Base description which applies to whole site

BIJLAGE 7 EVALUATIES

1. Inleiding

Sinds 1991 rapporteert EZ jaarlijks over de programmering en uitvoering van de evaluatiecyclus. Deze rapportage omvat het programma voor het begrotingsjaar 2001 en de resultaten van afgeronde evaluaties. Uitgangspunt is dat elk beleidsinstrument tenminste éénmaal per vijf jaar wordt geëvalueerd.

Voor de jaren 1991–2001 is het volgende overzicht te geven van de evaluatie-inspanningen en de stand van de uitvoering van geprogrammeerde evaluaties: kst-27400-XIII-2-5.gif

Leeswijzer

De rest van deze evaluatiebijlage heeft de volgende indeling:

2. Overzicht geplande evaluaties 2001

3. Rapportage recentelijk afgeronde evaluaties

4. Stand van zaken vorige evaluatieplannen

2. Overzicht geplande evaluaties 2001

Het evaluatieplan 2001 omvat 12 evaluaties. Per voorgenomen evaluatie zijn, indien van toepassing, de volgende gegevens vermeld:

– de officiële naam van het instrument;

– het (onderdeel van het) begrotingsartikel waarop het instrument wordt geraamd;

– een indicatie van het financiële belang van het instrument (veelal verplichtingen 2000);

– het karakter van de evaluatie; het betreft hier onder meer het onderscheid tussen een intern (EZ) of extern (onderzoeksbureau) uit te voeren evaluatie en een typering naar «ex ante/ex post», en «tussentijdse/eindevaluatie»;

– eventuele bijzonderheden.

M&O-aspecten worden in zijn algemeenheid meegenomen bij de beoordeling van de doelmatigheidsaspecten in het evaluatieonderzoek. Daar waar het onderzoek zich expliciet richt op M&O-aspecten wordt dit aangegeven.

In de presentatie is onderscheid gemaakt tussen:

A1. Financiële instrumenten (subsidies, kredieten, garanties, e.d.);

A2. Niet-financiële instrumenten (wet- en regelgeving);

B. Vergunningstelsels.

A1: Financiële instrumenten:

1. Instrument: Economie, ecologie en technologie (EET)

(artikel: 02.02–754; budget 2000: NLG 67,5 mln)

Karakter: ex post, extern

2. Instrument: Micro Elektronica Stimulering: Micro Electronic Development for European Advancement (MEDEA)

(artikel: 02.03–020; budget 2000: ca. NLG 45 mln, deel Philips-convenant en NLG 15 mln flankerend)

Karakter: ex post, extern

3. Instrument: Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN)

(artikel: 02.06–120; budget 2000: NLG 4,5 mln EZ-aandeel)

Karakter: ex post, extern

4. Instrument: Waterloopkundig Laboratorium/Delft Hydrolics (WL Hydrolics)

(artikel: 02.06–840; budget 2000: NLG 3,1 mln)

Karakter: ex post, intern

5. Instrument: Stichting Technische Wetenschappen (STW)

(artikel: 02.12–030; budget 2000: NLG 36,2 mln)

Karakter: tussentijdse evaluatie, extern

6. Instrument: Technologische Topinstituten

(artikel: 02.12–050; budget 2000: NLG 42,5 mln)

Karakter: tussentijdse evaluatie, extern

7. Instrument: Subsidieprogramma startende ondernemers op buitenlandse markten (PSB2000)

(artikel: 07.02–130; budget 2000: NLG 19 mln)

Karakter: ex-post, extern

8. Instrument: Stichting Koning Willem I

(artikel: 02.06–810; budget 2000: NLG 0,15 mln)

Karakter: ex post, intern

9. Internationale ruimtevaartprogramma's

(artikel: 02.07; budget 2000: NLG 114 mln)

Karakter: ex post, extern

10. Programma Schoner Produceren (Voorlichting & Doorlichting en Energie en Milieu Advies)

(artikel: 02.02–710; budget 2000: NLG 6 mln)

Karakter: ex post, extern

A2: Niet-financiële instrumenten

11. Instrument: wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken

Karakter: tussentijdse monitoring, extern

12. Instrument: aanwijzingen voor het verrichten van marktactiviteiten door de Rijksdienst

Karakter: ex post, extern

B. Vergunningstelsels

In 1998 heeft de Tweede Kamer een rapportage ontvangen inzake «Vergunningen» (Kamerstukken II 1997/98, 24 656, nr. 7). In het overleg met de vaste kamercommissie van Justitie in januari 1999 is afgesproken dat de situatie rond vergunningstelsels in 2001 nader zal worden bezien.

3. Rapportage over recentelijk afgeronde evaluaties

In deze paragraaf wordt op beknopte wijze verslag gedaan van de uitkomsten van uitgevoerde evaluaties. De volgende elementen worden genoemd:

– de verzending van het evaluatierapport naar de Tweede Kamer; indien dit het geval is, is het betreffende Kamerstuknummer vermeld;

– de resultaten van het evaluatieonderzoek;

– de aanbevelingen die uit de resultaten voortvloeien;

– het gebruik van de aanbevelingen; het kan voorkomen dat de interne besluitvorming over de wijze waarop gebruik van de resultaten kan worden gemaakt, nog niet is afgerond.

Overigens wordt ook in de artikelsgewijze toelichting bij de begroting ingegaan op de uitkomsten en consequenties van recentelijk uitgevoerde evaluaties, waardoor een zekere informatieoverlap ontstaat. Gemeend is echter dat de toegevoegde waarde van zowel de integratie van de evaluatieresultaten in de artikelsgewijze toelichting, als de afzonderlijke, centrale, weergave van evaluatieresultaten in de evaluatiebijlage zwaarder weegt dan het nadeel van deze overlap.

De uitkomsten per evaluatie staan hieronder weergegeven. Met kosten worden de externe onderzoekskosten bedoeld.

97–8 Instrument: Groepsactierecht/vestigingswetgeving:

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Deze evaluatie Groepsactierecht/vestigingswet is meegenomen als onderdeel van de evaluatie van de Vestigingswet Bedrijven 1954 (1999–43). Over deze evaluatie is gerapporteerd in de begroting 2000. Over het onderdeel groepsactierecht kan aanvullend nog het volgende worden gezegd:

Resultaat: Het civielrechtelijke groepsactierecht is met het opschorten van strafrechtelijke handhaving hét handhavingsinstrument voor de vestigingswet geworden. Uit enquêtes in 1996 en 1997 naar het gebruik door branches die onder de vestigingswet vallen, kwam naar voren dat alleen in de bouwsector een structurele uitvoeringspraktijk werkzaam is. In de enquête van 1997 geven 7 organisaties aan na 1996 gebruik te hebben gemaakt van het groepsactierecht. De verwachting over mogelijk gebruik is in 1997 verminderd van 36% naar 25%. Bij de uitvoering van het groepsactierecht worden verschillende knelpunten genoemd. Naast enkele algemene bezwaren (zoals het achterblijven van strafrechtelijke handhaving door de ECD en de kosten verbonden aan het groepsactierecht) noemen de geënquêteerden ook een aantal meer juridisch-technische knelpunten:

• problemen die ontstaan bij het opbouwen van de bewijslast, met name in verband met beperkende privacywetgeving op dit punt;

• het ontbreken van opsporingsbevoegdheid van private instellingen;

• de op grond van artikel 57 Woningwet (in de praktijk inadequaat functionerende) registers van bouwwerken en uitvoerders van die werken.

