Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

 blz.
A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
B.Begrotingstoelichting3
1.Leeswijzer3
2.Het beleid5
2.1Hoofdlijnen van het beleid5
2.2.De Beleidsartikelen21
 Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring21
 Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen41
 Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen57
 Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing73
 Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving88
 Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden98
 Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau114
 Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden130
 Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband141
 Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit154
 Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies169
 Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling197
 Artikel 13. Handhaving213
 Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken234
2.3.De niet-beleidsartikelen237
 Artikel 15. Algemeen237
 Artikel 16. Nominaal en onvoorzien248
3.De bedrijfsvoering249
4.De toelichting bij de agentschapsbegroting250
5.Bijlage 1. De verdiepingsbijlage278
 Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring278
 Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen280
 Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen282
 Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing284
 Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving286
 Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden287
 Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau289
 Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden291
 Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband293
 Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit295
 Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies297
 Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling299
 Artikel 13. Handhaving301
 Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken302
 Artikel 15. Algemeen303
 Artikel 16. Nominaal en onvoorzien306
6.De bijlage 2. inzake Moties en Toezeggingen311
7.De bijlage 3. inzake ZBO's en RWT's385
8.De bijlage 4. inzake Overzichtsconstructie Milieu387
9.De bijlage 5. inzake het overzicht voortgang klimaatbeleid 2003460
10.6. Lijst van Afkortingen476
11.7. Trefwoordenregister479

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI), voor het jaar 2004 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2004. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2004

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2004 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendienst)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Rijksgebouwendienst» voor het jaar 2004 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel de paragraaf inzake het agentschap.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De memorie van toelichting is opgebouwd uit de volgende onderdelen en terug te vinden in de hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda

2.2 Beleidsartikelen

2.3 De niet-beleidsartikelen

3. Bedrijfsvoeringsparagraaf

4. De agentschapsbegroting

5. De bijlage 1. Verdiepingsbijlage

6. De bijlage 2. Moties en Toezeggingen

7. De bijlage 3. ZBO en RWT's

8. De bijlage 4. Overzichtsconstructie Milieu

9. De bijlage 5. Voortgang klimaatbeleid 2003

10. 6. Lijst van Afkortingen

11. 7. Trefwoordenregister

2.1 De beleidsagenda

Als vertrekpunt van de beleidsagenda dient het Hoofdlijnenakkoord. De beleidsagenda is hiermee ingedeeld naar 4 thema's:

• Ruimtelijk investeren en ruimte geven aan ontwikkelingen (meer verantwoordelijkheid bij burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties);

• Streven naar een eco-efficiënte economie (inzet op innovatie en internalisering van milieukosten);

• Vitaliseren van steden (gerichte prikkels voor investeringen door marktpartijen);

• Organiseren van betere naleving en minder regels (vergroting zelfoplossend vermogen van de samenleving).

Binnen deze thema's zijn een overzichtelijk aantal beleidsprioriteiten gesteld. Per prioriteit wordt in het kort ingegaan op het doel, de te leveren prestaties in 2004 en de relevante beleidsartikelen waar nader op dit beleid wordt ingegaan.

De beleidsagenda wordt afgesloten met twee overzichtstabellen en de hierbij behorende toelichting. De eerste tabel geeft een aansluiting tussen de vorige begroting 2003 en de nu voorliggende ontwerpbegroting 2004 met in budgettaire zin de meest relevante beleidsmatige budgettaire wijzigingen. De tweede tabel geeft een overzicht van de financiële consequenties per thema en vervolgens naar prioriteit. Daar VROM geen administratie voert op dit niveau maar naar beleidsartikelen en instrumenten, is dit overzicht tot stand gekomen via extracomptabele administraties.

2.2 De (beleids)artikelen

De begroting van het ministerie van VROM is opgedeeld in 16 artikelen, waarvan veertien artikelen gerekend kunnen worden tot beleidsartikelen. Tot de niet beleidsartikelen behoren de artikelen 15: Algemeen en artikel 16 : Nominaal en onvoorzien. Op deze artikelen worden de bedragen gepresenteerd die niet aan afzonderlijke beleidsdoelstellingen worden toegerekend.

De (beleids)artikelen geven conform de VBTB structuur antwoord op de WWW vragen: Wat willen we bereiken?, Wat gaan we daarvoor doen?, Wat mag dat kosten?

De beleidsartikelen beginnen met een inleiding en bevatten in abstracte termen de doelen van het beleidsterrein. De inleiding wordt afgesloten met een opsomming van de operationele doelstellingen van het artikel. In het onderdeel operationele doelstellingen wordt inzicht verschaft in het beleid (Wat willen we bereiken) inclusief de meerjarige, door het departement, beïnvloedbare streefwaarden en de te leveren prestaties (Wat gaan we daarvoor doen) voor het komende jaar. Voor zover het beleid nog niet gepresenteerd kan worden in meetbare termen, wordt in de VBTB-paragraaf hier nader op ingegaan. De evaluaties van het beleid die uitgevoerd zullen worden in 2004 zijn terug te vinden in de paragrafen over de operationele doelen van beleid. Het antwoord op de derde vraag, Wat mag het kosten, is terug te vinden in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid. In hoofdlijnen kent de tabel de volgende indeling: het totaal van de verplichtingen en de uitgaven waarbij deze uitgaven vervolgens zijn onderverdeeld naar programma en apparaatskosten. De programma-uitgaven zijn uitgesplitst naar operationeel doel en instrumenten. Onder het programma «onverdeeld» vallen de uitgaven die niet direct zijn toe te rekenen aan operationele doelen. De apparaatuitgaven worden, met uitzondering van de individuele huursubsidie op beleidsartikel 2, niet toegedeeld aan de operationele doelen.

Tenslotte, wordt ieder beleidsartikel afgesloten met een tabel Budgetflexibiliteit. Deze flexibiliteit geeft het door de Kamer gewenste inzicht over het op korte en lange termijn nog te beïnvloeden deel van de (meerjarige) uitgavenramingen.

3. De bedrijfsvoeringparagraaf

In deze paragraaf worden de bedrijfsvoeringprioriteiten beschreven.

4. De agentschapbegroting

In de agentschapbegroting vindt bespreking plaats van de Rijksgebouwendienst aan de hand van de doelstellingen van deze dienst namelijk: het adequaat huisvesten van de rijksdienst, het in evenwicht houden van de baten en lasten en het realiseren van toegevoegde waarde.

De bijlagen

Als bijlagen zijn opgenomen:

1. Verdiepingsbijlage: in deze bijlage zijn per artikel in tabellen de mutaties vermeld die zijn aangebracht bij de voorbereiding van de begroting 2004. Waar nodig worden de mutaties onder de tabellen toegelicht.

2. Moties en toezeggingen

3. Bijlage ZBO en RWT's

4. Overzichtsconstructie Milieu

5. Bijlage Voortgang klimaatbeleid 2003

6. Lijst van Afkortingen

7. Trefwoordenregister

2. HET BELEID

2.1. Hoofdlijnen van het beleid

Het Kabinet wil meer dan ons land zo goed mogelijk door economisch slechtere tijden loodsen. Het wil het probleemoplossend vermogen van de samenleving verhogen. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten hun creativiteit en daadkracht optimaal kunnen benutten. Het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet «Meedoen, Meer werk, Minder regels» van 16 mei 2003 is richtinggevend voor VROM. Het ministerie wil samen met anderen zorgen voor een duurzame kwaliteit van onze leefomgeving. Met sterke steden die een gevarieerd woningaanbod van voldoende kwaliteit hebben voor alle inkomens. Met een vitaal platteland dat niet op slot gaat. Duurzame ontwikkeling door ontkoppeling van economische groei en de toename van de milieudruk. Dit is niet beperkt tot de grenzen van Nederland of de Europese Unie. Op de top van Johannesburg (WSSD) is een ambitieus programma overeengekomen. Nederland heeft dit vertaald in het actieprogramma Duurzame Ontwikkeling, dat bestaat uit een nationaal en een internationaal deel. Deze acties laten zich voor het eigen beleidsterrein goed onderbrengen in de VROM-prioriteiten.

VROM heeft de ambitie om in die richting als veranderkracht te fungeren. Deze ambitie krijgt gestalte in een meer thematische aanpak die de beleidspijlers bij VROM overstijgt en zich uitstrekt tot samenwerking met andere ministeries. Gezond en veilig wonen zijn immers geen zaak voor VROM alleen, duurzaam ondernemen is ook een thema van Economische Zaken en Volksgezondheid en Landbouw werken ook aan duurzaam consumeren. Beheersing van mobiliteit en ruimte voor water zijn thema's waar ook het ministerie van Verkeer & Waterstaat aan werkt. Het thema «kwaliteit van de stad» heeft raakvlakken met Binnenlandse Zaken, Justitie, Welzijn en Cultuur. En voor de invulling van het internationaal natuur en milieubeleid is samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking en LNV van belang, onder meer voor het efficiënt inzetten van de HGIS gelden voor dit beleidsterrein. Een ondernemend departement moet actief zulke verbanden leggen.

VROM zal waken voor de neiging om ieder probleem te lijf te gaan met nieuwe regels en wetten of de behoefte om telkens belangengroepen tegemoet te komen met uitzonderingsbepalingen en ingewikkelde amendementen. Het accent in de komende jaren ligt vooral op de uitvoering van beleid en naleving van wet- en regelgeving, maar ook op de sanering van regelgeving en de vermindering/vereenvoudiging van procedures.

VROM zal wegen vinden om het probleemoplossend vermogen van de samenleving zélf te vergroten. Dat is de uitdaging voor VROM. Ruimte voor innovatie, bevordering van investeringen voor sterke steden en een vitaal platteland, het zelf investeren door de Rijksgebouwendienst in passende huisvesting en het behoud van cultureel erfgoed, maar ook selectief zijn in de aanpak van vraagstukken, opdat VROM kan waarmaken waar het ministerie voor staat.

De economische situatie is verre van rooskleurig, waardoor ook VROM fors moet bezuinigen. Dat dwingt het ministerie tot scherpe keuzes bij de inzet van zijn middelen. De bezuinigingen bieden tegelijkertijd de kans om processen op een andere manier in te richten, waarbij de verantwoordelijkheden voor de te bereiken resultaten – en de daarmee samenhangende verwachtingen van burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen – helder worden afgebakend.

VROM stelt vier beleidsprioriteiten.

1. ruimtelijk investeren en ruimte geven aan ontwikkelingen (meer verantwoordelijkheid bij burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties).

2. streven naar een eco-efficiënte economie (inzet op innovatie en internalisering van milieukosten).

3. vitaliseren van steden (gerichte prikkels voor investeringen door marktpartijen).

4. organiseren van betere naleving en minder regels (vergroting zelfoplossend vermogen van de samenleving).

Het is daarbij de inzet van het Kabinet om samenhangende afwegingen te maken vanuit de huidige subsidie-instrumenten voor stad en land vanuit de overtuiging dat zo een integrale afweging kan worden gemaakt op basis van de doelstellingen van VROM en de andere departementen die gericht zijn op de fysieke ruimte. Een kader daartoe wordt uitgewerkt in de Nota Ruimte.

De subsidietaakstelling (exclusief huursubsidietaakstelling) uit het Hoofdlijnenakkoord voor VROM bedraagt uiteindelijk € 150 mln structureel. De onderstaande tabel geeft inzicht in de budgetten die in 2004 op de VROM-begroting staan voor met name de VROM-beleidsprioriteiten «ruimtelijk investeren en ruimte geven aan ontwikkelingen» en «vitaliseren van steden».

 
Budget (bedragen in € 1 mln)20042005200620072008
ISV626442372375375
IPSV4685705952
BIRK*4441474747
NSP*9725484848
Geluid/Bodem/Gebiedsgerichtbeleid168208211217217

* Dit overzicht is extracomptabel aangezien de budgetten van BIRK en NSP zijn ondergebracht in het FES-fonds en worden begroot en verantwoord op de begroting van het ministerie van Economische Zaken.

2.2. Beleidsprioriteiten

In deze paragraaf worden de belangrijkste prioriteiten van VROM voor de komende jaren kort beschreven. De prioriteiten zijn onderverdeeld in de reeds in § 2.1 genoemde thema's. Ter verdere toelichting geldt dat het drie inhoudelijke thema's zijn en het vierde thema meer ingaat op de «hoe-vraag». Tot slot zal in deze paragraaf ook worden stilgestaan bij het EU-voorzitterschap, dat weliswaar veel tijd en energie zal opeisen in het komend jaar, maar dat eerder instrumenteel is voor de daarvoor genoemde beleidsprioriteiten.

1. RUIMTELIJK INVESTEREN EN RUIMTE GEVEN AAN ONTWIKKELINGEN

Het Kabinet heeft de ambitie om de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van de leefomgeving in Nederland effectiever vorm te geven. Het eindresultaat moet meer bepaald worden door de burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden zelf, dan van bovenaf opgelegd door het Rijk. De Minister van VROM heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en zal het proces vanuit die rol initiëren en bewaken.

Beleidsprioriteit 1:

Doel: Realisatie van een integrale, rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland

Burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en andere overheden kunnen hun verantwoordelijkheid pas goed nemen, als daar een eenduidig beleidskader voor bestaat. Daartoe is een integrale rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland – de Ruimtelijke Hoofdstructuur – noodzakelijk, waarin wordt aangegeven welke algemene ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang worden geacht. Het Kabinet zal het nationale ruimtelijke beleid vormgeven in één geïntegreerde Nota Ruimte. Zo'n rijksbrede Nota Ruimte, die selectief (op hoofdlijnen) en geïntegreerd is, sluit aan bij de algemene Kabinetsdoelen minder beleid, meer samenhang, minder regels en een slagvaardige uitvoering. Dit beleid biedt het kader voor accommodatie van de verschillende ruimtevragende functies (bedrijventerreinen en kantoren, natuur en landbouw, water, hoofdinfrastructuur en wonen).

Prestaties in 2004:

• Vaststelling van het Kabinetsstandpunt met betrekking tot een geïntegreerde Nota Ruimte. In deze nota zal het Rijk aangeven op welke wijze, wanneer en waar ruimte zal worden gegeven voor wonen, werken, bereikbaarheid, landbouw, natuur en water waarbij tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden dan wel vergroot. Het Rijk zal zich daarbij vooral richten op de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid en het scheppen van de condities waaronder andere overheden, burgers en investeerders hun eigen verantwoordelijkheid kunnen invullen. Behalve door mínder beleid zal dit onder andere zijn beslag moeten krijgen in een meer op ontwikkeling dan op toelating gericht ruimtelijk beleid. Specifieke aandacht zal geschonken moeten worden aan de wijze van verstedelijking, de Deltametropool, de versterking van de economie door ruimtelijke economische ingrepen, het bouwen in landelijk gebied, de relatie tussen verstedelijking en verkeersinfrastructuur, de knelpunten in de relatie tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid, de nationale landschappen en het uitvoeringsgereed maken van de Nieuwe Sleutelprojecten.

• De uitvoering van de nota wordt ter hand genomen. Kernbegrippen bij de uitvoering van het beleid zijn selectiviteit, kracht en gebiedsgerichtheid. Datgene waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijk is, komt tot uitdrukking in een aantal nationale of rijksprojecten en programma's, die passen bij de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en in een beperkt aantal generieke kaders. De rijksinzet zal zich richten op versterking van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur en het oplossen van knelpunten (bijvoorbeeld rond externe veiligheid).

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

De artikelen 1, 4, 6, 8 en 9.

Beleidsprioriteit 2:

Doel: Het implementeren van ontwikkelingsplanologie als aanpak in de ruimtelijke ordening

Het rijk wil private partijen en maatschappelijke organisaties ruimere mogelijkheden bieden een actieve inbreng te leveren in de ruimtelijke ordening. Daardoor zal het ruimtelijk beleid beter voldoen aan maatschappelijke wensen en sneller tot uitvoering kunnen komen. Het accent in het rijksbeleid zal meer liggen op wat kan en minder op wat moet. Uitgangspunt van ontwikkelingsplanologie is een gebiedsgerichte aanpak, die andere overheden in staat stelt oplossingen op maat te ontwikkelen. Het rijk zal de regeldruk verlichten, op voorwaarde dat ruimtelijke plannen daadwerkelijk leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Omdat bij een gebiedsgerichte aanpak niet alleen de regels van het ruimtelijk beleid in het geding zijn, maar ook de regels van het milieubeleid, zal aansluiting worden gezocht bij projecten op de terreinen van externe veiligheid en Stad en Milieu.

Ontwikkelingsplanologie heeft de volgende kenmerken:

• Een gebiedsgerichte aanpak, waarbij het vooral gaat om de kwaliteit van het geheel en minder om de verschillende doelstellingen afzonderlijk;

• Samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bij de ontwikkeling én uitvoering van ruimtelijke plannen;

• Uitvoering van een projectenenvelop, waarbij verevening plaatsvindt tussen winst- en verliesgevende planonderdelen.

Prestaties in 2004:

• Opbouw van kennis en kunde bij partijen die nog weinig ervaring hebben met ontwikkelingsplanologie, bijvoorbeeld provincies, waterschappen en gemeenten in het landelijk gebied, onder andere door verspreiding van kennis van goede praktijken;

• Samen met de meest betrokken departementen uitvoeren van een actieprogramma gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor ontwikkelingsplanologie en het opruimen van belemmeringen, zowel institutioneel (bijvoorbeeld herijking regelgeving, fundamentele herziening WRO, verevening) als in de bestuurspraktijk (bijvoorbeeld heldere prioriteitstelling, bundeling van geldstromen, meer resultaatsverplichtingen, één loket voor regionale gebiedsontwikkeling);

• Opname in de Nota Ruimte van de mogelijkheid om indien nodig onder voorwaarden af te wijken van beleidsregels uit de planologische kernbeslissing nationaal ruimtelijk beleid.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

Artikel 1.

2. STREVEN NAAR EEN ECO-EFFICIËNTE ECONOMIE

Het Kabinet wil de komende jaren fors inzetten op een verbetering van de eco-efficiëntie van de economie. Deze eco-efficiëntie staat voor de verhouding tussen wat productie oplevert en wat het milieu daarvoor moet betalen. Een verbetering van de eco-efficiëntie draagt bij aan de door het Kabinet gewenste handhaving van de ontkoppeling van economische groei en de toename van de milieuvervuiling. Een verbetering van eco-efficiëntie van de economie wil het Kabinet bereiken door de externe kosten te internaliseren, waarbij vergroening van het belastingstelsel een belangrijk punt van aandacht is. Tevens richt het ministerie zich op het bevorderen van duurzaam produceren en consumeren. Een afname van de milieuvervuiling terwijl de economie blijft groeien (absolute ontkoppeling) vereist meer fundamentele veranderingen, ook wel transities genoemd. Om die te bereiken, stimuleert VROM systeeminnovaties met de transitieaanpak, een procesbegeleiding van langdurige maatschappelijke veranderingen. Het thema-streven naar een eco-efficiënte economie – fungeert daarmee tegelijkertijd als duurzaamheidparagraaf van het Ministerie van VROM.

Beleidsprioriteit 1:

Doel: Systeeminnovaties

Met het NMP4 zijn vier transities (mobiliteit, landbouw, energiehuishouding en biodiversiteit) in gang gezet. Deze langdurige maatschappelijke veranderingsprocessen richten zich op een aantal hardnekkige milieuproblemen, waaronder klimaatverandering en afnemende biodiversiteit. De aard van de problemen vereist een andere werkwijze van de overheid. Ten eerste zijn deze problemen grensoverschrijdend van aard, zij vragen dus om een internationale (EU) aanpak. Ten tweede moeten we problemen en oplossingen leren zien in een breder verband. Het gaat om veranderingen op meerdere terreinen (sociaal, economisch, cultureel, institutioneel, technologisch) die op elkaar inwerken en elkaar versterken. Om duurzame ontwikkeling te realiseren is daarom samenwerking nodig van alle betrokken maatschappelijke partijen (burgers, bedrijfsleven, overheid en kenniswereld). Alleen zo kunnen deze veranderingsprocessen leiden tot systeeminnovatie op verschillende niveaus in de samenleving.

Prestaties in 2004:

Daartoe worden het komende jaar de volgende prestaties geleverd:

• Acht instrumenten en zes illustratieprogramma's uit het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling die onder de eerste verantwoordelijkheid van VROM vallen – waaronder het transitieproject duurzame chemie – zijn uitgevoerd;

• Drie instrumenten en één agendaonderwerp die onder de eerste verantwoordelijkheid van VROM vallen zijn opgestart;

• Een openbaar maatschappelijk debat over de voortgang van duurzame ontwikkeling is georganiseerd;

• Samen met maatschappelijke actoren is vastgesteld welke initiatieven op korte dan wel langere termijn wenselijk zijn ten behoeve van duurzame ontwikkeling (een lijstje wordt opgenomen in de voortgangsrapportage);

• Een inventarisatie van belemmeringen en stimulansen voor transities in bestaand beleid en instrumentarium heeft plaatsgevonden;

• Vier bijeenkomsten om leerervaringen uit te wisselen («best practises») zijn georganiseerd.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

Artikel 1.

Beleidsprioriteit 2:

Doel: Internaliseren externe kosten

Het Kabinet wil de ontkoppeling van economische groei en milieudruk die de afgelopen jaren tot stand is gebracht, vasthouden. Marktconforme instrumenten, zoals heffingen, belastingen en verhandelbare emissies, moeten er voor zorgen dat de kosten voor milieu en natuur zwaarder meewegen bij maatschappelijke afwegingen.

Prestaties in 2004:

Hiervoor worden het komende jaar de volgende prestaties geleverd:

• Vergroening van het belastingstelsel: interdepartementale voorbereiding van de verhoging van de Regulerende energiebelasting met structureel € 450 mln per 1-1-2005. De extra opbrengsten zullen naar burger en bedrijfsleven worden teruggesluisd d.m.v. de verlaging van één of meer andere belastingen. Het Kabinet streeft zowel bij de wijze van verhoging als bij de invulling van het terugsluizen, naar een zo hoog mogelijke milieueffectiviteit. Daarnaast zal het beleid van het Kabinet ook gericht zijn op vergroting van de milieueffectiviteit van andere, voor het milieu relevante belastingen;

• Invoering van de EU-richtlijn Emissiehandel in Broeikasgassen. In 2004 wordt hiervoor de noodzakelijke regelgeving tot stand gebracht, zowel op wettelijk niveau (Wet milieubeheer) als op het niveau van de uitvoeringsregelgeving (AMvB CO2 -emissiehandel). Met de wijziging van de Wet milieubeheer zal tevens de Nederlandse Emissieautoriteit zijn opgericht. Verder moet per 1 april 2004 het nationale toedelingsplan bij de Europese Commissie zijn ingediend. Het ministerie van EZ heeft hierbij het voortouw;

• Het gezamenlijk met het Ministerie van V&W en in overleg met de transportsector starten met het onderzoek naar de mogelijkheid van beprijzing van de transportsector, onder andere op basis van de maatschappelijke kosten;

• Initiëren gezamenlijk onderzoek met IPO en VNG naar vergroening van het belastingstelsel op decentraal niveau. Dit levert eind 2004 een overzicht op van lokale vergroeningsmogelijkheden;

• Het ontwikkelen van methodieken voor de sociale en economische pijler om subsidies te toetsen op hun duurzaamheid, analoog aan de milieuaanpak. In 2004 zal ten minste één van beide methoden worden afgerond.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

De artikelen 1, 7 en 11.

