Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2002 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2002. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2002.

Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2002 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begroting baten-lastendienst)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst Agenschap SZW i.o. voor het jaar 2002 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendienst.

Wetsartikelen 4 en 5

De bepalingen opgenomen in de wetsartikelen 4 en 5 zijn noodzakelijk, omdat de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001) nog niet in werking is getreden. Deze wet, die de huidige Comptabiliteitswet zal gaan vervangen, is op 5 juli 2001 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 849, nrs. 1–2). In de CW 2001 zijn bepalingen opgenomen die ertoe moeten leiden dat de begrotingen een meer beleidsmatig karakter krijgen. Die bepalingen bevatten de kern uit het gedachtegoed van de Nota VBTB.1 (Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording). De begrotingen worden daartoe opgebouwd uit voornamelijk beleidsartikelen. Om meer inzicht te geven in het beleid dat met de uitgetrokken gelden wordt nagestreefd, moet de toelichting bij de beleidsartikelen antwoord kunnen geven op de www-vragen: Wat wil de regering bereiken (doelstellingen), wat gaat zij daarvoor doen (inzet van instrumenten en te verrichten activiteiten/prestaties) en wat mag dat beleid kosten (zowel in termen van verplichtingen als van programma- en apparaatsuitgaven)?

Na overleg met de Tweede Kamer is besloten dat voor het eerst voor het begrotingsjaar 2002 de departementale begrotingen op deze nieuwe leest zouden worden geschoeid. Gelijktijdig zouden daartoe de noodzakelijke bepalingen van de CW gewijzigd worden. Het wetgevende proces om die wijzigingen door te voeren, neemt meer tijd in beslag dan was voorzien. Bij de begrotingsvoorbereiding 2002 is door alle departementen al van de VBTB-bepalingen uit ontwerp-CW 2001 uitgegaan. Teneinde geen onduidelijkheid te laten bestaan over de juridische basis van de begrotingsopzet 2002 wordt er thans voor gekozen om bij deze begrotingswet voor het jaar 2002 vooruit te lopen op de noodzakelijke wijzigingen in de CW. Daartoe worden in wetsartikel 4 een aantal bepalingen uit de huidige CW niet (meer) van toepassing verklaard op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In wetsartikel 5 worden vervolgens ter vervanging de relevante VBTB-bepalingen uit de CW 2001 opgenomen.

De bepalingen die op grond van wetsartikel 4 uit de huidige CW die komen te vervallen, luiden: Artikel 5, eerste, derde, zesde en negende lid.

1. De ramingen van de verplichtingen en de uitgaven enerzijds en die van de ontvangsten anderzijds worden opgenomen in afzonderlijke begrotingsartikelen.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de ramingen van de uitgaven en de ontvangsten die op grond van het bepaalde in artikel 23, vierde lid, in mindering zullen worden gebracht op ontvangsten, onderscheidenlijk op uitgaven.

6. Een begroting kan een begrotingsartikel «onvoorzien» en een begrotingsartikel «geheim» bevatten.

9. Ten behoeve van de verwerking van de gevolgen van de loon- en van de prijsontwikkeling bevat een begroting een administratief begrotingsartikel «loonbijstelling» en een administratief begrotingsartikel «prijsbijstelling».

De bepalingen in de leden 1 t/m 10 van wetsartikel 5 corresponderen met de volgende artikel(leden) uit de CW 2001. Voor een inhoudelijke toelichting bij de verschillende onderdelen wordt verwezen naar Kamerstukken II, 2000/2001, 27 849, nr. 3.

Lid 1 = Artikel 2, lid 2.

Lid 2 = Artikel 4, lid 1.

Lid 3 = Artikel 5, lid 1.

Lid 4 = Artikel 5, lid 2.

Lid 5 = Artikel 5, lid 3.

Lid 6 = Artikel 6, lid 1.

Lid 7 = Artikel 6, lid 2.

Lid 8 = Artikel 6, lid 3.

Lid 9 = Artikel 6, lid 4.

Lid 10 = Artikel 6, lid 5.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

B: DE BEGROTINGSTOELICHTING

1.Leeswijzer5
2.Het beleid9
2.1.De beleidsagenda9
2.2.De beleidsartikelen21
2.3.De niet-beleidsartikelen108
3.Premie-gefinancierde sociale verzekeringsuitgaven117
4.De bedrijfsvoering145
5.Baten-lastendienst148
6.De verdiepingsbijlage155
7.De bijlage moties en toezeggingen192
8.Bijlage was-wordt tabel207
9.Bijlage gebruikte afkortingen211

1. DE LEESWIJZER

De begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is ten opzichte van die van vorig jaar ingrijpend veranderd. In de begroting staan de vragen centraal:

• wat wil de regering in 2002 en volgende jaren bereiken?

• hoe gaat het ministerie van SZW dat aanpakken?

• en welke middelen worden daarvoor ingezet?

De oude begrotingsopzet kon op deze vragen vaak geen antwoord geven. In de eerste VBTB-begroting zal dat ook nog niet in alle gevallen mogelijk zijn. De begroting van het ministerie van SZW voor 2002 moet in die zin gezien worden als een belangrijke stap op weg naar een volwaardige VBTB-begroting. In de groeiparagraaf bij de verschillende beleidsartikelen is zo goed mogelijk aangegeven wanneer het ministerie van SZW wel aan alle VBTB-voorschriften kan voldoen.

Toelichting bij de begrotingsopzet

In deze leeswijzer wordt de nieuwe opzet toegelicht.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende elementen:

a. de beleidsagenda

b. de beleidsartikelen

c. de niet-beleidsartikelen

d. premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven

e. de bedrijfsvoering

f. baten-lastendienst

g. verdiepingsbijlage en was-wordt tabel

h. stand van zaken moties en toezeggingen

In de beleidsagenda staan de beleidsdoelstellingen voor 2002 zo concreet mogelijk geformuleerd. Daarbij gaat het niet alleen om de activiteiten die uit de begroting van SZW worden gefinancierd maar ook uit premies en belastinguitgaven. Verder komt ook het nieuwe beleid waarmee geen geld is gemoeid in de beleidsagenda in beeld. In de Sociale Nota worden de beleidskeuzes nader beargumenteerd en in meerjarig perspectief geplaatst. Aan de beleidsagenda zijn twee zogenaamde dwarsdoorsnedes toegevoegd. De een geeft een integraal overzicht van het fraudebeleid, de ander geeft een integraal overzicht van de reïntegratiemiddelen die op de private markt kunnen worden besteed.

De beleidsartikelen in de begroting bestrijken de doelstellingen waarbij instrumenten worden ingezet waarvoor de minister van SZW aan het parlement vraagt de voorgestelde middelen ter beschikking te stellen. In deze beleidsartikelen wordt ook informatie over de belastinguitgaven en andere geldbronnen voor de uitvoering van beleid (bijvoorbeeld ESF) meegenomen. De niet-beleidsartikelen zijn op de begroting opgenomen omdat op een begroting een deel van de middelen niet rechtstreeks aan een doelstelling is te koppelen of omdat het gaat om een technisch administratieve voorziening (bijvoorbeeld onvoorzien, aflopende regelingen, algemeen).

Een deel van de doelen in de sociale zekerheid wordt gerealiseerd door de inzet van premiegelden. Deze premiegelden staan niet op de begroting van het ministerie van SZW, maar zijn voor de samenhang in de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt in de toelichting bij de begroting opgenomen. Deze uitgaven hoeven niet door het parlement geautoriseerd te worden.

Per 1 januari 2002 wordt het ministerie geconfronteerd met een aantal veranderingsoperaties: de omschakeling naar de VBTB-begroting, invoering van de euro en mede naar aanleiding van de SUWI-operatie ook een interne reorganisatie. In de bedrijfsvoeringsparagraaf zijn de diverse processen kort toegelicht en aangegeven hoe het ministerie van SZW ervoor zorgt dat «de verkoop tijdens de verbouwing» doorgaat.

Het ministerie van SZW heeft op dit moment een baten-lastendienst in oprichting. Het gaat om het agentschap SZW dat tot taak heeft om de subsidie-regelingen van het ministerie van SZW uit te voeren. In eerste aanleg gaat het om de Europese subsidiemiddelen.

In de was-wordt tabel is de ontwerp-begroting 2001 vertaald naar de nieuwe begrotingsindeling. Deze stand is vervolgens als beginstand in de verdiepingsbijlage opgenomen. In de verdiepingsbijlage wordt de opbouw vanaf de begroting 2001 weergegeven. Alle mutaties die na de eerste suppletore begroting 2001 worden voorgesteld, worden hier toegelicht.

De conversie van gulden naar euro's kan ertoe leiden dat door afrondingen de som der delen niet volledig hoeft te sporen met de in de tabellen opgenomen totalen.

Specifieke aandachtspunten

Suwi

In de nieuwe beleidsbegroting is in de diverse beleidsartikelen de financiële weerslag van de nieuwe uitvoeringsstructuur en de benodigde transformatiekosten voor het veranderingsproces vanaf 2002 niet verwerkt. Het beeld over de transformatiekosten vloeit voort uit de businessplannen die op dit moment worden uitgewerkt door het CWI en het UWV in oprichting. De financiële consequenties van dat proces zullen zo spoedig mogelijk in beeld worden gebracht en worden vervolgens in een nota van wijziging op de begroting verwerkt. Daarnaast zal in de voortgangsrapportage «Groot Project» het uit de businessplannen voortvloeiende beeld worden gepresenteerd.

Beleidsartikel 17 van deze begroting biedt overigens wel een overzicht van de huidige stand van zaken met betrekking tot de transformatiekosten. De uitwerking van de businessplannen kan met name voor 2001 ook daarin nog wijzigingen brengen.

Relatie met de Sociale Nota

Het kabinet heeft toegezegd om het VBTB-gedachtengoed zoveel mogelijk op de Sociale Nota van toepassing te laten zijn. Het ministerie van SZW geeft dat vorm door in de begroting, naast de beleidsdoelstellingen die vanuit de Rijksbegroting worden gefinancierd, ter informatie ook de premiegefinancierde beleidsdoelstellingen voor 2002 op te nemen. De hiermee gepaard gaande uitgaven zijn niet opgenomen in de door de Tweede Kamer te autoriseren begrotingsstaat. In de Sociale Nota worden de sociale zekerheidsuitgaven in meerjarig perspectief geplaatst en komt het algemeen werkgelegenheids- en inkomensbeleid aan de orde.

Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften

In deze begroting wordt op vier punten afgeweken van de Rijksbegrotingsvoorschriften.

Ten eerste is afgeweken van de voorgeschreven opzet van de paragraaf budgetflexibiliteit. In de voorschriften is het deel van het budget dat al belegd is met verplichtingen bepalend voor de mate van flexibiliteit. Op de begroting van SZW treft men echter (afgezien van artikelen 1, 10, 11, 12 en 13) hoofdzakelijk open-einde-regelingen aan, waarbij aanspraken in wetgeving of bestuurlijke overeenkomsten zijn vastgelegd. Hoewel er nog geen concrete verplichtingen zijn aangegaan, is de budgetflexibiliteit hierdoor toch gering. Aanpassen van de budgetten vereist immers aanpassing van wet en regelgeving of het openbreken van bestuurlijke afspraken. Deze meer bestuurlijke benadering van het begrip budgetflexibiliteit is in de beleidsartikelen gehanteerd.

Ten tweede zijn de streefwaarden in de begroting vaak nog te weinig in outcome termen geformuleerd. Dit hangt voor een groot deel samen met de omslag uit een input-gerichte begrotingsopzet van voor de invoering van VBTB. De komende jaren zullen de streefwaarden in de begroting steeds meer gericht zijn op output of outcome. Dit is een groeiproces dat tijd nodig heeft.

Ten tweede voldoet de tabel met budgettaire gevolgen van beleid nog niet geheel aan het voorgeschreven model 2.65. Dit model vereist dat de programmauitgaven in de tabel binnen geoperationaliseerde doelstellingen worden uitgesplitst naar financiële instrumenten. In de begroting 2003 zal deze uitsplitsing plaatsvinden. De doelstellingen zijn in een aantal gevallen niet concreet genoeg geformuleerd om deze uitsplitsing te kunnen maken. De komende jaren zal hierin verbetering komen.

Tenslotte is de aansluitingstabel met de begroting 2001 (model 2.55) niet in de beleidagenda opgenomen, maar in de verdiepingsbijlage. De beleidsagenda moet immers een integraal beeld geven van de nieuwe beleidsvoornemens, zowel begrotingsgefinancierd, fiscaal als premiegefinancierd. Presentatie van alleen de begrotingscijfers zou een te beperkt beeld geven.

Evaluatie beleidsartikelen

In de beleidsartikelen is aangegeven welke evaluaties in 2001 lopen of recent zijn afgerond. Er is nog geen meerjarige planning voor de verdere evaluatieactiviteiten voor de periode 2002 tot en met 2006 (evaluatie binnen 5 jaar) voorhanden. Hier is uiteraard een relatie met de uitbreiding en verbetering van de voorziening in beleidsinformatie, waarvoor een task-force is ingericht. In komende begrotingen zal nader worden aangegeven wanneer de evaluaties worden verricht en zal voor de begroting 2003 worden toegewerkt naar een dekkende evaluatiekalender.

Belastinguitgaven en ESF-middelen

In de VBTB-begroting streeft het ministerie van SZW een zo integraal mogelijke presentatie van beleid na. Daarom zijn ook de premiegefinancierde regelingen in een aparte paragraaf toegelicht. Ook bij de belastinguitgaven is getracht deze zoveel mogelijk bij de beleidsartikelen zichtbaar te maken in de toelichting op de operationele doelstellingen. Dit is gebeurd bij beleidsartikelen 2, 3, 11 en 13. Verdere uitbouw hiervan is voor de komende jaren een groeiproces. Hierover vindt dit najaar overleg plaats met het ministerie van Financiën.

De programmamiddelen voor ESF-3 en EQUAL lopen buiten begrotingsverband en zijn dus niet in de begrotingsstaat terug te vinden. Zij zijn wel zoveel mogelijk aan de beleidsartikelen toegedeeld waarvan de doelstellingen mede met Europese gelden worden bereikt. Het gaat daarbij om beleidsartikelen 2 en 12.

Beschikbaarheid en betrouwbaarheid van derdeninformatie

Voor de in de begroting opgenomen prestatiegegevens is veelal informatie van derden nodig om over de prestaties te kunnen verantwoorden. De informatie is afkomstig van uitvoeringsorganisaties (gemeenten, uvi's, svb, etc.) en informatieleveranciers zoals bijvoorbeeld het CBS. Met het opstellen van de begroting in de nieuwe stijl is rekening gehouden met de informatie die voor de verantwoording van SZW aan het Parlement benodigd is. Hiertoe is een informatieplan opgesteld waarin is opgenomen welke informatie benodigd is en voor zover deze niet beschikbaar is, hoe deze kan worden verkregen.

Gezien de presentatie in de maand mei van het financiële jaarverslag is het veelal niet mogelijk om van definitieve verantwoordingsgegevens van de uitvoeringsorganisaties gebruik te maken. Dat leidt ertoe dat voor een gedeelte van de benodigde informatie gebruik zal worden gemaakt van voorlopige verantwoordingscijfers, waarbij er naar zal worden gestreefd om de verantwoordingsgegevens van de uitvoeringsorganisaties eerder in het jaar beschikbaar te krijgen. Voor de overige in het financiële jaarverslag op te nemen informatie zal gebruik worden gemaakt van bestaande of nog te ontwikkelen beleidsinformatiestromen.

De kwaliteit en betrouwbaarheid van beleidsinformatie is hoog. Toetsing van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de verkregen beleidsinformatie vindt regelmatig plaats onder meer door deze te verifiëren aan de hand van de later ontvangen verantwoordingsinformatie.

Van het eerder vermelde informatieplan maken ook de nieuw op te zetten of aan te passen beleidsinformatiestromen deel uit. Hiervan valt de betrouwbaarheid op voorhand niet te garanderen. Nieuwe informatie-stromen hebben een groeipad nodig om te komen tot een kwalitatief volwaardig en betrouwbare gegevensbron. Een algemene uitspraak over de tijd die dit groeipad in beslag neemt is niet te geven. Voor de ene bron zal dit sneller (binnen een jaar) gebeuren dan voor de andere bron. De ervaring leert dat er in veel gevallen een paar jaar overheen zal gaan. In de begroting 2003 zal aan dit punt wederom aandacht worden besteed.

Een aparte positie ten aanzien van de levering van beleidsinformatie wordt ingenomen door het CBS. Voor een groot aantal beleidsartikelen wordt gebruik gemaakt van reguliere CBS-statistieken. CBS staat hierbij in voor de kwaliteit van deze informatie. Met het CBS worden afspraken gemaakt om te komen tot tijdige levering van de benodigde informatie voor het financiële jaarverslag.

Toedeling van de apparaatsuitgaven

Het ministerie van SZW heeft in deze begroting de apparaatsuitgaven aan de verschillende beleidsartikelen toegerekend. Dat gebeurt alleen voor het begrotingsjaar 2002. Toerekening van middelen (personeel en materieel) vindt plaats op basis van een globale toedeling van de personeelsinzet naar de verschillende beleidsartikelen. Via een schriftelijke enquête is de verdeling over de verschillende beleidsartikelen geïnventariseerd. De hieruit voortvloeiende verdeelsleutels worden ook bij de Jaarverantwoording weer gehanteerd.

De apparaatsuitgaven worden niet afzonderlijk bij de beleidsartikelen toegelicht. In artikel 98 (algemeen) zal een integraal beeld van de inzet van personeel en materieel gegeven worden inclusief de verdeling van de middelen over de verschillende beleidsartikelen. Dit staat gelijk aan de verdeelsleutel.

DE BELEIDSAGENDA

2. HET BELEID

2.1 Beleidsagenda 2002

In de loop van 2001 is Nederland onverwacht geconfronteerd met een sterke groeivertraging. Werd een jaar geleden nog gerekend op een groei van 4 procent, thans verwacht het CPB dat de groei dit jaar niet meer dan 2 procent zal bedragen. Ook voor volgend jaar wordt 2 procent groei verwacht. Tegelijkertijd nemen de lonen en prijzen sterker toe dan geraamd. De arbeidsinkomensquote (AIQ) stijgt daarbij dit jaar tot bijna 85 procent. Voor volgend jaar verwacht het Planbureau een stijging van de werkloosheid met 40 000 werkzoekenden. Gezien de gestage verslechtering van de concurrentiepositie in de afgelopen jaren dreigt het gevaar dat de huidige conjuncturele teruggang het begin inluidt van een structureel minder gunstige economische ontwikkeling.

Een belangrijke beleidsopgave voor het volgend jaar is dan ook het afwenden van deze dreiging onder andere door te bevorderen dat de loon(kosten)ontwikkeling zich de komende tijd aanpast aan de gewijzigde omstandigheden. De ervaring met de verslechtering van de AIQ in het begin van de jaren negentig strekt hierbij tot lering. Vertrouwen dat een structurele verslechtering van de economie kan worden voorkomen, geeft bovendien de omstandigheid dat, anders dan in het begin van de jaren negentig, thans volop ruimte kan worden geboden aan de werking van de automatische stabilisatoren.

Nadruk op bevordering van een structureel gunstige ontwikkeling spreekt meer algemeen uit de beleidsagenda 2002. Ook al heeft de huidige conjuncturele teruggang een mitigerend effect op de knelpunten op de arbeidsmarkt, de komende vergrijzing maakt duurzame groei, mogelijk gemaakt door een verdere vergroting van het arbeidsaanbod, meer dan nodig. Vergroting van het arbeidsaanbod draagt bovendien bij aan de gewenste aanpassing van de loonontwikkeling.

Door de krapte op de arbeidsmarkt en de gevolgen die dat bijvoorbeeld heeft voor de loonontwikkeling en Nederlandse concurrentiepositie, heeft het kabinet extra aandacht voor de knelpunten op de arbeidsmarkt. In dat kader worden stimulerende maatregelen getroffen om het arbeidsaanbod te vergroten. Specifiek aandachtspunt daarbij vormt het tot dusverre minder effectief benut arbeidspotentieel. Daarbij gaat het vooral om ouderen, laagopgeleiden en etnische minderheden, terwijl voorts extra inspanningen worden gepleegd om de moeilijk bemiddelbare groep langdurig werkloze uitkeringsgerechtigden onder meer via klantmanagement terug te leiden naar de arbeidsmarkt.

Daarnaast zullen in 2002 voor de mensen zonder arbeidsmarktperspectief die langdurig in de bijstand verblijven en de chronisch zieken met een laag inkomen, aanvullende inkomensmaatregelen getroffen.

Tenslotte is de uitvoering van de sociale zekerheid in 2002 volop in beweging. Zo wordt de nieuwe Structuur uitvoering werk en inkomen (Suwi) ingevoerd en gaat de Sociale inlichtingen en opsporingsdienst (SIOD) van start.

Onderstaande tabel geeft de beleidsprioriteiten voor 2002 weer en de extra middelen die daarvoor worden ingezet. In de eerste kolom is aangegeven of de extra middelen gefinancierd worden via de SZW-begroting, de sociale fondsen of fiscaal zijn gefaciliteerd. Negatieve bedragen duiden op lastenverlichting.

Tabel 1 Beleidsprioriteiten 2002 en de extra middelen die daarvoor beschikbaar zijn gesteld. (bedragen in € 1 mln)
FinancieringOnderwerp20012002200320042005
 1. Vergroten arbeidsaanbod     
 A. Algemene maatregelen     
FiscaalVerkleining armoedeval * – 281  – 365    
FiscaalToetrederskorting* en afdrachtsvermindering – 98  – 252    
SZW-begrotingvervanging uitstroompremies – 23,6– 59,9– 77,6– 76,2
SZA-premieCombineren Arbeid en Zorg 19,117,017,017,0
FiscaalFlexibele beloning * – 45– 68  
       
 B. Verhogen arbeidsdeelname specifieke groepen     
FiscaalVerhogen arbeidsdeelname ouderen * – 102  – 136    
OC&W/fiscaalVerhogen arbeidsdeelname laagopgeleiden90,8181,5181,5136,1 
SZW-begrotingVerhogen arbeidsdeelname etnische minderheden27,211,30,93,2 
       
 2. Activering en reintegratie     
SZW-begrotingBestuurlijke afspraken gemeenten uitgaven32,2142,5181,5180,2 
SZA-premieREA – 100,7– 139,3– 150,7– 150,7
       
 3. Verbetering inkomenspositie specifieke groepen     
SZW-begrotingMotie Noorman-Den Uyl 54,511,311,341,3
FiscaalChronisch zieken – 45  – 45    
       
SZW-begroting4. Emancipatie4,65,53,93,73,4
       
 5. Verbetering uitvoering sociale zekerheid     
staartpost szaSuwi/ESF226,9    
       
 6. Naleving regelgeving; inspectie en handhaving     
SZW-begrotingCapaciteitsuitbreiding AI 6,15,65,55,5
SZW-begrotingExtra middelen oprichting SIOD, BUO (incl incidentele kosten)3,921,322,222,222,2
SZW-begrotingOpsporingssamenwerkingsverbanden gemeenten0,76,1   

* De lastenverlichting in 2003 als gevolg van de fiscale maatregelen moet als structureel worden beschouwd.

1. Vergroten arbeidsaanbod

De situatie op de arbeidsmarkt is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er is behoefte aan een accentverschuiving van een vraagbepaalde arbeidsmarkt naar een meer aanbodbepaalde arbeidsmarkt waarbij, het verhogen van de arbeidsparticipatie voorop staat. De uitdaging voor de komende jaren is om zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het arbeidsaanbod te verbeteren en daarmee de gunstige ontwikkeling van de werkgelegenheid uit de tweede helft van de jaren negentig voort te zetten. Een deel van die maatregelen geldt voor iedereen (A), het andere deel is gericht op specifieke groepen (B).

A. Algemene maatregelen

Een verdere verkleining van de armoedeval, een brede werkaanvaardingspremie, het verbeteren van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren en flexibele beloningsvormen beogen bij te dragen aan de doelstelling om de arbeidsdeelname van gemiddeld 64% te laten toenemen tot 70% in 2010.

1. Verkleining van de armoedeval

Met de armoedeval wordt gedoeld op de situatie waarin een uitkeringsgerechtigde die gaat werken er netto niet op vooruit, of er zelfs op achteruit gaat. Werk moet lonen. Voor 2002 worden de volgende maatregelen getroffen om de armoedeval te verkleinen. Het hele pakket kost vanaf 2003 circa 365 miljoen euro per jaar.

• Specifiek voor de alleenstaande ouders wordt de leeftijdsgrens voor de aanvullende-alleenstaande-ouders-korting verhoogd van 12 jaar naar 16 jaar. Voor deze alleenstaande werkende ouders betekent dit een inkomensvoordeel van maximaal € 1318. Deze maatregel kost € 14 mln.

• De combinatiekorting voor werkende ouders met jonge kinderen wordt verhoogd met € 50. Naast het verkleinen van de armoedeval maakt deze maatregel ook het combineren van arbeid en zorg aantrek- kelijker. Deze maatregel kost circa € 85 miljoen euro.

• Voor werkenden wordt de arbeidskorting in 2002 verhoogd met € 23 en in 2003 daarbovenop nog eens met € 6.

• De marginale druk van de huursubsidie wordt verlaagd, doordat per 1 juli de kindertoeslagen in de huursubsidie worden afgeschaft. De koopkrachteffecten hiervan worden gecompenseerd via introductie van een extra aanvullende kinderkorting. Deze korting bedraagt € 117 voor gezinnen met drie of meer kinderen en € 87 per jaar voor gezinnen met één of twee kinderen.

• Het ministerie van SZW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten hebben in april 2001 een intentieverklaring gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de reikwijdte van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid. Uitgangspunt is een gemeentelijk minimabeleid dat zich richt op het activeren van mensen, waarbij de armoedeval zoveel mogelijk wordt voorkomen. Naast inkomensafhankelijke regelingen op rijksniveau kunnen ook gemeentelijke inkomensondersteunende maatregelen eraan bijdragen dat de overgang van uitkering naar werk niet of nauwelijks een financiële vooruitgang oplevert. Voor een uitgebreide analyse hiervan zij verwezen naar hoofdstuk 6 van de Sociale Nota.

2. Toetrederskorting

Met ingang van 2002 krijgen uitkeringsgerechtigden die langer dan een jaar in de regeling zitten (uitgezonderd WW-ers), personen met een gesubsidieerde baan en personen zonder uitkering of gesubsidieerde baan1 een fiscaal voordeel als zij op een ongesubsidieerde baan gaan werken. Het voordeel bedraagt maximaal € 1361 in het eerste jaar, € 908 in het tweede jaar en € 454 in het derde jaar. Voorwaarde voor toekenning is dat sprake moet zijn van volledige uitstroom uit de uitkering, of, bij toe- of herintreden anders dan vanuit een uitkeringssituatie, uitstroom naar ten minste 50% WML per jaar. De heffingskorting wordt per persoon maar een keer per leven verstrekt.

Voor werkgevers wordt in aanvulling hierop een afdrachtvermindering van € 700 per werkgever per kalenderjaar ingevoerd als zij een herintreder in dienst nemen. Met deze maatregel is een bedrag gemoeid van 34 miljoen euro in 2002, oplopend naar structureel 84 miljoen euro.

3. Combineren van arbeid en zorg

Een belangrijke randvoorwaarde voor herintreding of het blijven werken, en daarmee voor de arbeidsdeelname, is de mogelijkheid waarin mensen arbeid en zorg kunnen combineren. In het voorjaar van 2001 is in de Tweede Kamer het wetsvoorstel Arbeid en zorg behandeld. De wet zal voorzien in een recht op: een kortdurend zorgverlof van maximaal 10 dagen per jaar ten behoeve van de zorg voor zieke kinderen, partner en ouders; een adoptieverlof van 4 weken voor elke adoptiefouder en een kraamverlof voor partners van 2 dagen. Verder zal het ouderschapsverlof geflexibiliseerd worden. Het wordt mogelijk om het ouderschapsverlof in meerdere delen (maximaal 3) op te nemen.

In de wet Arbeid en Zorg zal ook de wet Financiering Loopbaanonderbreking worden opgenomen. De laatstgenoemde wet zal met name ten aanzien van de voorwaarden voor vervanging gewijzigd worden, waardoor geconstateerde belemmeringen voor het gebruik van de wet worden verminderd. Bovendien zal ook voor degenen die verlof nemen ten behoeve van kinderen met een levensbedreigende ziekte de vervangingseis vervallen.

4. Flexibele beloning

Hoge loonkosten, die in economisch mindere tijden slechts moeizaam neerwaarts kunnen worden bijgesteld, kunnen leiden tot hogere werkloosheid. Een grotere resultaatafhankelijke looncomponent kan ervoor zorgen dat de loonkosten meer «meeademen» met het resultaat van de onderneming. Als uitvloeisel van het Najaarsoverleg in 2000 is daarom besloten structureel vanaf 2003 68,1 miljoen euro te reserveren voor stimulering van flexibele beloningsvormen. Dit wordt gedaan in de vorm van een fiscale faciliteit voor winstdeling. Voor het jaar 2002 is hiervoor 45,4 miljoen euro uitgetrokken.

5. Premiestelling sociale fondsen

Het terugdringen van de exploitatiesaldi in de sociale fondsen heeft een rol gespeeld bij de vormgeving van het lastenpakket voor 2002. Als gevolg van het lastenpakket 2002 en vanwege de effecten van de economische ontwikkeling, zullen de exploitatieoverschotten voor de werknemersverzekeringen in de sector SZA dalen met ¼ miljard euro van 2,9 miljard euro in 2001 naar 2,6 miljard euro in 2002 (waarvan ¼ miljard euro als gevolg van in 2002 door te voeren premieverlagingen).

De omvang van de overschotten blijft echter zodanig dat ook bij een tegenvallende conjunctuur sprake zal blijven van overschotten bij de werknemersverzekeringen. Deze situatie geeft aanleiding ten principale te kijken hoe ook op de langere termijn om te gaan met de premiestelling in de sociale fondsen. De komende maanden zal het Kabinet dit vraagstuk nader onderzoeken, mede in relatie tot de uitkomsten van de verschillende verkenningen en onderzoeken op het gebied van de fiscaliteit en de financiering van de ziektekostenverzekering. In hoofdstuk 3 van deze begroting en in bijlage 1 van de sociale Nota wordt nader op de vermogensposities in de sociale fondsen ingegaan.

B. Verhogen arbeidsparticipatie specifieke groepen

Naast de algemene maatregelen die de arbeidsdeelname moeten vergroten, worden specifieke maatregelen getroffen voor drie groepen in de samenleving waar de arbeidsdeelname ver onder het gemiddelde is. Dit zijn de ouderen (34%), mensen met een lage opleiding (46%) en etnische minderheden.

1. Stimulansen om de arbeidsdeelname van ouderen te vergroten

De arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) bedroeg in 2000 slechts 34%. In de nota van 14 maart 2000 (kamerstukken II, 27 046, vergaderjaar 1999–2000) zijn de achtergronden van deze lage participatie belicht. Voor ouderen wordt gestreefd naar vergroting van de arbeidsparticipatie onder ouderen met 0,75 procentpunt per jaar.

• Ouderen krijgen met ingang van 2002 een fiscaal voordeel als zij werken, dat groter wordt naarmate de leeftijd toeneemt. Dit gebeurt door een verhoging van de arbeidskorting, specifiek voor ouderen.

• Werkgevers kunnen oudere werknemers een onbelaste bonus geven als zij blijven werken. De maximale omvang van de belastingvrije bonus stijgt naarmate de leeftijd hoger is: voor de groep van 58 tot 61 jaar € 227, voor de groep van 61 tot en met 62 jaar € 454 en voor 63 jaar en ouder € 681.

• Werkgevers krijgen per werknemer ouder dan 58 jaar een korting van € 712 op de door hen te betalen WAO-premie.

• Om ervoor te zorgen dat werkloze ouderen weer aan de slag gaan, zal afhankelijk van de resultaten van een onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers, worden overwogen om de vrijstelling van sollicitatieplicht voor 57,5 jaar en ouder af te schaffen.

• Versterking van de poortwachtersfunctie van de WW heeft ook in 2002 prioriteit. In alle daarvoor in aanmerking komende gevallen dient voldoende onderzoek te worden verricht naar de eventuele verwijtbaarheid van de werkloosheid. Onterecht beroep op de WW wordt hiermee teruggedrongen.

• Om werkgevers in de marktsector ertoe aan te zetten ouderen in dienst te houden, wordt een werkgeversbijdrage bij ontslag van werknemers ouder dan 57,5 jaar ingevoerd.

2. Verhogen arbeidsdeelname laagopgeleiden

De arbeidsparticipatie van laagopgeleiden (mensen zonder startkwalificatie1 ) ligt met 46% ver onder het landelijk gemiddelde. Het kabinet beoogt het aandeel van werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25–64 jaar in de komende jaren terug te brengen. Hiervoor worden maatregelen genomen gericht op werkloze laagopgeleiden en reeds werkenden. Hierover zijn in het voorjaarsoverleg afspraken gemaakt met sociale partners.

• De kans op arbeidsdeelname wordt groter naarmate mensen hoger opgeleid zijn. Een investering in het beroepsonderwijs is dus belangrijk. Onderwijsinstellingen voor vmbo, mbo en hbo, sociale partners en de departementen van SZW, OC&W en EZ, moeten samenwerken om de positie van het beroepsonderwijs te versterken. Voor de resterende kabinetsperiode komt 226,9 miljoen euro beschikbaar, waarvan 136,1 miljoen euro structureel vanaf 2002 voor de versterking van de beroepskolom. Voor de concrete activiteiten die met deze extra middelen worden verricht wordt verwezen naar de begroting van OC&W. Algemene maatregelen als de verkleining van de armoedeval en de brede werkaanvaardingspremie (zie 1A van deze beleidsagenda) ondersteunen dit proces.

• Naast de investering in het beroepsonderwijs wordt extra geld beschikbaar gesteld voor de scholing van reeds werkenden. Laagopgeleiden (zonder startkwalificatie) raken in economisch mindere tijden vaak als eersten hun baan kwijt en komen daarna moeizaam weer aan de slag. Voor een duurzame arbeidsparticipatie is scholing van laagopgeleiden daarom, ook als zij al werken, erg belangrijk. Werkgevers die zorgen voor scholing van voormalig werklozen kunnen rekenen op een tegemoetkoming in de kosten van € 1 529 per keer. De scholing van de werknemer moet er dan wel op gericht zijn om een startkwalificatie te behalen. Naar verwachting zullen naar aanleiding van deze regeling in 2002 15 000 personen extra, oplopend tot 30 000 personen (vanaf 2005), worden geschoold

3. Vergroten arbeidsdeelname etnische minderheden

Het kabinet heeft zich bij haar aantreden tot doel gesteld het verschil in werkloosheid tussen autochtonen en etnische minderheden te halveren. Dit betekent dat de werkloosheid onder etnische minderheden moet worden teruggebracht van 16% in 1998 tot 10% in 2002. Het werkloosheidspercentage onder etnische minderheden beweegt zich op basis van voorlopige CBS-cijfers thans rond dit percentage. De komende jaren is het zaak deze ontwikkeling en de duurzaamheid van de arbeidsinpassing van etnische minderheden te bestendigen. Om dit te bereiken worden er diverse, in het verleden succesvol gebleken instrumenten, ingezet welke zijn beschreven in de kabinetsnotaArbeidsmarktbeleid voor minderheden-plan van aanpak 2000–2003. De in deze nota beschreven specifieke maatregelen vormen een aanvulling op het algemene arbeidsmarktbeleid, waarin wordt uitgegaan van evenredige participatie van etnische minderheden. Eén van de belangrijke initiatieven die in gang zijn gezet betreft een extra impuls om werklozen in fase 1 middels een één-op-één bemiddeling aan werk te helpen. Deze aanpak vloeit voort uit het MKB-convenant welke in 2000 en 2001 succesvol is gebleken. Tot nu toe (medio 2001) zijn met deze intensieve aanpak circa 25 000 plaatsingen gerealiseerd, waarvan circa 20 000 etnische minderheden. Deze intensieve aanpak zal vanaf 2002 in het reguliere beleid binnen de CWI worden ingebed en leiden tot een sluitende maatwerkaanpak voor de allochtone werkzoekenden in de CWI. Een ander initiatief om arbeidsdeelname onder etnische minderheden te bevorderen betreft het Raamconvenant Grote Ondernemingen. In het kader van dit convenant maken grote ondernemingen afspraken met de ministers van SZW en GSI om de in- en doorstroom van etnische minderheden te bevorderen.

2. Activering en reïntegratie

1. Bestuurlijke afspraken Agenda voor de toekomst

Het ministerie van SZW heeft met de VNG afspraken gemaakt over de activering van bijstandsgerechtigden, waarbij werk voorop staat. Als uitvloeisel daarvan zijn inmiddels met de gemeenten 's-Gravenhage en Utrecht uitgewerkte afspraken gemaakt voor 2001–2004.

2. Reïntegratie arbeidsgehandicapten

Naar aanleiding van het evaluatierapport over de Wet op de (Re)integratie Arbeidsgehandicapten (Rea) en de behandeling daarvan in de Tweede Kamer, wordt de Rea gewijzigd. Met de wijzigingen wordt een efficiëntere stimulering van de arbeidsparticipatie, een beheersing van het uitgavenniveau en beperking van administratieve lasten voor werkgevers beoogd. Met de beleidswijzigingen wordt het aantal subsidiemogelijkheden beperkt, respectievelijk vervangen door vrijstelling c.q. korting op WW en WAO-premies.

3. Commissie Donner II

Het rapport van de Commissie Donner II is van groot belang voor de wijze waarop we de komende jaren met arbeidsongeschiktheid omgaan. Het rapport is voorgelegd aan de SER en ROP en bevat een aantal aanbevelingen voor het arbeidsongeschiktheidscriterium, de claimbeoordeling en de uitkeringshoogte. Daarnaast wordt voorgesteld de werkgever een reïntegratieplicht te geven.

3. Verbetering inkomenspositie specifieke groepen

1. Uitvoering motie Noorman-Den Uyl

Het voornemen is om aan de motie Noorman-Den Uyl inzake een inkomensondersteuning aan langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief uitvoering te geven door invoering van een forfaitaire tegemoetkoming. Om voor deze uitkering in aanmerking te komen zal er tenminste een keer per jaar een toetsing op het arbeidsmarktperspectief dienen plaats te vinden. Indien de betrokkene onvoldoende inspanningen verricht met het oog op een verbetering van arbeidsmarktperspectief, zal de uitkering niet worden toegekend.

2. Inkomenspositie chronisch zieken/uitvoering motie Melkert

In het kader van een verbetering van de inkomenspositie van gehandicapten en chronische zieken worden, mede ter uitvoering van de motie Melkert (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 400, nr. 11), de volgende maatregelen ingevoerd.

• Door het invoeren van vermenigvuldigingsfactoren wordt de aftrekpost buitengewone uitgaven voor inkomens tot circa 27 500 euro meer waard. Na een jaar 25% méér en na twee jaar 50% meer. Het betreft ongeveer 160 000 huishoudens voornamelijk van ouderen die langdurig hoge ziektekosten hebben.

• Aftrek ziektekosten toestaan voor inwonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar en ouder.

4. Emancipatie

In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie1 heeft het kabinet de prioriteiten van het rijksbreed emancipatiebeleid voor de middellange termijn gepresenteerd. In het Meerjarenbeleidsplan zijn concrete doelstellingen aangegeven, gekoppeld aan het instrumentarium waarmee het kabinet denkt deze doelen te realiseren. Het kabinet heeft de keuze gemaakt voor de volgende beleidsterreinen waarvoor in het Meerjarenbeleidsplan concrete streefwaarden zijn geformuleerd: Arbeid, Zorg en Inkomen, Dagindeling, Macht en Besluitvorming, Mensenrechten en Kennissamenleving. De beoogde maatschappelijke effecten zijn daarbij zoveel mogelijk gekwantificeerd door middel van streefpercentages voor de periode 2002–2010. De geleidelijke groei van de beoogde maatschappelijke effecten moet worden geplaatst in dit meerjarenkader. Relevant aspect daarbij is dat de desbetreffende ministers hun eigen verantwoordelijkheid hebben bij het effectueren van het emancipatiebeleid binnen hun vakdepartement. De politieke en ambtelijke verantwoordelijkheid voor het halen van de streefcijfers ligt daardoor bij de departementen zelf. In de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 2002 wordt jaarlijks een nadere concretisering en actualisering gegeven van de activiteiten in het kader van de coördinatie van het emancipatiebeleid.

5. Verbetering uitvoering sociale zekerheid

1. Suwi

De beoogde datum voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel SUWI en het wetsvoorstel Invoeringswet SUWI is 1 januari 2002. Dit betekent dat per 1 januari 2002 naar verwachting de nieuwe structuur formeel zal zijn ingevoerd. Het veranderingsproces vergt ook daarna nog geruime tijd de nodige inzet van alle betrokkenen. Per 1 januari vinden deze veranderingen wel plaats in een gewijzigde bestuurlijke structuur, waarin ook de verschillende nieuwe organisaties (UWV, SVB, CWI, RWI en IWI) hun eigen positie zullen gaan krijgen, ten opzichte van elkaar en met (resp. binnen) het ministerie van SZW.

Het jaar 2002 is dan ook wel een bijzonder jaar in het kader van dit veranderingsproces, waarbij de continuïteit van de uitvoering (niet in de laatste plaats naar de verschillende klantengroepen, waarbij cliëntenparticipatie een belangrijke rol kan spelen) een belangrijke prioriteit heeft en hand in hand zal moeten gaan met de deels nog op ter starten en deels al in gang gezette innovaties. In de begroting is in de diverse beleidsartikelen de financiële weerslag van de nieuwe uitvoeringsstructuur en de benodigde transformatiekosten voor het verantwoordingsproces nog niet verwerkt. Het beeld over de transformatiekosten vloeit voort uit de businessplannen die op dit moment worden uitgewerkt door het CWI en het UWV in oprichting.

2. Uitvoering Abw

Mede in het belang van degenen die zijn aangewezen op een bijstandsuitkering, is het noodzakelijk dat gemeenten de Algemene bijstandswet (Abw) rechtmatig en doeltreffend uitvoeren. Als vervolg op het medio mei 2001 uitgevoerde onderzoek bij de gemeente Amsterdam, zal in het kader van het reguliere toezichtsbeleid (indien daartoe aanleiding bestaat) een quick scan worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomst daarvan kan de toezichthouder besluiten tot een diepgaand onderzoek.

6. Naleving van regelgeving; inspectie en handhaving

1. Veiligheid en gezondheid op het werk

Voor de effectiviteit van de regelgeving is controle op de naleving van groot belang. De ervaring leert dat de «pakkans» in hoge mate bepalend is voor de naleving van de regelgeving. In de handhavingsketen is niet alleen het controleren en signaleren van belang, maar ook de mate waarin dit tot vervolging leidt. De handhavingsketen wordt versterkt via een verbeterde uitvoering van de sociale zekerheid (zie punt 5 van deze beleidsagenda) en een uitbreiding van de formatie van de arbeidsinspectie, waardoor meer inspecties mogelijk worden. De controlekans voor bedrijven wordt vergroot door 4 000 extra inspecties van de arbeidsinspectie in 2002 en 5 500 vanaf 2003 op de veiligheid en gezondheid op het werk.

Daarnaast heeft het ministerie van SZW een projectdirecteur aangesteld voor de integratie van arbeids- en publieksveiligheid. Deze heeft tot taak te bewerkstelligen dat scherper gelet gaat worden op de samenhang tussen arbeids- en publieksveiligheid, de samenhang tussen verschillende vormen van normering en regelgeving en het beter waarborgen dat lessen worden getrokken uit concrete ervaringen.

2. Bijzondere opsporing van zwaardere gevallen

Het is van belang dat de grotere en kolomoverstijgende fraudezaken met verhoogde inspanning en kwaliteit worden opgespoord en vervolgd. Daarvoor gaat in 2002 de SIOD van start. De SIOD is een bijzondere opsporingsdienst met zware bevoegdheden (art. 141 wetboek van strafvordering) speciaal voor grote complexe fraudezaken in de sociale zekerheid. De SIOD omvat vanaf 2003 345 fte's. Hiermee kunnen in de structurele situatie minstens 100 grote opsporingsonderzoeken per jaar worden uitgevoerd. Voor 2002 worden vooralsnog 60 grote onderzoeken voorzien.

Met ingang van 2002 wordt ook een beleidsunit opsporing opgericht. Deze unit is verantwoordelijk voor de coördinatie van het opsporingsbeleid in de sociale zekerheidskolommen AI, UWV, SVB, gemeenten en SIOD. Tevens fungeert dit bureau als centraal aanspreekpunt voor het openbaar ministerie. Op de noodzaak van meer centrale regie heeft ook de Algemene Rekenkamer gewezen in haar eind 2000 verschenen rapport «Opsporing en vervolging van fraude».

Dwarsdoorsnedes

In de beleidsagenda heeft SZW ervoor gekozen alleen nieuw beleid te presenteren. Aan de uitvoering van bestaand beleid wordt dan dus geen aandacht besteed. Hierdoor is de informatie over het handhavingsbeleid en reïntegratiebeleid alleen versnipperd terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen waar dit beleid relevant is. In deze paragraaf wordt een integraal overzicht gegeven van de middelen en het beleid voor handhaving en reïntegratie.

Overzicht reïntegratiebudgetten

Met Suwi wordt mede een vrije markt voor reïntegratiediensten beoogd. De middelen die de publieke opdrachtgevers op deze markt kunnen besteden zijn in de begroting verdeeld over meerdere beleidsartikelen. Onderstaande tabel geeft in samenhang het totaal op de vrije markt te besteden reïntegratiebudget weer. In de eerste kolom is het artikelnummer genoemd, waar meer te vinden is over dat specifieke reïntegratie-instrument.

Tabel 2 Overzicht reïntegratiebudgetten (bedragen in miljoenen euro's)
 art2002200320042005
Reïntegratiebudget uvi's (ex. ESF, ex. Sluitende aanpak)premie49424242
REA (ex. uitvoeringskosten)6 + premie419373362362
Restant prestatiebudget Arbvo (ex. ESF, Sluitende aanpak)291919191
Sectorale initiatieven (RWI)234576868
WIW Scholing & Activering (ex. ESF, REA, Sluitende aanpak)2260274278351
Sluitende aanpak2160165165165
ESF-3 200200200200
      
Totaal 1 2131 2021 2061 280

Overzicht fraudebestrijding

Doelen en aanpak

Fraudebestrijding richt zich op het voorkomen van fraude (preventie), het signaleren en controleren op fraude, het opsporen van fraude en het afdoen van geconstateerde fraude door middel van het terug- en invorderen van onterecht uitbetaalde uitkeringen en het opleggen van sancties.

Voor 2002 worden op het vlak van de fraudebestrijding de volgende prioriteiten gekozen:

• het «randomized response» onderzoek (R&R-onderzoek) naar omvang en achtergronden van regelovertreding in de WW, WAO en ABW wordt in 2002 opnieuw uitgevoerd. Dit in het kader van de monitoring van onder andere percentages regelovertreding en bekendheid met de regelgeving.

Het RR-onderzoek in 2000 heeft uitgewezen dat de kennis bij uitkeringsgerechtigden van de Wet Boeten onvoldoende was. Om de kennis van deze wet te vergroten is in 2001 een voorlichtingscampagne gestart;

• om fraude sneller te signaleren is en wordt de gegevensuitwisseling tussen instanties verder verbeterd. Eind 2002 moeten alle gemeenten zijn aangesloten op het Inlichtingenbureau. Daarmee moet de gemiddelde duur van de witte fraude worden teruggebracht naar zes weken. Verder zal in 2002 gestart worden met het optimaliseren van het beheer en de kwaliteit van bronbestanden;

• de ontwikkeling van risico-analyse is inmiddels zover dat deze in 2002 ingezet kan worden bij controle. Doel van de risico-analyse is een «slimmere handhaving»;

• naar aanleiding van opsporingsonderzoeken is gebleken dat zwarte fraude moeilijk te detecteren is. In 2002 zal daarom gestart worden met een meerjarige aanpak met het doel het vergroten van het inzicht in en de pakkans van zwarte fraude. Het Lisv heeft afspraken gemaakt met het OM om vanaf 2001 zwarte fraudezaken te prioriteren boven de relatief eenvoudigere witte fraudezaken. In 2002 moeten deze inspanningen zichtbaar worden. Daarnaast is een onderzoek gestart naar de werking van de samenwerkingsafspraken tussen de Arbeidsinspectie van SZW en het openbaar ministerie;

In bestuurlijk overleg met de VNG is afgesproken dat de gemeenten meer zwarte fraude gaan opsporen, deels door de eerder genoemde slimmere handhaving, deels door nieuwe regionale samenwerkingsverbanden;

• met de VNG zijn daarnaast bestuurlijke afspraken gemaakt om de kwaliteit van het gemeentelijk fraudebestrijdingsbeleid te verbeteren, onder meer door het opnemen van duidelijke en meetbare doelstellingen in de gemeentelijk fraudebeleidsplannen;

• per 1 januari 2002 gaat de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD) van start met de opsporing van zware, complexe fraudezaken. (Zie hiervoor beleidsagendapunt 6).

Op het terrein van de opsporing van internationale fraude gelden de volgende prioriteiten:

• de Wet Beperking Export Uitkeringen die op 1 januari 2000 in werking is getreden en in 2002 wordt geëvalueerd, regelt dat geen uitkeringen meer naar het buitenland kunnen worden geëxporteerd, tenzij met het desbetreffende land een verdrag is gesloten waarin handhavingsbepalingen zijn opgenomen. In de overgangsperiode 2000–2003 wordt ernaar gestreefd zo veel mogelijk verdragen af te sluiten;

• voor gegevensuitwisseling zijn in de afgelopen kabinetsperiode diverse internationaal gerichte instanties, zoals het Bureau Vermogen Buitenland en het IBF, opgezet. In 2002 wordt er naar gestreefd om de samenwerking tussen deze instanties te intensiveren;

• de bestrijding van bijstandsfraude over de grens wordt in 2002 uitgebreid. Met Duitsland zal in het najaar van 2001 een verdrag worden gesloten voor de gezamenlijke bestrijding van sociale zekerheidsfraude.

Kosten en opbrengsten

De volgende tabel geeft een overzicht van de geraamde financiële effecten van het M&O-beleid vanaf het begrotingsjaar 2002.*

Tabel 3 Kosten en opbrengsten van het M&O-beleid vanaf 2002 (bedragen in miljoenen euro's)
  20022003200420052006
I Regelgeving      
Besparingen Beperking Export van Uitkeringen+20,054,054,954,954,9
Opbrengsten Opdrachtgeversaansprakelijkheid loonconfectie+4,54,54,54,54,5
Totaal besparingen/opbrengsten regelgeving 24,558,559,459,459,4
       
II Intensiveringsmaatregelen fraudebestrijding 1998–2002*      
Besparingen/opbrengsten+106,2140,2137,5131,6141,1
Uitvoeringskosten60,844,047,645,444,0
Saldo besparingen/opbrengsten intensiveringsmaatregelen 45,496,289,886,297,1
       
III Extra intensiveringen 2001/2002      
Besparingen/opbrengsten      
• Verdubbeling waarnemingen ter plaatse 0,91,81,81,81,8
• Uitbreiding internationale controle 0,90,90,90,90,9
• Landelijke uitrol luba experiment 6,86,86,86,86,8
• SIOD 22,722,722,722,722,7
• uitbreiding A.I. 1,81,81,81,81,8
Uitvoeringskosten      
• Verdubbeling waarnemingen ter plaatse 1,42,32,32,32,3
• Uitbreiding internationale controle 0,90,90,90,90,9
• Landelijke uitrol luba experiment 3,23,23,23,23,2
• SIOD 25,419,520,020,020,0
• uitbreiding A.I. 5,95,45,45,45,4
Saldo besparingen/opbrengsten extra investeringen 2001/2002 – 3,62,72,32,32,3
       
IV Additionele uitgaven voor handhaving en verbetering uitvoering** 10,911,311,311,311,3

* De financiële effecten betreffen zowel begrotings- als premiegefinancierde uitgaven, EU-arbeidsmarktsubsidies en premie- en belastinginkomsten.

** Het gaat hierbij om een reservering binnen de SZW-begroting voor additionele projecten gericht op verbetering van de handhaving en de kwaliteit van de uitvoering. De eventuele aan deze beleidsondersteunende uitgaven gerelateerde opbrengsten zijn niet gekwantificeerd.

Als gevolg van een intertemporele verschuiving in de kosten voor het Inlichtingenbureau zijn onder II. wijzigingen opgetreden t.o.v. de begroting 2001. Hierdoor zijn de totale uitvoeringskosten in 2002 hoger en in 2003 lager dan ten tijde van de begroting 2001 was geraamd. Daarnaast vallen de uitvoeringskosten van het inlichtingenbureau vanaf 2004 structureel lager uit.

In 2000 is, in samenwerking met het ministerie van BZK en uitvoeringsorganisaties, een proef voorbereid met de chipcard die de identificatie van cliënten in de sociale zekerheid in de toekomst kan verbeteren. Het gaat om de test te Delft met een prototype van de nieuwe generatie reisdocumenten. Zowel in de aanleg van de proefopstelling als in het proefgebruik zelf zijn tot dusver enige tegenslagen geïncasseerd. Om deze reden is het traject van afronding van beproeving en invoering van kaarttoepassing in de tijd verschoven. De consequenties daarvan zijn verwerkt door het gedeeltelijk doorschuiven van de verwachte kosten en opbrengsten.

2.2. Beleidsartikelen

BELEIDSARTIKEL 1 BASISDIENSTVERLENING WERK EN INKOMEN (CWI)

1.1 Algemene doelstelling

Het CWI bevordert de werking van de arbeidsmarkt door het bij elkaar brengen van vraag en aanbod ten behoeve van werklozen, andere werkzoekenden en werkgevers. Het CWI zorgt voor een zodanige dienstverlening op het terrein van werk en inkomen dat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en werkgevers hun vacatures op zo kort mogelijke termijn kunnen vervullen. Voor zover nodig wordt voor werkzoekenden een uitkeringsintake verricht.

De basisdienstverlening, onderdeel werk, die vanaf 2002 door het CWI zal worden uitgevoerd, werd in het verleden uitgevoerd door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De uitkeringsintake die in de CWI zal plaatsvinden werd voorheen door gemeenten en de uvi's gedaan. In de nieuwe CWI-structuur wordt voorrang gegeven aan werk boven uitkering. Dit wordt mogelijk doordat het zoeken naar werk en het aanvragen van een uitkering niet langer gescheiden zijn.

Daarnaast neemt de CWI de meeste «overige» wettelijke taken over die thans nog aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn opgedragen.1

Optimale allocatie op de arbeidsmarkt vereist een goed inzicht in de situatie op die markt. Het is de taak van de CWI zo veel mogelijk bij te dragen aan transparantie op de arbeidsmarkt door de verzameling van gegevens. Een snelle en goede aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt vergt dat partijen zoveel mogelijk beschikken over relevante marktinformatie. Deze informatie is essentieel voor de zelfwerkzaamheid van de individuele belanghebbenden. In dit kader verstrekt de CWI informatie en advies over arbeid, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Verder zal de CWI waar nodig ondersteuning leveren bij sectorale, regionale of categorale initiatieven.

1.2 Operationele doelstellingen

1. Inrichting van een operationeel netwerk van 131 CWI's;

2. Iedere bij CWI ingeschreven werkzoekende krijgt passende dienstverlening aangeboden in de vorm van bemiddeling naar werk(en indien nodig uitkering) zodat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen;

3. Iedere werkgever die bij het CWI een vacature aanmeldt krijgt passende dienstverlening aangeboden, hetzij via toegang tot de Nationale Vacature en Sollicitantenbank (NVS) hetzij in de vorm van het aanbieden van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature, zodat deze op zo kort mogelijke termijn vervuld worden;

4. Uitkeringsdossiers en de fase 2, 3 en 4 werkdossiers moeten binnen een bepaalde periode en compleet worden overgedragen aan gemeenten of UWV.

Operationele doelstelling 1: Inrichting van een operationeel netwerk van 131 CWI's

De Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) is allereerst belast met de publieke arbeidsbemiddeling: via een aantal diensten en producten draagt de CWI bij aan het goed functioneren van de arbeidsmarkt. Via zijn vestigingen in de regio – de CWI-kantoren – moet de CWI het enige«loket» worden voor de basisdienstverlening werk en inkomen, te weten: het behulpzaam zijn bij het vinden van een baan, bij het vinden van een sollicitant of, voor zover nodig, bij het aanvragen van een uitkering.

Werkzoekenden die behoefte hebben aan dienstverlening die verder gaat dan informatie over vraag en aanbod van werk, kunnen zich laten inschrijven bij het CWI-kantoor. Voor personen die een uitkering willen aanvragen is er een verplichting zich te laten inschrijven.

De Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) met een publiekrechtelijke organisatievorm. De minister maakt jaarlijks afspraken met het CWI en houdt toezicht op de uitvoering van de gemaakte afspraken.

Het streven is dat er per 1 januari 2002 alle 131 CWI operationeel zijn. Deze CWI voeren dan alle taken uit die voortvloeien uit de SUWI-wet; zij zijn dan begonnen te werken volgens de werkwijze en het dienstverleningsconcept van het referentiewerkproces.

Operationele doelstelling 2: iedere bij het CWI ingeschreven werkzoekende krijgt passende dienstverlening aangeboden in de vorm van bemiddeling naar werk (en indien nodig uitkering) zodat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen.

Van personen die zich inschrijven op het CWI-kantoor dient de afstand tot de arbeidsmarkt, c.q. de kans op vinden van werk, te worden beoordeeld en een persoonlijk advies te worden opgesteld om deze afstand te overbruggen (fasering). Personen van wie de kans op het vinden van werk groot wordt geacht (fase 1), komen in aanmerking voor actieve bemiddeling bij het CWI. Met personen van wie de kans op het snel vinden van werk geringer wordt geacht, wordt een nader beoordelingsgesprek (kwalitatieve intake) gevoerd. Dit leidt tot een nadere inschatting van de afstand tot de arbeidsmarkt in een aantal groepen (fase 2, 3 en 4). Onderdeel van het nadere gesprek is de opstelling van een globaal advies voor de uitkeringsinstantie (reïntegratieadvies). Naast actieve bemiddeling voor alle fase 1 cliënten is ook een specifieke doelstelling opgesteld voor de etnische minderheden. Voor deze groep geldt een minimaal evenredige bemiddeling naar arbeid (zie ook artikel 2). De doelstelling houdt tevens in dat bij deze dienstverlening een evenredig deel van de bij het CWI ingeschreven minderheden uit fase 1 zal worden geplaatst.

Om iedere ingeschrevene passende dienstverlening te kunnen bieden heeft het CWI een aantal instrumenten tot haar beschikking: informatie en advies, matching via de NVS, activerende bemiddeling voor fase 1-cliënten. Advisering (reïntegratieadvies) van UWV en gemeente voor die werkzoekenden voor wie de dienstverlening van het CWI niet volstaat.

Hoewel in beginsel zelfredzaam, zullen fase 1 cliënten met regelmaat worden opgeroepen voor en geconfronteerd met vacatures.

Het aanbieden van passende dienstverlening aan werkzoekenden wordt op een aantal manieren gemeten:

• Plaatsingspercentage – na actieve bemiddeling – naar werk van fase-1 cliënten binnen zes maanden;

• Plaatsingspercentage – na actieve bemiddeling – naar werk van fase 1 cliënten binnen twaalf maanden;

• Gemiddelde verblijfsduur van een fase-1 cliënt in de CWI-registratie;

• Rapportcijfer klanttevredenheid werkzoekenden;

• Aandeel etnische minderheden in het aantal plaatsingen binnen zes en twaalf maanden.

De streefwaarden van de plaatsingspercentages van fase-1 cliënten zijn nog niet voorhanden (zie groeiparagraaf). De streefwaarde voor de gemiddelde verblijfsduur in de CWI-registratie is vastgesteld op zes maanden. Voor alle werkzoekenden geldt dat wordt gestreefd naar een klanttevredenheidscijfer van een zeven (op een schaal van tien). Voor de plaatsingen van etnische minderheden geldt dat deze minimaal evenredig moet zijn in vergelijking met het totale plaatsingspercentage.

Operationele doelstelling 3: iedere werkgever die bij het CWI een vacature aanmeldt, krijgt passende dienstverlening aangeboden. Hetzij via de toegang tot de NVS, hetzij in de vorm van de aanbieding van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature, zodat deze op zo kort mogelijke termijn vervuld kan worden.

De actieve dienstverlening en bemiddeling heeft ook betrekking op de dienstverlening aan werkgevers. De CWI biedt werkgevers (kosteloos) de mogelijkheid om vacatures te presenteren. Het doel is zoveel mogelijk vacatures in de databank te krijgen, om zo de kans te vergroten dat werklozen aan het werk komen. De CWI zal actief bemiddelen bij de vervulling van de vacatures.

De CWI worden een open marktplein waar werkgever, werknemer en andere partijen elkaar ontmoeten. Om de ketendienstverlening zo klantvriendelijk, effectief en efficiënt mogelijk te maken zijn casemanagement en een tijdige en afgestemde overdracht van cliënten tussen partijen in de keten tot belangrijke uitgangspunten gemaakt in de gekozen werkwijze. Het is bovendien van belang om zo veel mogelijk gerelateerde diensten ook fysiek in elkaars nabijheid te brengen. Daartoe is het concept van het bedrijfsverzamelgebouw ontwikkeld. Het streven is dat de gemeentelijke sociale diensten, de UWV en de CWI zoveel mogelijk gezamenlijk gehuisvest worden.

In deze «bedrijfsverzamelgebouwen» kunnen naast publieke ook private organisaties op het terrein van werk en inkomen hun «front office» vestigen. Te denken valt aan arbodiensten, reïntegratiebedrijven en uitzendbureaus.

De klant kan gebruik maken van de Nationale vacature- en sollicitantenbank (NVS). De werkzoekende kan vacatures bekijken en de werkgever kan geschikte kandidaten zoeken.

De bepaling van de kwaliteit van de dienstverlening aan de werkgevers vindt aan de hand van de volgende indicatoren plaats:

• De vervullingsquote: het aantal vervulde vacatures ten opzichte van het aantal aangemelde vacatures;

• De gemiddelde tijd dat een vacature openstaat;

• Het rapportcijfer van de klanttevredenheid van de werkgevers.

De streefwaarde voor de vervullingsquote moet tenminste 40% zijn.1 Het gemiddeld aantal maanden dat een vacature gemiddeld mag openstaan is nog niet bekend (zie groeiparagraaf). De tevredenheid van de werkgevers moet rond de zeven (op een schaal van tien) liggen.

Operationele doelstelling 4: uitkeringsdossiers en de fase 2, 3 en 4 werkdossiers moeten binnen een bepaalde periode en compleet worden overgedragen aan gemeenten en UWV.

Na de kwalitatieve intake door het CWI worden fase 2, 3 en 4 cliënten ten behoeve van hun reïntegratie overgedragen aan gemeenten en UWV. Onderdeel van de kwalitatieve intake is een advies ten behoeve van de uitkeringsinstantie (reïntegratie-advies). Uitkeringsdossiers dienen (compleet, juist en intern consistent) binnen 8 werkdagen na indiening van de aanvraag te worden overgedragen aan UWV of gemeente.

• Werkcomponent: na de kwalificerende intake moet de overdracht, vergezeld van een kwalitatief goed reïntegratieadvies, binnen 3 werkdagen een feit zijn;

• Inkomenscomponent: uitkeringsdossiers dienen binnen 8 werkdagen na de aanvraag van een uitkering te worden overgedragen.