Aanbevelingen: zie rapportage 1999–43

Gebruik: zie rapportage 1999–43

98–5 Instrument: Novemprogramma Warmtevoorziening

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: Vanaf 1996 zijn door Novem activiteiten op het gebied van warmtepompen ondernomen, in 1996–1997 als onderdeel van het programma Warmtevoorziening en in 1998–1999 als zelfstandig programma Warmtepompen. De activiteiten in de periode 1996–1998 zijn geëvalueerd. De belangrijkste conclusies van de evaluatie luiden:

• in drie van de vier hoofdlijnen worden de doelstellingen bereikt. Echter, de groei lijkt ontoereikend, zodat in komende jaren een achterstand zal ontstaan;

• het ontbreken van operationele doelen op jaarbasis is een zwak punt. Uit de slechts beperkte groei, het ontbreken van doelen op jaarbasis en de onvrede van marktpartijen over keuze en uitvoering van activiteiten wordt geconcludeerd dat doelstellingen op programmaniveau slechts zeer beperkt zijn gehaald;

• meer en betere samenwerking met marktpartijen had tot betere resultaten geleid. Communicatie met marktpartijen is het grootste gemis van het programma geweest;

• een breed, zelfstandig programma voor warmtepompen (eigen gezicht) verdient de voorkeur; dit gekoppeld aan een intensieve wisselwerking met andere programma's (NECST, LTS, LTGO);

• het budget was de afgelopen jaren relatief laag.

Aanbevelingen:

• starten met intensieve samenwerking tussen marktpartijen;

• daadwerkelijk realiseren van concrete (demonstratie)projecten en daarbij alle van belang zijnde categorieën (leveranciers, installatiebedrijven, projectontwikkelaars, etc.) betrekken; aan betrokkenen buiten de projecten kennis overdragen;

• een ruimer budget waaraan ook andere (markt)partijen via projecten hun aandeel moeten leveren;

• via onder andere Regulerende Energiebelasting (REB) en Energie Prestatienormering (EPN) voor een level-playing field voor de warmtepomp zorgen.

Gebruik: De evaluatieresultaten zijn in 2000 betrokken bij het opstellen van een meerjarenprogramma Warmtepompen. Vóór het opstellen is aandacht geschonken aan het consulteren van marktpartijen. Voor warmtepompen in de woningbouw is samenwerking met marktpartijen gezocht door het sluiten van een convenant (12 april 2000) met daarin naast doelstellingen voor techniek en marktintroductie een doelstelling voor demonstratieprojecten.

Kosten: NLG 162 800

98–6 Instrument: SENO

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• de doelstelling van het instrument, bevordering van de Nederlandse kapitaalgoederenexport naar Oost-Europa, wordt gehaald;

• de SENO-faciliteit is voldoende bekend bij de doelgroep; daarentegen maakt het MKB in geringe mate gebruik van de faciliteit;

• de landen- en sectorspreiding is enigszins beperkt;

• verzekering is een geschikt middel om het gestelde doel van kapitaalgoederenexport te bereiken;

• de verhouding tussen realisering van het doel van bevordering van de Nederlandse kapitaalgoederenexport en de kosten voor de Staat zijn positief; de schadeontwikkeling is relatief bescheiden;

• bepaalde voorwaarden van de faciliteit worden door delen van doelgroep als te strikt ervaren;

• de inbedding van SENO binnen het exportinstrumentarium van de Nederlandse overheid is goed;

• uit de internationale vergelijking blijkt dat de voorwaarden voor exportkredietverzekerings-faciliteiten voor Midden- en Oost-Europa onderling niet substantieel afwijken. Wel is Nederland de enige met een afzonderlijke faciliteit, terwijl andere landen dit hebben geïntegreerd in de reguliere exportkredietverzekering;

• de uitvoeringsstructuur werkt naar tevredenheid en de uitvoeringskosten staan in redelijke verhouding tot de geleverde diensten;

• de doorlooptijden van de aanvragen zijn acceptabel.

Aanbevelingen: (de belangrijkste)

• voer voor niet-standaard transacties een afgewogen pakket aan risicobeperkende voorwaarden in;

• geef een actieve(re) ondersteuning aan het MKB dat gebruik wil maken van de faciliteit;

• handhaaf de huidige stichtingstructuur en geef een beperkte beslissingsbevoegdheid aan NCM-OM.

Gebruik: De beleidsreactie is nog niet opgesteld.

Kosten: NLG 216 040

98–7 Instrument: Wet op het Consumenten Krediet

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Ja, brief d.d. 7 juli 2000, Kamerstukken II, 1999/2000 27 231, nr. 1.

Resultaten: De uitgebreide regulering in de wet op het consumentenkrediet is gemaakt om de consument te beschermen. Een aantal regels is echter moeilijk te controleren en/of voor meerdere uitleg vatbaar. De regels zijn bovendien vaak op eenvoudige wijze legaal te ontwijken. De regels kunnen een efficiënte bedrijfsvoering belemmeren.

Aanbevelingen:

• vereenvoudiging en verduidelijking van wet- en regelgeving;

• lastenverlichting voor het bedrijfsleven;

• overheveling preventief toezicht naar De Nederlandsche Bank;

• invoering van bestuurlijke boeten in plaats van bestuurlijke maatregelen en strafsancties;

• inhoudelijke aanpassingen van de WCK even aanhouden omdat de Europese Commissie bezig is met aanpassingen van de richtlijn consumentenkrediet; hierdoor wordt dubbel werk voorkomen.

Gebruik: De wet op het consumentkrediet wordt aangepast en opgesplitst en komt onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van Justitie, SZW en Financiën.

Kosten: Betreft een interne evaluatie.

98–8 Instrument: Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen (BSE)

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Ja, brief d.d. 31 januari 2000, Kamerstukken II 1999/2000, 26 800 XIII, nr. 44.

Resultaat:

• rentesubsidie uit het Matchingfonds/Renteoverbruggingsfaciliteit (ROF) lijkt slechts in beperkte mate bij te dragen aan het neutraliseren van overheidssteun, die concurrenten uit derde landen ontvangen (level-playing field). Dit heeft 2 oorzaken: 1) De Nederlandse rentesubsidie lijkt door de gehanteerde berekeningsmethodiek lager uit te vallen dan voor adequate matching benodigd is en 2) de hoogte van de Nederlandse rentesubsidie is gebonden aan subsidiemaxima. Andere vormen van financiële steun dan rentesteun die het level-playing field kunnen beïnvloeden kunnen niet onder het Matchingfonds/ROF worden gematcht;

• verstrekte rentesubsidie speelt evenwel een belangrijke rol in het ondersteunen van het Nederlandse bedrijfsleven (m.n. de scheepsbouwsector) bij het verwerven van exportorders. In termen van exporttransactiewaarde en van manjaren wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse economie;

• uit het onderzoek is de mogelijkheid naar voren gekomen dat er in enkele gevallen getwijfeld kan worden aan het realiteitsgehalte van de Spaanse concurrentie bij scheepsbouwers. Deze bevinding is aanleiding geweest om per 17 maart 1999 alle aanvragen, waarbij er sprake is van een Spaanse concurrent, aan een verscherpt toezicht te onderwerpen. Het verscherpte toezicht heeft uitgewezen dat er in alle gevallen sprake is van reële Spaanse concurrentie;

• uit de benchmark is gebleken dat Nederland een exportfinancieringsstelsel hanteert dat afwijkt van de exportfinancieringsstelsels in andere westerse landen. Nederland hanteert een rentesubsidiestelsel op matchingbasis, terwijl de meeste landen een rentepositiestelsel op generieke basis hanteren. Dit brengt voor de Nederlandse exporteurs een aantal nadelen met zich mee: 1) vereiste van het overleggen van bewijs van buitenlandse overheidsgesteunde concurrentie, 2) lager uitvallen van de rentesubsidie dan voor adequate matching nodig is (door de gehanteerde berekeningsmethodiek), 3) een tijdrovende aanvraagprocedure, 4) de complexiteit van de instrumenten, 5) de hoogte van de rentesubsidie is gebonden aan subsidiemaxima. Dit resulteert erin dat Nederlandse exporteurs zich qua rentesteun vaak in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van buitenlandse concurrenten.