Beleidsprioriteit 3:

Doel: Verhogen van de vrijwillige inspanningen van burgers en bedrijven om duurzaam te produceren en consumeren

Het Kabinet kan de milieudoelstellingen voor duurzame ontwikkeling niet alleen realiseren. Ook burgers en bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het oplossen van milieuproblemen die samenhangen met productie en consumptie. Het Kabinet vindt dat de overheid met haar eigen bedrijfsvoering het goede voorbeeld dient te geven. Voorts zal de overheid inspirerende doelen aan het bedrijfsleven aanreiken. Die moeten het management stimuleren om milieu samen met de andere duurzaamheidaspecten (people, planet, profit) te integreren in de ondernemersstrategie, productieprocessen en producten. Het Kabinet zal daarnaast bevorderen dat bedrijven duidelijker zijn over hun maatschappelijke prestaties. Voor de beoogde verduurzaming en transparantie speelt de dialoog tussen het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en andere «stakeholders» een belangrijke rol. Het Kabinet legt de nadruk dus op inspanningen van actoren aan de aanbodzijde, die daarbij mogen rekenen op ondersteuning van de overheid. Wat betreft de vraagzijde stelt VROM zeker dat consumenten gemakkelijk kunnen beschikken over informatie.

Prestaties in 2004:

Hiervoor worden het komende jaar de volgende prestaties geleverd:

• Het actieprogramma «Vergroten Transparantie 2003–2004» zal worden uitgevoerd. Het gaat hierbij om stimulerende en faciliterende activiteiten, gericht op het vergroten van transparantie bij duurzaam ondernemen en productinformatie.

• VROM zal door herpositionering van de Stichting Milieukeur een organisatorische basis ontwikkelen om het bedrijfsleven vanaf 2005 criteria voor succes aan te reiken voor vrijwillige inspanningen op het gebied van duurzaam ondernemen.

• Deze herpositionering zal plaats vinden binnen een groter geheel. Samen met het ministerie van EZ zal VROM een opzet maken voor stroomlijning van de geldstromen voor communicatie met diverse doelgroepen op het gebied van energie en milieu. Oogmerk is verhoging van de effectiviteit én van de efficiency.

• In het kader van het doelgroepenbeleid industrie zullen met vier sectoren (zuivel, basismetaal, chemie en papier & karton) afspraken gemaakt worden over zogeheten verbrede convenanten, met initiatieven voor duurzaam ondernemen.

• Medio 2004 ontvangt de Tweede Kamer een notitie waarin de ministeries aangeven wat zij willen bereiken op het gebied van duurzaam inkopen en aanbesteden en hoe zij denken dat te realiseren.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

De artikelen 11 en 12.

3. VITALISEREN VAN STEDEN

Voor de vitaliteit van onze steden is het van cruciaal belang dat verloedering en onveiligheid in aandachtswijken worden aangepakt en dat wordt voorkomen dat andere wijken in de gevarenzone komen. Tegelijkertijd moet de stad voor mensen met midden- en hogere inkomens weer aantrekkelijk worden. Dat vereist omvangrijke investeringen in de herstructurering van bestaande wijken en in de nieuwbouw. Om te kunnen voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte moet de productie van nieuwe woningen structureel omhoog, vooral in en rond de grote steden. Bij de herstructurering van wijken gaat het om een samenhangende aanpak, waarbij zowel de woning als de openbare ruimte aan bod komen, en waarbij naast de fysieke ook sociale, economische en veiligheidsaspecten aandacht krijgen.

Nieuwbouwproductie, herstructurering en betaalbaarheid van het wonen zijn primair zaken waar lokale partijen verantwoordelijk voor zijn. De Minister van VROM kan alleen – als systeemverantwoordelijke – in randvoorwaardelijke zin het functioneren van de woningmarkt ondersteunen. Daarom gaat VROM na of partijen wel voldoende worden geprikkeld om te investeren in de woningmarkt op een dusdanige wijze dat burgers kunnen beschikken over goede en betaalbare woningen in een aantrekkelijke woonomgeving. Voor de financiering van de herstructurering en de nieuwbouwproductie wordt een belangrijke bijdrage van de corporaties verwacht. Om de betaalbaarheid voor de lagere inkomens te waarborgen wordt de financiële ruimte gezocht in een combinatie van het huurbeleid en huursubsidie.

Beleidsprioriteit 1:

Doel: Doorbraak in stagnatie woningbouwproductie en herstructurering

Het Kabinet streeft naar:

• Een kleinere discrepantie tussen vraag en aanbod op de woningmarkt in de grootste steden en meer tevredenheid van bewoners over hun woning en woonomgeving;

• Het vasthouden van de midden- en hoge inkomens in de steden (G30 nu: 50%) en het tegengaan van segregatie;

• Een hogere kwaliteit van woningen en openbare ruimte, vooral in de probleemwijken.

Prestaties in 2004:

maken van harde en concrete verstedelijkingsafspraken

In vervolg op de eerder gemaakte intentieafspraken over de totale verstedelijkingsopgave voor de periode 2000–2010, zal het Kabinet definitieve afspraken maken met grote gemeenten, provincies en stedelijke regio's. Daarbij gaat het om de woningbouwproductie tot 2010, de aansluiting op het openbaar vervoer, de bodemsaneringproblematiek en de sociale infrastructuur.

versnellen woningbouwproductie

Verder wil het Kabinet de woningbouwproductie versnellen door ingewikkelde regelgeving te vereenvoudigen en procedures te stroomlijnen. Aanjaagteams vanuit VROM op locatie zullen – met hun extra ervaring en deskundigheden – het besluitvormingsproces helpen bespoedigen. Ook het grondbeleid moet een bijdrage leveren met de toepassing van het voorkeursrecht, de vereenvoudiging en versnelling van onteigeningsprocedures en het versterken van de regiefunctie van gemeenten bij nieuwbouwlocaties.

vaststelling beleidskader ISV-2

Het nieuwe beleidskader voor de investeringen in stedelijke vernieuwing (ISV2) wordt binnenkort bekendgemaakt (artikel 4.2 Herstructurering). Aan de hand hiervan kunnen gemeenten hun meerjarenontwikkelingsprogramma's (MOP's), waarin een beperkt aantal prestatie-afspraken centraal staat, opstellen. In 2004 worden de MOP's van de 30 grootste gemeenten (G30) beoordeeld, mede in relatie tot de verstedelijkingsafspraken. Vervolgens kunnen eind 2004 met deze gemeenten convenanten worden gesloten. Deze maken onderdeel uit van het grote stedenbeleid (GSB3).

versnelde aanpak herstructurering in 56 wijken

In overleg met de 30 grootste gemeenten (G30) zijn 56 probleemwijken geselecteerd waarvan de herstructurering met voorrang wordt aangepakt. In 2004 zullen voor al deze wijken afspraken tussen gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen worden gemaakt, die leiden tot een versnelde aanpak van deze wijken. In een substantieel aantal van deze wijken zal in 2004 reeds een aanvang worden gemaakt met de uitvoering. Het Rijk onderzoekt welke specifieke faciliteiten die versnelling op gang kunnen helpen. De afspraken tussen de lokale partijen over deze wijken worden in 2004 opgenomen in de MOP's. Het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) wordt in 2004 evenals in 2003 – ingezet voor de integrale aanpak van deze wijken.

cruciale rol voor corporaties

Voor de financiering van de herstructurering en de nieuwbouwproductie wordt een belangrijke bijdrage van de woningcorporaties verwacht. Deze opgaven vormen immers kerntaken van de corporaties. Zij worden dan ook geprikkeld om planvorming en uitvoering van de herstructurering van de 56 probleemwijken actief ter hand nemen. Het Kabinet wijst de corporaties op hun verantwoordelijkheid om – in onderlinge solidariteit – de vermogens van rijke corporaties met een geringe opgave in te zetten voor grote opgaven van arme corporaties. De mogelijkheden worden onderzocht om in de systematiek van de huursubsidie en het huurbeleid ruimte te vinden om enerzijds de bezuinigingen op de huursubsidie en andere subsidies op het terrein van VROM te realiseren en tegelijkertijd de betaalbaarheid van het wonen voor lagere inkomens te waarborgen en de herstructurerings- en nieuwbouwopgave te realiseren (zie artikel 2).

belang van gecombineerde sociaal-fysieke aanpak

Bij een gecombineerde sociaal-fysieke aanpak (zie artikel 5) worden ook gezondheidsaspecten en de sociale infrastructuur meegenomen. Daarvoor wisselen de betrokken ministeries praktijkkennis uit en ze lossen gezamenlijk knelpunten bij de toepassing van hun instrumenten op. Zo zal worden onderzocht of woningtoewijzingregels segregatie onbedoeld kunnen versterken. Bekeken wordt of het mogelijk is om de bevordering van integratie als criterium te hanteren bij het toewijzen van woningen aan nieuwkomers. Eén van de aspecten bij het beoordelen van de MOP's zal de betrokkenheid van de bewoners bij de herstructurering van hun wijk zijn.

milieubeleid biedt ruimte

In 2004 zal een generieke regeling Stad & Milieu in werking treden, waarmee alle gemeenten de mogelijkheid krijgen om ten behoeve van intensief ruimtegebruik en een optimale leefomgevingkwaliteit af te wijken van wet- en regelgeving.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

Artikelen 2, 4, 5, 6 en 7.

4. ORGANISEREN VAN BETERE NALEVING EN MINDER REGELS

Het Ministerie van VROM wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en andere overheden vergroten. Daarnaast zal het ministerie voor betere handhaving zorgen. In de komende vier jaar zal het wet- en regelgeving versoberen, stroomlijnen en waar nodig verbeteren. Het doel is te komen tot minder regels, die beter te handhaven zijn. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich vervolgens niet aan de regels houden, zullen een niet-gedogende overheid op hun weg vinden.

Beleidsprioriteit 1:

Doel: Kwaliteit van de regelgeving

VROM begon onder het vorige Kabinet met een grondige doorlichting van haar wet- en regelgeving (herijking). Deze herijking moet leiden tot minder en overzichtelijker regelgeving die consistent is, minder procedures kent en meer ruimte laat voor eigen initiatieven van burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke instellingen.

Alle wetten, AMvB's en ministeriële regelingen waarvoor VROM het eerstverantwoordelijke departement is, worden onder de loep genomen. In het najaar van 2003 zal de Minister van VROM in een brief aan de Tweede Kamer haar voorstellen voor schrappen, samenvoegen of aanpassen van regelingen bekend maken. Tevens zal dan een prioriteitenprogramma voor de wetgevingsactiviteiten die uit de herijking voortvloeien, worden opgesteld en aan de Tweede Kamer aangeboden. Dat programma zal inzicht bieden in de winst op het gebied van vermindering van regeldruk die uit de wijziging voortvloeit en met het te verwachten beslag op de capaciteit.

Vooruitlopend hierop is het Kabinet voornemens de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) te herzien. Met de tot standkoming van een nieuwe Wro dient het Kabinet een drietal doelen:

• Meer daadkracht van de overheid door een vereenvoudiging en versnelling van procedures (onder andere door verkorting van de periode start bestemmingsplaninwerkingtreding van maximaal 62 naar maximaal 26 weken), bundeling van besluiten, scherper onderscheid in de verantwoordelijkheden van de overheden, meer bevoegdheden voor rijk en provincies om effectief te sturen en om belangrijke zaken aan te pakken/te realiseren en in te kunnen grijpen als een gemeente haar taken niet goed uitvoert;

• Meer inzicht van de burger in het handelen van de overheid door middel van aangepaste bestemmingsplannen (overal, actueel, helder, digitaal opvraagbaar);

• Meer vertrouwen van de burger in de overheid, door betere toezicht- en handhavingmogelijkheden en bij overtredingen de mogelijkheid om ook strafrechtelijk te sanctioneren.

Tevens zal vooruitlopend op besluitvorming over de integrale herijking van VROM-regelgeving de huidige bouwparagraaf in de Woningwet worden herzien en vervangen door een Bouwwet (zie artikel 3). Hierdoor moeten de vergunningprocedures rondom het bouwen beter op elkaar worden afgestemd en vereenvoudigd. Ook worden procedurele en gebruiksvoorschriften uit de gemeentelijke bouwverordeningen landelijk geüniformeerd. De aanbevelingen die volgen uit de Herijking VROM-regelgeving worden eveneens meegenomen. Dit alles moet leiden tot een vermindering van de administratieve lasten bij de vergunningprocedures.

Prestaties in 2004:

• Werkzaamheden verrichten ten behoeve van de vaststelling van de Wro door de Eerste en Tweede Kamer, zodat de Wro eind 2004/begin 2005 in het Staatsblad kan worden gepubliceerd en het geleiden van de invoering van de Wro.

• Het derde pakket van de herijking van de bouwregelgeving zal leiden tot herziening van de huidige bouwparagraaf in de Woningwet. Er wordt naar gestreefd dit voorstel eind 2004 aan de Raad van State aan te bieden.

• Wetgevingsactiviteiten in het kader van de herijking worden uitgevoerd volgens het schema van het prioriteitenprogramma voor het jaar 2004.

• Procedures en criteria vaststellen die ervoor moeten zorgen dat ook voorstellen voor nieuwe regelgeving worden getoetst aan de bovenstaande uitgangspunten.

• Een strategie bepalen, die is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de Europese regelgeving en van de Nederlandse inbreng daarbij.

• De VROM-Inspectie controleert bestaande en nieuwe wetten en regels op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) en zal in dat kader het komend jaar 10 ex-ante HUF-toetsen uitvoeren. Deze toets helpt om de regelgeving zo duidelijk mogelijk te krijgen, zowel voor VROM als voor anderen. Daarnaast bevat elke inspectierapportage van uitgevoerd toezicht standaard aanbevelingen voor een betere kwaliteit van regelgeving en/of de naleving daarvan.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

• Artikel 1, 2, 3, 13.

Beleidsprioriteit 2:

Doel: Bevordering naleving van VROM-regelgeving

In de afgelopen tijd vonden diverse incidenten plaats doordat VROM-regelgeving niet werd nageleefd. Daardoor leeft het idee dat de overheid te weinig aandacht heeft voor naleving van (wettelijke) normen. Ook het komend jaar zal weer prioriteit worden gegeven aan de naleving van VROM-regelgeving. Dat betekent ook dat daar waar men wet- en regelgeving wel kan, maar niet wil naleven, men eerder en indringender geconfronteerd zal worden met handhaving.

Doel: Betere naleving door meer handhavingrendement

De VROM-nalevingstrategie maakt het keuzeproces transparant en rationeel. Ze maakt zichtbaar welke inhoudelijke prioriteiten het zwaarst wegen voor het ministerie en waarom. Het instrument is een groeimodel en zal dit jaar worden getoetst. Die prioriteiten worden bepaald door de inschatting van de risico's als niet wordt opgetreden en door de grootte van het naleeftekort. Een tweede onderdeel van de VROM-nalevingstrategie is het «van buiten naar binnen» werken. Niet de wettelijke taak maar de mogelijke gevoelens van (on)veiligheid van de burger staan hierbij centraal. Een deel van de inspectiecapaciteit is gereserveerd voor de aanpak en oplossing van dergelijke actuele maatschappelijke problemen op het vakgebied van VROM.

Prestaties in 2004:

De VROM-Inspectie geeft in 2004 aan de volgende thema's prioriteit:

Veiligheid (grote bedrijfsrisico's, defensie-inrichtingen, vuurwerk, het voorkomen van en het voorbereiden op crises);

Gezondheidsrisico's (straling, asbest, legionella, PCB's en bestrijdingsmiddelen);

Duurzaamheid van klimaat en afval (ozonlaagaantastende stoffen, zwavelgehalte in brandstoffen van zeeschepen, internationale afvaltransporten en het landelijk afvalbeheersplan);

Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving (bouwregelgeving, woonruimteverdeling, ruimtelijke inrichting);

• Bij het toezicht op de andere overheden werkt de VROM-inspectie zo integraal mogelijk (milieu, ruimte, bouwen en wonen). De inspectie richt zich op kwaliteitsverbetering van toezicht en handhaving door andere overheden, het bestrijden van gedoogculturen en het tegengaan van versnippering van verantwoordelijkheden door samenwerking tussen overheden te stimuleren.

Relevante artikelen in de VROM-begroting:

Artikel 13.

5. EU-VOORZITTERSCHAP

In de tweede helft van 2004 bekleedt Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie. De contouren van de Nederlandse prioriteiten, zoals deze worden ingebracht in het operationele Iers-Nederlandse jaarprogramma en het strategische meerjarenprogramma 2004–2006, zijn opgenomen in de Staat van de Europese Unie 2004 (hoofdstuk 2). In aanvulling daarop zijn in deze MvT accenten te vinden die dit departement betreffen.

Nederland zal in het najaar van 2004 als eerste land voorzitter van de uitgebreide EU zijn. Het komende jaar zal veel tijd en inzet gemoeid zijn met de voorbereidingen daarvoor. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap worden naast de formele milieuraden een informele milieuraad en twee ministeriële bijeenkomsten georganiseerd. De twee ministeriële bijeenkomsten betreffen respectievelijk wonen (thema: duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering in de woningbouw) en ruimte (thema: Europese ruimte). In artikel 1 zal nader worden ingegaan op de activiteiten die in het kader van het EU-voorzitterschap worden ontplooid.

Relevante artikelen in VROM-begroting:

Artikel 1.

Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 2003 (Bedragen in € 1000)
  200320042005200620072008art.nr
Stand Ontwerpbegroting 2003 (incl NvW)3 430 6873 483 5963 408 9533 423 1613 418 316  
         
Mutaties 1e suppletore begroting:       
1.Huursubsidie165 000163 800204 700250 100302 000 2
2.Afkoop NWI's71 859– 132– 108– 77  2
3.Bevorderen eigen woningbezit– 15 800– 26 200– 38 000– 51 300– 65 200 2
4.Investeringen Stedelijke vernieuwing– 98 30572 08077 0283 3321 920 4
5.Subsidies Bodemsanering– 32 602– 45 515– 10 112– 8 863– 9 157 7
Overige mutaties in de 1e suppletore begroting109 46062 75411 41448 36023 998 diverse
         
Nieuwe mutaties:       
6.Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling – 2 188– 4 376– 6 564– 10 940 diverse
7.Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling – 80 000– 150 000– 150 000– 150 000 diverse
8.Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen – 15 298– 20 717– 20 717– 20 717 diverse
9.Hoofdlijnenakkoord: Doorwerking WW-maatregelen  – 25– 50– 100 diverse
10.Hoofdlijnenakkoord: Huursubsidie  – 110 000– 190 000– 210 000 2
11.Ombuiging Huursubsidie – 26 000– 40 200   2
12.Ramingsbijstelling Clean Development Mechanism– 48 000– 36 000– 60 000– 68 000– 61 000 11
13.Terugboeking NIRIS-gelden naar Aanvullende post  – 10 000– 19 000– 5 000 11
14.Augustusbrief: Huursubsidie – 55 000    2
15.Augustusbrief: Subsidietaakstelling   – 250 000– 250 000 16
16.Augustusbrief: EPR – 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 3
Overige mutaties– 21 26142 42253 6298 67911 737  
Stand ontwerpbegroting 20043 561 0383 498 3193 272 1862 929 0612 935 8572 968 462 

Toelichting:

Het Kabinet wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties vergroten en partijen structureel stimuleren om te komen tot innovatie en investeringen. Hiermee wordt beoogd dat de overheid ook op de lange termijn samen met bovengenoemde partijen de kwaliteit van de fysieke leefomgeving duurzaam in stand kan houden en verbeteren.

Het Kabinet wil in het bijzonder de werking van de woningmarkt en de doorstroming daarin verbeteren door vergroting van de ruimte voor verhuurders – waaronder woningcorporaties – om binnen grenzen meer marktconforme huurprijzen toe te passen. Door deze verruiming van het huurbeleid worden zij in staat gesteld meer te investeren in woningbouw en herstructurering, waartegenover het Kabinet van hen vraagt om de betaalbaarheid van het wonen voor kwetsbare groepen te waarborgen en de positieve effecten van deze maatregelen hiertoe te benutten. De verwachting is dat hiermee substantieel op het huursubsidiebudget zal worden bespaard. Het Kabinet acht tegelijkertijd de voortgang in de stedelijke vernieuwing van groot belang. Daarom is het ISV-budget – ondanks de onontkoombaarheid van ombuigingen op dit vlak – door bovengenoemde verruiming in het huurbeleid zoveel mogelijk ontzien, om gemeenten en woningcorporaties te blijven stimuleren om te investeren in de noodzakelijke herstructurering van stedelijke gebieden.

Met inachtneming van het vorenstaande en gelet op het feit dat nog enige tijd nodig is om de voorstellen concreet uit te werken, zijn in de begroting de bovengenoemde en overige ombuigingen als volgt verwerkt.

In deze tabel zijn de belangrijkste mutaties opgenomen ten opzichte van de Begroting 2003. De eerste reeksen (1 t/m 5) hebben betrekking op de mutaties zoals die in de 1e suppletore begroting zijn opgenomen. Gemakshalve zijn de toelichtende teksten hieronder opgenomen.

ad 1. Huursubsidie

Door tegenvallende economische ontwikkelingen (zoals een oplopende werkloosheid) dient de huursubsidieraming te worden verhoogd. VROM wordt geconfronteerd met zowel een hoger aantal gebruikers als een gemiddeld hogere uitkering per subsidiegerechtigde.

ad 2. Afkoop subsidies NWI's

De latere afronding van de afkoop van subsidies van twee niet winstbeogende instellingen (NWI's) leidt tot voor 2003 niet voorziene uitgaven. Dit betreft ruim € 57 mln aan afkoopsommen en saneringsbijdragen en bijna € 15 mln aan per saldo te betalen rentevergoedingen.

ad 3. Bevordering eigen woningbezit

Het verminderde beroep op de regeling Bevordering eigen woningbezit vindt ondermeer zijn oorzaak in tegenvallende economische ontwikkelingen.

ad 4. Investeringen stedelijke vernieuwing

Met twee verlagingen van het kasbudget van respectievelijk € 66,2 en € 60 mln wordt een bijdrage geleverd aan de dekking van de uitvoeringsproblematiek 2003 binnen zowel de begroting van VROM als de totale Rijksbegroting. Per saldo valt de verlaging lager uit door vooral een toevoeging van budget voor bodemsanering aan het ISV.

ad 5. Subsidies bodemsanering

Deze wijziging is het pendant van de verhoging die hierboven is genoemd onder ad 4. In 2002 is al budget (verplichtingen en uitgaven) overgeheveld naar artikel 4 opdat ruim € 60 mln aanvullend kon worden toegezegd aan 7 gemeenten en 3 provincies in het kader van ISV (TK, 2002–2003, 28 706 nr. 2, p. 14). Het uitgavenbudget wordt in drie jaren (2002: € 15,3 mln, 2003: € 22,8 mln en 2004: € 22,8 mln) overgeheveld naar artikel 4. De overige ruim € 9 mln waarmee het instrument Subsidies Bodemsanering wordt verlaagd (het effect op de uitgaven bodemsanering in 2003 door vrijval van verplichtingenruimte), wordt ingezet ter dekking van uitvoeringsproblematiek elders op de VROM begroting.

ad 6 t/m 9 Hoofdlijnenakkoord: diverse taakstellingen

De belangrijkste nieuwe mutaties hebben met name betrekking op de taakstellingen die voortvloeien uit het nieuwe hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II. Bij artikel 16 zijn overzichten opgenomen die ingaan op de verdeling van de taakstelling over de beleidsartikelen.

ad 10. Hoofdlijnenakkoord: Huursubsidie

De mutatie is onderdeel van de invulling van het Hoofdlijnenakkoord waarin versobering van de Huursubsidie wordt aangekondigd. Deze zal gericht zijn op een generieke verhoging van de eigen bijdrage.

ad 11. Ombuiging Huursubsidie

De ombuiging is het gevolg van de overschrijding op de huursubsidie-uitgaven in 2002, die voor een deel binnen de VROM-begroting gecompenseerd moeten worden. De invulling daarvan hangt samen met die van ad 10.

ad 12. Ramingsbijstelling Clean Development Mechanism

Mede in relatie tot het Hoofdlijnenakkoord wordt de ramingbijstelling ingezet ter dekking van het financieringstekort.

ad 13. Terugboeking NIRIS-gelden naar de Aanvullende post

Wegens het wegvallen van een eerder gehonoreerd project binnen het programma NIRIS wordt het bijbehorende budget teruggeboekt naar de aanvullende post voor klimaat-en CO2-beleid.

ad 14–16. Augustusbrief extra taakstellingen

Als gevolg van de tegenvallende economie en het oplopende financieringstekort is VROM extra aangeslagen met een taakstelling van 95 mln in 2004 en vanaf 2006 structureel 290 mln.