Er zullen afspraken gemaakt worden tussen UWV, gemeente en CWI over de kwaliteit en tijdigheid van de uitkeringsintake en de overdracht van informatie.

De tevredenheid van de klant is bij de passende dienstverlening van groot belang. De CWI's streven het komende jaar naar een tevredenheidscijfer van een zeven (op een schaal van tien).

1.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

De veranderorganisatie CWI heeft in juni 2001 een bedrijfsplan CWI ingediend waarin een eerste indicatie wordt gegeven van taken, productie en prestaties en van de naar verwachting in 2002 benodigde middelen om deze te realiseren. Zoals in de leeswijzer van deze begroting al is aangegeven zal de budgettaire verwerking van bij nota van wijziging plaatsvinden.

Nr.Artikelonderdeel-(bedragen x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal Verplichtingen185 097230 520252 819248 490248 490248 490248 490
 Totaal uitgaven185 097230 520252 819248 490248 490248 490248 490
         
1Apparaatsuitgaven001 9240000
 • Personeel001 3010000
 • Materieel006230000
         
2Programmauitgaven185 097230 520250 895248 490248 490248 490248 490
 • CWI185 097230 520250 895248 490248 490248 490248 490
         
3Ontvangsten158 82300000136 134

1.4 Budgetflexibiliteit

Voorafgaand aan het begrotingsjaar worden in overleg met de prestaties afgesproken. In het begrotingsjaar zelf is de budgetflexibiliteit gering. De CWI zal jaarlijks een exploitatiebegroting indienen bij de Minister van SZW. De Minister beoordeelt deze begroting, waarna een overeenkomst wordt aangegaan met de CWI.

1.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Bijvoorbeeld als gevolg van lage economische groei, kunnen veranderingen in de omgeving leiden tot een toename van het aantal werkzoekenden, of veranderingen in de samenstelling van de groep werkzoekenden. Dit kan directe invloed hebben op het SZW-beleid en/of het CWI-apparaat. Hierdoor kunnen streefwaarden mogelijk niet worden gehaald.

1.6 Groeiparagraaf

De belangrijkste onderwerpen van de herstructurering zullen jaarlijks worden geëvalueerd; zo ook de CWI. Een punt van aandacht betreft de beschikbaarheid van gegevens over de tevredenheid van de klanten van het CWI, te weten de werkzoekenden, de werkgevers en de uitkerende instanties (gemeenten en UWV). Deze gegevens kunnen vooralsnog niet uit PGI van Arbeidsvoorziening worden betrokken.

Het informatiehiaat met betrekking tot de tevredenheid van werkzoekenden en werkgevers over de dienstverlening van het CWI kan relatief eenvoudig gevuld worden door voortzetting van de door Arbeidsvoorziening geëntameerde onderzoeken «Hoe zoeken werkzoekenden?» en «Hoe werven bedrijven?» Ten behoeve van deze onderzoeken zijn vragen over de mate van gebruik van en tevredenheid over Arbeidsvoorziening opgenomen. De klanttevredenheid kan op basis daarvan jaarlijks worden vergeleken en geïnventariseerd.

Met betrekking tot het percentage na actieve bemiddeling naar werk geplaatste fase-1 cliënten en de gemiddelde inschrijvingsduur van fase-1 cliënten – ongeacht het soort dienstverlening – zijn nog geen streefwaarden vastgesteld. Dit hangt samen met het feit dat het CWI fase-1 cliënten andere diensten verleent dan het huidige Arbeidsbureau. Daar waar het Arbeidsbureau fase-1 cliënten niet actief bemiddelt, zal het CWI deze wel actief bemiddelen. Op het moment dat meer inzicht bestaat in het resultaat van de betreffende bemiddelingsactiviteiten, kunnen de streefwaarden worden ingevuld.

Voor de gemiddelde duur dat een vacature openstaat is eveneens geen streefwaarde geformuleerd. Dit hangt samen met het feit dat hierover geen historische gegevens beschikbaar zijn en dit ook deels macro-economisch wordt bepaald. Zodra meer duidelijkheid bestaat over een aanvaardbare termijn binnen welke vacatures vervuld moeten zijn, zal hiervoor een streefwaarde worden opgesteld.

BELEIDSARTIKEL 2 STIMULERING EN KWALITEITSBEVORDERING ARBEIDSAANBOD

2.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie door: het realiseren van een sluitende keten van reïntegratie voor nieuwe en langdurig werklozen; het wegwerken van kwalitatieve achterstanden van minder kansrijke werklozen en werkende werkzoekenden; het voor niet-actieven financieel aantrekkelijk maken zich op de arbeidsmarkt aan te bieden; het bevorderen van op minder kansrijke groepen gericht personeelsbeleid door werkgevers.

Voor de economische ontwikkeling is het van belang dat Nederland beschikt over een kwantitatief en kwalitatief toereikend arbeidsaanbod. Een groter arbeidsaanbod kan worden bereikt door de arbeidsparticipatie te vergroten. De arbeidsparticipatie is thans niet gelijk verdeeld, met name de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk gehandicapten, etnische minderheden, vrouwen, laag opgeleiden en ouderen blijft achter. Voor deze groepen is extra aandacht nodig.

Naast de participatiegraad en daarmee de omvang van het arbeidsaanbod is ook de kwaliteit van het arbeidsaanbod een punt van aandacht. Dat geldt zowel voor de nog niet participerenden als voor de reeds werkenden.

2.2. Operationele doelstellingen

1. Nieuw ingeschreven werklozen en jeugdige werklozen (< 23 jaar) die niet op eigen kracht werk kunnen vinden, krijgen een aanbod voor activiteiten gericht op werk of sociale activering.

2. Langdurig werklozen krijgen een aanbod voor aanvullende activiteiten ter versterking van hun arbeidsmarktpositie.

3. Bevordering economische zelfstandigheid en stimuleren van het aanvaarden van (duurzaam) niet-gesubsidieerd werk door bijstandsgerechtigden, werknemers op Wiw-dienstbetrekkingen, ID-banen en Wsw-plaatsen en nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt door het verstrekken van een toetrederskorting (heffingskorting), en de uitstroomregeling ex-banenpoolers in de Wiw.

4. Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25–64 jaar.

5. Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van etnische minderheden.

Operationele doelstelling 1: nieuw ingeschreven werklozen en jeugdige werklozen (< 23 jaar) die niet op eigen kracht werk kunnen vinden, krijgen een aanbod voor activiteiten gericht op werk of sociale activering.

Om langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen krijgen alle nieuw ingeschreven volwassen en jeugdige werklozen die niet zelf aan het werk komen een aanbod voor een activiteit gericht op arbeidsreïntegratie of sociale activering. Dit wordt sluitende aanpak genoemd. De sluitende aanpak voor nieuw ingeschreven en jeugdige werklozen vloeit voort uit Europees werkgelegenheidsbeleid: richtsnoer 1.

Ambitie van het kabinet is om de sluitende aanpak voor nieuwe volwassen werklozen eind 2002 volledig te realiseren, maar dit zal afhankelijk zijn van de afronding van de Suwi-operatie. Inzet is in ieder geval een verbetering van de 86% die in 2000 is bereikt.

Operationele doelstelling 2: langdurig werklozen krijgen een aanbod voor aanvullende activiteiten ter versterking van hun arbeidsmarktpositie.

De sluitende aanpak van de nieuwe instroom is inmiddels op verzoek van de Tweede Kamer uitgebreid naar langdurig werklozen: ook zij krijgen een aanbod voor aanvullende activiteiten ter versterking van hun arbeidsmarktpositie dan wel maatschappelijke activering.

In het kader van de agenda voor de toekomst is met de VNG afgesproken, dat gemeenten zich zullen inspannen om sluitende aanpak van langdurig werkloze Abw-ers in 2002 te realiseren. Voorts krijgen gemeenten als nieuwe taak de verantwoordelijkheid voor de plaatsing van werkzoekende niet-uitkeringsgerechtigden. Naar verwachting zal de sluitende aanpak in 2002 nog niet volledig kunnen worden gerealiseerd. Gestreefd wordt naar een sluitende benadering van 80% van de huidige langdurig werkloze bijstandsgerechtigden met arbeidsplicht in 2002.

De sluitende aanpak zoals aangegeven in doelstelling 1 en 2 wordt uitgevoerd door gemeenten en UWV. Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk voor de begeleiding van bijstandsgerechtigde werklozen, werkloze niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. Het UWV is verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van werklozen met een WW-uitkering.

Gemeenten kunnen de Wiw inzetten (zie punt Wiw hierna), terwijl voorts bestuurlijke afspraken met de VNG zijn gemaakt (zie punt Agenda voor de Toekomst hierna). Voor sectorale en regionale initiatieven kan subsidie aangevraagd worden bij de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Tenslotte kunnen de voor de sluitende aanpak verantwoordelijke partijen (gemeenten en UWV) co-financiering verkrijgen via de ESF-middelen. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.

Wiw

De Wiw biedt gemeenten diverse instrumenten om de werkloze in het kader van de sluitende aanpak een traject aan te bieden gericht op werk of sociale activering. De instrumenten bestaan onder meer uit scholing, het verstrekken van premies, en het opdoen van werkervaring door middel van een werkervaringsplaats of Wiw-dienstbetrekking. Het budget dat voor de inzet van deze instrumenten beschikbaar is, maakt als gemeentelijk Werkfonds onderdeel uit van het Fonds Werk en Inkomen (FWI).

Agenda van de toekomst (inclusief klantmanagement)

In september 2000 hebben SZW en de VNG de intentieverklaring «Een gezamenlijke agenda voor de toekomst» ondertekend. Deze intenties zijn in april 2001 geconcretiseerd in bestuurlijke afspraken voor de jaren 2001–2004, met als doel het arbeidsaanbod onder bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden te vergroten. In het kader van de gezamenlijke agenda voor de toekomst is met de VNG onder meer afgesproken dat het rijk een tijdelijke financiële impuls beschikbaar stelt voor case-management, mits betrokken gemeenten bereid zijn concrete resultaatafspraken met het rijk te maken over wederzijds nader overeen te komen afspraken. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor flankerende maatregelen op het terrein van concrete projecten en experimenten bij gemeenten op het terrein van bijvoorbeeld (regionale) samenwerking, sanctiebeleid en cliëntenparticipatie. Afspraken over de sluitende aanpak voor zowel de nieuwe instroom als het zittend bestand van werkloze doelgroepen van 23 jaar en ouder (m.u.v. WW'ers) maken onderdeel uit van de bestuurlijke afspraken met de VNG.

Voorts is afgesproken dat ook alleenstaande ouders (met een bijstandsuitkering) met kinderen jonger dan vijf jaar, die thans ontheven zijn van de arbeidsverplichtingen gestimuleerd zullen worden tot het aanvaarden van (deeltijd)arbeid. Beschikbaarheid van kinderopvang is daarbij vaak een belangrijke randvoorwaarde. Gemeenten kunnen daartoe voor deze groep kinderopvangplaatsen inkopen met behulp van de KOA-regeling.1 Daarnaast krijgen de G4/G25 middelen om te voorzien in bijkomende kosten van kinderopvang, zoals vervoer van en naar de beschikbare kinderopvangplaatsen, bekostiging van informele opvang ter overbrugging van de periode totdat een formele kindplaats beschikbaar is, en inkoop van duurdere experimentele vormen van kinderopvang.

Operationele doelstelling 3: Bevordering economische zelfstandigheid en stimuleren van het aanvaarden van (duurzaam) niet-gesubsidieerd werk door bijstandsgerechtigden, werknemers op Wiw-dienstbetrekkingen, ID-banen en Wsw-plaatsen en nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt door het verstrekken van een toetrederskorting (heffingskorting), en de uitstroomregeling ex-banenpoolers in de Wiw.

Het kabinet is van mening dat werk moet lonen. Als mensen een baan accepteren, moeten zij er netto op vooruit gaan. Het kabinet zet hiervoor een fiscaal instrument in: de toetrederskorting. Deze wordt toegekend aan langdurig bijstandsgerechtigden en personen die langdurig gesubsidieerde arbeid verrichten als zij voor ten minste zes maanden volledig uitstromen naar een niet-gesubsidieerde arbeidsplaats2. Tot de doelgroep behoren voorts degenen die uitstromen uit een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Voor deze uitkeringsgerechtigden wordt echter een uitzondering gemaakt op de voorwaarde van volledige uitstroom uit de uitkering, omdat een dergelijke uitstroom in de praktijk voor veel arbeidsongeschikten niet haalbaar blijkt. Ook personen zonder uitkering kunnen in aanmerking komen voor de toetrederskorting. Voorwaarden zijn dan wel dat er in de voorafgaande twee jaar geen arbeidsinkomen is genoten van meer dan€ 3938 of een beroep is gedaan op de meewerkaftrek of de WSF. Voor alle doelgroepen geldt dat het inkomen uit arbeid na uitstroom tenminste 50% WML bedraagt.

Het financieel voordeel bedraagt voor alle groepen maximaal € 2723. Dit voordeel van € 2723 kan éénmaal per leven worden genoten en wordt verspreid over de tijd toegekend. De werkaanvaarder wordt zo snel mogelijk een duidelijk financieel voordeel geboden doordat deze in het jaar van uitstroom reeds € 1361 kan aftrekken, in het daaropvolgende jaar € 908 en het jaar daarna € 454.3 Met deze regeling, die wordt uitgevoerd door de belastingdienst, zal in 2002 naar verwachting 63,5 mln euro zijn gemoeid.

Voor werkgevers wordt een afdrachtsvermindering ingevoerd die zij kunnen krijgen als ze een werknemer uit bovenstaande doelgroepen in dienst nemen. In afwijking van de voorwaarden voor de toetrederskorting geldt dat de werknemer tenminste 20% van het WML moet gaan verdienen. Voor 2002 is € 34,0 miljoen beschikbaar (50 000 toepassingen), structureel € 83,9 miljoen (120 000 toepassingen). Ook deze regeling wordt door de fiscus uitgevoerd.

Ook de subsidieregeling bevordering uitstroom ex-banenpoolers draagt bij aan het aanvaarden van duurzaam niet-gesubsideerd werk. Gemeenten krijgen op grond van deze regeling een bedrag van € 1815 voor elke naar regulier werk uitgestroomde ex-banenpooler die begin 2001 nog een Wiw-dienstbetrekking vervulde.

Operationele doelstelling 4: daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25–64 jaar.

Voormalig werkzoekende werknemers zonder startkwalificatie1 raken bij minder gunstige economische omstandigheden vaak het eerst hun baan kwijt. Om de kans op duurzame arbeidsreïntegratie te vergroten, is het van het grootste belang dat voormalig werkzoekende werknemers zonder startkwalificatie alsnog de mogelijkheid krijgen om als werkende hun startkwalificatie te behalen, of hun startkwalificatie behalen voor ze aan de slag gaan.

Voor deze operationele doelstelling werden tot nu toe de volgende instrumenten ingezet.

• Een fiscale scholingsaftrek voor werkgevers in de profitsector. De realisatie voor deze scholingsaftrek in 2000 was 212 mln euro en de raming voor 2002 is 233,7 mln euro. Voor de non-profit sector geldt een vergelijkbare afdrachtsvermindering waarvoor in 2002 56,7 mln euro geraamd is. Per 1 januari 2000 is in de scholingsaftrek voor de profitsector en de afdrachtsvermindering voor de non-profitsector een extra aftrek voor scholingskorting ten behoeve van werknemers naar startkwalificatie en «NT-2» (Nederlands als tweede taal) ingevoerd. Hierdoor is 15,9 miljoen euro geraamd voor de profit en de non-profitsector samen.

• Een fiscale afdrachtsvermindering onderwijs, ter vergoeding van de loonkosten van werknemers in het leerlingwezen (raming 2002 € 208,7 miljoen).

• ESF-onderdeel scholing van werkenden ten behoeve van scholing tot startkwalifikatieniveau, opscholing tot MBO-4 niveau en sectoroverstijgende scholing. Medio 2001 is ca. 295,0 mln euro aan ESF-middelen beschikbaar gekomen. Zowel de sectorfondsen als de gemeenten kunnen van dit budget gebruik maken. In het beleidskader 2001 zal vooralsnog geen budgetbeperking gelden voor aanvragen van sectorfondsen en gemeenten ten behoeve van scholing van werkenden.

Met de begroting 2002 wordt daar een aanvullende afdrachtsvermindering voor werkgevers aan toegevoegd, die wordt verstrekt in verband met te maken extra kosten voor scholing en begeleiding van werknemers, waarbij de werknemers alsnog een startkwalificatie behalen. Het gaat daarbij alleen om de werknemers die – wegens het aanvaarden van een baan – voortijdig uit een scholingstraject stappen en personen die – zonder dat sprake is van een traject – gaan werken zonder startkwalificatie. De omvang van deze potentiële doelgroep wordt geraamd op 150 000 personen op jaarbasis. Vanaf 2002 is structureel 45,4 mln euro beschikbaar. Ambitie is dat in 2002 10% van de potentiële doelgroep (15 000 personen) bereikt wordt.

Operationele doelstelling 5: het vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van etnische minderheden.

De arbeidsdeelname onder etnische minderheden is in vergelijking met die van autochtonen te laag. De gegevens in tabel 4 over de werkloosheid en arbeidsdeelname illustreren dat.

Tabel 4 Arbeidsparticipatie en werkloosheid vergeleken voor autochtonen en etnische minderheden.
  Netto arbeidsparticipatie  werkloosheid
 1996199719981999200019961997199819992000
autochtonen61%62%64%65%65%6%5%4%3%3%
etnische minderheden39%42%44%45%48%22%20%16%14%10%

bron: CBS, EBB.

De doelstelling om het werkloosheidsverschil tussen autochtonen en etnische minderheden te halveren, geldt als uitgangspunt van het arbeidsmarktbeleid. Uit de voorlopige CBS-cijfers blijkt dat het werkloosheidspercentage onder etnische minderheden zich op dit moment rond de beoogde 10% voor 2002 beweegt. Er wordt naar gestreefd de positieve ontwikkeling van de werkloosheid onder etnische minderheden door te zetten.

Allereerst moet erop gewezen worden dat het algemene arbeidsmarktbeleid, dat gericht is op een vergroting van het arbeidsaanbod, ook ten goede komt aan de etnische minderheden. Maatregelen zoals de verkleining van de armoedeval sluitende aanpak en de brede werkaanvaardingspremie zullen ook onder etnische minderheden hun effect hebben. Om de in de afgelopen jaren behaalde winst ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden te bestendigen en de arbeidsinpassing van etnische minderheden duurzaam te maken zijn extra maatregelen ingezet. De bouwstenen hiervoor zijn aangeleverd in de nota arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden.1 Dit beleid is de afgelopen jaren succesvol gebleken en wordt daarom in 2002 voortgezet. Het gaat onder meer om de volgende maatregelen:

• Op SZW is het bureau Ruim Baan voor Minderheden ingesteld; dit bureau ondersteunt onder meer grote bedrijven die in 2000 en 2001 een convenant hebben gesloten met het kabinet over de uitvoering van afspraken op het gebied van multicultureel personeelsbeleid;

• het MKB-minderhedenconvenant: in 2002 is € 13,6 miljoen extra beschikbaar – vanuit het huidige minderhedenbudget – voor de één-op-één-bemiddeling van een extra aantal van tenminste 7 500 werkloze etnische minderheden (fase 1) naar werk; deze aanpak vloeit voort uit het MKB-convenant dat succesvol is gebleken; er moeten echter ook reguliere middelen in intensieve bemiddeling worden gestopt; de aanpak dient namelijk in het reguliere beleid te worden ingebed;

• de wet SAMEN;

• sectorale projecten en stimuleringsprojecten voor etnische minderheden.

Daarnaast zullen initiatieven gericht op – onder meer – etnische minderheden (waaronder asielzoekers en vluchtelingen) worden gestart in het kader van het EQUAL-programma. Het doel van EQUAL is het bestrijdenvan discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt door het opzetten van vernieuwende experimenten. Het communautair initiatief EQUAL is een nieuw transnationaal programma van 2001–2006 dat qua inhoud de opvolger is van de huidige programma's Adapt en Employment. Alleen die projecten zullen worden gefinancierd die worden ingediend door ontwikkelingspartnerschappen. Voor EQUAL is ongeveer € 199,7 miljoen beschikbaar in de periode 2001–2006. Organisaties kunnen subsidie aanvragen voor de helft van de kosten van het project; de andere helft moeten zij zelf financieren

2.3. Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x 1000 euro)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen1 015 6661 325 8181 400 9871 479 8881 485 1971 424 2091 426 024
 Totaal uitgaven1 015 6661 345 7851 364 0841 455 0111 465 6851 401 5201 403 335
         
1Apparaatsuitgaven136 13418 96824 64014 79314 79314 79314 793
 • Personeel002 9760000
 • Materieel001 4250000
 • Agentschap SZW136 13418 96820 23914 79314 79314 79314 793
         
2Programmauitgaven879 5321 326 8171 339 4441 440 2181 450 8921 386 7271 388 542
 • sluitende reïntegratie826 594865 211680 559740 067744 198818 435818 435
 • Wiw dienstbetrekkingen en WEP0311 889326 585326 767330 851375 776377 591
 • Scholing HVS0063 52963 52963 52963 52963 529
 • Minderhedenbeleid3 14758 00726 1236 1273 2214545
 • Kinderopvang Abw49 79164 02986 80986 85486 85459 62759 627
 • Sectorale stimulansen0034 03356 72268 06768 06768 067
 • Casemanagement e.d.027 681115 260154 285152 92400
 • Subsidies en overige beleidsuitgaven005 2984 619000
 • onderzoek en beleidsinformatie001 2481 2481 2481 2481 248
         
3Ontvangsten086 21838 29915 70115 70115 70115 701

Toelichting

Ad 1. Apparaatsuitgaven

Agentschap SZW

Het agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiëring ten laste van het Europees Sociaal Fonds en de Communautaire Initiatieven. Het heeft de taken overgenomen van Arbeidsvoorziening/ESF-Nederland met betrekking tot de afwikkeling van ESF-3 1994–1999, en van het Bureau Uitvoering Europese Subsidie-instrumenten van SZW (Buesi) met betrekking tot de afwikkeling van ESF-4 1994–1999 en de Communautiare Initiatieven Adapt en Employment. Voor de programmaperiode 2000–2006 zal het Agentschap SZW worden belast met de uitvoering van ESF-3 en het Communautaire Initiatief EQUAL

Ad 2. Programmauitgaven

Sluitende reïntegratie, Wiw dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen

Voor het subartikel sluitende reïntegratie, operationele doelstellingen 1 en 2, is in 2002 ruim 726 mln euro beschikbaar. Onderstaande tabel geeft de verdeling van de middelen voor sluitende reïntegratie weer.

Tabel 5 Verdeling middelen Sluitende reïntegratie 2002 (x 1 mln euro)
 2002
Totaal681
  
WIW normbudget232
  
WIW Scholing & Activering (inclusief sluitende aanpak gemeenten en REA gemeenten)418
waarvan geoormerkt voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw97
  
UWV27
  
Monitoring Sluitende Aanpak5

Een traject kost gemiddeld ongeveer € 3630. Met de beschikbare gelden kunnen dus ca. 200 000 trajecten worden aangeboden.

Het budget Scholing & activering omvat een aantal onderdelen die onderling afwijken in de verdeling naar gemeenten, zowel in de verdeelsleutel als voor welke groep gemeenten (alle gemeenten: 686 of 64) het budget bedoeld is.

• Voor het subartikel Werkervaringsplaatsen Wiw en dienstbetrekkingen is ongeveer 326 mln euro in 2002 beschikbaar. De dienstbetrekkingen en de werkervaringsplaatsen zijn twee soorten van gesubsidieerde arbeid binnen de WIW. Deze gesubsidieerde banen spelen een belangrijke rol als één van de mogelijke trajecten voor cliënten op weg naar werk.

Tabel 6 Prestatiegegevens werkervaringsplaatsen
 200020012002
Uitgaven (x € 1 miljoen)   
Dienstbetrekkingen292,6273,7285,9
Werkervaringsplaatsen52,138,240,7
    
Volume   
Dienstbetrekkingen35 62332 25232 250
Werkervaringsplaatsen6 3464 5004 591
    
Gemiddelde prijs (in euro)   
Dienstbetrekkingen18 2138 4868 865
Werkervaringsplaatsen8 2138 4868 865

1 excl. normbudget.

In de raming is vanaf 2004 rekening gehouden met een groter aantal dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen, omdat verwacht mag worden dat de werkloosheid niet zo bijzonder laag zal blijven zoals die nu is. Een hogere werkloosheid betekent over het algemeen een groter beroep op de gesubsidieerde arbeid.

Scholing HVS (hoofdelijk versnelde scholing)

Het Centrum Vakopleiding (CV) biedt praktijkscholing voor werkzoekenden die in aanmerking komen voor een reïntegratietraject en maakt onderdeel uit van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Met ingang van januari 2002 wordt het CV ondergebracht in een aparte rechtspersoon. In het kabinetsstandpunt over de toekomst van de CV dat op 20 juni jongstleden naar de Tweede Kamer is gestuurd, is voorzien in samenwerking met ROC's. Voor de financiering is in 2002 € 63,5 miljoen beschikbaar. Naar verwachting zullen met de rijksbijdrage 1,5 miljoen scholingsuren worden gerealiseerd, gericht op de sectoren bouw, metaal, industrie en zakelijke dienstverlening.

Minderheden

De één-op-één-bemiddeling naar werk van werkloze etnische minderheden (fase 1) die in 2000 en 2001 in het kader van het MKB-convenant heeft plaatsgehad, kost per plaatsing € 1815. Op basis van deze kosten worden voor 2002 7 500 toegevoegde plaatsingen geraamd door middel van de extra inzet voor deze groep werklozen.

Tabel 7 Budget Minderheden (bedragen x € 1000)
 200020012002
Bureau Ruim Baan voor Minderheden (RBvM)545545545
MKB-minderhedenconvenant1038 16312 388
Wet SAMEN2501820
Krachtig Ondernemen met Minderheden (KOM)-Projecten01 3611 361
Stimuleringsprojecten allochtone groepen (SPAG)21 4613 6303 630
Overig2 35214 1278 199
Totaal generaal3 14758 00726 123

1 In 2000 zijn de kosten voor het MKB-minderheden binnen de begroting van Arbeidsvoorziening opgevangen.

2 Vanaf 2001 heten de Stimuleringsprojecten Antilliaanse, Arubaanse, Turkse en Marokkaanse jongeren Stimuleringsprojecten allochtone groepen. In de financiële verantwoording 2000 zijn deze verantwoord op artikel 15.01 Subsidies.

Kinderopvang

Het budget voor kinderopvang op basis van de KOA-regeling bedraagt dit jaar 59,4 mln euro, waarvoor gemeenten circa 6 400 volledige kindplaatsen kunnen inkopen. Hiervan maken naar schatting 12 000 à 15 000 kinderen gebruik. In verband met de verwachte grotere behoefte aan kinderopvang als gevolg van de intensievere reïntegratie-activiteiten van alleenstaande ouders vindt vanaf 2002 een intensivering plaats van 27,2 mln euro. Van deze intensivering zal 18,2 mln euro worden ingezet als onderdeel van de middelen voor bestuurlijke afspraken met gemeenten rond casemanagement e.d. De overige 9 mln euro zal aan het KOA-budget toegevoegd worden zodat gemeenten meer kinderopvangplaatsen kunnen inkopen voor reïntegrerende alleenstaande ouders.

Tabel 8 Kinderopvang (x 1 mln euro)
 2000200120022003200420052006
KOA50596969696060
Bestuurlijke afspraken0518181800
Totaal kinderopvang50648787876060

Sectorale stimulansen

De Raad voor Werk en Inkomen kan subsidies toekennen aan sectorale, regionale en bedrijfsinitiatieven op het gebied van arbeidsmarkt en reïntegratie. In principe beloopt de verplichtingenruimte van het RWI-budget een bedrag van 90,8 mln euro. Daarbij is het uitgangspunt dat die verplichtingenruimte voor ten hoogste 75% wordt benut. Dat leidt tot een kasruimte van 68 miljoen euro per jaar. Op basis van het geraamde kasritme van 34 mln euro, 22,7 mln euro, 11,3 mln euro is de hiervoor genoemde reeks tot stand gekomen. De subsidieregeling wordt gefinancierd uit het voormalige budget van arbeidsvoorziening.

Bestuurlijke afspraken «agenda voor de toekomst»

Tabel 9 Casemanagemant/Agenda voor de Toekomst (bedragen x 1 mln euro)
 2001200220032004
Casemanagement2775115115
Projecten etc1403938
Impuls ex asielzoekers*3,53,500

* De middelen voor de impuls van ex asielzoekers worden toegevoegd aan de middelen voor agenda voor de toekomst.

In september 2000 en april 2001 heeft de Minister van SZW in het kader van de zogenoemde agenda voor de toekomst bestuurlijke afspraken gemaakt voor de periode 2001–2004 over onder meer extra inspanningen om (bijstands)cliënten in het arbeidsproces op te nemen hetzij maatschappelijk te laten participeren. Het grootste deel van door de minister beschikbaar gestelde middelen is bestemd voor casemanagement. Naast de middelen voor casemanagement stelt SZW middelen beschikbaar voor flankerende maatregelen en kinderopvang (deze laatste zijn opgenomen onder punt 4, kinderopvang).

De extra benodigde gelden voor de agenda voor de toekomst zullen worden gedekt uit enerzijds inverdieneffecten in de bijstand, Ioaw en Ioaz, die onder artikel 5 zijn opgenomen en anderzijds uit een verlaging van het scholings- en activeringsbudget.

Tevens zijn in samenhang met de agenda voor de toekomst extra middelen beschikbaar voor activering van statushouders asiel. Dit vloeit voort uit afspraken die de minister van SZW voornemens is te maken met de G4 en G21-gemeenten over de arbeidsmarktpositie van minderheden. In december 2000 is de Tweede Kamer daarover geïnformeerd.

2.4. Budgetflexibiliteit

De onderdelen van dit artikel bestaan uit een mix van wettelijke regelingen, convenanten en bestuurlijke afspraken. Aanpassing van deze onderdelen vergt vaak ofwel wijziging van wet- en regelgeving, ofwel openbreken van afspraken. Wijziging van wet- en regelgeving vergt in de regel veel tijd en overleg/afstemming met betrokken maatschappelijke groeperingen. De regelingen onder dit artikel bestaan voor een aanzienlijk deel uit openeinderegelingen. Bij de gebudgetteerde onderdelen van het artikel is in vele gevallen sprake van verdeelafspraken over gemeenten, die zich niet zondere bestuurlijke en budgettaire repercussies (immers, gemeenten stellen begrotingen vast op toegezegde middelen) laten openbreken.

Voor de budgetten voor de arbeidsparticipatie van etnische minderheden geldt dat in totaal 7,8 mln euro niet flexibel is; de budgetten voor de SPAG, de activering van ex-asielzoekers en de projectorganisatie RBvM zijn reeds toegezegde bedragen. Daarnaast wordt najaar 2001 besloten in welke mate de 14 mln euro voor een vervolg op het MKB-convenant flexibel inzetbaar zal zijn. Najaar 2001 zal worden bezien op welke wijze deze in het MKB-convenant toegepaste systematiek zal worden ingebed in het reguliere beleid van de CWI.

2.5. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De streefwaarden die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van autonome ontwikkelingen en geven deels de verwachte gevolgen van ingezet beleid weer. In zijn algemeenheid geldt als belangrijkste autonome oorzaak de economische ontwikkeling. De streefwaarden geven in dat geval de ramingen van de desbetreffende onderdelen weer uitgaande van de huidige verwachtingen t.a.v. bijvoorbeeld werkgelegenheid, werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV. Een lagere economische ontwikkeling dan verwacht zal dan de mogelijkheden om de ingezette streefwaarden te halen, verminderen. Dat geldt met name voor de sluitende aanpak instroom en zittend bestand, en de werkloosheidsdoelstelling voor minderheden. Voor een indicator als startkwalificatie geldt dit in mindere mate.

Streefwaarden als gevolg van ingezet beleid zijn vooral zichtbaar bij de effecten in het kader van de agenda voor toekomst. De minister van SZW streeft in dit geval naar doelgerichte prestatie-afspraken met gemeenten om een extra aantal langdurige uitkeringsgerechtigden met tot dusverre slechte arbeidsmarktvooruitzichten te laten uitstromen uit met name de bijstand. Het gaat dan om bijvoorbeeld inzet van klantmanagement, projecten en experimenten en kinderopvangmogelijkheid. De ingezette streefwaarden hebben betrekking op de inzet van SZW bij onderhandelingen met gemeenten. De gunstige arbeidsmarktsituatie van de laatste jaren is uiteraard een belangrijke factor bij de totstandkoming van de bestuurlijke afspraken. Daarbij moet dan worden aangetekend dat als de economische ontwikkeling de komende periode mocht verslechteren dit kan betekenen dat de streefwaarden onder druk komen te staan. Immers, lager opgeleiden zullen bij mindere economische groei doorgaans in sterkere mate de gevolgen ondervinden van de afname (van de groei van) de werkgelegenheid, waardoor de kans groot is dat het aandeel van die groep in de werkloosheid toeneemt. Voor het kwalificatieniveau van de totale beroepsbevolking heeft de geringere groei dan vooral consequenties als lager opgeleiden zich terugtrekken van de arbeidsmarkt.

2.6. Groeiparagraaf

1. Beleid sluitende aanpak nieuwe werkloosheid

Een punt van aandacht betreft de beschikbaarheid van prestatiegegevens over het bereik en resultaten van de sluitende aanpak van de nieuwe werkloosheid, met als kernpunt in welke mate de sluitende aanpak leidt tot deelname aan arbeid. Een monitor voor werklozen met een WW-uitkering is inmiddels operationeel. In de sfeer van de gemeenten wordt de monitor scholing en activering geïmplementeerd: in 2001 is gestart met de G25; in 2002 wordt de monitor uitgebreid naar de G86; in 2003 volgen de resterende gemeenten. Totdat de monitor eind 2002 wordt afgerond en betrouwbare informatie oplevert, wordt de noodzakelijke informatie verkregen door middel van afzonderlijke onderzoeken.

Eind 2001 wordt een kwalitatief onderzoek afgerond naar de uitvoering van de sluitende aanpak door gemeenten en uitvoeringsinstellingen. Dit onderzoek moet inzicht geven in de vraag of de werkprocessen van de uitvoerders adequaat op de uitvoering van de sluitende aanpak zijn ingericht. Het onderzoek zal ook ingaan op de knelpunten die de uitvoerders daarbij ervaren. Aandachtspunt bij het onderzoek is hoe ver men gevorderd is met de keten van reïntegratie en welke belemmeringen zich daarbij voordoen.

Onderdeel van de te maken afspraken met gemeenten in het kader van de agenda voor de toekomst zijn de te bereiken effecten over trajecten en uitstroom.

2. Beleid sluitende aanpak langdurige werkloosheid

Najaar 2001 zal de monitor van de KOA-regeling van start gaan. Daarin zijn vragen opgenomen over het soort reïntegratieactiviteiten waaraan alleenstaande ouders deelnemen die gebruik maken van de KOA-regeling, en over de mate waarin gebruikers deelnemen aan trajecten of betaalde arbeid. De resultaten worden in 2002 verwacht. De prestaties met betrekking tot de extra middelen die de G25 bij het tot standkomen van bestuurlijke afspraken kunnen ontvangen worden gevolgd in het kader van de agenda voor de toekomst. Er loopt een onderzoek naar het bereik van de sluitende aanpak voor het zittende bestand in de bijstand. Het voornemen is om aanvullend onderzoek te doen naar de effecten van de sluitende aanpak voor langdurig werklozen. Op termijn zullen hierover geïntegreerde gegevens ter beschikking komen door koppeling van monitoren en statistieken (knooppunt beleidsinformatie). Daarnaast loopt er een onderzoek naar de inzet van Awf-middelen voor reïntegratie en naar de hierbij toegepaste resultaatfinanciering.

3. Beleid aanvaarding (duurzaam) niet gesubsidieerd werk

De gegevens over het gebruik van de toetrederskorting zullen in de toekomst mede door de Belastingsdienst geleverd worden. Direct na het vaststellen van de wetgeving rondom de toetrederskorting (belastingplan 2002) zal met behulp van de daarop te baseren uitvoeringsregeling kunnen worden vastgelegd hoe het gebruik achteraf kan worden bepaald.

5. Beleid arbeidsparticipatie etnische minderheden

Het is nog onzeker in welke mate gegevens over evenredige deelname van etnische minderheden geleverd kunnen worden. In de meeste administraties van uitvoerders is etniciteit niet opgenomen. Slechts door middel van koppeling van gegevens kan het CBS informatie leveren over het aandeel minderheden in de deelname aan diverse maatregelen. Daarnaast is een aantal monitoren nog niet geheel geïmplementeerd waardoor de opgeleverde gegevens van indicatieve aard zullen zijn. Het is mogelijk dat sommige gegevens niet in het voorjaar van 2003 beschikbaar zullen zijn vanwege de toegenomen gegevensuitvraag bij het CBS.

BELEIDSARTIKEL 3 AANVULLENDE WERKGELEGENHEID

3.1 Algemene doelstelling

Het vergroten van het aanbod van laagbetaalde arbeidsplaatsen voor (langdurig) werklozen die (vooralsnog) geen andere baan op de reguliere arbeidsmarkt kunnen verkrijgen.

De werkloosheid onder de minst gekwalificeerden is mede dankzij de gunstige economische omstandigheden de afgelopen jaren sterk gedaald. Toch is er nog een groot verschil zichtbaar in zowel werkloosheid als netto participatiegraad tussen de minst gekwalificeerden en de beter geschoolden in de samenleving. Tabel 10 illustreert dit gegeven voor 1999. Het kabinet wil dit verschil verkleinen door de werkloosheid onder de minstgeschoolden verder terug te dringen en de participatiegraad te vergroten. Hiertoe heeft het kabinet zich ten doel gesteld het aanbod van laagbetaalde arbeidsplaatsen voor langdurig werklozen te vergroten.

Tabel 10 Werkloosheid en netto participatiegraad naar opleidingsniveau – 1999
 Werkloosheid als % van beroepsbevolkingNetto participatiegraad (in procenten van bevolking 15–64 jaar)
Totaal464
   
basisonderwijs936
mavo643
vbo558
havo/vwo754
mbo375
hbo377
wo388

Bron: EBB 1999.

3.2 Operationele doelstellingen

1. Het terugdringen van de werkloosheid door middel van het creëren en bezetten van gesubsidieerde arbeidsplaatsen.

2. Het stimuleren van werkgevers om eenvoudige, laagbetaalde banen te creëren.

Operationele doelstelling 1: Het terugdringen van de werkloosheid door middel van het creëren en bezetten van gesubsidieerde arbeidsplaatsen.

Met de In- en doorstroombanen wordt langdurige werkloosheid teruggedrongen en wordt tevens de dienstverlening aan de burgers verbeterd en uitgebreid. Deze gesubsidieerde banen zijn geen eindstation. De huidige arbeidsmarkt biedt goede mogelijkheden voor het vinden van een niet-gesubsidieerde baan. Het kabinet moedigt de uitstroom uit gesubsidieerde arbeid dan ook aan.1

De ID-banen worden uitgevoerd door gemeenten. De minister is verantwoordelijk voor de inhoud van wet- en regelgeving, financiering en toezicht. De subsidieverstrekking aan gemeenten voor de loon- en aanvullende kosten per arbeidsplaats vindt op declaratiebasis plaats. De WVA (Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekering) is van toepassing.

Het kabinet streeft naar 60 000 bezette banen in 2003. Met ingang van 2001 zullen de resultaten in de uitstroom worden meegewogen bij de beoordeling van gemeenten op het behalen van de jaarlijkse taakstelling.

Als nevendoelstelling geldt vanaf 1999 dat 10% van de instroom op ID-banen uit arbeidsgehandicapten bestaat. In 2000 was dat aandeel 4,6%. De verwachting is dat dit gemiddelde percentage in 2001 toeneemt en dat in 2002 de nagestreefde 10% wordt gehaald.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van werkgevers om eenvoudige, laagbetaalde banen te creëren.

Werkgevers worden met een aantal instrumenten gestimuleerd tot het creëren van eenvoudige laagbetaalde arbeid. Hiermee wordt de kans op een baan of behoud van werkgelegenheid voor laagopgeleiden vergroot.

De Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) is ingevoerd met een tweeledige doelstelling. Enerzijds inschakeling van laagopgeleide werkzoekenden in het arbeidsproces en anderzijds verruiming van de markt van huishoudelijke dienstverlening. De regeling is er op gericht om blijvend werk te creëren in dit segment van de markt, maar kan daarnaast ook perspectief bieden op uitstroom naar niet-gesubsidieerde arbeid.

De doelgroep van de RSP sluit aan bij de omschrijving van de doelgroep van de VLW. In het algemeen geldt een werkloosheidsduur van een jaar. Voor sommige gemeenten en gebieden geldt een werkloosheidsduur van zes maanden. Voorts kunnen bepaalde werknemers of aanstaande werknemers met langdurig werklozen worden gelijkgesteld (bijv. personen van 50 jaar of ouder, personen in een gesubsidieerde baan).

De Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) voert de regeling uit en ontvangt daarvoor een vergoeding.

De Afdrachtsvermindering Langdurig Werklozen (VLW) is een fiscale afdrachtskorting op loonbelasting en premieheffing waardoor werkgevers gestimuleerd worden om langdurig werklozen (minimaal 1 jaar1 ) of daaraan gelijkgestelde groepen (bijv. 50-plussers) in dienst te nemen. De VLW is van toepassing tot 130% van het WML (voor deelnemers vanaf 50 jaar tot 150% WML). Het instrument geldt tot 4 jaar na aanvaarding van een baan. Het aantal deelnemers in 1999 bedroeg gemiddeld 110 000.

De Specifieke Afdrachtskorting (SPAK) is een afdrachtskorting op de belasting en premieheffing die het voor werkgevers aantrekkelijk maakt om laagbetaalde arbeidskrachten (tot 115% WML) in dienst te nemen. De SPAK betekent een loonkostenreductie van 10% in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Het SPAK-bedrag is lager voor werknemers van 22 jaar en jonger en verschilt per leeftijdsgroep. In 1999 is aan circa 880 000 werknemers de SPAK toegekend.

Voor 2002 wordt in het kader van de RSP gestreefd naar 700 fte's aan het einde van het jaar. Voor de SPAK en de VLW wordt gestreefd naar een zo groot mogelijk bereik van de doelgroep.

3.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel-(bedragen x 1000 euro)
 omchrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen760 989913 1241 054 4861 165 0991 213 2001 209 9791 210 005
 Totaal uitgaven760 989913 1241 054 4861 165 0991 213 2001 209 9791 210 005
         
1Apparaatsuitgaven001 4400000
 • Personeel009740000
 • Materieel004660000
         
2Programmauitgaven760 989913 1241 053 0461 165 0991 213 2001 209 9791 210 005
 • ID-banen755 181906 9541 045 9671 157 7031 205 6221 202 3551 202 381
 • RSP5 8086 1707 0797 3967 5787 6247 624
         
3Ontvangsten22 871000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

ID-banen

Op dit sub-artikel staan zowel de middelen voor instroombanen als voor doorstroombanen. Het beloningsniveau van de instroombanen bedraagt 130% WML, dat van de doorstroombanen 150%.

Tabel 11 Budget, volume en kostprijs voor Instroom- en doorstroombanen
 200020012002
Uitgaven (x mln euro)   
I/D-banen7559071 046
    
Volume (jaargemiddelde)   
Instroom banen43 09046 82551 097
Doorstroombanen105081 736
    
Kostprijs per eenheid (in euro)17 52219 16219 798

Vanaf 2004 zal de taakstelling uit het Regeerakkoord, een gemiddelde bezetting van 60 000 banen, worden bereikt. Het aantal gerealiseerde doorstroombanen in 2000 is gering. In 2004 wordt verwacht dat bij een realisatie van 60 000 in- en doorstroombanen ongeveer 5 000 doorstroombanen zijn bezet. Zie paragraaf 5 van dit artikel.

RSP

In het kader van de RSP wordt een loonkostensubsidie verstrekt en ontvangt de uitvoeringsorganisatie OSB een vergoeding voor de uitvoeringskosten.

Tabel 12 Budget, volume voor Loonkostensubsidie
 200020012002
Uitgaven (x € 1 mln)5,86,27,1
RSP-loonkostensubsidie5,55,86,6
RSP-uitvoeringskosten0,30,40,4
    
Volume   
Ultimo jaar fte's525650700
Jaargemiddelde fte's603612675
    
Beschikbaar subsidiebedrag per werknemer (in euro).9 1669 4399 847

Bij de invoering van de regeling is uitgegaan van het realiseren en bezetten van 5 000 fte's in 2002 en volgende jaren. Als gevolg van achterblijvende realisatie is de raming voor het jaar 2001 verlaagd en in het verlengde hiervan zijn ook de ramingen tot en met het jaar 2004 bijgesteld. Ultimo 2002 wordt nu uitgegaan van een bezetting van 700 fte's.

VLW en SPAK (fiscaal)

De VLW en de SPAK zijn fiscale instrumenten.

Totaal budgettair beslag in 2000 van VLW was 209 mln euro. De kosten voor SPAK (nog incl. doorstroomspak) in het jaar 2000 bedroegen bijna 1 miljard euro en ook voor 2001 wordt van circa 1 miljard euro uitgegaan.

3.4 Budgetflexibiliteit

ID-Banen

Voor ID-banen is conform het Regeerakkoord voorzien in een uitbreiding van de ID-banen tot 60 000 banen tot en met 2002. Inmiddels is bestuurlijk afgesproken om de bezetting van de banen met een jaar op te schuiven.

RSP

De RSP is een open einde-regeling. Het aangaan van een arbeidsovereenkomst door de werkgever betekent voor het ministerie een verplichting. Aanpassing vergt wijziging van de regelgeving.

3.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

ID-banen

De raming voor ID-banen ging tot 2001 uit van 60 000 door gemeenten gerealiseerde en bezette ID-banen ultimo 2002. Deze doelstelling is verschoven naar 2003 op grond van gegevens uit de uitvoeringspraktijk. Gemeenten bleken in de afgelopen jaren in staat jaarlijks circa 5 000 nieuwe banen te realiseren en te bezetten. Daarmee werd het jaarlijks nieuwe contingent vrijwel benut. Voor 1999 was een achterstand in de bezetting van ca. 2 000 banen ontstaan. Voor het jaar 2000 kregen gemeenten naast 5 000 nieuwe banen, een extra taakstelling bestaande uit de bezetting van 2 000 onbezette zorgbanen. Dit bracht een extra belasting voor de gemeenten met zich mee waardoor er in 2000 minder banen dan verwacht werden gerealiseerd. De toetredingsmogelijkheden op de reguliere arbeidsmarkt nemen voor langdurig werklozen toe, evenals de uitstroom uit ID-banen. Om die reden is er sprake van een cumulatieve vervangingsvraag waaraan met toenemende inspanningen moet worden voldaan bovenop de inspanningen voor het bezetten van nieuwe ID-banen. Daar er geen redenen zijn om aan te nemen dat de gemeenten hun gebruikelijke capaciteit voor het bezetten en creëren van ca. 5 000 banen niet ten volle zullen benutten, wordt verwacht dat de onderbezetting in 2003 zal zijn ingelopen.

Op dit moment is de noodzaak tot het creëren van doorstroombanen nog gering, vooral omdat er betrekkelijk weinig kandidaten zijn voor een doorstroombaan. De kandidaten moeten namelijk minimaal vijf jaar, indien afkomstig uit de Wiw drie jaar, op een instroombaan hebben gewerkt alvorens in aanmerking te komen voor een doorstroombaan. Ultimo 2000 waren er tien doorstroombanen gerealiseerd. Gemeenten zien doorstroombanen als een nuttig instrument en zijn op dit moment dan ook bezig om beleid te formuleren op dit gebied. Verwacht wordt dat de totstandkoming van doorstroombanen het komend jaar toeneemt en er vanaf 2004 in totaal 5 000 doorstroombanen zijn gerealiseerd.

RSP

In voorjaar 2000 is de evaluatie van de RSP afgerond. De inhoud van de regeling wordt veelal positief ervaren. Het feitelijke bereik blijft ver achter bij de verwachtingen, omdat uit de praktijk blijkt dat het aanbod van huishoudelijk personeel een groot knelpunt is. De raming van de regeling is daarom neerwaarts bijgesteld.

3.6 Groeiparagraaf

Per 1 juli 2001 is de monitor ID-banen ingevoerd die gegevens op persoonsniveau levert. Met de nieuwe monitor komt informatie beschikbaar over achtergrondkenmerken van instromers, verblijfsduur, aard en sector van de dienstbetrekking en reden en bestemming van uitstroom. De eerste gegevens komen in het najaar 2001 ter beschikking.

De regelingen die worden ingezet in het kader van het reïntegratiebeleid zijn onderwerp van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek dat zich richt op de effectiviteit en doelmatigheid van het arbeidsmarktinstrumentarium.

BELEIDSARTIKEL 4 AANGEPAST WERKEN

4.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten door hen op zo kort mogelijke termijn aangepaste arbeid te bieden, indien zij daarop zijn aangewezen, en zo mogelijk door te laten stromen naar een reguliere, niet-gesubsidieerde arbeidsplaats.

SZW bevordert de werkgelegenheid en het goed functioneren van de arbeidsmarkt. Daarbij richt SZW zich ook op minder kansrijke groepen, zoals arbeidsgehandicapten. Arbeidsgehandicapten (SW-werknemers) vormen een bijzondere categorie omdat zij vanwege hun lichamelijke, verstandelijke of geestelijke handicap, alleen onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn.

4.2 Operationele doelstellingen

Het realiseren van aangepaste arbeid voor diegenen die daarop zijn aangewezen.

Om de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten te bevorderen zet het kabinet de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in. Voor sommigen kan de sociale werkvoorziening een tussenstap zijn op weg naar regulier werk, maar voor verreweg het grootse deel van de doelgroep is doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt geen serieuze optie. Daarom verstrekt het ministerie van SZW gemeenten een subsidie om voor deze personen een bepaald aantal arbeidsplaatsen in stand te houden.

Aangepaste arbeid kan op drie manieren worden gerealiseerd:

• werken in een dienstbetrekking bij de gemeente, al dan niet in een SW-bedrijf of bij een aangewezen werkgever (ultimo 2000 73 900 standaardeenheden1 ),

• detachering vanuit een dienstbetrekking bij de gemeente – al dan niet via een SW-bedrijf – bij een reguliere werkgever (ultimo 2000 11 200 standaardeenheden),

• begeleid werken (werken in dienst van een reguliere werkgever) (ultimo 2000 550 standaardeenheden).

Voor de Wsw-werkplekken bestaat een wachtlijst. Het kabinet heeft deze wachtlijst bekort door in het Regeerakkoord extra geld ter beschikking te stellen. Vanaf 1999 konden gemeenten daardoor jaarlijks 1 159 extra plaatsen realiseren. Door deze extra plaatsen en een nieuwe wijze van indicatiestelling is de wachtlijst in de periode 1997 – 2000 gedaald van ruim 20 000 naar 6 500. De verdere uitbreiding met 1 159 extra arbeidsplaatsen in zowel 2001 als 2002 zal naar verwachting leiden tot een verkorting van de wachtlijsten tot 4 000 à 5 000 personen.

In 2002 wordt door het Rijk subsidie verstrekt waarmee gemeenten bijna 90 000 standaardeenheden kunnen realiseren. Het streven is erop gericht de wachttijd voor een Wsw-plaats terug te brengen tot maximaal 1 jaar.

4.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x 1000 euro)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen1 929 8041 974 6591 974 2101 973 6261 974 9421 974 8971 974 897
 Totaal uitgaven1 831 0241 950 6541 974 9361 973 5811 973 4451 973 3991 973 399
         
1Apparaatsuitgaven006290000
 • Personeel004250000
 • Materieel002040000
         
2Programmauitgaven1 831 0241 950 6541 974 3071 973 5811 973 4451 973 3991 973 399
 • WSW1 831 0241 950 6541 974 3071 973 5811 973 4451 973 3991 973 399
         
3Ontvangsten387 026392 610394 789393 972394 380394 743394 743
 • Anticumulatiebepalingen369 792392 610394 789393 972394 380394 743394 743
 • Uitvoering WSW17 244000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

WSW

De beschikbare begrotingsmiddelen in 2002 worden gebruikt voor centrale en decentrale uitgaven.

Het centrale deel, waarvan de hoogte elk jaar wordt vastgesteld in overleg met de VNG, bedraagt in 2002 € 6,3 mln. Dit moet worden besteed aan scholing (€ 1,7 mln.), kinderopvang (€ 2 mln.), Wsw-pilots (€ 1,8 mln.) en € 0,5 mln. voor het 95% garantiefonds.

Het decentrale deel zijn de subsidies aan gemeenten voor de realisatie van de werkplekken en bedraagt bijna 2,0 miljard euro. Eind 2000 was de verdeling over de arbeidshandicapcategorieën 2% categorie licht, 95% categorie matig en 3% categorie ernstig. Voor een werknemer die als ernstig arbeidsgehandicapt is geïndiceerd, krijgt de gemeente 25% meer subsidie dan voor de indicatie matig of licht. De taakstelling voor 2002 bedraagt 89 820 standaardeenheden. In 2000 zijn in totaal 85 811 standaardeenheden gerealiseerd. Niet gerealiseerde plaatsen worden in latere jaren verrekend.

Tabel 13 Subsidies aan gemeenten voor de realisatie van werkplekken
 200020012002
Uitgaven (in mln. euro)   
WSW-decentraal1 826,61 944,81 968,0
WSW-centraal4,45,96,3
    
Volume   
Taakstelling87 50088 66089 820
    
Gemiddelde prijs (in euro)   
Kosten per SE20 91922 00821 963

Ad 3. Ontvangsten

Ontvangsten anticumulatiebepalingen

Bij de bepaling van de totale lasten voor het Rijk die samenhangen met de uitvoering van de Wsw moeten op de uitgaven de anticumulatieafdrachten in mindering worden gebracht. De anticumulatiebepaling houdt in dat degene die werkzaam is op een Wsw-plek niet gelijktijdig ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan ontvangen (Wajong, WAO of WAZ). De uitkeringen die in dit kader worden «bespaard», zijn op de begroting zichtbaar als ontvangsten.

Tabel 14 Budget, volume, uitkering Anticumulatiebaten
 200020012002
Anticumulatie baten (x € 1 mln)   
WAZ1,82,93,0
WAO135,5141,2142
Wajong232,5248,5249,8
    
Volume bespaarde uitkeringen   
WAZ100100200
WAO17 50017 80018 000
Wajong22 40022 70023 100
    
Gemiddelde bespaarde   
uitkering (in euro)   
WAZ13 60420 13919 830
WAO7 7377 9507 882
Wajong10 36410 93610 832

Ontvangsten uitvoering WSW

De ontvangsten die betrekking hebben op de gemeentelijke uitvoering van de Wsw zijn het gevolg van onder meer terugvorderingen in het kader van het vaststellings- en maatregelenbeleid. De ontvangsten in 2001 worden geraamd op € 17,5 mln. en betreffen terugvorderingen in verband met lagere realisaties van arbeidsplaatsen in 1999 dan waarvoor subsidie is gegeven (vaststelling 1999). De ontvangsten in 2000 bedroegen € 17 mln.

4.4 Budgetflexibiliteit

De Wsw is een gebudgetteerde regeling. Het centrale deel van de begroting ligt vast op grond van bestuurlijke afspraken met de VNG, garantiebepalingen en pilotprojecten. Het decentrale deel van de begroting wordt in oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar aan de gemeenten toegekend. De budgetflexibiliteit voor 2002 is vrijwel nihil; wijzigingen voor latere jaren zijn mogelijk. Dit vergt bestuurlijk overleg.

4.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

In 2001 wordt de wettelijke voorgeschreven evaluatie van de Wsw en de WIW gelijktijdig met het IBO-rapport «Aan de slag» over de «Toekomst van het arbeidsmarktbeleid» naar de Tweede Kamer gezonden. Naast een rapport over de mate waarin gemeenten regie voeren op de uitvoering van de WIW en de Wsw, op welke wijze gemeenten deze regie vorm geven binnen de uitvoeringsstructuur van de gemeente en welke factoren bevorderend of belemmerend werken op deze beoogde regiefunctie, zijn er in het kader van de evaluatie ook een aantal onderzoeken verricht die specifiek op het terrein van de Wsw liggen, te weten:

1. de rol van de medezeggenschap

2. de werking van het instrument begeleid werken

3. de bestemming van personen op de oude wachtlijst

4. de indicatiestelling.

De volgende evaluatie van de Wsw zal over 4 jaar plaatsvinden.

Bij invoering van de Wsw is gestreefd naar een naadloze aansluiting tussen de «onderzijde» van de Wsw en de Dagopvang voor volwassenen. De naadloze aansluiting is wat indicatie betreft in de regelgeving vastgelegd, maar functioneert nog onvoldoende wat de plaatsingen aangaat. Vanuit het Ministerie van VWS wordt in samenwerking met SZW onderzoek gedaan naar doorstroommogelijkheden voor personen in een AWBZ-gefinancierde dagopvang naar werk in de sociale werkvoorziening en naar de uitstroom van Sw-werknemers die niet langer tot de Wsw-doelgroep behoren en waarvoor een alternatieve opvangmogelijkheid in de AWBZ gewenst is. Het resultaat van het onderzoek wordt begin 2002 verwacht.

Om het begeleid werken meteen «op de kaart» te zetten is (met instemming van de VNG) het aantal plaatsingen vanaf de wachtlijst in begeleid werk genormeerd: in 1998 bedroeg de norm 15%, en vanaf 1999 25%. De inzet van het instrument begeleid werken is sinds de introductie in 1998 steeds beter van de grond gekomen. Voor 2002 wordt een realisatie van 13% verwacht, tegen 4% in 1999 en 8% in 2000. Over het mogelijkerwijs verruimen van de indicatienormen voor begeleid werk en het meetellen in de realisatie van personen die van dienstbetrekkingen overgaan naar begeleid werk plaatsen wordt overlegd met de VNG.

Het is de vraag of de wachtlijstomvang al gestabiliseerd is. Nu de wachtlijst fors is afgenomen, kan de Wsw aantrekkelijk worden voor potentiële kandidaten die juist vanwege de lange wachtlijst in het verleden van aanmelding afzagen. Hierdoor kan het aantal nieuw geïndiceerden weer gaan groeien. De plaatselijke grenzen van verdere uitbreiding van arbeidsplaatsen worden dan bereikt waardoor de wachtlijst en de wachttijd toeneemt.

Er vindt nader onderzoek plaats naar oorzaken en overwegingen van gemeenten bij selectie van personenen op de wachtlijst voor plaatsing. De uitkomsten kunnen leiden tot het stellen van normen ten aanzien van de volgorde van plaatsing.

4.6 Groeiparagraaf

Vanaf 2001 zullen structureel gegevens beschikbaar komen over de volgorde van plaatsing op de wachtlijst en daarmee over de verblijfsduur op de wachtlijst. De Wsw persoonsstatistiek heeft in 2001 een eerste jaarrapportage opgeleverd. In 2002 wordt de persoonsstatistiek verder ontwikkeld en verbeterd. Naarmate meer halfjaarsstanden beschikbaar komen, nemen kwaliteit en analysemogelijkheden toe.

De in paragraaf 4.5 genoemde vier evaluatieonderzoeken en het nader onderzoek naar de hantering van de wachtlijst kunnen tot veranderingen leiden in dit beleidsartikel.

BELEIDSARTIKEL 5 ALGEMENE INKOMENSGARANTIE OP MINIMUMNIVEAU

5.1 Algemene doelstelling

Het garanderen van een inkomensvoorziening op het sociaal minimum voor mensen die om uiteenlopende redenen niet (volledig) zelf kunnen voorzien in hun levensonderhoud, alsmede het bevorderen van de bekendheid en toegankelijkheid van relevante voorzieningen. Daarbij mede:

Het bevorderen van het zo snel mogelijk weer zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan;

Het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting en het voorkomen van problematische schulden;

Het beperken van het onterechte beroep op bijstand en toeslagen.

Voor mensen die niet zelf in staat zijn in hun levensonderhoud te voorzien, wordt een minimum inkomensgarantie geboden. Deze garantie heeft praktisch vorm gekregen in vier uitkeringsregelingen, te weten de Algemene Bijstandswet (Abw), de wetten Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers resp. zelfstandigen (Ioaw resp. Ioaz) en de Toeslagenwet (TW).

Naast de hoogte van de inkomensgarantie heeft het kabinet aandacht voor de duur dat mensen op of rond het sociaal minimum verblijven. Langdurig rondkomen van een minimum inkomen kan leiden tot sociale uitsluiting.

5.2 Operationele doelstellingen

1. Het op een adequaat niveau houden van de inkomenspositie van de minima.

2. Bestrijden en voorkomen van armoede en sociale uitsluiting door onder meer het voorkomen en bestrijden van problematische schulden.

3. Het realiseren van een activerend stelsel van sociale zekerheid door:

het bevorderen van de maatschappelijke participatie van uitkeringsgerechtigden (inclusief de uitstroom naar werk).

het verkleinen van de armoedeval.

4. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude c.q. het aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

Operationele doelstelling 1: Het op een adequaat niveau houden van de inkomenspositie van de minima

Om de inkomenspositie van mensen met een minimum inkomen op een adequaat niveau te houden, wordt op drie niveaus inkomensbeleid gevoerd; generiek, specifiek en op gemeentelijk niveau. Om de effectiviteit van dit inkomensbeleid te bevorderen moet daarnaast voldoende bekendheid aan de regelingen worden gegeven. In hoofdstuk 6 van de Sociale Nota 2002 is een bredere analyse te vinden van de inkomensontwikkeling en het inkomensbeleid.

Het generieke inkomensbeleid heeft betrekking op de vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimum loon (WML), de uitkeringen en de hoogte van de belasting- en premietarieven. Jaarlijks worden de sociale uitkeringen in dezelfde mate verhoogd als het minimumloon op grond van de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA). Omdat het WML de algemene loonontwikkeling volgt, zijn de uitkeringen welvaartsvast. Verder wordt bij de jaarlijkse vaststelling van belasting- en premietarieven rekening gehouden met de gevolgen voor de inkomensontwikkeling van verschillende groepen, in het bijzonder van mensen die op of rond het sociaal minimum verblijven. Door veranderingen in de systematiek van premie- en belastingheffing en door aanpassing van de tarieven worden ongewenste koopkrachtontwikkelingen zoveel mogelijk tegengegaan.

Specifieke inkomensvoorzieningen hebben in tegenstelling tot het generieke beleid meer betrekking op de dekking van specifieke uitgaven met name met betrekking tot wonen, kinderen en het hebben van een handicap/chronische ziekte. Aan dit beleid wordt, naast SZW, ook bijgedragen door VROM (onder andere de huursubsidie), OC&W (studiefinanciering) en Financiën. In de begroting 2002 zijn in dit kader twee nieuwe initiatieven verwerkt.

Ten eerste komen uitkeringsgerechtigden die gedurende ten minste drie onafgebroken jaren hebben moeten rondkomen van een minimuminkomen en waarvan is vastgesteld dat zij in het komende jaar geen arbeidsmarktperspectief hebben, in aanmerking voor een forfaitaire tegemoetkoming in de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen. Op deze wijze zal invulling gegeven worden aan de motie Noorman-Den Uyl.

Ten tweede wordt met fiscale maatregelen de inkomenspositie van chronisch zieken verbeterd. De vermenigvuldigingsfactoren voor buitengewone uitgaven boven de drempel voor inkomens tot € 27 227 worden verhoogd en er is een belastingaftrek gecreëerd voor de ziektekosten voor inwonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder.