Aanbevelingen: De aanbevelingen zijn opgebouwd rond een 3-tal varianten:

1. handhaving van het huidige stelsel met een aantal verbeteringen;

2. laten opgaan van Matchingfonds Licht (MFL) in de ROF onder handhaving van Matchingfonds Zwaar (MFZ) met een aantal verbeteringen;

3. invoeren van een rentepositiestelsel op generieke basis onder handhaving van MFZ.

Gebruik: De conclusies t.a.v. de evaluatie van het Matchingfonds/ROF en de aanbevelingen die de onderzoeker hieraan verbindt, geven aanleiding tot het verbeteren van het huidige exportfinancieringsinstrumentarium.

Beleidsconclusie 1: Een aanpassing van de huidige instrumenten is noodzakelijk om de Nederlandse scheepsbouwsector op voet van gelijkheid te kunnen laten concurreren met buitenlandse concurrenten. Daarom is een nieuwe exportregeling ten behoeve van de scheepsbouwsector opgezet. De looptijd van deze nieuwe regeling is gekoppeld aan de tijd gedurende welke op grond van het Steunverleningsregime van de Europese Unie nog productiesteun aan de scheepsbouwsector is toegestaan en is gebaseerd op het huidige BSE. Scheepsbouworders worden uitgesloten van de MFL en ROF.

Beleidsconclusie 2: Het instrumentarium zal structureel bestaan uit (een deel van) het bestaande Matchingfonds voor het pareren van buitenlandse overheidssteun in uitzonderlijke situaties. Aanvullend wordt bezien in hoeverre de reguliere rentesteun van andere landen kan worden gecompenseerd.

Kosten: NLG 388 900

98–11 Instrument: Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP)

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• de belangstelling voor het PESP neemt toe. Ruim de helft van de projecten betreft een haalbaarheidsstudie. Azië en de MOE-landen zijn belangrijke bestemmingen geweest;

• de bekendheid van het programma is goed;

• de belangrijkste reden voor aanvragen van PESP is het rond krijgen van de financiering als voorwaarde voor het doorgaan van het project. Een ander belangrijk argument is de betere uitstraling die het project heeft omdat de Nederlandse overheid als opdrachtgever fungeert;

• ongeveer twee van de drie projecten leidt tot vervolgactiviteiten van het Nederlandse bedrijfsleven;

• de multiplier directe export komt uit op 22 (NLG 241 mln gegenereerde export), dit is exclusief twee uitschieters van in totaal circa NLG 900 mln.

De afgeronde investeringsvoorbereidingsstudies genereerden NLG 360 mln aan export en hebben tot NLG 75 mln aan investeringen geleid.

Aanbevelingen:

• zet PESP voort, evenals de organisatie- en beheersstructuur;

• formuleer voor het PESP meer en bredere beleidsdoelstellingen dan alleen de directe spin-off effecten in termen van export en tracht deze doelstellingen ook zoveel mogelijk te operationaliseren;

• verbeter de kwaliteit van de rapportages van de uitvoerder verder;

• streef er naar om ook in de komende periode kleine(re) bedrijven te interesseren voor het PESP en het MKB intensief te (blijven) ondersteunen bij het vormgeven van hun projectvoorstellen;

• overweeg om de variant «stages en uitzendingen van deskundigen» te schrappen.

Gebruik: Bezien wordt op welke wijze andere doelstellingen van het PESP kunnen worden geformuleerd en gemonitord. Hierbij wordt gedacht aan indirecte spin-off, investeringen en bilaterale samenwerkingseffecten. In overleg met de uitvoerder wordt verbetering van de voorlichting en de rapportages nagestreefd.

Kosten: NLG 149 666

99–04 Instrument: Nationaal bureau voor Toerisme (NBT)

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• de doelstellingen van het NBT-Strategisch Marketing Plan 1996–1999 zijn ruimschoots gerealiseerd;

• NBT scoort redelijk positief qua waardering bij stakeholders en in een internationale benchmark;

• de formele subsidievoorwaarden van EZ zijn overwegend financieel van aard; aan de voorwaarden wordt voldaan;

• recentelijk is aantal nieuwe plannings- en effectmetingsmethoden bij het NBT ingevoerd.

Aanbevelingen: Als elementen van een nieuw EZ-sturingsarrangement voor Toeristisch Huis-TRN worden aanbevolen:

• een door de Staatssecretaris van EZ vast te stellen meerjarige visie/opdracht;

• een verdeling van de EZ-bijdrage in kernbudget en projectenbijdragen;

• de mogelijkheid van een tenderprocedure;

• de instelling van een Raad van Advies;

• de uitbouw van indicatoren voor effectmeting en kwaliteitsprikkels als reviews en klanten-waarderingsonderzoek.

Gebruik: De evaluatie is gebruikt bij de vormgeving van de aansturingsrelatie EZ-Toeristisch Huis.

Kosten: NLG 235 000

99–10 Instrument: Bijdrage aan de stichting Publiek, Wetenschap en Techniek (WeTeN)

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat en aanbevelingen: Uit de evaluatie blijkt dat WeTeN gehandhaafd zou moeten blijven, maar in een versterkte vorm. De functie van expertisecentrum heeft grote prioriteit. Andere aanbevelingen waren:

• ontwikkel een strategisch kader;

• beperk het zelf organiseren van publieksactiviteiten door WeTeN;

• doe een effectonderzoek over eigen activiteiten van WeTeN;

• stel de functie van beleidsadvisering richting overheid in;

• versterk de bestuurlijke statuur en zorg voor een krachtige directie die niet belast is met het verleden;

• heroverweeg de inhoud van de subsidieregeling die door WeTeN uitgevoerd wordt.

Gebruik: De evaluatie-uitkomst is meegenomen bij de opstelling van de nota «Boeiend, betrouwbaar en belangrijk» en de nota «Wetenschap- en techniekcommunicatie».

Kosten: NLG 74 910

99–11 Instrument: Multilaterale projecten en Trustfunds

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• de faciliteiten lijken te hebben bijgedragen aan de doelstelling ten aanzien van het ondersteunen van het transitieproces van planeconomie naar markteconomie van landen in Midden- en Oost-Europa. De middelen zijn veelal additioneel ingezet; de faciliteiten hebben forse geldstromen van de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) en andere financiers gefaciliteerd;

• de instrumenten hebben met name bijgedragen aan versterking van de positie van Nederlandse consultants in Middenen Oost-Europa;

• de verwachting dat de betrokkenheid van Nederlandse ondernemingen in de vervolgfase van door IFI's gefinancierde projecten zou worden vergroot naar aanleiding van Nederlandse betrokkenheid in de voorfase, is niet bevestigd. Een behoorlijk deel van met name de WereldBank-activiteiten (WB) betrof «losstaande» studies (niet gekoppeld aan een vervolglening of -investering);

• door de aanbestedingsregels van de IFI's kon betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij vervolgactiviteiten slechts in een gering aantal gevallen worden gerealiseerd;

• de onderzochte cofinancieringprojecten waren slechts gedeeltelijk succesvol; ze waren relevant voor het transitieproces, maar de uitvoering werd bemoeilijkt door het hoge ambitieniveau en het gebrek aan enthousiasme bij de counterparts;

• de IFI's beschikken alle over interne monitoring en evaluatiesystemen; het systeem van de WB schiet echter duidelijk te kort.