De dekking hiervoor wordt gevonden door de Energie Premieregeling in te perken waardoor vanaf 2004 structureel 40 mln dekking wordt gevonden. Verder gaat, in het verlengde van de taakstelling uit het Hoofdlijnakkoord, de taakstelling huursubsidie een jaar eerder in. Met deze vervroeging is 55 mln gemoeid.

De resterende taakstelling vanaf 2006 van 250 mln wordt vooralsnog gestald op artikel 16 Nominaal en onvoorzien.

De financiële consequenties (uitgaven) van de beleidsthema's onderverdeeld naar beleidsprioriteiten

In het algemeen geldt dat in de VROM-boekhouding geen administratie op het niveau van beleidsprioriteiten (dan wel beleidsthema's) wordt bijgehouden. De in de onderliggende tabel opgenomen begrote cijfers zijn afkomstig uit extra comptabele begrotingsadministraties.

Zoals blijkt is het om administratieve redenen niet altijd mogelijk in de begrotingsbedragen de apparaatsuitgaven op te nemen dan wel uit te splitsen.

Thema 1: Ruimtelijk investeren en ruimte geven aan ontwikkelingen
BeleidsprioriteitStand ontwerpbegroting 2004 (in €1 000)Relevante artikelen
1. Realisatie van een integrale, rijksbrede visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland€ 2501,4,6,8 en 9
2. Het implementeren van ontwikkelingsplanologie als aanpak in de ruimtelijke ordening€ 2101
Totaal thema 1€ 460 

Toelichting:

ad. 2.

Voor de herijking van de WRO is een bedrag van € 210 000 begroot.

Thema 2: Streven naar een eco-efficiënte economie
BeleidsprioriteitStand ontwerpbegroting 2004 (in €1 000)Relevante artikelen
1. Systeeminnovaties€ 7701
2. Internaliseren externe kosten€ 3221,7 en 11
3. Verhogen van de vrijwillige inspanningen van burgers en bedrijven om duurzaam te produceren en consumeren€ 9 50011 en 12
Totaal thema 2€ 10 592 

Toelichting:

ad. 1.

Het bedrag is opgebouwd uit € 420 000 apparaatskosten en € 350 000 onderzoeksgelden.

ad. 2.

Het volledige bedrag bestaat uit apparaatskosten. De programmakosten drukken op de begroting van V&W.

ad. 3.

Dit bedrag is opgebouwd uit € 3 500 000 op artikel 11 en € 6 000 000 op artikel 12. Het totale begrotingsbedrag bestaat uit programmagelden.

Thema 3: Vitaliseren van steden
BeleidsprioriteitStand ontwerpbegroting 2004 (in €1 000)Relevante artikelen
1. Doorbraak in stagnatie woningbouwproductie en herstructurering€ 694 6212,4,5,6 en 7
Totaal thema 3€ 694 621 

Toelichting:

ad. 1

Het opgenomen bedrag betreft het gereserveerde bedrag voor programma- (met uitzondering van de bedragen gereserveerd op artikel 1), apparaat- en onderzoeksuitgaven. De gereserveerde programma-uitgaven bedragen circa 99%.

Thema 4: Organiseren van betere naleving en minder regels
BeleidsprioriteitStand ontwerpbegroting 2004 (in €1 000)Relevante artikelen
1. Kwaliteit van de regelgeving€ 2 3201,2 en 3
2. Bevordering naleving van VROM-regelgeving, meer handhavingrendement€ 64 85913
Totaal thema 4€ 67 179 

Toelichting:

ad. 1

Het begrote bedrag vormt onderdeel van artikel 13. In dit bedrag is € 51 928 opgenomen voor apparaat.

 
 Stand ontwerpbegroting 2004 (in €1 000)Relevante artikelen
EU- voorzitterschap€ 3 000Divers
Totaal€ 3 000 

Toelichting:

Betreft de begrote uitgaven van de diverse dienstonderdelen.

2.2. De Beleidsartikelen

Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

1.1. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling luidt: VROM dient vanuit de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving te kunnen beschikken over strategische visies, over kennis met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving en met betrekking tot ontwikkelingen in de leefomgevingkwaliteit (monitoring).

Niet alle strategische beleidsontwikkeling en monitoring wordt in dit artikel in beeld gebracht. Wat direct toe te schrijven is aan het specifieke werkingsgebied van de beleidsartikelen, is dáár te vinden. Per operationeel doel wordt de indeling naar wonen, ruimte en milieu gehanteerd. Dat geldt ook voor aspecten van rijkshuisvesting die met die beleidsterreinen vervlochten zijn. De aansluiting met de artikelen is in hoofdlijnen als volgt:

• Wonen:

beleidsartikelen 2 t/m 5

• Ruimte:

beleidsartikelen 6, 8 en 9

• Milieu:

beleidsartikelen 7, 10 t/m 12

Met andere woorden, daar waar de strategische visies aan de orde komen in artikel 1, daar komt de beleidsuitvoering aan de orde in de artikelen 2 t/m 12.

1.2. Operationele doelstellingen

1.2.1. Strategische beleidsontwikkeling

Operationele doelstelling: VROM dient te allen tijde te beschikken over een actuele meerjarenvisie met betrekking tot wonen, ruimte en milieu. Die visies bepalen vervolgens het beleid, de wetgeving en uitvoering van het departement.

1.2.1.1. Strategische ontwikkeling en instrumenten

De huidige instrumenten daartoe zijn de strategische nota's Nota Mensen, Wensen, Wonen (MWW), de 5e Nota RO, het NMP4 en de Architectuurnota, de kaderwetgeving en instrumentontwikkeling op deze gebieden. Hiertoe zijn de voornaamste prestaties van VROM voor 2004 de rol van corporaties (uitwerking MWW), Nota Ruimte, uitvoering van het Nationaal Milieubeleidsplan (uitwerking NMP) en duurzame ontwikkeling en de uitvoering van de Architectuurnota.

Strategische visie met betrekking tot wonen

Woningcorporaties vervullen een cruciale rol in het realiseren van de rijksdoelstellingen ten aanzien van onder andere de stedelijke vernieuwing, een toegankelijke en duurzame woningvoorraad en blijvende betaalbaarheid van het wonen. Het Rijk verwacht van de woningcorporaties dat zij de hen ter beschikking staande financiële middelen daarvoor inzetten. Daar waar individuele knelpunten in de financiering van de maatschappelijke prestaties optreden, rust er een verantwoordelijkheid op collega-corporaties en de sector als geheel. Het Rijk heeft tot taak hiervoor de randvoorwaarden te scheppen en, waar nodig, regelend op te treden.

Een wijziging van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) is benodigd met het oog op de invoering per 1 januari 2004 van de Vennootschapsbelasting voor woningcorporaties, zodat een voldoende duidelijke scheiding tussen sociale en commerciële activiteiten mogelijk is. In 2003 en 2004 wordt de verhouding van de Woningwet en het BBSH tot de EU-regelgeving over het mededingingsbeleid nader bepaald, via de notificatieprocedure. De genoemde aanpassing van het BBSH kan ook uit dat oogpunt wenselijk zijn.

Daarnaast is een aantal overige voornemens tot wijziging van het BBSH aan de Tweede Kamer gemeld bij brief van 16 december 2002.

Deze aangekondigde wijzigingen in het BBSH zullen in het licht van het Hoofdlijnenakkoord nader worden bezien voordat deze in procedure worden gebracht. De Tweede Kamer zal hierover in het najaar van 2003 worden geïnformeerd.

De corporatiesector heeft een grote verantwoordelijkheid bij de herstructureringsopgave. Wanneer de direct betrokken corporaties zelf niet over voldoende investeringsvolume kunnen beschikken is het noodzakelijk dat de corporatiesector als geheel deze verantwoordelijkheid op zich neemt. Het Rijk zal, indien onverhoopt nodig, via daartoe geëigende stappen deze verantwoordelijkheid tot uitvoering laten komen.

Gezien de invoering van de Overdrachtsbelasting voor woningcorporaties per 1 januari 2003 zal de toezegging gestand worden gedaan de effecten hiervan in 2004 te monitoren. De effecten van de invoering van de Vennootschapsbelasting zullen pas na 2004 inzichtelijk kunnen worden gemaakt.

Strategische visie met betrekking tot ruimte

Het Kabinet zal op grond van het Hoofdlijnenakkoord het nationaal ruimtelijk beleid vormgeven. Dit nieuwe beleid zal ter behandeling door het Kabinet worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Hiermee komt een einde aan de lopende PKB-procedure (Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening / Nota Ruimte) dan wel wordt deze afgesloten. De aandacht kan daarna uitgaan naar uitvoering van het beleid, doorwerking, toetsing en handhaving. Het nationaal ruimtelijk beleid vormt het integratiekader op het gebied van de ruimtelijke inrichting. De Minister van VROM, die voor dit beleid eerstverantwoordelijke is, brengt hiermee haar coördinerende taak tot uitdrukking. Het nationaal ruimtelijk beleid geeft in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het rijksbeleid vindt uitwerking en doorwerking in de provinciale streekplannen en de gemeentelijke structuur – en bestemmingsplannen, alsmede in gezamenlijke beleidsagenda's met de omringende regio's in de buurlanden.

Het ruimtelijk rijksbeleid zorgt ervoor dat de verschillende ruimtevragende functies in Nederland op elkaar worden afgestemd en zoveel mogelijk kunnen worden geaccommodeerd en dat gelijktijdig de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot. Het Kabinet zal dat meer concreet in de nota uitwerken. Zo wordt niet alleen voor de mede-overheden, maar ook voor burgers, marktpartijen en maatschappelijke organisaties helder wat het Kabinet voor ogen heeft en waaraan ruimtelijke plannen en initiatieven zullen worden getoetst. Het Kabinet hecht belang aan ontwikkelingsplanologie en wil bij het opstellen van het rijksbeleid hiervoor ruimte scheppen, met name op het regionale schaalniveau. Uiteindelijk hebben immers bij de uitvoering andere partijen dan het rijk een grote rol en moeten rijkskaders ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmeren. Om ontwikkelingsplanologie te stimuleren werkt VROM aan de opbouw aan kennis en kunde bij partijen die nog weinig ervaring hebben met ontwikkelingsplanologie, bijvoorbeeld provincies, waterschappen en gemeenten in het landelijk gebied, onder andere door verspreiding van kennis en goede praktijken. Daarnaast wil VROM samen met de meest betrokken departementen tot een actieprogramma komen om belemmeringen te opruimen (zowel institutioneel als in de bestuurspraktijk) die een goede ontwikkelingsplanologie in de weg staan. Ter bevordering van de specifieke ontwikkelprojecten wil VROM door middel van experimenten onder voorwaarden afwijking mogelijk maken van beleidsregels uit de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid. De VROM-inzet voor ontwikkelingsplanologie heeft betrekking op stedelijke en landelijke gebieden.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) is een basis voor prioriteitstelling in de rijksinvesteringen en biedt inzicht in de visie van het Rijk op de belangrijkste ruimtelijke kansen en bedreigingen. Datgene waarvoor het rijk zelf verantwoordelijk is, komt tot uitdrukking in een aantal rijksprojecten en rijksprogramma's die een versterking zijn voor de RHS en in een beperkt aantal generieke kaders. VROM werkt aan een ruimtelijke investeringsstrategie waarmee het rijk wil komen tot een gecoördineerde en optimale inzet van rijksmiddelen ten behoeve van de RHS.

De rijksagenda dient een gecoördineerde inzet van rijksinvesteringsstromen, gericht op een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid. Ook in breder verband zullen overigens de geldstromen voor het stedelijk en het landelijk gebied (en voor de verkeers- en vervoersinfrastructuur) goed worden afgestemd.

Na afsluiting van de PKB-procedure kan de aandacht gericht uitgaan naar de uitvoering en doorwerking van het VROM-beleid. Hiertoe is een gebiedsgerichte werkwijze geïntroduceerd die de realisatie van het beleid van de verschillende rijksnota's (NMP 4, MWW) door gerichte coördinatie integraal bevordert. Enerzijds worden de beleidsdiensten van VROM toegankelijker gemaakt voor overheden en instanties uit de regio. VROM is immers voor een groot deel van de uitvoering van het beleid van hen afhankelijk. Anderzijds wordt de uitvoering versterkt door gebundelde inzet van mensen en middelen, waarbij op hoofdzaken wordt geconcentreerd. Het programma Gebiedsgericht Werken is met name toegespitst op de VROM-brede thema's en hoe VROM hierbij met één gezicht kan opereren, ook indien er spanning is tussen verschillende beleidsdoelstellingen. De terugkoppeling uit de uitvoeringspraktijk is door deze werkwijze beter georganiseerd. De uitvoering van het beleid wordt vervolgens gevolgd met een monitoringprogramma en een meerjarig evaluatief onderzoeksprogramma gericht op de geformuleerde doelstellingen.

Strategische visie met betrekking tot milieu

Sinds 2001 geeft het Kabinet uitvoering aan het lange termijn milieubeleid zoals beschreven in NMP4. Het Kabinet Balkenende I heeft in 2002 de notitie «Vaste waarden, nieuwe vormen: milieubeleid 2002–2006» uitgebracht (TK, 2002–2003, 28 663, nr. 1), waarin de ambities uit NMP4 zijn afgestemd op het gebrek aan financiële middelen dat inmiddels was ontstaan.

Voor de uitvoering van het NMP4 in het begrotingsjaar 2004 zijn, conform de visie van dit Kabinet, 4 prioriteiten aangegeven: 1) transities, 2) financiële aspecten van milieubeleid, 3) stad en platteland, en 4) gezondheid en milieu. De twee laatste prioriteiten worden toegelicht bij respectievelijk artikel 7 (Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau), artikel 10 (Verbeteren nationale milieukwaliteit) en artikel 12 (Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling). Hieronder worden de voorgenomen activiteiten toegelicht die bijdragen aan de prioriteiten 1) transities en 2) financiële aspecten van milieubeleid.

1. Transities

Transitiemanagement is in het NMP4 gekozen als werkwijze om hardnekkige milieuproblemen aan te pakken, omdat het bestaande milieubeleid niet tot oplossing van die problemen zou leiden. De overheid neemt in de eerste fase van het transitieproces het initiatief door maatschappelijke samenwerkingsverbanden te initiëren en te stimuleren en hierbinnen gezamenlijk te zoeken naar de mogelijkheden om op lange termijn over te gaan naar een duurzaam systeem. Daarvoor moeten economische, sociale en ecologische veranderingen in samenhang worden bekeken.

Er wordt gewerkt aan vier concrete transities die in het NMP4 zijn benoemd. De transities naar:

een duurzame energiehuishouding (EZ);

een duurzame mobiliteit (V&W);

een duurzame landbouw (LNV);

een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen (OS).

De Minister van VROM heeft een coördinerende rol, en rapporteert aan de Tweede Kamer over de voortgang, bewaakt de samenhang en ontwikkelt activiteiten ter ondersteuning van alle transities (kennisontwikkeling, ervaring uitwisselen, monitoring, communicatie en participatie van maatschappelijke partijen). Hiervoor heeft VROM een steunpunt transities ingericht. Ook zet VROM ter ondersteuning waar nodig inhoudelijke transitieprojecten op zoals voor het domein «Duurzame Chemie» (samen met EZ).

Daarnaast vormen transities onderdeel van het Stimuleringsprogramma Burger en Milieubeleid (zie artikel 11). Ter ondersteuning van de transitieprocessen worden in 2004 de belemmeringen en stimulansen geïnventariseerd voor transities in bestaand beleid en instrumentarium (zie kwaliteit regelgeving en verstevigen duurzaamheidscomponent in innovatie- en technologiestimuleringsinstrumentarium (artikel 11)).

De prestatiegegevens worden beschikbaar gesteld in de jaarlijkse voortgangsrapportage gericht op de 4 transities en kort beschreven in het jaarverslag.

De Minister van VROM is eveneens verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van voldoende menskracht en middelen voor de opstelling van VROM als een betrouwbare partner in de transitieprocessen.

2. Financiële aspecten van milieubeleid

Om de lange termijn ambities te realiseren, die in het NMP4 zijn geformuleerd voor hardnekkige milieuproblemen, zullen door de samenleving aanzienlijke kosten moeten worden gemaakt. In de Notitie Vaste waarden, nieuwe vormen: milieubeleid 2002–2006 is aangegeven welke gevolgen de beperking in de beschikbare overheidsmiddelen zal hebben voor de ambities en instrumenten van het milieubeleid. De volgende activiteiten worden uitgevoerd:

1. Voortzetting van onderzoek naar mogelijkheden om het instrument «beprijzen» (internalisering van externe kosten) verder invulling te geven naast reeds lopende inspanningen op het gebied van de handel in emissierechten voor NOx en CO2, de activiteiten in het kader van de transitie duurzame mobiliteit, verhoging van de REB en het afschaffen of aanpassen van niet-duurzame subsidies,

2. Verhoging van effectiviteit en efficiency van bestaande begrotingsmiddelen door bundeling van beschikbare budgetten (ISV en ILG) en herprioritering van middelen; in dit verband zullen ook de mogelijkheden van fondsvorming worden onderzocht;

3. Zoeken naar alternatieve financiering door, indien mogelijk, het introduceren van nieuwe bestemmingsheffingen, door het ontwikkelen van financiële opties die geen beroep doen op de algemene middelen en door het beter benutten van Europese geldstromen;

4. Door er voor te zorgen dat milieu en duurzaamheid een grotere rol gaan spelen in de besluitvormingscriteria voor de besteding van andere, relevante geldstromen.

Concretisering van deze activiteiten en daarbij behorende prestaties komen aan de orde in de achtereenvolgende milieuartikelen.

Duurzame ontwikkeling

Op de top in Johannesburg in 2002 (Tien jaar na Rio) hebben landen afspraken gemaakt over het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Het Rijk heeft haar voornemens voor de uitvoering van deze afspraken uitgewerkt in het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling onder de titel «Duurzame Daadkracht». Dit bestaat uit een nationaal en internationaal deel. Het internationale deel van Duurzame Daadkracht (eind 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd) bevat acties tot verduurzaming van het internationale beleid gericht op internationale fora waar Nederland in participeert (EU, ECE, OESO, VN). De internationale milieuonderdelen die voortvloeien uit Duurzame Daadkracht staan in de volgende alinea «internationale samenwerking op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling» beschreven.

Het nationale deel van het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling (in 2003 opgesteld en aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden) concentreert zich op activiteiten binnen Nederland. Het richt zich vooral, maar niet alleen, op de inzet van de rijksoverheid. Het Actieprogramma bevat projecten die concrete resultaten binnen vier jaar opleveren, en instrumenten die duurzame ontwikkeling bevorderen. Een aantal van deze projecten is ook onderdeel van bovengenoemde transities. Een van de instrumenten is de eerste duurzaamheidsverkenning (in 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden) die de basis levert voor een set te ontwikkelen indicatoren. Verder geeft het Actieprogramma aan welke onderwerpen de komende jaren uitgewerkt gaan worden.

Internationale samenwerking op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling

Het regeerakkoord is duidelijk over de internationale inzet op milieugebied: «behoud en versterking van natuur en milieu vergen een activerend beleid in nationaal, Europees en internationaal verband». Nederland voert daarom een actieve milieudiplomatie die dient bij te dragen aan het realiseren van nationale beleidsdoelen en het wereldwijd bevorderen van duurzame ontwikkeling en externe integratie, alsmede het versterken van het EU-milieubeleid, zowel binnen de Europese Unie als Pan Europees binnen het raamwerk van de VN-ECE.

De belangrijkste beleidsprestaties voor 2004 op het gebied van het mondiale milieubeleid vloeien voort uit de uitkomsten van de World Summit on Sustainable Development (WSSD) in Johannesburg (2002). Deze beleidsprestaties zijn:

1. Het meewerken aan het opstellen door de UNEP van een mondialestrategie tegen de verspreiding van gevaarlijke chemicaliën. Hiernaast zet VROM zich in om ervoor te zorgen dat er, conform besluit van UNEP, in 2005 een wereldwijd saneringsprogramma voor kwik en lood gereed is;

2. Het meewerken aan het opstellen door de UNEP van een VN-tienjarenprogramma Duurzame Productie- en Consumptiepatronen;

3. Het vertalen van de aanbevelingen van de Wereld Water Fora in sterk verbeterde drinkwatervoorziening;

4. Het voorbereiden van en actief deelnemen aan de 12e bijeenkomst van de Commission on Sustainable Development (CSD) van de VN, waarbij de onderwerpen water, sanitatie en menselijke nederzettingen centraal staan;

5.

• Het verder integreren van het thema duurzame ontwikkeling in de lopende WTO-onderhandelings-ronde, zoals tijdens de WSSD is overeengekomen. VROM zet zich in om deze ronde te laten resulteren in wederzijdse versterking van milieudoelen en handel, en richt zich daartoe op:

• erkenning binnen de WTO van de noodzaak van en het recht op het treffen van handelsmaatregelen binnen multilaterale milieuverdragen;

• een permanente waarnemers-status binnen de WTO voor secretariaten van multilaterale milieuverdragen, uiterlijk in 2004;

• erkenning voor en stimulering van ecolabeling; stimulering van de handel in milieugoederen en -diensten door het versneld afbouwen van handelsbarrières op dit terrein;

• erkenning van non-trade concerns (onder andere milieueffecten, plattelandsontwikkeling, voedselveiligheid) binnen het af te sluiten landbouwakkoord.

Verder zal VROM de Europese Commissie aan haar toezegging houden alle handelsakkoorden aan een Sustainability Impact Assessment (duurzaamheidstoets) te onderwerpen, en stimuleren dat deze duurzaamheidstoetsen breder worden toegepast.

6. Het afschaffen van onduurzame subsidies. VROM zal inventariseren om welke subsidies het gaat en voorstellen doen voor aanpassing of afschaffing van deze subsidies. VROM zal dit in relevante fora, zoals EU, OESO en WTO inbrengen. Hierbij sluit de noodzakelijke verduurzaming van internationale geldstromen aan. VROM zet zich in voor het verduurzamen van internationale geldstromen, waaronder fondsen van de EU, financiering door internationale banken en private investeringen.