Gemeentelijke inkomensondersteuning tenslotte moet specifiek zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden («maatwerk leveren»). De bijzondere bijstand neemt hier een belangrijke plaats in. Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid die, gezien het te leveren maatwerk, ook noodzakelijk is. Het gemeentelijk beleid wordt voor een belangrijk deel gefinancierd via het Gemeentefonds. In de periode 1998–2002 is ca. 180,0 miljoen euro extra aan dit fonds toegevoegd. Hierdoor is in 2001 voor bijzondere bijstand en armoedebestrijding ruim 445 mln euro beschikbaar.

Tabel 15 Totaalbedrag in het Gemeentefonds voor bijzondere bijstand en armoedebestrijding (in miljoenen euro's)
JaarToevoeging aan GemeentefondsTotaal fictief budget
1998113335
199945400
20000*422
200111445
200211nog niet bekend

Bron: Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

* Oorspronkelijk was zowel voor 1999 als 2000 een toevoeging voorzien van 23 miljoen euro per jaar. Ter voldoening aan de motie van Zeijl is de toevoeging over 2000 reeds in 1999 beschikbaar gesteld.

** In deze reeks zijn ook de effecten van het accres Gemeentefonds verwerkt. Dit bedrag is daarom niet gelijk aan het bedrag van het voorgaande jaar plus de toevoegingen aan het Gemeentefonds.

Het gezamenlijk effect van het driesporenbeleid (generiek, specifiek en gemeentelijk) voor het minimum inkomen leidt tot het volgende actuele inkomensbeeld:

Tabel 16 Samenstelling en hoogte minimuminkomen in euro's 2001
 alleenstaandeen-ouderpaar
Sociaal minimum8 64211 18512 229
Huursubsidie1 6062 3142 205
Kwijtschelding lokale lasten422422585
Overig gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid1 0261 0261 026

Het aandeel huishoudens dat langdurig (dus drie jaar of langer) op sociaal minimum verblijft ten opzichte van het totaal aantal huishouden is sinds 1995 gedaald van 4,1% naar 3,6%.

Het inkomensbeleid kan alleen effect hebben als de doelgroep ook bekend is met de regelingen. Het voorkomen van niet-gebruikis daarom een belangrijk doel. Zowel het Rijk als gemeenten voeren een actief voorlichtingsbeleid ter vergroting van de bekendheid van gemeentelijke regelingen en projecten ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Streefdoel is de bekendheid van inkomensregelingen te maximaliseren.

Het is verre van eenvoudig om te bepalen bij hoeveel mensen sprake is van niet-gebruik wegens onbekendheid met de regelingen. Uit de Armoedemonitor 1999 blijkt dat 80% van de burgers bekend is met de mogelijkheid van bijzondere bijstand. Van de mogelijkheid tot kwijtschelding van gemeentelijke heffingen heeft 84% van de burgers gehoord. De stadspas resp. mogelijkheid tot het verkrijgen van korting op maatschappelijke activiteiten is bekend bij 69% van de burgers.

Operationele doelstelling 2: Het bestrijden en voorkomen van armoede en sociale uitsluiting door onder meer het voorkomen en bestrijden van problematische schulden.

De minister van SZW is medeverantwoordelijk voor het gemeentelijke beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. In het kader van de bestuurlijke afspraken («Agenda voor de toekomst») tussen de VNG en de minister van SZW zijn ook over het gemeentelijk armoedebeleid afspraken gemaakt. Daarbij spelen bench-marking, best-practices (gemeenten kunnen zo van elkaar afkijken) en het zo effectief mogelijk maken van beleid een hoofdrol.

Daarnaast heeft het ministerie van SZW, als onderdeel van de coördinerende verantwoordelijkheid, samen met een aantal andere betrokken departementen, in juni 2001 het eerste Nationale actieplan (NAP) ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting uitgebracht. Dit plan bevat meer dan vijftig doelen, variërend van een vermindering van het aantal bijstandsgerechtigden tot een afname van het aantal zwerfjongeren in Nederland. Zo moet bijvoorbeeld ook het aantal analfabeten in 2003 met tien procent verminderd zijn. Hiermee heeft het kabinet zijn ambitie ten aanzien van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting neergelegd voor de komende jaren. Tevens zijn in het NAP passende maatregelen geformuleerd waarmee het kabinet streefdoelen op diverse gebieden wil verwezenlijken.

Van problematische schulden is sprake wanneer huishoudens de financiële verplichtingen die zij zijn aangegaan niet (meer) zonder professionele hulp kunnen oplossen. De buitengerechtelijke schuldsanering wordt grotendeels verwezenlijkt door lokale instanties zoals de gemeentelijke sociale dienst, de gemeentelijke kredietbank en het algemeen maatschappelijk werk. Gemeenten vervullen een regierol. De ministers van SZW, Justitie en EZ zijn samen verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening (het minnelijke en het wettelijke traject dienen elkaar aan te vullen). Nog in 2001 zal de minister van Justitie een (kabinets)reactie uitbrengen met betrekking tot de recente evaluatie van de in 1998 ingevoerde Wet schuldsanering natuurlijke personen. Het ministerie van SZW zal hierbij nauw betrokken worden.

Omdat een schatting van het aantal huishoudens met problematische schulden thans moeilijk te maken is, stelt het kabinet zich ten doel om in 2003 een uniforme registratie van het aantal schuldhulpverleningstrajecten tot stand te brengen. Aldus kan beter zicht worden verkregen op de totale groep met problematische schulden. In 2005 dient het aantal problematische schulden met 10% te zijn verminderd door preventieve en curatieve maatregelen.

Operationele doelstelling 3: Het realiseren van een activerend stelsel van sociale zekerheid

Naast het beleid ter beperking van de armoedeval is het bevorderen van maatschappelijke participatie in de vorm van uitstroom naar betaald werk of – bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt – sociale activering een belangrijke pijler van het armoedebeleid.

In 2001 is het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) ingevoerd. Gemeenten krijgen door het FWI, mede in samenhang met hun inkomensondersteuningsbeleid, een financiële prikkel om het Abw-volume te verminderen. Gemeenten kunnen overschotten op hun budget inzetten in het verlengde van de doelstellingen van het FWI. Het werkdeel dat vooralsnog alleen uit de WIW bestaat, wordt in artikel 2 wordt toegelicht.

Daarnaast zijn in september 2000 en april 2001, in het kader van de zogenoemde Agenda voor de toekomst, bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de minister van SZW en de VNG, die beogen te bewerkstellingen dat een zo groot mogelijk aantal uitkeringsgerechtigden weer zelfstandig kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze afspraken zijn aan de Tweede Kamer gezonden op 24 april 2001.

Operationele doelstelling 4: Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude resp. het opsporen en afhandelen van gepleegde fraude

Een actieve benadering van uitkeringsgerechtigden en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen, is van belang voor het maatschappelijk draagvlak voor deze voorzieningen. Uit de evaluatie in 2000 van de Abw is ten aanzien van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik de conclusie getrokken dat een verdere versterking en een meer integrale aanpak in de uitvoering nodig is. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG in het kader van de Agenda voor de toekomst.

In de afgelopen jaren heeft het accent van de handhaving gelegen op de onderdelen controle (uitbreiding en herstructurering Rif's), gegevensverkeer (opbouw Inlichtingenbureau), bestrijding van grensoverschrijdende fraude (controle op vermogen, gegevensuitwisseling met aangrenzende landen) en het ontwikkelen van het concept hoogwaardige handhaving (project kwaliteitsverbetering fraudebestrijding). In 2002 zal het accent liggen op:

1. de volledige uitrol van het Inlichtingenbureau;

2. versterking van de opsporing als onderdeel van SIOD;

3. verbreding en verdieping van de bestrijding van grensoverschrijdendefraude;

4. de laatste fase van de pilot controle op vermogens in het buitenland;

5. versterking van de uitvoering op alle onderdelen van de handhavingsketen door (a) uitwerking bestuurlijke afspraken met VNG en G4/G21 en (b) verdere implementatie van het concept hoogwaardig handhaven middels divers pilots.

Onderstaande tabel geeft de indicatoren van de handhaving van de Abw tot en met 1999. Cijfers over 2000 komen pas na Prinsjesdag beschikbaar. Uit de tabel blijkt dat er sprake is van een dalende trend in totale en gemiddelde fraudebedragen, onder meer het gevolg van de betere beheersbaarheid van witte fraude en de daardoor lagere gemiddelde fraudebedragen. Het aandeel niet-afdoening daalde verder, tot 32% in 1999, waarbij voor de komende jaren gestreefd wordt naar een verdere verlaging van dit percentage.

Tabel 17 Indicatoren handhaving
 1996199719981999
geconstateerde fraude per 10 000 uitkeringsjaren408346438406
gemiddeld geconstateerd fraudebedrag (x 1 mln. euro)4 3874 6793 7383 627
% administratieve afdoening0%14%28%42%
% strafrechtelijke afdoening39%40%30%26%
% geen-afdoening0%47%41%32%
incassoratio17%17%16%16%

5.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x 1000 euro)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal Verplichtingen4 048 3244 453 2024 537 6234 411 0614 412 2874 461 1134 428 532
 Totaal uitgaven4 048 3244 453 2024 537 6364 411 9694 412 5594 461 2274 428 532
         
1.Apparaatsuitgaven003 2020000
 • Personeel002 1650000
 • Materieel001 0370000
         
2.Programmauitgaven4 057 3954 453 2024 534 4344 411 9694 412 5594 461 2274 428 532
 • Gebudgetteerd deel Abw, Ioaw en Ioaz01 048 0511 066 8141 055 5531 043 2531 042 8441 048 335
 • Declaratie deel Abw, Ioaw en Ioaz3 745 0273 092 1803 125 3893 041 0393 059 4653 111 3323 075 347
         
 Toeslagenwet uitgaven291 444292 036285 486282 126279 429276 888274 502
 Toeslagenwet uitvoeringskosten20 92420 93523 13022 40622 01822 38022 679
         
 Handhaving0032 4009 9388 1237 6697 669
         
 Subsidies en overige beleidsuitgaven001 2159082721130
   
3.Ontvangsten81 90781 81779 41222 68922 68922 68922 689

Ad 2. Programmauitgaven

Gebudgetteerd en declaratiedeel Abw, Ioaw en Ioaz

In 2001 is FWI ingevoerd. De uitkeringslasten Abw, Ioaw en Ioaz zijn hierdoor gesplitst in een gebudgetteerd deel (25%) en een declaratiedeel (75%). Het gebudgetteerde deel wordt in 2002 over gemeenten met meer dan 40 000 inwoners gedeeltelijk verdeeld op basis van een aantal objectieve kenmerken (bijvoorbeeld aandeel onderscheiden doelgroepen, de werkloosheid en het aandeel van jongeren).

Tabel 18 Achterliggende volume en prijsgegevens zijn Abw, Ioaw en Ioaz
Volumina200020012002
periodiek algemeen = <65   
Abw, Ioaw en Ioaz371 449349 632358 485
Periodiek algemeen > 6518 00018 69919 398
Toeslagen Abw273 013260 351264 719
Zelfstandigen uitkeringen2 6002 7243 294
Zelfstandigen kredieten5 4002 3102 610
Abw inrichtingen4 4004 1004 200
Nederlanders in het buitenland650630610
Onderzoeken zelfstandigen Abw3 8004 5004 600
Onderzoeken Ioaz900500500
    
Gemiddelde prijzen in euro200020012002
periodiek algemeen = < 65   
Abw, Ioaw en Ioaz8 0529 5459 393
Periodiek algemeen > 654 3995 4505 794
Toeslagen Abw2 3222 4862 464
Zelfstandigen uitkeringen4 4869 4009 398
Zelfstandigen kredieten1 4664 8885 211
Abw inrichtingen2 9193 6933 904
Nederlanders in het buitenland4 4924 9764 995
Onderzoeken zelfstandigen Abw1 3241 3391 378
Onderzoeken Ioaz454817817
Tabel 19 Volume en prijsgegevens Toeslagenwet
 200020012002
Uitgaven (x € 1 mln)312313309
waarvan   
uitkeringen1291292285
uitvoeringskosten212123
    
Volume (x 1000 uitkeringsjaren)918989
    
Gemiddelde uitkering (in euro)3 2113 2993 212
    
Uitvoeringskosten per uitkeringsjaar (in euro)231236260

1 incl. sociale lasten.

5.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit is gering. De Abw, de Ioaw, Ioaz en de Toeslagenwet zijn open-einde regelingen. SZW is verplicht om voor alle rechthebbenden die een beroep op de regeling (-en) doen middelen ter beschikking te stellen. Een deel van de regelingen is krachtens het FWI gebudgetteerd. Het open-einde risico ligt in dat geval bij gemeenten. Aanpassing is alleen mogelijk via wijzigingen in wet- en regelgeving. De uitgaven voor handhavingsgelden liggen vast door bestuurlijke afspraken.

5.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De streefwaarden die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van autonome ontwikkelingen en geven deels de verwachte effecten van ingezet beleid weer. In zijn algemeenheid geldt als belangrijkste autonome oorzaak de economische ontwikkeling. De streefwaarden geven in dat geval de ramingen van de desbetreffende onderdelen weer, uitgaande van de huidige verwachtingen ten aanzien van bijvoorbeeld werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV. Een lagere economische ontwikkeling dan verwacht zal dan de mogelijkheden om de ingezette streefwaarden te halen, verminderen.

Streefwaarden als gevolg van ingezet beleid zijn vooral zichtbaar bij de effecten in het kader van de Agenda voor toekomst. De minister van SZW streeft in dit geval naar doelgerichte prestatieafspraken met gemeenten om een extra aantal langdurige uitkeringsgerechtigden met tot dusverre slechte arbeidsmarktvooruitzichten te laten uitstromen. De activeringscomponent daarvan is zichtbaar gemaakt in artikel 2. In dit artikel slaan de verwachte inverdieneffecten van dit beleid in de Abw, Ioaw en Ioaz neer. Tussen beleidsmatige- en autonome effecten bestaat uiteraard een wisselwerking; als de economie tegenvalt dan kan dit leiden tot meer bijstandsuitkeringen, waardoor de inverdieneffecten in de Abw minder kunnen worden.

5.6 Groeiparagraaf

«Gericht gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid voor de minima»

• In de Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid (MGA) zullen vanaf 1999 (waarover in het eerste kwartaal van 2002 gerapporteerd wordt) – thans (nog) niet beschikbare – gegevens worden opgenomen over het aantal huishoudens dat gebruik maakt van de bijzondere bijstand en het overige gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid.

• Eveneens zullen in de MGA vanaf 1999 – thans ontbrekende – gegevens worden opgenomen over de gemeentelijke inspanningen om het niet-gebruik van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid terug te dringen.

Het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid is het onderwerp van de volgende evaluatie van de Algemene Bijstandswet in 2004.

«Voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting»

In de afgelopen jaren hebben vooral de «Armoedemonitor», «Nederland in Europa» van het SCP en de jaarrapporten in de serie «Arm Nederland» (zie bijlage 1) inzichten verschaft in de verschijningsvormen en oorzaken van armoede en sociale uitsluiting in Nederland. Voorts is in het Nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP) een beschrijving gegeven van de huidige situatie in Nederland op basis van een aantal beleidsmatig relevante indicatoren, die voor een deel aan deze publicaties zijn ontleend. In de komende jaren zal het in dit eerste NAP neergelegde fundament verder worden uitgebouwd. Ook de gegevensverzameling zal hierbij worden betrokken. Deze dient te worden gecompleteerd voor indicatoren waarvoor momenteel nog geen nulmeting voorhanden is, bijvoorbeeld het aantal problematische schulden en het opgevangen aantal dak- en thuislozen in Nederland. Een set van indicatoren zal voor het volgende NAP in 2003 verder uitgewerkt zijn.

Parallel aan de ontwikkeling van indicatoren in nationaal verband wordt in Europees verband gewerkt aan gemeenschappelijke indicatoren waarmee armoede en sociale uitsluiting in de EU kunnen worden gevolgd. Het gaat daarbij met name om prestatieindicatoren, die primair gericht zijn op resultaat (output). Nederland hecht groot belang aan verfijning van de zogenaamde «structurele indicatoren» op het gebied van inkomen, werkgelegenheid, gezondheidszorg, wonen en onderwijs, welke momenteel worden besproken in een subwerkgroep van het «Social Protection Committee». Aanvullend moeten financiële en niet-financiële indicatoren worden ontwikkeld, waarmee de diverse dimensies van armoede en sociale uitsluiting in de EU over een meerjarige periode kunnen worden gevolgd. De nationaal ontwikkelde indicatoren welke zijn toegespitst op de eigen situatie, kunnen hierbij worden gezien als een verfijning en aanvulling van de gemeenschappelijk set indicatoren voor het volgen van armoede en sociale uitsluiting in de EU.

«Het realiseren van een activerend selsel van sociale zekerheid»

De evaluatie van het Fonds voor Werk en Inkomen zal gelijktijdig met de evaluatie ABW in 2004 plaatsvinden. In 2002 zal een tussenstand van de werking van FWI worden opgemaakt. Er loopt voorts een evaluatieonderzoek naar de ondersteuningsstructuur bij sociale activering.

BELEIDSARTIKEL 6 INKOMENSGARANTIE VOOR JONGGEHANDICAPTEN

6.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van een minimuminkomen voor alle jongeren die gehandicapt zijn, geen arbeidsverleden hebben en niet zelf in dat inkomen kunnen voorzien.

Gehandicapte jongeren en studenten zijn niet verzekerd op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat zij niet beschikken over een arbeidsverleden.

Daarom beschermt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) jongeren en studenten die vanwege hun handicap niet in staat zijn in hun eigen onderhoud te voorzien tegen de financiële risico's van arbeidsongeschiktheid.

6.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat aan rechthebbenden Wajong-uitkeringen worden verstrekt tot het sociaal minimum.

2. Zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat aan rechthebbenden Wajong-uitkeringen worden verstrekt tot het sociaal minimum

Aan arbeidsongeschikte jonggehandicapten en studenten vanaf 18 jaar wordt een minimuminkomen danwel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt in de vorm van een Wajong-uitkering. De hoogte van de uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 70% van de (leeftijdsgebonden) grondslag, die is gebaseerd op het bruto minimum(jeugd)loon per dag. Eind 2002 zullen naar verwachting 134 000 jonggehandicapten in beginsel recht hebben op een Wajong-uitkering. Het werkelijke gebruik zal ongeveer 8 000 uitkeringen lager liggen, omdat door arbeidsinkomsten van de uitkeringsgerechtigde de Wajong-uitkering niet altijd tot uitbetaling leidt (nuluitkeringen).

Het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) draagt zorg voor de verstrekking van Wajong-uitkeringen op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door het UWV.

Operationele doelstelling 2: Zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen van afhandelen van gepleegde fraude

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van Wajong-uitkeringen. Fraude dient zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld. Het UWV levert hierbij inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

6.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1 mln)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen1 319,61 429,11 459,41 484,11 518,51 552,71 584,8
 Totaal uitgaven1 319,61 429,11 459,41 484,11 518,51 552,71 584,8
         
1Apparaatsuitgaven000,20000
 • Personeel000,10000
 • Materieel000,10000
         
2Programmauitgaven1 320,11 429,11 459,31 484,11 518,51 552,71 584,8
 • Wajong-uitkeringen1 285,91 392,81 404,91 429,31 462,71 496,31 527,9
 • Wajong-uitvoeringskosten34,336,354,454,855,856,456,9
         
3Ontvangsten0,4000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Wajong

De uitgaven stijgen van jaar tot jaar door een toename van het aantal mensen met een Wajong-uitkering en – voor de gerealiseerde c.q. vermoedelijke uitgaven tot en met 2001 – door de stijging van de gemiddelde uitkering vanwege de reguliere ontwikkeling van de lonen en uitkeringen in die jaren. De geraamde uitgaven voor 2002 en volgende jaren zijn in constante prijzen op loon-/prijsniveau 2001.

Tabel 20 Volume en prijsgegevens Wajong
 200020012002
1. Uitgaven Wajong (x € 1 mln)1 320,11 429,11 459,3
* uitkeringslasten1 255,51 343,21 375,9
* uitvoeringskosten34,328,940,9
* REA lasten (excl. uitvoeringskosten)30,457,042,7
    
2. Gemiddeld jaarvolume excl. nuluitkeringen (x 1 000 jaaruitkeringen)122,4124,2127,1
    
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)10 25810 81410 825
    
4. Uitvoeringskosten   
* per jaaruitkering (x € 1)280292428
* in % van de uitkeringslasten2,7%2,7%4,0%
    
5. Aantal nuluitkeringen ultimo jaar (x 1 000 personen)7,09,910,2

De Wajong-uitgaven zijn onderverdeeld in uitkeringslasten, uitvoeringskosten en de aan Wajonggerechtigden toe te rekenen REA-uitgaven.

De Wajong-populatie is nog relatief jong, waardoor nog nauwelijks uitstroom door pensionering of overlijden plaatsvindt. In 2023 bereiken Wajong'ers van het eerste uur (recht op uitkering voor jonggehandicapten bestaat sinds 1976) de AOW-gerechtigde leeftijd. Pas dan komt de Wajong-populatie op een structureel niveau. Het aantal Wajong-uitkeringen zal hierdoor de komende jaren toenemen.

Vanaf 2002 zijn op de REA-lasten besparingen ingeboekt vanwege een wijzigingsvoorstel voor de Wet REA waarbij de huidige subsidie- en kwijtscheldingsregeling voor plaatsingen van arbeidsgehandicapten wordt vervangen door een nieuwe regeling van premievrijstelling.

De stijging van de uitvoeringskosten wordt voornamelijk veroorzaakt doordat naar analogie van de toerekening van de REA-lasten is besloten ook de uitvoeringskosten aan de Wajong toe te rekenen.

Het UWV registreert de fraudeconstateringen inzake de Wajong in een samengevoegde arbeidsongeschiktheidsstatistiek. Deze is opgenomen in hoofdstuk 2 Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid in het onderdeel premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven.

Als gevolg van de SUWI-operatie verandert de organisatie- en kostenstructuur. Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van het UWV kan de hoogte van de uitvoeringskosten van de Wajong vanaf 2002 dus wijzigen.

6.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de Wajong is beperkt. Het is een open einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving.

6.5 Veronderstellingen

De volume-ontwikkeling in deze regeling wordt vooral bepaald door demografische factoren.

6.6 Groeiparagraaf

Het formuleren van streefwaarden voor het gebruik van de Wajong-regeling is niet zinvol, want volume, instroom en uitstroom worden voornamelijk door demografische factoren bepaald.

In de begroting 2003 zal informatie worden gegeven over de kans voor jongeren om in te stromen in de Wajong.

Bij de evaluatie van het reïntegratiebeleid zullen de effecten op de arbeidsintegratie van jonggehandicapten worden meegenomen.

BELEIDSARTIKEL 7 INKOMENSAANVULLING VOOR HERKEURDE ARBEIDSONGESCHIKTEN

7.1 Algemene doelstelling

Het bieden van inkomenszekerheid aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op basis van het in 1994 herziene arbeidsongeschiktheidscriterium worden afgeschat.

Aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten wordt een minimuminkomen danwel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt. Hiertoe is de tijdelijke Wet bescherming inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (Tbia) in het leven geroepen. De Tbia voorkomt dat oudere herkeurde arbeidsongeschikten (veelal na afloop van een werkloosheidsuitkering) een beroep moeten doen op bijstand. De Tbia voorziet in een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon.

7.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat aan rechthebbenden Tbia-uitkeringen worden verstrekt tot het sociaal minimum.

2. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en het aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat aan rechthebbenden Tbia-uitkeringen worden verstrekt tot het sociaal minimum

Tbia-gerechtigd zijn (als men na 1 augustus 1993 als gevolg van herkeuring het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (gedeeltelijk) verliest):

• arbeidsongeschikten die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een AAW- of een WAO-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren.

• arbeidsongeschikten die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een AAW- of WAO-uitkering ontvingen. Voorwaarde is daarbij dat zij geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering.

De hoogte van een Tbia-uitkering is gelijk aan een vervolguitkering in de WW. Naar verwachting zal in 2002 aan 1000 mensen een Tbia-uitkering worden verstrekt. Een Tbia-uitkering wordt verstrekt tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op grond van de Tbia vervallen.

Het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) verstrekt de Tbia-uitkeringen. Het UWV voert de Wet Tbia uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door het UWV.

Operationele doelstelling 2: Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en het aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van Tbia-uitkeringen. Fraude dient zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld. Het UWV levert hierbij inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

7.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1 mln)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen6,06,97,67,47,47,47,4
 Totaal uitgaven6,06,97,67,47,47,47,4
         
1Apparaatsuitgaven000,20000
 • Personeel000,10000
 • Materieel000,10000
         
2Programmauitgaven6,06,97,47,47,47,47,4
 • Tbia-uitkeringen5,36,36,96,96,96,96,9
 • Tbia-uitvoeringskosten0,70,60,50,50,50,50,5
         
3Ontvangsten0000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Tbia

Tabel 21 Prestatiegegevens Tbia
 200020012002
1. Uitgaven Tbia (x € 1 mln)6,06,97,4
* uitkeringslasten5,36,36,9
* uitvoeringskosten0,70,60,5
    
2. Volume (x 1 jaaruitkering)8009001 000
    
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)6 6937 0006 900
    
4. Uitvoeringskosten   
* per jaaruitkering (x € 1)828667500
* in % van de uitkeringslasten12,710,56,5

Het volume neemt tot en met 2002 nog toe. Daarna houden instroom en uitstroom elkaar de komende jaren in evenwicht.

Het UWV registreert de fraudeconstateringen inzake de Tbia in een samengevoegde werkloosheidsstatistiek. Deze is opgenomen in hoofdstuk 1 Inkomensgarantie bij werkloosheid in het onderdeel premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven.

Als gevolg van de SUWI-operatie verandert de organisatie- en kostenstructuur. Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van het UWV kan de hoogte van de uitvoeringskosten van de Tbia vanaf 2002 dus wijzigen.

7.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de wet Tbia is beperkt. Het betreft een tijdelijke regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. Aanpassing van de uitgaven is dan ook alleen mogelijk via wijzigingen in de regelgeving.

7.5 Veronderstellingen

De volume-ontwikkeling in deze regeling wordt vooral bepaald door de effecten van de herkeuringen.

7.6 Groeiparagraaf

Gezien het kleine aantal uitkeringen wordt er vooralsnog van afgezien om de specifieke prestatiegegevens voor de herkeuringen te gaan verzamelen.

BELEIDSARTIKEL 8 INKOMENSGARANTIE VOOR KUNSTENAARS

8.1 Algemene doelstelling

Het gedurende een beperkte periode bieden van inkomenszekerheid aan:

aankomende kunstenaars, ter ondersteuning bij het opzetten van een renderende, al dan niet gemengde eigen beroepspraktijk als kunstenaar.

gevestigde kunstenaars, teneinde hen in staat te stellen een tijdelijke terugval in inkomsten op te vangen.

Voor veel aankomende en gevestigde kunstenaars geldt dat zij gedurende de artistieke carrière in bepaalde perioden aangewezen zullen zijn op een uitkering. Zonder aanvullende regelgeving zou men in verreweg de meeste gevallen een beroep moeten doen op een bijstandsuitkering. De aan een bijstandsuitkering verbonden voorwaarden, gericht op de inschakeling op de arbeidsmarkt, werken evenwel belemmerend op de ontwikkeling van een zelfstandige beroepspraktijk als kunstenaar.

De Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) is ingesteld om kunstenaars tijdelijk te ondersteunen in de opbouwfase naar een renderende beroepspraktijk dan wel hun in staat te stellen een terugval in de inkomsten op te vangen.

Kunstenaars die een WIK-uitkering ontvangen kunnen een beroep doen op het «langszij» de WIK ontwikkelde flankerend beleid dat valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen.

8.2 Operationele doelstellingen

1. Ter voorkoming van het ontstaan van bijstandsbehoevendheid ervoor zorgdragen dat aan rechthebbenden WIK-uitkeringen worden verstrekt.

2. Iedere kunstenaar die in aanmerking komt voor een WIK-uitkering moet ermee bekend zijn dat hij/zij recht heeft op een WIK-uitkering en er gebruik van kan maken.

3. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en het aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

Sinds de inwerkingtreding van de WIK in 1999 wordt aan kunstenaars die over onvoldoende inkomsten beschikken om te voorzien in de kosten van het bestaan de mogelijkheid geboden om een beroepspraktijk op te bouwen en daarvoor de WIK als inkomensvoorziening te gebruiken op weg naar een situatie waarin zij zelfstandig als kunstenaar in hun bestaan kunnen voorzien. Dit is aantrekkelijker dan een beroep te doen op de Abw, hetgeen betekent dat zij aan alle bepalingen van die wet worden gebonden, dus bv. een inkomenstoets als zij eigen inkomsten hebben uit kunst en de sollicitatieplicht.

De WIK is gericht op zowel startende kunstenaars als op gevestigde kunstenaars met een tijdelijke terugval in inkomen. In 2002 zal gemiddeld gedurende het hele jaar aan naar schatting 4500 kunstenaars een WIK-uitkering worden verstrekt.

De gemeenten dragen zorg voor de verstrekking van de WIK-uitkeringen op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de gemeenten.

8.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen42 63444 24447 24837 70926 72824 95825 003
 Totaal uitgaven42 63444 24447 24837 70926 72824 95825 003
         
1Apparaatsuitgaven001910000
 • Personeel001290000
 • Materieel00620000
         
2Programmauitgaven WIK42 63444 24447 05737 70926 72824 95825 003
 Uitkeringslasten35 19237 66440 26033 17122 68920 91920 964
 Uitvoeringskosten7 4426 5806 9884 5384 0394 0394 039
         
3.Ontvangsten0000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Wik

Tabel 22 Volume en prijsgegevens Wik
 200020012002
Uitgaven (x 1 mln euro))434447
Uitkeringslasten353840
Aantal personen4 1004 2004 500
Gemiddelde uitkering (x 1 euro)8 5898 9548 898
    
Uitvoeringkosten gemeenten (x 1 mln euro))545
aantal personen5 5004 3354 690
Gemiddelde kosten (x 1 euro)998998998
    
Uitvoeringskosten VvK (x 1 mln euro)222
Vaste kosten111
Variabele kosten111
Volume toetsing (totaal per jaar)5 6045 3005 535
Prijs per toetsing227272272

In 2002 zullen naar schatting ruim 4500 kunstenaars een beroep doe op de WIK bij een gemiddeld uitkeringsbedrag van 8 894 euro per jaar. De gemiddelde uitvoeringskosten voor de uitvoerende centrumgemeenten bedragen naar schatting 998 euro per uitkeringsgerechtigde. Het voorzieningenfonds voor kunstenaars ontvangt in totaal ruim 590 euro, bestaande uit een vergoeding voor vaste kosten en een bedrag van 227 euro voor iedere in opdracht van de centrumgemeente uitgevoerde beroepsmatigheidstoets.

8.4 Budgetflexibiliteit

De WIK is een open-einde-regeling. SZW is verplicht om voor alle rechthebbenden die een beroep op de regeling doen middelen ter beschikking te stellen. Er is wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk om het budgettaire beslag te kunnen beperken De budgetflexibiliteit is dus gering.

8.5 Veronderstellingen

De in- en uitstroom bij de WIK is mede afhankelijk van de algehele economische situatie. Bij een terugvallende economie kan de vraag naar kunst dalen en daarmee dus ook de omzet en het inkomen van kunstenaars. De instroom van startende kunstenaars vanuit de opleidingen is redelijk stabiel.

8.6 Groeiparagraaf

De lopende evaluatie zal meer zicht bieden op het bereik van de WIK, de mate waarin de WIK aansluit bij de behoeften van de doelgroep en op de vraag in hoeverre aan de doelstellingen in de WIK, zoals het bevorderen van een renderende beroepspraktijk als kunstenaar wordt voldaan. Op basis hiervan kunnen de operationele doelstellingen voor de WIK in de toekomst scherper worden geformuleerd en kan de daarvoor noodzakelijke informatiebehoefte nauwkeuriger worden bepaald.

De resultaten van de evaluatie zullen in het eerste kwartaal van 2002 bekend zijn en worden in de begroting 2003 verwerkt.

BELEIDSARTIKEL 9 TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEREN

9.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bieden van een financiële tegemoetkoming aan ouders en verzorgers in de kosten van kinderen.

Het verzorgen en opvoeden van kinderen brengt kosten met zich mee. Via de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen ouders en verzorgers een bijdrage in deze kosten. De bijdrage kan worden aangewend voor noodzakelijke uitgaven ten behoeve van de opvoeding en verzorging. Daarnaast biedt SZW de ouders of verzorgers van thuiswonende gehandicapte kinderen tot 18 jaar een speciale financiële bijdrage via de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (Tog 2000).

9.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat aan rechthebbenden kinderbijslag wordt verstrekt die gelijke pas houdt met de prijsontwikkeling.

2. Zorgdragen dat aan rechthebbenden Tog-tegemoetkomingen worden verstrekt

3. Zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat aan rechthebbenden kinderbijslag wordt verstrekt dat gelijke pas houdt met de prijsontwikkeling

De kinderbijslag wordt betaald aan ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar. Voor specifieke studerende jongeren kan onder voorwaarden op grond van overgangsrecht nog kinderbijslag bestaan.

Voor kinderen die geboren zijn op of na 1 januari 1995, krijgen de ouders of verzorgers een vast bedrag, afhankelijk van de leeftijd. Als de kinderen voor 1 januari 1995 zijn geboren, is de hoogte van de kinderbijslag ook afhankelijk van het aantal kinderen in het gezin waarvoor recht bestaat op kinderbijslag. In 2002 zal deze uitkering naar verwachting worden verstrekt aan 1 884 000 ouders/verzorgers ten behoeve van circa 3 482 000 telkinderen.

De Sociale Verzekeringsbank (SVb) keert de kinderbijslag uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat aan rechthebbende Tog-tegemoetkomingen worden verstrekt

Aan ouders/verzorgers die hun ernstig gehandicapte kind thuis verzorgen worden tegemoetkomingen verstrekt op basis van Tog 2000. Ouders/verzorgers met een gehandicapt kind in een AWBZ-inrichting kunnen onder bepaalde voorwaarden tweevoudige kinderbijslag ontvangen. Voor thuiswonende gehandicapte kinderen kan slechts aanspraak worden gemaakt op enkelvoudige kinderbijslag. Door het verstrekken van een Tog-tegemoetkoming wordt dit verschil gecompenseerd. De Tog-tegemoetkoming bedraagt per 1 juli 2001 € 188,21 per kwartaal. In 2002 zal deze tegemoetkoming naar verwachting worden verstrekt ten behoeve van 18 000 kinderen.

De Sociale Verzekeringsbank (SVb) keert de Tog-tegemoetkoming uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb.

Operationele doelstelling 3: Zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude

SZW streeft naar zo min mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van kinderbijslag en Tog-tegemoetkomingen. Fraude dient zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld. De SVb levert hierbij inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Naast de lopende activiteiten als het uitwisselen van gegevens met de Informatie Beheer Groep (IB-groep) en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is in 2001 een methode ontwikkeld om in 2002–2003 een systematisch en integraal onderzoek te verrichten naar de risico's met betrekking tot kinderbijslag voor kinderen van 16 jaar en ouder in Marokko en Turkije. Het controle Team Buitenland van de SVb zal op basis van het met een land afgesloten verdrag een standaardmethode ontwikkelen van controle en verificatie van dat land.

9.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1 mln)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen3 010,53 091,03 154,53 145,83 144,13 140,13 132,3
 Totaal uitgaven3 010,53 091,03 154,53 145,83 144,13 140,13 132,3
         
1Apparaatsuitgaven0,00,01,30,00,00,00,0
 • Personeel0,00,00,90,00,00,00,0
 • Materieel0,00,01,40,00,00,00,0
         
2Programmauitgaven3 010,53 091,03 153,23 145,83 144,13 140,13 132,3
 • AKW-uitkeringen2 921,02 995,13 060,63 054,63 052,73 048,33 040,8
 • AKW-uitvoeringskosten78,678,676,875,075,275,375,3
 • Tog-uitkeringen9,915,814,715,115,115,315,0
 • Tog-uitvoeringskosten1,01,51,11,11,11,21,2
         
3Ontvangsten10,00,00,30,30,30,30,3
Tabel 23 Prestatiegegevens AKW en TOG
 200020012002
 AKWTOGAKWTOGAKWTOG
1. Uitgaven (x € 1 mln)2 999,610,93 073,617,33 137,315,8
* uitkeringslasten2 911,08,52 985,012,53 050,513,5
* achteraf vastgestelde rechten10,91,410,93,410,91,2
* overige baten– 0,90,0– 0,90,0– 0,90,0
* uitvoeringskosten78,71,178,61,576,81,1
       
2. Volume (x 1000)      
* aantal telkinderen (jaargemiddelde)3 426,012,03 444,117,03 481,818,0
* aantal gezinnen AKW (jaargemiddelde)1 837,0 1 853,0 1 883,6 
       
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)      
* per telkind (jaargemiddelde)849711867738876753
* per gezin (jaargemiddelde)1 585 1 611 1 620 
       
4. Prijsontwikkeling      
* AKW- / TOG-index (%-mutatie)1,51,52,82,83,03,0
* CPI laag afgeleid (%-mutatie)2,12,13,53,52,52,5
       
5. Uitvoeringskosten      
* per jaaruitkering (x € 1)238323882261
* in % van de uitkeringslasten2,711,82,612,02,58,1

* In het volume en de gemiddelde uitkering worden de bedragen die zijn gemoeid met de achteraf vastgestelde rechten niet meegeteld. Het betreft hier uitkeringslasten, waarvan bij de vaststelling van dat recht sprake is van een terugwerkende kracht van meer dan één kwartaal.

De toename van het aantal gerechtigde gezinnen en het aantal kinderen in de AKW is het gevolg van een toename van het aantal geboorten en een toename van de netto immigratie in 1998 en 1999. Het aantal gezinnen neemt toe doordat de geboorten veelal eerste kinderen zijn. De stijging van het aantal geboorten en het positieve migratiesaldo werken door naar latere ramingsjaren. Voor 2006 wordt het aantal gerechtigde gezinnen geraamd op ca. 1 936 000 met een totaal aantal kinderen van ca. 3 524 000.

De wijzigingen in de Tog-regeling hebben met name in 2001 geleid tot een forse toename van het gebruik van de regeling. Vanaf 2002 wordt een geringe groei verwacht van 18 000 tot ca. 19 700 kinderen in 2006.

Tabel 24 Prestatiegegevens misbruik en oneigenlijk gebruik AKW
 19961997199819992000
aantal onderzoeken per 10 000 uitkeringsjaren12,823,422,582,231,6
aantal fraudegevallen per 10 000 uitkeringsjaren0,91,60,90,70,3
aantal fraudegevallen/aantal onderzoeken31%46%36%29%20%
gemiddeld geconstateerd fraudebedrag (x € 1)7 5165 51813 75911 12411 736
aandeel processen verbaal in % fraudegevallen73%64%69%58%80%
incassoratio243%76%93%71%66%

1 Aantal gezinnen AKW op jaarbasis.

2 De mate van effectuering van de invorderingen.

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening in de AKW.

Het aantal opsporingsonderzoeken en fraudeconstateringen is in 2000 verder gedaald.

Van alle fraudegevallen resulteert een steeds groter deel in een aangifte. Dit is mede het gevolg van een scherpere prioritering in de opsporing en bewaking van de voortgang van de opsporingsonderzoeken.

De SVb hanteert ten aanzien van de planning van de handhavingsactiviteiten een meerjarencyclus omdat niet alle handhavingsactiviteiten binnen één jaar kunnen worden gerealiseerd.

Voor de komende jaren zullen periodieke en nieuwe activiteiten worden verricht binnen de thema's «preventie», «gegevensuitwisseling», «risico-analyse en -selectie», «intensivering en systematische controle» en «sanctionering».

9.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de AKW en Tog 2000 is beperkt. Het betreffen open-einde regelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door de omvang van de doelgroep, de uitkeringsrechten en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving

9.5 Veronderstellingen

De volume-ontwikkeling in de AKW wordt bepaald door demografische faktoren, inclusief groei als gevolg van immigratie.

De populatie thuiswonende gehandicapte kinderen is relatief stabiel. Het gebruik van de Tog-regeling groeit daarentegen als gevolg van de verruiming van de toekenningscriteria in 2000. Verondersteld is dat de groei in het gebruik in de loop van de tijd afneemt, omdat het deel van de nieuwe doelgroep dat geen gebruik maakt van de regeling – vanwege onbekendheid met de regeling of andere redenen – steeds kleiner wordt. Daarnaast is verondersteld dat het gebruik vanaf 2005 stabiliseert, omdat de nieuwe doelgroep dan volledig is bereikt.

Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van de SVb kan de hoogte van de uitvoeringskosten van de AKW en de Tog 2000 vanaf 2002 nog wijzigen.

9.6 Groeiparagraaf

Voor de kinderbijslag zijn geen streefwaarden vastgesteld omdat het gebruik daarvan demografisch wordt bepaald. Hetzelfde geldt voor de extra tegemoetkoming voor thuiswonende gehandicapte kinderen. Het gebruik daarvan wordt – na de huidige inhaalslag – bepaald door de (stabiele) omvang van de populatie.

Wel zal bij de begrotingsvoorbereiding voor 2003 worden bezien of in de doelstellingen de beoogde maatschappelijke effecten (outcome) meer tot uitdrukking kunnen worden gebracht.

BELEIDSARTIKEL 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE VAN GEHANDICAPTEN

10.1 Algemene doelstelling

Bevorderen van het zelfstandig functioneren en het maatschappelijk participeren van ouderen en gehandicapten.

Er zijn in Nederland ouderen en gehandicapten die beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid en die met enige ondersteuning nog zelfstandig kunnen functioneren. Om maatschappelijk isolement te voorkomen en de zelfstandigheid te bevorderen heeft de overheid onder meer de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) ingesteld.

10.2 Operationele doelstellingen

Het zelfstandig functioneren van gehandicapten en ouderen wordt bevorderd door het bieden van voorzieningen op het gebied van wonen en vervoer.

In 1994 is de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) tot stand gekomen. Daarmee werd het grote aantal regelingen en loketten voor gehandicapten en ouderen verminderd. Sindsdien kunnen ook 65-plussers een beroep op deze voorzieningen doen. Het gaat daarbij vooral om woon- en vervoersvoorzieningen.

In de loop der jaren is de reikwijdte van Wvg uitgebreid met sociaal vervoer voor inwoners van AWBZ-instellingen en dure woningaanpassingen. Bovendien is door het ministerie van SZW het ketenmanagement voor bovenregionaal vervoer opgezet (TraXX).

Als vervolg op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Wvg onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om de Wvg te integreren in een dienstverleningsstelsel (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 550, nr. 1). Zo'n dienstverleningsstelsel zou, met als uitgangspunt de huidige Wvg, een gedifferentieerd aanbod van maatschappelijke zorg- en dienstverlening onder de primaire verantwoordelijkheid van de gemeente moeten omvatten. In het kader van deze discussie wordt ook gekeken naar de toekomstige positionering van het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten (Bbag). Vooralsnog wordt Bbag in 2002 voortgezet conform de systematiek van 2001.

Daarnaast hebben, vooruitlopend op de discussie over de toekomst van de Wvg en het zorgstelsel, de Minister van SZW en de VNG dan ook afspraken gemaakt om de kwaliteit van de Wvg-uitvoering te verbeteren. Het is zaak dat gemeenten op korte termijn praktische aanpassingen realiseren, waarbij zij zo veel mogelijk gebruik maken van de (ervarings)-deskundigheid van lokale en regionale gebruikersplatforms. De Minister van SZW en VNG hebben een dringend beroep op gemeenten gedaan de bestaande knelpunten op lokaal niveau, in overleg met de gebruikersplatforms, actief ter hand te nemen en – indien nodig – te verwerken in de gemeentelijke verordening.

Bereik, prestaties, waardering

Uit de eindevaluatie van de Wvg blijkt dat er eind 1999 576 000 mensen een Wvg-voorziening toegewezen hebben gekregen. Verder is naar voren gekomen dat volgens een meerderheid van de Wvg-cliënten de Wvg-voorzieningen een positieve invloed hebben op hun zelfstandigheid en hun zelfredzaamheid. In 1999 was 85% van de Wvg-aanvragers tevreden over de kwaliteit van de voorzieningen. Anderzijds was 42% van de aanvragers van oordeel dat de Wvg-uitvoering verbeterd kan worden. Het kabinet heeft aangegeven het noodzakelijk te vinden dat de bestaande knelpunten in de Wvg op korte termijn worden aangepakt. Vooruitlopend op de discussie over de toekomst van de Wvg hebben de Minister van SZW en de VNG afspraken gemaakt om de kwaliteit van de Wvg-uitvoering op korte termijn te verbeteren. Het streven is er op gericht om in 2002 het (relatieve) aantal aanvragers dat tevreden is over de Wvg-uitvoering beduidend hoger is dan in 1999.

In derde evaluatie is ook ingegaan op het sociaal vervoer van bewoners van AWBZ-instellingen. In 1999 maakten circa 35 000 bewoners gebruik van de individuele vervoersvoorziening. 81% van de onderzochte AWBZ-instellingen geeft aan dat gemiddeld 49% van de bewoners hiervan gebruik maakt. De spreiding tussen de instellingen en het gebruik is echter groot.

Uit een onderzoek van TraXX naar het gebruik van bovenregionaal vervoer blijkt dat TraXX bijna 27 000 pashouders heeft. Geconcludeerd werd dat TraXX een goede oplossing biedt voor de problematiek die werd gesignaleerd bij de tweede evaluatie Wvg en dat de actieve pashouders tevreden zijn over TraXX gelet op het rapportcijfer van 7,1. Echter, geconstateerd werd ook dat hun aantal achterblijft bij de verwachtingen. Eenduidige oorzaken daarvoor konden de onderzoekers niet aangeven. Dit wordt in onderzocht een marktonderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd.

In de Wvg is geregeld dat de uitvoering van deze wet geheel behoort tot het gemeentelijke domein (met bijbehorende financiering vanuit het Gemeentefonds). Het gemeentebestuur moet voorzieningen treffen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. Gemeenten worden door het Rijk in staat gesteld om hun zorgplicht uit te kunnen voeren. Via de algemene uitkering uit het gemeentefonds ontvangen de gemeenten een bedrag. Daarnaast worden vanuit de begroting van SZW nog enkele specifieke voorzieningen gefinancierd (dure woningaanpassing, vervoersvoorziening AWBZ en bovenregionaal vervoer).

In figuur 1 wordt een beeld gegeven van de budgettaire ontwikkelingen in de Wvg in de periode 1994 tot en met 1999. Sinds 1997 overschrijden de totale uitgaven van de gemeenten de landelijk beschikbare Wvg-budgetten die via het gemeentefonds en de Bbag aan gemeenten beschikbaar worden gesteld.

In 2000 zijn de beschikbare middelen voor de uitvoering van de Wvg sterk toegenomen. Deze toename hangt samen met de (extra) toevoeging van regeerakkoordmiddelen en de reële groei van het gemeentefonds.

Figuur 1. Budgettaire ontwikkelingen Wvg 1994–1999 in miljoenen euro's: landelijk budget en totale netto-uitgaven gemeenten

kst-28000-XV-2-1.gif

In totaal is er in 2000 circa 861 mln euro beschikbaar voor de uitvoering van de Wvg; dit is 100 mln euro meer dan in 1999. De uitgaven van gemeenten zullen naar verwachting nog verder stijgen, maar minder sterk dan in voorgaande jaren. In het kader van de derde evaluatie Wvg is onderzoek gedaan naar gemeentelijke middelen die worden besteed aan Wvg-voorzieningen. Op basis hiervan is geconstateerd dat uitgaven en inkomsten vanaf 2000 naar verwachting meer met elkaar in evenwicht zullen zijn en dat er een stabiele situatie in zicht lijkt te komen.

10.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen28 20378 83264 80963 43862 75862 75862 758
 Totaal uitgaven38 57677 47263 90163 21162 98562 75862 758
         
1Apparaatsuitgaven005090000
 • Personeel003440000
 • Materieel001650000
         
2Programmauitgaven38 57677 47263 49363 21262 98562 75862 758
 • Woningaanpassingen9 48429 49513 97714 74914 74914 74914 749
 • Sociaal vervoer AWBZ22 37121 96421 05521 05521 05521 05521 055
 • Bovenregionaal vervoer6 72126 32326 95426 95426 95426 95426 954
 Subsidies  1 40745422700
   
3Ontvangsten0000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Woningaanpassingen

Het Besluit rijksvergoeding Wvg-woonvoorzieningen geeft gemeenten een vergoeding voor dure woonaanpassingen. Zij kunnen een deel van hun kosten bij SZW declareren. SZW vergoedt de kosten voor de woonvoorziening verminderd met een standaardbijdrage van 9983 euro per aanpassing en verminderd met de eigen bijdrage van de gehandicapte. Daarnaast ontvangt de gemeente per aanvraag € 454 van SZW voor uitvoeringskosten ten behoeve van de woningaanpassing.

Sociaal vervoer AWBZ

Op grond van het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten ontvangt een aantal gemeenten op basis van een bepaalde verdeelsleutel een bijdrage voor het sociaal vervoer van inwoners van bepaalde AWBZ-instellingen. De bijdragen aan AWBZ-instellingen worden als lumpsum aan gemeenten verstrekt.

Bovenregionaal vervoer

Op basis van het contract dient TraXX ten behoeve van gehandicapten bovenregionale reisketens te organiseren per OV (openbaar vervoer) en CVV- (collectief vraagafhankelijk vervoer) of Wvg-systemen en assistentie te verlenen bij het in-, uit- en overstappen. Indien de OV-keten niet adequaat is, dient voor individueel vervoer gezorgd te worden. Het contract met TraXX kent een vaste vergoeding en een variabele vergoeding per prestatie. De vaste vergoeding is een jaarlijks afnemend bedrag per contractjaar. Op basis van huidige realisatiegegevens wordt verwacht dat in 2002 tussen de 150 000 en 180 000 reisketens worden gerealiseerd.

10.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit op dit artikel is beperkt. Gemeenten kunnen een deel van de kosten voor woningaanpassingen boven de € 20 420 bij SZW declareren. Dit is een open-einde regeling en uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving. Daarnaast heeft het College voor Zorgverzekeraars (die tot 1 april 2000 de regeling uitvoerde) nog een werkvoorraad die afgehandeld moet worden.

Voor het sociaal vervoer AWBZ-instellingen geldt dat alleen door wijziging van de regeling het budget kan worden aangepast.

Tot en met september 2002 is voor de uitvoering van bovenregionaal vervoer een contract met TraXX afgesloten. Een nieuwe aanbesteding wordt voorbereid voor de periode vanaf 1 oktober 2002.

10.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Bovenregionaal vervoer

Bij de initiële ramingen van de doelgroep is uitgegaan van de 350 000 Wvg-gerechtigden met een vervoersindicatie die jaarlijks gemiddeld 4 reizen maken. Uit de evaluatie blijkt dat jaarlijks per pashouder gemiddeld 3,5 reizen worden gemaakt.

Momenteel vindt monitoring plaats aan de hand van kwartaalsgewijze managementgegevens van ConneXXion. Tot de volgende evaluatie worden op deze wijze ontwikkelingen met betrekking tot het aantal pashouders, de instroom van nieuwe pashouders en het OV-gebruik op de voet gevolgd.

10.6 Groeiparagraaf

Naar aanleiding van interdepartementaal beleidsonderzoek van de Wvg heeft het kabinet besloten een aantal oplossingsrichtingen te verkennen die bepalend zullen zijn voor de toekomstige positionering en vormgeving van de Wvg. Dit heeft uiteraard ook gevolgen voor de verdere invulling van dit beleidsartikel en de inrichting van de informatievoorziening.

Door middel van monitoring wordt de vinger aan de pols gehouden en kunnen – indien noodzakelijk of gewenst – aanvullende maatregelen worden overwogen. De uitgaven van gemeenten zullen ook na de derde evaluatie van de Wvg jaarlijks worden gemonitord (Kerncijfers Wvg).

BELEIDSARTIKEL 11 BEVORDEREN VAN COMBINATIEMOGELIJKHEDEN VAN ARBEID EN ZORG

11.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van de mogelijkheden van mannen en vrouwen om arbeid en zorg te combineren ter bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen en daarmee van een zelfstandig bestaan van vrouwen, en de zorgparticipatie van mannen.

De arbeidsparticipatie is de afgelopen jaren flink gegroeid en zal naar verwachting blijven toenemen. De grotere arbeidsdeelname van vooral vrouwen impliceert een versterking van de economische zelfstandigheid. Behalve betaalde arbeid is ook de onbetaalde zorg van grote waarde: zorg van mensen voor hun kinderen, hun partner of andere afhankelijke naasten die zorg behoeven. Daarom is het van belang dat mensen niet alleen economisch zelfstandig kunnen zijn, maar ook – in perioden dat dit nodig is – zorgverantwoordelijkheid kunnen dragen. Gezien hun relatief geringe bijdrage aan de onbetaalde zorg zou de zorgverantwoordelijkheid van mannen moeten toenemen.

Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht het mogelijk te maken dat zoveel mogelijk mensen gedurende hun levensloop een economisch zelfstandig bestaan met zorgverantwoordelijkheid kunnen combineren.

11.2 Operationele doelstellingen

1. Werknemers mogelijkheden bieden tot combinatie van arbeid en zorg door middel van adequate verlofvormen en mogelijkheden tot aanpassing van de arbeidsduur en het bevorderen van het gebruik van deze mogelijkheden.

2. Werkgevers stimuleren tot (gedeeltelijke) loondoorbetaling van werknemers die verlof opnemen om reden van zorg.

3. Werknemers faciliteren om verlof op te nemen.

Het combineren van arbeid en zorg wordt allereerst vergemakkelijkt door het bieden van tijd, waardoor naast het betaalde werk ook gezorgd kan worden (verlofregelingen, aanpassing van de arbeidsduur). Het gebruik van (zorg)verlof wordt daarnaast gefaciliteerd door (indirecte of directe) financiële ondersteuningsregelingen voor verlofgangers. Dit betreft regelingen die werkgevers van verlofgangers stimuleren tot (gedeeltelijke) loondoorbetaling of regelingen die verlofgangers voorzien van een financiële bijdrage tijdens hun verlof.

Operationele doelstelling 1: Werknemers mogelijkheden bieden tot combinatie van arbeid en zorg door middel van adequate verlofvormen en mogelijkheden tot aanpassing van de arbeidsduur en het bevorderen van het gebruik van deze mogelijkheden.

Zowel door verlofregelingen als door mogelijkheden voor het aanpassen van de arbeidsduur wordt bevorderd dat vrouwen, ook wanneer zij zorg dragen voor jonge kinderen of zorgafhankelijke gezins- of familieleden, actief blijven op de arbeidsmarkt. Mannen worden met dezelfde instrumenten gestimuleerd om meer dan tot nu toe naast hun betaalde arbeid, tijd te besteden aan zorgtaken.

Met de beoogde invoering per 1 januari 2002 van de Wet arbeid en zorg wordt het aantal verlofregelingen uitgebreid. Hierbij krijgen de volgende verlofvormen, waarvoor tot nu toe in meer of mindere mate in CAO's afspraken zijn opgenomen, een wettelijke basis: zwangerschaps- en bevallingsverlof, kortdurend zorgverlof, kraamverlof en adoptieverlof (incl. verlof voor pleegouders die duurzaam een pleegkind verzorgen). Met het van kracht worden van de Wet arbeid en zorg zal ook een digitale verlofwijzer beschikbaar zijn, waarin de verschillende in de wet opgenomen verlofregelingen en hun onderlinge combinatiemogelijkheden interactief worden weergegeven.

Het combineren van betaalde arbeid en onbetaalde zorg wordt onder andere door ouderschapsverlof voor werknemers gemakkelijker. Werknemers worden tijdelijk (gedeeltelijk) vrijgesteld van hun arbeidsverplichtingen ten behoeve van belangrijke (dringende) zorgtaken. In tabel 25 zijn gebruikscijfers van ouderschapsverlof (betaald en onbetaald) opgenomen. Het gebruik van deze regelingen loopt geleidelijk op. De verwachting is dat in 2006 het gebruik tot 33% zal zijn gestegen.

Tabel 25 Gebruik van ouderschapsverlof in aantallen en als percentage van de doelgroep
  Realisatie Raming
 199519961997*1998199920022006
Gebruik (* 1 000 personen)39444754586288
Doelgroep (* 1 000 personen)228231233270276270270
Gebruik als % van doelgroep17%19%20%20%21%23%33%

* Tot de wetswijziging per 1 juli 1997 gold ouderschapsverlof alleen voor verzorgenden met een kind dat jonger was dan 4 jaar. Na de wetswijziging geldt dat het kind nog niet de leeftijd van 8 jaar bereikt mag hebben.

De Wet Aanpassing Arbeidsduur (WAA) biedt de mogelijkheden om de arbeidsduur structureel aan te passen aan de zorgtaken. Op grond van de WAA hebben werknemers het (geclausuleerde) recht op vermindering dan wel vermeerdering van de arbeidsduur. In 1998 (arbeidsaanbod-panelonderzoek van OSA) gaf 10,8% van de vrouwelijke werknemers aan dat zij meer uren zou willen werken, terwijl 13,8% minder zou willen werken. Van de mannelijke werknemers gaf 3,6% aan meer uren te willen werken, terwijl 13,7% minder zou willen werken.

Operationele doelstelling 2: Werkgevers stimuleren tot (gedeeltelijke) loondoorbetaling van werknemers die verlof opnemen om reden van zorg.

Het gebruik van onbetaald verlof kan belemmerd worden door het inkomensverlies waarmee het gebruik gepaard gaat. Dit kan een belangrijke reden zijn om af te zien van verlof. Uit de evaluatie van de wettelijke regeling ouderschapsverlof is gebleken, dat lager betaalden minder gebruik maken van onbetaald ouderschapsverlof dan degenen met een hoger inkomen.

Om ook lagerbetaalden in staat te stellen om in voorkomende gevallen zorgverlof op te nemen, is het van belang dat sociale partners afspraken maken over (gedeeltelijke) loondoorbetaling tijdens verlof. Om werkgevers en werknemers daartoe te stimuleren is een fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof ontwikkeld. Werkgevers die loon doorbetalen tijdens ouderschapsverlof kunnen aanspraak maken op fiscale compensatie: zij mogen onder bepaalde voorwaarden 50% van het doorbetaalde loon tot maximaal een bedrag ter hoogte van 70% van het minimumloon in mindering brengen op hun afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Onderzoek van de Arbeidsinspectie naar afspraken over arbeid en zorg in CAO's laat zien dat in 1998 5% van de CAO's een afspraak heeft over loondoorbetaling tijdens ouderschapsverlof. In 1999 was dat 6%. Het volledige effect van de fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof zal naar verwachting zichtbaar worden in 2006.

Voor de overheidssector is verondersteld dat twee jaar na de invoering van de fiscale stimuleringsregeling 100% van de werknemers onder een CAO met loondoorbetalingsregeling valt. In 2000 viel 45% van de werknemers in de overheidssector onder een dergelijke CAO. Voor de marktsector is verondersteld dat dit na vijf jaar voor 50% van de werknemers geldt. Thans valt 2,7% van de werknemers in de marktsector onder een dergelijke CAO. Het aantal werknemers dat onder een CAO valt met betaald ouderschapsverlof zal mede door de fiscale stimuleringsregeling toenemen van circa 10% in 2000 tot 58% in 2006.

Operationele doelstelling 3: Werknemers faciliteren om verlof op te nemen.

De wet Financiering Loopbaanonderbreking (Finlo) en de fiscale tegemoetkoming verlofsparen zijn door de overheid ingestelde regelingen om het opnemen van verlof voor onder andere zorgtaken te faciliteren.

Wet Finlo

Sinds 1 oktober 1998 is de wet Finlo van kracht. Deze wet biedt werknemers die verlof opnemen voor zorg of educatie (en daarover met hun werkgever overeenstemming hebben bereikt) een financiële tegemoetkoming tijdens hun verlof mits de verlofganger wordt vervangen door een uitkeringsgerechtigde. Op grond van de wet Finlo kan een verlofganger een financiële bijdrage ontvangen. De uitvoering van de Wet Finlo vindt plaats door het Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV).

Uit de eerste evaluatie van de wet Finlo (voorjaar van 2000) bleek dat de tot op heden lage gebruikscijfers vooral zijn toe te schrijven aan onbekendheid met de wet onder werkgevers, werknemers en uitvoeringsinstellingen (uvi's). In de brede publiciteitscampagne over de combinatie Werk en privé die in het voorjaar van 2001 van start is gegaan, wordt ook de wet Finlo onder de aandacht gebracht. Om de vervanging gemakkelijker te maken zijn de voorwaarden van de wet Finlo versoepeld. Dat is in het wetsvoorstel Arbeid en Zorg meegenomen, zodat dit per 1 januari 2002 ingaat.

Tabel 26 Prestatiegegevens: aantal gebruikers Finlo 2000 en geraamd gebruik Finlo 2001–2004
 20002001200220032004
Aantal gebruikers12880016 60018 00018 000
Totale Finlo-uitgaven Awf (x 1 mln euro)0,21,122,324,124,1

Fiscale tegemoetkoming verlofsparen

De fiscale tegemoetkoming verlofsparen beoogt werknemers in staat te stellen om tijd (zoals adv- of vakantiedagen) of geld (uit het brutoloon) te sparen ten behoeve van (onbetaald) verlof op een later tijdstip. Bij sparen in tijd worden de gespaarde uren omgerekend in geld. In totaal mag per jaar maximaal tien procent van het brutoloon worden gespaard voor een verlof van maximaal 12 maanden. De belastingheffing over de gespaarde dagen of het brutoloon wordt dan uitgesteld tot het moment waarop het verlof wordt opgenomen.

11.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen1404545 8414 5384 5384 5384 538
 Totaal uitgaven1404545 8414 5384 5384 5384 538
         
1Apparaatsuitgaven002 2110000
 • Personeel  1 495    
 • Materieel  716    
         
2Programma uitgaven1404543 6304 5784 5384 5384 538
 • Rijksbijdrage wet Finlo1404543 6304 5384 5384 5384 538
   
3Ontvangsten0000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Rijksbijdrage Finlo

Binnen dit beleidsartikel wordt alleen de rijksbijdrage aan het Awf ter financiering van de wet Finlo opgenomen. De bij de behandeling van het wetsvoorstel Arbeid en Zorg aangenomen amendementen hebben geen gevolgen voor de rijksbijdrage.

11.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de wet Finlo is beperkt. Het is een open-einde- regeling waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving.

11.5 Veronderstellingen mbt effectbereiking, doelmatigheid en raming

In algemene zin geldt dat de regelingen voorwaardenscheppend zijn. Het biedt mensen de mogelijkheid een beroep op regelingen te doen. Of mensen daar in werkelijkheid gebruik van zullen maken is van veel factoren afhankelijk. De in dit beleidsartikel opgenomen ramingen van gebruik zijn dan ook met de nodige onzekerheden omgeven.

De ramingen van de wet Finlo zijn gebaseerd op een in 1996 door een in opdracht van OSA uitgevoerd onderzoek. Op basis van dat onderzoek is berekend dat – na een aanloopfase van vijf jaar – per jaar ongeveer 56 000 werknemers een beroep zouden doen op de wet Finlo. Het gebruik van de regeling viel tegen. Onbekendheid met de regeling en de vervangingseis lagen hieraan ten grondslag. Het is niet duidelijk welk effect de vervangingseis heeft op het beroep dat nu op de regeling wordt gedaan. Vooralsnog wordt uitgegaan van een toename in het gebruik vanwege bij de behandeling van het wetsvoorstel Arbeid en Zorg aangenomen amendementen. Realisatiegegevens zullen inzicht moeten bieden in de juistheid van de aangepaste ramingen.