Aanbevelingen: De aanbevelingen zijn onderverdeeld in 2 groepen: 1) doel en richting van de multilaterale hulp, 2) uitvoeringsmodaliteiten.

1) De multilaterale hulp heeft betrekking op twee doelstellingen. Hoewel deze niet conflicteren adviseert de evaluator één doelstelling (transitie bevorderen of positionering van het Nederlandse bedrijfsleven) primair te laten zijn.

Ten aanzien van met name de WB wordt aanbevolen de allocatie van nieuwe middelen afhankelijk te maken van de kwalitatieve verbetering van de rapportage en daar eventueel ook een vergoeding voor te bieden;

2) De uitbesteding van de cofinanciering leidt tot verwarring bij de IFI's. De onderzoeker beveelt aan het DGBEB als aanspreekpunt te laten fungeren, nauwere contacten te onderhouden met de medewerkers van de IFI's en Intergouvernementele Organisaties en al het uitvoerende werk aan Senter te delegeren. De besluitvormingsprocedure kan worden versneld door niet alle beslissingen over joint cofinanciering via de CLOE te laten lopen. Ook kan worden overwogen een raamwerk-overeenkomst te sluiten met de IFI's met daarin opgenomen landen- en sectorspecificaties.

Gebruik: De beleidsreactie is nog niet opgesteld. Een en ander wordt in samenhang met de PSO-evaluatie en de stroomlijningsexcercitie beoordeeld.

Kosten: NLG 340 306

99–12 instrument: Bedrijfsgerichte Technologie Stimulering (BTS)/Bedrijfsgerichte Internationale Technologieprogramma's (BIT)

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• het verloop van de BTS spoort met de verwachtingen en doelstellingen. De beoordelingscriteria zijn duidelijk en aanvragers kunnen zich erin vinden. Een korte doorlooptijd wordt positief gewaardeerd. Er doen zich bij het afhandelen van de aanvragen geen noemenswaardige knelpunten voor;

• aanvragers hebben wel meer behoefte aan feedback over de beoordelingen. Er is een verband tussen deelname aan de BTS regeling en R&D intensiteit van bedrijven. Bedrijven die meerdere malen van de BTS gebruik maken, kenmerken zich als «spinnen in het web» van belangrijke kennisclusters;

• BIT-deelnemers zeggen meer R&D capaciteit in te zetten door de regeling. Deelname aan de BTS heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de uitgaven aan R&D-samenwerking. Bij de BIT gaat het vaker dan bij de BTS om nieuwe samenwerkingsverbanden;

• de BTS en de BIT bereiken de beoogde doelgroep: innovatieve ondernemingen. Ruim de helft van de projecten heeft al tot innovaties geleid. De innovaties worden relatief vaak geoctrooieerd en scoren hoog op de mondiale meetlat.

Aanbevelingen: De evaluatie is positief en rechtvaardigt continuering van de ondersteuning van samenwerkingsprojecten. De aanbevelingen liggen met name op het gebied van communicatie met de aanvragers.

Gebruik: De aanbevelingen vormen belangrijke input bij het ontwikkelen van het nieuwe Samenwerkingsinstrument waar de BTS en twee van de drie programma's van de BIT in opgaan.

Kosten: NLG 161 915

99–13 instrument: Subsidies Maritiem Onderzoek (SMO) en Nederlands Instituut Maritiem Onderzoek (NIM)

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Ja, brief d.d. 24 juli 2000.

Resultaat: Het NIM en het SMO-regeling zijn er slechts in beperkte mate in geslaagd de beoogde vernieuwing van de overheidsstimulering naar maritiem onderzoek te bewerkstelligen. Het NIM is in onvoldoende mate een intermediair voor het totale cluster. Wel heeft de SMO-regeling positieve effecten op samenwerking en uitwisseling in de sector.

Aanbevelingen:

• verander de modaliteiten van de SMO-regeling;

• stel structureel geld beschikbaar voor grote projecten;

• bouw het NIM-bureau geleidelijk af, maar behoud wel de consulentenfunctie ten opzichte van het aanjagen van samenwerkingsprojecten.

Mogelijke opties om de aanjaagfunctie onder te brengen zijn:

• Connekt voor het logistieke deel en MARIN/TNO of branche technologiecentra voor het technische deel;

• NML, voor beide onderdelen.

Het onderbrengen bij Syntens (regionaal georganiseerd/niet specifiek maritiem) ligt minder voor de hand.

Gebruik: De activiteiten van het NIM worden in 2000 afgebouwd. Het voornemen bestaat om het instituut op te heffen. De succesvolle activiteiten worden ondergebracht bij andere organisaties. De SMO-regeling gaat op in het gestroomlijnde Samenwerkingsinstrument; waarschijnlijk per 1 mei 2001. Tot die tijd wordt het voorgezet met beperkt budget.

Kosten: NLG 167 643

99–15 Instrument: Bijdrage aan TNO

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: Zowel de deelnemende bedrijven als TNO ervaren de regeling als positief. In de uitvoering is nog een aantal verbeteringen mogelijk. Deze verbeteringen moeten met name worden gezocht in het verder aansluiten van de regeling bij de belevingswereld van het bedrijfsleven en het verder verbeteren van de kwaliteit van de projecten, waardoor deze in nog sterkere mate leiden tot kennisvernieuwing bij TNO.

Aanbevelingen: Aanbevolen wordt door te gaan met de omslag richting marktgericht opereren. Ook wordt aanbevolen om bij TNO het accent nog meer te leggen bij strategisch onderzoek. Verdere aanbevelingen zijn om een bredere bekendheid te geven aan de regeling, de voorwaarden enigszins aan te passen en meer aan gegevensverzameling te doen met betrekking tot de verschillende projecten.

Gebruik: Het evaluatierapport is aan TNO aangeboden, die de follow up van de aanbevelingen door de instituten gaat monitoren.

Kosten: NLG 99 758

99–18 instrument: Generieke Steun Zeescheepsnieuwbouw

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Ja, brief wordt binnenkort aan Tweede Kamer gezonden.

Resultaat: Het effectieve subsidiepercentage voor ordersteun aan de zeescheepsnieuwbouw is in Nederland met 2,8% beduidend lager dan in de meeste andere Europese landen (6–9%). Ondanks dit beperkte percentage is het doel, continuïteit in de sector, bereikt. Een indicatie van het belang van de steun voor de sector is dat de orde van grootte van het bedrijfsresultaat overeenkomt met de omvang van de ordersteun. Het aantal bedrijven dat een negatief bedrijfsresultaat zou behalen zou zonder de regeling beduidend hoger zijn. Daar staat tegenover dat een aanzienlijk deel van het budget terechtkomt bij bedrijven met gezonde financiële resultaten.

Aanbevelingen: Voor de Nederlandse werven, die primair concurreren met Europese werven en die waarschijnlijk – mede dankzij de beperkte steunpercentages – relatief efficiënt produceren, is de afschaffing van ordersteun in Europa de beste beleidsoptie. Verdere aanbevelingen liggen op het gebied van de modaliteiten van de regeling.