Binnen Europa spitst de inzet van VROM in 2004 zich, naast het Nederlands voorzitterschap van de Raad van de EU in de tweede helft van 2004, toe op de volgende beleidsprestatie:

De Pan-europese samenwerking richt zich, primair in VNECE-verband, op de versterking van het milieubeleid in de landen van Zuidoost Europa, Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal Azië. Tijdens de vijfde Pan-europese ministeriële milieuconferentie gehouden in Kiev, mei 2003, is een nieuw werkprogramma aangekondigd met de toegang tot veilig drinkwater als hoge prioriteit. VROM draagt aan het werkprogramma bij door het financieel ondersteunen van concrete projecten en levert daarmee een bijdrage aan de regionale uitwerking van de uitkomsten van Johannesburg 2002 (WSSD).

Tijdens het Nederlandse voorzitterschap worden naast de formele milieuraden een informele milieuraad en twee ministeriële bijeenkomsten voor respectievelijk wonen (thema: duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering in de woningbouw) en ruimte (thema: Europese ruimte) georganiseerd.

De problemen rond verloedering en onveiligheid van wijken zoals we die in Nederland kennen, doen zich in diverse Europese landen vaak nog sterker voor. Vooral in de toetredingslanden liggen grote opgaven op het gebied van hoogbouwrenovatie en herstructurering. Als die niet tijdig en adequaat aangepakt worden, ontstaat er een ernstige bedreiging voor de leefbaarheid in de desbetreffende steden. Er zal een document worden opgesteld dat een beschrijving en analyse bevat van hoogbouw- en herstructureringsproblematiek in Europa.

De informele EU ministersbijeenkomst Ruimte, eind november 2004, heeft als op doel een eerste politieke stap te zetten in een proces om te komen tot een concreet en operationeel ruimtelijk referentiekader voor beleid en investeringen in de EU. Het ESPON programma, dat de Europese ruimtelijke hoofdstructuur analyseert vanuit de doelstellingen van het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP), biedt daartoe de input (indicatoren, scenario's, typologieën, etc.). Tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap zal tevens extra aandacht geschonken worden aan het internaliseren van milieu actiepunten in de Lissabon strategie door het actief te agenderen voor één of meer bijeenkomsten. Innovatie en technologische vernieuwing spelen hierin een belangrijke rol. Daarnaast zal het beleid voor chemische stoffen een belangrijk thema zijn. Immers, verwacht wordt dat de Europese Commissie eind 2003 met regelgeving komt. In bilaterale overleggen met Italië, Ierland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk zal worden besproken in hoeverre het dossier van de chemische stoffen binnen de komende vijf voorzitterschappen succesvol afgerond kan worden. Het Kabinet wil dit dossier in de Milieuraad behandelen. Naast de drie ministeriële bijeenkomsten heeft VROM zes milieu onderwerpen aangewezen waarvoor waarschijnlijk voor of tijdens het voorzitterschap (informele) activiteiten worden georganiseerd. Het doel van de activiteiten is om een brede invulling te geven aan het Nederlandse voorzitterschap om de internationale VROM-strategie in te vullen of vorm te geven. Deze onderwerpen betreffen: de Strategie Omgaan Met Stoffen (SOMS), Duurzaam Produceren en Consumeren (DuProCo), de Bodemstrategie, het Post-Kyoto-protocol over klimaat, Development First en Exploring New Approaches (ENAP).

Tevens zal tijdens het voorzitterschap de plenaire IMPEL-bijeenkomst (Implementation Enforcement Environmental Law) georganiseerd worden. Daarnaast zal een ESPON seminar plaatsvinden. Onderwerp is de beleidsmatige vertaling van 17 interim- of eindrapporten betreffende de Europese ruimtelijke hoofdstructuur ontwikkelingen en de impact van EU sectorbeleid: concrete indicatoren en beleidsvoorstellen voor ruimtelijk ontwikkelingsbeleid op EU niveau. Er vindt ook een strategische workshop plaats met hogere ruimtelijke ordeningsambtenaren uit de accessielanden over het ruimtelijk beleid in Nederland en de relatie met het EU beleid in 2004.

Tabel 1.1. Instrumenten strategische beleidsontwikkeling
InstrumentPrestatie 
CorporatiesStelsel van regelgeving sluit aan bij EU-regelgeving en het verkrijgen van het akkoord EU
 \ •Publicatie wijzigingen BBSH en BCFV in Staatsblad per 010 404 en inwerkingtreding
 De matching (en CSS). Inzetbaar maken van het heffingsinstrumentarium in 2004
 Monitoren van de gevolgen van de vennootschaps- en overdrachtsbelasting voor woningcorporaties; onderzoek in 2004
 Het volgen/monitoren van effecten van wijzigingen in regelgeving; onderzoek in 2e helft 2004 via het reguliere reguliere toezichtsverslag
Nationaal ruimtelijk beleidNota nieuw nationaal ruimtelijk beleid
 Voortgangsrapportage Transities in najaar 2004 naar Tweede Kamer
NMP, nota Vaste Waarden, Nieuwe VormenNul-meting en set monitoringsindicatoren transities t.b.v. monitoring voortgang transities
Internationale samenwerking milieuUitvoering van internationaal deel van het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling
 Verduurzamen internationale geldstromen
 VROM heeft zes onderwerpen aangewezen waarvoor vóórof tijdens het EU voorzitterschap (informele) activiteiten worden georganiseerd: Strategie omgaan met stoffen (SOMS), Duurzaam Produceren en Consumeren (DuProCo), Bodemstrategie, Post-Kyoto protocol over klimaat, Development First en Exploring New Approaches (ENAP)
 Tijdens de vijfde Pan-Europese ministeriële milieuconferentie gehouden in Kiev, mei 2003, is afgesproken dat er een nieuw werkprogramma wordt opgesteld. VROM draagt aan het realiseren van het werkprogramma bij door het financieel ondersteunen van concrete projecten
Duurzame ontwikkelingVoortgangsrapportage over de uitvoering van Het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling;
 Evalueren van de eerste Duurzaamheidsverkenning,
 Opstellen van een set indicatoren om de voortgang van duurzame ontwikkeling te kunnen meten,
 Uitvoeren van een proefexperiment duurzame ontwikkeling bij Almere,
 Opnemen van duurzaamheidcriteria bij de bestemmingen van overheidsmiddelen, onder andere bij innovatiestimulering en bij het FES fonds (zie ook activiteiten rond financiële aspecten van het milieubeleid).

1.2.1.2. Wetgeving

Herijking en kwaliteit van de VROM-regelgeving

In het najaar van 2002 is aan de Tweede Kamer aangekondigd dat de VROM-regelgeving zal worden onderworpen aan een herijking. De uitgangspunten die hierbij worden gehanteerd zijn opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer van 23 oktober 2002 (kamerstuk II 28 600 XI, nr. 10). Samengevat luiden ze:

• Onnodige regels en bureaucratie moeten worden vermeden. De nadruk moet verschuiven van plannen, nota's en procedures naar resultaatgerichte, concrete uitvoering;

• Er moet zo veel mogelijk worden aangesloten bij de door de burger ervaren maatschappelijke problemen. De burger moet het doel van de regels kunnen begrijpen;

• De regelgeving moet overzichtelijk en consistent zijn, minder procedures bevatten en meer ruimte laten voor eigen initiatieven. De administratieve lasten voor het bedrijfsleven moeten substantieel worden verminderd;

• De rijksregels moeten de provincies en gemeenten niet onnodig belemmeren;

• De regels moeten goed uitvoerbaar, goed handhaafbaar en fraudebestendig zijn;

• Bestaande en toekomstige Europese regelgeving moet worden vereenvoudigd en gestroomlijnd. Verbetering van de kwaliteit van Europese wet- en regelgeving moet al in de voorbereidingsfase een uitdrukkelijk aandachtspunt zijn.

De resultaten van de herijkingsoperatie en de naar aanleiding daarvan getrokken beleidsconclusies worden in een brief aan de Tweede Kamer voorgelegd. In de brief wordt aangegeven op welke wijze de VROM-regelgeving de komende jaren zal worden herzien. In een bijlage bij de brief wordt per regeling (wet, amvb of ministeriële regeling) vermeld of deze zal worden ingetrokken, samengevoegd of gewijzigd, dan wel ongewijzigd zal blijven.

De komende jaren zullen als uitvloeisel van de herijking in het teken staan van het aanpassen en vernieuwen van de VROM-regelgeving. In de genoemde rapportage over de resultaten van de herijkingsoperatie is vermeld dat in het najaar van 2003 een prioriteitenprogramma met betrekking tot de wetgevingsactiviteiten die uit de herijking voortvloeien, zal worden opgesteld en aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. In dat programma zal rekening worden gehouden met de winst op het gebied van vermindering van regeldruk die uit de wijziging voortvloeit en met het te verwachten beslag op de capaciteit.

In het kader van de herijkingsoperatie is niet alleen de bestaande regelgeving doorgelicht, maar is ook ingegaan op de waarborgen die nodig zijn voor de kwaliteit van toekomstige regelgeving. Er worden procedures en criteria ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat regelgevingsvoorstellen worden getoetst aan de hierboven beschreven uitgangspunten.

Woonwet en de melding bij de EU van bestaande regelgeving

In de nota Mensen, Wensen, Wonen (kamerstukken II 2000/01, 27 559) is als doelstelling neergelegd de zeggenschap van burgers over de woning en de woonomgeving te versterken en de verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen partijen op het beleidsterrein wonen, opnieuw te bepalen en vast te leggen. Inmiddels is dit verwerkt in de ontwerp Woonwet, die thans in procedure is. Naar aanleiding van het Strategisch Akkoord (dat heeft geleid tot het VROM brede project herijking van wet- en regelgeving) en een discussie met de Europese commissie over de positie van de corporaties zal worden bezien of en in hoeverre de procedure van de Woonwet zal worden gecontinueerd.

Momenteel ligt de bestaande wet- en regelgeving voor woningcorporaties ter beoordeling bij de Europese Commissie inzake de vraag of deze regelgeving past binnen de EU-kaders voor geoorloofde staatssteun. De EU-reactie, naar verwachting in de tweede helft van 2003, alsmede de afschaffing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting zal in 2004 leiden tot aanpassingen in de regelgeving (BBSH) om een duidelijke scheiding te garanderen tussen commerciële en sociale activiteiten van woningcorporaties.

Herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

De Minister van VROM is belast met de voorbereiding van de herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De herziening beoogt meer besluitvaardigheid, doelmatigheid en helderheid bij overheidsbesluiten t.a.v. ruimtelijke ordening, mede met het oog op een duurzame leefomgeving. Het resultaat is een aan de Tweede Kamer ter behandeling aan te bieden wetsvoorstel van een nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met een memorie van toelichting. De nieuwe Wro bevat effectieve besluitmogelijkheden, snelle en eenvoudige procedures (onder andere door verkorting van de periode start bestemmingsplaninwerkingtreding van maximaal 62 weken naar maximaal 26 weken) en is leesbaar, toegankelijk en samenhangend.

Naar verwachting zal de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2004 het wetsontwerp in behandeling nemen en de besluitvorming in de loop van 2004 afronden. Het gaat dan niet alleen om de Wro, maar ook om het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Invoeringswetgeving. Na afronding van de besluitvorming over het nieuwe Bro en de Invoeringswet kan de nieuwe Wro in werking treden. Dat zou in het genoemde tijdschema eind 2005, begin 2006 kunnen gebeuren.

Naast deze primair op regelgeving gerichte werkzaamheden is de Minister van VROM verantwoordelijk voor een soepele invoering van de nieuwe Wro. Daarom is ook voorzien in ruime aandacht voor communicatieve activiteiten, niet alleen tijdens het totstandkomingsproces maar ook bij de invoering. In 2004 zal daar reeds een start mee worden gemaakt, om al te langdurige overgangstermijnen en daarmee gepaard gaande bestuurlijke en juridische onzekerheden te voorkomen.

Rijksprojectenprocedure

Voor de besluitvorming over grote projecten van nationaal belang kan het Kabinet binnenkort gebruik maken van de rijksprojectenprocedure. Deze procedure, die onderdeel wordt van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maakt het mogelijk dat het Kabinet de regie van de besluitvorming over een belangrijk investeringsproject van nationaal belang van begin tot eind in eigen hand houdt.

Het Kabinet wijst een projectminister aan die verantwoordelijk is voor de procedure voor besluitvorming over nut, noodzaak en de locatie van het te realiseren project en vervolgens de verlening van alle benodigde vergunningen coördineert. De procedure voorziet in een goede en tegelijkertijd efficiënte inspraak en rechtsbescherming voor de burgers.

De plenaire behandeling van het wetsvoorstel voor de rijksprojectenprocedure in de Eerste Kamer zal voor het zomerreces kunnen worden afgerond. De rijksprojectenprocedure zal naar verwachting medio 2004 worden ingevoerd.

Nota Grondbeleid, Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en Grondexploitatiewet

De implementatie van het programma van de Nota Grondbeleid zal in 2004 verder ter hand worden genomen. Daarbij gaat het om introductie van de exploitatievergunning in de Grondexploitatiewet, welke wet onderdeel zal gaan uitmaken van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening, Herijking van Wet voorkeursrecht gemeenten en vereenvoudiging van de onteigeningswet. Daarnaast zal beleidsbepaling plaatsvinden omtrent concurrentiebevordering op ontwikkelingslocaties, de invoering van de stedelijke herverkaveling, het oprichten van een kenniscentrum Grondbeleid en het vergroten van transparantie bij gemeentelijke grondbedrijven.

Voor de uitvoering van het ruimtelijk en woonbeleid is een adequaat instrumentarium voor het grondbeleid essentieel. Voor een verbetering van de werkbaarheid van de Wvg is gestart met een integrale herziening in verband met stroomlijning van procedures, aanpassing aan de Algemene wet bestuursrecht en de wet dualisering en harmonisatie met de integrale herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Tevens wordt bezien of en in hoeverre in een beperkt voorkeursrecht voor provincies en Rijk zal worden voorzien. In de Nota Grondbeleid is tevens de introductie aangekondigd van een vergunningenstelsel voor grondexploitatie en de introductie van een kostenlijst voor grondexploitatie. Het vergunningenstelsel wordt ondergebracht in de Wro. Dit wetsvoorstel zal in 2004 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt.

Wet milieubeheer

Over de toekomst van de Wet milieubeheer is in 2001 de discussienota «Met recht verantwoordelijk!» uitgebracht. De reeds in gang gezette herijking van de VROM-regelgeving heeft ook gevolgen voor de uitvoering van de discussienota: de inhoud van de nota is betrokken bij de uitwerking van herijkingsvoorstellen. Mede daardoor is er niet langer sprake van een afzonderlijk uitvoeringsprogramma voor de discussienota.

In 2003/2004 worden niettemin de volgende wetsvoorstellen tot wijziging van de Wet milieubeheer bij de Tweede Kamer ingediend:

– het wetsvoorstel Handhavingsstructuur,

– het wetsvoorstel Emissiehandel Wm,

– het wetsvoorstel tot implementatie van de Richtlijn strategische milieubeoordeling,

– het wetsvoorstel Beginselen van milieurecht, waarin tevens een aantal belemmeringen wordt opgeheven voor het verlenen van vergunningen op hoofdzaken en vergunningen op maat, en waarin bovendien op een aantal punten nadere invulling wordt gegeven aan de implementatie van de IPPC-richtlijn. Het wetsvoorstel Zelfregulering binnen kaders, waarvan in de voorgaande begroting nog sprake was, wordt geïncorporeerd in het genoemde wetsvoorstel Beginselen en wordt dus niet als afzonderlijk stuk in procedure gebracht.

Tabel 1.2 VROM prestaties in 2004 wetgeving
InstrumentPrestatie
Herijking en kwaliteit VROM-regelgevingToezenden aan de Tweede Kamer van een prioriteitenprogramma met betrekking tot de wetgevingsactiviteiten die uit de herijking voortvloeienBespreking van de brief over de herijking en van het prioriteitenprogramma met de Tweede Kamer
Rol van corporatiesVerkrijgen van een EU-akkoord over bestaande regelgeving voor woningcorporatiesPublicatie in Staatsblad per 1-1-2004 en inwerkingtreding van de wijzigingen BBSH en BCFV
Herziening WROBehandeling wetsontwerp WRO in TK en afronden besluitvorming in 2004
Nota GrondbeleidGrondexploitatievergunning: herziening WRO, afdeling 6.4, grondexploitatie
Wet milieubeheerWetsvoorstel HandhavingsstructuurWetsvoorstel Emissiehandel WmWetsvoorstel tot implementatie van de Richtlijn strategische milieubeoordelingWetvoorstel Beginselen van milieurecht

1.2.2. Monitoring en kennisontwikkeling

VROM moet te allen tijde kunnen beschikken over een adequate kennis- en adviesinfrastructuur en over voldoende kennis met betrekking tot strategische ontwikkelingen en met betrekking tot de feitelijke ontwikkeling van de leefomgevingkwaliteit (=monitoring).

1.2.2.1. Instrumenten monitoring en onderzoek

Beleid is gebaseerd op feitelijke kennis, kennis van maatschappelijke en bestuurlijke verhoudingen, kennis van belangen en belanghebbenden en inzicht in de praktijk van beleidsprocessen. Sluitstuk, maar ook weer start van de beleidscyclus vormt de verantwoording die de Minister van VROM aflegt over de effectiviteit en de efficiëntie van het gevoerde beleid.

Deze ambitie wordt mede geschraagd door het uitvoeren en laten uitvoeren van beleidsvoorbereidende analyses en evaluatieonderzoek (ex ante, ex durante en ex post), het (laten) opzetten van monitoringsystemen, het doen van adviesaanvragen en het stimuleren van kennisontwikkeling bij externe partijen. Monitoring is in feite een specifieke vorm van onderzoek.

Directies binnen VROM formuleren en programmeren het onderzoek en besteden het onderzoek aan, dat noodzakelijk is voor het ontwikkelen, uitwerken, implementeren, evalueren en bijstellen van het beleid («knowledge based» beleid waar nodig). Op meerdere plaatsen in de organisatie komt zodoende onderzoek vraaggestuurd vanuit het beleid tot stand en niet vanuit het aanbod van de onderzoeksinstellingen.

In artikel 1 zijn onderzoeken opgenomen gekoppeld aan de planbureaus, onderzoeken die een bredere reikwijdte hebben dan een afzonderlijk artikel en in het verlengde liggen van de strategische beleidsontwikkeling. Kennis, onderzoek en monitoring zijn geen doel op zich maar middelen, middelen ten dienste van het beleid. Het beleid komt verder aan de orde in de volgende artikelen. Ook een deel van de onderzoeksmiddelen wordt aangestuurd binnen de hierna volgende artikelen, als het onderzoek specifiek ten dienste staat van het desbetreffende artikel.

Monitoring Nationaal Ruimtelijk beleid

Er wordt een meerjarig evaluatieprogramma ontwikkeld gericht op de doelstellingen van het nationaal ruimtelijk beleid. Aan dit programma is een monitoringssysteem gekoppeld waarmee zicht wordt gehouden op de voortgang van doelbereiking en beleidsuitvoering door middel van effect-, prestatie- en procesindicatoren. De ambitie is om bij de uitvoering van dit programma de partners in de beleidsvoorbereiding en -uitvoering nauw te betrekken, in de vorm van evaluatie- en monitoringsarrangementen.

Ruimtelijk Planbureau

Het Ruimtelijk Planbureau (RPB) heeft tot missie: «Het verdiepen van het publieke debat over de ruimtelijke ontwikkeling middels onderzoek en ontwerp». Die verdieping wordt aangebracht door het signaleren van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en door het bieden van een nieuwe kijk op bestaande ontwikkelingen. De publicaties van het Ruimtelijk Planbureau voldoen aan wetenschappelijke standaarden. Kernwaarden zijn: onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en vernieuwing. Het Ruimtelijk Planbureau heeft een brede communicatiestrategie om aan haar missie te kunnen voldoen.

Jaarlijks beoordeelt het begeleidingscollege de publicaties van het Ruimtelijk Planbureau op de genoemde normen; nagestreefd wordt dat het oordeel «goed» is. Elke 5 jaar zal een evaluatie van het kwalitatief functioneren van het RPB door een visitatiecommissie plaatsvinden.

Het Ruimtelijk Planbureau is opgericht per 1 januari 2002 en groeit in de loop van de jaren naar een vaste formatie van 68 fte. In de startjaren wordt veel tijd en budget besteed aan de opbouw van het instituut, de werving van onderzoekers en het ontwikkelen van de onderzoeksprojecten.

In 2004 zal worden gepubliceerd over een tiental onderzoeken. Daarnaast werkt het Ruimtelijk Planbureau samen met andere planbureaus en kennisinstituten. In tabel 1.3 zijn de prestaties van het RPB in 2004 opgenomen.

Onderzoek Wonen

In 2003 is gestart met het actualiseren van de verkenningen over de woningmarktontwikkelingen, die de basis vormden voor de nota Mensen Wensen Wonen. Belangrijke nieuwe informatiebron hierbij is het Woningbehoefte-onderzoek (WBO) 2002. Volgens planning zullen, als resultaat van fase 1 van dit project, de woningbehoefteramingen eind 2003/begin 2004 gereed komen. In fase 2 zullen vervolgens in de loop van 2004 verkenningen voor specifieke beleidsthema's nader worden uitgewerkt. In de loop van 2003/2004 zal een aantal deelstudies uitbesteed worden met als thema's ondermeer: vraag en aanbod op de woningmarkt, de betaalbaarheid van het wonen, veiligheid- en leefbaarheidsvraagstukken, mobiliteit, wonen en zorg en verhuisgedrag van huishoudens. Voorts zal, onder meer op basis van het Woningbehoefte Onderzoek 2002, een studie worden verricht naar de relatie tussen ruimtelijke concentratie/segregatie van etnische groeperingen en de mate van hun integratie in de Nederlandse samenleving.

In 2003 verrichte Kwalitatieve Woningregistratie-analyses (w.o. invloed leefstijl op woonwensen) en een KWR-studie (relatie tussen energiegedrag en -verbruik) leiden in 2004 tot respectievelijk aanpassing in het basisonderzoek en aanpassingen in het energiebesparingsmodel. Met dit model worden de effecten van energiebesparende maatregelen in de voorraad op de reductie van CO2-emissie geraamd. In juni 2004 komt het rapport «Bewoners Nieuwe Woningen 2002» uit. In deze rapportage wordt aandacht besteed aan actuele thema's zoals de stagnatie in de woningbouwproductie, de toegankelijkheid (betaalbaarheid) voor specifieke groepen zoals starters, de differentiatie in aanbod, zeggenschap (waaronder particulier opdrachtgeverschap) en geschillen, energiebesparende maatregelen en duurzaam bouwen, wonen-zorg en wooncarrières.

Eind augustus 2004 komt het jaarboek «Monitor Nieuwe Woningen 2003» uit. In dit jaarboek worden de ontwikkelingen in de voortgang van de woningbouw geschetst op basis van een aantal deelonderzoeken die in het kader van de Monitor Nieuwe Woningen zijn uitgevoerd. De Monitor Nieuwe Woningen is een samenwerkingsverband tussen het Ministerie van VROM, de NEPROM, Aedes en het AVBB.