11.6 Groeiparagraaf

Waar voor het gebruik van ouderschapsverlof en van de wet Finlo al informatiestromen aanwezig zijn, wordt voor andere prestatiegegevens (bijv. gebruik van de WAA) nog gewerkt aan de opbouw van de informatievoorziening. Dat geldt ook voor de nieuwe wettelijke regelingen. De resultaten van de lopende evaluatie van de WAA worden medio 2002 verwacht.

Bij de nieuwe wettelijke regelingen gaat het om indicatoren die het feitelijk gebruik van verlofregelingen en het gebruik van stimuleringsregelingen weergeven. Verder zal onderzoek worden gedaan naar de discrepantie tussen gegevens over de (aangegeven) behoefte aan vormen van (zorg)verlof en het (uiteindelijke) feitelijk gebruik ervan.

Gegevens over de bekendheid van verschillende regelingen zullen beschikbaar komen uit de evaluaties van SZW-voorlichtingscampagnes over arbeid en zorg regelingen gericht op verschillende doelgroepen.

Over het aantal bedrijven en instellingen met afspraken en regelingen over arbeid en zorg (waaronder bovenwettelijke regelingen voor ouderschapsverlof) komen eind 2001 gegevens beschikbaar uit een steekproefonderzoek. Juist omdat er nog weinig zicht is op afspraken op ondernemingsniveau is een dergelijke onderzoek zinvol.

De fiscale regeling voor verlofsparen is van kracht sinds januari 2001. Er is nog geen bron met representatieve gegevens over het gebruik van deze regeling. Hetzelfde geldt voor de afdrachtsvermindering betaald ouderschapsverlof. Op termijn zal de Belastingdienst gegevens over het gebruik van de regelingen ter beschikking kunnen stellen. Voorts wordt bezien of het CBS in de toekomst gegevens kan leveren over het aantal werknemers dat gebruik maakt van de fiscale regeling voor verlofsparen.

BELEIDSARTIKEL 12 COÖRDINATIE EMANCIPATIEBELEID

12.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het coördineren van het interdepartementale emancipatiebeleid en het stimuleren van vernieuwingen en draagvlakverbreding ter bevordering van een pluriforme maatschappij waarin ieder, ongeacht sekse, in wisselwerking met andere maatschappelijke ordeningsprincipes zoals etniciteit, burgerlijke staat, validiteit en seksuele voorkeur, de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren.

In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie (TK 2000–2001, 27 061, nr. 3) geeft het kabinet aan dat gestreefd wordt naar een pluriforme maatschappij die vrij is van discriminatie en geweld, waar gender een logisch onderdeel is van het reguliere beleid, waar voorwaarden worden gecreëerd voor de keuzevrijheden en flexibiliteit van individuele burgers als gevolg van wisselende wensen al naar gelang leefpatroon en levensloop. Dat is niet alleen van belang voor individuele burgers, maar ook voor de maatschappij in haar geheel.

Voor de coördinatie op rijksniveau van het realiseren van deze algemene doelstelling is het ministerie van SZW verantwoordelijk, evenals voor het stimuleren van vernieuwingen en draagvlakverbreding voor het emancipatiebeleid. Op dit beleidsartikel worden alleen de middelen verantwoord die hiermee direct samenhangen. De eerste twee operationele doelstellingen vloeien direct hieruit voort. Bij het nastreven van de laatste twee operationele doelstellingen zijn alle departementen door middel van hun beleid betrokken. Hiertoe maken de departementen gebruik van hun eigen instrumenten.

Tegelijkertijd met het verschijnen van de begroting komt de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 2002 uit; daarin wordt meer uitvoerig op de beleidsdoelstelling ingegaan.

12.2 Operationele doelstellingen

1. Het bevorderen van het interdepartementale emancipatiebeleid;

2. Het stimuleren van innovatief beleid, vernieuwingen en draagvlakverbreding van de emancipatiedoelstelling;

3. Het stimuleren van een zelfstandig bestaan van vrouwen en mannen;

4. Het bevorderen van gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden onder vrouwen en mannen.

Het emancipatieproces zal zich zeker verder voortzetten. Om dit proces te versnellen zijn doelstellingen voor de korte en middellange termijn geformuleerd in het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. In dit verband is ingezet op twee sporen van beleid. Aan de ene kant beleid dat de emancipatie-doelstellingen verankert in alle geledingen van het reguliere beleid bij alle departementen, andere overheden en bij maatschappelijke organisaties (gender mainstreaming). Aan de andere kant beleid dat vanuit een overkoepelende visie inzet op versnelling en verbreding van het emancipatieproces door het initiëren van nieuwe thema's op de politieke agenda, het aandragen van nieuwe beleidsinstrumenten en verbreding van het draagvlak door het aangaan van strategische allianties met maatschappelijke partners.

Operationele doelstelling 1: Het bevorderen van het interdepartementale emancipatiebeleid.

Het kabinet wil komen tot een duurzame integratie van emancipatiedoelstellingen in alle geledingen van het reguliere beleid. Uitgangspunt daarbij is dat verankering van het emancipatiebeleid een belangrijke impuls geeft aan de kwaliteit van beleid. In het standpunt over het advies «Gender mainstreaming: een strategie voor kwaliteitsverbetering» gaat het kabinet in op de daarbij noodzakelijk geachte randvoorwaarden, organisatievormen en instrumenten (TK 2000–2001, 27 061, nr. 15). In 2002 wordt een aantal punten verder uitgewerkt en geïmplementeerd.

Implementatie (inter)departementale strategie en structuur voor gender mainstreaming

In 2002 zal de (inter)departementale strategie en structuur voor gender mainstreaming worden geïmplementeerd. Daarbij gaat het om:

• de verdere ontwikkeling en implementatie van een Departementale organisatiestructuur. De politieke en ambtelijke verantwoordelijkheid voor de concrete invulling van gender mainstreaming ligt primair bij de departementen zelf. Ieder departement stelt een rapportage gender mainstreaming op, waarin in ieder geval zijn opgenomen concrete inhoudelijke doelstellingen, de resultaten die zijn behaald, een verbeteragenda voor het volgende jaar en de daarvoor benodigde middelen. In 2002 wordt een overzichtsrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden.

• de uitwerking en implementatie van de Interdepartementale ondersteuningsstructuur. In de structuur voor de interdepartementale ondersteuning van het gender mainstreamproces spelen de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE) en de Visitatiecommissie Gender Mainstreaming een grote rol.

De coördinerend bewindspersoon emancipatie heeft een verbindende rol in de organisatie van het intra- en interdepartementale proces.

Voltooiing Actieplan Emancipatietaakstellingen Departementen

Het Actieplan geeft invulling aan de afspraak in het Regeerakkoord dat ieder departement tenminste drie taakstellingen voor de eigen beleidsterreinen vaststelt en uitvoert. Enerzijds wordt met het plan beoogd een sterkere integratie van het emancipatiebeleid in alle geledingen van het reguliere beleid bij andere departementen te bewerkstelligen (mainstreaming) en anderzijds de eigen verantwoordelijkheid van de departementen voor de uitvoering daarvan te bevorderen. Begin juni 2001 is de tweede integrale voortgangsrapportage over het Actieplan aan de Tweede Kamer aangeboden. De tot nu toe behaalde resultaten leiden tot een positieve beoordeling van de uitvoering. Het merendeel van de taakstellingen is uitgevoerd conform de voorgenomen opzet en planning. Dit bevestigt de algemene indruk dat van het Actieplan een stimulans uitgaat voor het departementale emancipatiebeleid. In mei 2002 zal de eindrapportage worden uitgebracht.

Tabel 27 Actieplan Emancipatietaakstellingen Ministerie van SZW
SZW draagt bij aan de uitvoering van het Actieplan:
1.SZW voltooide zijn taakstelling met betrekking tot de financiering van kinderopvang voor reïntegrerende werkzoekenden. De betreffende wet is per 1 juli 2001 in werking getreden.
2.Integratie van onbetaalde arbeid in de sociaal-economische beleidsvoorbereiding: Het SCP-onderzoek zal naar verwachting in het najaar 2001 worden afgerond. Met het CBS en het CPB lopen contacten over onbetaalde arbeid in Nationale Rekeningen en economische modellen. In mei 2001 is een internationale expertmeeting georganiseerd om ervaringen in enkele Europese landen met onbetaalde arbeid in sociaal-economische beleidsvoorbereiding te vernemen. Na het verschijnen van het SCP-onderzoek zal een evaluatie plaatsvinden, waarmee de taakstelling zal worden afgerond.
3.Het onderzoek naar een mogelijke verklaring voor hoger ziekteverzuim van vrouwen zal conform de planning eind 2001 worden opgeleverd. De beleidsconclusies zullen na oplevering van het rapport geformuleerd worden.

Instrumenten en instrumentontwikkeling

• De Emancipatiemonitor. De monitor is ontwikkeld om de voortgang van het emancipatieproces in de samenleving te volgen en fungeert als een «thermometer» voor het beleid. Naast kwantitatieve overzichten, wordt ook ingegaan op veranderingen in maatschappelijke opvattingen en is de monitor een belangrijke informatiebron voor verplichte (internationale) rapportages. In het najaar 2002 zal de tweede Emancipatiemonitor verschijnen.

• «Gender budget analysis». Het kabinet acht het van belang inzicht te verkrijgen in relevante bestedingen ten behoeve van emancipatiedoelstellingen. Dit vergt een analyse van financieringsstromen en het daarbij behorende regulier beleid met betrekking tot de uitgangspunten, doelstellingen en daadwerkelijke effecten ervan in relatie tot emancipatiedoelstellingen. Voor het inventariseren van «emancipatiepotjes», d.w.z. waar het gaat om financiële middelen gekoppeld aan expliciet geformuleerde emancipatiedoelstellingen, is inmiddels een heldere systematiek ontwikkeld die eenvoudig toe te passen is door de ministeries zelf. Voor de analyse van het reguliere beleid op de mate van gender mainstreaming moet een dergelijke systematiek nog worden ontwikkeld. Doel is om in 2002 de ontwikkeling van een analyse-instrument voor dit doel te realiseren.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van innovatief beleid, vernieuwingen en draagvlakverbreding van de emancipatiedoelstelling.

De eerdergenoemde twee sporen van beleid zijn nauw met elkaar verweven. Zo is de expertise die in het ene spoor wordt opgebouwd een belangrijke voorwaarde voor de strategie die in het andere spoor wordt toegepast. Het aanjagen van nieuw beleid vindt plaats door middel van projectmatige beleidsinnovatie: het opzetten en uitvoeren van (meerjarige) projecten zoals levensloop, doorbreken glazen plafond, voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes en dagindeling.

Levensloopbewust beleid

De levensloop van Nederlandse burgers wordt meer en meer gekenmerkt door individuele keuzes en diversiteit. Vrouwen en mannen, jong of oud, van allochtone of autochtone afkomst, willen een eigen invulling geven aan werken, zorgen, leren, wonen en maatschappelijke participatie, afgestemd op hun levensfase. Het verdwijnen van de standaard levensloop (het achtereenvolgens «leren, werken/zorgen, rusten» dat het leven van de meeste mensen bepaalde) voltrekt zich in twee ontwikkelingen:

• mensen combineren vaker activiteiten op het terrein van leren, werken, zorgen en maatschappelijke participatie;

• er vinden meer transities plaats tussen de verschillende levensterreinen: om verschillende redenen stappen mensen even uit de arbeidsmarkt, met de bedoeling na bijvoorbeeld een jaar weer terug te keren.

Bij levensloopbewust beleid gaat het om het wegnemen van belemmeringen die een betere spreiding en combinatie van activiteiten in de loop van het hele leven in de weg staan. Eind 2001/begin 2002 wordt een nota uitgebracht die het karakter zal dragen van een verkenning van concrete beleidsopties voor de korte en middellange termijn. De thema's die daarbij aan de orde komen zijn sociaal stelsel en werken, onderwijs, wonen en zorg en gezondheid.

Glazen plafond: Ambassadeursnetwerk

Een belangrijke extra impuls om de doorstroming van vrouwen naar hogere functies in het bedrijfsleven op de agenda te zetten, is het «ambassadeursnetwerk» van prominente personen uit het bedrijfsleven, waartoe in 2001 het initiatief is genomen. De ambassadeurs zullen zich, in netwerken en fora die voor bedrijven relevant zijn, sterk maken voor een groter aantal vrouwen op hogere posities in het bedrijfsleven en voor de doorbreking van het glazen plafond. Het eigen initiatief van de ambassadeurs is van groot belang. De bijeenkomsten van het netwerk dienen vooral als voeding voor de ambassadeurs en als plek waar zij ideeën en ervaringen uitwisselen. De bijeenkomsten zullen worden afgerond in juni 2002.

Voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes

Door een aantal omstandigheden krijgt de bestrijding van geweld tegen vrouwen nog niet de aandacht die het verdient. Geweld in de publieke ruimte valt meer op, terwijl geweld tegen vrouwen veelal in «privé» situaties plaatsheeft. Bovendien maakt geweld tegen vrouwen deel uit van economische, sociale en culturele machtsverschillen tussen mannen en vrouwen, met een lange geschiedenis, waardoor het geweld iets vanzelfsprekends heeft gekregen, iets wat «er nu eenmaal is». Tegelijk is het omgeven door taboes en wordt het geweld meestal in het verborgene gebruikt. In zijn reactie op het onderzoeksrapport Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen zal het kabinet inzetten op een intensivering van beleid.1 Een plan van aanpak zal in het voorjaar 2002 gereed zijn. De beleidsintensivering wordt gericht op de elementen normstelling en rechtsvorming, preventie en signalering, opsporing en vervolging, opvang en hulpverlening en regie en monitoring.

Stimuleringsmaatregel Dagindeling

In totaal zijn er 140 experimenten in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling gehonoreerd; in februari 2001 zijn de laatste 34 experimenten van start gegaan. Daarbij is een goede spreiding van de experimenten over aandachtsgebieden en regio's gerealiseerd. In januari 2002 vindt de conferentie Dagindeling Halverwege plaats waar op alle betrokken deelterreinen de tussenstand van de stimuleringsmaatregel wordt opgemaakt en de laatste ronde wordt ingeluid. In het voorjaar 2003 worden vervolgens de eindresultaten en aanbevelingen van de Stimuleringsmaatregel aan de Kamer aangeboden. Dan worden de contouren voor beleid geschetst waarbinnen elk individu in principe zelf gekozen dagarrangementen op maat kan samenstellen.

Instrumenten en instrumentontwikkeling

• Het Emancipatie-subsidiebeleid: In aansluiting op het nieuwe beleidskader zoals geformuleerd in het Meerjarenbeleidsplan zal in het emancipatie-subsidiebeleid de nadruk komen te liggen op subsidiëring van vernieuwende initiatieven op terreinen waar een impuls gewenst is alsmede initiatieven gericht op het creëren dan wel verbreding van het draagvlak van het emancipatiebeleid in de samenleving. Beoogd wordt een op de toekomst toegesneden emancipatie-subsidiebeleid met als centrale focus een effectieve inzet van het instrument subsidies voor activiteiten gericht op het realiseren van beleidsdoelen.

• De Joke Smit-prijs: een tweejaarlijkse regeringsprijs voor personen of organisaties die zich hebben onderscheiden op het gebied van emancipatie.

• Communicatie & massamediale campagnes: in de komende jaren zal het beleid vooral ook gericht zijn op het bereiken van een cultuuromslag en verandering van beeldvorming.

Tabel 28 Overzicht subsidies Emancipatie-subsidiebeleid (bedragen x € 1 000)
 2001200220032004
Themasubsidies9989081 3611 361
IIAV2 0871 5881 6221 633
E-Quality2 0872 087  
Vrouwen Alliantie433363374385
Toplink340272  
Opportunity in Bedrijf454454  
Overig4541 8151 3611 361

Operationele doelstellingen 3 en 4: Het stimuleren van een zelfstandig bestaan van vrouwen en mannen en het bevorderen van gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden onder vrouwen en mannen.

In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie heeft het kabinet de prioriteiten van het rijksbrede emancipatiebeleid voor de middellange termijn gepresenteerd. Voor verschillende terreinen zijn daarbij heldere doelstellingen en streefwaarden geformuleerd, zie tabel 27. Voor het bereiken van de betreffende doelstellingen zijn in eerste instantie de betrokken vakministers verantwoordelijk. De middelen voor het bereiken van deze doelstellingen worden daarom ook niet op dit artikel verantwoord. De coördinerende bewindspersoon voor het emancipatiebeleid heeft een voorwaardenscheppende rol en toetsende medeverantwoordelijkheid.

Tabel 29 Streefwaarden in 2010
Stimuleren van een zelfstandig bestaan van vrouwen en mannen 
a netto arbeidsparticipatie van vrouwen65%
b economische zelfstandigheid van vrouwen60%
c aandeel van vrouwen in totale inkomen uit arbeid35%
  
Bevorderen van gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden onder vrouwen en mannen 
a aandeel van mannen in de onbetaalde zorg40%
b aandeel vrouwen in politieke functies50%
c aandeel vrouwen in hoge functies: 
profit sector20%
non-profit sector (zorg en welzijn)45%
overig non-profit35%
d aandeel vrouwen in de ICT30%

12.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Nr.Artikelonderdeel-(x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen16 99817 18512 45910 26110 0799 7629 762
 Totaal uitgaven13 14722 52119 05013 41710 4409 7629 762
         
1Apparaatsuitgaven02 1105 9222 5412 5412 2692 269
 1. personeel  1 841    
 2. materieel 2 1104 0812 5412 5412 2692 269
         
2Programma13 14720 41113 12810 8767 8997 4937 493
 Emancipatiesubsidies8 10312 7837 4917 4937 4937 4937 493
 Dagindeling5 0456 9474 5033 156361  
 Voorlichting MJBP 6811 13422745  
   
3Ontvangsten5000000

Toelichting

Ad 2. Programma

In het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling wordt in 2002 ruim 4,5 miljoen euro besteed aan projecten. In 2002 is voor de uitwerking van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie in totaal 5,47 miljoen euro extra uitgetrokken. De extra middelen worden over de volgende categorieën uitgaven in 2002 verdeeld:

• Emancipatiesubsidies: 1,1 miljoen euro;

• Primair proces Meerjarenbeleidsplan: 3,2 miljoen euro;

• Voorlichting Meerjarenbeleidsplan: 1,1 miljoen euro.

12.4 Budgetflexibiliteit

De middelen op dit budget zijn voor 2002 al voor een belangrijk deel verplicht. Dat geldt onder andere voor de subsidiëring van de meerjarige programma's van maatschappelijke organisaties ten behoeve van draagvlakverbreding voor het emancipatieproces in de samenleving. De middelen voor de projecten in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling zijn inmiddels voor 100% verplicht. Voor een gedeelte van de middelen, i.c. de middelen voor de uitvoering van het Meerjarenbeleidsplan, geldt dat deze bestuurlijk nog niet zijn toegezegd. In 2002 is in totaal 80,5% van het budget op dit artikel verplicht of bestuurlijk toegezegd aan instellingen en/of organisaties. Voor 2003 en 2004 ligt dat op 48,0% respectievelijk 28,3%.

12.5 Veronderstellingen

In tabel 29 zijn de beoogde maatschappelijke effecten zoveel mogelijk gekwantificeerd door middel van streefpercentages voor de periode tot 2010. De geleidelijke groei van deze effecten moet worden geplaatst in een meerjarenperspectief. Omdat in deze de desbetreffende ministers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het effectueren van emancipatiedoelstellingen op het eigen beleidsterrein, ligt de verantwoordelijkheid voor het halen van de streefcijfers bij de departementen zelf. Hoe het beleidsprobleem zich ontwikkelt, als ook hoe de resultaten door het functioneren van het systeem zich ontwikkelen, is onderwerp van monitoring, evaluatie-onderzoek en eventuele bijsturing via, bijvoorbeeld, overleg. Voor de resultaten wordt in de eerste plaats naar de begroting van het betreffende ministerie verwezen.

12.6 Groeiparagraaf

De doelstellingen in dit artikel zijn in algemene termen geformuleerd. Het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie bevat concretiseringen en bij de rapportages over de thema's en acties in dit plan zullen prestatiegegevens over de resultaten worden opgenomen.

In 2002 zal de tweede operationele doelstelling zodanig nader worden geconcretiseerd dat relevante indicatoren kunnen worden geformuleerd. Daarmee zal de koppeling tussen inzet van het beleid en de operationele doelen worden verbeterd. De evaluatie van het subsidieinstrumentarium is begin juli aan de Kamer toegezonden. Bekeken wordt of het aantal interdepartementale trajecten, voortkomend uit het Meerjarenbeleidsplan, waarbij de coördinerend bewindspersoon voor het rijksbrede emancipatiebeleid het voortouw heeft als meetpunt kan fungeren.

Voor de operationele doelstellingen 3 en 4 zijn streefwaarden opgenomen voor het beleid van een beperkt aantal departementen. De genoemde streefwaarden concentreren zich op SZW en – in mindere mate – op BZK, EZ en OC&W. Andere belangrijke beleidsterreinen zoals, bijvoorbeeld, de gezondheidszorg ontbreken. Dit wordt de komende periode verder uitgewerkt, waarbij nog andere streefwaarden zullen worden geformuleerd.

BELEIDSARTIKEL 13 VERBETERING ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN

13.1 Algemene doelstelling

Bevordering van goede arbeidsomstandigheden, realisatie van effectieve arbobeleidsvoering in arbeidsorganisaties, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en reïntegratie bij uitval uit arbeid.

Werknemers hebben recht op een veilige en gezonde werkplek. Een goede kwaliteit van arbeid maakt werken aantrekkelijk en draagt bij aan vermindering van ziekteverzuim en uitval naar de WAO. Te vaak hebben mensen nog gezondheidsklachten door het werk. Nog lang niet in alle bedrijven is een effectief arbeidsomstandighedenbeleid (arbobeleid) gerealiseerd. De realisatie van goede arbeidsomstandigheden is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. SZW schept voorwaarden en stimuleert, opdat arbeidsorganisaties hun verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Daartoe dient wet- en regelgeving met onder andere basisnormen voor materiële arbeidsomstandigheden. Het ministerie van SZW (Arbeidsinspectie) handhaaft die.

13.2. Operationele doelstellingen

1. Vermindering van het aantal werkenden dat blootgesteld is aan bepaalde arbeidsrisico's conform vastgestelde streefcijfers.

2. Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door arbeidsorganisaties op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie

3. Het stimuleren van arbeidsorganisaties tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij hun verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie

4. Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.

Operationele doelstelling 1: Vermindering van het aantal werkenden dat blootgesteld is aan bepaalde arbeidsrisico's conform vastgestelde streefcijfers.

Voor werkdruk, tillen, geluid en RSI zijn streefcijfers opgesteld. De looptijd hangt af van de geschatte tijd om te komen tot doeltreffende maatregelen c.q. effecten. De tabel geeft streefcijfers per arbeidsrisico, wanneer die gerealiseerd moeten zijn, welk percentage werknemers in 1996–1999 blootgesteld stond aan de risico's en bij welk percentage blootgestelde werknemers de streefcijfers bereikt zijn. Voor werkdruk en RSI is het doel primair de stijgende trend om te buigen. Voor tillen en geluid moet een forse reductie van blootstelling bereikt worden. Het ministerie van SZW probeert deze doelstelling te realiseren door een samenhangend pakket aan maatregelen te nemen, die in dit artikel worden beschreven.

Tabel 30 Streefcijfers beperking arbeidsrisico's
Streefcijfer en en realisatiejaar1996199719981999200020012002200320042005
Werkdruk31%32%33%33%31%  Streef  
• 10% in 5 jaar, ultimo 2003       29,7%  
Tillen24%23%22%22%22%    Streef
• 30% in 7 jaar, ultimo 2005         15,4%
Geluid10%10%9%9%10% Streef   
• 50% in 5 jaar, ultimo 2002      5,0%   
RSI-klachten1 56%   Streef    
• 10% in 4 jaar, ultimo 2001     50,4%    

Bronnen: SZW, nota arboconvenanten nieuwe stijl, 1999; EBB CBS; onderzoek AI naar RSI in 2 branches.

1 Een evaluatieonderzoek is vrijwel afgerond; de resultaten worden binnen afzienbare tijd aan het parlement aangeboden.

Operationele doelstelling 2: Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door arbeidsorganisaties op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie.

Het beleid is er op gericht voorwaarden te creëren zodat werkgevers en werknemers op goede wijze arbobeleid kunnen voeren. Tot die voorwaarden behoren:

• het bestaan van een markt – concurrerende – gecertificeerde arbodiensten;

• een goede arbokennisinfrastructuur en arbodienstverlening (vandaar bijv. subsidiëring van de Stichting Expertisecentrum Reïntegratie), en een goede samenwerking van arbodiensten met andere relevante partners (sociale zekerheid, zorgsector);

• het (doen) aanreiken van instrumenten voor werkgevers en werknemers via o.a. branchespecifieke risico-inventarisatie en -evaluaties (ri&e's);

• borging van de kwaliteit van producten, processen en systemen op de markt.

Arbodiensten

Adequate arbobeleidsvoering in bedrijven en instellingen wordt bevorderd door deskundige ondersteuning door arbodiensten. Uit cijfers van de Arbeidsinspectie (AI) blijkt dat de verplichte aansluiting van bedrijven bij arbodiensten vrijwel volledig is. Drie procent van de werkgevers had in 2000 geen contract. Tegen deze ± 10 000 nalatige (vooral «kleine») werkgevers wordt handhaving ingezet: directe beboeting door de AI bij afwezigheid van een contract. Als actuele indicator voor de werking van het beleid is de inhoud van het contract met de arbodienst van belang. Voor alle werkgevers is het hebben van een schriftelijke ri&e, getoetst door de arbodienst, als basis voor het arbobeleid in de onderneming wettelijk verplicht. Het MKB bleef op dit punt aanvankelijk achter.

Risico-inventarisatie en -evaluatie

Het ministerie van SZW streeft ernaar om de inzet van gecertificeerde arbodienstverlening bij alle relevante arbeidsorganisaties te verhogen. In tabel 31 is aangegeven welk percentage van de relevante ondernemingen in 2002 een schriftelijke ri&e dienen te bezitten.

De inzet van het ministerie van SZW beoogt ook een kwaliteitsimpuls.

MKB-Nederland kreeg in 2000 subsidie voor ontwikkeling van 5 branchespecifieke ri&e's. Daarbij wordt gelet op het ontwikkelen van draagvlak in de branches om het feitelijk gebruik van de ri&e in bedrijven te bevorderen.

Tabel 31 Beschikbaarheid schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie
  Realisaties Streven
Bedrijfsgrootteklasse1998199920002002
1 t.m. 9 werknemers32%35%50%60%
10 t.m. 99 werknemers61%66%75%80%
>100 werknemers 84%88%95%
Alle38%42%55%65%

Bron: Arbeidsinspectie.

Kwaliteitsborging producten, processen en systemen op de markt

Op grond van het Besluit risico's zware ongevallen zijn aangewezen inrichtingen verplicht tot een veiligheidsrapport (VR) om de gevaren van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te beheersen. Per 1 augustus 2001 hadden 120 van de 134 daartoe verplichte bedrijven een VR ingediend bij het bevoegd gezag (90%).

Tabel 32 Prestatiegegevens Veilgiheidsrapport zware ongevallen
streefcijfer ultimo 2002
% aantal ingediende VR t.o.v. aantal VR-plichtige bedrijven100%
% aantal VR waarover AI binnen wettelijke termijn heeft geoordeeld100%

Certificatieregelingen bevorderen dat producten, systemen of personen aan bepaalde kwalificaties voldoen. Voor diverse onderwerpen in de regelgeving zijn certificaten verplicht. De regelingen komen tot stand in overleg met diverse partijen. Streven is om in 2002 vijf nieuwe certificatieregelingen tot stand te brengen.

Tabel 33 Certificatieregelingen
 Aantal wettelijke normenAantal regelingen medio 2001Streefstand einde 2002Streefstand einde 2003
Arbowet128912
Wet Gevaarlijke Werktuigen7367
Overige*3013
Totaal22111622

* Bestrijdingsmiddelenwet en Kernenergiewet.

Ontwikkeling en verspreiding van arbokennis en bevordering arbokennisinfrastructuur

De primaire verantwoordelijkheid van sociale partners voor arbeidsomstandigheden vereist dat arbokennis voor hen goed toegankelijk is. Arbodiensten zijn in de kennisinfrastructuur de eerstelijnsvoorziening voor werkgevers en werknemers. Ter ondersteuning van arbodiensten en van werkgevers en werknemers voor meer gespecialiseerde kennis moet er ook een toegankelijke 2e lijns kennisinfrastructuur zijn. SZW investeert daarin. Zo zal in 2002 volledige deelname van de arbodiensten aan het meldingssysteem beroepsziekten gerealiseerd moeten zijn.

Voorts zal de voorlichting worden verbeterd (www.arbo.nl). Voor de website ligt in 2002 vooral accent op versterking van de portal-functie (meer links naar relevante sites).

Meldingssysteem Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB)

Het NCvB beoogt ontwikkeling en verspreiding van kennis rond beroepsziekten. Het NCvB onderhoudt o.a. een systeem voor melding en registratie van beroepsziekten. Arbodiensten zijn sinds 1 november 1999 verplicht beroepsziekten bij het NCvB te melden. Mede voor deze wettelijke taak subsidieert SZW het NCvB (0,7 mln euro per jaar). Het aantal meldingen ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 34 Melding beroepsziekten
Jaar199819992000
Aantal1 8044 0736 063

Omdat in elk geval de grote arbodiensten melden is zeker 80% van de werknemers in Nederland onder bereik van het meldings- en registratiesysteem. Verwacht wordt dat in 2002 alle arbodiensten melding doen van beroepsziekten. Het NCvB wil in principe elk signaal dat van betekenis kan zijn over beroepsziekten ontvangen. Om tot classificatie te kunnen komen zijn Registratie Richtlijnen opgesteld. In 2000 voldeed 14% van de meldingen niet aan de richtlijnen. Voor 2002 en daarna streeft het NCvB naar een uitvalpercentage van maximaal 10%. Dat wordt als optimum gezien. Een lager percentage impliceert teveel kans dat professionals nieuw opkomende verschijnselen niet melden.

Operationele doelstelling 3: Het stimuleren van arbeidsorganisaties tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij hun verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie.

Arboconvenanten

In arboconvenanten maken overheid en sociale partners in sectoren afspraken over reductie van arborisico's, en steeds vaker ook over verzuim- en reïntegratieproblematiek.

Tabel 35 Intentieverklaringen en convenanten naar onderwerp, stand per 1 augustus 2001
Prioritaire arbeidsrisico's Intentieverklaringen Convenanten
 TotaalHRZMTotaalHRZM
Tillen/fysieke belasting1495761
Werkdruk171161091
RSI148644 
Schadelijk geluid7340  
Oplosmiddelen9720  
Allergene stoffen43133 
Kwarts22 0  
Reïntegratie in 1e ziektejaar211291010 
Overig1073752
Totaal excl. dubbeling30181215132
Werknemers onder bereik2 086 5001 559 500527 0001 324 8001 159 000165 800

HR=hoogrisico bedrijfstak, ZM=zelfmelder.

Het streven is om eind 2002 minimaal 20 arboconvenanten te hebben gesloten. Er lopen 54 convenantstrajecten in ruim 45 bedrijfstakken. Inmiddels zijn 15 arboconvenanten en 30 intentieverklaringen getekend (stand 1 augustus 2001).

Optimaal gebruik van de Farboregeling

Arbeidsomstandigheden als lawaai, fysieke belasting en blootstelling aan schadelijke stoffen, veroorzaken vaak pas op termijn schadelijke effecten. Bedrijfsinvesteringen ter verbetering renderen dus ook vaak pas op termijn. Die drempel tot investeren door ondernemers wordt verminderd door de Farboregeling die voor de marktsector geldt vanaf begin 1998: investeringen in arbovriendelijke bedrijfsmiddelen zijn willekeurig fiscaal afschrijfbaar. Voor non-profitorganisaties geldt per 1-1-2001 een vergelijkbare tegemoetkoming, via afdrachtvermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen. De toegestane bedrijfsmiddelen staan op de zogenaamde Farbolijst. Ambitie is om in drie jaar voor de non profit sector hetzelfde volume van toekenningen te bereiken als in drie jaar in de marktsector.

Tabel 36 FARBO-regeling, investeringsbedrag x € 1 miljoen
marktsector realisaties199819992000
positief geadviseerd door Arbeidsinspectie327991
    
non profit sector streefcijfers200120022003
positief geadviseerd door Arbeidsinspectie04591

Vergroten toegankelijkheid van de werkomgeving voor (dreigend) arbeidsgehandicapten en andere bijzondere groepen.

Met diverse subsidies bevordert het ministerie van SZW aspecten van de arbeidsinschakeling van arbeidsgehandicapten en andere bijzondere groepen op de arbeidsmarkt: zo werkt de Commissie Arbeidsgehandicapten en Werk o.m. aan verbetering van de beeldvorming in het bedrijfsleven over arbeidsgehandicapten; de Helpdesk Gezondheid, Werk en Verze- keringen heeft een steunfunctie voor de doelgroep en geeft beleidsmakers signalen vanuit die ervaringen. Naast voorlichting lopen er in het MKB drie pilotprojecten Disability Management. Activiteiten als de laatstgenoemde zullen leiden tot goede praktijken van arbeidsinschakeling van arbeidsgehandicapten of van werknemers die dat dreigen te worden. Het uiteindelijke perspectief is dat dergelijke voorbeelden bij werkgevers bekend zijn en waar maar relevant toegepast worden. Een tussenstap is dat in 2002 de toepasbaarheid van de voorbeelden getoetst wordt bij en liefst een positief oordeel krijgt van een breed forum van praktijkdeskundigen, waaronder werkgevers.

Operationele doelstelling 4: Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.

In algemene zin is de inzet een helder en handhaafbaar stelsel van arbonormen, daar waar regelgeving noodzakelijk is. Dat kan voortvloeien uit Europese richtlijnen. Momenteel beziet het ministerie van SZW mede ook naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede haar verantwoordelijkheden en verbetermogelijkheden wat betreft de samenhang van arbeids- en publieksveiligheid. Daarvoor is een projectorganisatie ingericht. Wet- en regelgeving wordt op daarbij voorgeschreven momenten geëvalueerd. Aspecten zoals de werking van normering en de hanteerbaarheid er van voor doelgroepen, zijn daarvan een onderdeel. Daaruit volgt een beoordeling van de mate waarin zij effectief is.

Handhaven van basisarbonormen door de Arbeidsinspectie juist gericht op bestrijding van misstanden.

De Arbeidsinspectie handhaaft de regels op het terrein van de arbeidsomstandigheden. De eenheid voor weergave van de productie van de AI is het aantal af te sluiten interventietrajecten. Een af te sluiten interventietraject omvat alle bezoeken en administratieve afhandeling nodig om te komen tot normconform gedrag bij bedrijven. De in te zetten handhavingsinstrumenten lopen van waarschuwingen tot zware instrumenten zoals de bestuurlijke boete. Bij overtredingen worden bij eenzelfde bedrijf in opeenvolgende bezoeken net zo lang (in zwaarte oplopende) handhavingsinstrumenten ingezet tot alle overtredingen zijn opgeheven.

Tabel 37 Aantal afgesloten interventietrajecten
 2000200120022003200420052006
Arbo Projectmatig (Actief)17 177117 139113 89715 45216 84818 24418 244
Klachtbehandeling2 3952 3682 2462 1592 1592 1592 159
Ongevalsbehandeling2 6962 4842 4252 3392 3392 3392 339
Overige signalen28411 017989965965965965

1 Cijfers zijn incl. arbeidstijdentrajecten (10%, zie begroting 2001). De ATW valt niet onder art. 13 en is daarom niet hier opgenomen.

2 Dit betreft vergunningen, ontheffingen en meldingen i.h.k.v. KEW, wtv, bestrijdingsmiddelen, liften, asbestsloop etc.

Voor Arbo-actief zijn streefcijfers opgenomen. In de drie overige categorieën betreffen de cijfers ramingen.

De afgelopen jaren is het percentage arbo-interventietrajecten met inzet van zware handhavingsinstrumenten gestegen tot 12% in 2000 (6% in 1998). Dit met name als gevolg van de invoering van de bestuurlijke boete in de Arbowet per 1 november 1999 en sturing op het beleid om handhavingstrajecten volledig af te maken. De verwachting is dat het percentage interventietrajecten met zware instrumenten tot 2003 verder zal toenemen tot 16%. Die inzet kost meer capaciteit vanwege de nodige extra bedrijfsbezoeken (hercontroles) en administratieve afhandeling (zorgvuldige onderbouwing). Het totaal aantal arbo-interventietrajecten van de AI is daardoor de laatste jaren afgenomen en zal dat ook in 2002 nog doen. Daar staat tegenover dat de AI overtredingen steviger aanpakt en dat bedrijven sneller de consequenties ervaren van overtredingen.

Om te zorgen dat de inspectiekans voor bedrijven de komende jaren niet afneemt (ook al omdat de bedrijvigheid in Nederland toeneemt) zal de capaciteit voor de projectmatige arbo-interventietrajecten de komende jaren met 50 fte worden uitgebreid. Deze uitbreiding zal getrapt verlopen tot 2005. Vanaf 2003 zal de eerste groep nieuw aangetrokken inspecteurs, na een opleidings- en begeleidingsperiode, daarop productief kunnen worden ingezet.

De aantallen te onderzoeken arbeidsongevallen, te behandelen klachten en te behandelen overige signalen worden voor de komende jaren stabiel verondersteld.

Tabel 38 Inspectiefrequentie naar grootteklasse bedrijven
  Aantal werknemers
Clusterrisicoklasse2–910–99>100
Landbouw & Industriehoog8%13%18%
 laag3%3%3%
Bouwhoog11%16%21%
 laag6%6%6%
Overheid & Dienstverleninghoog6%11%16%
 laag1%1%1%

13.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal Verplichtingen10 48920 46894 61732 92512 3694 5192 269
 Totaal Uitgaven7 29419 26890 78436 34418 8047 2962 269
         
1Apparaatsuitgaven0049 0940000
 • personeel  33 197    
 • materieel  15 897    
         
2Programmauitgaven10 48920 46845 52232 92512 3694 5192 269
 • subsidies7 29419 26841 69036 34418 8047 9262 269
         
3Ontvangsten2 2091 9854 0844 0844 0844 0844 084

Toelichting

Ad 2. Programma

De programmauitgaven op dit artikel vloeien voort uit de bijdragen die gedaan worden in het kader van de arboconvenanten en uit verstrekte (incidentele) subsidies. Uit tot nu toe afgesloten convenanten blijkt een convenant gemiddeld ongeveer 2 miljoen euro te kosten (conform het uitgangspunt). Er zijn 15 convenanten gesloten, waarin ruim 33 miljoen euro aan bijdrage(n) vanuit dit artikel is afgesproken. Er zijn 30 intentieverklaringen getekend (stand 1 augustus 2001). Van de uitgaven heeft circa 9,5% betrekking op operationele doelstelling 2, 88,4% op doelstelling 3 en 2,1% op doelstelling 4. De ontvangsten vloeien voort uit de op grond van de Arbeidsomstandighedenwet opgelegde bestuurlijke boeten.

13.4 Budgetflexibiliteit

Op het budget zijn middelen voortvloeiend uit een aantal langlopende convenanten toegezegd, geconcretiseerd in subsidiebeschikkingen. Voor 2002 zijn eveneens verplichtingen aangegaan voor een aantal reeds in gang gezette activiteiten. Daarnaast is sprake van andere bestuurlijke en/of juridische verplichtingen met een langere tijdshorizon. Zo heeft het NCvB een wettelijke taak en heeft het NEN bestuurlijke taken, gemandateerd door SZW. Op grond van het bovenstaande is in 2002 60% vrij en in 2003 en 2004 71%. Het «flexibele» deel van het budget is voorzien voor de nog lopende convenantstrajecten.

13.5 Veronderstellingen

Voor de convenanten is er van uitgegaan dat zij pas in de laatste jaren bijdragen gaan leveren aan de doelrealisatie. Het grootste gedeelte van de convenanten wordt in 2001 en 2002 afgesloten; de meeste met een looptijd van 3 jaar. Voor de Farbo-regeling is voor de non-profit sector een langzamere start dan in de marktsector verondersteld, waar ondernemers onder meer voor milieuinvesteringen het verschijnsel fiscale faciliëring al kenden.

13.6 Groeiparagraaf

De vermelde prestatiegegevens zijn nog niet in alle gevallen volledig «dekkend» ten opzichte van de geformuleerde operationele doelstellingen. Met een plan voor onderzoek en informatie-ontwikkeling wordt gewerkt aan uitbreiding van prestatiegegevens, zoveel mogelijk per 2003. Daarnaast start binnenkort een evaluatieonderzoek naar het handhavingsbeleid (incl. bestuurlijke boete) in het kader van de nieuwe Arbowet 1998.

Reductie van risico's (operationele doelstelling 1):

Een landelijk monitorinstrument voor RSI is in ontwikkeling, ook als basis voor nieuwe streefcijfers. Over verschillende typen arbeidsongevallen bestaan verschillende bronnen, zoals bij de AI, bij een aantal ziekenhuizen, en door (proef)enquêtering van de beroepsbevolking door het CBS. Het voornemen is een streefcijfer te ontwikkelen over reductie van arbeidsongevallen. Vermindering van blootstelling aan gevaarlijke stoffen is aan de orde in enkele van de arboconvenantstrajecten. Oogmerk is meer en bredere reductiedoelstellingen, primair over kankerverwekkende stoffen, door haalbaarheidsonderzoek en globale gegevens uit CBS-enquêtering van de beroepsbevolking. Het werk met straling wordt in Nederland beheerst met een systeem van dosisregistratie; voor specifieke groepen van de radiologisch werkenden komen reductiedoelstellingen.

Voorwaarden voor arbobeleidsvoering door het bedrijfsleven (operationele doelstelling 2)

Belangrijk bij inzet van arbodienstverlening is (de kwaliteit van) ziekteverzuimaanpak die werkgevers afspreken met arbodiensten. De AI monitort of bedrijven een expliciet ziekteverzuimbeleid hebben. Het accent in beleid verschuift naar het verhogen van de kwaliteit van het verzuimbeleid van werkgevers. Een stap is het wetsvoorstel Verbetering poortwachter. Dat geeft nadere specificaties aan de verzuimbegeleiding en maakt nader toetsbaar wat betrokkenen in de verzuimperiode gedaan hebben om een WAO-aanvraag af te wenden. Per 2003 zijn waarschijnlijk prestatiegegevens mogelijk.

In OECD-verband worden indicatoren ontwikkeld over het presteren van overheden in hun aandeel bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Mogelijk kunnen deze al gepresenteerd worden bij de begroting 2003, voor Nederland in vergelijking met andere landen.

Ten gevolge van Europese regelgeving («machinerichtlijn») moeten arbeidsmiddelen die op de markt komen voldoen aan bepaalde veiligheidseisen, blijkend uit het zogenaamde CE-keurmerk. Er wordt voor een of enkele categorieën nagegaan in welke mate arbeidsmiddelen «op de werkvloer» dit keurmerk dragen. Per 2003 zijn gegevens aan de orde over de doorwerking van het beleid inzake certificatie, zoals blijkend uit aantallen afgegeven certificaten, en anderzijds de doorwerking «op de werkvloer».

Het lopende programma voor versterking van de samenwerking tussen bedrijfsartsen en de curatieve sector wordt in 2002 tussentijds geëvalueerd.

Het Kennis- en Documentatiecentrum (KDC) van TNO Arbeid is een knooppunt voor arbokennis over de stand van de techniek, wetenschap en regelgeving. Het legt zich toe op het werven, beschrijven, toegankelijk maken en beschikbaar stellen van vastgelegde kennis op het domein arbeidsomstandigheden, verzuim en reïntegratie. In 2001 doen TNO Arbeid en SZW voor het eerst ervaring op met de volgende prestatiegegevens:

• de mate waarin KDC voorziet in de informatiebehoeften van de doelgroep;

• de mate van tevredenheid van de gebruikers;

• de kwaliteit van de publiek gefinancierde activiteiten;

• de kwaliteit van de privaat gefinancierde activiteiten.

Stimuleren van arbeidsorganisaties tot verbetering arbeidsomstandigheden (operationele doelstelling 3)

Bij de Farbo-regeling voor de marktsector zijn de ervaringen een basis voor het nu lopende proces meer gericht op bedrijfsmiddelen voor specifiek belastend werk, voor ramingen en prestatiegegevens per 2003.

Ontwikkeling arbonormen (operationele doelstelling 4)

Aantal en aard van normen als zodanig zijn geen prestatiegegeven.

Deelaspecten lenen zich daar wel voor, zoals onderzoeken van schadelijkheid van stoffen en procedés, risicobeoordelingen, toelatingen en vergunningen.

De haalbaarheid van dergelijke prestatiegegevens wordt bezien.

BELEIDSARTIKEL 14 TEGEMOETKOMING ASBESTSLACHTOFFERS

14.1 Algemene doelstelling

De regeling asbestslachtoffers geeft uitdrukking aan een maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers.

14.2 Operationele doelstelling

Voorzien wordt in een eenmalige tegemoetkoming van € 15 882 aan asbestslachtoffers met maligne mesothelioom, die vanwege het ontbreken van een aansprakelijke werkgever geen schadevergoeding meer kunnen krijgen langs civielrechtelijke weg, respectievelijk onder bepaalde voorwaarden aan nabestaanden.

Doel van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers is om werknemers met een maligne mesothelioom als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest van rijkswege een tegemoetkoming in hun immateriële schade te verschaffen als uiting van maatschappelijke erkenning als zij er niet in slagen van hun (voormalige) werkgever een schadevergoeding te verkrijgen. De tegemoetkoming bedraagt een vast bedrag van € 15 882. De regeling is per 26 januari 2000 in werking getreden en wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank. De Bank kan en zal zich laten adviseren door het Instituut Asbestslachtoffers inzake de vragen of er sprake is van maligne mesothelioom als gevolg van beroepsmatige blootstelling en of de mogelijkheid ontbreekt om langs civielrechtelijke weg de schade op een werkgever te verhalen.

14.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1 mln)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen1,26,14,22,72,72,72,7
 Totaal uitgaven1,26,14,22,72,72,72,7
         
1Apparaatsuitgaven0,00,00,10,00,00,00,0
 • Personeel0,00,00,10,00,00,00,0
 • Materieel0,00,00,00,00,00,00,0
         
2Programmauitgaven1,26,14,12,72,72,72,7
 • Rijksbijdragen1,26,14,12,72,72,72,7
         
3Ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Rijksbijdrage asbestslachtoffers

Tabel 39 Prestatiegegevens tegemoetkoming asbestslachtoffers
 200020012002
Programmauitgaven (x € 1 mln)   
Eenmalige uitkeringen1,04,73,2
Uitvoeringskosten0,21,40,9
    
Volume (x 1)   
Aantal aanvragen74  
Aantal toekenningen69300200
    
Gemiddelde uitgaven (x € 1)   
Eenmalige uitkering15 88215 88215 882
Uitvoeringskosten4 5384 5384 538

In 2002 zal het aantal te verstrekken eenmalige uitkeringen op grond van deze regeling 200 zijn. Vanaf 2003 wordt het aantal uitkeringen geraamd op circa 125 per jaar. De tegemoetkoming aan asbestslachtoffers is een vast bedrag van € 15 882. Het totaal geraamde bedrag van de uitvoeringskosten is toereikend omdat het aantal aanvragen lager is dan oorspronkelijk geraamd. Wel dient er rekening mee gehouden te worden dat niet alle aanvragen worden gehonoreerd terwijl voor alle aanvragen uitvoeringskosten worden gemaakt en vergoed. Over aantallen niet-toegekende aanvragen zijn echter nog geen afdoende gegevens bekend (bekend is dat in 2000 één aanvraag is afgewezen). De uitvoeringskosten per toegekende tegemoetkoming kunnen daardoor hoger worden.

14.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de asbestregeling is beperkt. Het betreft een open einde regeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de regeling vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in deze regeling.

14.5 Veronderstellingen

Bij de ramingen wordt er vanuit gegaan dat van het totaal aantal mensen met maligne mesothelioom dat een schadevergoeding vraagt, ongeveer éénderde deel vanwege het ontbreken van een aansprakelijke werkgever of vanwege verjaring van de vordering de gevraagde schadevergoeding niet krijgt. Deze mensen kunnen een beroep doen op de regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Na vaststelling van het recht op een tegemoetkoming ontvangt de aanvrager een eenmalige uitkering van € 15 882. Bij deze veronderstelling is rekening gehouden met een civielrechtelijke verjaringstermijn voor de aansprakelijkheid van werkgevers van 30 jaar.

14.6 Groeiparagraaf

In 2001 wordt een evaluatieonderzoek gestart van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers.

Met het oog op een optimale raming voor de uitvoeringskosten wordt bezien in hoeverre informatie kan worden verkregen over het aantal afgewezen aanvragen. Dit aantal zal overigens naar verwachting net als in 2000 beperkt zijn.

BELEIDSARTIKEL 15 RIJKSBIJDRAGEN SOCIALE FONDSEN

15.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren en de premiederving wegens gemoedsbezwaren en ter compensatie van gedaalde premieopbrengsten voor de volksverzekeringsfondsen wegens fiscale wijzigingen.

Het Ministerie van SZW draagt bij aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ). Via het AfZ wordt de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (Waz) gefinancierd. De Waz verzekert o.a. beroepsbeoefenaren tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

SZW voorziet in een bijdrage aan de werknemersfondsen ter compensatie voor de premiederving ten gevolge van de vrijstelling van premiebetaling voor gemoedsbezwaarden.

SZW compenseert de volksverzekeringsfondsen voor de premiederving als gevolg van het per 2001 invoeren van heffingskortingen in het belastingstelsel.

15.2 Operationele doelstellingen

1. Het medebekostigen van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.

2. Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren.

3. Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen.

Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de arbeidsonge-schiktheidslasten van beroepsbeoefenaren

SZW zorgt ervoor dat de rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ) zodanig wordt vastgesteld dat deze voorziet in de benodigde resterende dekking indien de Waz-premie die beroepsbeoefenaren over hun inkomen in rekening wordt gebracht, niet voldoende is om de lasten van deze groep te dekken. De Waz-premie wordt geïnd door de Belastingdienst en vervolgens afgedragen aan het AfZ. De kosten van de premie-inning zijn geraamd op € 3,9 mln per jaar. Dit bedrag wordt gesaldeerd met de rijksbijdrage waarvan de hoogte is geraamd op € 13,7 mln per jaar.

Operationele doelstelling 2: Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren

SZW voorziet in rijksbijdragen ter compensatie van de premiederving van de werknemersfondsen wegens aan werkgevers verleende vrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Natuurlijke personen en rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kunnen bij het UWV een aanvraag doen voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van de verplichting tot premiebetaling. Indien een ontheffing is verleend in het kader van één of meer werknemersverzekeringen, wordt er geen premie geheven. In plaats daarvan wordt voor die verzekeringen aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting (zonder verhoging) opgelegd ter hoogte van het bedrag waarvoor de werknemer aansprakelijk zou zijn geweest indien hem de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren niet was verleend. In 2002 zullen naar verwachting circa 80 vrijstellingen aan werkgevers worden verleend wegens gemoedsbezwaren.

De bijdrage van SZW komt overeen met de aan de belastingdienst betaalde premievervangende inkomsten- of loonbelasting en naheffing in de loonbelasting.

Operationele doelstelling 3: Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen

Per 2001 is de BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen) geïntroduceerd. De BIKK compenseert de fondsen voor de volksverzekeringen (Of en Anf) voor een daling van de premieopbrengst. De daling van de premieopbrengst is een gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarmee per 1 januari 2001 het systeem van belastingvrije sommen is vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting. De hoogte van de BIKK wordt door SZW jaarlijks aangepast aan de wijziging van de totaal – geraamde kosten van de heffingskortingen, waarmee wijzigingen in de hoogte van de heffingskortingen op een adequate wijze worden meegenomen. Indien nodig wordt de compensatie ook aangepast aan de wijziging van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

De volksverzekeringsfondsen worden beheerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVb) en de werknemersverzekeringsfondsen door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb en het UWV.

15.3 Budgettaire gevolgen van beleid

nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1 mln)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen40,550,72 749,13 098,43 209,13 324,33 443,7
 Totaal uitgaven40,550,72 749,13 098,43 209,13 324,33 443,7
         
1Apparaatsuitgaven000,30000
 • Personeel0,00,00,20,00,00,00,0
 • Materieel0,00,00,10,00,00,00,0
         
2Programmauitgaven40,550,72 748,83 098,43 209,13 324,33 443,7
 • Rijksbijdragen39,249,651,39,89,89,89,8
 • Premiebijdragen gemoedsbezwaren1,31,11,11,11,11,11,1
 • Bijdragen BIKK  2 696,43 087,63 198,23 313,53 432,8
         
3Ontvangsten0000000

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Rijksbijdrage Waz

De premiebaten van de vrije beroepsbeoefenaren zijn geraamd op basis van voorlopige aanslagen van de belastingdienst. De gerealiseerde premiebaten zullen nog op basis van de definitieve belastingaangiften worden berekend. Het dekkingspercentage van de rijksbijdrage Waz zal hierdoor naar verwachting naar beneden worden bijgesteld.

De premiebaten van de vrije beroepsbeoefenaren zijn voor 1999 en 2000 nog niet beschikbaar; pas na verwerking van de aanslagen door de Belastingdienst kan deze informatie worden afgeleid.

Naar verwachting zullen de inkomsten de komende jaren niet sterk muteren, maar zullen de uitgaven wel gaan toenemen door de instroom van nieuwe cohorten.

Premiebijdragen gemoedsbezwaren

Tabel 40 Prestatiegegevens premiebijdrage gemoedsbezwaarden
 200020012002
Vergoedingen werknemersverzekeringen i.v.m. vrijstelling wegens gemoedsbewaren (x € 1 mln)1,31,11,1
    
Aantal premievrijstellingen858080
Gemiddelde vrijstelling (x € 1)15 30810 77710 777

RIjksbijdragen BIKK

Tabel 41 Prestatiegegevens BIKK
 2002
BIKK AOW (X € 1 mln)2 507,2
BIKK ANW (X€ 1 mln)189,2

15.4 Budgetflexibiliteit

De rijksbijdrage aan het AfZ is afhankelijk van het verschil tussen de premie-inkomsten en de uitkeringslasten Waz van de beroepsbeoefenaren, alsmede van de kosten van premie-inning door de belastingdienst.

De financiering van premiebijdragen gemoedsbezwaarden is budgettair neutraal. Tegenover de premiebijdrage van SZW staan gelijke ontvangsten bij Financiën aan premievervangende inkomsten- en loonbelasting.

15.5 Veronderstellingen

Het risico op arbeidsongeschiktheid binnen de populatie beroepsbeoefenaren verhoudt zich evenredig met andere populaties.

15.6 Groeiparagraaf

In 2001 zullen nadere financieringsregels worden gesteld inzake de wijze waarop de rijksbijdrage voor beroepsbeoefenaren aan het AfZ wordt vastgesteld.

Indien er in de komende jaren aanleiding is om nog andere rijksbijdragen aan de sociale fondsen te verstrekken, dan leidt dit tot verandering c.q. uitbreiding van doelstellingen.

BELEIDSARTIKEL 16 RIJKSBIJDRAGEN SPAARFONDS AOW

16.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft, in die zin dat de AOW-premie ten hoogste 18,25% bedraagt.

Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW in de toekomst toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn zeker te stellen. Door de instelling van het spaarfonds kan de te innen AOW-premie worden beperkt tot maximaal 18,25% waardoor de koopkrachtontwikkeling niet te zeer onder druk komt te staan. Vanaf 2020 kan het Ouderdomsfonds een beroep doen op middelen uit het spaarfonds om de toegenomen uitgaven aan AOW-uitkeringen zonder extra premieverhogingen te kunnen financieren.

16.2 Operationele doelstellingen

Het reserveren van aanspraken op de schatkist ten behoeve van het Spaarfonds AOW

SZW draagt zorg voor de reservering van aanspraken op de schatkist – in elk volgend jaar tenminste € 113,4 miljoen hoger dan in het voorafgaande jaar – teneinde in de toekomst rijksbijdragen te kunnen verlenen ter medefinanciering van de AOW. Naast de rijksbijdragen wordt het fonds ook gevoed door jaarlijkse rentebijschrijvingen.

Het vermogen van het Spaarfonds AOW (inclusief rentebaten) zal op basis van de huidige inzichten in 2020 circa € 125 miljard bedragen. Dit kan toereikend worden geacht binnen de ontwikkeling van álle overheidsuitgaven en -inkomsten die, conform het elfde rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte «Stabiel en duurzaam begroten», verenigbaar is met een op langere termijn houdbare budgettaire situatie. In de analyses van de Studiegroep is daarbij rekening gehouden met de afgesproken voeding van het Spaarfonds AOW.

Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. Bij wet is bepaald dat tot het jaar 2020 aan dit fonds geen middelen zullen worden onttrokken.

16.3 Budgettaire gevolgen van beleid

nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1 mln)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Totaal verplichtingen2 178,12 291,62 405,32 518,52 631,92 745,42 858,8
 Totaal uitgaven2 178,12 291,62 405,32 518,52 631,92 745,42 858,8
         
1Apparaatsuitgaven0,00,00,20,00,00,00,0
 • Personeel0,00,00,10,00,00,00,0
 • Materieel0,00,00,10,00,00,00,0
         
2Programmauitgaven2 178,12 291,62 405,02 518,52 631,92 745,42 858,8
 • Spaarfonds AOW2 178,12 291,62 405,02 518,52 631,92 745,42 858,8
         
3Ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0

Toelichting

Ad 2. Programmauitgaven

Spaarfonds AOW

In 2002 zal naar verwachting € 538,2 mln aan rente worden toegevoegd aan de begroting van het Spaarfonds AOW. Het saldo van het Spaarfonds AOW zal daardoor per 31 december 2002 € 12 673,7 mln bedragen.

Tabel 42 Prestatiegegevens Rijksbijdragen Spaarfonds AOW
 200020012002
Rijksbijdrage (x € 1 mln)2 178,12 291,62 405,0
Rentebaten (x € 1 mln)271,0403,5538,2
Vermogenspositie (x € 1 mln)7 035,39 730,412 673,7

16.4 Budgetfexibiliteit

In de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) is een minimum groeipad vastgelegd. Op grond hiervan wordt de rijksbijdrage ieder jaar met € 113,4 miljoen verhoogd. De Wfv staat wel hogere bijdragen aan het Spaarfonds toe, maar geen lagere. Vermindering van de jaarlijkse verhoging van de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW tot onder € 113,4 miljoen vergt wetswijziging.

16.5 Groeiparagraaf

De doelstellingen zijn wettelijk vastgelegd en zullen naar verwachting niet veranderen. De prestatiegegevens betreffen alleen omvang en groei van het fonds met de jaarlijkse toevoegingen.

BELEIDSARTIKEL 17 STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN

17.1 Algemene doelstelling

Ondersteuning bieden in en sturing geven aan het transformatieproces van de huidige uitvoeringsstructuur van de (publieke) arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid naar een nieuw activeringsgericht uitvoeringstelsel, zodat per 1 januari 2002 een nieuwe structuur van de uitvoering kan gaan werken.

In aansluiting op onder andere het rapport van de enquêtecommissie uitvoeringsorganen werknemersverzekeringen (september 1993) is geconcludeerd dat wijzigingen in de sociale zekerheid noodzakelijk waren voor de beheersing van het volume en de efficiency en effectiviteit van de uitvoeringsorganisatie. Dit artikel ziet niet toe op alle uitgaven in het kader van SUWI, maar is specifiek gericht op de kosten van de ombouw van het stelsel (de transformatiekosten) naar de nieuwe structuur waarin voorrang wordt gegeven aan werk en waarin de nadruk ligt op doeltreffendheid, klantgerichtheid, efficiency, heldere sturingsrelaties en onafhankelijk toezicht op de uitvoering. Daarmee heeft dit artikel een tijdelijk karakter. Financiering van de nieuwe uitvoeringsorganisatie vindt via andere artikelen (begroting en premies) plaats.

17.2 Operationele doelstellingen

De operationele doelstellingen van het transformatieproces van SUWI zijn voorwaarden voor de succesvolle invoering van de nieuwe uitvoeringsstructuur. Succes bij de transformatie is afhankelijk van de volgende deeltrajecten, met elk hun eigen dynamiek en einddoel.

a) Ondersteuning bij de samenvoeging van de huidige uitvoeringsinstellingen en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) tot de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV);

b) Ondersteuning bij de vorming van 131 Centra voor Werk en Inkomen (CWI) vanuit basisdienstverlening Arbeidsvoorziening, gemeenten en uitvoeringsinstellingen (uvi);

c) De ontvlechting van Arbeidsvoorziening Nederland;

d) Ondersteuning bij de vorming van bedrijfsverzamelgebouwen (BVG), waarbinnen zoveel mogelijk publieke en private organisaties op het terrein van Werk en Inkomen bij elkaar worden gebracht;

e) Facilitering van de vorming van regionale platforms, waarin zoveel mogelijk bij de arbeidsmarkt betrokken partijen en organisaties participeren;

f) Coördinatie van de werking van een private reïntegratiemarkt.

g) De ondersteuning van de ontwikkeling van een infrastructuur op het gebied van de Informatie- en communicatietechnologie bij de uitvoeringsorganen;

h) Afwikkeling oude projecten;

i) Afwikkeling van het ESF-oud.

In 2002 zal de nadruk liggen op waarborging van de continuïteit van de dienstverlening (intakes, uitkeringsverstrekking etc.) en op de uitwerking van het transformatieproces. Dit krijgt bij de volgende onderdelen gestalte.

De Centra voor Werk en Inkomen (CWI)

• De Centra voor Werk en Inkomen zijn in staat om hun wettelijke taken uit te voeren: de werkintake, de uitkeringsintake, vacatures en werkzoekenden worden bijeengebracht (de beursvloer, bemiddeling, informatieoverdracht en advisering aan werkgevers en werknemers, advisering over reïntegratie en de fasering daarvan). Voorts is door deze activiteiten de transparantie van de arbeidsmarkt vergroot.

• Er kan gewerkt worden volgens het referentiewerkproces;

• Doorontwikkeling van de overige werkprocessen;

• Het spreidingsplan is geëvalueerd;

• De evaluatie van het organisatieconcept, het besturingsconcept en het referentiewerkproces is afgerond.

Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen in 2002

• Per 2002 is de continuïteit vanuit de huidige uitvoering gewaarborgd. Het management volgens de nieuwe divisiestructuur is in functie. De uitvoering vindt plaats in het bestaande kantorennet. De staven en de opsporingsdiensten worden geïntegreerd;

• De knelpunten die de continuïteit van de uitvoering bedreigen worden opgelost. Daartoe is de voorbereiding voor twee operaties per 2002 afgerond: respectievelijk de voorbereiding van de zogenaamde polisadministratie (een centrale databank) als voorwaarde voor de Wet administratieve lastenverlichting in de sociale verzekeringen (Walvis). Er zijn voorwaarden geschapen voor een structurele verbetering van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering. Daarnaast worden concrete plannen uitgewerkt om op korte termijn de dienstverlening aan klanten (waaronder ook de werkgevers) te verbeteren.

Voor de vorming van bedrijfsverzamelgebouwen (BVG'en) is een subsidieregeling getroffen. De subsidieregeling zal organisaties die zich richten op de verzorging van uitkeringen en reïntegratie financieel ondersteunen als zij gezamenlijk op één locatie opereren. Subsidie-aanvragen op basis van de huidige regeling dienen voor 31 december 2001 te worden ingediend. In 2002 zal de regeling worden gecontinueerd.

Voor de vorming van regionale platforms waarin bij de arbeidsmarkt betrokken partijen komen tot afstemming en coördinatie van hun beleid, is een subsidieregeling ingesteld.

