003. Hiertoe zal een wijziging van de Kieswet worden voorbereid.

De discussie over mogelijke wijzigingen in het kiesstelsel wordt voortgezet tegen de achtergrond van hetgeen in het regeerakkoord daarover is afgesproken. Een aanzet tot mogelijke wijzigingen wordt gegeven in de vorm van vier voorstellen. Deze zijn neergelegd in de in opdracht van het Ministerie van BZK verrichte studie «Proeve van een nieuw kiesstelsel».

In de discussie naar aanleiding van deze studie zijn ook alternatieven aangedragen. Over de voorstellen en de alternatieven hebben de Raad voor het Openbaar Bestuur (Rob) en de Kiesraad geadviseerd. Beide raden hebben hun reserves m.b.t. deze voorstellen en alternatieven. In de loop van dit jaar is voorzien dat het kabinet hierop en op de adviezen een reactie zal geven.

Juridisering

In het regeerakkoord 1998 is aangegeven dat versterking van de democratische besluitvorming essentieel is voor de effectiviteit en de legitimiteit van het bestuur en de duidelijkheid voor de burger. Juridisering is het veelvuldig gebruik van juridische instrumenten en procedures mede als gevolg van politiek gewenste keuzes in wetgeving. Met een toename van het bestuurshandelen is ook de bemoeienis van de rechter toegenomen. Om de democratische besluitvorming te versterken, moet te ver doorgeschoten juridisering worden tegengegaan. Op die manier wordt het evenwicht binnen de trias politica bewaakt. In het kabinetsstandpunt «Juridisering in het openbaar bestuur» (kamerstukken II, 1998/1999, 26 360, nr. 1) heeft het kabinet daartoe ten aanzien van bestuur, rechter en wetgever concrete voornemens aangekondigd. Inmiddels hebben verschillende van deze voornemens het stadium van uitvoering bereikt:

* Bij wet van 24 december 1998 (Stb. 1998, 738) is de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels uitgesteld. Alleen bij wet in formele zin kan deze mogelijkheid worden ingevoerd.

* De Commissie Wetgeving algemene regels van bestuursrecht zal naar verwachting dit najaar een advies uitbrengen over het bevorderen van de coördinatie bij complexe besluitvormingssituaties.

* De Raad van State is advies gevraagd over een wetsvoorstel dat voorziet in het samenvoegen van de beide openbare voorbereidingsprocedures van de afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht. De bezwaarschriftprocedure behoeft in die gevallen niet meer te worden gevolgd.

* Binnen afzienbare tijd ontvangen alle bestuursorganen een handreiking voor de inrichting van de bezwaarschriftprocedure, die bestuursorganen kan helpen de toepassing van deze procedure te verbeteren en meer conflicten «in eigen huis» op te lossen.

* Het onderzoek naar alternatieve vormen van beslechting van interbestuurlijke geschillen is afgerond. Doel van het onderzoek was na te gaan of geschillen tussen overheden op een andere wijze dan door tussenkomst van de rechter kunnen worden opgelost. Het kabinet zal de Tweede Kamer op korte termijn in kennis stellen van de resultaten van het onderzoek en de Kamer haar voornemens naar aanleiding van deze resultaten bekend maken.

* Binnenkort zal in samenspraak met rechters, advocaten en bestuurders de problematiek van de zogenaamde bestuurlijke lus worden bezien. De bestuurlijke lus betekent dat de rechter het bestuur de gelegenheid biedt om tijdens de beroepsprocedure gebreken te herstellen of besluiten te veranderen. Aan de hand van de resultaten van deze bespreking komt het kabinet met nadere voorstellen terzake.

In zijn Jaarverslag 1998 heeft de Raad van State opgemerkt dat in het kader van het tegengaan van te ver doorgeschoten juridisering, ook de kwaliteit van de wetgeving, de wijze waarop deze tot stand komt en de functies van wetgeving aandacht verdienen. Het kabinet onderschrijft deze analyse en zal oog blijven houden voor mogelijke verbeteringen van de wetgeving en de wetgevingsvoorbereiding.

Ondertussen nemen de rechterlijke macht en het bestuur eveneens initiatieven om te ver doorgeschoten juridisering terug te dringen en inzicht te krijgen in elkaars wereld. Met het oog daarop vinden er verschillende bijeenkomsten plaats waarin rechters en bestuurders met elkaar discussiëren over hun taakopvatting en de beperkingen daarbij. Een betere communicatie tussen rechter en bestuur kan veel problemen oplossen en wellicht ook voorkomen. Een ander reeds lopend initiatief betreft het bevorderen van kennis van het functioneren van het openbaar bestuur tijdens de opleiding van rechterlijke ambtenaren. Het is bijvoorbeeld mogelijk om tijdens de raio-opleiding voor een bepaalde periode een stage te vervullen bij een bestuursorgaan.

2.2. Openbaar bestuur

Ons openbaar bestuur functioneert in het algemeen naar behoren en blijkt bij internationale vergelijking van goede kwaliteit te zijn. In het algemeen is er een goed niveau van publieke dienstverlening in ons land. Dat moeten we ook in een zich turbulent ontwikkelende omgeving vasthouden. Toch ligt het gevaar van zelfgenoegzaamheid op de loer. Het regeerakkoord spreekt dan ook niet zonder reden hoge ambities uit als het gaat om de kwaliteit van het openbaar bestuur. Aandacht wordt gegeven aan de dienstverlening aan de burger, de duidelijke visie op maatschappelijke problemen die van de overheid wordt verwacht en het belang van een open en transparante bestuurswijze.

De integrerende functie van het openbaar bestuur, het vermogen tot bindende visievorming en de flexibiliteit van de overheid moeten worden versterkt.

Ten aanzien van het binnenlands bestuur is de inzet van het kabinet in 2000 gericht op drie hoofdonderwerpen. In de eerste plaats op de verbetering van de resultaatgerichte samenwerking tussen de bestuurslagen, in de tweede plaats op aanpassingen in schaal en organisatie van gemeenten en provincies daar waar dat nodig is en in de derde plaats op de staatkundige structuur die ten grondslag ligt aan het goed functioneren van de democratie. In het algemeen is het beleid in deze jaren te typeren als het losmaken van veel verschillende initiatieven en werkvormen en het leggen van nadruk op differentiatie en maatwerk. Vervolgens zal dan bepaald kunnen worden welke het meest bijdragen aan het gewenste betrokken bestuur. Wij refereren hierbij aan de algemene opdracht die we in de inleiding hebben verwoord: de effectiviteit van beleid vraagt in deze tijd om bestuurlijke samenwerking en partnerschap.

Bestuurlijk partnerschap; nieuwe vormen van samenwerking

Vanwege de noodzaak de resultaatgerichtheid van beleid te vergroten is veel inspanning gericht op het afstemmen, dwars door bestuurslagen heen, van ieders bijdrage aan met name de prioriteiten uit het regeerakkoord. Dit komt tot uiting in de goede afspraken die in 1999 zijn gemaakt in het kader van het grotestedenbeleid, het bestuursakkoord-nieuwe-stijl (BANS) en de regiocontracten. Bestuurlijk partnerschap is de leidraad van handelen. Dat houdt in dat verantwoordelijkheden helder worden gesteld, samenwerking wordt geoptimaliseerd en gelijkwaardigheid van de partners vertrekpunt is. In het komende jaar zal in deze sfeer, waar maatwerk dus is vereist, een volgende stap moeten worden gezet, waardoor de resultaten daadwerkelijk zichtbaar worden voor de individuele besturen en voor de burgers.

De afspraken met de grote steden (convenanten) komen in hoofdstuk 3.2 van deze memorie van toelichting aan de orde.

Begin 1999 zijn afspraken tussen rijk, IPO en VNG officieel vastgelegd in het BANS dat de titel «Overheden over toekomst» draagt. In dat bestuursakkoord zijn afspraken gemaakt op het terrein van de sociale infrastructuur en veiligheid, ruimtelijk-economische structuur en de kwaliteit van het openbaar bestuur. De nadere uitwerking en uitvoering van die afspraken wordt bewaakt in het – speciaal daarvoor in het leven geroepen – Overhedenoverleg. Dit overleg vindt twee keer per jaar plaats onder voorzitterschap van de minister-president. Het parlement zal na elk Overhedenoverleg van de vervolgstappen op de hoogte worden gebracht. De vervolgafspraken zullen ook steeds op het niveau van individuele provincies en gemeenten concreet gemaakt moeten worden.

De meest recente opdracht voor het ministerie om interbestuurlijke samenwerking te coördineren richt zich op bovenprovinciaal, landsdelig niveau. In 1999 is een aanzet gegeven voor het opzetten van een stelsel van samenhangende afspraken in regiocontracten. De ruimtelijk-economische dynamiek vormt de actuele behoefte om op dat niveau samenhangende visies te ontwikkelen. Nadat al eerder overleg met Noord-Nederland en de Randstad is gestart, is dat nu met het Oosten en Zuid-Nederland gaande. In het najaar van 1999 zal bestuurlijk overleg per landsdeel worden georganiseerd. De bedoeling is daarbij om verschillende sectorale invalshoeken te overkoepelen. Waarschijnlijk krijgen de afspraken een landsdeelspecifiek karakter. In 2000 is het streven erop gericht om daadwerkelijke beleidsafstemming tussen de inspanningen van ministeries en de landsdelen tot stand te brengen, zodat vastgesteld kan worden of afspraken op dit schaalniveau meerwaarde opleveren. Het parlement wordt in de loop van 2000 geïnformeerd over de bevindingen.

Ook in grensoverschrijdend verband wordt de maatschappelijke behoefte aan samenwerking in bestuurlijke zin tegemoetgekomen. In de praktijk blijkt een toenemende behoefte aan samenwerking over de grens heen, niet enkel op algemeen-bestuurlijk vlak, maar ook bij de rampenbestrijding en bij politiële activiteiten. Om die reden zal in het komende jaar een herzien kabinetsstandpunt over grensoverschrijdende samenwerking worden uitgebracht, dat voortbouwt op het kabinetsstandpunt uit 1994. Het ligt voor de hand dat in het herziene kabinetsstandpunt een accent zal worden gelegd op de belangrijke rol van de euregio's: samenwerkingsverbanden van Nederlandse provincies en gemeenten met hun Belgische of Duitse buren. Het gehele Nederlandse grensgebied valt inmiddels binnen een of meer van deze euregio's. Het voornemen bestaat – in overleg met de euregio's – te bezien hoe de bestaande samenwerking nog kan worden geïntensiveerd. Afzonderlijke vermelding verdient de indringende samenwerking tussen Nederlandse en Duitse buurgemeenten voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende bedrijventerreinen. In verband daarmee is het kabinet begin juli akkoord gegaan met het sluiten van een praktisch, toegespitst verdrag inzake grensoverschrijdende bedrijventerreinen met de Bondsrepubliek en de betrokken Länder. Hierover is het parlement onlangs geïnformeerd bij de toezending van het kabinetsstandpunt inzake grensoverschrijdende bedrijventerreinen aan de Nederlands-Duitse grens. In Benelux-verband is het belang van bestuurlijke grensoverschrijdende samenwerking recentelijk nog eens benadrukt door het Comité van Ministers. Nederland zal zich in dat verband, maar ook in bilaterale contacten met Vlaanderen, blijven beijveren voor nieuwe inspanningen. Ook hierbij is de medewerking van de euregio's onontbeerlijk.

Zoals in het regeerakkoord aangekondigd wordt voortgegaan met het vergroten van de armslag van decentrale overheden (decentralisatie). De Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen zijn op 18 mei 1999 om advies gevraagd over decentralisatie («Adviesaanvraag over decentralisatie vraagstukken»). Ten behoeve van de gedachtewisseling met het parlement wordt in de loop van 2000 een kabinetsstandpunt toegezonden. Afzonderlijke aandacht vergt de differentiatie van verantwoordelijkheden aan grote steden. In het regeerakkoord worden experimenten in het vooruitzicht gesteld. Daarvoor hebben wij inmiddels overleg geopend met de ministeries. Wij verwachten dat de eerste voorstellen in 2000 tot besluitvorming kunnen leiden. Het decentralisatiebeleid is 20 jaar geleden door het Ministerie van Binnenlandse Zaken gestart. Er is veel geoogst en het draagvlak voor decentralisatie binnen de rijksdienst is gegroeid. In deze fase behoeft de wijze waarop wordt gedecentraliseerd onze bijzondere aandacht met het oog op het bereiken van de beoogde effecten voor de kwaliteit en de integraliteit van het bestuur. Evaluatieonderzoek van de Vrije Universiteit in 1997 heeft hiervoor veel nuttige aanbevelingen opgeleverd. Op 11 juni 1997 is hierover een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer gezonden, dat wij ook als richtsnoer hanteren. Goede decentralisatie is meer dan loslaten van beleid. Het simpelweg overhevelen van taken en middelen naar decentrale overheden maakt steeds meer plaats voor totaalarrangementen op maat, waarbij de gemeenten en provincies beter in staat worden gesteld om eigen, lokaal ingebed en integraal beleid te ontwikkelen. Daarbij moet ook ingespeeld worden op de behoefte om, met de gemeenten en provincies in een regierol, partnerschappen te smeden met maatschappelijke organisaties en bedrijven. Eén van de voorwaarden is hierbij dat de publieke middelen op decentraal niveau ontschot en flexibel kunnen worden ingezet. De inrichting van deze bestuurlijke arrangementen en het bijbehorend flankerend beleid zijn van groot belang voor het vergroten van het probleemoplossend vermogen van het bestuur als geheel. Dat is uiteindelijk de toetssteen voor het slagen van decentralisatie en de bijdrage van ons ministerie is vooral hierop gericht.

Naar verwachting zal omstreeks de jaarwisseling een nieuwe bestuursafspraak Friese taal en cultuur met de provincie Fryslân gesloten kunnen worden. Daarin wordt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincie voor de bevordering van de Friese taal en cultuur vorm gegeven.

Bestuurlijke organisatie

Maatwerk is ook het kenmerk voor de beleidsinzet ten aanzien van de bestuurlijke organisatie.

Tussen de Europese Unie en de individuele burger kunnen verschillende schaalniveaus worden onderscheiden (zoals wijk, stad, regio, provincie, landsdeel, nationale staat, grensoverschrijdende regio etc.) Gegeven de drie volwaardige bestuurslagen die wij in Nederland kennen, heeft elke bestuurslaag de opdracht samen te werken met andere besturen en actief te schakelen naar verschillende aanpalende hogere en lagere schaalniveaus. Regiocontracten zijn hiervan een goed voorbeeld, evenals de vrijwillige gemeentelijke samenwerking en publiek-private samenwerkingsconstructies. Op zichzelf heeft deze ontwikkeling de charme van flexibiliteit en biedt deze de beste kansen op aansluiting op de maatschappelijke dynamiek. Tegelijkertijd is de vraag of het huis van Thorbecke door de toenemende praktijk van samenwerking onder spanning komt te staan en welke consequenties heeft dit voor de bestuurlijke hoofdstructuur. In die zin is dan ook advies gevraagd aan de Rob. Hierbij dient met name aandacht te worden geschonken aan de waarborging van democratische waarden als legitimatie, verantwoording en transparantie, alsmede aan aspecten van doelmatigheid zoals slagvaardigheid, resultaatgerichtheid en conflictoplossing.

Deze democratische waarden moeten bij de vormgeving van de bestuurlijke organisatie worden verenigd met de voordelen van een flexibele(r) bestuursorganisatie. Die voordelen betreffen onder andere het vermogen om adequaat beleid te ontwikkelen en diensten aan de burger te verlenen, hetgeen de legitimatie van bestuur en politiek ten goede komt. Algemeen wordt onderkend, dat met het oog op toekomstige ontwikkelingen vele gemeenten als te klein en te kwetsbaar moeten worden beschouwd.

Het kabinet hecht veel waarde aan een krachtig lokaal bestuur. Dat wil zeggen dat gemeenten in staat moeten zijn zelfstandig een volwaardig pakket aan essentiële taken te behartigen en op het lokale niveau integrale afwegingen te maken. De gemeente mag geen lege huls worden; lokale politiek moet over reële keuzes gaan. Gemeenten dienen daarnaast over een aantal basiskwaliteiten te beschikken. Een bepaalde schaal is daarvoor noodzakelijk, die overigens per regio en mede afhankelijk van de functie van gemeenten verschillend kan worden ingevuld. Daarom is geen eenduidige getalsmatige ondergrens voor gemeenten aan te geven. Deze uitgangspunten betekenen dat een actief herindelingsbeleid nodig blijft. Dat vraagt ook van de medewetgever de nodige ruimte om kabinetsvoorstellen op te beoordelen, met gevoel voor hetgeen tijdens de wettelijke procedure vanuit veelal tegengestelde belangen reeds is ingebracht en gewogen. Daarnaast is de Stuurgroep krachtige gemeenten in verschillende gebieden waar de laatste jaren geen herindeling heeft plaats gevonden, bezig met een analyse, met als doel vooral toekomstige knelpunten in beeld te krijgen en de betrokken gemeenten in dat kader te laten reflecteren op het eigen bestuur. Aan de hand van de verzamelde informatie en de bevindingen tijdens te houden rondetafelgesprekken formuleert de Stuurgroep een advies op grond waarvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, na informatie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, tot een nadere beoordeling over het mogelijke vervolgproces zal komen. De uitkomsten hiervan staan vanzelfsprekend niet vast; differentiatie en maatwerk zijn ook hier geboden. De nota's over gemeentelijke herindeling en over inrichting en functioneren van het binnenlands bestuur, die het kabinet kort na zijn aantreden heeft uitgebracht en waarmee de Tweede Kamer in meerderheid heeft ingestemd, zijn bepalend voor ons handelen op dit punt. Deze nota's sporen met en zijn een nadere uitwerking van het regeerakkoord op het onderdeel «De bestuurlijke organisatie». Aan de aanvaarding van hierop gebaseerde voorstellen hecht het kabinet dan ook grote waarde.

In 2000 hopen wij de wetsvoorstellen tot gemeentelijke herindeling in West-Overijssel en de Over-Betuwe alsmede in een deel van de provincie Utrecht en van enkele centrumgemeenten in Limburg in het parlement aanvaard te zien. Het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling in Twente is inmiddels in de Tweede Kamer aangenomen. Het kabinet spreekt de verwachting uit dat de behandeling in dit parlementaire jaar positief zal worden afgerond. Alle in procedure zijnde wetsvoorstellen voldoen aan de uitgangspunten zoals neergelegd in de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling.

Naast voortzetting en afronding van de lopende herindelingsprocedures wordt het beleid over versterking van gemeenten voortgezet. In dit kader zijn diverse activiteiten gaande. Op verschillende plaatsen is sprake van initiatieven van gemeenten zelf om te onderzoeken of samengaan op termijn wenselijk is. Los daarvan zijn de rondetafel-gesprekken in gebieden waar lange tijd geen herindeling heeft plaatsgevonden in een aantal regio's van start gegaan. Daarbij is de vraag aan de orde in hoeverre herindeling naast andere oplossingen een rol kan spelen bij de versterking van het gemeentelijk bestuur. Een en ander vloeit voort uit het regeerakkoord.

Voorts heeft inmiddels in een aantal recent heringedeelde gemeenten het eerder aangekondigde onderzoek plaatsgevonden naar een gewenningsbijdrage. Binnenkort zullen mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek conclusies worden getrokken ten aanzien van de hoogte van deze gewenningsbijdrage. Tenslotte zal de Tweede Kamer binnenkort een nadere beschouwing bereiken over de begrippen gemeente, gemeenschap en binnengemeentelijk zelfbeheer in relatie tot gemeentelijke herindeling.

Op 27 april 1999 is met de Tweede Kamer een hoofdlijnendebat gevoerd over de notitie inrichting en functioneren van het binnenlands bestuur. De positie van het middenbestuur is daarbij uitvoerig aan de orde geweest. Voor deze bestuurslaag geldt bij uitstek dat zij zich in een turbulente omgeving bevindt, welke een verscherping van de maatschappelijke plaatsbepaling vraagt. De provincies zijn hier volop mee bezig, omdat hun profiel bij velen niet scherp is. Het is daarom logisch dat ook in het hoofdlijnendebat de positionering van de provincie, soms ook in kritische zin, aan de orde kwam. Een voortgaand debat hierover is op zijn plaats. Meer inzicht in de feitelijke plaats van de provincie in de samenleving is dan ook gewenst. Hiervoor moet een onderzoek plaatsvinden naar de clientèle van deze bestuurslaag. Een dergelijk onderzoek is van groot belang om een goed inzicht te krijgen in de maatschappelijke context waarbinnen de provincie de haar toegedachte regisserende en arbitrerende rol vervult. Ook voor de eventuele verdere ontwikkeling van de provinciale regisserende en arbitrerende rol is dit onderzoek relevant. De provincie maakt op dit moment een transformatieproces door dat van vitaal belang is voor de toekomst van deze bestuurslaag. Binnen de provincies zelf is een discussie gaande over de eigen bestuursstijl, de herkenbaarheid voor burgers en de daarvoor benodigde bevoegdheden en instrumenten. Dezerzijds is meermalen gesteld dat de provincies, inclusief hun nieuwe taken, beschikken over een ruim en vaak nog onbenut arsenaal aan bestuursinstrumenten om actief te interveniëren in de leefomgeving die ook direct voor de burgers van belang is. Het zal voor de provincies een bijzondere opgave zijn deze ambitie in de komende jaren waar te maken. Waar nodig en passend willen wij hierbij de provincies terzijde staan. De overige in dit hoofdlijnendebat aan de orde gekomen actiepunten worden op andere plaatsen in deze memorie behandeld.

Tot slot moet de toekomst van de Kaderwetgebieden zorgvuldig en per gebied onder ogen worden gezien. In het jaar 2000 zal worden begonnen met de evaluatie van de Kaderwetgebieden, zoals in het regeerakkoord is afgesproken. Zodra de nodige informatie hiervoor beschikbaar is – dat zal nog in 2000 het geval zijn – zal deze worden voorzien van een kabinetsreactie en aan de Tweede Kamer ter hand worden gesteld.

Dualisme

De vernieuwing van het lokale bestuur staat hoog op de agenda. Het gaat bij de vernieuwing van het bestuur om wezenlijke zaken. De autonomie van de gemeente en de gemeenschapszin van burgers in hun directe sociale omgeving vertegenwoordigen immers blijvende en fundamentele waarden in ons constitutionele en maatschappelijke bestel. Vernieuwing van het lokaal bestuur is meer dan het ontwerpen van een nieuw bestuursmodel met bijbehorende herziening van de Gemeentewet. Voor de vernieuwing uit gaan een analyse van maatschappelijke ontwikkelingen en een heldere bepaling van de positie van de gemeente en de plaats van de burgers in de lokale democratie.

De reeds in de praktijk zichtbare ontwikkeling naar meer dualisme in het lokaal bestuur zal krachtige impulsen moeten krijgen. Heldere toedeling van verantwoordelijkheden en daarmee inzichtelijkheid voor de burger worden daarmee gediend. De in het vorige parlementaire jaar ingestelde Staatscommissie Dualisme en lokale democratie onder voorzitterschap van prof. mr. D.J. Elzinga zal haar werkzaamheden voor het einde van dit jaar afronden. Zij rapporteert over de vraag op welke wijze de dualisering van het gemeentelijk bestel vorm kan krijgen. Spoedig daarna, maar in ieder geval binnen zes maanden na het verschijnen van het rapport, zal het kabinet ter zake een standpunt bepalen en eventuele wetsvoorstellen voorbereiden. Het kabinetsstandpunt zal tevens op het vraagstuk van dualisering van het provinciaal bestel ingaan. De Minister van BZK heeft de Staatscommissie verzocht bij haar werkzaamheden aandacht te willen geven aan dat laatste vraagstuk.

Met voldoening kan worden vastgesteld dat binnen kringen van gemeenten en provincies men niet afwacht totdat het eindrapport van de Staatscommissie en het kabinetsstandpunt daarop zal zijn verschenen. In kringen van bestuurdersverenigingen, burgemeesters, gemeentesecretarissen, politieke partijen, landelijk en lokaal en ook binnen IPO en VNG wordt in beraadsgroepen, projecten en regiobijeenkomsten de discussie over de vernieuwing van het bestuursstelstel met enthousiasme gevoerd.

2.3. De kwaliteit van de rijksdienst

Het regeerakkoord refereert aan de hoge eisen die zowel aan het beleid van de overheid als aan de dienstverlening in de publieke sector worden gesteld. De overheidsorganisatie, zo stelt het regeerakkoord, neemt in omvang af, maar de betekenis van de overheid in haar sturende, regisserende en communicatieve functies wordt steeds belangrijker. De burger verlangt van de overheid klantgerichtheid, maatwerk en een hoge effectiviteit. Ook wordt een open en interactieve bestuursstijl verwacht. De overheid zet zich in om aan deze eisen van inzichtelijkheid, doelgerichtheid en betrokkenheid op de burger te voldoen.

Daarenboven heeft de gedachtewisseling met het parlement over de parlementaire enquête over de vliegramp in de Bijlmermeer ons een aantal lessen voor de toekomst aangereikt. Wij zullen verder moeten nadenken over thema's als de verhouding tussen politiek en ambtenaren, over de politieke verantwoordelijkheid voor de aansturing van het ambtelijk apparaat, over integriteit en de ambtelijke professie. Het debat over de organisatie en de kwaliteit van de rijksdienst, mede in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid en de daarmee verbonden vertrouwensregel, zal in de komende periode worden voortgezet. Zoals al eerder is vermeld wordt aan het parlement, gelijktijdig met de begrotingsstukken een nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid» en een aantal bijbehorende notities gezonden. Een en ander om de gedachtewisseling met het parlement en met betrokken partijen voeding te geven.

Een aantal reeds lopende activiteiten draagt reeds bij aan een verbetering van de kwaliteit van de rijksdienst. Er wordt gewerkt aan de verbetering van de bedrijfsvoering, van de kwaliteit van de uitvoering en van de ondersteuning van het beleidsproces in het algemeen. Het ontwikkelen van kwaliteitsbeleid en het toepassen van kwaliteitsinstrumenten in de rijksdienst zal worden gestimuleerd; met name in de onderdelen met directe klantcontacten. In aanvulling daarop zijn in het regeerakkoord interdepartementale visitaties als nieuw instrument aangekondigd. Deze beogen de kwaliteit van de rijksdienst een extra impuls te geven. De gedachten over de verdere aanpak zijn inmiddels verder uitgekristalliseerd. In de eerder genoemde nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid» wordt hieraan nader aandacht gegeven. Het voornemen is de visitaties te richten op het proces van de beleidsvorming bij een aantal interdepartementale en interbestuurlijke beleidsprocessen. Het is daarbij uitdrukkelijk de bedoeling aandacht te geven aan punten als de transparantie van het proces, de sturing door de politiek, de relatie tussen de ambtelijke en politieke top, de wisselwerking met de maatschappelijke omgeving en de democratische verantwoording van gemaakte keuzes. In het najaar van 1999 zal een start worden gemaakt met een tweetal proefvisitaties. Bij de concrete aanpak zal worden voortgebouwd op de positieve ervaringen met het bij de legal audit gevolgde systeem van zelfevaluatie. Op basis van de opgedane ervaringen kan de aanpak vervolgens worden verbreed tot de gehele rijksoverheid. Uiteindelijk is het streven gericht op het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitsnormen.

Hiervoor is reeds genoemd dat een aantal lopende trajecten bijdraagt aan een betere organisatie en inrichting van de rijksoverheid in lijn met de hoge eisen die daaraan in een moderne samenleving onder meer vanuit het perspectief van de betrokken burger worden gesteld. Optimale democratische sturing van de overheidsorganisatie enerzijds en verantwoording van beleid anderzijds staan ook hier centraal; transparantie en «afrekenbaarheid» zijn sleutelbegrippen.

In de eerste plaats is daar de noodzaak van goede en heldere verbindingen tussen de ministeries en de vele zelfstandige bestuursorganen (ZBO's), die op afstand van de rijksoverheid functioneren. In het verleden zijn reeds initiatieven genomen om hier te komen tot inzichtelijke verhoudingen van aansturing en adequate voorzieningen voor verantwoording en toezicht. De aanwijzingen voor de rijksdienst zijn daartoe aangepast. Vanuit het Ministerie van BZK worden onverminderd inspanningen geleverd om deze aanwijzingen, die het primaat van de politiek hoog in het vaandel voeren, toe te passen. Het regeerakkoord stelt een Kaderwet op de Zelfstandige Bestuursorganen in het vooruitzicht om op dit terrein nog meer helderheid te scheppen. Het kabinet zal vóór het eind van dit kalenderjaar een voorstel van wet bij de Tweede Kamer indienen.

Voorts heeft de Minister van BZK het initiatief genomen de uitwisseling van ervaringen met externe verzelfstandiging te bevorderen. Zo wordt het in maart 1999 in gang gezette programma handreikingen externe verzelfstandiging voortgezet. Hierbij worden onder andere studie- en discussiedagen georganiseerd over onderwerpen, die in de relatie tussen ministeries en ZBO's van belang zijn. De resultaten worden vertaald in een aantal publicaties, die als handreiking dienen voor een goede omgang in de praktijk. Deze publicaties zullen de komende jaren met enige regelmaat verschijnen.

In de tweede plaats is van belang dat in vervolg op het eind 1998 verschenen rapport «De ministeriële verantwoordelijkheid ondersteund» bij een aantal ministeries zelfevaluaties zijn gestart van toezichtsarrangementen. Het is de bedoeling komend jaar na te gaan of daaruit algemenere lessen of leermomenten kunnen worden gedestilleerd die ondersteunen dat arrangementen van toezicht zodanig dienen te zijn ingericht dat de minister op een goede wijze verantwoording kan afleggen aan het parlement. Begin 2000 zal het parlement nader over de voortgang worden geïnformeerd. Daarbij kan ook het door het kabinet aan de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) gevraagde advies worden betrokken over de toezichtsarrangementen in Europees perspectief.

In de derde plaats wordt in 2000 de evaluatie van de Kaderwet Adviescolleges in gang gezet, met het oog op de aanbieding van een evaluatieverslag in 2001.

Verder is de verhouding tussen het publiek domein en de markt een belangrijk aandachtspunt voor de Minister van BZK. Een advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (Rob) uit januari 1999 vroeg aandacht voor de bij een overdracht van taken aan de markt in acht te nemen randvoorwaarden. Het advies van de ROB bevat daartoe een afwegingskader en geeft aanbevelingen voor de vormgeving van publieke taken en publieke verantwoordelijkheden.

Het kabinet zal spoedig op dit advies reageren in samenhang met het standpunt over een recent advies van de Sociaal-Economische Raad over wetgeving inzake markt en overheid. De tijdens de algemene en politieke beschouwingen 1998 aanvaarde motie-Van der Vlies (kamerstukken II, 1997/1998, 23 600, nr. 26) wordt eveneens bij dit kabinetsstandpunt betrokken. In dit kader is nog vermeldenswaard dat de WRR een advies in voorbereiding heeft over publieke en private verantwoordelijkheden. Dat wordt rond de eeuwwisseling verwacht.

Tenslotte spreekt het voor zich dat de kwaliteit van de organisatie van de rijksoverheid voor een belangrijk deel wordt gerealiseerd door goed management en personeel en het daarop toegesneden beleid. In hoofdstuk 6 worden de voornemens op dit beleidsterrein uiteengezet.

2.4. Internationale dimensie

Het proces van de Europese integratie leidt tot een steeds sterkere vervlechting van het binnenlands beleid met het Europees beleid. Deze ontwikkeling, die ook een voortgaande verschuiving van bevoegdheden van het nationale naar het Europese niveau inhoudt, noopt ook tot een actieve betrokkenheid van de bewindspersonen van dit ministerie bij de Europese eenwording. In de verschillende onderdelen van deze memorie wordt hieraan aandacht besteed. De ontwikkeling van de Europese bestuurslaag in combinatie met een toenemende invloed van het Europees beleid op het terrein van binnenlandse zaken brengt nieuwe vragen naar voren. De verhouding tussen de bestaande bestuurslagen gemeenten, provincies en rijk onderling en in relatie met de Europese bestuurslaag in opbouw verandert. Er doen zich nieuwe kwesties voor als het gaat om de voorbereiding en uitvoering van beleid; in de kabinetsreactie op het advies van de Raad van het Openbaar Bestuur: «Wijken of herijken: nationaal bestuur en recht onder Europese invloed» is hierop ingegaan. Tegelijkertijd is het nodig om een diepgaander op de veranderende verhouding in het Nederlandse en Europees bestuur in te gaan en, mogelijk aan de hand van scenario's, na te gaan wat deze ontwikkeling betekenen voor de opbouw en inrichting van de Nederlandse bestuurlijke orde. In de loop van het begrotingsjaar wordt aan de Kamer over de eerste bevindingen op dit terrein gerapporteerd.

Bij de verdere ontwikkeling van de Europese integratie is het van belang, vanuit het Ministerie van BZK, actief bij te dragen aan een democratisch, transparant en integer bestuur in de Europese Unie en aan een goede verankering van de grondrechten. Deze onderwerpen zullen de komende tijd in verschillende beleidstrajecten binnen de Europese Unie centraal staan.

Op de Europese Raad van Keulen is afgesproken dat een Handvest van grondrechten zal worden ontwikkeld, zodat de uitzonderlijke betekenis van de grondrechten en hun belang voor de burgers van de Europese Unie zichtbaar gestalte krijgen. Voor het Ministerie van BZK als hoeder van de Grondwet is deze verdere constitutionalisering van de Europese bestuurslaag van groot belang en BZK zal vanuit deze verantwoordelijkheid actief bijdragen aan de Nederlandse inzet op dit terrein.

Bij de vorming van een democratisch, transparant en integer bestuur in de Europese Unie gaat het zowel om de hervorming van de Europese instellingen, al dan niet binnen het kader van de komende wijziging van het EG-verdrag, als om de voorbereiding van de kandidaat-lidstaten op een goede overgang naar het EU-lidmaatschap.

Wat betreft de Europese instellingen dient gekomen te worden tot een afgeslankt en efficiënt opererend bestuur met een duidelijke verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden, dat voldoet aan de eisen van maximale transparantie en integriteit.

Het omvormingsproces van de kandidaat-lidstaten naar een modern en democratisch bestuur dat voldoet aan de eisen van de Europese Unie is een ingrijpend proces. Binnen de beperkte mogelijkheden zal het ministerie waar mogelijk bijdragen aan versterking van bestuur en democratie. Uit praktische overwegingen en om te veel versnippering tegen te gaan richt het ministerie zich in de eerste plaats daarbij op Polen, Tsjechië en Hongarije. Speciale aandacht is geboden voor het opzetten van een institutionele infrastructuur («deugdelijk bestuur») in de kandidaat-lidstaten. Een dergelijke infrastructuur is noodzakelijk, willen de EU-lidstaten in de toekomst in staat zijn de EU-regelgeving op een juiste manier toe te passen en te onderhouden. BZK hecht er aan dat bovengenoemde zaken, alsmede het EU-acquis op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken op een adequate wijze in het uitbreidingsproces een plaats krijgen.

Het vrijwaren van het bestuur van onzuivere beïnvloeding is een noodzakelijke voorwaarde voor het behoud van de democratische rechtsstaat. Aan bedreigingen voor deze bestuurlijke integriteit, zoals de georganiseerde misdaad, dient met kracht het hoofd te worden geboden. BZK zal bij de Nederlandse standpuntbepaling zich inzetten voor een EU-aanpak analoog aan de Nederlandse BIBOB-regeling (Bevordering Integere Besluitvorming Openbaar Bestuur). Voorts zal de Minister van BZK bepleiten om minimumnormen op het terrein van integriteit op te stellen en deze in EU-regelgeving vast te leggen.

Integriteit van het bestuur vormt één van de onderdelen die in het kader van een verbeterde samenwerking op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken binnen de Europese Unie aan de orde dient te komen. De aftrap daartoe wordt op de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999 verricht. De regering heeft hierover reeds een brief aan de Tweede Kamer gezonden (kamerstukken II, 1998/1999, 21 501, nr. 20). In de brief is uiteengezet dat de Nederlandse inzet zich concentreert op Asiel en Migratie, bestrijding van internationale criminaliteit en versterking van de Europese rechtsorde. De verdere verbetering van de samenwerking op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken zal de komende jaren prominent op de agenda blijven staan.

3. GROTESTEDEN- EN INTEGRATIEBELEID

Het in de vorige kabinetsperiode in gang gezette grotestedenbeleid (GSB) is door Paars II met kracht uitgebouwd. Hier is ook alle reden toe. Slagvaardigheid is gewenst, om daarmee de snelheid van gewenste oplossingen voor alle huidige en toekomstige inwoners van de steden dichterbij te brengen. De gewenste slagvaardigheid kan slechts worden bereikt door vaak overbodige bestuurlijke en ambtelijke bureaucratie op zowel rijks- als stedelijk niveau weg te nemen, om daarmee de snelheid van de gewenste oplossingen voor alle huidige en toekomstige bewoners van de steden dichterbij te brengen.

Hoewel op een aantal terreinen ook in de grote steden wordt geprofiteerd van de toegenomen sociaal-economische welvaart is er nog steeds sprake van een relatieve achterstand ten opzichte van de rest van ons land. Vorig jaar werd het beleid verwoord als: het streven naar «de complete stad». Dit ideaalbeeld wordt mede dichterbij gebracht door het grotestedenbeleid. De zekere tweedeling in het onderwijs, de concentratie van werkloosheid bij achterstandsgroepen en het grote aandeel van huishoudens met de laagste inkomens in de grote steden houdt het beeld van de complete stad nog op een te grote afstand. In de Sociale en Culturele Verkenningen 1999 van het Sociaal Cultureel Planbureau wordt gewezen op de toegenomen zorg van de burger over de (ouderen)zorg, de ordehandhaving (veiligheid) en de leefbaarheid (sociale samenhang, maatschappelijke opvang e.d.) in de grote steden.

Het kabinet heeft met de nieuwe ministerspost Grotesteden- en Integratiebeleid de noodzakelijke aandacht voor deze op meerdere onderdelen samenhangende vraagstukken onderstreept. Het beleid richt zich niet per definitie op departementale aandachtsvelden, maar eerder op het integraal benaderen en oplossen van de vragen die hier spelen. Dat de overheid bij het oplossen van de vraagstukken ook andere maatschappelijke en private partijen nodig heeft is een besef dat meer en meer doordringt. Investeren in de kwaliteit van de samenleving vraagt ieders inzet en betrokkenheid.

Het feit dat in de portefeuille ook het overheidsinformatiebeleid is opgenomen biedt – in de ontwikkeling van de nieuwe digitale samenleving – interessante en noodzakelijke perspectieven (netwerkontwikkeling, toegankelijkheid, versterking/vernieuwing van de participatie-democratie).

Het is niet acceptabel als grote groepen inwoners (in het bijzonder etnische minderheden) van met name de steden langs de kant staan, niet betrokken kunnen of willen zijn bij de verdere ontwikkeling van de kansrijke Nederlandse samenleving. De combinatie van de drie onderdelen van aandachtsvelden – grote steden, integratie én overheidsinformatiebeleid – laat zich het beste vangen in het devies: Meedoen is winnen!

3.1. Grotestedenbeleid

In het afgelopen jaar zijn enkele stevige stappen voorwaarts gezet, op weg naar de complete stad. De trendbreuk die is ingezet door de projectmatige werkwijze te vervangen door een programmabenadering voor een langere reeks van jaren is vernieuwend. De steden gaan gebiedsgewijs werken op basis van een stadsvisie. Hierin wordt weergegeven op welke wijze de stad zich wenst te onderscheiden, wie zijn huidige én bovenal de toekomstige inwoners zijn. Het kabinet biedt uitzicht op investeringen voor 10 jaar en heeft zich in het in december 1998 gesloten doorstartconvenant verplicht om per stad convenanten af te sluiten tot en met 2003, op basis van de op 1 november 1999 in te dienen meerjarige stedelijke ontwikkelingsprogramma's. Ruimte in de stad voor gezinnen met kinderen, voldoende voorzieningen voor de jeugd, voldoende werkgelegenheid in de wijk door ruimte te bieden aan (etnisch) midden- en kleinbedrijf. Dat alles in nauwe samenwerking met partners in de private en (semi-)publieke sfeer.

De extra financiële impuls uit het regeerakkoord voor de vitaliteit van steden bedraagt voor de periode van 1999 tot en met 2002 bijna f 1 mld. De beleidskaders GSB, Investeringsbudget Stedelijke vernieuwing én Stadseconomie zijn met elkaar in samenhang gebracht in de fysieke en economische pijler. Deze middelen worden optimaal ontschot ingezet. Per 1 januari 2001 wordt een begin gemaakt met de totstandkoming van een fonds Werk & Inkomen. Het betreft hier de gelden die gemoeid zijn met de Algemene Bijstandswet (gebudgetteerde deel) en de Wet Inschakeling Werkzoekenden.

In de sociale pijler is een forse stap gezet in de ontkokering van rijksregelgeving. Zo worden de extra middelen voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten, een groot gedeelte van de extra middelen voor taallessen aan oudkomers, de middelen voor leefbaarheid en de Van Montfransgelden voor Jeugd en Veiligheid via de regeling sociale integratie en veiligheid aan de G25 beschikbaar gesteld. Eveneens zal er een intensivering plaatsvinden voor de 24-uurs opvang van dak- en thuislozen in de G25 (o.a. gericht op overlastproblematiek). Deze intensivering van f 15,9 mln structureel wordt ook ondergebracht in deze regeling. Met deze regeling is voor de periode 1999 tot en met 2003 een bedrag gemoeid van f 789,4 mln. Het betreft dus zowel bestaande als nieuwe geldstromen. Samen met het Integraal Veiligheidsprogramma biedt dit de mogelijkheid in samenhang de leefbaarheid en de veiligheid van de stad te vergroten.

Tevens is een extracomptabel overzicht op rijksniveau voor het grotestedenbeleid opgesteld. Hiermee is het inzicht in de diverse geldstromen ten behoeve van de steden aanmerkelijk toegenomen. Veel is dus al gebeurd, maar er moet nog veel meer gebeuren: ook op stedelijk niveau.

G-nieuw

In het regeerakkoord is bepaald dat, onder nader te stellen condities en op deelterreinen of voor specifieke probleemwijken, ook andere steden met een vergelijkbare (deel)problematiek gebruik kunnen maken van instrumenten van het grote stedenbeleid. Op basis van deze passage uit het regeerakkoord bleek in het voorjaar van 1999 een vijftal steden hiervoor in aanmerking te komen, te weten Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad. Deze steden worden, net als de andere 25 steden van het grotestedenbeleid, rechtstreekse gemeente in het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Met de G-nieuw worden in 2000 op hen toegesneden convenanten afgesloten.

Onderzoek en monitoring

Het kabinet acht het van groot belang te weten hoe de steden zich gedurende de uitvoering van het grotestedenbeleid ontwikkelen. Na toetsing vooraf van de ontwikkelingsprogramma's zal die uitvoering dan ook nauwgezet worden gevolgd. Dat gebeurt aan de hand van visitatie en door monitoring. Onmiddellijk na ondertekening van de convenanten wordt daarmee een start gemaakt. Door het Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek (ISEO) is daartoe in samenspraak met het Ministerie van BZK, betrokken ministeries en steden een nieuw beleidseffectenonderzoek ontwikkeld. Dit beleidseffectenonderzoek bevat een monitor gericht op indicatoren van het GSB-toetsingskader. Naast kwantitatieve vormen van beleidsevaluatie is in het ontwerp van het beleidseffectenonderzoek ruimte gemaakt voor kwalitatieve onderzoeksvormen. De resultaten van het beleid worden aldus op de voet gevolgd.

Uitwisseling en verrijking van kennis en ervaring zijn belangrijke randvoorwaarden voor een effectief grotestedenbeleid. Nog dit jaar zal daarom worden gestart met een Kenniscentrum grotestedenbeleid. Dit Kenniscentrum is er vooral op gericht informatie over (onderdelen van) het grotestedenbeleid te verzamelen en beschikbaar te maken, relaties te leggen tussen bestaande kenniscentra die er op deelterreinen van het grotestedenbeleid zijn én om daarnaast in (eventuele)lacunes te voorzien. Het is de bedoeling dat het Kenniscentrum een joint-venture wordt van in ieder geval Rijk en steden. De G25, G-nieuw, andere gemeenten, bedrijven, instellingen en bewonersorganisaties kunnen gebruik maken van het Kenniscentrum. Daarnaast zal aan veel van deze gebruikers gevraagd worden zelf input te leveren voor het Kenniscentrum.

Internationale dimensie

Het grotestedenbeleid kent ook zijn internationale component. Sinds het Nederlands EU-voorzitterschap in 1997 is het onderwerp Stedelijk beleid duidelijker op de Europese agenda gepositioneerd. Zo is in november 1998 door de Europese Commissie een Europees Stedelijk Forum georganiseerd waarin het stedelijk actieprogramma van de Commissie (Sustainable Urban Development in the European Union: A Framework For Action) is gepresenteerd. De verdere uitwerking van dit actieplan zal onder meer gecombineerd kunnen worden met het (informele) initiatief van lidstaten inzake informatie uitwisseling over stedelijk beleid (best practices) onder de noemer van het Urban Exchange Initiative.

In oktober 1999 wordt tijdens het Finse Voorzitterschap te Tampere in een informele ministersbijeenkomst stil gestaan bij de lange termijn visie op stedelijk beleid in Europees verband. In toenemende mate wordt door de lidstaten en de Commissie onderkend dat een meer gerichte aandacht voor steden en de daaraan verbonden problematiek én kansen een meer structurele inbedding vraagt.

Ook steden zijn in Europees verband actief. Samen met het stedenverband Eurocities organiseert Finland (stad Helsinki en enkele ministeries) de Millennium Meeting in Helsinki op 21 en 22 oktober 1999. Doel is een follow-up te geven aan het «Framework» van de Europese Commissie en visies te bespreken voor Europese steden en stedelijk beleid in Europa.

In OESO verband is in mei 1999 gestart met een werkgroep die onder andere tot doel heeft stedelijk beleid in de OESO-lidstaten te onderzoeken en te vergelijken. De casuïstiek vertoont veel overeenkomst met de Europese aanpak, waarbij het resultaat (sociale insluiting, revitalisering van stedelijke gebieden) en de instrumenten (integrale aanpak en visie) voor een belangrijk deel parallel lopen.

In het kader van de nieuwe structuurfondsen (periode 2000–2006) komt specifiek voor stedelijke probleemgebieden f 422 mln beschikbaar uit doelstelling 2 (herstructureringsprogramma's). De steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem, Nijmegen, Enschede, Eindhoven en Maastricht zijn aan de Europese Commissie voorgedragen voor de ontwikkeling van Europese programma's in het kader van doelstelling 2. Er komt daarnaast een nieuw communautair initiatief Urban. De regeling en de verdeling van de middelen over de lidstaten moeten nog door de Europese Commissie worden vastgesteld.

Deze programma's moeten integraal onderdeel gaan uitmaken van de meerjaren-ontwikkelingsprogramma's van de betrokken steden.

Ambities in 2000

In ieder geval worden nog vóór de jaarwisseling de convenanten per stad gesloten. Daarnaast wordt doorgezet op deregulering en ontkokering van regelgeving. In het bijzonder gaat het dan om de verdere versterking van de sociale infrastructuur. In de stadsvisies wordt gevraagd om een sociaal structuurplan, dat in nauwe relatie moet worden gebracht met de fysieke en economische doelstellingen. Zonder voorbij te gaan aan de verantwoordelijkheid van de vakministeries streeft het kabinet hier naar een versterking van de regiefunctie op het centrale niveau, onder een gelijktijdige versterking van de regie op het lokale niveau. Ook de steden moeten laten zien dat zij ontkokerd en integraal gaan werken.

In eerste instantie zal de inzet van het kabinet zich toespitsen op het thema «perspectieven bieden aan de jeugd in de stad». Jongeren uit etnische minderheden hebben hierin een herkenbare plaats. Binnen het thema «jeugd» komen de volgende onderwerpen aan de orde: de zorg voor 0- tot 4-jarigen (jeugdgezondheidszorg, kinderopvang, voorschoolse programma's, opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering), de brede (basis)school, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en jeugdzorg. Daarnaast is er een relatie met het verslavingsbeleid, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang voor zover het de jeugd betreft, alsmede met het onderwerp jeugd en veiligheid.

Deze onderwerpen bieden een dwarsdoorsnede waarin een aantal kernelementen van de beleidsketens rondom jeugd en jongeren in beeld komt. Voor een deel gaat het daarbij om elementen waarvoor de steden zelf verantwoordelijkheid dragen, voor een deel zijn de steden aangewezen op samenwerking met andere partijen. Het thema «jeugd» staat ook hoog op de agenda van het Overhedenoverleg dat in de context van het Bestuursakkoord-nieuwe-stijl plaatsvindt. In dat kader wordt door de gezamenlijke overheden een «visie op jeugd» voorbereid. Bij de totstandkoming van die visie wordt waar mogelijk ook de jeugd zelf betrokken.

Om de leefbaarheid over de volle breedte, dus van oud én jong, te verbeteren wordt, waar wenselijk en mogelijk, verdere ontschotting en ontkokering nagestreefd, zodat op lokaal niveau de beste oplossingen kunnen worden gevonden. Stedelijk maatwerk om optimale samenwerking te krijgen is de leidraad. Het gaat uiteindelijk om de kwaliteit van de samenleving en die is het beste vorm en inhoud te geven op lokaal niveau. De rijksoverheid wil er in het kader van het grotestedenbeleid enthousiast meewerken om die kwaliteit te verhogen.

Uiteraard blijft de focus ook gericht op verdere vereenvoudiging van de regelgeving en verantwoording. Er wordt nagegaan of op andere beleidsterreinen, zoals Verkeer en Waterstaat en Justitie, nog nadere stappen in het grotestedenbeleid gezet kunnen worden.

3.2. Integratiebeleid minderheden

Nederland is een immigratieland geworden. In de afgelopen jaren is het aantal mensen afkomstig uit een ander land sterk toegenomen vooral door een grote toestroom van honderdduizenden asielzoekers. Volgens de meest recente bevolkingsprognose van het CBS zal het aantal inwoners, behorend tot een etnische minderheid, stijgen van 1,2 mln in 1998 tot ruim 2 mln in 2015; Nieuwe instroom, gezinsvorming, -hereniging en -uitbreiding zijn hiervan de belangrijkste oorzaken. Bemoedigend zijn de signalen uit een recent onderzoek dat ter gelegenheid van het «Racism-Beat-It»-festival op 15 augustus jl. is gepresenteerd. Daaruit blijkt dat de waardering van jongeren voor de multiculturele samenleving toeneemt. Uit het onderzoek bleek dat 70% van de jongeren onder de twintig jaar tevreden is over de contacten met leeftijdgenoten met een andere culturele achtergrond.

Anders dan bij eerdere immigratiegolven vanuit de voormalige koloniën, Zuid-Europa en Noord-Afrika is de recente instroom omvangrijker en gevarieerder geworden. De integratie van minderheden in de Nederlandse samenleving is daarmee complexer geworden. Nieuwe groepen als Somaliërs, Afghanen en Irakezen brengen hun eigen ervaringen en cultuur mee, die de Nederlandse samenleving nog moet leren kennen. De integratie van deze nieuwe groepen vraagt dan ook om een eigen benadering. In deze nieuwe benadering is een op specifieke groepen gericht beleid absoluut noodzakelijk, zoals een aantal gemeenten inmiddels heeft besloten. In situaties met aanwijsbare problemen met bijzondere groepen, zoals met Antilliaanse jongeren, is een op maat gesneden beleid – met name op lokaal niveau – cruciaal.

Niet alleen tussen de groepen neemt de diversiteit toe, ook binnen de groepen ontstaan meer en meer verschillen. Een uitdaging voor het integratiebeleid minderheden is om om te gaan met de verschillen tussen de eerste en tweede generatie. De eerste generatie heeft – veelal uit noodzaak of vanwege werk – niet bewust gekozen voor Nederland en leeft nog steeds met het idee eens terug te keren naar het land van herkomst. Zij houdt – soms krampachtig – vast aan de eigen cultuur. De tweede generatie leeft als het ware in twee werelden. Bij een aantal jongeren leidt dat ertoe dat zij zich aan de ene kant afkeren van het culturele erfgoed van hun ouders en aan de andere kant excessief gebruik maken van de vrijheden die de Nederlandse samenleving biedt. Gevolg daarvan is een verlies aan identiteit en dientengevolge ontsporingen. Het integratiebeleid zal ertoe moeten bijdragen deze jongeren weer een perspectief te bieden waarin zij volwaardig en op positieve wijze kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Aandacht en respect voor het culturele erfgoed van de verschillende minderheidsgroepen zijn daarvoor nodig. In dat verband is het zinvol een discussie te voeren over de rol die bijvoorbeeld levensbeschouwing kan spelen bij de integratie van minderheden.

Leden van minderheidsgroepen zullen van hun kant voor een snelle integratie een duidelijke keuze moeten maken voor Nederland. Actieve deelname in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in het verenigingsleven en dergelijke biedt immers de beste mogelijkheden een plaats te verwerven in de Nederlandse samenleving. Dat kan alleen als door de Nederlandse samenleving ook ruimte wordt geboden aan minderheden. Van beide kanten moet worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de samenleving. Veel maatschappelijke instituties zijn nog niet ingericht op of toegankelijk voor minderheden. Deze zullen zich open moeten stellen om de verscheidenheid van culturen, etniciteiten en godsdiensten in de Nederlandse samenleving de gelegenheid te bieden zich te ontplooien. Er moet echter wel begrip voor zijn dat in bepaalde situaties, zoals in de achterstandswijken, dit veel vraagt van autochtone Nederlanders die hun omgeving in een snel tempo zien veranderen. Het voeren van een open debat hierover in de politiek, in de grote steden en in de media kan bijdragen aan een groter draagvlak voor de integratie van en bij nieuwe groepen.

Bij gelegenheid van de presentatie van het boek «Het verleden onder ogen» op 30 juni jl. heeft de Minister voor GSI uitgesproken er voorstander van te zijn, aan te sluiten bij het particulier initiatief om een monument te realiseren ter herdenking van de afschaffing van de slavernij. Een monument dat een symbool moet zijn van waarheidsgetrouwe geschiedschrijving en dat zorgt dat wij ons verleden, in dit geval de slavernij, niet vergeten. Het streven is erop gericht om reeds volgend jaar een dergelijk monument te realiseren.

Kansen krijgen, kansen pakken

De nota «Kansen krijgen, kansen pakken» (kamerstukken II, 1998/1999, 26 333, nr. 1) en de daarna verschenen uitvoeringsnotitie (kamerstukken II, 1998/1999, 26 333, nr. 4) zijn tot stand gekomen vanuit de hierboven geschetste analyse. Het vernieuwende van de aanpak is dat op een groot aantal terreinen concrete, soms ambitieuze doelstellingen zijn geformuleerd die in deze kabinetsperiode gerealiseerd moeten worden. Zo streeft het kabinet ernaar in deze periode het verschil in de werkloosheid tussen minderheden en autochtonen met de helft terug te brengen.

Het kabinet zet stevig in bij het aanpakken van de problemen bij de integratie van minderheden. Daarvoor zijn in de nota vier actieprogramma's uitgewerkt met enkele tientallen actiepunten. Deze actieprogramma's richten zich op Jeugd, Bestrijding werkloosheid, Voorkomen en bestrijden van vooroordelen, discriminatie en racisme en Communicatie. De uitvoering van deze actiepunten zal intensief worden gevolgd en regelmatig zal worden gerapporteerd aan het parlement. In 2002 zal een eerste balans kunnen worden opgemaakt. Integratie is een proces van lange adem en vereist van alle betrokkenen inzet, uithoudings- en inlevingsvermogen.

Relatie met het grotestedenbeleid

Veel van de actiepunten zullen vooral in de grote steden aan de orde komen. Hoewel buiten de grote steden als gevolg van de recente instroom van asielzoekers inmiddels al veel leden van minderheidsgroepen wonen, is het merendeel van hen (1997: 62%) woonachtig in steden met meer dan 100 000 inwoners. Zij hebben daar te maken met alle positieve en negatieve facetten die het leven in een grote stad met zich mee brengt. In dat verband is van belang dat het overgrote deel van hen geconcentreerd is in de sociaal economisch zwakkere wijken, waarop het grotestedenbeleid zich richt. Vanuit deze inhoudelijke samenhang is het van groot belang dat er een goede afstemming is tussen het integratiebeleid, het grotestedenbeleid en het integrale veiligheidsbeleid, zodat zij elkaar versterken.

De resultaten van het grotestedenbeleid zullen, meer dan tot dusver het geval is geweest, zichtbaar ten goede moeten komen aan leden van de etnische minderheidsgroepen. Daarmee kan worden bereikt dat leden van minderheidsgroepen in evenredige mate deel hebben in de vooruitgang die wordt geboekt. Een goed voorbeeld is het onderwijs. In de grote steden is een aanzienlijk deel – in enkele steden reeds meer dan helft – van de leerlingen in het onderwijs afkomstig uit de minderheidsgroepen. Een van de doelstellingen van het grotestedenbeleid is versterken van het onderwijs in de grote steden. Deze doelstelling kan pas succesvol zijn wanneer rekening wordt gehouden met de specifieke samenstelling van de wijk. Dit impliceert een extra inspanning in de meest kwetsbare wijken. Door het intensiveren, of zonodig invoeren van een wijkaanpak zal in nauw overleg met de bewoners en in samenwerking met diverse (overheids)instellingen (politie, welzijns-, zorg- en hulpverleningsinstellingen, zelforganisaties en woningbouwcorporaties) gewerkt worden aan structurele en zichtbare verbetering. Een wijkaanpak is bij uitstek een middel om de integrale wijze van werken van het grotestedenbeleid vorm te geven. Bij de wijkaanpak gaat het in het bijzonder om het leggen en versterken van relaties tussen verschillende bevolkingsgroepen (jongeren, ouderen en in het bijzonder ook etnische groepen). Dat speelt in het bijzonder bij het verbeteren van het onderwijs, de leefbaarheid, het samenleven en de veiligheid in de buurt.

Betrokkenheid minderheidsgroepen

In de stadsconvenanten is veel aandacht voor verbetering van de positie van minderheidsgroepen. Door versterking van de sociale infrastructuur in de grote steden kan de sociale cohesie worden vergroot. Van de steden wordt verwacht dat zij een gerichte inspanning leveren om de minderheden hier bij te betrekken en de toegankelijkheid van instellingen en organisaties voor hen te vergroten. Een belangrijke rol hebben de eigen organisaties van de minderheidsgroepen als aanspreekpunt voor de diverse overheden en maatschappelijke organisaties. Zij zullen meer moeten worden ingeschakeld bij de uitvoering van specifieke maatregelen voor minderheden.

Etnisch ondernemerschap

De reactie op het SER-advies «Etnisch ondernemerschap» brengt de nadruk van het kabinet tot uitdrukking op zelfredzaamheid en op het investeren in potentie en kwaliteit. Dat deze in de minderheidsgroepen in ruime mate aanwezig zijn blijkt uit het feit dat in de afgelopen jaren veel minderheden van start zijn gegaan met een eigen bedrijf. De in de kabinetsreactie aangekondigde maatregelen op het gebied van de startersondersteuning, zoals het aanstellen van mentoren uit eigen kring, worden uitgevoerd als onderdeel van de stadsconvenanten in het kader van het grotestedenbeleid (stadseconomiefonds).

Jongeren

In de nota «Criminaliteit en integratie etnische minderheden» (CRIEM) is voor de integratie van jongeren uit de minderheidsgroepen een meer op hen toegesneden en integrale aanpak uitgewerkt om ongewenste ontwikkelingen als voortijdig schoolverlaten en afglijden naar de criminaliteit te beperken. De inzet is om deze beleidslijn op termijn een structureel karakter te laten krijgen. De in 1999 gestarte CRIEM-pilots zullen aan het einde van dit begrotingsjaar worden afgerond. De tussenrapportage van juni 1999 laat zien dat de beoogde trendbreuken in de samenhang van beleid en de betrokkenheid van de doelgroepen nog slechts in de beginfase verkeren. In het voorjaar van 2001 brengt de externe commissie CRIEM haar bestuurlijk advies over bredere invoering van de CRIEM-aanpak uit.

In het kader van de nota «Migratie Antilliaanse Jongeren» (kamerstukken II, 1998/1999, 26 283, nr. 1) heeft de Minister voor GSI namens de Nederlandse regering een bestuursakkoord gesloten met de Antilliaanse regering inzake de uitwisseling van persoonsgegevens binnen het Koninkrijk, is een samenwerkingsprotocol getekend tussen de Nederlandse Antillen en Nederland inzake Antilliaanse jongeren, en is een protocol overeengekomen inzake de samenwerking op het gebied van voogdijvoorzieningen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. De uitvoering van de nota en deze afspraken is inmiddels ter hand genomen. In het najaar zal in overleg met de Nederlandse Antillen verdere uitwerking worden gegeven aan de zogenaamde «ketenbenadering». Met deze benadering wordt beoogd een zo sluitend mogelijke aanpak te realiseren. Naar aanleiding van de resultaten van de pilots inburgering op de Antillen, die in oktober 1999 van start gaan, wordt in overleg met de Antilliaanse regering besloten over de wijze van voortzetting.

Oudere minderheden

In het bijzonder zijn er inspanningen nodig om de zorgwekkende positie van oudere minderheden te verbeteren. In de kabinetsreactie op de SCP-rapportage over ouderen uit de minderheidsgroepen zijn maatregelen aangekondigd die ertoe moeten leiden dat, rekening houdend met hun wensen en mogelijkheden, de sociaal-economische positie, huisvesting en gezondheidszorg voor hen worden verbeterd. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal een onderzoek laten verrichten naar de leefsituatie van ouderen uit minderheidsgroepen. Tevens zal de SER advies worden gevraagd over mogelijke specifieke maatregelen voor ouderen uit minderheidsgroepen binnen de bestaande arbeidsmaatregelen.

Anti-discriminatie en Europa

Het beleid gericht op bestrijding en voorkoming van racisme en discriminatie zal onverminderd worden voortgezet uitgaande van de anti-discriminatiebepaling in het Verdrag van Amsterdam. De Nederlandse inzet is er daarbij op gericht de Europese minimumnormen ten aanzien van de bestrijding van rassendiscriminatie zo hoog mogelijk vast te stellen. Op beide terreinen worden voorstellen van de Europese Commissie verwacht.

Nederland zal financiële ondersteuning blijven bieden aan de werkzaamheden van het Nederlands lid van de Raad van Bestuur voor het Waarnemingscentrum in Wenen, zoals het organiseren van netwerkbijeenkomsten en rondetafelgesprekken. In het kader van de Raad van Europa en de Verenigde Naties zal Nederland betrokken zijn bij de voorbereiding van de anti-racismeconferenties in 2000 (Raad van Europa) en 2001 (VN). Het Ministerie van BZK coördineert de Nederlandse inbreng daarbij. Optimale betrokkenheid van NGO's bij beide conferenties is een belangrijk streven.

Tijdens de Europese Raad van Tampere zullen richtsnoeren voor een Europese migratiestrategie worden vastgelegd. Inzet van de kant van Nederland daarbij is dat de rechtspositie van langdurig legaal in de lidstaten van de Unie verblijvende «derde-landers» stapsgewijs zoveel mogelijk gelijk gesteld wordt aan die van EU-burgers.

Nieuwe groepen

De afgelopen jaren is een groot aantal asielzoekers naar Nederland gekomen. Een aanzienlijk deel daarvan is toegelaten en een ander deel zal in de komende jaren worden toegelaten. Het is te verwachten dat op korte termijn ook de gezinshereniging en -vorming van deze groep op gang komt. De druk op het integratiebeleid als gevolg daarvan is evident. Anders dan met de traditionele groepen is de Nederlandse samenleving nog onbekend met de specifieke achtergronden van deze nieuwe groepen die voornamelijk afkomstig zijn uit Azië en Afrika. Het kabinet brengt in de eerstkomende jaren nadrukkelijk de gevolgen van de immigratie voor het integratiebeleid in beeld. Daartoe wordt gefaseerd – vanwege het grote aantal – een inventarisatie gemaakt van deze nieuwe minderheidsgroepen. In dit begrotingsjaar wordt in een reactie op de eerste inventarisatie van de positie van Somaliërs, Iraniërs, Ethiopiërs, Vietnamezen en Afghanen aangegeven in hoeverre aanvullende maatregelen nodig zijn. Vast staat dat op centraal (rijks)niveau de behoefte aan nieuwe inzichten en gegevens voelbaar wordt.

Huisvesting statushouders

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid is verantwoordelijk voor de wettelijke geregelde huisvesting van statushouders (toegelaten asielzoekers) in gemeenten. Regelmatig vindt hierover onder voorzitterschap van de Minister voor GSI overleg plaats met de VNG en het IPO.

Vanaf 1993 tot juli 1999 zijn ruim 112 700 statushouders gehuisvest. Eind 1998 zijn verschillende maatregelen getroffen om de uitplaatsingstermijn terug te brengen naar drie maanden: versnelde inschrijving in de GBA, verkorting van de doorlooptijd bij de verzending en uitreiking van de beschikking en bij het aanvragen van de uitkering en het inrichtingskrediet en verbetering van de voortgangsbewaking rond een aantal voor de uitplaatsing vitale activiteiten. Deze maatregelen worden eind 1999/begin 2000 merkbaar.

Inburgering nieuwkomers

In het komende jaar wordt de evaluatie van de Wet inburgering nieuwkomers voortgezet. Een tussenrapportage wordt eind 2000 aangeboden aan de Tweede Kamer. Eind 2001 is de eindrapportage van de evaluatie gereed. Nu reeds is duidelijk dat de flexibiliteit van het onderwijsaanbod van educatie-instellingen aan nieuwkomers moet worden vergroot. Alleen dan kan het in de wet beoogde maatwerk worden geleverd. In het bijzonder gaat het daarbij om het stimuleren van de combinatie van inburgering en werk. Flexibiliteit zal ook worden bevorderd als gemeenten niet meer gebonden zijn aan het systeem van verplichte aanbesteding bij educatieve instellingen.

4. OVERHEIDSINFORMATIEBELEID EN MILLENNIUM

4.1. ICT: de nieuwe samenleving

In zijn trilogie «The information Age: economy, society and culture» beschrijft Castells de ontwikkeling van de huidige samenleving naar een netwerksamenleving. Netwerken zijn onvermijdelijk en ze zijn leuk als je er in zit. Ze zijn minder prettig als je er niet in participeert. Ook hier geldt dat de kwaliteit van de samenleving er bij gebaat is wanneer alle burgers meedoen. Aansluiting op en deelname aan de nieuwe informatiesamenleving is daarom een vereiste.

De overheid heeft in de ICT-revolutie een aantal kerntaken te vervullen. Wellicht de belangrijkste is «the empowerment of the end user». Het is geen buitensporige verwachting om er van uit te gaan dat over tien jaar nagenoeg iedereen op de een of andere wijze actief zal zijn op de digitale snelweg.

De overheid moet hier geen hinderfactor zijn, maar een stimulator die de gebruiker helpt (de weg te vinden en zichzelf te beschermen) en niet alleen beschermt (dat is een te defensieve opstelling). Tevens zal de overheid kunnen bevorderen dat de leverancier goede producten en diensten levert. Dit is de kernfilosofie van de sturing die de overheid wil uitdragen.

Daarnaast moet de overheid de toegankelijkheid voor iedereen tot de nieuwe media bevorderen, om te voorkomen dat (grote) groepen de digitale revolutie niet of onvoldoende (kunnen) meemaken. Hiertoe worden o.a. in bibliotheken internet aansluitingen gerealiseerd en lopen diverse andere initiatieven.

Het al eerder ingezette beleid om de informatie van de overheid zoveel mogelijk in digitale vorm beschikbaar te stellen zal met kracht worden voortgezet. Vanaf begin september 1999 is er één centraal toegangsloket via welke alle overheidsinformatie kan worden bereikt (www.overheid.nl). Ook is een maandelijkse Webwijzer Award ingesteld om overheidsorganisaties te prikkelen hun informatie zo goed mogelijk elektronisch beschikbaar te stellen. Bovendien wordt gestimuleerd dat overheidsorganisaties zoals adviesorganen, ZBO's en samenwerkende (lagere) overheden structureel hun bestuurlijke informatie op het Internet plaatsen.

Het gebruik van het Internet groeit explosief. Rond 1,2 mln huishoudens hebben inmiddels een Internet-aansluiting en naar verwachting zal dat aantal aan het einde van dit jaar zijn opgelopen tot 1,5 mln. In alle lagen en groepen van de bevolking is er sprake van een snelle toename, maar er is nog steeds geen sprake van toegankelijkheid voor iedereen. Om dat te bevorderen worden, zoals gesteld, in hoog tempo de openbare bibliotheken aangesloten op het Internet en worden burgers daar wegwijs gemaakt bij het zoeken naar (overheids-)informatie. In de nota «De Digitale Delta» wordt een aantal aanvullende maatregelen genoemd, zoals het Actieplan Onderwijs On Line en het verbeteren van de digitale toegankelijkheid van het culturele erfgoed. Onderdeel van het Actieplan Onderwijs On Line is de opzet van het Kennisnet en de aansluiting van de scholen daarop. Het kennisnet is een breedbandige, snel bereikbare voorziening waarop scholen, bibliotheken en musea zijn aangesloten.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de rol van ICT ten aanzien van de overheiddienstverlening door aandacht te besteden aan de voortgang van projecten voortkomend uit het Actieprogramma Elektronische Overheid, waarbij in par 4.4 apart wordt ingegaan op het gebruik door de overheid van chipkaarten in het bijzonder in het kader van de Nieuwe Generatie Reisdocumenten.

Allereerst wordt (in par. 4.2) evenwel aandacht gegeven aan het meest in het oog springende ICT-onderwerp: het millenniumprobleem, waarvan de oplossing de afgelopen periode prioriteit had. Die inzet zet zich in het begin van het jaar 2000 nog door, waarna de balans zal worden opgemaakt van de inspanningen. De ervaringen die in het kader van de millenniumproblematiek zijn opgedaan, zullen worden bijeengebracht in een beleidsrapportage, die in het voorjaar van 2000 zal verschijnen. Hierbij zullen de verkregen inzichten worden benut bij de verdere aanpak van het overheidsinformatiebeleid.

4.2. Millennium

Bij de aanpak van het millenniumprobleem is het afgelopen jaar voortgang geboekt. Voor de rapportage aan de Tweede Kamer van juni 1999 was als doelstelling geformuleerd dat alle maatschappelijk vitale producten en diensten van de ministeries óf millenniumbestendig moesten zijn óf dat middels noodplannen op een andere wijze in hun continuïteit voorzien was. Deze doelstelling is ook daadwerkelijk gehaald, zodat niet langer voor een materiële verstoring van de dienstverlening van de rijksoverheid gevreesd hoeft te worden. De ministeries hebben aangegeven op 1 juli 1999 91% van hun maatschappelijk vitale producten en diensten millenniumbestendig te hebben en verwachten in de rest van het jaar de overige alsnog millenniumbestendig te krijgen. Uit de rapportages blijkt dat door middel van audits zowel de aanpak als het resultaat wordt gecontroleerd. Tevens blijkt dat ook in de niet-vitale systemen aanzienlijke voortgang is geboekt, dat de ketenafhankelijkheden beter in beeld gebracht zijn en dat het toetsen en oefenen van de continuïteitsplannen vordert.

Samen met het Millennium Platform is in juni 1999 huis-aan-huis krant verspreid over het millenniumprobleem, wat de burger daar in zijn directe leefomgeving van kan merken en wat de burger daaraan kan doen. Op basis van de evaluatie hiervan zullen in het najaar de overige publiekscampagnes worden gepland.

Gezien de aard en de complexiteit van het millenniumprobleem mag het bereikte tot nu toe echter geen reden zijn de aandacht en inspanningen te verslappen. Integendeel: de aanpak van het millenniumprobleem heeft ons geleerd hoe afhankelijk onze bedrijfsprocessen, producten en diensten van automatisering afhankelijk geworden zijn. Dat vraagt blijvend aandacht. Allereerst natuurlijk tot en met de feitelijke millenniumwisseling zelf, maar – ook als er tijdens die wisseling weinig problemen ontstaan – in de periode daarna.

In het voorjaar is veel aandacht gegeven aan het actualiseren van de maatregelen rond rampenbestrijding en crisisbeheersing op lokaal, regionaal en nationaal niveau. De Coördinatiecommissie Millennium Openbare Orde en Veiligheid (Commissie Alders) ontplooit hier een groot aantal activiteiten, waaronder het publiceren van referentie-scenario en checklists.

Het parlement zal ook in het najaar door middel van rapportages op de hoogte gehouden worden van de vorderingen in de millenniumaanpak. Nu de eigen ministeries grotendeels op orde zijn, zal daarbij het accent vooral komen te liggen op de stand van zaken in de door de regering eerder aangeduide maatschappelijk vitale sectoren. Waar nodig zullen deze sectoren ook worden gestimuleerd zelf over hun aanpak en de bereikte resultaten te berichten. De rapportage in december zal vooral gericht zijn op nog eventuele restrisico's en een beeld geven van de concrete maatregelen die genomen zijn om de millenniumwisseling zelf voor de burgers zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. Uiterlijk 1 mei 2000 zal een afsluitende rapportage aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Deze zal een evaluatie van het gehele proces omvatten, bezien vanuit de coördinerende taak van het ministerie van BZK.

Nooit eerder heeft de overheid zo grondig de eigen organisatie en het ICI-instrumentarium tegen het licht gehouden. In een 2000 te verschijnen beleidsnota «digitale democratie» zal worden ingegaan op de «lessons learned»

4.3. Overheidsinformatiebeleid

Actieprogramma Elektronische Overheid

Met het Actieprogramma Elektronische Overheid (Kamerstukken II, 1998/1999, 26 387, nr. 1) is er voor gekozen om met een gerichte inzet van ICT bij de overheid een impuls te geven aan het verbeteren van de kwaliteit, efficiëntie en effectiviteit van de overheidscommunicatie. Het Actieprogramma richt zich op drie thema's die in de lopende kabinetsperiode tot aanwijsbare resultaten moeten leiden. Deze thema's zijn (1) een goede elektronische toegankelijkheid van de overheid, (2) een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven en (3) een verbeterde interne bedrijfsvoering bij de rijksoverheid. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan belangrijke aanbevelingen van de Raad voor het openbaar bestuur zoals die uit zijn adviezen «Dienen en verdienen met ICT» en «Grenzen aan internet-democratie» naar voren komen.

Toegankelijkheid en dienstverlening

Zoals bij paragraaf 4.1 al werd aangegeven wordt de toegankelijkheid van overheidsinformatie langs elektronische weg voor iedereen gestimuleerd. Omdat nog lang niet iedereen van huis uit op internet kan surfen, wordt in het jaar 2000 de operatie afgerond waarbij in alle bibliotheken van Nederland de pc's met internet-aansluitingen zijn uitgerust zodat ook de digitale overheidsinformatie kan worden geraadpleegd. Met de inmiddels operationele Internet-site www.overheid.nl wordt doorgegaan om de hoeveelheid aangeboden overheidsinformatie verder uit te breiden, waaronder het complete bestand van de Nederlandse wet- en regelgeving.

Om de dienstverlening van de overheid te verbeteren wordt het gebruik van de elektronische snelweg met kracht bevorderd. Hiertoe wordt onder meer het programma Overheidsloket 2000 voortgezet en uitgebreid, waardoor het voor de burger mogelijk wordt om ook door een virtueel loket toegang te krijgen tot overheidsdiensten. Een start is inmiddels gemaakt met de bouw van een Bedrijvenloket en loketten voor Bouwen & Wonen en voor Zorg & Welzijn.

Tevens wil het kabinet ICT inzetten om zoveel mogelijk gebruik te maken van gegevens die al ergens binnen de overheid zijn opgeslagen. Dit zal gebeuren door het opzetten van authentieke registraties, zoals één bedrijvenregister. Voor burgers en bedrijven heeft dit als voordeel dat in de toekomst zo min mogelijk – liefst slechts één keer – dezelfde gegevens aan de overheid behoeven te worden aangeleverd. Voor bedrijven zal dit leiden tot vermindering van administratieve lasten en daarmee tot kostenbesparingen.

Wat betreft de algemene persoonsgegevens is een gelijke authentieke registratie reeds beschikbaar: de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Daarin worden de persoonsgegevens van de burger een keer vastgelegd ten behoeve van de publieke dienstverlening. In 1999 is een discussie aangevangen over de vraag of ontwikkelingen binnen de overheidsinformatievoorziening moeten leiden tot een bijstellen van het GBA-stelsel. Daarbij staan de (veranderde) behoeften van gebruikers centraal. De voorbereiding van voorstelde organisatorische en technische wijzigingen in het GBA-stelsel zal verder vorm krijgen.

Om de integriteit van het maatschappelijke verkeer te kunnen waarborgen, is een betrouwbare bepaling van de identiteit noodzakelijk. Die identiteit wordt vastgelegd in de GBA en verstrekt in de vorm van identiteitsdocumenten (zie ook paragraaf 4.4 Nieuwe Generatie Reisdocumenten). Bij verschillende publieke, maar ook private instellingen wordt de identiteit vervolgens geverifieerd. Om de vele initiatieven die zijn genomen op het gebied van identiteitsbepaling en fraudebestrijding te stroomlijnen, worden de vereiste afstemming en zorgvuldigheid daarbij gestimuleerd.

Bedrijfsvoering rijksoverheid

De ICT stelt ministeries in staat om de interne bedrijfsvoering bij de rijksoverheid te verbeteren. Om meer als één concern te gaan werken wordt een rijksoverheidsintranet opgezet.

Dit resulteert in 2000 in een operationeel intranet ten behoeve van een betrouwbare en kwalitatief hoogwaardige informatie-uitwisseling tussen de ministeries onderling, bestaand uit onder meer een website, een elektronische adressengids, beveiligd e-mail alsmede de nodige interdepartementale kennis- en informatiebestanden.

De gezamenlijke ontwikkeling en verwerving van communicatie-infrastructuren zullen verder hun beslag krijgen. De aanbesteding van telefoniediensten (OT2000) zal naar verwachting in 2000 resulteren in operationele diensten. Op het terrein van infrastructuur wordt gewerkt aan een samenhangende visie op de ICT-infrastructuur van de openbare sector, waarbij zoveel mogelijk gezamenlijk wordt aangepakt.

Bij de elektronische dienstverlening en het berichtenverkeer is het van belang dat de veiligheid en betrouwbaarheid van de informatie zijn gewaarborgd. Om te komen tot een betrouwbare en integere dienstverlening via ICT zal interdepartementaal, onder coördinatie van de Minister voor GSI, een infrastructurele oplossing voor het probleem van de elektronische identificatie worden ontwikkeld en zullen Trusted Third Party-diensten (TTP's) worden opgezet. De uitwerking van het onderzoek zal medio 2000 zijn afgerond. Gestreefd wordt naar een door de overheid te ontwikkelen digitale handtekening die een standaard in Nederland wordt.

Het Actieprogramma Elektronische Overheid omvat concrete projecten die al op relatief korte termijn de overheid klantvriendelijker, efficiënter en effectiever zullen laten werken. Maar de sterke opkomst van ICT leidt ook tot vragen die op langere termijn tot antwoorden van de overheid zullen moeten leiden. Hierbij wordt gedacht aan thema's als de gevolgen van ICT voor de werkwijze en organisatie van de overheid, voor de (parlementaire) democratie en dergelijke. In dat verband wordt deelgenomen aan verschillende onderzoekprogramma's, waaronder het internationale programma «Governance in the Digital Economy». Ook moet in dit verband de in hoofdstuk 2.1. genoemde instelling van de commissie «Grondrechten in het digitale tijdperk» worden genoemd.

4.4. Nieuwe Generatie Reisdocumenten

Voor de ontwikkeling van de nieuwe generatie reisdocumenten is het jaar 2000 een belangrijk jaar. De introductie van deze documenten vindt volgens planning op 1 januari 2001 plaats. Door de keuze voor centrale personalisatie kan de nieuwe generatie reisdocumenten aan zeer hoge eisen voldoen op het punt van fraudebeveiliging. Uit onderzoek is gebleken dat de burger veel belang stelt in goed beveiligde paspoorten en identiteitsdocumenten. Met deze documenten moet hij zich immers in tal van – gevoelige – situaties in het maatschappelijk verkeer kunnen identificeren.

Omdat het kunnen aanmeten van een andere identiteit in criminele kringen zo lonend is, kan worden verwacht dat de fraude zich zal verplaatsen. Naarmate documenten beter beveiligd zijn tegen vervalsing en namaak dreigt het gebruik van authentieke documenten door andere personen dan de oorspronkelijke houder, aangeduid met look alikes, toe te nemen. Vandaar dat gelijktijdig maatregelen worden getroffen om dergelijke fraudes tegen te gaan. Naast stringentere procedures bij de aanvraag van reisdocumenten en het verzorgen van aanvullende opleiding en instructie wordt de mogelijkheid van het gebruik van aanvullende biometrische kenmerken onderzocht.

In de publieke sector is in toenemende mate behoefte aan een betrouwbaar elektronisch identificatiemiddel in een elektronische omgeving. Een door de overheid uitgegeven identiteitsdocument dat een betrouwbare identiteitsvaststelling op afstand – bijvoorbeeld vanuit huis – met inbegrip van een elektronische handtekening, faciliteert is daarom gewenst. Met de introductie van een identificatiemiddel met een elektronische handtekening wordt beoogd de dienstverlening van de overheid aan de burger op een breed terrein te faciliteren. Politiële en justitiële doeleinden vormen geen drijfveer voor de introductie van de elektronische identiteitskaart. De elektronische handtekening is belangrijk omdat hiermee de houder van de kaart zich niet alleen kan identificeren, maar net als met een geschreven handtekening, ook een wilsuiting kan doen, in dit geval in een elektronische omgeving. Uiteraard zal bij het gebruik van een elektronische handtekening de privacy gewaarborgd moeten blijven. Belangrijke voorwaarden waaraan een dergelijk identiteitsdocument moet voldoen om deze functie betrouwbaar en goed beveiligd te kunnen bieden, zijn biometrie en een bepaalde vorm van encryptie (PKT). Op grond van nadere studies en pilots, met gebruikmaking van biometrie en chipcardtechnologie en de daarbij behorende encryptietechnieken, worden in de loop van 2000 nadere voorstellen met betrekking tot de mogelijkheden en consequenties van de toevoeging van biometrie op de reisdocumenten en de introductie van de elektronische identiteitsfunctie aan de Tweede Kamer voorgelegd.

5. VEILIGHEID

5.1. Veiligheidsbeleid

Veiligheid is een basisvoorwaarde voor het functioneren van de samenleving en één van de belangrijkste toetsstenen voor de kwaliteit van het bestaan. Verschillende factoren hebben ertoe bijgedragen dat onze samenleving op dit punt kwetsbaar is geworden. Daarbij kan gedacht worden aan de voortschrijdende technologische ontwikkelingen, het vrijer en intensiever internationaal personen- en handelsverkeer, de aanhoudende migratiestromen, een intensiever ruimtegebruik en het gegeven dat angstgevoelens worden vergroot door een anoniem publiek domein in bepaalde delen van met name de grote steden.

Van de overheid wordt verwacht dat zij voorziet in de behoefte aan openbare veiligheid, aan ordening en rust en aan de bescherming van leven, gezondheid en goederen tegen acute of dreigende aantastingen. Die verwachting is terecht want het is een kerntaak van de overheid om beleid te maken en uit te voeren dat erop gericht is de maatschappij tegen gevaren te beschermen.

De overheid kan dat echter niet alleen. Daar waar de kwetsbaarheid voor criminaliteit en overlast, branden, ongevallen en natuur- en milieurampen de kwaliteit van de gehele samenleving raken, hebben burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties eveneens een taak. Om die reden is voor een effectieve bestrijding en voorkoming van onveiligheid een integrale aanpak noodzakelijk.

Integraal Veiligheidsprogramma

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontplooit op dit beleidsterrein de hieronder genoemde initiatieven. Gelet op de vele raakvlakken vindt afstemming en samenwerking plaats met het Ministerie van Justitie. De ambities die het kabinet heeft geformuleerd in het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP) worden in de komende jaren verder tot uitvoering gebracht.

Essentieel in het IVP is het besef dat in een kwetsbare samenleving het voorkomen en bestrijden van onveiligheid een brede opgave is voor velen: overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en burgers.

Het IVP is daarmee het complement van het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002 (BNP) en de in december 1999 te verschijnen Beleidsnota Rampenbestrijding. Het BNP schetst de visie en ambities van het kabinet over de gewenste ontwikkelrichting van de politie. Het verwijst op een aantal onderdelen voor een nadere uitwerking en voor de aanpak van veiligheidsvraagstukken in de totale veiligheidsketen naar het IVP. In de Beleidsnota Rampenbestrijding wordt beschreven welke stappen nodig zijn om te komen tot verdere verbetering van de rampenbestrijdingsorganisatie. Beoogd wordt een organisatie te creëren die dusdanig functioneert, dat zij in staat is als één samenhangende organisatie invulling te geven aan het beperken, beheersen en het voorkomen van risico's die kunnen leiden tot rampen en zware ongevallen.

In het IVP is systematisch aangegeven wat op diverse fronten de bijdrage en de rol van de andere partners in de veiligheidsketen, zouden moeten zijn. Dat geldt voor de thema's die in het IVP zijn genoemd: jongeren en veiligheid, overlast in het publieke domein, geweld en horeca, veilige leefomgeving, overvallen en straatroof, voertuigcriminaliteit en verkeersveiligheid.

In het kader van jongeren en veiligheid is integratie van minderheden van belang. De nota «Kansen krijgen, kansen pakken» is daarbij de leidraad evenals de aanpak zoals die in de nota Criminaliteit in relatie tot etnische minderheden (CRIEM) is vastgelegd.

Voorts zal in deze kabinetsperiode, in het kader van de uitwerking van de adviezen van de commissie-Van Montfrans naast een evenwichtige preventieve en repressieve inspanning, vooral ook aandacht worden geschonken aan de toenemende ontwikkeling waarbij de daders steeds jonger worden en er tevens sprake is van verharding en oververtegenwoordiging van jongeren uit etnische minderheden.

Uit de Integrale Veiligheidsrapportage 1998 blijkt dat de onveiligheid in de grote steden in absolute zin nog steeds het grootst is. Integraal veiligheidsbeleid is om die reden bij uitstek – maar niet alléén – in de grote steden noodzakelijk. In de met de grote steden afgesloten doorstartconvenanten wordt aandacht besteed aan jeugd en veiligheid, geweld, overlast, toezicht en wijkveiligheidsplannen. Ook in het IVP komen deze thema's aan bod. Veiligheidsbeleid en grotestedenbeleid ondersteunen en versterken elkaars doelstellingen waardoor er op beide beleidsterreinen synergetische effecten zijn te behalen.

Anderzijds is het van belang de verschillende invalshoeken in het oog te houden. Onveiligheid doet zich niet alléén voor in de grote steden. In de steden met 20 000 tot 50 000 inwoners is er zelfs een lichte stijging van de onveiligheid. Ook tragische incidenten van zinloos geweld laten zien dat het veiligheidsbeleid niet kan worden beperkt tot de grote steden. In het gehele land moet de veiligheid fors verbeteren.

Naast deze beleidsthema's wordt uitvoering gegeven aan de afspraken die in het bestuursakkoord-nieuwe-stijl (BANS) met betrekking tot veiligheid zijn gemaakt. Daarbij komen de thema's versterking gemeentelijk veiligheidsbeleid, versterking lokale politiezorg, veilige leefomgeving, brandweer en rampenbestrijding, bestrijding jeugdcriminaliteit, beheersing overlast, geweld op straat en uitbreiding van toezicht en verkeershandhaving aan bod. In het IVP wordt een aantal afspraken nader uitgewerkt.

Als uitvloeisel van het IVP wordt ook de coördinerende rol van de Minister en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot de veiligheidsaspecten bij infrastructurele projecten verder uitgebouwd. Interdepartementaal wordt gewerkt aan beantwoording van de vraag welk veiligheidsniveau maatschappelijk verantwoord is bij deze projecten en ontwikkelingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het opstellen van een normatief kader voor veiligheidsvoorzieningen in relatie tot de mogelijkheden van de hulpverleningsdiensten.

Met de totstandkoming van het IVP, het BNP en de einde 1999 te verschijnen Beleidsnota Rampenbestrijding wordt op rijksniveau in belangrijke mate invulling gegeven aan de opdrachten terzake uit het regeerakkoord. In dit begrotingsjaar zal de inzet vooral gericht zijn op de verdere concretisering en uitvoering hiervan.

De afspraken op deze terreinen en de bijdrage van de diverse organisaties stellen hoge eisen aan de regie van de uitvoering daarvan. Het IVP krijgt daarom een vertaling in nadere afspraken die met andere actoren worden gemaakt. Het is de bedoeling dat eind 1999 een convenant wordt gesloten met de veiligheidspartners zoals benoemd in het IVP. De agenda 2000 van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing omvat in belangrijke mate de inzet van het bedrijfsleven.

De Tweede Kamer zal periodiek in het kader van de begroting worden geïnformeerd over de uitvoering van het IVP.

Onderzoek en monitoring

Voor de ontwikkeling van een adequaat veiligheidsbeleid is een goed inzicht vereist in aard en omvang van de onveiligheid en de achterliggende oorzaken. In 2000 en daaropvolgend in 2002, verschijnt er opnieuw een Integrale Veiligheidsrapportage waarin zal worden aangegeven hoe de veiligheidssituatie zich ten opzichte van voorgaande jaren heeft ontwikkeld. Naast deze rapportage en de Politiemonitor Bevolking, wordt in 2000 begonnen met een Monitor Bedrijven en Instellingen. Bovendien is in samenwerking met de commissie Politie en Wetenschap een meerjarig onderzoeksprogramma opgesteld.

Deze rapportages moeten enerzijds het openbaar bestuur, politie, brandweer en andere betrokkenen bij het veiligheidsbeleid in staat stellen om beter te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en mogelijke oplossingen en anderzijds zichtbaar maken dat deze brede inzet bijdraagt aan een veiliger Nederland.

Informatievoorziening

Ten aanzien van het informatiebeleid in algemene zin wordt een kwaliteitsimpuls verwacht voor politie, brandweer en andere hulpverleningsdiensten van de investeringen op het terrein van de ICT-infrastructuur.

De huidige ICT-infrastructuur van politie en brandweer sluit niet meer aan bij de toegenomen vraag naar en de gestelde eisen aan dienstverlening. Een fundamentele verbetering van die infrastructuur zal een bijdrage leveren aan een snellere en kwalitatief betere hulpverlening aan de burger die dat behoeft. Breed wordt de opvatting gedeeld dat met investeringen in ICT een van de laatste grote mogelijkheden voorhanden is om een efficiencyslag te maken bij de Nederlandse politie en brandweer. Mede hierom zal in het Convenant Politie 1999 worden afgesproken om een gezamenlijk Masterplan op te stellen. De investeringen in ICT zijn ook noodzakelijk voor een goede informatie-uitwisseling tussen de politieregio's onderling en met het KLPD.

Dat geschiedt op tweeërlei wijze: vanuit het rijk en vanuit het veld.

Vanuit het rijk wordt in de eerste plaats het project C2000 geïnitieerd. Dit project beoogt een einde te maken aan de bestaande eiland-communicatie waarbij elke hulpverleningsorganisatie zelf bepaalt hoe zij haar netwerk voor radiocommunicatie inricht. De regio Amsterdam is proefregio voor het project C2000. Een tweede project is het Geïntegreerd Meldkamer Systeem(GMS). Ook met dit project wordt gepoogd de bestaande situatie van talrijke en in kwaliteit onderling sterk verschillende meldkamersystemen te beëindigen. In samenhang met de vernieuwing van deze infrastructuur worden communicatie- en berichtenstandaards ontwikkeld en geïmplementeerd in bestaande informatiesystemen.

Naast deze door het rijk geïnitieerde aangestuurde projecten, worden het politie- en brandweerveld ondersteund in activiteiten waartoe zij zelf het initiatief hebben genomen. De eerste categorie van applicaties die in aanmerking komt voor vervanging zijn de applicaties ter ondersteuning van de primaire processen. Daartoe is als eerste stap een onderzoek gedaan naar de stand van zaken betreffende de kwaliteit en kwantiteit van de organisatie van de ICT-functie bij de regionale politiekorpsen. Gelijkertijd worden in het kader van het project Versterking Brandweer, informatiemanagers opgeleid en aangesteld bij de brandweerregio's.

5.2. Politie

Het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002 (BNP) is een richtinggevende stap om het gestelde doel uit het regeerakkoord, een aantoonbaar veiliger Nederland, dichterbij te brengen.

In de landelijke politiebrief aan de korpsen is aangegeven aan welke landelijke beleidsthema's en beheersmatige randvoorwaarden de korpsen aandacht dienen te besteden in zowel hun meerjarig beleidsplan als in hun jaarverslag. De beleidsthema's zijn afkomstig uit het BNP. Het betreft de thema's: jeugdcriminaliteit, geweld op straat, georganiseerde criminaliteit, verkeersveiligheid en milieu. Het Informatiemodel Nederlandse Politie dat daartoe door de korpsen zal worden gehanteerd moet inzichtelijk maken wat resultaten en effecten van de inzet zijn.

Sturingsmodel

In dit begrotingsjaar wordt het sturingsmodel ten aanzien van de politie verder geconcretiseerd. Dat geldt zowel voor het vergroten van de helderheid van verantwoordelijkheden op centraal als op regionaal niveau.

Een wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de concentratie van beheersbevoegdheden op rijksniveau is inmiddels bij de Tweede Kamer ingediend.

Daarnaast bevat het regeerakkoord concrete voorstellen met betrekking tot de bestuurlijke organisatie van de politieregio: benoeming van de korpsbeheerder en de mogelijke instelling van een commissie van gemeenteraadsleden. Deze twee onderwerpen zijn niet los te zien van de afspraak dat aan het licht getreden gebreken moeten worden hersteld en dat duidelijkheid moet worden geschapen over verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Over de uitwerking van de in het regeerakkoord gedane voorstellen en de vraag welke andere wijzigingen in het regionale bestel wenselijk en noodzakelijk zijn, is 1 juli 1999 de hoofdlijnennotitie «Bestel in balans» aan de Tweede Kamer gezonden. Op basis van de uitkomsten van het overleg met de Tweede Kamer hierover, wordt een wetsvoorstel met betrekking tot het regionale bestel opgesteld.

Financiering

Dit najaar zal gekomen worden tot een convenant met de regionale korpsbeheerders waarin afspraken worden gemaakt over sterkteontwikkeling, informatie en communicatietechnologie, doelmatigheid, normvergoeding en bekostiging. Ten aanzien van de toereikendheid van de (norm-)vergoeding en onder meer het wegwerken van achterstanden in de ICT is in het convenant opgenomen dat de vergoeding gefaseerd zal worden verhoogd, oplopend tot ruim f 300 mln in 2005. Op deze wijze kan de normvergoeding op een thans reëel geacht niveau worden gebracht. De wijze waarop het budget voor de Nederlandse politie wordt verdeeld over de politieregio's wordt herijkt. In het bekostigingssysteem wordt meer accent gelegd op prestaties en effecten. Sturing op output en outcome zal worden gestimuleerd. Het convenant voorziet in de instelling van een stuurgroep die zal adviseren over een wijziging van het bekostigingsstelsel.

De afgelopen jaren is uit diverse onderzoeken gebleken dat er ten aanzien van de vermogenspositie zodanige verschillen bestaan tussen de politieregio's dat er geen sprake is van een financieel gelijkwaardige positie. Het streven van het kabinet is de Politiewet 1993 zodanig te wijzigen dat in toekomst bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ten aanzien van het vermogensbeheer door de regio's. Hiermee ontstaat tevens een juridische grondslag voor nadere regelgeving om te bereiken dat de politieregio's op termijn in een meer gelijkwaardige financiële positie komen te verkeren en de vermogens van de regio's beperkt blijven tot hetgeen vanuit een oogpunt van goede bedrijfsvoering noodzakelijk is. De kwaliteit van het politiepersoneel vraagt nieuwe investeringen in vernieuwing van het onderwijs en een benoemingenbeleid dat past bij de ambities van een korps en van de Nederlandse politie als geheel. Deze maatregelen passen ook in de ontwikkeling van de Nederlandse politie naar een model dat «politieconcern» wordt genoemd.

Bovenregionale voorzieningen

Veiligheidsontwikkelingen vragen meer eenheid in optreden van de Nederlandse politie. Met name de samenwerking tussen de korpsen vraagt nieuwe initiatieven. In dat verband zal uitwerking worden gegeven aan de bovenregionale aanpak van criminaliteit en de kwaliteit van de recherche, mede in het licht van de bevindingen van de commissie Kalsbeek. Het wetsvoorstel voor de overdracht van het beheer van het KLPD is inmiddels aan de Tweede Kamer aangeboden. Het streven is er opgericht de gedachtewisseling met de Staten-Generaal nog in 1999 af te ronden, zodat de wet op 1 januari 2000 in werking kan treden en de overgang feitelijk kan plaatsvinden.

Onderwijs en opleiding

Het project Toekomstig onderwijs voor de politie (TOP) is gestart met als doel de kwaliteit van het politieonderwijs te verbeteren en het onderwijs beter af te stemmen op de ontwikkelingen in de politieorganisatie.

De kwaliteit van het politieonderwijs is immers een belangrijk instrument voor de verbetering en het onderhouden van de kwaliteit van de politieorganisatie.

Het project voorziet in het vaststellen van de eindtermen van alle opleidingen op basis van beroeps- en functieprofielen. Ook het opleidingsprofiel, de realisatie van een kwalificatiestructuur, en de toetsing (inclusief de externe legitimering) van de opleidingen worden vastgesteld. Daarnaast wordt de financiering – zowel qua rijksbijdrage als systematiek – van het vernieuwde eigenstandige onderwijssysteem vastgelegd en de benodigde wet- en regelgeving opgesteld.

In 2000 zal met name de uitwerking van eindtermen en opleidingsprofielen op basis van vastgestelde beroeps- en functieprofielen ter hand worden genomen.

Als gevolg van de keuze om het centrale beheer van de politie bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder te brengen, zullen over het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP) nadere afspraken worden gemaakt met de Minister van Justitie. Dit in het licht van de vanuit het gezag te stellen eisen aan de inhoud en kwaliteit van de opleidingen.

Het LSOP zal in het jaar 2000 verder gaan met de uitbouw van het instituut tot een professionele opleidings- en kennisorganisatie.

Management Development

Het Landelijk Management Development-politie is erop gericht de juiste persoon op het juiste moment op de juiste positie in de strategische top van de Nederlandse politie te benoemen. Hiertoe is het Landelijk Coördinatiepunt ingericht.

In 2000 zullen de inspanningen gericht zijn op het verder invoeren en bijstellen van de operationele instrumenten om de informatie over de doelgroep meer af te stemmen op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de gewenste profielen. Ook zullen mogelijkheden worden bekeken om centraal professionele coaching en begeleiding aan te bieden aan de strategische top van de politie.

Het regionale loopbaanbeleid wordt beter afgestemd op het Landelijk Management Development, waardoor het aanwezige potentieel voor de top van de Nederlandse politie beter kan worden bepaald. Tevens wordt de komende jaren extra aandacht besteed aan met name vrouwen en allochtonen bij de doorstroom naar hogere leidinggevende posities binnen de top van de Nederlandse politie.

Juridisch instrumentarium

Veiligheidsontwikkelingen maken voor een deel nieuwe bevoegdheden voor politie en bestuur noodzakelijk. Een voorbeeld daarvan is het voorkomen van integriteitsinbreuken. In dit kader is het wetsvoorstel Bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur (BIBOB) in voorbereiding. Doel van dit wetvoorstel is te voorkomen dat overheden onbedoeld criminelen faciliteren door het verstrekken van vergunningen, subsidies of het aanbesteden van werken. Gestreefd wordt het wetsvoorstel, waarover de Raad van State reeds een advies heeft uitgebracht, nog in 1999 bij de Tweede Kamer in te dienen. Een belangrijk aanvullend instrument is de bestuurlijke ophouding. Met dit wetsvoorstel, dat inmiddels bij de Tweede Kamer is ingediend, beoogt het kabinet de lokale autoriteiten een extra middel in handen te geven om groepen personen met ongewenste bedoelingen tijdelijk voor een korte tijd in het belang van de openbare orde op een bepaalde locatie op te houden. Het kabinet acht het gewenst dat dit voorstel ruim vóór het begin van het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in 2000 tot wet wordt verheven.

Een kabinetsstandpunt over een eventuele verplichte bijdrage van organisatoren van grootschalige publieksevenementen met een recreatief karakter in de kosten van politie-inzet, zal in het najaar van 1999 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Internationale samenwerking

Voor veel veiligheidsvraagstukken zijn de landsgrenzen steeds minder van belang, waardoor internationale samenwerking hard nodig is. Dit geldt zowel voor de aanpak van internationale criminaliteit als voor vraagstukken van openbare orde met een internationaal component, zoals voetbaltoernooien en internationale demonstraties. Grensoverschrijdende criminaliteit is steeds meer een kwestie van kleine organisaties die multinationaal georganiseerd zijn. Het wegvallen van de binnengrenscontroles heeft hun optreden vergemakkelijkt. De schaal van de internationale politiële samenwerking moet daar bij aansluiten.

Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties liggen de prioriteiten bij de verdere ontwikkeling van de operationele politiële samenwerking, zowel in EU-verband als in bilateraal verband en bij het vervullen van de noodzakelijke randvoorwaarden daarvoor. De bestaande samenwerkingsovereenkomsten met België en Luxemburg (1996), de Bondsrepubliek Duitsland (1997) en Frankrijk (1998) vormen hiervoor een goede basis. De komende jaren zullen ook met andere landen afspraken worden gemaakt over (intensievere) politiesamenwerking.

In het verlengde van de kerntaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aandacht besteed aan de integriteit van de Europese politiediensten. Tijdens de Europese Raad van Tampere, die geheel gewijd zal zijn aan het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken, de JBZ-pijler, zal Nederland voorstellen doen om te komen tot een beleid op EU-niveau.

5.3. Brandweer en rampenbestrijding

In de jaren negentig is de aandacht binnen de rampenbestrijding er voornamelijk op gericht geweest de individuele diensten dusdanig op orde te brengen dat zij in staat zijn om aan hun eigen taken binnen de rampenbestrijding goed invulling te kunnen geven, bijvoorbeeld met de projecten Versterking Brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen. Met ingang van 1998 heeft reeds een initiële structurele personele versterking van de regionale brandweer plaatsgehad. Met rijksmiddelen zijn ongeveer 100 formatieplaatsen voor de bedrijfsvoering en de beleidsondersteuning bij de regionale brandweren gerealiseerd. De voor 1999 beschikbaar gekomen extra middelen worden aangewend om op projectmatige wijze een aantal knelpunten binnen de brandweerregio's op te lossen. De projecten Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen en Versterking Brandweer worden eind 1999 afgerond. De beleidsvoornemens die in de projecten zijn ontwikkeld worden de komende jaren verder uitgevoerd.

Hoofdlijnennotitie Rampenbestrijding

In de Hoofdlijnennotitie Rampenbestrijding, die eind juni aan de Tweede Kamer is aangeboden, heeft de Staatssecretaris van BZK geschetst op welke wijze de huidige rampenbestrijdingsorganisatie kan worden versterkt. Het verbeteren van de samenwerking van bij de rampenbestrijding betrokken organisaties en diensten staat centraal in de notitie en in het IVP. De regering streeft actief naar het behoud van het vrijwilligerskarakter van de rampenbestrijdingsorganisatie in het algemeen en de brandweer in het bijzonder, door de tijdsbelasting van de vrijwilliger te verminderen en te bevorderen dat het aanbod van vrijwilligers wordt vergroot. Daarnaast wordt in de Hoofdlijnennotitie meer aandacht gevraagd voor pro-actie en preventie. Om te komen tot een afstemming van de operationele rampenbestrijdingsorganisaties op de in een regio aanwezige risico's is het noodzakelijk praktisch toepasbare en meetbare kwaliteitseisen, normen en criteria vast te leggen. Hierbij kan worden aangesloten bij de in het kader van het Project Versterking Brandweer ontwikkelde referentiekaders.

De Hoofdlijnennotitie wordt momenteel besproken met bij de rampenbestrijding betrokken besturen, organisaties en diensten. In vervolg op dit overleg wordt de Beleidsnota Rampenbestrijding opgesteld. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer de Beleidsnota Rampenbestrijding eind 1999 doen toekomen.

Financiering

In 1998 en 1999 was voor de versterking van de rampenbestrijding reeds een bedrag oplopend tot f 36 mln in 2003 vrijgemaakt. Het rijksaandeel in de versterking van de rampenbestrijding zal in 2003 verder zijn toegenomen tot f 85 mln structureel. De voor het begrotingsjaar 2000 voor de versterking van de rampenbestrijdingsorganisatie beschikbare middelen zullen onder meer worden ingezet voor de verdere implementatie van de beleidsvoornemens van de projecten Versterking Brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen. Daar waar het de regionale brandweer betreft wordt verder gewerkt aan het investeren in het (projectmatig) oplossen van de grootste knelpunten zoals een tekort aan kennis en menskracht met betrekking tot het voorkomen van zware ongevallen en rampen of een achterstand met betrekking tot het oefenbeleid. Voor het geneeskundige deel worden middelen beschikbaar gesteld voor het per regio creëren van een regionaal geneeskundige functie. Daarnaast wordt een bijdrage verstrekt ten behoeve van paraatheidsgelden voor de bemensing van de Geneeskundige Combinaties. De toedeling van de middelen loopt vooruit op een integrale herziening van het Besluit doeluitkering bestrijding rampen en zware ongevallen (Bdur). Deze herziening heeft tot doel de beschikbare middelen op een meer op resultaat gerichte wijze te verdelen over de regio's. Het herziene Bdur moet op 1 januari 2003 in werking treden. In dat jaar bereiken de rijksmiddelen ter versterking van de rampenbestrijding het nieuwe structurele niveau. In de tweede helft van het jaar 2000 ontvangt de Tweede Kamer een eerste contourschets van het herziene Bdur.

Verbeteren van de samenwerking

Investeren in de brandweerorganisatie en de geneeskundige organisatie afzonderlijk is van groot belang. Het zijn echter de dwarsverbanden tussen de verschillende organisaties die de meeste toegevoegde waarde geven aan het systeem van de rampenbestrijding. Zonder samenwerking ontstaat geen synergie. Gebleken is dat de onderlinge samenwerking tussen brandweer, geneeskundige-ketenpartners en de politie met name in de voorbereiding op de rampenbestrijding nog de nodige aandacht verdient. Vanuit haar coördinerende rol kan de regionale brandweer een belangrijke impuls geven aan samenwerking. Aan deze coördinerende rol wordt nog niet voldoende invulling gegeven. Veelal ligt hieraan een personeel capaciteitstekort en een gerichtheid op de eigen «brandweerrode» taak ten grondslag. De beschikbare rijksmiddelen zullen dan ook deels worden aangewend om die coördinerende rol te versterken teneinde de regionale brandweer in staat te stellen de andere bij de rampenbestrijding betrokken actoren actief te betrekken. Thans worden, in overleg met de verantwoordelijke besturen en diensten, voorstellen ontwikkeld voor de toedeling van de middelen die de komende jaren extra beschikbaar komen.

Territoriale congruentie is een belangrijke voorwaarde voor een betere samenwerking en een meer integrale benadering van veiligheidsvraagstukken in het algemeen. In overleg met gemeenten en provincies wordt het congruentietraject vorm gegeven. In de tweede helft van 2000 wordt het parlement geïnformeerd over de vorderingen op dit punt.

Een ander element is mogelijk het integreren van de diverse regionale besturen van de hulpverleningsdiensten tot één regionaal bestuur. Het kabinet heeft de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) terzake om advies gevraagd: in hoeverre kan een vorm van integratie van de verschillende regionale besturen bijdragen aan een versterking van de samenwerking? Eind 1999 of uiterlijk begin 2000 brengt de Rob advies uit.

Grensoverschrijdende samenwerking

Ook de grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en België in het kader van de rampenbestrijding verdient de aandacht. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft onderkend dat er knelpunten bestaan die de samenwerking met hulpverleningsdiensten uit de buurlanden bemoeilijken. Deze knelpunten liggen in het bijzonder op het vlak van de geneeskundige hulpverlening en de communicatie.

Er is een plan van aanpak opgesteld om in overleg met de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Verkeer en Waterstaat de gesignaleerde knelpunten weg te nemen. Indien de te houden evaluatie hiertoe aanleiding geeft, zullen aanpassingen van Nederlandse regelgeving en aanvullende overeenkomsten worden geïnitieerd. Voorts zal het veld actief worden benaderd om elkaars ervaringen en kennis meer uit te wisselen en te benutten.

Waterschade

De extreme regenval in september en oktober 1998 heeft in delen van het land waterschade veroorzaakt. Het kabinet heeft de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (WTS) op deze situatie van toepassing verklaard. Op grond van WTS heeft het rijk aan gedupeerden een tegemoetkoming in de kosten en schade verstrekt. Naast het bedrag van f 78 mln dat hiervoor in 1998 is betaald, wordt voor 1999 een bedrag geraamd van f 525 mln. Het kabinet is van mening dat in toekomstige situaties van extreme regenval de druk op de rijksbegroting minder dient te zijn. Met het oog hierop wordt met de betrokken bedrijfstakken overleg gevoerd. Het uitgangspunt hierbij is dat weergevoelige bedrijfssectoren schade als gevolg van extreme regenval als normaal ondernemersrisico gaan beschouwen en er samen met de verzekeringsbranche toe overgaan een verzekeringsconstructie op te zetten voor dergelijke situaties.

Uit de evaluatie van de wateroverlast (met het kabinetsstandpunt op 25 juni 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer) is onder meer gebleken dat er bij de betrokken besturen en diensten onduidelijkheid bestaat over de verhouding tussen verantwoordelijkheden en bevoegdheden op gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau, neergelegd in de algemene wet- en regelgeving terzake van rampen en zware ongevallen enerzijds en de bevoegdheden, neergelegd in de specifieke wetgeving met betrekking tot de functionele keten (bestaande uit waterschappen, de provinciale diensten Water en Milieu en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) anderzijds. Een commissie wordt ingesteld om de relevante wet- en regelgeving met betrekking tot de verantwoordelijkheden en bevoegdheden in het kader van de bestrijding van wateroverlast in kaart te brengen en te bezien hoe de betrokken besturen en diensten op de hoogte kunnen geraken van deze wet- en regelgeving en of aanpassingen nodig zijn.

5.4. Binnenlandse Veiligheidsdienst

Het bevorderen van de veiligheid van de Nederlandse samenleving is een kerntaak van de overheid en een van de prioriteiten van het regeringsbeleid. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) levert hieraan een essentiële bijdrage door het tijdig onderkennen van potentiële dreigingen van onze nationale veiligheid zodat daartoe bevoegde instanties de noodzakelijke maatregelen kunnen nemen en door het verrichten van veiligheidsonderzoeken en beveiligingsbevorderende activiteiten.

Het dreigingsbeeld voor de nationale veiligheid is sinds de val van de Berlijnse Muur beduidend anders geworden. Het heeft een veel grotere internationale dimensie gekregen en is mede hierdoor veel gevarieerder van karakter. De oorlog in Kosovo, de arrestatie van PKK-leider Öcalan, de voortdurende crisis rond Irak en de crisis op Ambon en in andere delen van Indonesië zijn voorbeelden van internationale gebeurtenissen die risico's opleveren voor de nationale veiligheid. Deze buitenlandse ontwikkelingen leiden onder meer tot grote vluchtelingenstromen, spanningen tussen in Nederland verblijvende, elkaar soms vijandig gezinde groepen en tot al dan niet gewelddadige acties tegen buitenlandse vertegenwoordigingen in Nederland.

De internationale ontwikkelingen op het gebied van veiligheid hebben ook tot gevolg dat internationale organisaties die tot doel hebben om hieruit voortvloeiende conflicten te voorkomen, te beslechten of hierover recht te spreken, in aantal en belang toenemen. Vanuit zijn grondwettelijke doelstelling om de internationale rechtsorde te bevorderen speelt Nederland steeds meer een rol als mediator bij internationale conflicten en facilitator van organisaties die de internationale veiligheid helpen te bevorderen. Uitingen hiervan zijn de huisvesting in ons land van het Joegoslavië-tribunaal, het voor het Lockerbie-proces gevormde Schotse Hof, de Organization for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) en op termijn het Internationaal Strafhof, die alle nadrukkelijk inspanningen van de BVD vragen. Verwacht mag worden dat als gevolg hiervan ons land meer in de aandacht zal staan van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Bovendien heeft Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid voor de veiligheid van alle betrokkenen en moet ons land rekening houden met de veiligheidsbelangen van alle partijen.

Een ander fenomeen dat zijn oorzaak vindt in ontwikkelingen of omstandigheden in het buitenland is de illegale toestroom van personen naar Nederland via mensensmokkel. De Nederlandse regering maakt zich hier grote zorgen over. De BVD schenkt in het bijzonder aandacht aan de betrokkenheid bij mensensmokkel van criminele organisaties, buitenlandse inlichtingendiensten, politiek- of religieus-extreme organisaties en op de mogelijke instroom van inlichtingenofficieren en personen met extremistische denkbeelden.

Naast de invloed van internationale ontwikkelingen hebben ook veranderingen in de binnenlandse situatie betekenis voor aandachtsgebieden van de BVD. De groeiende verscheidenheid in etnische, religieuze en culturele herkomst van de Nederlandse bevolking is een significante ontwikkeling, die naast veel positieve elementen ook risico's van segregatie en polarisatie oplevert. Concretere uitingsvormen hiervan zijn interetnisch geweld, alsook beïnvloeding en intimidatie vanuit de landen van herkomst. Hierdoor kunnen de sociale cohesie- en integratiedoelstellingen van de regering bemoeilijkt worden. De BVD zal de komende jaren nadrukkelijk aandacht schenken aan het tijdig onderkennen van dergelijke risico's.

Ontwikkelingen op het gebied van informatie-en communicatietechnologie hebben eveneens grote invloed op het werk van de BVD. De toenemende mogelijkheden tot cryptering spelen hierbij een belangrijke rol. In het kader van de Beleidsnotitie Nationaal Trusted Third Parties-project zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop kennis kan worden genomen van versleutelde berichten indien dit noodzakelijk is uit hoofde van opsporing of nationale veiligheid.

Om potentiële dreigingen tijdig en adequaat te kunnen onderkennen dient de BVD te beschikken over toereikende bevoegdheden. Daarbij dient het mogelijk te zijn in specifiek omschreven situaties inbreuk te maken op bepaalde grondrechten van burgers. Waar nodig zal de BVD geheimhouding dienen te betrachten. Gezien deze specifieke bevoegdheden en op grond van democratische en rechtsstatelijke beginselen moet de BVD voldoen aan zware eisen van transparantie, controle en toezicht. Deze eisen vinden nadrukkelijk hun vertaling in het voorstel voor een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat begin 1998 aan de Tweede Kamer is aangeboden. De nota naar aanleiding van het verslag en de bijbehorende nota van wijziging zullen naar verwachting in september aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De voorbereiding hiervan heeft enige tijd gevergd vanwege de vele indringende vragen en opmerkingen in het verslag. In enkele gevallen vereiste de reactie daarop expliciete ambtelijke en politieke besluitvorming in de daarvoor bestemde gremia (Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN), Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) en Ministerraad). Voorts was het kabinet van mening dat de aard van de voorgestelde wijzigingen in de omvangrijke nota van wijziging advisering door de Raad van State wenselijke maakte.

Dit wetsvoorstel behelst niet alleen de normering van diverse bevoegdheden, maar ook van de te nemen procedurele waarborgen bij de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen en voorziet in een hoog niveau van toezicht en controle. Voorts wordt een nieuwe taak aan de dienst toegekend, te weten de inlichtingentaak buitenland. De nota van wijziging voorziet in de introductie van een notificatieverplichting. Ten behoeve van de notificatieverplichting en de opbouw van de nieuwe taak zijn aan de BVD extra middelen toegewezen.

Op het gebied van beveiligings- en integriteitsbevordering verricht de BVD onder meer veiligheidsonderzoeken naar personen die vertrouwensfuncties (gaan) vervullen bij de overheid of het bedrijfsleven. Naar verwachting zullen nieuwe vertrouwensfuncties worden aangemeld in sectoren waar dat tot nu toe niet het geval was.

5.5. Het Europees kampioenschap voetbal voor landenteams (EK 2000)

Om het Europees kampioenschap voetbal voor landenteams, dat in 2000 wordt gehouden, een feestelijk en veilig karakter te geven, worden tussen alle betrokkenen de nodige afspraken gemaakt en zijn van overheidswege kaders gesteld. Deze zijn vastgelegd in een document dat alle betrokkenen bekend is gemaakt. Naast nationale afstemming in de Bestuurlijke Regiegroep (BRG) vindt ook regelmatig overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de beide landen, die het toernooi organiseren. De Tweede Kamer wordt van de ontwikkelingen in de voorbereiding van het EK2000 door middel van periodieke rapportages op de hoogte gehouden.

Ter versterking van het feestelijk karakter zoekt het kabinet vooral naar elementen, die het «goed gastheerschap» van Nederland zullen benadrukken. De Staatssecretaris van VWS heeft de Kamer daarover gerapporteerd bij brief van 29 juni 1999, kenmerk S/EK2000 – 991 427.

Op verzoek van de BRG wordt onderzoek verricht welke financieel-economische spin-off van het EK kan worden verwacht en naar de wijze, waarop die spin-off geoptimaliseerd kan worden. Tijdig voor het toernooi zal een evenementenkalender gereed zijn, die de bezoekers een handreiking kan bieden gedurende hun verdere verblijf.

Voor die feestelijkheid vormt het aspect veiligheid een essentiële voorwaarde. Het kabinet zet sterk in op preventieve maatregelen. Op voorhand zullen vermoedelijke relschoppers uit andere landen zoveel mogelijk worden geweerd, vooral door internationale gegevensuitwisseling en door toegangskaarten op naam te verkopen. Het kabinet streeft er naar tijdig op Europees niveau te komen tot een sluitend stelsel van internationale stadionverboden. Voor zover vermoedelijke vandalen toch richting België of ons land afreizen zal getracht worden hen aan de grens te onderscheppen en terug te sturen. Dat geldt evenzeer bezoekers, bij wie van strafbare gedragingen sprake is. Supporters van de verschillende landen zullen – zonodig – gescheiden worden gehouden. Mochten zich binnen de groepen toeschouwers – waaronder de Nederlandse – toch ongeregeldheden manifesteren, dan zullen waar mogelijk snelrechtprocedures worden toegepast, waartoe tevoren de nodige vervolgstappen in regie gezet zullen worden. Het kabinet acht het in dit kader gewenst dat het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding ruim vóór het begin van het toernooi tot wet wordt verheven. Ook grootschalig optreden wordt door de politieorganisatie voorbereid. Er is een voorlopige raming gemaakt van de maximaal benodigde bijstand vanuit de verschillende politieregio's, waaruit is gebleken dat steeds voldoende inzet beschikbaar kan worden gesteld. Met België is een verdrag gesloten over grensoverschrijdende politiesamenwerking.

Voor verschillende scenario's wordt geoefend, zowel op operationeel vlak als bestuurlijk-logistiek. Om een goede informatiepositie te realiseren is gestart met de opbouw van een Binationaal Bestuurlijk Informatieplatform (BBIP) en een Binationaal Politieel Informatie Centrum (BPIC). Het kabinet is tevreden over de internationale samenwerking op dit gebied en verwacht ook voor het komende jaar een vruchtbare voortzetting daarvan.

6. PERSONEEL

Het regeerakkoord vraagt bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de rijksdienst, als onderdeel van de kwaliteit van het bestuur. Vanuit het openbaar bestuur en vanuit het management van de rijksdienst geredeneerd zijn er noodzaken tot extra impulsen voor de kwaliteit van de rijksdienst.

De rol van de overheid is steeds minder eenduidig, steeds vaker moet de overheid haar rol en positie opnieuw definiëren. Aan het bestuur worden daarbij hoge eisen gesteld. Dat vergroot de behoefte aan een stevige professionele basis van de ambtenaren en versterkt de behoefte aan checks and balances in de verhouding tussen politieke en ambtelijke leiding. Over de spanningen die in dit verband kunnen optreden, de integriteit en kwaliteit van de ambtelijke professie, de organisatie van de rijksdienst en de relatie van deze thema's met het staatsrechtelijke principe van de ministeriële verantwoordelijkheid zal de regering het gesprek aangaan met het parlement. Los daarvan moet de roep om een meer strategisch opererende overheid en het belang van ontschotting ook zijn vertaling krijgen in het gedrag van ambtenaren. Tenslotte vergen de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de werkgevers in de sector rijk inspanningen om kwalitatief goed personeel aan te trekken en te behouden.

Verdere professionalisering van het ambtelijk apparaat is een voorwaarde om verantwoord in te kunnen blijven spelen op vraagstukken waar de overheid de komende jaren mee wordt geconfronteerd.

Ambtelijk functioneren vraagt – ook als het goed gaat – voortdurend om onderhoud. Met regelmaat systematisch beoordelen van de kwaliteit van het ambtelijk functioneren moet gestimuleerd worden. Het zoeken naar mogelijkheden voor ontwikkeling van een ambtelijk-professionele ethiek, het verbeteren van informatie-uitwisseling en het verduidelijken van verantwoordelijkheden dragen uiteindelijk bij aan de kwaliteitsverbetering van het toekomstig ambtelijk functioneren.

Aandacht voor de kwaliteit van de rijksdienst leidt tot een toespitsing van de aandacht binnen de rijksdienst op de bijzondere eisen aan personeelsmanagement. Waar eigen verantwoordelijkheid (decentralisatie en individualisering) voorop staat is het tevens van belang nadrukkelijk te formuleren hetgeen de ministeries bindt en wat de eenheid van de rijksdienst inhoudt.

De investering in de personeelskwaliteit dient een startpunt te hebben in de ambtelijke top en de managementniveaus daaronder. Deze hebben de meest zichtbare verantwoordelijkheden, zij zijn de gezags- en cultuurdragers van de rijksdienst. Zij zijn ook bij uitstek van belang voor het uitdragen van een positief imago van de rijksdienst.

Vanuit de topmanagers is uitstraling naar de andere personeelsgeledingen noodzakelijk met uiteindelijk een verhoogde aandacht en het stellen van kwaliteitseisen in het kader van personeelsontwikkeling voor de gehele rijksdienst. Het doel is om daarmee te komen tot een professionaliseringsslag die zodanig is dat deze wezenlijk bijdraagt aan de beoogde kwaliteitsverbetering.

Om bovenstaande te realiseren worden de volgende verschillende sporen gevolgd:

– een onderzoek naar modernisering van de Ambtenarenwet (paragraaf 6.1);

– versterking van de kwaliteit van management- en personeelsontwikkeling ten behoeve van het topmanagement en andere personeelsgeledingen in de rijksdienst (de paragrafen 6.2 en 6.3).

Voor meer informatie wordt voorts verwezen naar de Trendnota Arbeidszaken Overheid 2000, die tegelijk met deze begroting aan het parlement is gezonden.

6.1. Modernisering Ambtenarenwet

In het kader van het streven naar het marktconform maken van de ambtelijke arbeidsverhoudingen, is de vraag gerezen of de publiekrechtelijke aanstelling van de ambtenaar vervangen zou kunnen worden door een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst (motie Zijlstra).

Benadrukt wordt dat dit vraagstuk geheel los staat van de bijzondere positie waar overheidswerknemers nu eenmaal rekening mee hebben te houden, omdat zij binnen de context van de staatsrechtelijke verhoudingen, het publieke ambt vervullen. Hoe de arbeidsrelatie in de publieke sector er in de toekomst ook komt uit te zien – publiekrechtelijk dan wel privaatrechtelijk volgens het Burgerlijk Wetboek – overheidswerknemers zullen te allen tijde aan hoge en bijzondere eisen moeten blijven voldoen. Het uitoefenen van de publieke taak stelt immers bijzondere eisen aan de werknemers die zich met de uitoefening van deze taak bezighouden. Behalve kennis en vaardigheden om de overheidstaak goed te kunnen vervullen, dient de overheidswerknemer uitdrukkelijk rekening te houden met de rechtsstatelijke en politiek-bestuurlijke context en de verantwoordelijkheden die men in dat kader heeft. Dit stelt hoge eisen aan de zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van de ambtenaar. Het ambtelijk apparaat dat een minister ten dienste staat, dient zich er volledig van bewust te zijn wat het betekent om onder ministeriële verantwoordelijkheid te werken. Daaraan zal in de opleiding van ambtenaren meer aandacht worden geschonken. Bij introductiedagen en -cursussen, in het permanente educatietraject van ambtenaren en in het interne voorlichtingsbeleid op ieder ministerie verdient het besef van ambtelijke professie voortdurende aandacht.

In het kader van de te maken kwaliteitsslag is er alle reden om het bijzondere karakter van de overheidsorganisatie en de daaruit voortvloeiende bijzondere normen en waarden voor de overheidswerknemers opnieuw onder de aandacht te brengen en uitdrukkelijk te positioneren.

Het is van groot belang dat die normen en waarden helder, uniform en ook kenbaar zijn. Nagegaan wordt of de Ambtenarenwet – meer dan nu het geval is – daar het voertuig voor zou kunnen zijn. Een nieuwe gemoderniseerde Ambtenarenwet zou daarmee de basis kunnen worden voor een set van grondbeginselen waaraan álle overheidswerknemers in Nederland – ongeacht de sector waarin zij werkzaam zijn – moeten voldoen. Gedragscodes en mandaat- en verantwoordingsverhoudingen zouden dan specifieke aanvullingen kunnen bevatten.

De Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) heeft naar aanleiding van de motie Zijlstra advies uitgebracht over de vraag of de ambtelijke arbeidsverhouding privaatrechtelijk vorm zou moeten worden gegeven. Sociale partners in de ROP achten het zinvol om op de ingeslagen weg van normalisatie door te gaan, waarbij de verschillende elementen ieder op hun eigen merites en effecten moeten worden bezien tegen de achtergrond dat de overheid een bijzondere werkgever is en blijft, maar zijn tegelijkertijd van mening dat niet het moment is aangebroken om over de afschaffing van de ambtelijke status een definitieve uitspraak te doen.

Het kabinet deelt dit standpunt. Er wordt nu pas op de plaats gemaakt om vooraleerst de aandacht te richten op het bijzondere karakter van de openbare dienst en te bezien of de daarbij behorende eisen te stellen aan de ambtenaar verankerd kunnen worden in een vernieuwde Ambtenarenwet. Dat betekent geenszins dat hiermee de discussie omtrent verdere normalisering is afgesloten. Het denkproces over dit onderwerp gaat verder. Een eventuele verankering van de wezenlijke elementen voor het ambtenaarschap in een gemoderniseerde Ambtenarenwet vormt daar geen belemmering voor. Bij afronding van het onderzoek naar de verankering van de bijzondere eisen in een gemoderniseerde Ambtenarenwet, eventueel bij presentatie van een daartoe strekkend wetsvoorstel, zal ook over deze arbeidsvoorwaardelijke kant een standpunt worden ingenomen.

6.2. Algemene Bestuursdienst

Met de totstandkoming van de Algemene Bestuursdienst (ABD) in 1995 heeft het topmanagement binnen de rijksdienst bijzondere aandacht gekregen. In de afgelopen periode is de publieke belangstelling voor rol en positie van topambtenaren toegenomen. Voor het functioneren van de rijksdienst heeft de ABD-doelgroep een grote verantwoordelijkheid. Het betreft hier de gezags- en cultuurdragers bij uitstek die veranderingsprocessen dragen. Zij zijn ook verantwoordelijk voor een adequate informatievoorziening aan bewindslieden. In september zal de Minister voor BZK voorstellen doen met betrekking tot hetgeen in het regeerakkoord wordt gesteld ten aanzien van de ABD. Het voornemen is de doelgroep uit te breiden met managers in schaal 16. Ook zullen voorbereidingen worden getroffen voor de jaren daarna, wanneer ook de managers in schaal 15 zullen toetreden. Tevens zal worden gekeken naar mobiliteitsbevordering tussen de ABD en andere overheden (grote gemeenten, provincies), de EU en andere internationale organisaties. Ook met betrekking tot topopleidingen en meer samenhang in de departementale stelsels van Management Development zijn ontwikkelingen in gang gezet.

Daarnaast vindt de uitwerking van het regeerakkoord plaats met betrekking tot de positie van topambtenaren. In het regeerakkoord is gesteld dat topambtenaren in dienst komen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hierbij wordt gedacht aan de functionarissen in schaal 19, de secretarissen-generaal en de directeuren-generaal.

Binnen het Bureau voor de ABD zal veel aandacht worden gegeven aan de kwaliteit en objectiveerbaarheid van het systeem. Het gaat hier dan vooral om procedure die tot vacaturevervulling leidt, de loopbaanadvisering, het databeheer en de rolverdeling tussen de ministeries en het Bureau.

6.3. Management- en Personeelsontwikkeling

In de nota «vertrouwen in verantwoordelijkheid», die gelijktijdig met deze begroting aan het parlement is aangeboden, wordt aangegeven dat de noodzaak tot een kwaliteitsimpuls zich niet beperkt tot het management binnen de ABD maar ook betrekking heeft op het overige personeel binnen de rijksdienst. Dit leidt tot het benoemen van een aantal gemeenschappelijke ambities voor andere geledingen van het personeel. Het gaat om juist die groepen waarvoor de eisen van ambtelijke professie en brede inzetbaarheid eveneens cruciaal zijn voor het functioneren van de rijksdienst bij voorbeeld starters in beleidsfuncties, gevorderde beleidsfunctionarissen, specialisten en de brede laag van middle-management. Tijdens het debat naar aanleiding van de Bijlmerenquête is reeds gepleit voor het intensiveren van de inspanningen op het terrein van het ambtelijk vakmanschap.

Voor die categorieën personeel moet – gezien de verscheidenheid en omvang van de groep – niet zozeer gedacht worden aan sterk gestuurde loopbaansystemen maar eerder aan de formulering van stevige gemeenschappelijke ambities, kwaliteitseisen en faciliteiten. Daarbij zal in de opleidingen meer aandacht worden besteed aan de gevolgen van de ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van ambtelijke medewerkers.

Deze worden toegespitst op drie onderdelen van personeelsontwikkeling, namelijk competentie-management, mobiliteit en opleidingen. Ten eerste zal in samenspraak met de departementen het competentie-management voor het rijkspersoneel verder uitgewerkt worden.

Ten tweede wordt wat betreft de instroom van personeel de gezamenlijke werving van trainees voor de gehele rijksdienst voortgezet. Het rijksbrede karakter van het project komt onder andere tot uiting in een gezamenlijke wervingscampagne, opleidingsprogramma en een interdepartementale detachering van minimaal drie maanden. Het is cruciaal om de mobiliteit van rijksambtenaren tussen de ministeries te bevorderen. Eind 1999 hebben alle rijksambtenaren (incl. lijnmanagers en P-functionarissen) vanaf de werkplek direct toegang tot de mobiliteitsbank en daarmee een loopbaaninstrument ter bevordering van mobiliteit in handen.

Ten derde kunnen wat betreft opleidingen meer gemeenschappelijke eisen en eindtermen worden geformuleerd voor bepaalde functiegroepen in de rijksdienst en zullen interdepartementale deelname aan opleidingen en interdepartementale oriëntatie en/of ervaringsuitwisseling als vaste bestanddelen van deze opleidingen worden bevorderd. Tevens zullen duale leerstromen in relatie met onderwijsinstellingen worden ontwikkeld.

6.4. Internationale aangelegenheden

Er bestaat intensief overleg met de overige lidstaten van de EU om te profiteren van elkaars ervaringen en te streven naar verbeteringen in het functioneren van de openbare diensten. Belangrijke onderwerpen en ontwikkelingen daarbij zijn het tot stand brengen en daarmee bevorderen van een grotere uitwisseling tussen overheidsdiensten, de verhoging van het niveau en de kwaliteit van de openbare diensten in de lidstaten en de uitbreiding van de Europese sociale dialoog, zodat naast de overheidswerknemers ook de overheidswerkgevers in het voorstadium van de Europese besluitvorming betrokken raken bij de beleidsvorming.

Gezien de recente ontwikkelingen binnen de EU is het voorts van belang om aandacht te besteden aan het functioneren van het communautaire overheidsapparaat . BZK is voorstander van modernisering en flexibilisering van het Europees Openbaar Bestuur onder gelijktijdig matiging van de kostenontwikkeling.

Vermeldenswaard is voorts dat de Europese overheidsdiensten vanaf 1999 een bijdrage leveren aan de zgn. twinnings met Midden- en Oost-Europese landen. Hierover is op 17 mei 1999 vanuit BZK een brief naar de ministeries uitgegaan, die is gebaseerd op een door de Nederlandse regering en de Europese Commissie afgesloten overeenkomst.

C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

1. Inleiding

In dit algemeen deel van de toelichting per begrotingsartikel worden de beleidsmatig relevante ontwikkelingen en de aansluiting met de ontwerp-begroting 1999 gepresenteerd. Tot slot wordt ingegaan op diverse aspecten van beheer.

2. Beleidsoverzicht vanuit financieel perspectief

In «B. Algemene toelichting bij de begroting» is nader ingegaan op het beleid van BZK. In deze paragraaf wordt vanuit financieel perspectief het beleid nader toegelicht. In onderstaande tabel wordt per onderwerp de majeure beleidsmatige relevante financiële ontwikkeling aangegeven.

Beleidsmatige relevante ontwikkelingen (in NLG 1 mln)
 199920002001200220032004
1. Ontwikkeling normvergoeding politie/convenant politie54195225325325325
2. Asieldossier politie5580961029090
3. C2000– 60– 45– 40– 2011590
4. Versterking rampenbestrijding 4065758585
5. Wateroverlast 1998525     
6. Sociale integratie en veiligheid G2519110120134151151
7. 24 uurs maatschappelijke opvang 3535353535
8. Werkgeverschap BZK 12222
9. Uitbreiding taken BVD 23555

Toelichting:

1. Voor het realiseren van de afspraken over de (3000) sterktegroei uit het regeerakkoord is de z.g. normvergoeding op een adequaat niveau gebracht. De verhoging van de normvergoeding maakt onderdeel uit van het «convenant politie 1999».

2. Ten behoeve van de inzet van politiepersoneel bij de uitvoering van vreemdelingenwettaken zijn middelen aan de politiebegroting toegevoegd (artikel 05.23).

3. Na enige vertraging in de aanbesteding heeft in 1999 de gunning van het netwerkgedeelte van het project C2000 plaatsgevonden. Als gevolg van de opgelopen vertraging en de keuze om een onderscheid aan te brengen tussen het traject van de Startregio en de rest, zijn in de beginjaren minder middelen nodig (artikel 05.27).

4. Ten behoeve van verbeteringen op het terrein van de rampenbestrijdingsorganisatie is op rijksniveau na bestuurlijk overleg met de gemeenten een bedrag vrijgemaakt van f 85 mln structureel vanaf 2003 (artikel 05.21).

5. De hier opgenomen middelen worden gebruikt voor de afwikkeling van de schadeclaims die na de wateroverlast van september en oktober 1998 in het kader van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen worden uitgekeerd (artikel 05.21).

6. Voor vergroting van de leefbaarheid in de grote steden zijn deels regeerakkoordmiddelen voor leefbaarheid en voor inburgering oudkomers en deels bestaande middelen voor actieprogramma's jeugd en veiligheid in een regeling sociale integratie en veiligheid G25 ondergebracht (artikel 02.12).

7. De Ministers voor GSI en van VWS geven een structurele impuls van 35 mln aan 24 uurs voorzieningen voor maatschappelijke opvang, in het bijzonder gericht op verslavingszorg. Van deze impuls slaat f 15,9 mln neer in de Bijdrageregeling sociale integratie en veiligheid G25.

8. Dit betreft een capaciteitsuitbreiding van de ABD, met name in verband met het werkgeverschap van de Minister van BZK voor de topambtenaren binnen de rijksdienst per 1 januari 2000 (artikel 09.01). Dit is exclusief effecten op de kosten voor de doelgroep zelf.

9. De capaciteit van de BVD wordt uitgebreid in verband met de taakuitbreiding die voortvloeit uit de voorgenomen wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In het bijzonder betreft dit de invoering van de notificatieplicht voor de BVD alsmede het uitvoering geven aan een nieuwe wettelijke taak, de inlichtingentaak buitenland (artikel 06.01).

Van de beheersmatige ontwikkelingen verdient vermelding dat per 1 januari 1999 de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zogenaamde Melkert ID-banen (instroom-doorstroom) overgeheveld is van BZK naar SZW. Hiertoe is bij eerste suppletore begroting 1999 f 850 mln overgeboekt.

3. Aansluitingstabellen

Uitgaven (in NLG 1 mln)
  199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 BZK totaal 7 7467 8967 9298 1018 159 
1e suppletore begroting 1999 486297291301337 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beleidsmatige mutaties 568105131134 
Beheersmatige mutaties – 357-847– 878– 916– 935 
Autonome mutaties 0115128128111 
Stand ontwerp-begroting 2000 BZK totaal 7 8807 5297 5757 7457 8067 959

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.

Uitgaven (in NLG 1 mln) ontwerp-begroting 2000
  199920002001200220032004
01Algemeen 192,2186,6186,0183,3184,1182,5
02Openbaar Bestuur 316,3330,4345,5343,2348,6347,6
03Integratiebeleid minderheden 259,1262,8251,6242,6243,4245,4
05Openbare Orde en Veiligheid 6 574,76 232,56 325,66 536,46 597,56 754,0
06Binnenlandse Veiligheidsdienst 94,998,398,599,699,9100,0
07Management en Personeelsbeleid 362,5365,7318,4290,4283,9280,9
08Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid 54,728,224,724,624,624,6
09Algemene Bestuursdienst 4,96,06,76,56,56,5
10Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties 20,818,518,418,517,917,9
Totaal 7 880,17 529,07 575,47 745,17 806,47 959,4

Ontvangsten (in NLG 1 mln)
  199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 BZK totaal 506479482512503 
1e suppletore begroting 1999 17821755 
Nog niet opgenomen in begrotingsstuk:       
Beleidsmatige mutaties 24720000 
Beheersmatige mutaties 494112117 
Autonome mutaties 08151515 
Stand ontwerp-begroting 2000 BZK totaal 774683525553540554

Ontvangsten (in NLG 1 mln)
  199920002001200220032004
01Algemeen 265,39,717,217,217,217,2
02Openbaar Bestuur 136,1200,6102,4129,7103,2101,7
03Integratiebeleid minderheden 3,53,53,53,53,53,5
05Openbare Orde en Veiligheid 346,5374,2370,9383,9397,3411,9
06Binnenlandse Veiligheidsdienst 0,10,10,10,10,10,1
07Management en Personeelsbeleid 19,190,928,816,716,716,7
08Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid 2,63,91,82,12,22,3
10Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties 0,90,20,20,20,20,2
Totaal 774,1683,1524,9553,4540,4553,6

4. Diverse aspecten van beheer

4.1. Verantwoordelijkheden Ministerie van BZK

De verantwoordelijkheden van de bewindspersonen van het Ministerie van BZK strekken zich tevens over terreinen uit, die niet opgenomen zijn in deze begroting. Zo is de Minister van BZK tevens verantwoordelijk voor de begroting van de Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin (II). Tevens is de Minister van BZK als één van de fondsbeheerders verantwoordelijk voor het gemeentefonds en provinciefonds. De Minister van BZK en de Staatssecretaris van BZK zijn verantwoordelijk voor de begroting van Koninkrijksrelaties (IV). De Minister voor GSI heeft een budgettaire medeverantwoordelijkheid voor uitgaven op alle begrotingen voor het grotestedenbeleid, zoals opgenomen in bijlage 14.

4.2. Organisatiewijzigingen

Hieronder worden de recent gerealiseerde en komende organisatie-wijzigingen kort toegelicht:

Integratie KabNA. Het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (KabNA) is per 1 januari 1998 beheersmatig onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken gebracht. Met het aantreden van het nieuwe kabinet geldt dit ook voor de politieke verantwoordelijkheid. Per 1 juli 1998 is het voormalige KabNA ondergebracht in het Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties (DGCZK).

ITO. ITO maakte tot 1 mei 1998 als «divisie IT-organisatie» onderdeel uit van het agentschap Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Per 1 mei 1998 heeft ITO de status van agentschap gekregen, behorend tot BZK.

KLPD. In het regeerakkoord is afgesproken, dat het beheer van het KLPD wordt overgedragen aan de Minister van BZK. Dit om de eenheid en samenwerking binnen de Nederlandse politie te vergroten. Het voornemen is dat het KLPD per 1 januari 2000 overgaat naar BZK. De KLPD wordt begrotingstechnisch bij eerste suppletore begroting 2000 aan de begroting van BZK toegevoegd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000.

4.3. Kwaliteitsverbetering financieel beheer

Eind 1998 is gestart met het kwaliteitsprogramma financiële functie. Dit programma richt zich zowel op de beleidsmatige als op de beheersmatige kant van de financiële functie. De verbetering moet worden geplaatst in het perspectief van de groei van het ministerie – en de daaruit voortvloeiende verzwaring van de beheerslasten – met o.a. ITO, voormalig KabNA, KLPD, GSB. Het belangrijkste beleidsmatige project betreft de vernieuwing van de begroting zoals aangekondigd in de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB). De invoering van VBTB betekent een omslag van input begrotingen (sturen op geld) naar outcome begrotingen (sturen op beleidseffecten). Andere onderdelen van het kwaliteitsprogramma betreffen onder andere een inhaalslag op het terrein van de Administratieve Organisatie, het stroomlijnen van de financiële processen en nieuwe ICT (Informatie- en communicatietechnologie)-toepassingen. Met dit programma geeft BZK antwoord op de door de Algemene Rekenkamer in haar «Rechtmatigheidsonderzoek 1998» gesignaleerde knelpunten. In het Algemeen Overleg op 15 september 1999 van de Ministers van BZK en voor GSI met de vaste kamercommissie van BZK is aangegeven dat de geplande aanpak van de verbetering doorloopt tot en met medio 2000 en dat vanaf dat moment de resultaten successievelijk zichtbaar zullen worden.

4.4. Bijzondere projecten

• Millennium

Door BZK is gekozen voor een (bestuurlijke) aanpak die wordt gekenmerkt door eigen verantwoordelijkheid, faciliteren, monitoren en waar nodig auditen. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid bij de lijnmanager in het ministerie ligt. Het Departementale Platform Informatievoorziening fungeert als taskforce bij de millenniumaanpak.

Halverwege 1999 is BZK ver gevorderd met de oplossing van het millenniumprobleem en met het waarborgen van de continuïteit van de diensten en functies. Alle maatschappelijk vitale objecten zijn gereed voor wat betreft het BZK-deel, terwijl tevens voorzien is in noodplannen. Van de vitale objecten is 91% gereed en van de niet-vitale objecten is 95% gereed.

In de tweede helft van 1999 zal de aandacht met name gericht worden op het handhaven van de garanties met betrekking tot de continuïteit. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de afronding van noodplannen, aan het praktisch oefenen met noodplannen, aan het dynamiseren van de objectenlijst en aan het opzetten van overgangsplannen.

• Euro

Begin 1999 is in vervolg op de inventarisatiefase een overkoepelend BZK-breed kader vastgesteld voor de voorbereiding en uitvoering van alle activiteiten die binnen BZK nodig zijn om tijdig en effectief over te gaan op de Euro. De Tweede Kamer zal periodiek door Financiën geïnformeerd worden over de actuele stand van zaken bij de verschillende ministeries.

In deze begroting is een extra bedrag van f 52,2 mln opgenomen voor de periode 1999 tot en met 2002 voor de invoering van de Euro afkomstig uit de aanvullende post Euro. Dit betreft uitgaven voor projectorganisaties, voorlichting en aanpassen wet- en regelgeving en informatiesystemen. Het betreft de volgende reeks (in mln):

 1999200020012002
Aanvullende post Euro9,419,915,97,0

Bij de toewijzing van deze extra middelen uit de aanvullende post Euro is uitgegaan van cofinanciering. Dit betekent dat maximaal 50% van de uitgaven uit de aanvullende post wordt gefinancierd.

Om derden in een vroeg stadium vertrouwd te maken met de Euro wordt voor de overgangsperiode 1999 tot 2002 zoveel mogelijk gestreefd naar het geven van Euro-gewenningsinformatie. In deze begroting is Euro-gewenningsinformatie opgenomen op artikelniveau en in de begrotingsstaat.

4.5. Beheer

• M&O-beleid

Voor het M&O-beleid met betrekking tot de overige uitgaven en regelingen wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 3 bij de toelichting bij de financiële verantwoording 1998, waarin per regeling het gevoerde en te voeren beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik aan de orde wordt gesteld.

4.6. Leeswijzer begroting

In deze ontwerp-begroting is de volgende indeling van de toelichting per artikel gehanteerd:

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel. In dit tekstblok wordt aangegeven welk type beleid en uitgaven op het artikel worden geraamd en welke de speerpunten van het beleid zijn en op welke regeling(en) de uitgaven zijn gebaseerd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen. Indien een artikel in meerdere artikelonderdelen is gesplitst wordt in een staatje de meerjarige raming op artikelonderdeelniveau gegeven. In de daarop volgende tekstblokken is per artikelonderdeel nadere informatie opgenomen over het beleid en de uitgaven en zo nodig de regeling(en) waarop de uitgaven zijn gebaseerd.

De cijfers. In tabelvorm wordt per artikel de realisatie 1998, de vermoedelijke uitkomsten 1999, de raming 2000 en de meerjarencijfers 2001–2004 vermeld. Indien uitsluitend de verplichtingenrealisatie 1998 afwijkt van de uitgavenrealisatie 1998 is in de tabel de verplichtingenrealisatie 1998 tussen haakjes opgenomen. Nieuwe mutaties (= nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk): per mutatie wordt in een paar woorden de kern van de mutatie weergegeven. Onder de tabel wordt vervolgens nader ingegaan op de voorgestelde mutaties.

De voorgestelde mutaties zijn gespecificeerd in:

* beleidsmatige mutaties: mutaties die het gevolg zijn van beleidswijzigingen (de zogenaamde in- en extensiveringen van beleid);

* autonome mutaties: niet beïnvloedbare van buitenaf gekomen mutaties, zogenaamde mee- en tegenvallers in het beleid;

* beheersmatige (=boekhoudkundige) mutaties:mutaties die niet beleidsmatig van aard zijn, zoals mutaties uit hoofde van loon- en prijsbijstelling, desalderingen, overboekingen tussen artikelen of begrotingen en mineure kasverschuivingen die het gevolg zijn van een ander betalingstempo van lopende verplichtingen dan eerder geraamd.

De kengetallen. Indien relevant is een zogenaamde p x q onderbouwing in tabelvorm opgenomen. Voor enkele artikelen is op andere wijze ingegaan op relevante informatie over kengetallen.Een lijst van gebruikte afkortingen en vindplaats van regelingen is opgenomen als bijlagen 15 en 16 bij deze begroting.

5. Uitgaven en verplichtingen

01. Algemeen

Op dit hoofdbeleidsterrein worden de uitgaven geraamd die geen betrekking hebben op specifieke onderwerpen van beleid, dan wel niet aan één van de overige beleidsterreinen kunnen worden toegerekend. Het betreft ondermeer de personele en materiële uitgaven van de Centrale Stafdiensten (CS), de kosten van subsidies en de functionele uitgaven van het Koninklijk Huis.

01.01. Personeel en materieel Algemeen

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als materiële CS-uitgaven van BZK geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
22Ambtelijk personeel58 59739 73339 22038 22138 07336 74836 7481101.1
23Overig personeel6 4317 1356 1115 8115 0114 8394 8391201.1
24Post-actieven21 24321 72723 83423 35022 95022 95022 9501101.1
25Materieel37 87359 24653 11451 27354 67354 55152 9051201.1
26Buitenland uitgaven1291101.42
Totaal124 273127 841122 279118 655120 707119 088117 442  

Artikelonderdeel 22. Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven voor het ambtelijk CS-personeel geraamd. Deze hebben betrekking op de navolgende organisatieonderdelen en formatieve sterkten:

 
U01.01Stand ontwerp-begroting 1999Vermoedelijke uitkomsten 1999Raming 2000
Departementsleiding en de algemene leiding26,027,027,0
Stafbureau CS (vóór medio 1999 Stafafdeling CS)14,114,121,9
Stafafdeling Constitutionele Zaken, Wetgeving & Internationale Aangelegenheden (CZWI)*30,1
Directie Facilitaire Zaken (vóór 1 februari 1999 Afdeling Facilitaire Zaken)88,891,089,0
Afdeling Documentair Management en Ondersteuning (DMO)**46,0
Directie Communicatie, Documentatie en Bibliotheek (CDB)44,7
Directie Organisatie en Informatievoorziening (O&I)47,2
Directie Informatievoorziening (I)103,298,2
Directie Voorlichting en Communicatie28,928,9
Directie Financieel-economische Zaken45,044,042,0
Directie Personeel en Organisatie (vóór 1 maart 1999 Directie Personeelszaken)50,642,042,0
Accountantsdienst27,631,029,4
FEE/DIV-overheveling*** 2,40,6
Totaal420,1383,6379,0

* De Stafafdeling CZWI is per 1 juli 1998 geïntegreerd in het nieuwe DGCZK.

** De Afdeling DMO, de Afdeling Documentatie en Bibliotheek van de Directies CDB en O&I zijn per 1 april 1999 samengegaan in de Directie I.

De Afdeling Communicatie van de Directie CDB is doorgegaan onder de naam Directie Voorlichting en Communicatie.

De afslanking is als gevolg van reorganisaties ten behoeve van het invullen van de regeerakkoordtaakstelling, alsmede door het «vertrek» van de Stafafdeling CZWI.

De uitgaven die met bovengenoemde formatie gemoeid zijn bedragen voor 2000 f 35,5 mln. Hierin is tevens een bedrag van circa f 0,7 mln opgenomen ter financiering van het in 1996 in gang gezette traineeproject.

*** Binnen CS vindt een centralisatie van de financiële alsmede de documentaire functie plaats in 1999; deze formatie zal mogelijk enigszins afgeslankt toegevoegd worden aan de formatie van het te formeren Stafbureau CS.

Artikelonderdeel 23. Op dit artikelonderdeel worden de overige (niet gedecentraliseerde) personeelsuitgaven voor geheel BZK geraamd. Daarnaast worden de decentrale CS-opleidingskosten geraamd. Het betreft de volgende onderwerpen (in NLG 1 000):

 
U01.0119992000
Opleidingsuitgaven Centraal553553
Personeelsontwikkeling3 2952 695
Exploitatie bedrijfsrestaurant641645
Personeelsfonds11
Overige personele uitgaven2 3541 926
Herplaatsingskosten CS291291
Totaal7 1356 111

De opleidingsuitgaven centraal houden verband met centrale, vakspecifieke opleidingsactiviteiten die niet in het centrale opleidingsprogramma zijn opgenomen zoals financiën, automatisering, bedrijfshulpverlening en communicatie.

De uitgaven personeelsontwikkeling betreffen de activiteiten in het kader van het centrale BZK-Management Development programma.

De bijdrage exploitatie bedrijfsrestaurant betreft de BZK-bijdrage.

De overige personele uitgaven betreffen de decentrale opleidingsactiviteiten in het kader van de ontwikkeling van de medewerkers. Hierover kunnen de directies en afdelingen zelf beschikken.

Met ingang van 1998 is een budget herplaatsingskosten voor CS gecreëerd. Dit budget wordt gebruikt voor om-, her- en bijscholing, bovenformatieve plaatsing en eventueel outplacement van herplaatsingskandidaten.

Artikelonderdeel 24. Op dit artikelonderdeel worden de centrale uitgaven aan wachtgelden en non-activiteitswedden geraamd. De grondslagen op basis waarvan de uitkeringen worden geraamd zijn het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966, de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden en de Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering.

Naast voornoemde uitgaven worden op dit artikel de exploitatielasten van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) met betrekking tot voornoemde uitkeringsregelingen geraamd.

Artikelonderdeel 25. Ten laste van dit artikelonderdeel worden de materiële BZK-uitgaven geraamd. Het betreft uitgaven voor (in NLG 1 000):

 
U01.0119992000
– huur, exploitatie en logistiek in verband met huisvesting26 10624 000
– intern informatievoorzieningsbeleid14 91412 242
– centrale uitgaven voor voorlichting en communicatie2 144844
– financiële en personele informatievoorziening3 3403 111
– personeelszorg en voorzieningen3 7392 929
– overig (onder andere decentrale uitgaven onderdelen CS)7 0039 588
– millennium2 000400
Totaal59 24653 114

Hieronder worden de speerpunten voor 2000 toegelicht:

Digitalisering van de documenthuishouding (Digidoc). In het kader van het project Digidoc wordt de komende jaren gewerkt aan de invoering van digitaal documentbeheer binnen BZK. Dit betekent dat een elektronisch archief zal worden opgebouwd waarmee medewerkers vanaf de eigen werkplek informatie elektronisch kunnen zoeken, selecteren en opvragen. Hiertoe wordt een Documentair Informatie Systeem (DIS) aangeschaft dat, indien wenselijk, wordt aangevuld met functionaliteiten die het mogelijk maken werkprocessen te ondersteunen. De benodigde investering voor het gehele traject komt neer op f 4,5 mln over 3 jaar.

Intranet. In de periode 1999/2000 wordt binnen BZK in projectverband gewerkt aan de opzet van een BZK-Intranet. Doelstellingen die daaraan ten grondslag liggen richten zich vooral op de ondersteuning van:

* primaire en ondersteunende processen,

* werken in projectverband,

* informatievoorziening en communicatie in overlegcircuits,

* kennismanagement.

Afronding van het project is voorzien in mei 2000. De verdere ontwikkeling en uitbouw van het BZK-Intranet worden na afronding van het project in de lijn ondergebracht. De incidentele projectkosten worden geraamd op f 1,150 mln in 1999 en f 0,6 mln in 2000.

Plan renovatie/herontwikkeling huisvesting. In december 1998 is besloten dat het plan van architect Jo Coenen door de Rijksgebouwendienst in samenwerking met de gemeente Den Haag en de gebruikers van het Schedeldoekshavencomplex nader op haalbaarheid wordt onderzocht. Met name het aandeel van de marktfuncties in de herontwikkeling is essentieel voor het (financieel) haalbaar maken van een grootschalige aanpak. Totaal is voor de vernieuwing van de Rijkshuisvesting een investeringsbedrag van f 200 mln gereserveerd (is het bedrag dat nodig is voor noodzakelijke onderhoudsinvesteringen in huidige gebouw), inclusief de vernieuwing van de Justitie-huisvesting.

De oorspronkelijke renovatieplannen (IBP-Busquets) zijn daarmee in de ijskast geplaatst. Wanneer in de loop van 1999 blijkt dat een grootschalige herontwikkeling niet haalbaar is, worden deze oorspronkelijke renovatieplannen alsnog tot uitvoering gebracht.

Indien gekozen wordt voor een meer grootschalige aanpak zullen – gezien de ouderdom van de huisvesting – tussentijdse maatregelen nodig zijn om de huisvesting op een aanvaardbaar niveau te houden. Daarnaast zullen de komende jaren de nodige planontwikkelings- en voorbereidingskosten moeten worden gemaakt om de vernieuwing te realiseren.

Artikelonderdeel 26. Op dit artikelonderdeel werden de kosten van de BZK-vertegenwoordigers in Brussel geraamd. Met de vorming van het nieuwe DGCZK is het budget met ingang van 1 januari 1999 overgeheveld naar artikel 10.01.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven* vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U01.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 126 475126 087126 018126 018126 018 
1e suppletore begroting 1999 – 10 014– 18 380– 19 897– 24 722– 25 093 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.stelselwijziging rijkshuisvesting 3591 8202 8888 0138 013 
2.stelselwijziging rijkshuisvesting – 1292304921 9381 938 
3.stelselwijziging rijkshuisvesting 649649649649649 
4.invoering Euro 9909999351 679  
5.Postbus 51-infolijn – 10     
6.diversen 900169– 209– 209219 
7.toedeling loonbijstelling 1999 8 62110 7057 7797 3417 344 
Stand ontwerp-begroting 2000124 273127 841122 279118 655120 707119 088117 442
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00056 39358 01255 48853 84354 77454 04053 293

* In 1999 en 2000 geringe verplichtingenafwijking ten opzichte van uitgaven.

De toelichting bij de cijfers

1 t/m 3. een verhoging van de raming, een overboeking naar/van VROM en een reallocatie van/naar diverse artikelen als gevolg van de herberekening van de huisvestingsbudgetten in het kader van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting.

4. een verhoging van de raming in verband met de invoering van de Euro.

5. een overboeking naar AZ in verband met het BZK-aandeel in de variabele kosten voor 1999 van de Postbus 51-infolijn.

6. een reallocatie van artikel 01.15 en 02.10 en naar diverse artikelen in het kader van werkdrukvermindering en een desaldering met ontvangstenartikel 01.08 in verband met diverse ontvangsten van verkopen, contante kortingen en de fiscale maatregelen in het kader van de kinderopvang.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U01.01  1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLEN aantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Artikelonderdeel 22Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel*413,4 383,6 379 
 Gemiddelde salariskosten *95,09 99,8 101,0
 Toegelicht begrotingsbedrag *39 310 38 283 38 279
Artikelonderdeel 23Aantal medewerkers dat een opleiding uit het centrale opleidingsprogramma volgt321 350 350 
 Gemiddelde kosten per deelnemer aan centrale opleidingsprogramma 6,0 6,3 6,3
 Toegelicht begrotingsbedrag 1 926 2 215 2 215
Artikelonderdeel 24**Aantal uitkeringsgerechtigden uitkeringsregelingen post-actieven641 564 569 
 Gemiddelde uitkeringskosten uitkeringsregelingen post-actieven 29,95 36,9 36,9
 Toegelicht begrotingsbedrag 19 198 20 797 20 996
Artikelonderdeel 25Gemiddelde bezetting pand Schedeldoekshaven in fte's1 085 1 039 1 039 
 Huur-uitgaven pand Schedeldoekshaven per fte   11,11 11,45
 Exploitatie-uitgaven huisvesting per fte***[12]3,95[12]4,6[9]4,9
 Bewaking en beveiligingskosten per fte****[37]0,52[37]0,5[36]0,6
 Uitgaven catering per fte[2]1,3[2]1,5[2]1,5
 Automatisering (inrichting & onderhoud standaard werkplek) per fte***[31,5]5,2[31,5]6,4[30,8]6,5
 Toegelicht begrotingsbedrag 11 902 27 946 26 941
Toegelicht begrotingsbedrag72 336 89 241 88 431

* Nog inclusief CZW en 19 trainees.

** Exclusief de op artikelonderdeel 24 geraamde exploitatielasten USZO.

*** Tussen [ ] staat het aantal interne fte's weergegeven dat aan het budget is gerelateerd.

**** Hierin zijn tevens de fte's voor het pand Schedeldoekshaven van Justitie verwerkt.

***** Kengetal is alleen gebaseerd op pand Schedeldoekshaven. Opleidingskosten en onderdeelspecifieke systemen zijn niet meegenomen.

01.03. Loonbijstelling

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.031998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 – 2 699– 10 090– 16 477– 22 678– 22 678  
1e suppletore begroting 1999 228 631244 131251 456263 726268 576  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.onderuitputting ZVR 674       
2.loonbijstelling 1999 – 42– 47– 47– 48– 48   
3.verdeling loonbijstelling 1999 – 224 424– 226 352– 224 004– 234 996– 237 398  
Stand ontwerp-begroting 2000Nihil2 1407 64210 9286 0048 4528 4520113.9
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000Nihil9713 4684 9592 7243 8353 835  

De toelichting bij de cijfers

1. een reallocatie van artikel 07.20 in verband met de meevaller op dit artikel in de Ziektekostenvoorziening Rijkspersoneel (ZVR) ter (gedeeltelijke) dekking van de CAO Rijk 1999–2000.

2. een overboeking naar de HCvS in verband met integratie KabNA.

3. de verdeling van de loonbijstelling 1999.

01.04. Prijsbijstelling

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toekenning plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.041998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 5355555656  
1e suppletore begroting 1999 5 1995 2785 2275 2805 286  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.prijsbijstelling 1999 24 18224 71824 44724 69224 638  
Stand ontwerp-begroting 2000Nihil29 43430 05129 72930 02829 98029 9800113.9
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000Nihil13 35713 63713 49013 62613 60413 604  

De toelichting bij de cijfers

1. een overboeking van Financiën in verband met de toedeling van de prijsbijstelling 1999.

01.05. Onvoorzien

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Ingevolge artikel 5, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 1976 is een artikel voor onvoorziene uitgaven opgenomen.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.051998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 1919191919  
Stand ontwerp-begroting 2000Nihil1919191919190113.9
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000Nihil999999  

01.07. Subsidies en onderzoeken

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd met betrekking tot diverse subsidies en strategisch onderzoek.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.07/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
03Subsidies en bijdragen aan de Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam34435535535535535535543F01.1
12Subsidies aan de Oorlogsgravenstichting4 0324 2274 2524 2594 2604 2604 26043G01.1
14Overige subsidies en bijdragen9836363636363643F01.11
15Subsidies aan internationale organisaties43G01.1
16Strategievormend onderzoek9752 2891 9011 8811 8621 8621 8621201.11
Totaal5 4496 9076 5446 5316 5136 5136 513  

Artikelonderdeel 03. Bij koninklijk besluit van 15 juli 1980 (Stb. 435) is het Paleis op de Dam ten laste van het Rijk aan de Koningin ter beschikking gesteld. Mede gezien de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK voor de functionele kosten van het Koninklijk Huis, wordt aan de Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam subsidie verleend. Op grond van de subsidiebeschikking van 25 mei 1992 is deze subsidie geraamd op f 0,355 mln per jaar.

Artikelonderdeel 12. Sinds 1 januari 1997 vindt de subsidiëring van de Oorlogsgravenstichting (OGS) plaats op grond van de subsidieregeling van 24 juni 1997, nr. BW97/U566 (Stcrt. 1997, nr. 128). Uitgangspunt voor het vaststellen van de hoogte van de subsidie voor 2000 en volgende jaren is het bedrag uit de begroting voor het jaar 1999, dat bestemd is voor personele en materiële uitgaven in Nederland en Indonesië.

De OGS heeft de zorg voor twee erevelden in Nederland (Loenen en Grebbeberg) en zeven erevelden in Indonesië (Menteng Pulo, Ancol, Pandu, Kembang Kuning, Kalibanteng, Leuwigajah en Candi). Daarnaast draagt de OGS bij in de kosten voor het onderhoud van ruim 50 000 oorlogsgraven (veelal Commonwealth-graven) verspreid over de gehele wereld.

Voor haar werkzaamheden heeft de OGS in Nederland 27 personen in dienst en in Indonesië ongeveer 127.

Artikelonderdeel 14. Op dit artikelonderdeel worden met name de subsidies aan de Vereniging voor Administratief recht en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten geraamd.

Artikelonderdeel 15. Voor 2000 worden geen subsidies voorzien aan internationale organisaties. Het artikel wordt gehandhaafd met het oog op eventuele toekomstige subsidieverstrekking.

Artikelonderdeel 16. De aanwending van het budget voor strategievormend onderzoek in het jaar 2000 is onderwerp van bespreking van het begin 1999 ingestelde directeurenoverleg «strategische kennisontwikkeling». Dit overleg is ingesteld met het oog op te ondernemen activiteiten en te ontplooien initiatieven die het strategisch vermogen van BZK een impuls kunnen geven. De besteding van het onderzoeksbudget speelt in het directeurenoverleg nadrukkelijk een rol; concrete onderzoeksvragen voor 2000 worden in de loop van 1999 via het directeurenoverleg geformuleerd. Voorgenomen is dat activiteiten in het kader van het BZK-project strategische kennisontwikkeling die zullen leiden tot de verkenning van strategische vraagstukken die voor BZK van prominent belang zijn hiervan deel zullen uitmaken. En dat geldt ook voor de instelling van voorzieningen die – door middel van het leggen van verbindingen binnen het departement en het organiseren van contact tussen BZK enerzijds en wetenschaps- en onderzoeksinstellingen anderzijds – het strategisch vermogen van BZK daadwerkelijk zullen kunnen versterken. Inmiddels staat daarnaast vast dat activiteiten in het kader van het Forum voor democratische ontwikkeling in de onderzoeksinspanning worden betrokken. Daarmee krijgt het thema van de democratische rechtsstaat via het onderzoeksbudget in elk geval aandacht.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U01.071998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 6 4476 4696 4766 4766 476 
1e suppletore begroting 1999 351– 38– 58– 77– 77 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.toedeling loonbijstelling 1999 109113113114114 
Stand ontwerp-begroting 20005 4496 9076 5446 5316 5136 5136 513
 (5 814)  
Stand ontwerp-begroting 20002 4733 1342 9702 9642 9552 9552 955
in EUR 1 000(2 638)  

01.09. Functionele kosten Koninklijk Huis

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Deze uitgaven vinden hun grondslag in artikel 1, lid 4, van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis en omvatten personele en materiële uitgaven.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.09/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Personeel11 87012 29413 24313 27313 27313 27313 2731101.1
02Non-activiteitswedden, wachtgelden en vervroegd uittreden4315965965965965965961101.1
03Materieel4 0083 0663 0993 0993 0993 0993 0991201.1
Totaal16 30915 95616 93816 96816 96816 96816 968  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U01.091998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 15 36215 43015 45915 45915 459 
1e suppletore begroting 1999 103  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.personele/materiële uitgaven  1 0001 0001 0001 000 
2.toedeling loonbijstelling 1999 491508509509509 
Stand ontwerp-begroting 200016 30915 95616 93816 96816 96816 96816 968
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0007 4017 2417 6867 7007 7007 7007 700

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming ter financiering van personele uitgaven ten gevolge van de werktijdverkorting en de hiermee gepaard gaande herbezetting.

01.14. Vervreemding aandelen PinkRoccade NV

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De staat had tot voor kort een 100% deelneming in PinkRoccade NV (voorheen Roccade Informatica Groep NV en daarvoor N.V. RCC). In verband met het voornemen het volledige aandelenpakket te vervreemden, zijn eind 1997 met een potentiële koper onderhandelingen gevoerd die uiteindelijk niet tot resultaat hebben geleid. Als resultaat van een in 1998 uitgevoerd onderzoek naar de mogelijkheden van een beursnotering is gestart met een traject om in de loop van 1999 tot een beursgang voor Roccade te komen. Inmiddels heeft op 6 juli 1999 de beursgang van PinkRoccade plaatsgevonden, waarbij de staat 30% van haar aandelenbezit heeft vervreemd.

De in verband met de vervreemding van de aandelen samenhangende uitgaven en ontvangsten zullen op het onderhavige artikel alsmede ontvangstenartikel 01.09 worden geraamd.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.141998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
1e suppletore begroting 1999 2 500  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.vervreemding aandelen 4 500  
Stand ontwerp-begroting 20003 0047 000MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie1201.34
 (4 429)  
Stand ontwerp-begroting 20001 3633 176MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
in EUR 1 000(2 010)  

De toelichting bij de cijfers

1. een desaldering met ontvangstenartikel 01.09 in verband met betalingen voor de inschakeling van ondermeer financiële, economische en juridische expertise in het kader van het proces van vervreemding van het aandelenpakket casu quo de voorbereiding van de beursgang van PinkRoccade.

01.15. Adviesraden

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de apparaats- en onderzoeksuitgaven en vacatiegelden geraamd met betrekking tot de Raad voor het openbaar bestuur (Rob), de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) en de Kiesraad. Uitgangspunt voor de Rob en de Rfv is de deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden. De raden hebben één gemeenschappelijke voorzitter.

In 1999 intensiveren de raden de samenwerking. De werkprogramma's worden meer op elkaar afgestemd, de leden worden over en weer nauwer bij de advieswerkzaamheden betrokken en de secretariaten zijn samengevoegd tot één secretariaat, dat daarmee minder kwetsbaar en kwalitatief sterker kan worden.

De werkprogramma's worden tegelijk met deze begroting aan de beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Zij vormen de ondergrens omdat, conform de Kaderwet adviescolleges, in de werkprogramma's van de raden rekening moet worden gehouden met niet aangekondigde adviesvragen van andere ministeries en met spontane advisering door de raden zelf.

De Kiesraad adviseert de Minister en de Staatssecretaris van BZK met betrekking tot Kieswetaangelegenheden. Daarnaast fungeert de Kiesraad als centraal stembureau bij verkiezingen.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U01.15/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Raad voor het openbaar bestuur9211 0671 0641 0511 0421 0421 0421201.1
02Raad voor de financiële verhoudingen1 3681 7611 9961 9731 9551 9551 9551201.1
03Kiesraad291151051061051051051201.1
Totaal2 3182 9433 1653 1303 1023 1023 102  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U01.151998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 3 1543 1443 1443 1443 144 
1e suppletore begroting 1999 – 27– 55– 83– 110– 110 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.dienstverlening stafdiensten – 240     
2.toedeling loonbijstelling 1999 5676696868 
Stand ontwerp-begroting 20002 3182 9433 1653 1303 1023 1023 102
 (2 129)  
Stand ontwerp-begroting 2000 1 0521 3351 4361 4201 4081 4081 408
in EUR 1 000(966)  

De toelichting bij de cijfers

1. verschuiving van personele uitgaven in verband met ondersteuning door CS (Centrale Stafdiensten van het ministerie van BZK).

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U01.15/Artikelonderdelen 01 en 02 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel14,2 12,5 12,5 
Gemiddelde salariskosten 111,4 136 130,7
Toegelicht begrotingsbedrag 1 582 1 700 1 634

02. Openbaar Bestuur

Het Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur (DGOB) heeft als algemene taakstelling de zorg voor de inrichting en het functioneren van het openbaar bestuur. Daarbij horen tevens specifieke coördinerende verantwoordelijkheden voor het integratiebeleid minderheden en voor de overheidsinformatievoorziening (zie respectievelijk de hoofdbeleidsterreinen 03 en 08). Op deze manier wordt benadrukt dat de zorg voor de positie van minderheden en een goed gebruik van (bestaande en beschikbaar komende) informatievoorzieningsmogelijkheden van belang zijn voor een zo goed mogelijk functioneren van het openbaar bestuur.

Het openbaar bestuur in Nederland wordt geconfronteerd met omvangrijke en indringende problemen, vooral in de stedelijke gebieden. De vraagstukken van de grootstedelijke problematiek zoals werkloosheid, leefbaarheid, scholing en veiligheid worden op verschillende manieren aangepakt. Door het versterken van de hoofdstructuur, te weten het Rijk, de provincies en de gemeenten, zal het openbaar bestuur effectiever, efficiënter en democratischer kunnen functioneren en derhalve beter in staat zijn problemen op te lossen.

Ook in 2000 blijven de kernactiviteiten: grotestedenbeleid, rol en positie provincies, alsmede stimulering van de kwaliteit van de publieke dienstverlening en verbetering van de relatie overheid/burger. Op het terrein van het grotestedenbeleid gaat het daarbij onder meer om activiteiten met betrekking tot de versterking van de economische structuur in achterstandswijken en bevordering van de leefbaarheid en veiligheid.

Op het hoofdbeleidsterrein Openbaar Bestuur worden naast uitgaven voor bestuurlijke organisatie, grotestedenbeleid, bevordering werking politiek systeem (subsidiëring politieke partijen), tevens uitgaven geraamd die voortvloeien uit de financiële rechtspositie van (actieve en gewezen) gekozen en niet-gekozen bestuurders (leden Europees Parlement, gewezen ministers en burgemeesters). Tenslotte komen nog ten laste van dit hoofdbeleidsterrein bijdragen aan het agentschap BPR ten behoeve van de uitgifte van reisdocumenten.

02.01. Schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op grond van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioenen leden Europees Parlement ontvangen de leden van het Europees Parlement een schadeloosstelling, die gelijk is aan die van de leden van de Tweede Kamer. Dit geldt alleen voor de schadeloosstelling in enge zin; de verschillende onkostenvergoedingen komen voor rekening van het Europees Parlement. Het aantal Nederlandse leden van het Europees Parlement bedraagt 31. Gewezen leden van het Europees Parlement ontvangen gedurende maximaal zes jaar een wachtgelduitkering.

In 1999 zijn er verkiezingen voor het Europees Parlement gehouden. Door deze verkiezingen is het aantal personen dat vanaf juni 1999 aanspraak zal maken op een wachtgelduitkering hoger geworden. De wachtgelduitkering bedraagt voor hen het eerste jaar 80%, daarna 70% van het laatstgenoten salaris. Tevens is deze wachtgeldaanspraak gebaseerd op de, per 1 januari 1997 gewijzigde, hogere schadeloosstelling.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.011998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 6 0625 8965 7485 5945 594  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 230229223217217  
Stand ontwerp-begroting 20004 9656 2926 1255 9715 8115 8115 8111101.1
 (4 986)  
Stand ontwerp-begroting 20002 2532 8552 7792 7102 6372 6372 637  
in EUR 1 000(2 263)  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U02.01 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
–Schadeloosstelling31 31 31 
Gemiddeld uitkeringsbedrag 139 145 145
Toegelicht begrotingsbedrag 4 300 4 495 4 495
–Wachtgelden5 14 11 
Gemiddeld uitkeringsbedrag 50 94 94
Toegelicht begrotingsbedrag 252 1 313 1 034
–Pensioenen20 21 26 
Gemiddeld uitkeringsbedrag 20 22 22
Toegelicht begrotingsbedrag 392 462 572
–Uitvoeringskosten USZO 21 22 24
Totaal 4 965 6 292 6 125

02.02. Uitkering gewezen ministers

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op grond van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) is een regeling van kracht voor politieke ambtsdragers en hun nabestaanden, waarin toekenning van een uitkering en pensioen is neergelegd.

De uitvoering van de APPA-uitkeringen berust bij de Stichting USZO.

De uitvoering van de APPA-pensioenen wordt gedaan door de Stichting Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.021998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 8 6998 6998 6998 6998 699  
1e suppletore begroting 1999 – 1 250– 1 250– 1 250– 1 250– 1 250  
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 257257257257257  
Stand ontwerp-begroting 20006 7677 7067 7067 7067 7067 7067 7061101.30
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0003 0713 4973 4973 4973 4973 4973 497  

De kengetallen

Onderstaande gegevens zijn ontleend aan gegevens van de stichtingen USZO en ABP.

(in NLG 1 000)
U02.02  1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal personen:– dat een uitkering ontvangt26 35 35 
 – dat een pensioen ontvangt177 187 187 
Bedrag per persoon:– uitkeringen 41,10 42,38 42,38
 – pensioenen 30,50 31,34 31,34
Toegelicht begrotingsbedrag  6 462 7 344 7 344
Uitvoeringskosten  305 362 362

02.03. Diverse vergoedingen openbare ambtsdragers en herindelingswachtgelden

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Het artikel heeft met name betrekking op wachtgelduitgaven die (zijn) ontstaan als gevolg van gemeentelijke herindelingen (burgemeesters, wethouders en ambtenaren) en in verband met herschikking gemeenschappelijke regelingen. Tevens komt een aantal kosten die verband houden met de benoemingsprocedure en het algemene personeelsbeleid voor burgemeesters ten laste van dit artikel.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.03/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
07Verplichtingen verband houdende met opheffing van gemeenten en met voormalige drostambten, alsmede uitkeringen en onderstanden aan overige gerechtigden1 9872 5811 6811 5811 4811 2811 1814101.1
08Wachtgelden in verband met herschikking gemeenschappelijke regelingen3203303303002802652654101.1
11Wachtgelden burgemeesters3 7043 3413 4502 9232 4842 4792 4794101.1
12Kosten functioneren burgemeesters8941 1171 1221 1471 1681 1821 1821201.1
Totaal6 9057 3696 5835 9515 4135 2075 107  

Artikelonderdeel 07. Ten laste van dit artikelonderdeel worden de wachtgelden van ambtenaren en de uitkeringen aan «boventallige wethouders» gebracht, voor zover deze zijn ontstaan ten gevolge van een gemeentelijke herindeling met een datum van herindeling die ligt vóór 1 januari 1988. De bekostiging van deze wachtgelden ten laste van de rijksbegroting berust op de Wet algemene regelingen gemeentelijke indeling.

In de wet van 7 september 1989, houdende wijziging van de wachtgeldbepalingen in de Wet algemene regelen gemeentelijke indeling is vastgelegd dat de wachtgelden die het gevolg zijn van gemeentelijke herindelingen met een datum van herindeling van 1 januari 1988 of later niet langer ten laste komen van de rijksbegroting, maar ten laste van de betrokken gemeenten.

Aan de wijziging van de wachtgeldbepalingen is gekoppeld dat vanuit het onderhavige artikelonderdeel middelen worden overgeheveld naar de gemeentefondsbegroting en wel zodanig dat het verschil tussen wat op de post beschikbaar is en wat benodigd is om aan de «oude» verplichtingen te voldoen jaarlijks wordt overgeheveld.

Artikelonderdeel 08. Ten laste van dit artikelonderdeel worden de wachtgelden gebracht, die zijn ontstaan ten gevolge van het proces van aanpassing aan de eisen die de Wet gemeenschappelijke regelingen stelt. In deze wet is bepaald dat bedoeld proces vóór 1 januari 1990 dient te zijn afgerond.

De bekostiging van de wachtgelden berust op genoemde wet. Het aanpassingsproces is inmiddels afgerond. Het aantal wachtgeldgerechtigden en de desbetreffende bedragen zal dan ook geleidelijk afnemen.

Artikelonderdeel 11. Ten laste van dit artikelonderdeel komen de wachtgelden van burgemeesters, die zijn ontstaan als gevolg van gemeentelijke herindeling of vanwege andere oorzaken.

De bekostiging van de wachtgelden van de burgemeesters berust op artikel 46 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994.

Artikelonderdeel 12. In artikel 34 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 is geregeld dat de reis- en verblijfkosten van burgemeesterskandidaten door het Rijk op declaratiebasis worden vergoed voor bezoeken aan de Minister van BZK, de commissarissen der Koningin, dan wel aan de vertrouwenscommissie. Grondslag voor deze vergoeding vormt het Reisbesluit binnenland van 1993.

Voor deze te declareren reizen is een bedrag beschikbaar van f 0,050 mln (ongeveer 1 000 reizen voor een gemiddeld te declareren bedrag van circa f 50). Ook de kosten verbonden aan bedrijfsgeneeskundige begeleiding van burgemeesters komen ten laste van dit artikelonderdeel. Hiermee is in 2000 een bedrag gemoeid van ongeveer f 0,050 mln (ten behoeve van ongeveer 50 keuringen). Onder meer als gevolg van toenemende aandacht voor bijvoorbeeld ziekteverzuimbegeleiding, kan het aantal (her)keuringen in de komende jaren toenemen.

Tevens komen diverse kosten van activiteiten in verband met het functioneren van burgemeesters ten laste van dit artikelonderdeel. Hiertoe behoren onder meer activiteiten in het kader van deskundigheidsbevordering (f 0,1 mln), bijdragen aan het Genootschap van Burgemeesters (f 0,020 mln), bijdragen aan scholing en vorming van (aankomende) burgemeesters (f 0,050 mln), uitgaven in het kader van concrete rechtspositionele maatregelen, dan wel externe (individuele) begeleiding van burgemeesters in bijzondere situaties (f 0,352 mln), alsmede uitgaven ten behoeve van het personeelsbeleid voor burgemeesters. In dat kader zullen instrumenten ter bevordering van professionalisering en mobiliteitsbevordering worden ontwikkeld en vervolgens aangeboden aan de beroepsgroep (ongeveer f 0,5 mln).

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.031998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 8 6366 6135 9045 2865 086  
1e suppletore begroting 1999 – 2 000  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.overboeking van/naar GF 500– 200– 100     
2.toedeling loonbijstelling 1999 233170147127121  
Stand ontwerp-begroting 20006 9057 3696 5835 9515 4135 2075 1071101.1
 (7 031)  
Stand ontwerp-begroting 20003 1333 3442 9872 7002 4562 3632 317  
in EUR 1 000(3 191)  

De toelichting bij de cijfers

1. een overboeking van/naar het gemeentefonds, deels wegens nabetaling uit hoofde van AOW/AWW/ANW-compensatie voor een deel van herindelingswachtgeldgerechtigden (die niet in 1998 heeft plaatsgevonden, maar naar verwachting in 1999 zal worden gerealiseerd), en deels wegens de structurele doorwerking (in 2000 en 2001) van het deel van de in 1998 opgetreden onderuitputting bij de herindelingswachtgelden dat niet voortvloeit uit het uitstel van de AOW/AWW/ANW-nabetaling.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U02.03  1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Artikelonderdeel 07Ambtenaren/wethouders46 44 42 
 Gemiddeld uitkeringsbedrag 39 *54 40
 Toegelicht begrotingsbedrag 1 813 2 381 1 681
Artikelonderdeel 08Ambtenaren6 6 6 
 Gemiddeld uitkeringsbedrag 53 55 55
 Toegelicht begrotingsbedrag 320 330 330
Artikelonderdeel 11Burgemeesters41 37 36 
 Gemiddeld uitkeringsbedrag 89 89 89
 Toegelicht begrotingsbedrag 3 639 3 316 3 225
Uitvoeringskosten USZO  239 225 225
Totaal  6 011 6 252 5 461

* De stijging van de uitgaven (tegenover een lichte daling in het aantal wachtgeldgerechtigden) wordt veroorzaakt door naar verwachting in 1999 te verrichten nabetalingen uit hoofde van AOW/AWW/ANW-compensatie.

02.04. Diverse bijdragen aan provincies en gemeenten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel zijn tot 1998 verschillende bijdragen aan gemeenten verantwoord in het kader van het grotestedenbeleid, alsmede ten behoeve van projecten ter stimulering van de economische structuur en/of de werkgelegenheid. Vanaf 1999 betreft het met name uitgaven in het kader van de Werkgelegenheidsimpuls-1994 en voor de Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen. De bijdragen voor de regelingen Leefbaarheid/veiligheid/stadseconomie (inclusief doorvertaling G6) zijn met ingang van 1999 overgeheveld naar het artikel 02.12 Grotestedenbeleid.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.04/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
10Incidentele bijdragen aan gemeenten1 005 378150 33965 00070 00050 00050 00050 00043C06.9
11Uitvoeringskosten diverse regelingen1731751201.1
Totaal1 005 551150 51465 00070 00050 00050 00050 000  

Artikelonderdeel 10. Dit artikelonderdeel kan als volgt worden gespecificeerd (in NLG 1 000):

 
U02.041998199920002001200220032004  
a.aardgasbatenfonds-19923 982        
b.werkgelegenheidsimpuls-199449 44649 82550 00050 00050 00050 00050 000  
c.Melkert-banen833 059100 51415 00020 000     
d.Urban19 998        
e.leefbaarheid/veiligheid/stadseconomie20 000        
f.doorvertaling G63 000        
g.impuls grotestedenbeleid75 000        
h.nabetaling (Fonds) sociale vernieuwing893  
 1 005 378150 33965 00070 00050 00050 00050 000  

b. Werkgelegenheidsimpuls 1994. In 1994 zijn, voor in totaal 73 investeringsprojecten met een hoog werkgelegenheidseffect, aan 13 stedelijke knooppuntgebieden (32 gemeenten) bijdragen toegezegd tot een (totaal)bedrag van circa f 500 mln op annuïteitenbasis. Uitgaande van de vergoeding door het Rijk van de jaarlijkse gemeentelijke financieringslasten, was hiermee een (verplichtingen) bedrag gemoeid van in totaal ongeveer f 850 mln met een kaseffect van circa f 50 mln per jaar gedurende de periode 1994 tot en met 2010. Omdat de uitvoering van enkele investeringsprojecten niet in 1994 maar pas in 1995 van start is gegaan, zullen de laatste annuïteitenbetalingen (voor een bedrag van in totaal f 3,677 mln) niet in het jaar 2010, maar pas in 2011 plaatsvinden.

c. Regeling Extra werkgelegenheid langdurig werklozen (Ewlw) (zogenaamde Melkert-banen). Ter bestrijding van de langdurige werkloosheid zijn in 1995 de zogenoemde Melkert-banen van start gegaan. Deze werkgelegenheidsimpuls heeft als Ewlw-regeling gewerkt vanaf 1995 tot en met 1998, waarbij op 1 januari 1999 van de toegekende 26 100 plaatsen er daadwerkelijk 24 100 plaatsen zijn gerealiseerd bij de gemeenten, een bezettingspercentage van 92%.

Naast de gemeentelijke sector zijn door de zorgsector van de toegekende 13 900 plaatsen er daadwerkelijk 10 600 plaatsen gerealiseerd, dit geeft een bezettingspercentage van 76%. Totaal geeft hiermee de Ewlw-regeling met 40 000 toegekende plaatsen een realisatie weer van 34 700 plaatsen een bezettingspercentage van 87%.

Gezien de succesvolle uitwerking van deze Ewlw-regeling is in het regeerakkoord 1998 vastgelegd dat het aantal toe te kennen plaatsen voor de komende kabinetsperiode wordt uitgebreid met 20 000 instroom-doorstroombanen (ID-banen) voor de gemeenten en de zorgsector.

De uitbreiding en vernieuwing van de Ewlw-regeling tot een werkgelegenheidsprogramma van ID-banen vereist op een aantal punten een nadere uitwerking, zoals: de financiering en vergoedingssystematiek, de verdeling van de 20 000 ID-banen, het bevorderen van doorstroming, de gemeentelijke beleidsvrijheid bij de realisatie van nieuwe banen en de juridische vormgeving en vereenvoudiging van de regelgeving.

De uitvoeringsstructuur op rijksniveau heeft de volgende wijzigingen ondergaan: per 1 januari 1999 is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het ID-programma overgeheveld van BZK naar SZW, onder behoud van de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK voor de financiële afwikkeling van de Ewlw-regeling tot en met 1998.

Verder zal met ingang van 1 januari 2000 de verantwoordelijkheid voor het beheer van de arbeidsplaatsen die zijn toegewezen aan de zorgsector overgaan naar de gemeenten, hetgeen op rijksniveau betekent dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het ID-programma wordt overgeheveld van VWS naar SZW. Als gevolg hiervan wordt dus het gehele ID-programma ondergebracht bij SZW (zie brief aan de Tweede Kamer van SZW, d.d. 18 november 1998).

Ter verdere uitvoering van deze ID-banen is bij eerste suppletore begroting 1999 f 850 mln overgeheveld van de BZK-begroting naar de SZW-begroting. Het restant blijft op de BZK-begroting beschikbaar voor de afwikkeling van de Ewlw-regeling teneinde mede de noodzakelijke nabetalingen te kunnen bekostigen.Voor de onderdelen aardgasbatenfonds-1992, Urban en impuls grotestedenbeleid, hebben de laatste (voorschot)betalingen in 1998 plaatsgevonden. De (vervolg)annuïteiten in het kader van de regelingen leefbaarheid/veiligheid/stadseconomie (inclusief doorvertaling G6) worden vanaf 1999 verantwoord bij artikel 02.12.

Artikelonderdeel 11. De uitvoering van de Werkgelegenheidsimpuls 1994 wordt verzorgd door het agentschap Senter (EZ). De daaraan verbonden kosten worden op dit artikelonderdeel geraamd.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.04t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  891 242903 841924 257943 038943 038 
1e suppletore begroting 1999  – 823 13822 30022 00021 60021 600 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.overdracht Melkert   – 959 088– 979 931– 998 980– 998 980 
2.nabetalingen Melkert   15 00020 000   
3.toedeling loonbijstelling 1999  32 41032 94733 67434 34234 342 
Stand ontwerp-begroting 2000766 234843 218100 51415 00020 000NihilNihilNihil
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000347 702382 63645 6116 8079 076NihilNihilNihil

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.04 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  964 242976 841997 2571 016 0381 016 038 
1e suppletore begroting 1999  – 846 138– 700– 1 000– 1 400– 1 400 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.overdracht Melkert   – 959 088– 979 931– 998 980– 998 980 
2.nabetalingen Melkert   15 00020 000   
3.toedeling loonbijstelling 1999  32 41032 94733 67434 34234 342 
Stand ontwerp-begroting 2000 1 005 551150 51465 00070 00050 00050 00050 000
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 456 29968 30029 49631 76522 68922 68922 689

De toelichting bij de cijfers

1. een overboeking naar SZW van de beschikbare budgetten voor de zogenaamde Melkert-banen vanaf 2000.

2. een bijstelling van de raming ten behoeve van nabetalingen in het kader van de afwikkeling van de Melkertregeling tot en met 1998.

02.05. Bevordering doelmatig bestuur

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd in verband met de realisering en ondersteuning van projecten en activiteiten die in meer algemene zin kunnen leiden tot een betere inrichting en kwaliteit van het openbaar bestuur. Op deze wijze zijn en worden activiteiten in gang gezet met een zeer divers karakter. Daarbij is veelal sprake van een stimuleringsfunctie.

Daarbij gaat het in 1999 bijvoorbeeld om activiteiten van de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie en om werkzaamheden in het kader van de herindeling Haaglanden. Voor 2000 gaat het hierbij onder meer om activiteiten ter verbetering van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoek en projecten naar de versterking van de kwaliteit van de publieke dienstverlening, de verbetering van de kwaliteit van het functioneren van de overheden en de verbetering van de relatie overheid/burger.

Eveneens worden op dit artikel uitgaven geraamd voor het periodiek onderhoud gemeentefonds en provinciefonds. Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een periodieke onderhoudsrapportage, in de vorm van een bijlage bij de begrotingen van het gemeentefonds en provinciefonds. Het periodiek onderhoud bestaat uit het signaleren en onderzoeken van kostenontwikkelingen en zo nodig bijstellen van het verdeelsysteem van de fondsen. Verder komen ten laste van dit artikel nog uitgaven in verband met bijdragen aan de internationale organisaties, zoals Institut International de Science Administratives en International Union of Local Authorities, het Europees handvest minderheidstalen (inzake de Friese taal), bijdragen voor de instandhouding van enkele informatiesystemen waaraan gegevens kunnen worden ontleend over gemeentelijke herindelingen en over gemeenschappelijke regelingen.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.051998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 2 4125 3282 9212 9212 921  
1e suppletore begroting 1999 3 500  
Stand ontwerp-begroting 20004 9065 9125 3282 9212 9212 9212 9211201.1
 (5 499)  
Stand ontwerp-begroting 20002 2262 6832 4181 3251 3251 3251 325  
in EUR 1 000(2 495)  

De onderverdeling naar verschillende activiteiten

(in NLG 1 000)
U02.05199819992000
*Bestuurlijke organisatie2482 2002 200
*Uitvoeringskosten grotestedenbeleid1 477  
*Organisatie en kwaliteit rijksdienst396425425
*Trendrapport Openbaar Bestuur410400400
*Staatscommissie dualisme en lokale democratie 1 700 
*Overige activiteiten2 3751 1872 303
Totaal begrotingsbedrag4 9065 9125 328

Bestuurlijke organisatie. Uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie is en blijft het stelsel van de drie volwaardige, democratisch gecontroleerde bestuurslagen van gemeenten, provincies en rijk. Dit uitgangspunt is richtinggevend bij de verdeling van (regionale) taken, gemeentelijke herindeling en de verdere uitvoering van de Kaderwet bestuur in verandering. De Kaderwet bestuur in verandering is voor de desbetreffende gebieden verlengd tot 2003.

Dit begrotingsjaar zal een analyse worden afgerond van de knelpunten in die gebieden waar de laatste jaren geen herindeling heeft plaatsgevonden. Op grond van de resultaten wordt beslist of tot versterking van het lokaal bestuur zal worden overgegaan door middel van gemeentelijke herindeling. In dit kader zal in elk geval met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) overleg worden gevoerd. Herindelingsvoorstellen waarmee een aanvang is gemaakt, worden verder in procedure gebracht en in principe uitgevoerd conform de provinciale voorstellen. Gestreefd wordt naar parlementaire afhandeling van de meeste voorstellen in 2000.

Samenwerking tussen gemeenten blijft nuttig als aanvulling op de bestuurlijke hoofdstructuur. Het is daarbij in de eerste plaats aan gemeenten zelf om te beslissen of samenwerking in bepaalde situaties een wenselijke oplossing is. Daarom zal nog dit begrotingsjaar een wetsvoorstel worden ingediend om de bundelings- en integratieverplichting uit de Wet gemeenschappelijke regelingen te laten vervallen. Provincies moeten voorkomen dat een ondoorzichtig geheel van samenwerkingsverbanden ontstaat. Met het oog op de democratische verantwoording bij gemeenschappelijke regelingen is een onderzoek gestart naar de rol van de betrokken gemeenteraden bij gemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Organisatie en kwaliteit rijksdienst. De taken van de Directie Grotestedenbeleid en Interbestuurlijke Betrekkingen op het vlak van de Organisatie en kwaliteit van de rijksdienst zijn gericht op het tot stand brengen van bestuurlijke kaders voor de inrichting en werkwijze van de gehele rijksdienst. Het regeerakkoord van het tweede paarse kabinet legt daarbij een extra accent op de kwaliteit van de rijksdienst en de bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid voor een aantal fundamentele waarden. Daartoe behoort de toegankelijkheid van publieke voorzieningen voor de burger, ook als de uitvoering op afstand wordt gezet bijvoorbeeld door inschakeling van de markt.

Voorbeelden van onderwerpen die worden behandeld zijn de bewaking van de bestuurlijke kaders voor Zelfstandige Bestuursorganen, het beleid rond het toezicht op de uitvoering van publieke taken met het oog op de ministeriële verantwoordelijkheid, aandacht voor de relatie tussen het publiek domein en de markt, alsmede het kwaliteitsbeleid. Over de resultaten wordt de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd.

De geraamde middelen zullen worden ingezet om met behulp van (wetenschappelijk) onderzoek de beleidsontwikkeling te ondersteunen.

Trendrapport Openbaar Bestuur. In jaarlijkse rapportages wordt inzicht gegeven in voor politiek en samenleving belangrijke ontwikkelingen binnen het openbaar bestuur. Een algemene publicatie over het openbaar bestuur kan zich niet alleen concentreren op een onderdeel van het systeem, zoals het rijk of de gemeenten. Er wordt gestreefd ontwikkelingen te signaleren bij de overheid en in de samenleving, die bepalend zijn voor de kwaliteit van het bestuur in de komende jaren.

Het kan gaan om thema's als de ontwikkelingen binnen de lokale democratie, trends binnen de bestuurlijke organisatie, aard van de samenwerkingsverbanden tussen bestuurslagen, bestuurskernen, de aansturing van zelfstandige bestuursorganen, de betrokkenheid van de burger bij het bestuur, de financiële functie van gemeenten, kwaliteitsbeleid en interactief bestuur. Ook vraagstukken als de verhouding tussen overheid en markt en de invloed van informatie- en communicatietechnologie (ICT) op het bestuur kunnen in beeld komen. Ook het aspect van de multiculturele samenleving zal bij verschillende thema's in kaart worden gebracht.

Deze onderwerpen hebben te maken met de structuur, werking en prestaties van het bestuur. De uit te brengen rapportages zullen informatie van kwantitatieve en kwalitatieve aard bevatten. Deze wordt samenhangend gepresenteerd en van probleemstellende beschouwingen voorzien.

De eerste rapportages «Bewegend bestuur 1999», «De gemeente als lokale democratie» en «Voorbij het loket; over de mogelijkheden en onmogelijkheden van pro-actieve dienstverlening voor de Nederlandse overheidsorganisaties» zijn in 1999 verschenen. Voor publicatie in begin 2000 worden rapportages voorbereid over de thema's regionalisering, wijkaanpak en markt en overheid.

Staatscommissie dualisme en lokale democratie. De Staatscommissie Dualisme en lokale democratie zal uiterlijk 1 januari 2000 advies uitbrengen over de wijze waarop de dualisering van het lokale bestuursmodel vormgegeven kan worden, inclusief de juridische aspecten en overige consequenties. Daarbij in elk geval beziend hoe de eventuele invoering van de gekozen burgemeester zich daartoe zou verhouden en welke juridische en andere consequenties daaraan verbonden zouden zijn. Ook zal er in het eindadvies aandacht zijn voor de eventuele combinatie of spreiding van verkiezingen.

02.06. Bevordering werking politiek systeem

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De subsidies geraamd op dit artikel hebben als doel de werking van het politiek systeem in Nederland te bevorderen door middel van bijdragen aan politiek-wetenschappelijke instituten, vormings- en scholingsactiviteiten van politieke partijen en aan politieke jongerenorganisaties alsmede in de landen van Midden- en Oost-Europa.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.06/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Subsidies aan politiek-wetenschappelijke instituten3 4662 600     43F01.1
02Subsidies aan vormingsactiviteiten politieke partijen3 2332 425     43F01.1
03Emancipatiesubsidies394300200    43F01.1
04Bilaterale hulp politieke partijen Midden- en Oost-Europa1 6752 000     43G01.1
05Jongerenorganisaties1 4231 450     43F01.1
06Subsidiëring politieke partijen2 8769 4529 6529 6529 6529 65243F01.1
Totaal10 19111 6519 6529 6529 6529 6529 652  

Artikelonderdelen 01, 02 en 05. Aan de wetenschappelijke instituten en de instituten voor politieke vorming en scholing van in de Eerste en Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke groeperingen, alsmede aan politieke jongerenorganisaties kan onder bepaalde voorwaarden subsidie worden verleend. Per 1 juli 1999 vindt de subsidieverstrekking plaats op grond van de per die datum in werking getreden Wet subsidiëring politieke partijen. Op basis van die wet worden de subsidiebedragen vanaf die datum gebundeld uitgekeerd. De raming en verantwoording van die uitgaven vindt plaats onder onderhavig artikelonderdeel.

Artikelonderdeel 03. Ten laste van dit artikelonderdeel worden uitgaven geraamd voor bijvoorbeeld ondersteuning van projecten die worden uitgevoerd door het samenwerkingsverband Vrouwen in politiek en openbaar bestuur, onder meer ter bevordering van de deelname aan de politiek van vrouwen in het algemeen en allochtone vrouwen in het bijzonder, alsmede om het zogenoemde draaideureffect (vrouwen en allochtonen verdwijnen eerder uit de gemeenteraad dan andere raadsleden) tegen te gaan.

Artikelonderdeel 04. Aan de rechtspersoon, die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezig houdt met politieke vormings- en scholingsactiviteiten ten behoeve van een in de Tweede Kamer der Staten-Generaal vertegenwoordigde politieke groepering en als zodanig door die groepering is aangewezen, kan een rijkssubsidie worden verleend als bijdrage in de uitgaven, die in verband met activiteiten ten behoeve van algemene Vorming en Scholing van het Politiek Kader van politieke partijen in Midden- en Oost-Europa nodig zijn.

De subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden- en Oost-Europa 1993–1996, is bij besluit van 13 november 1997 verlengd tot 31 december 1999. Op grond van een evaluatie van het zogenoemde Matra-programma (maatschappelijke transparantie) van BuiZa, is besloten dat de regeling met ingang van 1 januari 2000 als onderdeel van het buitenlands beleid onder het beheer van BuiZa zal vallen. BZK is vanaf die datum nog slechts belast met de vaststelling van de definitieve subsidiebedragen en de afrekening van de verstrekte voorschotten voor de jaren tot en met 1999.

Artikelonderdeel 06. Per 1 juli 1999 is de Wet subsidiëring politieke partijen in werking getreden. Op grond daarvan worden de subsidieverstrekkingen genoemd onder de artikelonderdelen 01, 02 en 05 gebundeld tot een «brede doeluitkering» subsidiëring politieke partijen.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.061998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 10 37010 37110 37110 37110 371 
1e suppletore begroting 1999 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.toedeling loonbijstelling 1999 281281281281281 
Stand ontwerp-begroting 200010 19111 6519 6529 6529 6529 6529 652
 (10 190)  
Stand ontwerp-begroting 20004 6245 2874 3804 3804 3804 3804 380
in EUR 1 000(4 624)  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U02.06  1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Artikelonderdeel 01 *3 466    
Artikelonderdeel 02 *3 232    
Artikelonderdeel 04basisbedrag circa f 0,47 mln per instituut *12570  
 bedrag per zetel circa f 9 500  1501 430  
 Totaal artikelonderdeel 04 1 675 2 000  
Artikelonderdeel 05  1 423    
Artikelonderdeel 06algemene subsidie: partijen à basisbedrag f 75 000  **10750**10750
 per kamerzetel à f 24 000  ***1513 624***1513 624
 subsidie politiek-wetenschappelijke instituten à f 160 000  101 600101 600
 per kamerzetel à f 12 000  1511 8121511 812
 subsidie jongerenorganisaties: beschikbaar subsidiebedrag   1 450 1 450
 Totaal artikelonderdeel 06   9 236 9 236
Beschikbaar voor nabetalingen op grond van afrekening van subsidievoorschotten over voorgaande jaren   115 216
Toegelicht begrotingsbedrag 9 796 11 351 9 452

* Bij de uiteindelijke vaststelling van de definitieve subsidiebedragen zijn – naast het (op grond van de basisbijdrage + bedragen per zetel te berekenen) subsidieplafond – slechts de door de politieke partijen feitelijk verrichte subsidiale uitgaven van belang. Een onderverdeling naar basis- en zetelbedragen is bij de realisatie in 1998 daarom niet relevant. Derhalve is volstaan met het weergeven van de gerealiseerde totaaluitgaven.

** Betreft 9 partijen in de Tweede Kamer + 1 partij in de Eerste Kamer die niet in de Tweede Kamer is vertegenwoordigd.

*** Betreft 150 zetels van de Tweede Kamer + 1 zetel in de Eerste Kamer die niet in de Tweede Kamer is vertegenwoordigd.

02.07. Paspoortbeleid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

BZK is belast met de zorg voor de zogenoemde paspoortketen. De taken op dit terrein worden verricht door het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR). De middelen die op dit artikel zijn geraamd, zijn bedoeld om de productie en distributie van paspoorten en Europese identiteitskaarten te bekostigen, alsmede voor enkele ondersteunende activiteiten voor onder meer de bestrijding van misbruik en fraude van reisdocumenten. Daarnaast worden op dit artikel uitgaven ten behoeve van het project Nieuwe Generatie Reisdocumenten (NGR) geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.07/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Productie- en distributiekosten33 03535 13932 03340 40545 74440 63439 9321201.1
02Project (nieuwe generatie) reisdocumenten1 9476 4155 000585   1201.1
03Bijdragen aan het agentschap BPR 1 7021 7731 7661 7651 7651 7650301.1
Totaal34 98243 25638 80642 75647 50942 39941 697  

Artikelonderdeel 01. Naast de reguliere (vaste en variabele) kosten die verbonden zijn aan de productie en distributie van paspoorten en Europese identiteitskaarten, komen bovendien ten laste van dit artikelonderdeel uitgaven ten behoeve van:

– activiteiten voor service en onderhoud van automatiseringssystemen bestemd voor ondersteuning van het distributieproces en voor verdere verbetering van de verantwoordingsprocessen;

– communicatie-activiteiten, zoals folders ten behoeve van publieksvoorlichting, instructiemateriaal voor verstrekkende instanties, (her)druk en verspreiden van handboeken over regelgeving in het kader van de uitvoering van de Paspoortwet;

– activiteiten ten behoeve van voorkoming van fraude en bevordering beveiliging, alsmede voor de veilige verwerking (zoals afvoer en vernietiging) van verschreven documenten;

– activiteiten in het kader van de verbetering van de inrichting van de bevolkingsadministratie op de Nederlandse Antillen en Aruba ter bevordering van een veilige en betrouwbare afgifte van reisdocumenten;

– andere maatregelen ter bevordering van de kwaliteit van de paspoortketen.Bovengenoemde taken op het terrein van de reisdocumentenketen worden uitgevoerd door het agentschap BPR.

