Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2001 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.

Wetsartikel 3

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari van het onderhavige begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na deze datum van 1 januari, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad en werkt zij terug tot en met 1 januari.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. Vermeend

B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING(SSTAAT)

Inhoudsopgaveblz.
   
Introductie en Leeswijzer3
   
Over de begroting 20013
   
Algemeen deel3
   
Artikelsgewijze toelichting3
   
1.Budgettaire kerngegevens SZW4
 Uitgaven van SZW in 2001 op hoofdlijnen4
 Begrotingsgefinancierde uitgaven4
 Premiegefinancierde uitgaven4
 Intensiveringen in 20015
   
2.Beleidsagenda7
   
 Arbeidsmarktbeleid8
 Beleidsevaluerende onderzoeken 8
 Doorlichting arbeidsmarktbeleid8
 WSW en WIW8
 Activering, scholing en sluitende aanpak (trajecten)9
 Experimenten moeilijk plaatsbare WW-gerechtigden9
 Scholing9
 Sociale activering10
 Loonkosten10
 Sluitende aanpak11
 Gesubsidieerde arbeid11
 Etnische minderheden12
 Armoedeval13
 Europese arbeidsmarktsubsidies13
 ESF-313
 EQUAL13
   
 Arbeidsongeschiktheid14
 Reïntegratie arbeidsgehandicapten (REA)15
   
 Arbeidsomstandigheden16
 Arbodienstverlening16
 Farbo-regeling non profit sector16
 Farbo-regeling marktsector16
 Arbo-convenanten17
 Arbeid en Zorg18
 Verlofregelingen18
 Extra kinderopvang voor uitkeringsgerechtigden18
 Kinderopvang18
 Dagindeling19
   
 Emancipatiebeleid20
 Emancipatiebeleid Rijksoverheid20
 Emancipatie taakstelling SZW als departement20
   
 Voorzieningen gehandicapten22
 Regeerakkoordgelden22
 Decentralisatie sociaal vervoer22
 Gemeentefondsmiddelen22
 Specifieke uitkeringen SZW-begroting23
   
 Misbruik en oneigenlijk gebruik24
 Regeerakkoordintensivering M&O24
 Financiële effecten M&O-beleid25
 Toezeggingen26
   
 Uitvoering sociale zekerheid27
 Fonds voor Werk en Inkomen27
 SUWI27
 Reservering28
 Stand van zaken vorming CWI's28
 Installatie verandermanagement Suwi28
   
 Internationale prioriteiten29
 Algemeen29
 Uitbreiding EU29
 International Labour Organisation (ILO)29

Introductie en Leeswijzer

Over de begroting 2001

In de Memorie van Toelichting van deze begroting presenteert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de beleidsvoornemens voor 2001. Het algemeen deel van de memorie van toelichting wijkt af van hetgeen u tot nu toe gewend bent geweest. SZW heeft ervoor gekozen om het gedachtegoed van VBTB al in deze begroting 2001 te laten doorklinken1. In lijn met dit gedachtegoed bevat het algemeen deel van de memorie van toelichting een beleidsagenda. Ten opzichte van de traditionele opzet van het algemeen deel geeft de beleidsagenda een beknopter en concreter overzicht van de beleidsinzet in 2001, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van prestatiegegevens. Een bredere analyse van de ontwikkelingen op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt staat in de Sociale Nota.

Deze begroting 2001, met de beleidsagenda, is voor SZW een eerste stap in de richting van een echte beleidsbegroting en de daarbij behorende beleidsverantwoording. De volgende stap zal gezet worden bij de opstelling van de beleidsbegroting 2002. Die begroting zal volledig worden opgezet langs de lijnen van VBTB, waarbij ondermeer de huidige begrotingsartikelen verdwijnen. Hoe dat er dan uit gaat zien illustreert de voorbeeldbegroting die in mei van dit jaar aan de Tweede Kamer is aangeboden2 SZW ziet de ontwikkeling van een beleidsbegroting, met daarbij behorend een beleidsverantwoording, als een proces van meerdere jaren. Deze ontwikkeling moet, in dialoog met het parlement, leiden tot een begroting waarin beleidsdoelen centraal staan en waarvan vervolgens de activiteiten van SZW en de begrote middelen zijn afgeleid.

Algemeen deel

In het nu volgende deel van de begroting staat het algemeen deel van de memorie van toelichting. In het eerste hoofdstuk worden de budgettaire kerngegevens geschetst en worden beleidsintensiveringen sinds de begroting 2000 toegelicht. Daarbij wordt zoveel mogelijk ingegaan op de concrete beleidsdoelen, de te verrichten activiteiten en de middelen die daarvoor beschikbaar worden gesteld. Hoofdstuk twee vormt de beleidsagenda met een concrete uitwerking van nieuwe beleidsvoornemens en de inzet van de huidige beleidsinstrumenten in 2001. Overigens is in de laatste bijlage van deze begroting een trefwoordenlijst voor het algemeen deel opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Na het algemeen deel is de artikelsgewijze toelichting opgenomen. Hierin worden op de gebruikelijke wijze de mutaties per begrotingsartikel toegelicht en beleidsprestaties beschreven. In de leeswijzer die aan de artikelsgewijze toelichting vooraf gaat, zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de begroting 2000 voor dit deel aangegeven.

1. Budgettaire kerngegevens SZW

Uitgaven van SZW in 2001 op hoofdlijnen

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stimuleert werkgelegenheid, moderne arbeidsrelaties en een activerende sociale zekerheid. In 2001 wordt hiertoe in totaal ongeveer 117 miljard uitgegeven. De uitgaven worden voor ongeveer 30% gefinancierd uit algemene middelen van het Rijk (via de begroting van SZW) en voor 70% uit de sociale zekerheidspremies. Het algemeen deel van deze begroting gaat zowel in op de beleidsontwikkelingen bij de begrotingsgefinancierde regelingen, waarvoor autorisatie aan het parlement wordt gevraagd, als op de beleidsinitiatieven bij de premiegefinancierde regelingen. SZW geeft daarmee een zo integraal mogelijk beeld van de nieuwe beleidsinitiatieven.

Onderstaande figuren en toelichting geven op hoofdlijnen inzicht in de verdeling van de SZW-uitgaven over de begroting en de premiegefinancierde sector. Een gedetailleerd overzicht van de budgettaire ontwikkelingen in de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt is terug te vinden in bijlage 1 en 2 van de Sociale Nota 2001.

Figuur 1. Onderverdeling uitgaven SZW in 2001

Totale uitgaven SZW 117 miljard kst-27400-XV-2-1.gif

Begrotingsgefinancierde uitg. 35 mld kst-27400-XV-2-2.gif

Premiegefinancierde uitgaven82 mld kst-27400-XV-2-3.gif

• Begrotingsgefinancierde uitgaven (35 miljard)

Het totaal van de begrotingsgefinancierde uitgaven van SZW bedraagt circa 35 miljard. Ongeveer 27 procent van de uitgaven gaat naar arbeidsmarktmaatregelen; voor uitgaven aan bijstand en voorzieningen is het aandeel circa 23 procent. De kosten van kinderbijslag beslaan ongeveer 19 procent van de begroting van SZW.

De apparaatsuitgaven van SZW, noodzakelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van en toezicht op het beleid, staan ook op de begroting. In 2001 is hiervoor 0,5 miljard beschikbaar. Het gaat daarbij vooral om personele (262 miljoen) en materiële uitgaven (106 miljoen).

Premiegefinancierde uitgaven (82 miljard)

De premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven bedragen 82 miljard, waarvan circa 32 miljard voor de werknemersverzekeringen, circa 48 miljard voor de volksverzekeringen en 1,2 miljard voor overige verzekeringen. De premiegefinancierde regelingen waaraan het meeste geld wordt uitgegeven zijn de AOW (45 miljard) en de WAO (22 miljard).

Intensiveringen in 2001

Tabel 1 geeft een overzicht van de grootste beleidsintensiveringen van SZW die sinds de indiening van de begroting 2000 zijn afgesproken. Alleen de intensiveringen groter dan 25 miljoen zijn weergegeven1.

Tabel 1; Intensiveringen t.o.v OB 2000 (bedragen in miljoenen guldens)
Intensiveringen t.o.v OB 2000 (bedragen in miljoenen guldens)200020012002
1Arbeidsdeelname etnische minderheden27,663,932,5
2Uitstroompremie 1594
3Verhoging kinderbijslag125175175
4Voorzieningen gehandicapten7525 
5Kinderopvang313131
6Suwi75225200
7Intensivering plan van aanpak WAO (saldo sector sza)7070– 50
Totaal403,6604,9438,5

Toelichting op de tabel;

1. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om eind 2002 het verschil in werkloosheid tussen autochtonen en etnische minderheden te halveren. Om dit te bereiken hebben SZW en de minister van GSI met Arbvo en MKB-Nederland een convenant gesloten waarin gestreefd wordt naar 20 000 extra plaatsingen specifiek voor etnische minderheden, worden de succesvolle stimuleringsprojecten voor Arubaanse en Antilliaanse jongeren verlengd en kunnen ongeveer 4700 ex-asielzoekers door een job-intermediair naar werk worden begeleid.

2. Als onderdeel van een aantal maatregelen ter vermindering van het effect van de armoedeval, schept het kabinet met ingang van 2001 een nieuwe onbelaste eenmalige uitstroompremie van f 4000 gulden. Deze zal worden uitbetaald in vier tranches van f 1000 aan personen die uitstromen naar de arbeidsmarkt. Gemeenten zullen de regeling uitvoeren op basis van vrijwilligheid. Om het gebruik van premies te stimuleren zal het scholings- en activeringsbudget WIW aan gemeenten in oplopende mate worden verhoogd. De regeling zal naar verwachting leiden tot een verhoogde uitstroom uit de Abw naar de arbeidsmarkt, doch de mate waarin dat zal geschieden is afhankelijk van gedragsreacties van gemeenten. Hierdoor laten de effecten van de uitstroompremie zich thans nauwelijks ramen en in het beeld van de intensivering is daarom vooralsnog een technische raming ingeboekt. Omdat gemeenten extra middelen voor de uitstroompremie zullen ontvangen via het scholings- en activeringsbudget, terwijl zij daarnaast ook in het kader van FWI extra financiële prikkels voor uitstroom zullen krijgen, wordt het voor gemeenten zeer aantrekkelijk om uitstroompremies te verstrekken. Dit kan er dan ook toe leiden dat uiteindelijk in de Abw additionele inverdieneffecten zullen worden gerealiseerd, al zullen deze binnen het totaal van meevallers in de Abw niet als zodanig herkenbaar zijn. Het is niet mogelijk om een betrouwbare raming te maken van het feitelijk bereik van het aantal te verstrekken premies.

3. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in september 1999 heeft het kabinet een koopkrachtverbetering toegezegd. Het basiskinderbijslagbedrag is hiertoe verhoogd met 50 gulden, voor circa 3,5 miljoen telkinderen (1,8 miljoen gezinnen). Deze verhoging kost structureel 170 miljoen (verwerkt met Nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2000).

4. Het kabinet wil gemeenten in staat stellen om gehandicapten een toereikend voorzieningenniveau te bieden in het kader van de Wvg. Gezien de uitgavenontwikkeling in afgelopen jaren heeft het kabinet besloten de extra middelen uit het Regeerakkoord eerder aan gemeenten beschikbaar te stellen. Gemeenten ontvangen hierdoor in de jaren 2000 en 2001 via het Gemeentefonds respectievelijk 75 miljoen en 25 miljoen extra voor de voorzieningen voor gehandicapten.

5. Om de uitstroom uit de bijstand te bevorderen is de kinderopvangregeling voor bijstandsgerechtigden met ingang van 2000 uitgebreid met twee nieuwe doelgroepen, te weten de minderjarige alleenstaande ouders en alleenstaande ouders die deelnemen aan sociale activeringsactiviteiten. Hiervoor is structureel 31 miljoen per jaar extra beschikbaar gesteld, waarmee 1600 extra volledige kinderopvangplaatsen kunnen worden gerealiseerd.

6. Voor de totale incidentele kosten van de Suwi-operatie is tot en met 2004 in totaal 825 miljoen op de aanvullende post van Financiën gereserveerd.

7. In de Voortgangsnota arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn maatregelen aangekondigd om de groei van het aantal arbeidsongeschikten te stoppen1. Voor de verbetering van de claimbeoordeling en het inlopen van de huidige keuringsachterstanden is structureel 50 miljoen beschikbaar gesteld, voor de verbetering van het poortwachtersmodel 20 miljoen. De intensiveringen leiden vanaf 2002 per saldo tot een besparing op de uitkeringslasten.

2. Beleidsagenda

Deze beleidsagenda benoemt de nieuwe beleidsinitiatieven van SZW, zowel voor de begrotingsgefinancierde als de premiegefinancierde regelingen. Bij de beleidsvelden waar nieuwe initiatieven worden ontplooid, wordt ook een overzicht gegeven van de beleidsinstrumenten die in voorgaande jaren al werden ingezet. Daar waar mogelijk zijn de geplande activiteiten voor 2001 voorzien van prestatiegegevens, die bij de verantwoording 2001 kunnen worden betrokken. Met deze beleidsagenda proberen wij zodoende een zo goed mogelijk beeld te geven van de ontwikkelingen op het totale beleidsterrein van SZW. In de beleidsagenda komen de volgende onderwerpen aan de orde.

• Arbeidsmarkt. Knelpunten op de arbeidsmarkt nopen tot nieuw beleid inzake scholing, armoedeval en etnische minderheden. Tevens wordt aandacht besteed aan de nieuwe programmaperiode van de EU.

• Arbeidsongeschiktheid en arbeidsomstandigheden. Om de groei van het aantal arbeidsongeschikten te stoppen is een nieuw pakket van maatregelen gepresenteerd. De arbeidsomstandigheden spelen in dat pakket een belangrijke rol.

• Het combineren van arbeid en zorg. Het wordt steeds belangrijker dat betaalde arbeid en zorgtaken goed kunnen worden gecombineerd.

• De organisatie van de uitvoering van de SZW-regelgeving. Op dit vlak is nieuws te melden over twee omvangrijke operaties. In het gemeentelijk domein de invoering van het fonds voor werk en inkomen, in breder verband de SUWI-operatie.

• Tenslotte wordt aandacht besteed aan nieuwe ontwikkelingen bij de Wet voorzieningen gehandicapten, de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid, internationale prioriteiten en het emancipatiebeleid van SZW.

Arbeidsmarktbeleid

SZW bevordert de werkgelegenheid en het goed functioneren van de arbeidsmarkt. Daarbij richt SZW zich mede op minder kansrijke groepen zoals langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten en etnische minderheden.

Er is sprake van een toenemende spanning op de arbeidsmarkt. Medio 1999 is er sprake van een recordaantal openstaande vacatures. Tegenover dit grote aantal vacatures staat een groot aantal mensen dat nog geen werk heeft. Deze mensen zijn echter vaak niet direct inzetbaar omdat zij niet de gevraagde kwalificaties bezitten. Het hogere segment van de arbeidsmarkt kent veel vacatures, terwijl in het lagere segment juist sprake is van een aanbodoverschot. Het rapport «In goede banen», dat dit voorjaar aan de Tweede Kamer is aangeboden, gaat dieper in op de knelpunten op de arbeidsmarkt en schetst daarbij oplossingen1. De nieuwe initiatieven voor 2001 op arbeidsmarktterrein zijn voor een groot deel uit dit rapport afkomstig, zoals scholing voor werkenden en niet-werkenden, vergroting van de arbeidsparticipatie van ouderen en de bestrijding van de armoedeval.

Een specifieke doelgroep binnen het arbeidsmarktbeleid zijn de etnische minderheden. In het rapport «Arbeidsmarktpositie van etnische minderheden» is aangegeven hoe het kabinet tracht de werkloosheid onder deze groep te verlagen2.

Beleidsevaluerende onderzoeken

Doorlichting arbeidsmarktbeleid

Een actief arbeidsmarktbeleid met evenwicht in vraag- en aanbodversterking is ook in de toekomst noodzakelijk. Gelet op de veranderde arbeidsmarktsituatie is nu het moment om het arbeidsmarktbeleid door te lichten. Deze doorlichting is eind mei van dit jaar in het algemeen overleg met de vaste kamercommissie van SZW over de Financiële Verantwoording 1999 aangekondigd en zal in de loop van 2001 worden afgerond. Daarbij is gekozen voor een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO), met de secretaris-generaal van het ministerie van SZW als voorzitter.

Het IBO «Toekomst van het arbeidsmarktbeleid» richt zich op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het arbeidsmarktinstrumentarium in haar onderlinge samenhang, in het licht van de huidige en te verwachten omstandigheden op de arbeidsmarkt. Dit betreft het hele traject van inactiviteit naar werk inclusief relevante aspecten van het algemene beleid. De Tweede Kamer zal in september nader worden geïnformeerd over de vraagstelling en de toetsingscriteria die in het IBO gehanteerd zullen worden.

WSW en WIW

Drie jaar na de inwerkingtreding van de (nieuwe) WSW en van WIW, beide op 1 januari 1998 dient de minster van SZW op grond van wettelijke evaluatieverplichtingen aan de Tweede Kamer een verslag van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regelingen te zenden.

Centraal in de evaluaties zullen vragen rondom de regiefunctie van gemeenten en incentives van de financieringssystematiek staan. Gezien de inhoudelijke, financiële en bestuurlijke samenhang van deze regelingen zullen deze vragen gezamenlijk worden onderzocht. Het feitelijk bereik en resultaat van beide wetten wordt apart geëvalueerd.

De relatie tot de niet-gesubsidieerde arbeidsmarkt zal deel uitmaken van het IBO-traject «Toekomst van het arbeidsmarktbeleid». De resultaten zullen voorjaar 2001 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Activering, scholing en sluitende aanpak (trajecten)

SZW ondersteunt werkzoekenden bij het vinden van betaald werk. Afhankelijk van hun specifieke situatie kunnen zij een traject doorlopen waarmee hun kans op werk wordt vergroot. Zo'n traject kan bestaan uit scholing, begeleiding, stimuleringspremies maar ook uit sociale activeringsactiviteiten.

Nieuwe initiatieven

Experimenten moeilijk plaatsbare WW-gerechtigden

• Met ingang van augustus 2000 kunnen maximaal 1000 moeilijk plaatsbare werklozen gedurende 3 maanden met behoud van werkloosheidsuitkering op proef bij een werkgever gaan werken. De voorwaarde hierbij is dat de werkgever bereid is na afloop van de geslaagde proefperiode de betrokkene een dienstverband van ten minste zes maanden aan te bieden.

• Met ingang van augustus 2000 kunnen maximaal 1000 werklozen een aanvulling op hun loon ontvangen tot het niveau van de uitkering als zij een dienstbetrekking accepteren tegen een loon dat lager is dan hun uitkering.

• Voor werklozen die starten als zelfstandig ondernemer worden in de loop van 2001 twee experimenten gestart met elk ten hoogste 1000 deelnemers. In een experiment worden de inkomsten naast de uitkering voor 70% gekort in plaats van gehele of gedeeltelijke beëindiging van de uitkering op basis van gewerkte uren. In een ander experiment wordt de periode waarin men opnieuw een werkloosheidsuitkering kan verkrijgen na het starten van een zelfstandige onderneming, verlengd van anderhalf tot drie jaar.

Scholing

• Nog altijd verlaat 26% van de leerlingen het onderwijs zonder startkwalificatie. Gezien de huidige behoefte aan gekwalificeerd personen hebben overheid en sociale partners in het voorjaarsoverleg afgesproken prioriteit te geven aan het behalen van een startkwalificatie.

• SZW heeft een voorstel gedaan om bijstandsgerechtigden meer mogelijkheden te geven om scholing te volgen. Met dit voorstel kunnen gemeenten bijstandsgerechtigden toestaan een studie te volgen op voorbereidend, beroeps- of universitair niveau voor de duur van maximaal 2 jaar. Hiermee wordt de kans op toetreding tot de arbeidsmarkt voor deze groep vergroot.

• Op experimentele basis worden de scholingsregels voor WW-uitkeringsgerechtigden verruimd. De experimenten gaan in de tweede helft van 2000 van start. Naar verwachting zullen hierdoor in totaal 4000 WW'ers in de tweede helft van 2000 en 2001 een scholingstraject volgen.

• Ook in de nieuwe ESF-planperiode zullen ESF-3-middelen beschikbaar worden gesteld aan de sectoren voor de scholing van werkenden (ten minste 40 miljoen gulden per jaar). Daarbij wordt prioriteit gegeven aan scholing van werknemers zonder startkwalificatie.

Sociale activering

• In juni 2000 rondt SZW een wetsvoorstel af waarmee gemeenten bijstandsgerechtigden die deelnemen aan sociale activeringsactiviteiten tijdelijk ontheffing kunnen verlenen van de sollicitatieplicht. De effectiviteit van de sociale activering wordt hierdoor vergroot, waardoor de betrokkene betere kansen krijgt om de bijstand te verlaten.

• SZW heeft 40 miljoen beschikbaar voor gemeentelijke projecten waarmee sociaal activeringsbeleid wordt ontwikkeld en/of de organisatie van dit beleid binnen de gemeente kan worden verbeterd. Inmiddels hebben 450 gemeenten subsidieprojecten bij SZW aangemeld.

Loonkosten

• Met ingang van 2001 komt voor werkgevers die werkzoekenden van 50 jaar of ouder in dienst nemen de huidige eis van minimale werkloosheidsduur in de Vermindering Langdurig werklozen (Vlw) te vervallen en wordt de inkomensgrens opgetrokken naar 150% van het wettelijk minimum loon.

Inzet bestaande instrumentarium in 2001

In tabel 2 is aangegeven hoeveel trajecten in 2001 kunnen worden aangeboden uit de vier hiervoor bestemde budgetten. De trajecten worden aangeboden door Arbeidsvoorziening, gemeenten en de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen (uvi's).

Om ervoor te zorgen dat werkzoekenden een passend traject krijgen aangeboden, schat Arbeidsvoorziening hun afstand tot de arbeidsmarkt in (fase-indeling). Om deze fasering actueel te houden, voert Arbeidsvoorziening sinds 2000 herwaarderingen uit. Deze herwaarderingen zullen ook in 2001 plaatsvinden.

Tabel 2; Verwacht aantal trajecten en plaatsingen in 2001
 Aantal trajecten 2001Aantal plaatsingen 2001Budget 2001 (x f 1 miljoen)
Budgetten Arbvo63 00032 000619
Budget sluitende aanpak35 000309
Budgetten WW-ers (uvi's)25 00012 500147
Scholing en activering Wiw (abw'ers) 461

Toelichting op de tabel 2:

De bedragen in tabel 2 zijn inclusief de ESF-gelden. Het budget Arbvo betreft het prestatiebudget, betaalde dienstverlening en sluitende aanpak. Het aantal trajecten sluitende aanpak bevat deels trajecten die ook in het totaal van Arbvo zijn meegenomen. Het gaat waarschijnlijk om zo'n 7000 trajecten, maar dat is op dit moment nog niet precies aan te geven, omdat de verdeling van het sluitende aanpakbudget voor 2001 nog niet is vastgesteld. Het in tabel 2 genoemd budget sluitende aanpak is exclusief de inverdieneffecten WW. Voor scholing en activering Wiw zijn geen aantallen te noemen, omdat SZW hier geen afspraken met gemeenten over het aantal trajecten maakt. De mate waarin een traject ook daadwerkelijk leidt tot een baan voor de werkzoekende (plaatsingen) is gebaseerd op ervaringsgegevens.

Sluitende aanpak

Met sluitende aanpak wordt aan alle nieuwe werklozen vanaf 23 jaar, die niet zonder hulp een baan vinden, binnen 12 maanden van werkloosheid een traject aangeboden waarmee hun kans op werk wordt vergroot. In 2001 is hiervoor 309 miljoen extra beschikbaar, (exclusief inverdieneffecten WW, goed voor circa 35 000 trajecten. Hiermee kan de sluitende aanpak al in 2001 voor een groot deel worden gerealiseerd. In 2002 zal er sprake zijn van een volledige sluitende aanpak voor alle nieuwe werklozen. Naast de nieuwe werklozen blijft er aandacht voor het zittend bestand. In 2001 wordt toegewerkt naar een sluitende aanpak ook voor langdurig werklozen. Een belangrijk deel van het bestaande instrumentarium is op deze groep gericht.

Gesubsidieerde arbeid

Werkzoekenden die, ook na een traject te hebben gevolgd, (nog) geen baan hebben gevonden, komen in aanmerking voor een door SZW gesubsidieerde baan. Het gaat hierbij om de dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen (Wiw), de ID-banen en de schoonmaakregeling particulieren (RSP). Voor mensen met een handicap is de WSW beschikbaar.

In 2001 worden voor de gesubsidieerde arbeid geen nieuwe initiatieven ontplooit. Tabel 3 geeft een overzicht van de bestaande regelingen, de budgetten en het aantal plaatsen dat met die budgetten in 2001 kan worden gerealiseerd.

Tabel 3; Te verwachten aantal gesubsidieerde banen in 2001
InstrumentAantal plaatsen 2001Beschikbaar budget(x f 1 mln)
I/D-banen55 0002 132,6
Wiw-werkervaringsplaatsen6 500122
Wiw-dienstbetrekkingen50 1001 362
RSP3 47073
WSW88 7004 100,8

Eind 1999 stonden er 9 000 mensen op de wachtlijst voor een WSW-arbeidsplaats, een reductie van 7 000 ten opzichte van 1998. In 2001 worden met de intensivering uit het Regeerakkoord 1160 extra plaatsen gecreëerd. De verwachting is dat de wachtlijst WSW hierdoor korter wordt.

Gesubsidieerde arbeid is geen doel op zich maar, indien mogelijk voor de betrokkene, een opstap naar werk. Tabel 4 geeft de uitstroom uit gesubsidieerde arbeid in de afgelopen jaren weer. SZW stelt zich ten doel de uitstroom uit de Wiw-dienstbetrekkingen en ID-banen naar regulier werk verder te vergroten.

De verdere deregulering van het werkfonds met ingang van 2000/2001 in het kader van het Fonds Werk en Inkomen kan bijdragen aan een vergroting van de uitstroom. Met deze deregulering krijgen gemeenten meer bestedingsvrijheid ten aanzien van instrumenten en doelgroepen en kunnen ze verplichtingen aangaan voor meerdere jaren. Ook de aanpak van de armoedeval kan bijdragen aan een grotere uitstroom naar betaald werk.

Tabel 4; Uitstroom uit gesubsidieerde arbeid (als percentage van het jaargemiddelde).
 Uitstroom totaalnaar werk buiten de regeling
 1998199919981999
ID-banen15%17%30%31%
Wiw-werkervaringsplaatsen119%29%
Wiw-dienstbetrekkingen42%49%48%43%

Etnische minderheden

Een specifieke doelgroep binnen het arbeidsmarktbeleid vormen etnische minderheden. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om eind 2002 het verschil in werkloosheid tussen autochtonen en etnische minderheden te halveren. Uitgaande van een werkloosheidspercentage van 4% voor autochtonen en 16% voor etnische minderheden in 1998, betekent dit een werkloosheidsdaling onder etnische minderheden tot 10%. In 1999 is de werkloosheid onder deze groep gedaald van 16% tot 14%. Er moet de komende twee jaar dus nog een forse inspanning worden geleverd om de kabinetsdoelstelling dichterbij te brengen. Het kabinet heeft een plan van aanpak opgesteld dat dit voorjaar aan de Tweede Kamer is aangeboden1.

Nieuwe initiatieven

Voor de jaren 2000 tot en met 2002 is totaal een extra bedrag beschikbaar gesteld van circa 130 miljoen. Met dit geld worden al in 2000 de volgende concrete projecten gestart:

• SZW zal met gemeenten overleggen welke van de stimuleringsprojecten allochtone jongeren moeten worden verlengd en/of uitgebreid. Momenteel lopen 39 projecten in 33 gemeenten.

• SZW en de minister van GSI hebben met Arbvo en MKB-Nederland een convenant gesloten, waarin gestreefd wordt 20 000 extra plaatsingen, specifiek voor de etnische minderheden, te realiseren.

• In samenwerking met de branches worden de projecten «Krachtig ondernemen met minderheden» verlengd.

• Gemeenten kunnen zogenaamde job-intermediairs aanstellen om ex-asielzoekers beter naar de arbeidsmarkt te kunnen leiden. In 2001 kunnen ongeveer 4 700 ex-asielzoekers door een job-intermediair worden begeleid.

• De projectorganisatie «Ruim baan voor minderheden» wordt ingesteld om de bureaucratische drempels te slechten die door uitvoerders van projecten voor etnische minderheden worden ervaren. Daarnaast biedt deze projectorganisatie ondersteuning bij de uitwerking van de afspraken die SZW met 14 bedrijven heeft gemaakt over de instroom en doorstroom van etnische minderheden.

Armoedeval

Het rapport van de Werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen gaat in op de problematiek van de armoedeval. De armoedeval betekent dat een uitkeringsgerechtigde, bij een overgang van uitkering naar werk, weinig tot niets van een inkomensstijging zal overhouden. Deze problematiek wordt mede veroorzaakt door inkomensafhankelijke regelingen zoals de huursubsidie, gemeentelijke regelingen en de kwijtschelding. Naar aanleiding van dit rapport komt het kabinet voor 2001 met een samenhangend pakket van maatregelen om de armoedeval te beperken.

Nieuwe initiatieven

Voor de begroting van SZW is vooral het voorstel van belang waarmee gemeenten de mogelijkheid krijgen vanaf 2001 om onbelaste premies te verstrekken aan personen die vanuit een Abw-uitkering of dienstbetrekking in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden een ongesubsidieerde baan aanvaarden. Deze eenmalige premie van in totaal f 4 000,– wordt verstrekt in vier termijnen van f 1000,–, te verstrekken na respectievelijk ½, 1, 1½ en 2 jaar.

Europese arbeidsmarktsubsidies

Een deel van het arbeidsmarktbeleid wordt (mede) gefinancierd door de Europese Unie. Voor de nieuwe programmaperiode 2000–2006 zijn de volgende twee budgetten beschikbaar voor arbeidsmarktbeleid.

• ESF-3

In 2001 kan Nederland beschikken over circa 530 miljoen aan ESF 3-gelden (3,7 miljard voor de hele programmaperiode). Deze middelen worden besteed volgens het Nederlandse Enig Programmerings Document (EPD) dat 8 augustus 2000 door de Europese Commissie is vastgesteld. Inzet van nationale middelen bij de uitvoering is verplicht (cofinanciering). De beleidsintensiveringen in het EPD ondersteunen de door het Nederlandse kabinet in het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid aangegeven prioriteiten; sluitende aanpak voor volwassen werkzoekenden, behoud van inzetbare beroepsbevolking en een Leven Lang Leren, onderdeel beroepsonderwijs.

• EQUAL

EQUAL is een nieuw transnationaal programma voor de periode 2000 tot en met 2006 en is qua inhoud de opvolger van het programma Adapt en Employment. Voor de totale programmaperiode is 880 miljoen, waarvan 440 miljoen Europese subsidie, beschikbaar. De EQUAL-projecten kunnen naar verwachting in 2001 worden opgestart. Europa gaat er van uit dat de landen EQUAL zelf beleidsmatig opstarten en aansturen.

Het doel van EQUAL is om via transnationale samenwerking nieuwe benaderingen te ontwikkelen voor de bestrijding van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. De positieve resultaten van de EQUAL-projecten moeten worden geïmplementeerd in het Nederlandse arbeidsmarktbeleid.

Arbeidsongeschiktheid

SZW bevordert dat uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk opnieuw zelfstandig kunnen voorzien in hun bestaan. Voor mensen die niet zelf in staat zijn om door werk in hun eigen onderhoud te voorzien waarborgt SZW een inkomen.

Het aantal arbeidsongeschikten in Nederland is de laatste jaren weer gegroeid. Dit wordt niet alleen veroorzaakt doordat de werkzame beroepsbevolking is toegenomen, ook de kans dat een werknemer arbeidsongeschikt wordt is toegenomen. Er is een sterke samenhang met de grote spanning op de arbeidsmarkt, die leidt tot minder risicoselectie door werkgevers, hogere werkdruk en een snellere toevlucht van werknemers tot ziekteverzuim.

De groei van het aantal arbeidsongeschikten blijkt zich te concentreren in een aantal sectoren (vooral zorg en de uitzendsector) en wordt mede veroorzaakt doordat veel mensen met psychische klachten in een van de arbeidsongeschiktheidsregelingen belanden (30% van de nieuwe instroom). Zonder aanvullende maatregelen wordt de doelstelling in het Regeerakkoord, een reductie van de arbeidsongeschiktheid ten opzichte van ongewijzigd beleid met 16 000 per 2002, niet gehaald.

Het kabinet heeft daarom een aanvullend pakket met maatregelen samengesteld waarmee de problematiek via drie wegen wordt aangepakt1. Meer nadruk op vroegtijdige interventie in het eerste ziektejaar, vooral daar waar het gaat om psychische klachten. Een grondige kwaliteitsborging van de claimbeoordeling om een uniforme toepassing van de wettelijke criteria te garanderen en een gerichte aanpak in de sectoren met de hoogste risico's.

Nieuwe initiatieven

Voor de volgende maatregelen is extra budget beschikbaar gesteld;

• De claimbeoordeling wordt zowel inhoudelijk als organisatorisch verbeterd. Het kabinet heeft hiervoor tot en met 2002 jaarlijks 50 miljoen extra beschikbaar gesteld. Hiermee wordt ook de bestaande achterstand in de keuringen ingelopen. In drie jaar tijd kunnen 100 000 extra keuringen worden verricht.

• Het poortwachtersmodel wordt verbeterd. Het kabinet heeft hiervoor jaarlijks 20 miljoen beschikbaar gesteld. Met dit geld kunnen de uitvoeringsinstellingen bedrijfsbezoeken afleggen en reïntegratieadviezen geven aan bedrijven met een hoge WAO-instroom of een hoog ziekteverzuim.

• De collectieve sector als werkgever mag niet achterlopen bij het bestrijden van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Voor de aanpak van het ziekteverzuim bij de politie en het Rijk (BZK), onderwijs (OC&W) en de zorg (VWS) wordt de komende jaren in totaal circa 120 miljoen beschikbaar gesteld.

Inzet bestaand instrumentarium in 2001

Om arbeidsongeschikten uit de arbeidsongeschiktheidsregelingen te laten stromen en toch weer aan het werk te helpen is sinds 1998 de REA beschikbaar. Niet elke succesvolle plaatsing leidt overigens tot een daling van het arbeidsongeschiktheidsvolume. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft de reïntegratie veelal betrekking op het werkloosheidsdeel.

Reïntegratie arbeidsgehandicapten (REA)

Met de Wet REA worden arbeidsgehandicapten naar werk begeleid, respectievelijk in staat gesteld aan het werk te blijven. Het instrumentarium van de REA bestaat onder andere uit bemiddelingstrajecten, voorzieningen voor aanpassing van de werkplek, plaatsingssubsidies en werknemersvoorzieningen (bijvoorbeeld scholing, vervoersvoorzieningen). De uvi's zijn verantwoordelijk voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten met een WW of arbeidsongeschiktheidsuitkering, de gemeenten voor Abw'ers en mensen met een Wiw-dienstbetrekking, Arbvo is tenslotte verantwoordelijk voor de reïntegratie van andere of niet-uitkeringsgerechtigden. Tabel 5 geeft het aantal bemiddelingstrajecten en plaatsingssubsides die SZW voor 2001 verwacht.

Tabel 5; Verwachte prestaties REA in 2001
 verwacht aantal bemiddelingstrajecten 2001verwacht aantal plaatsingssubsidies 2001
Uvi's55 00020 000
Gemeenten10 0003 000
Arbvo3 0001 000

Arbeidsomstandigheden

SZW bevordert veiligheid en gezondheid op het werk. Dit beleid is mede gericht op preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, en op vroegtijdige reïntegratie.