17.3 Budgettaire gevolgen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die ten laste van de staartpost SUWI worden gefinancierd.

Nr.Artikelonderdeel-(x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Verplichtingen89 782,4173 108,034 497,79 075,6000
 Uitgaven28 925,8169 477,834 497,79 075,6000
         
1Apparaatsuitgaven*005 909,60000
 • Personeel003 9960000
 • Materieel001 9140000
         
         
2Programma-uitgaven28 925,8169 477,828 588,29 075,6000
 • Facilitering oprichting CWI       
 – stimuleringsregeling CWI148,014 521,03 630,2    
 • Ontvlechting ARBVO       
 – Omvorming Kliq transformatiekosten3 241,947 646,9     
 – Balans voorzieningen Kliq 38 571,3     
 – bestuurskosten ontvlechting 1 134,5     
 • Ondersteuning vorming bedrijfsverzamelgebouw (BVG'en)       
 – stimuleringsregeling BVG'en 15 882,315 882,3    
 • Coördinatie reïntegratiemarkt       
 – Steun bij Raad voor Werk en Inkomen1 428,04 447,0     
 – Stimuleringsregeling regionale platforms72,69 075,69 075,69 075,6   
 • ICT       
 – projecten7 624,017 243,6     
 – ondersteuning415,16 797,6     
 • Overig       
 – Afwikkeling SWI-projecten11 999,16 806,7     
 – Overige projecten3 997,16 262,2     
 • Afwikkeling ESF-oud (Rapport de Koning) pmpm    
         
3Ontvangsten00000  

* De apparaatsuitgaven zijn zo laag, omdat deze voor het grootste deel worden verantwoord op artikel 98 Algemeen

17.3.2 Staartpost

Tabel 43 Overzicht van de beschikbare middelen voor de SUWI-transformatie (x € mln) waarvan beschikbaar voor:
 2000200120022003200420052006Totaal
a. Raming aanvullende post (MN 2000)34,0102,190,890,856,7  374,4
b. Uitdeling 2000– 29,3      – 29,3
         
c. Uitdeling 2001 – 155,9– 34,1– 9,1   – 199,1
1. apparaat VO – 7,6     – 7,6
2. apparaat SZW (externen) – 1,9     – 1,9
3. stimuleringsregeling CWI – 14,5– 3,6    – 18,2
4. stimuleringsregeling reg. platforms – 9,1– 9,1– 9,1   – 27,2
5. stimuleringsregeling BVG's – 15,9– 15,9    – 31,8
6. budget CVRWI – 4,4     – 4,4
7. bestedingsplan ICT – 6,8     – 6,8
8. transformatie en voorzieningen Kliq – 86,2     – 86,2
9. bestuurskosten – 1,1     – 1,1
10. transformatie agentschap ESF – 8,3– 5,5    – 13,8
         
d. Totaal a + b + c4,8– 53,856,681,756,70,0 146,0
         
e. Intertemporele verschuiving– 4,886,456,7– 81,7– 56,7   
f. Totaal d + e0,032,6113,40,00,00,0 146,0
         
g. Stelpost Arbvo/SUWI/ESF 226,9 – 68,1– 136,1– 136,1– 136,1–249,5
h. Totaal f + g0,0259,5113,4– 68,1– 136,1– 136,1– 136,1– 103,6

Voor de jaren 2001–2004 is oorspronkelijk 374,4 mln euro beschikbaar gesteld op de staartpost bij het Ministerie van Financiën (ongeoormerkt) voor SUWI/Arbeidsvoorziening/ESF. Aan de in het begin beschikbare middelen op de staartpost is in 2001 227 mln euro toegevoegd. Deze toevoeging heeft net als de rest van de staartpost nog een stelpostkarakter (is nog niet belegd met concrete uitgaven). Deze toevoeging is voor investeringen in de nieuwe organisaties UWV, CWI en in ICT, voor de financiële afwikkeling van Arbeidsvoorziening en voor de afwikkeling van toegekende en aangevraagde subsidies in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF). In het najaar 2001 zal op basis van beoordeling van de businessplannen (de uitwerking van het zogenaamde «grof ontwerp») van deze organisaties meer zicht ontstaan op de feitelijke transformatiekosten van de SUWI-operatie (en op de structurele kosten en baten). Op basis van concrete projectvoorstellen of declaraties voorzien van financiële onderbouwingen vindt in overleg met het ministerie van Financiën overheveling plaats van de middelen van de staartpost naar de begroting van het ministerie van SZW. Ook de consequenties voor 2001 van de bestedingsplannen dienen nog in het beeld te worden verwerkt. De voorstellen worden aan de Kamer aangeboden in de gebruikelijke begrotingsstukken (begroting en suppletore begrotingen).

17.4 Budgetflexibiliteit

Dit artikel is in het leven geroepen om de transformatiekosten van SUWI zichtbaar te maken. Het artikel heeft een horizon tot 2004. Het streven is erop gericht dit artikel eerder af te bouwen. De geraamde gelden zijn verbonden met de voortgang van SUWI. De flexibiliteit is gering. Van de voor 2002 geraamde uitgaven is het merendeel reeds verplicht. Het geraamde budget op dit artikel neemt snel af. (2001: 169,5 mln euro 2002: 34,5 mln euro 2003: 9,1 mln euro).

17.5 Veronderstellingen

De op dit artikel aangewende middelen dienen ter incidentele ondersteuning van de transformatieproces van de uitvoeringsorganisatie. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat door ondersteunende regelingen en maatregelen voor beperkte tijd de randvoorwaarden kunnen worden geschapen voor een succesvolle verandering van de uitvoeringsorganisatie. Afgeleide hiervan is de gedachte dat problemen die een erfenis zijn van de oude structuur kunnen worden afgezonderd en in de nieuwe uitvoeringsstructuur niet als last worden meegedragen.

17.6 Groeiparagraaf

Een groeiparagraaf heeft gezien deze beperkte horizon van het artikel en de afname van de geraamde budgetten minder relevantie. In het algemeen geldt dat naarmate het veranderingsproces voortgaat de bereikte resultaten, kosten en baten steeds concreter en exacter worden. De intentie is om zo spoedig mogelijk de voor SUWI benodigde middelen te verantwoorden op de beleidsartikelen voor het CWI en UWV. Hierover zal de Kamer onder andere via de voortgangsrapportages in het kader van het «groot project» worden geïnformeerd. De belangrijke onderwerpen van de herstructureringsoperatie zullen jaarlijks worden geëvalueerd.

2.3 De Niet-Beleidsartikelen

97 AFLOPENDE REGELINGEN

97.1 Algemene beleidsdoelstelling

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

97.2 De afgesloten regelingen

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

De wet Werkloosheidsvoorziening is financieel afgewikkeld. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Jeugdspaarwet

De premiëring van jeugdspaarovereenkomsten in het kader van de Jeugdspaarwet is per 1 januari 1992 ingetrokken. Dit betekent dat vanaf 1992 geen nieuwe spaarovereenkomsten in het kader van de Jeugdspaarwet kunnen worden afgesloten. De uitgaven hebben betrekking op de uitfinanciering van de aangegane jeugdspaarovereenkomsten en worden door de spaarinstellingen bij SZW in rekening gebracht. Naar verwachting zullen in 2001 de laatste declaraties van de banken worden betaald en is in 2002 nog een bedrag gereserveerd voor nabetalingen.

Regeling ex-mijnwerkers

De Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers en de Silicoseregeling mijnwerkers zijn financieel afgewikkeld. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd, zodat op deze voorziening uitsluitend nabetalingen worden verantwoord.

Experimenten

Het betreft de financiële afwikkeling van het Tijdelijk besluit subsidiëring activering uitkkeringsgelden (EAU) en het experiment marktverruiming schoonmaakbranche. De experimenten zijn vanaf 1998 vervallen, zodat op deze voorziening uitsluitend nabetalingen worden verantwoord.

Koopkrachtreparatie

In 1997 is aan bepaalde groepen huursubsidieontvangers een eenmalige koopkrachttoeslag toegekend. De regeling is door VROM namens SZW verzorgd. Op deze voorziening worden eventuele verrekeningen met VROM verantwoord.

Millenniumbijdragen

De Regelingen financiële tegemoetkoming aanpak millenniumprobleem door gemeenten en SW-bedrijven alsmede de centrale faciliteiten voor gemeentelijke uitvoeringsprocessen zijn afgewikkeld. Op deze voorziening worden uitsluitend eventuele nabetalingen verantwoord.

Liquidatiewet Invaliditeitswetten

Op deze begrotingsvoorziening wordt de liquidatie van de

Invaliditeits- en ouderdomswet (IOF) verantwoord. Het fonds is in 2000 geliquideerd. Een eventueel batig saldo zal worden overgemaakt naar het Rijk.

IHS-banenpools

In verband met koopkrachtverlies voor ex-banenpoolers is in 1999 een afbouwregeling gecreëerd met een looptijd van 3 jaar met als doel koopkrachtreparatie van optredende negatieve koopkrachteffecten.

Op deze voorziening worden uitsluitend eventuele nabetalingen verantwoord.

97.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel(x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Verplichtingen2 0919 8921680000
 Uitgaven12 98110 800803182182182182
         
 Apparaatsuitgaven001680000
 • Financiele afw. afgesloten reg.3000000
 • Jeugdspaarwet10 8919084540000
 • Regeling ex mijnwerkers00182182182182182
 • Experimenten0000000
 • Koopkrachtreparatie0000000
 • Millenniumbijdragen2 087000000
 • Liquidatiewet invaliditeitsw.0000000
 • IHS-Banenpools09 89200000

De bedragen 2000 zijn de in dat jaar uiteindelijk gerealiseerde uitgaven. Naast de toerekening van de apparaatsuitgaven zijn alleen voor de afwikkeling van de Jeugdspaarwet en voor de regeling ex-mijnwerkers in 2002 en volgende jaren nog bedragen geraamd.

Voor 2001 en 2002 zijn bij de Jeugdspaarwet stelposten opgenomen van respectievelijk 0,9 miljoen euro en 0,5 miljoen euro. Omdat het nabetalingen betreft zijn deze bedragen zijn niet verder opgebouwd in volume- en prijscomponenten. De rijksbijdrage aan het Algemeen Mijnwerkersfonds loopt tot 2010 en bedraagt 0,2 miljoen euro per jaar.

97.4 Budgetflexibiliteit

Het betreft hier in alle gevallen uitfinanciering van aflopende en of afgesloten regelingen. De budgetten zijn derhalve volledig inflexibel.

98 ALGEMEEN

98.1 Karakter van de uitgaven

Op dit artikel worden apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct toegerekend kunnen worden aan één van de andere beleidsartikelen, de premiegefinancierde sector en Arbeidsverhoudingen. Ook worden op dit artikel Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving toegelicht, die niet naar beleidsartikelen kunnen worden toegerekend.

Personeel en materieel

Het totale personele en materiële budget (waaronder huisvesting en automatisering) in 2002 bedraagt 248,4 miljoen euro en heeft betrekking op ruim 2700 fte (inclusief de uitbreidingen in verband met SIOD en de veranderorganisatie SUWI; exclusief de formatie van het Agentschap SZW io.).

Van het totale budget wordt 74,7 miljoen euro toegerekend aan de beleidsartikelen zodat per saldo 173,6 miljoen euro op dit artikel wordt verantwoord.

De toedeling naar de beleidsartikelen in 2002 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt.

Tabel 44 Toedeling naar beleidsartikelen van het totale personele en materiële budget (x € 1000)
BeleidsartikelPersoneelMaterieelTotaal apparaat
1. Basisdienstverlening Werk en Inkomen1 3016231 924
2. Stimulering en Kwal. bevordering Arbeidsaanbod2 9761 4254 402
3. Aanvullende werkgelegenheid9744661 440
4. Aangepast en begeleid werken425204629
5. Alg. Inkomensgarantie op minimumniveau2 1651 0373 202
6. Inkomensgarantie voor jonggehandicapten12359181
7. Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten10852160
8. Tijd. Inkomensgarantie kunstenaars12962191
9. Tegemoetkoming in de kosten van kinderen8904271 317
10. Maatschappelijke participatie gehandicapten344165508
11. Bevordering combimogelijkheden arbeid en zorg1 4957162 211
12. Coördinatie emancipatiebeleid1 8414 0815 922
13. Verbetering arbeidsomstandigheden33 19715 89749 094
14. Tegemoetkoming asbestslachtoffers6933102
15. Rijksbijdrage sociale fondsen236113349
16. Rijksbijdrage AOW-spaarfonds14972221
17. Structuur uitvoeringsorganisatie werk & inkomen3 9961 9145 910
97. Aflopende regelingen11354168
98. Algemeen72 542101 086173 628
99. Nominaal en onvoorzien000
Totaal apparaatsuitgaven SZW123 073128 486251 559

Hieronder wordt op de personeelsinzet van de arbeidsinspectie nader ingegaan.

Arbeidsinspectie

De missie van de Arbeidsinspectie (AI) luidt: «Wij pakken misstanden aan en leveren politiek relevante informatie». Het aanpakken van misstanden vraagt om een gedegen inzicht in het veld en een weldoordachte aanpak. Met een beperkte capaciteit kunnen bedrijven en instellingen waar toezicht door de Arbeidsinspectie nodig is om tot een voldoende niveau van naleving te komen, ook daadwerkelijk dat toezicht ervaren.

In 2002 en verder wordt versterking van de handhavingsdruk nagestreefd. De inspectiecapaciteit wordt uitgebreid en doelgerichter ingezet. Daarbij wordt een aangepast risico-model met identificatie op macroniveau van risico-sectoren en risico-onderwerpen (waaronder ook de grote ziekmakers en WAO-veroorzakers) gehanteerd. Dit tezamen met de communicatie via de eigen website op het internet, versterkt de «aanwezigheid» van de Arbeidsinspectie bij een zwaarder regime van bestraffing in verband met de bestuurlijke boete.

Voor de begroting zijn tien produktgroepen onderscheiden. De eerste zeven produkten in de tabel (Arbo tot ATW) worden begroot als het aantal af te sluiten interventietrajecten. Een af te sluiten interventietraject omvat alle bezoeken en administratieve afhandeling die nodig zijn om te komen tot normconform gedrag bij een bedrijf. De produkten Arbo projecten, Klachtbehandeling, Ongevalsbehandeling, Overige signalen en Major Hazard Control zijn begroot en nader toegelicht in beleidsartikel 13 Arbeidsomstandigheden. De inzet voor Major Hazard Control wordt in 2002 flink uitgebreid, vooral om in voldoende mate uitvoering te kunnen geven aan het Besluit Risico's Zware Ongevallen uit 1999. De onderste twee produktgroepen zijn, onder andere, activiteiten in het kader van de vergunningverlening, algemeen verbindend verklaren van CAO's, aanvragen in het kader van de Wet Melding Collectief Ontslag en de Kernenergiewet.

Bij de personele en materiële uitgaven zijn de materiële kosten toegerekend aan de produkten waarbij rekening is gehouden met binnendienst en buitendienstactiviteiten.

Tabel 45 Toerekening aan produkten van de materiële kosten
productenaantal% v/d capuitgaven (x € 1)
1 Arbo projecten13 98734,116 390 763
2 Klachtbehandeling2 2468,03 754 279
3 Ongevalsbehandeling2 42515,87 403 705
4 Overige signalen9893,71 730 502
5 Monitor1 8826,93 218 883
6 Arbeidsmarkt4 06917,38 101 588
7 ArbeidsTijdenWet (ATW)1 5543,61 735 674
8 Major Hazard Control1654,32 001 275
9 Collectieve Arbeidsvoorwaarden1 1002,91 271 226
10 Beschikkingen en vergunningen6403,51 137 433
totaal 100 
totaal uitgaven (P+M)  46 745 329

Programmauitgaven

De programmauitgaven op dit artikel zijn primair proces, subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving. Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zullen daar worden verantwoord. Voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie zal op dit artikel inzicht worden geboden in de totale omvang van de budgetten, welk delen aan de beleidsartikelen worden toegerekend en welke delen centraal geraamd blijven.

Voorlichting

Het totale budget bedraagt 5,3 miljoen euro.

Onderzoek en Beleidsinformatie

Het totale budget bedraagt 12,8 miljoen euro. Hiervan wordt 1,3 miljoen euro toegerekend aan beleidsartikel 2 en blijft 11,5 miljoen euro centraal geraamd op artikel 98.

Tabel 46 Toedeling kasbedragen onderzoek en beleidsinformatie naar de beleidsartikelen 2002 (x € 1000)
Nr.BeleidsartikelOnderzoek
2Stimulering en Kwal. bevordering Arbeidsaanbod1 248
 Totaal uitgaven onderz. en beleidsinfo SZW1 248

Subsidies

Het totale budget bedraagt 20,7 miljoen euro. Hiervan wordt 10,8 miljoen euro toegerekend aan beleidsartikelen en blijft 9,8 miljoen euro centraal geraamd op artikel 98.

De toedeling van de kasbedragen naar de beleidsartikelen in 2002 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt.

Tabel 47 Toedeling kasbedragen Subsidies naar de beleidsartikelen 2002 (x € 1000)
Nr.BeleidsartikelSubsidies
2Stimulering en Kwal. bevordering Arbeidsaanbod5 298
5Alg. Inkomensgarantie op minimumniveau1 215
10Maatschappelijke participatie gehandicapten1 406
13Verbetering arbeidsomstandigheden2 666
97Aflopende regelingen182
98Algemeen9 864
 Totaal subsidieuitgaven SZW20 631

Voor alle subsidiabele activiteiten van SZW worden de kaders sinds 1998 gesteld door de Kaderwet SZW-subsidies en de Algemene Regeling SZW-subsidies. Hierin zijn de bepalingen opgenomen waaraan de subsidieverstrekking moet voldoen. Tot 2001 zijn alle verstrekte subsidies (voor zover vallend onder de Kaderwet) in de begroting opgenomen onder begrotingsartikel 15.01 (subsidies algemeen). Vanaf 2002 worden de verstrekte subsidies zoveel mogelijk in de begroting zichtbaar gemaakt bij het beleidsartikel dat betrekking heeft op een specifieke doelstelling waar de subsidie een bijdrage aan levert.

Er is echter een aantal subsidies die niet aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toebedeeld omdat er geen begrotingsgefinancierde middelen mee gemoeid zijn, alsmede een aantal subsidies waarvan de toekenningsprocedure nog loopt en die nog definitief niet zijn toegekend. Voor beide categorieën subsidies geldt dat ze zijn opgenomen onder beleidsartikel algemeen (98). Daarnaast wordt een klein reservebudget gehanteerd dat kan worden ingezet voor aanvullende subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend. Ook dit reservebudget is geplaatst onder artikel 98.

Van de toegekende subsidies is in 2002 een totaalbedrag van 10,8 mln euro toebedeeld aan de verschillende beleidsartikelen en 9,8 mln euro aan beleidsartikel 98. Van deze laatste categorie is 6,8 mln euro geoormerkt voor projecten in het kader van Equal (tot 2004), 0,2 mln euro voor de Commissie Gelijke Behandeling (structureel) en 1,3 mln euro voor subsidies waarvan de toekenningsprocedure nog loopt en die nog definitief niet zijn toegekend (2002). Het totaal aan subsidies die niet aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toebedeeld omdat er geen begrotingsgefinancierde middelen mee gemoeid zijn bedraagt 0,8 mln euro. Het reservebudget voor aanvullende subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend bedraagt 0,8 mln euro.

Handhaving

Het totale budget bedraagt € 55,0 miljoen. Hiervan wordt 32,4 miljoen euro toegerekend aan beleidsartikel inkomensgarantie op minimumniveau en blijft 22,6 miljoen euro centraal geraamd.

In de paragraaf dwarsdoorsnede (achter de beleidsagenda), waarin het integrale handhavingsbeleid aan de orde komt, wordt meer inzicht gegeven in de budgettaire kanten van het handhavingsbeleid.

Waarborg en garantie

Op deze begrotingsvoorziening worden garantstellingen van de overheid verantwoord. Het gaat om twee soorten garanties: een uitkeringsgarantie en (krediet)garanties aan instellingen. De uitkeringsgarantie wil zeggen dat het Rijk in laatste instantie garant staat voor uitkeringen van alle onder de minister van SZW ressorterende sociale verzekeringswetten.

De kredietgarantie is een garantstelling van de Staat voor een onderhandse geldlening aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek.

98.2 Budgettaire gevolgen van beleid

In bovenstaande tabellen is zichtbaar gemaakt welke delen van de budgetten wordt toegerekend aan de beleidsartikelen. Onderstaand overzicht biedt inzicht in het totaal van de budgetten die niet worden toebedeeld en dus op het artikel Algemeen worden begroot en verantwoord.

Nr.Artikelonderdeel-(x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Verplichtingen245 828326 395195 257274 914274 317275 981277 141
 Uitgaven250 381291 811224 701268 447272 549274 324277 233
         
 Apparaatsuitgaven183 729212 583173 627220 600215 491215 565217 544
 • Personeel120 931131 78572 541124 357124 657124 736122 404
 • Materieel27 77535 95530 41447 20547 33247 32747 327
 • Huisvesting19 26922 01738 70527 73527 73527 73532 046
 • Automatisering15 75422 82631 96721 30415 76815 76815 768
         
 Programmauitgaven66 65279 22851 07447 84757 05858 76059 690
 • Primair proces4 7603 3451 8261 8261 8831 8831 883
 • Onderzoek & beleidsinfo14 22015 43311 48211 48211 48211 48211 482
 • Voorlichting4 6728 1005 3135 3364 2014 2014 201
 • Subsidies16 40218 7779 86412 25917 93719 54819 798
 • Handhaving26 59833 57322 58816 94321 55421 64522 326
         
3Ontvangsten3 6973 455726726726726726

98.3 Budgetflexibiliteit

Apparaatsuitgaven

De apparaatsuitgaven zijn niet los van elkaar te zien. Wanneer er personeel in dienst is zullen er uitgaven voor personeel, materieel, huisvesting en automatisering moeten worden gedaan.

Uitgaven aan inhuur van externe deskundigen zijn in principe flexibel en worden vooral bepaald door specifieke organisatie- en ontwikkelingsvraagstukken.

Primair proces

Deze uitgaven zijn nog onverplicht en dus volledig flexibel.

Onderzoek en beleidsinformatie

Ten laste van het onderzoeks en beleidsinfobudget is een aantal langlopende verplichtingen aangegaan met een looptijd tot 2004. Dit betekent dat in 2002 27,5% (3,5 miljoen euro) van de geraamde uitgaven inflexibel is. In 2003 is dat nog 19,4% (2,5 miljoen euro) en tot slot in 2004 15,0% (1,9 miljoen euro). Vanaf 2005 zijn de uitgaven 90,2% flexibel.

Tabel 48 Langlopende verplichtingen van Onderzoeks en Beleidsinfobudget
Bedragen (x € 1000)20022003200420052006
Beschikbaar12 73012 73012 73012 73012 730
(Bestuurlijke) verplichtingen3 4962 4691 9141 2481 248
Budgetflexibiliteit*9 23410 26110 81611 48211 482
In procenten72,5%80,6%85,0%90,2%90,2%

Voorlichting

Ten laste van het voorlichtingsbudget zijn geen langlopende verplichtingen aangegaan. In technisch juridische zin zijn daarmee alle geraamde uitgaven flexibel. Hoewel nog niet verplicht, zijn de geraamde uitgaven wel nodig voor het in stand houden van een basis infrastructuur voorlichting.

Subsidies

Uitgangspunt bij het verstrekken van subsidies is dat ze in principe niet meerjarig worden verstrekt (op enkele uitzonderingen na). Daarnaast is er bij subsidies sprake van een bevoorschotting van 80% van de totale kosten in jaar t, en 20% financiering in jaar t+1. Tot slot is er sprake van enkele bestuurlijke verplichtingen die leiden tot meerjarig verplichte budgetten. Dit leidt tot het volgende overzicht:

Tabel 49 Bestuurlijke verplichtingen Subsidies
(x € 1000)20022003200420052006
Beschikbaar20 63120 39520 51520 72820 728
(Bestuurlijke) verplichtingen18 51814 7339 0557 4447 181
Budgetflexibiliteit*2 1135 66211 46013 28413 547
In procenten10,2%27,8%55,9%64,1%65,4%

Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering

Bij het handhavingsbudget is sprake van een aantal langlopende bestuurlijke (inspannings) verplichtingen. Het betreft hier grotendeels de meerjarige doorwerking van een aantal fraudebestrijdingsprojecten uit het intensiveringsprogramma Regeerakkoord 1998.

Tabel 50 Langlopende verplichtingen van Handhavingsbudget
Bedragen (x € 1000)20022003200420052006
Beschikbaar54 98826 88129 67729 31429 995
(Bestuurlijke) verplichtingen48 91817 83420 23918 28717 607
Budgetflexibiliteit*6 0709 0479 43811 02712 388
In procenten11,0%33,7%31,8%37,6%41,3%

99 NOMINAAL EN ONVOORZIEN

99.1 Karakter van de uitgaven

Op dit artikel worden de uitgaven geparkeerd voor Onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

99.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Nr.Artikelonderdeel-(x € 1000)
 omschrijving2000200120022003200420052006
 Uitgaven2 3262 5592 2921 8641 6051 5611 561
         
 Onvoorzien0000000
 Loonbijstelling194417301301301300300
 Prijsbijstelling2 1322 1431 9921 5631 3041 2611 261

3. PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE VERZEKERINGSUITGAVEN

1 INKOMENSGARANTIE BIJ WERKLOOSHEID

1.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het garanderen van een inkomen aan werkloze werknemers

2. Het beperken van vermijdbaar beroep op de WW.

3. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van werkloze werknemers

SZW beschermt werknemers tegen het risico van inkomensverlies door werkloosheid. Hiervoor is de Werkloosheidswet (WW) in het leven geroepen. Werkloze werknemers kunnen aanspraak maken op drie soorten WW-uitkeringen: een kortdurende uitkering, een loongerelateerde uitkering en een vervolguitkering. Voor de legitimiteit en de financierbaarheid van de WW is het van belang dat een vermijdbaar beroep op de WW zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. Het gaat hierbij zowel om het terugdringen van onnodige seizoen- en herhalingswerkloosheid, als om het voorkomen van verwijtbare werkloosheid. Daarnaast is het beleid erop gericht dat aan alle WW-gerechtigden een aanbod voor scholing, werk of een combinatie daarvan beschikbaar wordt gesteld (sluitende aanpak).

1.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van WW-uitkeringen aan werkloze werknemers.

2. Het terugdringen van het beroep op WW door onder meer oudere werknemers.

3. Het bevorderen van de reïntegratie van WW-gerechtigden.

4. Het versterken van de poortwachtersfunctie van de WW.

5. Het bevorderen dat mensen die in aanmerking komen voor een WW-uitkering, ermee bekend zijn dat zij recht hebben op deze uitkering en er gebruik van kunnen maken.

6. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

1. Een werknemer die werkloos wordt en aan de wekeneis maar niet aan de arbeidsverledeneis voldoet, ontvangt een zogeheten kortdurende WW-uitkering. Deze uitkering bedraagt (ten hoogste) 70% van het minimumloon en duurt maximaal een half jaar.

De werknemer die zowel aan de wekeneis als aan de arbeidsverledeneis voldoet, heeft recht op een loongerelateerde uitkering en een vervolguitkering. De loongerelateerde uitkering bedraagt 70% van het laatst verdiende loon. De duur van deze uitkering hangt af van de leeftijd en het arbeidsverleden en beslaat een periode van minimaal een half jaar en maximaal 5 jaar.

Na afloop van de loongerelateerde uitkering bestaat recht op een vervolguitkering ter hoogte van 70% van het minimumloon. De duur van deze uitkering is 2 jaar (3,5 jaar voor werknemers die bij aanvang van de werkloosheid 57,5 jaar of ouder zijn).

In 2002 ontvangen naar verwachting gemiddeld 205 000 personen een WW-uitkering. De WW-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door het UWV.

2. Het terugdringen van het beroep op de WW door onder meer oudere werknemers.

Werkgevers zullen in de loop van 2002 een eigen bijdrage verschuldigd zijn als zij een werknemer van 57,5 jaar of ouder ontslaan. Een wetsvoorstel van die strekking wordt nog dit jaar aan de Kamer aangeboden.

Werkloze werknemers die ouder zijn dan 57,5 jaar zijn van de sollicitatieverplichting vrijgesteld. Overwogen wordt deze vrijstelling met ingang van 1 juli 2002 te beëindigen. Alvorens hierover definitief te beslissen, worden de kansen van oudere werklozen op de arbeidsmarkt onderzocht. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de Kamer in het eerste kwartaal 2002 geïnformeerd.

3. Het bevorderen van de reïntegratie van WW-gerechtigden.

De WW-gerechtigde die niet in staat is zelf de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, krijgt een traject of instrument aangeboden dat gericht is op het verkleinen of het opheffen van zijn afstand tot de arbeidsmarkt (sluitende aanpak). Van een succesvolle plaatsing is sprake indien betrokkene tenminste zes maanden in zijn nieuwe baan of positie werkzaam is. De trajecten worden aanbesteed door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

4. Het versterken van de poortwachtersfunctie van de WW.

Versterking van de poortwachtersfunctie van WW heeft ook in 2002 prioriteit. In alle daarvoor in aanmerking komende gevallen dient het UWV een afdoende onderzoek te verrichten naar de eventuele verwijtbaarheid van de werkloosheid. Zo wordt de WW bij reorganisaties soms misbruikt als uittredingsroute voor oudere werknemers. Door een betere beoordeling van de mate waarin werknemers actief meewerken aan hun ontslag, kan worden voorkomen dat de WW bij reorganisaties als uittredingsroute voor oudere werknemers wordt misbruikt.

Tevens worden voorstellen ontwikkeld voor de invoering van risicogroepen binnen de wachtgeldperiode, zodat werkgevers meer geconfronteerd worden met de door hen veroorzaakte WW-lasten. Een voorstel van deze strekking zal nog deze kabinetsperiode aan de Kamer worden aangeboden.

5. Personen die in aanmerking komen voor een WW-uitkering, moeten ermee bekend zijn dat zij recht hebben op deze uitkering en er gebruik van kunnen maken.

Gebleken is dat deze problematiek vooral speelt bij werknemers met een flexibele arbeidsrelatie. Door middel van een verbeterde voorlichting wordt getracht het niet-gebruik van de WW door flexwerkers terug te dringen.

In de tweede helft van 2001 wordt het effect onderzocht van de verbeterde voorlichting op de bekendheid met en het gebruik van de WW door flexwerkers, als onderdeel van de evaluatie van de wet Flexibliteit en zekerheid.

6. SZW streeft naar het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude. Hierbij leveren het UWV en SZW inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

De algemene fraudeaanpak staat beschreven in de beleidsagenda. Naast deze activiteiten is het UWV bezig met het ontwikkelen van een kennissysteem recht en duur WW. Kennistechnologie kan een belangrijke rol spelen bij de inrichting en de prestaties van de uitvoeringsorganisatie op het terrein van de rechtmatigheid, doelmatigheid, effectiviteit en klantvriendelijkheid. Vanaf eind 1999 is de ontwikkeling ter hand genomen van kennissystemen op het terrein van de ZW en de WW. Het kennissysteem recht en duur ZW is inmiddels gereed. Het kennissysteem voor de WW is in ontwikkeling. De verwachting is dat dit systeem eind 2001 is getest en kan worden opgeleverd.

1.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 51 Prestatiegegevens WW
 200020012002
1. Uitgaven (x € 1 mln)   
* uitkeringslasten2 0011 9742 487
* uitvoeringskosten459497545
* overige lasten126188226
* bijdrage aan REA234310264
 
2. Volume (x 1000)   
* aantal nieuwe uitkeringen275272324
* aantal beëindigde uitkeringen302263258
* gemiddeld aantal uitkeringen202181221
* gemiddeld aantal personen met WW186169205
* gemiddeld aantal uitkeringsjaren156149182
 
3. Hoogte gemiddelde uitkering(x € 1)12 55312 87613 452
 
4. Uitvoeringskosten (x € 1)   
* per jaaruitkering2 9323 4293 227
* in % van de uitkeringslasten23%25%22%
 
5. Aandeel werknemers vanaf 57,5 jaar   
* in % van het totaal aantal nieuwe uitkeringen5%5%5%
* in % van het totaal aantal lopende uitkeringen31%31%30%
 
6. Aandeel werkhervatting bij reden beëindiging   
* bij alle beëindigde uitkeringen55%55%55%
* bij beëindigde uitkeringen voor personen vanaf 57,5 jaar13%13%14%
 
7. Aantal ingekochte trajecten   
* gestart11 83419 00019 000
* beëindigd3 766..
* beëindigd met werkhervatting2 027 ..
* % beëindigd met werkhervatting54%54%60%
 
9. Verwijtbare werkloosheid   
* aantal afwijzingen wegens verwijstbare werkloosheid in % van aantal nieuwe uitkeringen11%  

Als gevolg van de SUWI-operatie verandert de organisatie- en kostenstructuur. Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van het UWV kan de hoogte van de uitvoeringskosten vanaf 2002 dus wijzigen.

De gunstige economische ontwikkeling van de afgelopen jaren heeft geleid tot een sterk dalend beroep op de WW. Het WW-volume ontslagwerkloosheid is in 2000 uitgekomen op 156 000 uitkeringsjaren. In het Regeerakkoord was voor 2000 nog een volume verwacht van 245 000 uitkeringsjaren. In 2001 zal naar verwachting het WW-volume verder dalen tot 149 0001. Voor 2002 wordt een omslag voorzien in de conjunctuur. Dit leidt tot een stijging van de werkloze beroepsbevolking. Na een jarenlange daling zal het WW-volume in 2002 hierdoor waarschijnlijk stijgen tot 182 000.

Van de gunstige economische ontwikkelingen hebben ouderen in mindere mate geprofiteerd. De daling van het WW-volume is hierdoor in de afgelopen jaren samengegaan met een vergrijzing van het bestand. Het aandeel van personen van 57,5 jaar en ouder in het totale bestand van de WW (exclusief ambtenaren) is gegroeid van 13% in 1994 tot 31% in 2000. Het hoge aandeel oudere werknemers in het totale WW-bestand wordt veroorzaakt door de combinatie van een hoge WW-instroom en een zeer geringe uitstroom naar werk, in samenhang met het met de leeftijd toenemende recht op WW en de ontheffing van de sollicitatieplicht. Het wetsvoorstel werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere werknemers heeft als doelstelling om het aandeel van ouderen in de instroom in de toekomst te verminderen.

In 2000 zijn bijna 12000 reïntegratietrajecten Sluitende Aanpak gestart voor WW-ers. Hiervan zijn er in 2000 3766 beëindigd, met een plaatsingspercentage van 54%. Voor 2001 en 2002 wordt op basis van door het Lisv geformuleerde plannen een aantal van ca. 19 000 trajecten verwacht. Er wordt naar een stijging van het plaatsingspercentage gestreefd tot 60% in 2002. Instrumenten om deze doelstelling te realiseren zijn een betere marktwerking bij de aanbesteding van de trajecten en een effectievere uitvoeringspraktijk, zoals deze in de Suwi-situatie zich zal voordoen. Overigens is het vanwege de maximale doorlooptijd van trajecten (1 jaar), de maximale periode van bemiddeling (1 jaar) en de vereiste duurzaamheid van de plaatsing (minimaal 6 maanden) niet mogelijk om reeds begin 2003 een definitieve balans op te maken over de resultaten van alle trajecten die in 2002 zijn gestart. In de komende begrotingen zullen daarom de jaarlijks gestarte cohorten trajecten afzonderlijk worden gevolgd.

Versterking van de poortwachtersfunctie van WW heeft ook in 2002 prioriteit. In alle daarvoor in aanmerking komende gevallen dient voldoende onderzoek te worden verricht naar de eventuele verwijtbaarheid van de werkloosheid. In 2000 stond tegenover elke 100 toegekende WW-uitkeringen 11 aanvragen die wegens verwijtbare werkloosheid waren afgewezen. In totaal betrof het aantal afwijzingen wegens verwijtbare werkloosheid 30 000. Er is geen streefcijfer gekwantificeerd voor 2002.

Tabel 52 Indicatoren handhaving WW
 19961997199819992000
kennis wet Boeten RR-onderzoek (alle werkn.verz.)    40%
interne/externe fraudesignalen (alle werkn.verz.)0,670,470,600,931,50
aantal loononderzoeken uvi's (alle werkn.verz.)32 83237 83336 92937 22731 239
aantal wtp uvi's (alle werkn.verz.)    10 296
Onderzoeken per 10 000 uitkeringsjaren242489600673794
geconstateerde fraude per 10 000 uitkeringsjaren204442538621745
fraudeconstateringen/#onderzoeken84%90%90%92%94%
gemiddeld geconstateerd fraundebedrag (x € 1)3 9083 1662 6832 1251 871
% strafrechtelijke afdoening (alle werkn.verz.)22%15%9%9%3%

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening, waarbij een deel van de indicatoren betrekking heeft op alle werknemersverzekeringen en een deel specifiek op de WW. Tot en met 1999 maakten de «waarnemingen ter plaatse (WTP)» deel uit van de reguliere loononderzoeken en zijn daarom in deze indicator meegeteld. Er is een duidelijke trend waarneembaar in geconstateerde fraude en gemiddelde fraudebedragen. Mede door de toegenomen registratie van nulfraudes stijgen de fraudeconstateringen en dalen de fraudebedragen. Ook het sneller opsporen van (witte) fraude draagt bij aan de daling van de gemiddelde fraudebedragen. De dalende trend in het aandeel strafrechtelijke afdoening zet zich voort, hetgeen een indicatie is voor het effect van de verhoging van de aangifterichtlijn.

1.4 Budgetflexibiliteit

De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten voor de WW worden gefinancierd door de wachtgeldfondsen (Wgf) en het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). De lasten worden bepaald door uitkeringsvoorwaarden en het uitkeringsrecht en de omvang van de doelgroep. Uitkeringsrecht en -voorwaarden zijn in wet- en regelgeving vastgelegd.

1.5 Veronderstellingen

Bij het ramen van het aantal WW-uitkeringen, is de omvang van de werkloze beroepsbevolking zoals deze wordt geraamd door het CPB de belangrijkste variabele. In deze werkloosheidsgegevens zijn demografische, arbeidsaanbod- en arbeidsvraagontwikkelingen geïncorporeerd. De werkloosheidsgegevens worden gecombineerd met de uitvoeringsgegevens van de sociale fondsen over de meest recent verstreken periode. Ook de verwachte effecten van activerend arbeidsmarktbeleid zijn hierbij van belang.

1.6 Groeiparagraaf

Bij de begroting voor 2003 kunnen naar verwachting gegevens worden vermeld over het effect van de verbeterde voorlichting op de bekendheid en het gebruik van WW door flexwerkers.

Onderzocht wordt of het mogelijk is om in de begroting voor 2003 gegevens op te nemen over de in- en uitstroomkans bij de WW.

Het vaststellen van het aantal WW-gerechtigden dat voor 1 januari 1999 de WW is ingestroomd en in 2002 door het UWV – als gevolg van de privatisering van Arbeidsvoorziening – (nog) gereïntegreerd moeten worden, is niet mogelijk. Dit is een gevolg van het uiteen lopen van schattingen door de betrokken partijen (Lisv/uvi's en Arbeidsvoorziening). Bij de begroting 2003 zal hierover helderheid worden verschaft.

2 INKOMENSGARANTIE BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

2.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het garanderen van een inkomen aan:

a) zieke werknemers van wie de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting heeft op grond van het BW, omdat er geen sprake (meer) is van een arbeidsovereenkomst;

b) zieke werknemers van speciale groepen;

c) arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.

2. Het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

3. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.

SZW beschermt werknemers, degenen die met werknemers worden gelijkgesteld en zelfstandig ondernemers tegen het risico van inkomensverlies door ziekte en arbeidsongeschiktheid. De bescherming tegen inkomensverlies geschiedt door middel van verschillende wettelijke regelingen.

Sinds de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Wulbz) in 1996 in werking is getreden, zijn werkgevers op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om gedurende maximaal één jaar minimaal 70% van het laatstverdiende loon door te betalen aan zieke werknemers met een arbeidsovereenkomst volgens het BW. Speciale groepen en werknemers die geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben (de zogeheten «vangnetgevallen», zoals onder meer orgaandonoren, respectievelijk zieke flexwerkers, uitzendkrachten en werklozen), kunnen geen aanspraak maken op loondoorbetaling op grond van het BW. Zij komen in aanmerking voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).

Werknemers die na een ziekteperiode van één jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, ontvangen een inkomensdervingsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsheidsverzekering (WAO). Zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeur-grootaandeelhouders en hun meewerkende echtgenoten, ontvangen in die situatie een inkomensdervingsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).

Om te voorkomen dat betrokkenen onnodig bij ziekte of arbeidsongeschiktheid in een uitkeringssituatie verkeren, is het beleid gericht op preventie (het voorkomen van het ontstaan van ziekte en arbeidsongeschiktheid) respectievelijk op het reïntegreren van de uitkeringsgerechtigden.

2.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van ZW-, WAO- en WAZ-uitkeringen.

2. Het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom uit de ZW, WAO en WAZ.

3. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

1 a. De ZW verzekert de in § 2.1 genoemde speciale groepen indien zij jonger dan 65 jaar zijn. De ZW-uitkering bedraagt – afhankelijk van de situatie – 70% of 100% van het dagloon. In 2002 zal het ZW-volume naar verwachting 117 0001 uitkeringsjaren bedragen. De ZW-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

b. Aan werknemers die jonger dan 65 jaar zijn, wordt een loondervingsuitkering bij arbeidsongeschiktheid verstrekt. Een werknemer is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij wegens ziekte niet meer in staat is om met arbeid zijn oude inkomen te verdienen. Een werknemer kan aanspraak maken op een WAO-uitkering als hij 52 weken onafgebroken ziek is geweest. De WAO kent een loondervingsuitkering en een vervolguitkering. De loondervingsuitkering is gebaseerd op het dagloon en de duur is afhankelijk van de leeftijd waarop de werknemer recht krijgt op een WAO-uitkering. Na afloop van deze periode kan aanspraak worden gemaakt op een vervolguitkering die gebaseerd is op het minimumloon. In beide gevallen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. In 2002 ontvangen naar verwachting 799 000 personen een WAO-uitkering. De WAO-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

c. Aan zelfstandigen tot 65 jarige leeftijd wordt bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een WAZ-uitkering verstrekt. Het arbeidsongeschiktheidscriterium in de WAZ is gelijk aan het criterium dat in de WAO wordt gehanteerd (zie onder 1b). De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en het oude inkomen, en maximaal 70% van het minimumloon. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geschiedt op dezelfde wijze als bij de WAO. In 2002 ontvangen naar verwachting 53 000 personen een WAZ-uitkering. De WAZ-uitkeringen worden verstrekt door het UWV op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

2. SZW streeft naar het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom in de ZW, WAO en WAZ. Het voorkomen van arbeidsongeschiktheid van werknemers is primair een zaak van de werkgever die zorgt voor een goede arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbegeleiding. Hiertoe worden onder andere arbo-convenanten afgesloten. Werkgever en werknemer zijn bij het intreden van ziekte samen verantwoordelijk voor alle activiteiten in het eerste ziektejaar die gericht zijn op werkhervatting.

Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden; SZW speelt hierbij een faciliterende rol. In de ZW-vangnetsituaties is het UWV verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en de reïntegratie van de zieke werknemers, waardoor de reïntegratie wordt bevorderd.

Met de wetsvoorstellen «Wet verbetering poortwachter» (Kamerstukken II 2000/01, 27 678) en «Invoeringswet SUWI» (Kamerstukken II 2000/01, 27 665) is de verantwoordelijkheidsverdeling verduidelijkt. Bovendien wordt in deze wetsvoorstellen de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer versterkt.

Er is in de uitvoering een verbetertraject gaande gericht op het verhogen van de kwaliteit van de claimbeoordeling WAO en WAZ. Het betreft onder andere zaken als tijdigheid, de beoordeling van de belastbaarheid en de kwaliteit van het sociaal medisch handelen.

De uitkeringsgerechtigden WAO en WAZ worden regelmatig herbeoordeeld om te bezien of er nog recht op uitkering bestaat. Ook op dit vlak is bij de uitvoering een verbeter- en efficiencyslag gaande. Daarnaast is het inzetten van reïntegratie-instrumentarium van belang (zie ook hoofdstuk 4 Reïntegratie).

3. SZW streeft naar het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude. Hierbij leveren het UWV en SZW inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

De afgelopen jaren is relatief veel capaciteit ingezet op de relatief eenvoudigere, witte fraude en werkloosheidsuitkeringen. Vanaf 2001 zal hierin een kentering zichtbaar moeten zijn. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de wens van SZW en het UWV om meer capaciteit in te zetten op de bestrijding van zwarte fraude en intensivering van activiteiten bij fraude met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

2.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Als gevolg van de SUWI-operatie verandert de organisatie- en kostenstructuur. Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van het UWV kan de hoogte van de uitvoeringskosten vanaf 2002 dus wijzigen.

Tabel 53 Prestatiegevens ZW
 200020012002
1. Uitgaven (x € 1 mln)   
* uitkeringslasten1 1791 4421 517
* uitvoeringskosten128148156
    
2. Volume (x 1000)   
Totaal102116117
w.v. zwangerschappen475454
    
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)   
* gemiddelde uitkering11 56812 38412 923
    
4. Uitvoeringskosten (x € 1)   
per jaaruitkering1 2361 2691 327
in % van de uitkeringslasten11%10%10%

Het ZW-volume kwam in 2000 uit op 102 000 uitkeringsjaren. Onder meer als resultaat van de groeiende kring van verzekerden wordt een stijging van het volume voorzien tot 117 000 uitkeringsjaren in 2002. Zwangerschapsuitkeringen hebben hierin een aandeel van 46%.

Tabel 54 Prestatiegegevens WAO en WAZ
 2000 WAOWAZ 2001 WAOWAZ2002WAOWAZ
1. Uitgaven (x € 1 mln)      
* uitkeringslasten8 8684729 3244929 773511
* uitvoeringskosten636487595576155
* bijdrage aan REA225232612221017
       
2. Volume (x 1000)      
* in personen (jaargem.)1744537685379053
* in herleide uitk. jaren624466404765347
* zwangerschapsuitkeringen 4,9 5,0 5,0
       
3. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)14 2059 86914 56010 14114 94210 578
       
4. Uitvoeringskosten (x € 1)      
* per jaaruitkering0,9181,0380,9711,0961,0051,147
* in % van de uitkeringslasten8%11%8%11%8%12%
       
5. Verdeling      
* Percentage geheel arbeidsongeschikt69,660,869,360,869,060,8
* Percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt30,439,230,739,231,039,2
* Als percentage van de verzekerde populatie12,06,612,26,612,26,6
       
6. Gemiddeld percentage arbeidsongeschiktheid81,681,381,281,380,881,3
       
7. Beperking van de instroom      
* instroomkans1,50,81,50,81,50,8
* resultaten claimbeoordeling      
percentage afwijzing bij keuring272527252725
percentage geheel ao bij toekenning635560556055
percentage gedeeltelijk ao bij toekenning374540454045
percentage 80/100 op medische gronden45 45 45 
       
8. Bevorderen van de uitstroom      
* uitstroomkans9,812,89,812,89,812,8
* reden uitstroom      
herstel3,71,83,71,83,71,8
demografisch4,98,54,98,54,98,5
overig1,22,51,22,51,22,5
* percentage werkende arbeidsongeschikten255255255
volledig arbeidsongeschikten144144144
gedeeltelijk arbeidsongeschikten547547547

1 Het totaal van de afzonderlijke WAO-WAZ- en Wajong volumes is hoger dan het totale arbeidsongeschiktheidsvolume, omdat ongeveer 8000 mensen een combinatie van 2 uitkeringen ontvangen.

De gunstige economische ontwikkeling van de afgelopen jaren heeft niet geleid tot een verminderd beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Integendeel, het beroep op de WAO in de vorm van het aantal aanvragen voor een WAO-uitkering is de afgelopen tijd sterk gestegen. Was er door de aanhoudend sterke economische groei bij de WW en bijstand steeds sprake van een sterk meevallende volume-ontwikkeling, bij de WAO moet worden vastgesteld dat de ten tijde van het regeerakkoord geraamde volumeontwikkeling, die destijds nog als behoedzaam gold, nu als te optimistisch moet worden beschouwd.

Het effect van de grote stijging van het aantal WAO-aanvragen in de periode 1998–2000 is door verschillende factoren gecompenseerd. Hierdoor is de uiteindelijke volumestijging beperkter geweest dan op basis van het aantal aanvragen verwacht had mogen worden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage (het aantal arbeidsongeschikten als percentage van de verzekerde populatie) is vrijwel stabiel gebleven.

De eerste dempende factor is dat het aantal toekenningen minder hard stijgt dan het aantal claimbeoordelingen. Dit wijst op een grotere kans om afgewezen te worden vanwege minder dan 15% (WAO) resp. 25% (WAZ) arbeidsongeschiktheid. Ten tweede stijgt het aantal volledig arbeidsongeschikten minder snel dan het aantal toekenningen. Dit wijst op een grotere kans om een gedeeltelijke i.p.v. een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering toegewezen te krijgen. Tenslotte stijgt het arbeidsongeschiktheidsvolume weer minder hard dan het aantal toekenningen. Dit komt door de toename van de uitstroom door herstel, die de hogere instroom enigszins dempt. Voor 2001 en 2002 wordt verwacht dat deze drie dempende factoren van kracht blijven op het niveau van 2000 of zelfs iets versterken (voor het aandeel volledige WAO-uitkeringen in de nieuwe instroom wordt een verdere daling tot 60% geraamd).

Naar de huidige inzichten zal het aantal WAO-uitkeringen de komende jaren blijven toenemen. Het volume zal stijgen van 640 000 uitkeringsjaren ultimo 2001 naar 694 000 uitkeringsjaren ultimo 2006. Bij deze groei spelen factoren als de spectaculaire toename van de werkgelegenheid, vergrijzing en toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen een belangrijke rol. Het aantal WAZ-uitkeringen zal daarentegen nauwelijks groeien. Het in deze kabinetsperiode ontwikkelde beleid (Plannen van Aanpak WAO) heeft geleid tot een betere keuringspraktijk, waarmee tegenwicht is gegeven aan de zich krachtig ontwikkelende volumegroei. Nieuwe beleidsmaatregelen als de Wetten Verbetering poortwachter en SUWI moeten die beheersing nog versterken. Niettemin blijft sprake van een zorgelijke ontwikkeling. Structuurkenmerken lijken daaraan ten grondslag te liggen. Deze zorg is voor het kabinet aanleiding geweest de zogenoemde Commissie Donner te vragen een advies op te stellen over de toekomst van de WAO.

Op het gebied van de WAZ geven de prestatiegegevens een stabiel verloop te zien.

Tabel 55 Tabel indicatoren handhaving arbeidsongeschiktheidswetten
 19961997199819992000
Onderzoeken per 10 000 uitkeringsjaren (alle AO-wetten)4839546581
geconstateerde fraude per 10 000 uitkeringsjaren4222294452
fraudeconstateringen/# onderzoeken51%58%54%67%64%
gemiddeld geconstateerd fraudebedrag (x € 1)18 01818 33710 5094 8773 515

Gelijk in de WW is in de arbeidsongeschiktheidswetten (Wajong, WAO en WAZ) enerzijds een stijging in het aantal onderzoeken en fraudeconstateringen en anderzijds een daling in het gemiddelde fraudebedrag zichtbaar. Ook hier zijn het sneller opsporen van (witte) fraude en de toegenomen registratie van nulfraudes een mogelijk oorzaak van de daling van het gemiddelde fraudebedrag. De arbeidsongeschiktheidswetten kennen het hoogste aandeel zwarte fraude, waardoor de gemiddelde fraudebedragen hoger zijn dan in de WW en de ZW.

Tabel 56 Tabel indicatoren handhaving ZW
 19961997199819992000
Onderzoek per 10 000 uitkeringsjaren34312857267
geconstateerde fraude per 10 000 uitkeringsjaren21242051262
fraudeconstateringen/#onderzoeken61%76%71%90%98%
gemiddeld geconstateerd fraudebedrag (x € 1)4 8303 7142 6191 022201

Ook in de ZW zijn dezelfde trends in aantallen onderzoeken, fraudes en gemiddelde fraudebedragen zichtbaar, waarbij het aandeel nulfraudes relatief groot en het gemiddelde fraudebedrag relatief laag is t.o.v. Arbeidsongeschiktheidswetten en de WW. Dit is mede het gevolg van het invoeren van de mogelijkheid tot het opleggen van een waarschuwing bij het niet tijdig melden van herstel van ziekte, waardoor in de ZW meer nulfraudes worden geregistreerd.

2.4 Budgetflexibiliteit

De ZW, WAO en de WAZ kennen een beperkte budgetflexibiliteit. De uitgaven worden bepaald door uitkeringsvoorwaarden en de omvang en het uitkeringsrecht van de doelgroep. Uitkeringsrecht en – voorwaarden zijn in wet – en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving.

2.5 Veronderstellingen

Bij de realisatiecijfers van WAO en WAZ wordt zoveel mogelijk aangesloten bij gegevens van het UWV. Voor prognoses wordt gebruik gemaakt van een stromenmodel, dat gevoed wordt met gedetailleerde historische gegevens omtrent de betreffende regeling en arbeidsmarktprognoses van het CBS en het CPB. In dit model worden ook de verwachte effecten van nieuwe beleidsmaatregelen expliciet meegenomen.

3 REÏNTEGRATIE

3.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten.

2. Voor iedereen die daarvoor in aanmerking komt, is een traject gericht op toeleiding naar of een aanbod van arbeid beschikbaar (sluitende aanpak).

Arbeidsgehandicapten zijn (potentiële) werknemers en zelfstandigen die wegens ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid beperkte mogelijkheden hebben om werk te vinden of te behouden. SZW wil voorkomen dat deze mensen terugvallen of blijven steken in een uitkeringssituatie. De Wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (Wet REA) stelt financiële middelen beschikbaar die werkgevers en arbeidsgehandicapten prikkelen om werk aan te bieden respectievelijk aan te nemen of om te starten als zelfstandig ondernemer. Daarnaast voorziet de Wet REA in trajecten die de afstand tot de arbeidsmarkt moeten verkleinen of opheffen voor hen die niet zelf in staat zijn om arbeid te vinden. Tenslotte zijn er fiscale maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten te bevorderen in de vorm van heffingskortingen (voor de arbeidsgehandicapte) en afdrachtverminderingen (voor de werkgever).

3.2 Operationele doelstellingen

1. Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen of te houden.

2. Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden.

3. Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten.

4. Het bevorderen dat werknemers, werkgevers en zelfstandigen die in aanmerking komen voor een REA-instrument ermee bekend zijn dat zij daarop recht hebben en er gebruik van kunnen maken.

1. SZW stimuleert werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen of te houden. Hierbij krijgt de werkgever financiële compensatie voor de extra kosten en risico's die gepaard gaan met het in dienst nemen of houden van arbeidsgehandicapten. Vanaf 2002 gebruikt SZW de volgende instrumenten:

I. Forfaitaire tegemoetkoming d.m.v. premievrijstelling van de WAO-basis- en gedifferentieerde premie en Awf-/Ufo-premie gedurende drie jaar in het geval van een nieuwe dienstbetrekking, of gedurende één jaar in het geval van behoud van eigen functie dan wel herplaatsing in een andere functie bij de eigen werkgever. Tot en met 2001 is er geen sprake van premievrijstelling maar worden voor dit deel subsidies verstrekt.

II. Vergoeding van de werkelijke kosten voor zover hoger dan de forfaitaire tegemoetkoming.

III. Loondispensatie. Door het UWV kan aan de werkgever loondispensatie worden verleend, indien er sprake is van een duidelijk verminderde arbeidsprestatie van de werknemer. Dit betekent dat de werknemer minder loon krijgt dan waarop hij – bijvoorbeeld op grond van de CAO of de WML – recht heeft.

IV. Afdrachtsvermindering loonheffing. De werkgever mag, afhankelijk van de doelgroep, (her-)intreders een bepaald bedrag gedurende 3 of 4 jaar in mindering brengen op zijn afdracht loonheffing aan de fiscus.

V. No-risk-polis. Bij het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte behoeft de werkgever gedurende de eerste 5 jaar van het dienstverband geen ziekengeld te betalen (dat wordt door het UWV betaald) en krijgt de werkgever geen opslag m.b.t. de gedifferentieerde WAO-premie als de werknemer opnieuw arbeidsongeschikt wordt.

Een REA-instrument dient te worden aangevraagd bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV). Deze verstrekt de instrumenten op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door het UWV.

2. SZW stimuleert arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden. Dit betekent dat de arbeidsgehandicapte financiële compensatie krijgt om te voorkomen dat zijn financiële positie door het aanvaarden van werk achteruit gaat. Vanaf 2002 maakt SZW hierbij gebruik van de volgende instrumenten:

I. Reïntegratieuitkering bij scholing. De werknemer heeft gedurende maximaal 2 jaar aanspraak op een reïntegratie-uitkering in geval van scholing.

II. Reïntegratieuitkering bij proefplaatsing. De werknemer heeft gedurende maximaal 6 maanden aanspraak op een reïntegratie-uitkering indien hij op een proefplaats bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden gaat verrichten.

III. Werknemersvoorziening. De werknemer heeft onder bepaalde voorwaarden aanspraak op werknemersvoorzieningen, zoals vervoer, communicatiemiddelen voor doven, persoonlijke ondersteuning en door de werknemer meeneembare voorzieningen die strekken tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid.

IV. Loonsuppletie. Indien de werkgever loondispensatie heeft verkregen, kan de werknemer een aanvulling het loon krijgen op tot maximaal 120% WML.

Een REA-instrument dient te worden aangevraagd bij het UWV. Deze verstrekt de instrumenten op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

3. SZW streeft naar het verkleinen of opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt. De arbeidsgehandicapte die niet in staat is zelf de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, krijgt een traject of instrument aangeboden dat gericht is op het verkleinen of het opheffen van zijn afstand tot de arbeidsmarkt. De trajecten worden aanbesteed door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. Vanaf 2002 kunnen onder bepaalde voorwaarden ook werkgevers opdrachtgever van reïntegratietrajecten worden. SZW streeft er naar dat een naar doelgroep gedifferentieerd percentage (van gemiddeld 37,5% à 40%)1 van de reïntegratietrajecten in 2002 wordt afgesloten met een succesvolle plaatsing c.q. uitstroom naar zelfstandig ondernemerschap. Bij trajecten kunnen instrumenten als scholing worden ingezet. In 2002 starten naar verwachting 50 000 personen een reïntegratietraject via het UWV. Van een succesvolle plaatsing is sprake indien betrokkene tenminste zes maanden in zijn nieuwe baan of positie werkzaam is.

4. SZW streeft ernaar dat werknemers, werkgevers en zelfstandigen die in aanmerking komen voor een REA-instrument ermee bekend zijn dat zij daarop recht hebben en er gebruik van kunnen maken. Er is voor het jaar 2002 een gecombineerde voorlichtingscampagne in voorbereiding om werkgevers en uitkeringsgerechtigden bekend te maken met de gevolgen van de wetsvoorstellen Verbetering Poortwachter, (I)SUWI en de wijzigingen ten aanzien van de wet REA.

3.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 57 Prestatiegevens REA
 200020012002
1. Uitgaven (x € 1 mln)   
* uitkeringslasten397536419
* uitvoeringskosten115113113
    
2. Instrumenten voor werkgevers(x € 1 mln)   
* subsidies aan werkgevers:11214556
    
3. Instrumenten voor arbeidsgehandicapten (x € 1 mln)   
* uitkeringen REA87118127
* subsidies aan arbeidsgehandicapten87113107
    
4. Trajecten (x € 1 mln)   
* inkoop trajecten73102114
    
5. Overig (x € 1 mln)*153171129
    
Totale lasten512649533
    
6. Instrumenten voor werkgevers   
* aantal personen in 2002 met gebruik van premievrijstelling   
(incl. voorzieningen werkplek)n.v.t. n.v.t.56 000
* aantal personen dat in 2000 en 2001 geplaatst is via werkgeverssubsidies36 00050 000n.v.t.
    
7. Instrumenten voor arbeidsgehandicapten   
* aantal arbeidsgehandicapten dat zonder trajectaan de slag is gegaan met gebruik van REA-instrumenten23 68025 00025 000
    
8. Prestatiegegevens trajecten   
* aantal50 00050 00050 000
* plaatsingspercentage (in %)**35%35%37,540%

* In de post overig zijn naast de uitvoeringskosten ook subsidies aan scholingsinstituten, rentelasten en overige lasten begrepen.

** Vanwege de maximale doorlooptijd van trajecten (1 jaar), de maximale periode van bemiddeling (1 jaar) en de vereiste duurzaamheid van de plaatsing (minimaal 6 maanden) is het niet mogelijk om reeds begin 2003 een definitieve balans op te maken over alle trajecten die in 2002 zijn gestart. In de komende begrotingen zullen daarom de jaarlijks gestarte cohorten trajecten afzonderlijk worden gevolgd.

Als gevolg van de SUWI-operatie verandert de organisatie- en kostenstructuur. Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van het UWV kan de hoogte van de uitvoeringskosten vanaf 2002 dus wijzigen.

De REA-uitgaven bedroegen in 2000 ca. € 522 mln en groeien in 2001 naar verwachting tot € 643 mln. De groei van de REA-uitgaven hangt samen met een grotere inzet van REA-middelen voor arbeidsgehandicapten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een grotere inzet van werkgeverssubsidies (voorzieningen voor de werkplek, (her)plaatsingsbudgetten en pakketten op maat). Ook de subsidies aan personen (waaronder werk-, scholings- en vervoersvoorzieningen) nemen in omvang toe. Daarnaast ontvangt een grotere groep arbeidsgehandicapten een reïntegratieuitkering (wegens ziekte of tijdens proefplaatsing) en neemt het bedrag toe dat is gemoeid met de inzet van reïntegratietrajecten. In 2002 komen de totale REA-uitgaven lager uit dan in 2001. Dit hangt samen met het feit dat de forfaitaire werkgeverssubsidies met ingang van 2002 vervangen worden door een premievrijstellingsregeling.

Naar verwachting zullen er jaarlijks 50 000 personen een traject starten. Bij een verwacht plaatsingspercentage van 37,5 à 40% in 2002 zal dit er op termijn toe leiden dat er jaarlijks 19 000 à 20 000 arbeidsgehandicapten geheel of gedeeltelijk weer aan de slag gaan. Recente realisatiecijfers duiden erop dat dit percentage haalbaar is. Van de 12 303 trajecten die in 2000 zijn gestart én beëindigd resulteerden er 5338 in een plaatsing. Dit is een percentage van 43. Hierbij dient te worden aangetekend dat er ultimo 2000 nog 36 335 in 2000 gestarte trajecten nog niet waren geëindigd. Naar verwachting zullen deze trajecten een lager plaatsingspercentage opleveren. Hierbij speelt een rol dat doorgaans de meest succesvolle kandidaten als eerste zijn geplaatst. Een definitief oordeel over het plaatsingspercentage van alle in 2000 gestarte trajecten is dus nog niet te geven.

Naar de huidige inzichten zal het gebruik van REA zich in de periode 2002–2006 volgens een stabiel patroon ontwikkelen.

3.5 Budgetflexibiliteit

Deze is, althans voor de korte termijn, gering, want de REA is een open-einde regeling. SZW is verplicht om alle rechthebbenden die een beroep op de regeling doen middelen, voorzieningen of instrumenten ter beschikking te stellen. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving.