Gebruik: De evaluatie bevestigt het beleid dat is gericht op afschaffing van de ordersteun in Europa. De aanbevelingen voor aanpassingen van de modaliteiten van de regeling worden pas nader beschouwd in het geval voortzetting aan de orde is.

Kosten: NLG 134 714

99–31 Instrument: Hoge Flux Reactor (HFR)

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: Op voorstel van de Europese Commissie wordt vierjaarlijks door de Raad een Aanvullend Onderzoekprogramma HFR vastgesteld. Hiermee wordt vooral de financiering van de exploitatie van de HFR geregeld, waarbij diverse landen zich verplichten tot een financiële bijdrage. Nederland heeft de afgelopen periodes telkens ca. NLG 75 mln bijgedragen.

Alvorens over het voorstel van de Commissie voor de huidige periode werd beslist, is in 1999 een evaluatie uitgevoerd met als belangrijkste items: het belang van de HFR in algemene zin en meer in het bijzonder de betekenis voor de technologische en wetenschappelijke ontwikkeling. Hierbij zijn tevens aanbevelingen gedaan die voor het beheer en de exploitatie in de toekomst van belang zijn.

De belangrijkste conclusies uit de evaluatie waren:

• de HFR heeft een positief economisch effect voor Nederland;

• de HFR maakt het ECN/NRG mogelijk een goede invulling te geven aan haar taken;

• de productie van isotopen heeft de financiële exploitatie vergemakkelijkt en tevens de basis gevormd voor aanzienlijke activiteiten van bedrijven voor medische isotopen die toepassing vinden in geheel Europa;

• de HFR is hiermee, samen met het project waarin een nieuwe wijze van bestraling van specifieke tumoren wordt ontwikkeld (BNCT), een onmisbare schakel voor onderzoek en nucleaire geneeskunde.

Aanbevelingen:

• continueer de Nederlandse deelname aan het Aanvullend Onderzoekprogramma;

• besteed meer aandacht aan de vergroting van het Europese draagvlak en de marketing van de commerciële activiteiten;

• bestudeer een aantal financiële exploitatieaspecten, zoals bestemming van eventuele winst uit commerciële activiteiten en de financiering van toekomstige investeringen en de historische kosten.

Gebruik: Nederland heeft na onderhandeling met de Europese Commissie, waarbij afspraken zijn gemaakt over de aspecten uit de aanbevelingen, besloten evenals in de vorige periode NLG 75 mln bij te dragen aan het Aanvullend Onderzoekprogramma 2000–2004.

Kosten: NLG 98 500

99–34 Instrument: Micro elektronica stimulering/ADTT

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Ja, Kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 XIII nr. 32.

Resultaat: De evaluatie moest een oordeel vellen over de bereikte resultaten in het kader van het ADTT2 (Advanced Digital Television Technologies, Phase 2) project, mede gelet op de voorgenomen onderzoeksdoelstellingen zoals die door Philips bij aanvang waren gedefinieerd.

De belangrijkste resultaten waren:

• De realisatie van het aandeel van Philips Nederland in de projecten is conform het budget geweest. Tevens zijn de door Philips Nederland toegezegde eindresultaten gerealiseerd. Door de gekozen opzet, het demonstreren van de applicaties, is aangetoond dat niet alleen de verschillende systemen en prototypes als zodanig functioneerden maar dat ook de integratie van de verschillende systemen en prototypes daadwerkelijk mogelijk was. Daarnaast is, mede door de actieve participatie van gebruikers, de daadwerkelijke toepasbaarheid van de getoonde prototypes aangetoond.

• De onderzoeksresultaten tonen aan dat wezenlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van non-broadcast toepassingen. De ontwikkeling van digitale televisie heeft daarmee belangrijke vooruitgang geboekt. De Europese industrie, en in het bijzonder Philips, heeft een positie verworven op het gebied van digitale televisie op internationaal niveau. Daarnaast is de basis gelegd voor een aantal belangrijke ontwikkelingen en producten op het gebied van digitale televisie zoals elektronische filmcamera's, productiesystemen voor de productie van digitale films alsmede geavanceerde non-broadcast toepassingen. Met name op het gebied van het traditionele 16 mm filmsegment mogen in de nabije toekomst kansrijke producten worden verwacht.

• De filmindustrie is moeilijk over te halen om van nieuwe technologieën gebruik te maken, mede doordat reeds veel in bestaande systemen is geïnvesteerd. Alleen door nauwe samenwerking tussen industrieën, zoals ook gesteld in de doelstellingen van Eureka, is het mogelijk om een vernieuwend en geloofwaardig productaanbod te leveren aan de bedrijven die werkzaam zijn in de productie en distributie van film en multimedia producties.

• Zonder subsidie was het niet mogelijk geweest om deze resultaten in de volle omvang te behalen.

Aanbevelingen: Er zijn geen concrete aanbevelingen gedaan omdat ADTT2 geen vervolg krijgt.

Gebruik: De ervaringen worden gebruikt bij de vormgeving van nieuwe grote Eureka projecten.

Kosten: NLG 27 495

99–35 Instrument: Vrouw en techniek

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: Uit de evaluatie blijkt dat de doelstellingen van het beleid zijn gehaald.

Aanbevelingen:

• laat projecten gericht op verschillende doelgroepen veel meer samenwerken en betrek de doelgroep bij de ontwikkeling van het project;

• kies voor een integrale benadering gericht op vrouwen en mannen, dat werkt beter dan vrouwen apart;

• werk, indien een project na subsidie gecontinueerd moet worden, met andere mensen dan de personen die het gesubsidieerde traject trokken;

• geef deelprojecten een doelstelling die is afgeleid van de centrale doelstelling;

• regel publiciteit binnen een geheel van deelprojecten deels centraal, en laat dit niet aan de deelprojecten over;

• relateer het totale bedrag voor de uitvoering van het actieplan aan de omvang van het probleem.

Gebruik: De uitkomsten van de evaluatie zijn onder de aandacht van de stichting AXIS gebracht.

Kosten: NLG 206 330

99–36 Instrument: Subsidieregeling technologie en samenleving

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: De organisatie van de subsidieregeling technologie en samenleving staat op de rails. Door de abstracte, niet-kwantificeerbare doelstellingen is de inhoud moeilijk scherp te krijgen. De effecten van de subsidieregeling zijn veel meer gelegen in bewustwording, het vormen van netwerken en de beleidseffecten bij andere departementen dan in bedrijfseconomische effecten.

Gebruik: De evaluatie heeft geleid tot enige kleine aanpassingen in de organisatie. Ook zijn de wegingscriteria voor projecten heroverwogen. Hierdoor is de mogelijkheid van monitoren van onder meer de lange termijn bedrijfseconomische effecten verbeterd.

Kosten: NLG 111 500 Deze evaluatie is abusievelijk onder 2000–4 nogmaals opgevoerd. Die geplande evaluatie komt daarom te vervallen.

99–38 Instrument: Industriefaciliteit

Onlangs is de regeling Bijzondere Financiering van het Ministerie van Financiën geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan zal de regeling «gerestyled» worden. De modaliteiten van de gewijzigde regeling worden momenteel vorm gegeven. Aangezien de nieuwe regeling waarschijnlijk grotendeels zal voorzien in de kapitaalbehoefte, is EZ voornemens om de Industriefaciliteit te beëindigen. De geplande evaluatie komt daardoor te vervallen.