Zoals in het hoofdstuk over arbeidsongeschiktheid is aangegeven, is de aanpak van het stijgende arbeidsongeschiktheidsvolume voor een groot deel gericht op het verlagen van de instroom. Arbeidsomstandigheden spelen bij de kans om arbeidsongeschikt te worden een belangrijke rol. Veel nieuwe initiatieven op het terrein van arbeidsomstandigheden vloeien dan ook voort uit de Voortgangsnota arbeidsongeschiktheid.

Nieuwe initiatieven

Arbodienstverlening

• Sinds 1994 zijn arbodiensten wettelijk aangewezen voor de ondersteuning van werkgevers bij de vormgeving van het arbeidsomstandighedenbeleid en verzuimbeleid. Het soort ondersteuningscontracten dat de werkgevers met arbodiensten afsluiten loopt sterk uiteen. SZW zal maatregelen nemen om de kwaliteit van de arbo-diensteverleningscontracten en verzuimbegeleiding verder te verhogen. Begin 2001 zal hierover nieuwe regelgeving gereed komen. Daarnaast zullen de branche-organisaties worden gestimuleerd betere contracten af te sluiten.

FARBO-regeling non profit sector

• Met ingang van 2001 wordt voor de non-profitsector een fiscale faciliteit gecreëerd die vergelijkbaar is met de reeds bestaande FARBO-regeling is de marktsector. De regeling beidt een tegemoetkoming in de kosten van bedrijfsmiddelen duurder dan f 1000, die voorkomen op de arbo-middelenlijst. Na drie jaar zal op basis van een evaluatie worden bezien of de gehele FARBO-regling wordt voortgezet.

Inzet bestaand instrumentarium

• FARBO-regeling marktsector

Sinds 1998 kunnen bedrijven in de marktsector gebruik maken van de Farbo-regeling. Deze fiscale regeling maakt het voor werkgevers aantrekkelijker om te investeren in arbovriendelijke bedrijfsmiddelen. In 1999 heeft het gebruik van deze regeling de verwachtingen ruim overtroffen. Tabel 6 geeft het verwachte gebruik van de regeling voor 2000 en 2001 weer.

Tabel 6; Overzicht gebruik van de FARBO-regeling (bedragen in miljoenen guldens)
(bedragen in miljoenen guldens)1998199920002001
Verwacht maximaal investeringsbedrag95100200200
Aangevraagd investeringsbedrag85210  
Toegekend investeringsbedrag70175  

• Arbo-convenanten

In een arbo-convenant maken overheid en sociale partners afspraken over de vermindering van een of meer prioritaire arbeidsrisico's en zo mogelijk ook de bevordering van reïntegratie in het eerste ziektejaar. Met sociale partners worden eerst intentieverklaringen aangegaan, die binnen een jaar tot een convenant moeten leiden. Naar verwachting zijn ultimo 2000 circa 25 intentieverklaringen en 8 convenanten ondertekend. Gezamenlijk hebben de (pre)convenanten dan een bereik van circa 2,5 miljoen werknemers. SZW streeft ernaar om tot en met 2002 20 arboconvenanten af te sluiten.

De inspanningen in 2001 zijn erop gericht de in 2000 afgesloten intentieverklaringen in convenanten om te zetten. De beleidsdoelstelling voor 2002 (20 afgesloten convenanten) komt daarmee binnen handbereik. In de convenantenaanpak zijn de sectoren zorg en onderwijs bijzondere speerpunten, complementair aan de intensivering voor de collectieve sector als werkgever (zoals vermeld in het hoofdstuk arbeidsongeschiktheid).

Tabel 7; Verwacht aantal intentieverklaringen en arbo-convenanten in 2001
 1999Eind 2000Verwachting 2001
Aantal afgesloten intentieverklaringen102532
Aantal afgesloten arbo-convenanten2812

Arbeid en Zorg

SZW bevordert goede arbeidsverhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Daarbij gaat het zowel om het faciliteren en stimuleren van moderne arbeidsrelaties, als om de rechtsbescherming van werknemers.

Het kabinet ondersteunt het proces waarbij steeds meer mannen en vrouwen betaalde arbeid en zorgtaken combineren en streeft ernaar de belemmeringen voor deze combinatie zoveel mogelijk weg te nemen.

Nieuwe initiatieven

Verlofregelingen

• Met het wetsvoorstel Arbeid en Zorg heeft SZW haar inzet op het arbeid en zorgbeleid vormgegeven. In deze wet wordt een aantal bestaande verlofregelingen gebundeld en op elkaar afgestemd en wordt een aantal nieuwe verlofvormen geïntroduceerd; zwangerschaps- en bevallingsverlof, betaald adoptieverlof voor elke adoptiefouder en een geclausuleerd recht op kortdurend betaald zorgverlof (maximaal 10 dagen per jaar). Gedurende de periode van kortdurend zorgverlof wordt het loon van de werknemers voor 70% door de werkgevers doorbetaald. Tot slot wordt er een recht op tweedaags betaald kraamverlof geïntroduceerd en het ouderschapsverlof geflexibiliseerd.

• Het kabinet zal een voorstel indienen voor een fiscale tegemoetkoming aan werkgevers die hun werknemers betaald ouderschapsverlof geven. Verder zullen, op grond van resultaten van de evaluatie van de Wet Financiering loopbaanonderbreking, wijzigingsvoorstellen worden ingediend om knelpunten met betrekking tot de vervanging van de verlofgangers weg te nemen.

Extra kinderopvang voor uitkeringsgerechtigden

• De kinderopvangregeling voor bijstandsgerechtigden is met ingang van 2000 met twee nieuwe doelgroepen uitgebreid, te weten de minderjarige alleenstaande ouders en alleenstaande ouders die deelnemen aan sociale activeringsactiviteiten. Hiervoor is 31 miljoen per jaar extra beschikbaar gesteld, waarmee 1600 extra volledige kinderopvangplaatsen kunnen worden gerealiseerd.

• Het kabinet heeft een wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State gezonden waarin het voor het Lisv mogelijk wordt om kinderopvangplaatsen te financieren. Met het wetsvoorstel wordt beoogd de uitstroom uit de WW en WAO te bevorderen. Jaarlijks kan het LISV dan maximaal 3000 keer een kinderopvangplaats aan een uitkeringsgerechtigde toekennen.

Bestaand instrumentarium

• Kinderopvang

Zoals hierboven aangegeven wordt in 2001 het aanbod aan kinderopvangplaatsen voor uitkeringsgerechtigden uitgebreid. Onderstaande tabel geeft een totaaloverzicht van de door SZW gefinancierde kinderopvangplaasten in 2001. Op een volledige kinderopvangplaats kunnen gemiddeld twee kinderen worden geplaatst.

Tabel 8; Overzicht kinderopvangcapaciteit in 2001
 Aantal plaatsen 2001Aantal plaatsingen 2001*
Bestaand aanbod bijstandsgerechtigden4 8609 720
Extra aanbod bijstandsgerechtigden1 5903 180
Extra aanbod WW en WAO-gerechtigden11 5003 000
Totaal7 95015 900

* Uitgaande van 2 plaatsingen per volledige opvangplaats.

1 Voorstel hiertoe is voor advies bij de Raad van State ingediend.

Het ministerie van VWS draagt ook zorg voor de financiering van kinderopvang. In het voorjaar van 2000 heeft het kabinet een hoofdlijnennotitie voor de Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) naar de Tweede Kamer gestuurd1. De SZW-regelingen voor kinderopvang zullen in de uitwerking van de WBK worden betrokken.

• Dagindeling

Het kabinet heeft deze kabinetsperiode een bedrag van 60 miljoen gulden beschikbaar gesteld voor experimenten op het gebied van dagindeling om het combineren van arbeid- en zorgtaken eenvoudiger te maken. Een andere ordening van ruimte en tijd is een belangrijke randvoorwaarde voor deze taakcombinatie. Het gaat bijvoorbeeld om het bevorderen van werktijden op maat, clustering van voorzieningen, multifunctioneel gebouwengebruik, verruiming van openingstijden van scholen en het beter afstemmen van arbeidstijden op de openingstijden van scholen, kinderopvang, publieke dienstverlening en vrijetijdsvoorzieningen. In 1999 en de eerste helft van 2000 zijn 260 aanvragen voor subsidiëring van experimenten ontvangen. Inmiddels zijn ongeveer 102 goedgekeurde experimenten van start gegaan. Het is de verwachting dat er na de vierde en laatste tranche subsidieaanvragen circa 125 experimenten operationeel zullen zijn.

Emancipatiebeleid

SZW bevordert het beleid dat gericht is op de emancipatie van mannen en vrouwen.

SZW coördineert het emancipatiebeleid van de Rijksoverheid. Daarnaast draagt SZW als departement ook bij aan de uitvoering van het emancipatiebeleid. Deze verschillende rollen moeten goed worden onderscheiden. In het navolgende komen beide apart aan bod.

• Emancipatiebeleid Rijksoverheid

SZW coördineert het emancipatiebeleid van de Rijksoverheid. De actiepunten en accenten van het emancipatiebeleid in 2001 zijn opgenomen in de aparte Begrotingsbrief Emancipatiebeleid 2001 die gelijktijdig met deze begroting wordt aangeboden. De actiepunten maken deel uit van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, dat medio november gereed zal zijn.

Het kabinet zet in op versnelling van het emancipatieproces; het Meerjarenbeleidsplan zal zich toespitsen op concrete beleidsacties om stagnatie te doorbreken en de vaart erin te brengen. Prioriteit krijgen de vijf in de meerjarennota «Van vrouwenstrijd naar vanzelfsprekendheid» aangegeven domeinen: arbeid, zorg en inkomen; macht en besluitvorming; mensenrechten en vrouwen; informatiesamenleving; dagindeling. De op zichzelf staande activiteiten in internationaal verband nemen een eigen plaats in.

In de strategie van het «tweesporenbeleid» wordt het accent gelegd op mainstreaming. De doelstellingen van het emancipatiebeleid zullen worden opgenomen in het algemene regeringsbeleid. De vakdepartementen ontvangen hiertoe advies en ondersteuning, onder andere in de vorm van de emancipatie-monitor, een op internet beschikbare checklist, verschillende emancipatie-toetsen, succesvolle praktijkvoorbeelden en diverse vormen van onderzoek.

Naast het plan van aanpak voor mainstreaming, zijn in de Begrotingsbrief Emancipatiebeleid 2001 als nieuwe initiatieven onder meer opgenomen

• Commissie Dagarrangementen voor kinderen en ouders;

• Benchmark voor doorbreking glazen plafond voor verschillende groepen vrouwen;

• Verbreding organisatiestructuur ondersteuning basisorganisaties.

De activiteiten in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling staan vermeld in het hoofdstuk «Arbeid en Zorg».

• Emancipatie taakstelling SZW als departement

Het Actieplan Emancipatietaakstellingen Departementen geeft invulling aan de afspraak in het Regeerakkoord dat ieder departement tenminste drie taakstellingen op het gebied van emancipatie zal vaststellen en uitvoeren. Met het Actieplan wordt enerzijds beoogd een sterkere integratie van het emancipatiebeleid in de onderscheiden departementale beleidsterreinen te bewerkstelligen en anderzijds de eigen verantwoordelijkheid van de departementen voor de uitvoering daarvan te bevorderen. SZW voert de volgende emancipatietaakstellingen uit:

• Tijdelijke regeling financiering van kinderopvang voor uitkeringsgerechtigden

In het hoofdstuk over Arbeid en Zorg is al aangegeven dat het kabinet een wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State heeft gezonden waarin zowel in de WW als in de Wet REA een regeling wordt getroffen die voorziet in financiering van kinderopvang door het LISV. Met het wetsvoorstel wordt beoogd de uitstroom uit de sociale verzekeringsregeling te bevorderen. De regeling zal van toepassing zijn op zowel alleenstaande- als samenwonende uitkeringsgerechtigden. De kinderopvang is bedoeld voor kinderen van 0–12 jaar. Er bestaat geen recht op kinderopvang. Het LISV maakt per aanvraag de afweging of het financieren van kinderopvang de kans vergroot dat iemand werk vindt (en een uitkering wordt bespaard). Het wetsvoorstel is in augustus naar het parlement gestuurd.

• Integratie van onbetaalde arbeid in de sociaal-economische beleidsvoorbereiding

Het kabinet wil onderzoeken hoe de «onbetaalde arbeid» kan worden geïntegreerd in de sociaal-economische beleidsvoorbereiding. Dat gebeurt door het zichtbaar maken van de rol van de onbetaalde arbeid bij het bereiken van beleidsdoelen en door het analyseren van de mogelijkheden tot verbeteren van de informatie over onbetaalde arbeid in de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal Cultureel Planbureau. Waar mogelijk zullen in samenwerking met de genoemde bureaus concrete stappen tot integratie van onbetaalde arbeid worden gezet. In de loop van 2001 zullen de resultaten op een symposium worden gepresenteerd.

• Onderzoek «verklaring hoger ziekteverzuim en WAO-risico vrouwen»

Vrouwen hebben een hoger ziekteverzuim en komen vaker in de WAO terecht dan mannen. Het is niet bekend wat de reden hiervoor is. Duidelijk is dat een complex van factoren van invloed is, er is niet één oorzaak die het verschil tussen mannen en vrouwen verklaart.

Door de Universiteit van Maastricht wordt een onderzoek uitgevoerd waarvan de probleemstelling als volgt luidt: «Door welke gedragsgerelateerde factoren in het verzuimproces wordt het verschil verklaard in het verzuim- en arbeidsongeschiktheidsrisico tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers en wel in het bijzonder met betrekking tot de verzuim (frequentie en duur), de hersteldrempel en de reïntegratiemogelijkheden». De probleemstelling wordt verwerkt in deelvragen met betrekking tot de verzuimende werknemer, zijn of haar sociale omgeving, het bedrijf, de bedrijfsarts, de huisarts en de uitvoeringsinstelling. Het onderzoek is in december 1999 van start gegaan. De onderzoeksresultaten worden in oktober 2001 verwacht.

Voorzieningen gehandicapten

Met de Wet voorzieningen gehandicapten verstrekt SZW leef- en vervoersvoorzieningen aan gehandicapten en ouderen, zodat zij zelfstandig kunnen blijven wonen en opname in een AWBZ-instelling wordt uitgesteld of zelfs voorkomen.

Onlangs is het rapport van het interdepartementaal beleidsonderzoek naar de Wvg (IBO-Wvg) aan de Tweede Kamer aangeboden. Een kabinetsreactie op dit onderzoek is binnenkort te verwachten. Daarnaast wordt in december 2000 de derde en laatste evaluatie van de Wvg afgerond. In het eerste kwartaal van 2001 zal het kabinetsstandpunt hierbij worden bepaald. De nieuwe initiatieven voor 2001 vloeien voort uit de conclusies van de voorgaande evaluaties.

Nieuwe initiatieven

• Regeerakkoordgelden

Uit de kerncijfers over 1998 is gebleken dat de uitgaven aan voorzieningen voor gehandicapten sneller zijn gestegen dan verwacht. In 1998 is door gemeenten in totaal 1,7 miljard aan deze voorzieningen uitgegeven. Dit is voor het kabinet aanleiding geweest om de bij Regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen versneld in te zetten. In 2000 is 75 miljoen extra beschikbaar gesteld en in 2001 25 miljoen.

• Decentralisatie sociaal vervoer

In 2001 wordt het sociaal vervoer AWBZ-gemeenten, in financiële zin, gedecentraliseerd naar gemeenten. Het volledige budget voor deze regeling wordt daarom per 1 januari 2001 overgeheveld van de SZW begroting naar het Gemeentefonds. Om herverdeeleffecten bij deze decentralisatie zoveel mogelijk op te vangen wordt in 2001 tevens eenmalig 7,2 miljoen ter compensatie aan het Gemeentefonds toegevoegd.

Inzet bestaand instrumentarium

• Gemeentefondsmiddelen

Het overgrote deel van de middelen voor de Wvg wordt via de algemene uitkering uit het gemeentefonds aan gemeenten ter beschikking gesteld. Figuur 2 geeft de bestedingsrichting van de Wvg-middelen in het Gemeentefonds zoals deze in 1998 was. Gemeenten hebben in 2001 de beschikking over ongeveer 1,9 miljard voor de voorzieningen gehandicapten.

Figuur 2. Bestedingsrichting Wvgkst-27400-XV-2-4.gif

• Specifieke uitkeringen SZW-begroting

Naast de middelen in het Gemeentefonds, wordt in 2001 nog een tweetal regelingen door SZW specifiek gefinancierd. Het gaat daarbij om de grote woningaanpassingen en het bovenregionaal vervoer. Voor de grote woningaanpassingen is meerjarig een budget beschikbaar van 30,5 miljoen. Hiermee kunnen jaarlijks ongeveer 520 woningen worden aangepast aan de behoeften van de gehandicapten.

Voor bovenregionaal vervoer is structureel 59,2 miljoen beschikbaar. Het contract met de huidige ketenmanager loopt tot april 2002.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

SZW bevordert het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving op haar terrein.

In de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving neemt handhaving en fraudebestrijding een belangrijke plaats in. Ook in een tijd van economische voorspoed is het noodzakelijk de rechtmatigheid van de uitvoering van sociale verzekeringen en sociale voorzieningen voorop te stellen. Niet alleen vanwege de financiële gevolgen, maar evenzeer vanwege het behoud van het draagvlak van het sociale zekerheidsstelsel.

Regeerakkoordintensivering M&O

Gedurende deze kabinetsperiode wordt de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik geïntensiveerd (op basis van de kabinetsnotitie Fraudebestrijding 1998–2002, die in april 1998 aan de Kamer is aangeboden). Algemeen doel van SZW in dat kader is verbetering van de kwaliteit van de fraudebestrijding op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt, verbetering van het (elektronisch) gegevensverkeer, verbetering van de samenwerking en intensivering van de internationale fraudebestrijding. Voor het realiseren hiervan is een aantal trajecten in gang gezet. Belangrijke initiatieven zijn ondermeer de volgende:

• De capaciteitsuitbreiding bij de Arbeidsinspectie op basis van de Regeerakkoordintensivering fraudebestrijding zal begin 2001 worden voltooid. De totale capaciteit voor arbeidsmarkttaken komt dan op 102 opsporingsfunctionarissen. Daarmee zal de AI beter in staat zijn om, in samenwerking met andere handhavingsinstanties, georganiseerde illegale tewerkstelling effectief te bestrijden en haar rol in de samenwerkingsverbanden als het Westland InterventieTeam (WIT) en de Regionale interdisciplinaire fraudeteams (Rif's) optimaal te vervullen. Voorts stelt het de AI in staat invulling te geven aan de uitwerking van nieuwe taken: het bestrijden van misbruik met ESF-subsidies en het signaleren van onbekende ondernemingen.

• De nieuwe Regionale interdisciplinaire fraudeteams (Rif's) en het Westland InterventieTeam (Wit) zijn inmiddels operationeel.

• Volgens planning zal in het derde kwartaal van 2001 begonnen worden met de landelijke implementatie van het Inlichtingenbureau. Naar verwachting zullen in 2001 circa 60 gemeenten worden aangesloten. De totale implementatie duurt tot eind 2003. De eerste helft van 2001 wordt benut voor de bouw van de applicatie, voor aanpassing van de systemen van gemeenten en derden, en voor testwerkzaamheden.

• Voor experimentele toepassing van de chipcard-technologie is een proefopstelling ingericht in de gemeente Delft. Diensten uit de sociale zekerheid zijn elektronisch toegankelijk gemaakt. Een proefpopulatie van circa 500 cliënten krijgt vanaf september 2000 een kaart uitgereikt. Gebruik van diensten en effecten wordt gemonitord en eind dit jaar geëvalueerd. In 2001 staat de vervolgfase van de proef op het programma, met een grotere groep cliënten en met enkele aanvullende diensten.

• Het project ter bestrijding van vermogensfraude in het kader van de Abw is in 2000 van start gegaan en richt zich op Turkije en Marokko. In de loop van 2001 zullen de eerste resultaten van het project zichtbaar kunnen worden gemaakt. Het betreft dan aantallen zaken die voor onderzoek in aanmerking kwamen en de stand van zaken vanafhandeling ervan. Het project past in het groter geheel van maatregelen op het gebied van internationale fraudebestrijding. Naast dit project worden met de ons omringende landen afspraken gemaakt over intensivering van de fraudebestrijding.

Financiële effecten M&O-beleid

De volgende tabel geeft een overzicht van de geraamde financiële effecten van het M&O-beleid vanaf het begrotingsjaar 2001.

Tabel 9; Financiële effecten M&O-beleid (bedragen in miljoenen guldens)
   20012002200320042005
IRegelgeving      
 Besparingen Beperking Export van Uitkeringen+2643114116116
 Opbrengsten Opdrachtgeversaansprakelijkheid loonconfectie+1010101010
 Besparing uitvoeringskosten+11555
Totaal besparingen/opbrengsten regelgeving 3754129131131
IIIntensiveringsmaatregelen fraudebestrijding 1998–2002      
 Besparingen/opbrengsten*+158253315310311
 • kwaliteitsverbetering+3434343434
 • gegevensuitwisseling+55131193188189
 • samenwerking+3645454545
 • internationale fraude+3343434343
 Uitvoeringskosten**123117109112109
 • kwaliteitsverbetering1313131313
 • gegevensuitwisseling8473656865
 • samenwerking1414141414
 • internationale fraude1217171717
 Saldo besparingen/opbrengsten intensiveringsmaatregelen 35136206198202
        
IIIAdditionele uitgaven voor handhaving en verbetering uitvoering 2222222224

* de besparingen/opbrengsten betreffen zowel begrotings- als premiegefinancierde uitgaven, aandeel gemeentefonds bijstandsuitgaven, EU-arbeidsmarktsubsidies en premie- en belastinginkomsten.

** de uitvoeringskosten betreffen zowel begrotings- als premiegefinancierde uitgaven;

 
 20012002200320042005
deel besparingen/opbrengsten SZW-begroting (art. 13.01, 14.01)63110134127121
deel uitv.kosten SZW-begroting (11.01, 11.05, 12.01, 13.01,15.10)9488737168

Maatregelen buiten het pakket intensiveringsmaatregelen die reeds vóór 2001 in werking zijn getreden en in 2000 het geraamde structurele effect bereiken, zijn niet meer in het overzicht opgenomen. Ten opzichte van de begroting 2000 geldt dit voor de financiële effecten van de Wet Boeten en Maatregelen.

Ten opzichte van de begroting 2000 zijn veranderingen opgetreden in de ramingen voor het Inlichtingenbureau, die in het overzicht deel uitmaken van de besparingen en uitvoeringskosten «gegevensuitwisseling».

Uit de laatste inzichten blijkt dat zowel de kosten van gemeenten in verband met het Inlichtingenbureau als de besparingen op de kosten van de bijstandsuitvoering hoger uitvallen dan aanvankelijk was voorzien. Daar tegenover staat dat de besparingen op de uitkeringslasten lager uitvallen, mede als gevolg van een daling in het bijstandsvolume door macro-ontwikkelingen. Per saldo vallen de netto-besparingen Inlichtingenbureau jaarlijks lager uit, uitmondend in een netto-besparing van 75 miljoen in 2005 (tegenover 117 miljoen in de begroting 2000).

Toezeggingen

In de motie Örgü-Schimmel (26 800 XV nr. 48) wordt om prestatienormen in de fraudebestrijding gevraagd. Daarnaast is aan de Kamer toegezegd om in 2001 bij gelegenheid van de financiële verantwoording over 2000 een analyse van kengetallen/prestatienormen op het fraudeterrein te leveren. Bij de uitwerking van beide zaken is het uitgangspunt van SZW te bezien of de resultaten van het «randomized response» onderzoek (RR-onderzoek) naar omvang en achtergronden van fraude als nulmeting kunnen fungeren. De op te stellen prestatienormen kunnen dan de basis vormen voor de monitoring van (nieuwe) maatregelen.

Op de langere termijn zullen de mogelijkheden tot analyse en prestatienormering verder vergroot worden, deels door een verbeterde informatievoorziening (fraudestatistieken bij het CBS, Lisv, etc.) en deels door de periodieke uitvoering van het RR-onderzoek, die het mogelijk moet maken het verloop van de feitelijke fraudeomvang te monitoren en te analyseren. Over de resultaten van het RR-onderzoek en de uitwerking van de motie zal – zo mogelijk vóór de begrotingsbehandeling – aan de Kamer worden gerapporteerd.

Uitvoering sociale zekerheid

SZW bevordert een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de sociale zekerheidsregelingen

SZW acht een efficiënte en effectieve uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving van groot belang. De organisatie en vormgeving van de uitvoering moet daardoor soms aangepast worden aan de prioriteiten die door SZW worden gelegd. In deze kabinetsperiode staat een op activering gericht sociaal zekerheidsstelsel centraal.

Fonds voor Werk en Inkomen

Voorop gesteld dat de parlementaire afhandeling van de Financieringswet Abw, Ioaw en Ioaz (FWA) op korte termijn plaatsvindt, zal op 1-1-2001 het Fonds werk en inkomen (FWI) in werking treden. In dit fonds worden de middelen voor de Abw en de WIW gebundeld. Het doel van het FWI is gemeenten meer mogelijkheden en stimulansen te bieden om bijstandsgerechtigden te reïntegreren, door gemeenten een groter financieel belang te geven bij de uitvoering van de Abw, IOAW en IOAZ en door een vergroting van de beleidsruimte bij het inzetten van WIW-middelen.

Bij de start van het FWI wordt 25% van uitkeringslasten uit hoofde van de Abw, IOAW en IOAZ gebudgetteerd. Voor de overige 75% blijft de declaratiesystematiek gehandhaafd. Gemeenten kunnen besparingen op dit budget besteden aan extra uitstroomactiviteiten binnen de doelstelling van het FWI. Gemeenten krijgen bij inwerkingtreding van het FWI meer vrijheid voor de wijze waarop zij de Wiw-middelen mogen inzetten (deregulering). Het gaat daarbij om de volgende wijzigingen;

• Niet bestede middelen voor dienstbetrekkingen mogen worden gebruikt voor extra scholing en activering. Dit maakt een grotere activering van fase 4 cliënten en een grotere uitstroom uit Wiw-dienstbetrekkingen mogelijk.

• tekort of overschot op het budget scholing en activering mag voor 50% van het jaarlijks toegekende budget meegenomen worden naar het volgende jaar.

• De middelen voor Rea en sluitende aanpak in het scholings- en activeringsbudget worden niet langer geoormerkt. Wel verantwoording achteraf over aantallen personen en uitgaven voor deze doelgroepen.

SUWI

Voor de implementatie van de Suwi-voorstellen is een omvangrijk wetgevingsproces noodzakelijk. Gezien de omvang worden er faseringen aangebracht in dat wetgevingsproces. De eerste fase betreft de externe verzelfstandiging van het reïntegratiebedrijf van Arbeidsvoorziening. Naar verwachting zal een wetsvoorstel daartoe in het najaar van 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In de tweede fase zal een wetsvoorstel tot de vorming van het UWV, de Centrale organisatie voor Werk en Inkomen en de Raad voor Werk en Inkomen, alsmede het toezicht daarop worden voorbereid. Dit wetsvoorstel zal ook in de tweede helft van 2000 naar de Kamer worden gezonden. In de laatste fase zal de invoerings- en wijzigingswetgeving gestalte worden gegeven. Gelet op de complexiteit van de materie ligt het in de lijn er verwachting dat het wetsvoorstel tot vorming van UWV Centrale organisatie voor Werk en Inkomen en de Raad voor Werk en Inkomen niet voor 1 januari 2002 kan worden ingevoerd.

Reservering

Het implementeren van de SUWI-structuur is een zeer complex proces, waarbij gedurende geruime tijd na de beslissingen op hoofdlijnen nog belangrijke keuzes moeten worden gemaakt. Een exacte raming van de kosten en baten van dit proces is op dit moment niet te maken. Met het oog op de nog bestaande onzekerheden, zijn apart middelen gereserveerd voor de implementatie van SUWI. Deze worden overgeheveld naar de begroting van SZW voor concrete en goed onderbouwde projecten. Voor de komende periode tot 2004 is 825 miljoen gereserveerd. Het kabinet heeft inmiddels besloten om 63,5 miljoen naar de begroting van SZW over te hevelen. Dit bedrag heeft voor 54 miljoen betrekking op de aanpassing van de huidige ICT-systemen van Arbeidsvoorziening aan de nieuwe situatie. Daarnaast is 2 miljoen bestemd voor de huisvesting van het hoofdkantoor van het Reïntegratiebedrijf (RIB) en is 7,5 miljoen uitgetrokken voor de public relations hiervan.

Stand van zaken vorming CWI's

Eind 1999 hebben alle samenwerkingsverbanden een aanvraag ingediend om subsidie op grond van de stimuleringsregeling die voor de vorming van de Centra voor Werk en Inkomen is getroffen. Alle aanvragen zijn inmiddels positief beoordeeld. Eind 1999 waren 72 CWI's operationeel.

Installatie verandermanagement Suwi

Met ingang van 1 april 2000 is binnen SZW een afzonderlijk organisatie-eenheid gepositioneerd met als taak de wijzigingen in de uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen vorm te geven. Drie verandermanagers zijn daartoe aangesteld. Eén voor de vormgeving van het Liwi met daaronder de CWI's, één verandermanager voor de omvorming van de thans bestaande vijf uvi's tot het UWV en één verandermanager die verantwoordelijk is voor de overige taken (zoals bijvoorbeeld de ICT-structuur). De drie verandermanagers zullen worden bijgestaan door een organisatie van ongeveer 30 personen die onder directe leiding staan van de directeur van de veranderorganisatie. Naar het zich thans laat aanzien zal eind 2000 op hoofdlijnen bekend zijn hoe de nieuwe uitvoeringsstructuur zal worden vormgegeven en hoe Centrale organisatie voor Werk en Inkomen en UWV over het land zal worden gespreid.

Internationale prioriteiten

SZW draagt bij aan internationale sociale beleidsontwikkeling en de bevordering van een mondiale rechtsorde voor het sociale terrein.

De verbreding en verdieping van sociaal beleid in internationale organisaties (zoals: EU, ILO, Raad van Europa, OESO, Wereldbank en IMF) draagt sterk bij aan de internationale beleidsontwikkeling en regelgeving. Op mondiale schaal groeit het inzicht dat een degelijk sociaal beleid een belangrijke voorwaarde kan zijn voor een positieve economische en maatschappelijke ontwikkeling. SZW geeft in 2001 aan de volgende elementen prioriteit.

Algemeen

• Versterken van de notie dat een solide internationaal fundament voor sociaal beleid onontbeerlijk in een mondiale economie.

Uitbreiding EU

• Ontwikkelen van sociaal beleid in EU-kader en stimuleren dat aandacht voor sociale aspecten gewaarborgd blijft in een zich uitbreidende Europese Unie;

• Bezinning op implicaties van de verwachte uitbreiding van de EU voor SZW, Nederland en de EU;

• Zorgdragen dat SZW-belangen bij (nationale en internationale) standpuntbepalingen in EU-verband worden meegewogen;

• Nadrukkelijker investeren in relaties met relevante Europese landen.

• Goede bilaterale relaties kunnen de onderhandelingspositie in internationaal verband verbeteren;

Aandacht voor de gevolgen op het vlak van arbeidsmigratie.

International Labour Organisation (ILO)

• In ILO-kader en anderszins tegengaan van de ergste vormen van kinderarbeid. In dit verband is sinds 1999 structureel 10 miljoen op de begroting van Buitenlandse Zaken beschikbaar voor (ILO) projecten ter bestrijding van kinderarbeid;

• Ontwikkelen en uitdragen van een positie van Nederland in ILO-verband inzake het opstellen en ondersteunen van sociale gedragscodes en keurmerken door het bedrijfsleven (Fundamentele arbeidsnormen);

Leeswijzer

1. Algemeen

Het volgende deel van deze SZW-begroting is de artikelsgewijze toelichting, die de verschillende begrotingsartikelen beschrijft. Deze begrotingsartikelen zijn volgens de voorschriften van de Minister van Financiën opgesteld.

Op de artikelen in hoofdbeleidsterrein 11 (ministerie) staan de uitgaven en ontvangsten van het ministerie als organisatie. Het zijn de apparaatsuitgaven en de noodzakelijke beleidsondersteunende uitgaven. Daarna volgen de hoofdstukken over de hoofdbeleidsterreinen 12 (arbeidsmarkt), 13 (sociale verzekeringen) en 14 (bijstandszaken). In het hoofdstuk over hoofdbeleidsterrein 15 (overig beleid) zijn (programma-)uitgaven en ontvangsten voor het overige beleid opgenomen. Voorbeelden van «overig beleid» zijn het emancipatiebeleid en arbeidsomstandighedenbeleid.

2. Wijzigingen in de artikelstructuur

Ten opzichte van de begroting 2000 zijn enkele wijzigingen aangebracht. Tabel 1 geeft de wijzigingen in de artikelstructuur aan. Nieuw zijn de artikelen Minderhedenbeleid (U12.10) en Ontvangsten Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering (M15.07). De artikelen samenhangende met het remigratiebeleid (U15.03 en M15.03) zijn komen te vervallen.

Tabel 1
Nieuwe artikelen t.o.v. begroting 2000Toelichting
– U12.10 MinderhedenbeleidIn de begroting 2001 opgevoerd.
– M15.07 Ontvangsten handhaving en kwaliteitsverbe-tering van de uitvoeringIn de begroting 2001 opgevoerd.
 
Vervallen artikelenToelichting
– U15.03 MigratieActiviteiten beëindigd.
– M15.03 Ontvangsten migratieActiviteiten beëindigd.

3. Mutaties 1e suppletore begroting

In de artikelsgewijze toelichting worden de mutaties die al bij eerste suppletore begrotingswet 2000 zijn ingediend inclusief de daarbij behorende doorwerking naar latere jaren niet meer toegelicht.

C. Toelichting per begrotingsartikel

1. Uitgaven en verplichtingen

HOOFDBELEIDSTERREIN 11. MINISTERIE

Het hoofdbeleidsterrein «Ministerie» omvat de beleidsondersteunende uitgavenartikelen, inclusief die voor het apparaat.

11.01 Personeel en Materieel

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de personele en materiële uitgaven van het gehele departement geraamd en verantwoord inclusief de uitgaven voor post-actieven (wachtgelden en uitkeringen).

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 356 161345 820336 055331 432333 268 
1e Suppl.wet 2000: 27 51922 4529 9609 9349 934 
Neuwe Mutaties:       
1. Kasschuif VBTB – 4 126– 1 1264 0001 252  
2. Personeel DCMO 8361 6731 6731 6121 551 
3. Commissie Dagindeling – 500– 500    
4. Verdeling eindejaarsmarge SWI 780     
5. Verdeling eindejaarsmarge euro – 323     
6. Huisvesting   4 5004 5004 500 
7. Overboeking naar art. U1507 i.v.m. Commissie Toelatingsbeleid Bestrijdingsmiddelen – 265– 265– 265– 265– 265 
8. Primair proces arbo 1 300     
9. Overboeking van art.U15.02 Emancipatie 200     
10. Overboeking naar art.U11.04 Automatisering i.v.m. telewerken  – 1 200    
11. Kasschuif huisvesting – 1 1001 100    
12. Correctie loonbijstelling – 1 198– 505– 657– 771– 556 
13. Overboeking van artikel U15.06 SWI 2 350     
14. Overboeking van VROM i.v.m. servicebudgetten 128128128128128 
15. Overboeking naar VROM i.v.m. ontvlechting KFD van personele uitgaven – 2 180– 3 652– 3 567– 3 567– 3 567 
16. Overboeking naar VROM i.v.m. ontvlechting KFD van materiële uitgaven – 484– 502– 502– 502– 502 
17. Overboeking naar VROM i.v.m. ontvlechting KFD van primaire processen – 438– 750– 750– 750– 750 
18. Overboeking subsidies artikel U1501 Commissie Donner 500     
19. Overboeking uit sluitende aanpakartikel U1209 1 500     
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)346 012380 660362 673 350 575343 003343 741343 893
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)338 772380 660362 673 350 575343 003343 741343 893
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)157 013172 736164 574 159 084155 648155 983156 052
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000(Uitg)153 728172 736164 574 159 084155 648155 983156 052

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Voor de invoering van de Begroting Nieuwe Stijl is in 2000 en 2001 een bedrag van f 7,126 mln aan dit artikel toegevoegd. Het zwaartepunt van de activiteiten zal liggen in 2001. In 2000 worden echter voorbereidingskosten gemaakt en in 2002 en 2003 zullen middelen nodig zijn voor het verder ontwikkelen en uitwerken van de informatievoorziening. In de begroting zijn de toegekende middelen budgettair neutraal over 4 jaar uitgesmeerd.