3.6 Veronderstellingen

De streefwaarden bij operationele doelstelling 3 zijn zowel afhankelijk van autonome ontwikkelingen als van de verwachte effecten van ingezet beleid. De belangrijke autonome factoren zijn de ontwikkeling van de doelgroep van de REA en de economische ontwikkeling. Tussen beleidsmatige en autonome effecten bestaat uiteraard een wisselwerking. Een gunstige conjunctuur zorgt via de groei van de werkgelegenheid enerzijds tot een groei van het aantal arbeidsongeschikten en het aantal benodigde trajecten. Anderzijds zijn in een gunstige conjunctuur ook de kansen op een succesvolle plaatsing groter.

3.7 Groeiparagraaf

In de begroting voor 2003 zullen gegevens worden opgenomen over het bereik van de doelgroep en de kosten en doorlooptijd van trajecten.

4 INKOMENSGARANTIE VOOR NABESTAANDEN

4.1 Algemene beleidsdoelstellingen

Het garanderen van een inkomen op minimumniveau aan alleenstaande nabestaanden, wezen, of ten behoeve van één of meer halfwezen.

SZW beschermt diegenen van wie de partner komt te overlijden of van wie één of beide ouders komt te overlijden, tegen het risico van inkomensverlies. Hiertoe is de Algemene Nabestaandenwet (Anw) in het leven geroepen. De Anw kent een nabestaandenuitkering, een halfwezenuitkering en een wezenuitkering.

4.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van een uitkering op minimumniveau aan alleenstaande nabestaanden.

2. Het verstrekken van een uitkering van 20% van het minimumloon ten behoeve van één of meer halfwezen aan nabestaanden/verzorgers.

3. Het verstrekken van een uitkering aan wezen.

4. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

1. Aan alleenstaande nabestaanden wordt onder bepaalde voorwaarden een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering op minimumniveau verstrekt. In 2002 ontvangen naar verwachting circa 120 500 nabestaanden (uitgedrukt in uitkeringsjaren) een nabestaandenuitkering.

De Sociale Verzekeringsbank (SVb) keert de nabestaandenuitkering uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb.

2. Nabestaanden/verzorgers met een thuiswonend kind onder de 18 jaar, of verzorgers van een halfwees, hebben onder bepaalde voorwaarden recht op een inkomensonafhankelijke uitkering van 20% van het minimumloon. In 2002 ontvangen naar verwachting circa 8 500 nabestaanden/verzorgers (uitgedrukt in uitkeringsjaren) halfwezenuitkering.

De SVb keert de halfwezenuitkering uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb.

3. Aan wezen wordt, ondermeer afhankelijk van de leeftijd, een inkomensonafhankelijke wezenuitkering verstrekt. In 2002 ontvangen naar verwachting ruim 1 500 wezen (uitgedrukt in uitkeringsjaren) een wezenuitkering.

De SVb keert de wezenuitkering uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb.

4. SZW streeft naar het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude. De SVb en SZW leveren hierbij inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Mede vanwege de fraudegevoeligheid van de Anw zullen in de komende jaren steekproefonderzoeken gedaan blijven worden op het ongemeld samenwonen. Daarnaast blijft de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst van belang voor de controle op inkomsten. Alhoewel het aantal inkomenswijzigingen in de periode 1997–2000 gedaald is, is het aantal nog substantieel.

4.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 58 Prestatiegegevens ANW
 2000 2001 2002 
1. Uitgaven (x € 1 mln)      
* uitkeringslasten1 500 1 513 1 518 
* uitvoeringskosten27,7 27,0 26,2 
       
2. Volume (x 1000 uitkeringsjaren)139 134  131 
Ingang recht voor 1 juli 1996      
Aantal uitkeringsgerechtigden96 84 74 
* Vrouwelijke nabestaanden85 74 65 
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering 8 7 6
w.v. alleen nabestaandenuitkering 76 68 60
* Mannelijke nabestaanden11 10 8 
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering 2 1 1
w.v. alleen nabestaandenuitkering 9 8 7
       
Ingang recht na 1 juli 1996      
Aantal uitkeringsgerechtigden41 49 55 
* Vrouwelijke nabestaanden36 42 48 
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering 5 6 8
w.v. alleen nabestaandenuitkering 28 32 36
w.v. alleen halfwezenuitkering 3 4 4
* Mannelijke nabestaanden5 6 7 
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering 1 1 1
w.v. alleen nabestaandenuitkering 1 2 2
w.v. alleen halfwezenuitkering 3 4 4
       
Wezenuitkeringen2 2 2 
       
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1000 personen)171 162 160 
       
4. Doelmatigheid      
* Uitvoeringskosten per uitkeringsjaar (x € 1)199 201 200 
* Uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten1,8 1,8 1,7 
* Gemiddelde uitkering (uitkeringslasten per uitkeringsjaar, x € 1)10 791 11 291 11 588 

Conform de Sociale Nota wordt het volume van de gerechtigden uitgedrukt in uitkeringsjaren, in plaats van in aantallen personen. Voor de omrekening van het volume in aantallen personen naar het volume in uitkeringsjaren vindt er een aantal bewerkingsslagen plaats waardoor het volume in uitkeringsjaren lager uitkomt dan het volume in aantallen.

Het aantal gerechtigden in uitkeringsjaren daalt doordat het aantal voormalig AWW-gerechtigden sneller afneemt dan de instroom van nieuwe uitkeringsgerechtigden.

Het (geraamde) aantal Anw-gerechtigden wijkt naar huidige inzichten nauwelijks af van de raming ten tijde van het Regeerakkoord. De marginale opwaartse bijstelling met 1 à 2 duizend uitkeringsjaren is het gevolg van recentere realisatiegegevens van de SVb en de meest recente bevolkingsprognose van het CBS.

De uitkeringslasten stijgen in 2001 door de invoering van het nieuwe fiscale stelsel (brutering van de overhevelingstoeslag). Ook in 2002 stijgen de uitkeringslasten licht doordat het opwaartse prijseffect groter is dan het neerwaartse volume-effect. De gemiddelde uitkering stijgt eveneens, als gevolg van de samenstelling van het prijs- en volume-effect. Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van de SVb zal de hoogte van de uitvoeringskosten vanaf 2002 nog een andere invulling kunnen krijgen.

Tabel 59 Indicatoren handhaving ANW
 19961997199819992000
interne/externe signalen voor alle volksverzekeringen  1,151,160,86
aantal onderzoeken per 10 000 uitkeringsjaren2,739,6731,2248,5359,71
aantal fraudegevallen per 10 000 uitkeringsjaren1,01,810,616,815,1
aantal fraudegevallen/aantal onderzoeken35%18%34%35%25%
gemiddeld geconstateerd fraudebedrag29 44413 43811 21316 90519 147
aandeel processen verbaal in % fraudegevallen89%66%79%83%95%
incassoratio76%70%69%72%98%

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening. Door de inkomens- en leefvorm-afhankelijkheid van de ANW per 1 juli 1996 is de ANW fraudegevoeliger geworden, hetgeen blijkt uit het sterk gestegen aantal fraudeonderzoeken en fraudeconstateringen. Van de geconstateerde fraudegevallen en dit terugvorderingen die verband hielden met de inkomens- en leefvormafhankelijkheid van de ANW, is de incassoratio in 2000 op het hoge niveau van 98% beland.

4.5 Budgetflexibiliteit

De Anw kent een beperkte budgetflexibiliteit. De omvang van de groep uitkeringsgerechtigden wordt nagenoeg uitsluitend bepaald door demografische factoren; de hoogte van de uitkeringen (na inkomenstoets) is afhankelijk van lange termijn ontwikkelingen van de arbeidsparticipatie van de doelgroep. De uitgaven kunnen dus alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving.

4.6 Veronderstellingen

De volumeraming is gebaseerd op de prognose van de SVb, die weer in belangrijke mate is gebaseerd op de bevolkingsprognose van het CBS.

Bij de nominale aanpassing van de uitkeringslasten is uitgegaan van de algemene aanpassing van de hoogte van de uitkeringen uit hoofde van de koppeling van de sociale uitkeringen aan de contractloonontwikkeling volgens de WKA.

4.7 Groeiparagraaf

Anw-gerechtigden die een inkomen uit of in verband met arbeid ontvangen danwel samenwonen met een partner, ontvangen een lagere nabestaandenuitkering. Voor Anw-gerechtigden met een inkomen uit arbeid of in verband met arbeid is de hoogte van de nabestaandenuitkering afhankelijk van dat inkomen uit of in verband met arbeid. Voormalig AWW-gerechtigden die samenwonen met een partner ontvangen een uitkering ter hoogte van 30% van het sociaal minimum. In 4.4 zijn de volume-gegevens niet uitgesplitst naar degenen die wel en die geen inkomen uit of in verband met arbeid ontvangen danwel samenwonen met een partner. Voor de begroting 2003 zal in overleg met de SVb worden bezien of deze uitsplitsing in de in deze paragraaf gepresenteerde volumegegevens kan worden opgenomen.

5 INKOMENSGARANTIE BIJ OUDERDOM

5.1 Algemene beleidsdoelstellingen

Het garanderen van een ouderdomspensioen op minimumniveau voor personen van 65 jaar en ouder.

SZW beschermt tegen het risico van inkomensverlies door ouderdom. Hiertoe is de Algemene Ouderdomswet (AOW) in het leven geroepen. De AOW geeft iedereen in de leeftijd van 65 jaar en ouder recht op een ouderdomspensioen in de vorm van een AOW-pensioen. De oudedagsvoorziening in Nederland bestaat naast het AOW-pensioen (een basispensioen van overheidswege) uit aanvullende pensioenen (voortvloeiend uit een dienstverband) en eventeel in de prive-sfeer afgesloten verzekeringen (zoals lijfrentes e.d). De aanvullende pensioenen zijn primair de verantwoordelijkheid van de sociale partners.

5.2 Operationele doelstellingen

1. Het verstrekken van een AOW-pensioen op minimumniveau op basis van het aantal verzekerde jaren aan personen van 65 jaar en ouder.

2. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude.

1. Aan personen van 65 jaar en ouder wordt een uitkering op minimumniveau verstrekt op basis van het aantal verzekerde jaren. Over een periode van 50 jaar bouwt een verzekerde per jaar 2% van zijn AOW-pensioen op. Wie tussen het 15e en 65e jaar continu verzekerd is geweest, ontvangt een volledig AOW-pensioen. Verzekerd voor de AOW is degene jonger dan 65 jaar die in Nederland woont, of niet in Nederland woont maar wel aan loonbelasting is onderworpen vanwege in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid. Alleenstaanden hebben recht op een ongehuwdenpensioen ter hoogte van 70% van het netto-minimumloon. Een alleenstaande met een kind onder de 18 jaar kan onder bepaalde omstandigheden aanspraak maken op 90% van het netto-minimumloon. Gehuwden van wie de partner ook 65 jaar of ouder is, ontvangen per persoon een AOW-pensioen ter hoogte van 50% van het netto-minimumloon. Gezamenlijk bedraagt hun AOW-pensioen dan 100% van het netto-minimumloon. AOW-gerechtigden die gehuwd of samenwonend zijn met een partner die jonger is dan 65 jaar, kunnen recht hebben op een inkomensafhankelijke partnertoeslag die maximaal 50% van het netto-minimumloon bedraagt.

In 2002 ontvangen naar verwachting 2,4 miljoen personen een AOW-pensioen. De Sociale Verzekeringsbank (SVb) keert de AOW uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVb.

2. Het zoveel mogelijk voorkomen van fraude en aan het licht brengen en afhandelen van gepleegde fraude. De SVb levert hierbij inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. In de komende jaren worden steekproefonderzoeken gedaan op het ongemeld samenwonen. Daarnaast blijft de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst van belang voor de controle op inkomsten. Alhoewel het aantal inkomenswijzigingen in de periode 1997–2000 gedaald zijn, is het aantal nog substantieel.

5.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 60 Prestatiegegevens AOW
 200020012002
1. Uitgaven (x € 1 mln)   
* uitkeringslasten19 09920 24721 326
* uitvoeringskosten104,8104,1106,6
    
2. Volume (x 1000 uitkeringsjaren)   
* aantal uitkeringen (jaargemiddelde)   
90% uitkering0,20,20,2
70% uitkering970967966
wv. partner < 65 jaar201511
overigen951952954
50% uitkering1 2221 2471 272
wv. partner < 65 jaar177181184
overigen1 0451 0661 089
totaal2 1922 2142 238
    
3. * Aantal uitkeringsgerechtigden (* 1000 personen)2 3202 3502 382
    
4. * Korting op AOW-uitkering i.v.m niet verzekerde jaren   
aantal personen met korting267284301
gemiddelde korting47,9%47,9%48,0%
    
5. Hoogte   
* gemiddelde uitkering (x € 1)8 7139 1439 519
    
6. Uitvoeringskosten   
* per jaaruitkering484748
* in % van de uitkeringslasten0,5%0,5%0,5%

Naar aanleiding van de beoordeling van het businessplan van de SVb zal de hoogte van de uitvoeringskosten vanaf 2002 nog een andere invulling kunnen krijgen.

Het aantal personen met AOW-pensioen neemt toe. Dit hangt samen met de veroudering van de bevolking. De toename betreft met name AOW-gerechtigden die een 50%-uitkering hebben (partners). Het aantal alleenstaande AOW-ers (de «overigen» binnen de groep 70%-uitkeringen) neemt licht toe.

De tabel laat zien dat er nog een relatief kleine groep AOW-gerechtigden is met een 70%-AOW-uitkering die een partner onder de 65 heeft. Het betreft hier mensen die al AOW-gerechtigd waren vóór 1 februari 1994 en wier partner thans nog steeds jonger is dan 65. Met ingang van deze datum is de AOW-uitkering voor AOW-gerechtigden met een partner onder de 65 op 50% gesteld, behalve voor de groep mensen die toen al uitkering had. Zij behouden hun 70%-uitkering totdat de partner zelf 65 wordt.

De groei van het aantal AOW-uitkeringen uitgedrukt in uitkeringsjaren is iets lager dan de de toename uitgedrukt in personen. Reden is dat het aandeel van personen met een onvolledige AOW-uitkering in het totaal aantal gerechtigden stijgt. De korting voor personen met een onvolledige uitkering in verband met niet verzekerde jaren blijft stabiel op gemiddeld 48%. De korting impliceert niet noodzakelijkerwijs dat de mensen te maken hebben met een onvolledige oudedagsvoorziening. De betreffende personen kunnen in de periode dat men in Nederland niet verzekerd was, een buitenlandse oudedagsvoorziening hebben opgebouwd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor mensen die tijdens hun actieve periode uit Nederland geëmigreerd zijn. Meer dan de helft van de onvolledige uitkeringen wordt betaald aan personen die in het buitenland woonachtig zijn.

Tabel 61 Indicatoren handhaving AOW
 19961997199819992000
interne/externe signalen voor alle volksverzekeringen  1,151,160,86
aantal onderzoeken per 10 000 uitkeringsjaren5,682,672,512,91 
aantal fraudegevallen per 10 000 uitkeringsjaren1,71,30,90,70,6
aantal fraudegevallen/aantal onderzoeken30%35%33%27%22%
gemiddeld geconstateerd fraudebedrag18 52714 68214 52613 53419 049
aandeel processen verbaal in % fraudegevallen87%84%86%74%91%
incassoratio88%96%98%98%98%

Bovenstaande indicatoren hebben betrekking op de gehele handhavingsketen van preventie, controle, opsporing en afdoening.

In de AOW is dezelfde trend zichtbaar als in de AKW: een dalend aantal onderzoeken en fraudeconstateringen, in het geval van de AOW gepaard gaande aan een stijging van het gemiddelde fraudebedrag en een hoger percentage aangiften. De stijging van het gemiddelde fraudebedrag is mede het gevolg van de verhoging van de aangiftegrens van € 2723,– naar € 5445,– en de strakkere prioritering van onderzoeken, waardoor de zaken met de grootste schadebedragen het eerst afgehandeld worden. De hoge incassoratio is het gevolg van de invoering van de Wet Boeten en Maatregelen en de mogelijkheid van directe verrekening met de uitkering.

5.4 Budgetflexibiliteit

De AOW kent een beperkte budgetflexibiliteit. De uitgaven worden bepaald door uitkeringsvoorwaarden en de omvang en het uitkeringsrecht van de doelgroep. Uitkeringsrecht en -voorwaarden zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast via wijzigingen in de regelgeving.

5.5 Veronderstellingen

De volumeramingen zijn gebaseerd op de bevolkingsprognose van het CBS en de meest recente realisatiecijfers van de Sociale Verzekeringsbank.

5.6 Groeiparagraaf

Het is niet zinvol om voor de AOW streefwaarden vast te stellen omdat het een open-einde regeling betreft die in een uitkering voorziet voor een ieder die aan de in de wet gestelde criteria voldoet. Niet-gebruik komt nagenoeg niet voor en er wordt geen apart beleid op gevoerd. Het gebruik van de regeling wordt daardoor alleen door de demografische ontwikkeling bepaald.

Financiering premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven en exploitatie/vermogensoverzichten

Uitvoering sociale verzekeringen en beheer sociale fondsen

De uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt bedragen in 2002 53 138 miljard euro. Hiervan wordt 14 073 miljard euro besteed aan begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven en 39 065 miljard euro besteed aan premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven. De premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven hebben betrekking op de WW, ZW, WAO, WAZ, REA, Anw en AOW.

Figuur 2 Uitgaven sociale zekerheid

kst-28000-XV-2-2.gif

De sociale verzekeringspremies worden door de minister van SZW vastgesteld, uitgezonderd de wachtgeldpremies. De hoogte van de wachtgeldpremies wordt vastgesteld door het UWV. De minister van SZW moet deze premies goedkeuren. Indien hij deze premie niet goedkeurt, dient hij zelf premiepercentages vast te stellen.

Bij de uitvoering van het beleid en het beheer van de sociale fondsen hebben het UWV en de SVb eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden. De fondsbeheerders (UWV en SVb) zijn verantwoordelijk voor de administratie en het opstellen van de jaarrekeningen. De jaarrekeningen worden formeel verantwoord via de jaarverslagen, die moeten worden goedgekeurd door het UWV c.q. SVb-bestuur.

Financiering WW

De eerste 26 weken van de WW-uitkering worden gefinancierd vanuit de wachtgeldfondsen (Wgf). De premie voor deze wachtgeldfondsen komt volledig voor rekening van de werkgevers en verschilt per sector. In totaal zijn er 69 sectorale wachtgeldfondsen. Het exploitatie- en vermogensoverzicht geeft een overzicht van alle wachtgeldfondsen tezamen.

De WW-uitkering wordt na 26 weken gefinancierd vanuit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). Het AWf kent een landelijke premie die zowel door werkgevers als werknemers wordt opgebracht.

De premies voor de Wgf en het AWf worden geïnd door het UWV.

Overheidswerknemers vallen sinds 1 januari 2001 ook onder de WW. De overheid financiert dit risico uit eigen middelen.

Financiering ZW, WAO en WAZ

De ZW wordt gefinancierd vanuit de Wgf en het AWf. De ZW-uitkeringen voor flexwerkers komen ten laste van de Wgf; de overige verzekerde groepen ontvangen een ZW-uitkering die ten laste komt van AWf. Sinds 1 januari 2001 is de ZW ook van toepassing op overheidswerknemers. Deze ZW-lasten worden gefinancierd door het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

Als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet Pemba) betalen werkgevers sinds 1998 de volledige WAO-premie. De WAO-premie bestaat uit een basispremie en een gedifferentieerde premie. De basispremie is verplicht en voor alle werkgevers even hoog. De basispremie wordt gestort in het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Het Aof financiert de lasten van de WAO-uitkeringen die op 1 januari 1998 reeds waren toegekend. Ook financiert het Aof de uitkeringen van werknemers die vijf jaar of langer arbeidsongeschikt zijn. De gedifferentieerde premie verschilt per bedrijf en is afhankelijk van het aantal werknemers dat het bedrijf in de voorafgaande jaren in de WAO heeft laat instromen. De gedifferentieerde premie wordt gestort in de Arbeidsongeschiktheidskas (Aok). Deze premie dekt de lasten van nieuwe WAO-uitkeringen voor de eerste vijf jaar. Werkgevers kunnen er ook voor kiezen om voor de eerste vijf jaar het financiële risico voor arbeidsongeschiktheid zelf te dragen of onder te brengen bij een verzekeraar. Het UWV int de basispremies en de gedifferentieerde premies (voor zover een bedrijf geen eigen-risicodrager is of niet verzekerd is bij een verzekeraar).

De WAZ-premie wordt betaald door WAZ-verzekerden en is voor iedereen gelijk. De premie wordt geheven over de winst uit onderneming (zelfstandigen) of inkomsten uit arbeid (beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten). De belastingdienst heft de WAZ-premie en stort deze in het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ). Het AfZ financiert de WAZ-uitkeringen.

Financiering REA

De vergoedingen en voorzieningen in het kader van de wet REA worden gefinancierd vanuit het Reïntegratiefonds (Rf). Dit fonds wordt gevuld met bijdragen uit het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aaf), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof), het Arbeidsongeschiktheidsfonds Jongehandicapten (AfJ), het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

Financiering Anw en AOW

De AOW- en Anw-premie worden ingehouden door de belastingdienst. Deze stort de premies in het Anw- en AOW-fonds. Het Anw-fonds financiert de nabestaandenuitkeringen en het AOW-fonds de AOW-uitkeringen. Naast het centrale AOW-fonds (waaruit de lopende AOW-uitkeringen worden gefinancierd) is ter financiering van de toekomstige AOW-uitgaven het Spaarfonds AOW ingesteld (zie art. 16).

Per 2001 ondervinden de volksverzekeringsfondsen (AOW en Anw) jaarlijks een premiederving van ca. 4 miljard euro als gevolg van de omzetting van de belastingvrije som in een heffingskorting (belastingherziening 2001). De fondsen worden hiervoor gecompenseerd door een rijksbijdrage ( zie art. 15). Voor 2001 is besloten om deze bijdrage achterwege te laten zodat de bestaande exploitatie- en vermogensoverschotten kunnen verminderen. In 2002 wordt een rijksbijdrage verstrekt van 2,5 miljard euro.

Exploitatiesaldi en vermogens sociale fondsen

De sociale verzekeringsuitgaven worden voornamelijk uit premieheffing gefinancierd. Door zowel het beleid om de fondsposities in evenwicht te brengen als het algemene beleid ten aanzien van de lastenontwikkeling kunnen tijdelijke overschotten en tekorten op de exploitatie van de sociale fondsen ontstaan. Het exploitatiesaldo wordt toegevoegd aan het vermogen van elk fonds. Er wordt naar gestreefd de vermogenspositie van de sociale fondsen op het normatieve niveau te brengen. In die situatie kunnen de fondsen gemiddeld over het jaar de uitgaven uit de eigen middelen dekken. Tijdelijke tekorten en overschotten worden via een rekening courant gedekt danwel uitgeleend aan het Rijk (geïntegreerd middelenbeheer).

Exploitatie-overzichten sociale fondsen

Tabel 62 Exploitatie-overzicht sociale-verzekeringsfondsen 2000 (bedragen in miljoenen euro's)
2000AowAnwAOf*AOkAfZAWfVangnet AWfWgfVangnet WgfUfOVangnet UfOReaTotaal
pr. totaal20 4161 6888 8771 8856195 29201 147000039 924
ink.overdr.000014– 879895– 41041000030
onderl.betal.007231600112012600001 121
interest8864750660740000286
              
totaal baten20 5041 6949 6472 0506334 59189593741000041 361
              
uitkeringen19 0991 5007 2171 6524701 5828525453270036633 611
onderl.betal.0811 01123524332017000001 854
uitv.kosten105286360483074315283001151 517
              
totaal lasten19 2041 6098 8631 8875442 2228958674100048136 982
besparingen1 30085784164892 370069000– 4814 379
              
wettelijke pr.17,901,256,301,408,8010,000,001,050,000,000,000,00 
aandeel wn17,901,250,000,000,006,250,000,000,000,000,000,00 
aandeel wg0,000,006,301,408,803,750,001,050,000,000,000,00 

* Incl. WAO eigen risicodragers.

Tabel 63 Exploitatie-overzicht sociale-verzekeringsfondsen 2001 (bedragen in miljoenen euro's
2001AowAnwAOf*AOkAfZAWfVangnet AWfWgfVangnet WgfUfOVangnet UfOReaTotaal
pr.totaal19 3451 5509 2772 3186325 10701 03602810039 546
ink.overdr.000014– 930964– 439439– 180187055
onderl.betal.00739194082010500001 120
interest784631491760630000407
              
totaal baten19 4231 55410 0792 5256544 435964765439101187041 128
              
uitkeringen20 2471 5137 0032 3214921 4889176203515417448635 667
onderl.betal.08196732624324014700001 869
uitv.kosten10427759055326471588814121131 695
              
totaal lasten20 3511 6218 7292 6475712 1399649244396718759239 231
              
besparingen– 928– 671 349– 122832 2950– 1590330– 5921 897
              
wettelijke pr.17,901,256,101,608,808,900,000,870,000,800,000,00 
aandeel wn17,901,250,000,000,005,250,000,000,000,000,000,00 
aandeel wg0,000,006,101,608,803,650,000,870,000,800,000,00 

* Incl. WAO eigen risicodragers.

Tabel 64 Exploitatie-overzicht sociale-verzekeringsfondsen 2002 (bedragen in miljoenen euro's)
2002AowAnwAOf*AOkAfZAWfVangnet AWfWgfVangnet WgfUfOVangnet UfOReaTotaal
pr. totaal18 2661 4759 0993 0016625 00301 08304130039 001
ink.overdr.2 5071900014– 9771 016– 463463– 18819502 757
onderl.betal.00753257083011200001 205
interest66114520212650520000571
              
totaal baten20 8381 6669 9973 2786794 3731 016784463225195043 534
              
uitkeringen21 3261 5186 9932 7805111 80796474037117018239037 752
onderl.betal.08094741224360015100001 974
uitv.kosten10726761055357521669223131131 750
              
totaal lasten21 4331 6248 6463 1925902 5251 0161 05646319219549041 476
              
besparingen– 595421 298861061 8500– 2730330– 4902 058
              
wettelijke pr.17,901,256,051,758,808,900,000,870,000,800,000,00 
aandeel wn17,901,250,000,000,005,250,000,000,000,000,000,00 
aandeel wg0,000,006,051,758,803,650,000,870,000,800,000,00 

* Incl. WAO eigen risicodragers.

Tabel 65 Vermogensoverzichten sociale fondsen 2000–2002 (bedragen in miljoenen euo's)
  2000  2001  2002 
 aanwezigbenodigdoverschotaanwezigbenodigdoverschotaanwezigbenodigdoverschot
Wgf1 3701 376– 61 211370841938379559
Totaal decentrale fondsen1 3701 376– 61 211370841938379559
          
AWF2 58502 5854 6231 3613 2626 2591 3724 887
AOf1 6504011 2492 4604002 0603 5483923 156
AOk– 288– 89– 21118– 13965143– 78
AfZ145411043876432347664412
Totaal UWV4 3795303 8487 4301 9445 48610 3251 9418 321
          
Anw2417216938– 2058– 80– 13– 67
Aow4 3951 4482 9472 5154832 0321 9216831 238
Totaal SVb4 6361 5203 1162 5534632 0901 8416701 171
          
Totaal Centrale Fondsen9 0152 0506 96510 0012 4067 59512 1892 6419 548
          
Totaal10 3853 4266 95911 2122 7768 43613 1273 02010 107

4. DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringsparagraaf zijn bijzondere ontwikkelingen op het gebied van de bedrijfsvoering opgenomen. Daarmee wordt inzicht gegeven in de manier waarop SZW een resultaatgerichte bedrijfsvoering nastreeft en waarborgt.

1. SZW en VBTB

Binnen SZW is ervoor gekozen de uitwerking van het VBTB-gedachtegoed via een projectstructuur nader uit te werken. Voor de begeleiding, coördinatie en de bewaking van dit proces is een afzonderlijk projectbureau VBTB in het leven geroepen. Stonden in 2001 de ontwikkeling van de eerste beleidsbegroting en de minimaal noodzakelijke aanpassing van de financiële systemen centraal in dit project, in 2002 zullen de activiteiten in dit kader zich in het bijzonder concentreren op de verdere optimalisering van de informatievoorziening, op het versterken van de planning & control-cyclus met het oog op een adequate bedrijfsvoering en op het ontwikkelen van een op VBTB toegesneden controle- en auditsystematiek. Zo zal op basis van de gewenste informatiearchitectuur een geïntegreerd informatievoorzieningssysteem ontwikkeld worden. In het kader van de bedrijfsvoering zullen de bestedingsplan- en jaarplancyclus verder worden geïntegreerd, waarvan de ontwikkeling van een gekoppelde begrotingsuitvoerings- en beleidsuitvoeringsrapportage onderdeel zal vormen. Gelet op de werkzaamheden van de departementale accountantsdienst zullen in 2002 bijvoorbeeld aangepaste review- en controleprogramma's ontwikkeld worden. Al deze activiteiten hebben ten doel te waarborgen dat over 2002 een verantwoording wordt opgesteld, die voldoet aan de hieraan te stellen VBTB-eisen. Ook in 2002 zullen de hiervoor noodzakelijke communicatie- en opleidingsactiviteiten dit ontwikkelingsproces ondersteunen, ondermeer ten aanzien van het resultaatgericht werken.

De uitgaven voor het VBTB-project zijn voor 2002 begroot op 1,4 mln euro. Dit betreffen uitsluitend apparaatsuitgaven.

2. Reorganisaties

2.1 Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

SZW ondergaat op dit moment een aantal grote organisatieveranderingen. Ten eerste is er de oprichting van de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD).

Het doel van de SIOD is om door opsporing van zware en/of sector-overschrijdende strafbare feiten misbruik van sociale wetgeving en bijbehorende voorzieningen tegen te gaan en aldus een bijdrage te leveren aan het behoud van het maatschappelijk draagvlak voor deze wetgeving en voorzieningen. Structureel zal de SIOD daartoe circa 100 van dergelijke opsporingsonderzoeken per jaar uitvoeren, de resultaten daarvan met enige regelmaat zichtbaar maken en de rol van expertisecentrum voor fraudebestrijding op SZW-terreinen vervullen. 2002 is het startjaar van de SIOD. In dit startjaar zullen het hoofdkantoor (Den Haag) en regiokantoren (Den Haag, Breda en Arnhem) worden ingericht met een totale bezetting van 250 fte in 2002. In 2003 worden de regiokantoren verder uitgebouwd, komen er twee regiokantoren bij (Groningen en Roermond) en bereikt de SIOD zijn structurele formatie van 345 fte. In 2002 zullen circa 60 opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd.

Risico's die behoren bij een nieuwe organisatie (aanloopproblemen, vertraging etc.) worden zo veel mogelijk ondervangen door gefaseerde invoering en evaluatie in 2003. Het financiële beheer volgt de reguliere planning- en controlcyclus van SZW. Risico's die behoren bij het kolomoverstijgende karakter van de SIOD worden zo veel mogelijk in samenhang met Beleidsunit Opsporing (BUO) van SZW ondervangen.

2.2 Inspectie voor Werk en Inkomen

In het wetsvoorstel SUWI wordt ervoor gekozen om de directie Toezicht van het ministerie van SZW en het Ctsv samen te voegen en als een zelfstandig dienstonderdeel – de Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) onder te brengen bij het departement. De Inspectie heeft als wettelijke taak het toezicht op de rechtmatigheid en de doelmatigheid, inclusief doeltreffendheid, van de uitvoering van wettelijke taken door UWV, CWI, SVB, RWI en gemeenten. Voorts houdt de Inspectie toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de wijze waarop genoemde organen met elkaar samenwerken. De wettelijke taak van de Inspectie impliceert tevens toezicht houden op de rechtmatige en doelmatige besteding van publieke reïntegratiemiddelen door publieke opdrachtgevers UWV/gemeenten. Daarnaast is voorzien in de mogelijkheid dat bij, of krachtens een andere wet aan de Inspectie taken worden opgedragen. Tenslotte bestaat de mogelijkheid dat medewerkers van de Inspectie via interne afspraken worden ingezet ten behoeve van andere werkzaamheden van het departement.

Door de toezichtsfunctie te positioneren binnen het departement, functioneert het toezicht onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Van belang is dat het toezicht onafhankelijk is ten opzichte van het beleid, zodat toezichtsbevindingen niet worden beïnvloed door politiek-bestuurlijke afwegingen. Het toezicht dient op objectieve wijze inzicht te geven in de rechtmatige en doelmatige uitvoering van het beleid door de onder toezicht gestelde instellingen, alsmede daarover oordelen te geven aan de hand van de beleidsmatig/politiek vastgestelde maatstaven.

Het ministerie van SZW is zich bewust van de risico's die het samengaan van twee diensten met zich meebrengt. Door een voortdurende voortgangsbewaking wordt dit proces gevolgd en kan er tijdig bijgestuurd worden. De financiële gevolgen van de samenvoeging zijn op dit moment nog onvoldoende duidelijk en daarom niet opgenomen in deze begroting. Zodra de budgettaire effecten bekend zijn zal de Kamer nader worden geïnformeerd.

2.3 ESF-agentschap

Per 1 april 2001 is bij het ministerie van SZW een organisatie-onderdeel in het leven geroepen, met de status van tijdelijk agentschap en met de naam «Agentschap SZW». Dit Agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiëring ten laste van het Europees Sociaal Fonds en de Communautaire Initiatieven. Het heeft de taken overgenomen van Arbeidsvoorziening/ESF-Nederland met betrekking tot de afwikkeling van ESF 1994–1999, en van het Bureau Uitvoering Europese Subsidie-instrumenten van SZW (Buesi) met betrekking tot de afwikkeling van ESF-4 1994–1999 en de Communautiare Initiatieven Adapt en Employment. Voor de programmaperiode 2000–2006 zal het Agentschap SZW worden belast met de uitvoering van ESF-3 en het Communautaire Initiatief Equal. Op termijn zal worden bezien of ook andere subsidietaken van het ministerie van SZW aan het Agentschap kunnen worden opgedragen.

De verschuiving van extern (Zbo) naar intern (agentschap) leidt ertoe dat het ministerie directer invloed kan uitoefenen op de inrichting van de organisatie en uitvoering van de werkzaamheden.

De komende periode zal worden gebruikt om het «Agentschap SZW» gereed te maken voor de verkrijging van de formele en definitieve agentschapstatus. Daartoe behoort onder meer dat het Agentschap SZW haar werkprocessen transparant maakt en haar dienstverlening aan haar opdrachtgevers concretiseert in meetbare producten, waaraan de gemaakte kosten kunnen worden toegerekend.

3. «SZW in beweging»

3.1 SZW in beweging

Alle genoemde ontwikkelingen hebben hebben grote gevolgen voor de werkwijze en de organisatie van het departement. SZW heeft daarom besloten een veranderingsproces op gang te brengen dat leidt tot:

• het vormen van een herkenbaar departement met een sterke integraliteit van beleid op het gebied van werk en inkomen (versterking van de wisselwerking tussen beleid en uitvoering) waarin verantwoordelijkheden voor beleid en uitvoering duidelijk en ondubbelzinnig zijn gepositioneerd;

• versterking van het sturend vermogen van de organisatie;

• creëren van ruimte voor begeleiding en coaching en het implementeren van nieuwe werkwijzen op het gebied van projectmatig en resultaatgericht werken.

Ter ondersteuning van dit veranderingsproces is per 1 april, voor de duur van circa negen maanden een projectorganisatie opgezet, onder de naam «SZW in beweging». SZW in beweging ondersteunt de herinrichting van het departement met de volgende activiteiten:

• begeleiden van de oprichting c.q. herinrichting van (nieuwe) directies en andere organisatie-onderdelen;

• onderzoeken van mogelijkheden tot optimalisering van de organisatie van de bedrijfsvoeringsfunctie;

• ontwikkelen en implementeren van voorstellen voor de beheersing van de bedrijfsvoering (versterking van instrumenten voor de planning- en controlcyclus);

• ontwikkelen en implementeren van nieuwe werkwijzen, onder meer op het gebied van projectmatig en resultaatgericht werken;

• communicatie over de verandering naar de medewerkers.

De extra kosten die met de organisatieverandering gepaard gaan bedragen naar schatting 0,9 mln euro per jaar, over de jaren 2001 tot en met 2005.

5. DE BATEN-LASTENDIENST

1 Algemene paragraaf

Per 1 april 2001 is bij het ministerie van SZW een organisatie ingericht, met de status van tijdelijk agentschap en met de naam «Agentschap SZW». Dit agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiëring ten laste van het Europees Sociaal Fonds en de Communautaire Initiatieven.

De komende periode zal worden gebruikt om het «Agentschap SZW» gereed te maken voor de verkrijging van de formele en definitieve agentschapstatus. Het is het voornemen dat het Agentschap per 1 januari 2003 aan alle formele eisen voor de verkrijging van de agentschapstatus zal voldoen.

De werkzaamheden van het agentschap concentreren zich op twee hoofdtaken. Enerzijds de afronding van het ESF oud en anderzijds de uitvoering van de het programma ESF3 2000–2006 en het programma ESF-EQUAL 2001–2006.

2.Achtergrond: Communautaire doelstellingen en de vertaling naar de Nederlandse situatie

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is een van de oudste structuurfondsen van de Europese Unie en een voornaam instrument om de strategische doelstelling van het Europese Werkgelegenheidsbeleid in concrete acties en projecten om te zetten. Vijf beleidsterreinen staan centraal:

• De ontwikkeling van een actief arbeidsmarktbeleid met het oog op de bestrijding en voorkoming van werkloosheid, het vermijden van langdurige werkloosheid, het vergemakkelijken van reïntegratie van langdurig werklozen, ondersteuning van de inpassing van jongeren en van herintreders op de arbeidsmarkt.

• De bevordering van gelijke kansen voor iedereen bij de toegang tot de arbeidsmarkt met bijzondere aandacht voor personen die bedreigd worden met sociale uitsluiting;

• Stimulering en verbetering van scholing, opleiding en advisering in het kader van het beleid ter bevordering van een leven lang leren;

• Stimulering van een ervaren, goedgeschoolde en breedinzetbare beroepsbevolking en stimulering van vernieuwende en flexibele vormen van werkorganisatie en ondernemerschap;

• Specifieke maatregelen voor verbetering van de toegang tot en actieve deelname aan de arbeidsmarkt van vrouwen.

Het tijdelijk agentschap voert door de Europese Unie gesubsidieerde regelingen uit die liggen op deze beleidsterreinen. Nederland ontving in de periode 1994–1999 circa 1,26 miljard euro (prijspeil 1999) aan subsidies aan het ESF (Europees Sociaal Fonds).

1. Nederland kreeg subsidie voor de ondersteuning van lokale strategieën om de werkgelegenheid te bevorderen van de regio Flevoland (als éen van de minst welvarende regio's van Europa (doelstelling 1).

2. Nederland ontving subsidie over deze periode voor regio's met een afnemende industriële activiteit (doelstelling 2) en de ontwikkeling van plattelandsgebieden (doelstelling 5b).

3. Nederland kreeg subsidie voor programma's (beroepsopleidingen, integratiebevordering en arbeidsbemiddeling) om mensen die langdurig werkloos zijn of dreigen te raken naar de arbeidsmarkt te geleiden (doelstelling 3).

4. Om werknemers in staat te stellen zich aan te passen aan de industriële verandering en – met name in kleine bedrijven – afvloeiing van personeel te voorkomen omdat zij nieuwe vaardigheden missen, ontvangt Nederland subsidie (doelstelling 4).

5. Daarnaast krijgt Nederland geld voor het communautaire initiatief ADAPT meerjarig 67,7 mln euro voor werknemers die ten gevolge van industriële en technologische veranderingen hun baan dreigen kwijt te raken.

Als een rode draad loopt door deze ESF-programma's het concept van gelijke kansen voor mannen en vrouwen heen.

Tabel 66 Relatieve verdeling over ESF doelstellingen
periode 1994–1999budget 1,26 miljard euro
doelstelling 1,2 & 5b28%
doelstelling 362%
– beroepsopleidingen54%
– integratiebevordering32%
– arbeidsbemiddeling14%
doelstelling 410%

Bron: vertegenwoordiging ESF-Nederland

Voor de nieuwe periode ESF-2000–2006 zijn de vijf doelstellingen ingedikt tot drie doelstellingen, waarvan er twee worden uitgevoerd door het Agenschap SZW. Voor Nederlands is vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) 1,750 miljard euro beschikbaar. Doelstelling 3 en 4 zijn vervangen door éen nieuwe ESF 3 doelstelling: «voorkoming van langdurige werkloosheid en het behoud van een inzetbare beroepsbevolking». Dit is verder uitgewerkt in vier prioriteiten: Sluitende aanpak volwassen werkzoekenden, behoud van een inzetbare beroepsbevolking, Een leven lang leren (onderdeel beroepsonderwijs) en technische bijstand.

Daarnaast worden de vroegere communautaire initiatieven Adapt en Employment samengevoegd tot een initiatief EQUAL met als doel de bestrijding van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. Voor Nederland is voor Equal 199 miljoen euro beschikbaar.

3.2 De werkzaamheden van het agentschap in oprichting

Het «Agentschap SZW» steekt in de komende periode veel energie in het afronden van het ESF-oud, de ontvlechting uit Arbeidsvoorziening en de transformatie tot een baten- en lastendienst. In de jaren 2001 en 2002 zullen de lasten van het agentschap daarom hoog zijn om in 2003 en verder weer snel te dalen naar een structureel bedrag van ruim 15 mln euro.

Nr.Artikelonderdeel(bedragen x € 1000)
  200120022003200420052006 
 Baten       
 Opbrengsten moederdepartement18 69618 92314 79314 79314 79314 793 
 Opbrengst overige departementen       
 Opbrengst derden       
 Rentebaten       
 Buitengewone baten2721 316     
 Totaal baten18 96820 23914 79314 79314 79314 793 
         
 Lasten       
 apparaatskosten18 69619 87614 79314 79314 79314 793 
 • personele kosten15 65515 52010 43710 43710 43710 437 
 • materiële kosten3 0404 3564 3564 3564 3564 356 
 Rentelasten       
 Afschrijvingskosten       
 • Materieel       
 • Immaterieel       
 Dotaties voorzieningen       
 Buitengewone lasten272363     
 Totaal Lasten18 96820 23914 79314 79314 79314 793 
 Saldo van baten en lasten000000 

«Agentschap SZW» heeft de status van tijdelijk agentschap. De cijfers zijn indicatief in afwachting van de openingsbalans productdefinities en een kostprijsmodel.

Toelichting op de begroting

Baten

De opbrengsten van het moederdepartement

Het «Agentschap SZW» ontvangt voor 2002 18,9 mln euro van het moederdepartement voor de uitvoering van de subsidieregelingen en de afronding van ESF oud en de uitvoering van de regelingen ESF3 2000–2006 en EQUAL2001–2006. Dit is inclusief de middelen van maximaal circa 6 mln euro die uit de geldstroom vanuit Brussel beschikbaar wordt gesteld voor het apparaat voor de uitvoering van de ESF-subsidies. In 2002 zal het gedeelte ESF oud worden afgerond.

Buitengewone baten

Om de overgang van ESF-Nederland naar een baten- en lastendienst te ondersteunen, ontvangt het agentschap ESF in 2001 en 2002 een eenmalige bijdrage van 0,3 mln euro respectievelijk 1,3 mln euro in de kosten van het transformatieproces.

Lasten

Apparaatskosten

De personele kosten vallen in 2001 en 2002 hoger uit dan in latere jaren door forse inhuur van externe krachten (2001: 11,8 mln euro en 2002: 9,3 mln euro). Dit hangt grotendeels samen met de afwikkeling van ESF-oud en de ontvlechting van Arbeidsvoorziening Nederland (AVN). De structurele formatie zal tevens groeien om met name de controle op naleving van regelgeving en uitvoering van projecten te controleren.

Buitengewone lasten

Het ESF-Nederland zal binnen de begroting van het ministerie worden opgenomen als een baten- en lastendienst. De lasten voor deze transformatie bedragen in 2001 en 2002 eenmalig 0,3 mln euro respectievelijk 0,4 mln euro.

4. Inrichting van de organisatie

Vanaf het moment van de vorming van de organisatie is binnen het Agentschap SZW gewerkt aan de opbouw. Vanaf de instelling van het Agentschap SZW per 1 april 2001 heeft het maken van een integrale planning voor de afwerking van de programmaperiode 1994–1999 de hoogste prioriteit gekregen. De integrale planning heeft de maand mei 2001 als vertrekpunt en de maand juli 2002 als eindpunt. Er zijn momenteel drie units, Business Unit ESF 1994–1999, Business Unit Buesi en de Busines Unit ESF 2000–2006.

De Business Unit ESF 1994–1999 is belast met het afwerken van de projecten van de Regeling Europees Sociaal fonds (CBA, 1994), de Regeling Europees Sociaal fonds – doelstelling 1 Flevoland en de Kaderregeling ESF-2, 5b en Communautaire Initiatieven. De Business Unit bestaat uit zes regionale vestigingen (Service Units) met daarnaast een stafbureau dat is gevestigd op het Landelijk Bureau.

De Business Unit Buesi voert werkzaamheden uit die samenhangen met en voortvloeien uit de Regeling Communautair Initiatieven Werkgelegenheid, Werkgelegenheid-II, Adapt en Adapt-II, alsmede de Subsidieregeling ESF doelstelling 4 «Scholing voor Behoud van Werk».

De Business Unit ESF 2000–2006 is belast met de werkzaamheden die samenhangen met en voortvloeien uit de Subsidieregeling ESF3 en de Subsidieregeling ESF-Equal. Deze businessunit bestaat uit twee Service Units, Equal en Doelstelling-3, die vooralsnog centraal zijn gevestigd.

De regeling ESF-Equal is per 15 mei 2001 opengesteld, ESF-3 is geopend vanaf 25 juni 2001. 2001).

Tabel 67 Ontvangen subsidieaanvragen ESF-Equal (periode 15/05/01–15/08/01, bedragen x € 1000)
Beleidsprioriteiten naar themaBudget 2001–2003*Subsidie aanvraagTotale projectkostenAantal aanvragen
Prioriteit 1    
A. Verbeteren (her)intredersmogelijkheden30 872112 451232 237104
B. Bestrijden van racisme en vreemdelingenhaat2 0444 6419 2826
Prioriteit 2    
C. Scheppen van mogelijkheden om een bedrijf te starten11 24230 42661 34818
D. Versterken van de sociale economie4 3966 37113 3156
Prioriteit 3    
E. Bevordering scholing en aansluiting op de arbeidsmarkt13 59757 997120 94456
F. Informatietechnologie en nieuwe technologiën7 87011 32722 95010
Prioriteit 4    
G. Combinatie van arbeid en zorg16 25211 09622 37218
H. Verkleining van de genderkloof4 9076 67919 54810
Prioriteit 5    
I. Asielzoekers5 8268 83520 36011
Totaal97 006249 823522 356239

* excl. Aanvullende projectsubsidie (budget SZW). De mogelijkheid voor het indienen van aan aanvraag is inmiddels verstreken.

Na 15 augustus 2001 kunnen voor EQUAL geen aanvragen meer worden ingediend. Projecten mogen maximaal 3 jaar beslaan.

Vanaf 25 juni 2001 is inschrijving voor ESF3 mogelijk tot aan een nader te publiceren datum. De projecten beslaan maximaal twee jaar.

De bovenstaande tabel geeft een overzicht van de binnengekomen aanvragen voor Equal subsidies voor de jaren 2001–2003. Het grootste deel van de aanvragen is een week voor de sluitingstermijn van 15 augustus 2001 ingediend. Conform artikel 5 lid 5 van de Subsidieregeling EQUAL zullen de aanvragers voor 15 januari 2002 een beschikking ontvangen indien ten behoeve van het aangemelde project middelen worden gereserveerd, en tot welk bedrag voorbereidingsubsidie wordt verleend.

Het ESF3-programma is per 25 juni 2001 opengesteld voor aanvragen. Op dit moment kan geen betrouwbaar beeld van (te verwachten) aanvragen en hun omvang worden genoemd. In de maanden juli en september zijn/worden voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor potentiële subsidieaanvragers. De ervaring leert dat het overgrote deel van de aanvragen op de valreep wordt ingediend.

Het agentschap zal voor de aanvragers van projecten ESF3 2000–2006 en EQUAL 2001–2006 onder meer de volgende werkzaamheden verrichten.

• Aanvragers van, uitvoerders van en deelnemers aan projecten krijgen voorlichting over de rol en functie van het ESF in Nederland, over de toepasselijke regelgeving en de resultaten van projecten.

• Toetsing van subsidieaanvragen aan de financiële kaders en aan de regelgeving.

• Vaststelling van de hoogte van subsidies. Verstrekken van voorschotten, behandeling van declaraties en vaststelling van de eindafrekening.

• De beoordeling van de voortgang van projecten door toetsing van voortgangsrapportages en werkbezoeken en advisering/ondersteuning bij de uitvoering.

• Ondersteuning bij en beoordeling van het administratief en financieel beheer van projecten.

Tabel 68 Opbouw lasten (bedragen x 1 mln euro)
Lasten20011/4–31/122002200320042005
Personele kosten3,96,26,86,86,8
Inhuur derden11,89,33,63,63,6
Materiële kosten1,01,61,61,61,6
Huisvesting0,91,21,21,21,2
Automatisering0,71,01,01,01,0
Voorlichting en comm. 0,50,60,60,60,6
Overige transform.kosten0,60,4   
Totaal19,020,214,814,814,8

Toelichting

Inhuur derden

Met name de kosten voor de inhuur van derden zijn groot in de jaren 2001 en 2002. Deze zijn ingehuurd voor preventieve interimcontroles en controles op einddeclaraties. De totale gemiddelde controleduur van een project is honderd uur.

Tabel 69 Planning controles
Aantal projectenAantal projectenmensuren
Controles subsidiejaren 1999 en eerder27027 000
Controles subsidiejaren 2000 in 200150050 000
Controles subsidiejaren 2000 en 2001 in 200229029 000
Totaal1 060106 000

Beschikbare budgetten periode vanaf 2000

Tabel 70 Tabel ESF3 doelstelling/beschikbare budgetten (in miljoenen euro's) excl. Nationale en private bijdrage
 2000200120022003200420052006totaal
Sluitende aanpak volwassen werkzoekenden88,490,292,093,986,888,590,3630,1
Inzetbaarheid beroepsbevolking110,6112,8115,0117,3108,5110,7112,9787,8
Een leven lang leren39,340,140,941,738,639,340,1280,0
Technische bijstand7,47,57,77,87,27,47,552,5
Totaal245,7250,6255,9260,7241,1245,9250,81 750,4
Tabel 71 EQUAL Programma 2001–2006 (in miljoenen euro's) excl. Nationale en private bijdrage
 2000200120022003200420052006totaal
Verbeteren inzetbaarheid10,311,311,311,411,411,467,1
Bevorderen ondernemerschap4,95,45,45,45,45,431,9
Aanpassingsvermogen6,77,47,47,47,47,443,8
Gelijke kansen6,67,37,37,37,37,343,1
Asielzoekers1,82,02,02,02,02,011,9
Technische Bijstand1,61,81,81,81,81,810,6
Totaal33,537,037,037,137,137,1219,6

De Subsidieregeling ESF3 van 21 juni 2001 is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 118. van 22 juni 2001. De Subsidieregeling EQUAL van 14 mei 2001, is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 93 van 15 mei 2001.

5. Middelen in beheer

Het agentschap ESF heeft twee soorten middelen ter beschikking. Dit is deels budget voor het functioneren van het agentschap (apparaatskosten) en daarnaast budget voor de subsidieregelingen zelf (programma uitgaven) die naar het veld worden doorgesluisd. Deze twee soorten middelen worden gescheiden gehouden. De apparaatsuitgaven en -inkomsten worden geboekt binnen begrotingsverband. De gelden uit Brussel worden op rekeningen buiten begrotingsverband geboekt. Van de subsidiebedragen uit Brussel mag de lidstaat in beginsel 3% aanwenden voor de apparaatskosten, mits zijzelf minimaal eenzelfde bedrag bijlegt.

6. DE VERDIEPINGSBIJLAGE

Aansluitingstabel van de begroting 2001 naar de begroting 2002 (bedragen x 1000 euro)
Uitgaven200120022003200420052006
* Ontwerpbegroting 200115 912,718 793,919 359,919 553,219 750,1 
 
* Beleidsmatige mutaties apparaatsuitgaven:      
– Automatisering12,52,32,32,32,3 
– Huisvesting14,014,77,47,47,4 
– Kasschuiven– 25,924,12,2– 0,5  
– SIOD4,527,522,222,222,2 
– Overige12,310,811,111,111,1 
 
* Beleidsmatige mutaties sociale zekerheid:      
– Bestuurlijke afspraken32,223,6– 35,8– 39,0– 122,0 
– Fiscalisering uitstroompremie 23,6– 59,9– 77,6– 76,2 
– Mkb convenanten27,211,30,93,2  
– Incidentelel bijstellingen 2001 w.o Eindejaarsmarge en Kliq208,0     
– Overige27,7– 10,128,931,034,7 
 
* Technische bijstellingen      
– Loonbijstelling177,5197,2200,6200,8200,8 
– Prijsbijstelling25,426,927,026,025,5 
– Brutering80,863,866,071,776,7 
– Overige71,7207,7209,3253,7300,5 
 
* Mee en tegenvallers– 173,335,9103,7159,5219,5 
 
Miljoenennota 200216 407,419 453,119 945,820 225,020 452,620 676,8
Ontvangsten200120022003200420052006
* Ontwerpbegroting 2001430,7379,8379,8379,9379,9 
* Beleidsmatige mutaties1,23,03,03,01,8 
* Technische bijstellingen1,53,13,23,24,4 
* Mee en tegenvallers152,2131,751,451,852,1 
Miljoenennota 2002585,6517,6437,4437,9438,2574,3

Artikel 1: Basisdienstverlening werk en inkomen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001289 920230 520230 520230 520230 520230 520230 520
Nieuwe mutaties:0022 29917 97017 97017 97017 970
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001 3010000
2. toedeling apparaatskosten006230000
Programmauitgaven       
3. loonbijstelling0020 37517 97017 97017 97017 970
Stand ontwerpbegroting 2002289 920230 520252 819248 490248 490248 490248 490

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001158 823000000
Nieuwe mutatie:000000136 134
1. Kasschuif 2000–2006000000136 134
Stand ontwerpbegroting 2002158 82300000136 134

Nieuwe Mutaties:

1. In de uitgavenraming 2000 is een kasschuif (verhoging) verwerkt van ruim 136 mln euro. Deze extra verhoging wordt in 2006 terugbetaald. Deze kasschuif is toegepast om liquiditeitstekorten die zouden kunnen ontstaan, als gevolg van de ESF, bevoorschottingssystematiek, op te vangen.

Artikel 2: Stim. en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011 015 6661 412 8391 503 4981 530 7581 528 1251 530 1221 534 297
Mutatie 1e suppletore begroting0– 151 277– 142 441– 211 008– 209 646– 166 083– 166 083
Nieuwe mutaties:064 25639 934160 140166 72060 17157 811
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten002 9760000
2. toedeling apparaatskosten001 4250000
Agentschap SZW       
3. BUESI0454454454454454454
4. verdeling Equal01 5881 8151 8151 8151 8151 815
5. van CBA naar BLS008 1688 1688 1688 1688 168
6. overboeking Suwi08 3045 536    
7. Technische bijstand004 2664 3564 3564 3564 356
Sluitende reïntegratie       
8. Bestuurlijke Afspraken inverdieneffecten00– 117 983– 95 294– 72 605  
9. overboeking beleidsinformatie00– 1 248– 1 248– 1 248– 1 248– 1 248
10. Verdeling sluitende aanpak00– 41 5660000
11. regionale workshops Sociale activering0– 9100000
12. van CBA naar BLS00– 8 168– 8 168– 8 168– 8 168– 8 168
13. fiscalisering uitstroompremie00– 18 151– 53 546– 71 243– 70 336– 70 336
14. loonbijstelling050 55123 96027 49927 49927 54427 544
15. afsplitsen RWI00– 56 722– 56 722– 56 722– 56 722– 56 722
16. afsplitsen cvv00– 63 529– 63 529– 63 529– 63 529– 63 529
WIW-dienstbetrekkingen en WEP       
17. loonbijstelling0 20 91920 91920 91920 91920 919
Scholing       
18. Cvv0063 52963 52963 52963 52963 529
Minderhedenbeleid       
19. loonbijstelling01 089545182000
kinderopvang Abw       
20. Bestuurlijke Afspraken kinderopvang04 53827 22727 22727 227  
21. loonbijstelling02 3602 3602 3602 3602 3602 360
Sectorale stimulansen       
22. afsplitsen RWI0090 75690 75690 75690 75690 756
Casemanagers       
23. Bestuurlijke Afspraken casemanagement026 77374 874114 806114 80600
24. Bestuurlijke Afspraken projecten en experimenten090840 38639 47938 11800
25. Bestuurlijke Afspraken0– 32 218– 23 59735 84939 02539 02539 025
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
26. toedeling subsidies004540000
27. toedeling subsidies0000000
28. toedeling subsidies0000000
Onderzoek en beleidsinformatie       
29. Van sluitende aanpak001 2481 2481 2481 2481 248
Stand ontwerpbegroting 20021 015 6661 325 8181 400 9871 479 8881 485 1971 424 2091 426 024

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Overboeking van Personeel en materieel in verband met het onderbrengen van het bureau BUESI in het Agentschap SZW.

4. De voor de uitvoering van het EU-programma EQUAL beschikbaar gestelde middelen zijn in eerste aanleg geparkeerd op het personele en materiele budget en worden nu overgeboekt naar de middelen van het Agentschap SZW.

5. Een overboeking van de rijksbijdrage CBA ten behoeve van het overgedragen Agentschap SZW.

6. Ten behoeve van de kosten inhuur Extern personeel voor de afwikkeling van ESF-oud (controle activiteiten) worden middelen overgeboekt van beleidsartikel 17.

7. Een overboeking van EU-middelen ten behoeve van Technische bijstand (apparaatskosten) voor de uitvoering van ESF-regelingen.

8, 20, 24, 25 en 26. In het kader van de Agenda voor de toekomst heeft de minister van SZW met de VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over de reïntegratie dan wel participatie van langdurig werkloze uitkeringsgerechtigden. In dat kader stelt de minister over de jaren 2001 t/m 2004 extra middelen ter beschikking voor case management, kinderopvang, projecten en experimenten. Voorts is in het kader van de Agenda voor de toekomst voorzien in middelen voor regeling waaraan de motie Noorman-den Uyl inzake langdurige bijstandsgerechtigden die het komende jaar geen arbeidsmarktperspectief hebben wordt gegeven. De dekking van de uitgaven voor de Agenda voor de toekomst kan plaatsvinden uit minder uitgaven in de Abw die naar verwachting zullen ontstaan door extra uitstroom ten gevolge van een intensivering van reïntegratie/activeringsinspanningen van gemeenten en enige onderuitputting in de Wiw middelen voor gemeenten.

De uitgavenmutaties die optreden ten gevolge van de Agenda voor de toekomst, slaan voor een deel neer in het onderhavige artikel en voor een ander deel in artikel 5. De effecten op dit artikel zijn terug te vinden in de mutaties 8 (onderuitputting in gemeentelijke Wiw middelen); 21 (kinderopvang); 24 (casemangement), 25 (projecten en experimenten, behoudens experimenten Fwi) en 26. In artikel 5 zijn de mutaties toegelicht met betrekking tot de motie Noorman-den Uyl, experimenten FWI en minder Abw uitgaven door extra reïntegratie/activeringsinspanningen van gemeenten in het kader van bestuurlijke afspraken.

9 en 30. Een overboeking van sluitende aanpak ten behoeve van beleidsinformatieprojecten.

10. De beschikbare middelen voor sluitende aanpak worden verdeeld. Een bedrag van 41,6 miljoen is bestemd voor het UWV en wordt overgeboekt naar Rijksbijdragen Sociale fondsen (artikel 15). De bedragen voor de S&A-budgetten (80,1 mln en 34,0 mln) blijven op dit subartikelonderdeel.

11. Dit bedrag wordt overgeboekt naar artikel 98 (a.o. primair proces) ter financiering van een aantal Regionale Workshops over Sociale activering.

12. Een deel van de apparaatsgelden van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt toegevoegd aan de bijdrage van SZW aan het Agentschap SZW (artikel 2).

De ESF-taken van Arbvo worden overgenomen door het Agentschap SZW.

13. Per 1 januari 2002 wordt voor personen die vanuit de WIW instromen in een ongesubsidieerde baan, een fiscale heffingskorting geïntroduceerd. De huidige uitstroompremie Wiw vervalt daarmee. De geraamde besparingen van ruim 18 mln euro in 2002 oplopend tot ruim 70 mln euro in 2005 zijn in de raming verwerk.

14. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

15, 16, 18 en 22 Uit de totale middelen voor sluitende reïntegratie worden twee deelbudgetten op een apart artikelonderdeel zichbaar gemaakt. Het gaat om de middelen voor Centra voor Vakopleiding (CVV) en de programmauitgaven voor de Raad Werk en Inkomen. Het gaat daarbij om zogenaamde sectorale initiatieven.

17. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

19 en 21. De ramingen zijn aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

26 t/m 28. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de subsidieuitgaven aan de beleidsartikelen.

29. Voor het volgen van de sluitende aanpak en het verkrijgen van beleidsinformatie terzake, wordt een monitor opgezet. Uit de sluitende aanpak middelen is hiervoor 1,2 miljoen gereserveerd.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011 015 6661 412 8391 503 4981 530 7581 528 1251 530 1221 534 297
Mutatie 1e suppletore begroting0– 131 310– 127 466– 206 470– 206 470– 166 083– 166 083
Nieuwe mutaties:064 256– 11 945130 725144 03137 48235 122
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten002 9760000
2. toedeling apparaatskosten001 4250000
Agentschap SZW       
3. BUESI0454454454454454454
4. verdeling equal01 5881 8151 8151 8151 8151 815
5. van CBA naar BLS008 1688 1688 1688 1688 168
6. overboeking Suwi08 3045 536    
7. Technische bijstand ESF004 2664 3564 3564 3564 356
Sluitende reïntegratie       
8. Bestuurlijke Afspraken inverdieneffecten00– 117 983– 95 294– 72 60500
9. overboeking Beleidsinformatie00– 1 248– 1 248– 1 248– 1 248– 1 248
10. Verdeling sluitende aanpak00–41 566    
11. regionale workshops Sociale activering0– 9100000
12. van CBA naar BLS00– 8 168– 8 168– 8 168– 8 168– 8 168
13. fiscalisering uitstroompremie00– 18 151– 53 546– 71 243– 70 336– 70 336
14. loonbijstelling050 55123 96027 49927 49927 54427 544
15. afsplitsen RWI00– 56 722– 56 722– 56 722– 56 722– 56 722
16. afsplitsen cvv00– 63 529– 63 529– 63 529– 63 529– 63 529
WIW-dienstbetrekkingen en WEP       
17. loonbijstelling0 20 91920 91920 91920 91920 919
Scholing       
18. Cvv0063 52963 52963 52963 52963 529
Minderhedenbeleid       
19. loonbijstelling01 089545182000
kinderopvang Abw       
20. Bestuurlijke Afspraken kinderopvang04 53827 22727 22727 227  
21. loonbijstelling02 3602 3602 3602 3602 3602 360
Sectorale stimulansen       
22. afsplitsen RWI0034 03356 72268 06768 06768 067
Casemanagers       
23. Bestuurlijke Afspraken casemanagement026 77374 874114 806114 80600
24. Bestuurlijke Afspraken projecten en experimenten090840 38639 47938 11800
25. Bestuurlijke Afspraken0– 32 218– 23 59735 84939 02539 02539 025
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
26. toedeling subsidies0062681000
27. toedeling subsidies004 5384 538000
28. toedeling subsidies001340000
Onderzoek en beleidsinformatie       
29. van sluitende aanpak001 2481 2481 2481 2481 248
Stand ontwerpbegroting 20021 015 6661 345 7851 364 0841 455 0111 465 6851 401 5201 403 335

Nieuwe Mutaties:

Zie toelichtingen bij de verplichtingentabel.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001201 527000000
Mutatie 1e suppletore begroting086 21834 03411 34511 34511 34511 345
Nieuwe mutaties:       
1. Technische bijstand ESF004 2664 3564 3564 3564 356
Stand ontwerpbegroting 2002201 52786 21838 30015 70115 70115 70115 701

1. Voor de uitvoering van de regelingen van het ESF worden middelen voor technische bijstand beschikbaar gesteld. De ontvangst wordt op dit artikel verantwoord.