99–40 Instrument: Kennisdragers Midden- en kleinbedrijf

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: De evaluatie is positief uitgevallen. Er is sprake van een effectieve laagdrempelige regeling. Wel zijn de uitvoeringskosten relatief hoog. Aanbevolen wordt de regeling voort te zetten, zij het met enkele specifieke aanpassingen.

Gebruik: De aanbevelingen zullen voor een groot deel worden overgenomen en leiden tot aanpassing van de regeling. De regeling wordt vanaf 2001 opgenomen in de kennisoverdrachtregeling.

Kosten: NLG 93 765

99–41 Instrument: MKB-initiatief

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• de structuur is afdoende met een beoordelende stuurgroep en een toezichthoudend Comité;

• op financieel gebied is geconstateerd dat co-financieringsmiddelen uit de regio's in belangrijke mate ontbraken;

• er waren veel afwijzingen door het ontbreken van kwalitatief goede projectvoorstellen.

Aanbevelingen: De doelstellingen op maatregelniveau meer verbinden met centrale doelstelling van het programma.

Gebruik: De aanbevelingen zijn door EZ/B&A, het Comité van Toezicht en de stuurgroep gebruikt om verbeteringen in de programmaorganisatie door te voeren.

Kosten: NLG 34 957

00–3 Instrument: Technische ontwikkelingskredieten (TOK)

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• in verband met de stroomlijning van het instrumentarium, waaronder de drie kredietinstrumenten Technische Ontwikkelingskredieten (TOK), Milieugerichte Product Ontwikkeling (MPO) en Kredieten Elektronische Diensten Ontwikkeling (Kredo), is niet alleen aandacht besteed aan de werking en de effecten van de huidige TOK-regeling maar ook aan mogelijke aanpassingen in een nieuwe, gestroomlijnde regeling;

• TOK-projecten zijn voor veel bedrijven belangrijk voor het uitbouwen van hun innovatievermogen. Met name kleinere bedrijven zijn niet in staat zonder de TOK de financiering van het ontwikkelingstraject rond te krijgen;

• deelnemers aan zowel TOK als Kredo of MPO ervaren geen wezenlijk verschil in aanpak of inhoud van de projecten;

• de uitvoering van de TOK-regeling wordt als positief ervaren.

Aanbevelingen: De belangrijkste aanbevelingen zijn continuering van het TOK-instrument in de komende jaren en het bij ondersteuning van ontwikkelingsprojecten kiezen voor een simpele en eenduidige aanpak die aansluit bij de belevingswereld van de ondernemers.

Gebruik: De TOK wordt in het kader van de stroomlijning opgenomen in de nieuwe regeling TOP (Technische Ontwikkelingsprojecten) die naar verwachting per 1 mei 2001 van start gaat. Bij de vormgeving van deze regeling wordt rekening gehouden met de aanbevelingen die uit de evaluatie voortkomen.

Kosten: NLG 163 031

00–7 Instrument: IOP-OPTO elektronica

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: Het Innovatief Onderzoeksprogramma IOP-OPTO elektronica wil via een programmatische aanpak het strategisch onderzoek in de richting van de innovatiebehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven versterken. De eindconclusie uit de evaluatie is positief. In de geëvalueerde periode is dit in belangrijke mate gelukt. Wel had de invloed van het bedrijfsleven op de onderzoeksvragen en de aansturing van projecten groter kunnen zijn en had actiever naar meer betrokken bedrijven moeten worden gezocht.

Aanbevelingen: De belangrijkste twee aanbevelingen voor de Programmacommissie zijn:

• vóór de afronding van dit IOP, de kennisoverdracht nog actief ter hand nemen;

• naast de verankering in COBRA (de toponderzoekschool op het gebied van OPTO elektronica) ook voor bestendiging van de samenwerking met en tussen de diverse andere onderzoeksgroepen zorgen.

Gebruik: Dit IOP toont aan dat een gedegen voorstudie onontbeerlijk is voor een evenwichtig onderzoeksprogramma. De volgende aanbevelingen uit de evaluatie worden gebruikt: let op de samenstelling van de Programmacommissie, die is uit oogpunt van evenwichtige aansturing een kritische factor; geef de bedrijven een meer structurele rol in de totstandkoming en uitvoering van projecten en stimuleer ze daartoe ook financieel; gebruik een IOP ook structureel om de mogelijkheden van startende bedrijven op het onderzoeksgebied te verkennen en onderzoek de mogelijkheden van een IOP-aanpak op Europees niveau.

Kosten: NLG130 000

00–11 Instrument: Europese programma's

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat en aanbevelingen: Deze variëren per Enig Programmerings Document (EPD).

• aspecten die in meerdere EPD's terugkomen zijn bijvoorbeeld de aandacht voor de relatie tussen het betreffende EPD en Doelstelling 3. Dit is een logische aanbeveling, aangezien de EPD's voor D2 in de komende periode geen ESF-component meer zullen bevatten en de regio's de arbeidsmarktgerichte maatregelen via D3 moet zien te realiseren;

• over veel EPD's wordt opgemerkt dat nadere operationalisering en kwantificering van de doelstellingen noodzakelijk is. Ook dit is een logische aanbeveling, aangezien de EPD's in tegenstelling tot de vorige beleidsperiode beknopter zijn en na de goedkeuring door de Cie zullen worden uitgewerkt in de vorm van een Programmacomplement;

• verder zien we in diverse EPD's een accentverschuiving, bijvoorbeeld van kennisinfrastructuur naar kennisoverdracht respectievelijk van bedrijfsgericht naar infrastructuur. Dit zijn ontwikkelingen die aansluiten bij de leerervaringen uit de vorige programmaperiode. Voor meerdere EPD's wordt aangegeven dat de voorziene uitvoeringsstructuur nadere aandacht behoeft.

Gebruik: Door provincie en de EU-Commissie. Aanbevelingen komen de komende tijd aan de orde in de onderhandelingen over de EPD's.

Kosten: Niet voor rekening EZ.

00–17 Instrument: MigrantenOndernemers: Talent, Opleiding, Resultaat (MOTOR)

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat: Door de bank genomen evalueren de drie MOTOR-partijen de eigen werkzaamheden positief. Een aantal producten is ontwikkeld: een cursus interculturele communicatie en vaardigheden voor baliemedewerkers van Kamers van Koophandel, de opleiding Algemene Ondernemers Vaardigheden, gericht op allochtoon ondernemerschap, een Infomap «Ondernemer worden in Nederland», een overzicht van organisaties, projecten en initiatieven op het gebied van allochtoon ondernemerschap en een draaiboek informatiemarkten voor allochtoon ondernemerschap.

Aanbevelingen:

• aan organisaties die zich bezig houden met allochtoon ondernemerschap: veel investeren in gedegen ondersteuning en begeleiding voor en na de start, meer denken vanuit potenties allochtoon ondernemerschap dan vanuit achterstandsituatie, bij opzetten instrumenten meer gebruik maken van kennis en expertise allochtone ondernemers, ondersteuning van eigen netwerken van allochtone ondernemers door brancheorganisaties;

• aan allochtone ondernemers: meer investeren in voorbereiding(smogelijkheden) op ondernemerschap;

• aan de overheid: regie leggen bij ministerie van EZ waarbij deelgebieden worden uitgevoerd onder auspiciën van BZK (minderheden-/grotestedenbeleid) en SZW (arbeidsmarkt), grotere betrokkenheid van (lokale) overheden bij projecten, volledige realisatie van de één-loketfunctie.