2. De eigen uitgaven voor apparaatskosten SZW samenhangende met het handhavingsbeleid zijn geraamd op artikel U15.10 «Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering» en worden nu overgeboekt naar dit artikel.

3. Op dit artikel staan alle apparaatskosten voor de Commissie Dagindeling geparkeerd. De voorlichtingskosten worden overgeboekt naar artikel U11.06 «Voorlichting».

4. Een overboeking van artikel U15.06 «Samenwerking Werk en Inkomen» voor personele en materiële uitgaven die op het SWI-budget zijn geraamd.

5. Op dit artikel zijn via de eindejaarsmarge middelen toegevoegd voor euro-gelden. De bedragen voor automatisering (f 0,143 mln) en voorlichting (f 0,180 mln) worden overgeboekt naar de artikelen U11.04 «Automatisering» en U11.05 «Onderzoek en Beleidsinformatie».

6. Voor enige noodzakelijke voorzieningen met betrekking tot de huisvesting van het departement is het budget 2001 bij Voorjaarsnota met f 4,5 mln verhoogd. Met de voorgestelde mutatie wordt structureel f 4,5 mln aan het huisvestingsbudget toegevoegd.

7. Een overboeking naar artikel U15.07 Arbeidsomstandigheden. Een gedeelte van de bijdrage aan het College Toelatingsbeleid Bestrijdingsmiddelen staat op dit artikel (primaire processen) geraamd, maar wordt ten laste van artikel U15.07 Arbeidsomstandigheden betaald.

8. Een overboeking van artikel U15.07 Arbeidsomstandigheden. De uitgaven voor procesondersteuning staan geraamd op artikel U15.07, maar worden verantwoord ten laste van het Personeel en Materieel budget.

9. Een overboeking van artikel U15.02 subsidies DCE. De bijdrage aan de Commissie Gelijke Behandeling is geraamd op artikel U15.02, maar wordt verantwoord ten laste van de post «Primair proces DCE» die op dit artikel is geraamd.

10. Een overboeking naar artikel U11.04 «Automatisering» in verband met de exploitatieuitgaven voor het project Telewerken van de Arbeidsinspectie.

11. Voor het jaar 2000 gereserveerde gelden voor het project «kantoorinnovatie» zullen pas in 2001 worden aangewend.

12. Een correctie op de eerder bij Voorjaarsnota toegekende bedragen voor de loonbijstelling Rijksambtenaren. Na vaststelling van het CAO- akkoord worden de toegekende bedragen gecorrigeerd en de hieruit voortvloeiende overschotten conform afspraak overgeheveld naar het ministerie van BZK.

13. Een overboeking van artikel U15.06 SWI. Ten behoeve van de P&M-uitgaven voor de veranderingsorganisatie SUWI io wordt een voorlopig budget overgeheveld van artikel U15.06 naar het departementale P&M-artikel U11.01.

14. Een overboeking van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van servicebudgetten. De mutatie betreft de overdracht van servicebudgetten voor huurpanden conform de methodiek gebruiksvergoedingen als gevolg van de «stelselwijziging rijkshuisvesting».

15. Een overboeking naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met de overgang van de Kernfysische Dienst per 1 juni 2000. De mutatie omvat de personele component (financieel equivalent van de formatie van 25,24 fte).

16. Een overboeking naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met de overgang van de Kernfysische Dienst per 1 juni 2000. De mutatie omvat de materiële component (inclusief de herleide facilitaire ondersteuning) berekend vanaf 1 juni 2000.

17. Een overboeking naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met de overgang van de Kernfysische Dienst per 1 juni 2000. De mutatie omvat het budget voor inschakeling van externe onderzoeksbureaus op het terrein van de Kernfysische Dienst.

18. Een overboeking van artikel U15.01 Samalo-subsidies naar Personeel en Materieel (artikel U11.01) ten behoeve van de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid (Donner II).

19. Een overboeking van artikel U12.09 Sluitende aanpak naar Personeel en Materieel (artikel U11.01) voor de inhuur van externe expertise die benodigd is voor onderzoek en ondersteuning bij de ontvlechting Arbeidsvoorziening.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Ambtelijk personeel 225 932243 926239 158 225 932243 926239 158 11 06.0
Overige personele uitgaven 12 45913 1819 048 11 06213 1819 048 12 06.0
Post-actieven 9 3949 3909 390 9 3949 3909 390 12 06.0
Materieel 48 99161 20956 808 45 19561 20956 808 12 06.0
Huisvesting 41 45142 46444 119 40 58642 46444 119 12 06.0
Primaire processen 7 78510 4904 150 6 60310 4904 150 12 06.01
Totaal 346 012380 660 362 673 338 772380 660362 673    

Op het onderdeel «Overige personele uitgaven» worden de uitgaven verantwoord die SZW doet voor inhuur van met name externe deskundigheid en uitzendkrachten.

De uitgaven voor «primaire processen» hebben betrekking op de inschakeling van externe gespecialiseerde onderzoeksbureaus op het terrein van de Arbeidsinspectie, Arbeidsomstandigheden, Arbeidsmarkt, Emancipatiebeleid en Samenwerking werk en inkomen.

E. Kengetallen

Onderstaand lichten wij vier soorten kengetallen toe, namelijk voor apparaatsuitgaven (personeel, materieel, huisvesting), post-actieven, Arbeidsinspectie en huisvesting.

1. Personeel, materieel en huisvesting

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Personele budgetten (x f 1 000)236 994257 107248 206
Materieel (x f 1 000)45 19561 20956 808
Huisvesting (x f 1 000)40 58642 46444 119
    
Gemiddelde bezetting in fte's2 145*2 372**2 325**
Gemiddelde prijs ambtelijk personeel (x f 1,–)104 712108 100110 900
Gemiddeld bedrag Materieel per fte (x f 1,–)21 07025 80524 434
Gemiddeld bedrag Huisvesting per fte (x f 1,–)18 92117 90218 976

* werkelijk gerealiseerde bezetting

** begrotingssterkte

2. Post-actieven

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Verplichtingen/uitgaven (x f 1 000)9 3949 3909 390
Gemiddeld aantal post-actieven149140140
Gemiddelde kosten (x f 1,–)63 04767 07167 071

3. Arbeidsinspectie

Deze tabel bevat de kosten per eenheid produkt van de Arbeidsinspectie. Bij de berekening van dit doelmatigheidskengetal zijn de uitgaven voor automatisering buiten beschouwing gelaten.

 
  1999  2000  2001 
 AantalUitgavenUitgavenAantalUitgavenUitgavenAantalUitgavenUitgaven
 eenhedenx f 1 000pereenhedenx f 1 000pereenhedenx f 1 000per
 realisatie eenheidraming eenheidraming eenheid
   x f 1,–  x f 1,–  x f 1,–
Actieve bedrijfsinterventies Arbo19 49933 9491 74117 04238 1752 24017 13939 6652 314
Klachtenbehandeling2 3436 6662 8452 2507 0203 1202 3686 8782 905
Ongevalsonderzoek3 12115 2194 8762 68314 9585 5752 48412 9775 224
Monitoronderzoeken5 1028 1401 5953 6338 0692 2211 8586 0853 275
Arbeidsmarkt6 03414 8282 4574 76316 9953 5686 43121 6173 361
          
Algemeen veiligheidsrapportage841 99323 7261751 5358 7712092 86713 718
Vergunningen ontheffingen1 0027 2467 2327636 0687 9531 0176 2106 106
Netwerkactiviteiten 1 772  900  692 
Toegelicht begrotingsbedrag* 89 813  93 720  96 991 

* Exclusief overheadkosten centrale diensten

In het aantal afgeronde inspectietrajecten Arbo is een duidelijke trendbreuk van 1999 naar 2000 waar te nemen. Het gerealiseerde aantal afgesloten interventietrajecten Arbo zal van 1999 tot 2000 dalen van 19 499 tot 17 042 (cijfer 2000 berekend op grond van extrapolatie van realisatie over eerste halfjaar 2000). Voor 2001 is het aantal af te ronden inspectietrajecten Arbo geraamd op 17 139.

Deze trendbreuk is te verklaren uit de invoering van de nieuwe Arbowet 1998. Met de komst de Arbowet 1998 werd per 1-11-1999 een nieuw handhavingsbeleid ingevoerd met de mogelijkheid van hanteren van bestuurlijke boetes. Dit handhavingsregime maakt het mogelijk sneller in een handhavingstraject een zwaar handhavingsinstrument in te zetten. Dit past in het streven van de Arbeidsinspectie daar op te treden waar dat het hardste nodig is. Relatief en absoluut groeit het aantal zaken waar een zwaar handhavingsinstrument wordt ingezet, zoals de eis tot naleving, stillegging van het werk, proces-verbaal en bestuurlijke boete. Door de tijd die gemoeid is met het zorgvuldig opstellen van rapporten ter onderbouwing van de zware handhavingstrajecten, heeft dit een opwaartse druk op de benodigde tijd per traject tot gevolg. Het totaal aantal zaken wordt minder, maar de effectieve inzet neemt toe.

De hoeveelheid produkten en uitgaven per produkt voor klachtenbehandeling geeft een stabiel beeld over de jaren 1999–2001 te zien. Het aantal meldingen van ernstige ongevallen loopt terug. Alle ernstige ongevallen worden onderzocht. Het aantal geplande monitoronderprojecten neemt sterk af van 1999 tot 2001. Doordat met name de meer arbeidsintensieve onderzoeken nog wel doorgang vinden betekent dit een opwaartse druk op de uitgaven per produkt voor monitoring.

Voor de Arbeidsmarktprodukten is door het aantrekken van 10 extra arbeidmarktinspecteurs de beschikbare in te zetten capaciteit aanzienlijk verhoogd. Aangezien de opleidingen en inwerkprogramma voor deze nieuwe medewerkers grotendeels in 2000 valt zal deze capaciteit in de loop van 2001 productief worden. Dit heeft een tijdelijke verhoging van de uitgaven per produkt voor Arbeidsmarkt in 2000 tot gevolg, terwijl in 2001 het aantal afgeronde bedrijfsinterventies voor de produktgroep Arbeidsmarkt zullen toenemen.

4. Huisvestingskengetal

 
 Rekening1999Vermoedelijk uitkomst 2000Ontwerpbegroting 2001
Gebruiksvergoedingen26 41027 24927 396
    
Exploitatie   
Bedrag (x f 1 000)14 17515 21516 723
Aantal fte's2 1452 3722 325
Bedrag per fte (x f 1)6 6086 4147 193

Interdepartementaal is afgesproken in de begroting 2001 een vergelijkbaar huisvestingskengetal op te nemen van de uitgaven aan huur, schoonmaak, energie en klein onderhoud. Het kengetal «bedrag per fte» wordt berekend door de gerealiseerde uitgaven te delen door de gemiddeld gerealiseerde bezetting en de begroting te delen door de begrotingssterkte. In 1999 lag de gemiddelde bezetting op ca 92% van de begrotingssterkte.

De fluctuaties van de exploitatie in 2001 en 2002 zijn een gevolg van prijsindexeringen van contracten en inpandige verbouwingen, waarvan de projectkosten van jaar tot jaar verschillen.

11.04 Automatisering

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor de informatievoorziening en informatietechnologie van het hele ministerie. De uitgaven omvatten de exploitatie en ontwikkeling van beheersinformatieprojecten en de departementale beheerssystemen.

In 2001 wordt bijzondere aandacht besteed aan:

• het treffen van maatregelen gericht op het structureel beheer van de informatiebeveiliging;

• de invoering van de euro;

• meerjarige informatieplannen;

• standaardisering en beheer van de infrastructuur voor de middellange termijn.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 28 98823 26622 14722 14722 147 
1e Suppl.wet 2000: 4 9861 0001 0001 0001 000 
Nieuwe Mutaties:       
1. Bias  7 00011 7008 000– 500 
2. Omzetbonus 600     
3. Verdeling eindejaarsmarge euro 143     
4. Telewerken Arbeidsinspectie  1 200    
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)37 64434 71732 466 34 84731 14722 64722 647
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)32 77134 71732 466 34 84731 14722 64722 647
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)17 08215 75414 732 15 81314 13410 27710 277
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (Uitg)14 87115 75414 732 15 81314 13410 27710 277

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Het automatiseringssysteem (Bias) dat het hele beheerstraject, van voorschot tot vaststelling, van onder andere de Abw, Wiw en Wsw ondersteunt is verouderd en mede door de toegenomen complexiteit van de regelgeving aan vervanging toe. De kosten die de vervanging met zich meebrengt, kunnen niet volledig binnen het automatiseringsbudget worden gefinancierd. De extra benodigde gelden worden aan dit artikel toegevoegd.

Na vervanging (in 2004) zullen de exploitatiekosten met f 0,5 mln per jaar afnemen.

2. Deze mutatie houdt verband met een gerealiseerde kwantumkorting op basis van in 1999 afgenomen diensten voor maatwerk-software, hardware kantoorautomatisering, consultancy en technisch beheer. Deze mutatie leidt tot een even grote verhoging van artikel M11.01 «Algemene ontvangsten».

3. Een verhoging van het budget met op artikel U11.01« Personeel en Materieel» geparkeerde euro-gelden (zie toelichting post 5 bij artikel U11.01).

4. De exploitatiekosten voor het automatiseringsdeel zijn voor het jaar 2001 overgeboekt uit artikel U11.01 «Personeel en Materieel».

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel.

– De functionele codering is 06.0

– De economische codering is 12

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitgaven x f 1 00032 77134 71732 466
Totaal begrotingssterkte in fte's2 1452 3722 325
gem. kosten per fte in gld.15 27714 63613 964
Waarvan:   
Exploitatie infrastructuur (KA)3 7145 4805 480
Gem. kosten per fte in fl.1 7312 3102 357
Waarvan:   
Exploitatie Informatiesystemen6 3479 5789 600
Waarvan:   
Investeringen infrastructuur (KA)10 3696 8268 000
Gem. kosten per fte in fl.4 8342 8783 441
Waarvan:   
Investeringen Informatiesystemen8 44010 8979 386
Waarvan:   
Millennium/Europrojecten3 9001 936 

11.05 Onderzoek en Beleidsinformatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord voor uitbesteed onderzoek en beleidsinformatie.

De onderzoeken ondersteunen alle fasen van het beleidsproces (oriëntatie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie). Behalve aan actuele onderzoeksprojecten worden er ook gelden besteed aan onderzoek gericht op de (middel)lange termijn, aan fundamenteel onderzoek en onderzoek ten behoeve van instrumentontwikkeling.

Beleidsinformatie richt zich specifiek op het ontwikkelen en in stand houden van de structurele verzameling en bewerking van met name kwantitatieve gegevens op grond van informatie die beschikbaar komt bijde uitvoering van regelingen en periodieke enquêtes. Voorts vindt financiering plaats van (reken)modellen voor het maken van ramingen, voor de doorrekening van de kosten en effecten van beleidsvoornemens en voor analyses van ontwikkelingen.

Voor de verdeling van onderzoeks- en beleidsinformatiegelden over de verschillende projecten wordt gebruik gemaakt van een departementsbreed prioriterings- en allocatie-instrument. Met dit instrument wordt de noodzaak en prioriteit van afzonderlijke onderzoeksprojecten bepaald.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerpbegroting 2000 25 13423 84023 82127 00127 001 
1e Suppletore 2000: 0     
Nieuwe Mutaties:       
1. Verdeling eindejaarsmarge SWI 270     
2. Verplichtingen OSA – 2 7003 6000– 2 700– 2 700 
3. Overboeking van art. U1507 i.v.m. onderzoek 1 290     
4. Monitor Wvg 400400400400400 
5. Overboeking van art.U1209 Sluitende aanpak 2 750     
6. Overboeking SUWI 1 000     
Stand ontwerp-begroting 200124 46428 14427 84024 22124 70124 70128 004
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100011 10112 77112 633 10 99110 20910 20912 708
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 25 26725 07324 90424 90424 904 
1e Suppletore 2000: 360     
Nieuwe Mutaties:       
1. Verdeling eindejaarsmarge SWI 270     
2. Verplichtingen OSA 00000 
3. Overboeking van art. U1507 i.v.m. onderzoek 1 290     
4. Monitor Wvg 400400400400400 
5. Overboeking van art.U1209 Sluitende aanpak 2 750     
6. Overboeking SUWI 1 000     
Stand ontwerp-begroting 200125 74531 33725 47325 30425 30425 30425 304
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100011 68314 22011 559 11 48211 48211 48211 482

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Een overboeking van artikel U15.06 «Samenwerking Werk en Inkomen» voor onderzoeksuitgaven die op het SWI-budget zijn geraamd.

2. De in de begroting voorziene bijdrage aan de OSA is gebaseerd op een contract voor de duur van 3 jaar. De laatst gesloten overeenkomst beslaat een termijn van vier jaar. De verplichtingenraming wordt hiervoor in overeenstemming gebracht.

3. Een overboeking van artikel U15.07 Arbeidsomstandigheden. Op artikel U15.07 staan onderzoeksbedragen gereserveerd op het terrein van arbeidsomstandigheden die vanwege hun karakter niet op artikel U15.07 verantwoord mogen worden. Deze bedragen worden overgeheveld naar het onderzoeksartikel U11.05.

4. Een overboeking van artikel U14.07 Wvg. Op artikel U14.07 is structureel f 0,4 mln gereserveerd voor een monitor waarmee de ontwikkelingen op het terrein van de Wvg structureel worden gevolgd. Verantwoording vindt plaats via het departementale onderzoeksartikel.

5. Een overboeking van artikel U12.09 «Sluitende aanpak» in verband met activiteiten voor onderzoek en beleidsinformatie.

6. Een overboeking van artikel U15.06 «Samenwerking Werk en Inkomen» voor onderzoeksuitgaven in verband met SUWI.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Projectonderzoek 12 49314 26113 295 13 78314 94413 478 12 06.01
Beleidsinformatieprojecten 6 2657 9607 633 5 6869 2107 783 12 06.01
Meerjarig onderzoek 4 7724 9865 983 5 3536 2463 283 12 06.01
Onderzoek emancipatie 934937929 923937929 12 06.01
Totaal 24 46428 14427 840 25 74531 33725 473    

Het artikelonderdeel Projectonderzoek (tot en met 1999 SAMALO-onderzoek) heeft betrekking op de onderzoeken voor het departement met uitzondering van de emancipatie-onderzoeken die door DCE worden geïnitieerd en afzonderlijk zichtbaar worden gemaakt. Onder de categorie «Meerjarig onderzoek» (tot en met 1999 Overig onderzoek) op dit artikel vallen de uitgaven Onderzoek Wet milieugevaarlijke stoffen, de bijdragen aan OSA en OCFEB en TNO Arbeid.

11.06 Voorlichting

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de kosten verantwoord van de departementale voorlichtingsprojecten, bibliotheek, documentatie en interne voorlichting aan het personeel. Alle uitgaven voor voorlichting worden op dit artikel verantwoord. Het begrotingsartikel is gesplitst in de onderdelen voorlichting vakdepartement en voorlichting emancipatie.

Een adequate verdeling van het budget voorlichting vakdepartement wordt bereikt door aanvragen voor voorlichtingsprojecten te wegen aan de hand van een inhoudelijke prioriteringsmethodiek. De methodiek weegt het belang van de projecten voor het beleid en de beleidsvoering van het ministerie. In een zwaartepuntennotitie zijn de criteria bepaald op basis waarvan de projecten worden beoordeeld.

In de voorlichtingsbijlage (bijlage 9) staat een nadere toelichting op de belangrijkste voorgenomen in- en externe voorlichtingsprojecten van het vakdepartement SZW. De voorgenomen voorlichtingsactiviteiten van de directie Coördinatie Emancipatiebeleid zijn beschreven in de Begrotingsbrief Emancipatie 2000.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 7 9507 1747 1087 1087 108 
1e Suppl.wet 2000: 1 465     
Nieuwe Mutaties:       
1. Extra voorlichting  2 5002 5002 500  
2. Verdeling eindejaarsmarge euro 180     
3. Verdeling eindejaarsmarge SWI 50     
4. Commissie Dagindeling 500500    
5. Overboeking van art. U15.06 SWI 150     
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)8 92810 29510 174 9 6089 6087 1087 108
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)8 48110 29510 174 9 6089 6087 1087 108
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP) in EUR10004 0214 6724 617 4 3604 3603 2253 225
Stand ontwerp-ontwerp begroting 2000 (Uitg) in EUR10003 8494 6724 6174 3604 3603 2253 225

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Voor een aantal belangrijke trajecten (zoals Arbeid en Zorg, SWI, ouderenparticipatie en maatregelen uit het rapport «In goede banen») moeten omvangrijke voorlichtingscampagnes worden ingezet. Daarvoor zijn extra middelen ingezet.

2. Op artikel U1101 «Personeel en Materieel» zijn euro-gelden (zie toelichting post 5 van artikel U11.01) geparkeerd. Voor de voorlichtingsactiviteiten wordt f 180 000 naar het voorlichtingsartikel overgeheveld.

3. Een overboeking van artikel U15.06 «Samenwerking Werk en Inkomen» voor op dat artikel geraamde voorlichtingsgelden SWI.

4. Een overboeking van artikel U11.01 «Personeel en Materieel» voor op dat artikel geparkeerde voorlichtingsuitgaven ten behoeve van de Commissie Dagindeling.

5. Een overboeking van artikel U15.06 SWI als voorlopig budget voor voorlichtingsactiviteiten ten behoeve van de veranderingsorganisatie SUWI.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Voorlichting vakdepartement 7 6519 3459 224 7 2239 3459 224 12 06.0
Voorlichting DCE 1 210950950 1 258950950 12 06.0
Totaal 8 86110 29510 174 8 48110 29510 174    

11.07 Onvoorziene uitgaven

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel omvat een raming van uitgaven die ten tijde van de begrotingsvoorbereiding niet zijn te voorzien. Er doen zich geen feitelijke uitgaven ten laste van dit artikel voor.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 000000
Stand ontwerp-begroting 2001 000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.9.

– De economische codering is 01.

11.08 Loonbijstelling

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» waarop zo nodig tijdelijk uitdelingen uit de aanvullende post Loonbijstelling van Financiën worden opgenomen totdat toerekening kan plaatsvinden naar de relevante begrotingsartikelen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 4282545 3065 3445 344 
1e Suppl.wet 2000: 00000 
Nieuwe Mutaties:       
1. Compensatie huisvesting en DCE   – 5 306– 5 344– 5 344 
Stand ontwerp-begroting 2001 428254 0000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 194115 0000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld:

1. Overboekingen naar artikel U1101 voor huisvesting en artikel U1502 emancipatiebeleid ter compensatie van de bij deze artikelen toegelichte hogere uitgaven (zie ook toelichting bij artikel U11.09)

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.9.

– De economische codering is 01.

11.09 Prijsbijstelling

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» waarop tijdelijk uitdelingen uit de aanvullende post Prijsbijstelling van Financiën worden opgenomen, totdat toerekening kan plaatsvinden naar de relevante begrotingsartikelen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 3 2183 2063 0202 8302 830 
1e Suppl.wet 2000: 1 4801 3731 165865849 
Nieuwe Mutaties:       
1. Overboeking huisvesting en DCE  – 1 500– 194– 156– 156 
Stand ontwerp-begroting 2001 4 6983 0793 9913 5393 5233 523
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 2 1321 397 1 8111 6061 5991 599

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Overboekingen naar artikel U1101 voor huisvesting en artikel U1502 emancipatiebeleid ter compensatie van de bij deze artikelen toegelichte uitgaven (zie ook toelichting bij artikel U11.08).

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.9.

– De economische codering is 01.

HOOFDBELEIDSTERREIN 12. ARBEIDSMARKT

12.01 Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel vindt zijn grondslag in de Arbeidsvoorzieningswet 1996. Deze wet is op 1 januari 1997 in werking getreden. De wettelijke taak van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt met daarbij een nadrukkelijke taak voor de bemiddeling van moeilijk plaatsbare werklozen.

Om de sturende werking vanuit de financieringssystematiek te vergroten is de rijksbijdrage onderscheiden in een basis- en een prestatiebijdrage. De basisbijdrage is onder andere bestemd voor het geven van informatie en advies, de registratie van werkzoekenden en vacatures en het bemiddelen van direct plaatsbare werkzoekenden naar vacatures. Het betreft hier de taken die voor iedere werkzoekende en iedere werkgever kosteloos worden verricht. Tevens is de basisbijdrage bestemd voor een aantal overige wettelijke taken die aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn opgelegd, zoals bijvoorbeeld het verlenen van ontslagvergunningen, het uitvoeren van taken in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen, de wet SAMEN en de Wiw. De prestatiebijdrage wordt toegekend voor de taken die verricht worden voor moeilijk plaatsbare werkzoekenden (zoals bemiddelingsplannen, scholing e.d.) en moeilijk vervulbare vacatures.

Van jaar tot jaar krijgt de Arbeidsvoorzieningsvoorzieningsorganisatie middelen toebedeeld uit artikel 12.09 Sluitende aanpak. De middelen zijn complementair aan bestaande arbeidsmarktinstrumenten. Ze zijn bestemd om een samenhangend pakket maatregelen te treffen gericht op scholing, het verkrijgen van werkervaring en integratie in het arbeidsproces. De doelgroep voor de sluitende aanpak bij Arbeidsvoorziening bestaat uit volwassen werkzoekenden zonder werkloosheidsuitkering, dan wel de volwassen werkzoekenden met een nabestaandenuitkering.

Arbeidsvoorziening is voor de nieuwe periode van ESF-doelstelling 3 door de minister van SZW aangewezen als de beheersautoriteit (ESF-kaderregeling). Dit houdt in dat Arbeidsvoorziening de uitvoering van de subsidieregeling voor haar rekening neemt.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 054 0741 197 4741 196 1941 190 9941 190 994 
1e Suppl.wet 2000: 59 1009 40030 70030 60030 600 
Nieuwe Mutaties:       
1. G4-budget; overboeking naar U1206  – 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 
2. BTW-compensatie  47 100    
3. Kasschuif 125 000– 125 000    
4. Voorfinanciering ESF 300 000     
Stand ontwerp-begroting 20011 635 0981 538 1741 088 9741 186 8941 181 5941 181 5941 181 594
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000741 975697 993494 155538 589536 184536 184536 184

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. De middelen die op de begroting van Arbeidsvoorziening in 2000 (en voorgaande jaren) zijn geoormerkt voor de vier grootste steden, worden met ingang van 2001 toegevoegd aan de scholingsen activeringsgelden binnen het Wiw-budget (zie artikel U12.06).

2. Volgens de huidige inzichten zal vanaf 1 april 2001 de nieuw op te richten NV voor reïntegratie-activiteiten (NV Kliq) van start gaan. Deze NV is BTW-plichtig, en daarvoor wordt – voorshands voor 2001 – een tegemoetkoming in de extra lasten beschikbaar gesteld. Bij Kaderbrief 2002 zal de meerjarige compensatie worden bezien.

3. De late opstart van het nieuwe ESF-programma leidt in 2000 tot een lagere ESF-realisatie bij Arbeidsvoorziening. Voor deze lagere realisatie worden ter compensatie aan Arbeidsvoorziening in 2000 extra rijksmiddelen toegekend via een kasschuif uit 2001. Verwacht wordt dat deze late opstart in 2001 kan worden ingelopen.

4. Voor de continuïteit van de ESF-projecten in de nieuwe periode (2000–2006) wordt in 2000 een voorfinanciering voor de gehele looptijd aan Arbeidsvoorziening verstrekt van f 300 mln. Arbeidsvoorziening (ESF-NL) krijgt deze gelden vanuit haar rol als uitvoerder van de subsidieregeling. Deze voorfinanciering zal in 2006/2007 op de begroting van SZW worden terugontvangen.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG 1 mln) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Basisbijdrage 539 800407 900720 000 539 800407 900720 000 43A 06.43
Prestatiebijdrage 670 300779 274368 974 670 300779 274368 974 43A 06.43
Sluitende aanpak 74 99851 000  74 99851 000  43C 06.43
Voorfinanciering ESF 350 000300 000  350 000300 000  43A 06.43
Totaal 1 635 0981 538 1741 088 974 1 635 0981 538 1741 088 974    

De minister van SZW heeft CBA in juli 2000 kenbaar gemaakt dat, uitgaande van een rijksbijdrage voor 2001 van (afgerond) f 1 167 mln volgens de meerjarenramingen, de basisbijdrage voorlopig is vastgesteld op f 720 mln, terwijl de voorlopige prestatiebijdrage voor de productie 2001 (baten-/lastensfeer) f 447 mln zal bedragen. In de basisbijdrage is f 125 mln begrepen voor het sectorbeleid. Nadien is aan het prestatiebudget nog ruim f 47 mln compensatie voor BTW toegevoegd, terwijl is overeengekomen dat een bedrag van f 125 mln van de rijksbijdrage 2001 via een kasschuif in 2000 extra aan Arbeidsvoorziening zal worden toegekend. Hierdoor zal de prestatiebijdrage 2001 voorlopig f 369 mln bedragen.

Tot en met 2000 maakten de middelen voor het sectorbeleid onderdeel uit van de prestatiebijdrage. Met het oog op de ontvlechting van Arbeidsvoorziening zijn deze middelen voor 2001 voorlopig geplaatst onder de basisbijdrage.

Over de bestemming van de basis- en prestatiebijdrage voor de verschillende taken en over de daarvoor te leveren diensten heeft overleg plaatsgevonden tussen de minister en het CBA. Na overleg met de RBA's stelt het CBA vervolgens een ontwerp landelijke begroting en een beleidsplan 2001 vast. Hierover zal de minister van SZW medio november overleggen met het CBA, waarna de minister van SZW de landelijke begroting en het beleidsplan dient goed te keuren. Deze stukken worden dan aan de Staten-Generaal aangeboden.

E. Kengetallen1

 
(aantallen x 1 000)Realisatie 1998Realisatie 1999Taakstelling 2000Taakstelling 2001
Basisdienstverlening    
* administratieve inschrijving963911900680
* kwalificerende inschrijving (incl. herwaardering arbeidsmarktpositie)247225334298
     
(jaren 1998 t/m 2000)    
* vacature-behandelingen329315306
* vervulde vacatures183159167
* vervullingsquote56%50%55%
     
2001    
* actieve bemiddeling fase 1   121
* vacaturebereik   720
* vacatures met ondersteuning   270
* ondersteuning werkzoekenden   460
* directe bemiddeling werkzoekenden   153
     
* marktbereik vacatures39%35%44%80%
     
Prestatiedienstverlening    
* totaal aantal plaatsingen niet-werkenden159151148pm
* waarvan langdurig werklozen565254pm
     
* aantal opgestelde reïntegratietrajecten1099810279*
* aantal uitgevoerde reïntegratietrajecten uit prestatiebudget/ betaalde dienstverlening88999263*
* aantal in uitvoeringte nemen reïntregratietrajecten uit sluitende aanpak budget117pm
* aantal plaatsingen uit reïntegratietraject44677032
     
* plaatsingen uit reïntegratietraject tov totaal uitgevoerde reïntegratietrajecten50%68%76%50%
* uitgevoerde reïntegratietrajecten    
* plaatsingen uit reïntegratietraject tov totaal aantal plaatsingen niet-werkenden28%45%47%pm

1Toelichting op de gehanteerde begrippen

Basisdienstverlening (inschrijving/matching)

• administratieve inschrijving: gesprek met werkzoekende om deze in te schrijven en een eerste globale beoordeling te laten plaatsvinden van de kans op het vinden van werk (indeling in fase 1, fase 4 of nader te bepalen).

• kwalificerende inschrijving: een gesprek met werkzoekende om een beoordeling te laten plaatsvinden van de kans op werk (indeling in fase 2 of fase 3).

• herwaardering arbeidsmarktpositie: een gesprek met werkzoekende om een herbeoordeling te maken van afstand tot de arbeidsmarkt (geldt voor alle fasen)

• vervullingsquote: het aantal vervulde vacatures tov het aantal geregistreerde vacatures.

• ingeschreven vacatures: de geaccepteerde werkopdracht voor een vacaturebehandeling.

• vervullingsquote: geeft een indicatie van het aantal geregistreerde vacatures dat vervuld is met een bij Arbeidsvoorziening geregistreerde werkzoekende.

Prestatiedienstverlening (trajectbegeleiding/plaatsing dienstverlening)

• bemiddelingsplan: planmatige beschrijving van activiteiten gericht op arbeidsmarkttoeleiding (o.a. scholing en sollicitatietraining). De activiteiten moeten binnen twee jaar zijn afgerond.

Bron: jaarverslag 1999, begroting 2000 en offerte 2001 van Arbeidsvoorziening

* betreft reïntegratietrajecten incl. sluitende aanpak, omdat in offerte 2001 van Arbeidsvoorziening nog geen uitsplitsing is gemaakt

De taakstelling voor 2001 is gebaseerd op de offerte voor dat jaar die Arbeidsvoorziening in juni 2000 aan de minister heeft aangeboden. De offerte dient als eerste indicatie voor de verwachte productie voor 2001, maar bevat nog geen raming van het verwachte aantal plaatsingen. Pas op 1 december 2000 als Arbeidsvoorziening het landelijk beleidsplan en de begroting 2001 indient bij SZW zal blijken of de eerste inschattingen uit de offerte overgenomen worden. De Tweede Kamer ontvangt de stukken voor 2001, zodra de minister van SZW deze heeft goedgekeurd.

De taakstelling 2001 bevat een aantal nieuwe producten in de basisdienstverlening, omdat Arbeidsvoorziening vanaf 2001 gaat werken met het beursvloerconcept zoals dat ook later in de CWI's gaat draaien. Arbeidsvoorziening verwacht in 2001 80% van de vacatures in Nederland te bereiken. Dit hoge bereik heeft te maken met het beursvloerconcept. Verwachting is dat de arbeidsbureaus (en later de CWI's) meer nog dan nu een verzamelplaats voor vacatures worden.

De prognose voor trajecten in het kader van de sluitende aanpak is in 2000 lager dan de realisatie in het jaar 1999. Dit hangt samen met het feit dat Arbeidsvoorziening in het jaar 2000 verantwoordelijk is voor de doelgroep van niet- en anders uitkeringsgerechtigden. In het jaar daarvoor zette Arbeidsvoorziening eveneens middelen in voor bijstandsgerechtigden en WW'ers.

Arbeidsvoorziening verwacht in 2001 dat een lager deel van de bemiddelingsplannen zal leiden tot plaatsingen. De reden hiervoor is dat Arbeidsvoorziening de te reïntegreren doelgroepen zwaarder inschat dan voorgaande jaren. Verder maakt het bedrijfsonderdeel dat zich op reïntegratie richt in 2001 een verzelfstandigingsproces mee.

12.02 Wet sociale werkvoorziening

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De gemeente draagt er zorg voor dat aan zoveel mogelijk ingezetenen, die tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) behoren, een arbeidsplaats wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden.

De doelgroep van de Wsw bestaat uit personen die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Het gaat hierbij om de beperking in relatie tot het te verrichten werk en niet om de handicap op zich. Om te bepalen of iemand tot de doelgroep behoort, wordt een onafhankelijke en objectieve procedure voor de indicatiestelling gevolgd.

De Wsw wordt door de gemeenten in medebewind uitgevoerd. Gemeenten kunnen voor de uitvoering van de wet behalve dienstbetrekkingen ook arbeidsovereenkomsten in het kader van begeleid werken inzetten. Voor het bepalen van de subsidie wordt rekening gehouden met de mate van arbeidshandicap van de geplaatsten (licht, matig en ernstig).