Artikel 3: Aanvullende werkgelegenheid

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001761 0861 000 8861 134 4531 206 3031 210 0691 206 9381 206 965
Mutatie 1e suppletore begroting0– 129 464– 121 341– 79 502– 31 038– 28 860– 28 860
Nieuwe mutaties:041 70241 37338 29834 17031 90131 901
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten009740000
2. toedeling apparaatskosten004660000
ID-banen       
3. fiscalisering uitstroompremie00– 4 084– 4 538– 4 538– 4 538– 4 538
4. loonbijstelling044 38050 09752 86552 82052 68452 684
Reg. schoonmaakdiensten particulieren       
5. loonbijstelling09981 4071 8602 1332 1332 133
6. Volume – 3 676– 7 487– 11 889– 16 245– 18 378– 18 378
Stand ontwerpbegroting 2002760 989913 1241 054 4851 165 0991 213 2011 209 9791 210 006

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Per 1 januari 2002 wordt voor personen die vanuit een ID-baan instromen in een ongesubsidieerde baan een fiscale heffingskorting geïntroduceerd. De bestaande uitstroompremie ID-banen vervalt daarmee. De geraamde besparingen van 4,1 miljoen euro in 2002 oplopend tot 4,5 miljoen euro in 2006 zijn in de raming verwerkt.

4. en 5. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

6. Het aantal arbeidsovereenkomsten waarvoor subsidie wordt aangevraagd is lager dan geraamd. De raming van het aantal arbeidsovereenkomsten is aangepast aan de nieuwe inzichten.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20019 696000000
Stand ontwerpbegroting 20029 696000000

Artikel 4: Aangepast en begeleid werken

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011 929 8041 887 4081 886 6821 886 7271 888 2251 888 2701 888 270
Mutatie 1e suppletore begroting03 5763 1763 6303 4492 9042 904
Nieuwe mutaties:083 67584 35283 26983 26983 72383 723
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten004250000
2. toedeling apparaatskosten002040000
Programmauitgaven       
3. fiscalisering uitstroompremie00– 1 361– 1 815– 1 815– 1 361– 1 361
4. loonbijstelling084 04085 08485 08485 08485 08485 084
5. overboeking naar primair proces – 365     
Stand ontwerpbegroting 20021 929 8041 974 6591 974 2101 973 6261 974 9431 974 8971 974 897

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Per 1 januari 2002 wordt voor personen die vanuit de WSW instromen in een ongesubsidieerde baan een fiscale heffingskorting geïntroduceerd. De geraamde besparingen van structureel 1 mln euro zijn in de raming verwerkt.

4. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

5. Een overboeking naar primair proces (artikel 98) voor de uitvoering van een aantal WSW-pilots.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011 831 0241 863 4031 887 4081 886 6821 886 7271 886 7731 886 773
Mutatie 1e suppletore begroting03 5763 1763 6303 4492 9042 904
Nieuwe mutaties:084 67584 35283 26983 26983 72383 723
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten004250000
2. toedeling apparaatskosten002040000
Programmauitgaven       
3. fiscalisering uitstrpremie00– 1 361– 1 815– 1 815– 1 361– 1 361
4. loonbijstelling084 04085 08485 08485 08485 08485 084
5. Overboeking naar primair proces0– 36500000
Stand ontwerpbegroting 20021 831 0241 950 6541 974 9361 973 5811 973 4451 973 3991 973 399

Nieuwe Mutaties:

Zie toelichtingen bij de verplichtingen.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001387 011370 965376 501376 547376 592376 592376 592
Nieuwe mutatie:021 64518 28717 42517 78818 15218 152
1. Indexering021 64518 28717 42517 78818 15218 152
Stand ontwerpbegroting 2002387 036392 610394 788393 972394 380394 744394 744

Nieuwe mutaties:

1. De raming van de ontvangsten is aangepast voor de reguliere loon- en prijsontwikkeling 2001.

Artikel 5: Algemene inkomensgarantie op minimumniveau

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20014 048 3244 287 3604 270 8894 295 4834 304 2874 311 1394 311 139
Mutatie 1e suppletore begroting0– 50 156– 25 503– 41 203– 42 428– 41 974– 41 974
Nieuwe mutaties:0215 998292 233156 780150 425191 949159 367
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten002 1650000
2. toedeling apparaatskosten001 0370000
Gebudgetteerd deel Abw, IOAW, IOAZ       
3. loonbijstelling (wka)053 09254 00055 36156 72358 53858 538
4. Bestuurlijke Afspraken experimenten FWI005 4455 4455 44500
5. volume en prijsontwikkelingen004 3324 8335 5135 6495 649
6. vertraging project fraudebestrijding009983633631 271998
7. Bestuurlijke Afspraken inverdieneffecten000– 20 284– 39 524– 41 294– 40 704
8. bruteringseffecten013 56815 96216 52917 94719 17219 267
Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ       
9. uitvoering motie Noorman-den Uyl0054 45411 34511 34541 29411 345
10. Bestuurlijke Afspraken inverdieneffecten00– 60 807– 118 573– 123 837– 122 067– 122 657
11. loonbijstelling01 0891 2251 2251 2251 2251 225
12. loonbijstelling (wka)0159 731162 726168 352172 890177 156177 156
13. volume en prijsontwikkelingen0– 67 206– 47 714– 47 534– 44 813– 45 084– 47 262
14. bruteringseffecten040 47747 79549 49753 79657 51757 721
15. vertraging project fraudebestrijding01 6343 0401 1341 0893 8123 086
Toeslagenwet       
16. loonbijstelling (uitvoeringskosten)09081 1341 1341 0891 1341 134
17. volume/prijsontwikkelingen0– 3 994– 4 17504 9927 7147 987
18. uitvoeringskosten02 496– 545– 27245408408
19. loonbijstelling (wka)016 74416 74416 42716 01815 70115 701
20. afblazen doelmatigheids- projecten005 2645 2645 2645 2645 264
21 sociale lasten0– 2 541– 3 449– 3 403– 3 267– 3 131– 3 131
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
22. toedeling subsidies001 2030000
Handhaving       
23. toerekening M&O-gelden  32 4009 9388 1237 6697 669
Stand ontwerpbegroting 20024 048 3244 453 2024 557 6234 411 0614 412 2874 461 1134 428 532

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 12, 16 en 19 De raming is aangepast voor de kosten van de koppeling van de uitkeringen aan de loonontwikkeling (wka).

9. Het voornemen is om aan de motie Noorman-Den Uyl, inzake een inkomensondersteuning aan langdurige maxima zonder arbeidsmarktperspectief, uitvoering te geven door invoering van een forfaitaire tegemoetkoming. Hiervoor zijn vooralsnog de hier genoemde middelen gereserveerd.

4. In het kader van de Agenda voor de toekomst heeft de minister van SZW bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG over de reïntegratie dan wel participatie van langdurig bijstandsgerechtigden. Als onderdeel van deze afspraken stelt de minister van SZW onder andere middelen beschikbaar voor experimenten FWI.

5 en 13. De ramingen voor de Abw, IOAW en IOAZ zijn bijgesteld voor de meest recente macro-economische inzichten van het CPB en uitvoeringsgegevens over 2001

6 en 15. Door vertraging bij de invoering van een aantal fraudeprojecten treedt de beoogde besparing in de uitkeringslasten niet op.7

7 en 10. In het kader van de Agenda voor de toekomst zal de minister van SZW bestuurlijke afspraken maken met gemeenten over de reïntegratie dan wel participatie van langdurig bijstandsgerechtigden. Als onderdeel van deze afspraken stelt de minister van SZW middelen beschikbaar voor casemanagement, kinderopvang, projecten en experimenten. De geraamde uitgaven hiervoor zijn geraamd op beleidsartikel 2. Deze maatregelen leiden naar verwachting tot een lager uitkeringsvolume.

8 en 14. Mutaties in bruteringseffecten treden op bij de netto-gekoppelde uitkeringen, in het geval er wijzigingen optreden in de omvang en/of de vormgeving van de lastendruk ten opzichte van de raming in het regeerakkoord.

11. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

17. Volumebijstellingen in de diverse regelingen werken door op het volume van de Toeslagenwet. De raming is voor deze ontwikkelingen aangepast.

18. Op basis van realisaties over geheel 2000 en het eerste kwartaal 2001 is de raming voor de uitvoeringskosten verhoogd.

20. Met het oog op de invoering van SUWI zijn de efficiencytaakstellingen uit het regeerakkoord voor de uitvoeringsinstellingen SV komen te vervallen.

21. Onder het nieuwe belastingstelsel hebben huishoudens met een Abw-uitkering recht op een voorlopige teruggave. Deze wordt rechtstreeks uitgekeerd door de belastingdienst. De netto-Abw-uitkering wordt met hetzelfde bedrag verlaagd, zodat het totale bedrag aan inkomstenondersteuning gelijk blijft

22. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de subsidieuitgaven aan de beleidsartikelen.

23. Met deze mutatie worden projecten die tot nu toe ten laste kwamen van het algemeen Handhavingsbudget aan artikel 5 toegerekend.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20014 048 3244 287 3604 270 8894 295 4834 304 2874 311 1394 311 139
Mutatie 1e suppletore begroting0– 50 156– 25 503– 41 203– 42 428– 41 974– 41 974
Nieuwe mutaties:0215 998292 245157 688150 697192 062159 367
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten002 1650000
2. toedeling apparaatskosten001 0370000
Gebudgetteerd deel Abw, IOAW, IOAZ       
3. loonbijstelling (wka)053 09254 00055 36156 72358 53858 538
4. Bestuurlijke Afspraken experimenten FWI005 4455 4455 445  
5. volume en prijsontwikkelingen009 3324 8335 5135 6495 649
6. vertraging project fraudebestrijding009983633631 271998
7. Bestuurlijke Afspraken inverdieneffecten000– 20 284– 39 524– 41 294– 40 704
8. bruteringseffecten013 56815 96216 52917 94719 17219 267
Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ       
9. Uitvoering motie Noorman-den Uyl0054 45411 34511 34541 29411 345
10. Bestuurlijke Afspraken inverdieneffecten00– 60 807– 138 857– 163 361– 163 361– 163 361
11. loonbijstelling01 0891 2251 2251 2251 2251 225
12. loonbijstelling (wka)0159 731162 726168 352172 890177 156177 156
13. volume en prijsontwikkelingen0– 67 206– 47 714– 47 534– 44 813– 45 084– 47 262
14. bruteringseffecten040 47747 79549 49753 79657 51757 721
15. vertraging project fraudebestrijding01 6343 0401 1341 0893 8123 086
Toeslagenwet       
16. loonbijstelling (uitvkstn)09081 1341 1341 0891 1341 134
17. volume/prijsontwikkeling0– 3 994– 4 17504 9927 7147 987
18. uitvoeringskosten02 496– 545– 27245408408
19. loonbijstelling016 74416 74416 42716 01815 70115 701
20. afblazen doelmh. projecten005 2645 2645 2645 2645 264
21. socilale lasten0– 2 541– 3 449– 3 403– 3 267– 3 131– 3 131
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
22. toedeling subsidies001 2159082721130
Handhaving       
23. toerekening M&O-gelden  32 4009 9388 1237 6697 669
Stand ontwerpbegroting 20024 048 3244 453 2024 537 6364 411 9694 412 5594 461 2274 428 532

Nieuwe Mutaties:

Zie toelichtingen bij de verplichtingen.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200181 90756 72300000
Mutatie 1e suppletore begroting022 68979 41222 68922 68922 68922 689
Nieuwe mutaties:       
1. Restituties02 40500000
Stand ontwerpbegroting 200281 90781 81779 41222 68922 68922 68922 689

Artikel 6: Inkomensgarantie voor jonggehandicapten

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011 320 1321 361 7041 379 7191 409 3511 446 7421 484 0881 484 088
Mutatie 1e suppletore begroting015 65521 46412 9331 360– 10 845– 4 538
Nieuwe mutaties:051 77758 26661 85170 42679 503105 278
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001230000
2. toedeling apparaatskosten00590000
Programmauitgaven       
3. prijsontwikkeling0– 5 037– 5 264– 5445– 5 718– 5 945– 5 945
4. volume0– 7 124– 1 4524 99212 84220 73820 738
5. loonbijstelling (wka)050 55150 82352 00352 95653 95453 954
6. loonbijstelling02 3142 3142 3602 4052 4052 405
7. uitvoeringskosten0227318408545681681
8. rea lasten ukn0– 3 9932 5872 2692 8132 4962 496
9. rea lasten018 6511 180– 2 360– 3 086– 2 540– 2 540
10. afblazen doelmh. projecten007 5787 6247 6697 7140
11. diverse correcties – 3 812     
12. Extrapolatie      33 489
Stand ontwerpbegroting 20021 320 1321 429 1351 459 4471 484 1341 518 5301 552 7451 584 827

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming van de gemiddelde Wajong-uitkering is op basis van uitvoeringsinformatie van het Lisv licht naar beneden bijgesteld.

4. Het percentage nuluitkeringen blijkt bij de Wajong hoger te zijn dan tot nu toe werd aangenomen. Hierdoor daalt het volume aanvankelijk en stijgt daarna door de snellere groei.

5. De raming is bijgesteld voor de koppeling van de uitkeringskosten aan de loonontwikkeling (WKA).

6. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

7. De uitvoeringskosten zijn gekoppeld aan de volume-ontwikkeling. Bijstellingen in het volume van de Wajong werken derhalve door in de hoogte van de uitvoeringskosten.

8. Recente informatie van het Lisv geeft aanleiding om de REA-uitvoeringskosten voor de Wajong bij te stellen.

9. De REA-uitgaven voor de Wajong zijn op basis van de realisatiegegevens bijgesteld.

10. Met het oog op de invoering van SUWI zijn de efficiencytaakstellingen uit het regeerakkoord voor de uitvoeringsinstellingen SV komen te vervallen.

11. Bijstelling van de raming op basis van uitvoeringsgegevens 2001.

12. In de extrapolatie is de jaarlijks veronderstelde toename van de uitkeringslasten met 2% verwerkt.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001486000000
Stand ontwerpbegroting 2002486000000

Artikel 7: Inkomensaanvulling herkeurde arbongeschikten

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20016 02010 02910 48210 80011 16311 02711 027
Nieuwe mutaties:0– 3 086– 2 926– 3 403– 3 767– 3 630– 3 630
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001080000
2. toedeling apparaatskosten00520000
Programmauitgaven       
3. afblazen doelmatigheids- projecten009191919191
4. volume0– 4 175– 3 857– 4 175– 4 538– 4 538– 4 538
5. prijsontwikkeling0590499499499681681
6. loonbijstelling0454545454545
7. loonbijstelling (wka)0363363363408363363
8. uitvoeringskosten091– 227– 227– 272– 272– 272
Stand ontwerpbegroting 20026 0206 9437 5567 3977 3977 3977 397

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Met het oog op de invoering van SUWI zijn de efficiencytaakstellingen uit het regeerakkoord voor de uitvoeringsinstellingen SV komen te vervallen.

4. Op basis van realisatiegegevens tot en met 2000 is het volume van de BIA naar beneden bijgesteld.

5. De gemiddelde daguitkering bij de BIA blijkt op grond van realisatiecijfers iets hoger dan tot nu toe werd geraamd.

6. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

7. De raming is bijgesteld voor de koppeling van de uitkeringsposten aan de loonontwikkeling (wka).

8. Een kleiner aantal uitkeringsgerechtigden (zie punt 4) leidt tot lagere uitvoeringskosten.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 8: Tijdelijke inkomensgararantie kunstenaars

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200142 63448 91847 87430 17630 26730 26730 267
Nieuwe mutaties:0– 4 674– 6267 533– 3 538– 5 308– 5 263
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001290000
2. toedeling apparaatskosten00620000
Programmauitgaven       
3. loonbijstelling0363363227227227227
4. loonbijstelling (wka)03 8123 4942 2692 3602 3602 450
5. effect IB op uitkeringen0– 2 405– 2 360– 1 497– 1 497– 1 497– 1 497
6. volume0– 5 355– 1 8156 625– 3 993– 5 763– 5 808
7. uitvoeringskosten0– 1 089– 499– 91– 635– 635– 635
Stand ontwerpbegroting 200242 63444 24447 24837 70926 72924 95925 004

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

4. De raming is bijgesteld voor de koppeling van de uitkeringskosten aan de loonontwikkeling (WKA)

5. Onder het nieuwe belastingstelsel hebben huishoudens met een Wik-uitkering in veel gevallen recht op een voorlopige teruggave. Deze wordt rechtstreeks uitgekeerd door de belastingdienst. De netto-Wik-uitkering wordt met hetzelfde bedrag verlaagd, zodat het totale bedrag aan inkomstenondersteuning gelijk blijft.

6. Op basis van uitvoeringsgegevens is het volume van de Wik naar beneden bijgesteld.

7. De uitvoeringskosten zijn gekoppeld aan volume-ontwikkelingen. Bijstellingen in het volume hebben derhalve invloed op de uitvoeringskosten.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 9: Tegemoetkoming in de kosten van kinderen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20013 010 5013 028 9383 014 4172 996 3562 986 3732 973 6672 973 667
Mutatie 1e suppletore begroting0– 4 310– 4 310– 4 310– 4 310– 4 310– 4 310
Nieuwe mutaties:066 343144 394153 741162 044170 713162 907
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten008900000
2. toedeling apparaatskosten004270000
AKW       
3. uitvoeringskosten0915908631 0891 3161 316
4. indexering055 997118 255119 072120 978122 884122 884
5. loonbijstelling03 8123 8123 6763 7213 7213 721
6. volume06 48922 41732 21838 57145 10645 106
7. meerjarenplanning0– 3 812– 3 721– 3 721– 3 721– 3 721– 3 721
8. Extrapolatie      – 7 533
TOG       
9. prijsontwikkeling0459191919191
10. loonbijstelling0454545454545
11. loonbijstelling (wka)0182408408499454454
12. uitvoeringskosten0953545545499545545
13. recht op tegemoetkoming met terugwerkende kracht02 541635545272272 
Stand ontwerpbegroting 20023 010 5013 090 9713 154 4993 145 7863 144 1073 140 0683 132 263

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De uitvoeringskosten zijn gekoppeld aan de volume-ontwikkelingen. Bijstellingen in het volume hebben derhalve invloed op de hoogte van de uitvoeringskosten.

4. De raming is bijgesteld voor de Akw-indexering.

5. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

6. De verhoging van het volume AKW is het gevolg van het verwerken van de nieuwste meerjarenvolumeraming van de SVb.

7. Naar aanleiding van de laatste Svb meerjarenplanning is de raming van de uitvoeringskosten met respectievelijk € 3,8 miljoen (2001) en€ 3,7 miljoen (vanaf 2002) naar beneden bijgesteld.

8. In de extrapolatie is de veronderstelde volume- en prijsontwikkeling na 2005 verwerkt.

9. De indexering per 1 juli 2001 is ten opzichte van de CEP-raming iets naar boven bijgesteld.

10. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

11. De raming is bijgesteld voor de koppeling van de uitkeringskosten aan de loonontwikkeling (WKA). .

12. Op basis van realisatiegegevens 2000 en het eerste kwartaal 2001 is de raming voor de uitvoeringskosten aangepast.

13. De raming voor de uitgaven die samenhangen met het met terugwerkende kracht toekennen van uitkeringen aan nieuwe TOG-gerechtigden, wordt op basis van de meest recente realisatiegegevens bijgesteld. Tegemoetkomingen kunnen met terugwerkende kracht worden verstrekt over maximaal 4 kwartalen voorafgaand aan de aanvraag. In de praktijk blijkt dat vrijwel iedere nieuwe aanvrager de volledige 4 kwartalen ontvangt. De sterke groei van het aantal nieuwe aanvragen heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van de uitgaven die met terugwerkende kracht worden toegekend.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200110 042272272272272272272
Nieuwe mutatie:       
1. Restituties09 62000000
Stand ontwerpbegroting 200210 0429 892272272272272272

Artikel 10: Maatschappelijke participatie gehandicapten

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200128 20355 90641 61240 70440 70440 70440 704
Mutatie 1e suppletore begroting019 34319 37619 37619 37619 37619 376
Nieuwe mutaties:03 5853 8213 3582 6772 6772 677
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten003440000
2. toedeling apparaatskosten001650000
WvG vervoersvoorzieningen       
3. loonbijstelling sociaal vervoer0771771771771771771
4. loonbijstelling regionaal vervoer0998998998998998998
WvG woningaanpassingen       
5. toedeling subsidies00– 7710000
6. loonbijstelling01 815908908908908908
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
7. toedeling subsidies00635681000
8. toedeling subsidies007710000
Stand ontwerpbegroting 200228 20378 83364 80963 43862 75762 75762 757

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 4 en 6 De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

5. Overboeking naar Subsidies en overige beleidsuitgaven ten behoeve van een bijdrage aan de stichting KBOH.

8/7. De mutaties hebben betrekking op de toerekening van de subsidieuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200139 03054 54540 70440 70440 70440 70440 704
Mutatie 1e suppletore begroting019 34319 37619 37619 37619 37619 376
Nieuwe mutaties:03 5853 8213 1312 9042 6772 677
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten003440000
2. toedeling apparaatskosten001650000
WvG vervoersvoorzieningen       
3. loonbijstelling sociaal vervoer0771771771771771771
4. loonbijstelling regionaal vervoer0998998998998998998
WvG woningaanpassingen       
5. toedeling subsidies00– 7710000
6. loonbijstelling01 815908908908908908
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
7. toedeling subsidies0063545422700
8. toedeling subsidies007710000
Stand ontwerpbegroting 200238 57677 47363 90163 21162 98462 75762 757

Nieuwe mutaties:

Zie toelichtingen bij de verplichtingen

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 11: Bevordering combimogelijkh. arbeid en zorg

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011402 2693 6304 5384 5384 5384 538
Nieuwe mutaties:0– 1 8152 2110000
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001 4950000
2. toedeling apparaatskosten007160000
Programmauitgaven       
3. volume-mutatie – 1 815     
Stand ontwerpbegroting 20021404545 8414 5384 5384 5384 538

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Het volume is bijgesteld omdat het gebruik van de regeling achterblijft bij de verwachtingen.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 12: Coördinatie emancipatiebeleid

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20016 5298 8764 1286 2156 2156 2156 215
Mutatie 1e suppletore begroting08 8865 3883 3463 4033 4033 403
Nieuwe mutaties:0– 5782 943699460143143
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001 8410000
2. toedeling apparaatskosten008820000
3. Meerjarenbeleidsplan 2 1103 1992 5412 5412 2692 269
Subsidies emancipatie       
4. loonbijstelling0204141143143143143
5. naar justitie vrouwenhandel0575757000
6. Meerjarenbeleidsplan0– 3 630– 4 311– 2 269– 2 269– 2 269– 2 269
Stimuleringsmaatregel dagindeling       
7. Intertemporele compensatie0000000
Voorlichting       
8. Meerjarenbeleidsplan06811 1342274500
Stand ontwerpbegroting 20026 52917 18512 45910 26010 0789 7619 761

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 6 en 8. De componenten Voorlichting en Primair proces van de beschikbaar gestelde middelen «meerjarenbeleidsplan» worden overgeheveld naar de budgetten «voorlichting» en «materieel».

4. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

5. De overboeking naar het ministerie van Justitie is bij Voorjaarsnota ten laste van dit artikel geboekt, maar moet bij nader inzien ten laste van het budget primaire processen op artikel 98. Met genoemde boeking wordt het juiste budget belast.

7. Met de voorgestelde budgettair neutrale intertemporele compensatie worden de kasbudgetten aangepast aan de verwachte betalingspatronen van de aangegane verplichtingen.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20018 10314 36210 3539 2197 3406 2156 215
Mutatie 1e suppletore begroting08 4895 3883 3463 4033 4033 403
Nieuwe mutaties:0– 3303 308851– 305143143
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001 8410000
2. toedeling apparaatskosten008820000
3. Meerjarenbeleidsplan 2 1103 1992 5412 5412 2692 269
Subsidies emancipatie       
4. loonbijstelling0204141143143143143
5. naar justitie vrouwenhandel0575757000
6. Meerjarenbeleidsplan0– 3 630– 4 311– 2 269– 2 269– 2 269– 2 269
Stimuleringsmaatregel dagindeling       
7. Intertemporele compensatie0248365152– 76500
Voorlichting       
8. Meerjarenbeleidsplan06811 13422745  
Stand ontwerpbegroting 20028 10322 52119 04913 41610 4389 7619 761

Nieuwe Mutaties:

Zie toelichtingen bij de verplichtingen.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20015000000
Stand ontwerpbegroting 20025000000

Artikel 13: Verbetering arbeidsomstandigheden

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200110 48924 71541 18731 88511 9641200
Mutatie 1e suppletore begroting04 374– 230– 230– 230– 2300
Nieuwe mutaties:0– 8 62153 6591 2716354 6292 269
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten0033 1970000
2. toedeling apparaatskosten0015 8970000
Arbeidsomstandigheden       
3. naar VWS wachtlijsten00– 1 8150000
4. loonbijstelling09081 3611 271635910
5. correctie verplichtingen/kas en uitfinanciering0– 9 5292 723004 5382 269
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
6. toedeling subsidies002 2960000
Stand ontwerpbegroting 200210 48920 46894 61732 92512 3694 5192 269

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Een overboeking naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als SZW-bijdrage in de kosten die gemoeid zijn met het plan ter versterking van de zorg voor mensen met arbeidsrelevante aandoeningen.

4. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

5. De meerjarencijfers dienen te worden aangepast omdat een deel van de geplande verplichtingen en uitgaven later wordt aangegaan en de kasuitfinanciering van aangegane verplichtingen langer duurt dan geraamd.

6. De mutatie heeft betrekking op de toerekening van de subsidieuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20017 29424 87636 98533 74517 0372 7610
Mutatie 1e suppletore begroting03 013– 230– 230– 230– 2300
Nieuwe mutaties:0– 8 62154 0292 8291 9964 7652 269
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten0033 1970000
2. toedeling apparaatskosten0015 8970000
Arbeidsomstandigheden       
3. naar VWS wachtlijsten00– 1 8150000
4. loonbijstelling09081 3611 271635910
5. correctie verplichtingen/kas en uitfinanciering0– 9 5292 723004 5382 269
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
6. toedeling subsidies002 6661 5581 3611360
Stand ontwerpbegroting 20027 29419 26890 78436 34418 8047 2962 269

Nieuwe mutaties

Zie toelichtingen bij de verplichtingen

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20012 2091 9852 2692 2692 2692 2692 269
Nieuwe mutaties:001 8151 8151 8151 8151 815
1. Extra bestuurlijke boeten001 8151 8151 8151 8151 815
Stand ontwerpbegroting 20022 2091 9854 0844 0844 0844 0844 084

Nieuwe mutaties

1. Het kabinet heeft extra geld beschikbaar gesteld om het aantal inspecties naar veiligheid en gezondheid op het werk te vergroten. De verwachting is dat deze inspectieintensivering leidt tot meer ontvangsten uit bestuurlijke boeten.

Artikel 14: Tegemoetkoming asbestslachtoffers

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20011 2287 1473 1542 8132 8132 8132 813
Nieuwe mutaties:0– 1 0211 032– 91– 91– 91– 91
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten00690000
2. toedeling apparaatskosten00330000
Programmauitgaven       
3. loonbijstelling02729191919191
4. kasschuif – 1 0211 021    
5. prijsontwikkeling – 272– 182– 182–  182– 182– 182
Stand ontwerpbegroting 20021 2286 1264 1862 7232 7232 7232 723

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

4. Mede door de vertraagde start van de regeling, zal een deel van vooral de nabestaanden de aan te vragen eenmalige tegemoetkoming eerst in 2002 ontvangen.

5. De raming is aangepast voor het niveau van de eenmalige tegemoetkoming en de verwachte uitvoeringskosten.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 15: Rijksbijdrage sociale fondsen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200140 46310 6182 571 3002 920 7112 986 9633 055 4843 055 484
Mutatie 1e suppletore begroting039 88700000
Nieuwe mutaties:0227177 822177 655222 126268 865388 209
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten002360000
2. toedeling apparaatskosten001130000
Programmauitgaven       
3. prijsontwikkeling 227227227227227227
4. verdeling sluitende aanpak  41 566    
5. Verhoging Bikk  135 680177 428221 899268 638390 982
Stand ontwerpbegroting 200240 46250 7332 749 1233 098 3663 209 0883 324 3483 443 693

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Op basis van uitvoeringsgegevens wordt de raming van de premiebijdragen met 0,2 mln euro verhoogd.

4. Toedeling van middelen voor sluitende aanpak. Aan Uvi's is 41,6 mln euro toegekend voor de reïntegratie van Ww-clienten (zie ook mutatie nr. 10 bij artikel 2).

5. De BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen) compenseert het Ouderdomsfonds en het Algemeen nabestaandenfonds voor de daling van de premieopbrengst, die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 16: Rijksbijdrage spaarfonds AOW

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20012 178 1452 291 5902 405 0352 518 4802 631 9252 745 3702 858 815
Nieuwe mutaties:002210000
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001490000
2. toedeling apparaatskosten00720000
Stand ontwerpbegroting 20022 178 1452 291 5902 405 2562 518 4802 631 9252 745 3702 858 815

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 17: Structuur uitvoeringsorg. werk en inkomen

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200189 7836 80700000
Mutatie 1e suppletore begroting0162 45328 5889 076000
Nieuwe mutaties:03 8485 9100000
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten003 9960000
2. toedeling apparaatskosten001 9140000
Veranderorganisatie       
3. Ict veranderorganisatie03 84800000
4. overboeking staartpost 8 3045 536    
5. overboeking naar agentschap – 8 304– 5 536    
Stand ontwerpbegroting 200289 783173 10834 4989 076000
Nr.Opbouw uitgaven(x € 1000)
  2000200120022003200420052006
 Stand ontwerpbegroting28 9266 80700000
 Mutaties 1e suppletore begroting0158 82328 5889 076000
 Nieuwe mutaties:03 8485 9100000
 Apparaatsuitgaven       
 1. toedeling apparaatskosten003 9960000
 2. toedeling apparaatskosten001 9140000
 Veranderorganisatie       
 3. Ict veranderorganisatie03 84800000
 4. overboeking staartpost 8 3045 536    
 5. overboeking naar agentschap – 5 536– 5 536    
 Stand ontwerpbegroting 200228 926169 47834 4989 076000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Ten behoeve van de Informatietechnologie van de Veranderorganisatie dient 3,9 miljoen euro uit de staartpost naar de SZW-begroting te worden overgeheveld.

4. Ten behoeve van controlewerkzaamheden voor de afwikkeling van ESF-oud worden extra middelen van de staartpost naar de SZW-begroting overgeheveld.

5. De onder punt 4 toegevoegde middelen worden overgeheveld naar het Agentschap ESF – waar de uitgaven worden verantwoord (zie ook mutatie nr. 6 van artikel 2).

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

Artikel 97: Aflopende regelingen

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20012 5499 89200000
Nieuwe mutaties:001680000
Apparaatsuitgaven       
1. toedeling apparaatskosten001130000
2. toedeling apparaatskosten00540000
Subsidies en overige uitgaven       
3. toedeling subsidies0000000
Stand ontwerpbegroting 20022 5499 8921680000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De mutatie heeft betrekking op de toerekening van de subsidieuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200111 45810 8004540000
Nieuwe mutaties:00349182000
1. toedeling apparaatskosten001130000
2. toedeling apparaatskosten00540000
3. toedeling subsidies00182182182182182
Stand ontwerpbegroting 200211 45810 800803182182182182

Nieuwe Mutaties:

Zie toelichting bij de verplichtingen

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20012000000
Stand ontwerpbegroting 20022000000

Artikel 98: Algemeen

Opbouw verplichtingen (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001245 828245 675239 902231 221225 685227 253226 435
Mutatie 1e suppletore begroting071 57764 36051 33451 45251 45251 452
Nieuwe mutaties:09 143– 109 004– 7 641– 2 818– 2 722– 743
Personeel       
1. BUESI0– 454– 454– 454– 454– 454– 454
2. loonbijstelling05 3865 3645 3405 3415 3465 346
3. toedeling apparaatskosten00– 50 5320000
4. Interne overboekingen binnen 9801 1811 7701 7241 9511 9511 951
5. Uit staartpost VBTB  6813 0133 0133 0130
Materieel       
6. Kasschuif0– 1 8611 8610000
7. Interne overboekingen binnen 9804 719– 8 4852 9282 7922 7922 792
8. toedeling apparaatskosten00– 15 7010000
Huisvesting       
9. huisv uit eigen budget000– 681– 681– 681– 681
10. intensivering0006816816814 992
11. toedeling apparaatskosten00– 8 4970000
12. Prijsbijstelling0 363363363363363
13. Interne overboekingen binnen 980182454408408408408
14. Verplichtingen/Kasschuif08 667– 8 667    
Automatisering       
15. Kasschuif01 270– 2 8591 588000
16. Interne overboekingen binnen 9803 0403 0402 1332 0422 0422 042
17. Prijsbijstelling 1 1801 1801 1801 1801 1801 180
Primair proces       
18. Interne overboekingen binnen 980– 454– 454– 454– 454– 454– 454
19. verdeling equal0– 1 588– 1 815– 1 815– 1 815– 1 815– 1 815
20. naar justitie vrouwenhandel0– 57– 57– 57000
21. Van sluitende reïntegratie 91     
22. Van WSW 365     
Voorlichting       
23. Interne overboekingen binnen 9800– 409– 386– 386– 386– 386
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
24. toedeling subsidies00– 2 2960000
25. toedeling subsidies0000000
26. toedeling subsidies00– 1 838– 681000
27. toedeling subsidies00– 4540000
28. loonbijstelling0182227227227227227
29. loonbijstelling0306309309309309309
30. naar EZ EVC0– 212– 213– 213– 21300
31. kasschuif0– 63821321321300
Handhaving en kwaliteitsverbetering       
32. Interne overboekingen binnen 980– 8 6674 085– 6 353– 6 353– 6 353– 6 353
33. loonbijstelling01 4971 5881 3611 3161 3161 316
34. verlaging kosten0000– 4 765– 5 672– 5 672
35. Intertemporele compensatie003 857– 3 403– 45400
36. Toedeling M&O budget00– 32 400– 9 938– 8 123– 7 669– 7 669
37. Vertraging chipcard – 2 269– 1 588– 4 6741 0441 1341 815
38. Kasschuif – 2 7232 723    
Stand ontwerpbegroting 2002245 828326 395195 258274 914274 317275 981277 143

Nieuwe Mutaties:

1. Overboeking van de formatie en middelen van de afdeling BUESI naar het Agentschap ESF.

2. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

3, 8 en 11. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

4, 7, 13, 16, 18, 21 en 32. Binnen artikel 98 is een veelvoud aan interne verschuivingen tussen de diverse subartikelonderdelen verwerkt. De mutaties zijn per saldo budgettair neutraal.

5. Voor de invoering van de begroting nieuwe stijl zijn middelen gereserveerd. Het SZW-aandeel in deze reservering wordt nu aan de SZW-begroting toegevoegd.

6. Op de budgetten voor single audit, initiële kosten handhaving en vbtb worden budgettair neutrale kasschuiven voorgesteld.

7. Bij Voorjaarsnota is totaal 6,4 mln euro «handhaving» op subartikelonderdeel 98.2.5 geparkeerd. Een bedrag van 5,9 mln euro is gemoeid met apparaatsuitgaven. Deze middelen worden aan het personeelsbudget SZW toegevoegd.

9 en 10. Het huisvestingsbudget wordt per saldo in 2006 met  4,3 mln euro verhoogd.

12. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere prijsbijstelling 2001.

14. Op het huisvestingsbudget wordt een verplichtingen- en kasschuif voorgesteld. De aanpassing van de budgettenis nodig omdat de verplichtingen- en kasraming van de nieuwe huisvesting «beatrixpark» niet meer actueel was.

15. Op het budget dat beschikbaar is voor de migratie naar windows 2000 dient een kasschuif te worden verwerkt.

17. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere prijsbijstelling 2001.

19. De voor het EU-programma Equal beschikbaar gestelde middelen worden voor een deel overgeboekt naar het Agentschap SZW in oprichting.

20. Overboeking naar artikel 12.2.1. zie toelichting aldaar.

21. Overboeking van beleidsartikel 2. Dit is een bijdrage in de financiering van verschillende regionale workshops over sociale activering.

22. Overboeking van beleidsartikel 4, ten behoeve van enkele WSW-pilots.

24 t/m 27. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de subsidieuitgaven aan de beleidsartikelen.

28. De raming van het SZA-deel is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

29. De raming van het Rb-eng deel is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2001.

30. Overboeking naar het ministerie van Economische zaken als SZW-bijdrage in de kosten van het EVC-kenniscentrum.

31. Omdat SZW de middelen voor de overboeking naar het ministerie van Economische Zaken (zie 20) alleen in 2001 beschikbaar heeft dient een kasschuif in de meerjarenraming te worden verwerkt om e.e.a. budgettair neutraal te verwerken in de meerjarencijfers.

33. De raming is aangepast voor de reguliere loonbijstelling 2001.

34. De raming wordt met ingang van 2004 verlaagd tot een structureel niveau van ca. 29,0 mln euro.

35. Intertemporele compensatie om het beschikbare budget Inlichtingenburo op een realistisch niveau te brengen.

36. De mutatie heeft betrekking op de toerekening van de M&O-middelen aan de beleidsartikelen.

37. De raming van de uitgaven is aangepast aan de gewijzigde planning.

38. De kasschuif heeft betrekking op een herziene uitgavenplanning ten behoeve van het Inlichtingenbureau.

Opbouw uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2001250 381243 534241 181231 676225 958226 027226 708
Mutatie 1e suppletore begroting072 48664 58051 45251 45251 45251 452
Nieuwe mutaties:0– 24 209– 81 060– 14 680– 4 860– 3 153– 925
Personeel       
1. BUESI00– 454– 454– 454– 454– 454
2. loonbijstelling05 3865 3645 3405 3415 3465 346
3. toedeling apparaatskosten00– 50 5320000
4. Interne overboekingen binnen 9801 1811 7701 7241 9511 9511 951
5. Uit staartpost VBTB 06813 0133 0133 0130
Materieel       
6. Kasschuif0– 1 8611 8610000
7. Interne overboekingen binnen 9804 719– 8 4852 9282 7922 7922 792
8. toedeling apparaatskosten00– 15 7010000
Huisvesting       
9. huisvesting uit eigen budget000– 681– 681– 681– 681
10. intensivering0006816816814 992
11. toedeling apparaatskosten00– 8 4970000
12. Prijsbijstelling0 363363363363363
13. Interne overboekingen binnen 980182454408408408408
14. Verplichtingen/Kasschuif0– 12 16112 161    
Automatisering       
15. Kasschuif0– 11 2549 6651 588000
16. Interne overboekingen binnen 9803 0403 0402 1332 0422 0422 042
17. Prijsbijstelling01 1801 1801 1801 1801 1801 180
Primair proces       
18. Interne overboekingen binnen 980– 454– 454– 454– 454– 454– 454
19. verdeling Equal0– 1 588– 1 815– 1 815– 1 815– 1 815– 1 815
20. naar justitie vrouwenhandel0– 57– 57– 57000
21. Van sluitende reïntegratie 91     
22. Van WSW 365     
Voorlichting       
23. Interne overboekingen binnen 9800– 409– 386– 386– 386– 386
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
24. toedeling subsidies00– 2 666– 1 558– 1 361– 1360
25. toedeling subsidies00– 316– 182– 182– 182– 182
26. toedeling subsidies00– 6 388– 5 899– 499– 1130
27. toedeling subsidies00– 626– 81000
28. loonbijstelling0182227227227227227
29. loonbijstelling0306309309309309309
30. naar EZ EVC0– 212– 213– 213– 21300
31. kasschuif0– 63821321321300
Handhaving en kwaliteitsverbetering       
32. Interne overboekingen binnen 980– 8 6674 085– 6 353– 6 353– 6 353– 6 353
33. loonbijstelling01 4971 5881 3611 3161 3161 316
34. verlaging kosten0000– 4 765– 5 672– 5 672
35. Intertemporele compensatie003 857– 3 403– 45400
36. Toedeling M&O budget  – 32 400– 9 938– 8 123– 7 669– 7 669
37. Vertraging chipcard – 2 269– 1 588– 4 6741 0441 1341 815
38. kasschuif – 2 7232 723    
Stand ontwerpbegroting 2002250 381291 811224 701268 448272 549274 324277 233

Nieuwe mutaties:

Zie toelichtingen bij de verplichtingen.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20013 697726726726726726726
Mutatie 1e suppletore begroting02 72900000
Stand ontwerpbegroting 20023 6973 455726726726726726

Artikel 99: Nominaal en onvoorzien

Opbouw verplichtingen en uitgaven (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20012 3261 5121 8111 6061 5991 5991 599
Mutatie 1e suppletore begroting0211 037231 965235 252234 252233 626233 626
Nieuwe mutaties:0– 209 990– 231 484– 234 995– 234 244– 233 665– 233 665
1. loonbijstelling0– 5 897– 5 814– 5 792– 5 793– 5 798– 5 798
2. loonbijstelling0– 177 532– 197 199– 200 613– 200 850– 200 842– 200 842
3. prijsbijstelling0– 25 381– 26 928– 27 047– 26 058– 25 482– 25 482
4. prijsbijstelling0– 1 180– 1 543– 1 543– 1 543– 1 543– 1 543
Stand ontwerpbegroting 20022 3262 5592 2921 8641 6051 5611 561

Nieuwe Mutaties:

1. Een verdeling van de reguliere loonbijstelling 2001 (RB-eng-deel) naar de begrotingsartikelen.

2. Een verdeling van de reguliere loonbijstelling 2001 (SZA-deel) naar de begrotingsartikelen.

3. Een verdeling van de reguliere prijsbijstelling 2001 (SZA-deel) naar de begrotingsartikelen.

4. Een verdeling van de reguliere prijsbijstelling (Rb-eng-deel) naar de begrotingsartikelen.

Opbouw ontvangsten (* € 1 000)
 2000200120022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 20010000000
Stand ontwerpbegroting 20020000000

DE VERDIEPINGSBIJLAGE PREMIEDEEL

Artikel 1. Inkomensgarantie bij werkloosheid

Opbouw uitgaven (mln euro)
 2000200120022003200420052006
Stand Sociale Nota 20012830,22813,42932,63413,83472,63542,5 
Mutaties Voorjaarsnota– 211,2– 29,5163,6233,8239,0243,6 
Nieuwe mutaties       
AWF       
1. volume– 40,7– 105,875,476,978,981,1 
2. loon/prijs/WKA0,03,713,715,615,615,8 
3. overige lasten57,934,925,026,226,026,0 
4. overboeking sluitende aanpak0,00,035,00,00,00,0 
5. uitvoering trajecten0,0– 36,6– 27,20,00,00,0 
6. verschuiving Wao-Awf0,018,218,218,218,218,2 
7. uitvoeringskosten divers– 8,04,90,00,00,00,0 
WGF       
1. volume10,9– 50,2– 42,4– 44,3– 45,6– 47,0 
2. loon/prijs/WKA0,02,26,36,86,87,0 
3. overige lasten– 53,17,32,70,00,00,0 
4. diverse uitvoeringskosten0,21,50,00,00,00,0 
UFO       
1. loon/prijs/WKA0,00,01,32,92,92,8 
2. volume0,00,04,433,651,670,2 
3. overboeking sluitende aanpak0,00,06,60,00,00,0 
4. reïntegratietrajecten0,0– 1,4– 7,9– 1,4– 1,4– 1,4 
Stand Sociale Nota 20022 586,02 658,83 262,53 840,33 924,54 020,34 118,7

Toelichting

Awf

1. Belangrijkste oorzaak van de bijstelling van het Awf-volume is de aanpassing van de werkloze beroepsbevolking (WBB) conform de MEV 2002.

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2002 opwaarts bijgesteld.

3. Op basis van informatie van het Lisv zijn de overige lasten van het Awf naar boven bijgesteld.

4. De middelen in het kader van de Sluitende aanpak zijn voor het jaar 2002 overgeboekt van de Begroting SZW naar de uvi's.

5. Het aantal reïntegratietrajecten is op basis van Lisv-informatie neerwaarts aangepast.

6. Er heeft een beperkte verschuiving plaatsgevonden tussen de uitvoeringskosten van de WAO en het Awf.

7. Deze post bestaat uit enkele kleine mutaties in de uitvoeringskosten.

Wgf

1. Het Wgf-volume is bijgesteld op basis van de aanpassing van de WBB conform de MEV 2002.

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2002 opwaarts bijgesteld.

3. De overige lasten van het Wgf zijn op basis van Lisv-gegevens naar boven bijgesteld.

4. Deze post bestaat uit enkele kleine mutaties in de uitvoeringskosten.

Ufo

1. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De Ufo-uitgaven zijn hierdoor vanaf 2002 opwaarts bijgesteld.

2. Het volume van het Ufo is opwaarts bijgesteld.

3. De middelen in het kader van de Sluitende aanpak zijn voor het jaar 2002 overgeboekt van de Begroting SZW naar de uvi's.

4. Het aantal reïntegratietrajecten is op basis van uitvoeringsgegevens in beperkte mate neerwaarts bijgesteld.

Artikel 2. Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Opbouw uitgaven (mln euro)
 2000200120022003200420052006
Stand Sociale Nota 200111 274,611 926,412 273,912 529,812 858,013 574,0 
Mutaties Voorjaarsnota93,2133,8315,6374,2311,4286,4 
Nieuwe mutaties       
WAO       
1. volume WAO– 12,926,582,662,5131,370,9 
2. loon/prijs/WKA– 0,12,455,168,271,374,7 
3. gemiddelde uitkering WAO50,580,444,549,152,448,3 
4. handhaving0,00,91,82,72,72,7 
5. fondsschuif uitvoeringskosten0,0– 18,2– 18,2– 18,2– 18,2– 18,2 
6. uitvoeringskosten– 58,364,34,82,32,32,3 
WAZ       
1. volume– 9,9– 2,5– 6,5– 9,3– 10,9– 11,9 
2. loon/prijs/WKA0,00,24,04,85,05,1 
3. verschuiving van Wajong0,09,88,68,68,68,6 
4. gemiddelde uitkering– 8,3– 17,3– 17,9– 18,4– 18,8– 19,2 
5. uitvoeringskosten divers1,20,70,00,00,00,0 
Vangnet ZW       
1. volume0,04,49,514,920,620,0 
2. loon/prijs/WKA0,05,411,812,112,512,9 
3. handhaving0,01,63,23,23,23,2 
4. uitvoeringskosten divers– 1,41,40,00,00,00,0 
Stand Sociale Nota 200211 328,612 220,012 772,713 086,713 431,314 059,814 565,4

Toelichting

WAO

1. Op grond van uitvoeringsgegevens van het Lisv is het volume WAO aangepast

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2002 opwaarts bijgesteld.

3. De gemiddelde uitkering van de WAO is op grond van uitvoeringsgegevens van het Lisv naar boven bijgesteld.

4. Vanwege verdubbeling van het aantal waarnemers ter plaatse en vanwege uitbreiding van internationale controle worden de uitvoeringskosten (handhaving) opwaarts bijgesteld.

5. Er heeft een beperkte verschuiving plaatsgevonden tussen de uitvoeringskosten van de WAO en het Awf (zie ook Awf 6).

6. Deze post bestaat uit enkele bijstellingen van de uitvoeringskosten.

WAZ

1. De volumeraming van de WAZ is op basis van informatie van het Lisv neerwaarts aangepast.

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De WAZ-uitgaven zijn hierdoor vanaf 2002 opwaarts bijgesteld.

3. Er heeft een beperkte verschuiving plaatsgevonden tussen de uitvoeringskosten van de WAZ en de Wajong.

4. Op grond van uitvoeringsgegevens van het Lisv is de gemiddelde WAZ-uitkering neerwaarts bijgesteld.

5. Deze post bestaat uit enkele kleine bijstellingen van de uitvoeringskosten.

Vangnet ZW

1. Het volume van het Vangnet ZW is opwaarts bijgesteld, onder meer door een toename van de kring van verzekerden (zwangere vrouwen) en de verwachting dat het aantal flexwerkers zal toenemen.

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De Vangnet-uitgaven zijn hierdoor vanaf 2002 opwaarts bijgesteld.

3. Naar aanleiding van de landelijke uitrol van het LUBA-experiment zijn de Vangnet-uitgaven opwaarts bijgesteld.

4. De kosten van het Euro-project van het Lisv zullen voor een deel niet neerslaan in 2000, maar in 2001.

Artikel 3. Premiegefinancierde reïntegratieuitgaven

Opbouw uitgaven (mln euro)
 2000200120022003200420052006
Stand Sociale Nota 2001470,0504,5504,5504,5504,5504,5 
Mutaties Voorjaarsnota– 10,7– 34,5– 124,0– 124,1– 116,3– 109,1 
Nieuwe mutaties       
1. uitvoering29,0156,2235,8224,4220,5211,0 
2. plaatsingssubsidies  – 101,1– 139,3– 150,7– 150,7 
3. bijstelling uitvoeringskosten23,623,017,619,717,619,9 
Stand Sociale Nota 2002511,9649,2532,8485,2475,6475,6475,6

Toelichting

1. Nieuwe uitvoeringsinformatie leidt tot een opwaartse bijstelling van de REA-uitgaven.

2. De plaatsingssubsidies worden vanaf 2002 afgeschaft.

3. Op grond van uitvoeringsinformatie van het Lisv is de raming voor de uitvoeringskosten verhoogd.

Artikel 4. Inkomensgarantie voor nabestaanden

Opbouw uitgaven (mln euro)
 2000200120022003200420052006
Stand Sociale Nota 20011 537,21 561,31 552,41 540,91 529,31 515,1 
Mutaties Voorjaarsnota2,91,523,229,331,834,0 
Nieuwe mutaties       
1. volume– 12,5– 22,1– 39,4– 43,1– 47,0– 47,6 
2. loon/prijs/WKA0,00,19,812,514,416,2 
3. bijstelling uitvoeringskosten0,0– 0,5– 1,7– 1,7– 1,7– 1,7 
Stand Sociale Nota 20021 527,71 540,41 544,41 538,01 526,81 516,11 500,1

Toelichting

1. De volumeramingen zijn aangepast op basis van informatie van de SVB.

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De ANW- uitgaven zijn hierdoor opwaarts bijgesteld.

3. Bij MEV is de raming van de uitvoeringskosten op basis van informatie van de SVB aangepast.

Artikel 5. Inkomensgarantie bij ouderdom

Opbouw uitgaven (mln euro)
 2000200120022003200420052006
Stand Sociale Nota 200119 218,020 406,621 030,321 758,122 481,523 238,0 
Mutaties Voorjaarsnota– 0,6– 10,3313,0418,9465,7544,3 
Nieuwe mutaties       
1. volume– 13,8– 43,5– 48,2– 39,7– 39,7– 19,8 
2. loon/prijs/WKA– 0,00,5141,7168,7228,8243,0 
3. bijstelling uitvoeringskosten0,0– 2,2– 4,3– 4,3– 4,3– 4,3 
Stand Sociale Nota 200219 203,620 351,021 432,622 301,723 131,924 001,324 881,0

Toelichting

1. De volumeraming is aangepast aan informatie van de SVB.

2. De loon- en prijsindices en de met de contractlonen samenhangende WKA-index zijn op basis van de MEV 2002 aangepast. De AOW-uitgaven zijn hierdoor opwaarts bijgesteld.

3. Bij MEV is de raming van de uitvoeringskosten aangepast op basis van informatie van de SVB.

7. DE BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1997–1998

OmschrijvingVindplaatsStand van zaken 06-08-2001
1.Motie-van Blerck-Woerman c.s over de combipilot CVCS-IB25 661, nr. 12Uitgevoerd middels brief aan de Tweede Kamer van 17-11-1999 (26 541, nr. 68). en brief van 17-01-2001 aan Tweede Kamer (26 448, nr. 19)
    
Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1998–1999
1.Motie-Schimmel c.s over een onafhankelijke klachtencommissie voor medische keuringen25 024,nr. 4In uitvoering. Wordt in AmvB geregeld Planning: 01-01-2002
2.Motie-Schimmel c.s. over het voorkomen van sociale uitsluiting26 200 XV, nr. 37In uitvoering. Eindrapport evaluatie REA is op 14-02-2001 aan Tweede Kamer aangeboden. Besproken in AO van 05-04-2001 (27 500 XV, nr. 55). Wijzigingsvoorstellen mbt REA worden opgenomen als onderdeel v.d. begroting voor het jaar 2002. De stroomlijning van reïntegratieinstrumenten ter voorkoming van sociale uitsluiting wordt meegenomen in het IBO-arbeidsmarkt. Afgehandeld bij brief van 07-09-01.
3.Motie Schimmel c.s over het gebruik van publieke gegevens voor commerciële doeleinden26 200 XV, nr. 39Uitgevoerd middels brief van 24-01-2000 (26 448, nr. 7) Suwi-wetsvoorstellen (27 588, 27 665) zijn op 05-07-2001 door de Tweede Kamer aanvaard
4.Motie van Gent over een inkomenseffectenonderzoek26 447,nr. 11Uitgevoerd. Het wetsvoorstel Arbeid en Zorg en Invoeringswet (27 207/27 208 is op 18-04-2001 door de Tweede Kamer aanvaard.
    
Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1999–2000
1.Motie-Lambrechts c.s. over het sneller afhandelen van WVG-aanvragen26 435 nr. 19Uitgevoerd middels brief aan de Tweede Kamer van 15-06-2001 (25 847, nr. 24. (AO op 13-09-2001)
2.Motie Lambrechts c.s. over een nadere omschrijving van het begrip zorgplicht26 435, nr. 20Uitgevoerd. Is meegenomen in derde evaluatie WVG. Bij brief aan Tweede Kamer van 15-06-2001 (25 847, nr. 24) (AO op 13-09-2001)
3.Motie Verburg over wachtlijst- en herplaatsingsproblematiek bij WSW en AWBZ-dagopvang26 800 XV, nr.30Uitgevoerd middels brief van 22 november 2000 (27 400 XV, nr. 19)
4.Motie Schimmel en Blok over het ongedaan maken van instemmingsrechten26 674, nr. 15In voorbereiding. Wordt meegenomen bij nieuwe pensioenwet Planning: 01-01-2003
5.Motie-Schimmel van Zijl over ongehuwd samenwonende partners26 711, nr. 25In voorbereiding. Wordt meegenomen bij nieuwe pensioenwet Planning: 01-01-2003
6.Motie-Dittrich om een plan op te stellen voor het door-berekenen van kosten van uitzetting aan werkgevers27 022, nr. 8In voorbereiding. Planning: 01-12-2001
7.Motie-Schimmel/Snijder-Hazelhoff wet financiering Abw,IOAW en IOAZ27 081, nr. 15Uitgevoerd middels brief aan Tweede Kamer van 24-11-2000 (27 400 XV/27 081/ 24 435 , nr.21
    
Overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2000–2001
1.Motie-Verburg over extra bemiddelingen van etnische minderheden27 223, nr. 4Uitgevoerd, middels brief aan Tweede Kamer van 25-01-2001 (27 083/27 223, nr. 14)
2.Motie Noorman-den Uyl /Schimmel over aangiftegrens bij strafvervolging socialezekerheidsfraude26 411, nr. 6Uitgevoerd, middels brief aan Tweede Kamer van 15-02-2000 (26 411,nr.7)
3.Motie Bakker over openstellen van SVb-regeling voor de Anw27 400 XV, nr. 7Uitgevoerd middels brief aan Tweede Kamer van 10-11-2000 (27 400 XV, nr. 16)
4.Motie-Verburg/Van Gent over het verschil in werkloosheid tussen autochtonen en etnische minderheden27 223, nr. 5De Tweede Kamer bij brief van 25-01-2001 geïnformeerd (27 083/27 223, nr. 14) Planning: voorjaar 2003
5.Motie-Bussemaker c.s. over integrale notitie over herintreedsters27 411, nr. 10Uitgevoerd middels brief aan Tweede Kamer van 05-07-2001 (27 853, nr. 1)
6.Motie-Barth over toepassing van de Arbeidsomstandig hedenwet25 437, nr. 21In voorbereiding. Planning: 01-10-2001
7.Motie-Giskes c.s. over fiscale regeling voor verlofsparen27 030, nr. 15In voorbereiding (Voortouw Financien) Planning: 3e kwartaal 2001
8.Motie-Noorman-Den Uyl/ Ravestein over doorstromen op de arbeidsmarkt voor etnische minderheden27 223, nr. 2Uitgevoerd middels brief aan Tweede Kamer van 12-04-2001 (27 223, nr. 17)
9.Motie-Eisses-Timmermans c.s. over budgettaire problemen bij uitvoering van de WVG26 435, nr. 23Uitgevoerd middels brief aan de Tweede Kamer van 24-11-2000 (27 081 nr. 21
10.Motie-Schimmel c.s. over Levensloopbewust regeringsbeleid27 411, nr. 11In voorbereiding. Planning: 01-01-2002
11.Motie-Bussemaker c.s. over splitsing bedrag Informatiepunt gelijke behandeling27 411, nr. 9Uitgevoerd middels brief aan de Tweede Kamer van 30-05-2001 (Soza-01-493)
12.Motie-Schimmel/Van Zijl over unisekstarieven (PSW)26 711, nr. 32 (was 24) (zie Sociale Nota 2001 hoofdstuk 5; par. 5.2.)In uitvoering. Planning 01-12-2002
13.Motie-Schimmel/Van Zijl over ongehuwd samen-wonende partners (PSW)26 711, nr. 25In uitvoering. Wordt meegenomen in nieuwe wet PSW. Planning ingangsdatum: 01-01-2003.
14.Motie-Bijleveld c.s. over minimumpremie vrijwillige verzekering AOW en Anw27 468, nr. 11Uitgevoerd. Zie Staatsblad 2001, nr. 212 Wet herziening vrijwillige verzekering AOW-ANW en Staatsblad 2001, nr. 224 AmvB inzake vrijwillige verzekering AOW/ANW 2001
15.Motie-Schimmel c.s. over voorstel voor een substantiele bekorting beslistermijn27 248, nr. 10In uitvoering. Wordt meegenomen in Verzamelwet SZW-wetten 2001 Planning: 01-01-2002
16.Motie Harrewijn c.s. over scholing in de WW met behoud van uitkering.26 800 XV, nr. 86Brief aan Tweede Kamer van 20-10-2000 gaat in op uitvoering van de motie (27 400 XV, nr. 13)
17.Motie Verburg c.s. over het nalevingspercentage van de wet SAMEN27 223, nr. 3Brief aan Tweede Kamer van 24-11-2000 gaat in op de uitvoering van deze motie (27 083, nr. 14)
18.Motie Verburg verzoekt om aanpassing van de WET REA teneinde reïtegratie te bevorderen27 400 XV, nr. 26In uitvoering,: wordt meegenomen in belastingplan 2002 Planning:01-01-2002
19.Motie Noorman-den Uyl verzoekt om samen met VNG uiterlijk voor 1-1-2002 voorstellen te ontwikkelen voor inkomensondersteuning voor mensen zonder toegang tot de arbeidsmarkt27 400 XV, nr. 29Wordt meegenomen in de verkenning Belasting- en Premieheffing en ihkv de begroting 2002 Planning: 01-10-2001
20.Motie Noorman-den Uyl verzoekt voor de begroting 2002 voorstellen voor inkomensondersteuning voor minima met kinderen en te bezien wat er in 2001 al mogelijk is. 27 400 XV, nr. 30Wordt meegenomen in de verkenning Belasting- en Premieheffing en ihkv de begroting 2002 Planning: 01-10-2001
21.Motie Smits verzoekt om individuele benadering van alle WAO-, WAZ- en Wajonggerechtigden t.b.v. reïtegratie27 400 XV, nr. 32In voorbereiding Planning: 4e kwartaal 2001
22.Motie Harrewijn/Noorman- den Uyl verzoekt om experimenteerregeling voor projecten t.b.v. o.a. dak- en thuislozen. 27 400 XV, 36In uitvoering. Brief van 12 december 2000 gaat in op de motie (27 400 XV, nr. 45) Motie wordt uitgevoerd, zie brief TK 31-01-2001 Wordt meegenomen in wetsvoorstel verzelfstandiging reïntegratiediensten arbeidsorg. (27 549)
23.Motie Wilders c.s. over overgangsregime voor NV KLIQ. 27 400 XV, nr. 37Uitgevoerd middels brieven aan de Tweede Kamer van 12-12-2000 (27 400 XV, nr. 45) en van 31-01-2001(27 400 XV, nr. 49) en van 13-03-2001 (27 549/27 296, nr. 6)
24.Motie Bakker/Noorman- den Uyl verzoekt om onderzoek naar fiscale heffingskorting voor laagste inkomensschijf in voorjaar 2001.27 400 XV, nr. 40Wordt meegenomen in de verkenning Belasting- en Premieheffing en ihkv de begroting 2002 Planning: 01-10-2001
25.Motie Bakker verzoekt om volledige uitvoering van de motie Bakker (27 400 XV, nr. 7)27 400 XV, nr. 41Uitgevoerd middels brief aan Tweede Kamer van 29-06-2001 (27 400 XV, nr. 61) (AO op 03-10-2001)
26.Motie Van Dijke verzoekt om een financiële regeling voor private schuldhulpverlening. 27 400 XV, nr. 42De Tweede Kamer bij brief van 18 juni 2001 geinformeerd Planning: 01-10-2001
27.Motie Van Gent Fonds voor kleinschalige initiatieven27 061, nr. 10Wordt meegenomen in de Emancipatie Begrotingsbrief 2002 Planning: 01-10-2001
28.Motie Bussemaker Verhoging ruimte loonkosten collectieve sector Wet arbeid en zorg27 207, nr. 37 27 208 (Plen.beh)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
29.Motie Schimmel/Bussemaker Behoeften alleenstaanden kortdurend zorgverlog Wet arbeid en zorg27 207, nr. 61 27 208 (Plen.beh) In voorbereiding Planning: 31-12-2002
30.Motie Van Gent Kortdurend zorgverlof via een «keuzekaart» Wet arbeid en zorg27 207, nr. 42 27 208 (Plen.beh)In voorbereiding Planning: 31-12-2002
31.Motie Bussemaker/ Schimmel/Van Gent Aspecten van het langdurend zorgverlof27 207, nr. 60 27 208 (Plen.beh)Wordt meegenomen met kabinetsstandpunt langdurig zorgverlof De Tweede Kamer bij brief van 04-07-2001 geinformeerd. Planning: 01-10-2001
32.Motie-Smits Persoonsgebonden budget ondersteuning bij reintegratie27 400 XV, nr. 54Uitgevoerd. Loopt mee met de wetsvoorstellen SUWI en Poortwachter 27 588, 27 665 en 27 678. Op 05-07-2001 zijn deze wetsvoorstellen door de Tweede Kamer aanvaard.
33.Motie-Smits/Schimmel Emancipatie-effectenrapportage over het rapport van de cie Donner27 678, nr. 22In voorbereiding Planning: 01-02-2002
34.Motie-Noorman de Uyl c.s een betere ontsluiting voor clienten v.d.complexe regelgeving van sociale zekerheid27 588, 27 665 nr. 33In voorbereiding Planning: 01-01-2002
35.Motie-Noorman den Uyl rechten en plichten i.k.v. een persoonsgebonden reintegratiebudget27 588, 27 665 nr. 34In voorbereiding Planning: 01-12-2001
36.Motie-Noorman den Uyl verantwoording van rechtmatige inzet van middelen bij reintegratie27 588, 27 665 nr. 35In voorbereiding Planning: 01-10-2001
37.Motie-Spoelman betrekken bij evaluatie TRAXXAO Fin.verantw. d.d. 05-06-2001 27 700De Tweede Kamer bij brief van 15-06-2001 geïnformeerd. (25 847, nr.24) Planning: AO op 13-09-2001
38.Motie-Melkert over verlenging stimuleringsprojecten AATM/SPAG27 083, nr. 5In uitvoering. Planning: voor 01-10-2001 (A.O. op 26-09-2001)