Vanaf 2001 zijn extra middelen beschikbaar in verband met nieuw beveiligde reisdocumenten, zoals ontwikkeld in het kader van het project NGR.

Artikelonderdeel 02. Aangezien op 31 december 2000 het contract expireert dat BZK met Enschedé/Sdu heeft gesloten inzake de ontwikkeling, productie en distributie van de huidige reisdocumenten, is begin 1998 een project NGR ingesteld. Dit project heeft ten doel voor 1 januari 2001 nieuwe, zo optimaal mogelijk beveiligde reisdocumenten tot stand te brengen. Het project richt zich, naast de ontwikkeling van nieuwe reisdocumenten, ook op de processen die voor de totstandkoming en de afgifte van reisdocumenten nodig zijn en op de coördinatie en het beheer van deze processen. Tenslotte zal de onderhavige weten regelgeving worden herzien. Bij de uitwerking van deze processen is de invalshoek primair de verbetering van de beveiliging rond deze processen om fraude met en misbruik van reisdocumenten zoveel mogelijk tegen te gaan. Met deze activiteiten in het kader van het project NGR is (tot en met 2001) in totaal een bedrag van ongeveer f 14 mln gemoeid.

Artikelonderdeel 03. Ten laste van dit artikelonderdeel komen de BZK-bijdragen voor personele en materiële exploitatie-uitgaven die verband houden met de activiteiten van het agentschap BPR op het terrein van de reisdocumenten. Overigens wordt voor de begroting van het agentschap BPR met bijbehorende toelichtingen en kengetallen verwezen naar D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.07t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  27 36927 88233 56828 78427 474 
1e suppletore begroting 1999  4 1351 456– 1 428– 1 890– 1 890 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.extra uitgaven NGR    6 30013 80012 900 
2.rentecompensatie   52525252 
Beheersmatige mutaties        
3.productie reisdocumenten  3 7003 5004 2006 7003 800 
4.toedeling loonbijstelling 1999  5271646363 
Stand ontwerp-begroting 200026 17426 29935 25632 96142 75647 50942 39941 697
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00011 87711 93415 99814 95719 40221 55919 24018 921

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.071998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 36 13633 72733 56828 78427 474  
1e suppletore begroting 1999 3 3681 456– 1 428– 1 890– 1 890  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.extra uitgaven NGR   6 30013 80012 900   
2.rentecompensatie  52525252   
Beheersmatige mutaties         
3.productie reisdocumenten 3 7003 5004 2006 7003 800   
4.toedeling loonbijstelling 1999 5271646363  
Stand ontwerp-begroting 200034 98243 25638 80642 75647 50942 39941 6971201.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00015 87419 62917 60919 40221 55919 24018 921  

De toelichting bij de cijfers

1. een desaldering met ontvangstenartikel 02.04 in verband met te verwachten extra ontvangsten die worden ingezet voor extra uitgaven in het kader van NGR.

2. verhoging van de raming als gevolg van de gewijzigde financiering van het agentschap BPR.

3. een desaldering met ontvangstenartikel 02.04 in verband met extra uitgaven en ontvangsten reisdocumenten.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U02.07 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Produktie/distributie:      
Vaste kosten 9 442 9 682 9 682
Variabele kosten:      
paspoorten à f 9,121,7 mln15 562    
paspoorten à f 9,35  1,792 mln16 7551,577 mln14 745
Europese identiteitskaarten à f 4,900,9 mln4 878    
Europese identiteitskaarten à f 5,02  1,059 mln5 3160,945 mln4 744
Met ramingskengetallen toegelicht begrotingsbedrag 20 440 22 071 19 489
Overige kosten 3 153 886 362
Bijdrage uit meeropbrengsten   2 500 2 500
Totaal toegelicht begrotingsbedrag 33 035 35 139 32 033

02.10. Personeel en materieel Openbaar Bestuur

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als de materiële DGOB-uitgaven geraamd. De uitgaven hebben betrekking op de hoofdbeleidsterreinen 02 (Openbaar Bestuur), 03 (Integratiebeleid minderheden) en artikel 08.01 (Bevordering informatievoorziening overheid).

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.10/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01 Ambtelijk personeel25 66728 50727 38727 61627 37725 72325 7231101.1
02 Overig personeel7164924924924924924921201.1
03 Post-actieven6139939939939939939931101.1
04 Materieel3 1473 2002 9452 9682 9162 9162 9161201.1
Totaal30 14333 19231 81732 06931 77830 12430 124  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.101998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 29 20929 38229 43729 43729 437 
1e suppletore begroting 1999 3 3111 3391 2211 111– 389 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.invoering Euro 12913219029  
2.dienstverlening stafdienst – 336– 378    
3.werkdrukvermindering  127127127  
4.toedeling loonbijstelling 1999 8791 2151 0941 0741 076 
Stand ontwerp-begroting 200030 14333 19231 81732 06931 77830 12430 124
 (30 687)  
Stand ontwerp-begroting 200013 67815 06214 43814 55214 42013 67013 670
in EUR 1 000(13 925)  

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming als gevolg van de invoering van de Euro.

2. verschuiving van personele uitgaven in verband met ondersteuning door CS.

3. een reallocatie van artikel 01.01 voor activiteiten in het kader van werkdrukvermindering.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U02.10  1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Artikelonderdeel 01Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel231,3 *245,9 230,9 
 Gemiddelde salariskosten ambtelijk personeel 110,97 115,50 118,13
 Toegelicht begrotingsbedrag 25 667 28 401 27 278
Artikelonderdeel 03Aantal wachtgeldgerechtigden12 15 15 
 Gemiddeld uitkeringsbedrag 51 51 51
 Toegelicht begrotingsbedrag 612 765 765
Reservering ten behoeve van toekomstige wachtgelders   228 228
Totaal  26 279 29 394 28 271

* Inclusief ambtelijk personeel met tijdelijke aanstelling (ongeveer 15 tijdelijke – bovenformatieve – plaatsen) ten behoeve van onder andere de projecten Overheidsloket 2000 (OL2000), Overheidsnetwerk 21 (ON21), NGR, alsmede voor het Projectbureau Millennium Overheid (PMO).

02.11. Waarde-overdracht pensioenen politieke ambtsdragers

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd met betrekking tot de regeling pensioenwaarde-overdracht en waarde-overname. Het wetsvoorstel, waarmee de regeling in de APPA zal worden opgenomen, is in behandeling bij de Tweede Kamer (kamerstukken II, 1997/1998, 26 043). Te zijner tijd zullen (gewezen) ministers, staatssecretarissen en leden van het Europees Parlement gebruik kunnen maken van de mogelijkheid tot overdracht of overname.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.111998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 2 4002 2009001 3001 500  
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 6963263743  
Stand ontwerp-begroting 2000Nihil2 4692 2639261 3371 5431 3371101.30
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000Nihil1 1201 027420607700607  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U02.11 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal personen dat een uitkering ontvangt  8 7 
Bedrag per persoon   308,6 323,3
Toegelicht begrotingsbedrag   2 469 2 263

02.12. Grotestedenbeleid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

In verband met het belang dat het kabinet hecht aan het grotestedenbeleid is een minister zonder portefeuille in het bijzonder belast met dit beleid. In relatie hiermee zijn de programma-uitgaven op de BZK-begroting die samenhangen met het grotestedenbeleid op dit begrotingsartikel apart zichtbaar gemaakt.

Op basis van het regeerakkoord 1998 wordt een nieuwe impuls gegeven aan het grotestedenbeleid. Deze impuls richt zich op een aantal pijlers die wezenlijk zijn voor de problematiek van de grote steden, de pijlers werk en economie, fysiek en sociale infrastructuur. Deze impuls wordt vertaald in eind 1999 af te sluiten stadsconvenanten gebaseerd op integrale stedelijke ontwikkelingsprogramma's. In verband hiermee is een extra-comptabel overzicht van rijksuitgaven met betrekking tot grotestedenbeleid opgesteld. De in dit extra-comptabel overzicht opgenomen budgetten maken onderdeel uit van de af te sluiten stadsconvenanten. Met dit extra-comptabel overzicht is inzicht zowel in de nieuwe budgetten op basis van het regeerakkoord 1998 als in de reeds bestaande budgetten met betrekking tot het grotestedenbeleid. In bijlage 14 bij deze ontwerp-begroting is dit meerjarige overzicht opgenomen op basis van de stand Miljoenennota 2000 en de ontwerp-begrotingen die daarmee samenhangen. Daarmee is tevens zichtbaar voor welke budgetten van de rijksbegroting de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid medeverantwoordelijkheid draagt.

Op de BZK-begroting zijn in het kader van deze impuls middelen ter beschikking gesteld gericht op vergroting van de leefbaarheid in de grote steden. Het kabinet heeft ervoor gekozen om deze middelen in een regeling onder te brengen, waarbij ervoor is gekozen om de reikwijdte van deze regeling verder te verbreden met middelen uit het regeerakkoord ten behoeve van de inburgering van oudkomers en voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Dit betreft de Bijdrageregeling Sociale integratie en veiligheid (G25). Voorts zullen de middelen die voorheen op basis van de regeling financiering actieprogramma's jeugd en veiligheid 1996–1999 naar de grote steden gingen, in deze regeling worden ondergebracht.

Behoudens de middelen voor voortijdig schoolverlaten, die geraamd staan op de OCW-begroting, worden al deze middelen geraamd op artikelonderdeel 01 van dit artikel.

De regeling is gericht op de volgende doelstellingen:

a. het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid van de leefomgeving;

b. het verminderen en tegengaan van jeugdcriminaliteit;

c. het bestrijden van overlast als gevolg van drugs en alcohol;

d. het tegengaan van racistische en discriminerende tendenzen;

e. een betere matching tussen bewoners en voorzieningen in de wijk;

f. het vergroten van deelname aan en succesvolle afronding van trajecten voor beheersing van de Nederlandse taal door werklozen en opvoeders uit de groep oudkomers;

g. het tegengaan van voortijdig schoolverlaten.Toekenning van middelen uit de regeling vindt plaats op basis van een aantal objectieve criteria, alsmede een positief oordeel van het kabinet over de stedelijke ontwikkelingsprogramma's van de betrokken steden. Het daarbij te hanteren toetsingskader is de Tweede Kamer toegezonden als bijlage bij de voortgangsbrief over het grotestedenbeleid van 7 juni 1999 (kamerstukken II, 1998/1999, 21 062, nr. 77). Het streven is stadsconvenanten af te sluiten in december 1999 en dan de rijksbijdrage vast te stellen. Het gemeentebestuur verschaft uiterlijk 1 oktober 2004 de informatie waaruit blijkt in hoeverre de afgesproken resultaten zijn bereikt.

Met deze wijze van programmafinanciering wordt vormgegeven aan de besturingsfilosofie van het grotestedenbeleid zoals die is verwoord in de doorstartconvenanten met de G25.

Naast deze impuls voor de 25 grote steden heeft het kabinet besloten dat een gedeelte van de nieuwe middelen voor leefbaarheid op basis van het regeerakkoord 1998 beschikbaar zal zijn voor de vormgeving van de partiële betrokkenheid van een vijftal steden buiten de G25 bij het grotestedenbeleid. Ook hiermee wordt uitvoering gegeven aan het regeerakkoord 1998. Over de keuze van de steden is de Kamer geïnformeerd bij brief van 2 februari 1999 (kamerstukken II, 1998/1999, 21 062, nr. 73).

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U02.12/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Bijdragen aan grote steden 42 488151 075161 563175 050192 200192 20043C06.9
02Uitvoeringskosten diverse regelingen 5 5006 0006 0006 0001 0001 0001201.1
Totaal 47 988157 075167 563181 050193 200193 200  

Artikelonderdeel 01. De bijdrage aan de grote steden valt uiteen in de volgende componenten (in NLG 1 000):

 
U02.12199920002001200220032004
Sociale integratie en veiligheid G2519 488125 575136 063149 550166 700166 700
Leefbaarheid G-nieuw-steden 2 5002 5002 5002 5002 500
Leefbaarheid/veiligheid/stadseconomie G4/G15 en G6 kabinetsperiode Paars123 00023 00023 00023 00023 00023 000
Totaal42 488151 075161 563175 050192 200192 200

Naast de hiervoor reeds genoemde budgetten voor sociale integratie en veiligheid voor de G25 en het budget voor leefbaarheid voor de steden die partieel deelnemen aan het grotestedenbeleid, worden op dit artikelonderdeel ook middelen geraamd voor leefbaarheid/veiligheid/stadseconomie voor de G25 uit de vorige kabinetsperiode. Door het vorige kabinet is aan de 25 grote steden een investeringsruimte gedurende de convenantperiode 1996–1999 van f 265 mln toegezegd voor de financiering van wijkplannen ter bevordering van de leefbaarheid/veiligheid/stadseconomie. Dit bedrag, dat door de gemeenten wordt voorgefinancierd, wordt door het Rijk uitgekeerd in 23 annuïteiten van f 23 mln per jaar. Tot en met het jaar 1998 zijn deze uitgaven geraamd bij artikel 02.04.

Artikelonderdeel 02. Ten behoeve van de monitoring van het grotestedenbeleid wordt een nieuwe monitor ontwikkeld. Achtergrond hiervan is dat de oude monitor weliswaar veel gegevens bevatte, maar te weinig toegankelijk was. De nieuwe monitor zal beperkter van opzet zijn, maar meer toegesneden op informatie op basis waarvan beleidsgerichte uitspraken kunnen worden gedaan. Tezamen met de uitvoeringskosten (waaronder communicatie-activiteiten) is hiermee in 2000 in totaal f 6 mln gemoeid.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.12t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  24 00024 00024 00024 00024 000 
1e suppletore begroting 1999  465 38131 25045 37550 37562 600 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.24 uurs opvang (m.n. verslavingszorg   15 90015 90015 90015 900 
2.inburgering oudkomers   – 7 275– 10 912– 2 425– 2 500 
Beheersmatige mutaties        
3.van Montfransgelden van OCW   29 00015 0008 000  
4.van Montfransgelden   41 20055 20062 20070 200 
Stand ontwerp-begroting 2000  489 381134 075144 563158 050170 200170 200
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000  222 07160 84165 60071 72077 23377 233

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U02.12 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  24 00024 00024 00024 00024 000 
1e suppletore begroting 1999  23 98854 25068 37573 37585 600 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.24 uurs opvang (m.n. verslavingszorg)   15 90015 90015 90015 900 
2.inburgering oudkomers   – 7 275– 10 912– 2 425– 2 500 
Beheersmatige mutaties        
3.van Montfransgelden van OCW   29 00015 0008 000  
4.van Montfransgelden   41 20055 20062 20070 200 
Stand ontwerp-begroting 2000  47 988157 075167 563181 050193 200193 200
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000  21 77671 27876 03782 15787 67087 670

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming. Voor de problemen op het terrein van maatschappelijke opvang en 24 uurs opvang (met name verslavingszorg) is f 35 mln beschikbaar gesteld. Voor f 19,1 mln wordt dit bedrag op de VWS-begroting aangewend voor het zogenaamde herverdelingsvraagstuk en voor f 15,9 mln in de regeling Sociale Integratie en veiligheid G25 van deze begroting.

2. een reallocatie naar artikel 03.01. In vervolg op het amendement Noorman-Den Uyl en Rijpstra (kamerstukken II, 1998/1999, 26 512, nr. 4) is de raming verlaagd teneinde middelen voor taal- en inburgeringsprogramma's oudkomers ook ten goede te laten komen aan gemeenten die 7% of meer minderheden in populatie hebben en niet tot de G25 behoren.

3+4. een overboeking van OCW en een reallocatie van artikel 05.24. De middelen die voorheen op basis van de regeling «Financiering actieprogramma's jeugd en veiligheid 1996–1999» naar de 25 grote steden gingen, worden nu ondergebracht in het fonds leefbaarheid en veiligheid (G25) (de zogenaamde van Montfransgelden).

03. Integratiebeleid minderheden

De Minister voor GSI (Grote Steden- en Integratiebeleid) is verantwoordelijk voor de coördinatie van het integratiebeleid minderheden. Tot deze coördinerende taak behoort de verantwoordelijkheid voor de uitplaatsing van asielgerechtigden (statushouders) naar, en hun verdere inburgering in gemeenten. Daartoe behoort de verantwoordelijkheid voor de verstrekking van uitkeringen aan gemeenten in verband met hun zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV-ers), en voor de uitvoering van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN). Tevens heeft de Minister voor GSI de verantwoordelijkheid voor het remigratiebeleid en voor de uitvoering van de betreffende regelingen. Deze regelingen bevorderen de mogelijkheid tot remigratie voor personen die naar hun land van herkomst wensen terug te keren.

03.01. Algemeen integratiebeleid minderheden

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De uitgaven geraamd op dit artikel zijn bedoeld om via bijdragen aan wetenschappelijke onderzoeken, inspraak en speerpuntenbeleid achterstanden van etnische minderheden te voorkomen en achterstelling te bestrijden.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U03.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Wetenschappelijk onderzoek minderhedenbeleid1 3881 5961 5961 5961 5961 5961 5961206.361
02Inspraak minderheden3 9994 1914 2194 2284 2284 2284 22843F06.36
05Specifiek minderhedenbeleid1 26912 53687187187187187143F06.36
06Inburgering1 0885 0129 02513 03717 05016 00016 0001201.1
Totaal7 74423 33515 71119 73223 74522 69522 695  

Artikelonderdeel 01. Voor het evalueren van maatregelen die in het kader van het integratiebeleid zijn getroffen, en voor het verwerven van inzicht in de ontwikkeling van de positie van etnische minderheden in Nederland is periodiek onderzoek nodig. Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven geraamd voor dit onderzoek.

De volgende activiteiten zijn te vermelden:

* het rapportagesysteem Toegankelijkheid en Evenredigheid is een monitor met betrekking tot de ontwikkelingen in de positie van minderheden en geeft aan of maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid voor minderheden van voorzieningen te verbeteren met het oog op evenredig participeren ten aanzien van wonen, weten en werken;

* de periodieke evaluatie door het Sociaal en Cultureel Planbureau van de effectiviteit van het integratiebeleid minderheden;

* de survey Sociale positie en voorzieningengebruik allochtonen, waarin de positie van de vier grootste minderheidsgroepen – Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen – periodiek kwantitatief in beeld wordt gebracht, waardoor vergelijking in ontwikkeling mogelijk is en zicht wordt verkregen op de langetermijnontwikkelingen in de sociale positie van deze groepen;

* een jaarlijkse uitgave van kerncijfers met betrekking tot de positie van etnische minderheden, te verzorgen door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

* Monitor racisme en extreem rechts;

* verschillende ad hoc onderzoeken voortvloeiend uit de behoefte aan beleidsinformatie.In het verlengde van de brief van 8 juni 1999 van de Minister voor GSI aan de Tweede Kamer zullen deze activiteiten in het bijzonder gericht worden op de uitvoering van de nota «Kansen krijgen, kansen pakken» en zal daarover in de periodieke beleidsrapportage worden bericht.

Artikelonderdeel 02. Ten behoeve van het overleg over de hoofdlijnen van het integratiebeleid minderheden zijn er zeven samenwerkingsverbanden van minderheidsgroepen die op landelijk niveau zijn georganiseerd.

Op dit artikelonderdeel worden uitgaven geraamd voor de subsidiëring van de samenwerkingsverbanden van minderheidsgroepen op grond van de Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden.

Artikelonderdeel 05. Ter voorkoming van achterstanden en ter bestrijding van achterstelling van minderheden is voor wat betreft het integratiebeleid minderheden in de jaren negentig een aantal speerpunten vastgesteld: werkgelegenheid, onderwijs en beroepseducatie, rechtspositie, antidiscriminatiebeleid en integratiebeleid minderheden in relatie tot Europa.

Op dit artikelonderdeel worden met name de volgende uitgaven geraamd:

Criminaliteit in relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden (CRIEM). In de CRIEM-nota is de aard en omvang en oorzaken van de criminaliteit onder etnische minderheden aan de orde gesteld. Tevens is geconstateerd dat het beleid tot nu toe niet tot een trendbreuk heeft kunnen leiden. Voorgesteld is een preventief integratiebeleid langs drie sporen om zo het marginaliseringsproces onder jongeren uit etnische minderheidsgroepen te voorkomen en tegen te gaan. De CRIEM-aanpak maakt gebruik van bestaande, succesvolle initiatieven, maar is vernieuwend in die zin dat het zich richt op een structurele, sluitende, en vooral integrale aanpak. Hierbij is een nadere uitwerking van de regierol van cruciaal belang waarin alle actoren zoals gemeenten, provincies, jeugdzorg, politie en het Openbaar Ministerie (OM) samenwerken. Via een aantal pilots in verschillende gemeenten wordt deze aanpak in praktijk gebracht. Deze pilots zijn in januari 1999 van start gegaan. Op dit artikelonderdeel worden uitgaven geraamd voor de opzet, begeleiding en uitvoering van de pilots. Hiervoor is vanaf 1999 een bedrag beschikbaar van ongeveer f 11,5 mln.

Artikelonderdeel 06.

* Inburgering nieuwkomers. Op 30 september 1998 is de WIN en de onderliggende regelgeving in werking getreden. Op dit artikelonderdeel worden uitgaven geraamd voor de ondersteuning van de gemeenten en andere betrokken instellingen bij de uitvoering van de wet- en regelgeving. Daarbij gaat het om voorlichting, informatie en ondersteuning ten behoeve van de verschillende onderdelen van de weten regelgeving. Daarnaast zal de in de wet aangekondigde evaluatie op dit onderdeel worden geraamd.

* Inburgering oudkomers. Op grond van amendement Noorman-Den Uyl en Rijpstra (kamerstukken II, 1998/1999, 26 512, nr. 4) wordt het voor taal- en inburgeringsprogramma's oudkomers beschikbare bedrag voortaan ook ten goede gebracht aan gemeenten die 7% of meer minderheden in de populatie hebben, niet behorend tot de G25, en op grond daarvan met taalachterstand te maken hebben.

Tevens is ten behoeve van een landelijke ontwikkelstructuur, waarin methodiekontwikkeling, monitoring en evaluatie plaatsvinden 3% van het totaal beschikbare budget ten behoeve van de intensivering inburgering oudkomers afgezonderd.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U03.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 12 9957 5177 5257 5257 525 
1e suppletore begroting 1999 10 1777501 12513 62512 500 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beleidsmatige mutaties       
1.inburgering oudkomers  7 27510 9122 4252 500 
Beheersmatige mutaties       
2.toedeling loonbijstelling 1999 163169170170170 
Stand ontwerp-begroting 20007 74423 33515 71119 73223 74522 69522 695
 (8 333)  
Stand ontwerp-begroting 20003 51410 5897 1298 95410 77510 29910 299
in EUR 1 000(3 781)  

De toelichting bij de cijfers

1. een reallocatie van artikel 02.12. In vervolg op het amendement Noorman-Den Uyl en Rijpstra (kamerstukken II, 1998/1999, 26 512, nr. 4) is de raming verhoogd teneinde middelen voor taal- en inburgeringsprogramma's oudkomers ook ten goede te laten komen aan gemeenten die 7% of meer minderheden in populatie hebben en niet tot de G25 behoren.

03.03. Wet Rietkerk-uitkering

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De op dit artikel geraamde uitgaven hebben betrekking op de Wet Rietkerk-uitkering. Ter herdenking van het feit dat het in 1986 vijfendertig jaar geleden was dat een groep van ruim 4000 gezinnen en alleenstaanden (van Molukse afkomst) door de zorg van de Nederlandse regering naar Nederland kwamen, heeft de regering besloten aan de in de wet omschreven personen uit deze groep een herdenkingsuitkering en -penning toe te kennen. De uitvoering vindt plaats door de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP).

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U03.031998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 6 3006 0005 7005 4005 100  
Stand ontwerp-begroting 20006 5986 3006 0005 7005 4005 1004 9004106.36
 (6 589)  
Stand ontwerp-begroting 20002 9942 8592 7232 5872 4502 3142 224  
in EUR 1 000(2 990)  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U03.03 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Netto-uitkeringen f 20002 0924 1842 0004 0001 9503 900
Netto-uitkeringen f 10001 1041 1041 1001 1001 0501 050
Toegelicht begrotingsbedrag 5 288 5 100 4 950
Fiscale afdrachten 1 289 1 200 1 050
Administratiekosten SAIP 21  
Totaal3 1966 5983 1006 3003 0006 000

03.04. Zorgwet VVTV

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Aan de Minister voor GSI zijn taken en verantwoordelijkheden toebedeeld op het terrein van de integratie van minderheden, waaronder (de coördinatie van) het inburgeringsbeleid en de uitvoering van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Zorgwet VVTV).

Met de invoering van de Zorgwet ontvangen gemeenten, via het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), een vergoeding voor de verlening van zorg aan de statushouders. Het zorgdeel van de wet is inwerking getreden per 1 juli 1995. De verhoging van de raming wordt veroorzaakt door de hogere instroom van asielzoekers, waarvan bij Voorjaarsnota 1999 melding is gemaakt. Dit heeft een meerjarige doorwerking, die nog niet was verwerkt in de ramingen. Bij tweede suppletore begroting zal nader bezien worden hoe de instroom, waaronder ook de Kosovaren, zich ontwikkelt.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U03.04/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Uitkeringen aan gemeenten114 598154 000164 000147 000132 000127 000127 00043C06.36
02Uitvoeringskosten Zorgwet VVTV7545313823203203203201201.1
Totaal115 352154 531164 382147 320132 320127 320127 320  

Artikelonderdeel 01. Op dit artikelonderdeel wordt het totaal van de uitkeringen die de gemeenten op grond van de Zorgwet VVTV ontvangen geraamd.

Artikelonderdeel 02. Op dit artikelonderdeel wordt een deel van de uitvoeringskosten geraamd met betrekking tot de Zorgwet VVTV, waaronder de vergoeding aan het COA in verband met het feitelijk verstrekken van de uitkeringen door het COA aan de gemeenten en de vergoeding van onderzoeken, bijeenkomsten en andere activiteiten in het kader van de Zorgwet.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U03.041998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 146 531129 382115 320106 320106 320 
1e suppletore begroting 1999 8 000  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Autonome mutaties:       
1.aanpassing raming  35 00032 00026 00021 000 
Stand ontwerp-begroting 2000115 352154 531164 382147 320132 320127 320127 320
 (115 342)  
Stand ontwerp-begroting 200052 34470 12374 59366 85160 04457 77557 775
in EUR 1 000(52 340)  

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming in verband met aanpassing ramingsmodel en wijziging instroomgegevens. Het betreft een saldo van de extra kosten bij ongewijzigd beleid en de besparing als gevolg van de beleidsmaatregelen van de staatssecretaris van Justitie.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U03.04 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal VVTV-ers9 951 11 984 12 854 
Gemiddeld bedrag per VVTV-er 11,6 12,8 12,8
Toegelicht begrotingsbedrag 114 598 154 000 164 000
DOELMATIGHEIDSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal VVTV-ers9 951 11 984 12 854 
Uitvoeringskosten per VVTV-er0,076 0,071 0,070 
Toegelicht begrotingsbedrag 754 850 850

De uitvoeringskosten per VVTV-er dalen licht vanaf 1998. De uitvoeringskosten van het COA bestaan voor een deel uit kosten die fluctueren met het aantal verleende statussen (variabele kosten) maar ook uit kosten die gelijk blijven, ongeacht het aantal statussen (vaste kosten). Aangezien het aantal VVTV-ers stijgt, dalen de uitvoeringskosten per VVTV-er.

03.05. Remigratiebeleid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Het remigratiebeleid is er op gericht remigratie mogelijk te maken voor personen die wensen terug te keren naar het land van herkomst, en die deze wens niet zelfstandig kunnen verwezenlijken.

Voor het remigratiebeleid is een eerste uitgangspunt dat de beslissing om te remigreren een vrijwillige, persoonlijke en verantwoorde keuze van betrokkene moet zijn. Ondersteuning van regeringszijde is gewenst omdat er geen belang mee is gediend indien personen vanwege allerlei belemmeringen zich genoodzaakt voelen in Nederland te blijven en af te zien van terugkeer naar hun herkomstland.

Een tweede uitgangspunt is dat na terugkeer in het land van herkomst er voor de remigrant een redelijke mate van bestaanszekerheid zal moeten zijn. Ten derde is het van groot belang dat er voor personen die remigratie overwegen, goede mogelijkheden bestaan om zich objectief te laten voorlichten.

De SVB (Sociale verzekeringsbank) is belast met de uitvoering van de remigratieregelingen. De voorlichting over de remigratieregelingen wordt verzorgd door het Nederlands Migratie Instituut (NMI).

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U03.05/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Uitkeringen aan belanghebbenden50 10070 24871 94874 14876 44883 60285 80243G06.36
02Uitvoeringskosten remigratieregelingen2 9292 6092 6182 6252 6332 6332 6331206.36
03Voorlichtingskosten remigratieregelingen1 9692 0972 0972 0972 0972 0972 0971206.36
Totaal54 99874 95476 66378 87081 17888 33290 532  

Artikelonderdeel 01. Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven geraamd die gemoeid zijn met de uitkeringen aan belanghebbenden op grond van de remigratieregelingen.

Artikelonderdeel 02. Op dit artikelonderdeel worden de uitvoeringskosten geraamd met betrekking tot de remigratieregelingen, waaronder de vergoeding aan de SVB in verband met het feitelijk verstrekken van de uitkeringen door de SVB aan de belanghebbenden.

Artikelonderdeel 03. Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven geraamd met betrekking tot de voorlichting over de remigratieregelingen, waaronder de subsidie aan het NMI in verband met het geven van voorlichting door het NMI over de remigratieregelingen aan de belanghebbenden.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U03.051998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 79 36981 57583 78286 09088 244 
1e suppletore begroting 1999 – 4 500– 5 000– 5 000– 5 000  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.toedeling loonbijstelling 1999 8588888888 
Stand ontwerp-begroting 200054 99874 95476 66378 87081 17888 33290 532
 (55 064)  
Stand ontwerp-begroting 200024 95734 01334 78835 79036 83740 08341 082
in EUR 1 000(24 987)  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U03.05 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLEN REMIGRATIE-UITKERINGaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantallen in het Remigratiebestand4 665 6 228 6 482 
Aantallen BasisRemigratieregeling70 70 70 
Bedrag per eenheid inclusief voorlichtings- en uitvoeringskosten 11,70 11,90 11,70
Toegelicht begrotingsbedrag 54 998 74 954 76 663
DOELMATIGHEIDSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal uitkeringen4 735 6 298 6 552 
Gemiddelde uitvoeringskosten per uitkering 1,03 0,74 0,72

De verwachte stijging van het aantal uitkeringen drukt de gemiddelde uitvoeringskosten.

05. Openbare Orde en Veiligheid

Orde en veiligheid behoren tot de basisvoorwaarden voor het functioneren van onze samenleving. De zorg voor openbare orde en veiligheid is een van de kerntaken van BZK.

Meer in het bijzonder is de Minister van BZK uit hoofde van deze kerntaak verantwoordelijk voor het voorkomen en beheersen van onveiligheid. De aandacht is daarbij zowel gericht op het terugdringen van bestaande onveiligheid als op het tijdig signaleren en voorkomen van nieuwe vormen van onveiligheid. De politie, alsmede de brandweer en de rampenbestrijdingsorganisatie vervullen hierbij een cruciale rol.

Onderstaand wordt een aantal belangrijke beleidsonderwerpen beknopt uiteengezet. Wat betreft het Integraal Veiligheidsprogramma wordt in dit verband verwezen naar de uitgebreide toelichting daarop in het Algemeen deel van de memorie van toelichting.

In het aan de Tweede Kamer uitgebrachte Beleidsplan Nederlandse Politie (BNP), kamerstukken II, 1998/1999, 26 345, zijn op hoofdlijnen de plannen van de regering neergelegd voor deze kabinetsperiode. Het gaat daarbij met name om:

• de taken van de politie;

• de beleidsthema's die een rol gaan spelen in casu het bestrijden en terugdringen van jeugdcriminaliteit, geweld op straat, zware, georganiseerde criminaliteit, het bevorderen van de verkeersveiligheid en de handhaving van de milieuwetgeving;

• internationale politiesamenwerking;

• verbetering in organisatie en bedrijfsvoering van de korpsen;

• personeel: voor de uitbreiding met 3 000 agenten en surveillanten uit hoofde van het regeerakkoord is het Project Personeelsvoorziening Politie (PPP) van start gegaan.

In het met de regiokorpsen gesloten «Convenant Politie 1999» zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de sterktegroei, het oplossen van financiële knelpunten van de regio's, omtrent doelmatigheid van de korpsen (vrijspelen van 2000 arbeidsjaren voor het executieve politiewerk), het inlopen van achterstanden op het ICT-gebied (en een daarbij passend informatiemodel), de financiering van de politie CAO en de werving, selectie en opleiding van het in het regeerakkoord voorziene extra politiepersoneel. Dit convenant heeft een looptijd tot 1 juli 2005.

Ten behoeve van de verhoging van de normvergoeding zijn in deze kabinetsperiode extra middelen aan de politiebegroting toegevoegd. Met ingang van het jaar 2004 zal de normvergoeding met ruim f 300 mln zijn verhoogd.

Het Project Versterking Brandweer (PVB) en het Project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (PGHOR) bevinden zich in de fase van afronding. De resultaten van de projecten zullen de komende jaren worden geïmplementeerd.

PVB heeft onder meer geresulteerd in een organisatieplan brandweerzorg en rampenbestrijding per regio. De uitvoering hiervan leidt tot een versterkte spilfunctie van de regionale brandweer. Hiertoe heeft onder andere een personele capaciteitsuitbreiding plaatsgevonden bij de regionale brandweren. Daarnaast zal met een extra financiële bijdrage een aantal knelpunten worden aangepakt, zoals de opzet en uitvoering van een opleidings- en oefenprogramma.

PGHOR heeft duidelijkheid geboden in de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en operationele verbeteringen van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Concreet betreft het een verbeterde samenhang binnen de keten van spoedeisende medische hulpverlening, een bestuurlijke en organisatorische structuur voor de geneeskundige hulpverleningsketen en aanvullende voorzieningen. Ten behoeve van de samenwerking wordt aan de geneeskundige hulpverleningsregio's een bijdrage verstrekt voor een regionaal geneeskundig functionaris. Deze treedt op als regisseur ten behoeve van de geneeskundige hulpverleningsketen.

De versterking gaat gepaard met een extra financiële impuls ten behoeve van de regionale brandweer en de organisatie van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. In deze kabinetsperiode zal het Rijk substantieel investeren in het versterken van de rampenbestrijding, naast het bedrag dat door middel van herschikking binnen de BZK-begroting is vrijgemaakt. Hiertoe is een meerjarenreeks in deze begroting opgenomen. Het structurele bedrag dat vanaf 2003 beschikbaar is ten behoeve van de versterking bedraagt f 85 mln.

De beleidsvoornemens die het kabinet in de periode tot 2003 ten aanzien van de rampenbestrijding heeft zijn opgenomen in de Hoofdlijnennotitie rampenbestrijding. De Beleidsnota Brandweer en Rampenbestrijding zal eind 1999 worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Gelet op de coördinerende taak van BZK op het terrein van crisisbeheersing, zal worden nagegaan hoe de voorbereiding op crisisbeheersing bij andere ministeries en medeoverheden vorm heeft gekregen. Instrumenten zullen worden aangereikt om de benodigde kwaliteit te handhaven en waar nodig te verbeteren. Het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) heeft hierbij een belangrijke coördinerende rol.

Zoals in het BNP is aangegeven is een goede informatievoorziening een randvoorwaarde voor een doelmatige en effectieve uitvoering van de taken van de Nederlandse politie. Mutatis mutandis geldt dit evenzeer voor de Nederlandse brandweer. Het belang van de ICT-inzet voor een adequaat en efficiënt functioneren van de politie en brandweer neemt nog steeds in hoog tempo toe. In samenwerking met de betrokken organisaties worden projecten en activiteiten uitgevoerd die de operationele aanwending van ICT bevorderen.

05.09. Dienst Geneeskundige Verzorging Politie

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

In het Besluit Geneeskundige Verzorging Politie 1994 is de ziektekostenregeling vastgelegd voor de politie. De Dienst Geneeskundige Verzorging Politie (DGVP) voert de ziektekostenregeling uit en fungeert als een verplichte ziektekostenverzekeraar voor alle werknemers bij de politie en voor diegenen die met pensioen zijn of gebruik hebben gemaakt van Vervroegd Uittreden (VUT)/Functioneel leeftijdsontslag (FLO)-Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) of andere dergelijke regelingen. De gezinsleden van de GVP-verzekerden zijn meeverzekerd, voorzover zij geen eigen aanspraken op een ziektekostenregeling hebben of anderszins zijn uitgesloten.

Het Rijk kent volgens de bepalingen van het besluit en volgens nader door de Minister van BZK vast te stellen regels de vergoeding van of tegemoetkomingen in de door de rechthebbende gemaakte ziektekosten toe. De DGVP gaat in beginsel uit van een kostendekkende premieheffing. Deze premieheffing wordt gemeenschappelijk opgebracht door de deelnemers en door de werkgevers.

Voor de met de op dit artikel geraamde uitgaven samenhangende ontvangsten wordt verwezen naar ontvangstenartikel 05.01.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.091998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 313 368325 365337 825350 765364 200  
Stand ontwerp-begroting 2000280 909313 368325 365337 825350 765364 200378 76843B05.2
 (280 920)  
Stand ontwerp-begroting 2000127 471142 200147 644153 298159 170165 267171 877  
in EUR 1 000(127 476)  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.09 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantallen rechthebbenden138 098 139 000 140 000 
Gemiddeld uitkeringsbedrag per rechthebbende 2,034 2,255 2,325
Toegelicht begrotingsbedrag 280 909 313 368 325 365

Als gevolg van de stijging van het aantal politiefunctionarissen zullen ook de uitgaven van de DGVP stijgen.

05.15. Financiële rechtspositie rampenbestrijding

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Artikel 16 van de Intrekkingswet Bescherming Bevolking voorziet in een wachtgeld dan wel een uitkering aan voormalig noodwachtpersoneel. Het aantal uitkeringsgerechtigden per 31 maart 1999 bedroeg 65. Op dit artikel worden tevens de uitgaven betreffende het werkgeversaandeel in de ziektekostenvoorziening voor voormalige noodwachtambtenaren, die een invaliditeits- of ouderdomspensioen genieten, geraamd.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.151998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 5 4695 4695 4695 4695 469  
1e suppletore begroting 1999 – 1 000– 2 000– 3 000– 4 000– 4 000  
Stand ontwerp-begroting 20004 4304 4693 4692 4691 4691 4691 46943E03.5
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0002 0102 0281 5741 120667667667  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.15 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal uitkeringsgerechtigden79 66 61 
Bedrag per eenheid 40 40 41
Toegelicht begrotingsbedrag 3 161 2 650 2 500

Het verschil tussen het toegelicht begrotingsbedrag en de stand ontwerp-begroting 2000 betreft het werkgeversaandeel in de ziektekostenvoorziening van voormalige noodwachtambtenaren. Het aantal uitkeringsgerechtigden betreft het (geraamd) gemiddeld aantal uitkeringsgerechtigden in het betreffende jaar.

05.20. Bijdragen LSOP

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De onder de verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie en van BZK vallende politieopleidingen/-instituten zijn met ingang van 1 juli 1992 (Stb. 1992, 320) in het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP) opgegaan. In de LSOP-wet is onder meer de rechtspersoonlijkheid van dit instituut geregeld. Het LSOP heeft tot taak zorg te dragen voor de landelijke werving, de selectie en de verzorging van de aangewezen basis- en vervolgopleidingen van ambtenaren van politie of andere aan te wijzen categorieën van personen. Naast de primaire opleidingen tot surveillant, agent en politieofficier worden onder meer vervolgopleidingen verzorgd op het gebied van management, verkeer, recherche en handhaving van de openbare orde.

Ter bekostiging van de door de Ministers van Justitie en van BZK aan het LSOP opgedragen taken wordt jaarlijks een bijdrage verstrekt. Deze bijdrage is afhankelijk van het aantal geleverde prestaties door het LSOP binnen de grenzen van de beschikbare middelen. Gelet op beider verantwoordelijkheid wordt de bijdrage, op grond van de bepalingen in hoofdstuk II van de Politiewet 1993, door de Ministers van Justitie en van BZK gezamenlijk vastgesteld. Uit praktisch oogpunt vervult BZK de betaalfunctie aan het LSOP. Het Justitie-aandeel wordt tijdens de begrotingsuitvoering naar BZK overgeheveld. Als gevolg van de keuze om het centrale beheer van de politie bij de Minister van BZK onder te brengen zal ook de volledige (in plaats van de met Justitie gedeelde) beheersbevoegdheid van het LSOP bij BZK komen te liggen. In dat kader zal het Justitie-budget voor het LSOP vervolgens structureel worden overgeheveld naar de BZK-begroting. Dit zal mede onderdeel uitmaken van de wijziging van de LSOP-wet.

De jaarlijkse bijdrage aan het LSOP bestaat uit een algemene bijdrage, bestemd voor de financiering van de reguliere kosten van de aan het LSOP opgedragen taken. Ook kan een bijzondere bijdrage worden verstrekt, bestemd voor de financiering van specifieke ontwikkelingen in de LSOP-taakuitvoering.

Een aantal relevante ontwikkelingen is:

• De evaluatie van de LSOP-wet is afgerond. BZK en Justitie beogen de LSOP-wet te wijzigen. De LSOP-wet behoeft wijziging in verband met drie ontwikkelingen. Ten eerste de totstandkoming van de aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen. Ten tweede de behoefte aan wijziging van de bestuursstructuur van het LSOP. En ten derde de afspraken die gemaakt zijn over het centraal beheer.

• De in 1996 en 1997 uitgevoerde onderzoeken naar de kostprijs-normering zijn een belangrijk aspect in de verbetering van de financiering en de bedrijfsvoering. De onderzoeken hebben een vervolg gekregen met het onderzoek van de commissie «Koopmans». Over de adviezen van deze commissie zal besluitvorming plaatsvinden gericht op de invoering van een vernieuwd financieringsstelsel voor het LSOP. Hierover zal de Kamer nog nader, separaat, worden geïnformeerd. Verder heeft de commissie «Koopmans» opdracht gekregen een audit uit te voeren naar de financiële knelpunten.

• Het LSOP is een veranderingsproces ingegaan teneinde de organisatie te stroomlijnen en de opleidingen beter af te stemmen op de ontwikkelingen in de maatschappij en bij de politie. In dat kader is onder andere aan de orde een herinrichting van het politieonderwijs op basis van een kwalificatiestructuur, zoveel mogelijk afgestemd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Daarnaast wordt gewerkt aan de inrichting van een systeem van externe legitimering van de politie-examens van het LSOP. Het veranderingsproces neemt een aantal jaren in beslag en moet aansluiten bij de brief aan de Tweede Kamer van 8 april 1999, «Toekomstig Onderwijs Politie, evaluatie LSOP-wet en financiën LSOP» (kamerstukken II, 1998/1999, 26 345, nr. 12).

• Omdat met het PPP ten doel is gesteld om met ingang van medio 2002 een uitbreiding van 3 000 agenten en surveillanten te realiseren, dient rekening gehouden te worden met een extra capaciteitsbeslag bij het LSOP.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.20 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  102 700102 548102 399102 399102 399 
1e suppletore begroting 1999  126 7791 2711 271771771 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.toedeling loonbijstelling 1999  2 1872 1852 1822 1822 182 
2.technische bijstelling verplichtingen  2 757– 152  
Stand ontwerp-begroting 2000 116 814234 423105 852105 852105 352105 352105 352
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 53 008106 37748 03448 03447 80747 80747 807

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.201998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 102 483102 501102 399102 399102 399  
1e suppletore begroting 1999 24 2961 2711 271771771  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 2 1872 1852 1822 1822 182  
Stand ontwerp-begroting 2000116 814128 966105 957105 852105 352105 352105 35243A03.2
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00053 00858 52248 08148 03447 80747 80747 807  

De toelichting bij de cijfers

De regeerakkoordgelden voor de financiering voor de uitbreiding van 3000 extra agenten medio 2002 zijn ingaande het begrotingsjaar 2000 niet aan dit artikel toegevoegd. Dit zal in de loop van 2000 plaatsvinden. Deze bedragen zijn thans nog voorzien op artikel 05.23.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.20 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
–Aantal cursusmensdagen basisopleiding407 388 436 000 306 878 
Bedrag per cursusmensdag 0,111 0,108 0,108
Toegelicht begrotingsbedrag 45 187 47 088 33 143
–Aantal cursusmensdagen vervolgopleidingen168 382 108 847 108 847 
Bedrag per cursusmensdag 0,296 0,341 0,341
Toegelicht begrotingsbedrag 49 861 37 117 37 117
–Aantallen (deel)selecties16 553 13 068 9 212 
Bedrag per cursusmensdag 0,446 0,546 0,715
Toegelicht begrotingsbedrag 7 382 7 130 6 587
Met ramingskengetallen toegelicht begrotingsbedrag 102 430 91 335 76 847

05.21. Openbare Veiligheid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Het openbare veiligheidsbeleid vindt zijn grondslag in de Brandweerwet 1985, de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen (Wghr). Het internationale kader van dit beleid vormen de verdragen betreffende de wederzijdse hulpverlening bij rampen met Duitsland en België, het Ondersteuningsverdrag met Hongarije, het groeiende contact met de overige Visegradlanden en de verplichtingen, die voortvloeien uit het NAVO- en het EU-lidmaatschap.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.21/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Crisisbeheersing171251251751751751751203.5
02Specifieke uitgaven rampenbestrijding63 68279 54889 716113 388120 224130 221130 22143F03.4
03Investeringen rampenbestrijding56 77325 1986 26520 49613 51610 45410 4545203.4
04Brandweerzorg86 252529 1533 2373 1223 1023 1143 1143103.4
05Opsporing en ruiming explosieven  10 00910 00910 00910 00910 00943A06.35
Totaal206 724634 024109 352147 190147 026153 973153 973  

Artikelonderdeel 01. Crisisbeheersing richt zich op (het optimaliseren van) de maatregelen en voorzieningen die de overheid in samenwerking met andere organisaties treft met het oog op (acute) noodsituaties inclusief een eenduidige besluitvormingsstructuur crisisbeheersing. BZK heeft een coördinerende rol in de totstandkoming van een actief crisisbeheersingsbeleid bij de departementen en medeoverheden. In 2000 wordt nagegaan of de voorbereiding op crisisbeheersing voldoet en met welke producten en activiteiten BZK een bijdrage kan leveren om de benodigde kwaliteit te handhaven.

Artikelonderdelen 02 en 03

(in NLG 1 mln)
U05.21199819992000
Specifieke uitgaven rampenbestrijding (artikelonderdeel 02)63,779,589,7
– uitkeringen aan partners rampenbestrijding37,860,872,2
– exploitatie rampenbestrijdingsorganisatie10,112,712,7
– beleidsontwikkeling en voorlichting13,63,52,8
– opleiding en oefening1,11,31,0
– rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders1,11,21,0
Investeringen rampenbestrijding (artikelonderdeel 03)56,825,26,3
– uitrusting37,513,42,6
– infrastructuur19,311,83,7
Totaal budget rampenbestrijding120,5104,796,0

Specifieke uitgaven rampenbestrijding (artikelonderdeel 02):

* Uitkeringen aan partners rampenbestrijding. Deze uitkeringen worden verstrekt aan de regionale brandweren en de gezondheidsdiensten op basis van het Besluit doeluitkering bestrijding rampen en zware ongevallen (BDUR) en de uitkering aan het Nederlandse Rode Kruis op basis van het Besluit bijdrage Rode Kruis.

Vanuit de projecten versterking brandweer (PVB) en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (PGHOR), beide gericht op de bestuurlijke, organisatorische en operationele versterking van de rampenbestrijding, is bij de brandweerregio's vanaf 1998 en bij de GHOR-regio's in 1999 extra personeel aangesteld (circa 175 functionarissen). Dit personeel is aangetrokken met het oog op activiteiten op het gebied van de risicoanalyse, scenario's, planvorming, opleidings- en oefenbeleid en informatievoorziening in het kader van de rampenbestrijding. Door BZK wordt gericht zorg besteed aan de vergroting van het bestuurlijk draagvlak voor de rampenbestrijding. Tegelijkertijd zijn voor de geneeskundige hulpverlening extra materiële voorzieningen beschikbaar gesteld.

Het kabinet heeft, naast herschikking van middelen binnen de begroting van BZK, structureel extra middelen voor de versterking van de rampenbestrijding ter beschikking gesteld, tezamen f 40 mln in 2000. Deze middelen worden via een bijdrageverhoging ingezet voor specifieke versterkingsactiviteiten in de regio's.

In verband met de extra middelen, de steeds zichtbaar wordende scheefgroei in de BDUR-middelenverdeling én het streven bij de middelenverdeling rekening te houden met bijzondere risico's in regio's is een herziening van de BDUR noodzakelijk. De komende jaren wordt een nieuw BDUR opgesteld dat – volgens planning – per 1 januari 2003 van toepassing is. Voor de overbruggingsperiode wordt een interimregeling gehanteerd. Tevens is het Besluit bijdrage Rode Kruis aangepast aan de nieuwe, meer ondersteunende rol van het Rode Kruis. Daarnaast wordt aan diverse regio's vanaf 2000 een extra bijdrage verstrekt in het kader van de Europese richtlijn Seveso-II.

* Exploitatie rampenbestrijdingsorganisatie. De uitgaven omvatten de exploitatiekosten van de telecommunicatievoorzieningen van de regionale coördinatiecentra en van het waarschuwingsstelsel (WAS), de beheerskosten rampenbestrijdingsmaterieel van het Logistiek Centrum te Zoetermeer (LCZ) en de bijdrage in de kosten van het Nationaal Meetnet Radioactiviteit (NMR).

* Beleidsontwikkeling en voorlichting.

Strategische omgevingsverkenningen. De (permanente) afstemming van veiligheidsbeleid op ontwikkelingen die van invloed zijn op de openbare veiligheid vereist regelmatige verkenning en nadere analyse van deze ontwikkelingen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategisch onderzoek naar 1). ontwikkelingen op de middellange termijn en 2). monitoring. Dit impliceert de extrapolatie van bestaande trends en thematische omgevingsverkenningen van beleidsthema's voor de korte termijn. Tegelijkertijd wordt bestaand beleid geëvalueerd en wordt een netwerk ontwikkeld om het veiligheidsbeleid te effectueren. Hiertoe wordt een programma opgesteld dat, in samenwerking met andere onderdelen van DGOOV, de komende twee jaar wordt uitgevoerd.

Veilige leefomgeving. De veiligheid van de directe leefomgeving wordt door een groot aantal risico's bedreigd. Voor de risicobeperking is het wezenlijk bij de ontwikkeling van infrastructurele voorzieningen én bij bestaande objecten te anticiperen op de risico's die de veiligheid bedreigen. Het instrument Veiligheidseffectsrapportage (VER) (optimalisatie gepland in 2000) is inzetbaar bij de beoordeling van beleidsvoornemens voor de verkenning van veiligheidsrisico's. Tevens worden beveiligingsconcepten ontwikkeld voor specifieke objecten, zoals ondergrondse parkeergarages en winkelcentra.

Samenwerking rampenbestrijding. Uit onderzoeken is gebleken dat de samenwerking tussen de bij de rampenbestrijding betrokken partijen moet worden bevorderd. Dit geldt niet alleen voor de samenwerking tussen de direct betrokkenen, zoals brandweer, politie en ambulancediensten, maar ook voor overige instanties zoals waterschappen, natuurbeheerders en het bedrijfsleven. De contacten met deze betrokkenen zullen door de regio's onderhouden moeten worden. BZK bevordert deze contacten onder meer door het houden van workshops en via de Handleiding Rampenbestrijding.

Voorlichting bij rampen. Ter voorbereiding van het jaarlijkse luide proefalarm van het (vernieuwde) landelijke waarschuwingsstelsel op de eerste woensdag van juni wordt de Nederlandse bevolking geïnformeerd over deze nieuwe wijze van waarschuwen inclusief gedragscode. Een landelijke campagne ondersteunt de lokale voorlichtingsactiviteiten. Met een algemene voorlichting over risico's en (de voorbereiding op de) rampenbestrijding wordt in 2000 gestart.

Huisstijl brandweer. Gepland is in 1999 te starten met het ontwerp van een nieuwe huisstijl voor de brandweer. De nieuwe huisstijl zal in 2000 worden ingevoerd.

* Opleiding en oefening. Voor een professionele voorbereiding van het brandweerpersoneel zullen ook in 2000 de opleidingseisen en het kwaliteitsbewakingssysteem regelmatig op de actuele kwaliteitswaarde worden beoordeeld en bijgesteld. Vanaf 2000 wordt beoogd het opleidingssysteem functiegericht in plaats van rangsgericht in te delen en het onderwijs te vernieuwen door bij het oefenen en opleiden gebruik te maken van nieuwe technieken op ICT-gebied. BZK levert voor het «oefenen» de kaders aan en bepaalt de oefensystematiek en de eindtermen van oefenresultaten. In 2000 wordt via een evaluatie van de visitatiecommissie bezien of deze commissie, die het multidisciplinair en bestuurlijk oefenen kwalitatief en kwantitatief bevordert, nog nodig blijft. Voor de verhoging van de kwaliteit van het brandweermanagement wordt het Management Development systeem voor brandweerofficieren verder ontwikkeld en wordt de commandeurs-/mastersopleiding voor brandweerofficieren door het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA) gegeven.

* Rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders. De rampbestrijders ontvangen, op basis van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (WRVR) een uitkering. Op 1 januari 1999 waren er 45 uitkeringsgerechtigden.

Investeringen rampenbestrijding (artikelonderdeel 03):

* Uitrusting. Voor de technische hulpverleningstaak van de brandweercompagnie stelt het Rijk materieel beschikbaar. Naast de vervanging van de technische hulpverleningsuitrusting in 2000 wordt de materiële kwaliteitsverbetering op het gebied van geneeskundig transport (inclusief uitrusting) gecontinueerd.

* Infrastructuur.Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding draagt BZK zorg voor het functioneren van de communicatiefaciliteiten voor de brandweer (ook voor de brandweernetten). De netten blijven bestaan totdat het geïntegreerde verbindingsnetwerk (C2000) voor de brandweer, politie en ambulancehulpverlening rond 2004 in gebruik wordt genomen. De gefaseerde invoering van C2000 vanaf 2001 impliceert dalende kosten van de instandhouding van de brandweernetten. Met de aanpassing van de verbindingscommando-unit (VC), die de verbinding vormt tussen de alarmcentrale en het commandorampterrein, als gevolg van de komst van C2000 wordt in 2000 gestart. Het tweede generatie netwerk «landelijk geautomatiseerd meetnet voor nucleaire incidenten» (NMR) is in 2000 gereed; de aanschafkosten worden gedeeld met VROM. Het in 1998 voltooide vernieuwde waarschuwingsstelsel zal in ieder geval worden aangevuld met bijplaatsingen in risicogebieden.

Artikelonderdeel 04. De brandweerzorguitgaven zijn bestemd (1) voor emancipatiebeleid dat zich richt op «vrouwen voor de brandweer». Voor dit doel wordt het vrouwennetwerk in 2000 ondersteund en worden adviesdagen aangeboden; (2) voor het vrijwilligersbeleid. Juist omdat het brandweerpersoneel voor een groot deel uit vrijwilligers bestaat is het van groot sociaal en economisch belang dit aandeel op een dergelijk hoog niveau te houden. In 2000 wordt een nieuw vrijwilligersbeleid ontwikkeld gericht op het in stand houden van het vrijwilligersbestand bij de brandweer; (3) voor de exploitatie van brandweermaterieel.

Artikelonderdeel 05. Gemeenten kunnen, indien er explosieven worden aangetroffen, of indien er een redelijk vermoeden bestaat dat zich in een bepaald gebied explosieven bevinden uit de Tweede Wereldoorlog, een beroep doen op de ontwerp-«Bijdrageregeling kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999». Als gevolg van een in 1998 uitgevoerde beleidsevaluatie zal met ingang van 2000 de uitvoering van deze regeling door BZK van Financiën worden overgenomen.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.21t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  84 72068 28795 62480 02887 456 
1e suppletore begroting 1999  906 4857 6108 6104 6104 610 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.versterking rampenbestrijding   13 00038 00042 00049 000 
Beheersmatige mutaties        
2.investeringen rampenbestrijding  10 000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000 
3.opsporing en ruiming explosieven   10 00910 00910 00910 009 
4.wateroverlast 1998  – 375 000     
5.nadere invulling taakstelling inkoop  – 173– 246– 484– 648– 701 
6.toedeling loonbijstelling 1999  1 2121 2481 2481 2481 248 
7.technische bijstelling  2261 048– 9 3996 0192 909 
Stand ontwerp-begroting 200075 606181 771627 47098 956141 608141 266152 531150 906
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00034 30982 484284 73344 90464 25964 10469 21668 478

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.21 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  91 50079 73191 80791 80791 807 
1e suppletore begroting 1999  906 4857 6108 6104 6104 610 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.versterking rampenbestrijding   13 00038 00042 00049 000 
Beheersmatige mutaties        
2.investeringen rampenbestrijding  10 000– 2 000– 2 000– 2 000– 2 000 
3.opsporing en ruiming explosieven   10 00910 00910 00910 009 
4.wateroverlast 1998  – 375 000     
5.nadere invulling taakstelling inkoop  – 173– 246– 484– 648– 701 
6.toedeling loonbijstelling 1999  1 2121 2481 2481 2481 248 
Stand ontwerp-begroting 2000 206 724634 024109 352147 190147 026153 973153 973
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 93 807287 70849 62266 79266 71769 87069 870

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming in verband met de versterking van de rampenbestrijding. Deze verhoging is additioneel aan de middelen die hiervoor eerder zijn vrijgemaakt. Reeds hiervoor beschikbaar op dit artikel was in totaal f 27 mln per jaar in 1999 tot en met 2001, f 33 mln in 2002 en vanaf 2003 f 36 mln. De rijksbijdrage versterking rampenbestrijding bedraagt hiermee f 40 mln in 2000, f 65 mln in 2001, f 75 mln in 2002 en f 85 mln in 2003. Met deze bijdrage heeft het Rijk invulling gegeven aan de motie Wagenaar (kamerstukken II, 1998/1999, 26 200 VII, nr. 15). In deze motie werd er bij de regering op aangedrongen in overleg met andere overheden mogelijkheden te scheppen om f 145 mln voor de versterking van de rampenbestrijding beschikbaar te krijgen. De invulling van de motie Wagenaar vanuit de gemeenten blijkt uit het volgende. De gemeenten hebben in de afgelopen jaren aangetoond dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. Zo zijn in de periode 1997–1999 tussen f 55 mln en f 65 mln extra besteed voor brandweerzorg en rampenbestrijding, waarvan een zeer groot deel betrekking heeft op de voorgestane versterking van de rampenbestrijding.

2. een verhoging van de raming met f 10 mln in 1999 in verband met een investeringenversnelling voor de versterking rampenbestrijding. Dit bedrag zal vanaf 2000 tot en met 2004 met – f 2 mln per jaar intertemporeel worden gecompenseerd vanuit artikel 05.24.

3. een overboeking van Financiën in verband met de overkomst van de uitvoering van de bommenregeling vanaf 1 januari 2000.

4. een verlaging van de raming als gevolg van de verwachte meevallende uitgaven in verband met wateroverlast 1998. De meevaller doet zich met name voor bij de categorie agrarische bedrijven. Enerzijds is sprake van een minder aantal agrarische bedrijven dat een tegemoetkoming krijgt dan geraamd, anderzijds van een lagere gemiddelde tegemoetkoming per agrarisch bedrijf dan geraamd.

5. een reallocatie naar artikel 05.28 in verband met de nadere invulling van de taakstelling inkoop.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.21 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantallen regionale brandweer39 39 37 
Gemiddelde normbijdrage personeel per regio 446 637 348
Gemiddelde normbijdrage materieel per regio 119 138 125
Gemiddelde normbijdrage oefenen 71 72 74
Toegelicht begrotingsbedrag 24 813 33 003 *20 283
Aantallen GGD'n38 40 40 
Gemiddelde normbijdrage personeel 59 55 55
Gemiddelde normbijdrage materieel 108 115 124
Gemiddelde normbijdrage oefenen 18 23 18
Toegelicht begrotingsbedrag 7 026 7 745 7 875*

* Het verschil tussen het toegelicht begrotingsbedrag en de stand ontwerp-begroting 2000 betreft de bijdrage aan andere partners in de rampenbestrijding (de Reddingsbrigades Nederland en het Nederlandse Rode Kruis). Het budget voor de versterking van de rampenbestrijding van f 40 mln in 2000 is niet in de kengetallen verwerkt, omdat het overleg over de verdeling over Brandweerregio's en de GGD'en nog plaatsvindt. Dit in tegenstelling tot in 1999, in welk jaar het budget voor de versterking wel in de bijdrage aan de Brandweerregio's is begrepen.

05.22. Nationaal Coördinatiecentrum

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De grondslag voor de taak van het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) wordt gevormd door het Besluit Directoraat-Generaal voor Openbare Orde en Veiligheid (20 december 1995/nr. E95/U3992) en de Regeling Nationaal Coördinatiecentrum 1998 (20 januari 1998/nr. LCC97/U372). Het NCC heeft tot taak de Minister van BZK bij te staan in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden die betrekking hebben op (de voorbereiding van) de crisisbeheersing en de handhaving van de openbare orde en veiligheid zowel bij kleinschalige gebeurtenissen als grootschalige incidenten en rampen.

De taken van het NCC. Bij een (dreigende) verstoring van de openbare orde en veiligheid en/of in acute noodsituaties coördineert het NCC het overheidsoptreden en verzorgt de (coördinatie van de) informatievoorziening tussen de verschillende bestuurslagen. Wanneer bij calamiteiten of incidenten een intensieve interdepartementale coördinatie is vereist, zorgt het NCC voor de structuren en faciliteiten die tevens dienen voor het functioneren van het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC). Door zijn activiteiten op het gebied van de voorbereiding van het overheidsoptreden in crisisomstandigheden levert het NCC een bijdrage aan het nieuwe, integrale crisisbeheersings- en veiligheidsbeleid van de rijksoverheid.

Geraamde uitgaven. (1) Materiële uitgaven. Een groot deel van de materiële uitgaven is bestemd voor exploitatie en (aanschaf van) de infrastructurele voorzieningen, voor communicatiefaciliteiten, voorzieningen voor het informatiebeheer, het berichtencentrum en de uitwijklocatie. De noodzetel van BZK, ook Regeringsnoodzetel, biedt de waarborg voor een permanent functioneren van het NCC.

Met het oog op het Europees kampioenschap voetbal voor landenteams (EK2000) dat in 2000 in Nederland en België wordt gehouden zal – ter ondersteuning van de interbestuurlijke verantwoordelijkheden – een Binationaal Platform worden opgericht. Voor Nederland zal het Platform bij het NCC worden ondergebracht. De levering van de facilitaire voorzieningen zal extra kosten met zich brengen.

(2) Uitgaven in verband met opleidingen en oefeningen. Bij grote calamiteiten vindt opschaling plaats waarbij de vaste formatie van het NCC wordt uitgebreid. Iedereen binnen de opgeschaalde situatie dient te weten hoe te handelen en dient – in goed overleg – besluiten te nemen. Het is van belang dat de deelnemers vanuit de diverse beleidsvelden en daarmee samenhangende verantwoordelijkheden goed op elkaar zijn ingespeeld. Om dit te kunnen bewerkstelligen is door het NCC een meerjarenopleidings- en oefenplan ontwikkeld en worden er oefeningen gehouden, die deels jaarlijks worden herhaald.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.221998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 1 5091 5591 5601 5601 560   
Stand ontwerp-begroting 20001 3101 5091 5591 5601 5601 5601 5601203.6
 (1 379)  
Stand ontwerp-begroting 2000594685707708708708708  
in EUR 1 000(626)  

05.23. Bijdragen regionale politie

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

In artikel 44 van de Politiewet 1993 wordt onder meer bepaald dat met het oog op de kosten van de politie door de Minister van BZK aan de politieregio's bijdragen beschikbaar worden gesteld. Artikel 44 is nader uitgewerkt in het Besluit financiën regionale politiekorpsen (BFRP). In het in dit besluit neergelegde bekostigingsstelsel wordt onderscheid gemaakt naar de algemene bijdrage (aangeduid als brede doeluitkering) en de bijzondere bijdrage.

In 1999 is gewerkt aan de wijziging van het BFRP. Op 14 april 1999 is het desbetreffende wijzigingsbesluit inwerking getreden. De kern van de wijziging van het BFRP is de structurering en uniformering van de regionale beleid- en beheerscyclus en het aan de minister(s) toekennen van de mogelijkheid om voorwaarden te stellen aan de algemene bijdrage.

De algemene bijdrage. De algemene bijdrage per regio wordt bepaald op basis van de uitkomsten van het Budgetverdeelsysteem (BVS). Het BVS gaat uit van een componentenmodel met opslagfactoren voor specialisme/ondersteuning en overhead. Het systeem is zodanig gebouwd dat het kan worden geactualiseerd en aangepast. Momenteel wordt het BVS-systeem geëvalueerd en dit wordt in 1999 afgerond.

Het beschikbare budget voor de algemene bijdrage is onderhevig aan periodieke wijzigingen die het gevolg zijn van mutaties in lonen en prijzen en specifieke aanpassingen.

Een stuurgroep wordt ingesteld voor de verdere modernisering van de politiezorg met onder meer als taak het ontwikkelen van normen ten aanzien van de bedrijfsvoering en de financiële positie in relatie tot het terugbrengen van de financiële verschillen tussen regio's, alsmede advisering voor mogelijke aanpassingen van het bekostigingsstelsel vanaf het jaar 2001. Daarbij zal een component prestatiefinanciering, waar het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) zich nadrukkelijk op richt, naar verwachting een rol spelen. Immers, in het Beleidsplan Nederlandse Politie (BNP) staat aangegeven dat het voornemen bestaat om de korpsen in de toekomst aan te sturen op resultaten (kamerstukken II, 1998/1999, 26 345, nr. 1). Op basis van het in 2001 geldende bekostigingsstelsel wordt de verdeling van het op grond van het regeerakkoord beschikbare budget voor extra sterktegroei over de korpsen berekend. De toedeling van extra budget voor sterktegroei in 1999 en 2000 wordt hierbij betrokken.

In het (concept) «convenant politie 1999», zoals dit aan de Kamer is voorgelegd, is onder andere opgenomen de in het regeerakkoord beoogde sterktegroei 1999–2002 (3000 agenten en surveillanten). Deze sterktegroei zal als een bijzondere bijdrage aan de regio's worden toegekend. De regio's verplichten zich per 1 juli 2002 gezamenlijk minimaal 43 622 fte's, waarbij inbegrepen de surveillanten van politie, in dienst te hebben. Om de taak van de politie adequaat te kunnen blijven uitoefenen is een verhoging van de normvergoeding noodzakelijk. In het BNP is de toereikendheid van de normvergoeding gekoppeld aan het realiseren van de veiligheidsdoelstellingen van het kabinet. De meeste regio's hebben op dit moment onvoldoende financiële ruimte om in voldoende mate te investeren in materiële voorzieningen, hetgeen resulteert in een achterstand in het voorzieningsniveau. Tevens heeft dit in enkele gevallen consequenties voor de te realiseren sterkte van de politie (rapport «Blauw in het Rood», april 1998). De financiële verschillen tussen de regio's moeten worden teruggebracht, zoals ook door de Tweede Kamer is uitgesproken in de motie De Graaf. De rapportages over de toereikendheid van de normvergoeding hebben geleid tot additionele middelen om de financiële positie van regio's te verbeteren.

De meerjarig extra beschikbaar gestelde financiële middelen worden aangewend ten behoeve van de volgende componenten:

– algemene component;

– prestatie component;

– Informatie en Communicatie Technologie (ICT) component (ten behoeve van het inlopen van achterstanden op dit gebied).

Het voorlopige normbedrag per Budgetverdeeleenheid (BVE) voor 2000 bedraagt thans f 110 900. In dit normbedrag is tevens begrepen de doorwerking van de Politie-CAO voor het jaar 2000. De hiermee samenhangende loonbijstelling zal in de loop van 2000 door Financiën beschikbaar worden gesteld. De ontwikkeling van het aantal BVE's (regulier) en fte's tot 2002, met als grondslag het (concept) «convenant politie 1999» dat een looptijd kent tot 1 juli 2005, valt in de volgende grafieken af te lezen. Voor 2000 is in het (concept) «convenant politie 1999» een maximaal toe te kennen aantal BVE's (exclusief asieldossier) van 44 757 voorzien.

kst-26800-VII-2-1.gifkst-26800-VII-2-2.gif

De bijzondere bijdrage. Voor 1999 en 2000 zijn de navolgende bijzondere bijdragen voorzien (in NLG 1 000):

 
 19992000
1.GVP werkgeverspremie post-actieven21 05322 905
2.Bijdrage art. 3 BFRP4 7818 280
3.Bijdrage art. 4 BFRP15 2795 420
4.USD4 3244 331
5.Resterende Regeerakkoordgelden veiligheid/Overig20 50078 117
Totaal65 937119 053

1. GVP werkgeverspremie post-actieven. Gepensioneerd personeel van de voormalige Rijks- en Gemeentepolitie en de regionale politiekorpsen, het KLPD, de IT-organisatie alsmede het LSOP is verzekerd tegen ziektekosten bij de DGVP. In dit kader treedt BZK op als «werkgever» voor het gepensioneerde personeel. Het aandeel in de premie is gelijk aan de werkgeversbijdrage voor actief personeel. Deze premie wordt jaarlijks bijgesteld. Verwezen wordt naar de Premieregeling Geneeskundige Verzorging Politie 1999, van 18 december 1998 (kenmerk EA98/U61 922).

2. Bijdrage artikel 3 BFRP. De Minister van BZK kan, op grond van artikel 3 van het BFRP, onder daaraan te stellen voorwaarden een bijzondere bijdrage verstrekken. De reden voor een bijzondere bijdrage kan ontstaan als een regio te maken heeft met incidentele extra kosten.

3. Bijdrage artikel 4 BFRP (aanvullende bijdrage). Uitgangspunt van het huidige politiebestel is «beheer op afstand». Niet acceptabel is dat een politieregio bij wijze van spreken «in faillissement» geraakt dan wel dat om financiële redenen een adequaat niveau van politiezorg niet langer gegarandeerd is. In die situatie kan buiten de vergoedingssystematiek van de algemene bijdrage op grond van dit artikel een aanvullende bijdrage worden verstrekt. Van belang voor de toepassing is de wettelijke inkadering van deze bijdrage (artikel 44, derde lid, van de Politiewet 1993): het moet gaan om een aanmerkelijk tekort waardoor niet in de noodzakelijke behoeften kan worden voorzien. In dit verband wordt verwezen naar de moties (kamerstukken II, 1996/1997, 25 016, nrs. 8, 14 en 15) van december 1996.

Een aantal regio's heeft te maken met financiële problemen. In 1997 hebben de regio's IJsselland en Zeeland en in 1998 de regio Groningen een beroep gedaan op artikel 4 van het BFRP. De toekenning aan regio IJsselland loopt af in 1999. De overige twee lopen af in het jaar 2000. Mogelijk vinden er in het jaar 2000 mutaties plaats van de korpsen die een beroep doen op artikel 4 van het BFRP.

4. Unit Synthetische Drugs (USD). Op 1 september 1997 is bij convenant de USD opgericht. Aanleiding voor de oprichting van de USD is de in de nota Het Nederlands Drugsbeleid (kamerstukken II, 1994/1995, 24 077 nrs. 2–3) gedane constatering dat Nederland zich in toenemende mate ontwikkelt tot een belangrijk productieland van synthetische drugs. Op basis van de Voortgangsrapportage Drugsbeleid (kamerstukken II, 1996/1997, 24 077, nr. 39) en het op verzoek van de Minister van Justitie door het OM opgestelde plan van aanpak werd besloten tot het formeren van een landelijk opererende organisatorische eenheid waarin alle diensten, die hiermee te maken hebben, betrokken worden met als doel een intensievere en beter gecoördineerde bestrijding en opsporing van handel in en productie van deze drugs. Eind 1999, begin 2000 wordt de USD geëvalueerd.

5. Resterende Regeerakkoordgelden veiligheid/Overig. De resterende middelen uit het regeerakkoord zijn met name bestemd voor opleiding, werving en selectie. In de uitvoering 2000 (Voorjaarsnota 2000) worden genoemde middelen nader toegedeeld. Overig betreft met name het EK 2000.

Ontwikkelingen op het terrein van kengetallen. Zoals in het BNP wordt aangegeven, dienen de politieprestaties beter meetbaar gemaakt te worden. Daartoe is een aantal instrumenten ontwikkeld of in ontwikkeling. In het politie beleidsinformatiesysteem (POLBIS) worden gegevens opgeslagen met betrekking tot het functioneren van en het beheer over de korpsen alsmede het KLPD en het LSOP. Binnen het POLBIS is het mogelijk de gegevens onderling te koppelen. De modules personeel en financiën alsook een module met de uitkomsten van de politiemonitor bevolking zijn in het POLBIS opgenomen. Met betrekking tot deze gegevens is de aandacht gericht op betrouwbaarheid en onderlinge vergelijking van de aangeleverde informatie (standaardisatie). Grote nadruk wordt daarbij gelegd op kwaliteitscontroles en een toetsingsprotocol.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.23t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  4 855 9144 944 4435 056 1225 240 7945 304 569 
1e suppletore begroting 1999  99 258– 75 748– 11 015– 3 284– 3 284 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutatie        
1.verhoging norm<   42 00060 00088 00088 000 
2.meer surveillanten op politietaken   – 6 000– 8 000– 10 000– 10 000 
3.doorbereking handhavingskosten    – 5 000– 10 000– 15 000 
Autonome mutaties        
4.AZC-dossier   80 00096 000102 00090 000 
Beheersmatige mutaties        
5.Politie CAO   6 2006 2006 2006 200 
6.diverse informatievoorzieningsprojecten  – 4 900     
7.EK2000   6 000    
8.toedeling loonbijstelling 1999  144 260135 855137 075142 293142 303 
9.technische bijstelling verplichtingen  280 16686 71033 302– 12 98334 907 
Stand ontwerp-begroting 20004 448 7344 788 3125 374 6985 219 4605 364 6845 543 0205 637 6955 684 790
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0002 018 7472 172 8412 438 9322 368 4882 434 3872 515 3132 558 2742 579 645

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.231998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 4 822 3954 939 7624 999 6305 173 1335 241 409  
1e suppletore begroting 1999 34 108– 10 598– 11 015– 3 284– 3 284  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.verhoging norm  42 00060 00088 00088 000   
2.meer surveillanten op politietaken  – 6 000– 8 000– 10 000– 10 000   
3.doorberekening handhavingskosten   – 5 000– 10 000– 15 000   
Autonome mutaties         
4.AZC-dossier  80 00096 000102 00090 000   
Beheersmatige mutaties         
5.Politie-CAO  6 2006 2006 2006 200   
6.diverse informatievoorzieningsprojecten – 4 900       
7.EK2000  6 000      
8.toedeling loonbijstelling 1999 144 260135 855137 075142 293142 303  
Stand ontwerp-begroting 20004 597 3334 995 8635 193 2195 274 8905 488 3425 539 6285 632 22843A03.2
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0002 086 1792 267 0242 356 5802 393 6412 490 5012 513 7742 555 794  

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming verband houdende met de verhoging van de norm.

2. inzetten surveillanten in plaats van agenten op politietaken, waardoor de normkostenvergoeding minder stijgt dan oorspronkelijk voorzien.

3. een verlaging van de raming in verband met de doorberekening van handhavingskosten onder voorbehoud van uitkomsten onderzoek.

4. een verhoging van de raming verband houdende met het asieldossier. Dit is een saldo van de extra kosten bij ongewijzigd beleid en de besparing als gevolg van de beleidsmaatregelen van de Staatssecretaris Justitie.

5. een reallocatie van artikel 05.24 verband houdende met de financiering van de politie-CAO 1999–2000.

6. een reallocatie naar artikel 05.27 in verband met de financiering van diverse informatievoorzieningsprojecten.

7. een overboeking van VWS voor de kosten voor extra politie-inzet in het kader van EK-2000.

9. een technische aanpassing van de verplichtingenraming (deze heeft nauw betrekking op de in 1999 toegezegde uitbreidingen, de normbijstelling en de loonbijstelling voor het jaar 2000 die in 1999 zullen worden verplicht).

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.23 199819992000
RAMINGSKENGETALLEN aantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal regio's 25 25 25 
Normbedrag  103 824 109 039 110 900*
        
Aantal BVE's op basis van:BVS41 388 42 114 42 231 
 Bijzondere maatstaven1 390 1 308 1 191 
 Bijzondere bijdrage RA   500 1 335 
 Convenant  43 922 44 757 
 Asieldossier 871 1 208 1 322 
 Totaal43 6494 531 81445 130 46 079 
 Nabetalingen 1998   4 200    
Totaal toegelicht begrotingsbedrag  4 536 014 4 920 930 5 110 161*

* Vooruitlopend op het advies van de Stuurgroep Implementatie Modernisering Politiezorg (uit hoofde van het Convenant Politie 1999) is het normbedrag in het jaar 2000 vooralsnog verhoogd met f 1 000 per BVE.

05.24. Overige uitgaven regionale politie

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden diverse uitgaven geraamd voor specifiek politiebeleid.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.24/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01 Regionaal beleid151 562152 293168 780166 202158 766160 913160 91343A03.2
02 Centraal beleid127 330160 19278 75178 76874 07673 92773 9271203.2
Totaal278 892312 485247 531244 970232 842234 840234 840  

Artikelonderdelen 01 en 02. Deze artikelonderdelen hebben respectievelijk betrekking op Regionaal en Centraal beleid. Het onderscheid tussen de regionale en de centrale uitgaven kenmerkt zich door:

* het aan het regionale beleid gekoppelde budget betreft een rechtstreekse geld- of goederenstroom aan de regionale politiekorpsen;

* het aan het centrale beleid gekoppelde budget betreft een geldstroom aan derden, niet zijnde regionale politiekorpsen.

Gemeenschappelijk hebben beide typen van uitgaven dat zij veelal betrekking hebben op dezelfde beleidsonderwerpen van politiezorg, te weten:

(in NLG 1 mln)
U05.24/Regionale en Centrale UitgavenStand 1999Raming 2000
–internationale samenwerking5,64,4
–veiligheidsbeleid*113,842,9
–bovenregionale teams*48,752,2
–materiële voorzieningen1,92,0
–diversiteitsplan6,04,0
–politiële bedrijfsvoering10,92,4
–rechtspositie75,692,6
–ziektekostenvergoeding23,023,0
–onderwijs/loopbaanbeleid12,911,2
–arbeidsmarkt- en opleidingsprojecten11,310,5
–overig2,72,3
Totaal312,4247,5

De bovenregionale teams zijn apart inzichtelijk gemaakt, zoals bij VJN-99 is aangekondigd.

Internationale samenwerking. In het kader van de internationale samenwerking inzake openbare orde en veiligheid vindt door tussenkomst van BZK (in samenwerking met het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme te Utrecht) assistentieverlening plaats ten behoeve van politiekorpsen in het buitenland. Het gaat hier met name om supportersbegeleiding en politiële informatie-uitwisseling.

Aan verdere versterking van politiesamenwerking op het terrein van de bestrijding van voetbalvandalisme zal in 2000 ook met het nationaal politieproject euro 2000 invulling worden gegeven mede gelet op het EK in het jaar 2000. De Nederlandse overheidsinspanningen rond het EK 2000 zijn er op gericht zoveel mogelijk (bestuurlijk, ambtelijk en operationeel) gezamenlijk op te trekken en af te stemmen met de Belgische autoriteiten.

De rol die Nederland vervult ten aanzien van internationale samenwerking, niet alleen in het kader van de Europese Unie, maar ook ten aanzien van de landen van Midden- en Oost-Europa, vloeit voort uit het beleid van Nederland en de Europese Unie ten aanzien van deze landen in het algemeen. De samenwerking op het gebied van Justitie en BZK is primair gericht op Polen, Hongarije en Tsjechië.

Europol is inmiddels formeel met de uitvoering van zijn taken begonnen. De JBZ-Raad van de EU heeft inmiddels besloten tot twee uitbreidingen van het mandaat. De eerste uitbreiding betreft de bestrijding van strafbare feiten die in verband staan met terroristische activiteiten, de tweede heeft betrekking op de vervalsing van betaalmiddelen, in het bijzonder de vervalsing van de (chartale) euro.

Veiligheidsbeleid. Het kader voor het veiligheidsbeleid voor de komende jaren is opgenomen in enerzijds het BNP 1999–2002 waar het gaat om de inzet van de politie en anderzijds het Integraal Veiligheidsprogramma waar het gaat om de inzet van andere organisaties in het veiligheidsbeleid.

In de komende jaren zullen de maatregelen en actiepunten die in deze twee beleidsnota's zijn opgenomen worden uitgevoerd. Voor het veiligheidsbeleid is daarbij van belang een integrale aanpak van de veiligheidsthema's (zoals het meten van resultaten op het gebied van de jeugdcriminaliteit, geweld op straat, verkeersveiligheid, zware georganiseerde criminaliteit en milieu) die in beide nota's als prioriteiten zijn benoemd. Het grotestedenbeleid (GSB) (resp. G6 + G4 en G15) is ingaande het jaar 2000 ondergebracht bij artikel 02.12.

De ondersteuning van lokale overheden en politiekorpsen met betrekking tot het veiligheidsbeleid zal verder worden versterkt, onder meer door de organisatie van expertise en informatie-uitwisseling. De kosten zullen worden gedekt door de regeerakkoordgelden (zie ook hoofdstuk 4 van het BNP).

In het kader van het onderzoeksbeleid zal een onderzoeksprogramma ten behoeve van de Nederlandse politie worden uitgevoerd en er zal een Integrale Veiligheidsrapportage 2000 worden voorbereid.

De relatie tussen het gemeentelijk jeugd- en veiligheidsbeleid en de jeugd- en zedenpolitie zal in het kader van de uitvoering van de nota Criminaliteit en integratie van etnische minderheden verder worden verbeterd. Het aantal jongeren dat zich schuldig maakt aan vormen van criminaliteit zal substantieel moeten dalen. De pakkans moet hoger, de herhaling lager en de consequenties van crimineel gedrag moeten voor de jongeren duidelijker zijn. Hiertoe zijn de regio's uitgenodigd om in samenspraak met de gemeenten voorstellen te doen. Inmiddels zijn enkele projectvoorstellen, casu quo plannen, ingediend.

Bovenregionale teams. Ten aanzien van de bovenregionale aanpak van veiligheidsvraagstukken en faciliteiten op het niveau van het «politieconcern» zullen nadere voorstellen worden gedaan. Mede in relatie hiermee staat de overdracht van het KLPD van Justitie aan BZK.

Bestrijding georganiseerde criminaliteit. Op basis van de nota «De georganiseerde criminaliteit in Nederland: dreigingsbeeld en plan van aanpak», zijn de zes interregionale kernteams werkzaam met als doelstelling bovenregionale bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit onder meer op de terreinen van drugs- en wapenhandel, moneylaundering, fraude en milieucriminaliteit.

Landelijk Recherche Team (LRT). Daarnaast is bepaald dat de bovenregionale aanpak van de zware en georganiseerde criminaliteit landelijk gecoördineerd moet worden. Hiertoe is het LRT opgericht dat onder beleidsverantwoordelijkheid valt van de Minister van Justitie. De Minister van BZK heeft medeverantwoordelijkheid voor het beheer van het LRT. De tussen de twee ministeries gemaakte afspraken zijn neergelegd in de Regeling Landelijk Rechercheteam. De financiering van het LRT loopt deels via de begroting van BZK.

Grensoverschrijdende Observatieteams (GROT's). Als uitvloeisel van het verdrag van Schengen zijn in vijf politieregio's observatieteams geformeerd die belast zijn met de overname van observaties die in het buitenland beginnen en die op het Nederlands grondgebied worden voortgezet. Buitenlandse politiekorpsen dienen daartoe een verzoek in bij de Landelijk officier van Justitie voor grensoverschrijdende observaties. Van Justitie wordt jaarlijks een bijdrage ontvangen.

Mensensmokkel (UMS). Er is een UMS ter bestrijding van de mensensmokkel die twee hoofdtaken heeft. Ten eerste verricht de eenheid (verkennend) opsporingsonderzoek naar mensensmokkel/mensenhandel. De unit is zodanig ingericht dat ten minste twee onderzoeken tegelijk kunnen worden uitgevoerd. Ten tweede evalueert de unit afgeronde onderzoeken en verzorgt de afsluiting en overdracht van relevante documentatie aan het Afstemmingsoverleg Mensensmokkel of andere betrokken organisaties.

Fraude. De bestrijding van horizontale fraude is geïntensiveerd. Horizontale fraude is de fraude die schade toebrengt aan particulieren/bedrijven (bijvoorbeeld creditcard fraude). Op grond van de «Voortgangsrapportage Fraudebestrijding 1997» (kamerstukken II, 1997/1998 17 050, nr. 202) is een aanvullende notitie opgesteld (kamerstukken II, 1997/1998, 17 050, nr. 203), inhoudende maatregelen welke noodzakelijk worden geacht om de fraude krachtiger te bestrijden. Voor de bestrijding van zowel de horizontale als de verticale fraude (misbruik en oneigenlijk gebruik van wettelijke regelingen) zullen in totaal zeven clusters worden geformeerd bestaande uit politiefunctionarissen en functionarissen van het OM. Inmiddels zijn 4 interregionale fraudeteams (IFT's) operationeel, 2 in oprichting en het 7e team zal in 2000 worden opgericht.

Materiële voorzieningen. De specifieke verantwoordelijkheid van de Minister van BZK houdt in dat op centraal niveau een beheerstaak bestaat ten aanzien van bijzondere materiële voorzieningen, zoals waterwerpers, voertuigen voor verscherpt rijdend toezicht en bewakingscontainers. Daarnaast is er op centraal niveau specifieke betrokkenheid bij de bijstandorganisatie en de bewapening van de regionale politie.

Diversiteitsbeleid. Grondslag voor het diversiteitsbeleid is de Nota Politie en Diversiteit (kamerstukken II, 1996/1997, 25 016, nr. 4). Het uitgangspunt is dat de personele samenstelling van de politiekorpsen een representatieve afspiegeling moet zijn van de beroepsbevolking. Aandacht wordt besteed aan een drietal groepen: vrouwen, allochtonen en homoseksuelen.

De korpsen hebben de opdracht de evenredige vertegenwoordiging en integratie van allochtonen binnen de politie te bevorderen en stellen daartoe, in het verlengde van het beleidsplan Politie en Diversiteit 1996–2000, een beleidsprogramma op. Eén van de concrete activiteiten die voortvloeien uit het beleidsplan Politie en Allochtonen «een Kleurrijk korps» is de ondersteuning van de korpsen bij het opzetten en voeren van een regionaal wervings- en selectiebeleid.

Voor de vormgeving en de uitvoering van het emancipatiebeleid en het onderhouden van het internationale netwerk wordt financiële ondersteuning verleend. In 1999 vindt een evaluatie-onderzoek plaats naar de stand van zaken van het emancipatiebeleid bij de politie. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal worden bezien of de financiering zal worden gecontinueerd.

Politiële bedrijfsvoering. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) het algemeen niveau van politiezorg in Nederland. Dit impliceert een algemene verantwoordelijkheid voor zowel de bedrijfsvoering in als de taakuitvoering door de korpsen. Teneinde deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken is inzicht in en invloed op het functioneren van de korpsen noodzakelijk. In 1998 is een referentiekader resultaten politiewerk ontwikkeld. In 1999 is in het vervolg hierop het informatiemodel Nederlandse Politie ontwikkeld. Op basis waarvan de resultaten van het politiewerk vergelijkbaar zijn.

In 1999 is het BNP 1999–2002 opgesteld en goedgekeurd door de Tweede Kamer. Het plan schetst de gewenste ontwikkelrichting van de Nederlandse politie en verbindt hier in de inleiding van dit beleidsterrein genoemde concrete doelstellingen en acties aan. In de komende periode (2000 en verder) zullen Rijk en regio nadrukkelijk met elkaar overleggen in hoeverre deze doelstellingen gehaald worden.

Rechtspositie. Artikel 50 van de Politiewet 1993 is nader uitgewerkt in het Besluit algemene rechtspositie politie. Op basis van de ontvangen begrotingen van de regionale politiekorpsen wordt voor de FLO-uitkeringen die zijn ingegaan vóór 1 april 1997 een voorschot verstrekt van de regionaal geraamde FLO-kosten. Na ontvangst van de jaarrekening in het jaar volgend op het desbetreffende begrotingsjaar volgt de definitieve vaststelling van de FLO-bijdrage. Met het inwerking treden van de FPU-regeling per 1 april 1997 is voor nieuwe FLO-rechthebbenden sprake van een gecombineerde FLO/FPU-uitkering. Dit houdt in dat de FPU-uitkering een basisuitkering is en wordt opgehoogd tot FLO-niveau. Deze gecombineerde uitkering wordt door de Stichting ABP verzorgd. Het FPU-deel van de uitkering komt ten laste van het (zogenaamde) VUT-fonds en het FLO-deel komt direct voor rekening van BZK. In het regeerakkoord is ten aanzien van de FLO-regeling een taakstelling/versobering overeengekomen. Met de vervanging van de FLO-regeling per 1 januari 2001 door de Aanvullende Flexibele Uittredingsregeling Politie (AFUP) is aan deze taakstelling voldaan.

Ziektekostenvergoeding. In 1996 is het vergoedingenstelsel van ziektekosten gewijzigd. Die wijziging houdt in dat kosten die voorheen werden vergoed uit het budget voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met ingang van 1996 vergoed moeten worden door de ziektekostenverzekeraar. Voor politie is dit de DGVP.

Onderwijs/loopbaanbeleid. De Ministers van Justitie en van BZK hebben opdracht gegeven voor de uitvoering van het project Toekomstig Onderwijs Politie (kamerstukken II, 1996/1997, 25 016, nrs. 5 en 18).

De belangrijkste doelen zijn het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, een betere aansluiting tussen het onderwijs en de praktijk alsmede het verbeteren van de aansluiting tussen het reguliere en politie-onderwijs. Achterliggende doelen zijn het vergroten van de flexibiliteit van de politieorganisatie, het bevorderen van de mobiliteit zowel binnen als buiten de organisatie en bredere inzetbaarheid van het politiepersoneel. Voor diverse afzonderlijke taken binnen de politieorganisatie zullen functieprofielen worden beschreven en kwalificaties vastgesteld. Op basis daarvan worden vervolgens onderwijsprofielen en -programma's uitgewerkt. Tevens zal er een systeem van externe legitimering van de politie-examens worden ingevoerd.

Toezicht eindtermen onderwijs. Op grond van de artikelen 10 en 12 van de LSOP-wet (inhoudende bepalingen inzake de landelijke werving, de selectie en het onderwijs voor de politie), wordt gecontroleerd op deelaspecten of binnen de nader te kiezen opleidingen zodanig onderwijs is gegeven dat de eindtermen zijn gehaald die door de ministers zijn vastgesteld. Als voorwaarde voor het behalen van de eindtermen zullen de werkplannen van het LSOP bekeken worden op de mogelijkheden die het geschetste onderwijsprogramma biedt ter realisering van de eindtermen. Het project is in drie fases opgedeeld. Fase één (inventarisatie) is afgerond in 1998. Fase twee (ontwikkeling functie- en taakprofielen) wordt afgerond op 1 februari 2000. Fase drie (beschrijven eindtermen) vindt plaats van februari 2000 tot en met juli 2001.Ten aanzien van de doorlichting van de werkplannen ligt er een relatie naar de vaststelling van de eindtermen van de aangewezen vervolgopleidingen. De prioriteit wordt in dit project gelegd bij de belangrijkste opleidingen uit de lijst van aangewezen opleidingen. Deze zijn in 1999 vastgesteld. Via de zogenaamde «Actualiseringscommissie aangewezen vervolgopleidingen LSOP» wordt de lijst met aangewezen vervolgopleidingen steeds aangepast. Naar verwachting zal van circa 50% van de aangewezen opleidingen in 1999 de eindtermen zijn beschreven. De eindtermen van de overige aangewezen vervolgopleidingen zullen, na het vaststellen van de betreffende functie- en taakprofielen in 2000 worden vastgesteld.

Loopbaanbeleid. Zoals in het BNP is aangegeven, zijn de korpsen voor het grootste gedeelte zelf verantwoordelijk voor het loopbaanbeleid. Eén van de doelstellingen is dat de korpsen in de komende jaren dit loopbaanbeleid met kracht verder moeten ontwikkelen. Om dit proces te ondersteunen zullen daartoe vanuit centraal niveau kaders en referentiepunten aangereikt moeten worden. Als fundamenteel onderdeel van dit proces dient het, op basis van de regeling vaststelling functiewaarderingssysteem Nederlandse Politie, systeem van functiewaardering bij de politie (FuWa) aangemerkt te worden. De Minister van BZK is als beheerder van het functiewaarderingssysteem belast met de vernieuwing en het onderhoud van dit systeem, waarbij hij wordt geadvieseerd door de Adviescommissie FuWa.

Landelijke Management Development (LMD). Het coördinatiepunt LMD is in 1995 ingesteld. Het LMD-beleid bestaat uit afgestemde maatregelen en mogelijkheden om de kwaliteit van de doelgroep op het gewenste niveau te brengen en te behouden.

In dit kader zal uitvoering worden gegeven aan het voornemen om de bevoegdheden op centraal niveau te versterken. Te denken valt aan het beter benutten van het instrumentarium en het stimuleren van interregionale verplaatsingen. Eventueel kunnen middelen ingezet worden zoals een verplaatsingsbevoegdheid, tijdelijke aanstellingen, het afwijken van de voordracht van de korpsbeheerder en een informatieplicht over topfunctionarissen. In 2000 zal een evaluatie plaatsvinden naar de toepassing van het LMD-systeem.

Project Personeelsvoorziening Politie (PPP). In het regeerakkoord is opgenomen dat in de huidige regeerperiode de politie wordt uitgebreid met 3000 politiemensen (agenten en surveillanten). Voor het regulier vervangen van politiemensen en voor deze extra personeelsuitbreiding is het PPP opgezet. Inmiddels is onder meer een landelijke wervings- en imagocampagne in gang gezet om dit doel te bereiken.

Arbeidsmarkt- en opleidingsprojecten. Als uitvloeisel van de sectoralisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg is door de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken een subsidiecommissie Arbeidsmarkt- en Opleidingsprojecten Politie ingesteld. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de politievakorganisaties, BZK en het Korpsbeheerdersberaad. De commissie kent zelfstandig subsidies toe aan de regionale politiekorpsen voor werkgelegenheids-, vormings- en scholingsprojecten alsmede voor projecten voor personen met een zwakke arbeidsmarktpositie. Het financieel beheer wordt gevoerd door de Stichting CAOP. Deze legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan BZK.

Overig. De post overig bestaat uit de volgende elementen:

– bijdragen aan een aantal stichtingen die een sterke relatie hebben met de politie, zoals de Stichting Maatschappij en Politie;

– taken die door het NPI voor het Nationaal Milieubeleidsplan worden uitgevoerd;

– onderzoek dat zal worden verricht op het terrein van de taakontwikkeling van de politie;

– de Ambassaderaad te Parijs alsmede de coördinator politiële ondersteuning voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.24t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  120 991213 316250 163261 161263 445 
1e suppletore begroting 1999  79 24111 52511 5256 9206 920 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.intertemporele compensatie  – 10 0002 0002 0002 0002 000 
2.van Montfransgelden   – 41 200– 55 200– 62 200– 70 200 
3.Politie CAO   – 6 200– 6 200– 6 200– 6 200 
4.diverse informatievoorzieningsprojecten  – 5 100     
5.nadere invulling taakstelling inkoop  – 347– 657– 1 148– 1 616– 1 839 
6.toedeling loonbijstelling 1999  17 94024 22124 70530 34632 567 
7.technische bijstelling verplichtingen  – 18 6607213 1021 8177 932 
Stand ontwerp-begroting 2000186 734272 089184 065203 077238 947232 228234 625234 625
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00084 736123 46983 52592 152108 429105 380106 468106 468

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.24 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  249 411257 842269 288263 592271 592 
1e suppletore begroting 1999  60 58111 52511 5256 9206 920 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.intertemporele compensatie  – 10 0002 0002 0002 0002 000 
2.van Montfransgelden   – 41 200– 55 200– 62 200– 70 200 
3.Politie CAO   – 6 200– 6 200– 6 200– 6 200 
4.diverse informatievoorzieningsprojecten  – 5 100     
5.nadere invulling taakstelling inkoop  – 347– 657– 1 148– 1 616– 1 839 
6.toedeling loonbijstelling 1999  17 94024 22124 70530 34632 567 
Stand ontwerp-begroting 2000 278 892312 485247 531244 970232 842234 840234 840
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 126 556141 800112 325111 163105 659106 566106 566

De toelichting bij de cijfers

1. een verlaging van de raming van f 10 mln in 1999 in verband met investeringen ten behoeve van de versterking rampenbestrijding. Dit bedrag zal vanaf 2000 tot en met 2004 met f 2 mln per jaar intertemporeel worden gecompenseerd vanuit artikel 05.21.

2. een reallocatie naar artikel 02.12 in verband met de Van Montfransgelden die (deels) onderdeel van het GSB uitmaken.

3. een reallocatie naar artikel 05.23 verband houdende met de financiering van de politie-CAO 1999–2000.

4. een reallocatie naar artikel 05.27 in verband met de financiering van diverse informatievoorzieningsprojecten.

5. een reallocatie naar artikel 05.28 in verband met de nadere invulling van de taakstelling inkoop.

05.25. Exploitatiegarantie Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Voor de jaren 1995 tot en met 1999 is aan het NIBRA een garantie verstrekt ten bedrag van f 0,5 mln om een eventueel exploitatietekort te dekken. Een voorwaarde voor de toekenning van de garantie is een begroting die door BZK is goedgekeurd. Gezien het feit dat er nog jaarrekeningen uit genoemde jaren moeten worden vastgesteld, is het niet uit te sluiten dat er in 2000 een betaling zal plaatsvinden.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.251998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 NihilVervallen  
Stand ontwerp-begroting 2000NihilNihil  
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000NihilNihil     

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.251998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieVervallen  
Stand ontwerp-begroting 2000NihilMemorie     43A03.4
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000NihilMemorie       

05.26. Bijdragen Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De grondslag van het beleid ligt in de Wet van 6 december 1995, houdende de wijziging van de Brandweerwet 1985 in verband met de oprichting van het NIBRA en het Besluit Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding van 10 februari 1996. Het NIBRA is als rechtsopvolger van de Rijksbrandweeracademie en de Stichting Brandweeropleidingen in Nederland (SBOIN) op 1 januari 1996 officieel van start gegaan.

In artikel 18e Brandweerwet 1985 is bepaald dat het ministerie jaarlijks een bijdrage zal verstrekken in verband met de kosten van de in artikel 18a, tweede lid, bedoelde taken.

De taken van het NIBRA. Het verzorgen van de officiersopleidingen voor de brandweer die met een rijksexamen als bedoeld in artikel 15 van de Brandweerwet 1985 worden afgesloten én van de – door de Minister van BZK aan te wijzen – andere opleidingen die met een rijksexamen als bedoeld in artikel 15 worden afgesloten; het werven en selecteren van kandidaten voor de hiervoor genoemde opleidingen en het ontwikkelen van leerstof en instructiemethoden en -middelen voor de genoemde opleidingen.

Werkzaamheden van het NIBRA. Het instituut kan onder andere de volgende werkzaamheden op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding verrichten (1) verzorgen van opleidingen en (2) ontwikkelen, instandhouden en beschikbaar stellen van expertise.