Bij de bepaling van de totale lasten voor het Rijk die samenhangen met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening dienen de anticumulatie-afdrachten op het artikel M1301 in mindering te worden gebracht op dit artikel.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 3 898,23 944,43 993,13 991,23 991,2 
1e Suppl.wet 2000: 306,8156,4156,3156,3156,3 
Nieuwe Mutaties:       
1. Bijstelling verplichtingen 52,748,5– 1,90,03,2 
2 Doorstroom-spak 9,910,010,210,310,4 
Stand ontwerp-begroting 20014 020,84 267,64 159,34 157,74 157,84 161,14 161,2
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 824,51 936,61 887,41 886,71 886,71 888,21 888,4
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 mln)
 1999200020012002200 320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 3 891,83 942,13 992,93 991,23 991,2 
1e Suppl.wet 2000: 152,4154,4156,4156,3156,3 
Nieuwe Mutaties:       
1. Bijstelling verplichtingen 0,00,00,00,00,0 
2. Doorstroom-spak  9,910,010,210,3 
Stand ontwerp-begroting 20013 840,04 044,24 106,44 159,34 157,74 157,84 157,9
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 742,51 835,21 863,41 887,41 886,71 886,71 886,8

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Door een omissie bleek de verplichtingenraming niet aan te sluiten bij de uitgavenraming. Deze omissie wordt met deze mutatie gecorrigeerd.

2. Het afschaffen van de doorstroom-spak per 1 januari 2001 heeft budgettaire gevolgen voor de Wsw. Met deze mutatie worden deze gevolgen verwerkt.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Budgetvoorziening op decentraal niveau 4 009,94 248,84 145,5 3 827,84 025,44 092,6 43C 06.34
Budgetvoorziening op centraal niveau 10,918,813,8 12,218,813,8 43C 06.34
Totaal 4 020,84 267,64 159,3 3 840,04 044,24 106,4    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Rekeninguitkomst 2000Vermoedelijke uitkomst 2000**Ontwerp-begroting 2001
Budgetvoorziening decentraal    
     
• Uitgaven(x f 1 mln)3 653,23 827,84 025,44 092,6
Aantal standaardeenheden * (SE; jaargemiddelde):    
• taakstelling85 20086 30087 50088 700
• realisatie84 30084 600  
     
Gemiddelde uitgaven per eenheid (x f 1) (uitgaven/SE-taakstelling)42 90044 34046 00046 160
     
Budgetvoorziening centraal    
     
Uitgaven (x f 1 mln)6,812,218,813,8
Waarvan voor:    
• andere subsidie (art. 8,lid 7, Wsw)5,810,0
• scholingsgelden3,03,03,83,8
• collectieve middelen3,03,03,05,0
• reservering 95% garantie   1,0
• overig (reservering implementatie)0,80,42,04,0

* Een standaardeenheid is de eenheid die overeenkomt met een arbeidsplaats van 36 uur voor een werknemer die op grond van (her)indicatie is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie «matig».

** De gemiddelde bezetting 2000 is de bezetting op basis waarvan de bekostiging voor de sociale werkvoorziening in 2000 is gebaseerd. De feitelijke gemiddelde bezetting over 2000 wordt pas in het najaar van 2001 bekend na verwerking van de jaarverantwoordingen van de gemeenten.

 
 Rekening1998Rekening 1999
Verdeling gemiddeld aantal SE naar handicap:  
a. licht100700
b. matig84 00083 100
c. ernstig200900
   
Aantal werknemers op SE (jaargemiddelde)90 10090 700
   
Instroom nieuwe werknemers (in jaar)20005 300
a. licht400850
b. matig1 2503 350
c. ernstig3501 100
   
Uitstroom werknemers (in jaar)3 1004 300
waarvan uitgestroomd naar regulier werk400600
   
Aantal SE naar betrekking (ultimo jaar)84 30085 100
waarvan:  
a. interne dienstbetrekking73 40073 900
b. externe dienstbetrekking10 90011 000
c. begeleid werken(< 100)200
   
Aantal personen op wachtlijst (ultimo jaar)16 1009 000
Instroom in wachtlijst (in jaar)2 6005 000
Uitstroom uit wachtlijst (in jaar)6 80012 100
Eindstand wachtlijst naar handicap:  
a. licht8001 400
b. matig14 5005 300
c. ernstig9002 200

• Over 1998 en 1999 zijn minder arbeidsplaatsen gerealiseerd dan waarvoor subsidie is verleend. Na vaststelling van de subsidies over deze jaren worden de niet gebruikte subsidiemiddelen met de gemeenten verrekend. Dit gebeurt naar de huidige inzichten in de jaren 2000 tot en met 2002.

• De taakstelling is bij de invoering van de nieuwe Wsw in 1998 fors verruimd, en neemt op basis van het Regeerakkoord vanaf 1999 jaarlijks toe met ruim 1100 plaatsen ten behoeve van de verkorting van de wachtlijst. Implementatie van de nieuwe indicatiecommissies heeft bij veel gemeenten in 1998 de nodige tijd gekost. Dit heeft mede geleid tot enige vertraging in de uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen, tot uiting komend in de lagere realisatie in 1998 en 1999.

• De uitbreiding in arbeidsplaatsen heeft, met de implementatie van de nieuwe indicatie in 1998 en de herindicatie van de «oude» wachtlijst in de periode 1998/1999, geleid tot een vermindering van de wachtlijst tot ongeveer 9000 personen eind 1999. Waarschijnlijk leidt de verdere uitbreiding van arbeidsplaatsen en het «inlopen» in realisatie op de taakstelling nog tot enige verdere inkrimping van de wachtlijst. Tegelijkertijd is enige toename van de aanmeldingen te verwachten op grond van het sneller beschikbaar komen van arbeidsplaatsen.

f. Beleidsmatige wijzigingen en beleidsevaluatie-onderzoeken

Op verzoek van en na overleg met de VNG is een wetsvoorstel ingediend dat behelst artikel 8, lid 7 van de Wsw te laten vervallen. In dit artikel wordt aan de gemeenten de mogelijkheid geboden om in bijzondereomstandigheden een andere, hogere, subsidie voor de Wsw aan te vragen. Dit voorstel zal na akkoord van het Parlement op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip in werking treden. Het voorstel leidt niet tot een begrotingsaanpassing, maar slechts tot een verschuiving van begrotingsgelden tussen de beide artikelonderdelen; deze verschuiving is vooruitlopend op de goedkeuring van het parlement vanaf 2001 in de artikelonderdelen verwerkt (zie tabel onder D.).

Drie jaar na de inwerkingtreding van de Wsw dient de minister van SZW op grond van wettelijke evaluatieverplichtingen aan de Tweede Kamer een verslag van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling te zenden.

De volgende zaken zullen in de evaluatie aan de orde komen:

• de werking van het instrument begeleid werken

• de werking van onafhankelijke indicatiecommissies die beoordelen of betrokkene in aanmerking komt voor plaatsing in de Wsw

• het functioneren van de medezeggenschap in de Wsw

• de bestemming van de oude wachtlijst

• de regie die gemeenten voeren met betrekking tot het reïntegratieinstrumentarium

• de werking van de financieringssystematiek op cliënten, gemeenten en werkgevers.

12.03 Jeugdwerkgarantiewet

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Jeugdwerkgarantiewet is per 1 januari 1998 opgegaan in de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw). Op dit artikel worden eventuele nabetalingen verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp- begroting 2000       
Stand ontwerp-begroting 200184200    
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100038200    

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Loonkosten 804   804   43C 06.43
Trajectovereenkomsten 38   38   43C 06.43
Totaal 84200 84200    

Er moeten nog enkele gemeentelijke jaarafrekeningen worden afgewikkeld. Mogelijk kunnen hieruit nog nabetalingen voortvloeien.

12.04 Banenpools

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Banenpools zijn per 1 januari 1998 opgegaan in de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw). Op dit artikel worden eventuele nabetalingen verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200 320042005
Stand ontwerp-begroting 2000       
Nieuwe Mutaties:       
1. Nabetalingen 7     
Stand ontwerp-begroting 20012 77770    
Stand ontwerp-begroting 20011 26040    

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld:

1. De raming 2000 wordt vanwege inmiddels verrichte uitgaven met f 7000 verhoogd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Vrijvallende uitkeringen 2 7777  2 7777  43C 06.43
Doorstroomsubsidies         43C 06.43
Invoeringskosten WIW         43C 06.43
Totaal 2 77770 2 77770    

Er moeten nog enkele gemeentelijke jaarafrekeningen worden afgewikkeld. Mogelijk kunnen hieruit nog nabetalingen voortvloeien.

12.05 Inkoop sociale diensten bij arbeidsvoorziening

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De verplichte inkoop bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie door gemeenten is met ingang van 2000 afgeschaft. De vrijgekomen middelen zijn vanaf 2000 toegevoegd aan het Gemeentelijk werkfonds en worden nu ingezet voor vrije inkoop van diensten door gemeenten. Op dit artikel worden de eventuele nabetalingen op gemeentelijke afrekeningen voor de verplichte inkoop tot en met 1999 verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200 320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 117 000115 800114 700114 700114 700 
1e Suppl.wet 2000: – 117 000– 115 800– 114 700– 114 700– 114 700 
Stand ontwerp-begroting 2001104 390000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100047 370000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele codering is 06.43

– De economische codering is 12

12.06 Gemeentelijk Werkfonds

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) heeft tot doel langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten, uitkeringsgerechtigden en werkloze jongeren tot 23 jaar te stimuleren om aan activiteiten deel te nemen die toetreding tot het arbeidsproces bevorderen en sociale uitsluiting voorkomen. De gemeenten voeren de Wiw uit. Met de Wiw beschikken gemeenten over een uitgebreid instrumentarium om uitstroom uit de bijstand en andere, daarmee gelijkgestelde, wetten naar arbeid te bevorderen. De financiële middelen voor de uitvoering door gemeenten komen uit het Gemeentelijk werkfonds (Gwf). Dit fonds vormt, als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel tijdig aanvaard, vanaf 2001 één van de twee onderdelen van het Fonds werk en inkomen (FWI); in dit FWI worden de middelen voor de Abw en de Wiw gebundeld.

Gemeenten beschikken met de Wiw over de volgende instrumenten: de dienstbetrekking voor jongeren en langdurig werklozen, de werkervaringsplaats, een plaatsingsbudget of pakket op maat voor arbeidsgehandicapten en scholing, bemiddeling, sociale activering, kinderopvang, incentives, etc. Met het Gemeentelijk werkfonds kunnen gemeenten per dienstbetrekking, werkervaringsplaats of plaatsingsbudget REA een vastgesteld basisbedrag declareren. Daarnaast beschikken gemeenten met het werkfonds over twee andere budgetten, namelijk een vast budget voor aanvullende kosten (het zogenoemde normbudget) van de dienstbetrekkingen en een scholings- en activeringsbudget.

Voor jongeren tot 23 jaar is sprake van een sluitende aanpak binnen de Wiw. Voor arbeidsgehandicapten zijn reeds middelen beschikbaar voor een sluitende aanpak van nieuwe instroom. Sinds medio 1999 worden ook middelen beschikbaar gesteld voor de sluitende aanpak van nieuwe instroom niet-arbeidsgehandicapte werklozen van 23 jaar en ouder. Deze aanpak moet er toe leiden dat er trajecten voor de nieuwe instroom van volwassen werkzoekenden worden gestart voordat zij twaalf maanden werkloos zijn. In 2001 zullen alle gemeenten de beschikking krijgen over extra middelen voor deze sluitende aanpak.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 819 9881 892 5141 925 8621 933 6001 906 100 
1e Suppl.wet 2000: 224 000159 300178 600179 100179 100 
Nieuwe Mutaties:       
1. Aanvulling BTW-compensatie 1 3001 3001 3001 3001 300 
2. BTW-compensatiefonds  – 16 400– 16 400– 16 400– 16 400 
3. Volumemeevaller – 36 200– 36 200– 36 200   
4. Overboeking van U1201 40 00040 00040 00040 00040 000 
5. Overboeking van U1209 2 700     
6. Uitstroompremies 15 00093 50088 50063 00069 500 
Stand ontwerp-begroting 20011 818 4292 066 7882 134 0142 181 6622 200 6002 179 6002 188 300
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000825 167937 868968 373989 995998 589989 059993 007
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 851 1881 877 0141 912 1621 936 8001 937 000 
1e Suppl.wet 2000: 197 700158 800178 300179 100179 100 
Nieuwe Mutaties:       
1. Aanvulling BTW-compensatie  1 3001 3001 3001 300 
2. BTW-compensatiefonds   – 16 400– 16 400– 16 400 
3. Volumemeevaller – 36 200– 36 200– 36 200   
4. Overboeking van U1201  40 00040 00040 00040 000 
5. Overboeking van U1209 2 700     
6. Uitstroompremies  15 00050 00065 00070 000 
Stand ontwerp-begroting 20011 694 4782015 3882 055 9142 129 1622 205 8002 211 0002 215 400
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000768 921914 543932 933966 1721 000 9481 003 3081 005 305

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Er wordt een aanvullende compensatie aan gemeenten verleend voor de BTW die wordt geheven voor activiteiten die worden ontplooid voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten.

2. De voor BTW beschikbare begrotingsgelden worden overgeboekt naar een nieuw fonds waaruit de gemeenten een compensatie ontvangen voor de door hen te maken BTW-kosten.

3. Het aantal dienstbetrekkingen is lager dan oorspronkelijk geraamd; het aantal is daarom met 2000 verlaagd. Deze vrijvallende middelen worden aangewend ter financiering van de uitgaven in het kader van het minderhedenbeleid (zie artikel U12.10).

4. De middelen die op de begroting van Arbeidsvoorziening tot en met 2000 werden geoormerkt voor de vier grote gemeenten, worden met ingang van 2001 uit de Arbvo-begroting onttrokken en toegevoegd aan de scholings- en activeringsgelden binnen het Wiw-budget (zie artikel U12.01). Deze overheveling is een stap in het kader van de geleidelijke overheveling van middelen van Arbeidsvoorziening naar gemeenten voor de implementatie van de SUWI-voornemens. Het gaat daarbij uiteindelijk om het gehele aandeel van het prestatiebudget dat toegerekend kan worden aan de gemeentelijke doelgroep.

5. Voor de sluitende aanpak zijn bij 1e suppletore begrotingswet gelden vanuit artikel U1209 aan dit begrotingsartikel toegevoegd. Deze toevoeging was op loon-/prijsniveau 1999. De hiermee samenhangende loon- en prijsbijstelling voor 2000 wordt met deze mutatie eveneens naar dit artikel overgeboekt.

6. Gemeenten hebben de bevoegdheid om premies te verstrekken bij aanvaarding van werk (voltijd of deeltijd), deelname aan scholing of vrijwilligerswerk; deze premies zijn belast. Vanaf 2001 komen Wiw'ers en Abw'ers bij volledige uitstroom naar regulier werk onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een niet-belaste premie van f 4000,–, in twee jaren uit te betalen in vier tranches van elk f 1000,–. Voor de financiering van de uitstroompremies wordt f 15 mln in 2001 oplopend tot f 129,5 mln in 2005 toegevoegd aan het scholings- en activeringsbudget. De uitstroompremies worden gefinancierd door een verlaging van de Wiw-dienstbetrekkingen (f 43,5 mln in 2002 oplopend tot f 57,0 mln in 2005) en door de inverdieneffecten van de Abw (f 30 mln in 2001 oplopend tot f 70 mln in 2005; zie artikel U14.01).

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Normbedrag dienstbetrekkingen 480 619516 140477 918 480 689486 300462 400 43C 06.43
Basisbedrag dienstbetrekkingen 644 480759 888900 014 644 480759 888900 014 43C 06.43
Werkervaringsplaatsen 127 076117 600121 300 127 076117 600121 300 43C 06.43
REA-plaatsingen 72 43982 40086 000 65 93782 10089 800 43C 06.43
Scholing en activering 474 976563 100526 982 357 457529 400460 600 43C 06.43
Regeling G4 12 4402600 12 44012 7000 43C 06.43
IHS-banenpools 6 39927 40021 800 6 39927 40021 800 43C 06.43
Totaal 1 818 4292 066 7882 134 014 1 694 4782015 3882 055 914    

E. Kengetallen

 
 Rekening 1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
a. Normbedrag dienstbetrekkingen   
Uitgaven (x f 1 mln)480,7486,3462,4
    
b. Basisbedrag dienstbetrekkingen   
Uitgaven (x f 1 mln)644,5*759,9900,0
Gemiddeld aantal dienstbetrekkingen (x 1)38 60042 00048 100
Gemiddelde uitgaven (x f 1)17 49818 10018 700
    
c. Basisbedrag werkervaringsplaatsen   
Uitgaven (x f 1 mln)127,1*117,6121,3
Gemiddeld aantal werkervaringsplaatsen (x 1)6 3006 5006 500
Gemiddelde uitgaven (x f 1)17 49818 10018 700

* De uitgaven in het jaar corresponderen niet met de uitkomsten van de vermenigvuldiging van de aantallen plaatsen met de gemiddelde uitgaven. De verschillen zijn van administratief-technische aard en zijn toe te schrijven aan de volgende factoren:

– overloop van uitgaven uit een vorig jaar dan wel naar een volgend jaar;

– het in 1998 en begin 1999 verantwoorden van de uitgaven voor werkervaringsplaatsen onder dit budget.

In de uitgaven 1999 en 2000 is bij het «normbedrag dienstbetrekkingen» de loon-/prijsbijstelling van het dan lopende uitvoeringsjaar verwerkt, dat voor het «basisbedrag dienstbetrekkingen» en het «basisbedrag werkervaringsplaatsen» bestemd is. Reden hiervoor is een administratief-technische. Door de bekostigingssystematiek is het niet mogelijk om in de loop van een uitvoeringsjaar het basisbedrag per dienstbetrekking/werkervaringsplaats te wijzigen. Om gemeenten niet tekort te doen, wordt daarom de toegekende loon-/prijsbijstelling voor deze onderdelen toegewezen aan het normbudget. De normbedragen per categorie worden hiertoe in het uitvoeringsjaar extra verhoogd. De loon-/prijsbijstelling wordt in de latere jaren wél toegedeeld aan de juiste onderdelen.

De onder «ontwerpbegroting 2001» genoemde gemiddelde uitgaven zijn voorlopige bedragen.

Vóór 1 oktober 2000 worden de definitieve bedragen voor 2001 vastgesteld.

De opbouw van het Wiw-budget is als volgt. Voor elke Wiw-dienstbetrekking respectievelijk werkervaringsplaats is in 2001 een te declareren basisbedrag van f 18 700 beschikbaar; dit bedrag is op loon-/prijsniveau 2000. Naast dit basisbedrag krijgt elke gemeente voor de dienstbetrekkingen de beschikking over een vast budget voor aanvullende loonkosten, het zgn. normbudget. In de besteding van dit budget wordt uitgegaan van normbedragen per categorie. Het normbedrag per dienstbetrekking is afhankelijk van de kenmerken van de doelgroep. Bij jongeren is sprake van één normbedrag, bij volwassen langdurig werklozen is sprake van drie normbedragen naar werkloosheidsduur (1, 2 en 3 jaar). Naarmate de werkloosheidsduur langer is, zullen de gemeentelijke inspanningen om een werkloze aan een dienstbetrekking te helpen groter zijn en liggen de daarmee samenhangende uitvoeringskosten hoger, terwijl tevens de inleenvergoeding lager ligt; het normbedrag is daardoor hoger naar gelang de werkloosheidsduur langer is. Tevens ontvangt elke gemeente een vast scholing- en activeringsbudget waarmee ze activiteiten op dit terrein kan bekostigen.

Op het moment van afronden van de begroting waren bij SZW nog onvoldoende gegevens bekend over de realisatie en het aantal plaatsingen over 2000. Uit eerste – voorlopige – gegevens over het 1e kwartaal 2000 lijkt naar voren te komen dat het aantal dienstbetrekkingen zich stabiliseert, na een daling in de twee voorgaande jaren.

Een toelichting op de sluitende aanpak voor niet-arbeidsgehandicapte werklozen van 23 jaar en ouder wordt gegeven in artikel U1209.

Prestaties 1999

1. Realisatie dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen 1999

 
 Beginstandinstroomuitstroomeindstand
Jongeren tot 23 jaar9 5335 1007 6507 000
Jongeren 23–27 jaar ex JWG4 7142 0004 8001 900
Langdurige werklozen; werkloos geweest 1–2 jaar2921 000500800
Langdurige werklozen; werkloos geweest 2–3 jaar5381 5506401 450
Langdurige werklozen; werkloos geweest >3 jaar24 2636 7506 50024 500
Werkervaringsplaatsen5 1768 5007 5006 200

De eindstanden 1999 zijn voorlopig en gebaseerd op extrapolaties van ongeveer 75% dekking. Ook de instroom- en uitstroomcijfers zijn voorlopig. Om deze reden zijn ze afgerond.

2. Leeftijdsopbouw

De daling van het aantal dienstbetrekkingen vindt plaats onder de jongeren. Dat heeft twee oorzaken, de eerste is dat de jeugdwerkloosheid terugloopt waardoor het aanbod van deze groep terugloopt, maar tevens dat de overgangscategorie van jongeren van 23 tot 27 jaar die voor de ingang van de Wiw in de JWG zaten per 31-12-1999 is afgelopen, waardoor er een versnelde uitstroom uit deze categorie heeft plaatsgevonden.

De daling van het aantal jongeren tegenover een lichte stijging van het aantal langdurig werklozen in de Wiw heeft tot gevolg dat de gemiddelde leeftijd is gestegen.

In 1999 was deze ongeveer 38 jaar tegen 36,4 in 1998.

De gemiddelde leeftijd van de personen met een werkervaringsplaats is gelijk gebleven met ongeveer 34 jaar

Leeftijdsverdeling per leeftijdsklasse kst-27400-XV-2-5.gif

3. Opleidingsniveau

Bij het opleidingsniveau valt met name op dat er ten opzichte van 1998 in 1999 een daling van het aantal dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen is opgetreden in het voorbereidend middelbaar en het middelbaar (beroeps)onderwijs. Vooral bij mensen die niet meer dan onderwijs op basisniveau hebben genoten is er een relatieve toename. Doordat de werkervaringsplaatsen pas in 1998 als nieuw instrument zijn geïntroduceerd, en het gemiddeld aantal plaatsen daardoor lager was dan in 1999, is de vergelijking tussen 1998 en 1999 voor de werkervaringsplaatsen minder betrouwbaar. Het beeld bij de werkervaringsplaatsen lijkt echter te worden bevestigd door het vergelijkbare beeld bij de dienstbetrekkingen.

Opleidingsniveau WIW 98–99 kst-27400-XV-2-6.gif

4. Fase-indeling

Bij de fase-indeling valt op dat fase 3 bij de dienstbetrekkingen relatief toegenomen is, terwijl er bij fase 4 juist sprake is van een afname. Bij de werkervaringsplaatsen is een omgekeerd beeld zichtbaar. De afname bij de dienstbetrekkingen komt niet alleen uit een daling van het aantal mensen met een fase 4, maar ook door een daling van fase 2. Opvallend is dat ook bij de werkervaringsplaatsen de compensatie zowel in fase 2 als in fase 4 plaatsvindt, maar dan als stijging.

Daarnaast valt op dat zowel bij de werkervaringsplaatsen als bij de dienstbetrekkingen er een relatief groot aantal mensen met een fase 1 en 2 indeling is geplaatst, omdat deze instrumenten bedoeld zijn voor mensen met een grote afstand van de arbeidsmarkt, waaronder fase 1 en 2 nog niet gerekend worden. kst-27400-XV-2-7.gif

Toelichting fase-indeling:

*1: werkzoekende die met inzet van arbeidsmarktinstrumenten direct bemiddelbaar is naar de arbeidsmarkt

*2: werkzoekende die met inzet van arbeidsmarktinstrumenten binnen maximaal één jaar bemiddelbaar is

*3: werkzoekende die met inzet van arbeidsmarktinstrumenten na een tijdsbestek van meer dan één jaar bemiddelbaar is

*4: werkzoekende die ten gevolge van zware persoonlijke werkbelemmeringen eerst aangewezen is op hulp en zorg die gericht zijn op de verbetering van de eigen positie voordat arbeidsmarktinstrumenten kunnen worden ingezet

5. Geslacht

In de indeling naar geslacht lijkt er een licht tegengestelde trend te bestaan. Bij de dienstbetrekkingen was het verschil in aandeel tamelijk gering (53% man – 47% vrouw), maar dat verschil is licht gegroeid (56% man – 44% vrouw), terwijl bij de werkervaringsplaatsen een omgekeerde beweging is waar te nemen (69% man – 31% vrouw naar 65% man – 35% vrouw).

Verdeling naar geslacht kst-27400-XV-2-8.gif

6. Sector van tewerkstelling

In de sector waar de personen feitelijk te werk zijn gesteld heeft er bij de dienstbetrekkingen een lichte verschuiving plaatsgevonden van overheid en gepremieerde en gesubsidieerde instellingen naar het particuliere bedrijfsleven.

Bij werkervaringsplaatsen heeft er een verschuiving plaatsgevonden van uitzendbureau naar overig/onbekend. Aangezien de werkervaringsplaatsen een nieuw beleidsinstrument zijn dat eerst in 1998 is gestart, is de betrouwbaarheid van deze cijfers – met name die over 1998 – minder groot.

 
Sector in %DB 98DB 99WEP 98WEP 99
Bedrijfsleven, industrieel361819
Bedrijfsleven, dienstverlening563736
Overheid en welzijn49482121
Onderwijs171712
Gezondheidszorg171633
Uitzendbureau0095
Overig/onbekend971114
 100100100100

7. Uitstroom

Van het gemiddelde aantal dienstbetrekkingen stroomde in 1999 bijna 50% uit. Dit is een toename t.o.v. de uitstroom in 1998 toen de uitstroom 42% was. Van de totale uitstroom uit dienstbetrekkingen in 1999 stroomde 8200 personen ofwel 43% uit naar werk buiten de Wiw; in 1998 was dat 48%. Gerelateerd aan de gemiddelde bezetting komt dit neer op 21% in 1999 tegen 20% in 1998.

Uitstroom uit Wiw-dienstbetrekkingen
 19981999
Gemiddelde bezetting41 00038 600
Uitstroom in jaar17 30019 000
Uitstroom in %42%49%
Uitstroom naar werk buiten de Wiw8 3008 200
Uitstroom naar werk buiten de Wiw in % van de totale uitstroom48%43%
Uitstroom naar werk buiten de Wiw als % van de gemiddelde bezetting20%21%

Van het gemiddelde aantal werkervaringsplaatsen stroomde in 1999 119% uit. Het hoge percentage uitstroom bij werkervaringsplaatsen komt door de korte duur van de arbeidsovereenkomsten. Een werkervaringsplaats wordt aangegaan voor maximaal 1 jaar. Daarna volgt uitstroom, hetzij door een vaste aanstelling, hetzij door ontslag. Het aantal mensen dat in een jaar een werkervaringsplaats heeft gehad is dan ook hoger dan het jaargemiddelde en bestaat uit de beginstand plus de instroom. Dat aantal bedraagt 13 800.

Gerelateerd aan de gemiddelde bezetting stroomde 35% uit naar werk buiten de Wiw.

Uitstroom uit Wiw-werkervaringsplaatsen
 1999
Gemiddelde bezetting6 300
Uitstroom in jaar7 500
Uitstroom in %119%
Uitstroom naar werk buiten Wiw2 200
Uitstroom naar werk buiten Wiw in % van de totale uitstroom29%
Uitstroom naar werk buiten Wiw als % van de gemiddelde bezetting35%

F. Beleidsmatige wijzigingen en beleidsevaluatie-onderzoeken

Voorzien wordt dat met ingang van 2001 de Wet Financiering houdende Nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ) van kracht zal zijn. Het Gemeentelijk werkfonds zal het werkdeel vormen van het Fonds voor Werk en Inkomen. Daarbij zal sprake zijn van deregulering: gemeenten mogen onderuitputting (door minder gerealiseerde dienstbetrekkingen) op het vaste budget voor aanvullende kosten van Wiw-dienstbetrekkingen toevoegen aan hun scholings- en activeringsbudget van het volgende jaar. Gemeenten kunnen vanaf 2001 een tekort of overschot op het scholings en activeringsbudget ter hoogte van maximaal 50% van het in het jaar t toegekende scholings- en activeringsbudget onttrekken dan wel toevoegen aan het scholings- en activeringsbudget van het jaar t+1. Daarnaast worden vanaf 2001 binnen het scholings- en activeringsbudget Wiw de middelen voor REA en sluitende aanpak ongeoormerkt aan gemeenten toegekend.

Om gemeenten in staat te stellen de nieuwe uitstroompremies te verstrekken wordt het scholings- en activeringsbudget met ingang van 2001 verhoogd.

Drie jaar na de inwerkingtreding van de Wiw dient de minister van SZW op grond van wettelijke evaluatieverplichtingen aan de Tweede Kamer een verslag van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling te zenden. De volgende zaken zullen in de evaluatie aan de orde komen:

• de regie die gemeenten voeren met betrekking tot het reïntegratieinstrumentarium;

• de werking van de financieringssystematiek op cliënten, gemeenten en werkgevers;

• bereik en resultaat waarbij onderzocht zal worden in hoeverre de potentiële doelgroep is bereikt, welk instrument voor de doelgroep is ingezet en wat hiervan het resultaat is.

• realisatie van de sluitende aanpak.

12.07 Regeling schoonmaakdiensten particulieren

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) beoogt enerzijds verruiming van de markt voor huishoudelijke dienstverlening. Anderzijds beoogt de regeling de inschakeling van minder kansrijke werkzoekenden in het arbeidsproces. Hiertoe voorziet de regeling in een subsidie voor werkgevers die schoonmaakdiensten aan particulieren aanbieden voor zover zij (voorheen langdurig werkloze) werknemers in de zin van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering (WVA) in dienst hebben. De uitvoering van de regeling is uitbesteed aan de Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en bedrijfsdiensten (OSB). Deze organisatie krijgt hiertoe een vergoeding in de te maken kosten.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 45 70071 100101 500101 500101 500 
1e Suppl.wet 2000: 1 2001 9002 7002 7002 700 
Nieuwe mutatie:       
1. Volumebijstelling – 24 300– 27 000– 34 800– 11 600  
2. Verhoging subsidiebedrag  3 800    
Stand ontwerp-begroting 20018 99622 60049 80069 40092 600104 200104 200
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10004 08210 25522 59831 49242 02047 28447 284

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. Het aantal arbeidsovereenkomsten waarvoor subsidie wordt verstrekt is lager dan oorspronkelijk was geraamd. De begroting wordt hieraan aangepast.

2. Uit het evaluatie-onderzoek van de RSP (zie onder F.) is naar voren gekomen dat een rendabele exploitatie, met name voor bedrijven die zich uitsluitend op de particuliere markt richten, problematisch is. Om dit knelpunt op te lossen is – voorshands uitsluitend voor 2001 – besloten om de RSP-subsidie aan te passen door de opslagfactor die bestemd is voor vergoeding van indirecte kosten, te verhogen van 1,2 naar 1,3.

D.De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Loonkostenvergoeding 8 58222 00049 000 8 58222 00049 000 43C 06.43
Uitvoeringskosten 414600800 414600800 12 06.43
Totaal 8 99622 60049 800 8 996 22 60049 800    

E. Kengetallen

 
 Realisatie over 1998Realisatie over 1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Loonkostenvergoeding    
Totaal uitgaven (x f 1 000)4 2008 74022 00049 000
Gemiddeld aantal:    
• arbeidsovereenkomsten (x 1)3908001 6253 225
• arbeidsovereenkomsten omgerekend naar 32-uur per week (x 1)2204501 1002 350
Vergoeding per 32-uur * (x f 1,–)19 00019 50020 20020 800
     
Uitvoeringskosten    
Totaal uitgaven (x f 1 000)592414600800
Uitvoeringskosten per 32-uurs arbeidsovereenkomst (x f 1,–)2 690940550370

* de opslag voor indirecte kosten is opgenomen in het geraamde aantal 32-uurs arbeidsovereenkomsten, waarin rekening is gehouden met de opslagfactor

De realisatiecijfers 1998/1999 geven inzicht in de loonkostenvergoedingen die over de betreffende jaren door het Rijk zijn verstrekt. De vermoedelijke uitkomst 2000 en de raming 2001 geven de verwachte loonkostenvergoeding weer die het Rijk in die jaren vergoedt. De cijfers zijn niet geheel vergelijkbaar; de financieringssystematiek gaat uit van bekostiging achteraf op basis van kwartaaldeclaraties. In 2000 wordt dus pas de declaratie over het 4e kwartaal 1999 door het Rijk vergoed.

Het gemiddeld aantal arbeidsovereenkomsten is gebaseerd op een gemiddelde omvang van een dienstverband van 18 uur.

Het gemiddeld aantal in 1999 gerealiseerde arbeidsovereenkomsten is 800; eind 1999 was dit aantal gestegen tot circa 1000. De stijging van het aantal overeenkomsten zal de komende jaren naar verwachting nog doorzetten.

De uitvoeringskosten 1999 zijn overeenkomstig de goedgekeurde begroting van de uitvoeringsorganisatie bekostigd. De gemiddelde kosten die de OSB heeft moeten maken bij de afwikkeling van de door de werkgevers ingediende declaraties, waren hoger dan waarvan bij de ramingen was uitgegaan. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat de kwaliteit van de door werkgevers ingediende declaraties nog niet optimaal is. In de uitvoeringskosten over 1998 waren tevens invoeringskosten begrepen, waardoor de uitvoeringskosten per 32-uurs contract nog hoger waren. Bij de verwachte uitgaven voor 2000 en later jaren is verondersteld dat de kwaliteit van de declaraties beter zal zijn en de gemiddelde kosten dus lager uitvallen.

Prestaties 1999

Van de regeling maken 55 bedrijven gebruik waarvan 20% uitsluitend op de particuliere markt en 80% op de zakelijke en particuliere markt.

Van de werknemers is 96% vrouw. Van ongeveer 30% van de werknemers ligt de leeftijd tussen de veertig en vijftig jaar, van ongeveer 40% tussen dertig en veertig jaar en van ruim 20% tussen de twintig en dertig jaar.

Van de werknemers heeft 70% alleen basisonderwijs of een VBO-opleiding gevolgd.

Vóór deelname aan de regeling had ruim 60% een uitkering.

Van de werknemers heeft bijna 25% een dienstverband van 32 uur, bijna 30% een dienstverband tussen de 15 en 32 uur en ruim 40% heeft een dienstverband van 15 uur per week.

F. Beleidsmatige wijzigingen en beleidsevaluatie-onderzoeken

Voorjaar 2000 is de evaluatie van de RSP afgerond. Hieruit is naar voren gekomen dat de regeling positief scoort wat betreft verruiming van de markt van huishoudelijke dienstverlening. Wel is de uitvoering van de regeling voor verbetering vatbaar. Als problematisch komen naar voren de werving van personeel en het bereiken van een rendabele exploitatie met name door bedrijven die zich uitsluitend op de particuliere markt richten.

Wat betreft het aspect werving van personeel zullen twee pilots starten die tot doel hebben aan te tonen voor de werkgevers dat zij kunnen werken met mensen die uit de doelgroep worden voorgedragen waarbij begeleiding van de werknemers centraal staat en voor de werknemers dat begeleiding van werknemers door de werkgever uitstroom van werknemers in de eerste 6 maanden van het dienstverband voorkomt.

Teneinde een rendabele exploitatie mogelijk te maken is besloten de RSP-subsidie voor het jaar 2001 aan te passen door een verhoging van de vergoedingsfactor. Met de aanpassing van de subsidie en de uitvoering van de pilots wordt voor de korte termijn ervoor zorg gedragen dat de ontwikkeling voor het ontstaan van een «witte» markt voor huishoudelijke dienstverlening niet gaat stagneren. De ontwikkelingen voor de langere termijn zullen afhangen van de uitkomsten van de nadere doorlichting van het arbeidsmarktinstrumentarium waarvan de RSP deel uitmaakt.