Begin 2004 is de eerste versie van het Gedragsmodel Herstructurering gereed. Dit model biedt inzicht in het gedrag (incl. handelingsperspectieven en rollen) en de invloed van de bij het bouwproces betrokken actoren binnen de herstructureringsopgave. De doelstelling is om met dit model knelpunten en sturingsmogelijkheden in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren teneinde een betere voortgang van het bouwproces binnen de stedelijke herstructurering te bewerkstelligen.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

Onderdeel van het RIVM is het milieu- en natuurplanbureau. Het milieu- en natuurplanbureau brengt jaarlijks in mei de Milieubalans en de Natuurbalans uit. Daarin wordt de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu beschreven die het resultaat is van de uitvoering van beleidsmaatregelen. De Minister van VROM kan aanwijzingen geven omtrent onderwerpen en veronderstelde ontwikkelingen, die in ieder geval in de Milieubalans moeten worden opgenomen. De minister kan verder geen aanwijzingen geven met betrekking tot de inhoud van rapporten en omtrent de wetenschappelijke methoden. Het milieuplanbureau laat voor de Milieubalans veel monitoringsonderzoek uitvoeren. Door de producten van het milieuplanbureau beschikken de regering en de Staten Generaal over periodieke onafhankelijke wetenschappelijke informatie over (mogelijke toekomstige ontwikkelingen van) de milieukwaliteit en de effecten van gevoerd beleid en van beleidsvoornemens door monitoring, modelberekeningen, scenario's en prognoses. Nagegaan wordt of de huidige positionering van het milieu- en natuurplanbureau binnen het onderzoeksinstituut RIVM en vallend onder de Minister van VWS aanpassing behoeft.

Verder ondersteunt het RIVM de ontwikkeling, uitwerking, implementatie, evaluatie en handhaving van het milieubeleid en het beleid voor de externe veiligheid, onder andere bij opsporing, handhaving en toezicht en bij calamiteiten. Ook voert het RIVM regelgeving uit, waaronder door het Stoffen Expertise Centrum op het gebied van de Wet Milieugevaarlijke Stoffen de beoordeling van nieuwe stoffen. Het RIVM doet voorstellen voor gezondheidskundige en ecologisch onderbouwde normen en het doet eenmalig onderzoek ter verkenning, voorbereiding en invulling van (milieu-)beleid. Dit onderzoek wordt aangestuurd door de directies van VROM met inachtneming van de professionele autonomie van het RIVM bij het wetenschappelijk functioneren. Afgeronde onderzoeksresultaten worden gepubliceerd. Periodiek wordt de bruikbaarheid van het werk van het RIVM voor het beleid nagegaan door een extern bureau een audit te laten uitvoeren aan de hand van de rapporten uit een kalenderjaar. Daaruit voortkomende suggesties worden ingevoerd. Overigens blijkt meer dan 95% van de rapporten op meerdere manieren gebruikt te worden in het beleid.

Tabel 1.3 VROM prestaties in 2004 Monitoring en onderzoek
Onderwerp Prestatie
Wonenwoningbehoeftenramingen en deelstudies (respectievelijk prestaties fase 1 en 2 van project actualisering woningmarktontwikkelingen)
 rapport «Bewoners nieuwe woningen 2002», jaarboek «Monitor Nieuwe Woningen» en gedragsmodel Herstructurering
RuimteAudit uitvoering nota Ruimte 
RIVMHet milieuplanbureau in staat stellen producten te maken, waaronder de Milieubalans en daartoe het planbureau de eventueel noodzakelijke aanwijzingen geven. 
 Het RIVM op output sturen conform de wederzijds ondertekende afspraken met als resultaat: 
 ondersteuning van beleid en uitvoering regelgeving, waaronder gezondheidskundige en ecologisch onderbouwde normering alsmede eenmalig onderzoek ter verkenning, voorbereiding en invulling van (milieu-)beleid
 monitoring voor de Milieubalans en om te voldoen aan wettelijke en internationale verplichtingen
 ondersteuning van de VROM-inspectie onder andere bij opsporing, handhaving en toezicht
 ondersteuning van VROM-inspectie en beleid bij calamiteiten
 ondersteuning van het beleid met betrekking tot externe veiligheid
 Uitvoering van wettelijke taken op het gebied van de Wet Milieugevaarlijke Stoffen door het Stoffen Expertise Centrum zoals de beoordeling van nieuwe stoffen, risicobeoordeling bestaande stoffen en vergunningaanvragen genetisch gemodificeerde organismen 
Ruimelijk PlanbureauAfronding van 12 projecten d.m.v. boeken en andere media
 Zesmaal verschijning van het periodiek «Ruimte in debat»
 Vaste bijdrage aan S&RO
 Deelname aan congressen en conferenties; 10 papers
 30 presentaties en lezingen
 20 interviews
 aandacht in landelijke pers en vakbladen
 ruimtemonitor

1.2.2.2. Adviesorganen en kennisontwikkeling

VROM-raad

De VROM-raad streeft naar sectoroverstijgende, niet verkokerende adviezen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op gedegen schriftelijke adviezen over strategische keuzen voor de middellange termijn aan het begin van de beleidscyclus. Daarnaast kan de VROM-raad ook adviezen uitbrengen over (ontwerpen van) concrete beleidsnota's.

Omdat de VROM-raad in beginsel op verzoek van de bewindslieden van VROM of de Tweede Kamer adviseert, is het werkprogramma voor 2004 mede hiervan afhankelijk.

De VROM-raad zal zijn advisering in 2004 richten op de volgende beleidsterreinen:

• Op ruimtelijk terrein: de toekomst van de landbouw en het landelijk gebied, omdat op dit punt de Vijfde Nota nog weinig is uitgewerkt. Daarnaast zal een advies over stedelijke netwerken in internationaal verband worden uitgebracht;

• Op het terrein van het wonen: de toekomst van het woonbeleid in een situatie waarin het accent is verschoven van huren naar kopen;

• Op milieuterrein: de toekomst van de energiehuishouding omdat dit één van de transitiethema's uit het NMP-4 is. Daarnaast zal een advies over Global Commons worden uitgebracht.

Daarnaast zal de VROM-raad een tentoonstelling organiseren over wonen in het landelijk gebied en zal een essaybundel worden uitgebracht met als thema verwonderingsvragen op het terrein van VROM-beleid.

Raad voor Ruimtelijk, Milieu en Natuuronderzoek (RMNO)

De Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek is een sectorraad die de Regering adviseert over het te voeren onderzoeksbeleid op het gebied van ruimte, milieu en natuur. Het doel van de Raad is het ontwikkelen van een visie op onderzoeksbeleid, kennis en kennisinfrastructuur in verband met ruimte, milieu en natuurvraagstukken op de (middel)lange termijn. Om bovenstaande doelstelling te kunnen realiseren voert de Raad onder andere de volgende taken uit:

1. het desgevraagd of uit eigen beweging doen van voorstellen aan de aangewezen ministers over de uitvoering van beleid betreffende vraagstukken in verband met ruimte-, milieu- en natuur;

2. het, waar nodig, bevorderen van overleg tussen alle betrokkenen bij onderzoek en ontwikkeling op het aandachtsgebied;

3. het signaleren van nieuwe thema's en overlappingen met betrekking tot onderzoek op het aandachtsgebied;

4. het desgevraagd of uit eigen beweging evalueren van uitgevoerde programma's van strategisch onderzoek.

De raad heeft zes hoofdactiviteiten:

1. Visieontwikkeling: hoe dient kennis voor het toekomstige beleid inzake de ruimtelijke ordening, het milieubeheer en de natuur beschikbaar te komen;

2. Signaleren: verkennen van de toekomstige maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen en tijdig signaleren van lacunes en overlappingen bij kennisontwikkeling of knelpunten in de kennisinfrastructuur;

3. Agenda-setting en -beïnvloeding: initiatieven nemen om nieuwe invalshoeken en opvattingen met betrekking tot kennisontwikkeling en kennisuitwisseling onder de aandacht te brengen en daarmee richting te geven aan de programmering van onderzoek;

4. Advisering: gevraagd en ongevraagd aan de Ministers van VROM, LNV, V&W, EZ en OC&W en andere organisaties over beleidsontwikkeling, -uitvoering, kennisontwikking en -benutting, dit alles met kennis als centraal aandachtsveld;

5. Innovatie: stimuleren en activeren van innovatieprocessen, waaronder systeeminnovatie;

6. Verbinding: als intermediair optreden tussen alle actoren en belanghebbende binnen het aandachtsgebied, in het bijzonder om de relatie tussen kennisontwikkeling en beleidsontwikkeling te verbeteren.

Raad voor de Wadden

Op basis van de nieuwe Wet op de Raad voor de Wadden is vanaf 1 januari 2002 de Raad voor de Wadden ingesteld, conform de Kaderwet adviescolleges. Tot en met 2002 werden de werkzaamheden verricht door de Waddenadviesraad. Vanaf 2003 is de Raad voor de Wadden geïnstalleerd die de werkzaamheden heeft overgenomen.

De Raad voor de Wadden zal vanuit een grote gebiedsgebonden betrokkenheid – gevraagd en ongevraagd – adviseren over een breed scalavan beleidsterreinen, omdat de Raad geacht wordt te adviseren over (alle) beleid dat doorwerkt in de Waddenzee. De Raad brengt adviezen uit aan zowel de rijksoverheid als ook aan regionale en lokale overheden.

De Raad adviseert over onderwerpen op strategisch niveau, waarbij specifiek de volgende onderwerpen worden genoemd:

– nieuw beleid met betrekking tot visserij, recreatie en gaswinning;

– verbetering van de bestuurlijke organisatie voor het waddengebied;

– duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief en versterking van de internationale samenwerking.

Kenniscentrum Aanbesteden bouw

In lijn met de adviezen van de Parlementaire Enquête Commissie Bouwnijverheid heeft het Kabinet besloten een kenniscentrum Aanbesteden Bouw (KCAB) op te richten. Het kenniscentrum zal een instrument vormen voor rijksbrede professionalisering van de opdrachtgevende functie in de bouw. Kennis en ervaring worden gedeeld en gezamenlijk wordt onderzoek gedaan gericht op versterking van het opdrachtgeverschap en vergroting van het keuzepakket van aanbestedings- en contractvormen. Zodra de KCAB operationeel is zullen ook medeoverheden er gebruik van kunnen maken. Kleine aanbestedende diensten zullen zo profiteren van de knowhow van grotere aanbestedende diensten. De financiering zal worden geregeld door de betrokken departementen via suppletore wetgeving.

Stuurgroep Experimentenbeleid Volkshuisvesting (SEV)

Op nieuwe ontwikkelingen inzake bouwen en wonen moet permanent worden ingespeeld. Voor het ministerie is de SEV een belangrijke partner om door middel van experimenten theoretische vernieuwingen te toetsen op hun praktische toepasbaarheid. De SEV werkt met een voortschrijdend meerjarenplan, dat jaarlijks wordt geactualiseerd. Uiterlijk in juni 2004 legt de SEV verantwoording af over de geleverde prestaties over 2003.

Naar verwachting komen in 2004 enkele belangrijke projecten tot een afronding, zoals het Innovatieprogramma Wonen en Zorg en het Stimuleringsprogramma Wijkgebonden Leefbaarheidbudgetten. Daarnaast wordt in 2004 aandacht besteed aan nieuwe modellen voor woonruimteverdeling, aan veiligheid, integratie en segregatie en zullen handvatten worden geboden om de bestrijding van onrechtmatige bewoning ter hand te nemen. Experimenten met betrekking tot stedelijke vernieuwing blijven hoog op de agenda staan. In dat kader wordt onder meer een monitor ontwikkeld om de effectiviteit en de meerwaarde van «Foyers de jeunesse» in beeld te brengen. Voor dubo-woningen wordt een aantal concrete verkoopen marketingstrategieën ontwikkeld met als doel duurzaam bouwen beter te vermarkten. Voor de ontwikkeling van de bouwregelgeving zal een praktijkproef gebouwdossier worden gestart. Het project Proeftuin Particulier Opdrachtgeverschap begint zijn vruchten af te werpen en loopt in 2004 door. Verder zal het programma Ruimzicht worden ontwikkeld, dat over het wonen buiten de steden gaat.

Nethur

Om de relatie wetenschappelijk onderzoek en beleid te versterken is VROM in 1996 met NETHUR, een samenwerkingsverband van 6 universiteiten, een partnershipprogramma begonnen. Inmiddels zijn in het kader van dit programma 21 publicaties verschenen en is een tiental in voorbereiding. Deze laatste onderzoeken hebben betrekking op de maakbaarheid en flexibiliteit van het wonen, de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de woningmarkt, de vergrijzing en de zeggenschap en besluitvorming over de woonomgeving.

Internationale volkshuisvestingsinstellingen en woonprojecten

In de tweede helft van het jaar zal de Minister van VROM de Europese ministersconferentie over duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering in de woningbouw voorzitten. Bedoeling van deze conferentie is om tot een actieplan op dit gebied te komen dat met name gericht is op de 12 EU-toetredingslanden.

VROM zet haar inhoudelijke ondersteuning aan UN-Habitat, de Nederlandse Stichting Habitat Platform en de UN Economic Commission for Europe/Committee on Human Settlements voort ter uitvoering van de mondiale Habitat Agenda waartoe ook Nederland zich heeft verplicht.

De samenwerking met het collega-ministerie in Zuid-Afrika zal onder het in 2003 met VROM hernieuwde Memorandum of Understanding worden voortgezet. Daarmee wordt bijgedragen aan de opzet van een sociale woningbouwsector in dat land, met name door middel van technische assistentie, advisering en training.

Tabel 1.4 VROM prestaties in 2004 Adviesorganen en kennisontwikkeling
OnderwerpPrestatie
VROM-raadOndersteuning VROM-raad ter uitvoering van het werkprogramma 2004.
RMNOParticiperen in de RMNO, in stuurgroepen en activiteiten van de RMNO en het werkprogramma 2004 van de RMNO kritisch beoordelen.
SEVVerantwoording prestaties 2003 door middel van een prestatieverslag in juni 2004.Goedkeuring werkplan 2005 in december 2004.
Nethur5 publicaties.
Internationale VolkshuisvestingsinstellingenOpstellen actieplan duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering in de woningbouw, EU-ministerconferentie.Voorzetting uitvoering «Memorandum of Understanding» met Zuid-Afrika met betrekking tot sociale woningbouw.Voortzetting uitvoering UN-HABITAT-agenda.

1.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.5 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:74 88864 35575 27276 20770 52667 18773 657
Uitgaven:78 64577 44174 83874 78376 16173 08771 657
Programma65 89160 05058 43458 79860 62257 25755 857
Strategische beleidsontwikkeling6 8203 8371 7661 1562874040
Beleidsnota's en wetten ruimte2 330535460250604040
Nationaal initiatief voor duurzame ontwikkeling4 4903 3021 306906227  
        
Monitoring en kennisontwikkeling57 93055 14055 73056 97859 67156 55355 153
Kennisontwikkeling en onderzoek wonen12 21611 9499 15110 57514 59211 90010 500
Kennisontwikkeling en onderzoek ruimte1 398750933933733733733
Ruimtelijk Planbureau5 1572 4173 2233 2393 2393 2393 239
Bijdrage RIVM39 15940 02442 42342 23141 10740 68140 681
        
Overig programma1 1411 073938664664664664
Subsidies vakorganisaties1 031868733459459459459
Communicatie-instrumenten110205205205205205205
Apparaat12 75417 39116 40415 98515 53915 83015 800
Adviesraden VROM3 8433 9883 6813 6953 5823 5453 545
Kenniscentrum Aanbesteden Bouw       
Ruimtelijke Planbureau03 9833 6643 6323 6324 0694 069
Apparaat8 9119 4209 0598 6588 3258 2168 186
Ontvangsten:4 4891 7960    

1.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 1.6 Bedragen in € 1000
  2004 2005 2006 2007 2008
1. Totaal geraamde kasuitgaven74 838 74 783 76 161 73 087 71 657 
2. Waarvan apparaatsuitgaven16 404 15 985 15 539 15 830 15 800 
3. Dus programma-uitgaven58 434 58 798 60 622 57 257 55 857 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht71%41 20912%6 9165%2 9500%00%0
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)5%3 19342%24 55542%25 37645%25 53946%25 539
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%019%11 40618%11 02119%10 86719%10 867
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld24%14 03227%15 92135%21 27536%20 85135%19 451
9. Totaal (=3)100%58 434100%58 798100%60 622100%57 257100%55 857

Toelichting:

Het juridisch verplichte deel bestaat hoofdzakelijk uit de uitgaven ten behoeve van het RIVM. De verplichting jegens het RIVM wordt jaarlijks aangegaan voorafgaand aan het begrotingsjaar. Indien het RIVM met ingang van 2005 een agentschap wordt, is het budget voor het milieuplanbureau-deel (circa 67%) bestuurlijk gebonden en valt het budget voor de specifieke onderzoek-opdrachten (circa 33%) in de categorie beleidsmatig gereserveerd.

De bestuurlijk gebonden uitgaven betreffen in hoofdzaak toezeggingen aan en overeenkomsten met volkshuisvestingsinstellingen.

Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen

2.1. Algemene beleidsdoelstelling

VROM bevordert binnen maatschappelijke randvoorwaarden een vrije betaalbare woonkeuze voor alle burgers in zowel de huur- als de koopsector. Voor mensen die op grond van hun inkomen onvoldoende in staat zijn om zelf in hun vrije woonkeuze te voorzien, draagt de overheid zorg voor een betaalbare woning die voorziet in hun maatschappelijk gerechtvaardigde vraag. Hierbij ligt de nadruk op: ondersteuning van gewenste maatschappelijke ontwikkelingen in de woonwensen van de burger, het bevorderen van betaalbare woonkeuze in huur & koop en bescherming van kwetsbare groepen in de samenleving. Afgeleid hiervan worden drie operationele doelstellingen onderscheiden:

• Voorzien in betaalbare kwalitatief goede huurwoningen (betaalbare woonkeuze huren);

• Bevorderen woonkeuze kopen;

• Versterking van de positie van de burger bij huur en koop.

2.2. Operationele doelstellingen

2.2.1. Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen

De meeste mensen zijn goed in staat zelf voor huisvesting zorg te dragen; een deel heeft daartoe minder goede mogelijkheden. Als een evenwichtige verhouding tussen huurders en verhuurders niet vanzelfsprekend tot stand komt, kan de overheid onder voorwaarden nadere regels hanteren (consumentenbescherming en versterking zeggenschap). Ook worden er door de overheid mogelijkheden gecreëerd om kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor kwetsbare groepen toegankelijk te maken door:

• Beheersen huurontwikkeling (huurprijsbeleid);

• Bewaking prijs/kwaliteitsverhouding (huurwetgeving en huurgeschillenbeslechting);

• Betaalbaarheid voor de doelgroep garanderen (huursubsidiewet);

• Bevorderen van de beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep (huisvestingswet/toewijzing en tegengaan onrechtmatige bewoning).

2.2.1.1. Beheersen huurontwikkeling

Huurder en verhuurder kunnen in principe vrijelijk een huurprijs overeenkomen, maar waar de uitgangspositie van de huurder bij de onderhandelingen zwakker is dan die van de verhuurder stelt het Rijk randvoorwaarden, waaronder die van de maximale huurstijging. De maximering van de huurprijsstijging behoedt de zittende huurder voor te grote huursprongen, als gevolg waarvan problemen met de betaalbaarheid zouden kunnen ontstaan. Het wettelijk instrument hiervoor is de huurprijsregelgeving. De voorwaarden voor huurprijsstijging worden ieder jaar, voor de begrotingsbehandeling, in de huurbrief vastgelegd.

Voor 2004 wordt het huurprijsbeleid, zoals dat voor de interim-periode (1 juli 2002 tot en met 1 juli 2005) is vormgegeven, gecontinueerd. Dit gaat uit van een gemiddeld inflatievolgend (vijfjaarlijks gemiddelde) huurbeleid.

2.2.1.2. Bewaking prijs/kwaliteitsverhouding

Het woningwaarderingsstelsel biedt al meer dan twintig jaar een maatstaf voor de maximale huurprijs voor een woning in relatie tot de kwaliteit. De bewaking van de prijs/kwaliteitsverhouding is een van de peilers van de huurbescherming die moet worden behouden. Wel kan dit instrument worden verbeterd door het te vereenvoudigen en aan te passen aan de actuele consumentenvoorkeuren. Dit wordt op dit moment onderzocht. Het streven is erop gericht om een gemoderniseerd stelsel in werking te laten treden op 1 juli 2005.

Huurgeschillenbeslechting

De overheid voorziet in de mogelijkheid om een geschil tussen huurder en verhuurder voor te leggen aan een onafhankelijke instantie, de huurcommissies. Deze beslechten geschillen over huurprijzen, servicekosten en de onderhoudstoestand van woningen.

Daarnaast voeren de huurcommissies een toets uit op de redelijkheid van de huurprijs in het kader van de Huursubsidiewet. Deze toets wordt uitgevoerd bij een eerste aanvraag van individuele huursubsidie, en als er gehuurd wordt van een particuliere verhuurder, of als sprake is van een huur van onzelfstandige woonruimte in een begeleid wonen-complex.

Op dit moment zijn er 59 huurcommissies, elk een eigen ZBO. Het secretariaat van de huurcommissies is onderdeel van de VROM-organisatie. Reeds eerder is met de Tweede Kamer gesproken over de toekomst van de huurgeschillenbeslechting. Het voornemen bestaat de verantwoordelijkheid ten aanzien van de huurgeschillenbeslechting buiten de rijksoverheid te organiseren. De bestuurlijke en juridische consequenties worden momenteel onderzocht. Op afzienbare termijn zal aan de Tweede Kamer een brief worden gestuurd over de toekomst van de huurgeschillen.

Met de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Integrale Herziening van Huurregelgeving (IHH-2) wordt er een nieuwe procedure geïntroduceerd waarin de redelijkheid van het voorschotbedrag voor servicekosten kan worden getoetst. IHH2 treed in werking per 1 augustus 2003.

In 2003 en begin 2004 worden de werkachterstanden, die waren ontstaan ten gevolge van de reorganisatie in 2001, weggewerkt. Tegelijkertijd is in 2003 de nadruk gelegd op een versnelling van de afhandeling van nieuwe geschillen. Voor 2004 wordt beoogd nieuwe geschillen binnen de wettelijke termijn af te handelen.

Daarbij wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

 
 voorraad op 1 januari 2004, af te handelen in 2004 [A]geprognosticeerde instroom in 2004 [B]in 2004 af te handelen van de instroom gedurende 2004 (restant zal in 2005 verwerkt worden) [C]voorraad op 1 januari 2004 alsmede gedeelte van de instroom 2004 = totale productie in 2004 [A+C]
geschillen over huurverhoging6 000 (waarvan 3 000 oude zaken buiten de termijn)5 0002 5008 500
Toetsing huurprijs in het kader van Huursubsidiewet2 00035 00033 00035 000
geschillen over servicekosten1 8002 000500 aanvragen voor toetsing voorschotbedrag1 000300 toetsingen van voorschotbedrag2 800300 toetsingen van voorschotbedrag
Overige geschillen7 00012 0006 50013 500

Alle zaken die op 1 januari 2004 in behandeling zijn, zullen in 2004 worden afgehandeld. Deels betreft het geschillen waarvan de behandeltermijn is overschreden. Daarnaast zal de meerderheid van de zaken die in de loop van 2004 worden ontvangen ook in 2004 worden afgedaan. Zaken die in de laatste maanden van 2004 worden ontvangen zullen in meerderheid begin 2005 worden afgedaan, maar binnen de wettelijk termijn.

De 6 000 huurverhoginggeschillen die begin 2004 in voorraad zijn, bestaan voor de helft uit zaken waarvan de behandeltermijn is overschreden. De andere helft bestaat uit zaken die in het najaar van 2003 worden ontvangen naar aanleiding van de huurverhoging per 1 juli. Conform gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer zullen deze zaken binnen de wettelijke termijn worden afgehandeld.

De doorlooptijd zal worden gemeten exclusief de tijd die benodigd is voor het opvragen en betalen van het voorschot op de leges, hetgeen in overeenstemming is met de regeling opgenomen in IHH-2.