De rijksbijdrage. Zij betreft (1) de opleiding Adjunct-hoofdbrandmeester (AHBM) en Hoofdbrandmeester (HBM), (2) de leerstoel brandweer en rampenbestrijding, (3) de commandeursopleiding en (4) de leergang Master of Fire Crisismanagement.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.26t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  6 1046 1156 1156 1156 115 
1e suppletore begroting 1999  813688688688688 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
toedeling loonbijstelling 1999  8583838383 
Stand ontwerp-begroting 20004517 1677 0026 8866 8866 8866 8866 886
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0002053 2523 1773 1253 1253 1253 1253 125

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.261998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 6 2036 1046 1156 1156 115  
1e suppletore begroting 1999 813688688688688  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 8583838383  
Stand ontwerp-begroting 20007 1677 1016 8756 8866 8866 8866 88643A03.4
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0003 2523 2223 1203 1253 1253 1253 125  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.26199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal AHBM-studenten26 27 27 
Gemiddelde bijdrage 167 163 166
Toegelicht begrotingsbedrag 4 339 4 408 4 482

Het aantal studenten en de gemiddelde bijdrage per student is redelijk stabiel over de afgelopen jaren.

05.27. Informatiebeleid Openbare Orde en Veiligheid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden diverse uitgaven geraamd op het terrein van het informatiebeleid openbare orde en veiligheid.

Het informatiebeleid voor de openbare orde en veiligheid richt zich op de organisaties betrokken bij de politiezorg, de brandweerzorg en (de voorbereiding op) de rampenbestrijding. Met name het bevorderen van de onderlinge samenhang in het informatiebeleid wordt daarbij nagestreefd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U05.27/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01 Uitgaven IBOOV algemeen44 20558 66659 78247 74848 27048 70149 5165203.2
02 Groot project C200020 90273 539130 301109 300110 99598 995147 5805203.2
Totaal65 107132 205190 083157 048159 265147 696197 096  

Artikelonderdeel 01. Ten laste van dit artikelonderdeel worden de volgende activiteiten gefinancierd:

I. Strategisch en Algemeen beleid. Het informatiebeleid voor de openbare orde en veiligheid richt zich op bevordering van de onderlinge samenhang tussen de organisaties betrokken bij de politiezorg, de brandweerzorg en (de voorbereiding op) de rampenbestrijding. Deze doelstelling wordt nagestreefd met behulp van standaardisatie, regelgeving, bevordering van de samenwerking (tussen en met de betrokken organisaties) en verhoging van het kennisniveau. Ten behoeve van activiteiten op het terrein van strategisch en algemeen beleid is in 2000 een budget van f 0,290 mln geraamd.

II. Uitvoering regeringsstandpunt op basis van het Beleidsadviescollege voor de Politiële Informatievoorziening (BPI).

A. Standaardberichten. In 1996 is door de Ministers van BiZa en van Justitie de Regiecommissie standaardisatie politiële informatievoorziening ingesteld (EIB96/U265). Conform haar instellingsbeschikking zou de regiecommissie in 1999 haar werkzaamheden beëindigen. De werkzaamheden op het terrein van standaardisatie zijn echter nog niet afgerond. Medio 1999 zal een besluit genomen worden over eventuele voortzetting van de werkzaamheden van de regiecommissie. Voor het logisch en technisch beheer van de vastgestelde standaarden en de bijkomende personele kosten van het Standaardisatie instituut politiële informatievoorziening is vanaf 2000 structureel f 0,950 mln in de begroting opgenomen.

B. Beveiliging. In het jaar 2000 ligt de nadruk op het «auditen» van de in 1999 verrichte implementatie van de algemene beveiligingsmaatregelen en het inbedden in de structurele organisatie bij de korpsen en ten behoeve van de bovenregionale systemen. Als onderdeel van de inrichting van een beveiligingsstelsel wordt in 2000 een algemeen beveiligingsplan opgesteld voor de bovenregionale basisinfrastructuur die onder verantwoordelijkheid van BZK functioneert. Voor beveiligingsactiviteiten is in 2000 een budget geraamd van f 2,750 mln.

C. Vernieuwing Landelijke Systemen. Vanuit het Platform ICT wordt in 2000 gewerkt aan de ontwikkeling van strategische visie op de politiële informatievoorziening. Totdat die visie er is zal op onderdelen (op basis van noodzakelijke en gewenste functionaliteiten) aan de vernieuwing van de landelijke systemen worden gewerkt. Daarbij zal zoveel mogelijk aangesloten worden bij de te verwachten ontwikkelingen en zullen aanpassingen zodanig worden vormgegeven, dat op eenvoudige wijze ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen.

Voor de projecten gericht op vernieuwing van de landelijke systemen is in 2000 een budget geraamd van f 6,773 mln.

III. GMS (Geïntegreerd Meldkamersysteem). Het GMS-project is in de eerste ronde pilots beproefd. De ervaringen met GMS leren dat een aantal aanvullingen, correcties en verbeteringen moet worden gerealiseerd voordat een tweede ronde pilots kan worden gehouden. Deze tweede ronde pilots was voorzien in de tweede helft van 1999. In het politieveld is echter het advies van het Expertisecentrum overgenomen om geen implementaties te realiseren vlak voor het millennium. Daardoor is de tweede ronde pilots verschoven naar het jaar 2000. Het geraamde budget voor 2000 bedraagt f 9,425 mln.

IV. Overige projecten.

A. Millennium. In het kabinet is afgesproken dat elk ministerie, naast de zorg voor de millenniumbestendigheid van de eigen systemen, tevens de voortgang faciliteert en monitort van het millenniumbestendig maken van de systemen van de daaronder ressorterende zelfstandige bestuursorganen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Voor DGOOV betreft dit het politie- en brandweerveld. Er wordt in 2000 een evaluatie-onderzoek gehouden; voor 2000 is voor deze activiteit vooralsnog een budget geraamd van f 0,4 mln.

B. Interceptie. In de Telecommunicatiewet is een specifieke verplichting opgelegd aan telecommunicatie-aanbieders om de aangeboden infrastructuur toegankelijk te maken voor interceptie ten behoeve van inlichtingendiensten en opsporingsdiensten. Voorzien kan worden dat de huidige interceptievoozieningen bij de Nederlandse politie aanzienlijk dienen te worden aangepast aan de nieuwe technieken en de groei van de informatiestromen. In het jaar 2000 zal een onderzoek in gang worden gezet naar de beleidsmatig gewenste situatie op tapkamergebied. Onderzocht zal worden of iedere politieregio een eigen tapcentrum dient te behouden, dan wel dat het efficiënter en effectiever is om te volstaan met een beperkter aantal tapcentra die zijn voorzien van geavanceerde apparatuur.

Het onderzoek dient een lange termijnperspectief te geven voor de investeringen op dit terrein. Het onderzoek zal samen met het veld worden uitgevoerd, teneinde het draagvlak van de conclusies te verkrijgen. Teneinde het proces inzake de mogelijke herziening van de tapkamers te stimuleren is binnen de begroting een budget van f 0,5 mln vrijgemaakt.

C. Landelijk Toegangsnummer. Ter verbetering van de bereikbaarheid van de Nederlandse politie wordt voorzien in de vervanging van de huidige regionale toegangsnummers door één landelijk toegangsnummer waardoor de telefonische bereikbaarheid van de Nederlandse politie wordt verbeterd. Het korpsbeheerdersberaad heeft ingestemd met een landelijke invoering van het landelijk toegangsnummer uiterlijk 31 december 2000.

In april 2000 zal het landelijk toegangsnummer technisch beschikbaar komen. Na een testperiode van een half jaar wordt in september 2000 een publiciteitscampagne gevoerd om het landelijk toegangsnummer onder de aandacht te brengen van het Nederlandse publiek. De deelname van BZK is vooral gericht op de ontwikkeling van de publiciteitscampagne. De publiciteitscampagne zal worden gekoppeld aan een «opfrisser» van de campagne rond de invoering van het alarmnummer 112. De kosten van de publiciteitscampagne worden ingeschat op f 3 mln waarvan een bedrag van f 1 mln uit de regionale bijdragen wordt bekostigd. Op artikel 05.27 is f 0,5 mln in 2000 en f 1,5 mln in 2001 beschikbaar.

V. Beheer Landelijke systemen. Het doel van strategisch beheer van de landelijke systemen is om voor de sector openbare orde en veiligheid een goede informatievoorziening en -uitwisseling op landelijk en internationaal gebied mogelijk te maken. Soms is het daarbij nodig ook op korpsniveau gemeenschappelijke voorzieningen te treffen. Daarbij wordt gedacht aan analyse van de interne omgeving, het vaststellen van budgetten, het formuleren van productiedoelstellingen voor beheer en het stimuleren van standaardisatie. Voor zover nodig is voor de bovengenoemde systemen ontwikkel- en productiecapaciteit ingehuurd bij het rekencentrum van het agentschap ITO. Voor het beheer van de landelijke systemen is in 2000 een budget geraamd van f 36,437 mln.

Artikelonderdeel 02. De primaire doelstelling van het project C2000 is de vervanging van de huidige, veelal technisch gedateerde en economisch afgeschreven radionetten door één digitaal netwerk voor gezamenlijk gebruik door de diensten op het gebied van openbare orde, hulpverlening en veiligheid. Het nieuwe radionetwerk zal de aangemelde knelpunten op het gebied van gesprekscapaciteit en dekking opheffen en nieuwe gebruiksmogelijkheden bieden. Het opent de weg naar nieuwe vormen van operationele samenwerking hetgeen kan leiden tot een effectievere hulpverlening en taakuitoefening. Het radiocommunicatienetwerk wordt eerst bij wijze van proef in de Startregio Amsterdam-Amstelland geïmplementeerd, alvorens tot landelijke implementatie wordt besloten. In 2000 wordt in de Startregio Amsterdam-Amstelland het radiocommunicatienetwerk bedrijfsvaardig opgeleverd met bijbehorende beheerorganisatie.

Voor het project C2000 is in 2000 een taakstellend budget van f 130,301 mln beschikbaar. In dit budget is tevens een bedrag van f 0,4 mln opgenomen ten aanzien van het beheer van de Tetra testomgeving.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.27t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  176 319235 924198 098198 340166 390 
1e suppletore begroting 1999  – 56 072– 46 372– 41 372– 39 267– 19 267 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.rentecompensatie   630630630630 
Beheersmatige mutaties        
2.stelselwijziging rijkshuisvesting  99999 
3.diverse informatievoorzieningsprojecten  10 000     
4.nadere invulling taakstelling inkoop  – 469– 1 120– 1 424– 1 781– 1 505 
5.toedeling loonbijstelling 1999  6226618171 2841 439 
6.bijstelling verplichtingenraming  686 571– 131 880– 109 280– 110 995– 98 995 
Stand ontwerp-begroting 200053 05462 750816 98057 85247 47848 22048 70149 516
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00024 07528 475370 72926 25221 54521 88122 10022 469

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.271998199920002001200220032004  
Stand ontwerp-begroting 1999 178 115236 275198 388198 390166 390  
1e suppletore begroting 1999 – 56 072– 46 372– 41 372– 39 267– 19 267  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.rentecompensatie  630630630630   
Beheersmatige mutaties         
2.stelselwijziging rijkshuisvesting 99999   
3.diverse informatievoorzieningsprojecten 10 000       
4.nadere invulling taakstelling inkoop – 469– 1 120– 1 424– 1 781– 1 505   
5.toedeling loonbijstelling 1999 6226618171 2841 439  
Stand ontwerp-begroting 200065 107132 205190 083157 048159 265147 696197 096  
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00029 54459 99286 25671 26572 27167 02298 438  

De toelichting bij de cijfers

1. verhoging van de raming als gevolg van de gewijzigde financiering van het agentschap ITO.

2. een reallocatie van artikel 01.01 als gevolg van de herberekening van de huisvestingsbudgetten in het kader van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting.

3. een reallocatie van de artikelen 05.23 en 05.24 in verband met de financiering van diverse informatieprojecten.

4. een reallocatie naar artikel 05.28 in verband met de nadere invulling van de taakstelling inkoop.

6. een bijstelling van de verplichtingenraming naar aanleiding van het sluiten op 1 april 1999 van een projectovereenkomst met TetraNed voor het project C2000. Dit is per brief van 9 april 1999, nr. EIB99/U64667, aan de Tweede Kamer medegedeeld. In de verhoging is uitgegaan van de projectprijs en het onderhoudscontract voor de volledige projectperiode.

05.28. Personeel en materieel Openbare Orde en Veiligheid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als materiële uitgaven geraamd van DGOOV.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U5.28/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01 Ambtelijk personeel35 65435 85636 22635 81835 36335 30735 3071101.1
02 Overig personeel3 1493 1703 3093 2763 1723 0113 0111201.1
03 Post-actieven2174476646646646646641101.1
04 Materieel4 2035 1978 9137 0403 6082 8312 8311201.1
Totaal43 22344 67049 11246 79842 80741 81341 813  

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.28t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  40 64640 66240 73340 63340 633 
1e suppletore begroting 1999  – 287– 1 679– 3 059– 4 478– 4 478 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
beheersmatige mutaties        
1.invoering Euro  2 0286 0824 209777  
2.bommenregeling   11711711759 
3.werkdrukvermindering   161161161  
4.nadere invulling taakstelling inkoop  9892 0233 0564 0454 045 
5.toedeling loonbijstelling 1999  1 2941 7461 5811 5521 554 
6.technische bijstelling  – 1 732– 190  
Stand ontwerp-begroting 20001 00943 80742 93848 92246 79842 80741 81341 813
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00045819 87919 48422 20021 23619 42518 97418 974

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U05.281998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 40 64640 66240 73340 63340 633 
1e suppletore begroting 1999 – 287– 1 679– 3 059– 4 478– 4 478 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.invoering Euro 2 0286 0824 209777  
2.bommenregeling  11711711759 
3.werkdrukvermindering  161161161  
4.nadere invulling taakstelling inkoop 9892 0233 0564 0454 045 
5.toedeling loonbijstelling 1999 1 2941 7461 5811 5521 554 
Stand ontwerp-begroting 200043 22344 67049 11246 79842 80741 81341 813
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00019 61420 27022 28621 23619 42518 97418 974

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming als gevolg van de invoering van de Euro.

2. een overboeking van Financiën in verband met de overkomst bommenregeling vanaf 1 januari 2000.

3. een reallocatie van artikel 01.01 voor activiteiten in het kader van werkdrukvermindering.

4. een reallocatie van de artikelen 05.21, 05.24 en 05.27 in verband met de nadere invulling van de taakstelling inkoop.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U05.28199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel323 317 314 
Gemiddeld aantal post-actief5 5 8 
Gemiddelde salariskosten ambtelijk personeel 110 113 115
Gemiddelde salariskosten post-actief 40 91 92
Toegelicht begrotingsbedrag 35 730 36 276 36 846

06. Binnenlandse Veiligheidsdienst

De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) heeft tot taak bij te dragen aan de bescherming van de democratische rechtsorde, de veiligheid van de staat en de instandhouding van het maatschappelijk leven. De BVD verzamelt daartoe gegevens over verschijnselen in de samenleving die een aantasting kunnen betekenen van een veiligheidsbelang, stelt onderzoeken in naar personen die een vertrouwensfunctie (gaan) vervullen en verstrekt adviezen omtrent de beveiliging van staatsgeheimen en van vitale voorzieningen in de samenleving.

Het wettelijk kader van de BVD bestaat uit de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten (Wiv) en de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo).

Bovengenoemde taken vloeien voort uit de Wiv. Een herziening van de Wiv is bij het parlement in behandeling. In dit voorstel voor een nieuwe Wiv is onder meer voorzien in een nieuwe taak voor de BVD, te weten de inlichtingentaak buitenland. Voorts zal bij nota van wijziging een notificatieverplichting worden ingevoerd. Ten behoeve van de notificatieverplichting en de opbouw van de nieuwe taak zijn aan de BVD extra middelen toegewezen. De regeling voor het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het verrichten van veiligheidsonderzoeken is vastgelegd in de Wvo.

Met de uitvoering van zijn taken geeft de BVD mede invulling aan het integrale veiligheidsbeleid van het kabinet. In het beleid wordt nadruk gelegd op samenwerking op nationaal en internationaal niveau tussen overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en individuele burgers.

De BVD is doende zijn interne organisatie en bedrijfsvoering verder te verbeteren. Per 1 januari 1999 heeft een reorganisatie plaatsgevonden die er voor moet zorgen dat de uitvoering van de operationele kerntaken van de BVD beter aangepast is aan de eisen van de huidige tijd.

Op dit hoofdbeleidsterrein worden de personele, materiële en geheime uitgaven geraamd die nodig zijn voor de uitvoering van de taken van de BVD binnen de wettelijke kaders.

06.01. Personeel en materieel Binnenlandse Veiligheidsdienst

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als de materiële uitgaven van de BVD geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U06.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01 Personeel56 73162 84367 29767 72068 91369 10369 1031103.6
02 Materieel27 48626 94826 68926 44526 24326 24326 2431203.6
03 Post-actieven771 0901901901901901901103.6
Totaal84 29490 88194 17694 35595 34695 53695 536  

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U06.01t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  80 78580 93481 06181 06281 062 
1e suppletore begroting 1999  8 8118 3527 9087 5057 505 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beleidsmatige mutaties        
1.capaciteitsuitbreiding   2 3003 0004 5005 300 
Beheersmatige mutaties        
2.invoering Euro   600677613  
3.stelselwijziging rijkshuisvesting  – 842– 842– 842– 842– 842 
4.toedeling loonbijstelling 1999  2 0602 8322 5512 5082 511 
Stand ontwerp-begroting 200072 21385 62890 81494 17694 35595 34695 53695 536
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00032 76938 85641 21042 73542 81643 26643 35243 352

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U06.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 80 85280 93481 06181 06281 062 
1e suppletore begroting 1999 8 8118 3527 9087 5057 505 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beleidsmatige mutaties       
1.capaciteitsuitbreiding  2 3003 0004 5005 300 
Beheersmatige mutaties       
2.invoering Euro  600677613  
3.stelselwijziging rijkshuisvesting – 842– 842– 842– 842– 842 
4.toedeling loonbijstelling 1999 2 0602 8322 5512 5082 511 
Stand ontwerp-begroting 200084 29490 88194 17694 35595 34695 53695 536
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00038 25141 24042 73542 81643 26643 35243 352

De toelichting bij de cijfers

1. capaciteitsuitbreiding in verband met herziening van de Wiv.

2. een verhoging van de raming ter dekking van de kosten gemoeid met de invoering van de Euro.

3. een reallocatie naar artikel 01.01 als gevolg van de herberekening van de huisvestingsbudgetten in het kader van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U06.01/Artikelonderdeel 01199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalBedrag
Aantallen541 577 594 
Bedrag per eenheid 99 103,7 107,2
Toegelicht begrotingsbedrag 53 731 59 843 63 697
Overige personele uitgaven 3 000 3 000 3 600

06.03. Geheime uitgaven

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven van de BVD met een geheim karakter geraamd. In de meerjarencijfers is een jaarlijkse groei van f 0,1 mln opgenomen, hetgeen voortvloeit uit een afspraak in het verleden om dit artikel loon- en prijsongevoelig te ramen.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U06.03t/m 19971998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  3 9794 0794 1794 2794 379  
Stand ontwerp-begroting 20004 4793 0793 9794 0794 1794 2794 3794 4791203.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0002 0321 3971 8061 8511 8961 9421 9872 032  

07. Management en Personeelsbeleid

Doelstelling en instrumenten van beleid

De Minister van BZK heeft een coördinerende verantwoordelijkheid voor een verantwoord personeelsbeleid bij de overheid in brede zin. Dat wil zeggen in alle acht sectoren. Tevens is de Minister sectorwerkgever voor de sectoren Rijk en Politie.

Vanuit deze verantwoordelijkheid heeft de Minister een specifieke taakstelling met betrekking tot de factor arbeid in brede zin binnen de overheid. Deze verantwoordelijkheid is gebaseerd op:

• Wet- en regelgeving. Deze draagt de Minister onder andere op de rechtspositie van politieke en ambtelijke bestuurders en van delen van het overheidspersoneel te regelen. Dit is onder meer vastgelegd in de Ambtenarenwet, het Besluit Coördinatie Rijkspersoneelsaangelegenheden, het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren.

• Specifieke besluitvorming binnen de ministerraad. Deze kent aan de minister een coördinerende taak toe. Hierbij gaat het met name om het instellingsbesluit van de Raad voor de Rijksdienst en Inkomensaangelegenheden (RRDIA).

Op de eerste plaats worden op dit hoofdbeleidsterrein de uitgaven geraamd die samenhangen enerzijds met besluitvorming gericht op de toedeling van de financiële ruimte aan de verschillende overheidssectoren en anderzijds met besluitvorming gericht op de onderhandelingsinzet van de rijkssectorwerkgevers, waaronder die van de sectorwerkgever Rijk.

Deze algehele doelstelling vertaalt zich voor het Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid (DGMP) in een tweetal hoofdtaken:

• het door middel van beleidsontwikkeling, advisering en regelgeving ondersteunen van de Minister van BZK als coördinerend minister voor het overheidspersoneelsbeleid, en

• het ervoor zorgdragen dat de ministeries (van de sector Rijk) afzonderlijk en gezamenlijk in staat zijn zo goed mogelijk als werkgever en als efficiënte en effectieve organisatie te functioneren.

Om deze doelstelling te bereiken worden onder andere de volgende activiteiten verricht:

• het beheren van het sectorenmodel;

• het vaststellen van de financiële arbeidsvoorwaardenruimte ten behoeve van de verschillende sectoren;

• het onderhandelen en het voeren van overleg met de ambtenarenbonden in de sector Rijk;

• het toetsen van de onderhandelingsakkoorden in de rijkssectoren;

• het doen van onderzoek naar de werking van de markt voor overheidspersoneel;

• het systematisch verzamelen, analyseren, beoordelen en publiceren van relevante gegevens met betrekking tot de factor arbeid in de collectieve sector;

• de ministeries adviseren over de inrichting van de organisatie en formatie;

• het ondersteunen van organisaties die de belangen behartigen van overheidspersoneel of van organisaties die ondersteuning bieden aan werkgevers- of werknemersorganisaties.

Op de tweede plaats worden op dit hoofdbeleidsterrein uitgaven geraamd die samenhangen met een aantal regelingen en voorzieningen met betrekking tot de financiële rechtspositie van actief en post-actief (gewezen) overheidspersoneel.

Bijzondere voorzieningen ten behoeve van (gewezen) overheidspersoneel zijn onder andere:

• verschillende rechtspositionele regelingen op het gebied van pensioenen, wachtgelden en uitkeringen;

• een regeling voor een tegemoetkoming in de ziektekosten ten behoeve van (gewezen) overheidspersoneel van de sector Rijk;

• faciliteiten voor vorming en opleiding van delen van het overheidspersoneel.

Vanuit de coördinerende taak voor de gehele overheidssector zijn de volgende activiteiten voorzien:

– een verdere ontwikkeling van het arbeidsmarktonderzoek teneinde tijdig op (sectorale) knelpunten in te kunnen spelen;

– aanpassing van de Ambtenarenwet aan de eisen die het integriteitsbeleid met zich meebrengt. Afhankelijk van de in 1999 te starten evaluatie van het sectorenmodel kunnen nadere aanpassingen van de Ambtenarenwet noodzakelijk blijken.

Vanuit de rol van werkgever voor de sector Rijk zijn voorts de volgende activiteiten en beleidsontwikkelingen voorzien.

Een krachtig personeels- en lijnmanagement is essentieel voor het op peil houden en het verbeteren van de kwaliteit van de rijksdienst. Dit vergt de inzet van nieuwe instrumenten en vernieuwing van bestaande instrumenten. Met de volgende initiatieven zal getracht worden een impuls te geven aan de kwaliteitsontwikkeling van personeels- en lijnmanagement:

a) het opzetten en uitvoeren van kwaliteitsprojecten;

b) het uitwisselen van ervaringen tussen ministeries;

c) BZK zal op projectbasis financiële bijdragen beschikbaar stellen voor de uitvoering van kwaliteitsprojecten.

De huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt noodzaken meer dan in het verleden tot strategische arbeidsmarktcommunicatie. Dat geldt voor individuele werkgevers, maar ook voor de rijksoverheid als geheel. In de jaren 2000–2004 zal de rijksoverheid zich nadrukkelijker op de arbeidsmarkt presenteren. Voor een belangrijk deel zal de inspanning zich richten op het op positieve wijze beïnvloeden van de negatieve beeldvorming over de rijksoverheid als werkgever. Het voornemen is om de komende jaren de relatie tussen onderwijs en werkgevers te verstevigen. Duaal onderwijs (intensieve combinatie opleiding en stage/werk) biedt de mogelijkheid om in een vroeg stadium contacten te leggen met potentiële werknemers. De aandacht zal vooral uitgaan naar die functiegebieden die op meerdere terreinen binnen de rijksdienst voorkomen en die schaarser worden op de arbeidsmarkt. Het belang van het hebben van voldoende kwalitatief personeel wordt ook door werknemersvertegenwoordigingen onderschreven, getuige de f 10 mln die in de lopende CAO hiervoor is gereserveerd. In interministerieel verband wordt thans gewerkt aan de voorbereiding van een plan van aanpak, dat begin 2000 gereed zal zijn.

De behoefte aan gekwalificeerd personeel vormt ook het uitgangspunt van het diversiteitsbeleid. Bij de uitvoering van dit beleid wordt er naar gestreefd dat het personeelsbestand naar etniciteit, sekse en leeftijd een redelijke afspiegeling is van de samenleving. Hieraan zal het komend jaar op de volgende wijze invulling worden gegeven:

• door de ministeries wordt in overeenstemming met de vereisten van de Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (SAMEN) de instroom en doorstroom van minderheden bevorderd. Hierbij zal een extra accent gelegd worden op de doorstroom naar hogere functies;

• op basis van de resultaten van een onderzoek naar vertrekmotieven van vrouwen bij de rijksdienst zal het beleid gericht op het bevorderen van het plaatsen van vrouwen op gezichtsbepalende functies worden geïntensiveerd;

• een evenwichtige leeftijdsopbouw wordt bevorderd door enerzijds het traineeproject rijksoverheid te verlengen. In 2000 zal de derde tranche van dit project worden gerealiseerd. Er wordt naar gestreefd in dit kader tenminste 50 nieuwe trainees te laten instromen.

Anderzijds zal het beleid gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen worden geïntensiveerd door het voeren van een gericht scholingsbeleid, het bevorderen van de mobiliteit en het verbeteren van personeelsbeoordelings- en begeleidingsinstrumenten. Hierbij zal het accent gelegd worden op het ontwikkelen van een beleid dat gericht is op het vergroten van horizontale doorstroommogelijkheden voor personeelsleden die dreigen vast te lopen in hun functie.

Per 1 augustus 2000 zal de arbeidsvoorwaardenovereenkomst in de sector Rijk aflopen. Ter uitvoering van de afspraken in deze overeenkomst vindt in 2000 nog een aantal werkzaamheden plaats. De meest omvattende is een onderzoek, samen met de centrales van overheidspersoneel, naar de mogelijkheden van een ziektekostenregeling voor de gehele sector Rijk. Voorts vinden ter voorbereiding van de nieuwe cao de nodige activiteiten plaats. Een doorlopende activiteit is het in overleg met de ministeries bezien met welke arbeidsvoorwaardelijke voorstellen betere voorwaarden kunnen worden geschapen voor een meer efficiënte en effectieve bedrijfsvoering bij de ministeries. Een en ander dient te geschieden tegen de achtergrond van de bijzondere werkgever die de overheid is.

07.02. Vormings- en opleidingsbeleid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven in het kader van vormings- en opleidingsactiviteiten geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.02/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
07 Uitgaven in het kader van vormings- en opleidingsactiviteiten15 38616 02616 09616 06816 06316 06416 06443C06.40
09 Subsidies aan de Stichting Europees Instituut Bestuurskunde (EIB)51151251251251251251243A01.34
13 Jongerenproject1 7375 46511 9547 699   43A01.33
Totaal17 63422 00328 56224 27916 57516 57616 576  

Artikelonderdeel 07. De verplichtingen en uitgaven, die op dit artikelonderdeel worden geraamd, hebben betrekking op de bijdragen aan de Stichtingen A&O fonds Rijk en Gemeenten. Uit deze fondsen worden in de sectoren Rijk en Gemeenten arbeidsmarkt- en opleidingsactiviteiten gesubsidieerd. Beide fondsen zijn particuliere stichtingen. Zij worden beheerd door een paritair samengesteld bestuur van werkgevers en werknemers. Door middel van een beleidsplan, een beleidsjaarverslag en een jaarrekening leggen de stichtingen verantwoording af aan de Minister van BZK. Op grond van de Bijdragebeschikking Stichting A&O fonds Rijk is BZK gehouden bij opzegging van de regeling een opzegtermijn van drie jaar in acht te nemen.

Artikelonderdeel 09. De bijdrage aan de Stichting EIB wordt gefinancierd uit de begrotingen van OCW (circa f 1,5 mln), van BuiZa (circa f 0,5 mln) en van BZK (circa f 0,5 mln). Deze ministeries zijn tevens vertegenwoordigd in het bestuur van het EIB. De Minister van OCW is namens Nederland eerstverantwoordelijke. Met deze bijdrage wordt beoogd het EIB een basisfinanciering te verschaffen voor het in stand houden van een advies-, onderzoeks- en opleidingscapaciteit ten behoeve van de Europese samenwerking.

Artikelonderdeel 13. Op dit artikelonderdeel worden uitgaven geraamd voor bovendepartementale activiteiten (werving, selectie en opleiding) in het kader van het traineeproject rijksoverheid. Dit project komt voort uit de arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor de sector Rijk 1997–1999. Een deel van het beschikbare budget zal voorts worden overgeheveld naar andere ministeries of Hoge Colleges van Staat, ter bekostiging van de loonkosten van de aldaar aangestelde trainees.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.021998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 30 14033 86123 32515 93215 932 
1e suppletore begroting 1999 – 9 134– 6 771  
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.toedeling loonbijstelling 1999 9971 472954643644 
Stand ontwerp-begroting 200017 63422 00328 56224 27916 57516 57616 576
 (18 135)  
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0008 0029 98512 96111 0177 5217 5227 522
(8 229)  

07.03. Onderzoek en analyse van de arbeidsmarkt en personeelsmanagement bij de overheid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden uitgaven geraamd voor onderzoek en analyse van de arbeidsmarkt en personeelsmanagement bij de overheid in het algemeen en bij de sector Rijk in het bijzonder. Daarnaast wordt geraamd de voorfinanciering van de invoering van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) voor overheidspersoneel.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.03/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01 Specifieke uitgaven algemeen beheer5 906      1201.33
05 Arbeidszaken overheid 2 7362 4042 3832 3682 3682 3681201.33
06 Personeelsmanagement in de sector Rijk 3 8663 0062 9802 9612 9612 9611201.33
07 Financiering invoeringsuitgaven ZW/WW 30 00040 00010 000   72B01.20
Totaal5 90636 60245 41015 3635 3295 3295 329  

Artikelonderdeel 05. De Minister van BZK is als coördinerend bewindspersoon verantwoordelijk voor het functioneren van het sectorenmodel en de beheersbaarheid en samenhang van de arbeidsvoorwaarden.

In aansluiting daarop wordt beleidsinhoudelijke ondersteuning verleend aan het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO).

Ten behoeve van de coördinatie en ondersteuning wordt de noodzakelijke expertise onderhouden, met als doel de ontwikkeling en uitvoering van een adequaat arbeidsmarktbeleid. Hiervoor worden op basis van statistieken, enquêtes, administratieve databestanden etcetera in eigen beheer analyses uitgevoerd. Daarnaast wordt ook onderzoek uitbesteed. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan onderzoek naar de beloningsverhoudingen tussen de overheid en de marktsector.

Verder geeft BZK een financiële bijdrage aan de ontwikkeling en uitvoering van het onderzoeksprogramma van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA).

De aldus verkregen inzichten vormen een basis voor de beleidsontwikkeling ten aanzien van de jaarlijkse vaststelling van de arbeidsvoorwaardenruimte voor ambtenaren en van de verdeling ervan over de verschillende overheidssectoren.

De resultaten van het uitbesteed onderzoek en van eigen analyses worden onder andere verwerkt in de jaarlijks te publiceren Arbeidsmarktrapportage Overheid, Kerngegevens Overheidspersoneel en Trendnota Arbeidszaken. De Trendnota wordt als bijlage ingediend bij de begroting en verschaft onder meer inzicht in de arbeidsvoorwaarden, loonkosten, sociale regelingen, premies en arbeidsverhoudingen.

In verband met de voorgenomen sectoralisatie van de overheidspensioenen wordt aandacht besteed aan de gevolgen hiervan. Dit geldt ook voor de beëindiging per 1 januari 2001 van de gedwongen winkelnering, zoals deze is neergelegd in de Wet Privatisering ABP.

Vanaf 1996 wordt een bijdrage verstrekt aan de Raad voor het Overheidspersoneel (ROP). De bijdrage is bestemd voor het (laten) uitvoeren van onderzoek op het gebied waarover in de ROP afstemming plaatsvindt tussen de sociale partners.

BZK onderhoudt internationale contacten op het gebied van management en personeelsbeleid. De hier geraamde uitgaven hebben betrekking op de ontwikkeling van opleidingen voor ambtenaren in Europees verband en het realiseren van stages voor ambtenaren uit Midden- en Oost-Europese landen bij de overheid in Nederland.

Per 1 februari 1997 is de Wet Veiligheidsonderzoeken (Wvo) in werking getreden. Op grond van deze wet adviseert een interministerieel samengestelde commissie over beslissingen naar aanleiding van bezwaarschriften tegen beslissingen die zijn genomen op grond van deze wet.

Uit een nieuw wetsvoorstel leeftijdsdiscriminatie zullen extra werkzaamheden voortvloeien voor de Commissie Gelijke Behandeling. De financiering hiervan vindt plaats door BZK, Justitie en SZW.

Artikelonderdeel 06. De personeelsbrief Mensen en Management in de Rijksdienst (M&M) is de opvolger van de nota M&M. Het is een tweejaarlijkse brief die de Minister van BZK, namens de werkgevers in de sector Rijk, tegelijk met de begroting op Prinsjesdag naar het parlement verstuurt. De eerste versie zal verschijnen in september 1999. In deze brief wordt aangegeven hoe het personeelsbeleid, op hoofdlijnen, de komende periode vorm zal worden gegeven. De brief zal een thematische opbouw kennen, waarbij zowel sectorale als ministeriële thema's zullen worden behandeld.

Kort na aanvang van een nieuwe kabinetsperiode kan de sector Rijk aangeven hoe aan de beleidsvoornemens uit het regeerakkoord en de regeringsverklaring over het personeel in de rijksdienst vorm zal worden gegeven. Na twee jaar zal een nieuwe personeelsbrief naar het parlement worden verstuurd waarin de invloed van recente ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het afsluiten van een nieuwe arbeidsvoorwaardenovereenkomst, en bijstellingen van het ingezette beleid zullen worden aangegeven.

Om de mobiliteit van rijksambtenaren tussen de ministeries te bevorderen krijgen alle rijksambtenaren in 1999 vanaf de werkplek toegang tot de mobiliteitsbank. De mobiliteitsbank is een instrument voor individuele loopbaanontwikkeling met duizenden vacatures van binnen en buiten de rijksoverheid, informatie over ministeriële loopbaan- en mobiliteitsfaciliteiten, het werken bij een ministerie, informatie en testen op het gebied van loopbaan, arbeidsmarkt, beroepen en opleidingen. De verdere inhoudelijke ontwikkeling van de mobiliteitsbank wordt met inbreng van de gebruikers door alle ministeries gezamenlijk gerealiseerd. De verwachting is dat in 2000 de mobiliteitsbank als een van de eerste toepassingen op het rijksoverheidsintranet te vinden is.

Het ligt in de lijn der verwachting dat in nauw overleg met ministeries en Hoge Colleges van Staat de kennis en ervaring op loopbaan- en mobiliteitsgebied verder wordt gebundeld. Mogelijk groeit deze rijksoverheidsbrede bundeling op enig moment toe naar een «facilitair adviescentrum» met een meer eigen gezicht.

Op het terrein van organisatie en formatie wordt buiten de reguliere topformatieadviezen een aantal initiatieven genomen die voor de rijksdienst in brede zin van belang zijn.

Er verschijnt een nieuwe release van het computerondersteund functiewaarderingssysteem FUWASYS, die het mogelijk maakt om onderdelen van de functiebeschrijving flexibeler in te richten. Met dat systeem wordt het gedecentraliseerde proces van functiewaardering op de ministeries ondersteund.

In een beleidsnotitie over functiewaarderen zal worden aangegeven hoe nieuwe ontwikkelingen in en opvattingen over het functioneren van de overheid kunnen worden verwerkt in het systeem van functiewaarderen en wat deze betekenen voor het werken met zo'n systeem.

Naar een aantal rijksbreed voorkomende functies wordt onderzoek gedaan, waarbij zowel naar de formatieve als de organisatiekant van het werk wordt gekeken. Bij enkele van deze onderzoeken wordt tevens relevante arbeidsmarktinformatie verzameld. Op basis van dit onderzoek zal de hoogambtelijke Formatiecommissie aanbevelingen formuleren die bijdragen aan de verbetering van het functioneren van de rijksdienst.

Artikelonderdeel 07. Op dit artikelonderdeel wordt geraamd de vergoeding aan USZO voor de kosten van de invoering van ZW en WW voor overheidspersoneel. De uiteindelijke financiering van deze invoeringskosten zal plaatsvinden door eenmalig de bestemming van de ingehouden WW-premies over de WAO-uitkeringen van (gewezen) overheidswerknemers te wijzigen. Aangezien hiervoor een wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW) noodzakelijk is, en deze wijziging naar het zich laat aanzien pas in de loop van 2000 effectief zal zijn, wordt de vergoeding voorlopig vanuit de BZK-begroting voorgefinancierd. Na het daadwerkelijk van kracht worden van de wetswijziging kan het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV), als beheerder van de ontvangen premies, overgaan tot afdracht van een deel aan BZK. De ontvangsten van het LISV, gespreid over de jaren 2000 en 2001, zijn geraamd op ontvangstenartikel 07.06.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.031998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 6 0135 5445 5455 5455 545 
1e suppletore begroting 1999 30 33939 8669 818– 216– 216 
Beleidsmatige mutaties       
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
1.collectief ziektekostenverzekeringscontract 250  
Stand ontwerp-begroting 20005 90636 60245 41015 3635 3295 3295 329
 (7 157)  
Stand ontwerp-begroting 20002 68016 60920 6066 9712 4182 4182 418
in EUR 1 000(3 248)  

De toelichting bij de cijfers

1. een reallocatie van artikel 07.20 in verband met de financiering van een onderzoek naar de mogelijke deelname aan een collectief ziektekostenverzekeringscontract voor de sector Rijk.

07.05. Beheer rechtspositie

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op grond van het kabinetsstandpunt van eind 1985 blijft BZK betrokken bij de afwikkeling van de vóór 1985 gedane toezeggingen met betrekking tot het spreiden van rijksdiensten, voor zover deze extra personele lasten met zich meebrengen.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.051998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 259258258258258  
1e suppletore begroting 1999 – 2– 4– 6– 8– 8  
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 69888  
Stand ontwerp-begroting 2000146(134)2632632602582582581201.33
Stand ontwerp-begroting 200066119119118117117117  
in EUR 1 000(61)  

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U07.05199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal personen dat een uitkering ontvangt7 6 6 
Bedrag per persoon 20,9 18,55 18,73
Toegelicht begrotingsbedrag 146 111 112
DOELMATIGHEIDSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal personen dat een uitkering ontvangt7 6 6 
Uitvoeringskosten per persoon 2,6 2,7 2,7
Toegelicht begrotingsbedrag 18 16 16

07.10. Financiële rechtspositie actieven en post-actieven

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De uitgaven op dit artikel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van post-actieven.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.10/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
05WWV-vervangende uitkeringen4696086086086086086081101.30
06Pensioenen aan gewezen overheidsdienaren van Suriname1521941941941941941941101.30
07Overtocht van en naar Suriname en de Nederlandse Antillen1101.30
08Wachtgelden, uitkeringen en overige uitgaven2072002002002002002001101.30
09Uitkeringswet Indische geïnterneerden8      1101.30
10Eenmalige uitkering aan ex-KNIL dienstplichtigen144      1101.30
12Eenmalige uitkering aan ex-KNIL beroepsmilitairen20 152      1101.30
13Uitkeringswet twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen      1101.30
Totaal21 1321 0021 0021 0021 0021 0021 002  

Artikelonderdeel 05. Op dit artikelonderdeel worden de uitgaven geraamd ten behoeve van voormalige werknemers bij de PTT, de Postbank en de N.V. Sdu, die voor de invoering van de WWV-bodem per 1 april 1991 nog rechten konden ontlenen aan de tijdelijke regeling WWV-vervangende uitkering. Gezien de in het verleden gebleken onzekerheidsfactor met betrekking tot de werkelijke uitgaven (onder meer als gevolg van neveninkomsten die van invloed zijn op het gemiddeld uit te keren bedrag) is vooralsnog uitgegaan van het beschikbare budgettaire kader.

Artikelonderdeel 06. De uitgaven op dit artikelonderdeel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van gewezen overheidsdienaren van Suriname.

Artikelonderdeel 07. Op grond van de Garantiewet militairen KNIL, gewijzigd bij beschikking van de Minister van Justitie van 16 september 1958, nr. 438, zijn ten behoeve van de ex-KNIL militairen, die reeds ten tijde van de soevereiniteitsoverdracht daarop recht hebben verkregen, doch in Indonesië zijn achtergebleven, waarborgen vastgesteld op grond waarvan de kosten van overtocht (van Indonesië naar Nederland) kunnen worden gerestitueerd.

Dit geldt evenzeer voor gewezen militairen van de voormalige landmacht in Suriname en de Nederlandse Antillen die in deze beide landen zijn achtergebleven en voor ex-KNIL militairen die zich in één van deze beide landen gevestigd hebben. Aangezien uit ervaringscijfers blijkt dat van deze regeling nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt, is geen bedrag in de begroting geraamd.

Artikelonderdeel 08. De uitgaven op dit artikelonderdeel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van gewezen overheidsdienaren uit het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea.

Artikelonderdeel 09. De uitgaven in het kader van de Uitkeringswet Indische Geïnterneerden worden vanaf 1999 geraamd op artikel 07.22.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.101998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 1 0131 0131 0131 0131 013 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.Uitkeringswet Indische geïnterneerden – 40– 40– 40– 40– 40 
2.toedeling loonbijstelling 1999 2929292929 
Stand ontwerp-begroting 200021 1321 0021 0021 0021 0021 0021 002
 (21 125)  
Stand ontwerp-begroting 20009 589455455455455455455
in EUR 1 000(9 586)  

De toelichting bij de cijfers

1. een reallocatie naar artikel 07.22 in verband met de raming van de Uitkeringswet Indische geïnterneerden. Per abuis is bij ontwerp-begroting 1999 verzuimd het budgettair kader over te hevelen naar artikel 07.22. Op dat artikel worden met ingang van 1999 alle door de SAIP uitgevoerde regelingen geraamd.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U07.10*199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal personen dat een uitkering ontvangt60 54 54 
Bedrag per persoon 16,32 17,29 17,29
Toegelicht begrotingsbedrag 979 933 933
DOELMATIGHEIDSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal personen dat een uitkering ontvangt  54 54 
Uitvoeringskosten per persoon   1,27 1,27
Toegelicht begrotingsbedrag   69 69

* Exclusief de uitkeringen aan ex-KNIL-militairen.

07.16. Garanties

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden diverse garanties geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.16/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Garantie van rente en aflossing63E01.30
05Overige garanties1 40063Z01.30
Totaal1 400MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  

Artikelonderdeel 01. Bij beschikking van 23 augustus 1974 nr. AB74/U1271, van de Minister van Binnenlandse Zaken, is de mogelijkheid geschapen om zonder bepaalde voorwaarden een hypotheekgarantie te verlenen voor tijdige betaling van rente en aflossing op een hypothecaire geldlening, die in verband met de aankoop van een woning is afgesloten. De rijkshypotheekgarantieregeling brengt in principe geen kosten met zich mee. Voor het burgerlijk rijkspersoneel is de rijkshypotheekgarantieregeling met ingang van 8 december 1990 ingetrokken. Dit betekent dat vanaf deze datum geen rijkshypotheekgaranties meer worden verleend aan burgerlijke rijksambtenaren. Reeds toegekende garanties blijven gehandhaafd.

Artikelonderdeel 05. In 1998 is aan het A&O fonds Rijk een garantie verstrekt van maximaal f 1,4 mln voor de terugbetaling van een door de stichting te verstrekken subsidie voor de ontwikkeling van een mobiliteitsbank. Op de garantie kan een beroep worden gedaan op het moment dat het A&O fonds Rijk van mening is, dat BZK een kwalitatief onvoldoende produkt heeft ontwikkeld. De garantie loopt tot eind 1999.

De in het voorjaar van 1999 aan de USZO verstrekte garantie voor financiering van de invoeringskosten ZW/WW is als gevolg van besluitvorming in de ministerraad inmiddels vervallen. De invoering van ZW en WW worden vooralsnog voorgefinancierd vanuit de BZK-begroting. Voor een toelichting wordt verwezen naar het gestelde bij artikel 07.03.

Vermelding verdient verder, dat op grond van de «Bijdragebeschikking Stichting A&O fonds sector Rijk» BZK gehouden is om bij opzegging van de regeling een opzegtermijn van minimaal drie jaar in acht te nemen.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.161998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie 
1e suppletore begroting 1999 1 500  
Nog niet opgenomen in begrotingsstuk:       
Beleidsmatige mutaties       
1.invoeringskosten ZW/WW – 1 500  
Stand ontwerp-begroting 20001 400MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000635MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.161998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie 
Stand ontwerp-begroting 20001 400MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000635MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie

De toelichting bij de cijfers

1. een bijstelling van de verplichtingenraming in verband met het vervallen van de garantie aan de USZO voor de financiering van de invoeringskosten ZW en WW voor overheidspersoneel. Er is geen beroep gedaan op de garantie.

07.17. Bijdragen ten behoeve van werknemersorganisaties in verband met arbeidsverhoudingen in de overheidssector

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Dit artikel heeft betrekking op de bijdrage van werknemersorganisaties aan het overlegstelsel arbeidsvoorwaarden voor overheidspersoneel.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.17/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Vakbondsfaciliteiten4 0184 0954 0944 0944 0944 0944 09443F01.33
02Bijdragen aan de Stichting CAOP4 4064 4984 5154 5224 5224 5224 52243F01.33
Totaal8 4248 5938 6098 6168 6168 6168 616  

Artikelonderdeel 01. De op dit artikelonderdeel geraamde uitgaven hebben, conform de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 21 juni 1982, nr. AB82/U1164, Stcrt. 125, betrekking op de financiële bijdrage aan de centrales van overheidspersoneel voor het vakbondswerk.

Artikelonderdeel 02. Op dit artikelonderdeel wordt de werknemersbijdrage in de exploitatiekosten van de stichting geraamd. De bijdrageregeling heeft een looptijd tot 2000. In 1999 zal overleg worden gevoerd met de stichting over voortzetting van de financiering.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.17 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  8 4408 4548 4618 4618 461 
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.toedeling loonbijstelling 1999  155155155155155 
2.correctie verplichtingen  967  
Stand ontwerp-begroting 2000 8 6348 6918 6168 6168 6168 6168 616
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 3 9183 9443 9103 9103 9103 9103 910

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.17 1998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  8 4388 4548 4618 4618 461 
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.toedeling loonbijstelling 1999  155155155155155 
Stand ontwerp-begroting 2000 8 4248 5938 6098 6168 6168 6168 616
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 3 8233 8993 9073 9103 9103 9103 910

De toelichting bij de cijfers

2. een correctie van de verplichtingenraming in verband met verwachte kaseffecten.

07.18. Werkgeversbijdrage aan het overlegstelsel overheidspersoneel

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel wordt de financiële werkgeversbijdrage in de exploitatiekosten van de Stichting CAOP geraamd. De bijdrageregeling heeft een looptijd tot 2000. In 1999 zal overleg worden gevoerd met het CAOP over voortzetting van de financiering.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.18t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  4 4334 4404 4404 4404 440 
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.toedeling loonbijstelling 1999  8181828282 
2.correctie verplichtingen  821  
Stand ontwerp-begroting 20004 2074 6164 5964 5224 5224 5224 5224 522
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0001 9092 0952 0862 0522 0522 0522 0522 052

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.181998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 4 4174 4344 4404 4404 440  
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.toedeling loonbijstelling 1999 8181828282  
Stand ontwerp-begroting 20004 4064 4984 5154 5224 5224 5224 52243F01.33
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0001 9992 0412 0492 0522 0522 0522 052  

De toelichting bij de cijfers

2. een correctie van de verplichtingenraming in verband met verwachte kaseffecten.

07.20. Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel sector Rijk

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd die betrekking hebben op de Regeling Ziektekostenvoorziening Rijkspersoneel (ZVR-regeling).

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.20/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Programma-uitgaven60 03880 11480 50280 13680 08080 08480 0841105.2
02Uitvoeringskosten3 3464 2504 2114 1924 1724 1724 1721205.2
Totaal63 38484 36484 71384 32884 25284 25684 256  

Artikelonderdeel 01. Op dit artikelonderdeel worden de programma-uitgaven met betrekking tot de ZVR geraamd. Deze uitgaven betreffen zowel de ZVR-uitkeringen, als de daarover verschuldigde loonbelasting.

Per 1 januari 2000 worden de criteria voor een tegemoetkoming ingevolge de ZVR aangescherpt. Dit is overeengekomen in het arbeidsvoorwaardenoverleg van de sector Rijk en zal naar verwachting leiden tot een geringe verlaging van de uitgaven.

Artikelonderdeel 02. Op dit artikelonderdeel worden de kosten geraamd voor het uitvoeren van de ZVR. De Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (DZVO) te Emmen voert de regeling uit.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.201998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 88 10181 12981 12881 12881 128 
1e suppletore begroting 1999 12 181– 39– 58– 78– 78 
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.dekking looneffecten CAO-afspraken 1999/2000 – 17 876     
2.financiering looneffecten CAO-afspraken 1999/2000 – 674     
3.collectief ziektekostencontract sector Rijk – 250     
4.toedeling loonbijstelling 1999 2 8823 6233 2583 2023 206 
Stand ontwerp-begroting 200063 38484 36484 71384 32884 25284 25684 256
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00028 76238 28338 44138 26638 23238 23438 234

De toelichting bij de cijfers

1. een overboeking naar AZ (f 0,075 mln), Justitie (f 4,406 mln), OCW (f 0,713 mln), Financiën (f 5,554 mln), VROM (f 0,778 mln), V&W (f 2,666 mln), EZ (f 0,917 mln), LNV (f 1,297 mln), SZW (f 0,487 mln) en VWS ( f 0,7 mln), en de Hoge Colleges van Staat (f 0,283 mln). De overboeking vormt onderdeel van de dekking van de looneffecten van de CAO-afspraken 1999/2000.

2. een reallocatie naar artikel 01.03 ter financiering van de looneffecten van de CAO-afspraken 1999/2000. Bij tweede suppletore begroting 1999 zal nadere verdeling plaatsvinden over de diverse personeelsartikelen.

3. een reallocatie naar artikel 07.03 in verband met de financiering van een onderzoek naar de mogelijke deelname aan een collectief ziektekostencontract voor de sector Rijk.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U07.20 1998 1999 2000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal gehonoreerde aanvragen20 217 26 717 26 717 
Bedrag per beschikking (excl. aansprakenbelasting) 2,056 2,122 2,099
Aansprakenbelasting 18 474 23 424 24 414
Toegelicht begrotingsbedrag 60 038 80 114 80 502
DOELMATIGHEIDSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal aanvragen  29 450 29 450 
Uitvoeringskosten per aanvraag   0,144 0,143
Toegelicht begrotingsbedrag   4 250 4 211

07.21. Personeel en materieel Management en Personeelsbeleid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de personele en materiële uitgaven geraamd van DGMP inclusief de door te berekenen apparaatsuitgaven DZVO.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.21/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Ambtelijk personeel26 14129 08528 78428 33227 88227 88327 8831101.1
02Overig personeel2 2652 1752 1062 0852 0772 0772 0771201.1
03Post-actieven5 7036 0434 8864 8914 8894 8894 8891101.1
04Materieel20 20819 72119 62117 45011 7227 7217 7211201.1
Totaal54 31757 02455 39752 75846 57042 57042 570  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.211998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 41 75439 56939 68139 68139 681 
1e suppletore begroting 1999 8 1222 4512 0611 6121 612 
Niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.invoering Euro 6 03411 8429 6333 917  
2.werkdrukvermindering  848484  
3.stelselwijziging rijkshuisvesting – 28– 28– 28– 28– 28 
4.toedeling loonbijstelling 1999 1 1421 4791 3271 3041 305 
Stand ontwerp-begroting 200054 31757 02455 39752 75846 57042 57042 570
 (54 701)  
Stand ontwerp-begroting 200024 64825 87625 13823 94121 13319 31719 317
in EUR 1 000(24 822)  

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming ter dekking van de kosten gemoeid met de invoering van de Euro (in NLG 1 000):

 
 1999200020012002
• DGMP1 2311 135404130
• IVOP1 6507 4896 011750
• USZO3 0373 0383 0383 037
• SAIP116180180 
Totaal6 03411 8429 6333 917

2. een reallocatie van artikel 01.01 voor activiteiten in het kader van werkdrukvermindering.

3. een reallocatie naar artikel 01.01 als gevolg van de herberekening van de huisvestingsbudgetten in het kader van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U07.21199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel278 302,09 293,50 
Gemiddelde loonkosten 92,81 96,28 98,07
Toegelicht begrotingsbedrag 25 800 29 085 28 784

07.22. Rechtspositie post-actieven (voormalige) overzeese gebiedsdelen

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De uitgaven op dit artikel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van gewezen overheidsdienaren. De uitvoering van de onder dit artikel gebrachte regelingen berust bij de SAIP. Tot 1999 zijn de verplichtingen en uitgaven geraamd op de uitgavenartikelen 07.10 en 07.12 tot en met 07.15.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U07.22/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Rechtspositie post-actieven Suriname en Nederlandse Antillen 6 9017 6747 3156 9246 5846 2241101.30
02Rechtspositie post-actieven Nederlands en West Nieuw-Guinea 21 22919 77819 70319 62319 53319 4381101.30
03Rechtspositie post-actieven Indonesië 119 139108 95399 61996 09094 04091 5154101.30
04Rechtspositie post-actieven bijzondere voorzieningen 2332051851651451251101.30
05Uitkeringswet twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen 6006004964964964961101.30
Totaal 148 102137 210127 318123 298120 798117 798  

Artikelonderdeel 01. De uitgaven op dit artikelonderdeel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van gewezen overheidsdienaren, thans voornamelijk woonachtig in Suriname of de Nederlandse Antillen.

Met betrekking tot pensioenen, onderstanden, enz. aan voormalige leden van de landmacht in Suriname en de Nederlandse Antillen is in de overeenkomst van 14 januari 1960 tussen BZK en de SAIP een tweetal zaken neergelegd, namelijk de uitvoering van de werkzaamheden door de SAIP en de toegankelijkheidsverklaring van een tweetal Indische reglementen voor militairen of voormalige leden van de landmacht in Suriname en de Nederlandse Antillen.

In het besluit van 19 april 1967 (Stb. 1967, 250) is een toeslagregeling opgenomen op pensioenen van gewezen ambtenaren in Surinaamse en Antilliaanse overheidsdienst en hun nagelaten betrekkingen.

Aan in Suriname of de Nederlandse Antillen woonachtige ex-militairen, die voor 1 juli 1923 waren toegetreden tot het voormalig KNIL, wordt op grond van het Reglement voor den militair geneeskundige dienst in Nederlands-Indië het recht toegekend op (tegemoetkoming in) geneeskundige verzorging, evenals aan hun gezinsleden en nagelaten weduwen en wezen.

Als gevolg van een deviezenmaatregel van de Surinaamse overheid, ondervinden Surinaamse gepensioneerden in Nederland sedert 1 mei 1985 problemen met de overmaking van hun pensioen naar Nederland. De Nederlandse regering heeft in 1985 bij wijze van interim-voorziening een voorschotregeling in het leven geroepen. In 1993 is deze tijdelijke regeling vervangen door een definitieve garantieregeling, waarbij de betalingsverplichting van de Surinaamse pensioenen door Nederland wordt overgenomen. Voorts voorziet de regeling erin dat de desbetreffende overdracht aan Suriname wordt gecompenseerd voor wijzigingen in de wisselkoers en de prijsontwikkeling.

Artikelonderdeel 02. De uitgaven op dit artikelonderdeel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van gewezen overheidsdienaren uit het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. De uitgaven worden gedaan op grond van het Pensioenreglement van Nederlands Nieuw-Guinea.

Artikelonderdeel 03. De uitgaven ten laste van dit artikelonderdeel hebben betrekking op de financiële rechtspositie van post-actieven, voornamelijk gewezen overheidsdienaren uit Indonesië.

Op grond van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 worden aan bepaalde categorieën personen Nederlandse toeslagen verleend.

Ingevolge Stb. 1964, 217, wordt door het Rijk aan de SAIP een bijdrage verstrekt ter grootte van het exploitatietekort. Het exploitatietekort wordt vastgesteld door het saldo te berekenen, waarmee de lasten van de SAIP de baten overschrijden. Dit saldo wordt vervolgens verlaagd met de aflossingen en uitlotingen van het belegd vermogen van de SAIP.

Op grond van verschillende Indische pensioenreglementen, Indische Staatsbladen en ordonnanties, worden aan gewezen overheidsdienaren uitkeringen gedaan.

Op grond van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 worden door het Rijk aan bepaalde groepen burgerlijke overheidsdienaren en gewezen burgerlijke overheidsdienaren van Indonesië, militairen van het voormalige KNIL, alsmede hun nagelaten betrekkingen verleende garanties en de daarop verleende toe- of bijslagen uitkeringen gedaan.

Artikelonderdeel 04. Op dit artikelonderdeel worden uitgaven geraamd betreffende aanvullende uitkeringen bij wijze van pensioen aan gewezen personeel op arbeidsovereenkomst bij het Hoge Commissariaat der Nederlanden in Indonesië op grond van het koninklijk besluit 1954 (Stb. 56).

Artikelonderdeel 05. De uitgaven op dit artikelonderdeel hebben betrekking op de Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranen. Deze wet is per 30 december 1997 in werking getreden en voorziet onder voorwaarden in een eenmalige uitkering aan gewezen militairen die meer dan twee doch minder dan vijf jaren hebben gediend en daarvoor in de overheidspensioenwetgeving dan wel op andere wijze geen financiële compensatie hebben ontvangen.

Onder de rechthebbenden bevindt zich een aantal ex-KNIL militairen. Daarom is besloten dat de apparaatskosten die verbonden zijn aan de behandeling van aanvragen door deze groep rechthebbenden ten laste van BZK worden gebracht. De programmakosten, zijnde de uitkeringen inclusief belastingafdracht, komen ten laste van Defensie.

De regeling wordt voor de rechthebbende ex-KNIL militairen uitgevoerd door de SAIP. De aanvragen van overige rechthebbenden worden behandeld door Defensie.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U07.221998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 145 577138 197129 553127 590127 590 
1e suppletore begroting 1999 – 700– 4 000– 5 000– 7 000– 9 500 
Nog niet in een begrotingsstuk opgenomen:       
Beheersmatige mutaties:       
1.Uitkeringswet Indische geïnterneerden 4040404040 
2.toedeling loonbijstelling 1999 3 1852 9732 7252 6682 668 
Stand ontwerp-begroting 2000 148 102137 210127 318123 298120 798117 798
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 67 20662 26357 77455 95054 81653 454

De toelichting bij de cijfers

1. een reallocatie van artikel 07.10 in verband met de raming van de Uitkeringswet Indische geïnterneerden. Per abuis is bij ontwerp-begroting 1999 verzuimd het budgettair kader over te hevelen naar het nieuwe artikel 07.22. Op dit artikel worden met ingang van 1999 alle door de SAIP uitgevoerde regelingen geraamd.

De kengetallen

Overeenkomstig de door de Stichting SAIP ingediende begroting is uitgegaan van de gemiddelde aantallen uitkeringsgerechtigden.

(in NLG 1 000)
U07.22199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantal*bedragaantal*bedrag
Artikelonderdeel 01  38817,7843117,80
Artikelonderdeel 02  93422,7390221,93
Artikelonderdeel 03  7 48415,417 51014,03
Artikelonderdeel 04  2111,091910,79
Toegelicht begrotingsbedrag  8 827143 7538 862133 044

* Het gemiddelde bedrag per uitkering is vermeld.

08. Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid

In het kader van de algemene zorg voor de bevordering van het functioneren van het openbaar bestuur, heeft BZK een coördinerende en stimulerende rol op het terrein van de informatievoorziening en de inzet van geautomatiseerde hulpmiddelen daarbij. Dit hoofdbeleidsterrein omvat activiteiten met betrekking tot de inzet van informatie en informatietechnologie voor de dienstverlening van de overheid, voor het toegankelijk maken van overheidsinformatie, bij de rol van burgers in de democratische besluitvorming en ter bevordering van een meer doelmatige bedrijfsvoering bij de overheid. Dit omvat tevens aspecten van telematica, privacybescherming en informatiebeveiliging, inclusief de zogenaamde millenniumproblematiek.

08.01. Bevordering informatievoorziening overheid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ten behoeve van het informatievoorzieningsbeleid, alsmede de bijdragen aan het agentschap BPR. Voor de begroting van het agentschap BPR wordt verwezen naar D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN.

De hoofdlijnen van het te voeren informatiebeleid zijn verwoord in het eind 1998 door de Minister voor GSI naar de Kamer gestuurde Actieprogramma Elektronische Overheid 1999–2002.

Doel van het actieprogramma is om met een gerichte inzet van ICT bij de overheid een impuls te geven aan het verbeteren van de kwaliteit en service (meer klantgerichtheid), efficiëntie (kostenbesparing) en effectiviteit van de dienstverlening aan burgers en bedrijfsleven.

Het actieprogramma richt zich op drie thema's die in de lopende kabinetsperiode tot aanwijsbare resultaten moeten leiden:

– een goede elektronische toegankelijkheid;

– een betere dienstverlening;

– een verbeterde interne bedrijfsvoering bij de rijksoverheid.

In het kader van de verbetering van de elektronische toegankelijkheid van de overheid zijn alle openbare bibliotheken in Nederland voorzien van personal computers met Internetaansluitingen en is de Internet-site www.overheid.nl operationeel geworden, die het met behulp van een gebruiksvriendelijk zoekmechanisme mogelijk maakt snel overheidsinformatie op te zoeken. Het streven is erop gericht zo veel mogelijk overheidsinformatie te digitaliseren en te ontsluiten door het op het Internet te plaatsen, waardoor het gratis raadpleegbaar wordt. De prioriteit ligt daarbij bij de zogenaamde democratische basisinformatie zoals documenten van vertegenwoordigende organen, weten regelgeving en rechterlijke uitspraken.

Naast het ontsluiten van informatie richt het beleid zich ook op het verbeteren van de publieke dienstverlening door loketintegratie en het gebruik van Internet. Het streefdoel hierbij is om in 2002 een kwart van de publieke dienstverlening langs elektronische weg af te handelen. Onder meer het programma OL2000 wordt hiertoe voortgezet. Tevens wordt voortgegaan met het onderzoek naar de mogelijkheden van chipkaarten bij verbetering van de publieke dienstverlening.

Het derde spoor van de «elektronische overheid» is om de interne bedrijfsvoering van de overheid te verbeteren. Bij de rijksoverheid komt er een verbeterde interne bedrijfsvoering door de ministeries meer als onderdeel van één concern te laten werken door middel van onder meer een overheidsintranet. Het project Stoomlijning Basisgegevens heeft tot doel om zoveel mogelijk gebruik te maken van gegevens die al ergens binnen de overheid zijn opgeslagen. Voor burgers en bedrijven heeft dit als voordeel dat in de toekomst zo min mogelijk (liefst slechts één keer) dezelfde gegevens aan de overheid behoeven te worden aangeleverd. Voor bedrijven zal dit onder meer kunnen leiden tot vermindering van hun administratieve lasten en daarmee tot kostenbesparingen.

Naast het realiseren van concrete doelen in deze kabinetsperiode is inzicht nodig in ontwikkelingen op de langere termijn. Aandacht voor de nationale, maar vooral voor de internationale ontwikkelingen is daarbij van groot belang. Bovendien is onderzoek nodig om tot een zo goed mogelijke onderbouwing van het beleid te komen.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U08.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Specifieke uitgaven overheidsinformatievoorziening en organisatie van de rijksdienst15 80533 6056 7723 2783 2783 2783 2781201.1
06Samenwerkingsverband informatiebeveiliging1 9011 0731 1961 1951 1941 1941 1941201.1
07Bijdragen aan het agentschap BPR13 5275 2765 3015 2925 2915 2915 2910301.34
Totaal31 23339 95413 2699 7659 7639 7639 763  

Artikelonderdeel 01. In het jaar 2000 wordt, als uitvloeisel van het Actieprogramma Elektronische Overheid, aandacht besteed aan de volgende onderwerpen en projecten:

* Strategisch beleid. Kennisuitwisseling vindt onder meer plaats in het G8-project Government on Line, waarin Nederland een actieve rol speelt. Daarnaast wordt meegedaan aan het internationale onderzoek «Governance in the digital economy». In OECD-verband zal gewerkt worden aan het definiëren van indicatoren die een adequate beleidsvergelijking mogelijk maken.

* Informatierelaties. Stroomlijning basisgegevens. Dit programma draagt bij aan het tot stand brengen van een stelsel van authentieke gegevensregistratiesbinnen de overheid. Dit is de basis voor een goede, gereguleerde gegevensuitwisseling met als directe baten efficiencyverbetering, vermindering van administratieve lasten en verbetering van de dienstverlening. In 2000 wordt onder meer een concept van rechten en verplichtingen voor authentieke registraties uitgewerkt en een belangrijke bijdrage aan vier voorbeeldprojecten geleverd. Tevens wordt een keuze gemaakt voor acht uiteindelijk te realiseren authentieke registraties.

* Dienstverlening en toegankelijkheid.

• Bevorderen overheidsinformatie op Internet. Onder meer met behulp van een helpdesk wordt bevorderd dat overheidsorganisaties, waaronder ook gemeenten en provincies, bestuurlijke informatie en regelgeving via het Internet publiceren.

• Integrale teksten wet- en regelgeving op Internet. Kort na het jaar 2000 moet een actueel en volledig bestand van de wet- en regelgeving van het Rijk op Internet beschikbaar komen en kosteloos door iedereen geraadpleegd kunnen worden.

• Actieve openbaarmaking. In 2000 zal verdere uitvoering gegeven worden aan de aan de Kamer toegezegde beleidsvoornemens ter vergroting van de kenbaarheid van overheidsinformatie en de actieve openbaarmaking.

• OL2000. Er wordt bijgedragen aan de bouw van landelijk geïntegreerde loketten voor overheidsdiensten op het gebied van bouwen en wonen, zorg en welzijn alsmede een bedrijvenloket. Daarnaast wordt het aanbieden van overheidsdiensten in zijn algemeenheid bevorderd, ondermeer door de ontwikkeling van technische hulpmiddelen hiervoor.

• Kader voor gebruik van elektronische gegevensbestanden. In 2000 zal een verdere operationalisering plaatsvinden van de beleidslijnen die eind 1999 aan de Kamer zijn voorgelegd. Afhankelijk van de discussie met de Kamer zal dat al dan niet resulteren in de ontwikkeling van een publiekrechtelijke regeling voor het commercieel gebruik van overheidsinformatie.

* Infrastructuur en continuïteit.

• Het project ON21. De aanbesteding voor Overheids Telefonie 2000 (OT2000), waarin ruim de helft van de telefoniebestedingen binnen de openbare sector is gebundeld, zal naar verwachting in het voorjaar 2000 resulteren in definitieve gunning en implementatie. Daarnaast is in 2000 de gunning gepland van aanbestedingen voor datatransportdiensten onder de noemer ON2000.

• Overheidsintranet. Dit jaar wordt de architectuur opgezet voor een intranet voor de gehele rijksoverheid en voor een adresgids. Dit zal naar verwachting in 2000 resulteren in een Europese aanbesteding.

• Digitale Duurzaamheid. Er wordt invulling gegeven aan het Digitaal Depot voor permanente opslag van digitale archiefbescheiden en aan het Recordkeeping System voor het beheer van digitale documenten. Speciale aandacht zal worden besteed aan de archivering in geografische informatiesystemen en databases, aan de manier waarop organisaties met e-mail kunnen omgaan en aan de archivering van internet-sites.

* Project bureau Millennium Overheid (PMO). Het PMO is eind 1997 – voor de periode tot medio 2000 ingesteld met als opdracht te bevorderen dat binnen de rijksoverheid en medeoverheden het millenniumvraagstuk tijdig opgelost wordt opdat het maatschappelijk verkeer ongestoord kan blijven functioneren. Deze taak wordt ingevuld door het verrichten van de volgende werkzaamheden:

– ondersteuning en advisering in het millenniumproces aan in de eerste plaats de ministeries van algemeen bestuur, maar ook aan medeoverheden (provincies, gemeenten en waterschappen);

– informatiemakelaar (infodesk) ten opzichte van de betrokken ministeries en medeoverheden;

– evalueren/rapporteren hoe de voortgang van het millenniumproces binnen ministeries verloopt, hoe de voortgang zich verhoudt tot die van de andere ministeries en aangeven in hoeverre de doelstellingen op verschillende data voor en per 1 januari 2000 gerealiseerd zullen worden.

De beschikbare middelen voor het projectbureau worden voornamelijk ingezet voor personele uitgaven (waaronder kosten voor de inhuur van interimmanagement en externe expertise, uitgaven verbonden aan het laten verrichten van contra-expertise, materiële (automatiserings)uitgaven ten behoeve van inrichtingsen exploitatiekosten voor de helpdesk- en informatiedeskfunctie, alsmede voorlichtings- en huisvestingskosten.

Artikelonderdeel 06. Het Samenwerkingsverband Informatiebeveiliging heeft als speerpunten in 2000 het ontwikkelen en invoeren van beveiligde elektronische post binnen de rijksdienst en het verder invullen van een of meerdere TTP's (Trusted Third Party) voor de communicatie tussen overheid en maatschappij. Daarbij speelt de mogelijke invoering van de digitale handtekening voor de communicatie tussen overheid en burger een belangrijke rol.

Voor wat de ondersteuning van de ministeries op het gebied van informatiebeveiliging betreft, wordt in 2000 de «roll-out» van het kennisintensieve instrument ESAKa voor het uitvoeren van afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses grotendeels afgerond. Veel energie zal worden gestoken in de ondersteuning van de ministeries bij het inzetten van ESAKa en de verdere implementatie van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst.

Artikelonderdeel 07. Op dit artikelonderdeel worden de bijdragen met betrekking tot de GBA geraamd van BZK aan het agentschap BPR.

De begroting van dit agentschap met bijbehorende toelichting is opgenomen onder D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN.

De cijfers

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U08.01t/m 19971998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  21 02317 28314 28914 28914 289 
1e suppletore begroting 1999  19 385– 3 320– 3 820– 3 820– 3 820 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:        
Beheersmatige mutaties        
1.bijdrage GBA voor rijksafnemers  – 797– 797– 797– 797– 797 
2.bijdrage voor intranet  290     
3.toedeling loonbijstelling 1999  75103939191 
Stand ontwerp-begroting 200037 83130 06439 97613 2699 7659 7639 7639 763
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00017 16713 64218 1406 0214 4314 4304 4304 430

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U08.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 21 02317 28314 28914 28914 289 
1e suppletore begroting 1999 19 385– 3 320– 3 820– 3 820– 3 820 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.bijdrage GBA voor rijksafnemers -797– 797– 797– 797– 797 
2.bijdrage voor intranet 268     
3.toedeling loonbijstelling 1999 75103939191 
Stand ontwerp-begroting 200031 23339 95413 2699 7659 7639 7639 763
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00014 17318 1306 0214 4314 4304 4304 430

De toelichting bij de cijfers

1. een overboeking naar LNV (f 4 000) en OCW (f 793 000) in verband met de invoering per 1 januari 1999 van een nieuw financieringsmodel voor de GBA.

2. een overboeking van EZ in verband met het project ELO: pilot intranet (onderzoek naar de architectuur van het overheidsintranet) van BZK.

08.04. Personeel en materieel Centrale Archiefselectiedienst

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden bijdragen geraamd van BZK aan het agentschap Centrale Archiefselectiedienst (CAS).

De begroting van het agentschap met bijbehorende toelichting is opgenomen onder D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U08.04/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
10Bijdragen aan het agentschap CAS7 94010 08710 30010 28710 28210 28210 2820301.34
11Incidentele investeringsbijdrage5201.34
Totaal7 94010 08710 30010 28710 28210 28210 282  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U08.041998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 8 0048 0188 0358 0358 035 
1e suppletore begroting 1999 1 6441 6441 6441 6441 644 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beleidsmatige mutaties       
1.rente compensatie  114114114114 
Beheersmatige mutaties       
2.stelselwijziging rijkshuisvesting 212212212212212 
3.toedeling loonbijstelling 1999 227312282277277 
Stand ontwerp-begroting 20007 94010 08710 30010 28710 28210 28210 282
 (8 358)  
Stand ontwerp-begroting 20003 6034 5774 6744 6684 6664 6664 666
in EUR 1 000(3 793)  

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming als gevolg van de gewijzigde financiering van het agentschap CAS.

2. een reallocatie van artikel 01.01 als gevolg van de herberekening van de huisvestingsbudgetten in het kader van het nieuwe stelsel voor de rijkshuisvesting.

08.06. Integratie van personeels- en salarisadministraties

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De Minister van BZK is in het verlengde van de coördinerende taak voor het overheidspersoneelsbeleid verantwoordelijk voor de coördinatie van de personeelsinformatievoorziening binnen de overheid in het algemeen en voor de rijksoverheid in het bijzonder. In dat kader is de minister tevens verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van de Interdepartementale Personeelsinformatie Automatiseringssystemen (IPA-systemen).

Het toezicht op het beheer en de ontwikkeling van de IPA-systemen wordt sinds 1994 uitgevoerd door een samenwerkingsverband van deelnemers aan de IPA-systemen. Dit samenwerkingsverband kent een Algemene Vergadering van Deelnemers (AVD) waarin de deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn vertegenwoordigd. Het door de AVD gekozen bestuur fungeert tevens als bestuur voor de Dienst Informatievoorziening Overheidspersoneel (IVOP). Deze dienst is belast met de ontwikkeling en het beheer van de IPA-systemen. In financiële zin is dit sinds 1994 mogelijk gemaakt door enerzijds uitdeling van het IVOP-budget aan de deelnemers van het samenwerkingsverband en anderzijds volledige doorberekening van de kosten voor onderhoud, beheer en apparaat (waaronder de huisvestingskosten).

In 1996 is met de deelnemers aan het Samenwerkingsverband IPA-systemen een afspraak gemaakt over de wijze waarop zowel het budget als de bijbehorende kosten voor de onderwerpen, die uit de inventarisatie van het ministerie komen, naar het samenwerkingsverband kunnen worden overgeheveld.

Op dit artikel worden geraamd de bijdragen die in verband met de integrale kostendoorberekening van het agentschap IVOP ten goede komen aan de deelnemers van het samenwerkingsverband, die geen directe relatie hebben met de rijksbegroting.

De uitgaven en ontvangsten van het agentschap IVOP worden nader toegelicht in de agentschapbegroting. Deze is opgenomen onder D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U08.061998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 4 7234 7284 7284 7284 728  
1e suppletore begroting 1999 – 32– 66– 99– 132– 132  
Stand ontwerp-begroting 200010 3104 6914 6624 6294 5964 5964 5961201.33
Stand ontwerp-begroting 20004 6782 1292 1162 1012 0862 0862 086  

09. Algemene Bestuursdienst

De Algemene Bestuursdienst (ABD) bestaat uit alle rijksambtenaren in de formatieve schaal 17 en hoger. Verenigd in de ABD worden zij in staat gesteld hun eigen kwaliteit, integriteit en professionaliteit voor de rijksdienst te versterken. Het bureau voor de ABD ontwikkelt en coördineert speciaal voor de ABD-leden een loopbaanbeleid waarin persoonlijke en professionele ontwikkeling centraal staat. Het ABD-beleid bestaat uit vijf pijlers: benoemingenbeleid, loopbaanadvisering, individuele ontwikkeling, interministeriële synergie en research en development.

Met ingang van 1 januari 2000 wordt de ABD uitgebreid met de managementfuncties op schaal 16. Tevens komen vanaf deze datum de SG's en DG's in vaste dienst bij BZK en zullen zij voor bepaalde tijd worden benoemd op één van de ministeries.

09.01. Personeel en materieel Algemene Bestuursdienst

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als de materiële uitgaven geraamd van het bureau voor de ABD.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U09.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
03Materieel3563103843842882742741201.1
04Ambtelijk personeel1 5413 1504 2094 8804 7604 7604 7601101.1
05Overig personeel1011001251351351351351201.1
06Post-actieven1101.1
Totaal1 9983 5604 7185 3995 1835 1695 169  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U09.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 3 4433 4433 4433 3433 343 
1e suppletore begroting 1999 101010– 100– 100 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.kwaliteit rijksdienst  1 1041 8001 8001 800 
2.werkdrukvermindering  141414  
3.toedeling loonbijstelling 1999 107147132126126 
Stand ontwerp-begroting 20001 9983 5604 7185 3995 1835 1695 169
 (2 011)  
Stand ontwerp-begroting 20009071 6152 1412 4502 3522 3462 346
in EUR 1 000(913)  

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming ten behoeve van uitbreiding van het bureau ABD in verband met de uitvoering van nieuwe taken zoals geformuleerd in het regeerakkoord. Het betreft hier het in dienst brengen van topambtenaren in schaal 19, zijnde SG's en DG's, bij BZK per 1 januari 2000. In 2001 wordt de bevordering van de mobiliteit tussen rijksdienst, grote gemeenten, provincies en internationale organisaties ter hand genomen.

2. een reallocatie van artikel 01.01 voor activiteiten in het kader van werkdrukvermindering.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U09.01199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel18,8 27,5 34,5 
Gemiddelde salariskosten 108 110 111
Toegelicht begrotingsbedrag 2 030 3 025 3 829
DOELMATIGHEIDSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Aantal vervulde vacatures per jaar34 36 66 
Kosten per vacature 18,9 18,9 18,9
Toegelicht begrotingsbedrag 643 680 1 247

* Op 1 januari 2000 wordt de ABD uitgebreid met de functionarissen op managementfuncties in schaal 16. Dit zijn er ongeveer 300. Dit betekent dat het aantal te vervullen vacatures toeneemt (de mobiliteit in deze groep bedraagt ongeveer 10%).

09.02. Personeelsbeleid Algemene Bestuursdienst

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de kosten geraamd die betrekking hebben op de activiteiten ten behoeve van de vijf pijlers van het bureau voor de ABD.

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U09.021998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 1 3201 3141 3141 3141 314  
Stand ontwerp-begroting 20001 331(1 357)1 3201 3141 3141 3141 3141 3141201.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000604(616)599596596596596596  

10. Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

DGCZK heeft de zorg voor het constitutionele, staatsrechtelijke bestel, de coördinatie van de samenwerkingsrelatie met de Nederlandse Antillen en Aruba en de coördinatie van Europese en internationale aangelegenheden. Tot het werkterrein van de Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving behoort naast beleidsadvisering betreffende constitutionele zaken in het algemeen ook juridische advisering en wetgeving ten behoeve van onderwerpen die tot het beleidsterrein van BZK behoren. De Directie Koninkrijksrelaties is belast met de coördinatie van de samenwerkingsrelatie met de Nederlandse Antillen en Aruba. Dit betreft zowel de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba als de inhoud van de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba. De vertegenwoordigingen op de Nederlandse Antillen en Aruba dragen zorg voor de ambtelijke vertegenwoordiging van de Nederlandse regering bij de regering van de Nederlandse Antillen alsmede bij de Antilliaanse eilandsbesturen, en bij de regering van Aruba. De Afdeling Coördinatie Europese en internationale Zaken verzorgt de coördinatie van de Europese en Internationale aangelegenheden. Beleid en standpunten terzake worden in samenspraak met alle onderdelen van BZK ontwikkeld.

Onder de verantwoordelijkheid van dit hoofdbeleidsterrein valt eveneens de vertegenwoordiging van BZK bij de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie.

Op dit hoofdbeleidsterrein worden de kosten van personeel en materieel van DGCZK geraamd. Onder de post materieel zijn tevens uitgaven geraamd voor meer specifieke uitgaven, zoals bijvoorbeeld in het kader van Grondwetsaangelegenheden, Projecthulp Midden Europa en het Indonesië-programma. Daarnaast zijn de personele en materiële uitgaven van de vertegenwoordigingen van Nederland in de Nederlandse Antillen en Aruba opgenomen.

De uitgaven en ontvangsten in het kader van de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba worden in een aparte begroting Koninkrijksrelaties (IV) geraamd.

10.01. Personeel en materieel Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties Nederland/EU

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als de materiële uitgaven geraamd van DGCZK van BZK in Nederland, alsmede de kosten van de permanente vertegenwoordiging van BZK in Brussel.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U10.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Ambtelijk personeel 9 6109 6989 5549 2639 2089 2081101.1
02Overig personeel 3803803803803803801201.1
03Post-actieven 3313313313313313311101.1
04Materieel 5 9643 5293 5313 8763 3593 3591201.1
05Buitenland uitgaven 1101101101101101101101.42
Totaal 16 39514 04813 90613 96013 38813 388  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
U10.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  
1e suppletore begroting 1999 15 58613 28013 19213 42512 950 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.invoering Euro 23223322756  
2.ministeriële initiatieven Pre-accessie 200     
3.werkdrukvermindering 20424242  
4.toedeling loonbijstelling 1999 341477429422423 
5.toedeling prijsbijstelling 1999 1616161515 
Stand ontwerp-begroting 2000 16 39514 04813 90613 96013 38813 388
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 7 4406 3756 3106 3356 0756 075

De toelichting bij de cijfers

1. een verhoging van de raming als gevolg van de invoering van de Euro.

2. een overboeking van BuiZa in verband met de ministeriële initiatieven Pre-accessie.

3. een reallocatie van artikel 01.01 voor activiteiten in het kader van werkdrukvermindering.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U10.01199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Artikelonderdeel 01– Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel  84 84 
 – Gemiddelde salariskosten   114 115
 Toegelicht begrotingsbedrag   9 610 9 698
Artikelonderdeel 03– Aantal uitkeringsgerechtigden uitkeringsregelingen post-actieven  3 3 
 – Gemiddeld uit te keren bedrag   110 110
 Toegelicht begrotingsbedrag   331 331

10.02. Personeel en materieel Vertegenwoordigingen Nederlandse Antillen en Aruba

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden zowel de personele als de materiële uitgaven geraamd van de vertegenwoordigingen van Nederland op de Nederlandse Antillen, Sint Maarten en Aruba.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
U10.02/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Ambtelijk personeel 3 2733 2923 2963 3033 3033 3031101.42
02Overig personeel 4040404040401201.42
03Post-actieven 6060606060601101.42
04Materieel 1 0671 0921 1001 1181 1181 1181201.42
Totaal 4 4404 4844 4964 5214 5214 521  

De cijfers

Opbouw (verplichtingen =) uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (NLG 1 000)
U10.021998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999  
1e suppletore begroting 1999 4 3974 4264 4444 4724 472 
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Beheersmatige mutaties       
1.toedeling loonbijstelling 1999 4358524949 
Stand ontwerp-begroting 2000 4 4404 4844 4964 5214 5214 521
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 2 0152 0352 0402 0522 0522 052

De kengetallen

(in NLG 1 000)
U10.02 199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
Artikelonderdeel 01– Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel  22 22 
 – Gemiddelde salariskosten   149 150
 Toegelicht begrotingsbedrag   3 273 3 292
Artikelonderdeel 03– Aantal uitkeringsgerechtigden uitkeringsregelingen post-actieven  1 1 
 – Gemiddeld uit te keren bedrag   60 60
 Toegelicht begrotingsbedrag   60 60

6. Ontvangsten

01. Algemeen

01.06. Ontvangsten A&O subsidies

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd die BZK verkrijgt uit subsidies van het A&O fonds.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O01.061998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 NihilNihilNihilNihilNihil  
1e suppletore begroting 1999 400  
Stand ontwerp-begroting 200034400NihilNihilNihilNihilNihil1606.40
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00015182NihilNihilNihilNihilNihil  

01.08. Overige ontvangsten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden diverse ontvangsten van BZK geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O01.08/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Inhouding op salarissen voor dienstverlening54594594594594594591601.1
02Bijdragen van belanghebbenden voor inkoop van diensttijd voor pensioen234545454545451101.1
03Ontvangsten Hoge Raad van Adel52020202020202601.1
05Diverse ontvangsten2 5492 2181 6621 6621 6621 6621 662160 1.1
06ZVO-doorberekening aan ministeries1105.2
07Dividendontvangsten26 45515 0007 50015 00015 00015 00015 0002701.34
Totaal29 03717 7429 68617 18617 18617 18617 186  

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
O01.081998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 16 9671 9671 9671 9671 967 
1e suppletore begroting 1999 431  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:       
Autonome mutaties       
1.dividend  7 50015 00015 00015 000 
Beheersmatige mutaties       
2.ontvangsten FAZ/kinderopvang 344219219219219 
Stand ontwerp-begroting 200029 03717 7429 68617 18617 18617 18617 186
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00013 1768 0514 3957 7997 7997 7997 799

De toelichting bij de cijfers

1. in verband met de te verwachten dividenduitkeringen van de NV Sdu en van Roccade is een structurele raming van dividendontvangsten opgenomen.

2. een desaldering met uitgavenartikel 01.01 in verband met diverse ontvangsten van verkopen, contante kortingen en de fiscale maatregelen in het kader van de kinderopvang.

01.09. Ontvangsten vervreemding aandelen PinkRoccade NV

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd samenhangend met de voorgenomen vervreemding van het aandelenpakket van PinkRoccade (voorheen de Roccade Informatica Groep NV en daarvoor N.V. RCC). Aangezien de omvang van de ontvangsten vanaf 2000 nog niet bekend is, is vanaf dat jaar een memorieraming opgenomen.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O01.091998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 Memorie  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutatie         
1.verkoop aandelenbezit (1e tranche) 242 625       
2.vervreemding aandelen 4 500  
Stand ontwerp-begroting 2000Nihil247 125MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie78D01.34
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000Nihil112 140MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  

De toelichting bij de cijfers

1. de verkoop door de staat van de 1e tranche (van 25%) van de aandelen van PinkRoccade heeft geleid tot een opbrengst voor de staat.

2. een desaldering met uitgavenartikel 01.14 in verband met uitgaven vervreemding PinkRoccade.

02. Openbaar Bestuur

02.01. Inhoudingen voor pensioenen van de leden van het Europees Parlement of hun betrekkingen

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op grond van de APPA betalen de leden van het Europees Parlement pensioenpremies. Dit premiebijdrageverhaal bedraagt op dit moment 3,125 % van de schadeloosstelling.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O02.011998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 414390380370360  
Stand ontwerp-begroting 20001614143903803703603501101.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00073188177172168163159  

02.02. Werking politiek systeem

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op grond van artikel G 1, tweede lid, van de Kieswet moet een waarborgsom van f 1 000 worden betaald aan het Rijk door de politieke partij die haar aanduiding laat registreren bij het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer. De waarborgsom wordt teruggestort, indien de politieke groepering bij de eerstvolgende verkiezing een geldige kandidatenlijst inlevert.

Op grond van artikel H 12 van de Kieswet dient een politieke partij die aan de verkiezing van de Tweede Kamer wil deelnemen en niet reeds een of meer zetels in de Tweede Kamer heeft, voorafgaand aan de inlevering van een kandidatenlijst een waarborgsom van f 25 000 te betalen aan het Rijk. De waarborgsom wordt teruggestort indien de partij niet daadwerkelijk een kandidatenlijst inlevert, en ook indien de partij bij de verkiezing een aantal stemmen behaalt dat meer dan 75% van de kiesdeler bedraagt.

Op grond van artikel Y 2 van de Kieswet zijn beide regelingen van overeenkomstige toepassing op de verkiezing van de leden van het Europees Parlement.

De waarborgsommen die niet worden teruggestort, vervallen aan het Rijk. Gezien de onzekerheid van deze ontvangsten wordt een memorieraming opgenomen.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O02.021998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
Stand ontwerp-begroting 2000338MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie68F01.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000153MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  

02.03. Diverse ontvangsten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden diverse ontvangsten geraamd op het terrein van het openbaar bestuur. Het betreft mogelijke ontvangsten als gevolg van afrekening van in voorgaande jaren verstrekte voorschotten, ontvangsten wegens medefinanciering door derden van door BZK uitgevoerde activiteiten, van derden ontvangen onkostenvergoedingen, alsmede opbrengsten van de verkoop van brochures/publicaties op het gebied van het openbaar bestuur.

De voor 1999/2000 geraamde ontvangsten betreffen voor een belangrijk deel terugontvangsten wegens afrekening van aan gemeenten verstrekte voorschotten in het kader van de Ewlw-regeling (Melkert-banen). Dat deze afrekening leidt tot terugontvangsten wordt voornamelijk veroorzaakt door gemeenten die voor het eerst deelnemen aan de regeling voor Melkert-banen. Door organisatie- en startproblemen (zoals het opzetten van de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie, het zoeken naar de juiste kandidaten, het werven van werkgevers, enzovoort) vindt de daadwerkelijke realisatie van de banen eerst vaak in de loop van het jaar plaats.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O02.031998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 43 700MemorieMemorieMemorieMemorie  
1e suppletore begroting 1999 4 377  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.conversie agentschapsvermogen  1 301      
Beheersmatige mutaties         
2.terugontvangsten Melkert  90 000  
Stand ontwerp-begroting 20006 62548 07791 301MemorieMemorieMemorieMemorie1601.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0003 00621 81641 431MemorieMemorieMemorieMemorie  

De toelichting bij de cijfers

1. incidentele verhoging van de raming als gevolg van de gewijzigde financiering van het agentschap BPR.

2. te verwachten terugontvangsten vanwege onderuitputting door gemeenten van de voorschotten.

02.04. Paspoortleges

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Dit artikel betreft de raming van de ontvangsten in verband met de terzake van de afgifte van reisdocumenten af te dragen rijksleges. Deze afdracht is gebaseerd op artikel 7 van de Paspoortwet en het Besluit Paspoortgelden. De rijksleges-tarieven bedragen momenteel f 55,30 voor het paspoort en f 16 voor de Europese identiteitskaart. Deze tarieven worden jaarlijks aangepast in verband met hogere productiekosten voor kwaliteitsverbetering van de reisdocumenten en wegens prijsindexering. Als indexeringspercentage wordt het indexcijfer voor de overheidsconsumptie gehanteerd.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O02.041998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 78 45298 47891 552108 85286 152  
1e suppletore begroting 1999 5 5007 000  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beheersmatige mutaties         
1.productie reisdocumenten 3 7003 5004 2006 7003 800   
2.extra ontvangsten   6 30013 80012 900  
Stand ontwerp-begroting 200089 19887 652108 978102 052129 352102 852101 3651601.40
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00040 47639 77549 45246 30958 69746 67245 997  

De toelichting bij de cijfers

1. een desaldering met uitgavenartikel 02.07 in verband met extra uitgaven en ontvangsten reisdocumenten.

2. een desaldering met uitgavenartikel 02.07 in verband met te verwachten extra ontvangsten die worden ingezet voor extra uitgaven in het kader van NGR.

De kengetallen

(in NLG 1 000)
O02.04199819992000
RAMINGSKENGETALLENaantalbedragaantalbedragaantalbedrag
paspoorten à f 53,951,37 mln74 019    
paspoorten à f 54,90  1,359 mln74 609  
paspoorten à f 55,30    1,668 mln92 287
Europese identiteitskaarten à f 15,600,83 mln12 979    
Europese identiteitskaarten à f 15,85  0,826 mln13 091  
Europese identiteitskaarten à f 16,00    1,043 mln16 690
Overige ontvangsten reisdocumenten 2 200  
Totaal 89 198 87 700 108 977

02.05. Ontvangsten sociale vernieuwing

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel zijn de afgelopen jaren ontvangsten op het terrein van sociale vernieuwing verantwoord, voornamelijk bestaande uit terugbetalingen van bijdragen (uit het fonds stimulering) sociale vernieuwing.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O02.051998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
Stand ontwerp-begroting 200036MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie1201.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00016MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  

02.06. Ontvangsten in verband met aansluiting medeoverheden bij de Nationale ombudsman

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Het kabinet streeft naar de totstandkoming van een landelijk dekkend stelsel van externe klachtvoorzieningen. Dit betekent dat de ideale situatie bereikt is wanneer burgers ten aanzien van gedragingen van alle overheidsorganen de mogelijkheid hebben een klacht in te dienen bij een onafhankelijke, externe instantie. Voor klachten over gedragingen van de rijksoverheid kunnen burgers terecht bij de Nationale ombudsman.

Het kabinet is van mening dat het beschikken over een externe klachtvoorziening in beginsel behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van decentrale overheden. Decentrale overheden kunnen ervoor kiezen een eigen ombudsman of -commissie in het leven te roepen of zich te doen aansluiten bij de Nationale ombudsman. Door een recente wijziging van de Wet Nationale ombudsman is het mogelijk geworden dat bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen bij ministerieel besluit worden aangewezen als bestuursorganen waarop de Wet Nationale ombudsman van toepassing is. De aanwijzing geschiedt op verzoek van het bestuur van de desbetreffende decentrale overheid. Voor de aansluiting bij de Nationale ombudsman zijn de decentrale overheden een vergoeding verschuldigd aan de Minister van BZK. Van een verzoek om aansluiting hebben alle provincies, de waterschappen en 38 gemeenten gebruik gemaakt (Stcrt. 1998, 249).

Op dit artikel worden de ontvangsten van de rijksoverheid in verband met de aansluiting van provincies, waterschappen en gemeenten bij de Nationale ombudsman geraamd.

De uitgaven van de Nationale ombudsman worden geraamd op de begroting van de Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O02.061998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
Stand ontwerp-begroting 2000140MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie1601.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00064MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  

03. Integratiebeleid minderheden

03.01. Ontvangsten remigratiebeleid

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op grond van artikel 95 van de Werkloosheidswet is het Algemeen Werkloosheidsfonds verplicht vergoedingen te geven aan het Rijk voor verstrekte remigratiebijdragen aan remigranten voor zover die een WW-uitkering zouden hebben ontvangen als zij niet waren geremigreerd.

Daarnaast worden op dit artikel eventuele terugbetalingen en overige ontvangsten van (r)emigranten en instellingen geraamd.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O03.01/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Algemeen Werkloosheidsfonds1 5233 5003 5003 5003 5003 5003 50043B06.36
02Restituties (R)emigratie43B06.36
03Diverse ontvangsten migratie0606.36
Totaal1 5233 5003 5003 5003 5003 5003 500  

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
O03.011998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 3 5003 5003 5003 5003 500 
Stand ontwerp-begroting 20001 5233 5003 5003 5003 5003 5003 500
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0006911 5881 5881 5881 5881 5881 588

05. Openbare Orde en Veiligheid

05.01. Ontvangsten Dienst Geneeskundige Verzorging Politie

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

In het Besluit Geneeskundige Verzorging Politie 1994 is de ziektekostenregeling vastgelegd voor de politie. De DGVP fungeert als een verplichte ziektekostenverzekeraar voor alle werknemers bij de politie en voor diegenen die met pensioen zijn of gebruik gemaakt hebben van VUT/FLO-FPU of andere dergelijke regelingen. De gezinsleden van de GVP-verzekerden zijn meeverzekerd, voorzover zij geen eigen aanspraken op een ziektekostenregeling hebben of anderszins zijn uitgesloten. De DGVP gaat uit van een kostendekkende premieheffing. Deze premieheffing wordt gemeenschappelijk opgebracht door de deelnemers en door de werkgevers. De premie GVP wordt jaarlijks – op voorstel van de DGVP – door de Minister van BZK, na overleg met de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken, vastgesteld. Met de op dit artikel geraamde ontvangsten hangen samen de uitgaven van de DGVP. Hiervoor wordt verwezen naar het uitgavenartikel 05.09.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O05.011998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 313 368325 365337 825350 765364 200  
1e suppletore begroting 1999 – 7 500  
Stand ontwerp-begroting 2000291 844305 868325 365337 825350 765364 200378 76847B05.2
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000132 433138 797147 644153 298159 170165 267171 877  

05.05. Ontvangsten Brandweerzorg

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De ontvangsten op dit artikel betreffen de doorberekende kosten van de door de directie Brandweer en Rampenbestrijding verstrekte publicaties en overige ontvangsten die betrekking hebben op de brandweerzorg. De directe kosten van de publicaties, die de directie in het kader van de serviceverlening verkoopt, worden volledig in rekening gebracht.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O05.05/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Retributies voor bewezen diensten2381603.4
02Keuringen (Beproevingsstation)781603.4
03Diverse ontvangsten268888888888881603.4
Totaal342888888888888  

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
O05.051998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 8888888888 
Stand ontwerp-begroting 2000342888888888888
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000155404040404040

05.07. Ontvangsten Rampenbestrijding en hulpverlening

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

De ontvangsten die kunnen optreden als gevolg van de rampbestrijdingstaak worden op dit artikel geraamd. Het betreffen ontvangsten uit inruil van in onbruik geraakt materieel voor de rampenbestrijding, eventuele huuropbrengsten van medegebruik van infrastructurele voorzieningen en overige ontvangsten die betrekking hebben op de rampenbestrijding en hulpverlening.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O05.071998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
Stand ontwerp-begroting 20001 639MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie1603.5
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000744MemorieMemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  

05.09. Ontvangsten Politie

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Naast de ontvangst van Justitie voor haar aandeel in de bijdrage van de kosten van het LSOP worden ontvangsten van algemene aard van politie op dit artikel geraamd.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O05.091998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 32 21332 27532 27532 27532 275  
1e suppletore begroting 1999 8 407771771771771  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.conversie agentschapvermogen  15 760  
Stand ontwerp-begroting 200046 16640 62048 80633 04633 04633 04633 0461603.2
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 00020 94918 43322 14714 99614 99614 99614 996  

De toelichting bij de cijfers

1. incidentele verhoging van de raming als gevolg van de gewijzigde financiering van het agentschap ITO.

06. Binnenlandse Veiligheidsdienst

06.01. Diverse ontvangsten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de diverse ontvangsten van de BVD geraamd.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O06.011998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 100100100100100  
Stand ontwerp-begroting 20005301001001001001001001603.6
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000241454545454545  

07. Management en Personeelsbeleid

07.06. Diverse ontvangsten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd van het hoofdbeleidsterrein Management en Personeelsbeleid.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O07.06/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
01Diverse ontvangsten7 7671 5201 3471 3471 3471 3471 3471601.33
04Doorberekening uitvoeringskosten DZVO12 38215 49415 45515 39815 39815 39815 3981201.1
05Ontvangsten aflossing leningen 2 0504 1002 050   77B01.20
06Ontvangsten verrekening voorfinanciering invoeringsuitgaven ZW/WW  70 00010 000   77B01.20
Totaal20 14919 06490 90228 79516 74516 74516 745  

Artikelonderdeel 01. Dit artikelonderdeel betreft met name de ontvangsten van BuiZa, als bijdrage in de uitgaven op grond van de Garantiewet Surinaamse Pensioenen. De uitgaven in het kader van de Garantiewet zijn geraamd op uitgavenartikel 07.22.

Artikelonderdeel 04. Op dit artikelonderdeel worden de ontvangsten geraamd in verband met de doorberekening van de uitvoeringskosten van de DZVO. Sinds de sectoralisatie van de ZV-regelingen worden de uitvoeringskosten hiervan doorberekend aan de diverse opdrachtgevers. De door te berekenen uitvoeringskosten worden geraamd op uitgavenartikel 07.21.

Artikelonderdeel 05. Op dit artikelonderdeel worden de ontvangsten geraamd van de aflossingen op diverse leningen, die in 1998 aan de Arbo Management Groep (AMG) zijn verstrekt.

Artikelonderdeel 06. Op dit artikelonderdeel worden de ontvangsten geraamd van het LISV, ter verrekening van de door BZK voor te financieren uitgaven voor de invoering van ZW en WW voor overheidspersoneel. Bedoelde uitgaven worden geraamd op uitgavenartikel 07.03. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gestelde bij dat artikel.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
O07.061998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 14 42414 21214 15514 15514 155 
1e suppletore begroting 1999 4 64076 69014 6402 5902 590 
Stand ontwerp-begroting 200020 14919 06490 90228 79516 74516 74516 745
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0009 1438 65141 25013 0677 5997 5997 599

08. Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid

08.02. Diverse ontvangsten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden diverse ontvangsten met betrekking tot het hoofdbeleidsterrein Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid geraamd. Het betreft voor een belangrijk deel van derden ontvangen bijdragen ter medefinanciering van door BZK uitgevoerde activiteiten op het terrein van de overheidsinformatievoorziening.