Gebruik: De evaluatie wordt betrokken bij de brief van EZ over allochtoon ondernemerschap die voor begrotingsbehandeling aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Kosten: evaluatie door MOTOR-partijen uitgevoerd; geen externe kosten.

00–18 Instrument: Technologieradar

Rapport aan Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• uit de evaluatie blijkt dat de workshops niet effectief zijn geweest. Als alle manuren inspanningen worden meegeteld, is de inzet niet doelmatig geweest;

• de doelstelling voor de workshops was niet eenduidig, waardoor de workshops qua inhoud niet vergelijkbaar zijn;

• workshops zijn niet de meest geschikte manier om te makelen en te schakelen.

Aanbevelingen: Deze uitkomst is geen reden om niet meer met workshops te werken, integendeel. EZ moet zich bij dit soort workshops wel als deelnemende partij zien. De activiteiten moeten echter meer vanuit het integrale kader met een heldere doelstelling ingestoken worden. Ook moeten heldere afspraken en conclusies na afloop van de workshops worden gemaakt.

Gebruik: Intern, ter verbetering van het technologiebeleid

Kosten: NLG 58 750

00–22 Instrument: ICES/KIS

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• op projectniveau zijn de doelstellingen van ICES/KIS gehaald;

• ook op impulsniveau heeft het instrument zijn betekenis voor gerichte vernieuwing van de kennisinfrastructuur bewezen;

• de monitoring en de organisatie/het proces zijn voor verbetering vatbaar.

Aanbevelingen: De monitoring en aansturing van het proces moet worden verbeterd; hiervoor is scheiding en een heldere beschrijving van taken en verantwoordelijkheden nodig.

Gebruik: De uitkomst van de evaluatie wordt waar mogelijk nog benut bij het verbeteren van aansturing/monitoring van de lopende investeringsimpuls en bij de aansturing/monitoring van de nieuwe investeringsimpuls.

Kosten: De evaluatie is een onderdeel van de monitoring door Senter; geen externe kosten.

00–23 Instrument: Nulmeting Syntens

Rapport aan de Tweede Kamer gezonden: Nee

Resultaat:

• 54% van de Syntens-klanten (voor)ziet concrete verbeteringen in de bedrijfsvoering dankzij de activiteiten van Syntens;

• 14% van de Syntens-klanten heeft nieuwe ideeën opgedaan dankzij de activiteiten van Syntens;

• afnemers van de Syntens-klanten beoordelen de toename van de innovativiteit van hun toeleveranciers positiever dan de afnemers van de niet-Syntens-klanten;

• het totaaloordeel van de Syntens-klanten over de dienstverlening in de vorm van een rapportcijfer komt uit op zeven;

• bijna de helft van de klanten heeft vijf of meer keer contact gehad met Syntens;

• de omzet van klanten is over de periode 1997–1999 gemiddeld gegroeid met 16% en die van de niet-klanten met 10%;

• klanten van Syntens behaalden in 1999 meer omzet uit nieuwe producten en/of diensten die in de afgelopen drie jaar op de markt zijn gebracht dan niet Syntens-klanten: 21% versus 14% van de omzet;

• Syntens werkt (op adviseursniveau) vooral met samen met onderwijsinstellingen, met name in de regio's waar de plaatsing van stagiairs van hogescholen, ROC's en universiteiten bij bedrijven sterk wordt gestimuleerd;

• de antennefunctie (het signaleren en communiceren van voor het MKB relevante trends) is nauwelijks aanwezig.

Aanbevelingen: Gelet op het gebruik van de nulmeting zijn door het onderzoeksbureau geen beleidsaanbevelingen gepresenteerd. De aanbevelingen die zijn gedaan liggen op het terrein van (aanpassingen in) gegevensregistratie bij Syntens om vergelijkbaarheid tussen de resultaten van de nulmeting en die van de meting aan het einde van de subsidiabele periode mogelijk te maken.

Gebruik: Op basis van resultaten van de nulmeting wordt streefwaarden bepaald voor de door Syntens te behalen resultaten in de meting aan het einde van de subsidiabele periode.

Kosten: NLG 544 813

4. Stand van zaken vorige evaluatieplannen

Onderstaand is in tabelvorm een overzicht gegeven van instrumenten die in voorgaande evaluatieplannen zijn opgenomen. Omdat de planjaren 1991, 1992, 1993, 1994, 1995 en 1996 geheel zijn gerealiseerd, zijn deze niet meer in onderstaand overzicht opgenomen.

De tabel vermeldt de volgende gegevens:

• eerste en tweede kolom: het planjaar en volgnummer van de evaluatie;

• derde en vierde kolom: het begrotingsartikel en de omschrijving van het instrument;

• laatste kolom bevat één van de volgende meldingen: het jaartal van de ontwerpbegroting waarin gerapporteerd is over de resultaten van de evaluatie;

«volgt», indien de evaluatie nog niet is afgerond;

• «verschoven», indien de evaluatie is komen te vervallen in het oorspronkelijke jaarplan en (onder een nieuw nummer) is doorgeschoven naar een nieuw jaarplan;

• «TK», indien niet gerapporteerd is in de ontwerpbegroting, maar in een aparte brief aan het parlement.

 
JAARPLANNR.ART.INSTRUMENTRAPPORT IN JAARPLAN
   Planjaar 1997 
1997102 02INNOVATIEGERICHTE ONDERZOEKPROGRAMMA'S VERF (IOP)1998
1997202 02REFERENTIEPROJECTEN MILIEUTECHNOLOGIE1999
1997302 05IC NETWERK1999
1997402 06INSTITUUT VOOR NEDERLANDSE KWALITEIT (INK)1998
1997502 12KENNISDRAGERS IN HET MKB (KIM)1998
1997603 03TOELEVEREN EN UITBESTEDEN (T&U)1999
1997702 03TECHNOLOGISCHE SAMENWERKING MET INDONESIËZie 1998–14
19978GROEPSACTIERECHT2001
19978VESTIGINGSWETGEVING (DRANK EN HORECAWET)1999
1997909 01TENDERS INDUSTRIËLE ENERGIEBESPARING (TIEB)1999
19971009 01SUBSIDIEREGELING ENERGIEBESPARINGS- & MILIEU-ADVIEZEN (E&M)1999
19971109 01TENDERREGELING NIEUWE ENERGIE-EFFICIËNTE COMB. WKS (NEWS)1998
19971209 02ZONNEBOILER-REGELING2000
19971309UITVOERING PROGRAMMA'S EN REGELINGEN DOOR NOVEM1999
19971402 02ECONOMIE, ECOLOGIE EN TECHNOLOGIE (EET)zie 2001–1
19971502 02HAALBAARHEIDSPROJECTEN MKB (HMKB)1998
19971602 09REGELING ONTWIKKELINGSKREDIETEN ELECTRONISCHE DIENSTEN (KREDO)2000
19971702 09KREDIETREGELING MILIEUGERICHTE PRODUKTONTWIKKELING (MPO)1999
19971801 55AGENTSCHAP SENTERTK
19971902 13INDUSTRIEFACILITEIT1998
19972004 08DECENTRALE INVESTERINGSPREMIEREGELING (IPR)1998
19972104 09CO-FINANCIERING PROGRAMMA'S EUROPESE COMMISSIE1998
19972209 01MEERJARENPROGR. INTERSECTORALE NIEUWE TECHNOLOGIEËN (MINT)1999
19972309 02ENERGIEWINNING UIT AFVAL EN BIOMASSA (EWAB)1999
199724MEERJARENAFSPRAAK MET INDUSTRIE OVER ENERGIEBESPARING1999
19972507 05INVESTERINGSFACILITEIT MIDDEN- EN OOST-EUROPA (IFMOE)1999
19972602 08BEVORDERING VLIEGTUIGINDUSTRIE EN RUIMTEVAART1999
19972702 02TNO/MKB-INITIATIEF1998
199728WVA/S&O-VERMINDERING (VOORHEEN WBSO)1999
19972904 09INTEGRAAL STRUCTUURPLAN NOORDEN DES LANDS (ISP)1998
     