12.08 Besluit in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Met ingang van 1999 is, voortvloeiend uit het regeerakkoord, de Regeling Extra Werkgelegenheid Langdurig Werklozen (EWLW) omgezet in de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (Regeling ID-banen). De beloning van de instroombanen vangt aan op 100% van het wettelijk minimum(uur)loon (WML) en mag niet hoger zijn dan 130% WML. De beloning van de doorstroombanen zal maximaal 150% WML bedragen.

De Regeling in- en doorstroombanen is per 1 januari 2000 vervangen door het Besluit in- en doorstroombanen, waaraan gekoppeld is de Regeling uitvoering en financiering van het Besluit in- en doorstroombanen.

Met ingang van 1 januari 2000 is de uitvoering en financiering van de banen in de sectoren zorg en welzijn (de zogenaamde zorgbanen) geheel in handen van SZW.

Voor de financiering van deze zorgbanen geldt tot en met 2002 een overgangsregime.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 832 5042 081 2122 337 3482 470 6822 475 882 
1e Suppl.wet 2000: 104 24056 95063 95967 55967 659 
Nieuwe Mutaties:       
1. Tijdelijke vrijval zorgbanen – 5 600– 5 600    
2. Doorstroom-SPAK  23 30029 30027 50018 900 
Stand ontwerp-begroting 2001993 4211 931 1442 155 862 2 430 6072 565 7412 562 4412 555 541
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000450 795876 315978 288 1 102 9611 164 2831 162 7851 159 654

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Met de overheveling van de ID-banen van VWS naar SZW is een aantal banen overgeheveld die op het moment van overheveling niet aan zorginstellingen waren toegekend. Een deel van deze banen wordt gebruikt (conform afspraken met de zorgsector) voor toekenning van nog lopende claims over 1999 en het ophogen van toekenningen op basis van 32 uur die voor 36 uur zijn bezet. In totaal zullen 150 banen, die in 2000 niet zijn toegekend, voor 2000 en 2001 in portefeuille worden gehouden. Het vrijvallende budget wordt ingezet voor arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden (zie artikel U12.10).

2. Het afschaffen van de doorstroomspak per 1 januari 2001 heeft budgettaire gevolgen voor de ID-banen. Met deze mutatie worden deze gevolgen verwerkt.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Instroombanen 993 4211 748 6441 933 412 993 4211 748 6441 933 412 43C 06.43
Doorstroombanen  170 500209 750  170 500209 750 43C 06.43
Uitstroompremie  12 00012 700  12 00012 700 43C 06.43
Totaal 993 4211 931 1442 155 862 993 4211 931 1442 155 862    

E. Kengetallen

 
 Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerpbegroting 2001
Loonkostenvergoeding incl. aanvullende kosten  
Op SZW-begroting beschikbaar budget voor loonkosten c.s. (in mln)1 865 0442 143 162
   
Gemiddeld aantal bezette banen gedurende het jaar47 40052 450
Waarvan:  
* instroombanen43 70047 900
* doorstroombanen3 7004 550
   
Instroom in het jaar10 80010 800
Uitstroom in het jaar5 1005 800
   
Gemiddelde vergoeding per baan (in guldens)39 35040 860
   
Uitstroompremie:  
Budget voor uitstroompremie (in mln)12 00012 700
   
Totaal aantal werknemers waarop regeling van toepassing is26 50028 600
Waarvan uitstroomt naar ander werk buiten de regeling en aanspraak maakt op premie1 4001 800
   
Uitstroompremie voor gemeente en uitgestroomde werknemer samen (in guldens)8 0008 000
   
Overhevelingstoelage  
Budget voor overhevelingstoelage (in mln)54 100 
   
Aantal overgehevelde banen13 300 
   
Gemiddelde overhevelingstoelage (in guldens)4 000 

Het geraamde gemiddelde aantal bezette banen gedurende het jaar is gebaseerd op de veronderstelling dat het gemiddeld ongeveer een half jaar duurt voordat de nieuwe tranche banen bezet is. Uit het voor SZW beschikbare budget voor loonkosten en het gemiddelde aantal bezette banen gedurende het jaar, vloeit het gemiddeld beschikbare vergoedingsbedrag per baan voort.

Omdat de uitstroompremie een half jaar na uitstroom wordt uitgekeerd, komen de kosten van de uitstroom in 1999 volledig, en die van de uitstroom 2000 voor de helft ten laste van de begroting voor 2000; de andere helft van de premieuitgaven 2000 komt ten laste van de begroting 2001. De uitstroompremie is van toepassing op die ID-werknemers die twee jaar of langer in de regeling zitten; voor 1999 en 2000 is dit aantal geraamd op respectievelijk 18 500 en 26 500 ID-werknemers. De premie à f 4000,– wordt uitbetaald aan die werknemers die de regeling duurzaam hebben verlaten omdat ze een andere baan hebben gevonden. Het resterende deel van de premie wordt uitgekeerd aan de gemeente t.b.v. afdracht van belasting en premies over het werknemersdeel en om in te zetten bij werkgevers. Omdat de regeling van de uitstroompremie pas op 1 januari 2000 een feit was, is het aantal deelnemers dat gezien de voorwaarden aanspraak kan maken op de premie nog beperkt.

In totaal zijn er van de zorgsector 13 300 banen per 1-1-2000 van de uitvoeringsinstanties in de zorg naar de gemeenten overgeheveld. Als een eenmalige vergoeding ontvangen de gemeenten voor de eigen in- en uitvoeringskosten een bedrag van f 4000,– per baan (zgn. overhevelingstoelage). Van het door VWS overgedragen macrokader van 13 830 zorgbanen wordt een aantal van 150 banen voor 2000 en 2001 in portefeuille gehouden; de hierdoor vrijvallende middelen worden ingezet voor arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden. Van de 380 dan nog resterende zorgbanen worden 300 banen in de loop van 2000 als extra werkgelegenheidsimpuls toegekend aan de drie Noordelijke provincies. De overige 80 zorgbanen zijn in eerste instantie bedoeld om te voorzien in nog openstaande bezwaarschriften van zorginstellingen. Het restant zal naderhand aan gemeenten worden toegekend.

Er is extra aandacht gevraagd voor de instroom van arbeidsgehandicapten. Aan gemeenten is gevraagd om tenminste 10% van de nieuwe instroom in de ID-banen voor deze categorie te reserveren. Voorts wordt er rekening mee gehouden dat – zoals toegestaan – ongeveer één op de zes banen een doorstroombaan zal worden. Deze banen ontstaan vanaf 2000, waardoor de verhouding instroom-/doorstroombanen in de jaren 2000 en 2001 anders is.

Prestaties 1999

Ultimo 1999 zijn er in totaal 41 420 arbeidsplaatsen bij gemeenten en in de zorg bezet. Hiermee is 93% van het totaal in 1999 toegekende banen bezet.

Het aantal bezette arbeidsplaatsen bij gemeenten bedraagt 29 990, een bezettingspercentage van 96%. De vier grootste steden hebben de aan hen toegekende banen volledig bezet. Het aantal in de zorgsector bezette banen is 11 430, een bezettingspercentage van 86%.

Bezette arbeidsplaatsen 1999
Indelingtaakstelling t/m 1999bezetting 31-12-99bezettings-%31-12-99
4 grootste steden14 94114 994100%
overige gemeenten behorend bij GSB8 9288 50595%
overige gemeenten7 2996 49189%
totaal gemeenten31 16829 99096%
totaal zorgsector13 30711 43086%
totaal44 47541 42093%

In de onderstaande tabel is de verdeling van de gerealiseerde banen over de sectoren weergegeven. De sector openbare veiligheid en toezicht heeft weliswaar nog steeds het grootste aantal gerealiseerde arbeidsplaatsen, maar het aandeel van deze sector is in de loop van de jaren geleidelijk afgenomen. Deze afname komt ten gunste van enkele andere sectoren, met name onder de noemer «overige gemeentelijke banen». De verdeling van het aantal banen over verschillende sectoren van de zorg is ten opzichte van 1998 redelijk gelijk gebleven.

Verdeling bezette arbeidsplaatsen 1999 naar sector (in 32-uurs eenheden)
Sector199519961997199819991999
openbare veiligheid en toezicht37,3%34,0%31,9%29,7%25,6%10 614
beheer openb. ruimten en publ. monumenten6,8%10,3%13,9%11,9%12,7%5 275
kinderopvang8,5%8,6%7,1%7,0%2 909
onderwijs6,1%12,1%15,0%15,9%6 591
sport0,7%2,2%3,1%1 285
overige gemeentelijke banen (niet zorg)3,5%6,1%2 509
gemeentelijke zorgbanen1,9%807
subtotaal gemeentelijke banen     29 990
ziekenhuizen6,2%4,2%3,1%2,7%1 106
GGZ2,2%1,5%0,9%0,8%342
verpleeg- en verzorgingstehuizen8,9%15,7%13,0%13,4%13,0%5 377
thuiszorg9,5%5,3%4,4%3,3%2,6%1 079
gehandicaptenzorg37,5%10,8%8,5%8,3%7,2%2 996
maatschappelijke opvang0,5%0,6%0,6%0,5%204
jeugdhulpverlening0,3%0,5%0,6%0,6%233
overige zorgbanen0,2%0,3%0,3%0,2%93
subtotaal zorgbanen     11 430
totaal100%100%100%100%100%41 420

De instroom op de gemeentelijke banen is in de onderstaande tabel onderscheiden naar verschillende kenmerken (voor zover beschikbaar). Het percentage instroom vrouwen is toegenomen van 43% in 1998 tot 49% in 1999.

Het percentage instroom vanuit de Bijstandsregeling is in 1999 ten opzichte van 1998 afgenomen. Deze afname komt ten gunste van de instroom van personen met een WW-uitkering en personen zonder inkomen. De instroom vanuit de WIW of andere arbeidsmarktmaatregelen is stabiel gebleven.

Het aandeel van de instroom van de leeftijdsgroep van 40 t/m 54 jaar is in 1999 toegenomen tot 41% (1998 34%), terwijl ten opzichte van 1998 in 1999 een afname valt te constateren in de leeftijdsgroep jonger dan 30 jaar en van 30 t/m 39 jaar. Er stromen relatief weinig ouderen (55 jaar of ouder) in.

De instroom van arbeidsgehandicapten bedraagt 2,4% van de instroom in 1999. Dit aandeel blijft achter bij de beoogde 10%.

Achtergrondkenmerken instroom gemeentelijke banen
 19981999
Geslacht  
man57%51%
vrouw43%49%
   
situatie voor instroom  
bijstandsregelingen69%57%
WW / overige regelingen8%13%
WIW / overige contracten19%19%
geen inkomen5%11%
   
leeftijd  
<30 jaar23%17%
30 – 39 jaar41%37%
40 – 54 jaar34%41%
>= 55 jaar3%4%
   
afkomst  
autochtoon 66%
allochtoon 34%
   
arbeidsgehandicapt  
ja 2,4%
nee 97,6%

In de onderstaande tabel is de uitstroom uit gemeentelijke banen in 1999 weergegeven. Van de uitstroom is bijna een derde (31%) naar werk uitgestroomd.

Uitstroom vanuit gemeentelijke banen 1999
Gemiddelde bezetting26 910
Uitstroom4 550
Uitstroom in %17%
Uitstroom naar werk1 400
Uitstroom naar werk als % van de totale uitstroom31%
Uitstroom naar werk als % van de gemiddelde bezetting5%

F. Beleidsmatige wijzigingen en beleidsevaluatie-onderzoek

Gebleken is dat de instroom van arbeidsgehandicapten achterblijft bij de intentie. Beoogd wordt om 10% van de instroom te laten bestaan uit arbeidsgehandicapten; in 1999 was het aandeel arbeidsgehandicapten van de instroom 2,4%. Recent is onderzoek gedaan naar de oorzaken van dit achterblijvende percentage. De uitkomsten van het onderzoek worden in het najaar 2000 verwacht.

Tevens wordt ter bevordering van de door- en uitstroom onderzoek verricht naar het bestaande of voorgenomen beleid van gemeenten voor door- en uitstroom. De resultaten van dit onderzoek worden eveneens in het najaar 2000 verwacht.

Met de nieuwe monitor ID-banen per 2001 zal meer inzicht worden verkregen in uitstroom en verdeling naar reden van uitstroom.

12.09 Sluitende aanpak

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In de notitie «Langdurige Werkloosheid Voorkomen», die in november 1998 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is de ambitie verwoord om te komen tot een sluitende aanpak voor de jaarlijkse nieuwe instroom van volwassen werkzoekenden voordat zij twaalf maanden werkloos zijn. Dit artikel omvat de extra middelen die, in aanvulling op de bestaande inzet voor deze groep, jaarlijks voor dit doel beschikbaar zijn. De extra middelen zijn bedoeld voor activiteiten als scholing, sollicitatietraining, etc.. Voor de uitvoering van de sluitende aanpak wordt aangesloten bij activiteiten van de op dit terrein reeds actieve instanties: Arbeidsvoorziening, gemeenten en de uitvoeringsinstanties voor de sociale verzekeringen.

De sluitende aanpak voor WW-gerechtigden heeft als basis de Wet Experimenten WW. Het Tijdelijk Besluit Sluitende Aanpak regelt de verdere uitwerking van dit wetsartikel ten behoeve van de sluitende aanpak. Voor Abw-gerechtigden wordt gebruik gemaakt van het scholings- en activeringsinstrumentarium van de Wiw. Het Besluit Uitvoering en Financiering Wiw is daartoe aangepast. Ten behoeve van werkzoekenden zonder uitkering en met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet worden middelen toegevoegd aan de rijksbijdrage Arbeidsvoorziening. De beschikbare middelen per uitkeringstype worden vanuit het artikel sluitende aanpak naar de relevante artikelen overgeboekt en van daaruit besteed.

De reïntegratie van arbeidsgehandicapten wordt volledig gefinancierd vanuit de wet REA. Vanuit het artikel sluitende aanpak worden voor deze groep derhalve geen extra middelen gereserveerd. Dit geldt ook voor werkloze jongeren. Voor hen is de sluitende aanpak immers al geregeld in de Wiw. De overige instrumenten en middelen zijn voor een belangrijk deel gericht op personen die langdurig werkloos zijn. Ook voor deze groep wordt toegewerkt naar een sluitende aanpak.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 205 550302 450339 850349 450349 450 
1e Suppl.wet 2000: – 198 6006 2007 0007 2007 200 
Nieuwe Mutaties:       
1. Overboeking naar onderzoek – 2 750     
2. Overboekingen – 4 200     
Stand ontwerp-begroting 200100308 650346 850356 650356 650356 650
Stand ontwerp-begroting 200100140 059157 394161 841161 841161 841

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Voor de kosten van een monitor wordt f 2,75 mln overgeboekt naar het artikel U11.05 «Onderzoek en Beleidsinformatie».

2. De voor 2000 nog resterende begrotingsgelden worden overgeboekt naar de artikelen U11.01 (apparaatskosten SZW voor de sluitende aanpak; f 1,5 mln) en U12.06 (Gemeentelijk werkfonds; f 2,7 mln).

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele codering is 06.43.

– De economische codering is 43C.

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Beschikbaar bedrag incl. inverdieneffecten WW en Abw, maar exclusief ESF-middelen (x f 1 mln).242,7360,1
    
Totaal beschikbaar via SZW-begroting (x f 1 mln; excl. ESF-middelen), waarvan:175,0209,7308,6
• UVI's40,064,8.
• gemeenten50,089,7.
• arbeidsvoorziening75,051,0.
• invoeringskosten8,6–-–-
• SZW-kosten1,44,25,0
    
Aantal trajecten (x 1), waarvan23 86039 60041 800
• UVI's5 00018 300.
• gemeenten7 70014 500.
• arbeidsvoorziening11 1606 800.
Gemiddelde prijs per traject.6 0008 500

Voor de sluitende aanpak is voor 2001 in totaal ongeveer f 360 miljoen beschikbaar. Van dit bedrag wordt via de rijksbegroting f 308 miljoen gefinancierd (dit bedrag is inclusief inverdieneffecten Abw, maar exclusief inverdieneffecten WW ad f 51,5 mln en ESF-middelen). Met behulp van de na aftrek van de SZW-kosten beschikbare f 355,1 mln (inclusief de inverdieneffecten) zullen ongeveer 42000 trajecten worden opgestart. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde trajectprijs van f 8500; dit bedrag is hoger dan de prijs in 2000 doordat de doelgroep 2001 naar verwachting moeilijker is te bemiddelen dan die in 2000 en de populatie in 2001 in tegenstelling tot die in 2000 niet meer de groep werklozen omvat waarvoor een zorgtraject nodig is. De verdeling van de totaal via de SZW-begroting voor 2001 beschikbare middelen zal na afronding van deze begroting plaatsvinden.

Naast de middelen voor de sluitende aanpak kunnen uitvoerders ook gebruik maken van ESF-3 middelen. Op jaarbasis is in de nieuwe planperiode (2000–2006) voor activerend arbeidsmarktbeleid een bedrag van gemiddeld f 440 mln per jaar beschikbaar. Deze middelen zijn niet alleen bedoeld voor de sluitende aanpak, maar zijn ook bestemd voor de bestrijding van langdurige werkloosheid en voor scholing van werkenden.

Op basis van ervaringsgegevens van Arbeidsvoorziening lijkt een plaatsingspercentage van 72% voor fase 2 en 66% voor fase 3 haalbaar. Voor fase 4 trajecten wordt uitgegaan van 20% uitstroom naar een fase 3 traject of een WIW baan.

In het in de tabel opgenomen aantal trajecten 2000 is in het totaal en bij arbeidsvoorziening een aantal van 1640 trajecten begrepen dat resteerde uit 1999.

F. Beleidsmatige wijzigingen en beleidsevaluatie-onderzoeken

Via cohortonderzoek is vastgesteld in welke mate nieuwe werklozen binnen 1 jaar uitstromen naar werk, en hoeveel werklozen bereikt worden met een reïntegratietraject. Hieruit kwam naar voren dat bijna driekwart van de werklozen binnen een jaar weer aan het werk is. Daarnaast volgt 10 procent een traject van Arbeidsvoorziening. Nederland is dus al een heel eind op weg met de realisatie van de sluitende aanpak. In totaal zijn in 1999 ongeveer tienduizend extra trajecten voor de doelgroep uitgevoerd.

In 1999 waren de uitvoerders nog druk doende om de sluitende aanpak in de werkprocessen in te regelen. Dit blijkt uit een onderzoek van KPMG. Er worden verschillende controlemechanismen ingebouwd om te garanderen dat alle werkzoekenden sluitend worden opgepakt. De aanpassingen in de werkprocessen zijn nog niet overal volledig doorgevoerd. De middelen voor de sluitende aanpak zijn daarom nog niet volledig benut. De verwachting is dat de sluitende aanpak in 2000 (en 2001) in verregaande mate gerealiseerd kan worden.

De extra middelen voor de sluitende aanpak zijn bedoeld voor nieuwe werklozen. Voor langdurig werklozen zijn diverse andere arbeidsmarktinstrumenten beschikbaar, zoals scholing en (sociale) activering, de Wsw, Wiw, ID-banen en de VLW. In overleg met de uitvoerders zal worden bezien welke aanvullende activiteiten nodig zijn om ook voor langdurig werklozen een sluitende aanpak te realiseren.

12.10 Minderhedenbeleid

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Tal van maatregelen en instrumenten zijn gericht op de bevordering van arbeidsmarktparticipatie en het tegengaan van werkloosheid. Etnische minderheden maken van elk van deze vormen van arbeidsmarktbeleid – in meer of mindere mate – gebruik. Veel van de arbeidsmarktinstrumenten, in het bijzonder de gesubsidieerde arbeidsplaatsen, richten zich op langdurig werklozen. Deze arbeidsmarktinstrumenten zijn niet specifiek op etnische minderheden gericht, maar gezien de doelgroepen van deze instrumenten mag worden aangenomen dat een aanzienlijk deel daarvan etnische minderheden betreft. Uitgangspunt van het kabinet is het minimaal evenredige bereik van etnische minderheden door het algemene arbeidsmarktinstrumentarium. Naast algemeen beleid vormen specifieke arbeidsmarktmaatregelen zoals: het minderhedenakkoord met minderheden meer mogelijkheden, de ondersteunende wet SAMEN en het minderhedenbeleid van Arbeidsvoorziening, een belangrijke pijler van het beleid.

In juni 2000 heeft de Minister van SZW samen met de Ministers van OCW en GSI de nota Arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden Plan van Aanpak 2000–20031 aan de Tweede Kamer aangeboden met als doel een extra impuls aan het arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden te geven. In de nota wordt een aantal voorstellen gedaan gericht op het behalen van de kabinetsdoelstelling om het werkloosheidsverschil tussen autochtonen en etnische minderheden te halveren in deze kabinetsperiode.

Concrete maatregelen betreffen o.a. het voortzetten van de stimuleringsprojecten allochtone jongeren en uitbreiding van pilots met brancheorganisaties. Daarnaast zijn er enkele convenanten gesloten met als doel meer etnische minderheden aan een baan te helpen op de reguliere arbeidsmarkt. Verder zijn er twee convenanten gesloten met als doel meer etnische minderheden aan een baan te helpen op de reguliere arbeidsmarkt. Het eerste convenant betreft afspraken tussen het Rijk, MKB en arbeidsvoorziening en heeft betrekking op het realiseren van 20 000 extra banen voor etnische minderheden in een tijdsbestek van 2 jaar. Een tweede convenant met 14 grote bedrijven in Nederland is meer gericht op instroom en doorstroom van etnische minderheden bij grote ondernemingen waarbij ook meer aandacht gevraagd wordt voor multicultureel personeelsbeleid.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000       
Nieuwe mutaties:       
1. Intensivering minderhedenbeleid 42 60044 50032 00011 100100 
2. Verplichtingen-/kasschuif – 15 00015 000    
Stand ontwerp-begroting 2001 27 60059 50032 00011 100100100
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 12 52427 00014 5215 0374545
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000       
Nieuwe mutaties:       
1. Intensivering minderhedenbeleid 42 60044 50032 00011 100100 
2. verplichtingen-/kasschuif – 15 00015 000    
3. overboeking van subsidies algemeen (allochtone jongeren)  4 351264   
Stand ontwerp-begroting 2001 27 60063 85132 26411 100100100
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 12 52428 97414 6415 0374545

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. De Ministerraad heeft op basis van de nota «Arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden» besloten tot een intensivering van het minderhedenbeleid. De hiermee samenhangend kosten bedragen in totaal circa f 130 mln.

2. Bij de verdere planvorming is geconstateerd dat een deel van de oorspronkelijk voor 2000 voorziene verplichtingen en uitgaven pas in 2001 zullen worden geëffectueerd.

3. De binnen het artikel U15.01 nog resterende kasmiddelen voor de stimuleringsprojecten allochtone jongeren worden vanaf 2001 overgeboekt naar dit artikel. De hiermee samenhangende verplichtingen zijn al aangegaan en verantwoord in artikel U15.01 «Subsidies algemeen».

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Subsidies  3 50022 700  3 50027 051 43C 06.43
Overige uitgaven  24 10036 800  24 10036 800 43C 06.43
Totaal  27 60059 500  27 60063 851    

E. Kengetallen

 
 stand 1998
Aandeel etnische minderheden in bevolking7%
Aandeel etnische minderheden in beroepsbevolking6%
  
Aandeel etnische minderheden in werkloosheid16%
Aandeel autochtonen in werkloosheid4%
  
Doelstelling terugdringing aandeel etnische minderheden in werkloosheid in 2003 tot10%
  
Aandeel etnische minderheden in arbeidsmarktmaatregelen1 
• Wet inschakeling werkzoekenden:23%
• Regeling ID-banen voor langdurig werklozen34%
• Arbeidsvoorziening19%
• Sluitende aanpak (Arbeidsvoorziening)23%

1 Eind 1998 (laatste meting) waren er ruim 39 000 personen met een WIW-dienstbetrekking. Daarvan behoren er 9180 tot de etnische doelgroep. In de ID-regeling waren aan het eind van 1999 in totaal 41 420 arbeidsplaatsen bij de gemeenten en de zorg bezet. Daarvan behoren er 14 082 tot de etnische doelgroep. Bij Arbeidsvoorziening kwam in 1999 het totaal aantal plaatsingen op 150 472 waarvan 27 937 voor minderheden. Voor de sluitende aanpak zijn alleen voor Arbeidsvoorziening cijfers over etnische minderheden bekend. Van de 8404 door Arbeidsvoorziening uitgevoerde trajecten werden er 1933 voor minderheden uitgevoerd. In totaal zijn in 1999 9352 trajecten voor de sluitende aanpak gerealiseerd. Voor de WSW en de Regeling schoonmaakdiensten particulieren is het precieze aantal etnische minderheden niet bekend.

Het aandeel werkloze etnische minderheden was in 1998 16%. Dit is 12%-punten méér dan de werkloosheid onder autochtonen in 1998 was. Doelstelling is om dit verschil tussen de werkloosheid onder etnische minderheden en autochtonen in de komende jaren te halveren; het verschil loopt daardoor terug van 12 naar 6%-punten. Het aandeel aan etnische minderheden in de werkloosheid zal hierdoor in 2003 moeten zijn gedaald tot 10%. In 1999 is de werkloosheid onder etnische minderheden al gedaald naar 14%.

Maatregelen intensivering arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden (uitgaven x f 1 000)
 20002001
Onderzoek/informatie17575
Ondersteuning werkgevers23 95010 200
Ondersteuning uitvoerders319 70045 300
Voorlichting43 0003 000
Scholing5200200

1. Deze middelen worden aangewend om onderzoek te doen naar de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden.

2. Deze middelen worden aangewend om werkgevers te ondersteunen bij de uitvoering van het minderhedenbeleid. Hieronder vallen ondermeer de uitbreiding van de pilots met branche-organisaties en de projectorganisatie Ruim baan voor minderheden.

3. Deze middelen worden aangewend om uitvoerders te ondersteunen bij de uitvoering van het minderhedenbeleid. Hieronder valt onder meer de verlenging van de stimuleringsprojecten allochtone jongeren, de job-coaches voor de nieuwe groep toegelaten asielzoekers en het MKB-convenant.

4. Deze middelen worden aangewend voor de voorlichting over het MKB-convenant.

5. Deze middelen worden aangewend voor het bestuderen en verspreiden van best practises ter voorkoming van voortijdig schoolverlaters.

HOOFDBELEIDSTERREIN 13. SOCIALE VERZEKERINGEN

13.01 Algemene Kinderbijslagwet

A. grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voorziet in een tegemoetkoming in de verzorging van kinderen tot 18 jaar (en onder voorwaarden voor een overgangsperiode tot 25 jaar) aan ouders/verzorgers van kinderen.

Alle kosten worden vergoed via dit begrotingsartikel. De Sociale Verzekeringsbank (SVb) keert de kinderbijslag uit.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 6 528,96 511,06 530,46 546,86 519,2 
Nota van Wijziging: 125,0170,0170,0170,0170,0 
1e Suppl.wet 2000: 29,143,2– 4,2– 28,818,3 
Nieuwe Mutaties:       
1. Nieuwe vreemdelingenwet  2,03,85,55,4 
2. Aanpassing volumeraming – 54,2– 62,9– 68,6– 102,4– 143,5 
3. Aanpassing gemiddelde uitkering – 2,5– 10,0– 10,2– 10,4– 10,6 
4. Aanpassing uitvoeringskosten 1,1– 1,1– 1,3– 1,6– 2,3 
5. Vervallen afrondingsbepaling  – 2,7– 3,6– 3,6– 3,6 
Stand ontwerp-begroting 20016 435,06 627,4 6 649,56 616,36 575,56 552,96 524,4
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10002 920,03 007,4 3 017,43 002,32 983,82 973,62 960,6

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Met invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet per 1 januari 2001 krijgt de groep asielzoekers die nu een voorlopige vergunning tot verblijf heeft, eerder recht op een groter aantal voorzieningen, waaronder de kinderbijslag. Het aantal telkinderen voor de kinderbijslag neemt hierdoor structureel met ca. 3000 kinderen toe.

2. Op grond van realisatiegegevens heeft de SVb haar meerjarenvolumeraming neerwaarts bijgesteld. Vooral de raming van het aantal kinderen in de – relatief dure – leeftijdsgroepen 6–11 jaar en 12–17 jaar is verlaagd.

3. De raming voor de gemiddelde uitkering voor 2000 en volgende jaren is neerwaarts bijgesteld in verband met een lagere feitelijke indexering van de kinderbijslagbedragen dan aanvankelijk op basis van CPB-gegevens was geraamd.

4. Op basis van realisatiegegevens 1999 en de neerwaartse bijstelling van de meerjarenvolumeraming door de SVb is ook de raming uitvoeringskosten neerwaarts bijgesteld.

5. In verband met het kabinetsvoornemen, om de afronding van de kinderbijslagbedragen op hele guldens per 1 januari 2001 te laten vervallen, is de raming voor 2001 met f 2,7 mln en vanaf 2002 structureel met f 3,6 mln verlaagd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1mln) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
AKW-uitkeringen 6 264 0006 444 9006 477 500 6 264 0006 444 9006 477 500 41E 06.13
AKW-uitvoeringskosten 171 000182 500172 000 171 000182 500172 000 12 06.13
Totaal 6 435 0006 627 400 6 649 500 6 435 0006 627 400 6 649 500    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitgaven AKW (x f 1 mln.)6 435,06 627,46 649,5
– Uitkeringslasten (x f 1 mln.)6 236,76 407,96 440,5
– Achteraf vastgestelde rechten (x f 1 mln.)30,341,041,0
– Overige baten (x f 1 mln.)– 3,0– 4,0– 4,0
– Uitvoeringskosten (x f 1 mln.)171,0182,5172,0
    
Volume (jaargemiddelde)*   
– Aantal telkinderen (x 1 000)3 4243 4263 438
– Aantal gerechtigden (gezinnen x 1 000)1 8231 8361 849
    
Hoogte gemiddelde uitkering*   
– Per telkind (x f 1,–)1 8221 8701 873
– Per gerechtigde (x f 1,–)3 4213 4903 483
    
Uitvoeringskosten   
– In % van de uitkeringslasten2,72,82,7
– Per telkind (x f 1,–)505350
– Per gerechtigde (x f 1,–)949993

* In het volume en/of de gemiddelde uitkering worden de bedragen die gemoeid zijn met de achteraf vastgestelde rechten niet meegeteld. Het betreft hier uitkeringslasten, waarvan bij de vaststelling van dat recht sprake is van een terugwerkende kracht van meer dan één kwartaal.

13.02 Toeslagenwet (TW)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Toeslagenwet geeft een aanvulling tot het minimumniveau voor mensen die met een loondervingsuitkering beneden dit minimum uitkomen. De TW kent een inkomenstoets.

De TW wordt uitgevoerd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Omdat de TW een sociale voorziening is en de doelgroep bij afwezigheid van deze regeling een beroep zou doen op de Abw, de Ioaw of de Ioaz is gekozen voor begrotingsfinanciering.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 660 200656 200655 200657 700653 600 
1e Suppl.wet 2000: 17 70016 00017 40017 10028 800 
Nieuwe mutaties:       
1. Gemiddelde uitkeringen – 9 400– 29 000– 47 200– 64 200– 80 900 
2. Bijstelling volume 0– 2 100– 1 900– 2 500– 4 600 
3. Aanpassing uitvoeringskosten 1003 6003 7003 9004 000 
Stand ontwerp-begroting 2001674 236668 600 644 700627 200612000600 900592000
Stand ontwerp-begroting in EUR1000305 955303 397 292 552284 611277 713272 677268 638

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. In de oorspronkelijke meerjarenprojectie van de ontwerp-begroting 2000 was rekening gehouden met een hoger niveau van uitkeringstoeslagen dan zich thans feitelijk aftekent. De gunstige loonontwikkeling in de afgelopen jaren die doorwerkt in de hoogte van de loondervingsuitkering ligt daar mede aan ten grondslag.

2. De ramingen van de uitkeringslasten zijn vanaf 2001 verhoogd op basis van de geraamde volume-ontwikkeling bij de macro-economische verkenning.

3. De ramingen van de uitvoeringskosten zijn opwaarts bijgesteld met de BTW-compensatie en geraamde effecten bij de macro-economische verkenning.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Uitkeringen 632 953627 000604 800 632 953627 000604 800 41E 06.2
Uitvoeringskosten 41 28341 60039 900 41 28341 60039 900 12 06.2
Totaal 674 236668 600644 700 674 236668 600644 700    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999 Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Toeslagen op uitkeringen (x f 1 mln)    
– WAZ116,2*78,372,1
– Wajong  34,233,5
– WAO276,7 282,8276,0
– WW130,9**)104,597,3
– Vangnet ZW  12,811,9
– Overig1,1 5,55,8
     
Subtotaal toeslagen op uitkeringen524,9 518,1496,6
     
Vakantietoeslagen (x f 1 mln)40,8 39,437,8
Sociale lasten (x f 1 mln)67,3 69,770,4
Subtotaal uitkeringslasten TW633,0 627,2604,8
     
Uitvoeringskosten (x f 1 mln)41,3 41,639,9
Totaal uitgaven TW674,3 668,6644,7
     
Volume (x 1 000 jaaruitk.)    
– WAZ14,3*)8,17,7
– Wajong  6,56,9
– WAO52,0 58,158,1
– WW21,5**16,916,2
– Vangnet ZW  2,32,3
– Overig0,3 0,00,0
Totaal volume88,1 91,991,2
     
Gemiddelde uitkering (x f 1,–)    
– WAZ8 125*9 6909 375
– Wajong  5 2374 846
– WAO5 321 4 8694 753
– WW6 088 6 1776 006
– ZW  5 5375 174
– Overig3 666**00
Subtotaal5 958 5 6445 445
     
Gemiddelde vakantietoeslag(x f 1,–)463 429414
Gemiddelde sociale lasten(x f 1,–)763 759772
Gemiddelde uitkering inclusief vakantietoeslag en sociale lasten (x f 1,–)7 184 6 8326 631
Gemiddelde uitvoeringskosten per eenheid volume (x f 1,–)469 453438
Uitvoeringskosten in % van de bruto-uitkeringslasten6,5 6,66,6

* 1999: totaal van WAZ en Wajong; vanaf 2000 vindt afzonderlijke vermelding plaats.

** 1999: inclusief Vangnet ZW; vanaf 2000 vindt afzonderlijke vermelding plaats.

13.03 Rijksbijdragen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het rijk geeft voor de volgende twee doelen een bijdrage aan de sociale fondsen.

1. Rijksbijdrage WAZ

De rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ) dekt het tekort aan premieopbrengsten van een specifieke groep WAZ-verzekerden: de beroepsbeoefenaren.

De WAZ-premie wordt geïnd door de Belastingdienst. De kosten van de premie-inning worden uit efficiëncyoverwegingen gesaldeerd met de rijksbijdrage.

2. Rijksbijdrage sluitende aanpak

Het rijk verstrekt een bijdrage aan het Algemeen Werkloosheidsfonds ten behoeve van de reïntegratie van WW-gerechtigden op basis van het Besluit Sluitende aanpak WW.

3. Bijdrage van het rijk aan de fondsen in de kosten van de kortingen (BIKK)

Met de Wet inkomstenbelastingen 2001 wordt het systeem van belastingvrije sommen vervangen door een systeem van heffingskortingen. Daarnaast wordt het arbeidskostenforfait vervangen door een arbeidskorting. Door deze wijziging daalt de premie-opbrengst volksverzekeringen en stijgt de belastingopbrengst. Met een wijziging van de Wet financiering volksverzekeringen wordt een Bijdrage in de Kosten van de Kortingen (BIKK) geïntroduceerd waarmee de fondsen voor de volksverzekeringen (Aow en Anw) voor dit effect worden gecompenseerd. De compensatie zal jaarlijks worden aangepast aan de wijziging van de totaal geraamde kosten van de heffingskortingen, waarmee wijzigingen in de hoogte van de heffingskortingen op een adequate wijze worden meegenomen. Daarnaast wordt de compensatie, indien nodig, aangepast aan de wijziging van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG 1 mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 21,521,521,521,521,5 
1e Suppl.wet 2000: 64,8     
Nieuwe Mutaties       
1. BIKK   5 643,06 413,06 559,0 
Stand ontwerp-begroting 200161,586,3 21,55 664,56 434,56 580,56 731,5
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR 1 mln27,939,2 9,82 570,42 919,82 986,13 054,6

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Met de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt het systeem van belastingvrije sommen vervangen door een systeem van heffingskortingen. Daarnaast wordt het arbeidskostenforfait vervangen door een arbeidskorting. Door deze wijziging daalt de premie-opbrengst volksverzekeringen en stijgt de belastingopbrengst. Met de bijdrage in de kosten van de kortingen (BIKK) worden de fondsen voor de volksverzekeringen (Aow en Anw) voor deze premiederving gecompenseerd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1mln) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Rijksbijdragen WAZ 21 50021 50021 500 21 50021 50021 500 43B 06.15
Rijksbijdragen WW 40 00064 800  40 00064 800  43B 06.15
Totaal 61 50086 300 21 500 61 50086 300 21 500    

De rijksbijdrage WW voor het jaar 2001 maakt vooralsnog deel uit van de middelen op artikel U 12.09/Sluitende aanpak. Zodra de verdeling van die middelen bekend is, wordt het bedrag voor de reïntegratie van WW-gerechtigden naar dit artikel overgeboekt.