De onderverdeling naar artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O08.02/Artikelonderdeel1998199920002001200220032004Econ.Funct.
03Bijdrage van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds aan het project Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens347      1601.34
04Overige ontvangsten3 3282 5551 0001 8002 1002 2002 3001601.34
Totaal3 6752 5551 0001 8002 1002 2002 300  

Artikelonderdeel 04. Op dit artikelonderdeel worden de overige diverse ontvangsten geraamd op dit hoofdbeleidsterrein. Deze overige ontvangsten kunnen als volgt worden onderverdeeld (in NLG 1 000):

 
O08.0219981999200020012002
*van derden ontvangen bijdragen ter medefinanciering van activiteiten op het terrein van de overheidsinformatievoorziening3 0272 555   
*opcenten project ON21  1 0001 8002 100
*diverse ontvangsten301  
Totaal begrotingsbedrag3 3282 5551 0001 8002 100

Voor de jaren 2000 en volgende zijn conform de planning van het project ON21 ontvangsten geraamd. Deze ontvangsten komen tot stand middels opcenten op te realiseren individuele contracten onder de OT2000-mantelovereenkomst en is afhankelijk van:

* het moment van gunning en daaraan gerelateerd de start van de exploitatie,

* het uiteindelijke aantal deelnemers,

* de omvang van het dienstenpakket per deelnemer,

* de nog vast te stellen hoogte van de opcenten (1 à 1,5%) en de duur waarover deze wordt geheven (tenzij anders wordt besloten gedurende de gehele contractperiode van 3 jaar met 3 jaar verlenging).

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000)
O08.021998199920002001200220032004
Stand ontwerp-begroting 1999 2 7503 000MemorieMemorieMemorie 
1e suppletore begroting 1999 – 195– 20001 8002 1002 200 
Stand ontwerp-begroting 20003 6752 5551 0001 8002 1002 2002 300
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 0001 6681 1594548179539981 044

08.05. Ontvangsten Centrale Archiefselectiedienst

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Op dit artikel worden eventuele ontvangsten geraamd uit hoofde van het agentschap CAS.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O08.051998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999 MemorieMemorieMemorieMemorieMemorie  
Nog niet opgenomen in een begrotingsstuk:         
Beleidsmatige mutaties         
1.conversie agentschapvermogen  2 860  
Stand ontwerp-begroting 2000NihilMemorie2 860MemorieMemorieMemorieMemorie1601.34
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000NihilMemorie1 298MemorieMemorieMemorieMemorie  

De toelichting bij de cijfers

1. incidentele verhoging van de raming als gevolg van de gewijzigde financiering van het agentschap CAS.

10. Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

10.01. Diverse ontvangsten

Het te voeren beleid en de grondslag van het artikel

Dit artikel bevat ramingen voor ontvangsten in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Het betreft huurontvangsten van een aantal woningen van uitgezonden ambtenaren, opbrengst bij een eventuele verkoop van dienstwoningen en diverse overige ontvangsten.

De cijfers

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 000) en de economische en functionele codering
O10.011998199920002001200220032004Econ.Funct.
Stand ontwerp-begroting 1999  
1e suppletore begroting 1999 850150150150150  
Stand ontwerp-begroting 2000 8501501501501501501601.1
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 000 3866868686868  

D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPBEGROTINGEN

Agentschap ITO

1. Algemeen

1.1. Doel en taken agentschap ITO

ITO is een agentschap van BZK dat als opdracht heeft het voorzien in de ICT-behoeften en -ondersteuning van de hele sector Openbare Orde en Veiligheid (OOV) (politie, brandweer, ambulance, marechaussee en rampenbestrijdingsorganisaties), de strafrechtelijke keten en andere opsporings- en hulpverleningsorganisaties.

ITO is in 1994 als gevolg van de reorganisatie van de politie ontstaan als divisie van het KLPD. In deze divisie werden de landelijke en bovenregionale ICT-functies voor de Nederlandse politie ondergebracht. Per 1 mei 1998 heeft ITO de status van agentschap gekregen.

ITO onderscheidt de volgende taken:

• ontwikkelen en beheren van netwerk infrastructuren, waaronder de voorbereidings- en realisatie activiteiten. Voorbeelden zijn C2000, PODACS, JustitieNet, medegebruik Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN), Radio Frequenties, Alarmnummer 1–1-2, Nationaal Noodnet, ILM, LTNP (Landelijk Telefoonnummer Nederlandse Politie), etcetera;

• ontwikkelen en beheren van landelijke en bovenregionale (concern)informatiesystemen (Applicaties), met versterking van de ondersteuning van implementaties. Voorbeelden zijn GMS, HKS, HKS/CVI, Mobipol, OPS, Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS), NSIS, Eurregionaal MultiMediaal Informatiesysteem (EMMI), etcetera;

• uitvoering van de rekencentrumfunctie (centraal en zo nodig decentraal) voor het beschikbaar stellen van rekencentrum faciliteiten voor externe opdrachtgevers (outsourcing) en interne opdrachtgevers (infrastructuren en applicatie ontwikkeling en -beheer);

• opbouwen van kennisfuncties voor innovatie en voor ondersteuning van opdrachtgevers en beleidsmakers met advies en met strategische en conceptuele beleidsontwikkeling;

• (mede) ontwikkelen en beheren van standaards.

1.2. Verbeteren doelmatigheid

Het concentreren van Informatisering en Automatisering(I&A)-functies binnen de OOV-sector bevordert de samenhang en de doelmatigheid. ITO zal een belangrijke partner zijn in de concentratie van I&A-taken (waaronder met name applicatie-ontwikkeltaken en rekencentrumfuncties) van de Politiekorpsen en andere OOV-organisaties, om daarmee synergie te realiseren, de samenhang te bevorderen en hogere doelmatigheid te bereiken. Daardoor zal de verhouding tussen gerealiseerde doelen en kosten (aanzienlijk) kunnen verbeteren.

De doelmatigheid zal tevens worden bevorderd door het bieden van gemeenschappelijke ketensystemen ten behoeve van informatie-uitwisseling binnen de sector. Streven is de schakels binnen de verschillende ketens in beeld te krijgen en te bevorderen dat ICT-voorzieningen zodanig in samenhang worden aangeboden dat keteninformatisering wordt gestimuleerd.

Omdat bij ITO sprake is van een grote diversiteit in het aanbod van producten en diensten en daarnaast de ontwikkelingen in de ICT-technologie zeer snel gaan, is het niet eenvoudig de doelmatigheid per product meetbaar te maken. De prijzen van apparatuur en telecommunicatie dalen, maar de toename in het gebruik van nieuwe ICT-technologieën in de bedrijfsprocessen van de afnemers vereist grotere personele inspanningen en specifieke deskundigheid van ITO. Van de personele bezetting is circa 20% ingehuurd om flexibel te kunnen inspelen op met name de kwaliteitsveranderingen in de vraag.

ITO hanteert voor haar personele dienstverlening integrale uurtarieven. Jaarlijks publiceert de ITO een producten- en dienstenoverzicht waarin voor de verschillende vormen van netwerkdiensten, netwerkbeheer en applicatiegebruik duidelijk wordt aangegeven welke abonnementskosten per maand in rekening worden gebracht en wat de variabele kosten per bevraging of oproep zijn. Dit overzicht geeft de potentiële klanten de mogelijkheid om prijsvergelijkingen te maken met commerciële aanbieders en stimuleert tevens het kostenbewustzijn van de ITO-organisatie.

Met een kostprijsmodel en een administratief systeem volgens het baten- en lastenstelsel worden de integrale kosten en inkomsten per product met de volgende grondslagen berekend en verantwoord:

• bestede tijd x tarief;

• het gebruik van de infrastructuur per transactie of per aansluiting met een bepaalde capaciteit;

• directe materiële kosten en afschrijvingskosten.

In de berekening van de kostprijzen en tarieven wordt rekening gehouden met deskundigheidsniveaus, bijzondere beveiligingseisen en de kwaliteitsborging van de dienstverlening.

De tarieven worden jaarlijks voorgelegd aan de IT-raad1 en goedgekeurd door BZK.

In de planning & controlcyclus van ITO is bepaald dat BZK jaarlijks, nadat de jaarplannen en de omvang van de dienstverlening voor het volgende jaar zijn vastgesteld, de tarieven uiterlijk in november vaststelt. In de begroting 2000 en de meerjarencijfers is voorlopig uitgegaan van de voor 1999 vastgestelde tarieven. Het onderscheid tussen het lage en het hoge tarief hangt samen met het salarisschaalniveau van de werkzaamheden (hoog tarief vanaf BBP schaal 10).

Tarieven per afdelingin NLG per uur
Afdeling tarieven
 laaghoog
TSI/RI/Productie179202
EB150 
Applicaties150172

1.3. Financieel beheer

Zoals in de ontwerp-begroting 1999 reeds werd gemeld, heeft Deloitte&Touche, als voorbereiding op de vorming van het agentschap ITO in 1998, aanbevelingen gedaan gericht op de verbeteringen in: de werking van de AO; managementrapportages; (vervanging van) het financieel systeem en het contractenregister.

Inmiddels is een aantal aanbevelingen uitgewerkt en zijn in 1999 belangrijke resultaten geboekt ten aanzien van de werking van de AO, de implementatie van een nieuw financieel systeem per 1 januari 1999 en de verbeteringen in de managementrapportages. Hierdoor is het mogelijk geworden maandelijks per afdeling inzicht te verschaffen over de interne en externe personele inzet, de materiële kosten, de in rekening gebrachte kosten en de opbrengsten.

Een nieuw aandachtspunt vormt de invoering van de Euro. Daartoe is in samenwerking met BZK begin 1999 een inventarisatie van te wijzigen informatiesystemen en processen uitgevoerd. Naar verwachting zal in het jaar 2000 een belangrijke (personele) inspanning op dit terrein moeten worden geleverd. De additionele kosten zullen naar schatting circa f 250 000 bedragen.

1.4. Toegepaste waarderingsgrondslagen

De materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs, verminderd met afschrijvingen. De verkrijgingsprijs is voor alle materiële vaste activa, de factuurprijs inclusief (niet verrekenbare) BTW.

De afschrijvingen zijn gebaseerd op de geschatte levensduur casu quo economische levensduur, rekening houdend met een eventuele restwaarde. Aangezien de materiële vaste activa grotendeels zijn verkregen van het KLPD, zijn voor deze activa de door het KLPD gehanteerde afschrijvingstermijnen gehanteerd.

De afschrijvingstermijnen zijn voor de verschillende categorieën:

Meubilair en stoffering 5–10 jaar

Technische installaties 5–10 jaar

Gebouwen/verbouwingen 10 jaar

Voertuigen 5 jaar

Telefoon- e.a., verbindingsapparatuur 5–10 jaar

Automatiseringsapparatuur en software 3–5 jaar

Overige apparatuur, installaties, etc. 5–10 jaar

1.5. Ontwikkelingen

De migratie van de analoge radionetten naar het digitale mobiele communicatienet C2000 (Tetra standaard) wordt vanaf 1999 tot augustus 2001 in de vorm van een pilot in de regio Amsterdam uitgevoerd. Dit project vraagt veel aandacht van de organisatie en de dienstverlening van ITO. Er zal personeel moeten worden omgeschoold van het beheer van analoge netten naar digitale netten. De mogelijkheden die digitale netten bieden zullen aan de bestaande klantenkring van de ITO helder moeten worden gepresenteerd. Daarom is de directie van de ITO in 1999 uitgebreid met een directeur die verantwoordelijk is voor de projectuitvoering en coördinatie van C2000 binnen ITO. Vanwege de complexiteit en de organisatorische consequenties van het project, is begin 1999 tevens besloten de uitvoering van het project in samenwerking met één vaste partner uit te voeren. Hierdoor wordt het mogelijk de kennis en ervaring van de ITO kwalitatief en kwantitatief te versterken.

Op het gebied van huisvesting beoogt ITO in het kader van concentratie en convergentie van I&A functies te komen tot één hoofdvestiging (de bestaande locatie in Driebergen) en één netwerkbeheer- en productie- centrum (netwerkbeheercentrum inclusief C2000, rekencentrum, call centre casu quo customer support desk). Dit beheer- en productiecentrum zal gevestigd worden in een fysiek zwaar beveiligde omgeving in verband met de sterk toenemende noodzaak van garanties voor continuïteit en beveiliging.

2. Begroting van baten en lasten

Meerjarige presentatie van de begroting van baten en lasten van een agentschap (inclusief de economische en functionele codering)

De begroting van baten en lasten (in NLG 1 000) van het agentschap ITO

 
    EUR 1 000    Codering
 mei-dec 19981999200020002001200220032004econ.funct.
Baten          
opbrengst moederdepartement27 983147 015155 92370 75588 15539 39443 05443 0541603.2
opbrengst overige departementen29 84729 52232 81314 89033 81134 13737 37737 3771603.2
opbrengst derden21 11126 99329 10013 20532 49436 55140 10740 1071603.2
Totaal baten78 941203 530217 83698 850154 460110 082120 538120 538  
           
Lasten          
apparaatskosten          
*personele kosten34 95454 58971 60632 49365 17264 04064 04064 0401103.2
*materiële kosten30 782135 096136 84062 09580 65740 86940 86940 8691203.2
afschrijvingskosten          
*materieel4 0319 84512 7605 79014 00015 00015 00015 0001503.2
dotaties voorzieningen  700318      
rentelasten  6953167808008008002103.2
Totaal lasten69 767199 530222 601101 012160 609120 709120 709120 709  
Saldo van baten en lasten9 1744 000– 4 765-2 162-6 149-10 627– 171– 171  

2.1. Algemeen

ITO was tot 1 mei 1998 onderdeel van het KLPD (Ministerie van Justitie). Vanaf 1 mei 1998 is ITO agentschap van BZK. De realisatiecijfers 1998 betreffen de periode mei tot en met december.

Het relatief hoge positieve resultaat over 1998 was mede het gevolg van exploitatiebijdragen van Justitie en BZK ter dekking van nog te kwantificeren risico's die samenhangen met de afspraken over in de toekomst door ITO uit te voeren onderhoud en wijzigingen in de infrastructuur. Deze bedragen zijn niet als voorzieningen in de eindbalans opgenomen, maar aan de reserves toegevoegd.

Wel is voor het jaar 2000, op basis van het goedgekeurde Ondernemingsplan ITO 1999–2002, een voorziening Reorganisatiekosten opgenomen. In het Ondernemingsplan worden de uitgangspunten geschetst voor een nieuw organisatiemodel. Dit leidt tot wijziging van de directiestructuur van ITO, tot wijziging van de organisatorische positionering van alle bestaande afdelingen van ITO alsmede tot vernieuwing van de taakstelling van die afdelingen. Dit leidt onvermijdelijk tot kosten van om- en bijscholing en reorganisatie.

De belangrijkste wijzigingen in de meerjarencijfers worden veroorzaakt door de activiteiten voor het project C2000. Het project in de regio Amsterdam loopt tot 1 augustus 2001. Dan wordt besloten of het mobiele communicatienetwerk landelijk zal worden ingevoerd. De financiering van dit project vindt plaats op basis van een taakstellende projectfinanciering. Indien wordt besloten tot landelijke voortzetting van dit project zal, rekening houdend met het op het begrotingsartikel 05.27 voor dit project gereserveerd meerjarige budget, een aanpassing plaatsvinden van de meerjarenraming voor dit agentschap.

2.1.1. Toelichting op de begroting van baten en lasten

Ingaande het begrotingsjaar 2000 heeft een wijziging plaatsgevonden in de financiering van agentschappen. Die wijziging bestaat uit twee componenten. Alsnog wordt bij bestaande agentschappen het eigen vermogen geconverteerd naar vreemd vermogen. Voor het agentschap ITO betekent dit dat uit hoofde van deze conversie een bedrag van f 15,760 mln moet worden geleend bij het ministerie van Financiën. Daar bovenop vindt er een afbouw plaats van de reserves gebaseerd op het uitgangspunt, dat deze reserves niet meer mogen bedragen dan 5% van de gemiddelde jaaromzet berekend over drie jaren.

De taakstellende afbouw zal geleidelijk plaatsvinden over een periode van 3 jaar en wordt geëffectueerd met behulp van een in de maand september uit te betalen rabatfactuur aan de afnemers. Hierdoor blijven de tarieven ongewijzigd en zullen de afnemers na de afbouwperiode niet worden geconfronteerd met scherpe tariefstijgingen.

Onder de post rentelasten is opgenomen de rentelast voortvloeiend uit het beroep dat zal worden gedaan op de leenfaciliteit ten behoeve van de vervanging van activa respectievelijk de uitbreiding van activa. Bij definitieve vaststelling in november 1999 van de tarieven voor het jaar 2000, wordt rekening gehouden met de mutaties betreffende de rentebaten en rentelasten.

De bovenstaande mutaties leiden tot een negatief bedrijfsresultaat in de jaren 2000 t/m 2004.

2.1.2. Specificatie baten

In de volgende tabel zijn de baten voor het jaar 2000 per productgroep en per opdrachtgever weergegeven.

OpdrachtgeversTotaalProductgroepen
Data communicatie (incl. rekencentrum)  Mobiele communicatieTelefonieApplicatiesDiversen
ITO excl. C2000C2000
Moederdepartement155 29316 4523 733122 84668 8003 456
Ministerie van Justitie32 82520 8001 78909188 2151 103
Politieregio's23 2895 0498 921008 397922
KLPD1 2951 1431520000
Kmar506043000076
Overig3 9981 379142003252 152
Totaal217 20644 82315 167122 84692425 7377 709

BZK is financieel gezien de belangrijkste opdrachtgever, met name als gevolg van het project C2000. Justitie en BZK zijn ook op het terrein van datacommunicatie en applicaties belangrijke opdrachtgevers. Het betreft de landelijke netwerken van Justitie (Justitienet), en politie (PODACS) en de landelijke applicaties. De omzet politieregio's betreffen producten en (netwerk) diensten op contractbasis.

2.1.3. Specificatie lasten

Meerjarenoverzicht personele bezetting en kosten:

 
 199920002001200220032004
 fte'skostenfte'skostenfte'skostenfte'skostenfte' skostenfte'skosten
ITO personeel32531 50633733 64635135 00935335 25935335 25935335 259
Inhuur personeel6523 08310337 9608230 1637828 7817828 7817828 781
Totaal39054 58944071 60643365 17243164 04043164 04043164 040
Bedrag per fte 139 972 162 741 150 513 148 585 148 585 148 585

In bovenstaand overzicht is de relatief belangrijke bijdrage van inhuur weergegeven. Met name voor het project C2000 worden medewerkers ingehuurd. Daarnaast worden tijdelijk externe medewerkers ingehuurd om werkzaamheden van ITO-personeel, dat ingezet wordt voor C2000, op te vangen. In de cijferopstelling is vanwege de in 2001 te nemen besluiten over landelijke implementatie na 1 augustus 2001 nog geen rekening gehouden met kosten vanaf deze periode.

Specificatie van de materiële kosten:

 
Kostensoort2000  
 Totaal ITOITO excl. C2000C2000
Projectkosten100 8452 60598 240
Automatiseringskosten22 22221 803419
Huisvestingskosten5 5274 4771 050
Verbindingskosten4 3394 31722
Kosten operationele activiteiten2 6842 263421
Kosten voertuigen83979643
Kosten technische installaties3843840
Totaal136 84036 645100 195

De post automatiseringskosten heeft betrekking op de apparatuur, die ITO voor rekening van opdrachtgevers aanschaft. ITO komt hiervoor vervolgens een onderhouds- en vervangingsplicht met de opdrachtgever overeen.

Specificatie van de afschrijvingskosten:

 
Activagroep2000 
 Boekwaarde 01-01-1999Raming afschrijvingskosten
Automatiseringsapparatuur en software7 1569 750
Overige apparatuur, installaties etc.3 106600
Telefoon- e.a. verbindingsapparatuur1 443600
Meubilair en stoffering1 916800
Voertuigen1 515800
Technische installaties387200
Gebouwen8310
Totaal15 60612 760

3. Meerjarige begroting van kasstromen

Het kasstroomoverzicht van het agentschap ITO (in NLG 1 000):

 
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004econ.funct.
Rekening courant RHB 1 januari040 95536 80016 69924 73512 5861 9591 788  
           
totaal operationele kasstroom43 9215 8456953151 8514 37314 82914 829  
       
totaal investeringen– 2 966– 10 083– 16 000– 7 260– 15 000– 15 000– 15 000– 15 0005203.2
totaal boekwaarde desinvesteringen 83      5903.2
totaal investeringskasstroom– 2 966– 10 000– 16 000– 7 260– 15 000– 15 000– 15 000– 15 000  
           
eenmalige uitkeringen aan moederdepartement  – 15 760– 7 152    0811.7
eenmalige storting door het moederdepartement          
aflossingen op leningen  – 12 760– 5 790– 14 000– 15 000– 15 000– 15 00082A14.1
beroep op de leenfaciliteit  31 76014 41215 00015 00015 00015 00087A14.1
totaal financieringskasstroom  3 2401 4701 000     
           
Rekening courant RHB 31 december40 95536 80024 73511 22412 5861 9591 7881 617  

3.1. Toelichting bij het kasstroomoverzicht

Met ingang van het begrotingsjaar 2000 is dit overzicht ingrijpend veranderd als gevolg van de wijziging in de financiering van agentschappen. De daling van het bedrag bij de RHB per 31 december wordt veroorzaakt door de afbouw van het eigen vermogen als gevolg van de gewijzigde financiering van agentschappen en de mutaties in het debiteurensaldo, de overige vorderingen en overlopende activa, de crediteuren, het saldo projecten vooruit ontvangen en de overige kortlopende schulden en overlopende passiva. Voorts wordt verwacht dat naast de vervanging van de thans in gebruik zijnde activa de komende jaren ook extra investeringen moeten plaatsvinden om de dienstverlening van ITO op een concurrerend kwalitatief niveau te houden.

4. Kengetallen

 
RAMINGSKENGETALLENeenheidrealisatie 199819992000
Serviceniveau    
*servicecallsaantal7 3757 5007 800
*externe beschikbaarheid backbone PODACS%99,499,099,0
*uitgebrachte offertesaantal167190190
*ordersaantal186170170
Uren    
*uren declarabelaantal311 802315 000410 000

4.1. Toelichting

• het aantal servicecalls geeft aan hoeveel telefonische meldingen binnenkomen bij het callcenter van ITO. De stijging van het aantal geraamde servicecalls voor 2000 wordt veroorzaakt door de ingebruikname van een afzonderlijk datanetwerk voor Justitie (JustitieNet);

• de beschikbaarheid van de backbone van PODACS wordt nauwkeurig geregistreerd. Als raming wordt opgenomen de gestelde norm van 99%. Uit het overzicht blijkt dat in 1998 een hogere norm is gerealiseerd;

• de omvang van de orderportefeuille van ITO blijft gelijk;

• de stijging van het aantal declarabele uren in 2000 wordt veroorzaakt door de toename van werkzaamheden in het kader van het project C2000.

Agentschap BPR

1. Algemene toelichting

1.1. Doelen en taken van het agentschap BPR

Per 1 januari 1999 zijn de taken van het voormalige agentschap GBA en de taken van de voormalige Afdeling Reisdocumenten en Bevolkingsadministratie, beiden BZK-onderdelen, samengevoegd in het agentschap BPR onder BZK-verantwoordelijkheid.

De doelstellingen van BPR hebben betrekking op de uitvoering van de Wet GBA en de Paspoortwet. De taken van het agentschap BPR worden uitgevoerd namens de Minister van BZK en laten zich als volgt omschrijven:

* de voorbereiding van het beleid en de wet- en regelgeving ten aanzien van de GBA en reisdocumenten;

* de ontwikkeling en uitvoering van het kwaliteitsbeleid inzake de GBA en reisdocumenten;

* het voorbereiden van beleid en het uitoefenen van controle ten aanzien van de ontwikkeling, productie en distributie van reisdocumenten;

* het operationele, tactische en strategische beheer van het GBA-netwerk;

* het geven van voorlichting en ondersteuning ten aanzien van de GBA en reisdocumenten aan burgers en overheden;

* het bijhouden van een signaleringsregister paspoorten;

* de schouwing en toetsing van de aangesloten GBA-systemen;

* het zorg dragen voor de inning van de paspoortleges.

Voor de uitvoering van het bovenstaande takenpakket van de organisatie BPR is vanaf 1 januari 1999 een formatie van 51 fte beschikbaar.

1.2. Verbetering doelmatigheid

Binnen het agentschap BPR wordt een toename van de doelmatigheid in de bedrijfsvoering door resultaatgericht management nagestreefd. Hieronder wordt verstaan:

* het toepassen van integraal management;

* sturing op hoofdlijnen;

* vergroting van de transparantie van de bedrijfsprocessen.

De beheersregels voor een agentschap bieden de organisatie BPR de mogelijkheid om een baten-lasten stelsel te hanteren en geld te reserveren voor uitgaven, die in de toekomst worden verwacht. Door de invoering van nieuwe regels voor de reserves van agentschappen kan dit laatste overigens vanaf het jaar 2000 nog maar in beperkte mate. Voor investeringen moet een beroep worden gedaan op de (rentedragende) leenfaciliteit van Financiën.

Het agentschap wordt aangestuurd door DGOB. DGOB stuurt op basis van vooraf gemaakte afspraken over door het agentschap te leveren producten en diensten. Hiertoe heeft het agentschap haar producten en diensten gedefinieerd en wordt door gebruik te maken van kengetallen zicht verkregen op de doelmatigheid van de organisatie. Het zichtbaar maken van de agentschapskosten en het toerekenen van deze kosten aan de te leveren producten en diensten moet leiden tot een meer transparant bedrijfsproces.

1.3. Financieel beheer

Het agentschap BPR berekent al zijn kosten door aan gebruikers en opdrachtgevers. In dit verband worden vier hoofdproducten onderscheiden:

1. Het beheer van het GBA-stelsel ten behoeve van de gebruikers. Dit hoofdproduct omvat alle activiteiten die worden verricht ten behoeve van de gebruikers van het GBA-stelsel. De kosten, de door BPR te betalen berichtkosten en de beheerskosten van de organisatie ten behoeve van de gebruikers, worden doorberekend aan deze gebruikers, die een kostendekkende prijs per bericht betalen.

2. Beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving GBA. Een deel van de activiteiten voor de GBA is niet gericht op het beheer van de GBA in enge zin, zoals dit ten behoeve van de gebruikers wordt verricht. Deze activiteiten vloeien voort uit de verantwoordelijkheid van BZK voor het GBA-stelsel als geheel. Voor deze activiteiten fungeert BPR in feite als een reguliere beleidsafdeling binnen BZK. De bijbehorende kosten worden door BZK betaald aan BPR.

3. De zorg voor de reisdocumentenketen, inclusief beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving. Dit betreft de activiteiten en kosten voor de productie en distributie van reisdocumenten, voor het instandhouden en verbeteren van de dienstverlening, voor beleidsontwikkeling en voor het wijzigen en onderhouden van de wet- en regelgeving op het gebied van reisdocumenten. BPR krijgt voor deze kosten een vergoeding van BZK, die afhankelijk is van het aantal afgegeven reisdocumenten. Uitgegaan wordt van een volledige dekking van alle kosten binnen de reisdocumentenketen.

4. Ondersteunende activiteiten ten behoeve van het project NGR. De activiteiten ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe generatie reisdocumenten zijn ondergebracht in een apart project onder verantwoordelijkheid van BZK, NGR genaamd. Dit project maakt geen deel uit van de BPR-organisatie. Deze organisatie verleent wel personele en materiële ondersteuning aan het project. De kosten hiervan worden doorbelast aan de opdrachtgever voor het project, te weten BZK.

Alle kosten van BPR worden toegerekend aan één van de hoofdproducten of via een daartoe geëigende verdeelsleutel verdeeld over verschillende hoofdproducten.

1.4. Hybride organisatie

BPR is een hybride organisatie. De activiteiten ten behoeve van het beheer van het GBA-stelsel worden uitgevoerd ten behoeve van en betaald door de gebruikers van de GBA. Vanuit BZK gezien is de financiering hiervan volledig kostendekkend. Dit geldt niet voor de activiteiten op het gebied van beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving. In dit verband treedt BPR op als beleidsafdeling van BZK, dat ook alle hieruit voortvloeiende kosten betaalt.

Voor de activiteiten op het gebied van reisdocumenten zijn specifieke afspraken gemaakt. BPR ontvangt een bijdrage van BZK ten hoogte van de werkelijk gemaakte kosten van BPR ten behoeve van de reisdocumentenketen. De doorberekening van kosten in verband met de productie en distributie van de reisdocumenten wordt periodiek aan BZK in rekening gebracht. BZK verstrekt maandelijks een voorschot op deze afrekening volgens een kasritme dat de te verwachten uitgaven in de loop van het jaar representeert.

De inkomsten voor reisdocumenten, de rijksleges, worden in een apart traject, los van de kosten, door het agentschap geïncasseerd en via BZK overgedragen aan Financiën. Op het gebied van reisdocumenten is dus geen sprake van een kostendekkend stelsel voor «reisdocumenten», maar van twee in principe gescheiden diensten aan BZK.

De kosten van BPR ten behoeve van het project NGR worden betaald door BZK vanuit het projectbudget NGR.

De wijze van financiële verrekening verschilt derhalve per hoofdproduct. Alleen voor GBA-beheer geldt een sluitend kostendekkend systeem. De andere drie hoofdproducten worden betaald door BZK.

2. Begroting van baten en lasten

Meerjarige presentatie van de begroting van baten en lasten van een agentschap (inclusief de economische en functionele codering)

De begroting van baten en lasten (in NLG 1 000) van het agentschap BPR

 
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004econ.funct.
Baten          
           
Opbrengst BZK          
*beheer GBA 2 0112 0459282 0452 0452 0452 0451601.34
*beleid GBA 3 2653 2931 4943 2843 2833 2833 2831601.34
*reisdocumenten 36 84133 76915 32442 13447 47242 36241 6601601.34
*doorberekening 3265432464484484484481601.34
Opbrengst derden 14 49914 2956 48715 39515 39515 39515 3951601.34
Opbrengst LO-3 03 7331 6943 6003 466001601.34
Exploitatietoevoeging gebruikers 01 10049900001601.34
Exploitatietoevoeging materieel 430450204450000801.34
           
Totaal baten 57 37259 22826 87667 35672 10963 53362 831  
           
Lasten          
           
Apparaatskosten          
*personeel 5 3626 4752 9386 4756 4756 4756 4751101.34
*materieel 1 7551 8088201 8081 8081 8081 8081201.34
Berichtkosten 9 9859 7004 4029 7009 7009 7009 7001201.34
GBA-beheer 1 4281 6977701 6881 6871 6871 6871201.34
GBA-beleid 2 4172 3961 0872 3962 3962 3962 3961201.34
Reisdocumenten productie 31 75329 17113 23734 10532 42328 35734 5051201.34
Overige kosten reisdocumenten 1 4001 3686211 2881 2701 1261 1761201.34
Extra kosten reisdocumenten 2 5002 5001 1346 30013 80012 9006 0001201.34
Kosten LO-3 pmpmpmpmpm001513.5
Rentelasten 05224525252522113.1
Afschrijving 3965832655835835835831513.5
Dotatie innovatiefonds 188139631391391391391501.34
Forfaitaire bijdragen 6506502956506506506501201.34
           
Totaal lasten 57 83456 53925 65665 18470 98365 87365 171  
           
Verwacht resultaat – 462*2 689*1 220*2 172*1 126– 2 340– 2 340  

* De kosten voor de generieke wijzigingen van het logisch ontwerp GBA worden geraamd op f 10 mln. Ze worden door BPR voorgefinancierd en gespreid over drie jaar verdisconteerd in het berichtentarief. Aangezien over de financiering nog overleg plaatsvindt met Financiën zijn de kosten LO-3 op pm gezet. Hierdoor geeft het verwachte resultaat een vertekend beeld.

2.1. Toelichting bij de begroting van baten en lasten

2.1.1. Baten

De baten voor het begrotingsjaar 2000 zijn als volgt over de vier hoofdproducten verdeeld (in NLG 1 000):

 
Verdeelstaat batenGBA-beheerGBA-beleidReisdocumentenNGRTotaal
Opbrengst BZK     
*opbrengst BZK beheer GBA2 0450002 045
*opbrengst BZK beleid GBA03 293003 293
*opbrengst BZK reisdocumenten0033 769033 769
*opbrengst NGR000543543
Opbrengst derden14 29500014 295
Opbrengst LO-3.03 7330003 733
Exploitatietoevoeging vordering gebruikers1 1000001 100
Exploitatietoevoeging voorziening materieel004500450
Totaal21 1733 29334 21954359 228

2.1.1.1. Opbrengst moederministerie

De opbrengst BZK is nader uitgesplitst in vier onderdelen, die corresponderen met de vier hoofdproducten van BPR:

– GBA-beheer,

– GBA-beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving,

– productie en distributie van reisdocumenten,

– doorberekening aan het project NGR.

Opbrengst GBA-beheer. Per 1 januari 1998 is een nieuw financieringsmodel voor de GBA in werking getreden. Op basis van dit model betalen alle gebruikers van de GBA, ook gemeenten en rijksafnemers, een prijs per bericht. In 1999 heeft voor de rijksafnemers evenwel nog een overgangssituatie gegolden. Op de BZK-begroting was structureel een bedrag ten behoeve van het GBA-stelsel opgenomen voor het berichtenverkeer van de rijksafnemers. Dit begrotingsbedrag werd tot 1999 jaarlijks overgeboekt naar BZK en stond op de GBA-begroting. In 1999 is het nieuwe financieringsmodel ook voor rijksafnemers ingevoerd. Ten gevolge hiervan is een bedrag van in totaal f 4,917 mln structureel overgeboekt naar andere ministeries. Daar staat tegenover dat de inkomsten uit het berichtenverkeer onder «opbrengst derden» toenemen.

Op de begroting is bij «opbrengst BZK» nog een bedrag van f 2,011 mln voor het berichtenverkeer van rijksafnemers opgenomen. Dit is bestemd voor:

* het berichtenverkeer voor het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat niet participeert in het nieuwe financieringsmodel omdat in het verleden andere afspraken zijn gemaakt (f 1,304 mln);

* het berichtenverkeer voor het Vestigingsregister. Aangezien het beheer van het Vestigingsregister bij de gemeente Den Haag berust, maar de kosten door BPR worden gefinancierd is overboeking niet zinvol en blijft BPR de berichtkosten betalen (f 0,152 mln);

* het berichtenverkeer voor de RDW, waarvoor de overboeking ten gevolge van verzelfstandiging nog niet kon worden gerealiseerd. In 1999 heeft BPR het bedrag van f 0,555 mln overgemaakt aan de RDW in plaats van de overboeking. De RDW zal in 1999 haar facturen betalen, zodat zij de facto normaal participeert op basis van het nieuwe financieringsmodel. Voor de daaropvolgende jaren zal een structurele oplossing worden gezocht, waarbij de opbrengsten uit het berichtenverkeer van de RDW niet meer via de BZK-begroting lopen.

De vaste bijdrage van f 347 475 van de Stichting ABP is vervallen. De Stichting ABP participeert vanaf 1999 volledig binnen het nieuwe financieringsmodel voor de GBA.

Tevens is onder deze opbrengst de rentecompensatie opgenomen (f 34 000) zoals deze aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt verstrekt in het kader van de conversie van eigen naar vreemd vermogen.

Opbrengst beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving GBA.In de opgenomen bedragen zijn de consequenties van de overboeking aan de voormalige rijksafnemers meegenomen. Bovendien is een aanvullend bedrag van f 0,1 mln vanaf 1999 structureel overgeboekt naar het Vestigingsregister ter compensatie van extra personele uitgaven. De opbrengst ten behoeve van beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving laat vanaf 1999 kleine fluctuaties zien tengevolge van verschillen in de toekenning van de looncompensatie.

Tevens is onder deze opbrengst de rentecompensatie opgenomen (f 3 000) zoals deze aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt verstrekt in het kader van de conversie van eigen naar vreemd vermogen.

Opbrengst reisdocumenten. Deze opbrengst betreft een volledige vergoeding voor de uitgaven inzake de productie en distributie in enig jaar van paspoorten en Europese identiteitskaarten. De cijfers zijn gebaseerd op nieuwe ramingen, zoals afgesproken in het kader van de meeropbrengstenproblematiek. Door hogere ramingen van de aantallen reisdocumenten zijn zowel de opbrengsten als de uitgaven hoger. Dit resulteert in een positief saldo in vergelijking met de eerder begrote bedragen. Deze meevaller zal vanaf 2001 worden ingezet om de hogere kosten voor de nieuwe generatie reisdocumenten te dekken. In 1999 en 2000 komt een bedrag van f 2,5 mln per jaar, een deel van de meevaller, beschikbaar om een aantal extra kosten op het gebied van reisdocumenten, die verband houden met de nieuwe generatie reisdocumenten, te financieren. De omvang en de besteding van deze meevaller ten gevolge van de meeropbrengsten worden bij de baten nader gespecificeerd. De in deze begroting opgenomen cijfers zijn vanaf 1999 gebaseerd op de nieuwe ramingen en de afspraken over de besteding van de meeropbrengsten zijn in de begroting verwerkt.

Tevens is onder deze opbrengst de rentecompensatie opgenomen (f 15 000) zoals deze aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt verstrekt in het kader van de conversie van eigen naar vreemd vermogen.

Doorberekening. Het project NGR wordt in opdracht van BZK uitgevoerd door een aparte projectorganisatie, die hiervoor ook een budget heeft. Bij het uitvoeren van dit project wordt gebruik gemaakt van de faciliteiten van het agentschap BPR. Voor het gebruik van deze faciliteiten worden kosten doorberekend. De vergoeding van f 0,448 mln is gebaseerd op het doorberekeningsmodel dat bij de kosten wordt beschreven. De kosten in het jaar 2000 zijn eenmalig f 0,095 mln hoger in verband met het doorberekenen van kosten voor extra voorlichtingsmateriaal ten gevolge van de introductie van nieuwe reisdocumenten in 2001.

Na beëindiging van het project NGR, naar verwachting in 2002, zullen de inkomsten uit het NGR-budget voor BPR wegvallen. De personele kosten ten behoeve van NGR, die passen binnen de reguliere formatie van BPR, zullen dan via een andere weg ten laste van BZK worden gebracht. De materiële kosten kunnen mogelijk worden doorbelast aan anderen (bijvoorbeeld door onderverhuur van de ruimte) of komen te vervallen. Aangezien dit nog niet duidelijk is wordt in de meerjarenraming vooralsnog uitgegaan van een doorbelasting die even groot is als de doorbelasting aan NGR in 2000, zonder de extra voorlichtingskosten.

2.1.1.2. Overige opbrengsten

Opbrengst derden. Hieronder wordt de jaarlijkse facturering op basis van over het GBA-netwerk verzonden berichten opgenomen. Het opgenomen bedrag van f 14,295 mln is gebaseerd op:

– 60 mln berichten ten behoeve van gebruikers van de GBA minus 5 mln berichten ten behoeve van het CBS en het Vestigingsregister en minus het bedrag van f 0,555 mln voor de RDW dat immers al onder «opbrengst moederministerie» is geraamd;

– een tarief voor 2000 van f 0,27 per bericht.

Het tarief van f 0,27 in 2000 is gebaseerd op de geraamde kosten voor 2000, die resulteren in een «kaal» tarief van f 0,29, met een correctie van 2 cent voor de saldi uit 1998 en 1999. Door deze correctie zijn de kosten voor deze berichten in 2000 hoger dan de baten. Het verschil wordt als toevoeging aan de exploitatie betaald uit de saldi die als vordering van de gebruikers op de balans van BPR staan.

Aangezien de berichtprijs voor de jaren na 2000 nog niet is vastgesteld en ook de saldi nog onbekend zijn wordt vanaf 2001 uitgegaan van de kale berichtprijs, exclusief saldiverrekening, van f 0,29.

Omdat in 1999 voor de RDW een specifieke regeling is getroffen zijn zowel de opbrengsten van derden als de berichtkosten met f 0,555 mln verhoogd. In feite gaat het hier om een voorfinanciering van de middelen die de RDW nodig heeft om haar berichten te betalen.

Opbrengst Logisch Ontwerp LO-3.0. In het jaar 2000 zal een nieuwe versie van het logisch ontwerp worden geïmplementeerd. De kosten hiervoor worden, voor zover ze van belang voor alle gebruikers van de GBA zijn «generiek», door BPR voorgefinancierd en gespreid over drie jaar verdisconteerd in het berichtentarief. Deze generieke kosten worden geraamd op f 10 mln. Over de wijze van voorfinanciering vindt nog overleg plaats met Financiën.

Exploitatietoevoeging uit vordering gebruikers. Ten gevolge van de verrekening van de saldi uit 1998 en 1999 in de berichtprijs voor 2000 zijn de baten in dit jaar lager dan de geraamde kosten. Het verschil, f 1,1 mln (55 mln x 2 cent), wordt betaald uit de positieve saldi voor 1998 en 1999, die als schuld aan de gebruikers zijn opgenomen in de balans van BPR.

Exploitatietoevoeging uit voorziening materiële kosten.Bij de instelling van het agentschap BPR is structureel te weinig geld beschikbaar gesteld om alle materiële kosten ten behoeve van het hoofdproduct «reisdocumenten» te betalen. Het betreft een bedrag van f 0,43 mln in 1999 en f 0,45 mln in 2000. Tegelijkertijd is in 1998 een bedrag van ruim f 1,4 mln, dat bestemd was voor een wijziging van het logisch ontwerp ten behoeve van de Kieswet, niet uitgegeven. Bij de jaarverantwoording over 1998 is dit bedrag voorlopig toegevoegd aan de algemene reserve. Dit geld zal worden gebruikt om het tekort met betrekking tot de materiële lasten in 1999, 2000 en 2001 aan te vullen. Hiertoe zal een voorziening worden gecreëerd.

2.1.2. Lasten

De lasten voor het begrotingsjaar 2000 zijn als volgt over de vier hoofdproducten verdeeld (in NLG 1 000):

 
Verdeelstaat lastenGBA-beheerGBA-beleidReisdocumentenNGRTotaal
Apparaatskosten     
*personeel3 9077241 6721726 475
*materieel9301414612761 808
Berichtkosten GBA9 7000009 700
Kosten GBA -beheer1 6970001 697
Kosten GBA beleid en wet- en regelgeving02 396002 396
Productie en distributie reisdocumenten0029 171029 171
Overige kosten reisdocumenten001 273951 368
Extra kosten reisdocumenten002 50002 500
Kosten LO-3pm000pm
Rentelasten34315052
Afschrijvingen383291710583
Dotatie innovatiefonds139000139
Forfaitaire bijdragen650000650
Totaal17 4403 29335 26354356 539

Doorbelasting apparaatskosten. De personele en materiële apparaatskosten voor de organisatie BPR worden doorberekend naar de verschillende hoofdproducten. Hiertoe worden al deze kosten toegerekend aan de afdelingen van BPR. Voor iedere afdeling is op basis van de relatieve inzet van alle personeelsleden binnen die afdeling ten behoeve van de verschillende hoofdproducten, een verdeelsleutel vastgesteld.

De toedeling van de kosten aan een afdeling vindt plaats op basis van de volgende criteria:

* personele kosten worden herleid naar personeelsleden en vervolgens toegerekend aan de afdeling waartoe een personeelslid behoort;

* huur, servicekosten en huisvestingskosten worden toegerekend aan afdelingen naar rato van het gebruik dat deze afdelingen maken van de ruimte die in het gebouw «Lange Vijverberg 11» wordt gehuurd;

* kantoorkosten worden toegerekend aan de afdelingen naar rato van het aantal formatieplaatsen per afdeling.

In de loop van ieder jaar en aan het eind van ieder jaar wordt geëvalueerd in hoeverre de verschillende verdeelsleutels, zoals deze eind 1998 voor het eerst zijn vastgesteld, nog in overeenstemming zijn met de personele inzet en met het ruimtegebruik.

Personele kosten. De personele kosten zijn als volgt samengesteld (in NLG 1 000):

 
 GBA-beheerGBA-beleidReisdocumentenNGRTotaal
Loonkosten3 2574541 5971725 480
Extern personeel50025000750
Opleiding/werving10015500165
Reiskosten50525080
Totaal3 9077241 6721726 475

Het relatief grote verschil tussen de geraamde loonkosten in 1999 en in 2000 (zie staat van baten en lasten) is te wijten aan het feit dat een deel van de personele kosten in 1999 niet als zodanig is geraamd. Dit betreft:

– de personele kosten ten behoeve van GBA-beleid, die in 1999 wel zijn geraamd, maar niet op dit onderdeel;

– de personele kosten van BPR ten behoeve van NGR, die vorig jaar niet zijn geraamd, maar uiteindelijk wel zijn doorbelast ten laste van het project NGR.

Voor 2000 is gekozen voor een integrale weergave van alle personele kosten op het hiervoor bestemde onderdeel van de begroting.

De geraamde loonkosten zijn gebaseerd op de vastgestelde formatieve bezetting van 51 fte, waarbij rekening is gehouden met de schaalindeling van de medewerkers. De geraamde kosten zijn over de gehele linie verhoogd met 3% om de verwachte loonstijging te compenseren.

De kosten voor extern personeel zijn gebaseerd op de geraamde noodzakelijke extra inzet gedurende het jaar ten gevolge van onderbezetting door ziekte of vacatures en voor incidentele werkzaamheden.

De kosten voor opleiding/werving en reiskosten voor de hoofdproducten met betrekking tot de GBA zijn gebaseerd op ervaringscijfers. In tegenstelling tot het voorafgaande jaar zijn voor het hoofdproduct «reisdocumenten» hiermee vergelijkbare bedragen geraamd.

Materiële kosten. De materiële kosten zijn over de gehele linie verhoogd met 3% om de kostenstijging te compenseren. Ze kunnen als volgt worden gespecificeerd (in NLG 1 000):

 
 GBA-beheerGBA-beleidReisdocumentenNGRTotaal
Huur44173218123855
Service90154525175
Huisvesting118195733227
Kantoorkosten2813414195551
Totaal9301414612761 808

De huurkosten betreffen de huur van kantoorruimte (Lange Vijverberg) en zijn gebaseerd op het huurcontract. Onder servicekosten zijn alle met het huurcontract samenhangende kosten verantwoord, zoals huur parkeerruimte, servicekosten, beveiliging en catering. De huisvestingskosten omvatten de andere kosten die ten laste van de huurder komen zoals gas, water en elektra, klein onderhoud en schoonmaken.

De kantoorkosten omvatten de kosten voor kantoorartikelen, computerbenodigdheden, onderhoud aan hard- en software, onderhoud aan kantoormachines, telefoon, fax, porti en dergelijke.

Berichtkosten. De berichtkosten hebben betrekking op de kosten van berichten die direct aan gebruikers doorbelast worden door middel van doorberekening van de kostprijs van een bericht. De ramingen voor deze berichten zijn gebaseerd op een omvang van 60 mln berichten en een kostprijs van een bericht van f 0,1616 (inclusief BTW en inclusief f 600 000 datatransportkosten). Het aantal berichten voor 2000 is gebaseerd op ervaringscijfers met betrekking tot 1998, exclusief de als incidenteel aan te merken berichten (met name ook afstemmingsberichten).

Kosten GBA-beheer. Dit betreft de volgende kosten (in NLG 1 000):

 
–kosten voor de periodieke audit1 180
–kosten voor voorlichting en documentatie440
–onderzoekskosten77
Totaal1 697

De kosten voor de audit omvatten de kosten met betrekking tot de bij de gemeenten uit te voeren periodieke audit, waarbij zowel naar de kwaliteit van de GBA-gegevens als naar de organisatie en procedures zal worden gekeken. De audit zal voor iedere gemeente eens in de drie jaar plaatsvinden. Op basis van de totaal geraamde kosten voor de audit bij alle gemeenten zijn normbedragen berekend. De bedoeling van een normbedrag is gemeenten zo volledig mogelijk te vergoeden voor de kosten die zij maken in verband met de (verplichte) audit, maar wel een bovengrens te stellen aan dit bedrag. Doordat de audit eens in de drie jaar plaatsvindt, zullen de normbedragen in een periode van drie jaar vergoed worden aan alle gemeenten. In het voor 2000 geraamde bedrag van f 1 180 000 zijn de voorgeschreven indexering voor 1999 en een raming van ongeveer gelijke omvang van de indexering voor 2000 meegenomen.

De kosten voor voorlichting en documentatie betreffen het GBA-aandeel in de kosten voor:

– productie en onderhoud van diverse documenten (handleidingen en de voorschriften);

– het vervaardigen van een nieuwsbrief (zes edities);

– andere voorlichtingsactiviteiten, onder andere via internet.

Omdat gebleken is dat met name de voorlichtingsactiviteiten meer kosten met zich meebrengen dan in eerdere jaren, is de raming ten opzichte van 1999 structureel verhoogd met f 140 000, waarvan f 80 000 voor het GBA-aandeel in de kosten van de jaarlijkse klantendag BPR.

De onderzoekskosten omvatten de reguliere onderzoekswerkzaamheden en zijn gebaseerd op schattingen.

Beleidsontwikkeling en wet- en regelgeving GBA. Dit betreft de volgende posten (in NLG 1 000):

 
–onderzoek toekomstdiscussie GBA650
–technische innovatie300
–identiteitsvaststelling150
–terugmeldingsverplichting45
–persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen/Aruba700
–vestigingsregister150
–evaluatie GBA-audit95
–voorlichting Europese richtlijn140
–diversen166
Totaal2 396

Onderzoek toekomstdiscussie GBA. In 1999 heeft BPR een discussie over de toekomst van het GBA-stelsel gestart. Hierbij komt met name de vraag aan de orde in hoeverre de uitgangspunten voor de huidige GBA, die uit de jaren tachtig stammen, ook in de toekomst nog geldig zijn. In dit kader zullen op verschillende deelterreinen onderzoeken moeten worden uitgevoerd. Daarbij wordt gedacht aan studies naar onder meer de mogelijke uitbreiding van de GBA-gegevensset met bijvoorbeeld biometrische gegevens, de inhoud van een eventueel in te richten centraal register binnen het GBA-stelsel en de handhaving van een effectieve privacybescherming bij gegevensverstrekking. De totale kosten worden vooralsnog geraamd op f 650 000.

Technische innovatie. De discussie over de toekomst van de GBA behelst ook de technische innovatie van het GBA-stelsel. Technologische ontwikkelingen maken een heroriëntatie nodig op de voor de GBA gehanteerde technologie. Dit betreft onder andere het concept van de berichtendienst, de netwerkprotocollen en het gebruik van internettechnologie. In 2000 zullen verschillende onderzoeken worden uitgevoerd om de mogelijkheden te verkennen en te toetsen. Voor studies naar deze technische innovatie is een bedrag van f 300 000 opgenomen.

Identiteitsvaststelling. Om de integriteit van het maatschappelijke verkeer te kunnen waarborgen, is een betrouwbare bepaling van de identiteit noodzakelijk. Die identiteit wordt vastgelegd in de GBA en verstrekt in de vorm van identiteitsdocumenten. Bij verschillende publieke, maar ook private instellingen wordt de identiteit vervolgens geverifieerd. Om een zo goed mogelijke identiteitsvaststelling te kunnen blijven waarborgen, is op initiatief van BPR een project identiteitsvaststelling in gang gezet. Dit project, waarin wordt samengewerkt met verschillende andere betrokken organisaties, behelst een drietal deelprojecten waaronder bijvoorbeeld de ontwikkeling van een elektronische database ten behoeve van brondocumenten. De kosten die gepaard gaan met het project en de projectleiding ervan worden, voor wat betreft BPR, geraamd op f 300 000. Hiervan komt f 150 000 ten laste van het hoofdproduct «GBA-beleid» en f 150 000 ten laste van het hoofdproduct «reisdocumenten».

Terugmeldingsverplichting. In 1998 en 1999 is een pilot gehouden met betrekking tot de verplichting van een aantal afnemers om verschillen tussen GBA-gegevens en gegevens die zij langs andere weg verkrijgen terug te melden aan de gemeenten. Deze terugmeldingsverplichting levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van overheidsadministraties in het algemeen en de GBA in het bijzonder. Dit zal leiden tot een aantal maatregelen om het functioneren van de terugmeldingsverplichting te verbeteren. De kosten worden vooralsnog geraamd op f 45 000.

Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen (PIVA). Deze post van f 700 000 omvat de structurele kosten ter ondersteuning van de persoonsinformatievoorziening op de Nederlandse Antillen en Aruba, die begin 1999 een nieuwe impuls heeft gekregen in de vorm van een bestuursakkoord. Daarnaast betreft deze post de investeringskosten die nodig zijn om geautomatiseerde gegevensuitwisseling tussen de Koninkrijksdelen mogelijk te maken: onder andere een uitbreiding van het vestigingsregister, kosten in verband met de (softwarematige) beveiliging van het gegevensverkeer over de elektronische snelweg, het gebruik van internettoepassingen en de kosten van monitoring.

Vestigingsregister. De hier opgenomen kosten ad f 150 000 hebben betrekking op de financiële consequenties van wijzigingen van het logisch ontwerp GBA voor het vestigingsregister (zie ook het kopje PIVA voor de overige wijzigingen in het vestigingsregister).

Evaluatie GBA-audit. In 1999 is de verplichte periodieke GBA-audit bij gemeenten ingevoerd. In de tweede helft van 2000 zal de invoering daarvan worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal worden uitbesteed en beloopt wat kosten betreft naar verwachting f 95 000.

Voorlichting aanpassing Europese privacyrichtlijn. Na de inwerkingtreding van de aanpassing van de GBA aan de Europese privacyrichtlijn, zullen burgers moeten worden voorgelicht over de rechten die zij hebben voor wat betreft hun privacybescherming. In samenspraak met de VNG zal onder andere daarvoor een voorlichtingstraject worden ontwikkeld.

Diversen. Onder deze post zijn onder andere de kosten opgenomen voor het verstrekken van administratienummers ten behoeve van de GBA, van een onderzoek naar de GBA in Europees perspectief en van de aanschaf van een abonnement op «Eurolex».

Productie en distributie van reisdocumenten. De kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd (in NLG 1 000):

 
 199920002001200220032004
Ontwerp-begroting      
Vaste kosten9 6829 6829 6829 6829 6829 682
Nationale paspoorten16 75514 74518 28917 20414 13718 176
Europese identiteitskaarten5 3164 7446 1345 5374 5386 647
Totaal31 75329 17134 10532 42328 35734 505
Aantal nationale paspoorten1 7921 5771 9561 8401 5121 944
Aantal Europese identiteitskaarten1 0599451 2221 1039041 324
Productiekosten nationale paspoorten9,359,359,359,359,359,35
Productiekosten Europese identiteitskaarten5,025,025,025,025,025,02

De vaste kosten betreffen de verplichtingen in het kader van de lopende contracten voor drukwerk (Enschedé/Sdu).

De hogere ramingen zijn gebaseerd op de verwerking van meer recente ervaringscijfers in het model van VB-accountants. Bij de baten (opbrengst reisdocumenten) is al aangegeven dat de meevaller ten gevolge van de meerproductie in 1999 en 2000 deels door BPR zal worden besteed (2,5 mln per jaar) en vanaf 2001 volledig zal worden ingezet om de meerkosten van de nieuwe generatie reisdocumenten te betalen. Deze kosten zijn onder «extra kosten reisdocumenten» nader gespecificeerd.

Overige kosten reisdocumenten. De overige kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd (in NLG 1 000):

 
 20002001200220032004
Kwaliteitssysteem575575575475525
Voorlichting/documentatie347252252202202
Automatisering175175175175175
Onderzoek155155155155155
Diversen116131113119119
Totaal1 3681 2881 2701 1261 176

De kosten voor het kwaliteitssysteem ten behoeve van reisdocumenten hebben betrekking op:

– de bijdrage vanuit «reisdocumenten» aan de activiteiten op het gebied van identiteitsbepaling (f 150 000);

– het ontwerp, de implementatie en de instandhouding van een negatief basisregister voor reisdocumenten;

– het organiseren van het toezicht op de beveiliging van reisdocumenten (de beveiligingsthermometer).

De kosten hiervan zijn vooralsnog voor het jaar 2000 op f 575 000 geraamd. Dit is zeker gezien de ontwikkelingen in het kader van de nieuwe generatie reisdocumenten, een voorlopige raming. De kosten in 2000, die verband houden met deze ontwikkelingen, zijn niet geraamd op deze post maar onder «extra kosten reisdocumenten». De structurele kosten voor het beheer en het onderhoud van het kwaliteitssysteem reisdocumenten zijn in dit stadium nog onzeker.

De kosten voor voorlichting en documentatie betreffen het aandeel voor «reisdocumenten» in de kosten voor:

– de productie en het onderhoud van diverse documenten (handleidingen en voorschriften);

– het vervaardigen van een nieuwsbrief (zes edities);

– aanvullingen op het handboek (jaarlijks twee aanvullingen);

– andere voorlichtingsactiviteiten, onder andere via internet.

Omdat gebleken is dat met name de voorlichtingsactiviteiten meer kosten met zich meebrengen dan in eerdere jaren, is de raming ten opzichte van 1999 structureel verhoogd met f 70 000, waarvan f 40 000 ten behoeve van het aandeel van reisdocumenten in de jaarlijkse klantendag BPR. In verband met de invoering van een nieuwe generatie reisdocumenten in 2001 worden de documentatiekosten in 2000, 2001 en 2002 bovendien f 50 000 hoger geraamd. Tenslotte worden in het jaar 2000 extra kosten voor BPR verwacht omdat documentatie aangepast moet worden aan de introductie van een nieuw reisdocument. Deze laatste kosten, f 95 000, worden doorbelast aan NGR.

De automatiseringskosten hebben betrekking op de kosten van onderhoud van specifieke geautomatiseerde toepassingen ten behoeve van de paspoortketen, alsmede de kosten voor materialen.

De onderzoekskosten omvatten de reguliere onderzoekswerkzaamheden en zijn gebaseerd op schattingen.

Onder diversen zijn met name de kosten voor verschreven reisdocumenten weergegeven.

Extra kosten reisdocumenten. In het kader van de voorjaarsnota 1999 is vastgelegd dat zowel in 1999 als in 2000 een bedrag van f 2,5 mln, afkomstig uit de verwachte meeropbrengsten voor reisdocumenten zal worden besteed aan een aantal extra kosten op het gebied van reisdocumenten, die verband houden met de nieuwe generatie reisdocumenten. Het gaat hierbij om (in NLG 1 000):

 
 19992000
Kwaliteitssysteem reisdocumenten1 300700
Opleidingen buitenposten 600
Cursussen identiteitsbepaling700 
Biometrie 900
Controle Nederlandse Antillen en Aruba500300
Totaal2 5002 500

Kwaliteitssysteem reisdocumenten. De verdere ontwikkeling van een kwaliteitssysteem voor reisdocumenten heeft een hoge prioriteit vanwege het belang van een correcte identiteitsbepaling en de beveiliging van documenten en gegevens. In 1999 gaat het vooral om de extra kosten voor de ontwikkeling van een negatief basisregister. Dit is in 1998 toegezegd aan de Tweede Kamer. In 2000 gaat het met name om de uitbouw van de reisdocumentenadministratie met het oog op verwachte invoering van NGR per 1 januari 2001.

Buitenposten. In verband met de invoering van een nieuwe generatie reisdocumenten is het noodzakelijk dat de consulaire medewerkers van BuiZa op de juiste wijze om kunnen gaan met de nieuwe documenten, procedures en gewijzigde voorschriften. Hiertoe worden voor deze medewerkers, voorafgaand aan de invoering van de nieuwe documenten, aanvullende opleidingen verzorgd. De kosten hiervoor worden geraamd op f 600 000 in het begrotingsjaar 2000.

Cursussen identiteitsbepaling. In opdracht van de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB) is een cursus identiteitsbepaling ontwikkeld voor baliemedewerkers die belast zijn met aanvragen van burgers waarbij de identiteit een rol speelt. Gelet op het grote belang dat BZK, met name vanwege de problematiek van de «look alikes» hecht aan een correcte en deugdelijke identiteitsvaststelling draagt BZK in 1999 een bedrag van f 1 mln bij aan de cursus in de vorm van een tegemoetkoming in de cursuskosten. Hiervan komt f 700 000 ten laste van het hoofdproduct «reisdocumenten».

Biometrie. Voor 1999 en 2000 staan studies en pilots gepland om de mogelijkheden en consequenties van het gebruik van biometrie in kaart te brengen. Op grond hiervan zullen in het kader van de nieuwe generatie reisdocumenten voorstellen worden ontwikkeld voor de eventuele opname van aanvullende biometrische kenmerken aan de reisdocumenten. In 2000 is voor de pilots een bedrag van f 900 000 nodig.

Controle Nederlandse Antillen en Aruba. Gebleken is dat de controlesituatie op de Nederlandse Antillen en Aruba nadere aandacht behoeft. Om de situatie te verbeteren zullen de accountantsdienst BZK en BPR een plan van aanpak opstellen. Voor het opstellen en uitvoeren van dit plan zal in 1999 f 500 000 en in 2000 f 300 000 nodig zijn.

Kosten LO-3. De kosten voor de generieke wijzigingen van het logisch ontwerp GBA worden geraamd op f 10 mln. Ze worden door BPR voorgefinancierd en gespreid over drie jaar verdisconteerd in het berichtentarief. Over de wijze van voorfinanciering vindt nog overleg plaats met het ministerie van Financiën.

Rentelasten. Vanaf 2000 is opgenomen de rentelast voortvloeiend uit het beroep dat zal worden gedaan op de leenfaciliteit ten behoeve van de vervanging van activa respectievelijk de uitbreiding van activa. Bij de definitieve vaststelling van de tarieven voor het jaar 2000, wordt rekening gehouden met de mutaties betreffende de rentelasten.

Afschrijvingskosten. De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële vaste activa en op een nieuwe investering in een relatiebeheersysteem. Ze zijn verdeeld over de hoofdproducten «GBA-beheer» en «reisdocumenten» en kunnen als volgt worden gespecificeerd:

 
AfschrijvingenGBA-beheerGBA-beleidReisdocumentenTotaal
Automatiseringsapparatuur/2471972338
programmatuur    
Inventaris en overige761039125
Relatiebeheersysteem60 60120
Totaal38329171583

De afschrijvingen voor automatisering en inventaris zijn gebaseerd op de activa-administratie, vermeerderd met de afschrijvingen van in 1999 nog te verwachten investeringen. Van het totale bedrag is f 105 000 gerelateerd aan specifieke apparatuur voor de GBA. De overige kosten worden volgens de eerder genoemde verdeelsleutel voor kantoorkosten verdeeld over de verschillende hoofdproducten, exclusief NGR dat immers geen gebruik maakt van de hulpmiddelen van BPR.

Deze materiële activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs, verminderd met lineaire afschrijvingen. De verkrijgingsprijs is voor alle activa de factuurprijs inclusief BTW. De afschrijvingskosten zijn gebaseerd op de geschatte economische levensduur (voor automatiseringsprogrammatuur/apparatuur is dit 3 jaar en voor inventaris/overige is dit 5 jaar) en een restwaarde van ca 5% van de aanschafwaarde.

De huidige klantenbank zal geleidelijk worden uitgebouwd tot een relatiebeheersysteem. De afschrijvingen voor de verwachte investering in 2000 zijn apart in het overzicht opgenomen. Het bedrag van f 600 000 zal uit eigen middelen van BPR worden betaald en wordt over 5 jaar afgeschreven ten laste van de hoofdproducten «GBA-beheer» en «reisdocumenten».

Dotatie innovatiefonds. De dotaties ten behoeve van het innovatiefonds dienen voor de noodzakelijke stabilisatie van het GBA-tarief. Jaarlijks zal bezien worden of de opgebouwde voorziening (geheel of gedeeltelijk) zal worden uitgekeerd aan de gebruikers door middel van verlaging van de berichtprijs. Gezien de ontwikkeling van het tarief voor 2000 ten opzichte van 1999 (een verlaging) is er vooralsnog geen aanleiding om de opgebouwde voorziening in 2000 aan te spreken. De dotatie is in deze begroting gehanteerd als sluitpost om te voorkomen dat de berichtprijs moet worden afgerond. Dit resulteert in een dotatie van f 139 000.

Forfaitaire bijdragen. De forfaitaire bijdragen betreffen de vaste bijdragen van f 175 000 en f 475 000 aan respectievelijk de Belastingdienst en Justitie (VAS) ter compensatie van verzonden berichten in het kader van het sofi-nummer (Belastingdienst) en verblijfstitel (Justitie). Deze bijdrage wordt op grond van het financieringsmodel GBA in rekening gebracht bij de afnemers van de GBA.

2.1.3. Saldo van baten en lasten

Door het op pm zetten van de post «kosten LO-3» geeft het saldo van baten en lasten een vertekend beeld. De totale kosten van de generieke wijzigingen van LO-3 worden geraamd op 10 miljoen gulden. BPR dient deze kosten voor te financieren. Over de wijze waarop deze financiering plaats kan vinden vindt nog overleg plaats met het ministerie van Financiën. De hieruit voortvloeiende kosten (incl. rente) worden door- belast aan de gebruikers van het netwerk gedurende een periode van drie jaar. Tevens zijn nog twee componenten van invloed:

1. De taakstelling op de inkoop van reisdocumenten die in het kader van het regeerakkoord is opgelegd. Deze bedraagt f 462 000 in 1999, f 1 044 000 in 2000, f 1 428 000 in 2001 en f 1 890 000 vanaf 2002. Geconstateerd is dat deze taakstelling, mede gezien de te verwachten hogere kosten voor de nieuwe reisdocumenten, niet op de inkoop van reisdocumenten kan worden gerealiseerd. De taakstelling is desalniettemin voorlopig «geparkeerd» op de BPR-begroting. Met de Directie Financieel-economische Zaken en DGOB is afgesproken dat BPR deze taakstelling voor haar rekening zal nemen als de middelen daartoe beschikbaar komen. Als dit niet mogelijk blijkt zal deze taakstelling op een andere manier moeten worden ingevuld. Na de Europese aanbesteding voor NGR zal worden bezien of de taakstelling vanaf 2001 kan worden ingevuld.

2. Vanaf 2002 is een extra negatief saldo van f 450 000 voorzien ten gevolge van het tekort op de materiële lasten ten behoeve van «reisdocumenten», dat bij de baten (onder exploitatietoevoeging uit voorziening materiële lasten) al is beschreven.

3. Meerjarige begroting van kasstromen

Het kasstroomoverzicht van het agentschap BPR (in NLG 1 000):

 
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004Econ.Funct.
Rekening courant RHB 1 januari06 9096 5352 9654 5303 2411 040-1 161  
           
totaal operationele kasstroom7 60422– 1 422– 645– 706– 1 618– 1 618– 1 618  
           
totaal investeringen– 695– 396– 583– 265– 583– 583– 583– 5835211.7
totaal boekwaarde desinvesteringen          
totaal investeringskasstroom– 695– 396– 583– 265– 583– 583– 583– 583  
           
eenmalige uitkeringen aan moederdepartement  – 1 301– 590    0811.7
eenmalige storting door het moederdepartement          
aflossingen op leningen  – 583– 265– 583– 583– 583– 58382A14.1
beroep op de leenfaciliteit  1 88485558358358358387A14.1
totaal financieringskasstroom          
           
Rekening courant RHB 31 december6 9096 5354 5302 0553 2411 040*– 1 161*– 3 362  

* De invulling van de taakstelling op de inkoop van reisdocumenten in het kader van het regeerakkoord is in het kasstroomoverzicht opgenomen. In de begroting 2001 zal de rekening courant RHB maximaal – 1 mln bedragen conform de bestaande regelgeving. Dit wordt gerealiseerd door de taakstelling alsdan definitief in te vullen.

3.1. Toelichting bij het kasstroomoverzicht

Met ingang van het begrotingsjaar 2000 is dit overzicht ingrijpend veranderd als gevolg van de wijziging in de financiering van agentschappen. De eenmalige uitkering aan het moederdepartement is de consequentie van deze wijziging en vormt dat deel van het eigen vermogen (vaste activa) dat wordt omgezet in vreemd vermogen. Dit resulteert in een beroep op de leenfaciliteit bij Financiën voor de waarde van de reeds aanwezige vaste activa en de nieuwe investeringen.

In de loop van de jaren ontstaat ten gevolge van de taakstelling op de reisdocumenten een steeds groter negatief bedrag. Dit betekent dat, als hiervoor geen oplossing gevonden wordt, deze taakstelling de liquiditeitspositie van BPR langzaam aan uitholt. Daarnaast wordt er van uitgegaan dat de schuld aan de gebruikers van het GBA-netwerk ten gevolge van negatieve saldi in de voorafgaande jaren in het jaar 2000 grotendeels zal worden terugbetaald. Dit verklaart de relatief sterke terugloop in het jaar 2000.

4. Kengetallen

Teneinde de transparantie van de organisatie te vergroten en een meer resultaatgerichte wijze van sturing mogelijk te maken, heeft het agentschap BPR kengetallen gedefinieerd. Deze kunnen als volgt worden weergegeven (bedragen in NLG):

 
 19992000
GBA-stelsel  
a.Netwerkbeheer:  
– berichtentarief (exclusief te verrekenen saldi)0,300,29
– berichtenvolume54 000 00060 000 000
b.Kosten:  
– kosten in verband met beheer GBA-stelsel19 320 00020 696 000
– doorbelaste kosten aan afnemers16 055 00017 406 000
c.Aansluiting afnemers:  
– doorlooptijd aansluiten9 mnd9 mnd
– aantal gemeenten als afnemer160250
– aantal aangesloten afnemers375450
– aantal aangesloten gemeenten538537
d.Ondersteuning:  
– aantal vragen infodesk2 6303 130
– aantal vragen netwerk service desk
– aantal schouwingen en toetsingen120120
   
Reisdocumenten  
a.Aantal afgegeven reisdocumenten:  
– paspoorten1 359 0001 681 000
– identiteitskaarten826 0001 053 000
b.Geïncasseerde rijksleges87 700 000108 977 000
c.Aantal verzoeken om signalering1 5001 500
d.Ondersteuning:  
– aantal vragen infodesk2 4102 900

Toelichting op de kengetallen

Ten behoeve van de vergelijkbaarheid wordt niet de werkelijk gehanteerde berichtprijs, maar de kale berichtprijs als kengetal gehanteerd. Het gaat daarbij om de kostprijs op basis van de berichtkosten en beheerkosten, zoals die in het desbetreffende begrotingsjaar worden gemaakt, exclusief de verrekening van saldi en specifieke opslagen voor bijvoorbeeld LO-3.

Het berichtentarief is in 1999 uiteindelijk 1 cent lager vastgesteld dan bij het opstellen van de begroting was voorzien. De oorzaak daarvan is dat in de eerste helft van 1999 nog geen audits worden uitgevoerd. De kosten voor de audits zijn daarom bij het vaststellen van de berichtprijs verlaagd met f 500 000. In 2000 zijn de audits wel voor het hele jaar geraamd. Desondanks zal de kale berichtprijs (zonder saldi) naar verwachting ten gevolge van een hoger berichtenvolume met 1 cent kunnen worden verlaagd.

Het berichtenvolume is gebaseerd op de ervaringen uit 1998. Mogelijk zal ook in 1999 het berichtenvolume hoger zijn dan geraamd. Als dit het geval zal blijken te zijn zal het verschil via de berichtprijs voor 2001 worden verrekend met de gebruikers van de GBA.

Om de vergelijkbaarheid te verbeteren zijn de kosten in 1999 exclusief het bedrag van f 555 000 ten gevolge van de verrekening met de RDW. Deze uitgaven zijn immers dubbel geteld door de gekozen eenmalige constructie voor deze verrekening. In 2000 zijn de kosten voor LO-3 om dezelfde reden niet meegenomen. In beide jaren zijn zowel de wijzigingen ten gevolge van de eerste suppletore begroting (de overboeking) als de looncomponent 1999 verwerkt.

Het aantal aansluitingen neemt nog steeds toe. Dit betreft zowel gemeenten die als afnemer aansluiten als nieuwe afnemers. Het aantal vragen aan de infodesk GBA is in 2000 met 500 verhoogd vanwege de te verwachten extra vragen over de periodieke audit en over LO-3.

Ook de grotere aantallen reisdocumenten, die zullen worden geproduceerd en afgegeven, worden weerspiegeld in de desbetreffende kengetallen. Aangenomen wordt dat de introductie van nieuwe reisdocumenten in 2001 zal leiden tot extra vragen aan de infodesk in 2000 (ruim 20%).

Tenslotte zal jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek worden gehouden. Dit levert informatie uit het veld op waarmee de organisatie haar bedrijfsproces kan verbeteren en de door de organisatie geleverde prestaties kunnen worden geëvalueerd.

Agentschap CAS

1. Inleiding

Algemeen

De CAS te Winschoten heeft als taak (zie koninklijk besluit CAS van 12 december 1996) om «in opdracht van een zorgdrager, in casu ministeries en Hoge Colleges van Staat, werkzaamheden te verrichten in verband met archiefbewerking». Archiefbewerking is gedefinieerd als «het geheel van activiteiten gericht op het realiseren van de bij artikel 3 van de Archiefwet aan overheidsorganen gestelde verplichting de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren».

Achter deze formuleringen van het koninklijk besluit gaat een uitgebreid pakket van diensten en producten schuil. Als facilitaire dienst op het terrein van waardering en beheer van overheidsinformatie speelt de CAS een steeds belangrijkere rol bij de realisering van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de door de overheid te betrachten archiefzorg enerzijds en de inrichting van een efficiënt informatiebeheer ter waarborging van rechtmatige en doelmatige bestuurlijke en bedrijfsmatige processen anderzijds.

De kerndeskundigheid van de CAS, «waardering van informatie», is ook in een digitale omgeving van essentieel belang. Juist in een digitale context zijn gegevens kwetsbaar met betrekking tot de voor de overheid vitale vraagstukken van authenticiteit, volledigheid, controleerbaarheid en duurzaamheid van informatie.

In het begrotingsjaar 2000 zal de CAS een ruim en volwaardig pakket van diensten gaan inzetten om een bijdrage te leveren aan de oplossing van het voor de overheid zo essentiële probleem van digitale duurzaamheid. Het jaar 2000 is voor de CAS het sleuteljaar ten aanzien van investeringen en research en development op dit terrein.

Convenantenstelsel

Binnen het convenantenstelsel hebben de ministeries en Hoge Colleges van Staat een trekkingsrecht op een bepaald deel van het budget dat voor de komende jaren op de Rijksbegroting voor de CAS is opgenomen. Per te bewerken archief worden afspraken gemaakt over de te verrichten werkzaamheden en de kosten die daarvoor gemaakt mogen worden. De bedragen in de convenanten zijn hierbij richtinggevend. Hierdoor is bij de klanten een prikkel ontstaan om een zo efficiënt mogelijke werkwijze na te streven.

In de afgelopen jaren is steeds pregnanter naar voren gekomen dat het convenantenstelsel voor verbetering vatbaar is. Kern van de zaak is dat de inrichting van de huidige convenanten gebaseerd is op de eenmalige, niet de gehele Rijksoverheid omvattende inventarisatie van 1993. Niet alleen zijn archiefbestanden «vergeten», ook hield de inventarisatie hoofdzakelijk rekening met de wettelijke achterstanden tot 1975, maar inmiddels is al bijna weer een kwart eeuw achterstand opgebouwd. Wil de CAS zijn rol in een effectieve aanpak van het archiefprobleem bij de Rijksoverheid optimaal vervullen, dan zal de dienst ook op flexibele wijze de archiefbestanden die nog niet in de convenanten zijn opgenomen, maar vanuit het standpunt van de politiek, de ministeries en de Rijksarchiefdienst een hoge prioriteit genieten, moeten kunnen bewerken.

Daartoe is door de CAS, in nauw overleg met BZK, een systeem van «flexibele convenanten» ontwikkeld dat in 1999–2000 wordt ingevoerd. De flexibilisering heeft inmiddels zijn nut al bewezen ten aanzien van archieven van veiligheidsdiensten die een hoge politieke prioriteit hebben.

De tarieven die in het convenantenstelsel worden gehanteerd, zijn gebaseerd op de integrale kostprijs, verhoogd met een risico-opslag. Er zijn tarieven voor eenvoudige archiefbewerking (f 81 per uur), normale archiefbewerking (f 88 per uur) en archiefspecialistische werkzaamheden (f 140 per uur).

Om de werkelijke kosten van het bewerken van archieven inzichtelijk te kunnen maken, heeft de CAS in 1994 het baten/lastenstelsel ingevoerd. De kosten en opbrengsten worden volgens dit stelsel in een jaarrekening gepresenteerd. Deze rekening wordt voorzien van een accountantsverklaring.

Kengetallen en kwaliteitszorg

In 1998 en 1999 is in het kader van de organisatie-ontwikkeling een verbeteringstraject in gang gezet volgens het «total-quality-model». Daarnaast wordt in 1999 een reorganisatie doorgevoerd die de CAS in staat moet stellen om zich, volgens de eisen van diverse omgevingsfactoren, in toenemende mate te ontwikkelen tot een kennisgerichte organisatie.

In de begroting voor het jaar 2000 zijn de investeringen in scholing en opleiding doorgerekend in het aantal productieve uren per medewerker per jaar. Tegenover een daling van het aantal productieve uren per jaar, staat een toename van de effectiviteit van de uren, tot uiting komend in het nieuwe kengetal «productierealisatie». Dit getal geeft de verhouding aan tussen het aantal meters archief dat volgens contract moet worden bewerkt en het aantal uren dat volgens begroting hieraan besteed had mogen worden. Het kengetal «productierealisatie» is van essentieel belang omdat het aangeeft in hoeverre de CAS er in slaagt de «macro-doelstelling» te realiseren: het wegwerken van de archiefvolumes (meters) binnen de budgettaire kaders, uitgedrukt in uren. Tot en met 1998 (het vierde jaar van de lopende convenantsperiode) heeft de CAS in 36% van de beschikbare uren 35% van de contractueel afgesproken meters bewerkt. Dit betekent dat de CAS goed op koers ligt. Voor 2000 (het zesde jaar van de lopende convenantsperiode) mag worden verwacht dat de verhouding 60%:60% bedraagt.

Kostprijsontwikkelingen

In 1999 wordt de nieuwe opslag- en beheerhal van de CAS in gebruik genomen. In de begroting 2000 zijn de consequenties van de nieuwe huisvesting – en dus ook van het opheffen van de diverse dislocaties zowel wat kosten als opbrengsten betreft – doorgerekend. Binnen het kader van de stelselwijziging van de Rijksgebouwendienst is voor de CAS vastgehouden aan de doorberekening in het tarief van een marktconforme huurprijs.

De reorganisatie van de CAS in 1999 kan effecten hebben op het loonkostenniveau. Gebaseerd op de maxima van de in de nieuwe organisatie beschikbare schalen, zal in de nieuwe structuur in «zuivere» vorm de loonsom lager uitvallen dan in de huidige situatie. Hierbij moet natuurlijk wel worden opgemerkt dat naar alle waarschijnlijkheid ook in de nieuwe situatie garantieschalen zullen ontstaan, waardoor de loonsom per saldo hoger zal uitvallen dan in de bestaande situatie. Deze stijging zal evenwel marginaal zijn (circa 1 procent van de totale CAS-kosten).

2. Begroting van baten en lasten

Meerjarige presentatie van de begroting van baten en lasten van een agentschap (inclusief de economische en functionele codering)

De begroting van baten en lasten (in NLG 1 000) van het agentschap CAS
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004Econ.Funct.
BATEN          
opbrengst moederministerie t.b.v. convenanten archiefbewerking8 3539 2329 1254 1409 1429 1429 1429 1421601.34
opbrengst overige ministeries (IND)1 2709531601.34
opbrengst overige ministeries (opslag)941921601.34
opbrengst derden1 8274831 5807171 5631 5631 5631 5631601.34
opbrengst opslag nieuwbouw7713507717717717711601.34
exploitatiebijdrage531 0004541 0001 0001 0001 0000801.34
Totaal baten11 59710 86012 4765 66112 47612 47612 47612 476  
            
LASTEN          
apparaatskosten          
I. personele kosten – loonkosten7 5997 5788 0063 6338 0068 0068 0068 0061101.34
fictieve wachtgeldverplichtingen48650635216035235235235243A01.34
II. materiële kosten          
– huisvestingskosten3303332851292852852852851201.34
– kantoorkosten2352542481132482482482481201.34
– productiekosten3643533601633603603603601201.34
– marketingkosten88766329636363631201.34
– algemene kosten166217163741631631631631201.34
– gebruikersvergoeding huur gebouwen  1 8568421 8561 8561 8561 8561201.34
fictieve huur661661      1201.34
fictieve verzekeringspremie60606027606060601201.34
afschrijvingskosten4786068974078327115836461201.34
rentelasten114521141141141142113.1
dotaties voorzieningen1541201.34
overige toegerekende kosten aan projecten4361201.34
Totaal lasten11 05710 64412 4045 62912 33912 21812 09012 153  
            
Saldo van baten en lasten5402167232137258386323  

N.B. Het verschil tussen de opbrengst moederministerie en het bedrag dat BZK als bijdrage BZK aan agentschap CAS in de Rijksbegroting heeft opgenomen, wordt veroorzaakt door de fictieve posten wachtgeldverplichtingen en verzekeringspremie en een gedeelte van het huurbijdragebudget. Voor de fictieve posten hoeft de CAS geen uitgaven te doen.

Van het bedrag van f 1,856 mln dat BZK als huurbijdrage BZK aan agentschap CAS heeft opgenomen wordt f 0,581 mln verantwoord onder de post opbrengst moederministerie en f 1 mln als zijnde exploitatiebijdrage. Het verschil van f 0,275 mln wordt niet opgenomen als zijnde omzet daar dit bedrag door de CAS aan BZK wordt teruggestort. Het betreft hier huurderslasten die door CAS worden doorbelast aan derden inzake opslag van archieven.

Afschrijvingskosten

(in NLG 1 000)
 Balans 2000Balans 1999
Afschrijvingen materieel  
* gebouwen4583
* machines en installaties10121
* hardware/software574360
* inventarissen177142
* transportmiddelen
Afschrijvingen immaterieel
Totaal afschrijvingen897606

3. Meerjarige begroting van kasstromen

Het kasstroomoverzicht van het agentschap CAS (in NLG 1 000):

 
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004Econ.Funct.
Rekening courant RHB 1 januari2 0143 1792 9751 3503 0473 1843 4423 828  
           
totaal operationele kasstroom1 813761969440969969969969  
           
totaal investeringen– 648– 965– 264– 120– 73– 787– 475– 2185211.7
totaal boekwaarde desinvesteringen          
totaal investeringskasstroom– 648– 965– 264– 120– 73– 787– 475– 218  
           
eenmalige uitkeringen aan moederdepartement  – 2 860– 1 298    0811.7
eenmalige storting door het moederdepartement          
aflossingen op leningen  – 897– 407– 832– 711– 583– 64682A14.1
beroep op de leenfaciliteit  3 1241 4187378747521887A14.1
totaal financieringskasstroom  – 633– 287– 75976– 108– 428  
           
Rekening courant RHB 31 december3 1792 9753 0471 3833 1843 4423 8284 151  

Het algemene uitgangspunt bij de beleidslijn «overdracht van vermogensbestandendelen» is, dat de te verzelfstandigen dienst moet betalen voor de overdracht van vermogensbestanddelen. Aangezien het agentschap in oprichting zelf geen vermogen heeft, wordt daartoe met behulp van de leenfaciliteit rentedragend vreemd vermogen verschaft. De lijn die voor nieuwe agentschappen wordt ingezet wordt vertaald naar de bestaande agentschappen. De conversie van financiering van eigen vermogen naar financiering met vreemd vermogen resulteert voor het agentschap CAS enerzijds in een beroep op de leenfaciliteit en anderzijds in een eenmalige afstorting van eigen vermogen naar BZK van f 2,86 mln. Daar bovenop vindt er een afbouw plaats van de reserves gebaseerd op het uitgangspunt, dat deze reserves niet meer mogen bedragen dan 5% van de gemiddelde jaaromzet berekend over drie jaren. Voor het agentschap CAS bedraagt dit «overschot» aan reserve f 0,217 mln. Bij de vaststelling van de nieuwe tarieven wordt dit bedrag door het agentschap CAS verdisconteerd.

4. Kengetallen

 
 1998199920002001200220032004
1)Uurtarieven (in NLG 1)82798181818181
laag tarief85868888888888
middel tarief121125140140140140140
hoog tarief 7575757575
uitleen tarief       
2)Productieve uren per jaar1 3871 3801 3661 3661 3661 3661 366
3)Bruto marge projecten (in NLG 1)– 319 896000000
4)Dekkingsresultaat (in NLG 1)348 90524 30028 75028 75028 75028 75028 750
5)Productierealisatie convenanten uren/meters in procenten  60/6070/7080/8090/90100/100
        
Omzet productgroepen (in NLG 1)       
Archiefbewerking, uitlening en advisering       
–ministeries incl. IND en Hoge Colleges9 549 23810 184 8969 011 0009 028 0009 028 0009 028 0009 028 000
–derden1 827 156483 4721 580 0001 563 0001 563 0001 563 0001 563 000
Opslag94 291191 571771 000771 000771 000771 000771 000

5. Toelichting bij de begroting van het agentschap CAS over 2000

Het opstellen van een agentschapbegroting betekent het maken van een aantal keuzes. In deze toelichting worden die keuzes inzichtelijk gemaakt. Vervolgens worden de gevolgen voor capaciteit, kostprijs en omzetverdeling uitgewerkt. Het geheel resulteert in een overzicht van baten en lasten zoals dat ook in de agentschapbegroting is opgenomen.

Keuzes

Bij het opstellen van de agentschapbegroting is ervan uitgegaan dat:

1) De formatie van de CAS uit 110 fte. bestaat waarvan 16,2 indirect productief en 93,8 direct productief.

2) De meerjarencijfers uit de Rijksbegroting bepalen hoeveel omzet dient te worden gemaakt voor het moederministerie casu quo de convenanten.

3) Het aantal productieve uren per jaar wordt gesteld op 1 366 voor de medewerkers archiefbewerking, 7 36 voor de cluster managers en op 1 150 voor de archiefspecialisten.

4) Er wordt gewerkt op basis van de integrale kostprijs verhoogd met een risicomarge ter dekking van fouten in de voorcalculatie. Voor deze risicomarge worden 2 339 uur per jaar gereserveerd.

5) Voor ontwikkelingskosten worden er 1000 uur gereserveerd.

6) De structurele salariskosten liggen op het werkelijke niveau van de betreffende functieschaal. Voor de bepaling van de salariskosten voor het jaar 2000 is uitgegaan van de geldende salarissen per 1 augustus 1999, verhoogd met de sociale werkgeverslasten en er zijn extra salariskosten geraamd als gevolg van de nieuwe organisatie ontwikkeling die in 1999 gestalte gaat krijgen. Tevens is in de salariskosten een bedrag opgenomen voor wachtgeldverplichtingen. Dit bedrag zal de CAS jaarlijks aan het moederministerie dienen af te dragen omdat de wachtgeldverplichtingen bij het moederministerie berusten.

Gevolgen

• Capaciteitsinzet

De maximale produktiecapaciteit van de CAS bestaat uit:

 
–87,79 formatieplaatsen à 1 366 uur per jaar is119 947 uur
–2,00 formatieplaatsen à 1 150 uur per jaar is2 118 uur
–4,00 formatieplaatsen à 736 uur per jaar is2 944 uur
–gedetacheerde medewerker VROM is750 uur
Totale productiecapaciteit125 759 uur

N.B. 1 fte van 1 150 uur maakt gebruik van de Regeling Partiële Arbeidsparticipatie Senioren (PAS-regeling), vandaar minder productie-uren.

Bij een volledig gevulde formatie kan de CAS dus maximaal 125 759 uur per jaar in rekening brengen bij klanten. Het ligt in de rede de formatie volledig te vullen omdat dan de indirecte kosten over zoveel mogelijk uren kunnen worden verdeeld waardoor de kostprijs zo laag mogelijk kan zijn.

De klanten kunnen worden verdeeld in convenantsklanten en klanten die betalen voor de werkzaamheden die de CAS voor hen verricht. De convenantsklanten hebben daarbij voorrang op de betalende klanten totdat een convenantsomzet is gerealiseerd ter grootte van het voor de CAS opgenomen bedrag in de Rijksbegroting.

• Lasten

De lasten van de CAS bestaan uit:

1) Loonkosten De directe loonkosten bedragen f 6 468 208 per jaar, bestaande uit f 6 168 069 echte loonkosten en f 300 139 aan fictieve wachtgeldverplichtingen. De indirecte loonkosten bedragen f 1 525 556 per jaar, bestaande uit f 1 473 695 echte loonkosten en f 51 861 aan fictieve wachtgeldverplichtingen. De totale loonkosten komen daarmee op f 7 641 764 aan echte loonkosten en f 352 000 aan fictieve wachtgeldverplichtingen.

De wachtgeldcomponent bedraagt f 3 200 per fte, conform DAR-Tarievenhandleiding 1999 van Financiën.

De gemiddelde loonkosten per fte van het reguliere personeel bedragen ruim f 66 000.

2) Inhuurkrachten

Inhuurkrachten zijn nodig ter vervanging van indirecte medewerkers wegens ziekte e.d. Hiermee is jaarlijks een bedrag van f 45 000 gemoeid.

3) Overige personeelskosten

Hiertoe behoren de reiskosten voor woon-werk verkeer, de reis- en verblijfkosten voor dienstreizen, opleidingskosten, kinderopvang, representatiekosten e.d. De jaarlijkse kosten bedragen f 319 030.

4) Overhead

De overheadkosten bestaan uit (in NLG 1):

 
–huisvestingskosten (huurderslasten)285 420
Hiertoe behoren de volgende kosten: gas, water en electra, klein onderhoud, beveiliging en schoonmaken. 
–huur gebouwen RGD1 855 764
Voor de huur van beide panden wordt door de RGD f 1 855 764 in rekening gebracht. Van dit bedrag wordt f 1 000 000 niet meegenomen in de tariefberekening, omdat de CAS bij de bepaling van de integrale kostprijs uitgaat van de huurprijzen die voor Winschoten en omgeving gelden. 
–kantoorkosten248 495
Hiertoe behoren de volgende kosten: kantoorartikelen, computerbenodigheden en onderhoud aan kantoormachines, hard-/software. 
–productiekosten359 950
Hiertoe behoren de kosten voor het transporteren van de archieven van en naar de klanten en de kosten van archiefdozen en zuurvrije omslagen. 
–marketingkosten62 500
Hiertoe behoren de kosten voor advertenties, folders en kosten voor PR. 
–algemene kosten163 100
Hiertoe behoren de kosten van telefoon, fax, porti en catering. 
–verzekeringspremie (fictief)60 000
Om te komen tot een integrale kostprijs dienen alle kosten, ongeacht of deze door de CAS worden betaald, in de kostprijs te worden meegenomen. Voor verzekeringen is een fictief bedrag van f 60 000 meegenomen. 
Totaal3 035 229

5) Afschrijvingen

De afschrijvingskosten voor 2000 bedragen f 897 055.

6) Risicomarge en ontwikkelingskosten

Het opnemen van deze kosten in de kostprijs gebeurt door het aantal beschikbare productie-uren te verlagen met 3 339 uur. Dit betekent dat de totale kosten worden gedeeld door 122 420 uur, in plaats van 125 759 uur, om te komen tot de kostprijs per uur.

De kostprijsberekening luidt dan als volgt (in NLG 1):

 
1)Loonkosten incl. wachtgeld7 993 764
2)Inhuurkrachten45 000
3)Overige personeelskosten 319 030
 8 357 794
4)Overhead3 035 229
5)Afschrijvingen 897 055
Totaal12 290 078
  
Hierop worden voor de kostprijsberekening inzake uurtarieven de volgende posten in mindering gebracht: 
– exploitatiebijdrage huur1 000 000
– kosten opslaggebouw 727 730
Totaal1 727 730

N.B. In de post kosten opslaggebouw is f 275 100 opgenomen voor huur gebouw RGD. In de kostprijsberekening inzake uurtarieven wordt per saldo f 580 664 meegenomen voor kosten huur gebouw (namelijk f 1 855 764 – f 1 000 000 – f 275 100 = f 580 664).

De gemiddelde kostprijs bedraagt dan (f 12 290 078 – f 1 727 730) : (125 759 – 3 339) = f 10 562 348 : 122 420 = f 86,28.

De gemiddelde kostprijs voor 2000 is met 0,8% gestegen ten opzichte van 1999. Dit is als volgt te verklaren:

Kosten. Kostenstijging van 2,8%, die wordt veroorzaakt door:

  – stijging van de loonkosten met 4,9%, voornamelijk als gevolg van CAO-wijzigingen in 1999 en de wijzigingen in de sociale premies per 1 januari 1999;

– daling van de fictieve wachtgeldverplichting met 30,4%; 

– stijging materiële en afschrijvingskosten met 3,3%.

Capaciteit. Als gevolg van de in 1999 ingezette reorganisatie zal de totale beschikbare productiecapaciteit in 2000 met 1,3% dalen ten opzichte van 1999 (voornamelijk 1 366 in plaats van 1 380 uur per medewerker archiefbewerking).

Bij de begroting van 1999 zijn van de beschikbare productiecapaciteit 11 490 uur gereserveerd voor het IND-contract. Zowel deze 11 490 productie-uren als de hierop betrekking hebbende kosten zijn niet meegenomen in de tariefberekening van 1999.

Aangezien een gedeelte van het IND-contract in 1999 wordt beëindigd en er mede door de nieuwbouw een nieuwe tariefstructuur (4 in plaats van 3 uurtarieven) is vastgesteld worden de bovengenoemde 11 490 uur en de hierop betrekking hebbende kosten meegenomen in de tariefberekening 2000.

Als gevolg van bovenstaande feiten stijgen de totaal beschikbare uren die van belang zijn voor de tariefberekening 2000 met 8,1% ten opzichte van 1999.

Verdeling capaciteit

 
Convenantsklanten102 957 uur
Uitlening10 178 uur
Derden9 285 uur
Risicomarge als gevolg van calculatieverliezen2 339 uur
Ontwikkelingskosten1 000 uur
Totale beschikbare capaciteit125 759 uur

Het structurele bedrag waarvoor de CAS op de Rijksbegroting staat is f 8 018 000. Dit bedrag is, bij toepassing van de integrale kostprijs waarop het bedrag van f 86,28 is gebaseerd, niet de omzet die de CAS voor de convenantsklanten moet maken. Immers, in de kostprijs is tevens rekening gehouden met de fictieve posten wachtgeldverplichting en verzekeringen.

Tevens wordt er voor het jaar 2000 een budget toegekend van f 1 855 764 voor huurlasten die aan RGD betaald dienen te worden door de CAS. Van dit bedrag wordt f 1 000 000 als exploitatiebijdrage verantwoord en f 275 100 wordt toegerekend aan de nieuwbouw, blijft per saldo f 580 664 dat meegenomen moet worden voor omzet convenantsklanten.

• Totaal opstelling omzet convenantsklanten (in NLG 1):

 
1)CAS-budget8 018 000
2)Fictieve verzekeringen60 000
3)Fictieve wachtgeldverplichting352 000
4)Huurbijdrage580 664
Totale omzet convenantsklanten9 010 664

De tarieven voor de verschillende activiteiten worden dan als volgt (in NLG 1):

 
1)Specialisten140 per uur
2)Analisten88 per uur
3)Selecteurs81 per uur
4)Uitlening75 per uur

De beschikbare capaciteit t.b.v. omzet convenantsklanten is te verdelen als:

 
1)Specialisten1 890 uur
2)Analisten80 000 uur
3)Selecteurs21 067 uur
Totaal102 957 uur

• Baten

– omzet archiefbewerking. De omzet archiefbewerking die dan voor convenantsklanten kan worden gemaakt bedraagt (in NLG 1):

1) Specialisten 1 890 uur ad f 140 264 538

2) Analisten 80 000 uur ad f 88 7 039 665

3) Selecteurs 21 067 uur ad f 81 1 706 461

9 010 664

De omzet voor uitlening bedraagt: 10 178 uur ad f 75 763 376

Voor omzet archiefbewerking derden blijven dan nog 122 420 – 102 957 – 10 178 = 9 285 uur beschikbaar, waardoor een omzet archiefbewerking derden wordt gegenereerd van f 817 058.

Hierin zullen nog wijzigingen worden aangebracht, afhankelijk van de aanpassing ontwerp-begroting 2000 als gevolg van wat de loon- en prijsbijstelling over 1999 zal gaan worden. De salariskosten zijn namelijk berekend van de geldende salarissen per 1-8-1999.

– omzet opslag nieuwbouw. Op basis van een beschikbare opslagcapaciteit van 33,5 km en een aantal lopende opslagcontracten wordt een omzet opslag gegenereerd van f 771 072.

– exploitatiebijdrage huur. Voor de huur van beide panden wordt door de RGD f 1 855 764 in rekening gebracht. Van dit bedrag wordt f 1 mln niet meegenomen in de tariefberekening, omdat de CAS bij de bepaling van de integrale kostprijs uitgaat van de huurprijzen die voor Winschoten en omgeving gelden. Het bedrag van f 1 mln wordt verantwoord als zijnde een exploitatiebijdrage van het moederministerie inzake huurlasten.

Overzicht van baten en lasten (2000)

(in NLG 1)
Baten/Lasten 
Baten 
Opbrengst moederministerie 
– verleende diensten8 018 000
– rentecompensatie114 000
– bijdrage fictieve verzekering en wachtgeld412 000
– huurbijdrage581 040
Opbrengst derden817 058
Opbrengst uitlening763 376
Opbrengst opslag771 072
Exploitatiebijdrage moederministerie1 000 000
Totale baten12 476 546
  
Lasten 
Apparaatskosten 
– Personele kosten8 357 794
– Materiële kosten: 
  • huisvestingskosten285 420
  • kantoorkosten248 495
  • productiekosten359 950
  • marketingkosten62 500
  • algemene kosten163 100
  • fictieve verzekeringen60 000
  • gebruikersvergoedingen huur gebouwen1 855 764
– Afschrijvingskosten897 055
Rentelasten114 000
Totale lasten12 404 078
  
Saldo van baten/lasten72 468

Agentschap IVOP

1. Inleiding

1.1. Algemeen

Sinds 1995 heeft de Dienst IVOP de agentschapstatus. Het agentschap IVOP verzorgt diensten op het gebied van personele en personeel-financiële informatievoorziening ten behoeve van een groep samenwerkende deelnemers uit de kring van de rijksoverheid, de universiteiten en een kleine groep overige gebruikers. Tot deze diensten behoren met name het beschikbaar houden van geautomatiseerde systemen ten behoeve van de salarisverwerking en de begrotings- en verantwoordingscyclus.

IVOP is de uitvoeringsorganisatie van het samenwerkingsverband en berekent de IVOP-kosten sinds 1994 integraal door aan gebruikers van de systemen.

De deelnemers zijn vertegenwoordigd in een AVD. Het agentschap IVOP wordt direct aangestuurd door een bestuur dat verantwoording aflegt aan de AVD. De AVD stelt de begroting (en daarmee expliciet de tarieven) en de jaarrekening vast.

IVOP draagt zorg voor de beschikbaarheid van de systemen door ze zelf te ontwikkelen, onderhouden en exploiteren. Daarbij staat voorop dat steeds de voor de leden van het samenwerkingsverband economisch meest gunstige oplossing wordt gezocht. In 1996 is besloten om het salarissysteem IPA te laten renoveren door Raet Personele Systemen en ook de exploitatie, het onderhoud en het beheer vanaf het moment van ingebruikneming door dit bedrijf te laten verzorgen. Op 13 maart 1998 heeft de AVD, na een intensieve periode van ruim 1,5 jaar, met machtiging van de Minister van Binnenlandse Zaken en de ministerraad besloten tot stopzetting van de renovatie van het IPA-salarissysteem. Op 13 maart 1998 is de Tweede Kamer van dit besluit op de hoogte gebracht (kamerstukken II, 1997/1998, 25 600 VII, nr. 35).

De samenwerking met Roccade is daarna gecontinueerd en het IPA-salarissysteem is in 1998 millenniumbestendig gemaakt. Thans worden voorbereidingen getroffen voor de invoering van de Euro in de verschillende systemen.

1.2. Producten van het agentschap IVOP

De producten van het agentschap kunnen in twee hoofdgroepen worden onderverdeeld:

1. Salarisinformatie

2. Personeels- en personeel/financiële informatie

ad.1. Salarisinformatie. IVOP is volledig verantwoordelijk voor een correcte «inhoud» van de systemen voor de salarisverwerking. De producten op het gebied van salarisverwerking betreffen het onderhoud en beheer van een drietal te onderscheiden subsystemen (salarissysteem kern, decentrale invoer en standaard interface). Er wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal verschillende vormen van onderhoud en beheer, te weten:

– basisonderhoud,

– centrale regelgeving,

– sectorale regelgeving,

– individueel onderhoud.De eerste twee categorieën worden doorberekend op basis van een tarief per individuele arbeidsrelatie (= een dienstbetrekking met een werknemer) (IAR) die voor een opdrachtgever in één van de subsystemen wordt geregistreerd. De totale kosten van de onderwerpen in de categorieën basisonderhoud en centrale regelgeving worden per systeem gedeeld door het aantal IAR's van de opdrachtgevers die van het systeem gebruik maken. Zo ontstaat voor die systemen een kostprijs per IAR. Op basis van de berekende kostprijs per IAR wordt – rekening houdend met eventuele tekorten of overschotten uit voorgaande jaren – door de AVD een in meerjarig perspectief kostendekkend tarief per IAR vastgesteld.

De laatste twee categorieën worden doorberekend op basis van een offerte per aan te passen onderwerp. Wanneer hierbij sprake is van meerdere opdrachtgevers per onderwerp wordt het aantal IAR's als verdeelsleutel voor de door te berekenen bedragen gehanteerd.

De kosten van de exploitatie van het salarissysteem worden door Roccade rechtstreeks bij de gebruikers in rekening gebracht. Het agentschap IVOP kan namens de deelnemers afspraken maken over het verrekenen van de exploitatiekosten.

ad. 2. Personeels- en personeel/financiële informatie. De producten van IVOP op het gebied van de personeels- en personeel/financiële informatievoorziening betreffen de bouw, het onderhoud en beheer van diverse personeels- en personeel/financiële systemen. Ten aanzien van deze informatiesystemen worden twee soorten van onderhoud en beheer gevoerd, te weten basisonderhoud en individueel onderhoud.