Naast snelle afhandeling van geschillen is het van belang dat huurders en verhuurders weten welke rechtsmogelijkheden zij hebben. Daarom zal er gewerkt worden aan het vergroten van de effectiviteit van de voorlichting aan huurders en verhuurders. Tevens zal de inmiddels gerealiseerde telefonische bereikbaarheid in 2004 worden gehandhaafd.

2.2.1.3. Betaalbaarheid voor de doelgroep garanderen

Beheersing van huurprijsontwikkelingen is niet voor iedereen voldoende om in betaalbare huisvesting te voorzien. Om de betaalbaarheid voor de doelgroep te garanderen is er het instrument van de huursubsidiewet. Deze wet heeft als voornaamste doel om mensen met lagere inkomens te voorzien van betaalbare huisvesting. De huursubsidie is een inkomensafhankelijke regeling, waarbij de uitkeringen voor de burger onbelast zijn. De uitvoering van de huursubsidiewet is een rijksverantwoordelijkheid.

In het Hoofdlijnenakkoord wordt een versobering van de Huursubsidie aangekondigd. Deze zal gericht zijn op een generieke verhoging van de eigen bijdrage; hiermee wordt tevens de armoedeval verminderd. De wijziging zal met ingang van 2004 zijn beslag hebben en is in de begrotingsopstelling verwerkt.

De betaalbaarheid van het wonen staat zowel op macro- als op microniveau onder druk. Macro, omdat enerzijds invulling gegeven moet worden aan de strategische opgaven rond de nieuwbouw en herstructurering om daarmee aan de vraag te voldoen en anderzijds omdat door een structureel groter beroep op de huursubsidie het budgettaire beslag toeneemt. Micro, omdat huishoudens met huursubsidie hun woonlasten zien toenemen als gevolg van de versobering. De financiële ruimte wordt gezocht in een combinatie van het huurbeleid en huursubsidie.

Voor de beoordeling van het effect van huursubsidie op de betaalbaarheid van het huren wordt gekeken naar de indicatoren «ninki» en de netto huurquote. De ninki is een index die de ontwikkeling aangeeft van het netto-inkomen na aftrek van de huurlasten. De netto huurquote geeft aan welk deel van het netto-inkomen aan huurlasten wordt besteed.

Door het huurbeleid en de huursubsidie worden de ninki en de netto huurquote beïnvloed. Maar ook factoren zoals economische ontwikkeling, werkloosheid, de hoogte van de uitkeringen, fiscale maatregelingen, etc. zijn van invloed op de ontwikkeling van de indicatoren.

Het meten van de betaalbaarheid van het huren met behulp van de ninki heeft voordelen: de ninki geeft meer direct het effect op de betaalbaarheid van het huren weer, omdat het de hoeveelheid euro's na aftrek van de huurlasten in de portemonnee meet.

De gemiddelde ninki voor alle huishoudens bedraagt 113,6. Dit is een gemiddelde procentuele verbetering van 3,3% ten opzichte van 2000/2001 (Zie tabel 2.1). Dit betekent dat de ontwikkeling van de netto huurlasten in 2001/2002 ruimte laat voor een nominale netto-inkomenverbetering na woonlasten van 3,3%, oftewel het gemiddelde bedrag, waarover een huishouden met huursubsidie beschikt na verrekening van de huur en de huursubsidie, is met 3,3% gestegen.

Tabel 2.1 Ontwikkeling van de ninki voor huursubsidieontvangers (1997/1998=100)1
 1998/19991999/20002000/20012001/2002
Alleenstaande 65-102,1105,4109,1112,8
Meerpersoons 65-102,2106,2109,6113,2
Alleenstaande 65+102,2108,4111,6114,7
Meerpersoons 65+102,6107,9111,3114,5
Totaal102,1106,6110,0113,6

1 Bij het bepalen van de ninki, netto huurquote en huursubsidiedruk wordt gebruik gemaakt van het netto-inkomen in t-1.

Behalve voor de meerpersoonshuishoudens 65+ zijn de netto huurquotes nagenoeg gelijk gebleven. De oorzaak van de daling van de netto huurquote van meerpersoons 65+ is verlaging van het rekeninkomen1.

De stijging van de netto-huurquote bij de meerpersoonshuishoudens is mede toe te schrijven aan het afschaffen van de koopkrachttoeslag in de huursubsidie.

Tabel 2.2 Ontwikkeling van de netto huurquote voor huursubsidieontvangers
 1998/19991999/20002000/20012001/2002
Alleenstaande 65-25,8%25,9%25,6%25,7%
Meerpersoons 65-18,3%18,4%18,2%18,3%
Alleenstaande 65+23,6%23,1%22,9%22,9%
Meerpersoons 65+19,6%19,3%19,1%18,7%
Totaal21,9%21,8%21,6%21,6%

Beperking armoedeval

Huursubsidieontvangers die te maken krijgen met een inkomensvooruitgang, bijvoorbeeld als gevolg van toetreding tot de arbeidsmarkt, kunnen (een deel van de) huursubsidie verliezen. Dit heeft tot gevolg dat zij per saldo een geringer financieel voordeel hebben van de inkomensvooruitgang als gevolg van toetreding of verbetering van de inkomenspositie op de arbeidsmarkt. De huursubsidiedruk geeft aan welk deel van de verbetering van het netto-inkomen men verliest aan vermindering van huursubsidie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat 40% van de huursubsidiepopulatie bestaat uit huishoudens ouder dan 65 jaar. Voor hen is de armoedevalproblematiek niet relevant.

Tabel 2.3 Ontwikkeling van de huursubsidiedruk
 2000/20012001/20022002/20032003/2004
Alleenstaande van bijstand naar 100% WML1)54,1%52,1%41,1%42.8%
Alleenstaande van bijstand naar 130% WML1)56,6%58,3%51,6%50.7%
Meerpersoons van bijstand naar 100% WML2)0,0%0,0%0,0%0,0%
Meerpersoons van bijstand naar 130% WML1)47,7%43,9%31,3%30.0%

1 Wettelijk minimumloon (WML)

2 De huursubsidiedruk bij deze huishoudens is 0%, omdat het bedrag dat zij aan huursubsidie ontvangen bij bijstand en wettelijk minimumloon nagenoeg gelijk is.

In bovenstaande tabel is de huursubsidiedruk voor vier cases opgenomen. Met behulp van de cases kan de doorwerking van wijzigingen in regelgeving, waaronder ook fiscale regelgeving, worden geschetst.

In de tabel is aangegeven welk percentage van de netto -inkomensverbetering men verliest aan vermindering van huursubsidie.

Alleen huursubsidieontvangers met een netto-inkomen op bijstandsniveau die een verbetering van het inkomen op 100% van het wettelijk minimumloon realiseren, zullen te maken krijgen met een toenemende huursubsidiedruk. De toenemende huursubsidiedruk is niet zozeer het resultaat van verandering van beleid. De stijging wordt veroorzaakt doordat het wettelijk minimumloon hoger is dan het referentie-rekeninkomen, dat gebruikt wordt bij de systematiek van de vaststelling van de zogenaamde «normhuurtabellen». De methode die wordt gebruikt om deze tabellen te maken leidt er toe dat voor rekeninkomens hoger dan het referentie-inkomen een relatief hogere eigen bijdrage (normhuur) wordt gevraagd. Dit heeft tot gevolg dat de huursubsidiedruk voor deze rekeninkomens stijgt. De stijging wordt veroorzaakt doordat de stijging van het wettelijk minimumloon hoger is dan de stijging van het referentieinkomen.

Uitvoering Huursubsidie en Regeling Bijdrage Huurlasten (Vangnetregeling)

Tabel 2.4 Uitvoering van de huursubsidie
Huursubsidie2001/20022002/20032003/20042004/2005
Aantal beschikkingen1 039 3031 106 3671 115 0001 120 0001
Aantal positieve beschikkingen980 000986 000991 000985 0001
Gemiddelde toekenning op jaarbasis (x € 1,–)1 5131 5661 6261 6111
Programmakosten (x € 1 000)1 4831 5441 6121 5871

1 Nadere invulling en fasering van de generieke verhoging van de eigen bijdrage kan zowel effect hebben op de gemiddelde toekenning als op de volumeontwikkeling.

Regeling Bijdrage Huurlasten (Vangnet)
Aantal beschikte aanvragen39 96543 37543 75043 750
Aantal positieve beschikkingen31 89834 70034 95034 950
Gemiddelde toekenning op jaarbasis (x € 1,–)984904939973
Programmakosten (x € 1 mln.)31,431,432,834,0

Met ingang van het subsidiejaar 2004/2005 zal invulling worden gegeven aan de taakstelling zoals aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord. De nadere invulling en fasering van de voorgenomen generieke verhoging van de eigen bijdrage kan zowel effect hebben op de gemiddelde toekenning als op de volumeontwikkeling.

Met ingang van 1 juli 2002, het begin van het subsidiejaar 2002/2003, is de modernisering van de uitvoering van de huursubsidie (het EOS-programma) volledig ingevoerd. Het onvoorzien aantal eerste aanvragen leidde tot achterstanden in de behandeling en betaling en een stroom van schriftelijke en telefonische reacties. Een groot aantal maatregelen is genomen om de bedrijfsvoering van de huursubsidie verder te verbeteren.

Een goede uitvoering van de Huursubsidiewet vereist dat het contact tussen klant en uitvoeringsorganisatie een centrale plaats inneemt in het uitvoeringsbeleid. Het jaar 2004 zal in het teken staan van het verbeteren van de klantgerichtheid.

Belangrijk bij de verbetering van de klantgerichtheid zijn de Huursubsidie Informatie Punten (HIP's). Bij Huursubsidie Informatie Punten kunnen klanten worden geïnformeerd over hun ingediende aanvraag. Zo kan de klant te weten komen of zijn aanvraag in behandeling is genomen en in welk stadium van behandeling de aanvraag op dat moment is. Hiervoor zal het aantal Huursubsidie Informatie Punten bij verhuurders en gemeenten worden uitgebreid tot 600, hetgeen een verdubbeling is van het streefaantal voor 2003.

Een ander belangrijk onderdeel van de verbetering van de klantgerichtheid betreft de directe telefonische beantwoording van vragen van klanten. De capaciteit van de telefonische beantwoording wordt uitgebreid, waardoor de telefonische bereikbaarheid verbetert. Gestreefd wordt naar een verbetering van de telefonische bereikbaarheid van 5% in 2004 (het streefpercentage voor 2003 is 80%). Dit betekent dat over een heel jaar gemeten 85% van de burgers die belt, daadwerkelijk een medewerker te spreken krijgt.

T-biljettenactie

In de tweede helft van 2002 heeft de Belastingdienst 65-plussers geïnformeerd over de mogelijkheid om middels een T-biljet buitengewone uitgaven voor ziekte af te trekken. De campagne van de Belastingdienst was gericht op kalenderjaar 2001. Een lagere vaststelling van het (reken) inkomen heeft gevolgen voor de hoogte van de huursubsidiebijdrage van huursubsidietijdvak 2002/2003, maar ook in volgende, omdat verwacht wordt dat ook in komende jaren meer gebruik zal worden gemaakt van deze aftrekmogelijkheid.

In de toelichting bij het T-biljet worden huishoudens gewezen op de mogelijkheid ook een T-biljet voor de kalenderjaren 1999 en 2000 aan te vragen. Hierdoor moet ook rekening worden gehouden met een herziening van het (reken)inkomen, dat bepalend is voor de hoogte van de huursubsidiebijdragen in de huursubsidietijdvakken 2000/2001 en 2001/2002.

Er is rekening gehouden met extra uitgaven in 2003 van € 40 mln en in latere jaren van € 10 mln.

Voorlopige bijdragevaststelling

Om te voorkomen dat huishoudens financiële problemen ondervinden van het uitblijven van huursubsidie, zal aan een beperkte groep huishoudens een voorlopige bijdrage worden verstrekt. Voor een deel van deze groep zal achteraf blijken, dat geen recht bestond op huursubsidie of dat de toegekende huursubsidie lager is dan de voorlopige bijdrage. Hiervoor zal een terugvordering worden ingesteld of het zal worden verrekend met toekomstige uitbetaling van huursubsidie.

2.2.1.4. Bevorderen betaalbaar aanbod huurwoningen (zie ook artikel 4)

Sociale verhuurders hebben de taak om huishoudens met lage inkomens te huisvesten (zie 1.2.1.1). Aanvullend op de zorg voor de omvang van het aandeel betaalbare woningen in de woningvoorraad is het van belang ervoor te zorgen dat de doelgroep wordt gehuisvest in deze woningen.

De Huisvestingswet biedt gemeenten instrumenten voor regulering van de woningvoorraad en de verdeling van woningen. Deze maken het gemeenten mogelijk daar waar dit wenselijk is in te grijpen in woonruimteverdeling of woningvoorraad. In hoeverre gemeenten hier gebruik van maken zal de evaluatie van de huisvestingswet uitwijzen. In 2003 zal dit verslag, met daaraan gekoppeld een beleidsbrief (met consequenties voor huidige regelgeving en de wijziging van de Huisvestingswet), aan de Tweede Kamer worden gezonden. In deze brief zijn ook consequenties opgenomen met betrekking tot de in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken mogelijkheid voor gemeenten in landelijke gebieden om te mogen bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas.

In 2004 zullen de aanbevelingen uit het verslag en de beleidsbrief verder geïmplementeerd worden. Zie ook artikel 5 voor het van segregatiebevorderende aspecten van woonruimteverdeling.

Onrechtmatige bewoning

Om het aandeel betaalbare woningen in de woningvoorraad te waarborgen dient onrechtmatige bewoning te worden tegengegaan. De verantwoordelijkheid voor opsporing en beëindiging van onrechtmatige bewoning ligt bij gemeenten en verhuurders.

In 2004 zal een vervolg gegeven worden aan de acties met betrekking tot de bestrijding van onrechtmatige bewoning, zoals die in 2003, onder meer naar aanleiding van de monitor onrechtmatige bewoning die door de VROM-Inspectie is uitgevoerd, zijn ingezet. Doel is te bereiken dat gemeenten en verhuurders de verschillende vormen van onrechtmatige bewoning actief aanpakken. VROM (i.c. de Inspectie) zal de gemeenten en verhuurders blijven aanspreken om beleid te ontwikkelen en uit te voeren om onrechtmatige bewoning te bestrijden. Uitgangspunt blijft dat gemeenten en verhuurders op lokaal niveau bepalen welke aanpak gegeven de lokale woningmarkt de meest geëigende is. Daarnaast zal VROM een rol kunnen spelen in de kennisuitwisseling.

Tijdelijke huur door studenten

Daarnaast zijn op het vlak van het huurrecht inmiddels wetsvoorstellen uitgewerkt om te komen tot tijdelijke huur voor studenten (zie daartoe ook artikel 4). Voor specifieke complexen wordt de huurperiode gekoppeld aan de duur van de studie. De parlementaire behandeling van deze voorstellen zal in 2004 zijn beslag krijgen.

2.2.2. Bevorderen woonkeuze kopen

Gegeven de wens van vele burgers de overstap naar een koopwoning te maken spant de regering zich in om enerzijds het aanbod, via verkoop huurwoningen, te stimuleren en het bereik te vergroten en anderzijds de risico's voor de burger van het eigen woningbezit te verminderen.

Het mitigeren van de risico's van eigen woningbezit voor de burger ligt vooral in het beheersen van de woonlasten. Hier staat het beleid in het teken van:

• Het faciliteren van verantwoorde financiering;

• Het beperken van Vermogensrisico's ;

• Het beperken van Onderhoudsrisico's.

Om dit te realiseren staan de volgende instrumenten ter beschikking:

• Nationale Hypotheek garantie;

• De Wet bevordering eigenwoningbezit;

• Appartementsrecht.

2.2.2.1. Het vergemakkelijken van verantwoorde financiering

Burgers beoordelen zelf welke financieringslasten zij kunnen dragen. Om hen een maatstaf aan te reiken ten behoeve van een evenwichtige verhouding van die lasten in vergelijking met hun inkomen is er de Nationale Hypotheek Garantie. De NHG hanteert voor dit laatste een bepaalde maatstaf en past dit aan naar gelang de economische ontwikkelingen; tevens is het met de Nationale Hypotheek Garantie mogelijk om zonder eigen middelen tot 125% van de koopsom van het huis te financieren. Door de borging van het financieringsrisico zijn financiers eerder bereid tot het verstrekken van een lening, is een korting op de rente mogelijk en is er een beperking van het vermogensrisico.

De Wet bevordering eigenwoningbezit dient ertoe de keuzemogelijkheden tusen huren en kopen onder voorwaarden te vergroten. Dat wil niet zeggen dat dat gepaard moet gaan met onverantwoord hoge financieringslasten. Zoals boven aangegeven biedt de NHG en goede maatstaf, maar betaalbaarheid hangt tevens af van de prijsontwikkeling op de koopwoningenmarkt. Deze is de afgelopen jaren onvoorzien hoog geweest.

Per 1 januari 2004 of zo spoedig mogelijk daarna wordt artikel 22 van de Wet bevordering eigenwoningbezit afgeschaft, waardoor aankoop van een huurwoning onder voorwaarden van korting en deling van de waardeontwikkeling mogelijk wordt; hiermee wordt de financiële bereikbaarheid van een koopwoning ook groter. In 2004 wordt de Wet bevordering eigenwoningbezit geëvalueerd.

2.2.2.2. Het beperken van Vermogensrisico's

Een van de overwegingen bij de keuze tussen huur en koop is de flexibiliteit om indien genoodzaakt te kunnen verhuizen zonder failliet te gaan. In die afweging speelt ook het vermogensrisico dan wel een mogelijke prijsdaling ten opzichte van de aankoopprijs van de woning. De Nationale Hypotheek Garantie (NHG) draagt bij aan de bevordering van het eigen woningbezit door het borgen van leningen. De NHG wordt door het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) verstrekt. Het Rijk en gemeenten vervullen daarbij een achtervangfunctie en heeft een rol bij het gebruik en bereik van de NHG. Jaarlijks verstrekt het WEW circa 60 000 garanties.

2.2.2.3. Beperken onderhoudsrisico's

Vanuit de wens tot beheersing van de woonlasten en het beperken van de financiële risico's van appartementsrechteigenaren bij (achterstallig) onderhoud wordt het functioneren van Verenigingen van Eigenaren (VvE's) gemonitord. Deze organisatievorm is gedifferentieerd en complex. Het aanspreken van partijen op hun eigen verantwoordelijkheid is uitgangspunt van de initiatieven in de appartementensector. Over de stand van zaken vindt regulier overleg plaats met de stichting VvE Belang, die inmiddels de grootste belangenvereniging op het gebied van VvE's en appartementen is.

Afhankelijk van uitkomsten van de in 2003 ontwikkelde monitor zal in 2004 nader beleid geformuleerd worden. De uitkomsten van een aantal pilots die in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten zijn uitgevoerd in 2002 en 2003 zullen hierbij worden betrokken.

2.2.3. Versterking van de positie van de burger bij huur en koop

Voor individuele kopers en huurders is het soms moeilijk om als een volwaardige onderhandelingspartner te functioneren in de interactie met corporatie, marktpartijen, en overheden over plannen en beslissingen over de woning of de woonomgeving. Het rijk biedt hen ondersteuning in de vorm van wet- en regelgeving, maar ook in de bevordering van scholing op deze terreinen. De belangrijkste acties vinden plaats in het kader van:

• huurwetgeving;

• ondersteunen belangenverenigingen;

• uitwerking MDW project Positie van de koper op de nieuwbouwmarkt;

• Stimulering van het aanbod waaronder verkoop huurwoningen al dan niet met korting.

2.2.3.1. Huurwetgeving

De huurwetgeving legt de rechten en verplichtingen van huurders en verhuurders vast. In de tweede helft van 2003 is een omvangrijke wijziging van de huurwetgeving afgerond. Voor de huurder zijn daarmee de mogelijkheden voor het aanbrengen van veranderingen in de woning verruimd.

In 2004 zal de systematiek van de leges voor geschillen bij de huurcommissie worden aangepast. Tweezijdige leges wordt vervangen door eenzijdige leges. Waar mogelijk zullen ook procedures worden gestroomlijnd. Daarmee kan een vereenvoudiging van de procedures bij de huurcommissie worden bereikt.

2.2.3.2. Ondersteunen belangenverenigingen ook ten behoeve van stimuleren aanbod van scholing

Voor de huurders is de Woonbond de belangrijkste landelijke belangenvereniging. De Woonbond wordt betrokken bij de voorbereiding van belangrijke beleidsvoorstellen en regelgeving. De Woonbond houdt zich voornamelijk bezig met de het verbeteren/waarborgen van de positie van huurders (zowel individueel als collectief) door vergroten van de kennis en een uitgebreid cursusprogramma, geven van algemene voorlichting, het verlenen van juridisch advies aan haar leden, en het overleg op (boven)stedelijk niveau. Om de professionele rol van de Woonbond te waarborgen is een substantiële rijksbijdrage (vooralsnog) noodzakelijk.

De subsidiering bestaat uit jaarlijkse exploitatie- en project bijdragen, thans tot en met 2006, van in totaal € 987 880,–. In een werkplan worden jaarlijks de afspraken over de te leveren producten, waaronder cursussen, vastgelegd. De exploitatie bijdrage wordt jaarlijks afgebouwd zodat een oplopend deel naar de project bijdrage gaat.

Voor (potentiële) eigenaar bewoners biedt de Vereniging Eigen Huis cursussen aan. Het streven is het vergroten van – met name financiële – en (in mindere mate) bouwkundige kennis bij (aspirant) kopers van woningen, waardoor een beslissing om wel of geen woning te kopen weloverwogen kan plaatsvinden. Dit levert mede een bijdrage aan het verminderen van financiële problemen van eigenaar-bewoners. Ook Verenigingen van Eigenaren kunnen bijvoorbeeld beter gaan functioneren. Die kennisoverdracht vindt plaats – gespreid over het land en over het jaar – tijdens cursusmiddagen/avonden en omvat uiteenlopende onderwerpen met betrekking tot eigen woningbezit.

In de totale cursuskosten van de VEH geeft VROM (sinds 1986) een bijdrage (de laatste jaren ruim € 42 000,– per kalenderjaar).

Landelijk Contact Vrouwenadviescommissies (LC VAC's)

De Stichting Landelijk Contact van de VAC's (LC VAC) is het kennis- en servicecentrum voor lokaal opererende VAC's (oorspronkelijk: vrouwenadviescommissies, tegenwoordig meer woonadviescommissies of WAC) die op vrijwillige basis de belangen van de (anonieme) woonconsument behartigen door te ijveren voor verbetering van de integrale woonkwaliteit. Voor deze lokale VAC's is het van belang dat alle relevante kennis gebundeld is in een landelijk centrum dat zorgt voor scholing, voorlichting en ondersteuning en het actueel houden en verspreiden van de gezamenlijke kennis. Dit gebeurt via cursussen, studiedagen, workshops enz.

Het LC VAC ontvangt van VROM vanaf 2004 een exploitatiebijdrage die in drie jaar wordt afgebouwd (t/m 2007). Vanaf 2005 kunnen de exploitatiebijdragen aangevuld worden met projectbijdragen onder voorwaarde van professionalisering van de organisatie en verdere verbreding van VAC's naar WAC's. De totale bijdrage zal jaarlijks maximaal € 300 000,– bedragen.

2.2.3.3. Uitwerking MDW project Positie van de koper op de nieuwbouwmarkt

Op de deelmarkt voor nieuwbouwwoningen blijkt de positie van de consument-koper ten opzichte van de aanbiedende partijen relatief zwak te zijn. De centrale vraag in dit MDW (Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit) project is hoe de preferenties van de koper op de markt voor nieuwbouwwoningen beter ondersteund kan worden.