De rijksbijdrage WAZ is geraamd op bruto f 30 mln, de kosten van premie-inning door de Belastingdienst op f 8,5 mln.

13.04 Premiebijdragen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen kunnen aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, vrijstelling verlenen voor de verplichting tot premiebetaling wegens gemoedsbezwaren.

Indien een ontheffing is verleend in het kader van één of meer werknemersverzekeringen (inclusief WAZ), wordt geen premie geheven. In plaats daarvan wordt voor die verzekeringen aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting – zonder verhoging – opgelegd, tot het bedrag waarvoor de werkgever aansprakelijk zou zijn geweest indien hem de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren niet was verleend.

Het Rijk verstrekt aan het Aok, het Aof, het AfZ en het Awf vergoedingen in verband met de verleende vrijstellingen. Deze komen overeen met de aan de belastingdienst betaalde premievervangende inkomsten- of loonbelasting en naheffing in de loonbelasting.

B. De verplichtingen en uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 1 9001 9001 9001 9001 900 
Stand ontwerp-begroting 20012 9481 9001 9001 9001 9001 9001 900
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 338862862862862862862

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden thans geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele code is 06.10.

– De economische codering is 43B.

E. Kengetallen

 
 Rekening 1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Werknemersverzekeringen   
Vergoedingen (x f 1 mln)2,91,91,9
Aantal premievrijstellingen738080
(x 1 jaaruitk.)   
Gemiddelde vrijstelling (x f1,–)39 72623 32823 328

Toelichting:

De gerealiseerde uitgaven over 1999 zijn circa f 1 mln hoger dan de raming voor 2000 en volgende jaren. Dit wordt ondermeer verklaard doordat de in 1998 opgelopen achterstand in de indiening van de declaraties gemoedsbezwaarden in 1999 is ingelopen.

13.05 Liquidatiewet invaliditeitswetten

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De liquidatie van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds (IOF) is neergelegd in de Liquidatiewet Invaliditeitswetten (Stb. 1990, nr. 145). Inmiddels zijn alle aanspraken op grond van deze wetten verjaard. Het fonds, dat wordt beheerd door de SVb, zal dientengevolge nog in 2000 geliquideerd worden. Het eventueel batig saldo zal worden overgemaakt aan het Rijk.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 0 00000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 0 00000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele code is 06.15.

– De economische codering is 63B

13.06 Regelingen ex-mijnwerkers

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord van de Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd.

Daarnaast worden op dit artikel de uitgaven ten behoeve van oud-mijnwerkers met silicose verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20014430 00000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10002010 00000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 20011 6490 00000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10007480 00000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden thans geen nieuwe mutaties voorgesteld.

De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
VVU-regeling ex-mijnwerkers 443   1 649   41E 06.43
Silicose-regeling         63E 06.15
Totaal 44300 1 64900    

13.07 Waarborg en garantie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden garantstellingen van de overheid verantwoord.

Het gaat om twee soorten garanties: een uitkeringsgarantie en (krediet)garanties aan instellingen. De uitkeringsgarantie bestaat hierin dat het Rijk in laatste instantie garant staat voor uitkeringen van alle onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende sociale verzekeringswetten.

Onder (krediet)garanties is de garantstelling van de Staat voor een onderhandse geldlening aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek opgenomen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld:

De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat feitelijk één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– de functionele code is 06.10

– de economische code is 63F

E. Kengetallen

De kredietgarantie aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek door het Rijk loopt door tot het jaar 2011. Bij deze garantstelling horen voor de jaren 1999 tot en met 2005 de volgende specificaties.

 
(bedragen x f 1 000)1999200020012002200320042005
Garantieplafond431,8395,9360,0324,1288,2252,3216,4
Uitstaand risico per 1 januari431,8395,9360,0324,1288,2252,3216,4
Vervallen of te vervallen garanties35,935,935,935,935,935,935,9
Uitstaand risico per 31 december395,9360,0324,1288,2252,3216,4180,5

13.08 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wajong voorziet in een minimum inkomensgarantie voor personen die jonggehandicapt zijn zonder arbeidsverleden en studerenden tot 30 jaar. De Wajong is tevens van toepassing op stagiairs.

De Wajong wordt uitgevoerd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 2 712,62 766,42 820,12 862,42 907,0 
1e Suppl.wet 2000: 199,8177,2151,9140,2146,1 
Nieuwe Mutaties:       
1. Plan van aanpak WAO   – 11,8– 11,8– 11,8 
2. Doorwerking realisatie 1999 12,8     
3. Volumebijstelling – 2,652,274,9109,0140,4 
4. Bijstelling uitvoeringskosten 2,85,05,46,06,5 
Stand ontwerp-begroting 20012 809,72 925,43 000,83 040,53 105,83 188,23 270,5
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 275,01 327,51 361,71 379,71 409,41 446,71 484,1

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. De raming is vanaf 2002 structureel neerwaarts bijgesteld op grond van de verwachte effecten van het plan van aanpak WAO op de Wajong.

2. Op grond van realisatiegegevens van het Lisv over 1999 is de uitvoeringkostenraming Wajong voor het jaar 2000 bijgesteld.

3. De ramingen van de uitkeringslasten zijn vanaf 2000 verhoogd op basis van de geraamde gemiddelde prijs- en volume-ontwikkeling in de macro-economische verkenning van het CPB.

4. De ramingen van de uitvoeringskosten zijn aangepast aan de verhoogde ramingen van de uitkeringslasten.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG 1 mln) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Uitkeringen 2 723,72 816,52 897,8 2 723,72 816,52 897,8 41E 06.15
Uitvoeringskosten 86,0108,9103,0 86,0108,9103,0 12 06.15
Totaal 2 809,72 925,43 000,8 2 809,72 925,43 000,8    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitgaven Wajong (x f 1 mln.)2 809,72 925,43 000,8
– uitkeringslasten (x f 1 mln.)2 723,72 816,52 897,8
– uitvoeringskosten (x f 1 mln)86,0108,9103,0
    
Volume (x 1 000)120,0119,6120,9
Gemiddelde uitkering (x f 1,–)22 69823 54923 969
    
Gemiddelde uitvoeringskosten per eenheid volume (x f 1,–)718911852
Uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten3,13,93,6

Toelichting:

Het volume vertoont een licht stijgende trend, de gemiddelde uitkering is min of meer stabiel. De uitvoeringskosten voor 2000 zijn vanwege een navordering uitvoeringskosten 1999 (nacalculatie) met f 12,8 mln omhoog bijgesteld. Hierdoor zijn ook de gemiddelde uitvoeringskosten per eenheid in 2000 relatief hoog.

13.09 Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (Bia)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria geeft aan een bepaalde categorie mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanvulling tot minimumniveau indien zij bij herkeuring op basis van de nieuwe arbeidsongeschiktheidscriteria onder dit minimum uitkomen.

Het tijdelijke van deze voorziening betreft de doelgroep van deze wet:

a: personen die op 1 augustus 1993 45 jaar of ouder waren en op 31 juli 1993 recht hadden op een AAW/WAO-uitkering en deze uitkering op het moment van herbeoordeling ontvingen.

b: personen die op 31 december 1986 35 jaar of ouder waren en op die datum recht hadden op een AAW/WAO-uitkering en deze uitkering op het moment van herbeoordeling ontvingen.

Rechthebbenden wordt een uitkering geboden overeenkomstig de vervolguitkering van de Werkloosheidswet (WW).

Omdat de doelgroep bij afwezigheid van deze regeling een beroep zou doen op de Abw, de Ioaw of de Ioaz is gekozen voor begrotingsfinanciering.

De Wet Bia wordt uitgevoerd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 19 40021 40022 20022 90023 700 
1e Suppl.wet 2000: – 3 600700900900900 
Stand ontwerp-begroting 200110 84715 80022 10023 10023 80024 60024 300
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10004 9227 17010 029 10 48210 80011 16311 027

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden thans geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Uitkeringen 9 80014 50020 800 9 80014 50020 800 43B 06.15
Uitvoeringskosten 1 0471 3001 300 1 0471 3001 300 12 06.15
Totaal 10 84715 80022 100 10 84715 80022 100    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitgaven BIA (x f 1 000)10 84715 80022 100
– uitkeringslasten (x f 1 000)9 80014 50020 800
– uitvoeringskosten (x f 1000)1 0471 3001 300
    
Volume (x 1 jaaruitkering)8501 2001 550
Gemiddelde uitkering (x f 1,–)11 52912 25013 484
    
Gemiddelde uitvoeringskosten per uitkering (x f 1,–)1 232917774
Uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten10,77,55,7

Toelichting tabel:

De prijsontwikkeling van de BIA-uitkeringen volgt de loonontwikkeling uit hoofde van de WKA en kent hierdoor een stijgend verloop. De ontwikkeling van de gemiddelde uitvoeringskosten is gebaseerd op een forse volumetoename in 2000 en 2001 (t.o.v. 1999). Het volume neemt toe omdat nog steeds herbeoordelingen van personen uit de relevante doelgroep plaatsvinden.

13.10 Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Met ingang van 1 januari 2000 is de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 in werking getreden. Dit als vervolg op de Regeling TOG uit 1997. Als wettelijke basis voor de toekenningen geldt de Kaderwet SZW-subsidies.

De TOG 2000 is in beginsel toegankelijk voor alle gehandicapte kinderen (van 3 tot en met 17 jaar), ongeacht de aard van de handicap, en voorziet in een belastingvrije tegemoetkoming aan ouders of verzorgers van deze kinderen. Het gaat daarbij om kinderen die zo ernstig gehandicapt zijn dat zij op grond van die handicap opgenomen zouden kunnen worden in een AWBZ-gefinancierde intramurale voorziening.

De medische indicatiestelling geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De regeling wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVb).

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 20 00021 30021 30021 30021 300 
1e Suppl.wet 2000: 300400500500600 
Nieuwe mutaties:       
1. Bijstelling uitvoeringskosten 900     
2. Aanpassing gem. uitkering   – 100– 100– 100 
3. Volumebijstelling  2 0003 6004 8005 600 
4. Terugwerkende kracht uitkeringslasten 1 1001 6001 100800600 
5. Bijstelling uitvoeringskosten 100100200300200 
Stand ontwerp-begroting 200118 84922 40025 400 26 60027 60028 20028 700
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10008 55310 16511 52612 07112 52412 79713 023

Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Naar aanleiding van de realisatiegegevens over het eerste kwartaal is de raming uitvoeringskosten voor het jaar 2000 aangepast.

2. De raming voor de gemiddelde uitkering voor 2000 en volgende jaren is neerwaarts bijgesteld in verband met een lagere feitelijke indexering van de bedragen dan aanvankelijk op basis van CPB prognoses was geraamd.

3. De raming voor het volume is naar boven bijgesteld. Uit realisatiegegevens blijkt dat er nog steeds een gestage instroom plaatsvindt van gezinnen die ook onder de criteria van de oude TOG-regeling in aanmerking zouden komen voor een tegemoetkoming. De instroom van gezinnen die alleen onder de ruimere criteria van de TOG2000-regeling in aanmerking komen, vindt geleidelijker plaats dan aanvankelijk was geraamd. Op grond van deze ontwikkelingen wordt tot 2005 een voortgaande, doch geleidelijk afnemende, instroom geraamd.

4. Op grond van de voortgaande nieuwe instroom kan worden verwacht dat er tot 2005 nog een aanzienlijk aantal tegemoetkomingen met terugwerkende kracht over het voorafgaande jaar zal worden verstrekt. Tegemoetkomingen kunnen met terugwerkende kracht worden uitgekeerd over maximaal 4 kwartalen. In de praktijk blijkt vrijwel iedere nieuwe aanvrager deze tegemoetkoming met terugwerkende kracht ook voor de volledige 4 kwartalen te ontvangen.

5. Op basis van een stijging in de volumina TOG zijn de uitvoeringskosten voor de jaren 2001 t/m 2004 opwaarts bijgesteld. De realisatie van 1999 kwam 0,1 mln hoger uit dan in de slotwet was bepaald; deze is nu in 2000 geboekt.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Uitkeringen 17 60820 30024 300 17 60820 30024 300 41E 06.13
Uitvoeringskosten 1 2412 1001 100 1 2412 1001 100 12 06.13
Totaal 18 84922 40025 400 18 849 22 40025 400    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitgaven TOG (x f 1 000)18 84922 40025 400
Uitkeringslasten (x f 1 000)17 60820 30024 300
– uitkeringslasten14 43119 20022 700
– uitkeringslasten met terugwerkende kracht3 1771 1001 600
Uitvoeringskosten (x f 1 000)1 2412 1001 100
Volume (jaargemiddelde)*9 75212 40014 200
Gemiddelde uitkering (x f 1)*1 4801 5481 599
    
Gemiddelde uitvoeringskosten per uitkering (x f 1)12716977
Uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten7,010,34,5

* In het volume en/of de gemiddelde uitkering worden de bedragen die gemoeid zijn met de uitkeringen met terugwerkende kracht niet meegeteld.

Toelichting tabel:

De tot en met 1999 geldende regeling TOG ging uit van twee categorieën: een hoog niveau tegemoetkoming (voor meervoudig gehandicapte kinderen) en een laag niveau tegemoetkoming (voor lichamelijk gehandicapte en chronisch zieke kinderen). Deze regeling was in tegenstelling tot de TOG 2000 niet toegankelijk voor kinderen met uitsluitend een verstandelijke handicap.

Op grond van realisatiegegevens en als gevolg van de verruiming in de TOG 2000 wordt een aanzienlijke toename van het volume verwacht. Het grotere volume en het – relatief arbeidsintensieve – verwerken van de nieuwe aanvragen leidt met name in 2000 tot een sterke stijging van de uitvoeringkosten. Een eventuele doorwerking van deze stijging naar 2001 en volgende jaren wordt thans beoordeeld en is derhalve niet in de ramingen verwerkt.

De gemiddelde uitkering neemt toe, omdat gezinnen die in de oude regeling recht hadden op de lage tegemoetkoming volgens de nieuwe regeling vanaf 1 januari 2000 de uniforme (hoge) tegemoetkoming ontvangen.

In 2000 zijn de tegemoetkomingen met terugwerkende kracht lager geraamd dan in 2001, omdat alleen nieuwe aanvragers die ook onder de oude TOG-regeling in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, recht hebben op een tegemoetkoming met terugwerkende kracht over 1999.

13.11 Rijksbijdrage AOW-Spaarfonds

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Bij wet van 29 april 1998 (Stb. 262) is het Spaarfonds AOW ingesteld voor aanvullende financiering van toekomstige AOW-uitgaven in verband met de toenemende vergrijzing van de bevolking. In de wet is bepaald dat tot het jaar 2020 geen middelen aan het fonds onttrokken zullen worden. Het spaarfonds is een apart begrotingsfonds.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 4 800,05 050,05 300,05 550,05 800,0 
Stand ontwerp-begroting 20014 550,04 800,05 050,0 5 300,05 550,05 800,06 050,0
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10002 064,72 178,12 291,6 2 405,02 518,52 631,92 745,4

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden thans geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele code is 06.15

– De economische codering is 43B.

13.12 Rijksbijdrage loopbaanonderbreking

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet financiering loopbaanonderbreking voorziet in een tegemoetkoming aan de werknemer die met zijn werkgever een periode van onbetaald verlof voor zorg of educatie is overeengekomen, waarbij de werknemer voor de verlofperiode wordt vervangen door een werkloze, een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte of een herintreder, die daarmee werkervaring opdoen.

De wet wordt uitgevoerd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

De met de uitvoering samenhangende tegemoetkomingen en uitvoeringskosten worden gefinancierd uit de besparingen op de uitkeringen van de vervangers en betaald uit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf).

De bespaarde WW-uitkeringen van de vervangers zijn reeds in het AWf beschikbaar. De benodigde middelen voor de betaling van de tegemoetkomingen aan verlofgangers, die worden vervangen door herintreders zonder uitkering, door personen met een Abw, Ioaw, Ioaz, Wajong of wachtgelduitkering of invaliditeitspensioen op grond van een publiekrechtelijke regeling, worden door middel van een rijksbijdrage ter beschikking gesteld aan het AWf.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 55 00083 000110 000138 000138 000 
1e Suppl.wet 2000: – 44 300– 65 900– 62 900– 80 900– 80 900 
Nieuwe Mutaties:       
1. Aanpassing volume 2000 – 7 700– 12 100– 39 100– 47 100– 47 100 
Stand ontwerp-begroting 20012063 0005 0008 00010 00010 00010 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000931 3612 2693 6304 5384 5384 538

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Het volume 2000 is vanaf 2000 bijgesteld omdat het gebruik van de regeling ver achterblijft bij de verwachtingen.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele code is 06.15

– De economische codering is 43B.

E. Kengetallen

Vanwege het achterblijvend beroep op de Wet Financieringloopbaanonderbreking is op grond van de motie Bussemaker/Schimmel (Kamerstukken II, 26 447, nr. 5) reeds één jaar na inwerkingtreding van deze wet (1 oktober 1998) een eerste evaluatie uitgevoerd. Op grond van de resultaten van deze evaluatie, die in mei 2000 zijn gepubliceerd, zal de voorlichting rondom de wet worden verbeterd en zal worden bezien of enkele knelpunten kunnen worden weggenomen. Wijzigingsvoorstellen zullen in de loop van 2000 bij de Tweede Kamer worden ingediend.

HOOFDBELEIDSTERREIN 14. BIJSTANDSZAKEN

14.01 Algemene bijstandswet

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) verstrekken de gemeenten bijstand aan iedere Nederlander – en hiermee gelijkgestelde vreemdeling – die in Nederland in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat deze niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke algemene bestaanskosten te voorzien.

De bijstand kent voor 21-jarigen en ouderen aan het minimumloon gekoppelde normbedragen die afhankelijk zijn van de leefsituatie. Voor 65-jarigen en ouderen gelden aparte normbedragen. De Abw geeft gemeenten de mogelijkheid tot het verlenen van een toeslag op de normbedragen voor 21-jarigen en ouderen doch jonger dan 65 jaar, die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, voor zover de rechthebbende, als gevolg van de leefsituatie, hogere noodzakelijke algemene bestaanskosten heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet. De uitvoering van de Abw is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan rechthebbenden. Het Rijk vergoedt 90% van de kosten van algemene bijstand.

Op 1-1-2001 treedt, indien de Eerste Kamer tijdig instemt met het wetsvoorstel, het Fonds werk en inkomen (FWI) in werking. In dit fonds worden de middelen voor de Abw en de Wiw gebundeld. Het doel van het FWI is gemeenten meer mogelijkheden te bieden om bijstandsgerechtigden te reïntegreren, door gemeenten een groter financieel belang te geven bij de uitvoering van de Abw, Ioaw en Ioaz en door een vergroting van de beleidsruimte bij het inzetten van Wiw-middelen. Bij de start van het FWI wordt 25% van de uitkeringslasten uit hoofde van de Abw, Ioaw en Ioaz gebudgetteerd. Voor de overige 75% blijft de declaratiesystematiek gehandhaafd. De budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel zijn in dit begrotingsartikel en de artikelen U14.02 (Ioaw) en U14.03 (Ioaz) verwerkt.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1mln)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 7 955,08 089,38 088,58 103,48 102,2 
1e Suppl.wet 2000: – 410,8– 156,6– 209,5– 174,2– 156,8 
Nieuwe Mutaties:       
1. Bijstelling overboeking van Gemeentefonds i.v.m. FWI  24,825,025,726,4 
2. Nieuwe vreemdelingenwet  31,572,285,998,4 
3. MEV 161,7231,3227,2227,2227,3 
4. Uitvoering 2000: gemiddelde uitkering – 100,0– 111,1– 111,1– 111,1– 111,1 
5. Uitvoering 2000: volume – 83     
6. Uitstel invoer IB 13,326,437,446,846,4 
7. Invoering belastingplan 2001  78,278,278,278,2 
8. Inverdieneffecten uitstroom-premies WIW  – 30,0– 50,0– 65,0– 70,0 
Stand ontwerp-begroting 20017 951,87 536,28 183,88 157,98 216,98 241,08 264,9
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10003 608,43 419,83 713,63 701,93 728,73 739,63 750,4

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Naar aanleiding van het wetsvoorstel Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) zijn bij 1e suppletore wet 2000 middelen overgeboekt van het Gemeentefonds naar de SZW-begroting. Als gevolg van nieuwe mutaties (waaronder de MEV) is een bijstelling op de overboeking verwerkt.

2. Op 1 april 2001 zal de nieuwe Vreemdelingenwet (nVw) in werking treden. Op grond van de nVw komen ex-asielzoekers met een verblijfsvergunning vanaf het moment van de statusverlening in aanmerking voor overheidsvoorzieningen en daarmee ook voor de sociale zekerheid (werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen w.o. de bijstand). Het aantal bijstandsgerechtigden stijgt hierdoor met 2000 in 2001 tot 4000 in 2004.

3. Bij 1e suppletore wet is, op basis van het CEP, de raming van de bijstandsuitgaven fors verlaagd. De door het CPB in de MEV geraamde ontwikkeling van de werkloosheid en de doorwerking daarvan naar het aantal te verwachten bijstandsuitkeringen ligt hoger dan bij het CEP is aangegeven. Dit leidt tot een bijstelling van de geraamde bijstandsuitgaven, variërend van f 162 mln in 2000 tot f 227 mln in 2004. Het bijstandsvolume stijgt met 8000 in 2000 tot 10 000 in 2004.

4. Uit eerste uitvoeringsgegevens over het jaar 2000 blijkt dat de gemiddelde bijstandsuitkering per gerechtigde naar verwachting lager uitkomt dan geraamd. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de geraamde bijstandsuitgaven met f 100 mln in 2000 en f 111 mln in de daarop volgende jaren.

5. De gunstige economische omstandigheden leiden tot een neerwaartse bijstelling in 2000 van het geraamde aantal bijstandsgerechtigden met 4000, hierdoor dalen de geraamde bijstandsuitgaven met f 83 mln. Op basis van de MEV-ramingen (punt 3) is het Abw-volume meerjarig neerwaarts bijgesteld.

6. Doordat het Inlichtingenbureau voor gemeenten in 2001 in plaats van 2000 van start gaat, zullen de oorspronkelijk ingeboekte besparingen bij de Abw zich later voordoen, waardoor de geraamde bijstandsuitgaven stijgen, oplopend van f 13 mln in 2000 tot f 46 mln in 2004.

7. Met de invoering van het belastingplan 2001 worden de bijverdiensten van bijstandsgerechtigden volledig belast tegen het tarief van de eerste schijf. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie, waar werkgevers rekening houden met de belastingvrije som. De netto bijverdiensten komen hierdoor lager uit, zodat de gemeenten voor de categorie bijstandsgerechtigden met neveninkomsten een hoger bedrag aan bijstandsuitkeringen moeten aanvullen. De bijstandsuitgaven stijgen hierdoor met 78,2 mln.

8. De effectiviteit van de uitstroompremies zal afhankelijk zijn van gedragsreacties van uitvoerende gemeenten. Een betrouwbare raming van de verwachte uitstroom uit met name de Abw (inverdieneffecten) is dan ook op dit moment niet te maken. Om deze reden wordt dan ook thans volstaan met een technische raming van de inverdieneffecten in de Abw, oplopend van 30 mln in 2001 naar ruim 70 mln in 2005. Deze inverdieneffecten in de Abw kunnen worden ingezet als financieringsbron voor de kosten van de uitstroompremie. De feitelijke inspanningen van gemeenten zullen naar verwachting hoger liggen dan de effecten die nu worden ingeboekt en om deze reden worden de inverdieneffecten Abw gesteld op de aangegeven bedragen +pm op dit terrein.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1mln) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Algemene bijstand 6 496,16 141,86 653,6 6 496,16 141,86 653,6 43C 06.2
Toeslagen 1 334,91 251,71 337,8 1 334,91 251,71 337,8 43C 06.2
Zelfstandigen 86,9106,6141,7 86,9106,6141,7 43C 06.2
Inrichtingen 26,629,033,8 26,629,033,8 43C 06.2
Rechtstreeks 7,37,16,9 7,37,16,9 43G 06.2
Overig   10,0   10,0 43C 06.2
Totaal 7 951,87 536,28 183,8  7 951,87 536,28 183,8    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
a. Algemene bijstand aan personen tot 65 jaar:   
– uitkeringslasten (x f 1 mln)6 357,55 991,56 476,7
– aantal personen (x 1)381 000353 000341 580
– gemiddelde uitkering (x f 1,–)16 68616 97318 984
   
b. Algemene bijstand aan personen van 65 jaar en ouder:  
– uitkeringslasten (x f 1 mln)138,6150,3176,9
– aantal personen (x 1)15 40015 70016 000
– gemiddelde uitkering (x f 1,–)9 0009 56711 055
    
c. Toeslagen:  
– uitkeringslasten (x f 1 mln)1 334,91 251,71 337,8
– aantal personen (x 1)296 970274 545266 272
– gemiddelde uitkering (x f 1,–)4 4954 5595 024
    
d. Zelfstandigen uitkeringen:  
– uitkeringslasten (x f 1 mln.)49,361,178,8
– aantal personen (x 1)2 7403 3003 800
– gemiddelde uitkering18 00018 51520 731
   
e. Zelfstandigen kredieten:  
– uitkeringslasten (x f 1 mln.)23,930,644,9
– aantal personen (x 1)2 1402 3002 600
– gemiddelde uitkering11 16713 30417 264
   
f. Zelfstandigen onderzoekskosten:  
– onderzoekskosten (x f 1 mln.)13,714,918,1
– aantal personen (x 1)5 9606 2006 500
– gemiddelde uitkering (x f 1,–)2 3002 4002 778
   
g. Inrichtingen:  
– uitkeringslasten (x f 1 mln.)26,629,033,8
– aantal personen (x 1)4 1604 4004 500
– gemiddelde uitkering ( x f 1,–)6 3926 5917 506
   
h. Rechtstreeks:  
– uitkeringslasten (x f 1 mln.)7,37,16,9
– aantal personen (x 1)740720700
– gemiddelde uitkering (x f 1,–)9 8549 9009 900
   
i. Overig0010,0

De ramingen voor de jaren 2000–2004 zijn gebaseerd op het MEV van het Centraal Planbureau. Het voor 2001 geraamde aantal bijstandsuitkeringen daalt ten opzichte van 2000, ten opzichte van 1999 is sprake van een meer aanzienlijke daling. Dit wordt geheel veroorzaakt door de daling van het aantal bijstandsuitkeringen aan personen tot 65 jaar. Op basis van het uitvoeringsbeeld en de CPB-raming van de werkloze beroepsbevolking, wordt verwacht dat de daling van het ABW-volume zich ook na 2001 nog zal voordoen. Voor alle jaren wordt een ABW-volume onder de raming van het regeerakkoord geraamd. Dit is een weerspiegeling van de inzichten in de ontwikkeling van de geregistreerde werkloosheid. De stijging van de gemiddelde uitkering is het gevolg van de WKA (koppeling netto uitkering) en het FWI (van 90% naar 100% uitkering).

Bijstandsgerechtigden hebben met ingang van 1 april 2000 meer mogelijkheden om een eigen bedrijf te starten. Dat is het gevolg van een wijziging van de Algemene bijstandswet (Abw) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Starters kunnen gedurende een langere periode een beroep doen op financiële bijstand en een hoger bedrijfskapitaal aanvragen. Nieuw is de invoering van een voorbereidingsperiode voor bijstandsgerechtigden die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben en die een eigen bedrijf willen starten.

De bedragen in de kolom Rekening 1999 hebben betrekking op de uitgaven, die aan het jaar 1999 kunnen worden toegerekend. Deze cijfers zijn gebaseerd op declaraties over het jaar 1999. Verrekeningen van declaraties over vorige jaren (voorzover deze op wetsniveau hebben geleid tot een terugbetaling ten gunste van het Rijk) zijn verantwoord bij het middelenartikel M1401 «Ontvangsten bijstandszaken». De bedragen in de kolommen Vermoedelijke uitkomst 2000 én Ontwerp-begroting 2001 zijn ramingen, inclusief verrekeningen over vorige jaren. De gegevens in de laatste twee kolommen zijn daardoor niet direct vergelijkbaar met de gegevens van de Rekening 1999.

Korte toelichting op beleidsmatige ontwikkelingen

De huidige arbeidsmarkt maakt een substantiële uitstroom uit de bijstand mogelijk.

In de praktijk blijkt dat met name mensen die al geruime tijd een bijstandsuitkering hebben, moeilijk aan werk komen. In juni 2000 is een wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer waarin voor deze bijstandsgerechtigden het perspectief op werk wordt vergroot. Deze groep bijstandsgerechtigden kan deelnemen aan sociale activeringsactiviteiten, bestaande uit maatschappelijke zinvolle activiteiten, die terugkeer op de arbeidsmarkt en/of tegengaan van maatschappelijk isolement tot doel hebben. Gemeenten krijgen in het wetsvoorstel de mogelijkheid om betrokkenen tijdens deelname aan sociale activering voor maximaal de duur daarvan te ontheffen van de actieve sollicitatieverplichting. Hierdoor zal de effectiviteit van sociale activering kunnen toenemen waardoor (voor een deel van de groep) het perspectief op werk wordt vergroot.

De Stimuleringsregeling sociale activering geeft gemeenten de mogelijkheid subsidie te krijgen voor de (verdere) ontwikkeling van beleid en/of infrastructuur op het gebied van sociale activering. De sluitingstermijn voor het indienen van een subsidie-aanvraag was 1 juli 2000, 450 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden in de periode juli-oktober 2000 afgehandeld. Naar verwachting zal de beschikbare 40 mln. worden besteed.

De invoering van Vreemdelingenwet 2000 per 1 april 2001 betekent dat er één status komt voor vreemdelingen met een asielachtergrond, in plaats van de huidige drie statussen. Doelstelling van de nieuwe vreemdelingenwet is om het aantal procedures te beperken doordat voortaan iedereen dezelfde status met dezelfde voorzieningen, rechten en plichten krijgt. Met het wegvallen van de vvtv-status en de «Zorgwet» voor vvtv'ers wordt de Abw van toepassing op alle nieuwe statushouders met een asielachtergrond. Het bestand van personen met een vvtv-status per 1 april 2001 (naar schatting betreft dit 8 500 personen) wordt omgezet in de nieuwe tijdelijke vergunning tot verblijf asiel. De gemeenten krijgen vanaf de inwerkingtreding van de wet, een overgangstermijn van maximaal 6 maanden om de Abw toe te passen op deze groep.

In een brief van 1 mei 2000 (Kamerstukken II, 26 800 XV, nr 73) heeft de Minister van SZW een voorstel gedaan tot verruiming van de mogelijkheden tot scholing tijdens de bijstand.

Het voornemen bestaat om een aantal beperkende voorwaarden die gelden voor het volgen van scholing of opleiding op hbo- of universitair niveau met behoud van de bijstandsuitkering weg te nemen. Het wordt dan mogelijk om een voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk geachte scholing of opleiding te volgen, mits de scholing of opleiding beroepsgericht is en niet langer duurt dan 2 jaar. Hiermee worden de mogelijkheden voor toetreding op de arbeidsmarkt voor deze groep vergroot. Wanneer de TK instemt met het voorstel volgt wetswijziging die in werking kan treden in het najaar van 2001. Dit maakt het mogelijk dat bijstandsgerechtigden – indien dit noodzakelijk is voor de toetreding op de arbeidsmarkt – verouderde kennis opfrissen, een afgebroken studie afmaken of zich laten omscholen. Alle bijstandsgerechtigden zonder arbeidsverplichtingen, zoals alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar, kunnen scholing volgen zonder maximumtermijn, zolang zij zijn ontheven van de arbeidsverplichting.

Evaluatie onderzoek

Februari 2000 is het kabinetsstandpunt inzake de eerste evaluatie van de nieuwe Algemene Bijstandswet aan de Tweede Kamer gezonden. Deze evaluatie is uitgevoerd naar aanleiding van de bepaling in de wet dat deze elke vier jaar dient te worden geëvalueerd. Deze eerste evaluatie betreft de periode 1996 tot en met 1999. De evaluatie is uitgevoerd op basis van een aantal meetpunten die zijn afgeleid van de doelen van de nieuwe wet. De vier meetpunten zijn: het bevorderen van activering en uitstroom, het bieden van een inkomenswaarborg, het voorkomen en bestrijden van misbruik en het bevorderen van een adequate uitvoering.

De eerste evaluatie van de Abw maakt duidelijk dat de vernieuwingen in de bijstandswet een grote impact hebben gehad. Het heeft dan ook de nodige tijd gekost om te komen tot een volledige doorwerking van de bedoelingen van de wet. Geconstateerd kan worden dat de nieuwe activeringsinstrumenten, de herinrichting van de inkomenswaarborgfunctie en de wijzigingen ten aanzien van misbruik hebben geleid tot een beter doelbereik. Uit de evaluatie komt naar voren dat de nieuwe instrumenten in principe adequaat werken, de uitdaging voor de komende vier jaar ligt erin om de uitvoering verder te verbeteren, zodat de activerende werking van de Abw groter wordt en misbruik beter wordt voorkomen en aangepakt. Deze aanpak zal worden ondersteund vanuit het rijkstoezicht. Het kabinet is verder van oordeel dat de toetssteen voor de evaluatie over vier jaar moet zijn om meer rendement te halen uit de uitvoering om de activerende werking van de Abw te vergroten. Dan zal opnieuw worden bezien in hoeverre de Abw bijdraagt aan het bevorderen van de zelfstandige bestaansvoorziening. De daadwerkelijke effecten op de twee hoofddoelen activering en inkomenswaarborg zullen over vier jaar bepaald kunnen worden.

Voorts is een forse vooruitgang geboekt in de uitvoering.

Ten aanzien van het huidige instrumentarium van gemeenten voor activering en reïntegratie is in het kader van de evaluatie Abw geconcludeerd dat deze toereikend is, maar dat de toepassing van de instrumenten verbeterd moet worden. Het gaat hierbij met name om frequente controle op de naleving van opgelegde arbeidsverplichtingen, het treffen van sancties indien verplichtingen niet worden nagekomen en het regelmatig controleren of een verleende ontheffing van de arbeidsverplichting nog steeds valide is. Om de uitvoering op deze onderdelen te verbeteren zullen met de VNG/gemeenten afspraken gemaakt worden over concrete resultaten die in de uitvoering bereikt dienen te worden op het onderdeel reïntegratie en activering.

14.02 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte werkloze werknemers (Ioaw)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Ioaw is een inkomensvoorziening op minimumniveau voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. De Ioaw vult het inkomen uit of in verband met arbeid van de rechthebbende en zijn eventuele echtgenoot of partner aan tot het voor de betrokkene geldende sociaal minimum.

De Ioaw is met de Abw vergelijkbaar, maar heeft geen vermogenstoets en geen normen- en toeslagensystematiek. De Ioaw kent aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen die afhankelijk zijn van de leefsituatie en leeftijd.