Het basisonderhoud wordt doorberekend op basis van een tarief per IAR.

Het individuele onderhoud wordt doorberekend op basis van een offerte per aan te passen onderwerp.

De «meetbaarheid» van de producten van IVOP in termen van input en output is afhankelijk van het heterogene karakter van de producten en diensten van het agentschap IVOP. De aard en omvang van de werkzaamheden worden immers enerzijds bepaald door de wensen van de deelnemers en anderzijds door de ontwikkelingen in wet- en regelgeving en arbeidsvoorwaarden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gestelde bij paragraaf 4 «Kengetallen».

2. Resultatenrekening agentschap IVOP

(in NLG 1 000)
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004Econ.Funct.
BATEN          
Omzet Moederministerie 40952223749238937838216.011.7
Omzet overige ministeries 13 52620 9379 50118 99112 17911 45711 71916.011.7
Omzet overigen 6 96710 7304 8699 7416 2845 9176 05116.011.7
Totaal omzet35 44420 90232 18914 60729 22418 85217 75218 152  
Rentebaten73000000026.013.7
Buitengewone baten526000000016.003.2
Totaal baten36 04320 90232 18914 60729 22418 85217 75218 152  
           
LASTEN          
Kostprijs van de omzet          
Kosten IVOP5 3407 5257 4583 3847 6017 5017 6517 80412.011.7
Kosten Roccade27 42310 74122 72810 31419 9199 7298 4768 73012.011.7
Totaal kosten van de omzet32 76318 26630 18613 69827 52017 23016 12716 534  
Dekkingsresultaat          
Apparaatskosten          
Personeelskosten6 7655 8455 9622 7056 0816 2036 3276 45311.011.7
Materiële kosten1 6121 9191 9198711 9191 9191 9191 91912.011.7
Afschrijvingskosten4192162169821621621621615.011.7
Totale apparaatskosten8 7967 9808 0973 6748 2168 3388 4628 588  
Dekking door declarabele uren6 5247 9808 0973 6748 2168 3388 4628 58812.011.7
Totaal dekkingsresultaat2 2720000000  
Totaal kostprijs van de omzet35 03518 26630 18613 69827 52017 23016 12716 534  
Directe kosten voor opdrachten8811 4611 4616631 4611 4611 4611 46112.011.7
Afschrijvingskosten systemen7076131747917517517517515.013.5
Dotaties aan voorzieningen          
Dotatie voorziening assurantie eigen risico1311800000015.011.7
Dotatie voorziening ramingsverschillen85000000015.011.7
Dotatie voorziening dubieuze debiteuren0000000015.011.7
Dotatie voorziening Staat-RAET0400400182000015.011.7
Totaal Dotaties aan voorzieningen2164184001820000  
Rentelasten0000000021.013.1
Buitengewone lasten17 953000000015.011.7
Totaal lasten54 79220 75832 22114 62129 15618 86617 76318 170  
           
NETTO RESULTAAT IVOP– 18 749144– 32– 1568– 14– 11– 18  

2.1. Toelichting

Sinds 1997 is de indeling van de begroting van baten en lasten aangepast aan de opzet en indeling zoals die in het Jaarverslag van het agentschap IVOP wordt gehanteerd. Dit Jaarverslag wordt aan de AVD ter goedkeuring voorgelegd. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat in alle vormen van financiële rapportage en verslaglegging, die door het agentschap IVOP wordt vervaardigd, een eenduidige indeling en begripsbepaling wordt gehanteerd.

In deze begroting wordt opnieuw dezelfde systematiek gevolgd. Derhalve wordt in de resultatenrekening voor het jaar 1999 (met inachtneming van – met name – de door te berekenen kosten van de invoering van de Euro) gebruik gemaakt van de cijfers zoals die in het jaarplan 1999 staan vermeld.

2.1.1. Baten

Bij de raming van de omzet 2000 is er van uitgegaan dat de tarieven zodanig zullen worden vastgesteld dat er sprake zal zijn van dekking van de totale kosten. De tarieven voor 2000 zullen eind 1999 door de AVD worden vastgesteld. Hierbij is het uitgangspunt dat de tarieven in meerjarig perspectief gezien kostendekkend zullen zijn.

De baten in de jaren 1999 tot en met 2002 zijn inclusief de door te berekenen kosten van de aanpassingen in verband met de Euro.

Voor 2000 worden geen noemenswaardige rentebaten verwacht.

Overzicht Baten (in NLG 1 000)
Omschrijving199819992000
Salarissysteem30 87216 51827 761
PF/PI systemen4 5724 3844 428
Overige omzet59900
Totaal36 04320 90232 189

Verdeling omzet 2000 (in NLG 1 000)
Omschrijvingmoederministerieandere ministeriesoverigen
Salarissysteem27818 2299 254
PF/PI systemen2442 7081 476

2.1.2. Lasten

Kostprijs van de omzet

Kosten IVOP. Deze post is de som van de direct aan de opdrachten toe te wijzen kosten van IVOP. De IVOP-kosten zijn opgebouwd uit het aantal uren per type activiteit vermenigvuldigd met de kostprijs per uur. De kosten verbonden aan de invoering van de Euro zijn oorzaak van de afwijking ten opzichte van de eerste suppletore begroting 1999.

Externe kosten. De raming van de externe kosten is in 2000 hoger dan in 1999. Dit wordt veroorzaakt door hoge kosten als gevolg van de invoering van de Euro. De kosten verbonden aan de invoering van de Euro zijn oorzaak van de afwijking ten opzichte van de eerste suppletore begroting 1999.

Personeelskosten. De geraamde personeelskosten zijn gebaseerd op de veronderstelde bezetting voor het jaar 2000 waarbij rekening is gehouden op welke lijn de medewerkers op dit moment in hun schaal zitten.

Materiële kosten. Een substantiële daling van de materiële kosten is achterwege gebleven doordat de verhuizing van IVOP naar één vestigingsplaats voorlopig geen doorgang vindt. Deze verhuizing was oorspronkelijk in 1999 voorzien. Voorlopig blijft er sprake van 2 vestigingen in huurpanden in Apeldoorn en Den Haag.

Afschrijvingskosten IVOP. Onder deze post zijn de afschrijvingen op de bedrijfsmiddelen van IVOP opgenomen.

Nadat in 1998 sprake is geweest van een inhaalafschrijving op de hardware, is er vanaf 1999 sprake van een gelijkmatig vervangingsregime. Hierdoor zijn de schommelingen in de afschrijvingskosten genivelleerd.

Afschrijvingskosten (in NLG 1 000)
Omschrijving1998199920002001200220032004
Salarissysteem0000000
PF/PI systemen706613174175175175175
Hardware336112112112112112112
Software37595959595959
Inventaris45444444444444
Kantoorapparatuur1111111

Directe kosten voor opdrachten. Hieronder zijn begrepen de bestuurs- en controlekosten. Dit zijn de kosten IVOP ten behoeve van de ondersteuning van het bestuur en de AVD alsmede de kosten van de EDP-auditpool. Ten opzichte van 1999 worden in de jaren 2000 en volgende geen wijzigingen verwacht.

Afschrijvingskosten systemen. De voor 2000 begrote afschrijvingskosten systemen zijn lager dan in voorgaande jaren. Dit wordt veroorzaakt doordat in voorgaande jaren sprake was van afschrijvingen op het (geherwaardeerde) salarissysteem.

Bij het opstellen van de begroting voor de jaren 2000 is in verband met de toekomstige leenfaciliteit geen rekening meer gehouden met het creëren van een herwaarderingsreserve voor het huidige salarissysteem.

De afschrijvingskosten hebben derhalve uitsluitend betrekking op de PF/PI-systemen.

Dotaties aan voorzieningen. Het stopzetten van de renovatie van het IPA-salarissysteem in maart 1998 heeft geresulteerd in een juridisch geschil. Zowel de Staat der Nederlanden als RAET hebben een claim ingediend wegens geleden schade. Een definitieve rechterlijke uitspraak wordt niet voor eind 1999 verwacht. Omdat hier sprake is van een op voorhand te verwachten aanzienlijke kostenpost met een onvoorziene omvang en een onvoorziene doorlooptijd, dient met het oog op de kosten verbonden aan het afwikkelen van de rechtszaak Staat-RAET een voorziening te worden opgenomen. Ten laste van deze voorziening kunnen in de toekomst de kosten worden betaald. De voorziening dient jaarlijks te worden opgebouwd.

Voor de voorzieningen assurantie eigen risico is op basis van ervaringscijfers meerjarig een gelijk bedrag geraamd; uitgangspunt hierbij is dat het beroep op de voorziening gelijk is aan de toevoeging.

De voorziening dubieuze debiteuren en de voorziening ramingsverschillen hebben het voor deze voorzieningen vastgestelde maximum reeds bereikt. Er wordt vooralsnog van uitgegaan dat in 1999 geen beroep op deze voorziening hoeft te worden gedaan, zodat in 2000 aan deze voorziening geen dotatie meer hoeft te worden gedaan.

Netto resultaat. Het geprognostiseerde negatieve resultaat wordt ten laste van de algemene reserve gebracht.

3. Meerjarige begroting van kasstromen

Het kasstroomoverzicht van het agentschap IVOP (in NLG 1 000):

 
    EUR 1 000    Codering
 19981999200020002001200220032004Econ.Funct.
Rekening courant RHB 1 januari4 7149 15610 0134 54410 38110 44910 43510 424  
totaal operationele kasstroom4 8391 391758344459377380373  
totaal investeringen– 397– 534– 390– 177– 391– 391– 391– 3915211.7
totaal boekwaarde desinvesteringen00000000  
totaal investeringskasstroom– 397– 534– 390– 177– 391– 391– 391– 391  
           
eenmalige uitkeringen aan moederdepartement          
eenmalige storting door het moederdepartement          
aflossingen op leningen          
beroep op de leenfaciliteit          
totaal financieringskasstroom          
Rekening courant RHB 31 december9 15610 01310 3814 71110 44910 43510 42410 406  

Het algemene uitgangspunt bij de beleidslijn «overdracht van vermogensbestanddelen» is, dat de te verzelfstandigen dienst moet betalen voor de overdracht van vermogensbestanddelen. Aangezien het agentschap in oprichting zelf geen vermogen heeft, wordt daartoe met behulp van de leenfaciliteit rentedragend vreemd vermogen verschaft. De lijn die voor nieuwe agentschappen wordt ingezet wordt vertaald naar de bestaande agentschappen. Gebaseerd op de te verwachten realisatie 1999 heeft de uitwerking voor het agentschap IVOP geen consequenties.

Voorts wil de Ministerraad onnodige reservevorming zo veel mogelijk tegengaan en heeft het wenselijk geacht tot een normering van de exploitatiereserve te komen. Dit resulteert voor het agentschap IVOP gebaseerd op de te verwachten reserve op 31 december 1999 in een «overschot» van circa f 1,45 mln. Dit «overschot» dient te worden afgebouwd zonder dat dit echter gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering. Met het ministerie van Financiën is overeengekomen dat het agentschap IVOP het «overschot» volgens de huidige systematiek van meerjarig kostendekkende tarieven mag verminderen.

4. Kengetallen

Met betrekking tot (de meetbaarheid van) de producten IVOP is een aantal indicatoren ontwikkeld. Deze indicatoren richten zich op de kosten per categorie onderhoud en/of beheer van het salarissysteem en van de personeel-financiële systemen. De kosten voor de deelnemers worden uitgedrukt in tarieven per IAR's. Op basis hiervan kan achteraf een beeld worden geschetst van (verbetering van) de doelmatigheid van het agentschap IVOP.

De totale uitgaven aan het onderhoud en beheer van het salarissysteem worden echter beïnvloed door het aantal onderhoudsopdrachten dat in een bepaald jaar moest worden uitgevoerd. Omdat kostenbeheersing voor de deelnemers aan het samenwerkingsverband één van de belangrijkste doelstellingen is, wordt de effectiviteit van het agentschap mede beoordeeld aan de hand van de meerjarige ontwikkeling in de totale kosten per systeem.

In onderstaande overzichten is de ontwikkeling van de tarieven per IAR aangegeven (in NLG 1):

Tarieven voor het Salarissysteem
 199419951996199719981999
Basisonderhoud Salarissysteem Kern41,1041,1031,0033,00*30,0040,25
Basisonderhoud Decentraal Systeem1,141,150,250,000,000,00
Basisonderhoud Standaard Interfacen.v.t. 2,202,202,503,303,30
Centrale regelgeving Salarissysteem Kern7,6310,5010,5014,002,752,35
Centrale regelgeving Decentraal Systeemn.v.t. 0,160,500,500,000,00

* Exclusief het tarief voor het millenniumbestendig maken (f 49,35).

Tarieven voor de PF/PI systemen
 199419951996199719981999
IBIS6,436,455,004,904,904,90
IBIS-individueeln.v.t.n.v.t. 3,003,003,003,00
Productie IBIS (Roccade-kosten)onb. 3,403,403,403,402,25
SNIP5,135,004,504,304,304,30
Productie SNIPonb. 4,324,323,682,402,40
VINK1,271,500,901,151,201,50
Productie VINK0,710,710,710,710,710,60
Journalisering1,671,251,250,000,001,00
CBS0,230,500,200,350,250,25

E. BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING

Bijlage 1. Personeelsgegevens

Overzicht A: Samenvattend overzicht personeelssterkte

Organisatie-eenheid/ArtikelWerkelijke bezettingPersoneelsomvang 
 30-06-1999199920002001200220032004
Centrale Stafdiensten/01.01365,8383,6379,0372,4360,9360,9360,9
Raad voor het openbaar bestuur en Raad voor de financiële       
verhoudingen/01.1510,912,512,512,512,512,512,5
Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur/02.10219,3230,9230,9230,9230,9230,9230,9
Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid/05.28340,7317,3315,3305,3302,3302,3302,3
Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid/07.21 (incl. DZVO)262,6302,1293,5290,5286,5286,5286,5
Bureau Algemene Bestuursdienst/09.0121,229,234,540,039,039,039,0
Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties/10.01 en 10.02102,4106,0105,0104,0102,0102,0102,0
Totaal1 322,91 381,61 370,71 355,61 334,11 334,11 334,1

Overzicht B: Samenvattend overzicht personeelssterkte van de agentschappen ressorterend onder het ministerie

Organisatie-eenheid/ArtikelWerkelijke bezettingPersoneelsomvang 
 30-06-1999199920002001200220032004
Agentschap ITO/05.27278,0325,1367,0385,0402,0402,0402,0
Agentschap BPR/08.0152,451,051,051,051,051,051,0
Agentschap CAS/08.04104,1110,0110,0110,0110,0110,0110,0
Agentschap IVOP/08.0642,547,547,547,547,547,547,5
Totaal477,0533,6575,5593,5610,5610,5610,5

Bijlage 2. Wetgeving

Inhoudsopgaveblz.
  
A. Tot stand gekomen wetgeving (periode 01-06-'98 tot 01-06-'99)227
B. Bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstellen229
C. Bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstellen230
D. In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen232

A. Tot stand gekomen wetgeving (periode 01-06-'98 tot 01-06-'99)

 
Nr.Titel Kamerstuknr.Staatsblad jaar, nr.Inwerkingtreding
1.Samenvoeging van de gemeenten Bergen/Egmond/Schoorl26 3641999, 31702 Jan 2000
     
2.Samenvoeging van de gemeenten Hoevelaken en Nijkerk26 3661999, 31801 Sep 1999
     
3.Wijziging van de Kaderwet bestuur in verandering (verlenging regeling Stadsregio Rotterdam)26 2201998, 73531 Dec 1998
     
4.Regeling van subsidiëring van politieke partijen (Wet subsidiëring politieke partijen)25 7041999, 25701 Jul 1999
     
5.Wijziging van de opiumwet i.v.m. het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de art. 2 en 3 van de Opiumwet in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven25 3241999, 16721 Apr 1999
     
6.Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden (opheffing machtigingsvereiste gerechtsdeurwaarders voor het zonder toestemming binnentreden in een woning)25 9291999, 20728 Mei 1999
     
7.Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen25 8371999, 2141999, 24101 Jul 1999
     
8.Wet van 22 april 1999, houdende regels inzake het treffen van voorzieningen ten behoeve van remigratie (Remigratiewet)25 7411999, 23201 Jan 2000
     
9.Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (Bijzondere politieregisters)25 3981999, 24401 Febr 2000
     
10.Wet van 25 mei 1998, houdende regels over tegemoetkoming in de schade en de kosten in geval van overstromingen door zoet water, aardbevingen of andere rampen en zware ongevallen (Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen)25 1591998, 32512 Jun 1998
     
11.Wet van 25 mei 1998 tot samenvoeging van de gemeenten Gulpen en Wittem25 7381998, 34219 Jun 1998
     
12.Wet van 18 juni 1998 tot wijziging van de Wet nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur25 4561998, 3561998, 35730 Jun 1998
     
13.Wet van 18 juni 1998 tot samenvoeging van de gemeenten Buren, Lienden en Maurik25 6561998, 41515 Jul 1998
     
14.Tijdelijke regels i.v.m. de overgang naar de non-profitsector van zorginstellingen waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting pensioenfonds ABP25 7671998, 44222 Jul 1998
     
15.Wet van 2 juli 1998 tot gemeentelijke herindeling van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen25 6531998, 46029 Jul 1998
16.Wet van 15 juli 1998 tot wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees parlement ter wijziging van de non-activiteitsbepalingen24 7011998, 5071998, 50821 Aug 1998
     
17.Wet van 9 september 1998 tot gemeentelijke herindeling in de Bommelerwaard25 6551998, 53511 Sep 1998
     
18.Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet inzake de behandeling van bezwaarschriften door commissies26 0141998, 67818 Dec 1998
     
19.Wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling)25 7361998, 68501 Jan 2001
     
20.Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken, de Wet algemene regels herindeling en enige andere wetten (verfijning waardebepaling en handhaving waardepeildata bij herindeling)26 2811998, 72801 Jan 1999
     
21.Wijziging Kieswet ter nadere implementatie van richtlijn nummer 93/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen EP t.b.v. EU-onderdanen die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PbEG L329)26 0521999, 1401 Jan 1999
     
22.Wijziging van de Wet tot gemeentelijke herindeling van Lemelerveld26 2731998, 73426 Dec 1998
     
23.Verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen die zijn uitgewerkt. 26 1601999, 13526 Mrt 1999
     
24.Rijkswet van 7 september 1998 tot wijziging van artikel 55 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de bepalingen in de Grondwet inzake veranderingen in de Grondwet24 511 (R 1559)1998, 57909 Okt 1998
     
25.Verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake de Nationale ombudsman26 1571999, 13325 Mrt 1999
     
26.Verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de voogdij over de minderjarige Koning26 1591999, 13425 Mrt 1999
     
27.Verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt26 1601999, 13525 Mrt 1999

B. Bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstellen

 
Nr.Titel Kamerstuknr.Stand van zakenInwerkingtreding
1.Gemeentelijke herindeling Twente26 353Memorie van Antwoord uitgebracht01 Jan 2000
     
2.Wijziging van de Wet algemene regels herindeling, de Provinciewet, en de Gemeentewet (Wijziging procedurele bepalingen)25 234Behandeling aangehouden 
     
3.Wijziging van de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen26 077Stb. 1998, 73830 Dec 1998
     
4.Wijziging van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot vakantie en ouderschapsverlof26 079  
     
5.Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de bepaling inzake de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester25 620Memorie van Antwoord uitgebracht 
     
6.Wijziging van de Remigratiewet i.v.m. de uitvoeringstaken door de SVB26 525Op 1 jul 1999 in TK aangenomen 

C. Bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstellen

 
Nr.TitelKamerstuknr.Stand van zakenInwerkingtreding
1.Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens)25 892Derde nota van wijziging 13 Juli 1999
     
2.Regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur)26 358Gereed voor mondelinge behandeling 
     
3.Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19..)25 87730 jul 1998 verslag TK 
     
4.Verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging26 243 (R 1622)Nota n.a.v. het verslag ingediend 
     
5.Wet van 12 maart 1999, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepalingen over het binnentreden in woningen (tweede lezing)26 158Beantwoording verslag TK wordt aangehouden i.v.m. WIV 
     
6.Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van additionele artikelen betreffende Koninkrijksaangelegenheden die zijn uitgewerkt (tweede lezing)26 242Gereed voorbehandeling 
     
7.Verbod tot het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij het aanbieden en het aangaan van een arbeidsverhouding (Wet verbod op leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie bij de arbeid)25 677Ingetrokken: (advies RvSt over nieuw wetsvoorstel)  
     
8.Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (pensioenopbouw, waarde-overdracht en waarde-overname alsmede enige andere onderwerpen)26 043Nota n.a.v. naderverslag TK in voorbereiding 
     
9.Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een aanpassing van de procedure tot benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koningin25 444Nader verslag TKPlen. behand. TK uitgesteld
     
10.Wijziging van de Politiewet 1993 en de Wet politieregisters in verband met de overdracht van het beheer van het Korps landelijke politiediensten aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties26 461Nota n.a.v. verslag ingediend 4 aug. 1999 01 Jan 2000
     
11.Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens26 228Nader verslag TK 
     
12.Wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso-II)25 972Nader verslag TK 
     
13.Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen i.v.m. politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan verkiezingen deelnemen26 278Mondelinge behandeling 1 Sep 1999
     
14.Wijziging van de grens tussen de gemeenten Deventer en Gorssel, tevens provinciegrens tussen Overijssel en Gelderland26 528Nota n.a.v. verslag ingediend 
     
15.Wijziging wet arhi (novelle)25 234Verslag TK 
     
16.Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens i.v.m. de implementatie Europese privacyrichtlijn Ingediend 20 feb 1999 

D. In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen

 
Nr.TitelStand van zakenTijdsplanning/Opmerkingen
1.Wet houdende het in artikel 90 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen opnemen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk een andere bestemming te bepalen van de gehele of gedeeltelijke opbrengst van de heffing van premies ingevolge de Werkloosheidswet over uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemersDepartementale voorbereiding tezamen met SZW (voortouw BZK)Behandeling in MR okt 1999 (adviesaanvraagRaad van State) inwerkingtreding z.s.m. in 2000 i.v.m. TWK t/m01-01-1998
    
2.Wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen in verband met de invoering van de Werkloosheidswet, de Ziektewet en enige andere wetten voor overheidspersoneelDepartementale voorbereiding tezamen met SZW (voortouw BZK)Invoering WW/ZW per 01-01-2001 (kabinetsbeslissing conform regeerakkoord); behandeling in MR jan 2000 (adviesaanvraag Raad van State)
    
3.Gemeentelijke herindeling Den Haag Open overleg starten
    
4.Gemeentelijke herindeling Over-Betuwe Nader rapport in voorbereiding
    
5.Gemeentelijke herindeling Sittard/Geleen, Venlo/Tegelen en Horst/Grubbenvorst/Broekhuizen De voorstellen zijn in voorbereiding;
    
6.Gemeentelijke herindeling Utrecht-Vleuten c.a. Wetsvoorstel op 6 jul naar Raad van State
    
7.Gemeentelijke herindeling West-Overijssel Is inmiddels ingediend bij de TK
    
8.Kaderwet zelfstandige bestuursorganen In najaar naar Raad van State
    
9.Rijkswet houdende wijziging van de Paspoortwet, onder andere in verband met het daarin opnemen van enige bepalingen ter voorkoming van misbruik van reisdocumenten In aug/sep 1999 naar TK en staten Antillen/Aruba
    
10.Wet bevordering integere besluitvorming openbaar bestuurAdvies Raad van State 23 dec 1998Nader rapport naar MR in sep
    
11.Wetgeving uitvoering kabinetsstandpunt Blik op de toekomst van de Nationale OmbudsmanIn voorbereidende departementale fase 
    
12.Wijziging Gemeentewet en de Provinciewet i.v.m. met het openen van de mogelijkheid dat wethouders en gedeputeerden worden benoemd die niet tevens lid blijven van de gemeenteraad onderscheidenlijk provinciale staten Advies Staatscommissie Elzinga wordt afgewacht
    
13.Wijziging Gemeentewet/Provinciewet (aanpassing aan Awb; art. 164-Udenhout) Voorstel in voorbereiding; overleg met VNG en IPO
    
14.Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers inzake het ontnemen van wachtgeld  
    
15.Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de taken op het gebied van de informatie- en communicatiehuishouding van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de doorberekening van kosten daarvoor Concept in voorbereiding, overleg in sep
    
16.Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen i.v.m. afschaffing van de verplichte bundeling en integratie van gemeenschappelijke regelingen in samenwerkingsgebieden en de verplichte samenwerking Sep 1999 naar MR
    
17.Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (betreft art. 99 en 100)23 jul 1998 bij Raad van StateAdvies Raad van State ontvangen, nader rapport in najaar 1999
    
18.Wijziging van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders In najaar naar Adviesorgaan overheidspersoneel
    
19.Wijziging van de bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens Naar MR 3 jul 1998
    
20.Wijziging van het Besluit GBA i.v.m. de aanwijzing van het FVP (het voormalige Fonds Voorheffing Pensioenverzekering)  
    
21.Tijdelijke referendumwet(Inter-) departementale voorbereidingIn okt 1999 naar ministerraad
    
22.Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum6 jul 1999 bij Raad van State 
    
23.Uitvoeringswet correctief referendumIn voorbereiding 
    
24.Wijziging van de Politiewet van 1993 in verband met concentratie van beheersbevoegdheden op Rijksniveau met betrekking tot de regionale politiecorpsen bij de minister van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesAdvies Raad van State 8 juni 1999Nader rapport Sept 1999 in MR
    
25.Wijziging Gemeentewet ter verbetering van de mogelijkheden tot bestrijding van grootschalige verstoringen van de openbare ordeAdvies Raad van State 20 aug. 1999 Indiening TK 2e helft sept. 1999
    
26.Wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene.21 jun 1999 bij Raad van State 
    
27.Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het stellen van eisen ten aanzien van het vermogensbeheer van de politieregio's(Inter-)departementale voorbereidingIn dec. 1999 naar MR
    
28.Wijziging van de Gemeentwet in verband met de invoering van methoden ter inwinning van informatie in het kader van de handhaving van de openbare orde(Inter-)departementale voorbereidingStandpuntnotitie naar TK vóór Prinsjesdag
    
29.Wijziging van de Gemeentewet in verband met cameratoezicht(Inter-)departmentale voorbereidingIndiening TK voorjaar 2000

Bijlage 3. Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 1998–1999

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Onderdeel A.1. Afgedaan

Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Dankers: Nodigt de regering uit om «naar analogie van het project Toplink dat tot doel heeft hogere bestuurs- en managementfuncties door meer vrouwen te laten vervullen, een databank voor geïnteresseerde hoger opgeleide leden van minderheidsgroepen op te (doen) zetten».TK 1996–1997, 25 001, nr. 18Het onderzoek is afgerond. De minister van SZW zal één dezer dagen rapporteren aan de Tweede Kamer.
Motie-Noorman-Den Uyl c.a.: Verzoekt de regering om gelden die overblijven bij nieuwkomers in te zetten voor het wegwerken van de wachtlijsten.TK 1996–1997, 25 001, nr. 29In een brief aan de gemeenten van 28 december 1998 die in afschrift aan de Tweede Kamer is aangeboden bij brief van 3 februari 1999 waarin de resterende vragen van het wetgevingsoverleg van 14 december 1998 werden beantwoord is aangegeven op welke wijze gemeenten deze middelen kunnen inzetten voor het wegwerken van de wachtlijsten.
Motie-Scheltema-de Nie: Dringt er bij de regering op aan de mogelijkheden tot stroomlijning met betrekking tot categorisering van gemeenten te verkennen en de Kamer daarover te rapporteren.TK 1996–1997, 25 000 VII, nr. 20 TK 1996–1997, nr. 36, pag. 2926 (stemmingen)Mede naar aanleiding van een voorzet van ambtelijk BZK beraden thans de zogeheten G15 zich op mogelijkheden om met concrete voorstellen te komen voor meer samenhang en coördinatie terzake van diverse beleidsinitiatieven. Hun bevindingen worden afgewacht. Het regelmatig bestuurlijk en ambtelijk contact met de G15 wordt overigens in de tussentijd benut om praktisch bij te dragen aan afstemming als daartoe aanleiding bestaat. Wordt voorts betrokken in de concretisering van afspraken regeerakkoord m.b.t. het GSB.
Motie-Bijleveld-Schouten, Rouvoet, Noorman-Den Uyl en Dittrich: Wetsvoorstel inburgering nieuwkomers; Verzoek aan de regering te onderzoeken en de Kamer op korte termijn te rapporteren hoe de groep EU-onderdanen – eventueel op vrijwillige basis – eenzelfde programma aangeboden kan worden als aan andere nieuwkomers.TK 6 november 1997, 25 114, nr. 35Brief d.d. 23 juli 1998 aan de Tweede Kamer over dit onderwerp verzonden.
Motie-Rehwinkel c.s.: Het meer structureel vormgeven aan de project-bewindspersoon.TK 1997–1998, 25 600 VII. nr. 18De minister van BZK heeft in zijn reactie op de motie naar voren gebracht dat het in de motie neergelegde verzoek aan de Kamer zelf is gericht en bij de informatie van een nieuw kabinet aan de orde kan komen.
Motie-H.G.J. Kamp c.s.: Nodigt de regering uit te komen met een systematische, gecoördineerde aanpak van knelpunten zodat de efficiëntie bij het uitvoeren van besluiten kan worden verbeterd.TK 1997–1998, 25 600 VII, nr. 19De minister van BZK heeft in zijn reactie op de motie aangegeven dat dit onderwerp aandacht krijgt bij de evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht, in de ICES en naar aanleiding van «Besturen op de tast». De Kamer is inmiddels eind maart 1998 geïnformeerd over de voortgang van ICES. Daarbij is de notitie procesmanagement aan de Kamer aangeboden. Inmiddels is ook een notitie over de effectiviteit van bestuur naar de Tweede Kamer gestuurd (mei 1998).
Motie-Noorman-Den Uyl c.s.; CRIEM. Verzoekt de regering om een aanvulling op drie beleidssporen van de CRIEM-nota op het terrein van werk, werkervaring en begeleiding en dit aan de Kamer op een zo kort mogelijke termijn aan te bieden.A.o. d.d. 15 april 1998, 25 726, nr. 3De minister voor GSI heeft toegezegd deze motie onder de aandacht te zullen brengen van de minister van SZW om samen met hem te bezien of een aanvullend instrumentarium voor deze specifieke groep nodig is. Brief aan de minister van SZW is op 7 mei 1998 verzonden.
Motie-Van den Berg: Dualisme op lokaal niveau; Verzoek aan de staatscommissie dat bij haar advisering niet alleen de vraag betrokken dient te worden hoe dualisme wordt ingevoerd maar ook de vraag of en in hoeverre introductie van dualisme op lokaal niveau wenselijk is.TK 7 oktober 1998, 26 200 VII, nr. 11De minister van BZK heeft dit verzoek bij de installatierede aan de staatscommissie overgebracht.
Motie-Te Veldhuis c.s.: Millenniumproof zijn van vitale overheidsorganen en voorzieningen; Dringt er bij de regering op aan alle noodscenario's, noodplannen en noodwetgeving tijdig gebruiksklaar te hebben om, zo nodig, op alle bestuurlijke niveaus dwingend te kunnen optreden als vitale maatschappelijke functies in het gedrang dreigen te komen.TK 7 oktober 1998, 26 200 VII, nr. 17Afwikkeling valt onder andere moties, in deze zin is afwikkeling ter hand genomen. Zie ook TK 25 674, nr. 25, wordt daarin meegenomen.
Motie-Wagenaar, Cherribi, Augusteijn, Vendrik en Van der Hoeven: Millennium noodscenario's; Verzoekt de regering voor alle vitale objecten noodscenario's te ontwikkelen en deze te testen en daarover in maart 1999 aan de Kamer te rapporteren.TK 1998–1999, 25 674, nr. 25Is behandeld tijdens Algemeen Overleg met de Tweede Kamer van 27 januari 1999.
Motie Augusteijn, Wagenaar, Cherribi, Van der Hoeven en Vendrik: Millennium publiekscampagne; Verzoekt de regering direkt na de jaarwisseling met de voorlichtingscampagne te starten.TK 1998–1999, 25 674, nr. 30Is behandeld tijdens Algemeen Overleg met de Tweede Kamer van 27 januari 1999.
Motie-Cherribi, Augusteijn, Van der Hoeven en Wagenaar: Millennium – instelling MKB-platform; Verzoekt de regering bij het Millennium Platform met spoed aan te dringen op instelling van een MKB-platform en/of regionale MKB-consultatiepunten binnen het Millennium Platform.TK 1998–1999, 25 674, nr. 28Zie voortgangsrapportage minister van EZ d.d. 22 maart 1999.
Motie-Van der Hoeven, Wagenaar, Augusteijn, Cherribi en Vendrik: Millennium – instellen subplatforms; Verzoekt de regering te bewerkstelligen dat op zo kort mogelijke termijn voor elk van deze sectoren een representatief millenniumplatform wordt gevormd.TK 1998–1999, 25 674, nr. 27Zie stand van zaken brief van 15 januari 1999; platformen houden contact met alle maatschappelijke sectoren. Is behandeld tijdens Algemeen Overleg met de Tweede Kamer van 27 januari 1999.
Motie Dittrich: Voorgesteld wordt te komen met een nieuwe beleidsnotitie «Media en Minderheden».TK 1996–1997, 25 001, nr. 22De nieuwe notitie over «media en minderheden» is 11 juni 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Motie-Kamp en Fermina: Jaaroverzicht integratiebeleid etnische groepen 1998; Verzoekt de regering op korte termijn de mogelijkheden te onderzoeken voor een sluitend aanbod van en een verplichtende deelname aan inburgeringsprogramma's voor oudkomers en de Kamer daarover te rapporteren.TK 1997–1998, 25 601, nr. 18Het plan van aanpak Oudkomers is op 20 april 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Politie

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Van Heemst: Invoering nieuwe functie die zich richt op eenvoudige uitvoerende en ondersteunende taken m.b.t. toezicht; Verzoekt de regering: a) uit te werken onder welke voorwaarden (bv. m.b.t. scholing en kwaliteit) kan worden gekomen tot de invoering van een dergelijke functie; b) daartoe overleg te hebben met politie, VNG en Stadswacht Nederland: c) De Kamer over de uitkomsten uiterlijk 1 maart 1998 te rapporteren.A.o. d.d. 18 december 1998Bij brief van 16 mei 1997 en 24 november 1997 is de Tweede Kamer reeds geïnformeerd over de voorwaarden waaronder de 40 000-banenregeling bij de politiekorpsen kan worden ingezet. De voorwaarden zoals genoemd in de motie zullen nader worden besproken met de genoemde organisaties. De Tweede Kamer is bij brief EA98/U840 d.d. 19 maart 1998 geïnformeerd.
   
Verzoekt de regering te bevorderen dat de politie bij de uitvoering van haar taken op een meer herkenbare wijze inhoud geeft aan de bestrijding van de criminaliteit op het gebied van milieu en flora en fauna.TK 1996–1997, 25 016, nr. 21 Hand. TK 1996–1997, nr. 022, blz. 4721/4732Milieu is één van de beleidsthema's in het beleidsplan Nederlandse Politie (BNP). In het kader van de Bestuursovereenkomsten Milieuwethandhaving en de Strafrechtelijke Complementen, die thans in het hele land worden gesloten, is het proces van gezamenlijke probleemverkenning, prioriteitenstelling en programmering van bestuur, OM en politie van start gegaan. In het BNP wordt deze ontwikkeling ondersteund.
Motie-Gabor: Verzoekt de regering het vervolgonderzoek «Pepperspray» – waartoe ruim een half jaar geleden is besloten – uiterlijk 1 februari 1998, voorzien van beleidsconclusies aan de Kamer voor te leggen.TK 1997–1998, 25 600 VI en 25 600 VII, nr. 29, blz. 40De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 12 november 1998. Bij brief van 30 juni 1999 is de Tweede Kamer geïnformeerd over invoering pepperspray.
Motie-Van den Berg; Verzoekt de regering na overleg met de korpsbeheerders op zodanige termijn beslissingen te nemen dat nog in 1998 met de uitvoering van de benodigde specifieke maatregelen met betrekking tot de sterkte een aanvang kan worden gemaakt en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te rapporteren.TK 3 november 1997De Tweede Kamer is bij brief van 13 februari 1998 geïnformeerd.
Motie-Rietkerk: Sterkte politie: De regering wordt verzocht om een concreet plan van aanpak ten aanzien van de uitbreiding en herbezetting vóór 1 januari 1999. Hierin zou rekening moeten worden gehouden met de uitbreiding op grond van het regeerakkoord (ten onrechte wordt uitgegaan van 5000), herbezetting als gevolg van de invoering van de 36-urige werkweek en de «Dijkstal» agenten.TK 1998–1999, 26 200, nr. 25Brief aan de Tweede Kamer is op 23 februari 1999 verzonden.
Motie-Van Heemst, Nicolaï en Scheltema-de Nie: Beleidsplan Nederlandse Politie; Het integraal Veiligheidsplan moet aansluiten op het beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002. De regering wordt verzocht in het IVP in elk geval aan te geven en uit te werken: a. hoe derden hun verantwoordelijkheid voor veiligheid zullen gaan behartigen; b.hoe wordt voorkomen dat met name bij hulpverlening/crisisinterventie zaken blijven liggen; c. welke bestuurlijk instrumenten t.b.v. veiligheid beschikbaar zullen moeten komen voor gemeenten en provincies en d. welke concrete doelstellingen m.b.t. veiligheid voor het jaar 2002 worden gehanteerd. TK 1998–1999, 26 345, nr. 3Het Integraal Veiligheids Plan is 8 juni 1999 aan de Tweede Kamer gezonden.
Motie-Rietkerk c.s.: Specialisme wapens en munitie bij de politie; Verzoek aan de regering voor 15 juli 1999 inzicht te verschaffen in de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van het specialisme op het gebied van wapens en munitie binnen de Nederlandse politie.TK 1998–1999, 26 345, nr. 6In reactie op de ingediende moties tijdens het AO is een brief aan de Tweede Kamer d.d. 15 juni 1999 gezonden. Daarin is aangegeven dat door het veld al wordt gewerkt aan specialisme.

Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Brandweer en Rampenbestrijding

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Zijlstra c.s.: Verzoekt de regering de nodige maatregelen te nemen zodat de rampenbestrijding op de Nederlandse vliegvelden snel verbeterd kan worden.TK 1996–1997, 24 814, nr. 8De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief dd. 9 maart 1999.
   
Motie-Wagenaar c.s.: Financiële middelen voor het Project Versterking Brandweer en het Project Geneeskundige Hulpverlening bij ongevallen en rampen.TK 7 oktober 1998, 26 200 VII, nr. 15De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 11 juni 1999.
Motie-Geluk/Wagenaar: In overleg met andere betrokken overheden mogelijkheden scheppen om de nog ontbrekende financiële middelen beschikbaar te krijgen, en aan de Kamer zo spoedig mogelijk doch uiterlijk bij de Voorjaarsnota te rapporteren.TK 1998–1999, 24 701, nr. 45De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 11 juni 1999.

Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Rabbae: Verzoek aan de regering na te gaan of aanpassing van het ARAR kan tegengaan dat onverantwoord dure afvloeiingsregelingen tot stand worden gebracht.TK 1997–1998, 25 897, nr. 3Kabinetsstandpunt is aan de Tweede Kamer verzonden op 2 april 1998.

Onderdeel A.2. In behandeling

Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Scheltema-de Nie c.s.: Verslag Algemene Rekenkamer over 1994; Verzoek de evaluatie van bestaande zelfstandige bestuursorganen alsnog te doen verrichten en het ertoe te leiden dat via een saneringswet aanpassingen aan de in de Aanwijzingen voor de rijksdienst en de Kaderwet op te nemen criteria zal plaatsvinden.TK 1994–1995, 24 130, nr 12– De doorlichting van ZBO's heeft plaatsgevonden in 1996. De resultaten hiervan zijn aan de Tweede Kamer gemeld bij brief van 10 maart 1997 (TK 1996–1997, 25 268). Als uitvloeisel van het onderzoek worden ieder jaar door de departementen hun verbetervoornemens m.b.t. de ZBO's aan de Tweede Kamer bekend gemaakt. In 2000 zal het kabinet wederom met een rapportage komen. – Het kabinet is voornemens om in 1999 een ontwerp-voorstel voor een kaderwet aan de Tweede Kamer aan te bieden.
Motie-Remkes, De Cloe en Scheltema-de Nie: Toevoegen van VINEX-lokaties aan Den Haag; De regering wordt uitgenodigd tot voorstellen te komen om Den Haag te versterken met de bouwlokaties Ypenburg, Leidschenveen en het nog resterende deel van Wateringseveld en een corridor om Den Haag een regie-functie te geven over dit gebied en tot voorstellen te komen over de financiële verantwoordelijkheid die de rijksoverheid heeft voor een op korte termijn snelle en fundamentele sanering van de financiële positie van Den Haag. Verder wordt de regering uitgenodigd te onderzoeken of zo nodig bij wijze van experiment rijkstaken naar de provincie kunnen worden gedecentraliseerd en wettelijke maatregelen worden getroffen om de regisserende en arbitrerende rol van de provincie te versterken.TK 1996–1997, 25 287, nr. 3De poging van de provincie Zuid-Holland tot grenswijziging in Haaglanden is mislukt. De minister van BZK heeft toegezegd de procedure over te nemen. A.O. met de Vaste-Kamercommissie BZK heeft 1 juli 1999 plaatsgevonden. Minister kiest voor motie-Remkes plus. Ruimere jas voor Den Haag.
Motie-Dankers; Nodigt de regering uit om te onderzoeken of het scheppen van specifieke voorzieningen en/of het oprichten van identiteitsgebonden instellingen voor ouderen uit de minderheidsgroepen nodig en wenselijk is. In het debat van 12 mei 1997 heeft de minister van BiZa gesteld geen bezwaar te hebben tegen deze motie. In de rapportage Ronde-Tafel-Gesprekken heeft het kabinet indertijd al aangegeven dat de positie van ouderen uit minderheidsgroepen vraagt om een nieuwe aanpak waar ruimte moet zijn voor aangepaste voorzieningen.TK 1996–1997, 25 001, nr. 16BiZa bereidt in samenwerking met OCW, VWS en SZW een kabinetsreactie voor op een onderzoek van SCP naar oudere minderheden.
Motie Gabor: Grote-stedenbeleid: Verzoekt de regering de verhouding tussen gelden van de G-4 en de G-21 stapsgewijs te relateren aan de totale omvang van de grootstedelijke problemen.TK 1996–1997, 21 062, nr. 59Financiële sleutels/aantal relevante GSB-steden en -wijken komen aan de orde bij het sluiten van nieuwe stadsconvenanten in december 1999.
Motie-Kamp: Wetsvoorstel inburgering nieuwkomers; Verzoekt de regering gemeenten ruimte te bieden een klein deel van de inburgeringsprogramma's, onder dezelfde voorwaarden, aan te besteden bij particuliere taleninstituten, opdat bij de evaluatie na drie jaar een goede vergelijking van de resultaten mogelijk is.TK 6 november 1997 25 114, nr. 29Minister van OCenW voert motie pas in 2001 uit n.a.v. evaluatie van de wet inburgering nieuwkomers en van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Motie-Noorman-Den Uyl: Jaaroverzicht integratiebeleid etnische groepen 1998; Verzoekt de regering een onderzoek te laten plaatsvinden om sociale cohesie op lokaal niveau te verbeteren en daarvoor plannen te ontwikkelen en deze de Kamer binnen afzienbare tijd aan te bieden.TK 1997–1998, 25 601, nr. 9Wordt meegenomen in grotestedenbeleid/ontwikkelplannen waarmee de daarbij betrokken gemeenten zullen komen om invulling te geven aan maatwerkconvenanten.
Motie-Oedayraj Singh Varma: Jaaroverzicht integratiebeleid etnische groepen 1998; Verzoekt de regering in de herijking van het Nationaal actieplan elektronische snelwegen expliciet aandacht te besteden aan de positie van etnische minderheden op de elektronische snelweg, alsmede toekomstig beleid te formuleren om deze positie te verbeteren.TK 1997–1998, 25 601, nr. 16Nog dit jaar zal het onderzoeksprogramma «Maatschappij en de Elektronische Snelweg» van start gaan. Dit programma moet o.m. materiaal opleveren voor een betere onderbouwing van het beleid en een overzicht bieden van de (maatschappelijke) knelpunten. In september en oktober rijdt de cyberbus door Nederland om bekendheid te geven aan www.overheid.nl. In de bus wordt een Internetcursus, gericht op de specifieke doelgroep, aangeboden. Voornemen is om wijkmediacentra of digitale trapveldjes op te zetten in de grote steden.
Motie-Noorman-Den Uyl: Gemeentefonds en Provinciefonds; leerlingenvervoer; Gewijzigde motie over toevoeging aan het gemeentefonds van 9 mln. ten behoeve van verbetering veiligheid leerlingenvervoer.TK 1997–1998, 25 600 C, nr. 18Verzoek Tweede Kamer was om bij voorjaarsnota geld vrij te maken. Het vorige kabinet heeft daar bewust niet voor gekozen. Na sterke aandrang van de Tweede Kamer hebben de minister van V&W en de staatssecretaris van OCenW, vooralsnog voor de jaren 1999 en 2000 f 9 mln. aan het gemeentefonds toegevoegd (zie schriftelijke antwoorden van de minister van OCenW op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting OCenW voor 1999; deze antwoorden zijn opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen behorend bij de vergadering van de Tweede Kamer van 18 november 1998).
Motie-Hoekema en Liemburg: Het betrekken van Bathmen bij een herindeling in Overijssels verband; De Kamer spreekt als haar mening uit, dat Bathmen betrokken moet worden bij een volgend herindelingsvoorstel in Overijssels verband.TK 1997–1998, 25 653, nr. 12In de nota n.a.v. het verslag bij het wetsvoorstel tot herindeling van Twente is aangegeven dat op dit moment nog geen bestuurlijke oplossing mogelijk is. Wordt in het kader van Arhi-procedure rekening mee gehouden.
Motie-Noorman-Den Uyl, Cornielje, Hoekema en Oedayraj Singh Varma: Gemeentelijke herindeling Bommelerwaard; uitbetaling gewenningsbijdrage in het eerste jaar; Verzoek aan de regering om door middel van een AMvB aan de betreffende (heringedeelde) gemeenten de gewenningsbijdrage van het vijfde jaar in het eerste jaar uit te betalen.TK 1997–1998, 25 655, nr. 9De gewenningsbijdrage wordt voor herindelingen die ingaan op of na 1 januari 1999 uitbetaald volgens het nieuwe betaalritme (1e jaar 200%, daarna 3 jaar 100%). De aanpassing wordt geregeld in het Besluit houdende aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds in het kader van het periodiek onderhoud 1999. Dit besluit is in voorbereiding. De relevante gemeenten worden reeds volgens het nieuwe betaalritme bevoorschot.
Motie-Noorman-Den Uyl en Cornielje: Gemeentelijke herindeling Bommelerwaard; uitvoering van het onderdeel gewenningsbijdrage; Verzoekt de regering de uitvoering van het onderdeel gewenningsbijdrage te betrekken bij het eerstvolgende monitorrapport over de Financiële-Verhoudingswet 1996.TK 1997–1998, 25 656, nr. 11De Tweede Kamer is bij brief van 24 november 1998 op de hoogte gebracht van de voornemens terzake (zie Kamerstukken II, 1998–1999, 26 200 C, nr. 7).
Motie-Gabor c.s. : CRIEM; Nodigt de regering uit om alle beleidsniveau's en bij het ontwikkelen van nieuwe beleidsinstrumenten de zelforganisaties nadrukkelijk te betrekken, en verzoekt de regering de Kamer hierover te informeren.A.o. d.d. 15 april 1998, 25 726, nr. 2In de financiële overeenkomsten met de afzonderlijke gemeenten die een pilot uitvoeren is opgenomen dat de gemeenten streven naar en werken aan de actieve betrokkenheid van een samenwerking met de doelgroepen zelf en stimuleren deze actief binnen de activiteiten die onderdeel uitmaken van een CRIEM-pilot. Daarnaast is in de kabinetsreactie op het RMO-advies: «retoriek en realiteit van het integratiebeleid» ingegaan op de positie van zelforganisaties.
Motie-Noorman-Den Uyl c.s.: CRIEM; Verzoekt de regering de Kamer op korte termijn inzicht te geven in de kosten van een structurele financiering in de komende vier jaar (van programma's voor taal-, school- en ouderenondersteuning) in al die gemeenten waarin achterstandssituaties zich voordoen.A.o. d.d. 15 april 1998, 25 726, nr. 4Op dit moment worden in 7 gemeenten CRIEM-pilots uitgevoerd. Structurele financiering is pas aan de orde nadat deze pilots eind 2000/begin 2001 zijn geëvalueerd, en het succes van deze aanpak is gebleken.
Motie-Bakker c.s.: Millenniumvraagstuk; Verzoekt de regering voortaan driemaandelijks te rapporteren aan de Kamer over de aard, de omvang, prioritering en voortgang van c.q. inhalen van de achterstand op de normplanning met betrekking tot vitale objecten.TK 24 juni 19987e voortgangsrapportage is 21 juni 1999 aan de Tweede Kamer verzonden. De 8e voortgangsrapportage is voorzien voor eind september 1999.
Motie-De Cloe c.s.: Grensoverschrijdende samenwerking; Verzoek aan de regering om op korte termijn te onderzoeken of een experiment in Zuid-Limburg een bijdrage kan leveren aan een betere grensoverschrijdende samenwerking.TK 7 oktober 1998, 26 200 VII, nr. 14Vraag is meegenomen door de werkgroep GrosLimburg. Het kabinet heeft op 2 juli 1999 aanbevelingen van de werkgroep overgenomen. Standpunt is aan de Tweede en Eerste Kamer meegedeeld per brief van 5 juli 1999.
Motie-Van der Hoeven: Werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling); Verzoekt de regering om een nul punt meting uit te voeren om inzicht te verkrijgen in de feitelijke ontwikkeling en effecten van de toepassing van de werktuigenvrijstelling.Hand. TK 1998–1999, nr. 17, blz. 1037 Dit onderwerp is voor advies voorgelegd aan de Waarderingskamer. De Tweede Kamer heeft eind januari 1999 een afschrift van de adviesaanvraag ontvangen. De Waarderingskamer heeft begin april 1999 meegedeeld eind 2000 een onderzoeksrapport te kunnen aanbieden.
Motie-Noorman-Den Uyl: Werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling); Verzoekt de regering om een monitor te ontwikkelen over de financiële effecten van deze wetswijziging en de Kamer binnen twee jaar na invoering van de wet daarover te rapporteren.Hand. TK 1998–1999, nr. 17, blz. 1037Dit onderwerp is voor advies voorgelegd aan de Waarderingskamer. De Tweede Kamer heeft eind januari 1999 een afschrift van de adviesaanvraag ontvangen. De Waarderingskamer heeft begin april 1999 meegedeeld eind 2000 een onderzoeksrapport te kunnen aanbieden.
Motie-Noorman-Den Uyl c.s.: Lokale lasten; Voor de vernieuwing, verbetering en aanleg van rioleringen zijn grote investeringen noodzakelijk. Deze zullen mogelijk leiden tot een scherpe stijging van de lokale lasten. De motie verzoekt om een onderzoek naar de financiering van deze investeringen teneinde de lastenstijging beperkt te houden.TK 1998–1999, 26 213, blz. 8Het onderzoek wordt naar verwachting in de zomer van 1999 afgerond. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk na de afronding geïnformeerd.
Motie-Wagenaar, Augusteijn, Vendrik en Van der Hoeven: Millennium – wettelijke informatieplicht; Verzoekt de regering in het kader van de noodwetgeving een onderzoek te verrichten naar de voor- en nadelen van een wettelijke informatieplicht en daarover aan de Kamer te rapporteren.TK 1998–1999, 25 674, nr. 24 A.O. TK, 28 juni 1999In de voortgangsrapportage d.d. 22 maart en 21 juni 1999 wordt hierop ingegaan.
Motie-Cherribi, Wagenaar, Augusteijn, Van der Hoeven en Vendrik: Millennium kerncentrales en kernwapenbeheerssystemen; Verzoekt de regering de Europese millenniumproblematiek op het gebied van atoomenergie en kernwapens met spoed op de agenda van internationale organisaties te plaatsen en te komen tot een internationaal plan van aanpak in Europa.TK 1998–1999, 25 674, nr. 29 A.O. TK, 28 juni 1999In 7e voortgangsrapportage d.d. 21 juni 1999 aan de Tweede Kamer opgenomen.
Motie-Barth, Hoekema: Gemeentelijke herindeling Twente; Het verdient aanbeveling om enige vormen van binnengemeentelijke decentralisatie in het herindelingsgebied Twente te stimuleren en voor dit doel een passend bedrag aan de voor de regio bestemde gewenningsbijdrage toe te voegen.TK 1998–1999, 26 353, nr. 26 Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4243Er is extern een opdracht gegeven voor het opstellen van een essay over (o.a.) binnengemeentelijk zelfbeheer. Daarbij zal tevens aandacht worden besteed aan mogelijkheden om binnengemeentelijke decentralisatie te stimuleren.

Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Politie

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-van Heemst c.s.: Beleidsvoornemens Politie 1996: Taken voormalige veld- en milieupolitie: Verzoek aan de regering om jaarlijks een plan van aanpak voor de zogeheten «groene milieuzorg» uit te brengen, waarin is aangegeven welke prioriteiten worden gehanteerd, en welke middelen worden ingezet om een adequate handhaving te bereiken.TK 1995–1996, 24 420, nr. 7Concept-rapportage van de minister van LNV is besproken in het platform Milieu, waarin de portefeuillehouders Milieu van het Korpsbeheerdersberaad, het Hoofdafficierenberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen deelnemen. LNV zal een aangepaste rapportage in juli/augustus 1999 dezomer aan de Tweede Kamer aanbieden.
Motie-Van den Berg: verzocht te bevorderen dat: a. de regionale korpsen effectief gebruik maken van de mogelijkheden die het instituut van de vrijwillige politie biedt; b. politievrijwilligers bij gebleken geschiktheid in voldoende mate kunnen doorstromen; c. er in overleg met de organisatie van vrijwillige politie een adequate regeling van de materiële rechtspositie tot stand komt. TK 1997–1998, 25 195, nr. 11 Hand. TK 1997–1998, 72 – 5400Motie stemt overeen met de toezeggingen gedaan in de brief van 13 januari 1998. In behandeling: ad a. In Beleidsplan Nederlandse Politie aangegeven dat kabinet inzet vrijwilligers stimuleert. In landelijke politiebrief opgenomen uitgangspunt inzet te verhogen. ad b. en c. AMvB in voorbereiding.
Motie-Van Heemst, Scheltema-de Nie en Halsema: Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002; Overwogen wordt dat aard en omvang van geweld in huiselijke kring verontrustend is. De regering wordt verzocht dit vraagstuk onder te brengen bij de «Prioritaire thema's» van het BNP.TK 1998–1999, 26 345, nr. 4In landelijke politiebrief is aandacht gevraagd voor dit thema.
Motie-Nicolaï c.s.: Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002; De Kamer constateert dat de laatste verdeling van budget aan de politiekorpsen onvoldoende recht doet aan het probleem van uitstroom van een enkel korps naar andere korpsen. Zij verzoekt de regering bij de vormgeving van het nieuwe Budgetverdeelsysteem met de uitstroomproblematiek op de juiste wijze rekening te houden.TK 1998–1999, 26 345, nr. 5In reactie op de ingediende moties tijdens het AO is een brief aan de Tweede Kamer d.d. 15 juni 1999 gezonden. Maatregelen terzake zijn inmiddels opgenomen in het convenant politie 1999.
Motie-Scheltema-de Nie: Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002; Enkele regiokorpsen kampen met een onevenredig grote uitstroom van recent opgeleide agenten en surveillanten naar andere regiokorpsen. De Kamer vindt dit een niet gewenste ontwikkeling en verzoekt de regering te komen met voorstellen voor concrete maatregelen die de gesignaleerde overmatige uitstroom kunnen indammen en de Kamer hierover voor 1 juli 1999 te berichten.TK 1998–1999, 26 345, nr. 8In reactie op de ingediende moties tijdens het AO is een brief aan de Tweede Kamer d.d. 15 juni 1999 gezonden. In het convenant politie 1999 zijn afspraken neergelegd om de problematiek te beperken.
Motie Halsema: Begin volgend jaar bericht de minister van BZK de Tweede Kamer over het toezicht op de bejegening van gedetineerden in politiecellen.TK 1998–1999, 26 200 VII en VI, nr. 28Zal worden meegenomen bij de wijziging van de Politiewet inzake klachtrecht (aanpassing aan de AWB).

Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Zijlstra, Van Hoof en Schimmel: Ambtelijke status; Verzoek aan de regering om na te gaan onder welke voorwaarden de ambtelijke status afgeschaft kan worden.TK 1996–1997, 25 282, nr. 18Brief aan de Tweede Kamer is 2 juni 1999 verzonden (kamerstukken 24 253, nr. 7).

Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

 
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Motie-Scheltema-De Nie c.s: Staatkundige Vernieuwing; Met spoed een kaderwet zelfstandige bestuursorganen opstellen en deze voor 1 september 1997 aan de Raad van State en voor 1 januari 1998 aan de Tweede Kamer voorleggen.TK 1996–1997, 25 268, nr. 4Naar verwachting is nog in 1999 een wetsvoorstel voor een kaderwet gereed.
Motie-Mateman: Kiesrecht Nederlanders in het buitenland; Evaluatie houden van verkiezingen waarbij zowel de inspanningen van de betrokken departementen als van de consulaire posten zichtbaar worden.Hand. TK 1997, pag. 98–6965Evaluatie is naar de Tweede Kamer toegezonden op 14 juni 1999.
Motie-Van Zuijlen: Wijziging artikelen 12 en 13 Grondwet; Verzoekt de regering een nota uit te brengen over de constitutionele aspecten van de elektronische snelweg en daarbij aan te geven of eventueel nieuwe wijzigingen van de Grondwet noodzakelijk zijn. Hand. TK 1997–1998, 15 Hand. TK 1997–1998, nr. 43, pag. 3462Bij brief van 15 december 1998 is de Kamer in kennis gesteld van het voornemen van het kabinet een commissie van deskundigen in te stellen. Deze Commissie – de Commissie «Grondrechten in het digitale tijdperk» – is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 23 februari 1999 (Stb. 101).
Motie-Apostolou c.s.: Behandeling klachten door bestuursorganen; De Kamer verzoekt de regering te bevorderen dat de bestuursorganen van het Rijk, naast de verplichting krachtens artikel 9:12 Algemene wet bestuursrecht, de klager erop te wijzen dat hij de keuze heeft, zich ook tot de commissies voor de Verzoekschriften te wenden.TK 1998–1999, 25 837, nr. 8 Hand. TK 1998/1999, blz. 21–1374De uitwerking wordt neergelegd in de brochure over het intern klachtrecht die in de zomer van 1999 verschijnt.
Motie-Scheltema-de Nie c.s.: Criteria voor verzelfstandigingen en privatiseringen bij gemeenten en provincies; Verzoek aan de regering om te onderzoeken of de in voorbereiding zijnde Kaderwet verzelfstandigingen ook voor gemeenten en provincies van toepassing kan worden verklaard dan wel een afzonderlijke regeling voor provincies en gemeenten meer voor de hand ligt.TK 7 oktober 1998, 26 200 VII, nr. 20Wordt betrokken bij voorbereiding rond Kaderwet ZBO's.
Motie-Scheltema-de Nie c.s.: Externe klachtvoorzieningen; De regering wordt verzocht al dan niet met behulp van een wettelijke verplichting te bevorderen dat iedere gemeente voor 1 januari 2002 en een met waarborgen omkleden ombudsfunctie (een externe klachtvoorziening) zal hebben voorzien.TK 3 juni 1999De minister van BZK heeft met de VNG afgesproken en aan de Tweede Kamer tijdens de behandeling van het jaarverslag No 1998 toegezegd, dat in het jaar 2000 zal worden bekeken in hoeverre gemeenten zijn gevorderd met het bereiken van een landelijk dekkend stelsel van externe klachtvoorzieningen. De VNG heeft zich bereid getoond de ontwikkeling van het extern klachtrecht van onderaf te stimuleren. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat indien in het jaar 2000 blijkt dat er te veel «witte vlekken» in het voorzien in een externe klachtvoorziening zijn, zal worden bezien of de weg van een wettelijke verplichting moet worden ingeslagen. De gemeenten zijn daar schriftelijk van op de hoogte gesteld. Intussen is de Commissie wetgeving algemene regels van bestuursrecht (Commissie-Scheltema) bezig een voorontwerp van wet op te stellen waarin de eisen worden neergelegd die aan eigen, externe klachtvoorzieningen moeten worden gesteld.

B. Door bewindslieden gedane toezeggingen

Onderdeel B.1. Afgedaan

Directie Financieel-economische Zaken

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Begrotingsonderzoek 1998; a. De toegankelijkheid van de begroting kan worden vergroot bijv. door toevoeging van een trefwoordenlijst; b. eventueel CD-Rom bijvoegen à la Mensen en Management.TK d.d. 2 oktober 1997. Begrotingsonderzoek Biza-begroting 1998a. In de begroting 1999 opgenomen; b. De redactieraad van de internet-site werkt de mogelijkheden om de BiZa-begroting op internet te plaatsen uit.
Minister GSI: Millenniumproblematiek; Handhaving kwartaalrapportage millenniumprobleem.Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998De toezegging is conform de afspraken die reeds gelden.
Minister GSI: Millenniumproblematiek; Er komt een schriftelijke beantwoording van de vragen inzake de aanpak van de millenniumproblematiek op de Nederlandse Antillen en de elektronische koppeling tussen automatiseringsappartuur in Nederland en de Nederlandse Antillen.Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998Schriftelijk beantwoord; kamerstukken 26 200 VII, nr. 10.
Minister GSI: Grote stedenbeleid; Ten aanzien van een aantal regelingen is gekozen voor de constructie dat gemeenten t.b.v. de financiering van investeringen een lening konden aangaan, waarbij de rijksoverheid de kosten van rente en aflossing voor zijn rekening neemt. Dat is een financieringswijze die zwaar lijkt te drukken op een budget dat zo hard nodig is voor de oplossing van de problemen. Vraag is welke alternatieve financieringsvarianten er zijn voor deze regelingen. Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998Is schriftelijk beantwoord. Kamerstukken 26 200 VII, nr. 10.
Minister GSI: Integratiebeleid; De Kamer krijgt een aanvulling op het Jaaroverzicht, dat tezamen met het haaroverzicht nog vóór 1 januari 1999 uitgebreid zal worden besproken in een Algemeen Overleg. Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998Nota Kansen Krijgen Kansen Pakken is besproken in de Tweede Kamer op 14 december 1998.
Minister GSI: CRIEM-rapport; Er komt een schriftelijk antwoord op de vraag over de raming van het CRIEM-rapport.Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998Is schriftelijk beantwoord. Kamerstukken 26 200 VII, nr. 10.
Minister GSI: Wachtlijsten taalles; Er komt een schriftelijk antwoord op de vraag over de wachtlijsten taallesBegrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998Is schriftelijk beantwoord. Kamerstukken 26 200 VII, nr. 10.
Minister GSI: Integratiebeleid; (jeugd)werkloosheid onder allochtonen; De Kamer zal nog specifieke cijfers krijgen over de (jeugd)werkloosheid onder allochtonen.Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998Nota Kansen Krijgen Kansen Pakken is besproken in de Tweede Kamer op 14 december 1998.

Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Minderhedenbeleid 1996; Na behandeling van het kaderverdrag bescherming van nationale minderheden door de Raad van State zal het verdrag aan de Kamer worden gezonden.TK 1995–1996, 24 401, nr. 8, pag. 17Het goedkeuringswetsvoorstel bij het Verdrag is aan de Tweede Kamer aangeboden. Inmiddels heeft de Vaste Commissie voor BZK verslag uitgebracht.
Staatssecretaris Kohnstamm: BIOS, Nota Toegankelijkheid; De staatssecretaris zal de Kamer een planning sturen van te ondernemen activiteiten in het kader van de uitvoering van de nota «Naar toegankelijkheid van overheidsinformatie».A.o. d.d. 10 september 1997Bij brief van 30 september 1998 is de planning aan de Tweede kamer gezonden.
De minister heeft toegezegd dat op het moment dat de inhoud van de wet helder is in welke fase de wet kan worden ingevoerd, het overleg met de gemeenten over de gefaseerde invoering en andere punten zal plaatsvinden (G30–1).TK 6 november 1997Wet vanaf 30 september 1998 reeds van kracht.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Erfpacht en WOZ-waardering in relatie tot verdeling Gemeentefonds; Te gelegener tijd aangeven op welke manier erfpacht is meegenomen in de economische waardering van onroerend goed.A.O. TK 17 juni 1998De toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mw. Van de Vondervoort, en de staatssecretaris van Financiën hebben de Tweede Kamer op 28 juli 1998 een notitie gezonden over de samenloop tussen erfpacht en OZB. Het onderwerp is wederom aan de orde gesteld bij het algemeen overleg over de financiën van mede-overheden op 2 december 1998. In de brief aan de Tweede Kamer van de minister van BZK, mede namens de staatssecretaris van Financiën van 14 december 1998 is terugverwezen naar genoemde notitie.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Waardering onroerende zaken per 1-1-1999: Benadrukt is het belang van een goed verlopend proces. (In reactie op de vrees van enkele Kamerleden dat gemeenten laks zouden handelen met de hertaxatieronde 1999, omdat het lucratiever zou zijn om frictiegemeente te blijven).A.O. TK 17 juni 1998Staatssecretaris Van de Vondervoort heeft de Tweede Kamer gezegd een eerdere peildatum voor de WOZ-waarde dan 1 januari 1999 onhaalbaar te achten. Deze nieuwe waarde speelt vanaf 2001 een rol bij de bepaling van de algemene uitkering van het gemeentefonds. Vervroeging is niet mogelijk omdat anders het waarderingsproces onvoldoende zorgvuldig kan verlopen.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Milieuleges en waterschappen; De kwestie van de milieuleges zal in het overleg met VNG, IPO en Unie van Waterschappen over de monitor lokale lasten aan de orde worden gesteld. Vervolgens zal aan de Kamer worden gerapporteerd. De staatssecretaris heeft aangegeven het als een inspanningsverplichting te beschouwen om al in september, in de Nota Lokale Lasten, iets te melden, maar als er te veel complicaties zijn zal er pas later iets kunnen worden gemeld.A.O. TK 17 juni 1998Bij KB van 31 december 1998 is een voorstel van wet bij de Tweede Kamer ingediend dat vooral voorziet in een nieuw Hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Daarin ligt besloten om de bevoegdheid te schrappen tot het heffen van leges terzake van het behandelen van verzoeken tot het verlenen en wijzigen van vergunningen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (kamerstukken II,1998–1999, 26 367, nrs. 1–3).
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Uitvoering 100-gulden maatregel gemeenten in Nota lokale lasten; De wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan de 100-gulden maatregel wordt meegenomen in de Nota lokale lasten.A.O. TK 17 juni 1998De wijze waarop uitvoering is gegeven aan de f 100-maatregel is aan de orde gekomen in de Monitor lokale lasten 1998. Deze monitor is 15 september 1998 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 1998–1999, 26 213, nr. 1).
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; Toezending notitie over o.a. – basiskwaliteit – het belang van intergemeentelijke samenwerking als oplossing van gesignaleerde knelpunten – versterking lokaal bestuur – verwerking begrippen lokale gemeenschap en identiteit.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–661Op 27 november 1998 is de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer verzonden. Daarin wordt aan de genoemde punten aandacht besteed.
Minister BZK: Algemeen maatschappelijk werk; Toezegging om contact op te nemen met de minister van VWS over tekortschietende middelen voor algemeen maatschappelijk werk.TK 1998–1999, 26 200C, nr. 10De minister van BZK heeft bij de minister en de staatssecretaris van VWS aandacht gevraagd voor de volgens de leden van de diverse fracties tekort schietende middelen voor het algemeen maatschappelijk werk. Het wordt aan de bewindslieden van VWS overgelaten de Tweede Kamer nader te informeren.
Minister BZK: Lokale lastendruk; Toezegging om, in goed overleg met de minister van SZW, te reageren op de vragen en opmerkingen van mw. Noorman-den Uyl over de Wvg.Hand. TK 1998–1999, nr. 39, blz. 2830/2831De minister van BZK heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën en de minister van SZW, de vragen beantwoord in een brief van 15 januari 1999 (Kamerstukken II 1998–1999, 26 213, nr. 9).
Minister BZK: Regioscholen; De kwestie «regioscholen» wordt doorverwezen naar OCW om meegenomen te worden in de monitor huisvesting onderwijs.A.o. d.d. 2 december 1998Op 15 februari 1999 is een brief gestuurd aan OCW, met het verzoek dit onderwerp mee te nemen bij de evaluatie van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting.
Minister GSI: Verhouding VVTV-ers en de Wet Inburgering Nieuwkomers.A.o. d.d. 14 december 1998Hierop is reeds ingegaan op de resterende schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het overleg van 14 december 1998, die inmiddels aan de Kamer zijn aangeboden.
Minister GSI: Advies van de commissie-De Wit over de inrichting van geschiedenisonderwijs; Dit in verband met de geschiedenis van de slavernij, en de Kamer daarover te berichten.A.o. d.d. 14 december 1998De vorige staatssecretaris van OCW heeft het advies van de commissie-De Wit aan de Kamer aangeboden met het standpunt dat dit advies een belangrijke rol zal vervullen bij het formuleren van de nieuwe kerndoelen voor het geschiedenis-onderwijs.
Notitie cultuur en etnische minderheden.A.o. d.d. 14 december 1998De staatssecretaris van OCW zal een notitie aan de Kamer zenden over cultuur en etnische minderheden. Deze notitie is op 4 juni 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Minister GSI: Bestrijden uitval op school.A.o. d.d. 14 december 1998De Kamer heeft op 21 mei 1999 van de minister van OCW een plan voor het bestrijden van uitval op school ontvangen.
De minister zal het punt (over de flexibiliteit van de programma's ingeval van zwangerschap of psychische stoornis) onder de aandacht van de VNG brengen, want het is logisch dat daar niet te hard tegen wordt opgetreden (G31–1). Is gebeurd
(inzake EU-onderdanen): Als de minister ze om goede redenen niet onder de wet kan laten vallen en hij geen andere voorrangspositie bij wet of regelgeving kan regelen, is het enige wat hem nog resteert dat op dit punt zeer nadrukkelijk met de gemeenten bespreekt in het overleg dat zij nog moeten hebben (G31–2). Is gebeurd.
   
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Rapport m.b.t. normering van het gemeentefonds en provinciefonds;Tijdens het Algemeen Overleg over artikel 12 Den Haag is toegezegd dat het rapport met betrekking tot de normering van het gemeentefonds en provinciefonds, dat op 25 maart 1998 met de VNG en op 26 maart 1998 met het IPO is besproken, aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.A.o. d.d. 26 maart 1998Het rapport is door de minister van Financiën aangeboden aan de Tweede Kamer.
Minister: Wet inburgering nieuwkomers; 1. Nu via de motie-Bijleveld is bepaald dat de VVTV'ers tot de doelgroep worden gerekend, moet de positie van VVTV'ers die een A-status hebben gekregen, nog worden geregeld. EK d.d. 7 april 1998, 27 127 27 131Het betreffende artikel 14 van de wet zal op dit punt worden gewijzigd door middel van het voorstel voor een Reparatiewet I (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 836, nrs. 1–2)
Minister: Criminaliteit in relatie tot de integratie van leden van minderheidsgroepen; In het derde spoor van de CRIEM-nota (voorkomen van het ontstaan van taalachterstanden bij heel jonge kinderen) wordt aan de consultatiebureaus van de GG&GD een belangrijke signaleringsfunctie toegekend. Mw. Noorman wees erop dat de recent ingevoerde verplichting om lid te zijn van een instelling voor kruiswerk voor veel ouders uit etnische minderheidsgroepen een belemmering vormt om gebruik te maken van een consultatiebureau. De minister heeft toegezegd dit probleem aan de orde te zullen stellen bij de minister van VWS. De minister heeft toegezegd dat over de voortgang van de pilotprojecten in het kader van CRIEM zal worden gerapporteerd in het Jaaroverzicht Integratiebeleid, dat elk jaar op Prinjesdag aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.A.o. d.d. 8 april 1998Brief minister van BiZa aan minister van VWS is op 5 juni 1998 verzonden.
Staatssecretaris Kohnstamm: Frauderisico-analyse paspoortketen; In juni 1998 zal overleg met de Tweede Kamer worden gevoerd over de resultaten van de frauderisico-analyse paspoortketen, die in het kader van het project Nieuwe Generatie Reisdocumenten wordt uitgevoerd.A.o. d.d. 24 maart 1998Het Algemeen Overleg heeft op 18 juni 1998 plaatsgevonden. De Tweede Kamer is geïnformeerd over resultaten frauderisico-analyse reisdocumenten in het kader van het project NGR.
Staatssecretaris Van de Vondervoort:: Substraatteelt en vrijstelling Wet WOZ; Er was al aangegeven dat er in het najaar zal worden gerapporteerd over de motie inzake substraatteelt. Dit is nader geduid: onmiddellijk het bestuurlijk overleg van oktober 1998 met de VNG. Dan zal een nadere beleidsafweging kunnen worden gemaakt.TK 17 juni 1998Is uitgevoerd.
Minister GSI: Boetebesluit inburgering nieuwkomers; Brief aan de Tweede Kamer over de berekening van de bestuurlijke boete voor niet-uitkeringsgerechtigden.TK 23 september 1998Is uitgevoerd.
Minister GSI: Wet op de kansenzônes; Heeft toegezegd dat in 1999 opnieuw naar de Wet op de kansenzônes zal worden gekeken.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–678Op 7 april is de Tweede Kamer over de voortgang geïnformeerd. Daarbij is gemeld dat een wettelijke regeling rond kansenzônes om verschillende redenen thans nog niet aan de orde is.
Minister GSI: Grotestedenbeleid: bewonersparticipatie; Wanneer het raamwerk van de doorstart-convenant er is zal de Kamer voor de kerst daarover worden geïnformeerd.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–679Bewonersparticipatie (is verbreed tot de draagvlakvraag) zal een rol spelen bij de beoordeling van de stadsconvenanten die in december 1999 met de steden worden gesloten.
Minister GSI: Actieplan Electric Governance; Aan het eind van 1998 zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–684TK (26 387) Op 18 december 1998 is aan de Tweede Kamer het actieprogramma elektronische overheid gezonden.
Minister GSI: Postbus 51; De Kamer zal zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over de interactiviteit van Postbus 51.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–684TK (26 387) Op 18 december 1998 is aan de Tweede Kamer het actieprogramma elektronische overheid gezonden. Daarin is ook Postbus 51 aan de orde gekomen.
Minister BZK: Uitvoering f 100 maatregel bij gemeenten; Naar aanleiding van opmerkingen in de VC BZK over de uitvoering van de f 100 maatregel bij de gemeenten Brielle en Spijkenisse, zal bij deze gemeenten nadere informatie worden ingewonnen.A.o. d.d. 2 december 1998Aan Brielle en Spijkenisse is informatie gevraagd en verkregen. De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd via een brief.
Staatssecretaris Kohnstamm: BIOS, Nota Toegankelijkheid; De staatssecretaris zal twee inventarisaties laten uitvoeren: 1. naar de actieve elektronische informatieverstrekking door de Rijksoverheid als bedoeld in de Wob.A.o. d.d. 10 september 1997De resultaten van de inventarisatie (rapport d.d. 9 februari 1998) zijn in februari 1998 naar de Tweede Kamer gezonden.
1. De minister heeft toegezegd dat op het moment dat de inhoud van de wet helder is in welke fase de wet kan worden ingevoerd, het overleg met de gemeenten over de gefaseerde invoering en andere punten zal plaatsvinden (G30–1).TK 6 november 1997Wet vanaf 30 september 1998 reeds van kracht.
2. De minister zal het punt (over de flexibiliteit van de programma's ingeval van zwangerschap of psychische stoornis) onder de aandacht van de VNG brengen, want het is logisch dat daar niet te hard tegen wordt opgetreden (G31–1). 2. Is gebeurd.
3. (inzake EU-onderdanen): Als de minister ze om goede redenen niet onder de wet kan laten vallen en hij geen andere voorrangspositie bij wet of regelgeving kan regelen, is het enige wat hem nog resteert dat op dit punt zeer nadrukkelijk met de gemeenten bespreekt in het overleg dat zij nog moeten hebben (G31–2). 3. Is gebeurd.
Staatssecretaris Kohnstamm: BIOS-3 Voor de zomer zal een tussenbalans van het programma OL2000 aan de VC BiZa worden toegezonden.A.o. d.d. 19 maart 1998Stand van zaken en toekomst OL2000 is gemeld in actieprogramma elektronische overheid dat op 18 december 1998 aan de Kamer is gezonden.
Staatssecretaris Kohnstamm: HEC-rapport inzake basisregister vermiste reisdocumenten; De Tweede Kamer zal zo spoedig mogelijk een exemplaar van het rapport van Het Expertise Centrum inzake het basisregister vermiste reisdocumenten ontvangen. In een begeleidende brief zal worden aangegeven, welke acties BiZa naar aanleiding van dit rapport zal ondernemen.A.o. d.d. 24 maart 1998Het rapport is bij brief van 12 juni 1998 aan de Tweede Kamer gezonden. De brief is in het Algemeen Overleg van 18 juni 1998 aan de orde geweest.
Staatssecretaris Kohnstamm: Kosten uitgifte paspoorten in relatie tot legesinkomsten; Naar aanleiding van opmerkingen van de Tweede Kamer over de hoogte van de rijks- en gemeentelijke paspoortleges zal de Tweede Kamer voor de zomer een overzicht ontvangen van de kosten die in de keten worden gemaakt ten behoeve van de uitgifte van reisdocumentenA.o. d.d. 24 maart 1998De Kamer is bij brief van 4 juni 1998 geïnformeerd. Deze brief is besproken in het A.O. van 18 juni 1998.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; De minister heeft toegezegd in overleg met het provinciebestuur en betrokken gemeenten een pilotstudy over bestuurlijke vernieuwing in Twentestad uit te zetten en de Kamer hierover te rapporteren.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4227Op 17 juni 1999 heeft hierover overleg met GS Overijssel plaatsgevonden. GS zullen enkele voorbereidende werkzaamheden verrichten die verder aan de orde komen als behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Eerste Kamer plaatsvindt.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; Ten aanzien van de herverdeling van de ROL-taken etc. is de minister bereid de ontwikkeling van vormen van decentralisatie, delegatie en projectmatig werken te stimuleren, al is die primair ter beoordeling van de provincie, de regio Twente en de steden.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4229Overleg met GS Overijssel heeft op 17 juni 1999 plaatsgevonden. In overleg met provincie, regio, gemeenten en ministerie van BZK zal de overdracht van taken en bevoegdheden plaatsvinden.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; De minister zal met de gemeentebesturen in overleg treden en hen wijzen op de mogelijkheid die in de arhi-procedure ligt besloten ten aanzien van het horen van vakorganisaties en ondernemingsraden.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4238Op 8 juni 1999 is een brief naar alle provinciebesturen gezonden waarin aandacht wordt gevraagd voor de betrokkenheid van ondernemingsraden bij het proces van gemeentelijke herindeling.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; De minister neemt de opmerking van mw. Van der Hoeven («een financieel aanzienlijke structurele achteruitgang in de algemene uitkering die uitgaat boven de f 25 per inwoner moet opgevangen worden met andere instrumenten») mee bij de conclusies die hij zal verbinden aan de resultaten van het onderzoek van de financiën in relatie tot herindeling.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4238Op 26 april 1999 is naar aanleiding van deze toezegging een brief naar de Tweede Kamer gezonden.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; De minister zal de specifieke vragen van mw. Van der Hoeven inzake het financiële dekkingsvraagstuk schriftelijk beantwoorden.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4259Op 26 april 1999 is naar aanleiding van deze toezegging een brief naar de Tweede Kamer gezonden.

Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Politie

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Informatie over onderzoek van TNO naar de betrouwbaarheid politievuurwapen Walther P5 aan de Kamer te sturen.TK 1993–1994, 23 401, nr. 6 (lijst van vragen)Modificatie is afgerond.
Minister: Vragen kamerleden Van der Heijden en Koekoek over taken rijksinspectie voor de politie.TK 1994–1995, nr. 457 AanhangselWet van 11 december 1997 tot wijziging van de Politiewet en de LSOP-wet in verband met de invoering van een inspectiefunctie op rijksniveau (Stb. 674)
Minister: Beleidsvoornemens politie: evaluatie Politiewet; De voorbereiding van de evaluatie van de Politiewet 1993 ter hand nemen opdat deze voor het einde van deze kabinetsperiode kan worden afgerond.TK 1995–1996, 24 420, nr. 3, pag. 9Op 20 november 1997 heeft een Algemeen Overleg plaatsgevonden over de brief van de ministers van BiZa en Justitie van 16 september 1997. De Tweede Kamer stemde in met de voorgestelde maatregelen. Het kabinetsstandpunt over het evaluatieonderzoek is 18 februari 1998 aan de Tweede Kamer aangeboden. Op 6 april 1998 heeft het A.o. plaatsgevonden.
Minister: Eventuele invoering pepperspray; De Kamer zal worden ingelicht over de resultaten van het onderzoek over de voor- en nadelen van de eventuele invoering van pepperspray als wapen bij de politie en of dit wapen onder de wapenwet valt.Hand. TK 1995–1996, nr. 16, pag. 3405Brief over invoering pepperspray is 30 juni 1999 naar de Tweede Kamer verzonden.
Minister: Nota over de vrijwillige politie; De nota over de vrijwillige politie dit jaar uitbrengen, gebruikmakend van het rapport terzake van de Stichting Maatschappij en Politie.Hand. EK 1996–1997, nr. 12, pag. 14–568De nota is op 13 juni 1997 aan de Tweede Kamer verzonden (EA97/U1861). Begin 1998 is het standpunt aan de Tweede Kamer aangeboden. Algemeen Overleg heeft op 6 april 1998 plaatsgevonden. Thans wordt aan nadere uitwerking gewerkt.
Minister: Budgetverdeelsysteem politie; In februari 1997 zal een overzicht worden gegeven hoe met de beschikbare middelen als het gaat om het budgetverdeelsysteem politie en het oplossen van specifieke knelpunten zal worden omgegaan. De Eerste Kamer zal daarvan in kennis worden gesteld.Hand. EK 1996–1997, nr. 12, pag. 14–569De Tweede Kamer is schriftelijk geïnformeerd bij brief van 28 mei 1998.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Experiment Friesland; Wetgeving tot herschikking van rijks-, provinciale en gemeentelijke taken m.b.t. politie en brandweer t.b.v. het experiment «Fryslan vernijt».Hand. TK 1996–1997, nrs. 5/6Friesland heeft het project inmiddels beëindigd.
Minister: Politie, doorstroom toezichthouders naar surveillant; De minister zal met de korpsbeheerders spreken over de doorstroommogelijkheden van toezichthouders en mensen met een Melkert (veiligheids-)baan naar de functie van surveillant naar politie.TK 1996–1997, 25 000 VII, 25 016, nr. 27, pag. 34De Tweede Kamer is bij geïnformeerd bij brief d.d. 16 mei 1997 en 24 november 1997.
Minister: Politie, arrestatie- en observatieteams; De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de arrestatieteams en de observatieteams en hun specifieke problemen.TK 1996–1997, 25 000 VII, 25 016, nr. 27, pag. 52De Tweede Kamer is schriftelijk geïnformeerd in antwoord op kamervragen d.d. 17 februari 1998.
Minister: Effecten toezichthouders; Nader onderzoek zal plaats hebben naar de effecten van toezichthouders op de veiligheid en de veiligheidsgevoelens.TK 1996–1997, 24 225, nr. 12,Een onderzoek vindt plaats in samenwerking met de VNG. Rapportage heeft plaatsgevonden in de IVR 1998, die reeds aan de Tweede Kamer is gezonden.
Minister: Onderzoek naar uitstroom (draaideureffect) allochtonen uit politie; De minister heeft toegezegd de Tweede Kamer te zullen informeren over de resultaten en aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en de politiebonden binnenkort door een extern onderzoeksbureau zullen laten verrichten, naar de oorzaken van de uitstroom van executief allochtoon politiepersoneel uit de korpsen.Hand. TK 1996–1997, nr. 26, pag. 75–5306Het onderzoek is begin 1998 afgerond. De Tweede Kamer is op 10 juni 1998 geïnformeerd.
Minister: Incident politie opleidingsinsituut De Cloese; De minister heeft toegezegd zich door het LSOP op de hoogte te laten stellen van het onderzoek en de resultaten van het onderzoek door het LSOP naar de persoon die verantwoordelijk is voor het racistische opschrift op de foto van de allochtone student van het politie opleidingsinstituut De Cloese op 11 maart 1997. Hij heeft toegezegd de Kamer te informeren over aard, termijn en resultaten van dit onderzoek.Hand. TK 1996–1997, nr. 26, pag. 75–5307Bij brief van 10 juni 1998 is de Tweede Kamer geïnformeerd.
Minister: Korpschef Rotterdam; Uiterlijk in de maand maart 1998 zal een rapportage aan de Tweede Kamer worden gezonden in hoeverre interne maatregelen in het politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn genomen en over de situatie op dat moment. (Over korpschef Rotterdam).A.o. d.d. 7 oktober 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 10 juni 1998 en bij brief van 17 juli 1998.
Minister: Korpschef Rotterdam; De Kamer zal worden geïnformeerd over een evaluatief onderzoek naar de zaak Brinkman. Daarbij zal de vraagstelling en een tijdpad worden aangegeven. In elk geval mag het onderzoek niet met de juridische procedures interfereren.A.o. d.d. 7 oktober 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 22 september 1998.
Korpschef Rotterdam; De Minister zal nagaan of er bezwaar bestaat dat een rapportage van de politieregio Rotterdam-Rijnmond inzake integriteit openbaar wordt gemaakt en wat er tot nu toe mee gedaan is.A.o. d.d. 7 oktober 1997Rapportage d.d. 2 november 1998 is aan de Tweede Kamer aangeboden.
Minister BZK: Bestrijding van onveiligheid; Samen met de minister van Justitie zal, naast een beleidsplan Nederlandse Politie eind 1998, begin 1999 een integraal veiligheidsplan worden gepresenteerd waarin de bredere definiëring van veiligheid en de verantwoordelijkheden van de onderscheiden departementen en instellingen aan de orde komen. 26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–669Het Integraal Veiligheidsplan is 8 juni 1999 aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister: Onderzoek naar de vermogenspositie van de regiokorpsen; Het eerste resultaat van het onderzoek naar de vermogenspositie van de regiokorpsen wordt in januari 1998 aan de Kamer toegezonden.TK 3 november 1997Rapport vermogenspositie en rapport normvergoeding is basis geweest voor convenant politie dat op 23 juni 1999 naar de Tweede Kamer is gezonden. Ook het rapport vermogenspositie is naar de Tweede Kamer gezonden bij brief van 17 maart 1998.
Minister: LSOP; De Kamer zal eind 1997 een stand van zaken ontvangen met betrekking tot de toestand bij het LSOP.TK 3 november 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 4 juni 1998 en bij brief van 8 april 1999.
Minister: «Onder schot»: resultaten wg. Eindtermen vuurwapenopleiding POMB; De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de resultaten van de werkgroep actualisering eindtermen vuurwapenopleiding POMB; rapportage werkgroep begin 1998 gereed.TK 20 november 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 13 juli 1998.
Minister: C2000; In de voortgangsrapportage C2000 migratiepad en te verwachten problemen bij overgang van oude communicatienetwerken naar C2000 uitvoerig te beschrijven.TK 26 november 1997De Tweede Kamer is in 1998 geïnformeerd.
Minister: Uitvoering CAO/herbezettingsplannen; Zal de Tweede Kamer (t.z.t.) informeren over het totale beeld dat de door de regio's vastgestelde herbezettingsplannen opleveren, incl. een kwantitatieve aanduiding van de effecten voor de feitelijke sterkte.TKOverzicht is opgenomen in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 maart 1999.
Minister: «Onder schot»: toezending rapportages van diverse onderzoeken;TK 1997–1998, 25 616, nr. 9Toezending na afronding onderzoeken.
– TNO-onderzoek pepperspray, gereed juli 1998; Bij brief van 30 juni 1999 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de invoering van pepperspray. Rapport is naar de Tweede Kamer gezonden.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Toegezegd is het rapport inzake de integriteit van het Rotterdams politiekorps vertrouwelijk toe te zenden aan de leden van de vaste commissie. De minister zal bij het korps informeren over de stand van zaken van de aanpak.TK 17 december 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd over de stand van zaken bij brief van 10 juni 1998. Het rapport is op 2 november 1998 aan de Tweede Kamer toegezonden.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Toegezegd is de minister van Justitie te verzoeken informatie te verschaffen over de vraag of en zo ja welke actie het OM overweegt te ondernemen naar aanleiding van het integriteitsrapport over de Rotterdamse politie.TK 17 december 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 10 juni 1998
Minister: Bestrijding voetbalvandalisme en -geweld; De Kamer rapporteren hoe de f 420 000,– voor de pilot van het Voetbal Volg Systeem is besteed.A.o. d.d. 1 april 1998De Tweede Kamer is geïnformeerd in een voortgangsrapportage d.d. 20 november 1998.
Minister: Verdeling extra budget per regio op basis van BVS per 100 mln.; Mede in relatie tot de resultaten van het onderzoek naar een aantal regiospecifieke omstandigheden zal de Tweede Kamer schriftelijk worden geïnformeerd over de uitkomsten per regio per 100 mln. uitbreiding op grond van het geldende budgetverdeelstelsel (BVS).A.o. d.d. 6 april 1998De Kamer is geïnformeerd bij brief van 28 mei 1998.
Minister: Politie, evaluatie Politiewet 1993; Toegezegd op het verzoek van de heer Gabor om een aantal richtlijnen te ontwikkelen, die gemeenten een materieel «basistrekkingsrecht» van een aantal agenten per 1 000 inwoners geeft, teneinde de basispolitiezorg in de gemeente te kunnen verzekeren, bij de ontwikkelingen rond de evaluatie van de Politiewet 1993 te betrekken.A.o. d.d. 6 april 1998 Hand. TK 1997–1998, 72 – 5400Bij uitvoering regeerakkoord wordt bezien hoe betrokkenheid gemeenten bij regionale politie kan worden vergroot. Vergroting betrokkenheid gemeenten maakt onderdeel uit van de hoofdlijnennotitie regionaal politiebestel. Brief is 1 juli 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Minister BZK: Overgang KLPD van het ministerie van Justitie naar het ministerie van BZK; De Tweede kamer zal in oktober 1998 een brief ontvangen waarin zal worden ingegaan op de materiële en formele overgang van het beheer van het KLPD.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–670De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 17 december 1998 geïnformeerd.
Vrijwillige politie. Minister: heeft de Tweede Kamer toegezegd te bezien in hoeverre de regelingen m.b.t. de inzet rechtspositie van de vrijwillige politie naar analogie van de vrijwillige brandweer geregeld zouden kunnen worden.Hand. TK 1997–1998, 24 225, nr. 20, blz. 73Wijzigingsbesluit is in voorbereiding bij BZK voor wat betreft onkostenvergoeding. In opdracht van ministerie van BZK wordt thans onderzoek verricht naar aantal thema's, waaronder rechtspositie, voor zowel vrijwilligers brandweer als politie. Zal naar verwachting in najaar 1999 in werking treden.
Vrijwillige politie. Minister: erkent de maatschappelijke waarde van de inzet van vrijwilligers bij de politie. Hij zal de wenselijkheid van de inzet van vrijwilligers uitdrukkelijk onder de aandacht te brengen van de korpsbeheerders en de inzet ervan stimuleren.Hand. TK 1997–1998, 72 – 5400 TK 1997–1998, 24 225, nr. 20, blz. 72Brief aan de korpsbeheerder waarin e.e.a. onder de aandacht wordt gebracht is op 11 mei 1998 verzonden.
Minister BZK: Vrijwillige politie; In BNP wordt passage opgenomen over belang van inzet door vrijwillige politie.TK 16 november 1998Is opgenomen in BNP en is bij brief van 18 januari 1999 aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister GSI: Millenniumproblematiek; In de februari-rapportage aandacht besteden aan de rol van de gemeenten bij de aanpak van de millenniumproblematiek.A.O. d.d. 27 januari 1999Is afgedaan met nota OI99/U56 035.
Minister BZK en minister voor GSI: Jeugdcriminaliteit; Minister van BZK heeft toegezegd te zullen reageren op het rapport over jeugdzorg van de Raad van hoofdcommissarissen en de Kamer een brief sturen over een goede overgang van projectsgewijze financieren naar een meer structurele aanpak.TK 1998–1999, 26 200 VI, nr. 40, blz. 10 en 11De Tweede Kamer is bij brief van 14 april 1999 hierover geïnformeerd.
Minister: Cameratoezicht; Nagaan hoe het zit met het experiment met het gebruik van videocamera bij grootschalig politie-optreden, waarbij camera's worden gemonteerd op helmen.TK 1998–1999, 25 760, nr. 2Is aan voldaan bij brief van 15 juni 1999, waarin nieuwe wettelijke regeling wordt aangekondigd.
Minister BZK: Voornemens m.b.t. gezag en beheer over de politie; Het streven is om samen met de minister van Justitie begin 1999 d.m.v. een hoofdlijnennotitie de Kamer te informeren over de voornemens m.b.t. – relatie en gezag over de politie; – de bevoegdheid van de minister van BZK om aanwijzingen te geven; – de positie en aanwijzing van de korpsbeheerder; – de relatie tussen de korpsbeheerder en de minister van BZK; – de rol van het regionale college; – de specifieke positie van de hoofdofficier van justitie; – de verduidelijking van de positie van de korpschef; – de rol van de beheersdriehoek; – de geschillenregeling.Hand. TK 1998–1999, 8 oktober 1998, blz. 12–670«Bestel in balans» is bij brief van 1 juli 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Minister BZK: Huidige sterkte politie; Toegezegd is dat voorjaar 1999 een brief aan de Tweede Kamer zal worden gezonden over de huidige sterkte van de politie.TK 16 november 1998Brief is op 23 februari 1999 aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister BZK: Wetsvoorstel «Damocles»; Brief zenden aan de Eerste Kamer over de toepassingsmogelijkheden van artikel 174a Gemeentewet (sluiting van woningen wegens verstoring van de openbare orde) in het licht van het besprokene tijdens de behandeling van dat wetsvoorstel in 1997 door de Eerste Kamer.EK 1998–1999, 25 324 en 25 325, nr. 57eDe Eerste Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. april 1999.
Minister BZK: Arbeidsduurverkorting/herbezetting; De heer Stoffelen (PvdA) heeft vragen gesteld over de mate waarin de arbeidsduurverkorting leidt tot (gedeeltelijke) herbezetting; en het voorgenomen beleid om tot een grotere effectiviteit van de politie te komen. De minister van BZK heeft toegezegd schriftelijk antwoord te geven ten aanzien van de gevraagde cijfersBegrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999Brief d.d. 23 februari 1999 aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister BZK: Politie-CAO 1999–2000; Nagaan wat de gang van zaken op het departement was.TK 1998–1999, 24 655 en 26 200 VII, nr. 6COT-onderzoek is aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 20 mei 1999.
Minister BZK: Politie-CAO 1999–2000;De Tweede Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over de herbezetting (in aanvulling op eerdere informatie hierover aan de Tweede Kamer), sterkte in relatie tot 3000 – 2000 alsmede de grotere mogelijkheden die de CAO thans biedt voor flexibiliteit.TK 1998–1999, 24 655 en 26 200 VII, nr. 6Is meegenomen in sterktebrief van 23 februari 1999.

Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – directie Brandweer en Rampenbestrijding

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister van BiZa en minister van VWS: Geïntegreerd Meldkamer Systeem; Eerste resultaten van pilot Geïntegreerd Meldkamer Systeem.TK 1995–1996, 24 225, nr. 8In juli 1997 is het met enige maanden vertraging opgeleverde systeem geaccepteerd. Vanaf 1 december 1997 vangt de beproeving aan in drie politieregio's. De voorbereiding van de praktijkproef heeft langer geduurd dan was voorzien. De proef start op 15 april 1998. Rond het zomerreces ontvangt de Tweede Kamer een brief over het resultaat.
Voortgangsrapportage over rampenbestrijding; Minister: Het rapport inzake de vrijwilligers bij de brandweer zal aan de Kamer worden toegezonden.A.O. d.d. 31 maart 1997Brief is op 2 april 1998 aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister: Vliegramp Eindhoven; Medio volgend jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken oefeningen.TK 1996–1997, 24 814, nr. 4, pag. 13De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief dd. 19 april 1999.
Minister: Vliegramp Eindhoven; De Kamer wordt in vaste frequentie gerapporteerd over de voorbereiding rampenbestrijding op vliegvelden.Hand. TK 1996–1997, nr. 32, pag. 91–6311De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 19 maart 1999.
Minister: Nota Met zorg verbonden/project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR); In voorjaar toezending voortgangsrapportage inzake uitvoering van de voornemens.A.o. d.d. 8 oktober 1997De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 7 april 1999.
Minister: Schade bij rampen (wetsvoorstel 25 159); De Tweede Kamer krijgt informatie over de betrokkenheid van mede-overheden bij de uitvoering van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen op het moment dat er meer zicht bestaat op de uitvoeringsorganisatie.TK d.d. 12 november 1997 (blz. 23–1747)In het kader van de afhandeling van de wateroverlast tweede helft 1998 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de rol van de mede-overheden daarbij.
Staatssecretaris De Vries: Wateroverlast in Nederland; De Kamer wordt geïnformeerd over steunregelingen van lagere overheden, mochten die er komen.A.o. d.d. 1 oktober 1998 (TK 1998–1999, 24 071, nr. 41)De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 16 oktober 1998 (TK 1998–1999, 24 071, nr. 38).
Staatssecretaris De Vries: Wateroverlast in Nederland; De definitieve lijst van gemeenten die voor schadevergoeding in aanmerking komen, wordt aan de Kamer toegezonden.A.o. d.d. 1 oktober 1998 (TK 1998–1999, 24 071, nr. 41)De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 16 oktober 1998 (TK 1998–1999, 24 071, nr. 38).
Staatssecretaris De Vries: Wateroverlast in Nederland; De Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over loopfolie e.d.A.o. d.d. 1 oktober 1998 (TK 1998–1999, 24 071, nr. 41)De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 9 oktober 1998.
Staatssecretaris De Vries: Opleiding van brandweerlieden; Het rapport van het onderzoek naar veiligheidsrisico's bij het optreden van de brandweer zal, voorzien van een reactie, naar de Tweede Kamer worden toegezonden.TK 1998–1999, aanhangsel Hand. 1429De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 24 maart 1999.
Staatssecretaris De Vries: Versterking van de rampenbestrijding; De Kamer zal nog dit jaar worden geïnformeerd over de ontwikkeling scenario's voor vliegtuigongevallen en verbetering van rampenbestrijdingsplannen.26 200 VII d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–672De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 19 april 1999.
Staatssecretaris De Vries: Versterking van de rampenbestrijding; Zal bovenop de genoemde 16 mln. thans opnieuw een structureel bedrag vrijmaken, oplopend tot 11 mln. in 2001 voor de verdubbeling van 100 fte's naar 200 fte'svoor de uitbreiding van de beroepsondersteuning bij regionale brandweren zowel kwantitatief als kwalitatief, vooral voor risicoanalyse en scenario's, planvorming, opleidings- en oefenbeleid, preventie en informatievoorziening.26 200 VII d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–673De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 18 juni 1999.
Staatssecretaris De Vries: Versterking van de rampenbestrijding. Extra financiële middelen; De komende periode zal door hem de precies te treffen maatregelen en de hiermee samenhangende kosten nader worden bezien en gewogen. De uitkomsten hiervan zullen worden ingebracht in het voorjaar van 1999, in het kader van de begrotingsvoorbereiding 2000 en de Kamer zal bij Voorjaarsnota 1999 hierover worden geïnformeerd.26 200 VII d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–674De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 18 juni 1999.
Staatssecretaris De Vries: Versterking van de rampenbestrijding; De Kamer zal een beleidsnota ontvangen waarin de voor en eventuele nadelen van Integrale aanpak tot het beperken van risico's van openbare orde en veiligheid d.m.v. een van de bestuurlijke, organisatorische en operationele krachtenbundeling van de in regionaal verband georganiseerde hulpverleningsdiensten zoals de politie, de brandweer, de GGD, de CPA en de ziekenhuisvoorzieningen.26 200 VII d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–675De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 30 juni 1999.
Staatssecretaris De Vries: Wateroverlast; Evaluaties ongevalsmanagement en bestuurlijke aanpak wateroverlast worden na gereedkomen (naar verwachting over drie maanden) met commentaar van het kabinet naar de Kamer gestuurd.Hand. TK 1998–1999, nr. 46, blz. 7De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 25 juni 1999.
Staatssecretaris De Vries: Wateroverlast/Wet tegemoetkoming schade bij rampen; De staatssecretaris zal in mei een notitie aan de Kamer zenden over de stand van zaken met betrekking tot verzekeringsvormen e.d. voor schade tengevolge van extreme regenval. E.e.a. mede in het kader van de motie Geluk/Wagenaar.A.o. TK 30 maart 1999De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 6 juli 1999.
Staatssecretaris De Vries: Wateroverlast/Wet tegemoetkoming schade bij rampen; De situatie met betrekking tot de geïnundeerde polders in de provincie Groningen wordt meegenomen in de evaluatie van de aanpak wateroverlast.A.o. TK 30 maart 1999De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief d.d. 25 juni 1999.