In 2003 zal de regering met een standpunt ten aanzien van de uitkomsten van dit project komen. Afhankelijk van het Kabinetsstandpunt zal in 2004 gewerkt worden aan de uitvoering van de aanbevelingen van de MDW werkgroep.

2.2.3.4. Stimulering van het aanbod waaronder verkoop huurwoningen al dan niet met korting

Van toegelaten instellingen wordt verwacht dat zij een actief verkoopbeleid voeren. Hiertoe zal artikel 15 van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) worden aangepast in die zin dat corporaties moeten aangeven welk deel van de woningvoorraad moet worden behouden voor de kernvoorraad huurwoningen, welk deel kan worden verkocht tegen marktwaarde en welk deel kan worden verkocht met korting en de daaraan gekoppelde voorwaarden. Dit actieve verkoopbeleid betekent invulling van het zevende prestatieveld van het BBSH. Inwerkingtreding is gepland in de loop van 2004.

Tegelijk met deze wijziging van het BBSH worden de kortingsregels uit MG2001–26 opgenomen. Deze wijziging van het BBSH draagt bij aan het vergroten van het bereik door een verkoop tegen 70% van de marktwaarde mogelijk te maken aan zittende huurders en tegen 80% aan niet-zittende huurders. Simultaan met deze aanpassing van het BBSH wordt een wetswijziging voorbereid van de wet BEW. Concreet betekent deze wijziging het wegnemen van de belemmeringen voor het verkrijgen van koopsubsidie indien sprake is van verkoop onder voorwaarden (zie ook paragraaf 2.2.2.1 en artikel 4). Tot die tijd worden nog ontheffingsverzoeken bij VROM ingediend.

Tabel 2.5 Maatschappelijke effecten, Prestaties 2004 en streefwaarden/indicatoren
Maatschappelijk effectPrestatieIndicator e/o Streefwaarde 2004
>Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen 
Aanvaardbare huurstijgingStaffel/HuurbriefInflatievolgende huurprijsstijging
Bewaken prijs/kwaliteitsverhoudingmodernisering woning waarderingsstelselWetsvoorstelBeleidsbrief In de loop van 2004
   
Huurgeschillenbeslechtinggeschillen over huurverhoging behandelen8 500
 toetsingen van de huurprijs in het kader van de Huursubsidiewet uitvoeren35 000
 geschillen over servicekosten behandelen2 800 + 300 toetsingen van het voorschotbedrag
 overige geschillen behandelen13 500
 snelle afhandeling van nieuwe geschillen over huurverhoging en andere huurgeschillenreguliere zaken afhandelen binnen wettelijke termijn
 snelle afhandeling van nieuwe servicekostengeschillenreguliere zaken afhandelen binnen 12 maanden
 vergroten bekendheid huurcommissie en haar taken onder huurders en verhuurdersstreefwaarde wordt in de loop van 2003 vastgesteld op basis van nulmeting
   
Betaalbare huurlasten doelgroephuursubsidieNINKINetto huurquoteAantal ontvangers 995 000
 vangnetaantal verwachte gebruikers vangnet 34 950
 aantal hip's600
 verbeteren tel. bereikbaarheid85%
   
Beperking armoedevalverminderen marginale drukHuursubsidiedruk
   
Bevorderen betaalbaar aanbod huurwoningenHuisvestingswet 
   
Tegengaan onrechtmatige bewoningvoortzetten acties 2003 
Verruiming aanbod studentenwoningen:Wetsvoorstel tijdelijke huurcontractenParlementaire behandeling in 2004
   
 Bevorderen woonkeuze kopen 
Beperken financiële risico'sBorging leningRentekorting
Beperken vermogensrisico'sBorging lening60 000 garanties
Beperken onderhoudsrisico'smonitoring appartementensectorKennisoverdracht VvE en VvE beheerder
 pilot Stimuleringsfonds Volkshuisvesting 
 Evaluatie pilotDecember 2004
 Brief TKDecember 2004
   
 Versterking van de positie van de burger bij huur en koop 
Huurwetgeving  
Aanpassing leges systematiek huurcommissie:Aanpassing uitvoeringswet huurprijzen woonruimteParlementaire behandeling in 2004
   
Ondersteunen belangenverenigingen  
Bevorderen kennisoverdrachtBijdragen Woonbond, VEH en VAC's 
 Werkplan met afsprakenVoorjaar 2004
Mondig maken burgerBijdragen Woonbond, VEH en LC VAC's Werkplan met afspraken Voorjaar 2004
   
Uitwerking MDW projectVersterken positie van de koper op de nieuwbouwmarktUitwerking kabinetsstandpuntIn 2004
   
Bevorderen aanbod koopwoningen Verkoop van huurwoningen
Vergroten van keuzevrijheid Tegemoetkomen aan de wens van de burgerWijziging Wet BEWWijziging BBSH In de loop van 2004

2.3 Planning beleidsevaluaties

Tabel 2.6
Voorgenomen evaluatieonderzoekJaar
Bereikbaarheid en betaalbaarheid kwalitatief goede huurwoningen2003/2004
Evaluatie huisvestingswet (beleidsconclusies) 
Bevorderen woonkeuze kopen 
evaluatie BEW 
Bereikbaarheid en betaalbaarheid kwalitatief goede huurwoningen2005 t/m 2008
Modernisering WWS/referentiestelsel (bij wetsvoorstel zal evaluatiebepaling worden gevoegd) 
Hip's en EOS, klantvriendelijkheid uitvoering huursubsidie 

In 2004 zal de evaluatieplanning nogmaals bezien worden op hiaten. Momenteel zijn wel alle beleidsvelden onder artikel 2 in de planning opgenomen. De reeds geplande en in gang gezette evaluaties in combinatie met de beschikbare streefwaarden en effectindicatoren dekken echter nog niet alle voorgeschreven aspecten van evaluatieonderzoeken af. De oorzaak hiervan is enerzijds dat nog niet alle operationele doelstellingen volledig zijn voorzien van streefwaarden en (tussen) doelen en anderzijds dat een aantal beleidsinstrumenten nog ontwikkeld moet worden, inclusief de bijbehorende evaluatiebepalingen. Op basis van deze herijking zal in de begroting 2005 een aangepaste planning van beleidsevaluaties worden opgenomen.

2.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.7 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:2 467 3841 867 8021 719 6611 708 6631 736 9801 800 6001 876 669
Uitgaven:1 935 5871 882 3791 724 7211 700 2291 714 0061 768 3521 846 414
Programma:1 876 9171 826 8431 688 3821 666 0841 680 4101 735 1191 813 342
Betaalbare woonkeuze huren:1 821 8401 777 6881 650 4121 637 6181 657 8901 716 4521 792 745
Huursubsidie1 708 3421 658 1191 602 1011 588 5581 607 6281 665 4001 742 400
Bijdrage huurlasten39 37239 97941 44142 70344 03645 20044 600
Kostenvergoeding verhuurders5 548      
Bijdragen nieuwbouw huurwoningen7 8297 3326 8706 3576 2265 8525 745
Afkoop subsidies NWI's60 29572 031     
Compensatie huurders Enschede454227     
        
Betaalbare woonkeuze kopen:51 94843 89234 49124 86918 92315 07017 000
Bevordering eigen woningbezit4711 1422 1013 0604 1235 1706 300
Bijdragen woningen marktsector en premiekoop51 24742 50032 30021 80014 8009 90010 700
Gewenningssubsidieregeling eigen woningbezit230250909   
        
Versterking positie burger bij huur en koop:1 4441 4801 4801 5081 5081 5081 508
Subsidie woonconsumentenorganisaties1 4441 4801 4801 5081 5081 5081 508
        
Overig programma:1 6853 7831 9992 0892 0892 0892 089
Afkoop subsidies woonwagens01 877     
Woonwagens3160     
Kennisoverdracht, experimenten e.a.75454545454545
Onderzoek DGW459737737737737737737
Communicatie-instrumenten835500500500500500500
Nader aan te wijzen0624717807807807807
Apparaat:58 67055 53636 33934 14533 59633 23333 072
Apparaat:       
Juridische instrumenten309325327327327327327
Uitvoering huursubsidie37 60838 47820 83320 32819 98219 76219 652
Uitvoering eigen woning-regelingen2 0101 2121 1981 1691 1481 1351 129
Apparaat DGW18 74315 52113 98112 32112 1391200911 964
Ontvangsten:42 34276 05553 13137 14029 54124 53523 636

Toelichting:

Bij zowel de verplichtingen als de uitgavenbudgetten betreft ruim 90% van de budgetten de huursubsidie en aanverwante instrumenten, zoals de Vangnetregeling (Bijdrage huurlasten) en Bevordering eigen woningbezit (BEW). Deze budgetten vertonen een stijgende trend vanaf 2004 onder invloed van sociaal economische factoren, die hogere aantallen aanvragers en een hogere gemiddelde subsidiebijdragen tot gevolg hebben. De budgetten van de BEW zijn weliswaar opnieuw aangepast als gevolg van realisatiegegevens 2002, maar nemen toch nog jaarlijks toe als gevolg van de «stapeling» van jaargangen aan jaarlijkse bijdragen.

In 2004 wordt nog circa 2,2% van het uitgavenbudget aan oude regelingen (instrumenten) uitgegeven. Een majeure post in 2004 hierbij is de bijdrage aan woningen marktsector en premiekoop.

De budgetten van de instrumenten «Bijdragen nieuwbouw huurwoningen» en «Bijdragen woningen marktsector en premiekoop» betreffen uitfinanciering van openstaande verplichtingen en dragen niet bij tot het realiseren van de doelstellingen.

Door efficiënter te werken zullen de apparaatskosten na 2004 verder afnemen ten opzichte van de begroting 2003 en enigszins stabiliseren tot een niveau van circa € 33 mln per jaar.

2.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 2.8 Bedragen in € 1000
  2004 2005 2006 2007 2008
1. Totaal geraamde kasuitgaven1 724 721 1 700 229 1 714 006 1 768 352 1 846 414 
2. Waarvan apparaatsuitgaven36 339 34 145 33 596 33 233 33 072 
3. Dus programma-uitgaven1 688 382 1 666 084 1 680 410 1 735 119 1 813 342 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht53%892 3422%28 8071%21 0261%15 7521%16 445
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%00%1 5080%1 5080%1 5080%1 508
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)47%796 04098%1 635 76999%1 657 87699%1 717 85999%1 795 389
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%1 688 382100%1 666 084100%1 680 410100%1 735 119100%1 813 342

Toelichting:

De budgetflexibiliteit van artikel 2 is marginaal. Voor de programma uitgaven zijn uitsluitend de instrumenten met kleine budgetten zoals onderzoek, communicatie, etcetera waar enige flexibiliteit mogelijk zou zijn.

Voor de grote (huursubsidie)budgetten geldt met name dat diegenen die aan bepaalde voorwaarden voldoen recht hebben op een subsidie en derhalve opgenomen zijn onder beleidsmatig gereserveerd.

Doelmatigheidskengetallen huursubsidie

Tabel 2.9 Aantallen en kosten beschikte aanvragen
 Realisatie 200220032004
Kosten (in € 1 mln)   
Apparaatskosten VROM39,639,722,0
Kosten vergoeding verhuurders5,5n.v.tn.v.t.
Declaratiekosten Gemeenten Vangnetregeling*6,18,08,0
Totaal kosten51,247,730,0
    
Aantal beschikte aanvragen   
aantal beschikkingen Huursubsidie1 331 4281 110 7001 117 500
aantal beschikkingen Vangnet34 35643 56043 750
aantal beschikkingen GEWn.v.t.  
aantal beschikkingen BEW2027501 260
    
Totaal aantal aanvragen1 365 9861 155 0101 162 510
Kosten per aanvraag (in € 1)38,041,325,8

* In tegenstelling tot het gestelde in het jaarverslag 2002 dient dit bedrag gecorrigeerd te worden tot € 8,6 mln.

Toelichting:

De uitvoeringskosten 2004 nemen ten opzichte van 2002/2003 substantieel af, onder andere als gevolg van de taakstelling, het efficiënter uitvoeren van de huursubsidie en het afschaffen van de kostenvergoeding verhuurders.

Weliswaar zullen de aantallen beschikkingen als gevolg van verslechterde economische factoren toenemen, maar zullen de totale kosten per aanvraag afnemen.

2.6. VBTB-paragraaf

Bevorderen woonkeuze kopen

In de begroting 2003 is toegezegd dat de aantallen woningen verkocht met korting in de begroting van 2004 zouden worden opgenomen. Vanwege het feit dat er voor verkoop van woningen met korting geen meldingsplicht bij VROM meer bestaat, is het onmogelijk deze aantallen te geven. Het inzicht dat er is beperkt zich tot de verzoeken om af te wijken van de regels. Bij deze verzoeken gaat het om incidenten, waarbij niet gemeten wordt in hoeverre daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van de toestemming.

Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen

3.1. Algemene beleidsdoelstelling

Bij de totstandkoming en verbetering van woningen en overige gebouwen wordt gestreefd naar duurzame kwaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiebesparing en milieubelasting van de woning of het gebouw afgestemd op de maatschappelijke behoefte. Binnen deze hoofddoelstelling worden vier operationele doelstellingen onderscheiden:

• garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en gebouwen;

• verbeteren van de kwaliteit van woningen en gebouwen en het stimuleren van innovatie;

• bevorderen van de invloed van de burger op de kwaliteit bij totstandkoming van woningen en gebouwen;

• coördinatie bouwbeleid.

3.2. Operationele doelstellingen

3.2.1. Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen

De basis voor de bouwregelgeving is vastgelegd in de Woningwet. Het bouwvergunningproces en handhaving zijn de belangrijkste onderdelen van deze wet. De minimale kwaliteit voor woningen en ander gebouwen is vastgelegd in het bouwbesluit. Dit geldt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw. Door het stellen van duidelijke kaders waaraan een bouwvergunning moet voldoen en het formuleren van concrete eisen voor de bouwwerken wordt de toepassing en handhaving van de regelgeving makkelijker en beter.

De herijking van de bouwregelgeving in drie pakketten zoals aangegeven in de beleidsbrief over de toekomst van de bouwregelgeving (Agenda Bouwregelgeving 2002–2006, TK, 2001–2002, 28 325, nr.1) heeft als doel een betere bescherming van de burger in de praktijk, betere aansluiting op de maatschappelijke behoeften en wensen en een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid ervan. Partijen worden nadrukkelijker aangesproken op de uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de bouwregelgeving. Hiermee wordt ook nadere invulling gegeven aan de onderwerpen beperking bureaucratie, vermindering regeldruk en verbetering handhaving zoals genoemd in het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het opstellen en beheren van de bouwregelgeving. Hierbij hoort eveneens heldere uitleg en communicatie rondom deze regelgeving. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren en handhaven van de bouwregelgeving. Maar uiteindelijk blijft de eigenaar van een gebouw zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bouwwerk.

(Bouw)vergunningproces: Woningwet

Nadat het eerste pakket van de herijking (wijziging in bouwvergunningprocedure Woningwet en aanscherpen wettelijk kader welstand in Woningwet) per 1-1-2003 in werking is getreden, is begonnen met het tweede pakket. Dit pakket beoogt een verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving (toepassing bestuursdwang, aanschrijvingen, sanctie-instrumentarium, strafbaarstelling). Voor de gemeenten houdt dit concreet in dat zij de verplichting krijgen om een handhavingbeleidsplan op te stellen voor de bouwregelgeving en hierover periodiek moeten rapporteren aan de gemeenteraad. Deze wetswijziging is voorzien op 1 juli 2004. Hiertoe wordt de wijziging naar verwachting in het najaar 2003 bij de Tweede Kamer ingediend en is het streven er op gericht in de eerste helft 2004 deze te publiceren in het Staatsblad. Over dit tweede pakket wetswijziging zal worden gecommuniceerd middels (geactualiseerde) publicaties over de Woningwet en de VROM-website.

Het derde pakket van de herijking van de bouwregelgeving zal leiden tot herziening van de huidige bouwparagraaf in de Woningwet. Vergunningprocedures rondom het bouwen moeten beter op elkaar worden afgestemd en vereenvoudigd. Ook worden procedurele en gebruiksvoorschriften uit de gemeentelijke bouwverordeningen landelijk geuniformeerd. De aanbevelingen die volgen uit het project herijking VROM-regelgeving worden eveneens meegenomen. Dit alles moet leiden tot vermindering van de administratieve lasten bij de vergunningprocedures. De mogelijkheid voor aanpassingen van de bestaande toezichtstructuur op de bouwregelgeving via bijvoorbeeld geaccrediteerde certificering wordt hierbij bekeken.

De datum van inwerkingtreding hiervan is in beginsel voorzien op 1 januari 2006. Ter voorbereiding op deze derde fase wijzigingen zal naar verwachting eind 2004 het wetsvoorstel en bijbehorende AMvB voor de gebruiksvoorschriften worden ingediend bij de Raad van State.

Verbetering handhaving door gemeenten

Gemeenten hebben een duidelijke taak bij de uitvoering van de bouwregelgeving. Meer transparant, pro-actief en servicegericht werken van gemeenten kan de effectiviteit van de bouwregelgeving vergroten. VROM kent drie sporen waarlangs gemeenten gestimuleerd worden de naleving van de regelgeving te bevorderen teneinde een verbetering van de bouwkwaliteit te realiseren.

– Zorgdragen voor goede wet- en regelgeving (zie herijking bouwregelgeving),

– Tweedelijnstoezicht (VROM-inspectie),

– Faciliterende rol van VROM om eerste lijnstaken te bevorderen.

In het plan van aanpak Servicegericht Werken als uitvloeisel van het Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW)-project Servicegerichte Overheid, wordt het derde spoor nader ingevuld. VROM stelt hierbij (financiële) middelen (2004: € 1,4 mln uit Onderzoek DGW) beschikbaar om de kwaliteit van de bouwvergunningverlening en de handhaving ervan te stimuleren en te ondersteunen. Via het uitvoeren van pilots bij gemeenten op het gebied van handhavingsbeleid, samenwerking, servicegericht bouw- en woningtoezicht en het invullen van een digitale vindplaats worden praktijkvoorbeelden ontwikkeld voor en door gemeenten. Deze pilots worden in 2003 en 2004 uitgevoerd. Vervolgens wordt over de resultaten hiervan door VROM gecommuniceerd naar Tweede Kamer en gemeenten.

Praktijkproef gebouwdossier

Nadat het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB, waarvan VROM het secretariaat voert) de uitwerking van zijn visie op de toekomst van de bouwregelgeving aan de voormalige Staatssecretaris van VROM had overhandigd, is aan de Kamer toegezegd dat er een praktijkproef met het gebouwdossier zal worden uitgevoerd om dit meer te concretiseren. Vanaf 2003 wordt het gebouwdossier in de praktijk worden uitgeprobeerd. Het gebouwdossier heeft als doel het inzicht bieden in de minimale kwaliteit van een bestaand gebouw middels een actuele en betrouwbare beschrijving van de belangrijkste gegevens en de kwaliteit van het gebouw. Medio 2004 zal besluitvorming plaatsvinden of en hoe het gebouwdossier in de Bouwwet zal worden opgenomen.

Kwaliteitseisen gebouwen: Bouwbesluit

Het Bouwbesluit zal, net als de Woningwet, naar verwachting op 1 juli 2004 en 1 januari 2006 worden gewijzigd. In 2004 betreft dit het actualiseren en verbeteren van bouwtechnische eisen in het Bouwbesluit 2003. In 2004 betreft dit onder andere het vereenvoudigen en waar mogelijk schrappen van eisen voor specifieke gebouwen (scholen, woonwagens). Aanscherping van de EnergiePrestatieCoëfficiënt (EPC) is niet voorzien in de wijziging omdat dit op dit moment niet kosteneffectief mogelijk is. De publicatie van de wijzigingen in het Bouwbesluit is voorzien in de eerste helft 2004. De wijziging in 2006 gaat vooral om het overhevelen van bouwtechnische voorschriften uit andere regelingen naar het Bouwbesluit en mogelijk het schrappen van een aantal bruikbaarheidsvoorschriften. Eind 2004 zal dit pakket van wijzigingen gereed zijn voor juridische en technische advisering, toets administratieve lasten (Actal) en notificatie in Brussel.

Normering/certificering

VROM verkent momenteel de mogelijkheden om de kwaliteit van bouwaanvragen te verbeteren door toepassing van certificering. Een zogenaamde Beoordelingsrichtlijn (BRL) is hiertoe ontwikkeld. Een bijkomend voordeel is dat bestuurlijke en administratieve lasten worden teruggedrongen voor zowel de aanvrager van een bouwplan als de toetsende gemeente. Vanaf 2003 wordt in een praktijkproef met deze BRL geëxperimenteerd. Vervolgens zal in 2004 besluitvorming plaats kunnen vinden over het daadwerkelijk aanpassen van de bouwvergunningprocedure, die er toe leidt dat – op vrijwillige basis – gecertificeerde bureau's bouwplannen kunnen dienen, die dan niet meer door de gemeente aan de technische bouwvoorschriften behoeven te worden getoetst.

Europa

In het kader van de op 4 januari 2003 gepubliceerde Europese Richtlijn «Energieprestaties in gebouwen», worden energieprestatie-certificaten voor de gebouwde omgeving verplicht. Tot 2006 zullen de noodzakelijke voorbereidingen worden getroffen om tijdig te kunnen voldoen aan deze richtlijn die op dat moment geïmplementeerd dient te zijn.

In 2004 zal gewerkt worden aan de aanpassing van wet- en regelgeving waarin de richtlijn wordt ondergebracht, het opzetten en testen van een monitoringssysteem, alsmede het aanwijzen/kiezen van een kwaliteitsborgingsysteem voor certificeerders en inspecteurs.

In het kader van de EU marktharmonisatie voor de bouw worden steeds meer Europese normen geïmplementeerd in de Nederlandse bouwregelgeving. Dit is onder meer het geval met de Europese normalisatie voor de onderwerpen constructieve veiligheid (Eurocodes), brandveiligheid, en energie, waarbij een goede aanpassing aan het huidige nationale niveau (veiligheid en economie) een grote rol speelt. De komende jaren zullen vele bouwproducten met Conformité Européenne (CE)-markering op de markt verschijnen. Een gevolg daarvan is toenemende aandacht voor het markttoezicht op de CE markering (market surveillance) door de VROM-inspectie.