BIJLAGE TOEZEGGINGEN

Overzicht van door de bewindslieden gedane toezeggingen

OmschrijvingVindplaatsStand van zaken 06-08-2001
1.Normering huidblootstelling aan chemische stoffenAanhangsel van de handelingen, vergaderjaar 1995–1996 nr. 79In voorbereiding, wacht op advies Gezondheidsraad, daarna wordt de Tweede Kamer geinformeerd. Planning: 01-07-2002
    
Vergaderjaar 1996–1997
1.Evaluatie koppelingswetbrief van 10-10-1996 24 233, nr. 16Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 10-07-2001 van Justitie
2.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (arbeidsinspectie)brief van 29-10-1996In voorbereiding Planning: 01-07-2002
3.Evaluatie Persoonsgebonden Reïntegratie-budgetten (na 2 jaar experimenteren beleidsmatige conclusies trekken)25 478, nr. 4 Vergaderjaar 1996–1997Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 13-07-2001 (SoZa-01-660)
    
Vergaderjaar 1997–1998
1.Evaluatieonderzoek stimuleringsprojecten Antilliaanse, Arubaanse, Turkse en Marokkaanse jongeren (AATM/SPAG)Begroting 1997 (25 000 XV) + Sociale Nota 1998 (25 602)De Tweede Kamer bij brief van 21-05-2001 geïnformeerd (Soza-01-463) (A.O op 26-09-2001) Planning: 01-10-2001
2.Onderzoek/evaluatie herziening arbeidsongeschiktheidsregelingenAO 10-05–1998 26 282, nr. 2In voorbereiding Planning: 01-10-2001 Wordt gecombineerd met Integraal evaluatierapport Wulbz/Pemba/REA
3.Asbest slopen en verwijderen (steekproefsgewijse controle en handhaving)brief 19-12-1997 25 384, nr.1In voorbereiding Planning: 01-10-2001
4.Onderzoek marginale zelfstandige activiteiten van uitkeringsgerechtigdenbrief 27-03-1998 26 498In voorbereiding Planning: 01-10-2001
5.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 178 (Arbeidsinspectie zeevarenden)brief van 30-03-1998 Soza-98-306In voorbereiding Planning: 01-01-2002
6.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 180 (werktijden en de bemanning van schepen)brief van 30-03-1998 Soza-98-306In voorbereiding Planning: 01-01-2002
7.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr.147 (min. Arbeidsvoorwaarden koopvaardijschepen)brief van 30-03-1998 Soza-98-306In voorbereiding Planning:01-01-2002
8.Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 179 (werving en plaatsing zeevarenden)brief van 30-03-1998 Soza-98-306In voorbereiding Planning: 01-01-2002
9.Onderzoek gebruik tijdelijke contracten en de WW (9 maanden gevolgd door een onderbreking van tenminste 3 maanden) Plen. Beh. EK 12-05-1998 (25 263)In voorbereiding Planning: 01-01-2002
    
Vergaderjaar 1998–1999
1.OPS-preventiebeleid (monitoringsonderzoek)brief van 07-09-1999 25 720, nr. 13In voorbereiding Planning: 01-10-2001
2.Kankerverwekkende stof in beton (kwartsproblematiek: onderdeel lopend project in betonindustrie)Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 1998–1999 nrs. 654, 1202 en 1308In voorbereiding Planning: 01-10-2001
3.Incidenten met gassen bij het lossen van schepen (handhavend optreden project stuwadoors)Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 1998–1999 nrs. 450 en 1200Afgehandeld. In voorjaar 2001 inspectieproject uitgevoerd.
4.Arbeidsomstandigheden kwetsbare groepen (inspectie thuiswerkers en vakantiewerk)brief 12-12-1999 25 879, nr. 44In voorbereiding Planning: 01-10-2001
5.Arbowet in relatie tot opheffing bordeelverbod (inspectie in de verwen- industrie i.s.m. gemeenten)25 437, nr. 19Voortouw Justitie
6.Asbesthoudend afval (afspraken maken met branchevereniging van afvalverwerkers)Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 1998–1999 nr. 645In voorbereiding Planning: 01-10-2001
7.Cytostatica (reproductie toxische effecten bij ziekenhuispersoneel: handhaving beleidsregels)brief 14-04-1999 26 800 XV, nr. 7In voorbereiding Planning: 01-07-2002
8aOpstelling beleidsregels n.a.v. onderzoek naar reproductie-effecten door chemische stoffen in zieken huizen (terugdringing blootstelling, preventie gezondheidsschade)brief 14-04-1999 (Soza-99-273)Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 12-06-2001 (SOZA-01-543)
8bB. SER-adviesaanvraag n.a.v. onderzoek Gezondheidsraad naar validiteit uit buitenland overgenomen grenswaardenbrief 14-04-1999 (Soza-99-273)In voorbereiding Planning: 01-06-2002
9.Uitbreiding ouderschapsverlof pleegkinderen26 079, nr. 11In voorbereiding Planning: 01-12-2001
10.Integraal evaluatierapport Wulbz/Pemba/REAAO 10-02-1999 26 282, nr. 2Planning: 01-10-2001 Wordt gecombineerd met Onderzoek/evaluatie herziening arbeidsongeschiktheidsregelingen
11.Evaluatie TOG-regelingAO 17-06-1999 (24 170, nr. 44)Afgehandeld bij brief van 16-08-01, 24 170, nr. 69
    
Vergaderjaar 1999–2000
1.Taskforce beleidsinformatie (kwantitatieve informatie op het terrein van reintegratie en activering en fraude)brief 17-11-1999 26 541 nr. 68In voorbereiding Planning: 01-12-2002 Wordt in voortgangsrapportage Informatiemonopolie meegenomen
2.Onderzoek naar omvang uitkeringsfraude26 541 nr. 65 25 242 Brief 21-10-1999 (SoZa 99-792)Afgehandeld bij brief aan TK van 31-01-01 (17 050/27 400 XV, nr. 213)
3.ICT-contracten (bezien of er toezicht gehouden kan worden op ICT-contracten)AO 18-05-2000 26 541 nr. 68Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 17-01-2001 (Grofontwerp SUWI (26 448, nr. 19)
4.Analyse fraudekengetallen (fin. verantwoording 1999)AO 31-05-2000 27 126 nr. 37 27 127 nr. 58Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 16-05-2001 27 700, nr. 44
5.ICT-nota – SUWI-regie en integrale sturing – inventarisatie vernieuwing/ uitrol – tijdstraject en financieel overzichtAO 18-05-2000 26 448 nr. 14Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 17-01-2001 (26 448, nr. 19).(Grofontwerp SUWI)
6.Horeca/discotheken 2000 (Handhavingsonderzoek: inspecties gehoorschade van personeel)Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 1999–2000 nr. 102In voorbereiding Planning: 01-10-2001
7.Resultaten onderzoek naar wijziging regelgeving geluid (schadelijk geluid)AO 27-01-2000 en Stcrt. 1999 nr. 216In voorbereiding Planning: 01-06-2002
8.Informatiebehoeften over arbeidsomstandigheden voor Chinezen in de horecabrief van 10-06-1999 (Bzk-99-685)Afgehandeld.Bij brief van 25-04-2000 26 800 VII, nr. 40
9.Wet Arbeid vreemdelingen (informatie over handhaving van de WAV in de praktijk)27 022 nr 1-2Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 26-05-2000 (27 022 nr. 10)
10.Bestuurlijke boetes in de arbowetgeving (evaluatie vernieuwde boete-systematiek)AO 27-01-2000 25 883 nr. 9Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 29-03-2001 (SOZA-01-0296)
11.ESF-fraude (inrichting toezicht op ESF-gelden binnen een ontvlechte Arbeidsvoorzieningsorganisatie)AO 22-06-2000 26 642In voorbereiding Planning: 4e kwartaal 2001 Wordt meegenomen in Plan van Aanpak nieuwe ESF-periode
12.Plan van Aanpak nieuwe ESF-periodeAO 10-05-2000 26 995 nr. 9In voorbereiding Planning: 4e kwartaal 2001
13.Doelmatigheidscriteria ESFAO 10-05-2000 26 995 nr. 9In voorbereiding Planning: 4e kwartaal 2001 Wordt meegenomen in Plan van Aanpak nieuwe ESF-periode
14.Uiteenzetting hoe ESF werkt (ook ivm de 250 miljoen voor Arbeidsvoorziening)AO 22-06-2000 26 448 nr. 8In voorbereiding 4e kwartaal 2001 Wordt meegenomen in Plan van Aanpak nieuwe ESF-periode
15.Aanpak van knelpunten arbeidsmarkt (verkenning effecten op langere termijn van de ICT-toepassingen)Nota-overleg 17-04-2000Voor begrotingsbehandeling SZW 2002 in de Tweede Kamer Planning: 01-12-2001
16.Evaluatieonderzoek Wet Arbeid mijnbouw Noordzee (na reactie STAR standpunt innemen)brief 26-01-2000 (Soza-00-130)Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 22-03-2001 27 400 XV, nr. 53
17.Aandacht besteden aan beoogde flexibilisering en aanpassing van de werktijden aan persoonlijke omstandigheden van werknemers in de evaluatie ATW (WAA)Plen. Beh. EK op 08-02-2000 (26 358)De Kamer geïnformeerd bij brief van 27-04-2001 (SOZA-01-409) Afgehandeld bij brief van 13-07-2001 (27 865, nr. 1)
18.Reparatie wettekst WAA bij integratie in wet A&Z (WAA)Plen. Beh. EK op 08-02-2000 (26 358)AOIn voorbereiding Planning: 01-07-2003
19.Monitoring en voortgangsrapportage WAA (2 jaar na invoering)Plen. Beh. EK op 08-02-2000 (26 358)In voorbereiding Planning: 01-07-2002
20.Evaluatie Abw (criteria en opzet van de nieuwe evaluatie 2000–2003)AO 05-04-2000 25 271/26 616, nr. 12De Tweede Kamer bij brieven van 26-03-2001 en 25-06-2001 geïnformeerd 25 271, nr. 13 (AO op 17-10-2001)
21.Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid25 271/26 616, nr. 12In voorbereiding Planning: 01-04-2002
22.Sociale activering (voortgang ISSA en sociale activering in het algemeen)AO 23-02-2000 23 972, nr. 44Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 17-01-2001 (Soza-01-33)
23.Sociale activering (onderzoek duurzaamheid uitstroom uit de experimenten ex art. 144 Abw)AO 23-02-2000 23 972, nr. 44Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 02-02-2001 (Soza-01-74)
24.Evaluatie wet Soc. Zekerheids- rechten gedetineerden (gegevensuitw. tussen penitentiaire instellingen en de GBA)26 063In voorbereiding Planning: 01-11-2001
25.Inventarisatie handhaving rechtmatigheid uitkeringen in het buitenland25 000 XVIn voorbereiding Planning: 01-01-2002
26.Voortgang verbreding doelgroep sociale activering met WW-ers en WAO-ersAO 23-02-2000 23 972, nr. 44In voorbereiding Planning: 01-10-2001
27.Rapport (Cie van Wijzen) inzake WAOAO 08-06-2000 22 187, nr. 107Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 12-06-2001, (Cie.Donner)
28.Voorlichtingscampagne AnwAO 26-01-2000 26 800 XV, nr. 65In voorbereiding Planning: 01-12-2001
29.Toekomstige uitvoering Bbz26 498In voorbereiding Planning: 01-10-2001
    
Vergaderjaar 2000–2001
1.Resultaten onderzoeken ICT-gebiedAO 05-10-2000 27 296 nr. 3Afgehandeld bij brief aan TK van 13-03-2001 (27 549/27 296 nr. 6)
2.Herhaling project KrantenbezorgingAO 28-09-2000 26 800 XV nrs. 70 en 79In voorbereiding Planning: 01-01-2002
3.Beschikbaar stellen stukken KLIQ aan TKAO 05-10-2000 23 972 nr. 49De Tweede Kamer bij brief van 13-03- 2001 geïnformeerd (27 549/27 296 nr. 6) Planning: 01-02-2002
4.Indicatie omvang en termijn verplichte besteding prestatiebudget CBAAO 05-10-2000 23 972, nr. 49Afgehandeld. Is meegenomen in het wetsvoorstel Wet verzelfstandiging reïntegratiediensten Arbeidsvoor-zieningsorganisatie op 08-12-2000 Ingediend bij Tweede Kamer (27 549).
5.Inzet van de sociale partners (O&O-fondsen) t.b.v. sluitende aanpakAO 05-10-2000 23 972, nr. 49Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 22-01-2001 (23 972, nr. 51)
6.Resultaten sluitende aanpakAO 05-10-2000 23 972, nr. 49Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 28-06-2001 (23 972 nr. 54) (AO op 31-10-2001)
7.Melding jongeren bij de RMC en niet bij gemeentenAO 05-10-2000 23 972, nr. 49In voorbereiding Planning: 01-10-2001
8.Oplevering IBO-rapport over de effectiviteit van het arbeidsmarktbeleid, waaronder gesubsidieerde arbeidAO 05-10-2000 23 972, nr. 49Afgehandeld bij brief van 07-09-2001
9.Effectiviteit fase-indeling voor minderhedenNota overleg 02-10-2000 27 223, nr. 9Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 25-01-2001 (27 223, nr. 14)
10.Sectorale ondersteuning land van herkomst van in Nederland werkende vreemdelingen27 400 XVAfgehandeld bij brief van 22-02-2001 aan de Minister van Ontwikkelings- samenwerking.
11.Subsidieverlening aan het UAF voor 1 jaarNota overleg 02-10-2000 27 223, nr. 9Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 25-01-2001 (27 223, nr. 14)
12.Sectoradviseurs minderheden en bedrijfsadviseurs minderheden bespreken in NajaarsoverlegNota overleg 02-10-2000 27 223, nr. 9Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 25-01-2001 (27 223, nr. 14)
13.Benutten scholingsvoorwaarden in de Wet Arbeid Vreemdelingenbegrotingsbehandeling 6/7/2000 27 400 XVAfgehandeld. Arbvo is nadrukkelijk gewezen op het belang van toepassen scholingsvoorwaarden
14.Werving van buitenlandse verpleegkundigen (AM0059)begrotingsbehandeling 6/7/2000 27 400 XVDe Tweede Kamer bij brief van 29-05-2001 geïnformeerd (27 401, nr. 62) (Wordt betrokken bij de begrotingsbehandeling) Planning: 01-12-2001
15.Evaluatie kosten arbobeleid vrijwilligersorganisatiesAO 14-09-2000 25 879/25 883In voorbereiding Planning: 01-01-2002
16.Evaluatie bereik voorlichting aan vrijwilligersorganisaties over RI&EAO 14-09-2000 25 879/25 883In voorbereiding Planning: 01-01-2002
17.Evaluatieonderzoek Arbeidstijdenwet (doeltreffendheid en effectiviteit)AO 04-10-2000 25 092, nr. 16Afgehandeld bij brieven aan de Tweede Kamer van 27-04-2001 (SOZA-01-409) en van 13 juli 2001 (27 865, nr. 1)
18.Evaluatie Wet op de OndernemingsradenAO 31-08-2000 26 447, nr. 36In voorbereiding Planning: 01-04-2002
19.Verkenning naar betaald langdurig zorgverlofAO 31-08-2000 26 447, nr. 36In voorbereiding Planning: 01-10-2001
20.Ontwikkeling digitale verlofwijzerAO 31-08-2000 26 447, nr. 36In voorbereiding Planning: 01-10-2001
21.Consignatieregeling (Arbeidstijdenbesluit)AO 14-09-2000 25 092/25 883, nr. 10Afgehandeld. In Staatsblad 2001 nr. 169 Jaargang 2001
22.Arts-assistenten (registratieverplichting)AO 14-09-2000 25 092/25 883, nr. 10In voorbereiding Planning: 01-10-2001
23.Havensleepboten (arbeids- en rusttijden)AO 14-09-2000 25 092/25 883, nr. 10In voorbereiding Planning: 01-09-2003
24.Analyse AI-rapporten over ATWAO 28-09-2000 27 400 XV, nr. 11De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 27-04-2001. (Soza-01-409) Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 13-07-2001 (27 865, nr. 1)
25.Gesprek minister met Jongerenorganisatie CNVAO 28-09-2000 27 400 XV, nr. 11Afgehandeld. Overleg minister-CNV-jongeren heeft op 29-01-2001 plaatsgevonden.
26.Ongelijke behandeling etnische minderheden bij ontslagtoetsNota overleg 02-10-2000 27 223, nr. 9Afgehandeld bij brief aan TK van 12-04-2001 (27 223 nr. 17
27.Verbreding gedragscode LTO-Nederland/FNV naar andere sectorenNota overleg 02-10-2000 27 223, nr. 9De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 09-03-2001(27 223, nr. 15) Planning: 01-10-2001
28.Toekomstige uitvoeringsorganisatie BbzPlenaire beh. 15-09-1999 26 498In voorbereiding Planning: 01-10-2001
29.Verhouding tussen Traxx en de gemeentelijke zorgplicht tav bewoners van AWBZ-instellingenAO 12-10-2000 27 400 XV, nr. 15 (Aanhangsel van de handelingen vergaderjaar 1999–2000 nr. 1800)De Tweede Kamer geïnformeerd bij brieven van 13-04-2001 en 28-05-2001(Soza-01-363 en 484) Is meegenomen in Kabinetsstandpunt van 15-6-2001 (25 847, nr. 24) (AO 13-09-2001)
30.Evaluatie FWIPl.beh. EK 26-09-2000 (27 081)In voorbereiding Planning: 01-01-2003
31 t/m 34.Uitwerking beleidsvoorstellen alleenstaande oudersAO 16-11-2000 26 447, nr. 37In voorbereiding Planning: 01-01-2002
35.Cijfers van de «facto»- ontheffingen ABWPl.beh. 07-12-2000 27 221Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 27-04-2001 (27 221, nr. 7)
36.Resultaten onderzoeken openingsbalans en financiële startposities KLIQAO 05-10-2000 27 296, nr. 3De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 13-03-2001 (27 549/27 296 nr. 6) Wordt meegenomen bij behandeling van het Wetsvoorstel KLIQ (27 549)
37.Begrotingsartikel SUWI (VBTB)AO 16-11-2000 26 573, nr. 53Loopt mee met voorbereiding Begroting 2002 Planning: 01-01-2002
38.Materiële en immateriële bezittingen van ArbeidsvoorzieningenAO 22-06-2000 21 477, nr. 81De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 13-03-2001 (27 549/27 296 nr. 6. Wordt meegenomen bij het wetsvoorstel Kliq. (27 549)
39.Voortgang werkzaamheden high levelgroup «Sociale bescherming»AO 23-11-2000 21 501-18, nr. 136Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 05-06-2001 (21 501-18, nr. 148)
40.Sociale Agenda (invulling voorzitterschappen)AO 23-11-2000 21 501-18, nr. 136De Tweede Kamer bij brief van 30-05-2001 (Soza-01-492) en brief van 31-05-2001 geïnformeerd (21 501-18 nr. 146) Planning: 01-01-2002
41.Evaluatie Anw (wettelijke bepaling) (onderzoek doeltreffendheid en effecten van de Anw in de praktijk)brief van 28-11-2000 SZW-00-1073Afgehandeld bij brief van 29 juni 2001 (27 400 XV nr. 61) (AO op 03-10-2001)
42.Evaluatie wet Boeten, maatregelen en verplichte terug- en invordering17 050 Brief 21-10-1999 (SoZa 99-792)Afgehandeld bij brief aan TK 31-1-2001 (Soza-01-76)
43.Taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraarsAO 15-09-1999 26 537, nr. 3Afgehandeld bij brief van 13-03-2001 aan de Tweede Kamer (26 537 nr. 4)
44.Introductie boete voor nalatige uitvoeringsorganenAO 14-09-2000 27 400 XV, nr. 10In voorbereiding Planning: 01-01-2002
45.Vervolg notavoorstel Commissie (EU) tot modernisering en vereenvoudiging Vo. 1408/71AO 04-10-2000 21 501-18 nr. 126In voorbereiding Planning: 01-10-2002
46.Inzicht in opvatting over financiering prepensioenregeling vanuit BpfPl. Beh. 27-09-2000 27 073Planning: 01-01-2003 Wordt meegenomen bij nieuwe pensioenwet.
47.Evaluatie effecten wat betreft marktwerking van wetsvoorstel BpfPl. Beh. 27-09-2000 27 073In voorbereiding Planning: 01-04-2004
48.Prestatiebeloning management UWVAO 13-09-2000 27 400 XV, nr. 9In voorbereiding Planning: 01-01-2002
49.Frequentie rapportage aan TK over rechtmatigheid verhogenAO 13-09-2000 27 400 XV, nr. 9Uitgevoerd. Bij brief aan Tweede Kamer van 22-05- 2001 (Soza-01-470)
50.Standpuntbepaling over verschuiving bewijslast op het terrein van de sociale zekerheidPl.Beh. 03-10-2000 27 026Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 14-02-2001 (Soza-01-109)
51.Knipbepaling pensioenenAPB 21-09-2000 27 400/27 046In voorbereiding Planning: 01-01-2003
52.Evaluatie van de Wet beslistermijnen sociale verzekeringenWetgevingsoverleg 20-11-2000 27 248De Tweede Kamer bij brief van 21-05-2001 geïnformeerd Planning: 01-01-2003
53.Analyse oorzaken fouten/ onrechtmatigheden nov.rapportage AO 13-09-2000 27 400 XV, nr. 9Afgehandeld bij brieven van 13-2-2001 (Soza-01-106) en van 22 mei 2001 (Soza-01-470) aan Tweede kamer
54.Kinderopvang alleenstaande oudersbrief van 29-09-2000 26 477, nr. 37In voorbereiding Planning: 01-01-2002
55.Opstellen plan van aanpak mainstreamingAO 11-10-2000 27 411, nr. 3In voorbereiding Planning: 01-01-2002
56.Emancipatie-subsidies (VBTB)AO 16-11-2000 26 573, nr. 53In voorbereiding Planning: 01-01-2003
57.Effectiviteit (voortgang) actieplan gelijke behandelingAO 23-11-2000 21 501-18, nr. 36De Tweede Kamer bij brief van 12-06- 2001 geïnformeerd (Soza-01-541) Planning: 01-05-2002
58.Kabinetsstandpunt Emancipatie-ondersteuningsbeleidAO 13-12-2000 27 411, nr. 12De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 03-07-2001 Wordt meegenomen bij Begrotings- brief Emancipatiebeleid 2002 Planning: 01-10-2001
59.Eindrapportage Stimuleringsmaatregel DagindelingAO 13-12-2000 27 411, nr. 12In voorbereiding Planning: voorjaar 2003
60.Kabinetsstandpunt mainstreaming emancipatiebeleidAO 13-12-2000 27 411, nr. 12De Tweede Kamer bij brief van 26-06-2001 geïnformeerd (27 061, nr. 15) (AO op 11-10-2001)
61.Voorlichting aan jongeren over relevante regelgeving i.v.m. werkenAO 28-09-2000 26 800 XV nr. 70 en 79In voorbereiding Planning: 01-10-2001
62.Voorlichting aan jongeren binnen het onderwijsAO 28-09-2000 26 800 XV nr. 70 en 79In voorbereiding Planning: 01-10-2001
63.De Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling informatie verschaffen over een beeld van de koopkrachtont-wikkeling sociale minima 1995-2001AO 29-11-2000 27 400 XVAfgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 04-12-2000 (SOZA-00-1107)
64.Extra mogelijkheden op basis van objectiveerbare criteria (zonder armoedeval te vergroten27 400 XVAfgehandeld bij voorjaarsnota 27 768, nr. 4
65.Mogelijkheden ter verlaging marginale druk voor alleenstaanden met huursubsidie27 400 XV nr. 8Voortouw VROM
66.Het werkplan van de AI zal vanaf 2001 voorafgaand aan het jaar van uitvoering aan de Tweede Kamer worden gezonden AO 29-11-2000 27 400 XV, nr. 44In voorbereidingPlanning: 31-12-2001
67.Actualisering van de kosten InlichtingenbureauAO 29-11-2000 27 400 XV, nr. 44Afgehandeld bij aan Tweede Kamer van brief van 09-05-2001 (27 635, nr. 2)
68.Integrale rapportage over de informatievoorziening fraudebestrijdingAO 29-11-2000 27 400 XV, nr. 44In voorbereiding Planning: 01-11-2001
69.Bij een volgende begroting zullen de prestatiegegevens t.o.v. een vooraf vastgesteld meetpunt gepresenteerd wordenAO 29-11-2000 27 400 XV, nr. 44In voorbereiding Planning: 01-10-2001 (wordt verwerkt in SZW-begroting 2002)
70.Aantal CWI'sAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 17-01-2001 (26 448, nr. 19) Is meegenomen bij grofontwerp SUWI
71De aanpak van de afbouw van de CWI'sAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van17-01-2001 (26 448 nr. 19)
72.Termijnen voor gegevensaanlevering tussen CWI en gemeenten en UWVAO 13-12-2000 26 448, nr. 20In voorbereiding Planning: najaar 2001
73.Procedure rond de staartpost en de middelen die reeds aan Arbvo zijn toegezegdAO 13-12-2000 26 448, nr. 20De Tweede Kamer bij brief van 16-05- 2001 geïnformeerd 26 448, nr. 26
74.Intensiever informeren van gemeenten d.m.v. een brief en via InternetAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan gemeenten van 14-03-2001 en brief aan Tweede Kamer van 16 mei 2001 (26 448, nr. 26 2e voortgangsrapportage SUWI)
75.Beschikbaar stellen van alle informatie en rapporten rond SUWIAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan TK van 17-01-2001 (26 448, nr. 19) Is meegenomen bij grofontwerp SUWI
76.Toekomstige vormgeving van de Centra VakopleidingAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan TK van 05-07-2001 (Soza-01-533)
77.Voorstel rond de cliëntenparticipatieAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan TK van 17-01-2001 (26 448, nr. 19) Is meegenomen bij grofontwerp SUWI
78.Omvang van het subsidiebudget van de RWIAO 13-12-2000 26 448, nr. 20In voorbereiding. Planning: 01-12-2001 (zie ook nr: 202)
79.Bespreking Motie KLIQ in het kabinetAO 13-12-2000 26 448, nr. 20De Tweede Kamer bij brief van 13-03-2001 geïnformeerd 27 549/27 296, nr. 6
80.Onafhankelijke positie van de inspectieAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Wordt bij AmvB geregeld Planning: 4e kwartaal 2001
81.Evaluatie van de aanbestedings- procedure van de uvi'sAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 25-06-2001 (Soza-01-586)
82.Aandacht voor premie-inning in de MvTAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld. Is meegenomen bij invoeringswetsvoorstel SUWI van 20-01-01 (27 665)
83Plannen rond budgettering en uitbesteding door UWVAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 16-05-2001 (26 448, nr. 26)
84.Informatie over AgoraAO 13-12-200026 448, nr. 20Afgehandeld bij brief van 20-03-2001 (26 448, nr. 23) en brief van 19-06-2001 (Soza-01-561) (Zie ook nr.: 117)
85.Afstemming SUWI en poortwachtersmodelAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld. Wetsvoorstel SUWI en Poortwachter zijn op 05-07-2001 door Tweede Kamer aanvaard.
86.Toezending centrale aan- bevelingen St.v.A. naar TK + kabinetsreactieAO 13-12-2000 26 448, nr. 20Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 22-01-2001 (27 400 XV, nr. 48)
87.Cijfers over representativiteit werknemersorganisaties naar TK sturenBegrotingsoverleg 6-7/12/2000 27 400 XVAfgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 08-02-2001 27 400 XV, nr. 50
88.Steekproefsgewijs onderzoek naar cao-scholingsfondsenBegrotingsoverleg 6-7/12/2000In voorbereiding Planning: 01-10-2001
89Monitoren van het niet langer publiceren van regl.wijz. van verplichtgestelde bpf-en in de Stcrt. Begrotingsoverleg 6-7/12/2000Afgehandeld bij brief de aan Eerste Kamer van 10-05-2001 (270 73,nr. 24d)
90.Uitstel invoering art. 7 Wet Bpf 2000Plenaire behandeling EK 19-20/12/2000 27 073Afgehandeld. In Staatsblad 2001 nr. 304. Jaargang 2001
91.Consultatie sociale partners en pensioenuitvoerdersPlenaire behandeling EK 19-20/12/2000 27 073In voorbereiding Planning: 01-11-2001
92.Versnellen onderzoek sekseneutrale factorenPlenaire behandeling EK 19-20/12/2000 27 073In voorbereiding Planning: 31-12-2003 Wat betreft onderzoek eerste 2 fasen
93.Toezending «gekuiste versie»/twee brieven ArbvoAO 24-01-2001 26 642, nr. 15Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-02-2001 (Soza-01-73)
94.Brief aan TK over agentschap ESFAO 24-01-2001 26 642, nr. 15Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-02-2001 (26 642, nr. 14 herdruk)
95.Nadere info over EqualAO 24-01-2001 26 642, nr. 15Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-02-2001 (26 642, nr. 14 herdruk)
96.DeTweede Kamer informeren over acties ministers van SZW m.b.t. ESF-programma 1994–1999AO 24-01-2001 26 642, nr. 15Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-02-2001 (Soza-01-73)
97.Brief aan TK over onderzoek dhr. H.E. KoningAO 24-01-2001 26 642, nr. 15De Tweede Kamer bij brieven van 01-02-2001 (Soza-01-73) en van 05 en 06-06-2001 (Soza-01-510 en Soza-01-533 geïnformeerd. Afgehandeld bij brief van 27-08-01, 26 642, nr. 22
98.Nader onderzoek naar situatie in andere EG-landenAO 24-01-2001 26 642, nr. 15Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-02-2001 (SOZA-01-73)
99.Informatie over aantal gecontroleerde uitzend- bureaus door Westland Interventie Team (W.I.T.)Vragenuurtje TK 06-02-2001Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 07-05-2001 (SOZA-01-423)
100.Voorlichting t.b.v. grensarbeidersAO 01-02-2001 26 834,nr. 5In voorbereiding Planning: 01-10-2001
101.Terugwerkende kracht vrijstelling van de AOW/ANW en AKWAO 01-02-2001 26 834,nr. 5Planning: 4e kwartaal 2001
102.Onderzoek naar door de Staat gegarandeerde, niet-wettelijke regelingenAO 01-02-2001 26 834, nr. 5Afgehandeld bij brief van 10-09-2001
103.Gevolgen nieuwe wetgeving voor grensarbeidersAO 01-02-2001 26 834, nr. 5uitvoering continue
104.Kabinetsstandpunt n.a.v. aanbevelingen Commissie LinschotenAO 01-02-2001 26 834, nr. 5In voorbereiding Planning: 01-10-2001
105.Informatie aan de Tweede Kamer omtrent goedkeuring en opzegbaarheid van ILO-VerdragenAO 07-02-2001 27 480, nr. 3De Tweede Kamer wordt jaarlijks in het najaar per brief geinformeerd
106.Toez. Beleidsregels kinderopvangregeling LisvPlenaire behandeling TK 07-02-2001 (27 269)De afgehandeld Tweede- en Eerste Kamer geïnformeerd bij brief van 06-06-2001 (Soza-01-528)
107.Nadere toelichting 25% non-afdoening werkgeversfraudeAO 20-02-2001 170 50/27 555, nr. 241Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 19-03-2001 (17 050, nr. 215)
108.Verlof mogelijkheden voor vrijwilligerswerk in CAO's en publiekrechtelijke regelingenPlen.beh. begroting 6/7-12-2000 27 400 XVWordt meegenomen in het kabinetsstandpunt zorgverlof Planning: 01-10-2001
109.«Minima in de min»Vragenuurtje TK 13-02-2001Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 12-3-2001 (27 400 XV, nr. 15)
110.De Tweede Kamer voor 01-03-2001 informeren over de TraXX-dienstverleningVragenuurtje TK 20-02-2001Tweede Kamer bij brief van 22 februari 2001 geïnformeerd (Soza-01-1590 (AO op 13-09-2001)
111.De resultaten van het onderzoek «Betrokkenheid groeit met de tijd» in de wet ondernemingsradenBrief van 09-03-2001 Soza-01-242In voorbereiding Planning: 01-09-2002
112.Uitbreiding aantal CWI'sAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld in AO van 21-02-2001 (26 448, nr. 24)
113.Jaarlijks een conferentie houden over Cliëntenparticipatie waarbij de cliëntenorganisaties zullen worden uitgenodigdAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 19-06-2001. (Soza-01-577) (AO op 03-10-2001)
114.De Kamer wordt geïnformeerd over het financieelbeeld rond Kliq (Arbvo)AO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)De Tweede Kamer bij brief van 13-03-2001 geïnformeerd (25 549/ 27 296 nr. 16), wordt meegenomen bij het wetsvoorstel Kliq
115.Looptijd aanvragen stimuleringsregelingen verlengenAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgerond met diverse ministeriële regelingen
116.Nagaan contracten van CV HuvemaAO SUWI 21-2-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij 2e voortgangs- rapportage aan Tweede Kamer bij brief van 16-05-2001 26 448, nr. 26
117.Reconstructie en besluitvorming rond AgoraAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 20-03-2001 26 448, nr. 23 en van 19-6-2001 (Soza-01-561) Zie ook nr. 84
118.Subsidiebudget RWI zal bij de begroting 2002 voorlopig vastgesteld worden. Na evaluatie vd werkzaamheden wordt definitieve budget voor de RWI vastgesteld wordenAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
119.Voortgangsrapportage SUWIAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij brieven aan Tweede Kamer van 02-04-2001(26 448, nr 25) en van 16-05-2001 (26 448, nr. 26)
120.Inzicht kosten en baten SUWI- operatieAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 19)In voorbereiding Planning: 01-12-2001 (zie ook nr. 203)
121.Rechten en plichten cliënt m.b.t. reïntegratiebedrijf verduidelijkenAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij indiening Tweede Kamer van de invoeringswet Suwi (27 665) op 06-04-2001
122.Tweede Kamer jaarlijks informeren over samenhang in ICT-proces bij de verschillende uitvoeringsorganisatiesAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)In voorbereiding Planning: 01-01-2002
123.Tweede Kamer informeren over toezicht in overgangsperiode naar Inspectie Werk en Inkomen (IWI) tevens Tweede Kamer informeren over hoe wettelijke verankering onafhankelijk toezicht door IWI vastgesteldAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Tweede Kamer geïnformeerd bij brieven aan 02-04-2001 (SOZA-01-309) en van 16-05-2001 26 448 , nr. 26 Planning: 01-01-2002
124.Ingaan op de Invoeringswet bij vragen van Kamer over Hoofdwet, inzake poortwachterAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 26-03-2001 (SOZA-01-275
125.Benoeming ORAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld. Is meegenomen bij de wetsvoorstellen Suwi- en Poortwachter 27 588, 27 665 en 27 678, op 05-07-2001 door Tweede Kamer aanvaard.
126.Rapportage kosten in voortgangsrapportageAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij 2e voortgangsrapportage aan Tweede kamer bij brief van 16-05-2001 (26 448, nr. 26)
127.Bezien of informatie over WAO-instroomn per bedrijf openbaar kan worden gemaakt en de Tweede Kamer informatie toesturen over het toekenningspercentage voor de WAOAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 26-02-2001 (22 187,nr. 13)
128.Ieder CWI moet een minimum- pakket aan dienstverlening aanbiedenAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld. Is opgenomen in wetsvoorstel SUWI (27 588) dat op 05-07-2001 door de Tweede Kamer is aanvaard
129.Informatie aan de Kamer over CWI's in de praktijkAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)In voorbereiding, loopt mee in evaluatie SUWI Planning 01-01-2003
130.Cliëntenkamer in de RWIAO SUWU 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld. De TK heeft besloten dat er een Landelijke Cliëntenkamer komt
131.Subsidiëring cliëntenparticipatieAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)In voorbereiding Planning: 01-12-2001
132.Convenant cliëntenparticipatie bij gemeentenAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld Is gerealiseerd via bestuurlijke af- spraken
133.Overleg vormgeving cliëntenparticipatieAO SUWI 21-02-2001 (26 448, nr. 24)Afgehandeld. Overleg heeft plaats- gevonden; heeft geleid tot aanpassing Suwi-wetsvoorstel
134.Uitstroomactie ex-banen- poolersVragenuurtje TK 27-03-2001In voorbereiding Planning: 01-12-2001
135.Ctsv-rapporten over de WW-toepassing ontslagen wegens reorganisatieAO 28-03-2001 27 609/170 50/ 27 400 XV, nr. 2In voorbereiding Planning: 01-10-2001
136.Bestuurlijke problemen (CBA/RBA Rijnmond)Vragenuurtje TK 20-02-2001In voorbereiding Planning: 01-01-2002
137.Voorlichting m.b.t. AOW-gatAO 22-02-2001 27 400 XV, nr. 52In voorbereiding Planning: 01-01-2002
138.Kabinetsstandpunt levensloopbewust regeringsbeleid eind 2001 naar KamerNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr. 12)In voorbereiding Planning: 01-01-2002
139.Glazen plafond en middenmanagementNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr. 12)In voorbereiding Planning: 01-06-2002
140.Advies over «Oostenrijks model» naar KamerNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr. 12)Voortouw Justitie
141.Plan van aanpak Genitale verminkingNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr. 12)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
142.Levensloopbestendige elementen in CAO's en niet AVV-enNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr.12)In voorbereiding Planning: 01-06-2002
143.Voortgangsbrief gelijke beloning naar KamerNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr.12)Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 11-04-2001 27 099, nr. 3
144Uitbreiding Onderzoeksbevoegdheden Commissie Gelijke Behandeling uit eigen beweging in bedrijvenNota-overleg Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 05-02-2001 (27 061, nr. 12)Wordt meegenomen in evaluatie wet Gelijke behandeling Voortouw BZK
145Indexatie vergoeding Wet FinloPl.debat Arbeid en Zorg 15-03-2001 26 207/27 208In voorbereiding Planning: 01-01-2002
146.Resultaat IBO-arbeidsmarkt InstumentariumAO 05-04-2001 27 400 XV, nr. 55In voorbereiding Planning: 01-11-2001
147.Indiening Wetsvoorstel PoortwachterAO 05-04-2001 27 400 XV, nr. 55Afgehandeld. Op 18-04-2001 is genoemd wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend (27 678)
148.Overzicht van Rechten en plichten en «best practices»AO 05-04-2001 27 400 XV, nr. 55Afgehandeld bij 2e voort- gangsrapportage Suwi bij brief aan Tweede Kamer van 26 mei 2001 ( 26 446, nr. 26)
149.Openbaarmaking WAO-cijfers per bedrijfAO 05-04-2001 27 400 XV, nr. 55In voorbereiding Planning: 01-01-2002
150Verslag van het gesprek StasH met CG-raadAO 05-04-2001 27 400 XV, nr. 55In voorbereiding Planning: 01-10-2001
151.Strategy paper (AM010 004)AO 15-03-2001 26 642, nr. 16Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 06-04-2001 (26 642, nr. 18)
152.Nagaan waarom controle in Nederland anders is dan in de overige lidstatenAO 15-03-2001 26 642, nr. 16Afgedaan bij brief aan Tweede Kamer van 06-04-2001 (26 642, nr. 18)
153Vereenvoudiging ESF-subsidieregelingAO 15-03-2001 26 642, nr. 16Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 06-04-2001 (26 642 nr. 17)
154Plan van aanpak/ uitvoeringsdocument ter zake het AgentschapAO 15-03-2001 26 642, nr. 16In voorbereiding Planning: 01-10-2001
155.Voortgang van het AgentschapAO 15-03-2001 26 642, nr. 16De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 06-04-2001 (26 642, nr. 18) Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 05-07-2001 (26 642, nr. 20)
156.Aan de Tweede Kamer om het half jaar te rapporteren over de uitvoering van het ESFAO 15-03-2001 26 642, nr. 16Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 06-04-2001 (26 642, nr. 18)
157. Verantwoordelijkheidsverdelingten aanzien van ESFAO 15-03-200126 642 nr. 16Afgehandeld bij brieven aan Tweede Kamer van 13-06-2001 en 19-06-2001 (26 642, nr. 19)
158Cijfers wet BoetenAO 28-03-2001 27 609/17 050/ 27 400 XV, nr. 2In voorbereiding; wordt betrokken bij Integrale Frauderapportages Planning: 01-11-2001
159.Verhaalplicht AbwAO 28-03-2001 27 609/17 050/ 27 400 XV, nr. 2Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 01-05-2001 (27 609/17 050/27 400 XV, nr. 3)
160.Werving zorgpersoneelVragenuurtje TK 18-04-2001De Tweede Kamer bij brief van 29-05-2001 geïnformeerd Planning: 01-10-2001
161.Personeelsvoorziening tuinbouwAO 25-04-2001Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 29-06-2001 (Soza-01-607)
162.Voorlichtingscampagne Wet BoetenAO 28-03-2001 27 609/17 050/ 27 400 XV, nr. 2In voorbereiding Planning: 01-12-2001
163.Cijfers uitvoeringskostenAO 28-03-2001 27 609/17 050/ 27 400 XV, nr. 2In voorbereiding Planning: 01-10-2001
164.Terugmeldverplichting reïntegratieAO 28-03-2001 27 609/17 050/ 27 400 XV, nr. 2Afgehandeld bij invoeringswet Suwi (27 665); op 05-07-2001 door Tweede Kamer aanvaard
165.Nota over ICT & SZWBrief van 20-03-2001In voorbereiding Planning: 01-12-2001
166.De Tweede Kamer informeren over Bijstandsakkoord met MarokkoWet Beu (25 757)De Tweede Kamer bij brief van 03-07-2001 concept-akkoord toegezonden; wordt betrokken bij Integrale Frauderapportages Planning: 01-11-2001
167.Onderzoek KoopmansAO 25-04-2001 21 477, nr. 82De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 19-06-2001 (SOZA-01-561) Planning: 01-12-2001
168.Onderzoek naar inzet ESF vanaf 1999, was dit conform regelgevingAO 25-04-2001 21 477, nr. 82De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 19-06-2001 (SOZA-01-561) Planning: 01-10-2001
169.Meer informatie over Agora, inclusief de modulesAO 25-04-2001 21 477, nr. 82Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 19-06-2001 (SOZA-01-561)
170.Toelichting financiëlë gegevensAO 25-04-2001 21 477, nr. 82De Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 19-06-2001 (SOZA-01-561) Planning: 01-12-2001
171.Informatie over doelmatigheid en doeltreffendheid van het arbeidsmarktinstrumentariumAO 05-06-2001 Fin.Verantwoording 27 700Wordt meegenomen in IBO-onderzoek Planning: 01-10-2001
172.Onderbouwing van de prognoses van de nettobesteedbare inkomensgroei en reactie op het SCP-rapportAO 05-06-2001 Fin.Verantwoording. 27 700Loopt mee in Sociale Nota 2002 Planning: 01-10-2001
173.Overzicht van de bronnen van de SZW-cijfers en de aanlevermomentenAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 01-11-2001
174.Onderzoeken mogelijkheden voor versnelling aanleveren van gegevens (gemeenten, CBS)AO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 01-05-2002 (wordt verwerkt in Financiële verantwoording 2001)
175.Rapportage over stand van zaken verbeterplan M&O- beleid uvi'sAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 31-12-2001
176.Informatie over de REAAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 01-05-2002 (wordt verwerkt in Financiële verantwoording 2001)
177.Informatie over de Wsw-wachtlijst en problematiekAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 01-10-2001
178.Overzicht en antwoord op de vragen van de kamer bij de beleidsprestaties SZWAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 01-11-2001
179.Overzicht van de beleidsprestaties SZW die nog niet zijn beantwoordAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 01-10-2001
180.Informatie over stand van zaken Administratieve OrganisatieAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700In voorbereiding Planning: 31-12-2001
181.Uiteenzetten van de uitvoering van het convenant minderheden in relatie tot taakstelling ArbvoAO 05-06-2001 Fin.Verant. 27 700Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 13-07-2001 (Soza-01-659)
182.Werkproces UWV beoordeling reïntegratieverslagPl. beh. 27-06-2001 27 678In voorbereiding Planning: 01-01-2002
183.Werkproces UWV advies aan de RDAPl. beh. 27-06-2001 27 678In voorbereiding Planning: 01-01-2002
184.Uitbreiding certificeringsregeling arbodienstenPl. beh. 27-06-2001In voorbereiding Planning: 01-01-2002
185.Emancipatie-effectrapportage over advies cie DonnerPl. beh. 27-06-2001In voorbereiding Planning: 01-02-2002
186.Aanpassing ministeriële regeling procesgang eerste ziektejaarWetgevingsoverleg 18-06-2001 27 588/26 665/27 678, nr. 29In voorbereiding, afhankelijk van nog in te stellen stuurgroep. Planning: 01-09-2001–01-12-2003
187.Versoepeling verplichte aansluiting arbodienstPl. beh. 21-06-2001 27 678In voorbereiding Planning: 01-02-2002
188.Evaluatie poortwachterPl. beh. 21-06-2001 27 678In voorbereiding Planning:01-01-2005
189.Betrokkenheid cliënten organisaties bij ministeriële regeling procesgang eerste ziektejaarPl. beh. 21-06-2001 27 678In voorbereiding Planning: 01-02-2002
190.Flexibele invoeringstermijnen wetsvoorstelBeh. EK en wetsvoor- stel herziening vrijwillige verzekering AOW/ANW 27 468 op 24-04-2001In voorbereiding Planning: 01-10-2001
191.Hardheidsclausule WajongBeh. EK en wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW/ANW 27 468 op 24-04-2001 In voorbereiding Planning: 01-10-2001In voorbereiding Planning: 1-10-2001
192.Doorlichten argumenten WinterarrestBeh. EK en wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW/ANW 27 468 op 24-04-2001In voorbereiding Planning: 01-10-2001
193.Uitval onder vrijwillig AOW/ ANW verzekerden, als gevolg van verhoging minimumpremie van 5% naar 10%. Beh. EK en wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW/ANW 27 468 op 24-04-2001In voorbereiding Planning: 01-05-2002
194.Niet-gebruik van aanvullende bijstandBeh. EK en wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW/ANW 27 468 op 24-04-2001In voorbereiding Planning: 01-10-2001
195.Impact wijziging KB 746Beh. EK en wetsvoorstel herziening vrijwillige verzekering AOW/ANW 27 468 op 24-04-2001 In voorbereiding Planning: 01-10-2001
196.Toezending notitie afbakening publiek en privaatMondeling overleg EK op 15-05-2001 over SUWIAfgehandeld bij brief aan Eerste Kamer in afschrift aan de Tweede Kamer van 06-07-2001
197.Actieprogramma Kinderarbeid Op 1 juli zal er een Internetloket voor jongeren operationeel zijnAO 30-05-2001 25 640, nr. 3In voorbereiding, test van de site is begin september 2001 Planning: 01-10-2001
198.Actieprogramma Kinderarbeid Nagaan of er ook kinderen betrokken zijn bij illegale arbeid en of hierover cijfers bekend zijnAO 30-05-2001 25 640, nr. 3In voorbereiding Planning: 01-10-2001
199.De Tweede Kamer wil meer informatie over de omvang van de handel in jeugdige voetballersAO 30-05-2001 25 640, nr. 3De Minister zal nagaan wat de inspanningen zijn om handel en exploitatie van jeugdige voetballers tegen te gaan en zal deze handel, in overleg met minister van VWS, in EU-verband aan de orde stellen.
200.Cliëntenparticipatie bij gemeentenPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-01-2002
201.Financiering van cliëntenparticipatiePl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-12-2001
202.Financiering RWIPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-12-2001 (zie ook nr. 78)
203.Kosten/baten SUWIPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-12-2001 (zie ook nr. 120)
204.Mandatering gemeentetaken aan CWIPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding. In relatie tot beoordeling businessplan UWV/CWI Planning: 01-10-2001
205.Wijze van samenwerking CWI, UWV en gemeenten zal worden gemonitordPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding. continue
206.Reïntegratie door gemeentenPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding; wordt meegenomen bij 1e evaluatie SUWI Planning: 01-01-2003
207.Gevolgen kaderwet zbo's voor SUWIPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: afhankelijk van tijdstip afhandeling door Tweede Kamer van Kaderwet
208.Taakafbakening RWI, SER en andere organenPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding. Planning: 01-10-2001
209.Salaris- en pensioengaranties van het personeel van het UWVPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-11-2001 wordt meegenomen bij 3e Voortgangsrapportage
210.Toegang van de Inspecteur-Generaal tot de TK om de toezichtsbevindingen toe te lichten analoog aan de OnderwijsinspectiePl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-10-2001
211.TK ontvangt een notitie over de rol Iwi t.a.v. het toezicht op de uitvoering van de ESF-regelingenPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen 27-6-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 4e kwartaal 2001
212.Prikkels uitvoeringorganisatiesPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning :15-12-2001
213.Uitbesteding taken UWVPl. Beh. SUWI-wetsvoorstellen op 27-06-2001 27 588/27 665In voorbereiding Planning: 01-10-2001
214.Informeren TK over de stand van zaken m.b.t. de kabinetsvoornemens t.a.v. de Wet BprAO 04-07-2001 27 833, nr. 3In voorbereiding Planning: 21-12-2001
215.In de Sociale Nota 2002 een overzicht verschaffen van de verschillende definities van armoedeVragenuurtje TK 05-06-2001Wordt meegenomen in Sociale Nota 2002 Planning: 01-10-2001
216.Onderzoek naar omvang van het beroep Bbz en IOAZ in de regio's met voornaamste MKZ-brandhaardenBrief van 03-07-2001 (SoZa-01-849/LNV-01-849)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
217.Toetsing voor quick scanAO 04-07-2001 (17 050, nr. 222)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
218De TK wordt geïnformeerd over de oorzaak van het niet kunnen aanleveren van de GSD Amsterdam van 35 dossiers in het kader van het uitgevoerde toezichtsonderzoekAO 04-07-2001 (17 050, nr. 222)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
219.De TK wordt geïnformeerd over de voortgang bij Amsterdam en algemene informatie krijgen over de toezichtsactiviteiten richting andere gemeentenAO 04-07-2001 (17 050, nr. 222)In voorbereiding Planning: 01-10-2001
220.De speciaal in Amsterdam aangestelde inspecteurs zullen beoordelen of de IOAW, IOAZ en WIK ook moeten worden meegenomen in hun toezichts- activiteitenAO 04-07-2001 (17 050, nr. 222)In voorbereiding Planning: 01-10-2001

8. WAS – WORDT TABEL VAN «NORMALE BEGROTING» NAAR «VBTB-BEGROTING»

VBTB-artikelindeling Traditionele begroting
ArtnrAOnrSAOnrArtikel, A-Onderdeel en Sub.-A-Onderdeel omschrijvingenArtnrAOnrArtikelomschrijving
1  Arbeidsbemiddeling en basisdienstverlening   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Rijksbijdrage Arbvo (basisdienstverlening)U12011Basisbijdrage
 3 OntvangstenM12014Ontvangsten AM
       
2  Stimulering en kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1WIW-scholing en activering; werkervaring; prestatieb. ArbvoU12065Scholing en activering
    U12063Werkervaringsplaatsen
    U12064REA-plaatsingen
    U12067IHS-banenpools
    U12012Prestatiebudget
       
  2Kinderopvang ABWU14081Kinderopvang ABW
  3ESF-deel   
  4WW-experimenten   
  5Sluitende aanpakU12091Sluitende aanpak
  6MinderhedenbeleidU12101Minderhedenbeleid
 3 OntvangstenM12012 en 4Ontvangsten AM
    M14016Ontvangsten BZ
       
3  Aanvullende werkgelegenheid   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Instroom/doorstroom banenU12081Instroombanen
    U12082Doorstroombanen
    U12083Uitstroompremie
       
  2WIW-dienstbetrekkingenU12061Normbedrag dienstbetr.
    U12062Basisbedrag dienstbetr.
       
  3Regeling schoonmaakdiensten particulierenU12071Loonkosten
    U12072Uitvoeringskosten
       
  4ESF-deel   
  5WVA/SPAK   
       
 3 OntvangstenM12012 en 3Ontvangsten AM
       
4  Aangepast en begeleid werken   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Wet sociale werkvoorzieningU12021Decentraal budget
    U12022Centraal budget
       
 3 OntvangstenM12011Ontvangsten AM
    M13011Anti-cumulatie afdr.
       
5  Algemene inkomensgarantie op minimumniveau   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Algemene bijstandswetU1401; U14121Algemene bijstand
    U1401; U14122Toeslagen U1401;
    U14123Zelfstandigen U1401;
    U14124Inrichtingen U1401;
    U14125Rechtstreeks U1401;
    U14126Overig
       
  2IOAWU1402;1IOAW
    U1412  
  3IOAZU1403;1IOAZ
    U1412  
       
  4ToeslagenwetU13021Uitkeringen
    U13022Uitvoeringskosten
       
 3 OntvangstenM14011,2,3Ontvangsten BZ
    M13022Ontvangsten SV
       
6  Inkomensgarantie voor Jonggehandicapten   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1WajongU13081Uitkeringen
    U13082Uitvoeringskosten
       
 3 OntvangstenM13025Ontvangsten SV
       
7  Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsongeschikten   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1TbiaU13091Uitkeringen
    U13092Uitvoeringskosten
       
 3 OntvangstenM13026Ontvangsten SV
       
8  Tijdelijke inkomensgarantie voor kunstenaars   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1WIKU14101Uitkeringen
    U14102Uitvoeringskosten
       
 3 OntvangstenM14015Ontvangsten BZ
       
9  Tegemoetkoming in de kosten van kinderen   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1AKWU13011Uitkeringen
    U13012Uitvoeringskosten
  2TOGU13091Uitkeringen
    U13092Uitvoeringskosten
       
 3 OntvangstenM13021 en 7Ontvangsten SV
       
10  Maatschappelijke participatie van gehandicapten   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1WvGU14071Bovenregionaal vervoer
    U14072Woningaanpassingen
       
 3 OntvangstenM14014Ontvangsten BZ
       
11  Bevordering van combinatiemogelijkheden van arbeid en zorg   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Rijksbijdrage loopbaanonderbrekingU13121Rijksbijdrage lbo
       
  2Wet vermindering afdrachtskorting  Mifi
       
 3 OntvangstenM13028Ontvangsten SV
       
12  Coördinatie emancipatiebeleid   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Subsidies emancipatieondersteuningU15021Subsidies
       
  2Stimuleringsmaatregel dagindelingU15081Subsidies
       
 3 OntvangstenM15021Ontvangsten DCE
       
13  Verbetering arbeidsomstandigheden   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1ArbeidsomstandighedenU15071Convenanten
       
 3 OntvangstenM15061Bestuurlijke Boeten
       
14  Tegemoetkoming asbestslachtoffers   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffersU15091Tegemoetkomingen
       
 3 Ontvangsten   
       
15  Rijksbijdragen sociale fondsen   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1RijksbijdragenU13031Rijksbijdrage WAZ
    U13032Rijksbijdrage WW
       
  2PremiebijdragenU13041Bijdragen
       
 3 OntvangstenM13023Ontvangsten SV
       
16  Rijksbijdragen spaarfonds AOW   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1RijksbijdrageU13111Rijksbijdrage
       
 3 Ontvangsten   
       
17  Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1RijksbijdrageU15061CVCS
  2SWIU15062SWI
  3VeranderorganisatieU15063Veranderorganisatie
       
 3 Ontvangsten   
       
97  Aflopende regelingen   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1Financiele afwikkeling afgesloten regelingenU14041Nabetalingen
  2JeugdspaarwetU15051Nabetalingen
  3regeling ex mijnwerkersU13061Nabetalingen
  4ExperimentenU14061Nabetalingen
  5KoopkrachtreparatieU14091Nabetalingen
  6MillenniumbijdragenU14111Nabetalingen
  7Liquidatiewet invalisiteitswettenU13051Nabetalingen
       
 3 OntvangstenM15051Ontvangsten JSW
    M13024 en 8Ontvangsten SV
    M14016Ontvangsten BZ
       
98  Algemeen   
 1 Apparaatsuitgaven   
  1Personeel en materieelU11011Ambtelijk personeel
    U11012Ov. personele uitgaven
    U11013Post actieven
    U11014Materieel
    U11015Huisvesting
    U11016Primaire processen
       
  2AutomatiseringU11041Automatisering
       
 2 Beleidsuitgaven   
  1Onderzoek en beleidsinformatieU11051Projectonderzoek
    U11052Beleidsinformatie
    U11053Meerjarig onderzoek
    U11054Onderzoek emancip
  2VoorlichtingU11061Voorlichting vakdep
    U11062Voorlichting DCE
  3SubsidiesU15011Subsidies
  4Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoeringU15101Subsidies
       
 3 OntvangstenM11011 en 2Ontvangsten ministerie
    M15011Ontvangsten subsidies
    M15071Ontvangsten handhaving
       
99  Nominaal en onvoorzien   
 1 Apparaatsuitgaven   
 2 Beleidsuitgaven   
  1OnvoorzienU11071Onvoorzien
  2LoonbijstellingU11081Loonbijstelling
  3PrijsbijstellingU11091Prijsbijstelling
       
 3 Ontvangsten   

9. LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AafAlgemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds
AAWAlgemene Arbeidsongeschiktheidswet
AbwAlgemene bijstandswet
AfJArbeidsongeschiktheidsfonds Jonggehandicapten
AfzArbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen
AGAgentschap SZW
AIArbeidsinspectie
AKWAlgemene kinderbijslagwet
AMDirectie Arbeidsmarkt
AnfAlgemeen Nabestaandenfonds
ANWAlgemene nabestaanden wet
A&ODirectie Analyse en Onderzoek
AofArbeidsongeschiktheidsfonds
AokArbeidsongeschiktheidskas
AOWAlgemene Ouderdoms Wet
ArboArbeidsomstandigheden
ArbvoArbeidsvoorzieningsorganisatie
ATWArbeids Tijden Wet
AWBZAlgemene wet bijzondere ziektekosten
AwfAlgemeen werkloosheidsfonds
BBABuitengewoon besluit arbeidsverhoudingen
BBAGBesluit Bijdrage AWBZ-gemeenten
BIKKBijdrage in de Kosten van Kortingen
BRZOBesluit risico's zware ongevallen
BuesiBureau Europese Subsidie Instrumenten
BUOBeleidsunit Opsporing
BVGBedrijfsverzamelgebouwen
BWBurgerlijk Wetboek
BZKMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAOCollectieve Arbeidsovereenkomst
CBBSClaimbeoordeling en belastbaarheid van het sociaal medisch handelen
CBSCentraal Bureau voor de Statistiek
CPBCentraal Plan Bureau
CPIConsumenten Prijs Index
CTSVCollege van toezicht sociale verzekeringen
CVCentrum Vakopleiding
CVVCollectief vraagafhankelijk vervoer
CWComptabiliteitswet
CWICentra voor Werk en Inkomen
DCEDirectie Coördinatie Emancipatiebeleid
DGUBDirectoraat-Generaal Uitvoeringsbeleid
EAUExperimenten activering van uitkeringsgelden
EBBEnquête Beroeps Bevolking
EEREmancipatie Effect Rapportage
EGEuropese Gemeenschap
EOSEmancipatie ondersteuningsbeleid
ESFEuropees Sociaal Fonds
EUEuropese Unie
EZMinisterie van Economische Zaken
FinloWet Financiering Loopbaanonderbreking
FWIFonds Werk en Inkomen
HBOHoger Beroeps Onderwijs
HVSHoofdelijk Versnelde Scholing
IBOInterdepartementaal Beleidsonderzoek
ICEInterdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid
ICTInformatie en Communicatie Technologie
ID-banenInstroom, doorstroombanen
IOAWWet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZWet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
IOFInvaliditeits- en Ouderdomsfonds
IWIInspectie voor Werk en Inkomen
KDCKennis- en Documentatiecentrum
KOARegeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang voor alleenstaande ouders met kinderen in de Abw
LISVLandelijk Instituut Sociale Verzekeringen
M&OMisbruik en Oneigenlijk Gebruik
MBOMiddelbare Beroeps Opleiding
MEVMacro Economische Verkenning
MGAMonitor Gemeentelijk Armoedebeleid
MJBPMeerjarenbeleidsplan Emancipatie
MKBMidden en kleinbedrijf
NAPNationale Actie Plan
NCvBNederlands Centrum voor Beroepsziekten
NIBUDNationaal instituut voor budgetvoorlichting
NugNiet Uitkeringsgerechtigden
NVSNationale Vacature- en Sollicitantenbank
OCWMinisterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OfOuderdomsfonds
OMOpenbaar Ministerie
OSAOrganisatie voor strategisch arbeidsmarktonderzoek
OSBOndernemersorganisatie schoonmaak- en Bedrijfsdiensten
OVOpenbaar Vervoer
Pemba WetWet Premiedifferentiatie en marktwerking
RBvMRuim Baan voor Minderheden
REAReïntegratie Arbeidsgehandicapten
RfReïntegratiefonds
Rif'sRegionale interdisciplinaire fraudeteams
RSIRepetitive Strain Injury
RSPRegeling schoonmaakdiensten particulieren
RWIRaad voor Werk en Inkomen
SERSociaal-Economische Raad
SIODSociale Inlichtingen en Opsporings Dienst
SPAGStimuleringsprojecten Allochtone Groepen
SPAKSpecifieke Afdrachtskorting
STECRStichting Expertisecentrum Reïntegratie
SUWIStructuur Uitvoering Werk en Inkomen
SVBSociale Verzekeringsbank
SWSociale Werkvoorziening
SZASociale zekerheid en arbeidsmarkt
SZWMinisterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TbiaWet bescherming inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria
TNONederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
TOGTegemoetkoming Onderhoudskosten Gehandicapten
TWToeslagenwet
UfoUitvoeringsfonds voor de Overheid
UVI'sUitvoeringsinstellingen
UWVUitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen
VBTBVan Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording
VlwVermindering langdurig werklozen
VMBOVoortgezet Middelbaar Beroeps Onderwijs
VNGVereniging Nederlandse Gemeenten
VRVeiligheidsrapport
VROMMinisterie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VUTVervroegde uittreding
VenWMinisterie van Verkeer en Waterstaat
VWSMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WAAWet Aanpassing Arbeidsduur
WAJONGWet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten
WalvisWet administratieve lastenverlichting in de Sociale verzekeringen
WAOWet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAVWet Arbeid Vreemdelingen
WAZWet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
WEPWerkervaringsplaatsen
Wet SamenWet Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden
WfvWet Financiering volksverzekeringen
WgfWachtgeldfondsen
WIKWet Inkomensvoorziening Kunstenaars
WIWWet inschakeling werkzoekenden
WKAWet Koppeling met afwijkingsmogelijkheid
WMLWet minimumloon
WSWWet sociale werkvoorziening
WTSWet Tegemoetkoming Studiefinanciering
WulbzWet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte
WVAWet Vermindering Afdracht Loonbelasting en Premies Volksverzekeringen
WVGWet Voorzieningen Gehandicapten
WWWerkloosheidswet
ZboZelfstandige Bestuursorganen
ZWZiektewet
Licence