Binnenlandse Veiligheidsdienst

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister BZK: Resterende vragen m.b.t. het jaarverslag BVD zullen schriftelijk worden beantwoord.TK 1998–1999, 26 279, nr. 2 A.o. 9 december 1998Is afgehandeld bij brief van 12 februari 1999.

Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; De minister van BiZa wil de departementen iets meer tijd gunnen in de uitvoering van het preventieve personeelsbeleid (zeven-stappenplan) en de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, alvorens hij centrale regels gaat stellen.A.o. d.d. 12 september 1996De Tweede Kamer is inmiddels bij brief van 7 oktober 1998 geïnformeerd.
Minister: Vrouwen in politiek in openbaar bestuur; De minister zal het aandeel van vrouwen in dienst van de Rijksoverheid in schaal 14 en hoger aan de orde stellen in het SG-beraad en wat betreft de concrete maatregelen op dit punt bij het overleg van de hoofden van de departementale personeelsafdelingen. Cijfermatige gegevens worden gepubliceerd in «Mensen en Management».TK 1996–1997, 22 777, nr. 9 d.d. 21 april 1997Het onderzoek in deze is onlangs afgerond. Een kabinetsstandpunt is op 26 januari 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Minister: Trendnota overheidszaken Mensen & Management; Er zal gekeken worden of de volgende keer meer zicht gegeven kan worden in de departementale scholingsontwikkelingen.A.o. d.d. 21 oktober 1997 TK 25 612De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage Mensen & Management 1998.
Minister: Gedragscodes Integriteit; Toegezegd is om de voortgang in de gedragscodes integriteit te melden aan de Kamer.A.o. d.d. 21 oktober 1997 TK 25 607Bij brief van 7 oktober 1998 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de departementale voortgang in de totstandkoming van gedragscodes.
Minister: Trendnota Arbeidszaken Overheid, Mensen & Management; Naar aanleiding van de stijging in de uitgaven aan extern ingehuurde interimmanagers gaf de minister aan dat het fenomeen interimmanagement-pool nog eens zou bekijken, «wellicht in combinatie met de ABD».A.o. d.d. 21 oktober 1997 TK 25 612Er functioneert sinds 2 jaar een interdepartementale pool van interimmanagers, te weten de Stichting Intermin.
Minister: Rapportages OOW/USZO.A.o. d.d. 11 december 1997 TK 24 706De rapportage is mei1998 verzonden. Voorstel aan de Tweede Kamer gedaan te stoppen met rapporteren. Brief over OOW gepland voor 2e kwartaal 1999.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Wil het thema integriteit onder de aandacht houden, onder meer door regelmatig verantwoording af te leggen over de voortgang van het integriteitsbeleid, bijv. bij gelegenheid van de begroting.TK 17 december 1997In september 1999 zal de Tweede Kamer in ieder geval bericht worden over de voortgang in het integriteitsbeleid en overheid de beleidsvoornemens ter zake.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; De Tweede Kamer zal begin 1998 geïnformeerd worden over de uitvoering van de motie-Kamp.A.o. TK 17 december 1997De Tweede Kamer is bij brief van 7 oktober 1998 over de voortgang geïnformeerd.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; In een eerstvolgende rapportage over het beleid inzake integriteit zal de minister uitgebreider stilstaan bij de bescherming van ambtenaren, die (mogelijke) integriteitsinbreuken in de openbaarheid willen brengen (het zgn. klokkeluiden). Daarin zal ook aandacht besteed worden aan de positionering van een vertrouwensfunctie (bijv. via een onafhankelijke vertrouwenspersoon) binnen of buiten de organisatie.A.o. TK 17 december 1997In de brief van 7 oktober 1998 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken inzake departementale vertrouwenspersonen.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Zal nagaan in hoeverre de UN-code of conduct aanleiding geeft voor nadere maatregelen omtrent het voorkomen en verbieden van financieel-zakelijke belangenverstrengeling voor mensen, die werkzaam zijn in de publieke dienst. Zo nodig zal hij hierover overleggen met de minister van Financiën.A.o. TK 17 december 1997Medio 1997 is reeds informatie aan de UN verstrekt over regelgeving en beleid op het terrein van integriteit. Op dit moment wordt in samenspraak met Financiën bezien of gelet op de UN-code nog nadere maatregelen opportuun zijn aangaande financieel-zakelijke belangenverstrengeling. Aan een wetsvoorstel wordt thans gewerkt in overleg met EZ en Fin.
Integriteit; Minister BZK heeft toegezegd de Kamer op korte termijn een brief (inclusief tijdschema) te zullen sturen met zijn voornemens n.a.v. het Algemeen Overleg over integriteit op 3 februari 1999A.o. d.d. 3 februari 1999Brief is verzonden op 30 maart 1999.

Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Vermelding Nationale ombudsman in de Grondwet bij de eerstvolgende grondwetswijziging.Hand. TK 1993–1994, nr. 16, pag. 3678, d.d. 3 feb. 1994Wet in Stb. 2e lezing aanvaard in Tweede Kamer. Op 23 februari 1999 in de Eerste Kamer aanvaard
Staatssecretaris Kohnstamm: Studie naar varianten op Duits kiesstelsel; In de loop van dit jaar aan de toezegging met betrekking het onderzoek naar varianten op het Duitse kiesstelsel te kunnen voldoen.Hand. EK 1996–1997, nr. 12, pag. 580 d.d. 21 januari 1997Onderzoek heeft plaatsgevonden. Resultaat 11 maart 1998 gepresenteerd in de ronde-tafel-conferentie. Definitief resultaat vastgelegd in boekje: Proeve van een nieuw Kiesstelsel.
Minister: Wetsvoorstel tot wijziging van de Grondwet i.v.m. ZBO's voor advisering naar de Raad van State.TK 1994–1995, 24 130, nr. 5, pag. 9 en TK 1994–1995, 24 130, nr. 17, blz. 3Voorstel is ingediend bij de Tweede Kamer in de tweede helft september 1997. Verslag is 8 december 1997 vastgesteld. Ingetrokken 1 februari 1999.
Staatssecretaris Kohnstamm: Aanpassing Kieswet aan geïntegreerd vreemdelingenbeleid en GBA; Tijdens de plenaire behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel (25 343) is toegezegd:EK d.d. 4 november 1997, Hand. EK 1997–1998, nr. 4, pag. 102 
1. De staatssecretaris van Justitie zal in het voorschrift vreemdelingen een regeling treffen voor de gevallen waarin met terugwerkende kracht een verblijfstitel moet worden verlengd; dit n.a.v. het feit dat een vreemdeling pas in aanmerking komt voor de uitoefening van het kiesrecht indien hij vijf jaar onafgebroken de beschikking heeft gehad over bepaalde verblijfstitels. Verlenging van de verblijfstitel met terugwerkende kracht moet plaatsvinden indien sprake is van vertraging in de afhandeling van het verlengingsverzoek door de vreemdelingendienst, dan wel de te late aanvraag tot verlenging in het geheel niet aan de vreemdeling is te wijten. 1. Justitie heeft voorschrift Vreemdelingen aangepast.
2. In de voorlichting aan de gemeenten in het kader van de komende verkiezingen zal aandacht worden besteed aan de gevolgen van de wet voor vreemdelingen, alsmede aan de mogelijkheid om herziening van het kiesregister te vragen. 2. De circulaire is (nr. CW197/U1550) verzonden op 11 november 1997. Tevens is in circulaire CWI98/U184 d.d. 6 februari 1998 nogmaals de aandacht gevraagd voor mogelijke leemten in de verblijfstitel die de vreemdeling niet verweten kunnen worden.
De toezeggingen zijn een nadere invulling van hetgeen tijdens de schriftelijke gedachtenwisseling met de Kamer is opgemerkt.  
Staatssecretaris De Vries: Nota migratie Antilliaanse jongeren nog in november 1998 naar de Tweede Kamer te sturen.TK 4 november 1998Nota is op 10 november 1998 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Minister BZK: Behandeling van klachten door bestuursorganen (hoofdstuk 9 Awb): De minister van BZK heeft toegezegd dat hij het lokaal bestuur zal melden dat hij voortgang wil maken met het bereiken van een landelijk stelsel van externe klachtvoorzieningen. De gemeenten moeten tempo gaan maken.TK 1998–1999, 25 837, blz. 21–1370Brief d.d. 23 februari naar de VNG en in afschrift aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister GSI/staatssecretaris De Vries: Nota Migratie Antilliaanse jongeren; Toezegging aan de VC's BZK en NAAZ om toezending van een afschrift van de brief aan wethouder Van der AA, gemeente AmsterdamTK 27 mei 1999Is afgedaan met brief d.d. 2 juni 1999 aan de Tweede Kamer.

Onderdeel B.2. In behandeling

Directie Financieel-economische Zaken

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister GSI: Grote stedenbeleid; Prestatiegegevens in de uitgebreide beantwoording van het grote stedenbeleid over het jaar 1999 zullen conform de motie-Melkert, De Graaf en Dijkstal vermeld worden.Begrotingsonderzoek BZK-begroting d.d. 29 september 1998In de komende 3 maanden zal intern worden uitgezocht op welke wijze rechtgedaan kan worden aan de motie van de Kamer inzake beantwoording over het jaar 1999. Wordt meegenomen in het kader van extra-comptabele staat.

Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Sts. Kohnstamm: advies van de Registratiekamer over verstrekking van verblijfstitels door gemeenten op basis van artikel 100 WGBA. Beperking van de verstrekking is in wetsvoorstel ten aanzien van implementatie van de Europese priv. Richtlijn meegenomen.TK 26 410Het wetsvoorstel is 20 februari 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 26 410, nr. 1–2). Het verslag van de Tweede Kamer is nog niet verschenen.
Minister: Evaluatierapport bilaterale hulpverlening aan politieke partijen in Midden- en Oost-Europa.TK 1996–1997, 25 000, nr. VIII.o.m. BuiZa is besloten de regeling Midden- en Oost-Europa niet op te nemen in de Wet subsidiëring politieke partijen. De uitvoering van de regeling wordt per 1-1-2000 geheel aan BuiZa overgedragen.
Staatssecretaris Kohnstamm: Amvb kostenverrekening.TK1996–1997, 20 644, nr. 28Advies is gevraagd aan een commissie die het probleem van de kostenverrekening in de brede context van informatierelaties tussen Rijk en gemeenten bestudeert. Het advies van de commissie is op 16 maart aan de minister van BZK aangeboden.
Minister: Onderzoek uitwerking (grond) wetgeving in de multiculturele samenleving.Hand TK 1996–1997, nr. 34, pag. 2806 t/m 2813 Ter voorbereiding van een onderzoeksopdracht heeft op 26 augustus 1999 een workshop met experts plaatsgevonden. In het najaar wordt de onderzoeksopdracht geformuleerd en wordt tot aanbesteding overgegaan.
Minister: Wet gemeentelijke zorg VVTV'ers i.v.m. arbeidsplicht; In de door de Tweede Kamer gevraagde «monitor» op de uitvoering is voorzien. Daarin wordt ook dit aspect meegenomen. In 1999, vier jaar na de inwerkingtreding van de wet, zal hierover aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd.Hand. TK 1996–1997, nr. 55, pag. 4075 e.v.Evaluatieonderzoek is thans afgerond. Op basis hiervan zal de Tweede Kamer in september 1999 een evaluatiebrief worden gezonden.
Minister: Vrouwen in politiek en openbaar bestuur; De minister zal een bijeenkomst organiseren als vervolg op de bijeenkomst van 8 maart 1997, op het moment dat de kandidaten-lijsten bekend zijn voor de gemeenteraadsverkiezingen.TK 1996–1997, 22 777, nr. 9, d.d. 21 april 1997Vervolgbijeenkomst is gepland voor najaar 1999.
Sts. Kohnstamm: Grote-stedenbeleid; Tijdpad en inhoud van het wetgevingstraject voor de kansenzones.TK 1996–1997, 21 062, nr. 56Bij brief van 7 april 1999 is aan de Tweede Kamer gemeld dat een wettelijke regeling rond kansenzones om verschillende redenen thans nog niet aan de orde is.
Minister: Organisatie Rijksdienst;Tk 1996–1997, 25 226, nr. 3, blz. 5 A.o. TK 18 juni 1997 
1. De minister zal de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het in het najaar te houden overleg met IPO en VNG in het kader van de tweede discussie van de takendiscussie. 1. Wordt meegenomen in evaluatie Kaderwet, begin 2000 is meer bekend.
2. De minister zal de Kamer schriftelijk informeren over het voorziene tijdschema van de besluitvorming over de takendiscussie, die hij binnen deze kabinetsperiode wil afronden. 2. Wordt meegenomen in evaluatie Kaderwet, begin 2000 is meer bekend.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Wijziging van de Wet algemene regels herindeling (25 234); De staatssecretaris heeft kenbaar gemaakt de hoofdstukken V en verder van de Wet arhi te zullen actualiseren.A.o. d.d. 11 september 1997Behandeling Eerste Kamer gepland. Aangehouden tot nader beraad. Brief aan de Eerste Kamer dd. 10 februari 1999 over voortgang aankondiging novelle. Novelle wordt bij de Tweede Kamer ingediend. Afhankelijk van behandeling in de Eerste Kamer dient te worden bezien of actualisering hoofdstuk V. en V. nog opportuun is.
Staatssecretaris Kohnstamm: Begrotingsonderzoek 1998; Nagegaan wordt of gecoördineerd overzicht rijksbreed financieel toezicht grotestedenbeleid mogelijk is (Kamp).Hand. TK 1997–1998, nr. 3Vanaf 1e suppletore begroting 1999 is een extra comptabel overzicht van rijksuitgaven op het gebied van grote stedenbeleid als bijlage bij de begroting meegezonden.
Minister: Begrotingsonderzoek 1998; Overzicht van de verdeling van burgemeestersposten per provincie wordt als bijlage bij de begroting gevoegd. Hand. TK 1997–1998, nr. 3Wordt opgenomen m.i.v. de begroting 1999.
Minister: Werkconferentie stimuleren antidiscriminatiebeleid op lokaal niveau; Organiseren van een werkconferentie, eventueel samen met de VNG, over hoe het bestrijden van racisme en discriminatie op lokaal niveau kan worden gestimuleerd.TK 30 oktober 1997Deze werkconferentie zal in het najaar van 1999 plaatsvinden. Gelet hierop zullen de conclusies van de werkconferentie naar verwachting eerst eind 1999 aan de Tweede Kamer kunnen worden gemeld.
Minister: Gedragscodes; Inventariseren of alle ministeries een gedragscode over anti-discriminatie hebben.TK 30 november 1997Gebleken is dat niet alle ministereis een gedragscode hebben. Interdepartementaal overleg hoe gedragscodes Rijksbreed kan worden gerealiseerd.
Monitoring; Wij willen liever evalueren dan monitoren. Wij zijn bezig om een opzet te maken voor hoe je die evaluatie zinvol kan laten doen. Deze zal worden voorafgegaan door jaarlijkse tussenrapportages, die niet de status hebben van een soort algehele evaluatie met beleidsconclusies, maar wel interessant materiaal bieden om te kijken hoe het gaat. Er is geen bezwaar tegen om die tussenrapportages aan de Kamer te sturen, dan kan altijd worden bekeken of daarover overleg moet plaatsvinden (G33–2).Hand. TK 1997–1998, nr. 21Zal worden uitgevoerd in het kader van de evaluatie van de WIN die in 2001 wordt afgerond Evaluatie start in de loop van 1999.
Minister GSI: Jaaroverzicht integratiebeleid etnische groepen 1998; De minister GSI heeft toegezegd dat het betrekken van etnische minderheden bij de beleidsontwikkeling en -uitvoering van het grotestedenbeleid en in het algemeen van het wijk- en buurtbeheer geagendeerd zal worden voor het bestuurlijk overleg met de VNG.TK 1997–1998, 25 601 A.o. d.d. 14 december 1998Met de VNG wordt hier op ambtelijk niveau over gesproken.
Minister GSI: Jaaroverzicht integratiebeleid etnische groepen 1998; De minister GSI zal de suggesties van mw. Noorman-Den Uyl over fiscale verplichtingen in kansenzones bekijken en de Kamer een reactie daarop geven.TK 1997–1998, 25 601 A.o. d.d. 14 december 1998Suggesties worden thans bezien.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: gemeentefonds en provinciefonds; lokale lasten; Er wordt bezien of het zinvol is bij wijziging in de verdeelmaatstaven in het Gemeentefonds een overgangsperiode in acht te nemen. De Tweede Kamer wordt te zijner tijd over de bevindingen geïnformeerd.TK 24 november 1997Deze problematiek is aan de orde in relatie met het onderwerp «cumulatie herverdeeleffecten». De Raad voor de financiële verhoudingen heeft over dat onderwerp op 16 april 1998 een advies uitgebracht. De toenmalige fondsbeheerders hebben hun standpunt over het advies aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt in een brief van 17 juli 1998 (Kamerstukken II 1997–1998, 25 600 C, nr. 26). In deze brief is aangegeven dat een nader standpunt zal worden bepaald nadat de uitkomsten van de afronding van de evaluatie bekend zijn. Het gaat bij deze afronding om de ijking van het niet-geijkte deel van het gemeentefonds en de verdeeltechnische gevolgen die daaraan worden verbonden. Dit traject zal naar verwachting in de zomer van 1999 zijn voltooid. Het voornemen is de resultaten in het najaar van 1999 te bespreken met de Tweede Kamer. Dan zal ook worden ingegaan op de noodzaak van een overgangsperiode bij veranderingen van het verdeelstelsel.
Minister: «Grijze Wolven»; De ongewenstheid van in Nederland per schotelantenne te ontvangen programma's van Turkse zenders zal in het kader van de Raad van Europa aan de orde worden gesteld. «Ik verwacht hier echter niets van».W.o. TK 26 november 1997Een beknopt onderzoek naar mediagebruik bij ingezetenen van Turkse afkomst heeft uitgewezen dat veelvuldig gekeken wordt naar uitzendingen van het herkomstland, maar dat jongeren vaker Nederlandse uitzendingen verkiezen.
Minister: «Grijze Wolven»; Zodra de minister over relevante informatie beschikt met betrekking tot opvattingen/organisaties van «Grijze Wolven», zal hij die de gemeenten en ook de Tweede Kamer ter beschikking stellen.W.o. TK 26 november 1997Dit zal te gelegener tijd gebeuren.
Minister: Bestuurlijke verhoudingen regiopolitie Groningen; Jeugdbeleid in Nederland. Is de sleutel 70/30 niet te onevenwichtig voor de gemeenten die niet onder het GSB vallen? De minister is bereid in het geëigende overleg binnen het kabinet met de betrokken bewindslieden na te gaan of er verdere aanscherpingen nodig zijn. Hij deelt mee niet te kunnen toezeggen wanneer hij met een nota daarover komt, gelet op de breedte van het onderwerp. Hij nodigt de Kamer uit om dat in te brengen in het geplande overleg.Hand. TK 1997–1998, nr. 42, blz. 3385Financiële sleutels (en evt. uitbreiding aantal steden of wijken die GSB-relevant zijn) komen aan de orde bij nieuwe convenanten die in december 1999 met de steden worden gesloten. Zie ook motie-Gabor 21. 062, nr. 59). Zes nieuwe steden inmiddels geselecteerd. Bestaande sleutel blijft gehandhaafd.
Minister: Wet inburgering nieuwkomers; Met betrekking tot Antillianen/Arubanen. De taalbeheersing is verreweg het belangrijkste. Daarover zijn al uitgebreide gesprekken gevoerd, onder andere over het opleidingsniveau. Hij wil daar graag nog eens over praten met de collega's van beide regeringen aldaar, zodra die regeringen weer geheel missionair zijn.Hand. EK 1997–1998, nr. 27, blz. 152Inmiddels is met de Antilliaanse regering een protocol gesloten om de inburgering op de Antillen. In oktober 1999 zal een eerste pilot van start gaan.
Minister: Criminaliteit in relatie tot de integratie van leden van minderheidsgroepen; Mw. Noorman had verder signalen ontvangen dat de GG&GD-en thans bezuinigingen doorvoeren waardoor het voortbestaan van de consultatiebureaus in gevaar komt. Daarmee zou ook de signaleringsfunctie van deze bureaus verdwijnen. De minister heeft toegezegd ook dit te zullen doorgeven aan de minister van VWS.A.o. d.d. 8 april 1998Ministerie VWS komt eind dit jaar met een nota over de hoofdlijnen van het jeugdgezondheidsbeleid, waarbij de positie van de consultatiebureaus aan de orde zal komen.
Staatssecretaris Kohnstamm: Evaluatie aangifte vermissing reisdocument bij politie; Vanaf 15 februari 1997 is in geval van vermissing van een reisdocument het overleggen van een proces-verbaal van de politie verplicht gesteld. Het effect van deze maatregel zal worden geëvalueerd. Rapportage aan de Tweede Kamer voor het einde van het jaar.A.o. d.d. 24 maart 1998Het rapport is eind 1998 uitgebracht. De rapportage aan de Tweede Kamer vindt plaats bij de indiening van het voorstel tot wijziging van de Paspoortwet.
Minister: Remigratiewet: Antillen en Aruba; Is bereid te praten met de nieuwe regeringen van de Antillen en Aruba over remigratieprojecten voor Antillianen en Arubanen. Hij zal daarbij ook goed werkende projecten bezien.TK 1997–1998, 25 741, nr. 1–2 Hand. TK 1997–1998, nr. 71, blz. 5337In recent overleg met de Gevolmachtigd ministers van de Ned. Antillen en Aruba is de bereidheid minister GSI terzake herhaald. Initiatieven van die zijde worden afgewacht.
Minister: Remigratiewet; Hij zal laten nagaan in hoeverre indexering ook voor de reeds geremigreerden kan gaan gelden en de Kamer daarover berichten.TK 1997–1998, 25 741, nr. 1–2 Hand. TK 1997–1998, nr. 71, blz. 5349In de uitvoeringsamvb op basis van de Remigratiewet zal de indexering worden geregeld. De Raad van State heeft advies uitgebracht over de AMvB.
Minister: Remigratiewet: Samenwerking tussen organisaties voor asielzoekers en voor remigranten; Hij zal in overleg met de minister van Justitie bezien of het nodig is om impulsen te geven aan de ontwikkeling van samenwerking tussen deze organisaties.TK 1997–1998, 25 741, nr. 1–2 Hand. TK 1997–1998, nr. 71, blz. 5339Bij navraag blijkt Justitie structurele subsidiëring in de toekomst niet te zullen continueren. In het particuliere circuit bleek, dat twee organisaties verdergaande samenwerking niet opportuun achten.
Minister: Remigratiewet: Werkplan BiZa/OS gefaciliteerde terugkeer van remigranten; A. Hij zal laten uitwerken welke organisaties onder te stellen voorwaarden de functie van aanloopadres kunnen vervullen. Hij zal daarbij ook het NMI betrekken. Hij zal de Kamer ter zake informeren. B. Hij zal laten uitwerken, hoe op een gestructureerde wijze met inzet van nog aan te wijzen instellingen en in relatie tot de op te zetten projectbureaus de nazorg kan plaatsvinden voor remigranten, waarbij ambassades een centrale afstemmingsrol zullen vervullen.TK 1997–1998, 25 741, nr. 1–2 Hand. TK 1997–1998, nr. 71, blz. 5339–5340Minister voor OS heeft bijdrage aan het Werkplan heroverwogen. Op 11 december 1998 is hierover een A.O. geweest in de Tweede Kamer. Op 23 juni 1999 is een tweede A.O. ter zake in de Tweede Kamer gehouden.
Minister GSI: Remigratiewet; Reeds geremigreerde remigranten in aanmerking laten komen voor de voorzieningen van het wetsvoorstel met name ziektekostenverzekering en individualisering. Minister: Hij wil zich niet afsluiten voor specifieke problemen ter zake en bezien of in schrijnende individuele gevallen een oplossing is te vinden buiten de Remigratiewet.TK 1997–1998, 25 741, nr. 1–2 Hand. TK 1997–1998, nr. 71, blz. 5339–5350Uit informatie van de SVB is gebleken dat thans geen concrete probleemgevallen bekend zijn.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Aanpassing WOZ-instructies (inzake belangenverstrengeling); Dit onderwerp is in behandeling bij de Waarderingskamer.A.O. TK 17 juni 1998Het onderwerp is nog in behandeling bij de Waarderingskamer. De Waarderingskamer streeft ernaar de minister van Financiën in het voorjaar 1999 te informeren over haar standpunt ter zake.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: WVG en verdeling Gemeentefonds; Toewerken naar de verdeling uit het Cebeon-advies; als er meer geld beschikbaar komt (bv. in de derde, laatste evaluatie) dan wordt al eerder naar het Cebeon-advies toegewerkt.A.O. TK 17 juni 1998Er wordt met ingang van 1999 f 25 mln. aan het gemeentefonds toegevoegd als uitvloeisel van de impuls Wvg/chronisch zieken van het Regeerakkoord. Bij de verdeling van dit bedrag wordt de lijn gevolgd die in mei 1998 is uitgezet bij de herziening van de verdeelsleutel van de Wvg-middelen (zie de meicirculaire van 1998). Het extra bedrag wordt verdeeld via de maatstaven ouderen en woonruimten. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door toezending van een afschrift van de circulaire gemeentefonds van 18 december 1998.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Financiële positie gemeente Zaltbommel; In juli 1998 is nadere informatie over de financiële positie beschikbaar, op basis van een IFLO-rapport. De Eerste Kamer wordt hierover geïnformeerd.A.O. TK 17 juni 1998Het IFLO-rapport is bij brief van 31 juli 1998 aan de Tweede Kamer gezonden.
Staatssecretaris Van de Vondervoort: Gemeentelijke herindeling van het oostelijk deel van Diepenveen; Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen is in de nadere memorie van antwoord de bereidheid uitgesproken te bevorderen dat het oostelijk deel van Diepenveen wordt opgenomen in een of meer landelijke gemeenten. Daarbij is de kanttekening gemaakt, dat in de nadere (voorbereiding van) wetgeving ook andere betrokkenen nog hun inbreng hebben.Hand. EK 30 juni 1998, nr. 36, blz. 1836Bestuurlijk oordeel minister over opties in voorbereiding. Voor Bathmen zal een nieuwe arhi-procedure worden gevolgd. Op 17 juni 1999 heeft de minister van BZK aan provincie gevraagd hiertoe initiatief te nemen.
Minister GSI: Boetebesluit inburgering nieuwkomers; Het houden van een evaluatie een jaar na inwerkingtreding van het Besluit inburgering nieuwkomers over de wijze waarop met de bestuurlijke boete in de praktijk wordt omgegaan. Een verslag van deze evaluatie zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.A.O. TK 23 september 1998De evaluatie wordt t.z.t. opgestart.
Minister GSI: Leerstoel voor «urban studies»; De Kamer kan voorstellen m.b.t. de leerstoel «urban studies» tegemoet zien.26 200 VII, d d. 8 oktober 1998, blz. 12–678Leerstoel wordt vanuit het ministerie niet bevorderd. Het onderdeel urban studies kan worden meegenomen in de oprichting van een kenniscentrum.
Minister GSI; Millenniumproblematiek bij de rijksoverheid; December 1998 zal de Kamer d.m.v. een rapportage worden geïnformeerd over o.a. de gereedheid van vitale rijksactiviteiten per 1-1-2000 en of er noodscenario's en noodwetgeving zijn.26 200 VII, d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–685Zie TK 1998/1999, 25 674 per drie maanden voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.
Minister BZK: Werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling); Na overleg met de Waarderingskamer de Tweede Kamer schriftelijk mededelen hoe de moties betreffende de monitoring en de nulmeting worden uitgevoerd.TK 1998–1999, 25 736, A.o. d.d. 28 oktober 1998Na ontvangst van het advies van de Waarderingskamer is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de moties betreffende de monitoring en de nulpuntmeting worden uitgevoerd. De opdracht aan de Waarderingskamer is inmiddels verstrekt.
Minister BZK: Werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling); Waarderingskamer officieel vragen om bij de kwaliteitscontroles aandacht te besteden aan de toepassing van de werktuigenvrijstelling in de praktijk en te overleggen met de Waarderingskamer over de uitvoering van de nulmeting en monitoring.TK 1998–1999, 25 736, A.o. d.d. 28 oktober 1998Na ontvangst van het advies van de Waarderingskamer is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de moties betreffende de monitoring en de nulpuntmeting worden uitgevoerd. De opdracht van de Waarderingskamer is inmiddels verstrekt.
Minister BZK: Onderzoek fiscale behandeling agrarische gronden; Toezegging om een breed onderzoek te laten verrichten naar de fiscale behandeling van «agrarisch» versus «industriële» benutting van cultuurgronden. De staatssecretaris van Financiën, verantwoordelijk voor de monitor lokale lasten, heeft zo'n onderzoek reeds toegezegd in het AO van 2 december 1998. In het VAO is deze toezegging herhaald.Hand. TK 1998–1999, nr. 39, blz. 2831Het onderzoek is toegezegd door de staatssecretaris van Financiën. Het bedoelde onderzoek is bij het ministerie van Financiën in voorbereiding.
Toezegging van de staatssecretaris van Financiën, als medebeheerder van het gemeentefonds en verantwoordelijk voor de monitor lokale lasten, om de effecten op de lokale lasten die zich mogelijk zullen voordoen als gevolg van de invoering van de euro, aan de orde te stellen in overleg met VNG en IPO.Hand. TK 1998–1999, nr. 39, blz. 2830Indien noodzakelijk, zal dit onderwerp in het regulier overleg met VNG en IPO, geagendeerd worden.
Minister BZK: Lokale lastendruk; Toezegging om, conform de in het kamerstuk vermelde motie, een onderzoek uit te voeren naar de hoge kosten van rioleringen en de effecten op de lokale lasten.TK 1998–1999, 26 213, nr. 8 Hand. TK 1998–1999, nr. 39, blz. 2827Op 22 juni 1999 is de notitie «Rioleringsinvesteringen en lokale lasten» naar de Tweede Kamer gezonden.
Minister BZK: Wvg-budget binnen gemeentefonds; De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de mening van de beheerders van het gemeentefonds over het Wvg-budget binnen het gemeentefonds (n.a.v. opmerkingen VNG-brief).A.o. d.d. 2 december 1998Met de VNG zijn afspraken gemaakt over de te volgen handelwijze. Die heeft zijn neerslag gevonden in het rapport de «kerncijfers 1997». De minister van SZW heeft dit rapport bij brief van 19 april 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Minister BZK: Zitplaatsverdeling leerlingenvervoer; Voor de Kaderbrief 1999 zal worden geagendeerd welke structurele oplossing vanaf 2001 wordt gekozen voor de kwestie «Zitplaats-verdeling leerlingenvervoer» (f 9 mln.). BZK denk mee over de oplossing.A.o. d d. 2 december 1998Een rapport over mogelijke efficiencyverbeteringen in de bijzondere vervoersnormen (wvg, leerlingenvervoer enz.) is bijna gereed. Het betreft een gezamenlijk rapport van OCW, SZW, VWS en WenW. Dat rapport wordt naar de Tweede Kamer gezonden. Het voornemen is bij de aanbieding van het rapport ook melding te maken van plannen voor vervolgonderzoek.
Minister GSI: Ouderen uit etnische minderheidsgroepen; Er komt, in reactie op de SCP-studie naar ouderen uit etnische minderheidsgroepen een aparte notitie aan de Tweede Kamer over de specifieke problematiek van deze ouderen.A.o. d.d. 14 december 1998Medio 1999 zal een notitie naar de Tweede Kamer worden gezonden.
Minister GSI: Vrijwilligerswerk onder jongeren vanaf 16 jaar; De minister voor GSI zal, samen met de bewindslieden van OCW en VWS bezien, hoe het vrijwilligerswerk onder jongeren vanaf 16 jaar kan worden gestimuleerd.A.o. d.d. 14 december 1998VWS zal in 1999 een nieuwe Welzijnsnota en een nieuwe nota over vrijwilligerswerk uitbrengen.
Minister GSI: Opleidingstrajecten; De minister voor GSI wil met VNO-NCW de mogelijkheid bespreken dat het bedrijfsleven in bredere zin zich steeds meer moet richten op eigen opleidingstrajecten, naast de opleidingsactiviteiten die de overheid opzet via ROC's.A.o. d.d. 14 december 1998De minister van OCW en minister van SZW hebben dit onderwerp geagendeerd voor het Voorjaarsoverleg met de sociale partners.
Minister GSI; Notitie religie.A.o. d.d. 14 december 1998De Tweede Kamer ontvangt nog voor het eind van 1999 een notitie over religie.
Minister GSI: Uitwerking actieplannen uit nota «Kansen krijgen, kansen pakken» Minister voor GSIA.o. d.d. 14 december 1998De minister voor GSI heeft de Kamer op 6 april 1999 bericht over de uitwerking van de actieplannen uit de nota «Kansen krijgen, kansen pakken».
Minister GSI: Specifieke problemen Molukse gemeenschap; De minister voor GSI zal ondermeer via werkbezoeken aan Epe en Capelle, aandacht besteden aan de specifieke problemen van de Molukse gemeenschap.A.o. d.d. 14 december 1998Deze gemeenten zijn inmiddels opgenomen in het programma van werkbezoek van de minister voor GSI; bovendien is Epe toegevoegd aan de gemeenten met een CRIEM-pilot, die in dit geval in het bijzonder op de Molukse bevolkingsgroep aldaar is gericht.
Minister GSI: Monument ter herdenking afschaffing slavernij; De minister voor GSI zal de MP aanspreken over de vraag hoe aan het verzoek om een monument ter herdenking van de afschaffing van slavernij het beste uitvoering kan worden gegeven.A.o. d.d. 14 december 1998Op 26 mei 1999 is de Kamer geïnformeerd over de bereidheid van het kabinet over onder bepaalde voorwaarden bij te dragen aan een monument.
Minister GSI: Van de grond komen opvoedingsondersteuning in de gemeenten; Minister voor GSI zal bezien of bij de evaluatie van de CRIEM projecten meer inzicht kan worden gegeven over de wijze waarop opvoedingsondersteuning in de gemeenten van de grond komt.A.o. d.d. 14 december 1998Wordt bezien bij de evaluatie van de CRIEM-pilots.
Minister GSI: Invoering reisdocumenten; De heer Rensema (VVD) heeft gevraagd wanneer er voorstellen aan het parlement worden voorgelegd voor een nieuwe generatie reisdocumenten en wanneer de reisdocumenten worden ingevoerd. De minister voor GSI heeft toegezegd dat BZK in februari 1999 aan de Tweede Kamer voorstellen zal voorleggen voor een nieuwe generatie reisdocumenten. Die moeten dan rond 1 januari 2001 zijn ingevoerd. Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999. Hand. EK 1998–1999, nr. 17De voorstellen voor een Nieuwe Generatie Reisdocumenten zijn op 30 maart 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer en op 3 juni 1999 in een A.O. besproken.
Minister GSI: Uitbreiding centrale registratie van reisdocumenten; De heer De Beer heeft aangedrongen de centrale registratie van reisdocumenten uit te breiden. Thans is er een centrale administratie van vermiste reisdocumenten. Hij wil de centrale registratie uitbreiden zodat duidelijk wordt wie welk reisdocument. Minister van Boxtel heeft toegezegd dat BZK in het traject voor voorstellen voor nieuwe reisdocumenten deze vragen zal meenemen om te bezien wat kan worden verbeterd.Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999. Hand. EK 1998–1999, nr. 17In de voorstellen voor de Nieuwe Generatie Reisdocumenten die op 30 maart 1999 is aangeboden aan de Tweede Kamer is aangeven dat nog nader onderzoek plaatsvindt naar de noodzaak en consequenties van een centrale reisdocumentenadministratie.
Minister GSI: Verruiming mogelijkheid tot weigering afgifte paspoort; Naar aanleiding van een vraag van de heer De Beer (VVD) heeft de minister voor GSI geantwoord dat een wetsvoorstel op grond waarvan de mogelijkheid om de afgifte van het paspoort te weigeren zal worden verruimd.Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999. Hand. EK 1998–1999, nr. 17Het nader rapport is in een afrondend stadium. Indiening wordt voorzien in het tweede kwartaal.
Minister GSI: Uitbreiding schooladoptieplan; Mw. Schoondergang (GL) heeft gevraagd naar de uitbreiding van het schooladoptieplan. Minister voor GSI heeft gesteld dat met de minister van BZK zal worden nagegaan of zij op dit punt nog iets kunnen betekenen. Hij is echter zeer voorzichtig, want er zijn veel van dergelijke initiatieven.Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999. Hand. EK 1998–1999, nr. 17De Kamer zal worden bericht over de beslissing ter zake.
Minister GSI: Splitsing, erfpacht en bevorderen van eigenwoningbezit; De heer Rensema (VVD) heeft gevraagd of in het beleid van de minister voor GSI ook gekeken wordt naar instrumenten als splitsing, erfpacht en eigenwoningbezit.Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999. Hand. EK 1998–1999, nr. 17Minister voor GSI is het met steller eens dat in het kader van dit beleid de gemeentelijke bevoegdheden ter discussie moeten worden gesteld, zodat op dit moment instrumenten gevonden kunnen worden die eigenwoningbezit, maar ook het behoud van gezinnen in steden weer stimuleren.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK zal snelheid betrachten met het voorstel tot herindeling in de Over-Betuwe en spoedig zijn opvatting kenbaar maken over de relatie met Arnhem.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Op 2 juli 1999 aanvaard in de ministerraad.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK heeft toegezegd voor de zomervakantie met een rapportage te komen over de zogenoemde rondetafelgesprekken.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Organisatie en uitvoering rondetafelgesprekken in voorbereiding, rapportage na zomerreces.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK heeft toegezegd op korte termijn voorstellen naar het kabinet te sturen. Via advisering door de Raad van State zal dat in de loop van het late voorjaar richting Kamer gaan.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999West-Overijssel en Overbetuwe naar Tweede Kamer. Samenvoegingen in Limburg in najaar 1999 naar ministerraad.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK heeft toegezegd toe te zien of een notitie kan worden aangereikt met een visie op gemeenten van de toekomst.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999In voorbereiding.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; Toezegging studie inzake lokale belastingen mee te nemen bij de periodieke onderhoudsrapportage in het kader van het gemeentefonds.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Wordt uitgewerkt.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK heeft een notitie toegezegd over fundamentele herbezinning over binnengemeentelijk zelfbeheerNota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Extern onderzoek/essay wordt opgesteld. Verwachte eindrapportage: november 1999.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK wil nadenken over verspreiding van kennis op het punt van gemeentelijke decentralisatie. Gedacht kan worden aan een soort «databank».Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Extern onderzoek/essay wordt opgesteld. Verwachte eindrapportage: november 1999.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK heeft toegezegd voor de zomer aan de Kamer te berichten over de mogelijkheid van een kwaliteitsmonitor gemeenten in het kader van herindeling.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Extern is de vraag over de inrichting van een kwaliteitsmonitor uitgezet. Tussenrapportage op 30 juni 1999 naar Tweede Kamer gezonden.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling; De minister van BZK heeft de bereidheid uitgesproken nog eens te kijken of ten aanzien van de «gewenningsbijdrage» in het kader van herindeling een tussenweg is te vinden.Nota-overleg TK d.d. 1 februari 1999Ambtelijk advies in voorbereiding (BW/FO/IFLO en min. van Fin.). Wordt aan gewerkt.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat hij de gemeenten in overleg met de VNG zelf schriftelijk over de door de Bond van Nederlandse Architecten opgebrachte kwestie zal benaderen (bijverdienende gemeenteambtenaren).Nota-overleg TK d.d. 3 februari 1999Bestuurlijk overleg met VNG en IPO in vroege voorjaar van 2000.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat hij contact zal opnemen met de VNG om de VNG te activeren m.b.t. het uitdragen van het integriteitsgedachtengoed richting gemeentebesturen.Nota-overleg TK d.d. 3 februari 1999Bestuurlijk overleg met VNG en IPO in vroege voorjaar van 2000.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat hij het onderwerp integriteit ter sprake zal brengen in zijn gesprekken met de Commissarissen der Koningin. Hij zal de CdK's vragen alert te zijn op integriteitsinbreuken en hen verzoeken de (globale) stand van zaken te inventariseren m.b.t. de integriteit van gemeentebesturen. Tevens is toegezegd dat de Kamer over de uitkomsten van deze inventarisatie zal worden geïnformeerd.Nota-overleg TK d.d. 3 februari 1999Is besproken in reguliere overleg met de CdK's; zij stellen een (globale) inventarisatie op.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd te zullen nagaan welke regels gelden voor CdK's, burgemeesters en gedeputeerden t.a.v. van de melding van inkomsten uit nevenwerkzaamheden. Tevens is toegezegd te zullen nagaan welke regels er gelden en eventueel ingevoerd kunnen worden m.b.t. de openbaarmaking van deze inkomsten.Nota-overleg TK d.d. 3 februari 19991) Gemeld aan Kamer t.g.v. A.O. d d. 14 mei 1999. 2) wordt na de zomer voorgelegd aan 90 burgemeesters en CdK's.
Minister BZK: Toetsing specifieke uitkeringen; 1. De toetsingsoperatie wordt, zoals gepland, in 2000 afgerond. minister van BZK zal als coördinerend bewindspersoon hier scherp op toezien;TK A.O. d.d. 4 februari 19991) In de periode tot september 2000 voerden de ministeries de toetsingen van de specifieke uitkeringen uit. De commissie Schouten geeft een ambtelijk oordeel over de toetsingen. In de (jaarlijkse) rapportage wordt de TK hierover geïnformeerd.
2. Met de grootst mogelijke voortgang (voorjaar) zal de toegezegde notitie van de minister van Fin en de minister van BZK omtrent de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer naar de Kamer worden gezonden;Tk A.O. d.d. 4 februari 19992) De TK is bij brief van 16 juli 1999 door de minister van Financiën over dit onderwerp geïnformeerd.
3. De minister van BZK zal de minister van Fin aanspreken met het verzoek vaart te maken met de toetsing van de Wet Onroerende Zaakbelasting;TK A.O. d.d. 4 februari 19993) De evaluatie van de wet WOZ wordt nog in september 1999 naar de TK gezonden.
4. In de eerstvolgende voortgangsrapportage (zomer 1999). die in het kader van MDW naar de Kamer wordt gestuurd, zal uitvoerig gerapporteerd worden over de bevindingen van de visitatiecommissie met betrekking tot de toetsingsverslagen. Onder meer zal duidelijker worden aangegeven welke aanvullende regeling die de basis van de specifieke uitkeringen vormen zijn getoetst.TK A.O. d.d. 4 februari 1999Om dit te kunnen bewerkstelligen zal de minister van BZK een brief naar de collega-ministers sturen. Deze is 10 februari 1999 verzonden.
Minister GSI; Lokale regelgeving; Tijdens AO MDW, project stad en regels, kamerstuk 24 036, nr. 114 dd. 8 april 1999 heeft de minister voor GSI toegezegd om de lokale regelgeving met betrekking tot het ondernemersklimaat mee te nemen in de toetsing van de maatwerkconvenanten.A.o. TK 8 april 1999Toetsing van de stadsconvenanten zal in november 1999 plaatsvinden.
Minister GSI; Wet op de kansenzones; Tijdens AO MDW, project stad en regels, kamerstuk 24 036, nr. 114 d.d. 8 april 1999 heeft de minister voor GSI toegezegd de Tweede Kamer op de hoogte te houden van de standpuntvorming met betrekking tot een Wet op de kansenzones.A.o. TK 8 april 1999Bij brief van 7 april 1999 is aan de Tweede Kamer gemeld dat een wettelijke regeling rond kansenzones om verschillende redenen thans nog niet aan de orde is.
Minister GSI: Vrijstelling OZB; Tijdens AO MDW, project stad en regels, kamerstuk 24 036, nr. 114 d.d. 8 april 1999 heeft de minister voor GSI toegezegd de mogelijkheden te onderzoeken om de bedrijvigheid in achterstandswijken te stimuleren door een (tijdelijke) vrijstelling van OZB (zie ook motie van Zuijlen en Voûte-Droste (TK 26 200, hoofdstuk XIII, nr. 15).A.o. TK 8 april 1999Adviesaanvrage aan de Raad van State wordt voorbereid.
Minister GSI: Europese structuurfondsen; Tijdens AO MDW, project stad en regels, kamerstuk 24 036, nr. 114 d.d. 8 april 1999 heeft de minister voor GSI toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van de verdeling van de doelstelling 2 middelen.A.o. TK 8 april 1999De brief wordt nog dit najaar aan de Tweede Kamer gestuurd.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren binnenlands bestuur; Spoedige actie (= op korte termijn notitie, te volgen door een wetsvoorstel) gericht op verkleining van de omvang van provinciale staten.Tk 27 april 1999Notitie is in voorbereiding.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren binnenlands bestuur; Oppakken onderdeel regeerakkoord inzake mogelijk maken decentralisatie rijks- en provinciale taken naar grote steden (in het kader van GSB). Overleg met minister voor GSI; Tweede Kamer informeren over de uitkomst daarvan.Hand. TK 1998–1999, nr. 74Wordt opgenomen in actiepuntenlijst bij de komende begroting. Tevens wordt hierbij betrokken de motie-Van Heemst over experimentenwet.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren binnenlands bestuur; Evaluatie decentralisatieoperaties. Deze toezegging is verder in tijd noch vorm gespecificeerd.Hand. TK 1998–1999, nr. 74Wordt opgenomen in de komende begroting.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren binnenlands bestuur; Tweede Kamer informeren over tijdstip uitbrengen kabinetsstandpunten inzake Rob-adviezen marktoverheid en Europa.Hand. TK 1998–1999, nr. 74Kabinetsstandpunt Rob Markt en Overheid zal in het najaar aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren binnenlands bestuur; Uitvoering van een onderzoek naar de naar de clièle van provincies (samen met het IPO).Hand. TK 1998–1999, nr. 74Wordt opgenomen in de komende begroting.
Minister BZK: Statuut Europees Parlement.A.o. TK d.d. 8 april 1999De minister heeft toegezegd een serieuze studie te doen naar de mogelijkheid van een aanvullende nationale pensioenregeling voor niet-gehuwd samenwonenden voor het geval dat het statuut. Een regeling voor partnerpensioen was wel opgenomen in het Statuut zoals geamendeerd door de Raad van Ministers. Het EP heeft dat echter in zijn geheel als onaanvaardbaar verworpen. Waarschijnlijk zullen in het najaar de onderhandelingen weer aanvangen over een nieuwe tekst voor het Statuut. Niet duidelijk of dit al dan niet zal voorzien in een partnerpensioen.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; De minister is bereid de provincie en de betrokken gemeentebesturen nog eens nadrukkelijk te wijzen op artikel 92 van de Wet arhi, inhoudende het bevorderen van binnengemeentelijke decentralisatie na herindeling. De minister zal het provinciebestuur verzoeken hem over de toepassing van dit artikel te zijner tijd te informeren op basis waarvan hij de Kamer van de bevindingen op de hoogte zal stellen.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4226Deze toezegging moet nog in gang worden gezet en is pas aan de orde als behandeling van het wetsvoorstel Twente in de Eerste Kamer is aanvaard.
Minister BZK: Gemeentelijke herindeling Twente; De minister is bereid aan de provincie Overijssel te vragen om bij haar toezicht extra aandacht te geven aan de financiële positie van de gemeente Hellendoorn en de nieuw te vormen gemeenten Denekamp en Vriezenveen en hem te informeren als de ontwikkeling daartoe aanleiding geeft.Hand. TK 1998–1999, nr. 72, blz. 4237Aan de orde als wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aanvaard.
Minister BZK: Subsidiëring politieke partijen; Beleidsevaluatie van de wet subsidiëring politieke partijen per 1 juli 2002.EK d.d. 11 mei 1999, Hand. EK 1998–1999, nr. 29De jaarlijkse rapportages op grond van de wet en eventuele daaruit voortvloeiende discussies kunnen als opmaat dienen voor de wetsevaluatie in 2002.
Minister BZK: Subsidiëring politieke partijen; Verhouding subsidie en eigen inkomsten.EK d.d. 11 mei 1999, Hand. EK 1998–1999, nr. 29De Kamer zal worden aangegeven wat (procentueel) de verhouding is tussen de subsidie en de andere eigen – inkomsten van de politieke partijen. De informatie over de eigen inkomsten zal jaarlijks bij de partijen moeten worden opgevraagd (jaarverslagen). Gegevens over de verhouding subsidie en eigen inkomsten zullen worden opgenomen in de jaarlijkse rapportage aan de Kamers.
Minister BZK: Subsidiëring politieke partijen; Er zal overleg plaatsvinden met politieke partijen over het grensgebied «informatievoorziening aan leden» en «verkiezingscampagnes».EK d.d. 11 mei 1999, Hand. EK 1998–1999, nr. 29Er zal een informatiedocument of brochure worden opgesteld voor de politieke partijen, hun instellingen en accountants over de nieuwe – gecompliceerde subsidieregels en de toepassing in de praktijk. In de informatiebrochure zal ook uiteengezet worden wat de subsidiabele doelen zijn en o.a. wat het verschil is tussen «informatievoorziening aan leden» en «verkiezingscampagnes» (gepland voor juli 1999. Op basis van de aan de partijen toegezonden informatiebrochure, kan het door de minister toegezegde overleg plaatsvinden.

Directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Politie

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Onderzoek bestuurlijk en juridisch instrumentarium burgemeester met betrekking tot handhaving openbare orde en standpunt minister worden zo spoedig mogelijk na gereedkomen en besluitvorming aan de Tweede Kamer aangeboden.TK 1995–1996, 24 400 VII, nr. 30 pag. 2Het onderzoek naar het instrumentarium en het gebruik hiervan is uitbesteed. Vermoedelijk oktober 1999 wordt het onderzoek afgerond, waarna het kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer zal worden meegedeeld. Vooruitlopend op afronding ondrzoek is een wetsvoorstel bestuurlijke ophouding voorbereid.
Minister van BiZa en de minister van VWS: Eerste resultaten van pilot Geïntegreerd Meldkamer Systeem.TK 1995–1996, 24 225, nr. 8In juli 1998 heeft de Tweede kamer een brief over het resultaat ontvangen. Na het zomerreces 1999 wordt de Tweede Kamer weer over de voortgang geïnformeerd
Minister: Politie, eenmanssurveillance; Getracht zal worden om een systematisch overzicht te krijgen van de wijze waarop in de diverse korpsen met de eenmanssurveillance wordt omgegaan. Zodra er een overzicht is, zal de Tweede Kamer daarover worden geïnformeerd.TK 1996–1997, 25 000 VII, 25 016, nr. 27, pag. 35Eenmanssurveillance is één van de onderwerpen die betrokken wordt bij de doelmatigheidsoperatie van de politie. De Tweede Kamer zal hierover in 1999 nog uitvoerig worden geïnformeerd.
Minister: Politie, BVS; Ten aanzien van het BVS wordt uitgegaan van een evaluatie over drie jaar. NB D.w.z. start evaluatie najaar 1999.TK 1996–1997, 25 000 VII, 25 016, nr. 27, pag. 50Een actualisatie en inventarisatie is gestart. Resultaten worden ingebracht in stuurgroep Implementatie Modernisering Politiezorg.
Minister: Oefening crisisbeheersing door bewindspersonen; De bevindingen van de oefening worden betrokken bij de evaluatie van het crisisbeheersingsbeleid op rijksniveau waarover de Kamer dit najaar wordt geïnformeerd.EK 1996–1997, 24 481, nr. 18dEen korte procesmatige evaluatie van de oefening wordt zomer 1999 naar de Tweede Kamer gezonden.
Minister: Het LSOP en het toekomstig onderwijs voor de politie; Nagegaan zal worden of het wenselijk en nodig is om een aparte notitie te wijden aan het (toekomstig) beroepsprofiel van de politie.TK 1996–1997, 25 016, nr. 3De Tweede Kamer is bij brief van 8 april 1999 geïnformeerd over de stand van zaken binnen het politieonderwijs. Ingegaan wordt op de evaluatie van van de LSOP-wet, de financiële situatie van het het LSOP en het project Toekomstig Onderwijs Politie. Op dit moment wordt onderzoek verricht naar de functie- en beroepsprofielen. Rapport wordt deze zomer nog verwacht.
Minister: Het LSOP en het toekomstig onderwijs voor de politie; Te zijner tijd zal een kabinetsstandpunt m.b.t. het politieonderwijs aan de Kamer worden voorgelegd. De ontwikkeling van die visie zal parallel moeten lopen met de discussie over de vraag of de LSOP-wet voldoet aan de verwachtingen. Naast aspecten die van doen hebben met vermaatschappelijking en professionalisering, met kwalificaties, instroom, doorstroom, en uitstroom, (onafhankelijke) examinering, enz. zal in het standpunt ook aandacht worden besteed aan het specifieke karakter van werving en selectie van politiepersoneel, de positie van vrouwen en allochtonen en daarin de rol van de onderwijsinspectie. Voorts wordt ingegaan op de (nieuwe) positie van de huidige specifieke opleidingen.TK 1996–1997, 25 016, nr. 3De Tweede Kamer is bij brief van 8 april 1999 geïnformeerd over de stand van zaken binnen het politieonderwijs. Ingegaan wordt op de evaluatie van de LSOP-wet, de financiële situatie van het LSOP en het project Toekomstig Onderwijs Politie.
Minister: Het LSOP en het toekomstig onderwijs voor de politie; Aan het LSOP en het NPI zal worden gevraagd hoe de expertisecentra van beide instellingen zich tot elkaar verhouden.TK 1996–1997, 25 016, nr. 3Ter uitvoering van deze toezegging is het noodzakelijk om de uitwerking van de onderwijsvisie en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor structuur en taken van het LSOP af te wachten.
Minister van BiZa: Handhaving openbare orde; Spoeddebat over aanhoudingen rond de Euro-top in Amsterdam.TK 1996–1997, 25 419Bij brief van 20 januari 1999 is aan de burgemeester van Amsterdam verzocht aan te geven welke lessen, met het oog op grootschalige gebeurtenissen en evenementen, lokaal worden getrokken uit de bevindingen van de Nationale ombudsman. Na ontvangst van deze reactie is gezamenlijk met Justitie een reactie aan de Nationale ombudsman opgesteld. Deze wordt tevens toegezonden aan de Tweede Kamer.
Minister: Onderzoek BiZa en NPI naar normvergoeding; Het resultaat van het onderzoek van BiZa en NPI naar de normvergoeding wordt in het vroege voorjaar van 1998 aan de Kamer toegezonden.TK 3 november 1997Inmiddels is vervolgonderzoek naar de normvergoeding gestart. Een standpunt zal worden bepaald in relatie tot convenant politie 1999. Het rapport is aan de Tweede Kamer gezonden bij brief van 10 juni 1998 De Tweede Kamer behandelde dit op 31 augustus 1999.
Minister: De positie van surveillanten; Is bereid het vraagstuk van de politiesurveillanten in al zijn facetten nog eens onder de aandacht van de korpsbeheerders te brengen.TK 3 november 1997In het akkoord arbeidsvoorwaarden sector politie 1999 – 2000 is opgenomen dat tijdens de looptijd ervan over het onderwerp. Hierbij komt de positie van politiesurveillanten aan de orde.
Minister: «Onder schot»: centrale aanschaf holster in Bewapeningsregeling politie; De centrale aanschaf holster wordt meegenomen in de eerstkomende wijziging van de Bewapeningsregeling politie.TK 20 november 1997Wordt betrokken bij een integrale wijziging Bewapeningsregeling.
Minister: «Onder schot»: centrale databank NPI; Initiëren bij NPI van centrale databank met informatie over jurisprudentie en casuïstiek inzake geweldsgebruik door de politie.TK 1997–1998, 25 616, nr. 9Aan het PIOV is verzocht dit systeem op te zetten. Het systeem is thans in ontwikkeling.
Minister: «Onder schot»: toezending rapporten van de RvHC; De rapporten «Stoppen met doorgaan» en «Arrestatieteams onder de loep» van de RvHC'en zullen worden toegezonden als ze door de Raad officieel zullen zijn aangeboden.TK 1997–1998, 25 616, nr. 9Toezending volgt na aanbieding aan BZK. Beide onderwerpen waren in behandeling bij de Raad van Hoofdcommissarissen. Het rapport «Arrestatieteams onder de loep» is nog steeds in behandeling. Het rapport «Stoppen met doorgaan» zal BZK niet officieel worden aangeboden.
Minister: «Onder schot»: geweldgebruik door de politie; Eenmaal per jaar toezending van rapportage over geweldgebruik door de politie, gebaseerd op de geweldrapportage van de regio's c.a.TK 1997–1998, 25 616, nr. 9Rapportage op 19 februari 1999 aan de Tweede Kamer gezonden.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Bereidheid om stelselmatig in beeld te brengen de mate van geweld tegen overheidsdienaren. Wil wat betreft de politie hierover overleg met de korpsbeheerders voeren.TK 17 december 1997Het bedoelde onderzoek is in het voorjaar van 1999 gestart en zal voorjaar 2000 gereed zijn.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Zal de minister van Justitie verzoeken hem te informeren over haar standpunt inzake de door de directeur van de Rijksrecherche geuite behoefte aan capaciteitsuitbreiding. Voorts zal de minister nagaan of, en zo ja, welke onduidelijkheden bestaan in de taakafstemming tussen de Rijksrecherche en de politiekorpsen. Vervolgens zal de Tweede Kamer over beide punten geïnformeerd worden.TK 1997–1998, 25 600 VII, nr. 32De minister van Justitie heeft de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief d.d. 18 juni 1998. M.b.t. tot de taakafstemming begin april 1998 is via de adviescommissie Politie en Integriteit ambtsbericht aan de drie politieberaden opgevraagd. Wordt in september 1999 over gesproken in de adviescommissie.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; In overleg met de korpsbeheerders wordt nagegaan op welke wijze de instelling van een toetsingscommissie zoals Friesland die kent, bij andere korpsen gestimuleerd kan worden.TK 1997–1998, 25 600 VII, nr. 32In de regio Friesland is het initiatief genomen tot instelling van een toetsingscommissie, waaraan door de districtschef verzoeken om toestemming tot het uitoefenen van nevenfuncties kunnen worden voorgelegd. De voortgangsrapportage bevat al een aanbeveling op dit vlak. Reactie van de voorzitters van de drie beraden wordt in het najaar van 1999 verwacht. Op basis daarvan zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.
Staatssecretaris Kohnstamm: Wijziging Opiumwet in verband met bestuursdwangbevoegdheid burgemeesters (Damocles); Evaluatie van de toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid door de burgemeester twee jaar na inwerkingtreding van de wetswijziging.TK d.d. 8 april 1998Inwerking getreden in april 1999 (Stb. 1999, 167). Evaluatie is voorzien begin 2001.
Minister Dijkstal: Cameratoezicht; De Tweede Kamer informeren over de stand van zaken m.b.t. het EK2000, waarbij wordt ingegaan op de toepassing van noodbevoegdheden. In verband met de looptijd van het lopende onderzoek naar het gebruik van noodbevoegdheden door de universiteit Utrecht, wordt op dit punt een slag om de arm gehouden met betrekking tot de mogelijkheid om een standpunt in te nemen.TK 1998/-1999, 25 760, nr. 2Onderzoek universiteit Utrecht is nog niet afgerond. Naar verwachting medio 1999. Vooruitlopend daarop wetsvoorstel inzake bestuurlijke verhouding voorbereid. Stand van zaken wordt Tweede Kamer aangegeven bij beantwoording kamervragen Rietkerk (298 990 7110) bij brief van 22 maart 1999.
Minister BZK: Uitbreiding politie; Wat de hoeveelheid menskracht betreft, mag de Kamer het kabinet straks beoordelen op de vraag of het levert wat in het regeerakkoord is afgesproken. Het gaat natuurlijk om allemaal mensen. Hij heeft eerder aangegeven dat op korte termijn nog een nadere uitwerking plaatsvindt van de plannen. De Kamer mag het kabinet dus beoordelen op de vraag of het in staat is om de 3000 extra plaatsen en de 2000 plaatsen die herschikt gaan worden, te realiseren. De Kamer zal tijdig nader worden geïnformeerd en daar bij zal nog eens precies worden aangegeven wat de onderscheiden bevoegdheden zijn.APB d.d. 16–17 september 1998 Hand. TK 1998–1999, nr. 2Over de realisatie wordt de Kamer periodiek geïnformeerd. Zie onder andere de brief van 23 februari 1999 en brief d.d. 23 juni 1999: convenant politie en personeelsontwikkeling.
Minister BZK: Politie-inzet bij grootschalige publieksevenementen; Zoals reeds is toegezegd, zal ter uitvoering van het regeerakkoord een onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden om organisatoren van grootschalige publieksevenementen met een recreatief karakter te verplichten bij te dragen in de kosten van vooraf als noodzakelijke ingeschatte politie-inzet. Het gaat zoals gezegd om een onderzoek.APB d.d. 16–17 september 1998 Hand. TK 1998–1999, nr. 2Onderzoek loopt. Afronding medio 1999.
Minister BZK: Wet politieregisters (bijzondere registers); In een modelprivacyreglement zullen alle essentiële punten voor de regio's uniform zijn geregeld.TK 1997–1998, 25 398 Hand. TK 1998–1999, nr. 17, blz. 1025Model-privacyreglement wordt in overleg met Justitie voorbereid. Uiterlijk 1 februari 2000 gereed.
Minister BZK: Wet politieregisters (bijzondere registers); De schoning van de bijzondere registers zal binnen een jaar na inwerkingtreding van de wet zijn gerealiseerd.TK 1997–1998, 25 398 Hand. TK 1998–1999, nr. 17, blz. 1026Afspraken maken met Justitie en aansluiten bij het voorlichtingstraject Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Minister BZK: Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet politieregisters; De korpsen zal gevraagd worden de minister van BZK jaarlijks in het kader van de beleids- en beheerscyclus te informeren over de wijze waarop zij vorm hebben gegeven aan het beheer over de bijzondere registers (d.i. registers zware criminaliteit, voorlopige registers en tijdelijke registers).TK 1997–1998, 25 398 Hand. TK 1998–1999, nr. 17, blz. 1023Wordt meegenomen in circulaire waarbij de nieuwe regelgeving wordt bekendgemaakt aan de korpsen. Circulaire is uiterlijk 1 november 1999 gereed.
Minister BZK: Wet politieregisters (bijzondere registers); Inspanning van de ministers op het punt van voorlichting.TK 1997–1998, 25 398 Hand. TK 1998–1999, nr. 17, blz. 1031Afspraken maken met Justitie en aansluiten bij het voorlichtingstraject Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Minister BZK:36-urige werkweek; Door de heer Rietkerk (CDA) is gevraagd naar de stand van zaken betreffende de herbezetting in het kader van de 36-urige werkweek.A.o. TK 16 november 1998De Tweede Kamer is geïnformeerd bij brief van 25 maart 1999.
Minister BZK: JBZ-Raad 3 en 4 december 1998; Heeft op verzoek van Van Oven (PvdA) toegezegd nader aan te geven waarom het zgn. EU-dreigingsdocument een vertrouwelijke status heeft en of het inderdaad alleen vertrouwelijke status heeft en of het inderdaad alleen vertrouwelijke aan de vaste commissie voor inlichtingenen veiligheidsdiensten kan worden toegezonden; de Tweede zal bij brief worden geïnformeerd.A.o. TK 2 december 1998Brief is verzonden.
Minister BZK: Verkeersveiligheid; De heer van Dijk (CDA) heeft gesteld dat zonder concretisering in de vorm van verifieerbare taakstellingen de minister over enkele jaren op niets valt af te rekenen. Eén uitzondering op deze lacune vormt het thema verkeersveiligheid waarvoor de taakstelling is geconcretiseerd in een verlaging van het aantal verkeersdoden en – gewonden met resp. 50% en 40% (t.o.v. het basisjaar 1985). Wat waren de cijfers in een meer recent jaar, bv 1997 of 1998? En wanneer moet de taakstelling zijn bereikt? Dat wil dan zeggen dat de minister drie termijnen van vier jaar kan uitdienen voordat er wat af te rekenen is. Erg overtuigend klinkt dit alles niet. De minister heeft toegezegd de vraag schriftelijk te beantwoorden.Hand. EK 1998–1999, nr. 17Over beantwoording zal worden overlegd met VenW. Brief gaat juli 1999 uit.
Minister BZK: Inrichting Politiebestel; De Minister van BZK staat voor ogen dat er een notitie over wetgeving komt, omdat in het regeerakkoord nog wat vragen opengelaten zijn. Er staat in het regeerakkoord dat wij niet zullen overgaan tot grote, ingrijpende veranderingen in het politiebestel. Er zullen verantwoordelijkheden opgehelderd moeten worden. De notitie is bedoeld om een en ander wat scherper uit te lijnen en het is ook de bedoeling dat de notitie met wetsteksten wordt begeleid en dat daarvoor nog een debat met de Kamers volgt.EK 1998–1999, 26 200 VII, nr. 171. Overgang KLPD naar BZK: Verslag Tweede Kamer d.d. 8 juni 1999. Nota n.a.v. het verslag in juli 1999 naar de Tweede Kamer. 2. Concentratie beheer bij BZK. Advies Raad van State ontvangen. Nader Rapport zal in zomer 1999 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. 3. Hoofdlijnennotitie «Bestel in balans» is bij brief van 1 juli 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Minister BZK: Overzicht sterkteontwikkeling; De heer Stoffelen (PvdA) heeft gevraagd inzicht te willen en kunnen geven over de sterkteontwikkeling, prognoses en realisering. De minister van BZK heeft gesteld te worden geconfronteerd met de noodzaak om per 1 juli 1998, per 1 juli 1999 te rapporteren over de sterkte. Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999. Hand. EK 1998–1999, nr. 17Brief d.d. 23 februari 1999 inzake personeelsontwikkeling aan de Tweede Kamer gezonden.
De minister BZK: Integriteit; toegezegd de Kamer te zullen inlichten over de regels die in de sector Politie gelden voor de openbaarmaking van nevenwerkzaamheden.TK 1998–1999, 24 655 en 26 200 VII, nr. 6De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 30 maart 1999.
Minister BZK: Politie-CAO 1999–2000; Voor 1 mei 1999 zal er een convenant met de korpsen worden gesloten over de financiering van de CAO. De Tweede Kamer krijgt het resultaat ter beschikking.TK 1998–1999, 24 655 en 26 200 VII, nr. 6 
Minister BZK: AO «gijzeling»; Bij een volgende JBZ-bijeenkomst zal informatie-uitwisseling en informatiepositie in EU-verband op de agenda geplaatst worden.  
Minister BZK: Commissie van toezicht politiecellen; Op 26 januari 1999 heeft de Tweede Kamer de motie-Halsema aangenomen, inhoudende dat er een wettelijke verplichting voor de regiokorpsen moeten komen tot het instellen van een commissie van toezicht voor de politiecellen, vergelijkbaar met die voor penitentiaire inrichtingen. Sommige korpsen hebben momenteel op vrijwillige basis reeds een toezichtcommissie ingesteld. Tijdens het AO over het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002 heeft de minister van BZK gezegd dat dit in het kader van de aanpassing van de Politiewet 1993 aan het nieuwe klachtrechthoofdstuk van de Algemene wet bestuursrecht, zal worden geregeld. Tijdens de behandeling van het Jaarverslag Nationale ombudsman 1998 heeft de minister van BZK deze toezegging herhaald.TK 1998–1999, 26 445, nr.Bedoelde aanpassing van de Politiewet 1993 verkeert in een ambtelijke voorbereidingsfase.
Minister: Voortgang project nieuw waarschuwingsstelsel; De Kamer wordt periodiek, doch tenminste eenmaal per jaar, geïnformeerd over de voortgang van het project nieuw waarschuwingsstelsel.TK 1992–1993, 21 516, nr. 3, pag. 5Voortgang zal aan de orde komen in het A.O. naar aanleiding van de beleidsnota die in december 1999 zal worden aangeboden.
Minister: Integraal veiligheidsbeleid; Eerste rapportage van het College Bevordering Veiligheidseffect-studies.Begrotingsbehandeling BiZa d.d. 16 oktober 1996Eind 1997 zal het College een advies uitbrengen.
Minister: Oefening crisisbeheersing door bewindspersonen; De bevindingen van de oefening worden betrokken bij de evaluatie van het crisisbeheersingsbeleid op rijksniveau waarover de Kamer dit najaar wordt geïnformeerd.EK 1996–1997, 24 481, nr. 18dOefening vindt plaats in april 1999. De Tweede Kamer wordt daarna geïnformeerd.

Directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid – Nationaal Coördinatie Centrum

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister BZK: AO «gijzeling»; Nadere uitleg over de vragen: was er tijdig informatie bekend bij de burgemeester/driehoek van Den Haag? Welke? Waarom werd gekozen voor politie-inzet zoals geschied? Was er niet meer/wat anders te doen aan de rellen en vernielingen die later in de nacht volgden?AO TK d. d. 14 april 1999Ambtsbericht moet worden opgevraagd.

Binnenlandse Veiligheidsdienst

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Overleg vaste commissies BiZa en OCenW d.d. 6 november 1996. Minister: De BVD zal pas daadwerkelijk gegevens vernietigen nadat er op basis van de vast te stellen selectielijst gedurende een jaar een proefbewerking heeft plaatsgevonden. Over de proefbewerking adviseert de Raad voor Cultuur. Met de Kamer zal overleg plaatsvinden over de uitkomsten.TK 1996–1997, 22 036, nr. 13De BVD selectielijst is vastgesteld en gepubliceerd in Staatscourant 1997, nr. 217. Ook de proefbewerking heeft inmiddels plaatsgevonden. Het advies van de Raad van Cultuur wordt afgewacht.
Brief van de MP, mede namens de ministers van BiZa, Defensie en OCW van 17 juni 1998: De Kamer zal de resultaten ontvangen van een proefbewerking door de CAS van BVD-archieven en van een visitatie door de Raad van Cultuur.TK 1997–1998, 25 809 nr. 8De proefbewerking door de CAS heeft inmiddels plaatsgevonden. Het advies van de Raad van Cultuur is nog niet ontvangen.
Brief van de MP, mede namens de ministers van BiZa, Defensie en OCW van 17 juni 1998; In de nota naar aanleiding van het verslag ontwerp Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten zal worden ingegaan op de aanbevelingen nr. 4, 5 en 6 van het rapport van de werkgroep Valk (25 809, nr. 6).TK 1997–1998, 25 809, nr. 8De nota naar aanleiding van het verslag is in voorbereiding.
Minister: De lijst met vitale bedrijven (vertrouwensfuncties) zal dit jaar definitief worden en aan de Commissie voor Inlichtingenen veiligheidsdiensten gestuurd worden.Hand. EK 1996–1997 d.d. 27 augustus 1997, nr. 101, pag. 6737Het NCC heeft de betrokken ministeries reacties gevraagd op de concept-lijst.
Minister BZK: De zaak Wilman zal opnieuw worden bezienA.o. TK 9 december 1998Namens de minister van BZK heeft de landsadvocaat een gesprek gehad met de advocaat van de heer Wilman terzake van een oplossingsrichting in deze zaak. Het wachten is op een reactie van de zijde van de advocaat van de heer Wilman.
Minister BZK: Met EZ en Justitie zal overleg worden geopend over onvolkomenheden in de wetgeving betreffende het toezicht op de doorvoer van wapens en dual use goederen.A.o. TK 9 december 1998Over de stand van zaken is de Kamer bij brief van 12 februari 1999 geïnformeerd.
Minister BZK: De Raad voor Cultuur zal begin 1999 advies aan de Tweede Kamer uitbrengen naar aanleiding van de visitatie van de BVD-archievenA.o. TK 9 december 1998De Raad voor Cultuur zal advies uitbrengen aan de ministers van BZK en OCW over de resultaten van een door de CAS uitgevoerde proefbewerking van de BVD-archieven. Het advies zal aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Minister BZK: In januari 1999 zal de Kamer de nota n.a.v. het verslag ontwerp Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (25 887) ontvangen.A.o. TK 9 december 1998De Kamer is bij brief van 7 mei 1999 geïnformeerd over de stand van zaken.
Minister BZK: De Kamer zal een overzicht ontvangen van het aantal klachten betreffende de BVD en de wijze van afhandeling.A.o. TK 9 december 1998Het overzicht is opgenomen in het BVD-jaarverslag 1998.

Directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Mensen & Management Minister: Nagaan in hoeverrre BiZa een stimulerende rol kan spelen bij de bevordering van de interdepartementale mobiliteit.TK 25 612 A.o. d.d. 21 oktober 1997Begin maart is de rijksbrede mobiliteitsbank gestart. Het streven is de mobiliteitsbank begin 1999 operationeel te hebben. In de conceptnota contouren management- en personeelsontwikkeling worden verder initiatieven uitgewerkt.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Heeft de ROP gevraagd zich te buigen over de uitvoering van de motie-Zijlstra inzake de ambtelijke status. De minister zal in dit kader de ROP ook verzoeken te bezien in hoeverre de motie consequenties heeft voor de – onlangs in het ARAR neergelegde verplichting de ambtseed af te leggen.A.o. TK 17 december 1997Verzoek aan de ROP is gedaan. Het onderwerp «de ambtseed» maakt onderdeel uit van het in december 1998 door de ROP uitgebrachte advies. Brief aan de Tweede Kamer is verzonden op 2 juni 1999. (kamerstukken 24 253, nr. 7). Het onderwerp komt terug in het verankeren van wezenlijke elementen (nb. De ambtseed is niet expliciet genoemd) voor het ambtenaarschap in de gemoderniseerde Ambtenarenwet.
Minister: Integriteit van het openbaar bestuur; Zal nagaan in hoeverre de UN-code of conduct aanleiding geeft voor nadere maatregelen omtrent het voorkomen en verbieden van financieel-zakelijke belangenverstrengeling voor mensen, die werkzaam zijn in de publieke dienst. Zonodig zal hij hierover overleggen met de minister van Financiën.A.o. TK 17 december 1997Medio 1997 is reeds informatie aan de UN verstrekt over regelgeving en beleid op het terrein van integriteit. Voor de beleidsvoornemens t.a.v. dit onderwerp wordt verwezen naar de nota «Integriteit van het Openbaar Bestuur» die in september 1999 naar de TK is gestuurd.
Minister: Wijziging art. 125c Ambtenarenwet; Heeft toegezegd dat hij: 1. de Stichting van de Arbeid z.s.m. op de hoogte zal stellen van de met de Tweede Kamer gevoerde discussie over de wenselijkheid van het totstandkomen van non-activiteitsregelingen in de particuliere sector; 2. (vgl. art. 125c Ambtenarenwet voor ambtenaren) en tevens het protocol van Jong Management dat hierop betrekking heeft, onder de Stichting van de Arbeid zal brengen; 3. de Stichting van de Arbeid zal verzoek vóór de zomer 1998 met een standpunt dienaangaande te komen; 4. tegelijkertijd een onderzoek zal verrichten naar de wenselijkheid van beperking of afschaffing van de regeling van art. 125c Ambtenarenwet; 5. op het moment dat de resultaten van dat onderzoek bekend zijn, bekijken of er aanleiding is meer specifiek met de Stichting van de Arbeid in gesprek te raken.TK 22 januari 1998Bij brief van 26 oktober 1998 is gemeld aan de Tweede Kamer dat de Stichting van de Arbeid te kennen heeft gegeven geen aanleiding te zien om vanuit centraal niveau hierover verdere activiteiten te ontwikkelen. De punten 3 en 4 zijn aangehouden in verband met ontwikkelingen in het kader van de nota arbeid en zorg van SZW.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd over 6 maanden naar de Kamer terug te koppelen wat de stand van zaken is m.b.t. de door hem ondernomen acties n.a.v. het Algemeen Overleg over integriteit op 3 februari 1999.AO d.d. 3 februari 1999Naar aanleiding van het A.O. van 9 juni 1999 wordt een substantiële rapportage voorbereid. Zie de nota Integriteit van het Openbaar Bestuur die in september 1999 aan de TK is gezonden.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat bij de evaluatie van het preventief integriteitsbeleid tevens zal worden bezien of de departementale verschillen in de uitvoering van de motie-Kamp zijn gerechtvaardigd (met name t.a.v. de aanstelling van vertrouwenspersonenAO d.d. 3 februari 1999Naar aanleiding van het A.O. van 9 juni 1999 wordt de evaluatie reeds eind 1999 gestart.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat hij voor de gehele rijksdienst één uniforme regeling zal treffen t.a.v. het maximum bedrag voor het aannemen van geschenken. De minister heeft toegezegd de Kamer een voorstel met een uniform maximumbedrag te zullen doen toekomen.AO TK d.d. 3 februari 1999De minister van BZK heeft de ministeries hierover op 14 juli 1999 een circulaire gezonden.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat hij zal nagaan of – rekening houdend met privacy- en zorgvuldigheidsvereisten en praktische uitvoerbaarheid –, openbaarmaking van alle in de rijksdienst gemelde nevenwerkzaamheden mogelijk is.AO TK d.d. 3 februari 1999De nota Integriteit van het Openbaar Bestuur is tegelijkertijd met deze begroting naar de TK gestuurd.
Minister BZK: Integriteit; heeft toegezegd dat hij een voorstel in overweging zal nemen om ex-ambtenaren in de rijksdienst te verbieden om binnen twee jaar na hun ontslag, voor de vroegere werkgever activiteiten te verrichten op het terrein waar de betreffende ambtenaar werkzaam was.AO TK d.d. 3 februari 1999Het kabinet heeft hiervoor een richtlijn vastgesteld. Zie ook de nota Integriteit van het Openbaar Bestuur.

Directoraat-generaal Algemene Bestuursdienst

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Algemene Bestuursdienst: Eind 1995 overleg met de TK over de vraag in welke richting en in welk tempo de doelgroep van de ABD verder kan worden uitgebreid.TK 1995–1996, 23 468, nr. 5. Verslag A.O. d.d. 28 mrt. 1995De uitbreiding van de ABD staat beschreven in de nota «contouren management en personeelsontwikkeling rijksdienst» zoals deze wordt aangeboden TK in september 1999. Hierin is opgenomen dat de managementfuncties op schaal 16 deel zullen gaan uitmaken van de ABD, gevolgd door de managements-functies op schaal 15.
Minister: Arbeidsvoorwaarden ABD-doelgroep; Het formuleren van arbeidsvoorwaardelijke aspecten van de ABD waarbij in ieder geval aangesloten moet worden bij rechtspositionele ontwikkelingen in de rest van de Rijksdienst.Handelingen EK 1996–1997, 23 468, nr. 7, blz. 8Er worden voorstellen voor het moderniseren van de arbeidsvoorwaarden waaronder van topambtenaren voorbereid.

Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

 
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Minister: Verslag Algemene Rekenkamer: ZBO'en: De Minister wil wel een wat eenvoudiger manier dan jaarlijkse rapportage per ZBO en zal daarop terugkomen.TK 1994–1995, 24 130, nr. 16, pag. 15De rapportage doorlichting zelfstandige bestuursorganen is aangeboden aan de Tweede Kamer (TK 25 268, nr. 1). In de concept kaderwet ZBO zullen enkele algemene bepalingen worden opgenomen over publieke verslaglegging door ZBO'en en toezegging van informatie aan de Staten-Generaal. Wacht op indiening kaderwet ZBO's. Is voorzien 1999.
Staatssecretaris Kohnstamm: Kiesraad vragen om advies over verschuiving verkiezingen van de Tweede Kamer in jaar dat ook verkiezingen voor gemeenteraden of Provinciale Staten worden gehouden.Hand. TK 1996–1997, nr. 30, pag. 5829 d.d. 27 mei 1997Adviezen Kiesraad/IPO/NVVB/VNG zijn ontvangen. Advies Kiesraad is aan de Tweede Kamer gezonden. Wetsvoorstel tot wijziging Kieswet is in voorbereiding.
Minister van BiZa: Staatkundige vernieuwing; Na de zomer zal het definitieve kabinetsstandpunt over constitutionele toetsing aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Voorlopig standpunt (nog niet openbaar gemaakt): geconcentreerde bij de HR ten aanzien van genoemde grondwetsbepalingen.A.o. d.d. 19 juni 1997Dit onderwerp zal in de loop van dit jaar voor nader overleg aan het kabinet worden aangeboden.
Minister van BiZa: Staatkundige vernieuwing; Toezending van een notitie over splitsing van wetsvoorstellen.A.o. d.d. 19 juni 1997 
Minister van BiZa: Staatkundige Vernieuwing; Overzicht benaming staatssecretaris in het buitenland.A.o. d.d. 19 juni 1996 
Staatssecretaris Kohnstamm: Verlaging voorkeurdrempel bij verkiezingen; Toegezegd is een evaluatie van deze verlaging zowel op landelijk, provinciaal als gemeentelijk niveau na enkele verkiezingen.Hand. EK 1997, pag. 36–1954Verkiezingen afwachten (Bredere evaluatie kan pas plaatsvinden nadat er meerdere verkiezingen hebben plaatsgevonden waarbij lage drempel geldt). 23 november 1998 brief aan VC BZK gezonden met resultaten onderzoek gevolgen verlaging voorkeursdrempel bij gemeenteraadsverkiezingen op 4 maart 1998 door Rijks Universiteit Leiden.
Staatssecretaris Kohnstamm: Verhoging aantal ondersteuningsverklaringen bij verkiezingen; Toegezegd is een evaluatie over deze verhoging.Hand EK 1997, pag. 36–1949Evaluatie is in de nota Ontwikkelingen in het kiesrecht op 1 september 1999 naar de Kamer gezonden.
Staatssecretaris Kohnstamm: Ontwikkeling van het instituut Nationale ombudsman; Zegt toe zijn uiterste best te doen om spoedig te komen met wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman, voortvloeiende uit staatssecretaris Kohnstamms standpunt over de aanbevelingen uit het rapport «Blik op de toekomst van de Nationale ombudsman».A.O. d.d. 4 februari 1998, 25 650Het wetsvoorstel is in voorbereiding.
Staatssecretaris Kohnstamm: Jaarverslag Nationale ombudsman 1997; Hij zal de Kamer een notitie sturen met de voors en tegens van bescherming van de naam Nationale ombudsman (het Deense voorbeeld wordt daarbij in ogenschouw genomen). Aan de hand van deze notitie zal verdere besluitvorming plaatsvinden.TK 17 juni 1998 (25 920)Notitie is in augustus 1999 naar de Tweede Kamer gezonden.
Minister BZK: Gevolgen Procola-arrest; Het wetsvoorstel tot uitstel beroep tegen avv's en de evaluatie AwbA.O. d.d. 9 september 1998 
1. Binnenkort zal het kabinetsstandpunt Juridisering naar de Tweede Kamer worden verzonden. 1. Eind 1998 naar de Tweede Kamer gezonden. Beantwoording vragen van de VCBZK en VCJUST is gepland in oktober.
2. De minister zal met besturen (gemeenten/VNG) in gesprek gaan met het oog op het bevorderen van voortvarendheid bij het nemen van besluiten. 2. Kwaliteit en procedurebesluiten is onderwerp van het bestuursakkoordoverleg. Neergelegd in het BANS (bestuursakkoord nieuwe stijl).
Staatssecretaris De Vries: Antilliaanse jongeren; Het heeft onze grote voorkeur de verschillende bij dit probleem met elkaar verbonden aspecten te inventariseren en vervolgens de Kamer te informeren. Tegelijk kunnen wij eventuele beleidsvoornemens of voornemens voor aanpak op welk terrein dan ook kenbaar maken.Begrotingsbehandeling hoofdstuk IV d.d. 11 november 1998 Hand. TK 1998–1999, nr. 23Nota migratie Antilliaanse jongeren is op 10 november 1998 naar de Tweede Kamer gezonden en op 2 december 1998 in een algemeen overleg met de VC NAAZ besproken. In de voortgangsrapportage (9 april 1999), de brief van 25 mei 1999 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de eerstverantwoordelijke bewindslieden de nota Migratie Antilliaanse jongeren gaan uitvoeren en welke vorderingen daar inmiddels mee zijn gemaakt.
Minister BZK: Opstelling modelverordening m.b.t. procedure burgemeestersreferendum; Bereidheid om te overleggen met de VNG over de discrepantie tussen referendumverordeningen.26 200 VII d.d. 8 oktober 1998, blz. 12–668Actie zodra de Tweede Kamer akkoord is met nota van wijziging bij wetsvoorstel 25 444
Minister BZK: Kabinetsstandpunt Rapport Leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving. Toegezegd is dat een overzicht van leeftijdsgrenzen in de formele wetgeving en algemene maatregelen van bestuur aan de Tweede Kamer wordt aangeboden en dat de problematiek van leeftijdsdiscriminatie onder de aandacht van de VNG en het IPO zal worden gebracht. Voorts is aangekondigd dat de (reeds eerder schriftelijk door Justitie aangekondigde) aanwijzing voor regelgeving t.a.v. leeftijdsdiscriminatie naar verwachting medio 1999 zal worden vastgesteld. Daarnaast is toegezegd bij de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling het komende jaar te bezien of artikel 1 van de Grondwet een nadere uitwerking behoeft in de Algemene wet gelijke behandeling, zoals bijvoorbeeld op het terrein van leeftijdsdiscriminatie.TK 1996–1997, 25 938, nr. 1, 2 en 3– De toegezegde inventarisatie op 12 april 1999 is aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden. Op 4 maart 1999 is het onderwerp leeftijdsdiscriminatie onder de aandacht van IPO en VNG gebracht. – In de aangekondigde aanpassing van de aanwijzing en voor de regelgeving zal in de loop van 1999 worden voorzien. – De Tweede Kamer zal naar verwachting begin 2000 op de hoogte worden gesteld van de resultaten van de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling.
Minister BZK: Uitvoeringswetgeving correctief referendum; De heer De Beer (VVD) heeft er op aangedrongen de Kamer te informeren over de uitvoeringswetgeving voor het correctief referendum. Minister van BZK verwees naar de opmerkingen terzake van de MP tijdens de APB in de Eerste Kamer op 18 november 1999. Minister van BZK heeft gesteld dat ideeën van wat er in de uitvoeringswet zou kunnen staan, gewisseld kunnen worden. Maar dat dit nog niet leidt tot een wetsontwerp.Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999 Hand. EK 1998–1999, nr. 17Door de EK op 18 mei 1999 verworpen. Tegelijk met herindiening grondwetsherziening zal een proeve worden bekend gemaakt.
Minister BZK: Personalisering van het kiesstelsel; De heer Hessing (D66) heeft gevraagd of de bewindslieden informatie kunnen geven over de vraag in welke richting de gedachten gaan en op welke termijn voorstellen kunnen worden verwacht over personalisering van het kiesstelsel. Minister van BZK heeft toegezegd dat naar aanleiding van de voorbeelden die de heer Hessing heeft gegeven van een zekere personalisering van het kiesstelsel BZK zal laten weten «of er nog meer op stapel staat».Begrotingsbehandeling EK d.d. 26 januari 1999 Hand. EK 1998–1999, nr. 17Dit onderwerp vormt onderdeel van een nog naar de TK te zenden nota over voorstellen tot wijziging kiesstelsel. Ingevolge het regeerakkoord zullen de voorstellen enige versterking van het regionale elementen de herkenbaarheid van personen bij de TK-verkiezingen betekenen.
Minister BZK: Herzieningsvoorstel artikel 13 Grondwet (25 443); De minister van BZK heeft toegezegd zijn eerdere weigering van het verklaringsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet in te trekken te heroverwegen en daartoe in het kabinet te bespreken. Over het resultaat daarvan zal de Eerste Kamer geïnformeerd worden. De minister heeft tevens toegezegd de brief van 3 februari 1999 aan de voorzitter van de vaste commissie voor BZK en de Hoge Colleges van Staat over het gehele dossier staatkundige vernieuwing en grondwetsherziening (CW99/U50 103) aan de Eerste Kamer toe te zenden.EK 30 maart 1999Bij brief van 28 mei 1999 is aan de Eerste Kamer meegedeeld, dat het herzieningsvoorstel is ingetrokken. Bij brief van 15 april 1999 is de desbetreffende brief van 3 februari toegezonden.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren openbaar bestuur; Tweede Kamer informeren over de stand van zaken inzake een onder auspiciën van de Kiesraad uit te voeren onderzoek naar een verdere verruiming van de technische mogelijkheden om te stemmen (meer stembureaus, openingstijden stembureaus, over de post en elektronisch stemmen, etc.).TK 1998/1999, 26 422, nr. 1Kiesraad heeft op 8 juni 1999 tussenrapportage uitgebracht aan minister van BZK over (huidige) stand van zaken met betrekking tot automatisering rond het verkiezingsproces.
Minister BZK: Notitie inrichting en functioneren openbaar bestuur; Spoedig duidelijkheid over de indiening van het wetsvoorstel ZBO's.TK 1998–1999, 26 422, nr. 1Geagendeerd voor RJBV van 22 juni 1999.
Minister GSI/staatssecretaris De Vries: Nota Migratie Antilliaanse jongeren; Toezegging aan de VC's BZK en NAAZ de overdracht van expertise van het Grote Stedenbeleid naar de Nederlandse Antillen verder te stimuleren.A.o. TK 27 mei 1999Op korte termijn met deelnemende steden van het GSB en met zogenaamde Antillen-gemeenten inventariseren wat relevante aspecten zouden kunnen zijn voor de NA. Vervolgens zal moeten worden bezien of en zo ja hoe de onderlinge uitwisseling geëffectueerd kan worden. Juni 1999 start het overleg hierover. Na de zomer zal de inventarisatie worden afgerond.
Minister GSI/staatssecretaris De Vries: Nota Migratie Antilliaanse jongeren; Toezegging aan de VC's BZK en NAAZ met de NA te zullen bezien op welke wijze (voor Antilliaanse jongeren) een betere aansluiting op de arbeidsmarkt in de NA is te realiseren.A.o. TK 27 mei 1999In het gestructureerd beleidsoverleg met minister Nieuw (N.A.) is afgesproken om binnenkort met de Gevolmachtigde Minister te spreken over onder andere de arbeidsmarktsituatie in de NA
Minister BZK: Staatkundige vernieuwing; Na het zomerreces zal aan de Eerste Kamer een notitie over verkiezing en positie Eerste Kamer worden aangeboden.EK 1998–1999, 21 427, nr. 164, nr. 229In voorbereiding.

Bijlage 4. Circulaires

Algemene toelichting

Per 1 juni 1996 telde BZK 358 circulaires van niet vrijblijvende strekking. In de periode van 1 juni 1998 tot 1 juni 1999 zijn er 70 nieuwe circulaires verschenen en zijn er 28 vervallen. Onderstaand staatje illustreert dit:

 01-06-1998NieuwVervallen01-06-1999
– dg Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties (v.a. 1/7/98)256427
– dg Openbaar Bestuur177154188
– dg Management en Personeelsbeleid1569
– bureau Algemene Bestuursdienst
– dg Openbare Orde en Veiligheid    
• politie1683812194
• brandweer376241
*ncc33
Totaal BZK4256528462

Toelichting

Het aantal van 467 geldende circulaires per 1 juni 1998 heeft uitsluitend betrekking op niet-vrijblijvende circulaires (de categorieën A t/m C uit de «Aanwijzingen omtrent het gebruik en de inrichting van circulaires», Stcrt. 24 juni 1986, nr. 118)*.

*A. = bekendmaking van beleid c.q. voorschriften

B. = verzoek om medewerking

C. = verzoek om inlichtingen

Nieuwe circulaires Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
22-12-98CW98/U57885GemeentebesturenOver wijze van vermelding kandidaat op kandidatenlijstMinister BZK(A)
22-12-98CW99/U56403Pol.ppOver wijze van vermelding kandidatenlijst op kandidatenlijstMinister BZK(A)
24-12-98CW99/U66323Gemeentebesturen VNGVerkiezingen voor het EP 10 juniMinister BZK(A)
07-05-99CW99/66323GemeentebesturenVerkiezingen voor het EP 10 juni Minister BZK(A)
25-05-99CW99/U68363GemeentebesturenOver verkiezingen leden EPMinister BZK(A)
08-06-99CW99/U71139Gemeentebesturen VNGMaatregelen ter voorkoming van ronselen van volmachtstemmenMinister BZK(A)

Vervallen circulaires Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
10-12-90CW90/240/U 1Gemeentebesturen (Stcrt. 1991, 35)Provinciale staten-verkiezingen 1991StaatssecretarisA
31-01-91CW90/121U18ProvinciebesturenEerste KamerverkiezingenStaatssecretarisA
24-12-93CW93/U1501ProvinciesAlgemene wet bestuursrecht A
10-01-94CW94/U18GemeentebesturenDeelname GROENLINKS aan de gemeenteraadsverkiezingen 1994StaatssecretarisA

Nieuwe circulaires Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
17-06-98RDB98/U410De BurgemeestersDefecte paspoorten, digitale foto's en millenniumproblematiekDGOBA,B
16-09-98RDB98/U669De BurgemeestersJaarlijkse aanpassing tarieven reisdocumentenMinister voor GSIA
25-11-98BPR98/U59 133De BurgemeestersUitvoering Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995DGOBB
17-12-98BPR98/U61 656GemeentebesturenInschrijving Antillianen en Arubanen in de GBAMinister voor GSIB
15-02-99BPR99/U55 230GemeentebesturenGeheimhouding en de GBAMinister voor GSIB
16-04-99BPR99/U65 003GemeentebesturenBinnengemeentelijke informatievoorzieningMinister voor GSIB
21-12-98BK98/463 061ProvinciebesturenVergoeding prov. Staten. Prov. Commissies en gedeputeerde statenDGOBA
21-12-98BK98/463 063Burgemeesters GemeentebesturenAmbtstoelage burgemeesters 1999DGOBA
21-12-98BK98/463 065GemeentebesturenVergoeding wethouders, raadsleden en leden gem. commissies voor 1999DGOBA
20-04-99BK99/66 221GemeentebesturenZiektekostentegemoetkoming 1999, burgemeesters en wethoudersDGOBA
20-04-99BK99/66 226Prov. BesturenZiektekostentegemoetkoming 1999 commissaris der Koningin en leden GSDGOBA
16-11-98CIM98/154 079GemeentenTaakstellingen huisvesting statushouders voor minister de 1e helft 1999 A
28-05-99CIM99/68 937GemeentenTaakstellingen huisvesting statushouders voor minister de 2e helft 1999 A
10-05-99FO99/U68 602GemeentenMeicirculaire gemeentefondsMinister BZKA
11-05-99FO99/U65 335ProvinciesMeicirculaire provinciefondsMinister BZKA

Vervallen circulaires Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
15-09-97FO97/U1336GemeentenSeptembercirculaire gemeentefondsStaatssecretarisA
15-09-97FO97/U1331ProvinciesSeptembercirculaire provinciefondsStaatssecretarisA
03-12-97FO97/U2055GemeentenDecembercirculaire gemeentefondsStaatssecretarisA
03-12-97FO97/U2025ProvinciesDecembercirculaire provinciefondsStaatssecretarisA

Vervallen circulaires Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
25-07-94AB94/U459Organen i/d zin v/d ABP-wet vz formeel niet behorend tot sectorenmodelOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenDGMPB/E
20-03-95AB95/U409Organen i/d zin v/d ABP-wet vz formeel niet behorend tot sectorenmodelOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenDGMPB/E
11-09-95AB95/U1179Organen i/d zin v/d ABP-wet vz formeel niet behorend tot sectorenmodelOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenDGMPB/E
09-10-95AB95/U1387Organen i/d zin v/d ABP-wet vz formeel niet behorend tot sectorenmodelOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenDGMPB/E
13-11-95AB95/U1630Organen i/d zin v/d ABP-wet vz formeel niet behorend tot sectorenmodelOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenDGMPB/E
30-05-97AB97/U688Lichamen i/d zin van art.2 v/d Wet privatisering ABP die formeel niet behoren tot een v/d sectoren v/h sectorenmodelOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenDGMPB/E

Nieuwe circulaires Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Politie

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
12-06-98EA98/U1916hfd fezInvoer- en validatieprogramma voor toezending van een aantal gegevens uit de jaarrekening 1997 van de politieregio'shfd FZB
12-06-98EA98/U1699kb'sRijksbijdrage regionale politiekorpsenDPolA
16-06-98EA98/U1869kb'sBovenregionale voorzieningenDPolA
19-06-98EA98/U2041kb'sWijziging tarieflijst reisregeling buitenland politieDPolA
23-06-98EA98/U1976kb'sHerindelingsmedaille vrijwillige politie 1948-1998DPolB
07-07-98EA98/U2366kb'sPolitiehuisstijlDPolB
10-07-98EA98/U1966kb'sAanbieding definitief rapport over modellen en begrippen BCRRPDPolA/B
13-07-98EA98/U2445kb'sRegeling detachering politieMinister BZKA
22-07-98EA98/U2471kb'sVergoeding woon-werkverkeer deeltijdersDPolC
11-08-98EA98/U2778kb'sWijziging tarieflijst reisregeling buitenland politieMinister BZKA
31-08-98EA98/U2956kb'sImplementatie richtlijn 96/34 EGDPolC
10-09-98EA98/U3046kb'sEvaluatie wetgevingsfunctieDPolB
21-09-98EA98/U2709kb'sBekendmaking wekelijkse rusttijdenDPolC
21-09-98EA98/U3164kb'sToezending amvbDPolC
28-09-98EA98/U051 136kb'sWijziging artikel 12 BARPDPolC
30-09-98EA98/U520 126kb'sVoorschot kosten FLO 1998DPolC
05-10-98EA98/U51 213kb'sInvoer- en validatieprogramma voor toezending van een aantal begrotingsgegevens 1999hfd B&TA
13-10-98EA98/U520 113kb'sEvaluatie regeling detachering politieDPolB
27-10-98EA98/U052 987kb'sRijksbijdrage regeionale politiekorpsenDPolA
03-11-98EA98/U055 181kb'sRegeling bij ziekte tijdens opname spaarverlof van maximaal 500 uurDPolC
06-11-98EA98/U55 017kb'sOuderschapsverlof in geval van meerlingenDPolC
27-11-98EA98/U59 732kb'sWijziging tarieflijst reisregeling buitenland politieDPolC
07-12-98EA98/U60 080kb'sToezending uitvoeringsovereenkomsten met het ABP inzake SBK-PolitieDPolC
21-12-98EA98/U62 846kb'sWijziging besluit GVP ivm integratie Regeling ziektekostenvoorziening politiepersoneelDPolA
22-12-98EA98/U59 344kb'sTraangasDPolB
25-01-99EA99/U52 071kb'sUitvoering antecedentenonderzoekDPolC
26-01-99EA99/U53 474kb'sWijziging artikel 94 lid 2 BARPDPolC
27-01-99EA98/U61 835kb'sAanpassing referentiemateriaal FUWADPolC
27-01-99EA99/U50 605kb'sRegeling ivm plaatsgevonden consignatieDPolC
29-01-99EA99/U53 612kb'sWijziging regeling vergoeding verplaatsingskostenDPolC
12-02-99EA99/U53 280kb'sProject ervaringsplaatsen leidinggevende functies voor vrouwenDPolC
22-02-99EA99/U54 416kb'sControleprotocol financiele verslaglegging politieregio's 1998DPolA
11-03-99EA99/U55 399kb'sBezoek CPTDPolC
12-03-99EA99/U058 951kb'sAkkoord arbeidsvoorwaarden sector politie voor de periode 1 januari 1999 t/m 31 december 2000DPolC
31-03-99EA99/U62 616kb'sWijziging reisregeling binnenland politieDPolC
06-04-99EA99/U53 641kb'sAfdrachtsvermindering scholing voor non-profit-organisatiesDPolC
12-04-99EA99/U63 461kb'sAanpassing geneeskundige verzorging politie in 1999DPolA
26-05-99EA99/u69 011kb'sLandelijke PolitiebriefMinister BZKA

Vervallen circulaires Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Politie

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
29-06-97EA97/U1894kb'sPolitiemilieutaak 1997DPolA
30-06-97EA97/U1237kb'sHerziene regeling landelijke Politie-opleidingenMinister BZKA
30-06-97EA97/U2063kb'sBudgetverdeelstelsel/algemene bijdrageDPolA
07-07-97EA97/U1652kb'sAlgemene bijdrage 3e kwartaal 1997Wnd hfd B&TA
11-08-97EA97/U2710kb'sBeoordelingscriteria begroting 1998DPolA
05-09-97EA97/U2987kb'sAangepaste salaristabellen BBPDGOOVA
10-10-97EA97/U3444kb'sInvoer- en validatieprogramma voor toezending gegevens uit de begroting 1998 van de politieregio'sDPolB
07-11-97EA97/U3967kb'sBezoek comite inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingenDPolB
04-12-97EA97/U4308kb'sWijziging tarieflijst reisregeling buitenland politieDPolA
23-01-98EA98/U77kb'sVerhoging operationele toelageDPolA
06-03-98EA98/U601kb'sVergoeding uitkeringen FLO, die ingegaan zijn t/m 1 april 1997DPolB
19-06-98EA98/U2041kb'sWijziging tarieflijst Reisregeling buitenland politieDPolA

Nieuwe circulaires Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Brandweer

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
11-11-98EB98/54 935BRBrwVervanging bedrijfstelefooncentraleDGOOVA
15-1-99PGHOR98/62 058BWBestuurlijke/organisatorische structuur geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampenDBRBA,B
16-1-99EB99/50 908BRBrw, BghrInformatiemodel 1998 met bijbehorend accountantsprotocolDGOOVB
27-1-99EB99/25 410BRBrwBijdrageregeling versterking Brandweer 1999 en 2000DGOOVB
19-4-99EB99/65 403VRBrw, HvgHerhalingscampagne voorlichting bij rampenDBRBB
10-5-99EB99/67 158VRBrw, BWInformatie over landelijk proefalarm van het waarschuwingsstelsel en de jaarlijkse voorlichtingscampagne.DBRBA,B

Vervallen circulaires Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid – Directie Brandweer

DatumNummerGeadresseerdeOnderwerpOndertekenaarCat.
7-11-97PGHOR97/116BWBestuurlijke organisatie geneeskundige hulpverlening bij rampen en ongevallenMinisters BiZa en VWSA, B
16-2-98BRB98/6BRBrwBijdrageregeling Versterking Brandweer 1998DGOOVA

Bijlage 5. Aanbevelingen Nationale ombudsman

In de periode van 1 juni 1998 tot 1 juni 1999 heeft de Nationale ombudsman in een zaak die BZK betreft een aanbeveling gedaan.