   Planjaar 1998 
1998102 12IOP-METALEN2000
1998202 12IOP-OPPERVLAKTE1999
1998305 02ECONOMISCH INSTITUUT VOOR HET MKB (EIM)2000
1998407 05FACILITEIT INVESTERINGSBEVORDERING+TECHNISCHE ASSISTENTIE (IBTA)2000
1998509 01NOVEMPROGRAMMA WARMTEVOORZIENING2001
1998607 03SENO-FACILITEIT2001
19987WET OP HET CONSUMENTENKREDIET2001
1998807 03BESLUIT SUBSIDIES EXPORTFINANCIERINGSARRANGEMENTEN (BSE)2001
1998907 02PROGRAMMA STARTERS OP BUITENLANDSE MARKTEN (PSB)2000
19981007 07PROGRAMMA SAMENWERKING OOST-EUROPA (PSO)Volgt
19981107 02PROGRAMMA ECONOMISCHE SAMENWERKING PROJECTEN (PESP)2001
19981205 03BORGSTELLINGSREGELINGEN (BBMKB)Volgt
19981304 01REGIONALE ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJENTK
19981402 03INTERNATIONALE SAMENWERKING (BTIP, INDONESIË)zie 1999–12
19981502 12IOP (REGELING ALS GEHEEL)2000
19981609 01NIEUWE E-EFFICIËNTE COMBINATIES W/K-SYSTEMEN (NEWS)2000
19981702 02HAALBAARHEIDSPROJECTEN MKBTK
     
   Planjaar 1999 
1999104 08CENTRALE IPR2000
1999204 10BEDRIJFSLOCATIEMONITOR (BLM)2000
1999304 09EUROPESE PROGRAMMA'S – INTERREG2000
1999404 11NEDERLANDS BUREAU VOOR TOERISME2001
1999504 10STIREA2000
1999602 12STIMULERINGSPROGRAMMA IMPULSVolgt
1999702 12VRIJMARKTPROGRAMMAVolgt
1999802 12IOP-KATALYSE2000
1999902 12IOP-BEELDVERWERKING2000
19991002 12BIJDRAGE AAN ST. PUBLIEK, WETENSCHAP EN TECHNIEK (WeTeN)2001
19991107 07MULTILATERALE PROJECTEN EN TRUSTFUNDS2001
19991202 02BEDRIJFSGERICHTE TECHNOLOGISCH SAMENWERKING2001
19991302 02BESLUIT SUBS. MARITIEM ONDERZOEK/NEDL. INST. MARITIEM ONDERZOEK2001
19991402 02INNOVATIEVE AANBESTEDINGTK
19991502 06BIJDRAGE AAN TNO2001
19991602 06NEDERLAND DISTRIBUTIELAND2000
19991702 06NEDERLANDS NORMALISATIE INSTITUUTVolgt
19991803 05GENERIEKE STEUN ZEESCHEEPSNIEUWBOUW2001
19991909 05ENERGIEONDERZOEK CENTRUM NEDERLANDVolgt
19992009 01NOVEMPROGRAMMA RATIONEEL ENERGIEVERBRUIK IN V&V (REV)Volgt
19992109 02NOVEMPROGRAMMA TOEPASSING WINDENERGIE (TWIN)Volgt
19992209 02NOVEMPROGRAMMA ZON-PHOTOVOLTAISCHVolgt
19992309 01NOVEMPROGRAMMA'S INDUSTRIEVolgt
19992409 01NOVEMPROGRAMMA'S AGRARISCHE SECTORVolgt
19992509 32NOVEMPROGRAMMA'S AARDWARMTEVolgt
19992609 01NOVEMPROGRAMMA'S ZON THERMISCHVolgt
199927a09 01NOVEMPROGRAMMA'S WONINGBOUW 1996 – 2000Volgt
199927b09 01NOVEMPROGRAMMA'S DIENSTENVolgt
19992809 01NOVEM: NIEUWE ENERGIE CONVERSIETECHNIEKEN (NECT)2000
19992909 01NOVEM: BRANDSTOFCELLEN2000
19993009 01NOVEM: LOREENVolgt
19993109 03HOGE FLUX REACTOR (HFR)2001
19993209 03ONDERZOEKEN RADIOACTIEF AFVALVolgt
19993304 09INTEGRAAL STRUCTUURPLAN NOORDEN DES LANDS (ISP)2000
19993402 03MICRO-ELEKTRONICA EN ADTT2001
19993502 12VROUW EN TECHNIEK2001
19993602 12TECHNOLOGIE EN SAMENLEVING2001
19993707 03HAALBAARHEID RENTEPOSITIESTELSELVolgt
19993803 12INDUSTRIEFACILITEITVervalt
19993902 06INSTITUUT NEDERLANDSE KWALITEITVolgt
19994002 12KENNISDRAGERS IN HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF2001
19994104 09MKB-INITIATIEF2001
19994202 06STICHTING BOS EN HOUTVolgt
199943VESTIGINGSWET BEDRIJVEN2000
     
   Planjaar 2000 
20001WET BEVORDERING SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK (WBSO)Uitgesteld
2000202 04CODEMAVolgt
2000302 09TECHNISCH ONTWIKKELINGS KREDIET (TOK)2001
2000402 12TECHNOLOGIE EN SAMENLEVINGVervalt
2000502 12IOP MILIEUTECHNOLOGIEVolgt
2000602 12IOP INDUSTRIËLE EIWITTENVolgt
2000702 12IOP OPTO-ELECTRONICA2001
2000807 03GARANTIEFACILITEIT OPKOMENDE MARKTEN (GOM)Volgt
2000907 07PROGRAMMA UITZENDING MANAGERS (PUM)Volgt
20001009 01NOVEM: LANGE TERMIJNONDERZOEK GEBOUWDE OMGEVING (LTGO)Volgt
20001104 08/04 09EUROPESE PROGRAMMAS2001
20001205 22NEDERLANDS MEETINSTITUUT (NMI)Volgt
20001302 12STICHTING AXISVolgt
200014ACCOUNTANTSWETGEVING (2 WETTEN)Volgt
200015NOTARISWETVolgt
20001601 15ADVIESRAAD VOOR WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE (AWT)Volgt
20001705 02MIGRANTENONDERNEMERS: TALENT, OPLEIDING, RESULTAAT (MOTOR)2001
20001802 12TECHNOLOGIERADAR2001
200019VASTE BOEKENPRIJSVolgt
20002002 02TWINNINGVolgt
20002102 09KREDOVolgt
200022FESICES-KIS2001
20002302 05NULMETING SYNTENS2001

Het oorspronkelijk vastgestelde evaluatieprogramma 1999 is met 11 posten uitgebreid. Het gaat om de nummers 1999–33 t/m 1999–43. Het planjaar 2000 is uitgebreid met de nummers 2000–16 t/m 2000–23.

Licence