De uitvoering van de Ioaw is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan de rechthebbende. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten 90% van de rechtmatig verstrekte uitkeringen. Op 1-1-2001 treedt het Fonds werk en inkomen (FWI) in werking. In dit fonds worden de middelen voor de Abw, Ioaw, Ioaz en de Wiw gebundeld. De budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel zijn in dit begrotingsartikel en de artikelen U14.01 (Abw) en U14.03 (Ioaz) verwerkt.

Zie de toelichting bij artikel U1401 Abw.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 404 400407 000409 400411 800412000 
1e Suppl.wet 2000: 45 900103 300106 000109 000114 200 
Stand ontwerp-begroting 2001429 546450 300510 300 515 400520 800526 200526 200
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000194 919204 337231 564 233 878236 329238 779238 779

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.2.

– De economische codering is 43C

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitkeringslasten (x f 1 mln)429,5450,3510,3
Aantal personen (x 1)20 95021 20021 400
Gemiddelde uitkering (x f 1,–)20 50321 24123 847

De ramingen voor de jaren 2000–2004 zijn gebaseerd op het MEV van het Centraal Planbureau. Het voor 2001 geraamde aantal Ioaw-uitkeringen blijft ten opzichte van 2000 en 1999 op een stabiel niveau. De stijging van de gemiddelde uitkering is het gevolg van de WKA (koppeling netto uitkering) en het FWI (van 90% naar 100% uitkering).

De bedragen in de kolom Rekening 1999 hebben betrekking op de uitgaven, die aan het jaar 1999 kunnen worden toegerekend. Deze cijfers zijn gebaseerd op declaraties over het jaar 1999. Verrekeningen van declaraties over vorige jaren (voorzover deze op wetsniveau hebben geleid tot een terugbetaling ten gunste van het Rijk) zijn verantwoord bij het middelenartikel M1401 «Ontvangsten bijstandszaken». De bedragen in de kolommen Vermoedelijke uitkomst 2000 én Ontwerp-begroting 2001 zijn ramingen, inclusief verrekeningen over vorige jaren. De gegevens in de laatste twee kolommen zijn daardoor niet direct vergelijkbaar met de gegevens van de Rekening 1999.

14.03 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Ioaz is een inkomensvoorziening op minimumniveau voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen die hun eigen bedrijf of beroep hebben moeten beëindigen. De Ioaz vult het inkomen uit of in verband met arbeid van de rechthebbende en zijn eventuele echtgenoot of partner aan tot het voor betrokkene geldende sociaal minimum.

Evenals de Ioaw is de Ioaz vergelijkbaar met de Abw. Wel kent de Ioaz een beperkte vermogenstoets, maar net als de Ioaw geen normen- en toeslagensystematiek. De Ioaz kent aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen die afhankelijk zijn van de leefsituatie en leeftijd.

De uitvoering van de Ioaz is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan de rechthebbende. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten 90% van de rechtmatig verstrekte uitkeringen en van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek. Op 1-1-2001 treedt het Fonds werk en inkomen (FWI) in werking. In dit fonds worden de middelen voor de Abw, Ioaw, Ioaz en de Wiw gebundeld. De budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel zijn in dit begrotingsartikel en de artikelen U14.01 (Abw) en U14.02 (Ioaw) verwerkt. Zie de toelichting bij artikel U1401 Abw.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 100 500101 10099 20099 30099 400 
1e Suppl.wet 2000: – 4 7008 1001200016 50017 500 
Nieuwe mutatie:       
1. Mestproblematiek 0100100500400 
Stand ontwerp-begroting 200190 79595 800109 300 111 300116 300117 300117 400
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100041 20143 47249 59850 50652 77553 22853 274

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld:

1. In de 1e suppletore begroting 2000 is aangegeven dat de herstructurering van de varkenssector leidt tot een hoger beroep op de Ioaz door varkensboeren die in de periode 2000–2004 stoppen met hun bedrijf. Het beroep op de Ioaz is hoger dan verwacht zodat de uitgaven vanaf 2001 met 0,1mln extra toenemen tot 0,4 mln extra in 2004.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.2.

– De economische codering is 43C

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitkeringslasten (x f 1 mln)89,994,9108,4
Aantal personen (x 1)3 9504 0154 087
Gemiddelde uitkering (x f 1,–)22 75823 62526 524
   
Onderzoekskosten (x f 1 mln)0,90,90,9
Aantal onderzoeken (x 1)900900900
Gemiddelde uitkering (x f 1,–)1 0001 0001 000

De ramingen voor de jaren 2000–2004 zijn gebaseerd op het MEV van het Centraal Planbureau. Na een groei in de periode 1995–1997 is het volume in 1998 gedaald, om in 1999 te stabiliseren. Op basis van demografische factoren (waarbij de vergrijzing een grote rol speelt) wordt voor de komende jaren een lichte trendmatige volumestijging verwacht. Voor de gemiddelde uitkering wordt een stabiel verloop verwacht vanaf 2000, op het niveau van 1999. De stijging van de gemiddelde uitkering voor 2001 ten opzichte van 2000 is voornamelijk het gevolg van de WKA (koppeling netto uitkering) en het FWI (van 90% naar 100% uitkering).

De bedragen in de kolom Rekening 1999 hebben betrekking op de uitgaven, die aan het jaar 1999 kunnen worden toegerekend. Deze cijfers zijn gebaseerd op declaraties over het jaar 1999. Verrekeningen van declaraties over vorige jaren (voorzover deze op wetsniveau hebben geleid tot een terugbetaling ten gunste van het Rijk) zijn verantwoord bij het middelenartikel M1401 «Ontvangsten bijstandszaken». De bedragen in de kolommen Vermoedelijke uitkomst 2000 én Ontwerp-begroting 2001 zijn ramingen, inclusief verrekeningen over vorige jaren. De gegevens in de laatste twee kolommen zijn daardoor niet direct vergelijkbaar met de gegevens van de Rekening 1999.

Korte toelichting op beleidsmatige ontwikkelingen

Door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is een tijdelijke inkomensvoorzieningsregeling ingesteld, waarop veehouders een beroep kunnen doen die zich gedwongen zien hun bedrijf te beëindigen als gevolg van het mestbeleid. Deze regeling zal tot 1 januari 2003 werken.

Op dit moment is wetgeving in voorbereiding om de ex – veehouders die een uitkering op grond van deze regeling ontvangen, op 1 januari 2003 te kunnen laten instromen in de Ioaz. Deze wetgeving zal in 2001 worden afgerond.

14.04 Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel is voor de financiële afwikkeling en verantwoording van de afgesloten regelingen bedoeld. Het gaat hier uitsluitend nog om nadeclaraties voor de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV). Deze hebben betrekking op de vergoeding aan gemeenten van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 200121000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001000 0000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één onderdeel. De codering is als volgt:

– de functionele code is 06.14

– de economische code is 43C.

14.06 Experimenten

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Per 18 januari 1995 is het Tijdelijk besluit subsidiëring experimenten activering van uitkeringsgelden (EAU) in werking getreden. Instroom van langdurig werkloze uitkeringsgerechtigden was mogelijk tot en met 31 december 1997. Vanaf 1998 wordt er alleen nog financieel afgerekend. Op dit artikel worden eveneens de uitgaven voor het experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche verantwoord. Dit experiment is met ingang van 1 januari 1998 vervallen, en vervangen door de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (zie artikel U1207).

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)0000000
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)33200 0000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)0000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (Uitg)151000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Experimenten activering uitkeringsgelden     332   43C 06.43
Dienstverlening particuliere marktsector         31D 06.43
Totaal 000 33200    

14.07 Specifieke uitkeringen Wvg

Op dit artikel wordt een deel van de beschikbare middelen voor de Wvg verantwoord. Het merendeel van de Wvg-middelen wordt via de algemene uitkering op de begroting van het Gemeentefonds verantwoord.

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

1. Sinds 1 januari 1996 is de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen van kracht. In deze regeling is een vervoersvoorziening getroffen voor bewoners van instellingen voor zwakzinnigen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeghuizen en centra voor auditief en visueel gehandicapten. Deze instellingen zijn geconcentreerd in een aantal gemeenten. Om de AWBZ-gemeenten een adequate vergoeding voor de te maken kosten te geven is eerst met de Tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten en later met het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000 een specifieke uitkering gecreëerd welke per 1 januari 2001 afloopt. Per 1 januari 2001 zal de bekostiging geheel via het Gemeentefonds verlopen. Het budget voor deze regeling wordt daartoe van de begroting van SZW overgeboekt naar het Gemeentefonds.

2. Voor noodzakelijke woningaanpassingen voor gehandicapten bestonden tot april 2000 twee subsidieregelingen, één voor woningaanpassingen tot en met f 45 000 die door de gemeenten werd uitgevoerd in het kader van de Wvg en één voor woningaanpassingen boven f 45 000 die door het College voor Zorgverzekeringen werd uitgevoerd. Het kabinet heeft in 1998 besloten beide regelingen te integreren in één regeling onder de Wvg. Per 1 april 2000 zijn gemeenten in het kader van de Wvg verantwoordelijk voor alle woningaanpassingen. Gemeenten kunnen een deel van de kosten voor woningaanpassingen boven de f 45 000 bij SZW declareren.

3. Het kabinet heeft in 1998 besloten dat het Rijk zal voorzien in de organisatie van een bovenregionale vervoersvoorziening voor gehandicapten. Daarvoor zijn met ingang van 1998 structureel middelen beschikbaar gesteld. Onder deze vervoersvoorziening valt de organisatie en planning van vervoer, assistentie bij vervoer, voor- en natransport en vervoer van gehandicapte sporters. Hiervoor is een landelijk contract afgesloten met de vervoersorganisatie Connexxion. Het bovenregionale vervoer is vanaf juli 1999 operationeel geworden.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 132 900123 000124 300124 300124 300 
1e Suppl.wet 2000: 7 8002 6002 6002 6002 600 
Nieuwe Mutaties:       
1. Regeerakkoord Intensivering 75 00025 000    
2. Overboeking naar Gf – 75 000– 25 000    
3. Compensatie decentralisatie  7 200    
4. Overheveling sociaal vervoer  – 38 900– 31 700– 31 700– 31 700 
5. Overboeking Wvg naar U11.05 – 400– 400– 400– 400– 400 
6. Subsidie KBOH naar U15.01  – 2000    
7. Intertemporele herschikking – 43 30031 700– 800– 800– 800 
8. Aanpassing verplichtingenruimte   – 4 300– 4 300– 4 300 
Stand ontwerp-begroting 2001241 70197 000123 20089 70089 70089 70089 700
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000109 67944 01755 906 40 70440 70440 70440 704

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 133 900120 000120 000120 000120 000 
1e Suppl.wet 2000: 7 8002 6002 6002 6002 600 
Nieuwe Mutaties:       
1. Regeerakkoord Intensivering 75 00025 000    
2. Overboeking naar Gf – 75 000– 25 000    
3. Compensatie decentralisatie  7 200    
4. Overheveling sociaal vervoer  – 38 900– 31 700– 31 700– 31 700 
5. Overboeking Wvg naar U11.05 – 400– 400– 400– 400– 400 
6. Subsidie KBOH naar U15.01  – 2000    
7. Intertemporele herschikking – 43 30031 700– 800– 800– 800 
Stand ontwerp-begroting 200167 85498 000120 20089 70089 70089 70089 700
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100030 79144 47054 544 40 70440 70440 70440 704

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1/2. Uit de kerncijfers Wvg 1998 blijkt dat de gemeentelijke Wvg-uitgaven hoger zijn geweest dan de middelen die hiervoor in het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld. Uit de cijfers blijkt tevens een gestage groei van deze uitgaven, waarbij van afvlakking van de uitgavengroei voorlopig nog geen sprake is. Gezien deze uitgavengroei wordt de voor de jaren 2000 en 2001 in het regeerakkoord opgenomen intensiveringsreeks naar voren gehaald en wordt respectievelijk f 75 en f 25 mln eenmalig aan het gemeentefonds toegevoegd.

3. Om herverdeeleffecten bij de decentralisatie van het sociaal vervoer zoveel mogelijk op te vangen wordt voor 2001 eenmalig een bedrag van f 7.2 mln extra aan dit budget toegevoegd.

4. Dit betreft de structurele overboeking van het budget voor sociaal vervoer (incl. eenmalig een bedrag van f 7.2 mln in 2001) van de SZW-begroting naar het Gemeentefonds.

5. Om de continuïteit van de informatievoorziening over de Wvg te waarborgen is reeds in de begroting 2000 f 0,4 mln. extra aan het artikel U14.07 toegevoegd. Dit bedrag wordt nu overgeboekt naar het artikel U11.05 (onderzoek en beleidsinformatie).

6. KBOH verricht aan de Wvg gerelateerde onderzoeksen normeringsactiviteiten welke in 2001 door SZW worden gesubsidieerd. Hiertoe wordt f 2 mln. overgeheveld naar het artikel U15.01 (subsidies algemeen).

7. Als gevolg van de samenloop van de uitfinanciering van woningaanpassingen van voor 1 april 2000 door het College voor Zorgverzekeringen en de declaraties van gemeenten voor woningaanpassingen welke na die datum zijn aangevraagd, ontstaat in 2001 een budgettair knelpunt. Om uitfinanciering toch mogelijk te maken worden deze middelen van 2000 overgeheveld naar 2001.

8. Per 2002 worden de verplichtingen- en kasruimte aan elkaar gelijk gesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen UitgavenCodering 
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Sociaal vervoer AWBZ 44 26747 0003 000 42 09646 0000 43C 06.34
Bovenregionaal vervoer 166 78420 20059 200 25 60824 20059 200 43C 06.34
Woningaanpassing 30 65029 80061 000 15027 80061 000 43C 06.34
Totaal 241 70197 000123 200 67 85498 000120 200    

E. Kengetallen

Per 1 april 2000 is de zorgplicht voor alle woningaanpassingen bij gemeenten gelegd. Hierover zijn derhalve nog geen (uitvoerings)gegevens bekend. Bij de raming van het budget voor 2001 is SZW uitgegaan van 519 woningaanpassingen per jaar voor een gemiddelde prijs van f 80 000. Van het totaalbudget voor woningaanpassingen van circa f 41.5 mln wordt f 11 mln via het Gemeentefonds aan gemeenten ter beschikking gesteld ter compensatie van de gemeentelijke eigen bijdrage.

Het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) verzorgt de afhandeling van aanvragen voor woningaanpassingen die voor 1 april 2000 zijn ingediend. Het CvZ was eind mei 2000 nog betrokken bij circa 519 woningaanpassingen. Het CvZ schat in dat de uitfinanciering van deze werkvoorraad circa f 30 mln. zal kosten in 2001.

SZW heeft zowel in 1999 als in 2000 een deel van de uitvoeringskosten van het CvZ voor deze regeling vergoed. Het betrof in 1999 een bedrag van circa f 230 000,- en in 2000 een bedrag van circa f 420 000,-.

Woningaanpassingen > f 45 000
 199819992000
Macro-budget (x f 1 mln. Op transactiebasis)25,530,530,5
Aantal aanvragen, waarvan:364449149*
• aantal toezeggingen25933348
• aantal afgewezen aanvragen986220
• aantal nog in behandeling75481

* Betreft aanvragen 1e kwartaal 2000.

Bron: Voortgangsrapportage CvZ (stand 1 augustus 2000).

Met betrekking tot de woningaanpassingen is het streven om uiterlijk na de derde evaluatie van de Wvg in 2000, te komen tot een goede verdeelsleutel op basis waarvan woningaanpassingen volledig gedecentraliseerd kunnen worden naar het gemeentefonds.

Het bovenregionale vervoer is vanaf juli 1999 operationeel geworden. Ten aanzien van het bovenregionaal vervoer zijn afspraken gemaakt met de vervoersorganisatie Connexxion die maandelijks een overzicht aanlevert van onder meer het aantal pashouders en het aantal afgelegde reizen. Voor het verzorgen van de vervoersketens ontvangt Connexxion een vast maandelijks bedrag en een vergoeding per prestatie tegen het vaste contractstarief van circa f 16,50.

Bovenregionaal vervoer

 
Totaal aantal actieve pashouders26 473
Aantal reizen (jan t/m juni 2000), waarvan:48 391
• aantal reizen rolstoelgebruikers33 015
• aantal reizen met assistenties5 314
• aantal reizen overig15 376

Bron: Managementinformatie traXX (31 juli 2000).

De bijdragen voor de regeling Sociaal vervoer AWBZ-instellingen zijn bestemd voor instellingen waar gehandicapten woonachtig zijn en die ingevolge artikel 8 van de AWBZ zijn erkend. Deze bijdragen worden in 2000 als lump-sum aan 346 gemeenten verstrekt op basis van het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000. Gezien het lump-sum karakter verstrekken gemeenten geen volume- en prestatiegegevens over deze middelen. Per 1 januari 2001 zal de bekostiging geheel via het Gemeentefonds verlopen. Het budget voor deze regeling wordt daartoe van de begroting van SZW overgeboekt naar het Gemeentefonds.

14.08 Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang voor alleenstaande ouders met kinderen in de Abw

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De doelstelling van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang voor alleenstaande ouders met kinderen in de Abw (KOA-regeling) is om de uitstroom uit de bijstand naar betaald werk, scholing of sociale activering van alleenstaande ouders te bevorderen door gemeenten de mogelijkheid te bieden kinderopvangcapaciteit in te kopen bij derden. In het regeerakkoord is aangekondigd om met een «Wet Basisvoorziening Kinderopvang» (WBK) een belangrijke voorwaarde te scheppen voor het uiteindelijk tot stand doen komen van een dekkend aanbod aan opvang van kinderen tot en met 12 jaar. In principe is besloten de KOA-regeling op te nemen in de WBK. Intrekking van de KOA-regeling is afhankelijk van de totstandkoming van de WBK en in hoeverre de doelgroepen en daarmee de doelstellingen van de KOA-regeling kunnen worden bereikt met de WBK. De «Wet Basisvoorziening Kinderopvang» is voorzien per 1 januari 2003.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 92 30092 70092 70092 80092 900 
1e Suppl.wet 2000: 35 70033 20033 40033 40033 300 
Stand ontwerp-begroting 2001       
– verplichtingen215 400128 000125 900 126 100126 200126 200126 200
– uitgaven85 193      
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000       
– verplichtingen97 74458 08457 131 57 22257 267 57 26757 267
– uitgaven38 659      

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.2.

– De economische codering is 43C.

E. Kengetallen

In de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (2000) zijn voor de verschillende soorten van kinderopvang en buitenschoolse opvang voor vijf of meer werkof studiedagen per week op jaarbasis de volgende bedragen beschikbaar gesteld:

• f 19 900 voor een gerealiseerde kinderopvangplaats in de vorm van hele dagopvang;

• f 13 135 voor een gerealiseerde kinderopvangplaats in de vorm van halve dagopvang of buitenschoolse opvang;

• f 7 960 voor een gerealiseerde kinderopvangplaats in de vorm van gastouderopvang.

De doelgroep aan wie de kinderopvang ten gunste kan komen bestaat uit de volgende personen:

1. alleenstaande ouders die bijstand ontvangen en betaalde arbeid verrichten of voor wie het volgen van scholing of opleiding noodzakelijk wordt geacht voor inschakeling in de arbeid.

2. alleenstaande ouders die geen bijstand (of slechts aanvullende bijstand) meer ontvangen omdat zij zijn uitgestroomd naar (regulier of additioneel) werk. Voor deze groep geldt na 1 jaar de inkomensgrens van 130% WML.

3. minderjarige alleenstaande ouders («tienermoeders»)

4. alleenstaande ouders die deelnemen aan sociale activeringsactiviteiten.

De twee laatstgenoemde doelgroepen zijn met de regeling voor het jaar 2000 aan de KOA-regeling toegevoegd. Gelet op de als gevolg hiervan te verwachten toename van met name alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar – aan activerings- en participatieactiviteiten – en de uitbreiding met de twee hierboven genoemde doelgroepen is het voor de gemeenten beschikbare budget met ingang van 2000 verhoogd met f 31 miljoen. Met de verhoging van het budget worden circa 1 600 volledige kinderopvangplaatsen extra gecreëerd. In totaal kunnen zo uit de KOA-regeling circa 6 400 opvangplaatsen worden gefinancierd. Gemiddeld maken er twee kinderen gebruik van één volledige plaats (i.v.m. deeltijdarbeid van de ouder), zodat naar schatting 12 000 tot 15 000 kinderen gebruik kunnen maken van een kinderopvang-plaats in het kader van de KOA-regeling.

De omvang van de totale doelgroep (het aantal alleenstaande ouders in de bijstand) bedraagt bij benadering circa 100 000. Het exacte aantal is niet bekend, enerzijds vanwege de definities van de deel-doelgroepen, anderzijds omdat er nog geen zicht is op de uitstroom uit de Abw die nog gebruik maakt van de KOA-regeling.

Het is de bedoeling dat iedere gemeente de mogelijkheid krijgt om door middel van deze regeling individuele contracten aan te gaan voor kinderopvang bestemd voor de doelgroep. De verwachting is dat het gebruik van de regeling zal blijven toenemen.

Voor de regeling 2000 hebben 498 gemeenten (93% van alle gemeenten) een aanvraag ingediend. Ten opzichte van 1999 is dit een toename van circa 3%. Informatie over de toegekende subsidie komt in het najaar van 2000 beschikbaar.

14.09 Koopkrachttoeslagen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In 1997 is aan personen jonger dan 65 jaar, die in het huursubsidiejaar 1996–1997 aanspraak op huursubsidie hadden, een eenmalige koopkrachttoeslag toegekend ter verbetering van hun financiële positie. Dit artikel is bedoeld voor de financiële afwikkeling en verantwoording van deze inmiddels afgesloten regeling.

Het ministerie van VROM verzorgt namens SZW de uitvoering van deze regeling.

Het gaat hier uitsluitend nog om verrekeningen met VROM voor de betaalde uitkeringslasten en uitvoeringskosten. De administratieve afhandeling van deze koopkrachttoeslag is in 1999 afgerond. Dit artikel wordt opgeheven.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 200145000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100020000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.2

– De economische codering is 41E.

14.10 Wet inkomensvoorziening kunstenaars

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) is op 1 januari 1999 inwerking getreden. De WIK is bedoeld om kunstenaars te ondersteunen bij de opbouw van een renderende beroepspraktijk, dan wel hun in staat te stellen een tijdelijke terugval in inkomsten op te vangen. Er zijn twee voorwaarden om voor de WIK in aanmerking te komen: de inkomens- en vermogenstoets conform de Abw en de beroepsmatigheidstoets. De beroepsmatigheidstoets wordt uitgevoerd door de Vereniging van kunstenaars (VvK). De WIK biedt de alleenstaande kunstenaar een uitkering op 70% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm (inclusief toeslag).

Voor alleenstaande ouders en gehuwden geldt een relatief hogere norm, zodat hun afstand tot het sociaal minimum in guldens gelijk is aan de afstand tot het sociaal minimum voor alleenstaanden. Betrokkene krijgt geen arbeidsverplichting opgelegd. De kunstenaar mag bijverdienen tot 125% van de anders voor hem geldende bijstandsnorm, waarbij rekening wordt gehouden met een forfaitair bedrag voor beroepskosten. De kunstenaar kan maximaal vier jaar van deze voorziening gebruik maken in een periode van tien aaneengesloten jaren.

De uitvoering van deze wet is opgedragen aan 39 centrumgemeenten. Het Rijk vergoedt deze gemeenten 100% van de uitkeringslasten; tevens krijgen de gemeenten een vast bedrag per verstrekte uitkering ter compensatie van de uitvoeringskosten van deze wet.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 128 700135 300100 90063 60063 600 
1e Suppl.wet 2000: – 29 100– 27 5004 6002 9003 100 
Stand ontwerp-begroting 200133 36599 600107 800105 50066 50066 70066 700
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100015 14045 19748 918 47 87430 17630 26730 267

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Uitkeringen 26 24385 00091 600 26 24385 00091 600 43C 06.2
Uitvoeringskosten 7 12214 60016 200 7 12214 60016 200 12 06.2
Totaal 33 36599 600107 800 33 36599 600107 800    

E. Kengetallen

 
 Rekening1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitkeringslasten (x f 1 mln)26,385,091,6
Aantal personen (x 1)1 5034 5004 800
Gemiddelde uitkering (x f 1)17 50018 89019 083
    
Uitvoeringskosten gemeenten (x f 1 mln)3,39,910,6
Aantal personen (x 1)1 5034 5004 800
Gemiddelde kosten (x f 1)2 2002 2002 200
    
Uitvoeringskosten VvK (x f 1 mln)   
vaste kosten1,51,51,5
variabele kosten2,33,24,1
Aantal adviezen (x 1)4 0005 3356 835
Gemiddelde kosten (x f 1)575600600

Van het geraamde aantal kunstenaars dat in 2001 een beroep doet op een WIK-uitkering (4 800) is naar verwachting het merendeel (4 640) afkomstig uit de bijstand. Volgens de wet hebben betrokkenen recht op deze uitkering gedurende maximaal vier jaar binnen een periode van tien aaneengesloten jaren. Het effect van de invoering van de WIK op de Abw-uitgaven is (spiegelbeeldig) op gelijke wijze geraamd. De centrumgemeenten en de Vereniging van Kunstenaars (VvK), die de beroepsmatigheidstoets uitvoert, worden gecompenseerd voor de uitvoeringskosten. De compensatie aan centrumgemeenten bedraagt voor 2001 op jaarbasis f 2 200 per Wik-gerechtigde. De uitvoeringskosten van het Vvk zijn op jaarbasis f 1,5 mln voor de vaste kosten en voor de variabele kosten f 500 per advies.

14.11 Millenniumbijdragen uitvoering sociale voorzieningen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord op grond van:

a. de Regeling financiële tegemoetkoming aanpak millenniumprobleem in het kader van de uitvoering van sociale voorzieningen door gemeenten en sw-bedrijven (Stcrt. 1998, 240);

b. centrale faciliteiten voor de gemeentelijke uitvoeringsprocessen, zoals kenniscentra (die voorzien in helpdeskfunctie, modelplannen en monitoring), testen van systemen en ondersteuning van de ontwikkeling van nood- en overgangsvoorzieningen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 500     
1e Suppl.wet 2000: 4 100     
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)17 5644 60000000
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)22 6094 60000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)7 9702 0870 0000
Stand ontwerp-begroting in EUR1000 (Uitg)10 2602 08700000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.2

– De economische codering is 43C.

HOOFDBELEIDSTERREIN 15. OVERIG BELEID

15.01 Subsidies algemeen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op subsidies die de Kaderwet SZW-subsidies als formeel juridische basis hebben en niet op subsidies die gebaseerd zijn op een afzonderlijke regeling welke via aparte begrotingsartikelen worden verantwoord. Uitzondering zijn de subsidies waarvoor de directie Coördinatie Emancipatiebeleid verantwoordelijk is. Deze lopen via artikel U1502.

Subsidies voor activiteiten die passen in het arbeidsomstandighedenbeleid en daarmee bijdragen aan de vermindering van het ziekteverzuim en het WAO-volume worden uit de middelen van artikel U15.07 gefinancierd.

Jaarlijks kent SZW subsidies toe via een departementale prioriteringsmethodiek. De beleidsmatige uitgangspunten zijn vertaald in de Memorie van Toelichting bij de Kaderwet SZW-subsidies. De voor 2001 geprioriteerde subsidies staan in de subsidiebijlage bij deze begroting vermeld.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 24 42023 80523 72025 32025 720 
1e Suppl.wet 2000: 4 3851 3651 5271 5271 527 
Nieuwe mutaties:       
1. Commissie Gelijke Behandeling  200200200200 
2. Financiering subsidie KBOH  2000    
3. Overboeking Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid – 500  
Stand ontwerp-begroting 200119 39828 30527 370 25 44727 04727 44727 447
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10008 80212 84412 420 11 54712 27312 45512 455
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 34 42025 80525 72025 72025 720 
1e Suppl.wet 2000: 2 2251 3651 5271 5271 527 
Nieuwe mutaties:       
1. Commissie Gelijke Behandeling  200200200200 
2. Financiering subsidie KBOH  2000  
3. Overboeking Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid –500  
4. Stimuleringsprojecten allochtone jongeren  – 4 351– 264  
Stand ontwerp-begroting 200119 97836 14525 019 27 18327 44727 44727 447
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10009 06616 40211 353 12 33512 45512 45512 455

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. Deze middelen zijn voor de Commissie Gelijke Behandeling bestemd.

2. Financiering subsidie KBOH. Er was sprake van een gebrek aan middelen voor subsidies. Gezien de relatie tussen de Wet Voorzieningen gehandicapten en de subsidie voor de Stichting Kwaliteits- en Bruikbaarheidsonderzoek van Hulpmiddelen voor gehandicapten en ouderen zijn er middelen uit artikel U14.07 overgeboekt.

3. Ten behoeve van de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid (de commissie Donner II) moeten middelen naar het artikel Personeel en Materieel (artikel U11.01) worden overgeboekt.

4. De stimuleringsprojecten voor allochtone jongeren worden sinds 1994 uit middelen op het subsidie-artikel betaald. Met ingang van 2001 zullen deze activiteiten uit het nieuwe artikel 12.10 Minderhedenbeleid worden gefinancierd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.9.

– De economische codering is 43A.

15.02 Emancipatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de budgetten geraamd voor de ondersteuning en stimulering van het emancipatieproces in de Nederlandse samenleving. De budgetten voor de Stimuleringsmaatregel Dagindeling worden verantwoord onder artikel 15.08.

Het emancipatie-ondersteuningsbeleid, dat integraal onderdeel uitmaakt van het emancipatiebeleid, is op een nieuwe leest geschoeid. Voorop staat de ontwikkeling die in de vorm van vernieuwende projectactiviteiten en meerjarige programma's wordt ondersteund, en niet langer de organisatie van de uitvoerders van het werk. Nieuwe organisatorische verbanden en allianties zijn gerealiseerd. De «Subsidieregeling emancipatie-ondersteuning 1998» is gebaseerd op dit uitgangspunt.

Bij de subsidiëring gaat het om activiteiten of initiatieven die sector- c.q. departementsoverschrijdend zijn, een landelijke uitstraling hebben, vernieuwend van karakter zijn en/of gericht zijn op verbreding van het draagvlak voor het emancipatiebeleid. In de «Subsidieregeling emancipatie-ondersteuning 1998» is een clustering aangebracht in een drietal typen:

a. activiteiten die passen in de actuele thema's van het emancipatiebeleid;

b. activiteiten die gericht zijn op het wegnemen van structurele en culturele belemmeringen en (in)directe discriminatie of een wezenlijke bijdrage leveren aan de mogelijkheid van die groepen om volwaardig en gelijktijdig te participeren in verschillende levenssferen (de persoonlijke sfeer, de sfeer van werk en inkomen en de politiek-sociale sfeer);

c. activiteiten (veelal meerjarig) die gericht zijn op verbreding van het draagvlak voor het emancipatieproces of bijdragen aan expertisevorming.

De activiteiten die mogelijk voor subsidie in aanmerking komen worden met elkaar vergeleken en beoordeeld op geschiktheid om bij te dragen aan de beoogde doelstellingen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 7 1417 0116 89711 49711 497 
1e Suppl.wet 2000: 14 5001 2001 2001 2001 200 
Nieuwe mutaties:       
1. Overboeking naar artikel U11.01 Personeel en Materieel – 200  
2. Verhoging subsidies  1 5001 0001 0001 000 
Stand ontwerp-begroting 20014 31621 4419 7119 09713 69713 69713 697
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 9599 7304 407 4 1286 2156 2156 215
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 11 74111 61111 49711 49711 497 
1e Suppl.wet 2000: 14 5001 2001 2001 2001 200 
Nieuwe mutaties:       
1. Overboeking naar artikel U11.01 Personeel en Materieel – 200  
2. Verhoging subsidies  1 5001 0001 0001 000 
3. Kasschuif – 2 6602 660  
Stand ontwerp-begroting 200112 20023 38116 971 13 69713 69713 69713 697
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10005 53610 6107 701 6 2156 2156 2156 215

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. Een overboeking naar artikel U15.02 «Personeel en Materieel». De bijdrage aan de Commissie Gelijke Behandeling is geraamd op artikel U15.02, maar wordt verantwoord ten laste van de post «Primair proces DCE» die onder het P&M-artikel ressorteert.

2. De voor het emancipatiebeleid beschikbare begrotingsgelden bieden onvoldoende ruimte om een aantal noodzakelijk nieuwe activiteiten te kunnen ontplooien. Het gaat onder meer om de inrichting en positionering van een informatiepunt VN-vrouwenverdrag en de oprichting van een servicepunt voor adviezen, instrumenten en ondersteuning op emancipatieterrein. Om deze activiteiten te kunnen financieren wordt het beschikbare begrotingsbedrag met f 1 mln verhoogd. In 2001 komt daar nog f 0,5 mln bij voor de stuurgroep dagarrangementen.

3. Een deel van de dit jaar aan te gane verplichtingen zal pas in 2001 tot betaling komen. In verband daarmee wordt het verwachte uitgavenbeeld aangepast.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel.

– De functionele codering is 06.36.

– De economische codering is 43A.

E. Kengetallen

De beschikbare f 17,0 mln zal in 2001 conform de eerdergenoemde subsidieregeling worden besteed. Over de verdeling tussen projectsubsidies voor de actuele thema's en projectsubsidies voor het wegnemen van structurele & culturele belemmeringen en directe/indirecte discriminatie zal nog nadere besluitvorming plaatsvinden. Voor dit type activiteiten zal ca. f 2,5 mln worden gereserveerd.

De meerjarige programmasubsidies zijn bestemd voor onder meer het IIAV, E-Quality, Opportunity, de Vrouwen Alliantie, Toplink en het Informatiepunt Gelijke Behandeling m/v. Hiervoor wordt ca. f 11,8 mln gereserveerd.

Voorts worden in 2001 nog eenmalige subsidie-uitgaven voor de Vrouwenvakscholen voorzien.

F. Beleidsmatige wijzigingen en beleidsevaluatie-onderzoeken

Om de effectiviteit en efficiency van de inzet van het subsidie-instrument te verbeteren, is een evaluatiebeleid met het bijpassend instrumentarium ontwikkeld, dat vanaf 1 januari 2001 zal worden geïmplementeerd.

In het najaar 2000 zal een beleidsevaluatie van het emancipatie-ondersteuningsbeleid plaatsvinden. Doelstelling van de evaluatie is inzicht te verkrijgen in hoeverre de geformuleerde beleidsdoelen zijn gerealiseerd en waar zo nodig bijstelling dient plaats te vinden. Daarbij zullen, onder meer, de uitgangspunten van het geformuleerde beleid aan de orde komen als ook de diverse rollen, posities en herkenbaarheid van de belangrijkste actoren in de ondersteuningsstructuur en de effecten van mainstreaming voor de ondersteuningsstructuur en de rol van de departementen.

15.03 Migratie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Met ingang van 1 januari 1997 is het remigratiebeleid met de bijbehorende remigratieregelingen overgeheveld naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkszaken. Dit betekent dat de raming van verplichtingen en uitgaven en de toelichting op het te voeren beleid in de begroting van BZK weergegeven wordt. Dit artikel wordt thans opgeheven.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 00 0000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 00 0000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Remigratieregeling         43G 06.36
Basisremigratieregeling         43E 06.36
IOM         43G 06.36
NMI         43A 06.36
Uitvoeringskosten         12 06.36
Kredietgarantie migratie         63A 06.36
Totaal  00  00    

15.05 Spaarwetten en regelingen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd en verantwoord die betrekking hebben op de betalingen van premies op grond van de Jeugdspaarwet en de Spaareffectenregeling.

Jeugdspaarwet

De premiëring van jeugdspaarovereenkomsten is gebaseerd op de Jeugdspaarwet, die per 1 januari 1992 is ingetrokken. De intrekking betekent uitsluitend, dat vanaf 1992 geen nieuwe – door de overheid te premiëren – spaarovereenkomsten meer kunnen worden afgesloten.