In de zaak die leidde tot rapport 98/505 werd geklaagd over het optreden van politie en justitie in het kader van de Eurotop die in juni 1997 in Amsterdam is gehouden. Het Autonoom Centrum en Buro Jansen & Janssen verzamelden een groot aantal klachten naar aanleiding van het politieoptreden in verband met de Eurotop. De klachten betroffen onder meer aanhoudingen, omstandigheden waaronder de daarop gevolgde inverzekeringstelling ten uitvoer was gelegd en de uitzetting uit Nederland van uit het buitenland afkomstige demonstranten. Namens betrokkenen werd een klacht ingediend bij de burgemeester van Amsterdam, de Minister van Justitie en de Nationale ombudsman. Op 27 mei 1998 besloot de Nationale ombudsman dat hij zich van een oordeel zou onthouden over de klachtonderdelen die betrekking hadden op gedragingen waarover inmiddels een rechterlijk oordeel was gevraagd (arrestaties op verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie en daarop gevolgde inverzekeringstelling).

De Nationale ombudsman oordeelde uiteindelijk dat aan de hoofddoelstelling van de Amsterdamse driehoek (een ongestoorde Eurotop) is verwezenlijkt, maar dat de inzet van middelen om dat doel te bereiken in een aantal opzichten de toets der kritiek niet kan doorstaan. Het betreft dan met name de te lange ophouding van een groep van 150 Italiaanse treinreizigers, de onterechte ontzegging van de toegang tot Amsterdam en het noodbevel van de burgemeester. De desbetreffende groep is ten onrechte overgebracht naar een penitentiaire inrichting en vervolgens zonder dat aan de daartoe geldende voorwaarden was voldaan uitgezet uit Nederland. Verder is blijkens de rechterlijke uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam een grote groep personen ten onrechte aangehouden als verdachte van lidmaatschap van een criminele organisatie en in verzekering gesteld tot het eind van de Eurotop. 85 EU-onder- danen, die tot deze groep behoorden zijn zonder dat daarbij is voldaan aan de voorwaarden uit de vreemdelingenwetgeving uitgezet.

De Nationale ombudsman gaf in dit verband aan dat in een aantal situaties spanning heeft bestaan tussen enerzijds de effectiviteit en anderzijds de rechtmatigheid van het optreden ter handhaving van de openbare orde tijdens de Eurotop. Tevens oordeelde de Nationale ombudsman dat betrokken functionarissen niet in alle gevallen een goed inzicht hebben gehad in het voor hun optreden geldende juridische kader. Ook is tevoren niet op alle punten ten volle overdacht en uitgewerkt welke maatregelen konden worden genomen in het geval zich – voorzienbare – bijzondere moeilijkheden zouden voordoen. Dat had tot gevolg dat op enkele belangrijke momenten moest worden teruggevallen op improvisatie.

De Nationale ombudsman acht het van belang dat lering getrokken dient te worden uit het voorgaand beschrevene. Daarom heeft de Nationale ombudsman de Minister van BZK en de Minister van Justitie aanbevolen om, in onderlinge afstemming, het rapport te betrekken bij de voorbereiding van beleid inzake overheidsoptreden bij grootschalige evenementen, een en ander ook in goede afstemming met de andere autoriteiten die op dat gebied een verantwoordelijkheid (kunnen) hebben, en om te laten weten tot welke conclusie een en ander heeft geleid.

Bij brief van 14 juli 1999 hebben de Minister van BZK en de Minister en Staatssecretaris van Justitie een gezamenlijke reactie gegeven op de aanbeveling van de Nationale ombudsman. Hieronder wordt ingegaan op de voor BZK relevante punten uit deze reactie.

De bewindslieden gaven aan dat de op het optreden van diverse betrokken instanties geuite kritiek onverlet laat dat het voorbereiden en het in goede banen leiden van een veelomvattende gebeurtenis als de Eurotop, waarbij de druk van buitenaf om de veiligheid en orde te garanderen uitermate groot was, een enorme inspanning vergt van alle betrokkenen en dat in dat kader niet mag worden vergeten dat er veel goed is gegaan. Ook de ruimte die de Amsterdamse autoriteiten lieten voor demonstraties verdient alle lof.

Met betrekking tot de gedragingen van het toenmalige Landelijk Coördinatie Centrum (LCC) – inmiddels opgevolgd door het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC) – heeft de Nationale ombudsman kritiek op het feit dat het LCC de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet heeft betrokken bij devoorbereidingen op de Eurotop. Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de Eurotop zijn de procedures van het NCC inmiddels zodanig aangepast dat de IND standaard wordt uitgenodigd voor coördinerende vergaderingen ter voorbereiding van (grootschalige) evenementen, indien niet kan worden uitgesloten dat uit het buitenland afkomstige personen de openbare orde zullen verstoren.

Hoewel de coördinerende vergaderingen van het NCC primair betrekking hebben op het coördineren van maatregelen op het gebied van openbare orde en veiligheid, kunnen zij ook worden gebruikt als platform voor afstemming van wensen buiten dat kader. In die zin kan voor de meeste gevallen worden voorzien in een adequate overlegstructuur tussen rijk, lokale overheden en overige betrokkenen. In bijzondere gevallen kan mogelijk behoefte bestaan aan een speciaal met betrekking tot dat evenement ingestelde overleg- en afstemmingsstructuur. In dit kader werd gewezen op de voorbereiding van de EK2000, waarvoor is voorzien in een bijzondere overlegstructuur waarin diverse betrokken ministeries, provinciale en gemeentelijke overheden, openbaar ministerie, politie en particuliere instanties, zoals de organiserende stichting, vertegenwoordigd zijn. Per geval kan worden bezien of er behoefte is aan een dergelijke bijzondere overleg- en afstemmingsstructuur.

Ten aanzien van het nemen van een noodbevel ex artikel 175 Gemeentewet door ambtenaren in mandaat merkt de Nationale ombudsman in algemene zin op dat dit niet op belemmeringen stuit, mits de beslissingen van ambtenaren vallen binnen de grenzen van tevoren opgestelde en door de driehoek goedgekeurde draaiboeken of eventuele andere kaders.

In Amsterdam zal hieraan vorm worden gegeven door middel van twee besluiten: het mandaatbesluit waarin de randvoorwaarden staan waarbinnen de politie het bevel mag uitvaardigen en het in mandaat genomen bevel zelf. In het mandaatbesluit zullen zaken worden opgenomen over het contact leggen met derden die bij de uitvoering van het bevel betrokken zullen worden, het contact met de burgemeester en een «kritische toets» over de uitvoering van het bevel. Het bevel zal in het beleidscentrum worden ingevuld en aan de burgemeester ter goedkeuring worden voorgelegd.

De bewindslieden hebben aangegeven te kunnen instemmen met de hierboven omschreven procedure voor zover hiermee wordt bedoeld dat de voorbereiding van het noodbevel en het toesnijden ervan op de betreffende situatie, gebeurt door ambtenaren in het beleidscentrum. De «goedkeuring» door de burgemeester waarvan wordt gesproken, moet in dat verband worden beschouwd als het nemen van het besluit op basis van een ambtelijk voorbereide conceptbeslissing. Cruciaal voor de rechtmatigheid van de hier geschetste procedure is wel, dat pas na het besluit van de burgemeester op basis van het noodbevel kan worden opgetreden, en dat het conceptbesluit niet wordt beschouwd als een in mandaat genomen noodbevel dat (alvast) kan worden uitgevoerd.

De Nationale ombudsman acht het ophouden van de groep Italianen in een trein zonder wettelijke grondslag niet onredelijk, mits de duur van de ophouding niet langer is dan strikt noodzakelijk in verband met het onderzoek naar strafbare feiten of naar de toepasselijkheid van het noodbevel. Een ophouding van drie uur zonder dat was gebleken van onderzoekshandelingen, zoals in onderhavig geval, acht de Nationale ombudsman te lang.

De bewindslieden hebben in hun reactie aangegeven in het oordeel van de Nationale ombudsman praktische voordelen te zien. Zij komen evenwel tot de slotsom dat het ophouden als hier aan de orde moet worden aangemerkt als een vrijheidsontnemende maatregel. Het ging immers om een vorm van ophouden die vergelijkbaar is aan het opsluiten van personen «achter slot en grendel». Het aldus vasthouden van personen ten behoeve van onderzoek naar het plaatsvinden van strafbare feiten of naar de toepasselijkheid van een noodbevel, zonder een wettelijke grondslag, voldoet niet aan de daarvoor geldende eisen. Alhoewel de bewindslieden er begrip voor hebben dat het – in snel wijzigende omstandigheden – moeilijk is om vast te kunnen stellen of er sprake is van een situatie waarin via een noodbevel dient te worden opgetreden, kan niet worden ingestemd met de mogelijkheid om personen hun vrijheid te ontnemen zonder wettelijke grondslag.

Tenslotte wijzen de bewindslieden op een aantal lopende wetsvoorstellen die ten doel hebben de aanpak van groepsgeweld te verbeteren. Het betreft ten eerste het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding. Voorgesteld wordt om de burgemeester de bevoegdheid te geven om grote groepen ordeverstoorders bestuurlijk op te houden. Dit betekent dat zo'n groep op een bepaalde plaats kan worden vastgehouden. De burgemeester kan besluiten tot het ophouden van groepen als er sprake is van oproerige beweging of van andere ernstige wanordelijkheden, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan (situaties waarin de burgemeester ook noodbevelen kan geven). Voorstelbaar is dat de bevoegdheid wordt toegepast bij krakersrellen, blokkades en risicowedstrijden in het betaalde voetbal die een ernstige verstoring van de openbare orde te weeg brengen. Tevens kan de bevoegdheid van belang zijn voor het EK2000.

Het tweede voorstel betreft een aanpassing van de regeling van de rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare orde. Deze strekt er toe de procedure meer toe te snijden op grootschalige ordeverstoringen.

Tenslotte is een wijziging voorgesteld van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. Deze wetswijziging strekt ertoe ook degene die heeft bijgedragen aan de openlijke geweldpleging zonder zelf een gewelddadige handeling te begaan, onder de reikwijdte van deze strafbaarstelling te brengen.

Bijlage 6. Subsidies (in NLG 1 000)

Naam en Stcrt.art.nr.begro- tings- bedrag(kas)doelstellingdoelgroepex ante geëvalueerddatum en aard laatste ex-post evaluatie plus vindplaatshorizonbepaling aanwezigvalt de naleving van de subsidievoorwaarden onder reikwijdte accountantsverklaring ontvanger
Subsidiëring Stichting Koninklijk Paleis (KB, 15 juli 1980, Stb. 435, 1980)U01.071999 2000355355Het bevorderen van de initiëring en coördinatie van activiteiten gericht op het vervullen door het Koninklijk Paleis van een levendige functie (openstelling voor het publiek in Amsterdam)Bezoekers Koninklijk Paleisnee1991, Eindrapport taakgroep subsidiedoorlichting (intern BiZa-rapport)neeja
Subsidieverlening Oorlogsgravenstichting (min. Besluit 24 juni 1997, nr. BW97/U566)U01.071999 20004 2274 252Het leveren van een bijdrage ten behoeve van de personele en materiële uitgavenDe OGSja d.d. 11 oktober 1996, Evaluatie subsidieregeling OGS (BW96/U601)1996, Evaluatie subsidieregeling OGS (BW96/U601)ja; 2002ja
Subsidiëring politiek-wetenschappelijke instituten 1995 (Stcrt. 1994, 252)U02.061999 20002 600Ondersteuning van werkzaamheden van door in de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijen aangewezen institutenIn de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijenneeBesproken tijdens voorbereiding Wet subsidiëring politieke partijen (TK 95–96, 24 688)neeja
Subsidiëring vormingsactiviteiten politieke partijen 1995 (Stcrt. 1994, 252)U02.061999 20002 425Ondersteuning van werkzaamheden van door in de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijen aangewezen institutenIn de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijenneeBesproken tijdens voorbereiding Wet subsidiëring politieke partijen (TK 95–96, 24 688)neeja
Besluit Algemene vorming en scholing politiek kader in Midden- en Oost-Europa (Stcrt. 1993, 34; Stcrt. 1997, 235)U02.061999 20002 000Het in staat stellen van in de Tweede Kamer zitting hebbende politieke partijen in te spelen op de noodzaak van scholing en vorming van politiek kader in de betrokken landenIn de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijennee1997, Evaluatie subsidieregeling scholing politiek kader Midden- en Oost-Europa (ROB97/156)ja; regeling verlengd tot 31-12-1999ja
Wet subsidiëring politieke partijen (Stb. 1999, 257)U02.061999 20002 8769 452Het verruimen van de financiële mogelijkheden van landelijke politieke partijen om deze partijen in staat te stellen hun belangrijke intermediaire functie in het staatsbestel te blijven vervullenDe landelijke politieke partijenja; discussie in het kader van voorbereiding wetsvoorstel (TK 95–96, 24 688)n.v.t.neeja
Subsidiëring samenwerkingsverbanden van minderheidsgroeperingen (Stcrt. 239, 1992; Stcrt. 247, 1998)U03.011999 20004 1914 219Subsidiëring van de ten behoeve van het overleg tussen regering en minderheden ingestelde Landelijk Overleg MinderhedenbeleidSamenwerkings-verbanden van minderheidsgroepenneeBesproken tijdens voorbereiding Wet overleg minderheden (Handelingen TK 27-2-97, nr. 56, pag. 4109 t/m 4131)nee Besluit onbepaald verlengd (Stcrt. 247, 1998) Op korte termijn treedt een nieuwe subsidieregeling in werkingja
Subsidieverlening Europees Instituut voor Bestuurskunde (min. Besluit van 24 april 1986)U07.021999 2000512512Het bieden van ondersteuning aan de beleidsvorming en -uitvoering en aan het management bij de overheden en openbare diensten in de EU, d.m.v. onderzoek, opleiding en adviseringOverheidsinstellingen in de EUnee1991, Eindrapport taakgroep subsidiedoorlichting (intern BiZa-rapport)neeja

Bijlage 7. Evaluatieonderzoek

A. Voorgenomen onderzoeken

Artikel(Hoofd-) beleids- terreinRealisatie (jaar)Titel en doelstellingKarakterM&O-aspectenKosten of uitgaven
U01.07DGCZK/CZW2000Evaluatie Wet openbaarheid van bestuur; Gevolgen inventarisatie van ICT voor de Wob, strategisch beleid met betrekking tot de WobEx postNeeKosten extern: 1999 f 25 000 2000 f 75 000 Kosten intern: 0,3 fte
U01.07DGCZK/CZW2000Euro(pese) Algemene wet bestuursrecht; Is het mogelijk en wenselijk een Algemeen deel van het Europese Bestuursrecht te ontwikkelenEx anteNeeKosten extern: f 40 000
U01.07DGCZK/CZW2001Evaluatie Algemene wet bestuursrecht (Awb II); WetgevingsevaluatieEx postNeeKosten extern: PM
U02.05DGOB2000Omvang gemeentelijke kwijtschelding; Onderzoeksmodule in het kader van de Monitor Gemeentelijk ArmoedebeleidEx postNeeKosten extern: f 50 000
U02.05DGOB2000Ruimtelijke inrichting en financiële verhouding; Oriënterend onderzoek, waarbij de opdracht is om op basis van beslissingen en gegevens uit het verleden via een kwantitatief model relaties met huidige economisch en demografische kenmerken van lokale eenheden te leggenEx anteNeeKosten extern: f 200 000
U03.01DGOB/CIM2000Onderzoek naar de multiculturele aspecten van grondrechten; Nagaan of er sprake is van belemmeringen voor etnische minderheden in bij het ,«consumeren» van grondrechten en of – binnen de grondwettelijke kaders – er mogelijkheden bestaan deze belemmeringen weg te nemenEx postNeeKosten: extern nog aanbesteden
U03.01DGOB/CIM2000Onderzoek naar de maatschappelijke positie van Molukkers; Onderdeel van een programma om de positie van kleine minderheidsgroepen die vallen onder het integratiebeleid in beeld te brengenEx postNeeKosten: extern nog aanbesteden
N.v.t.DGOOV/Politie; Beleid wordt uitgevoerd door de regionale politiekorpsen2000Politieoptreden en racisme/discriminatie; Verkennend onderzoek inzake het beleid van de Nederlandse Politie en OM betreffend racismebestrijdingEx anteNeeKosten extern: f 100 000
U05.21DGOOV/Brandweereind 2001Evaluatie toepassing schaderegelingen Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen 1998; leren van opgedane ervaringen t.b.v. toekomstige uitvoering van de WTS; Hoe is de steun aangewend (in verband met rapportage aan de Europese Commissie)? Hoe is de regeling uitgevoerd? Zijn er knelpunten opgetreden in de uitvoering die leiden tot aanpassing van de regelgeving? Zijn er knelpunten gesignaleerd die leiden tot aanpassing van de organisatie van de uitvoering?Ex postNeeKosten: intern, nog niet bekend; afd. Organisatie Rampenbestrijding en afd. Bestuurlijke, Internationale en Juridische Zaken
U05.23DGOOV/Politie1999Evaluatie Units Synthetische Drugs, Integraal Veiligheidsbeleid/ integrale handhaving; Wat is de meerwaarde van de USD? Is de beschikbare formatieve sterkte adequaat? Evaluatie functioneren bijzondere samenwerking in teamverband van Politie, KMAR, BOD's en OMEx anteNeeKosten worden gedeeld met Justitie/raming kosten BZK: f 75 000
U05.24DGOOV/PolitiePMParticulier toezicht in het publiek domein; De vraag naar de uitvoering van taken in verband met de veiligheid op straat is onuitputtelijk. Dit heeft zich de afgelopen tijd vertaald in een groei van dienst stadswachten, parkeerbeheer en andere «toezichthouders». Daarnaast spelen de particuliere beveiligingsdiensten een steeds belangrijkere rol. Het beleid is dat toezicht in het publieke domein primair een taak is voor de politie. Het standpunt is ingenomen dat surveilleren in het publiek domein geen taak is van een particuliere beveiligingsdienst. Van rijkszijde kan hier evenwel niet of nauwelijks tegen worden opgetreden. Het is zaak de ontwikkelingen rond het toezicht op straat systematisch in beeld te brengen. Daarop kan het beleid worden afgestemd, waarbij specifiek aandacht wordt gegeven aan de bevoegdheden die nodig zijn om het beleid te implementerenEx anteNeeKosten extern: f 80 000
U05.24DGOOV/Politie-Bestuurlijke en Juridische ZakenToekomstgerichtVormgeving grootschalig politieoptreden; Op basis van de uitkomsten van het Crisis Onderzoeksteamonderzoek (fenomeenonderzoek naar trends in grootschalige incidenten) zal gekeken moeten worden naar de organisatorische consequenties voor grootschalige politie-inzet. Doel hiervan is om de politie-organisaties beter voor te bereiden op een goed verloop van evenementen waarbij sprake is van grootschalige politie-inzetEx anteNeeKosten extern: f 100 000
U05.24DGOOV/Politie, Veiligheidsbeleid2000Evaluatie Gebiedsgebonden politiezorg, Integraal Veiligheidsbeleid/ taakontwikkeling en bedrijfsvoering Politie; Inzicht krijgen in het werken met (vormen van) gebiedsgebonden politiezorg in vier regiokorpsenEx postNeeKosten (waarschijnlijk combinatie intern/extern): ca f 125 000
U05.24DGOOV/Politie2000Integriteit; Bevordering van de integriteit van het personeel van de politie is primair een verantwoordelijkheid van de korpsen. De departementen dragen met name zorg voor de randvoorwaarden zoals de noodzakelijke wettelijke en financiële kaders. De afgelopen jaren hebben de politiekorpsen op brede schaal initiatieven genomen teneinde de integriteit binnen de korpsen te beschermen en te bevorderen. Ook het Rijk heeft velerlei maatregelen getroffen. Gelet op het belang van de integriteit van politiepersoneel is het van belang om in samenwerking met het politieveld meer systematisch onderzoek te doen naar de effecten van het gevoerde beleid en na te gaan op welke wijze aan het integriteitsbeleid nieuwe impulsen kan worden gegevenEx anteNeeKosten extern: f 150 000
U05.24DGOOV/Politie2000Politiële samenwerking met landen Midden Oost Europa; Het onderzoek is vooral praktisch en outputgericht van aard en beoogt betrokken partners (MOE-landen) te adviseren over de wijze van invulling van de samenwerkingsrelatieEx anteNeeKosten extern: ca f 100 000
U05.24DGOOV/Politie2000Preventief bestuurlijke optreden; Mede naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de Europatop is de vraag naar het preventief bestuurlijk optreden in verband met verstoring van de openbare orde nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het tot nu toe ingenomen standpunt dat een dergelijk bestuurlijk optreden niet mogelijk en bovendien ongewenst is staat ter discussie. Het onderzoek moet aansluiten bij de openbare orde, bevoegdheden en grondrechten dat op dit moment door de universiteit van Utrecht wordt uitgevoerd. De Belgische situatie wordt al in laatstbedoeld onderzoek meegenomenEx anteNeeKosten extern; f 150 000

B. Lopende onderzoeken

Artikel(Hoofd-) beleids- terreinRealisatie (jaar)Titel en doelstellingKarakterM&O-aspectenKosten of uitgaven
U01.07DGCZK/CZW1999Evaluatie Algemene Wet Gelijke Behandeling; Besluitvorming in het kabinet omtrent wijzigingen AWGB en informeren van de Tweede KamerEx postNeeKosten Universiteit Nijmegen en Justitie (WODC): f 450 000
U01.07DGCZK/CZW1999Juridisering Algemene wet bestuursrecht; Moet voor geschillen tussen overheden een bijzonder geschillen beschikkingsregime gelden?Ex post/anteNeeKosten Universiteit Utrecht: f 100 000
U01.07DGCZK/CZW1999Evaluatie/onderzoek opkomst verkiezingen; Strategisch/beleid met betrekking tot de inrichting van het kiesprocesEx postNeeKosten Universiteit Twente/Nationaal Kiezersonderzoek: f 80 000
U02.05DGOB1999Decentrale samenwerking; Uitwerken van bepaalde aandachtspunten van de Wet gemeenschappelijke regelingenEx postNeeKosten SGBO: f 107 500
U02.05DGOB1999Democratische controle op gemeenschappelijke regelingen; Bezien wordt welke problemen te onderkennen zijn en hoe de relatie tussen gemeenteraden en besturen van gemeenteraden van samenwerkingsverbanden kan worden verbeterdEx anteNeeKosten SGBO: f 75 000
U02.05DGOB1999Juridisering; Nagaan of interbestuurlijke geschillen op een andere wijze dan door tussenkomst van een rechter kunnen worden opgelostEx postNeeKosten Universiteit Utrecht/Universiteit Amsterdam: f 100 000
U02.05DGOB1999Kwalitatief onderzoek; Gegevens verzamelen over de feitelijke werking van het gemeentelijk bestuursmodel in achttien exemplarische gemeenten opdat meer inzicht ontstaat in de invloedsverhoudingen tussen actorenEx postNeeKosten Universiteit Twente: f 274 386
U02.05DGOB1999Kwantitatief onderzoek; Op basis van en met gebruikmaking van bestaand materiaal en middels een questionnaire in 150 gemeenten uitgebreid empirisch materiaal verzamelen over de feitelijke werking van gemeentelijk bestuursmodel opdat meer inzicht ontstaat in de invloedsverhoudingen tussen actorenEx postNeeKosten SGBO: f 117 818
U02.05DGOB1999Lokale politieke partijen; Onderzoeken van het functioneren van lokale politieke partijen en hun positie in de gemeentelijke democratieEx postNeeKosten Berenschot: f 23 500
U02.05DGOB1999Markt en Overheid; Onderzoek naar de inrichting van het publiek domein in een aantal sectoren. Dit onderzoek wordt verricht voor het Trendrapport 2000Ex anteNeeKosten Universiteit Delft: f 140 000
U02.05DGOB2000Werktuigenvrijstelling; Monitor en nulpuntmeting van de nieuw vastgestelde werktuigenvrijstellingEx postNeeKosten Waarderingskamer: f 75 000
U02.07DGOB2000Biometrie, electronische identificatie en chiptechnologie; Toepassen van biometrie voor hogere beveiliging gebruik reisdocumenten en gebruik van de identiteitskaart in een electronische omgeving («identificatie op afstand»)Ex anteNeeKosten diverse externe bureaus (o.a. VKA): f 2 500 000
U02.12DGOB/GSBNog niet bekendMonitoring grotestedenbeleid; Informeren van het parlement over de effecten van het gevoerde beleid en voor de periodieke evaluatie van de convenantenEx postNeeKosten Erasmus Universiteit: f 300 000
U03.01DGOB/CIMNog niet bekendMonitoring statushouders; Onderzoek naar de (motieven van de) verhuismobiliteit van statushouders na de eerste huisvestingEx postNeeKosten CEBEON: (nog niet bekend)
U03.01DGOB/CIM1999De economische betekenis van minderheden voor de arbeidsmarkt; Inzicht verkrijgen in de economische betekenis van etnische minderheden op de arbeidsmarkt en de mogelijkheden om de economische deelname van minderheden in het licht van de toekomstige ontwikkeling van de economie te vergrotenEx postNeeKosten EIM, Zoetermeer: 1998 f 201 000 1999 f 50 443
U03.01DGOB/CIM1999Bestuurlijke participatie van minderheden; Monitoring van de participatie van etnische minderheden in besturen in het maatschappelijk middenveld, gepremieerde en gesubsidieerde sector, zoals voorgenomen in de nota Kansen krijgen, kansen pakken. Dit met het oog op het verkrijgen van inzicht in de ontwikkeling van de bestuurlijke participatie van etnische minderheden. De meting wordt in 2002 herhaaldEx anteNeeKosten Research voor Beleid, Leiden: f 93 000
U03.01DGOB/CIM1999Onderzoek naar de effectiviteit van methoden NT2; Inzicht verwerven in de effectiviteit van de toegepaste methoden NT2Ex anteNeeKosten SCO-Kohnstamm-instituut: f 45 149
U03.01DGOB/CIM1999Rapportage minderheden; Jaarlijkse rapportage minderheden met het oog op de evaluatie en voortgang van het integratiebeleid minderhedenEx postNeeKosten Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP): 1999 f 132 000
U03.01DGOB/CIM2000Evaluatie inburgering; Onderzoek naar de voortgang en de uitvoering van het inburgeringsbeleid door gemeenten ingevolge de wettelijke evaluatieplicht in de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN)Ex anteNeeKosten: extern nog aanbesteden
U03.01DGOB/CIM2000Huisvesting statushouders door woningcorporaties; Inzicht verkrijgen in de wijze waarop de woningcorporaties de statushouders voorzien van passende woonruimteEx postNeeKosten Companen, Arnhem: 1998 f 40 000
U03.01DGOB/CIM2000Integratiemonitor; Ingevolge de moties Noorman-Den Uyl en Rijpstra de opzet van een monitoring instrument dat de TK informeert over de voortgang van het integratieproces op de belangrijkste terreinen en in de vorm van kerncijfers en kengetallenEx postNeeKosten: extern nog aanbesteden
U03.01DGOB/CIM2000Monitor Politieke participatie; Inzicht verkrijgen in de ontwikkeling van de politieke participatie van etnische minderheden in Nederland mede met het oog op stimulerende maatregelen voor deze participatie ten aanzien van de gemeenteraadsverkiezingen in 2002, zoals voorgenomen in de nota Kansen krijgen, kansen pakken. De monitor zal in 2002 worden voortgezetEx postNeeKosten: extern nog aanbesteden
U03.01DGOB/CIM2000Monitor racisme en extreem-rechts; Waarnemen van ontwikkelingen op het terrein van racisme en extreem-rechts en de respons daarop en het periodiek rapporteren over deze ontwikkelingenEx anteNeeKosten LISWO (RUL), Leiden: 1998 t/m 2000 f 163 000
U03.01DGOB/CIM2000Monitor woonwagenbewoners; Onderzoek naar de sociaal-economische positie van woonwagenbewonersEx postNee1e meting CEBEON Kosten aanvullende onderzoek CBS: 1998 f 38 000 1999 f 8 500 Kosten: 2e meting nog aanbesteden
U03.01DGOB/CIM2000Toegankelijkheid en evenredigheid minderheden (T&E-rapportagesysteem); Inzicht verkrijgen in de effecten van het integratiebeleid op de prioriteitsterreinenEx postNeeKosten CBS/ISEO-Erasmus Universiteit: 1998 f 203 000/ f 70 000 1999 f 239 000/ f 70 000 2000 f 239 000/ f 70 000
U03.01DGOB/CIM2000Vluchtelingen in Nederland; Inzicht verkrijgen in het verloop van het integratieproces van vluchtelingen in NederlandEx postNeeKosten Instituut voor Sociale Wetenschappen (ITS): 1999 en 2000 f 149 000
U03.01DGOB/CIM2002Monitor beeldvorming; Beeldvorming over integratie en etnische minderheden bij het Nederlandse volk in kaart brengen met het oog op een effectieve communicatie vanuit het beleid ten behoeve van een juiste beeldvormingEx postNeeKosten: extern nog aanbesteden
U03.04DGOB/CIM1999Zorgwet VVTV; Evaluatie-onderzoek teneinde inzicht te verkrijgen in de effecten en de werking in de praktijk van de in de Zorgwet VVTV geregelde zorgvoorziening aan VVTV-ersEx anteNeeKosten Regioplan, Amsterdam: 1996 f 17 000 1997 f 97 000 1998 f 50 000 1999 f 87 000
U05.21DGOOV/Brandweer2000Evaluatie Besluit Bedrijfsbrandweren; Inzicht in ervaringen met het wel en niet toepassen van het Besluit Bedrijfsbrandweren en voorstellen tot verbeteringEx postNeeKosten: extern: f 60 000
U05.20DGOOV/Politie2001Fase 3: Eindtermen voortgezette opleidingen; Ontwikkeling van een referentiekader dat een beschrijving geeft van de eisen die te stellen zijn aan enerzijds de wijze waarop de eindtermen tot stand zijn gekomen (het ontwikkelingsproces) en anderzijds de wijze waarop de eindtermen zijn vormgegevenEx anteNeeKosten: 50% t.l.v. LSOP-Justitie (fase 1 en 2) en 50% t.l.v. BZK (vervolgfases). BZK 1999 f 540 000 t.w. f 350 000 in 1999 en f 190 000 in 2000
U05.21DGOOV/BrandweerNog niet bekendEvaluatie brandweerzorgsysteem; Inzicht verkrijgen in de praktische uitvoerbaarheid van het systeem van brandweerzorgnormen zodat indien nodig het systeem kan worden bijgesteld. Dit met als doel de kwaliteit van de brandweer te optimaliseren.Ex postNeeKosten: extern: f 100 000
U05.21DGOOV/Brandweer2000Evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding (Nibra) en het Nederlands bureau brandweerexamens (NBBe); Inzicht te verkrijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het Nibra en het NBBe in relatie tot de bij de oprichting gehanteerde uitgangspunten en verwachtingen en volgens de huidige actuele opvattingen aangaande overheidsfunctionerenEx postNeeKosten: extern: f 120 000
U05.24DGOOV/Politie1999Evaluatie Horizontale Fraudeteams, Integraal Veiligheidsbeleid/ integrale handhaving; Zicht krijgen op het functioneren bijzondere samenwerking in teamverband van Politie en OM terzake van bestrijding horizontale fraudeEx postNeeKosten WODC: ca f 50 000
U05.24DGOOV/Politie1999Taken en bekostiging van de politie in de AZC's en OC's; Inzicht in de taken en activiteiten van de politie in de AZC's en OC's. Onderzoek naar mogelijkheid van het verdelen van het asielbudget in het reguliere bekostigingsstelselEx anteNeeKosten extern: f 150 000 – f 300 000
U05.24DGOOV/Politie2000Geweld en agressie tegen beroepsgroepen met een publieksfunctie, voorheen/Geweld tegen overheidsfunctionarissen; Tijdens het algemeen overleg (17-12-97) met de vaste commissie voor BZK over de integriteit van het openbaar bestuur is aangekondigd dat nagegaan zou worden in welke vorm en mate verbale agressie en fysiek geweld tegen overheidsfunctionarissen voorkomt. Inmiddels loopt een aantal onderzoeken waarin deze vraag deels aan de orde komt (onderzoek Inspectie Politie: paraatheid korpsen; COT: grootschalig politieoptreden; VU Amsterdam: basis politiewerk in (potentiële) gevaarsituaties)Ex postNeeKosten Bureau Driessen, Utrecht: ca f 225 000
U05.24DGOOV/Politie2000Procesevaluatie regeling Jeugd en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid/jeugdbeleid; Proces en tussentijdse productevaluatie met betrekking tot gemeentelijke projecten die in het kader van bijdrageregelingen zijn opgestartEx postNeeKosten Regioplan: ca f 100 000
U08.01DGOB/BPR2000Evaluatie procedure Logisch Ontwerp GBA; Zo nodig bijstellen van de procedure in overleg met de betrokkenenEx postNeeKosten intern: 0,1 fte voor aansturing en begeleiding Kosten extern: f 100 000

C. Afgeronde onderzoeken

Artikel(Hoofd-) beleids- terreinRealisatie (jaar)Titel en doelstellingKarakterM&O-aspectenKosten of uitgaven
U02.05DGOB1998De gemeente als lokale democratie; Aanleveren van achtergrondgegevens ten behoeve van door BZK zelf verrichte analyse van de uitslag van verkiezingenEx postNeeKosten Berenschot: f 20 000
U02.05DGOB1998Effecten gemeentelijke herindeling; Inzicht in de effecten van gemeentelijke herindeling in een groot aantal gemeenten die vanaf 1986 zijn heringedeeld, teneinde antwoord te geven op de vraag wanneer de fusie-effecten zijn uitgewerkt en welke schaaleffecten daarna zichtbaar zijnEx postNeeKosten Moret, Ernst & Young: f 300 900
U02.05DGOB/GSB1998Onderzoek naar de investeringsimpuls ter versterking van de economische structuur van de grote steden; Het rapport is intern gebruikt om inzicht te verkrijgen in de verdeling van de investeringen in de stedenEx anteNeeKosten Andersson Elffers Felix, f 97 500
U02.05DGOB1998Prijs/prestatieoverzicht gemeentelijke voorzieningen; Onderzoeken van een nieuw instrumentarium voor gemeentelijke voorzieningenEx postNeeKosten ESBL: f 45 000
U02.05DGOB1998Pro actieve dienstverleningEx anteNeeKosten Civility Advies: f 177 939
U02.05DGOB1999Modelverordeningen; Duidelijkheid geven over in hoeverre beperken gemeenten zich bij de grondslagkeuze tot de voorbeelden uit de modelverordeningen en wat zijn de achterliggende overwegingen om af te wijken van de modelverordeningen en wat zijn de meest voorkomende grondslagen voor de heffingen waarvoor nog geen model is ontwikkeldEx postNeeKosten Moret, Ernst & Young: f 81 490
U02.05DGOB1999Pilot studie onderzoekstrefpunt; Inventarisatie naar onderzoek over bestaande onderzoeken betreffende regionale samenwerkingEx anteNeeKosten Science Alliance: f 47 353
U02.05DGOB1999Spitsuur in de wijk (vervolgonderzoek wijkaanpak); Inzicht krijgen in het proces van wijkgericht werken en de mate waarin op rijksniveau hieraan vorm en invulling kan worden gegeven en in hoeverre hierbij wordt aangesloten op wensen en verwachtingen ter plaatseEx postNeeKosten Erasmus Universiteit: f 91 063
U02.05DGOB1999Transparantie Europese geldstromen; Onderzoek naar Europese geldstromen in de richting van gemeenten en provincies, als reactie op rapportage van Algemene RekenkamerEx anteNeeKosten Buck Consultants International: f 58 045
U02.07DGOB1998Evaluatie regeling inzake verplichte aangifte van vermissing reisdocument bij de politie; Verkrijgen van inzicht t.b.v. besluitvorming over het opnemen van de maatregel in wetgeving en nadere (beleids)maatregelen ter bestrijding van meervoudige vermissing van reisdocumentenEx postNeeKosten Eysink Smeets & Etman, Den Haag: f 65 000 (excl. BTW), bestaande uit f 63 000 tarief onderzoekers en f 2000 overige kosten
U03.01DGOB/CIM1998Monitor beeldvorming; Beeldvorming over integratie en etnische minderheden bij het Nederlandse volk in kaart brengen met het oog op een effectieve communicatie vanuit het beleid ten behoeve van een juiste beeldvormingEx postNeeKosten Regioplan Amsterdam: 1998 f 53 768 1999 f 13 442
U03.01DGOB/CIM1999VVTV; Inzicht in de gefaseerde integratie van VVTV-ersEx postNeeKosten: nog aanbesteden
N.v.t.DGOOV/Politie1999Evaluatie experimenten Borgbedrijven, Bestuurlijke preventie; Evalueren inzet gecertificeerde beveiligingsbedrijven bij toepassing Keurmerk Veilig WonenEx postNeeOnderzoek wordt betaald door de Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV)
U05.20DGOOV/Politie1998Relevantie ontwikkelingen regulier onderwijs versus vormgeving politie onderwijs; Beschrijving van ontwikkelingen in het regulier onderwijs die mogelijk relevant zijn voor de toekomstige vormgeving van het politieonderwijsEx anteNeeKosten CINOP: f 21 450
U05.20DGOOV/Politie1999Beroepsprofielen; Beschrijving van de beroepsprofielen binnen de politieregio'sEx anteNeeKosten IVA, Tilburg: f 158 699
U05.21DGOOV/Brandweer1999Evaluatie bestuurlijke besluitvorming over de bestrijding van de wateroverlast najaar 1998. Op aandringen van de TK is het onderzoek ingesteld. Evaluatie van de bestuurlijke besluitvorming leidt tot betere voorbereiding voor bestuurlijke besluitvorming onder soortgelijke omstandigheden. Publicatie: «Schurende ketens binnen het openbaar bestuur»Ex anteNeeKosten: Crisis Onderzoek Team, UvL, Berenschot Utrecht ca. f 296 000
U05.23DGOOV/Politie1999Analyse kostenverschillen Nederlandse Politie, voorheen: normonderzoek; Bepalen correcte hoogte normbedrag BVEEx postNeeKosten Moret, Ernst & Young: f 88 125
U05.23DGOOV/Politie1999Onderzoek evaluatie budgetverdeelsysteem; Evaluatie van het budgetverdeelsysteem ten behoeve van de toedeling van BVE's naar de politieregio'sEx postNeeKosten Moret, Ernst & Young: f 120 000
U05.24DGOOV/Politie1999Monitoring beleidskader voetbalvandalisme; Overzicht van de stand van zaken rond de uitvoering van de afspraken uit het Beleidskader bestrijding voetbalvandalisme en -geweld, september 1997Ex postNeeKosten Eijsink Smeets & Etman: f 88 000
U07.03DGMP/DPMR1999Tijdschrift Management & Bestuur; Is M&B een adequaat instrument om managers rijksdienst te informeren over (personeels)management?Ex postNeeInterne kosten: maximaal 0,1 fte

Bijlage 8. Economische en functionele classificaties

Overzicht A. Uitgaven en ontvangsten per (macro)economische categorie met totalen per economische hoofdgroep (NLG 1 000)
CodeOmschrijvingUitgavenOntvangsten
  199819992000199819992000
01Niet verdeeld031 59337 712   
03Interne verrichtingen21 46717 06517 374   
06Niet verdeeld   000
0Transacties die niet of niet onmiddellijk over de hoofdgroepen 1 tot en met 9 worden verdeeld21 46748 65855 086000
        
11Beloning van werknemers366 894382 294386 875184459435
12Overige goederen en diensten335 804434 155310 55812 41815 49415 455
16Verkopen van goederen en diensten   158 670184 539256 751
1Output, intermediar verbruik, afschrijvingen en beloning van werknemers702 698816 449697 433171 272200 492272 641
        
26Rente   52020
27Winstuitkeringen   26 45515 0007 500
2Inkomen uit vermogen   26 46015 0207 520
        
31Subsidies (producenten)86 252529 1533 237   
3Primaire inkomensoverdrachten86 252529 1533 237   
        
41Sociale uitkeringen (exclusief sociale overdrachten in natura)123 065131 691120 414   
43AOverige inkomensoverdrachten4 875 1245 290 2005 497 306   
43BOverige inkomensoverdrachten280 909313 368325 3651 5233 5003 500
43COverige inkomensoverdrachten1 135 362362 853396 171   
43EOverige inkomensoverdrachten4 4304 4693 469   
43FOverige inkomensoverdrachten90 738119 408117 973   
43GOverige inkomensoverdrachten55 82276 47576 200   
47BOverige inkomensoverdrachten   291 844305 868325 365
4Secundaire inkomensoverdrachten6 565 4506 298 4646 536 898293 367309 368328 865
        
52Overige nieuwe investeringsgoederen121 880157 403196 348   
5Investeringen en afschrijvingen121 880157 403196 348   
        
63DOverige kapitaaloverdrachten000   
63EOverige kapitaaloverdrachten000   
63FOverige kapitaaloverdrachten12 37300   
63ZOverige kapitaaloverdrachten1 40000   
68FInvesteringsbijdragen   33800
6Kapitaaloverdrachten en aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa13 7730033800
        
72BVerstrekking van langlopende leningen (vorderingen)030 00040 000   
77BAflossing van langlopende leningen (vorderingen)   02 05074 100
78DVerkoop van aandelen en overige deelnemingen   0247 1250
7Mutaties in financiële activa met een lange looptijd (opneming/aflossing bruto te registreren)030 00040 0000249 17574 100
Totaal hoofdstuk7 511 5207 880 1277 529 002491 437774 055683 126
Overzicht B. Uitgaven en ontvangsten per functionele categorie (x NLG 1 000)
CodeOmschrijvingUitgavenOntvangsten
  199819992000199819992000
01.1Algemeen Bestuur: uitvoerende en wetgevende lichamen, bestuursorganen359 829427 749393 15422 26467 577109 482
01.11Algemeen Bestuur: uitvoerende en wetgevende lichamen, bestuursorganen. Onderzoek1 0732 3251 937   
01.20Algemeen Bestuur: uitvoerende en wetgevende lichamen, bestuursorganen. Algemeen030 00040 00002 05074 100
01.30Centrale diensten van het bestuursapparaat. Algemeen181 521159 279148 181000
01.33Centrale diensten van het bestuursapparaat. Personeel30 92930 11235 4137 7671 5201 347
01.34Centrale diensten van het bestuursapparaat. Overige24 98222 87516 11330 130264 68011 360
01.40Buitenlandse betrekkingen. Algemeen   89 19887 652108 978
01.42Vertegenwoordiging in het buitenland1294 5504 594   
03.2Openbare orde en veiligheid. Politie5 058 1465 569 5195 736 79046 16640 62048 806
03.4Openbare orde en veiligheid. Brandweer213 874641 000106 0933428888
03.5Openbare orde en veiligheid. Burgerlijke bescherming4 4474 5943 5941 63900
03.6Openbare orde en veiligheid. Overige beschermende diensten88 68396 36999 814530100100
05.2Volksgezondheid. Medische behandeling344 293397 732410 078291 844305 868325 365
06.35Oorlog- en rampschade0010 009   
06.36Overige maatschappelijke dienstverlening181 462251 981251 7531 5233 5003 500
06.361Overige maatschappelijke dienstverlening. Onderzoek1 3881 5961 596   
06.40Algemene arbeidsaangelegenheden. Algemeen15 38616 02616 096344000
06.9Uitgaven en ontvangsten die nog niet over de groepen respectievelijk subgroepen kunnen worden verdeeld1 005 378192 827216 075   
13.9Uitgaven en ontvangsten nader te verdelen over de hoofdgroepen 1 t/m 13031 59337 712   
Totaal hoofdstuk7 511 5207 880 1277 529 002491 437774 055683 126

Bijlage 9. Voorlichtingsuitgaven

Bij BZK vormt communicatie een geïntegreerd onderdeel van het beleidsproces. Naast de pers- en de publieksvoorlichting ondersteunt de directie Voorlichting en Communicatie de directoraten-generaal waar mogelijk in alle fases van het beleidsproces.

Het personeelsvolume voor voorlichting in 1999 bedraagt centraal en decentraal 33,9 fte (25,9 fte centraal bij de directie Voorlichting en Communicatie en 8 fte decentraal bij dienstonderdelen).

De voorlichtingsuitgaven centraal in 2000 zien er als volgt uit (in NLG 1):

Tabel A: Totaal budget directie Voorlichting en Communicatie

Programma750 000
Personeel3 179 950
Materieel274 000

Tabel B: Totaal voorlichtingsbudget andere departementsonderdelen

Programma1 085 000
Personeel1 000 000
Materieel
Campagnes8 750 000

Tabel C: Subsidies

Subsidies

Evaluatie communicatieprojecten 1999

Verkiezingen. In 1999 hebben twee deelcampagnes voor de verkiezingen Provinciale Staten en Europees Parlement plaatsgevonden. Door middel van Postbus 51 radio- en tv-spotjes, folders, posters en redactionele artikelen is voorgelicht over (items uit) de Kieswet. Het voorlichtingsmateriaal is via provincies resp. gemeenten verspreid.

Vanwege de gemeentelijke herindeling is in 29 Brabantse gemeenten niet in 1998 de gemeenteraadsverkiezing gehouden, maar viel ze samen met de provinciale statenverkiezing. Deze gecombineerde verkiezing vroeg extra communicatie-aandacht. Om de Europese verkiezing een extra «schwung» te geven – de verwachtingen met betrekking tot opkomst waren dramatisch laag – is een extra tv- en radiospotje ontwikkeld. De evaluatiemeting wordt pas in de loop van juli verwacht.

Voorlichting bij rampen (VORAMP). Op 2 juni 1999 zijn de landelijke sirenes (waarschuwings- en alarmeringsstelsel) luid getest. De test is middels een RTV campagne bekend gemaakt. Tevens is in deze campagne het wederom het basisscenario gecommuniceerd. Deze campagne wordt jaarlijks herhaald. De resultaten van de campagne (effectmetingen) zijn augustus bekend.

Millennium. In het kader van het managen van public confidence is in samenwerking met het millenniumplatform in de maand juni een brede publiekscampagne gestart. De campagne heeft tot doel de burger open en eerlijk te informeren over het millenniumprobleem en de mogelijk persoonlijke gevolgen hiervan. In de executie van de campagne is gebruik gemaakt van radio en televisie, teletekstpagina's, free publicity, internet en een landelijk huis aan huis verspreide Nationale Millenniumkrant. De eerste fase van de communicatie is met het verschijnen van de krant afgesloten.

De totale campagne wordt intensief met onderzoek onder de bevolking begeleid. Het onderzoek heeft tot doel om zicht te krijgen op kennis en houding van de burger inzake het millenniumprobleem. Effecten van de campagne zijn op dit moment (1 juli 1999) nog niet te geven.

Communicatieprojecten 2000

Landelijke wervings- en imagocampagne politie. In de periode 4e kwartaal 1999 – 2001 voert de politie een landelijke wervings- en imagocampagne. Het zwaartepunt – in termen van media-exposure valt in 2000. Het totale budget bedraagt f 15 mln, waarvan naar schatting f 6 mln in 2000 zal worden besteed. De campagne heeft tot doel om het imago van de Nederlandse politie te verbeteren en het aantal aanmeldingen voor de politie-opleidingen in positieve zin te beïnvloeden. De campagne wordt gevoerd in samenwerking met het politieveld. Bij het voeren van de campagne wordt gebruik gemaakt van een breed scala van instrumenten.

Landelijk toegangsnummer van de Nederlandse Politie. In 2000 zal het landelijk toegangsnummer van de Nederlandse politie (LTP) operationeel worden. Het landelijk toegangsnummer is een servicenummer, voor de burger dat toegang geeft tot de dichtstbijzijnde politievestiging. Het LTP richt zich op niet-spoedeisende zaken en onderscheidt zich daarmee van 1-1-2 voor spoedeisende hulpverlening.

Het LTP zal in samenhang met 1-1-2 landelijk gecommuniceerd worden. Doel van deze campagne is de beide nummers helder ten opzichte van elkaar te positioneren:

– 1-1-2 voor brandweer, politie en ambulance als elke seconde telt;

– LTP voor niet-spoedeisende politiezaken.

Voor de totale voorlichtingscampagne is f 3,2 mln uit getrokken (f 2 mln ten laste van BZK en f 1,2 mln ten laste van het NPI).

Voorlichting bij Rampen. Op 18 mei 1998 is de landelijke campagne voorlichting bij rampen gestart. Deze campagne wordt jaarlijks herhaald en heeft de volgende doelen:

– de burger informeren over de jaarlijkse luide sirenetest (de sirenes worden maandelijks stil getest en eens per jaar luid);

– de burger wederom kennis laten nemen van het basisscenario (ga naar binnen sluit ramen en deuren en zet radio of tv aan).

Voor de campagne is een bedrag van f 0,750 mln vrijgemaakt.

Bijlage 10. Convenanten

In de periode 1 juni 1998 tot 1 juni 1999 zijn de volgende convenanten gesloten.

DoelstellingBetrokken partijenDatum van ondertekeningInwerkingtreding
Uitvoering Remigratieregeling 1985 en de Basisremigratiesubsidieregeling 1985BiZa en SVB29-10-199701-11-1997
Uitvoering van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf en van de taakstellingen huisvesting statushoudersBiZa en COA10-05-199801-06-1998
De ontwikkeling en mobiliteit van het hoger ambtelijk kader van beide partijen te bevorderenBiZa/ABD gemeente Den Haag08-01-199808-01-1998
Doorstartconvenanten Grote StedenbeleidG4/Rijk/G2117-12-199817–12–98
Uitvoering pilots in het kader van uitwerking CRIEM-aanpakBZK en 7-tal gemeentenmaart 199901-01-1999
Convenant Interregionaal fraudeteam Noord-West-Nederland. Bestrijding van de horizontale fraude op diverse terreinenMin. van BiZa Min. van Justitie Kb Noord-Holland-Noord Hovj Alkmaar Kc Noord-Holland-Noord1 januari 1998– 1 maart 1999
Convenant Interregionaal Fraudeteam Noord-Nederland. Bestrijding van de horizontale fraude op diverse terreinenMin. van BiZa Min. van Justitie Kb Groningen Hovj Groningen Kc Groningen1 januari 1998– 1 maart 1999
Convenant Interregionaal Fraudeteam Zuid-Nederland. Bestrijding van de horizontale fraude op diverse terreinenMin. van BiZa Min. van Justitie Kb Midden- en West-Brabant Hovj Breda Kc Midden- en West- Brabant1 januari 1998– 1 maart 1999
Convenant Interregionaal Fraudeteam Oost-Nederland. Bestrijding van de horizontale fraude op diverse terreinenMin. van BiZa Min. van Justitie Kb Twente Hovj Almelo Kc Twente1 januari 1998– 1 maart 1999
Convenant inzake de oprichting van een unit mensensmokkel. Oprichten van een landelijke unit mensensmokkel waarvan het functioneren dient te leiden tot een aantoonbare en daadwerkelijke bestrijding van mensensmokkel onder meer door het verrichtten van operationele onderzoekenMin. van BZK Min. van Justitie Min. van Defensie Stass. Justitie Kb Ijsselland Hovj Zwolle directeur INDnovember 19981 december 1998

Bijlage 11. Burgemeestersbenoemingen periode 16 juli 1998 tot en met 15 juli 1999

Overzicht verhouding burgemeestersbenoeming tot aanbeveling cdK en tot advies vertrouwenscommissie

Totaal aantal benoemingen in de periode 16 juli 1998 t/m 15 juli 1999:44 (3)1
Aantal benoemingen waarbij het advies van de vertrouwenscommissie de aanbeveling van de cdK en de voordracht van de minister overeenkwamen:34 (3)
Aantal benoemingen waarbij de aanbeveling van de cdK niet overeenkwam met het advies van de vertrouwenscommissie en de minister de aanbeveling van de cdK volgde:2 (1)
Aantal benoemingen waarbij niet de eerste voorkeur van de vertrouwenscommissie én van de cdK voor benoeming werd voorgedragen:3 (-)
Aantal benoemingen waarbij in afwijking van de aanbeveling de eerste voorkeur van de vertrouwenscommissie werd voorgedragen:2 (-)
Geen vertrouwenscommissie ingesteld:3 (-)

1 Tussen haken staan de cijfers vermeld uit de periode voor 3 augustus 1998.

Overzicht benoeming vrouwelijke burgemeesters

Aantal vrouwelijke burgemeesters op 15 juli 1998:88
Vrouwelijke burgemeester volgt een vrouw op:1
Vrouwelijke burgemeester volgt een man op:10
Vrouwelijke burgemeester benoemd na herindeling:1
Vrouwelijke burgemeester wordt opgevolgd door een man:9
Vacature met laatstelijk een vrouwelijke burgemeester:1
Aantal vrouwelijke burgemeesters op 15 juli 1999:90

Overzicht burgemeestersposten naar politieke kleur per 1 juli 1999:

A. landelijk

 posten%inwoners%mannenvrouwenTK'98
CDA212425 010 095331931918,4
PvdA147295 693 935381093829,0
VVD100203 457 56223782224,7
D66275676 16941899,0
SGP61138 692161,8
GL3143 326127,2
GPV3135 02831,3
RPF3134 71232,0
lokaal115 6511
vacatures10111 257
v.n.o.126535 577
totaal53815 75200441290

1 Vacature (nog) niet opengesteld.

B. naar provincie

GroningenAantal inwoners:559 716
 Aantal gemeenten:25
 Gemeenten > 50 000 inwoners:1
 Totaal%MVInwoners%
PvdA124893352 04263
CDA624696 72017
VVD5204192 90317
D6614110 8462
GPV1417 2051
FrieslandAantal inwoners:620 980
 Aantal gemeenten:31
 Gemeenten > 50 000 inwoners:2
 Totaal%MVInwoners%
PvdA113792277 34945
CDA103391225 65136
VVD5174160 08210
D66271132 4885
GPV1318 7541
geen (lok)13115 6513
vacatures11 005

DrentheAantal inwoners:466 696
 Aantal gemeenten:12
 Gemeenten > 50 000 inwoners:3
 Totaal%MVInwoners%
PvdA65042273 65559
VVD4334107 93123
CDA217285 11018
   
OverijsselAantal inwoners:1 070 187
 Aantal gemeenten:44
 Gemeenten > 50 000 inwoners:5
 Totaal%MVInwoners%
CDA1652142295 41237
PvdA51641257 15932
VVD3103177 80222
SGP26240 8275
D6613122 7633
RPF1318 9351
vacatures123 701
v.n.o.15243 588

GelderlandAantal inwoners:1 906 109
 Aantal gemeenten:78
 Gemeenten > 50 000 inwoners:4
 Totaal%MVInwoners%
CDA3547341708 07838
PvdA1824108524 58628
VVD1520123487 83626
D66342180 5884
SGP34380 2314
vacatures14 483
v.n.o.320 307
UtrechtAantal inwoners:1 098 471
 Aantal gemeenten:36
 Gemeenten > 50 000 inwoners:5
 Totaal%MVInwoners%
CDA2059182415 57943
VVD82453158 11516
PvdA51532373 95339
GPV13119 0692
vacatures18 333
v.n.o.*)1123 422

Noord-HollandAantal inwoners:2 501 274
 Aantal gemeenten:70
 Gemeenten > 50 000 inwoners:11
 Totaal%MVInwoners%
PvdA23341941 470 94460
CDA2131192400 86316
VVD1624124410 69817
D665723141 0076
GL231134 7071
vacatures16 217
v.n.o. *)236 838
   
Zuid-HollandAantal inwoners:3 376 137
 Aantal gemeenten:95
 Gemeenten > 50 000 inwoners:12
 Totaal%MVInwoners%
CDA35382961 047 64831
PvdA2527169717 75122
VVD21231561 256 15338
D667861272 7538
GL1118 619
SGP11117 6341
RPF1119 360
vacatures219 056
v.n.o. *)227 163

ZeelandAantal inwoners:370 334
 Aantal gemeenten:17
 Gemeenten > 50 000 inwoners:-
 Totaal%MVInwoners%
CDA8508181 11750
VVD5315110 55830
PvdA3192170 73620
vacatures17 923
Noord-BrabantAantal inwoners:2 336 500
 Aantal gemeenten:70
 Gemeenten > 50 000 inwoners:9
 Totaal%MVInwoners%
CDA3146283886 97239
PvdA2131192897 75239
VVD111674439 47119
D66573272 6453
vacatures125 105
v.n.o. *)114 555

LimburgAantal inwoners:1 138 851
 Aantal gemeenten:54
 Gemeenten > 50 000 inwoners:4
 Totaal%MVInwoners%
CDA2752252632 28959
PvdA1631124279 90326
VVD6126113 87611
D6636343 0794
v.n.o. *)269 704

FlevolandAantal inwoners:306 749
 Aantal gemeenten:6
 Gemeenten > 50 000 inwoners:2
 Totaal%MVInwoners%
PvdA2402198 10568
VVD120142 13714
CDA120134 65612
RPF120116 4176
vacatures115 434

Bijlage 12. Emancipatiebeleid

1. Openbaar bestuur

BZK streeft naar een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in politiek en openbaar bestuur. Door middel van het ontwikkelen en uitvoeren van concrete projecten en het doen van onderzoek wordt dit streven ondersteund. Een deel van deze projecten wordt uitgevoerd in het kader van de afspraak uit het regeerakkoord, dat namelijk ieder ministerie tenminste drie concrete emancipatietaakstellingen gedurende de huidige kabinetsperiode zal uitvoeren.

Belangrijk zijn de activiteiten om niet alleen de instroom van vrouwen in openbare bestuursfuncties te bevorderen, maar ook aandacht te schenken aan het voorkomen van een te snelle uitstroom, met name op het lokale niveau. Door middel van cursussen en trainingen wordt getracht zowel bij vrouwen als mannen de heersende bestuurscultuur zodanig te wijzigen, dat zij beter aansluit op de wensen en mogelijkheden van vrouwen. Daarnaast worden aparte vierjarige kadercursussen gesubsidieerd om de deelname van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen aan de politieke besluitvorming te bevorderen.

Samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zullen door BZK activiteiten worden ontwikkeld gericht op de toekomstverwachtingen en mogelijkheden van jonge allochtone vrouwen en mannen.

Deze activiteiten zullen worden georganiseerd in het kader van het grote steden- en integratiebeleid. Eén van de activiteiten is het houden van een serie debatten in de grote steden. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van zowel nieuwe als traditionele mediavormen. De resultaten van het onderzoeksrapport naar de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen van het Sociaal en Cultureel Planbureau zal hierbij als achtergrondinformatie gebruikt worden.

2. Openbare orde en veiligheid

In het kader van de uitvoering van de emancipatietaakstellingen voor de politie streeft het ministerie er naar dat het aandeel vrouwelijke personeelsleden in de executieve dienst eind 2002 25% van het totale bestand zal zijn. De komende jaren zal een extra inspanning gepleegd worden om het aantal vrouwen in hogere functies te laten toenemen.

Daarnaast wordt gestreefd naar het opheffen van belemmeringen waarmee homoseksuelen binnen de organisatie worden geconfronteerd. In 1997 is het beleid ten aanzien van homoseksuelen aan het diversiteitsbeleid toegevoegd. Maatregelen in dit kader richten zich met name op een attitudeverandering ten opzichte van homoseksuele collega's. In 1999 wordt het diversiteitsbeleid in een gezamenlijke inspanning met de korpsen verder geconcretiseerd. Tevens wordt financiële ondersteuning verleend aan de Stichting Politie en Emancipatie voor het vormgeven en uitvoeren van emancipatiebeleid alsmede aan de Stichting Europees Netwerk, voor het onderhouden van het internationale netwerk. In 1999 vindt een evaluatieonderzoek plaats naar de stand van zaken van het emancipatiebeleid bij de politie. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal worden bekeken of de financiering van de stichting op deze wijze zal worden gecontinueerd.

Het aantal vrouwen bij de brandweer bedroeg in 1997 2% van het executieve brandweerpersoneel. Dit geringe aandeel geeft aan dat het noodzakelijk blijft om beleid voor de instroom en het behoud van vrouwen bij de brandweer te blijven ontwikkelen en uit te voeren. Door intensivering van de activiteiten wordt er naar gestreefd eind 2002 het aandeel vrouwen te laten toenemen tot 5%. Dit beleid kan gerealiseerd worden door regelmatig adviesdagen te organiseren ten behoeve van de verschillende brandweerkorpsen. Hiernaast zal het beleid voortgezet worden om op verschillende manieren het netwerk voor brandweervrouwen te ondersteunen. Op dit moment is ruim éénderde van alle brandweervrouwen lid van het netwerk.

3. Personeelsbeleid

In 1998 is het onderzoek naar doorstroom van vrouwen Evenredig? Nog even niet! afgerond. Naar aanleiding hiervan zijn aanbevelingen opgesteld voor de ministeries, waarbij de nadruk wordt gelegd op het intensiveren van het beleid gericht op het combineren van zorg en arbeid, het aanpassen van de bestaande beschikbaarheidscultuur en het bevorderen van de doorstroom van vrouwen naar leidinggevende functies. Eén van de conclusies van het doorstroomonderzoek was dat vrouwen sneller uitstromen dan mannen. Op grond hiervan wordt in 1999 een onderzoek gehouden naar de vertrekmotieven uit de rijksdienst van vrouwen en mannen in schaal 12 en hoger. Het onderzoek zal eind 1999 afgerond zijn.

Daarnaast levert het bureau Algemene Bestuursdienst een bijdrage aan een Europees onderzoek project naar genderonderscheid in de openbare dienst Integration of the equal opportunities dimension into the public sector, dat door de Katholieke Universiteit van Leuven wordt uitgevoerd.

Het aandeel vrouwen in de rijksdienst neemt gestaag toe van 30,8% in 1994 naar 32,9% in 1998. De komende jaren zal door de verschillende ministeries het accent gelegd worden op de doorstroom van vrouwen naar hogere functies en het voorkomen van te snelle uitstroom. In de Personeelsbrief Mensen en Management (M&M) zal over de in-, door-, en uitstroom van vrouwen in de sector Rijk worden gerapporteerd.

Ter ondersteuning van de departementale vertrouwenspersonen seksuele intimidatie wordt jaarlijks een themadag georganiseerd, waarbij deskundigheidsbevordering en het onderhouden van netwerken centraal staan.

In 1998 bedroeg het aandeel vrouwen bij BZK ruim 40% en was het aandeel vrouwen in schaal 10 en hoger gestegen van 25% in 1997 naar 27,1% in 1998. Het interne personeelsbeleid van het ministerie blijft met name gericht op de doorstroom van vrouwen naar hogere en leidinggevende functies.

Bijlage 13. Decentralisatie

Op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer, geuit in het Algemeen Overleg van 24 juni 1996, wordt hierbij een overzicht gepresenteerd van de herschikking van taken bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het betreft dus niet alleen decentralisatie (functionele en territoriale decentralisatie), maar herschikking van taken in brede zin (ook in- en externe verzelfstandigingen). Achtereenvolgens komen de overzichten van voltooide, lopende en voorgenomen herschikkingen van taken aan bod. De overzichten zijn een geactualiseerde versie van de decentralisatiebrieven aan de Tweede Kamer (kamerstukken II, 1995/1996, 22 236, nrs. 33 en 34).

Deel A. Overzicht geëffectueerde herschikking van taken

– meer ruimte voor gemeenten en waterschappen voor het voeren van een eigen kwijtscheldingsbeleid voor lokale belastingschulden (1-1-1995);

– overdracht beheer ME-voertuigen (1-1-1995);

– decentralisatie voorkeursgroepenbeleid naar ministeries (1-1-1995);

– verzelfstandiging Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (1-1-1995);

– decentrale uitplaatsing van statushouders naar gemeenten, op basis van een wettelijk vastgelegde taakstellingensystematiek (1995);

– bundeling van middelen voor inburgering tot een brede doeluitkering voor gemeenten op basis van een nieuwe bekostigingssystematiek (1-1-1996);

– opheffen districtsinspecties brandweer (20-9-1995);

– bundeling middelen voor inburgering van nieuwkomers tot een brede doeluitkering voor gemeenten (1-1-1996);

– verzelfstandiging Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding (NIBRA) (1-1-1996);

– overdracht telecommunicatietaken naar regionale brandweren (1-1-1996);

– privatisering ABP (1-1-1996);

– samenvoeging DUO met andere uitvoeringsinstellingen en verzelfstandiging in de USZO (1-1-1996);

– opheffing RPD Advies (1-1-1996);

– beëindiging toezicht op de gemeentelijke en provinciale belastingverordeningen (besluit Eerste Kamer 6-2-1996);

– de uitvoering van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Zorgwet VVTV) is verzelfstandigd: het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA), een zelfstandig bestuursorgaan, voert de wet uit en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt kaders, coördineert en faciliteert;

– privatisering Rijks Bedrijfsgezondheidsdienst- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) (1-7-1996);

– remigratiebeleid: de verantwoordelijkheid hiervoor is per 1 januari 1997 overgedragen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De uitvoering van het remigratiebeleid, in het bijzonder de gevalsbehandeling en de handhaving, zijn ondergebracht bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), een zelfstandig bestuursorgaan;

– instelling agentschap Centraal Archief Selectiedienst (1 januari 1997);

– bestekken en eisen voor brandweer- en rampenbestrijdingsvoertuigen. De betrokkenheid van de partners in de rampenbestrijding bij het formuleren van programma-eisen groeit. Vanuit het netwerk dat onder het College van Commandanten van regionale brandweren ressorteert wordt een inhoudelijke bijdrage geleverd. Volledige overdracht van het ontwerpen van bestekken is niet opportuun. Het ministerie blijft een rol houden mede omdat Europese normstelling een steeds grotere rol speelt en de professionaliteit van het brandweerveld nog in ontwikkeling is;

– sectoralisatie van de regeling Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (ZVO) (1-1-1998);

– overheveling van het Fonds Sociale Vernieuwing naar het Gemeentefonds respectievelijk naar brede doeluitkeringen op de begrotingen van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1-1-1998);

– instelling agentschap voor de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (1-1-1998);

– de divisie informatietechnologie van het Korps Landelijke Politiediensten ondergebracht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken als agentschap Informatie- en communicatietechnologie organisatie (ITO) (1-5-1998);

– per 1 januari 1998 is het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (KabNA) onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat wil zeggen er heeft een overdracht plaatsgevonden van de beheersverantwoordelijkheden. Er is een Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties ingesteld, waarvan KabNA en de stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving onderdeel uitmaken. Het nieuwe directoraat bestaat uit de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directie Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken en de afdeling Coördinatie Europese en Internationale Zaken (1-7-1998);

– per 1 januari 1999 zal de gegroeide samenwerking tussen de beheerorganisatie GBA en de afdeling Reisdocumenten en Bevolkingsadministratie (RDB) zijn geformaliseerd in een nieuw geïntegreerd agentschap dat deze beide onderdelen bevat (BPR).

– bundeling van vier budgetten (leefbaarheid, Van Montfransgelden, oudkomers en voortijdig schoolverlaten, alle vier voor zover het betreft de G25) tot de bijdrageregeling sociale integratie en veiligheid (1-9-1999)

Deel B. Overzicht lopende herschikking van taken

– besluit draagbare blustoestellen. Het ministerie is nu belast met het afgeven van een bewijs van typekeuring. Momenteel wordt met de keuringsinstellingen overlegd onder welke voorwaarden het mogelijk is dat zij in de toekomst de bewijzen van typekeuring afgeven;

– informatievoorziening brandbeveiligingsbeleid. Doel is een geactualiseerd computerprogramma voor het opstellen van een preventieactiviteitenplan te laten ontwikkelen door de markt;

– onderbrengen van overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW). Doel hiervan is de normalisering van het stelsel van sociale zekerheid voor het overheidspersoneel. In aanvulling op wettelijke aanspraken zullen bovenwettelijke regelingen tot stand gebracht worden.

Deel C. Voorgenomen herschikking van taken

– bestuurlijke inbedding regionale brandweer. Aan de hand van de evaluatie van het Project Versterking Brandweer wordt bezien of bovenlokale taken op het terrein van brandweer en rampenbestrijding ingebed kunnen worden in de bestuurlijke hoofdstructuur; met bestuurlijke inbedding regionale politie. Op 23 januari 1997 hebben de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken de Tweede Kamer de nota «Politie 1993; een eerste beoordeling» aangeboden. In een algemeen overleg met de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en voor Justitie van de Tweede Kamer, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 hoofdstuk VII, nr. 3118, is deze nota besproken. De voornemens van de ministers omvatten geen daadwerkelijke wijzigingen in de verhoudingen tussen centrale en decentrale overheden. Tijdens het overleg op 9 juni 1999 hebben de ministers toegezegd de Tweede Kamer aan te geven op welke wijze zij de nota uit willen voeren en welke regelgeving zij overwegen.

Bijlage 14. Extra-comptabel overzicht, budgetten grote stedenbeleid (ECO-GSB)

Toelichting bij het extra-comptabel overzicht GSB-budgetten (ECO-GSB) stand Miljoenennota 2000

1. Inhoudelijke toelichting

Politiek/bestuurlijke ankerpunten voor de opstelling van dit overzicht zijn gelegd in het Regeerakkoord 1998 (introductie extra-comptabel overzicht) en in de Doortstartconvenanten (opstelling indicatieve verdeling), zoals die medio december 1998 aan rijkszijde door de betrokken politieke en aan de zijde van de steden door de betrokken bestuurlijke vertegenwoordigers van de G25 zijn ondertekend.

Het betreft hier een rijksbreed overzicht van alle GSB-relevante budgetten. Conform toezegging zal de hierop gebaseerde indicatieve verdeling per stad aan de steden ter beschikking worden gesteld.

Zoals bekend zal de uiteindelijke toedeling van rijksbudgetten eind 1999 plaatsvinden op basis van toetsing van genoemde op te stellen integrale ontwikkelingsprogramma's. Na toetsing en toewijzing zullen de afspraken tussen het Rijk en de steden eind 1999 in zogenoemde maatwerkconvenanten worden vastgelegd.

2. Technische toelichting

2a. Algemeen

Dit overzicht volgt de systematiek van de rijksbegroting. Het gaat derhalve om kasbedragen voor de aangegeven jaren. Basis bestaat uit opgaven van GSB-relevante departementen voor GSB-relevante budgetten op hun begroting.

Wat betreft status zijn alle budgetten gebaseerd op de stand Miljoenennota 2000 en de daarmee samenhangende ontwerp-begrotingen. Dynamisch inzicht ontstaat door aanpassing van de overzichten aan en publicatie na elke nieuwe budgettaire nota van de regering.

2b. Hoofdindeling(en)

Conform genoemde bijlage bij de Doorstartconvenanten is de volgende indeling in GSB-pijlers gehanteerd.

– GSB-pijler I. Werk en economie

– GSB-pijler II. Fysiek

– GSB-pijler III. Sociale Infrastructuur

• Wijkaanpak

• Veiligheid

• Jeugd in ontwikkeling

• Kwetsbare groepen

– GSB-pijler IV.EU

Naast vorenstaande indeling is de volgende indeling in GSB-categorieën van budgetten gehanteerd.

– GSB-categorie A, betreffende budgetten, waarvoor de steden zelf rechtstreeks geadresseerden zijn.

– GSB-categorie B, betreffende budgetten, die anders worden verdeeld (provincies, regio's, instellingen).

– GSB-categorie C, betreffende budgetten met een uitsluitend beleidsmatige relatie met het GSB.

2c. Bladindeling

In het verlengde van vorenstaande hoofdindelingen is een vast stramien voor een bladindeling toegepast. Daarbij zijn relevante onderwerpen per departement en per begrotingsartikel benoemd. Per onderwerp zijn vervolgens de volgende bedragen verwerkt:

– het totaalbedrag beleidsterrein. Het gaat daarbij om het bedrag, dat het betrokken departement op de eigen begroting op het betrokken begrotingsartikel voor het betrokken beleidsterrein als totaal heeft uitgetrokken.

– het bedrag dat het betrokken departement binnen het betrokken beleidsterrein aan de G25 als totaal heeft toebedacht.

Extra-comptabel overzicht, budgetten Grote stedenbeleid (ECO-GSB)

Categorie A steden zijn geadresseerden

bedragen x f 1 mln

Overzicht totaalbedragen199920002001200220032004 
Totaal GSB-breedVerdeeldtotaal beleidsterrein4 957,45 812,26 137,96 223,26 558,46 599,4 
(excl. EU) totaal G253 090,13 342,33 370,63 465,33 728,93 747,0 
           
  Onverdeeldtotaal beleidsterrein1 332,21 718,31 736,81 888,11 811,01 753,6 
           
I Totaal pijler Werk en economie
  Verdeeldtotaal beleidsterrein1 932,93 060,93 409,23 705,53 866,43 882,2 
   totaal G251 330,71 640,71 819,72 048,42 182,12 212,4 
           
  Onverdeeldtotaal beleidsterrein1 176,21 071,41 097,01 131,81 156,41 156,6 
           
II Totaal pijler Fysiek
  Verdeeldtotaal beleidsterrein1 579,21 227,61 138,7872,61 323,51 346,6 
   totaal G25921,0770,1595,1431,9629,3617,1 
           
  Onverdeeldtotaal beleidsterrein145,7626,3603,7666,5564,8507,2 
           
III Totaal pijler Sociale infrastructuur
  Verdeeldtotaal beleidsterrein1 445,41 523,71 590,01 645,11 368,51 370,6 
   totaal G25838,3931,6955,8985,0917,5917,5 
           
  Onverdeeldtotaal beleidsterrein10,320,636,189,889,889,8 
           
IV Totaal pijler EU
  Verdeeld totaal beleidsterrein totaal G25 60,160,160,160,160,1 
           
  Onverdeeldtotaal beleidsterrein       

bedragen x f 1 mln

Overzicht pijler werk en economie199920002001200220032004 
TotaalVerdeeld totaal beleidsterrein1 932,93 060,93 409,23 705,53 866,43 882,2 
   totaal G251 330,71 640,71 819,72 048,42 182,12 212,4 
           
 Onverdeeld totaal beleidsterrein1 176,21 071,41 097,01 131,81 156,41 156,6Zeehavenontwikkeling deel Gemeentelijk Werkfonds/WIW
           
EZart. 04.10Stadseconomietotaal beleidsterrein94,9101,2105,1109,0126,9137,5 
  Niet-fysieke deelG25 5,58,813,520,628,2 
  Fysieke deelG25 12,620,030,746,964,2Samenhang met ISV, zie VROM, ISV
           
           
SZWart. 12.08Instroom- en totaal beleidsterrein944,21 832,52 081,22 337,32 470,72 475,9 
  doorstroombanen (bruto bedragen)G25723,0989,71 169,11 363,91 464,31 471,8 
           
SZWart. 12.09Sluitende aanpak (incl. inverdieneffecten)totaal beleidsterreinG2526,9205,650,0302,550,0339,950,0349,550,0349,550,0Besluitvorming over verhoging aandeel G25 vanaf 2000 moet nog plaatsvinden
           
SZWart. 12.05Besluit inkoop dienstverlening Arbvo door gemeententotaal beleidsterreinG25106,492,5117,0101,7115,8100,7114,799,7114,799,7114,799,7 
           
SZWart. 12.06Gemeentelijk Werkfonds/WIWtotaal beleidsterreinG251 859,0509,81 851,2481,11 877,0471,01 912,2490,51 936,8500,61 937,0498,5804,6 mln is verdeeld, rest nog onverdeeld
           
VenWart. 05.32Zeehavenontwikkelingtotaal beleidsterreinG259,62,024,824,624,224,224,2nog onverdeeld vanaf 2000
           
BZKart. 02.04Melkertbanentotaal beleidsterrein68,1      
   G253,4      

bedragen x f 1 mln

Overzicht pijler fysiek199920002001200220032004 
TotaalVerdeeld totaal beleidsterrein1 579,21 227,61 138,7872,61 323,51 346,6 
   totaal G25921,0770,1595,1431,9629,3617,1 
           
 Onverdeeld totaal beleidsterrein145,7626,3603,7666,5564,8507,2Sleutelprojecten duurzame ontwikkeling openbare lichamen milieubeheer deel bodembescherming geluid en verkeer deel woningvoorraad
           
VROMFESSleutelprojectentotaal beleidsterrein12,027,030,036,047,6 zes steden bekend, nog onverdeeld
   G25       
           
VROMart. 03.43Stedelijke vernieuwing ISV plus Lokale milieuhindertotaal beleidsterreinG25 220,483,1695,8340,3742,1380,21 188,4580,71 211,0568,1exclusief EZ-stadseconomie, deel Fysiek
           
VROMart. 03.19.01Stadsvernieuwingtotaal beleidsterrein867,4748,0200,0    
   G25676,5567,9155,9    
           
VROMart. 03.42Stimuleringsregeling herstructurering woningvoorraad totaal beleidsterreinG2529,120,357,245,960,924,638,3  nog onverdeeld 2002
           
VROMart. 05.15Algemeen milieubeleid: duurzame ontwikkelingtotaal beleidsterreinG250,90,90,90,9  nog onverdeeld
           
VROMart. 05.15Algemeen milieubeleid: subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheertotaal beleidsterreinG250,50,50,50,5  nog onverdeeld
           
VROMart. 05.16.01Milieukwaliteit en emissiebeleid: bodembescherming (cat A en cat B, nl. G4 en provincies)totaal beleidsterreinG25427,176,5436,6424,3460,8461,3461,3nog onverdeeld va 2000
           
VROMart. 05.16.04Milieukwaliteit en emissiebeleid: geluid en verkeertotaal beleidsterreinG25132,3161,3148,0130,055,945,9nog onverdeeld (pas va 2003 naar steden)
           
VROMart. 05.16.05Milieukwaliteit en emissiebeleid: bodemsanering VINEXtotaal beleidsterreinG25125,6105,348,018,863,028,4    
           
OCWart. 27.03Subsidies monumentenzorgtotaal beleidsterreinG25130,042,4147,048,0107,035,0115,037,6127,641,7127,641,7 
           
LNVart. 13.03; 13.04 en 13.05Grootschalig groen in de stadtotaal beleidsterrein G25 7,06,412,010,915,514.17,56,88,07,3 

bedragen x f 1 mln

Overzicht pijler sociale infrastructuur199920002001200220032004 
TotaalVerdeeld totaal beleidsterrein1 445,41 523,71 590,01 645,11 368,51 370,6 
   totaal G25838,3931,6955,8985,0917,5917,5 
           
 Onverdeeld totaal beleidsterrein10,320,636,189,889,889,8Sportbeleid deel Heroïne-experimenten
           
 Sociale integratie en veiligheid G25       
BZKart. 02.12Leefbaarheidsfondstotaal beleidsterrein11,025,027,032,048,148,1 
   G2511,022,524,529,545,645,6 
           
BZKart. 02.12Inburgering oudkomerstotaal beleidsterreinG2512,58,525,017,037,525,550,034,050,035,050,035,0 
           
BZKart. 02.1224-uurs opvangtotaal beleidsterrein G2515,915,915,915,915,915,915,915,915,915,915,915,9 
           
BZK/ OCWart.05.24;art. 02.12Veiligheidsbeleid: Van Montfransgelden Projecten jeugd en veiligheidtotaal beleidsterreinG2577,570,277,570,277,570,277,570,277,570,277,570,2 
           
OCWart. 20.01 + art. 20.03Tegengaan voortijdig schoolverlaten in vo en bototaal beleidsterreinG25 61,048,061,048,061,048,061,048,061,048,0 
           
 Wijkaanpak         
VWSart. 24.09Sociaal beleid: «Heel de buurt»totaal beleidsterreinG251,61,11,61,11,61,1    
           
 Jeugd in ontwikkeling 
VWSart. 24.04Kinderopvang en naschoolse activiteitentotaal beleidsterreinG25152,142,6157,942,4211,359,2294,385,3   
           
VWSart. 24.07Sportbeleidtotaal beleidsterrein10,320,636,156,856,856,8nog onverdeeld
   G25       
           
OCWart. 18.01Onderwijs in allochtone levende talen (OALT)totaal beleidsterreinG25131,288,7132,288,7132,288,7134,188,7135,388.7136,788,7 
           
OCWart. 18.03Schoolbegeleidingsdienstentotaal beleidsterreinG25113,228,5110,428,4110,428,4110,228,3110,228,3110,228,3 
           
OCWart. 18.01Bestrijding onder- wijsachterstanden in primair en voortgezet onderwijs (GOA)totaal beleidsterreinG25172,9113,0170,1113,0170,1113,0170,1113,0170,1113,0170,1113,0 
           
OCWart. 18.05Achterstandsprogramma Pyramide/kaleidoskooptotaal beleidsterrein G25 5,05,0     
           
BZKart. 03.01CRIEM-pilotstotaal beleidsterrein11,5      
   G257,8      
 Kwetsbare groepen in de grote stad 
 2. Dak/thuislozen, vrouwen in bedreigende omstandigheden en harddrugsverslaafden 
OCWart. 20.01Inburgering nieuwkomerstotaal beleidsterreinG25198,794,3186,795,0187,895,4188,295,7188,696,3189,396,3 
           
VWSart. 24.09Inburgering nieuwkomerstotaal beleidsterreinG25118,159,4117,459,4117,459,4117,459,4117,459,4117,459,4 
           
VWSart. 24.10Maatschappelijke opvangtotaal beleidsterreinG25142,8105,4161,9119,9161,9119,9161,9119,9161,9119,9161,9119,9 
           
VWSart. 24.10Vrouwenopvangtotaal beleidsterrein73,673,673,673,673,673,6 
   G2560,160,160,160,160,160,1 
           
VWSart. 24.10Verslavingsbeleidtotaal beleidsterrein135,9135,9135,9135,9135,9135,9 
   G25114,0114,0114,0114,0114,0114,0 
           
VWSart. 25.02.05Volksgezondheidsbeleid, basisgezondheidszorg c.a.totaal beleidsterrein G2516,50,4      
           
VWSart. 25.02.07Volksgezondheidsbeleid, o.a. heroïne-experimenttotaal beleidsterrein G2546,66.840,66,841,1 6,833,033,033,0Politiek besluit over inzet middelen vanaf 2002 moet nog plaatsvinden
           
 3. Armoedebestrijding/sociale activering 
SZWart. 15.01Subs. alg: stimuleringsprojecten allochtone jongerentotaal beleidsterreinG256,73,63,01,34,82,7    
           
 Overig         
BZKart. 02.12Regelingen leefbaarheid, veiligheid, stadseconomietotaal beleidsterreinG2523,023,023,023,023,023,023,023,023,023,023,023,0 

bedragen x f 1 mln

EU-pijler199920002001200220032004 
  Doelstelling 2 van de Structuurfondsentotaal beleidsterrein G25 60,160,160,160,160,1 

Categorie B, budgetten naar regio's

bedragen x f 1 mln

I Pijler Werk en economie199920002001200220032004Geadresseerde:
OCWFESTechnocentratotaal beleidsterreingebieden met G25 16,016,012,012,012,012,0  onderwijsinstellingen (regionaal)
           
SZWart. 12.01Rijksbijdrage aan Arbvototaal beleidsterreingebieden met G2540,040,0      RBA (G4)
           
II Pijler Fysiek
           
VenWart. 03.10Bijdrage exploitatie openbaar vervoertotaal beleidsterrein gebieden met G252 605,51 800,82 678,81 988,22 594,01 959,32 671,81 930,42 679,01 901,52 696,91 872,6regio's en provincies
           
VenWIF 01.03.01 en 02Regionale/lokale infrastructuur subsidiestotaal beleidsterrein gebieden met G25977,9902,01 207,81 118,0790,2725,0794,5726,0623,0706,0389,2587,0regio's en provincies
           
VenWIF 01.03.05Regionale/lokale infrastructuur gebundelde doeluitkeringtotaal beleidsterrein gebieden met G25385,2203,4354,4120,5370,3197,1351,6197,1216,6105,9216,6105,9kaderwetgebieden, rest gaat naar provincies
           
VenWIF 04.02 en 04.03Overige infrastructuur (samengevoegd): – Bodemsanering bij aanleg overige projecten – Intermodaal vervoer (terminals en knooppunten)totaal beleidsterrein gebieden met G25152,085,6126,369,541,78,124,622, 120,1 steden en regio's
           
VROMart. 05.16.01Milieukwaliteit en emissiebeleid: bodembescherming (zowel in categorie A als B)totaal beleidsterrein gebieden met G25427,176,5436,6424,3460,8461,3461,3G4 in cat A (rest naar provincies)
           
LNVart. 13.03Kwaliteitsimpuls Groene Harttotaal beleidsterrein gebieden met G2520,05,020,05,020,05,020,05,020,05,020,05,0landelijke gebieden

bedragen x f 1 mln

III Pijler sociale infrastructuur199920002001200220032004 
Juart. 08.02Justitie in de buurttotaal beleidsterrein gebieden met G251,51,58,28,210,010,012,212,212,212,212,212,2OM
           
Juart. 08.02CRIEM/individuele trajectbegeleiding crim. jongerentotaal beleidsterrein gebieden met G253,53,57,37,310,310,315,515,515,515,515,515,5voogdij instellingen
           
Juart. 08.02CRIEM/Community that caretotaal beleidsterrein gebieden met G250,50,51,01,02,12,13,13,13,13,13,13,1Ned. instit. Zorg en Welzijn
           
Juart. 08.05Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV)totaal beleidsterrein gebieden met G2511,211,239,439,438,638,638,638,638,638,638,638,6penitentiaire instellingen
           
OCWart. 20.01+ 20.03Tegengaan voortijdig schoolverlaten in vo & bo (RMC)totaal beleidsterrein gebieden met G256,06,012,012,012,012,012,012,012,012,012,012,0WGR-gemeenten
           
VWSart.24.04Bureaus Jeugdzorg uit impuls sociale infratotaal beleidsterrein gebieden met G2512,912,925,825,838,738,751,651,651,651,651,651,6stadsgewesten en provincies
           
BZKart. 05.23Politiesterkte + uitbreiding politiesterktetotaal beleidsterrein gebieden met G254 827,24 657,24 862,64 693,74 856,24 687,44 900,94730,44 895,04 725,7 naar regiopolitie (algemene bijdrage)
           
SZWart. 15.08Stimuleringsregeling dagindeling (experimenten, projecten)totaal beleidsterrein gebieden met G253,811,216,613,72,6 toekenning in 3 tranches onverdeeld geadresseerden zijn oa steden
           
VWSart. 24.07Sportbeleidtotaal beleidsterrein gebieden met G2559,659,659,659,659,659,6landelijke sportbonden en onderzoeksinstituten

Categorie C, beleidsmatige relaties

I Pijler werk en economiePijler sociale infrastructuur
      
   Veiligheid
EZ Nota ruimtelijk-economisch beleid   
EZ StartersvoorzieningenBZK Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002
EZ Synthens subsidies c.a.BZK Integraal veiligheidsplan
EZ Investeringen toerisme   
Fin Tante Agaath-regeling (fiscale regelingen)Kwetsbare groepen in de grote stad
   1. Ouderen en gehandicapten
      
   VWS meerjarenafspraken AWBZ
   VWSart. 24.02.04Algemeen ouderenbeleid
   VWSart. 25.02.04Volksgezondheidsbeleid, eerstelijnszorg/thuiszorg
      
   2. Dak/thuislozen, vrouwen in bedreigende omstandigheden en harddrugsverslaafden
Pijler fysiek   
      
VROM Vijfde Nota voor de ruimtelijke ordeningVWSart. 25.02.12Volksgezondheidsbeleid, Illegalenfonds
VROM Nota «Wonen in de 21e eeuw»GF Bijzondere bijstand (inclusief RA)
VenW Nieuwe Structuurschema verkeer en vervoer   
VenWIF 03.05Rekeningrijden3. Armoedebestrijding/sociale activering
VenWart. 03.18Bereikbaarheidsbevordering + mobiliteitsgeleiding   
VenWIF 01.01RijkswegenSZWart. 14.01Bijstand: zelfstandigen (BBZ)
VenWIF 01.02RailwegenSZWart. 14.01Bijstand: art. 144
VenWIF 01.03Regionale/lokale infrastructuur duurzaam veilig   
LNVart. 13.03Landinrichting (waaronder diverse strategischeOverig
  Groenprojecten)OCW Cultuur (intensiveringen Regeerakkoord)
   VWS Welzijnsnota
   VWSart. 24.03Gehandicaptenbeleid
   GF Accres Gemeentefonds

Bijlage 15. Lijst van afkortingen

ABDAlgemene Bestuursdienst
ABPAlgemeen Burgerlijk Pensioenfonds
AFUPAanvullende Flexibele Uittredingsregeling Politie
AHBMAdjunct-hoofdbrandmeester
AMGArbo Management Groep
APPAAlgemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers
ARBACAutomatisering van de Regionale Brandweer Alarm Centrales
AVDAlgemene Vergadering van Deelnemers
AVOAanvullende opvang
AZMinisterie van Algemene Zaken
AZCAsielzoekerscentrum
BDURBesluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen (tot en met 1997: Besluit doeluitkering rampenbestrijding)
BFRPBesluit financiën regionale politiekorpsen
BIB-beraadBijzondere Informatiebeveiligings Beraad
BiZaMinisterie van Binnenlandse Zaken
BNPBeleidsplan Nederlandse Politie
BPIBeleidsadviescollege voor de Politiële Informatievoorziening
BPRBasisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten
BuiZaMinisterie van Buitenlandse Zaken
BVDBinnenlandse Veiligheidsdienst
BVEBudgetverdeeleenheid
BVSBudgetverdeelsysteem
BZKMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
C2000Communicatiesysteem 2000; digitale verbindingsnetwerk voor de radiocommunicatie ten behoeve van de politie, de brandweer en ambulancehulpverlening
CAOPCentrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel
CASCentrale Archiefselectiedienst
CJIBCentraal Justitie Incassobureau
COACentraal Orgaan opvang Asielzoekers
CPACentrale posten ambulancevervoer
CRIEMCriminaliteit in relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden
CVICentrale verwijzingsindex
CZWIConstitutionele Zaken, Wetgeving en Internationale Aangelegenheden
DefensieMinisterie van Defensie
DGDirectoraat-Generaal
DGCZKDirectoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties
DGMPDirectoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid
DGOBDirectoraat-Generaal Openbaar Bestuur
DGOOVDirectoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid
DGSDatabase gevaarlijke Stoffen
(D)GVP(Dienst) Geneeskundige Verzorging Politie
DigidocDigitalisering van de documenthuishouding
DISDocumentair Informatie Systeem
(D)ZVO(Dienst) Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel
EIBEuropees Instituut Bestuurskunde
EMMIEurregionaal MultiMediaal Informatiesysteem
EZMinisterie van Economische Zaken
EwlwExtra werkgelegenheid langdurig werklozen
FinanciënMinisterie van Financiën
FLOFunctioneel leeftijdsontslag
FPUFlexibel Pensioen en Uittreden
FuWaSysteem van functiewaardering bij de politie
G4Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag
G6Dordrecht, Haarlem, Heerlen, Leiden, Schiedam en Venlo
G15Almelo, Arnhem, Breda, Deventer, Eindhoven, Enschede, Groningen, Helmond, Hengelo, Den Bosch, Leeuwarden, Maastricht, Nijmegen, Tilburg en Zwolle
G19G4 + G15
G25G4 + G6 + G15
GBAGemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens
GMSGeïntegreerd Meldkamersysteem
GROT'sGrensoverschrijdende Observatieteams
GSBGrotestedenbeleid
GSIGrote Steden- en Integratiebeleid
HBMHoofdbrandmeester
HCvSTHoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin
HKSHerkenningsdienstsysteem
I&AInformatisering en Automatisering
IARIndividuele arbeidsrelatie
IBOInterdepartementaal Beleidsonderzoek Politiezorg
ICTInformatie- en communicatietechnologie
ID-banenInstroom-doorstroombanen
IFT'sInterregionale fraudeteams
ILMInterim Landelijk Mobilofoonnet
INDImmigratie en Naturalisatie Dienst
IPA-systemenInterdepartementale Personeelsinformatie Automatiseringssystemen
IPOInterprovinciaal Overleg
ITOIT-organisatie
IVOPInformatievoorziening Overheidspersoneel
JustitieMinisterie van Justitie
KabNAKabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
KLPDKorps Landelijke Politiediensten
LCZLogistiek Centrum te Zoetermeer
LISTToegangsintegratie Landelijke Systemen
LISVLandelijk Instituut Sociale Verzekeringen
LMDLandelijk Management Development
LNVMinisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
LRTLandelijk Rechercheteam
LSCPLandelijk Selectie Centrum Politie
LSOPLandelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie
LTNPLandelijk Telefoonnummer Nederlandse Politie
NCCNationaal Coördinatiecentrum
MobipolMobiele datacommunicatie Politie; de mobiele versie van LIST
M&MMensen en Management in de Rijksdienst
NAFINNetherlands Armed Forces Integrated Network
NGRNieuwe Generatie Reisdocumenten
NIBRANederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding
NSISNationaal Schengen Informatie Systeem
NMINederlands Migratie Instituut
NMRNationaal Meetnet Radioactiviteit
NPINederlands Politie Instituut
NRKNederlandse Rode Kruis
NVCNationaal Voorlichtingscentrum
NVvBNederlandse Vereniging voor Burgerzaken
OCWMinisterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OGSOorlogsgravenstichting
OL2000Overheidsloket 2000
OMOpenbaar Ministerie
ON21Overheidsnetwerk
OOVOpenbare Orde en Veiligheid
OOWOverheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen
OPSOpsporingssysteem
OSAOrganisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek
OT2000Overheids Telefonie
PAS-regelingRegeling Partiële Arbeidsparticipatie Senioren
(P)GHOR(Project) Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
PIVA-projectPersoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen
PMOProjectbureau Millennium Overheid
PODACSPolitie Datacommunicatie Systeem
POLBISPolitie-beleidsinformatiesysteem
PPPProject Personeelsvoorziening Politie
PVBProject Versterking Brandweer
RDWRijksdienst voor het Wegverkeer
RfvRaad voor de financiële verhoudingen
RIPRegeling Informatiebeveiliging Politie
RIVMRijksinstituut voor Milieuhygiëne
RNReddingsbrigades Nederland
RobRaad voor het openbaar bestuur
ROPRaad voor het Overheidspersoneel
RRDIARaad voor de Rijksdienst en Inkomensaangelegenheden
SAIPStichting Administratie Indonesische Pensioenen
SAMENWet stimulering arbeidsdeelname minderheden
SBIONStichting Brandweeropleidingen in Nederland
SP&EStichting Politie en Emancipatie
SVBSociale verzekeringsbank
SybaseDatabase management systeem
SZWMinisterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TOPToekomstig Onderwijs Politie
UMSUnit Mensensmokkel
USDUnit Synthetische Drugs
USZOUitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs
VASVreemdelingen Administratie Systeem
VBTBRegeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording»
VERVeiligheidseffectrapportage
VCVerbindingscommando-unit
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VROMMinisterie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VSOVerbond Sectorwerkgevers Overheid
VUTVervroegd Uittreden
VUT-fondsFonds voor Vervroegd Uittreden bij de Stichting Pensioenfonds ABP
VVTVVoorwaardelijke vergunning tot verblijf
VVTV-erHouder van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf
VWSMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
V&WMinisterie van Verkeer en Waterstaat
WASWaarschuwingsstelsel
WEBWet educatie en beroepsonderwijs
WghrWet geneeskundige hulpverlening bij rampen
WINWet inburgering nieuwkomers
WivWet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
WRVRWet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders
WvoWet veiligheidsonderzoeken
WWWerkloosheidswet
Zorgwet VVTVWet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf
ZVRZiektekostenvoorziening Rijkspersoneel
ZWZiektewet

Bijlage 16. Lijst van regelingen

RegelingVindplaats
Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA)Stb. 1969, 594 en Stb. 1979, 519
Besluit algemene rechtspositie politieStb. 1994, 265
Besluit bezoldiging politieStb. 1994, 215
Besluit bijdrage Rode KruisStb. 1989, 141
Besluit Coördinatie RijkspersoneelsaangelegenhedenStb. 1993, 194
Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen (tot en met 1997: Besluit doeluitkering rampenbestrijding) (BDUR)Stb. 1993, 717
Besluit financiën regionale politiekorpsen (BFRP)Stb. 1994, 265
Besluit Geneeskundige Verzorging Politie 1994Stb. 1994, 338
Besluit PaspoortgeldenStb. 1991, 563
Brandweerwet 1985Stb. 1985, 87
Garantiewet militairen KNIL, gewijzigd bij beschikking van de Minister van Justitie van 16 september 1958, nr. 438Stb. 1951, 239
Intrekkingswet Bescherming BevolkingStb. 1986, 312
Kaderwet bestuur in veranderingStb. 1994, 396
Kieswet en de Wet Europese verkiezingenStb. 1989, 423
LSOP-wetStb. 1994, 780
PaspoortwetStb. 1991, 498
Pensioenreglement van Nederlands Nieuw-GuineaGouvernementsblad 1958, nr. 83
Politiewet 1993Stb. 1994, 145
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994Stb. 1994, 462
Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politieStcrt. 1994, 157
Regeling extra werkgelegenheid langdurig werklozen (Melkert-banen)Stcrt. 1995, 13 en Stcrt. 1996, 18 en 25
Regeling financiering actieprogramma's Jeugd en Veiligheid 1996–1999 voor de G4Stcrt. 1996, 97
Regeling financiering actieprogramma's Jeugd en Veiligheid 1996–1999 voor de G15Stcrt. 1996, 232
Regeling Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU)Stcrt. 1996, 249
Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie voor de G4Stcrt. 1995, 249
Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie voor de G15Stcrt. 1996, 232
Regeling Informatiebeveiliging Politie (RIP)Stcrt. 1998, 134
Regeling Landelijk RechercheteamStcrt. 1995, 220
Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag (FLO)Stb. 1966, 286
Regeling vaststelling functiewaarderingssysteem Nederlandse politieStcrt. 1994, 134
Regeling wachtgeld en uitkering bij privatiseringStb. 1989, 303
Regeling Ziektekostenvoorziening Rijkspersoneel (ZVR)Stb. 1997, 357
Reglement voor den militair geneeskundige dienst in Nederlands-IndiëGouvernementsblad van 31 maart 1909, nr. 9 en 24 januari 1925, nr. 2, Stb. 225 en 45
Reisbesluit binnenland 1993Stb. 1993, 144
RemigratieregelingStb. 1985, 595
Rijkswachtgeldbesluit 1959Stb. 1959, 319
Subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden- en Oost-Europa 1993–1996Stcrt. 1993, 34, verlengd bij Stcrt. 1996, 231
Tijdelijke regeling inzet extra middelen Jeugd en VeiligheidStcrt. 1997, 65
Tijdelijke subsidieregeling voor politieke jongerenorganisatiesStcrt. 1996, 52
Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956Stb. 1957, 319
Uitkeringsregeling 1966Stb. 1966, 408
Uitkeringswet Indische geïnterneerdenStb. 1981, 477
Uitkeringswet tegemoetkoming twee- tot vijfjarige diensttijd veteranenStb. 1997, 728
WerkloosheidswetStb. 1987, 93
Wet algemene regelen gemeentelijke indelingStb. 1984, 475
Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)Stb. 1995, 501 gewijzigd bij Stb. 1999, 30
Wet financieel statuut Koninklijk HuisStb. 1972, 701 en Stb. 1980, 380
Wet gemeenschappelijke regelingenStb. 1984, 667
Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Zorgwet VVTV)Stb. 1996, 287
Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen (Wghr)Stb. 1991, 653
Wet inburgering nieuwkomers (WIN)Stb. 1998, 261
Wet Nationale ombudsmanStb. 1998, 356 gewijzigd bij Stb. 1999, 547
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv)Stb. 1987, 635
Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringenStb. 1997, 768
Wet privatisering ABPStb. 1995, 639
Wet rampen en zware ongevallenStb. 1985, 88
Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (WRVR)Stb. 1992, 531
Wet Rietkerk-uitkeringStb. 1988, 226
Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees ParlementStb. 1996, 13
Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (SAMEN)Stb. 1998, 241
Wet Subsidiëring politieke partijenStb. 1999, 257
Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden (VUT)Stb. 1984, 273
Wet van 7 september 1989, houdende wijziging van de wachtgeldbepalingen in de Wet algemene regelingen gemeentelijke indelingStb. 1989, 371
Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo)Stb. 1996, 525
Wijzigingswet Nationale ombudsmanStb. 1998, 356
Licence