De raming van de uitgaven heeft betrekking op de halfmaandelijkse declaraties door de spaarinstellingen van premies die zij aan spaarders betalen en is gebaseerd op de uitfinanciering van de aangegane jeugdspaarovereenkomsten.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001 00 0000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 00 0000
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 24 0009 0009 0009 0009 000 
Nieuwe mutaties:       
1. Beëindiging  – 7 000– 8 000– 9 000– 9 000 
Stand ontwerp-begroting 200122 41224 0002 000 1 000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100010 17010 891908 454000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Per 1 januari 1992 is de Jeugdspaarwet ingetrokken. De in de meerjarenraming opgenomen bedragen kunnen – behoudens enkele voorzieningen voor nabetalingen – worden afgevoerd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
Jeugdspaarwet     22 41224 0002 000 63E 06.32
Spaareffectenregeling         63E 06.36
Totaal  00 22 41224 0002000    

E. Kengetallen

Jeugdspaarwet

 
 200020012002200320042005
Te premiëren aantal62 000  
Gemiddelde premie (x f 1,–)375  
Uitgaven (x f 1 mln)24,02,01,0   

De reguliere betalingen in het kader van de Jeugdspaarwet lopen tot en met het jaar 2000. In 2001 en 2002 zijn budgettaire voorzieningen getroffen voor nabetalingen en nadeclaraties van de banken.

15.06 Samenwerking Werk en Inkomen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt inzake het advies van de Regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) «Samenwerking in dynamisch perspectief» zijn met ingang van 1997 middelen beschikbaar voor de financiële ondersteuning van het SWI-proces.

Dit artikel is met het oog daarop onderverdeeld geweest in drie onderdelen:

– een budgettaire voorziening voor het functioneren van het procesmanagement SWI;

– uitgaven in het kader van de stimuleringsregeling SWI;

– uitgaven ten behoeve van het Cliënt-volg-communicatie-stelsel (CVCS).

In het kader van het SUWI-traject zal het procesmanagement SWI en de stichting CVCS te gelegener tijd worden ondergebracht bij de Veranderorganisatie SUWI. De uitgaven die voor het SUWI-traject moeten worden gedaan zullen ook op dit artikel worden gepositioneerd. Tot het moment waarop SWI en CVCS in de Veranderorganisatie SUWI als onderdeel op dit artikel worden geplaatst. Daarna zal dit artikel nog uitsluitend de uitgaven voor SUWI omvatten. Het spreekt voor zich dat dan ook de indeling in artikelonderdelen zal wijzigen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 17 00015 000  
1e Suppl.wet 2000: 98 763  
Nieuwe mutaties:       
1. Verdeling eindejaarsmarge SWI – 1 100  
2. Overboeking naar P&M en Voorlichting i.v.m. SUWI – 2 500  
3. SUWI-pr 2 500  
4. Van staartpost 1 000  
5. Overboeking naar onderzoek – 1 000  
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)44 390114 66315 000  
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)44 368114 66315 000  
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)20 14352 0326 807  
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (Uitg)20 13352 0326 807  

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. Via de eindejaarsmarge zijn middelen aan dit artikel toegevoegd. Een deel van deze middelen heeft betrekking op «personeel en materieel» (f 0,780 mln), onderzoek (f 0,270 mln) en voorlichting (f 0,05 mln). Deze bedragen worden naar de betrokken artikelen overgeheveld.

2. Overboekingen naar artikel U1101 Personeel en Materieel (f 2,350 mln) en artikel U1106 Voorlichting (f 0,150 mln) als voorlopige budgetten voor P&M en voorlichtingsuitgaven ten behoeve van de veranderingsorganisatie SUWI.

3. Ten behoeve van pr-activiteiten van Arbvo in het kader van suwi is 2,5 miljoen van de Suwi-reservering overgeboekt naar de begroting van SZW

4/5. Voor te verrichten onderzoeken in het kader van Suwi wordt 1 miljoen van het voor Suwi gereserveerde bedrag overgeboekt naar de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven Codering
  199920002001 199920002001 econ. funct.
CVCS 485 0000 265 0000 43A 06.43
SWI 44 34248 66315 000 44 34248 66315 000 12 06.43
Veranderorganisatie  61 000   61 000  12 06.43
Totaal 44 390114 66315 000 44 368114 66315 000  

E. Kengetallen

Op dit moment (per 1 april 2000) zijn 84 CWI's operationeel en zijn 114 CWI's in voorbereiding. Inmiddels zijn alle 198 subsidieaanvragen ingediend en toegekend. De toegekende subsidies belopen een totaalbedrag van f 27,5 miljoen. Het aantal CWI's zal als gevolg van de plannen van het Kabinet in het kader van SUWI opnieuw worden bezien. Naar verwachting zal eind 2000 de veranderorganisatie SUWI de contouren schetsen van de omvang van het LIWI, waarvan de huidige CWI's onderdeel gaan vormen.

15.07 Arbeidsomstandigheden

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het kabinet geeft een impuls aan een verdere verbetering van de arbeidsomstandigheden en de sociaal medische begeleiding van werknemers.

De ter beschikking gestelde extra financiële middelen worden ingezet voor het afsluiten van convenanten met hoge risicobedrijfstakken ter vermindering van de arbeidsrisico's, de versterking van de arbo-infrastructuur en andere activiteiten in het kader van preventie en reïntegratie.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 37 40052 90088 40068 40028 400 
1e Suppl.wet 2000: 20 9001 3002 1001 600700 
Nieuwe mutaties:       
1. Overboeking naar het Ministerie van VWS i.v.m. zorg en welzijn – 10 000– 10 000  
2. Overboekingen naar primair proces en onderzoek – 2 590  
3. Overboeking van art.U1101 i.v.m. CTB 265265265265265 
4. Intertemporele schuif – 10 00010 000  
Stand ontwerp-begroting 2001 (VP)8 98135 97554 465 90 76570 26529 365265
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)4 07516 32524 715 41 18731 88513 325120
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 37 40052 90088 40068 40028 400 
1e Suppl.wet 2000: 20 9001 3002 1001 600700 
Nieuwe mutaties:       
1. Overboeking naar het Ministerie van VWS i.v.m. zorg en welzijn – 10 000– 10 000  
2. Overboekingen naar primair proces en onderzoek 2 590  
3. Overboeking van art.U1101 i.v.m. CTB 265265265265265 
4. Intertemporele schuif – 10 00010 000  
5. Uitfinanciering – 9 195355– 9 2604 1008 180 
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)4 47426 78054 820 81 50574 36537 5456 085
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (Uitg)2 03012 15224 876 36 98533 74517 0372 761

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. Een overboeking naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Met de overboeking levert SZW een bijdrage in de totstandkoming van Arbo-convenanten in de zorg- en welzijnssector.

2. Overboekingen naar primair proces (f 1,3 mln artikel U11.01) en onderzoek (f 1,290 mln artikel U11.05) in verband met op dit artikel geraamde uitgaven die op de artikelen U11.01 en U11.05 worden verantwoord.

3. Een overboeking van artikel U11.01 in verband met de bijdrage aan het College Toelatingsbeleid Bestrijdingsmiddelen die ten laste van dit artikel wordt verantwoord.

4. De temporele schuif houdt verband met de verwachting dat een aantal convenanten waarvoor een intentieverklaring is getekend eerst begin 2001 zullen worden afgesloten.

5. Met ingang van de begroting 2001 worden de verplichtingenraming en de uitgavenraming gescheiden weergegeven vanwege over de begrotingsjaren aanwezige verschillen tussen de momenten waarop verplichtingen worden aangegaan en waarop deze betaalbaar worden gesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele codering is 06.42

– De economische codering is 43D.

E. Kengetallen

Arboconvenanten

Het streven is om in deze regeringsperiode minimaal 20 arboconvenanten af te sluiten. Medio 2000 heeft SZW 6 convenanten met de sociale partners afgesloten. Naast de in 1999 afgesloten convenanten in de Thuiszorg en in de Kinderopvang zijn er in 2000 inmiddels convenanten in de Bouw (voor Arbovoorlichters), in de Horeca en twee in het Onderwijs tot stand gekomen. Voordat een convenant tot stand komt, wordt in gezamenlijk overleg tussen SZW en de sociale partners over de strekking van een te sluiten convenant onderhandeld. De uitkomsten van dat overleg worden neergelegd in een zogenaamde intentieverklaring, waarin partijen de wil uitspreken om gezamenlijk tot een convenant te komen gericht op één of meerdere specifieke arbeidsrisico's. Inmiddels zijn in 23 bedrijfstakken intentieverklaringen getekend. Na ondertekening van de intentieverklaring wordt het plan van aanpak, dat een onderdeel vormt van het convenant, uitgewerkt. Ook vindt onderzoek plaats naar de stand der techniek en naar het aantal blootgestelde werknemers aan een specifiek arbeidsrisico. De resultaten hiervan gebruikt SZW voor het opstellen van het convenant. Het aantal werknemers werkzaam in de bedrijfstakken waarin inmiddels convenanten en intentieverklaringen zijn afgesloten bedraagt ruim 2 miljoen. Op basis van het totaal aantal tot nu toe afgesloten convenanten en intentieverklaringen is de verwachting gerechtvaardigd dat het streefgetal van 20 arboconvenanten gehaald moet kunnen worden.

Beleidsinformatie

Op het punt van de beleidsinformatie wordt op verschillende fronten voortgang geboekt. De CBS-enquête beroepsbevolking over arbeidsongevallen zal naar verwachting medio 2001 meer zicht geven op omvang, aard en achtergronden, en na enkele jaren aangrijpingspunten kunnen bieden voor preventiebeleid in sectoren. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten wordt gesubsidieerd voor adequate, beleidsrelevante informatie over beroepsziekten (jaarlijks signaleringsrapport beroepsziekten). In 2001 wordt verder gewerkt aan een «nationale verzuimstatistiek» in samenwerking van het CBS met SZW en de BOA.

Dit verbetert de analyse van arbeidsgebonden verzuim. Eind 2001 zal een (tweede) evaluatie van de bestuurlijke boete in de Arbowet 1998 plaatsvinden; onderdeel daarvan zal zijn onderzoek naar de effecten van de boete – in de context van het nieuwe handhavingsbeleid – op het gedrag van werkgevers.

Preventie en reïntegratie

In het kader van het project «Arbo en reïntegratie» en het programma «Sterk motief voor werk» (Commissie Westerlaken) lopen in 2001 diverse pilots omtrent disability management af. Bezien zal worden op welke wijze hieraan gevolg kan worden gegeven. In 2001wordt een database van «good practices» van materiële werkaanpassingen ontwikkeld, die een plaats kan krijgen in een virtuele wegwijzer. Ook in 2001 wordt de prijs «Kroon op het werk» uitgereikt en de helpdesk Gezondheid, Werk en Verzekeringen ondersteund.

SZW draagt op onderdelen bij aan de implementatie van het Plan van aanpak «Wachttijden in de zorg». In 2001 wordt gestart met een aantal regionale netwerkcentra en steunpunten, ter versterking van de kennis over en behandeling van arbeidsrelevante aandoeningen. Begin 2001 – of zo mogelijk eerder – zal het Bureau richtlijnontwikkeling bedrijfsgezondheidszorg van start gaan. Begin 2001 wordt beslist of vervolg wordt gegeven aan het pilotproject van de Landelijke Vereniging voor Sociaal Geneeskundigen gericht op bij- en nascholingsmodules van medisch specialisten (ten aanzien van samenwerking met bedrijfs- en verzekeringsartsen).

In 2001 wordt voorts het aantal regio's uitgebreid waarin samenwerkingsprojecten tussen huisartsen en bedrijfsartsen worden gestart.

De Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid (Donner I) zal in 2001 het accent leggen op het monitoren van de implementatie van de afspraken die tussen betrokken partijen bij de Landelijke conferentie eind 2000 worden gemaakt.

15.08 Stimuleringsmaatregel dagindeling

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In het Regeerakkoord is opgenomen dat het beter kunnen combineren van taken bij de opvoeding van kinderen en bij de uitoefening van het beroep zowel de persoonlijke als de maatschappelijke belangen dient. In dit kader worden aanbevelingen van de Commissie Dagindeling (advies april 1998) door middel van een tijdelijke stimuleringsmaatregel uitgewerkt in experimenten, ervaringsuitwisseling en informatievoorziening. Op 24 maart 1999 is de Subsidieregeling Dagindeling in de Staatscourant gepubliceerd en de Stuurgroep Dagindeling geïnstalleerd.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 23 9509 580  
Stand ontwerp-begroting 200114 91423 9509 580  
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10006 76810 8684 347    
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 11 20016 60013 7002 600  
Nieuwe mutaties:       
1. Kasschuif  – 1 920– 4 5804 0202 480 
Stand ontwerp-begroting 20014 35011 20014 6809 1206 6202 4800
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 9745 0826 661 4 1383 0041 1250

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. De cijfers van de tweede en derde subsidietranche van de experimenten zijn gerealiseerd. Voor de vierde tranche is de prognose opgenomen. Dit leidt tot een kasschuif in de jaren 2001 tot en met 2004.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele codering is 06.36

– De economische codering is 43C

E. Kengetallen

Per 1 juli 2000 (na de toekenningen van de derde tranche) is er in het kader van de Subsidieregeling Dagindeling aan 105 experimenten subsidie toegekend. De prognose is dat na de bekendmaking van de geselecteerde experimenten uit de vierde tranche per 1 februari 2001 er circa 135 experimenten operationeel zullen zijn.

Voor de ervaringsuitwisseling tussen de experimenten is een aanpak ontwikkeld. De experimenten zijn met behulp van thematische aandachtsgebieden geclusterd in zes zogenaamde focusgroepen. In de focusgroepen worden de opgedane ervaringen uitgewisseld en stimulansen ingebracht in de vorm van onderzoeksresultaten, visies van experts, beleidsvoorstellen etc.

15.09 Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers is op 24 januari in de Staatscourant gepubliceerd en op 26 januari, tegelijk met het operationeel worden van het Instituut Asbestslachtoffers, in werking getreden. De Regeling heeft tot doel een eenmalige tegemoetkoming te verstrekken aan asbestslachtoffers met maligne mesothelioom, die vanwege het ontbreken van een aansprakelijke werkgever of vanwege verjaring van de vordering, geen schadevergoeding meer kunnen verkrijgen langs civielrechtelijke weg. De tegemoetkoming is een maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld op f 35 000.

Een aanvraag voor een tegemoetkoming kan alleen worden ingediend door het slachtoffer zelf. Een uitzondering is gemaakt voor die gevallen, waarin het asbestslachtoffer op 6 juni 1997 in leven was maar is komen te overlijden voordat de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers van kracht werd. In die gevallen kan een aanvraag voor een tegemoetkoming door de nabestaanden worden ingediend.

De Sociale Verzekeringsbank voert de regeling uit. Daarbij zal de Bank gebruik maken van een advies van het Instituut Asbestslachtoffers over de vraag of sprake is van de ziekte maligne mesothelioom als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 13 00013 0006 0006 0006 000 
1e Suppl.wet 2000: 400400200200200 
Nieuwe mutaties:       
1. Volumebijstelling – 8 9002 35075000 
Stand ontwerp-begroting 20012 9804 50015 750 6 9506 2006 2006 200
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10001 3522 0427 147 3 1542 8132 8132 813

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld:

1. Het volume is bijgesteld, omdat door de vertraging van de start van de regeling de toelating van met name nabestaanden naar verwachting eerst in 2001 en begin 2002 zal plaatsvinden. Hierdoor vindt een verschuiving plaats van 2000 naar 2001 en 2002. Door de verlate start loopt de compensatieregeling voor nabestaanden eerst per 1 februari 2002 af.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele codering is 06.15

– De economische codering is 63E.

E. Kengetallen

 
 Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
Uitgaven (x f 1 mln)4,515,75
- Uitkeringen (x f 1 mln)3,512,25
- Uitvoeringskosten (x f 1 mln)1,03,5
   
Aantal uitkeringen (x 1)100350
   
Hoogte uitkering (x f 1)35 00035 000
   
Uitvoeringskosten*  
- Per uitkering (x f 1)10 00010 000
- In % van de uitkering28,628,6

* Betreft de uitvoeringskosten van de SVb waarin begrepen de advieskosten van het Asbestinstituut (f 5 950 per advies).

15.10 Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord voor handhavingsprojecten, fraudebestrijding en projecten gericht op verbetering van de uitvoering van SZW-beleid. De verplichtingen en uitgaven hebben in belangrijke mate betrekking op de intensivering van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik op basis van de kabinetsnotitie fraudebestrijding 1998–2002 die in april 1998 aan de Kamer is aangeboden. De intensiveringen op het terrein van SZW richten zich vooral op de centrale thema's kwaliteitsverbetering, gegevensuitwisseling, samenwerking en bestrijding van internationale fraude.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 69 55080 25083 25073 55071 250 
1e Suppl.wet 2000: 6 9002 3002 4002 1002000 
Nieuwe mutaties:       
1. Overboeking naar artikel U1101 Personeel en Materieel – 836– 1 673– 1 673– 1 612– 1 551 
2. Traject inlichtingenbureau – 17 000  
Stand ontwerp- begroting 2001 (VP)25 83058 61480 87783 97774 03871 69971 699
Stand ontwerp-begroting 2001 (Uitg)18 61258 61480 87783 97774 03871 69971 699
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (VP)11 72126 59836 700 38 10733 59732 53632 536
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 (Uitg)8 44626 59836 70038 10733 59732 53632 536

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Met het oog op een juiste artikelbelasting worden binnen het handhavingsbudget gereserveerde middelen voor de eigen apparaatskosten van SZW overgeboekt naar artikel 11.01. De overboeking houdt voornamelijk verband met de nieuwe beheersstructuur ESF en verscherping van het toezicht op de uitvoering ESF. Daarnaast vergen ook enkele andere ontwikkelingen, zoals het Regeer- akkoordproject positionering bijzondere opsporingstaken, enige extra capaciteit.

2. In verband met de Europese aanbestedingsprocedure zal eerst eind van dit jaar de opdracht worden verstrekt tot de bouw van het systeem ten behoeve van het Inlichtingenbureau voor de gemeentelijke sociale diensten. Hierdoor kan de verplichtingen- en uitgavenraming voor het jaar 2000 met f 17 mln worden verlaagd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt.

– De functionele codering is 06.2

– De economische codering is 43A.

E. Verdeling uitgavenbudget

Een groot deel van het totaalbudget (ca. 70% in 2001; ca. 50% in 2000) is gereserveerd voor intensiveringen fraudebestrijding die zijn opgenomen in de kabinetsnotitie van april 1998 en die vervolgens zijn verwerkt in het Regeeraccoord '98 (zg. RA-projecten). Het resterende deel is bestemd voor additionele handhavingsinspanningen en projecten gericht op verbetering van de uitvoering van SZW-beleid. In afwijking van het meerjarige RA-budget ligt de invulling van het overige budget niet meerjarig vast. Eind van het jaar wordt voor het overige budget een bestedingsplan vastgesteld voor het komende jaar. Dat plan kan vervolgens in de loop van het uitvoeringsjaar bijgesteld worden afhankelijk van actuele ontwikkelingen.

Onderstaande grafieken geven een beeld van de relatieve verdeling van de budgetten 2000 en 2001 voor RA-projecten (grafieken 1a en 1b) en van het budget 2000 voor overige projecten (grafiek 2).

Grafiek 1a:2000 kst-27400-XV-2-9.gif

Grafiek 1b:2001 kst-27400-XV-2-10.gif

A: Inlichtingenbureau (incl. uitwisseling rentegeg's GSD-RBD)

B: Experimenten toepassing chipcard/biometrie

C: WIT en uitbreiding RIF's

D: Bestrijding vermogensfraude Abw / Internat. Schakelpunt

E: Overige, m.n. uitfinanciering verplichtingen < 2000

Grafiek 2: 2000 kst-27400-XV-2-11.gif

A: Projecten op arbeidsmarktterrein: het betreft hier met name onderzoeks- en verbeterprojecten ESF en ontwikkeling van instrumentarium voor effectmeting WAV-handhaving

B: Projecten op het terrein van de sociale verzekeringen: hierbij gaat het vooral om ondersteuning vanuit SZW gericht op het wegnemen van gesignaleerde knelpunten in handhavingsrapportages van Ctsv, Lisv en Svb (o.a. uniformering van risico-analyses, schoning van sofi-nummers, verbetering van frauderegistratiesystemen)

C: Projecten op het terrein van de bijstand: het betreft hier naast fraudebestrijdingsprojecten (o.a. rif's, onderzoek zwarte fraude, bestrijding grensoverschrijdende fraude) projecten ter verbetering van de kwaliteit van de bijstandsuitvoering (o.a. TKB, ondersteuning ontwikkeling van bestuurlijke verantwoordingsmodellen, implementatie single audit)

D: Diverse voorlichtingsprojecten

E: Uitfinanciering verplichtingen ≤ 2000

HOOFDBELEIDSTERREIN 11. MINISTERIE

11.01 Algemene ontvangsten

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Algemene ontvangsten

Op dit onderdeel worden de volgende algemene ontvangsten ten gunste van het ministerie verantwoord:

– De Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) betaalt de vervolguitkeringen van de WAO-conforme regelingen van langdurig ziek SZW-personeel terug aan het ministerie.

– De van uitgeverij SDU jaarlijks te ontvangsten royalties uit hoofde van de privatisering van de SZW-publicatiebladen (sinds 1 januari 1993).

Overige ontvangsten

Op dit onderdeel worden verantwoord de ontvangsten:

– uit tarieven voor verrichte werkzaamheden en diensten verantwoord. Dit betreft de volgende heffingen:

– Voorts worden diverse overige ontvangsten verantwoord. Dit betreft de raming van de ontvangsten uit onderhoud en beheer automatisering (kwantum-kortingen), terugbetaalde voorschotten uit de definitieve afrekening van onderzoekopdrachten en verplichte ouderbijdrage bij vakantie-opvang.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 6 7116 7116 7116 7116 711 
Nieuwe mutaties:       
1. Taakstelling Doodewaard – 1 200– 1 200– 1 200– 1 200– 1 200 
2. Omzetbonus automatisering 600  
3. Verlaging diverse ontvangsten  – 2 511– 2 511– 2 511– 2 511 
4. Vergunningen stralenbescherming  – 1 400– 1 400– 1 400– 1 400 
Stand ontwerp-begroting 20015 0076 1111 6001 6001 6001 6001 600
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR10002 2722 773726726726726726

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. Bij de sluiting van de kerncentrale Doodewaard is verzuimd de ontvangstenraming met f 1,2 mln te corrigeren voor het niet meer verlenen van de benodigde vergunning.

2. Het automatiseringsbudget is verhoogd met f 0,6 mln voor een gerealiseerde kwantumkorting op in 1999 betrokken producten en diensten. De kwantumkorting wordt op dit artikel ontvangen en mag op het uitgavenartikel U11.04 «Automatisering» worden benut.

3. Uit de realisaties van de afgelopen jaren blijkt dat de structurele ontvangsten op dit artikel ca. f 3,0 mln bedragen. Met de voorgestelde mutatie wordt de meerjarenraming op een reëel structureel niveau van f 3,0 mln gebracht.

4. Een overboeking naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Miliebeheer in verband met de overgang van de Kernfysische Dienst. Met ingang van 2001 zullen de inkomsten op grond van de vergunningen ex artikel 15 van de Kernenergiewet via het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Miliebeheer verlopen.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Algemene ontvangsten 4 3815 1111 415 16 06.0
Overige ontvangsten 6261 000185 16 06.0
Totaal 5 0076 1111 600  

HOOFDBELEIDSTERREIN 12. ARBEIDSMARKT

12.01 Ontvangsten Arbeidsmarkt

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten op dit artikel hebben voornamelijk betrekking op de gemeentelijke uitvoering van de Wsw, Wiw en ID-banen. Daarnaast worden ontvangsten verantwoord voor onder meer de JWG en Banenpools, die beide vanaf 1 januari 1998 zijn opgegaan in de Wiw. De ontvangsten zijn het gevolg van onder meer lagere afrekeningen dan waarop bij de bevoorschotting was gerekend en van terugvorderingen in het kader van het vaststellings- en maatregelenbeleid.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000       
Nota van Wijziging: 350 000  
Nieuwe mutaties:       
1. Restituties 74 400  
Stand ontwerp-begroting 2001101 839424 40000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100046 213192 58400000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld:

1. De raming 2000 wordt vanwege inmiddels gerealiseerde ontvangsten met f 74,4 mln verhoogd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Ontvangsten WSW 1 64336 900  43C 06.34
Ontvangsten WIW 91 52526 500  43C 06.43
Ontvangsten ID-banen  10 700  43C 06.43
Overige ontvangsten AM 8 671350 300  43C 06.43
Totaal 101 839424 4000  

Onder «Overige ontvangsten AM» worden restituties en ontvangsten verantwoord voor de Rijksbijdrage arbeidsvoorziening, de Regeling schoonmaakdiensten particulieren en de oude regelingen JWG, Banenpools en Inkoop sociale diensten bij arbeidsvoorziening. De voor 2000 ingeboekte taakstelling van f 424 mln betreft voor het grootste deel de restitutie van de in 1999 aan Arbeidsvoorziening verstrekte voorfinanciering in verband met de blokkade door de Europese Commissie van te betalen ESF-subsidies. Daarnaast zijn voornamelijk restituties ingeboekt voor de Wsw, Wiw en ID-banen.

HOOFDBELEIDSTERREIN 13. SOCIALE VERZEKERINGEN

13.01 Samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In de arbeidsongeschiktheidswetten gelden anticumulatiebepalingen indien uitkeringsgerechtigden in WSW-verband werkzaam zijn en uit hoofde daarvan loon ontvangen. Krachtens de Wajong, de WAZ, de WAO respectievelijk de Wamil wordt het niet (langer) genoten deel van de uitkering afgedragen aan het Rijk. De kosten die de uitvoering van deze bepalingen met zich brengen, zijn verdisconteerd in de uitvoeringskosten van de betreffende wet.

De afdracht van de gelden met betrekking tot de Wajong vindt plaats door middel van saldering met de geldstroom van het Rijk aan het Lisv voor de financiering van Wajonguitkeringen (U13.08).

Bij de beschouwing van de totale lasten voor de rijksbegroting samenhangend met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening dienen de op dit ontvangstenartikel verantwoorde baten in mindering te worden gebracht op de uitgaven onder artikel U 12.02 (WSW).

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 766 600777 600788 600788 600788 600 
1e Suppl.wet 2000: 17 40017 40018 40017 90017 500 
Nieuwe mutaties:       
1. Volume/prijsmutatie Wajong 14 10014 30014 40014 40014 400 
2. Volume/prijsmutatie WAO 7 8008 0008 1008 1008 100 
3. Volume/prijsmutatie WAZ 200200200200200 
4. Correctie WAJONG    6001 100 
Stand ontwerp-begroting 2001807 019806 100817 500829 700829 800829 900829 900
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000366 209365 792370 965376 501376 547376 592376 592

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld:

1. t/m 3. De ontvangstenramingen voor 1999 en latere jaren zijn opwaarts bijgesteld vanwege de in het voorjaar beschikbaar gekomen realisatiegegevens over 1999.

4. Voor het meerjarenbeeld is een technische correctie doorgevoerd in de afdrachten samenhangende met de WAJONG.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel omvat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.15

– De economische codering is 47B

E. Kengetallen

 
 Rekening 1999Vermoedelijke uitkomst 2000Ontwerp-begroting 2001
WAZ   
Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln)5,25,76,0
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren)0,10,10,1
Gemiddelde uitgespaarde uitkering (x f 1)*40 70044 60044 600
    
Wajong   
Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln)518,6510,7517,5
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren)22,122,422,7
Gemiddelde uitgespaarde uitkering (x f 1)*23 50022 79522 795
    
WAO   
Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln)283,1289,8294,0
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren)16,917,517,8
Gemiddelde uitgespaarde uitkering (x f 1)*16 73216 56016 560
    
WAMIL   
Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln)0,10,00,0
Totaal artikel (x f 1 mln)807,0806,1817,5

* Het gemiddelde is berekend op basis van niet afgeronde volumes en uitkeringsbedragen.

13.02 Overige ontvangsten Sociale Verzekeringen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden met name de terugontvangsten verantwoord vanwege de financiële afwikkeling van voorgaande jaren betrekking hebbend op de AKW, de Toeslagenwet, de premiebijdragen, de regelingen voor ex-mijnwerkers, de Tijdelijke wet BIA en de Regeling TOG.

Daarnaast wordt de jaarlijkse bijdrage van het College van toezicht sociale verzekeringen in de kosten van de Nationale ombudsman op dit artikel verantwoord.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 600600600600600 
Nieuwe mutaties:       
1. Restituties 21 800  
Stand ontwerp-begroting 200128 30222 400600600600600600
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100012 84310 165272272272272272

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. De ontvangstenraming voor het jaar 2000 is verhoogd met f 21,8 mln, als gevolg van afrekeningen AKW en TOG over 1999.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Ontvangsten AKW 22 60121 000  41E 06.13
Ontvangsten Toeslagenwet 1 375   41E 06.02
Ontvangsten premiebijdragen 0   43C 06.19
Ontvangsten regelingen ex-mijnwerkers 0   63D 06.43
Ontvangsten Wajong 699   41E 06.15
Ontvangsten BIA 0   43B 06.15
Ontvangsten TOG 3 011800  41E 06.13
Overige ontvangsten SV 16   43C 06.19
Bijdrage Ctsv Nationale Ombudsman 600600600 43C 06.19
Totaal 28 30222 400600  

HOOFDBELEIDSTERREIN 14. BIJSTANDSZAKEN

14.01 Ontvangsten bijstandszaken

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord, die het gevolg zijn van terugvorderingen in het kader van het zogeheten vaststellings- en maatregelenbeleid. Daarnaast worden verrekeningen van declaraties over vorige jaren ten gunste van dit artikel verantwoord voor zover de verrekeningen op wetsniveau leiden tot een terugbetaling. De terugvloeiende middelen hebben voornamelijk betrekking op de uitvoering van de Abw, Ioaw, Ioaz, Wvg, Wik, de regeling EAU en de regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang. De laatste twee worden op het onderdeel «Overige ontvangsten BZ» verantwoord.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Nieuwe mutaties:       
1. Restituties 151 500  
2. Inboeken ontvangsten 25 000125 000  
Stand ontwerp-begroting 2001259 085176 500125 0000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000117 56880 09256 7230000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

1. De raming 2000 wordt bijgesteld vanwege de inmiddels in het tweede kwartaal gerealiseerde ontvangsten.

2. Gezien de realisaties in het verleden en de aanhoudende daling van het aantal bijstandsgerechtigden in 2000, wordt voor 2001 reeds rekening gehouden met verrekeningen van declaraties over 2000.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Ontvangsten Abw 215 932149 711125 000 43C 06.2
Ontvangsten Ioaw 14 9689 393  43C 06.2
Ontvangsten Ioaz 4 8782 425  43C 06.2
Ontvangsten Wvg  174  43C 06.34
Ontvangsten WIK     43C 06.2
Overige ontvangsten BZ 23 30714 797  43C 06.9
Totaal 259 085176 500125 000  

Het laatste onderdeel «Overige ontvangsten BZ» heeft betrekking op de regeling EAU en de regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang.

HOOFDBELEIDSTERREIN 15. OVERIG BELEID

15.01 Ontvangsten subsidies algemeen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten verantwoord ontstaan op het moment dat moet worden overgegaan tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van verstrekte subsidies. Gezien de aard van de ontvangsten is niet vooraf vast te stellen of er restituties zullen plaatsvinden en zo ja hoe groot de omvang van de restituties zal zijn. Daarom is de raming voor 2000 en volgende jaren op nihil gesteld.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 2001355000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000161000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel omvat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.9

– De economische codering is 43A

15.02 Ontvangsten emancipatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden hoofdzakelijk restituties verantwoord die in directe relatie staan met de beleidsartikelen U1502 Emancipatie en U1508 Stimuleringsmaatregel dagindeling. De ontvangsten komen tot stand wanneer overgegaan wordt tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van in vorige jaren verstrekte subsidies.

Gezien de aard van de ontvangsten is niet vooraf vast te stellen hoe groot de omvang van de restituties zal zijn.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 5050505050 
Nieuwe mutaties:       
1. Afboeken taakstelling  – 50– 50– 50– 50 
Stand ontwerp-begroting 2001915000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000412300000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Op dit artikel werd jaarlijks een taakstellende ontvangstenraming van f 0,05 mln geraamd. Omdat vooraf niet is te ramen of, en zo ja hoeveel, restituties op subsidietoezeggingen uit vorige jaren worden ontvangen, wordt deze taakstellende raming vanaf 2001 afgeboekt.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.36

– De economische codering is 43A.

15.03 Ontvangsten Migratie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten verantwoord vanwege:

– Vergoedingen aan het Rijk van het Algemeen Werkloosheidsfonds op grond van artikel 95 van de Werkloosheidswet, in verband met verstrekte remigratiebijdragen aan remigranten die een WW-uitkering zouden hebben ontvangen als zij niet waren geremigreerd,

– Terugbetalingen en overige ontvangsten van (r)emigranten en instellingen.

Met ingang van 1 januari 1997 is het remigratiebeleid met bijbehorende regelingen (zie artikel U1503) overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er zullen geen terugbetalingen meer plaatsvinden. Dit artikel wordt thans opgeheven.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 00000 
Stand ontwerp-begroting 200134000000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR100015000000

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering
Artikelonderdeel Ontvangsten Codering
  199920002001 econ. funct.
Algemeen Werkloosheidsfonds     43B 06.36
Restituties (Re)migratie 3400 43G 06.36
Totaal 3400  

15.05 Ontvangsten Jeugdspaarwet

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de teruggevorderde premies inzake de Jeugdspaarwet verantwoord. De teruggevorderde premies hebben betrekking op meerdere spaarrekeningen, dat wil zeggen dat door één persoon bij verschillende spaarinstellingen JSW-overeenkomsten zijn afgesloten.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 55555 
Nieuwe mutaties:       
1. Beëindiging 0– 5– 5– 5– 5 
Stand ontwerp-begroting 2001 500000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 200000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Omdat de uitgavenraming vanaf 2001 alleen nog betrekking heeft op nabetalingen (zie artikel U15.05) worden met ingang van 2001 geen ontvangsten meer geraamd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel omvat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.32.

– De economische codering is 63E.

15.06 Ontvangsten bestuurlijke boeten Arbo

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord die voortvloeien uit de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet. In deze wet wordt de bestuurlijke boete geïntroduceerd.

De bestuurlijke boete kan ten hoogste f 10 000 bedragen voor beboetbare feiten die een gering risico kunnen veroorzaken. De boete bedraagt ten hoogste f 25 000 voor ernstiger beboetbare feiten.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000 2 5004 3755 0005 0005 000 
Stand ontwerp-begroting 2001552 5004 3755 0005 0005 0005 000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000251 1341 9852 2692 2692 2692 269

C. Toelichting bij de cijfers

Er worden geen nieuwe mutaties voorgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel omvat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.42.

– De economische codering is 47D.

15.07 Ontvangsten handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit (nieuwe) artikel worden ontvangsten verantwoord die samenhangen met projectuitgaven voor handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering (uitgavenartikel 15.10). De ontvangsten vloeien voort uit terugvorderingen cq. afrekeningen van in een voorgaand jaar verstekte projectvoorschotten.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000)
 1999200020012002200320042005
Stand ontwerp-begroting 2000       
Nieuwe mutaties:       
1. Terugvorderingen 2 0370000 
Stand ontwerp-begroting 2001 2 03700000
Stand ontwerp-begroting 2001 in EUR1000 92400000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

1. Om terugvorderingen van projectuitgaven met betrekking tot een voorgaand jaren op inzichtelijke wijze te verantwoorden is dit nieuwe ontvangstenartikel opgenomen samenhangend met uitgavenartikel 15.10. Voor het lopende jaar 2000 zijn terugvorderingen voorzien tot een bedrag van ruim f 2 mln. Vanwege het onvoorspelbare karakter van toekomstige ontvangsten op dit artikel zijn deze voor 2001 en volgende jaren pro memorie geraamd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel omvat één artikelonderdeel. De codering is als volgt:

– De functionele codering is 06.2

– De economische codering is 43A.

Licence