Tabel 3.1. Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijke effectenStreefwaarde effect
Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen 
Verbeterde en vereenvoudigde bouwvergunningprocedure voor de burgerVermindering van de administratieve lasten bij vergunningprocedures (zie VBTB-paragraaf)
  
Minimum kwaliteit van woningenZie VBTB-paragraaf
Tabel 3.2. Prestaties 2004
Operationeel doel: Garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen.
Publicatie wijziging van de Woningwet per 1 juli 2004
Indiening wetsvoorstel aan RvS mbt wijziging van de Woningwet per 1 januari 2006
Indiening voorstel AMVB aan RvS mbt landelijke uniformering gebruiksvoorschriften 2006
Uitvoering pilots Servicegerichte Werken
Uitvoeren Praktijkproef gebouwdossier
Voorlichting bouwregelgeving
Publicatie wijziging van het Bouwbesluit per 1 juli 2004
Indiening voorstel AMVB aan RvS mbt wijziging van het Bouwbesluit per 1 januari 2006
Uitvoering Praktijkproef Certificering Preventieve toets Bouwbesluitvoorschriften
Uitvoering PvA (deel 2004) implementatie EU-richtlijn energieprestatie van gebouwen
Uitvoering PvA (deel 2004) implementatie EU-normen en Eurocodes

3.2.2. Verbeteren van de kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie

VROM stelt zich tot doel bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen boven het minimum niveau zoals dat is vastgelegd in het bouwbesluit en het stimuleren van innovatie die bijdraagt aan verbeteringen van gebouwen of het bouwproces. De beleidsinzet voor 2004 concentreert zich op de peilers energiebesparing, milieueffecten van materialen, binnenklimaat en brandveiligheid

Reductie CO2-emissies Gebouwde Omgeving (Energie)

De taakstelling voor de gebouwde omgeving voor de eerste budgetperiode (2008–2012) van het Kyoto-protocol is een reductie van 3 Mton per jaar, ten opzichte van de verwachte autonome reductie. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II is aangegeven, blijft het behalen van de doelstelling plaatsvinden op de meest kostenefficiënte wijze. Er is sprake van een verdeling van de doelstelling over woningbouw (2 Mton) en utiliteitsbouw (1 Mton). De focus is gericht op met name de bestaande gebouwenvoorraad; zowel kwantitatief (er is meer bestaande bouw dan nieuwbouw) als kwalitatief (oudere gebouwen zijn over het algemeen minder energiezuinig dan nieuwe) is in dit segment de grootste winst te halen. In 2002 is de uitvoering van het klimaatbeleid geëvalueerd. In de Evaluatienota Klimaatbeleid was aangegeven dat het doel was om medio 2003 te komen tot sectorale streefwaarden voor de CO2-emissie in de periode 2008–2012, waarbij de gebouwde omgeving als aparte sector wordt aangemerkt (zie artikel 11). De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het behalen van de doelstellingen in deze sector. Eventuele consequenties voor de beleidsinzet zullen in 2004 worden geïmplementeerd. In de Evaluatienota Klimaatbeleid is ook aangekondigd dat jaarlijks één van de sectoren zal worden doorgelicht middels een ex-post evaluatieonderzoek. In 2003 gebeurt dat voor de Gebouwde Omgeving. Het rapport zal begin 2004 worden opgeleverd.

Het Energieprestatieadvies (EPA) is sinds januari 2000 beschikbaar gesteld. Het EPA is een stimuleringsinstrument dat erop gericht is consumenten aan te zetten tot het doen van investeringen in energiebesparende maatregelen aan woningen. Tot 2004 was het mogelijk om op basis van de EPR een premie te ontvangen voor concrete maatregelen zoals isolatie, HR++-glas, zonneboilers en dergelijke, zodat geadviseerde maatregelen ook daadwerklijk worden toegepast. Ook financiële ondersteuning van de uitvoering van een EPA viel onder EPR.

Ter invulling van de subsidietaakstelling in het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II zal het PER-budget worden teruggebracht tot structureel € 14 mln inclusief uitvoeringskosten. Dit heeft tot gevolg dat concrete energiebesparende en duurzame energiemaatregelen niet meer gesubsidieerd kunnen worden. De gevolgen hiervan voor de EPR zullen in kaart worden gebracht vóór de Kamerbehandeling van deze VROM-begroting. Voorlopige berekeningen van het EnergieCentrum Nederland (ECN) laten zien dat hierdoor 0,5 Mton CO2-reductie minder zal worden gerealiseerd in 2010.

In 2003 wordt een methodiek ontwikkeld waarmee vanaf 2004 EPA voor de Utiliteitsbouw in de markt wordt gezet. De methodiek dient de beide doelen van enerzijds het halen van de Kyoto CO2-reductiedoelstelling voor de Utiliteitsbouw en anderzijds het voldoen aan de eisen uit de Europese richtlijn «Energieprestatie van gebouwen». Tevens zullen de marketing- en communicatieactiviteiten rondom EPA-U worden afgerond. Doel is om in 2004 50% van de doelgroepen in de utiliteitsbouw bekend te laten zijn met EPA-U. Er wordt gestreefd naar het uitbrengen van 200 a 300 EPA-U's in 2004.

Begin 2002 is de Tender Energiebesparing bij Lagere Inkomensgroepen (huishoudens met een besteedbaar inkomen lager dan € 12 660) in werking getreden. In 2004 wordt geëvalueerd in hoeverre de eerste twee tenders succesvol zijn. Op basis van de resultaten van deze evaluatie zal bekeken worden of in 2004 nog een derde tender zal worden uitgeschreven of dat de beschikbare middelen op een andere wijze worden ingezet om energiebesparing bij huishoudens met lagere inkomens te stimuleren. Dit zal moeten leiden tot publicatie van de eventuele tender op 1-1-2005.

In de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid is het Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting (PIT) opgenomen. Geëxperimenteerd zal worden met nieuwe technieken die CO2 reduceren en naar verwachting binnen circa vijf jaar op de markt gebracht zouden kunnen worden. Het programma loopt tot en met 2007. Beoogd wordt totaal zo'n 10 à 15 projecten uit te voeren waarin technieken worden toegepast. Kritische succesfactoren zijn de mate waarin rijksdiensten willen mee werken aan experimenten en de bereidheid om tenminste 50% van de kosten te dragen. Thans zijn zeven haalbaarheidsstudies in gang gezet en loopt één project.

Naast de subsidieinstrumenten EPR en EPA wordt middels het «Kompas voor energiebewust wonen» een groot aantal activiteiten uitgevoerd door (EZ-agentschap) Novem richting relevante doelgroepen zoals gemeenten, woningbouwcorporaties, eigenaarbewoners, projectontwikkelaars, gebouwbeheerders en institutionele beleggers. Met het programma wordt beoogd om via genoemde doelgroepen het halen van de Kyotodoelstelling te bevorderen. Activiteiten richten zich vooral op kennisoverdracht, procesondersteuning, instrumentontwikkeling en experimenten. Budget voor het Kompas 2004 is afkomstig uit het programma Energiebudgetten en bedraagt ongeveer € 9 mln. Resterend budget binnen het Programma Energiebudgetten is beschikbaar voor de declaraties van de programma's van voorgaande jaren en een deel (€ 1,2 mln) voor de ondersteuning van het netwerk van de Regionale Dubo Consulenten in het kader van het in 2002 met gemeenten en provincies afgesloten Klimaatconvenant.

Gebouwen en milieu

Het doel van verantwoord materiaalgebruik in de bouw is een vermindering van de negatieve milieueffecten van het bouwen en beheren van gebouwen en overige bouwwerken te bewerkstelligen. Om die doelen meetbaar te maken is kwantificering van de milieueffecten van gebouwen en materialen noodzakelijk. Het gaat hierbij om milieueffecten van bouwwerken en bouwmaterialen die ontstaan bij productie, transport, bouw, instandhouding (gebruik) en beheer, sloop, afvalverwerking en hergebruik van afval naar bouwstof. Aan de hand van technische specificaties van gebouwen en materialen kunnen opdrachtgevers en bouwpartijen voor de bouw controleerbare kwaliteitsniveaus afspreken. Die afspraken kunnen worden gemaakt in termen van budgetten, milieuprofielen, hoeveelheden milieueffect en dergelijke.

Op basis van bestaande rekeninstrumenten en hun achterliggende rekenmethodieken heeft NNI in opdracht van VROM de ontwikkeling van een te normaliseren bepalingsmethode voor het kwantificeren van milieu-effecten van gebouwen ter hand genomen. De bouwpraktijk onderschrijft de benadering, maar vindt vooralsnog de uitgewerkte concept-bepalingsmethode te diepgravend voor een toepassing in de regelgeving. Met het doel te komen toe een verankering van verantwoord materiaalgebruik in de bouw zal in overleg met het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB) in 2004, in de praktijk een uitwerking plaatsvinden naar eisen daaromtrent op landelijk niveau, waarbij toepasbaarheid en handhaafbaarheid in beschouwing wordt genomen.

De Rijksgebouwendienst, die als taak heeft duurzame rijkshuisvesting te realiseren, heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van instrumenten die de milieubelasting van gebouwen berekenen zoals bovenstaande rekenmethodieken. Haar opgave voor 2004 is het om samen met marktpartijen (in de Stichting Sureac) en in relatie met de tot nu toe ontwikkelde systematiek bij NEN, de ontwikkelde instrumenten goed en snel toegankelijk te maken. Het resultaat daarvan zal als testversie eind 2004 gereed zijn. Vanaf dat moment zullen met dit instrument concrete proefberekeningen bij projecten voor woningbouw en/of utiliteitsgebouwen plaatsvinden. In de uitvoering zal afstemming plaatsvinden tussen deze proefberekeningen en de bovengenoemde praktijkuitwerking van verantwoord materiaalgebruik.

Daarnaast vinden activiteiten plaats om op gebouwniveau kwaliteitseisen op het vlak van duurzaamheid direct te kunnen koppelen aan huisvestingskosten. Daarbij gaat het niet alleen om investeringskosten, maar ook om de kosten van exploitatie.

Ook zal VROM in 2004 samen met TNO en de TU Delft werken aan het ontwikkelen van een beslissingsmodel waarin aspecten van duurzaamheid worden gekoppeld aan besluitvormings-processen op het gebied van ruimtelijke inrichting en bouw.

Het subsidie- en voorbeeldprogramma Industrieel, Flexibel en Demontabel (IFD-)bouwen van VROM en EZ heeft tot doel opdrachtgevers te stimuleren juist voor deze bouwwijze te kiezen. Bouwopdrachtgevers alsook gemeenten kunnen, desgewenst in samenwerking met andere bouwpartners, concrete bouwprojectvoorstellen voordragen voor subsidie dan wel de IFD-voorbeeldstatus. IFD-bouwen biedt innovatieve mogelijkheden om relatief gemakkelijk veranderbare en levensloopbestendige en dus ook duurzame woningen en utiliteitsgebouwen te realiseren in zowel nieuwbouw- als renovatieprojecten. Naast keuzevrijheid voor de consument, aanboddifferentiatie en toekomstwaarde zijn materiaalefficiency, herbruikbaarheid en kostenefficiency thema's bij IFD-bouwen. In 2003 is de vierde tender gepubliceerd waarmee een bedrag van € 2,55 mln gemoeid is. Voor deze tender worden sturende thema's benoemd. Verdeling van de beschikbare budgetten vindt plaats op basis van hoogte en hoeveelheid aanvragen. Naast uitvoering van de tender in 2004 zal steeds meer de nadruk op kennisoverdracht uit de voorbeeldprojecten komen te liggen.

Gezondheid in gebouwen

De overheid heeft tot taak een minimale kwaliteit van de gezondheidskwaliteitsaspecten van een gebouw te waarborgen. Knelpunt bij het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van het binnenmilieu is het ontbreken van voldoende inzicht in het niveau van de gezondheidskwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Een van de acties in het kader van het actieprogramma Gezondheid en Milieu is bedoeld om dat inzicht te verbeteren De eerste resultaten van de hiervoor noodzakelijke inventarisatie zullen eind 2004 bekend worden.

In het kader van «gezondheid in gebouwen» moeten bewoners/gebruikers ook hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen. Daartoe dienen zij wel zicht te hebben op de gezondheidskwaliteit van het gebouw. In het actieprogramma Gezondheid en Milieu is als actie opgenomen het ontwikkelen van een opnamemethodiek aan de hand waarvan de technische kwaliteit van woningen kan worden beoordeeld en vastgelegd. Met de opnamemethodiek moet, onderscheiden naar nieuw te bouwen woningen en bestaande woningen, binnen enkele uren een kwaliteitsbeschrijving gemaakt kunnen worden.

Hiermee krijgt de professional en consument een instrument in handen als informatiebron bij overwegingen van bijvoorbeeld koop, huur en verbetering. VROM stelt zich tot doel het instrument medio 2005 aan te bieden. De inzet en toepassing van de opnamemethodiek voor kwaliteitsbeschrijving van de woning in het maatschappelijk verkeer wordt wel gestimuleerd.

Met het oog op het verlagen van het gezondheidsrisico van met name zuigelingen, worden door het uitvoeren van de stimuleringsregeling «Saneren loden drinkwaterleidingen» zo veel mogelijk bestaande loden drinkwaterleidingen in woningen buiten werking gesteld en vervangen door eigentijds leidingmateriaal. Het saneringsbeleid is gericht op de vóór 2005 te behalen doelstelling, te weten de sanering van 100% in de sociale woningvoorraad en 80% in de particuliere woningvoorraad. Omdat in de praktijk de saneringskosten per woning hoger uitkomen dan begroot, zal naar verwachting het budget voor de stimuleringsmaatregel zijn uitgeput voordat de doelstelling is bereikt. Besloten is om het budget deels op te hogen. De stimuleringsmaatregel wordt wel voortgezet tot het budget is uitgeput. Naar verwachting zullen zo'n 4000 subsidieaanvragen minder gehonoreerd kunnen worden dan was voorzien bij aanvang van de regeling. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de streefwaarde met maximaal 15 % voor de particuliere woningvoorraad. In 2005 zal worden geëvalueerd in hoeverre de beoogde doelstelling van de regeling is gehaald.

Brandveiligheid gebouwen

Doel van het beleid ten aanzien van brandveiligheid in gebouwen, is het in stand houden en zo mogelijk verbeteren van die brandveiligheid, ten einde het aantal slachtoffers door branddoorslag en brandoverslag te verminderen. De verantwoordelijkheid van de Minister in deze is er zorg voor te dragen dat regelgeving hiervoor aansluit bij de (ontwikkelingen van de) gebouwde omgeving. Uit onderzoeken naar hoogbouw hoger dan 70 meter en grote brandcompartimenten, volgt dat de regelgeving vanuit VROM op dit moment voldoende is. Wel wordt middels richtlijnen bijgedragen aan verduidelijking.

Uit het onderzoek naar kamerverhuur, naar aanleiding van kamervragen volgend op een brand in een studentenhuis in Kerkrade, volgt dezelfde conclusie. Wel wordt gezocht naar maatregelen die bewoners van studentenhuizen zelf moeten/kunnen nemen. In 2004 zal VROM zich vooral richten op het stimuleren en voorlichten van gemeenten, maar ook van gebruikers/burgers, middels handreikingen, toelichtingen en voorlichting.

Uit onderzoek naar de veiligheid van gas- en elektra-installaties, naar aanleiding van signalen dat deze veiligheid niet in orde zou zijn, komt naar voren dat installaties op dit moment veilig zijn. In 2004 zal VROM zorgdragen voor het geven van voorlichting omtrent het juiste gebruik van de installaties, monitoring van het veiligheidsniveau en het stimuleren van de handhaving hiervan, ten einde de veiligheid op het gewenste niveau te houden.

Tabel 3.3. Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijke effectenStreefwaarde effect
Energiebesparing gebouwde omgeving 
Beperking CO2-emissie in de gebouwde omgevingEmissieplafond sector gebouwde omgeving per 2010 (zie VBTB-paragraaf)
  
Verhoging gezondheidsniveau van het binnenmilieu van woningen en gebouwen 
Vermindering/verlagen gezondheidsrisico door sanering van loden drinkwaterleidingenIn 2005 100% woningen met loden leidingen gesaneerd in sociale woningvoorraad. In 2005 65% woningen met loden leidingen gesaneerd in de particuliere woningvoorraad*
  
Verhoging brandveiligheid van gebouwen 
Verbetering brandveiligheidsniveau gebouwenAantal van 38 doden/799 gewonden bij branden in woningen neemt niet toe**.
 Voor overige gebouwen zie VBTB-paragraaf!
 ** = excl. Brandweerpersoneel en mbt referentiejaar 2000 (CBS).

* Als gevolg van het deels ophogen van het subsidiebudget kunnen naar verwachting zo'n 4000 aanvragen voor subsidie niet gehonoreerd worden. Mede afhankelijk van de autonome afname van de woningvoorraad in de particuliere sector, leidt dit tot een neerwaartse bijstelling van de oorspronkelijke doelstelling van 80% met maximaal 15%.

Tabel 3.4. Prestaties 2004
Operationeel doel:. Verbeteren van de kwaliteit woningen en gebouwen en stimuleren van innovatie
Uitvoering EnergiePremieRegeling (EPR) 2004
Evaluatie 1ste/2de tender en Uitschrijven 3de tender Tenderregeling Energiebesparing huishoudens met een laag inkomen (TELI) per 1-1-2005
Uitvoering Programma Innovatieve Technieken (PIT)
Uitvoering Kompas voor energiebewust wonen 2003/2004
Proefnemingen milieubudgetten (materiaaltoepassingen)
Vierde tranche Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen (IFD)
Ontwikkeling opnamemethodiek voor consument kwaliteitsbeschrijving woning
Uitvoering onderzoek naar de kwaliteit mbt gezondheid in de bestaande voorraad
Afgeven saneringsbeschikkingen loden leidingen
Opstellen handreikingen brandveiligheid hoogbouw > 70 meter, grote brandcompartimenten, kamerverhuur bestaande voorraad
Voorlichting riscico's gas- en electravoorzieningen

3.2.3. Bevorderen van de invloed van de burger bij de totstandkoming van woningen

De toekomstige kwaliteit van woonwijken en gebouwen is gebaat bij een grotere diversiteit en eigenheid. Door het opdrachtgeverschap van bewoners te bevorderen streeft VROM naar duurzame kwaliteit. Daarnaast wordt door zeggenschap in brede zin de betrokkenheid van burgers bij de bouw gestimuleerd. Hetzelfde geldt voor een effectieve arbitrage van geschillen. In 2002 is een akkoord bereikt tussen de consumenten- en producentenorganisaties in de nieuwbouwmarkt over de uitgangspunten van het ene loket voor geschilbeslechting nieuwbouwwoningen. In 2004 zal dit loket gerealiseerd moeten worden. VROM zal dit actief volgen om de komst van het loket te garanderen.

Op het beleidsveld particulier opdrachtgeverschap is in 2002 een aanpak gestart over vier sporen: bestuurlijke afspraken, kennisoverdracht, stimuleringsprojecten en wetgeving.

De komende verstedelijkingsafspraken betreffen onder andere de aandelen particulier opdrachtgeverschap in de woningproductie per regio. Deze afspraken beslaan de periode 2005 tot en met 2010. Via de landelijke monitor Eigenbouw zal de productie van woningen op «eigen» (of collectieve) kavels jaarlijks worden vergeleken met de Verstedelijkingsafspraken. In 2004 dient de monitor Eigenbouw volledig operationeel en beschikbaar te zijn.

In de tweede helft van 2003 is het Informatiecentrum voor Eigenbouw van start gegaan. De uitvoering van de beoogde kennisoverdracht aan particulieren en gemeenten is geheel in handen van een viertal instellingen: Architectuur Lokaal, Bouwcentrum Expo, SEV en Vereniging Eigen Huis. VROM draagt het grootste deel van de uitvoeringskosten van de betreffende voorlichtingsactiviteiten welke uit het instrument «Volkhuisvestingsinstellingen, Experimenten en Kennisoverdracht» zullen worden betaald. De VROM-bijdrage loopt tot 1 januari 2006.

Grondprijsbeleid kan burgers belemmeren of stimuleren om over te gaan tot eigenbouw. De bevoegdheden voor het vaststellen van grondprijzen liggen bij de grondeigenaren. Bij kavelbouw zijn dat meestal de gemeenten. In 2003 is door VROM met een aantal betrokken partijen het Convenant Kavelbouw voorbereid, waarmee een grondprijsstelling wordt nagestreefd die zowel de omvang als de kwaliteit stimuleert van het particulier opdrachtgeverschap en de cascobouw op bouwlocaties. Ondertekening zal in 2004 plaats moeten vinden. De resultaten van dit convenant zullen gemonitord worden.

In 2004 zal een wetsvoorstel worden ingediend met betrekking tot een vergunningstelsel en een kostenlijst voor de grondexploitatie. Deze «Grondexploitatiewet» zal deel uitmaken van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (zie artikel 4). Gemeenten kunnen dan binnen een grondexploitatieplan aangeven welke gronden gereserveerd dienen te worden voor uitgifte van kavels aan particulieren een ander gedeelte kan worden gereserveerd voor sociale woningbouw.

Tabel 3.5 Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijke effectenStreefwaarde effect
Particulier opdrachtgeverschap Burgers hebben meer invloed op bouwproces Realisatie van een derde deel van de landelijke productie in de periode 2005 tot en met 2010 via particulier opdrachtgeverschap.
Tabel 3.6. Prestaties 2004
Operationeel doel: Bevorderen van de invloed van de burger bij de totstandkoming van woningen
Operationaliseren (landelijke) Monitor Eigenbouw
Facilitatie Infocentrum Eigen Bouw Opstellen convenant Kavelbouw (tussen overheid en marktpartijen)
In wetsvoorstel met betrekking tot de grondexploitatie verruimen mogelijkheden voor reservering kavels voor particulier opdrachtgeverschap

3.2.4. Coördinatie bouwbeleid

VROM was tot de parlementaire enquête bouwnijverheid het algemene aanspreekpunt voor de bouwsector op kabinetsniveau en gaf in die hoedanigheid een aanzet tot:

• het verminderen van knelpunten in de relatie tussen de bouwsector en de overheid;

• het benutten van kansen door de betrokken partijen door ICT in de bouw en innovatief aanbesteden.

Enkele (vaste) activiteiten die samenhingen met deze functie en met de nazorg rondom de enquête bouwnijverheid worden in het eerste halfjaar van 2004 nog afgewikkeld. Daarna moet conform de kabinetsreactie op het eindrapport van de enquêtecommissie – het ministerie van EZ op diverse terreinen als aanspreekpunt voor de bouwsector op kabinetsniveau gezien worden. Daarna zal – conform de kabinetsreactie op het eindrapport van de enquêtecommissie – het ministerie van EZ op diverse terreinen als aanspreekpunt voor de bouwsector op Kabinetsniveau worden zoals dat ook geldt voor andere sectoren in het bedrijfsleven. Voor vragen over bouwregelgeving blijft het ministerie van VROM aanspreekpunt.

VROM blijft wel het aanbestedingsbeleid van de bouwdepartementen coördineren om zodoende de gewenste scherpe scheiding tussen de verschillende rollen van de overheid te accentueren. VROM is dan verantwoordelijk voor de inkopersrol van de rijksoverheid en EZ voor mededinging en algemeen sectorbeleid.

Nazorg parlementaire enquête bouwnijverheid

Het ministerie van VROM heeft de interdepartementale coördinatie verzorgd gedurende, maar ook na de afronding van de parlementaire enquête bouwnijverheid. De Tweede Kamer heeft in enkele moties aangedrongen op periodieke terugkoppeling van de uitvoering van de aanbevelingen en het Kabinet heeft dit overgenomen. Verder zal een aantal acties en moties op het gebied van aanbesteden door VROM worden uitgevoerd.

De kabinetsreactie op de enquête draagt een tweeledige boodschap uit:

• Het Kabinet heeft de conclusie getrokken dat er niet alleen sprake is van misstanden binnen de sector van de bouwnijverheid, maar dat er ook in het verkeer tussen de overheid en de bouwnijverheid de nodige fouten – met name het niet strikt scheiden van rollen – zijn gemaakt die vragen om krachtige en snelle veranderingen, ook binnen de overheid;

• Tevens realiseert het Kabinet zich dat de overheid en de bouwnijverheid ook in de toekomst «in een gezonde relatie verder moeten». De overheid is gebaat bij een gezonde, innovatieve bouwnijverheid. Van beide kanten zullen inspanningen nodig zijn om in een normale marktsituatie en met normale onderlinge verhoudingen verder te gaan.

In de reactie op het eindrapport wordt daarom aangegeven op welke wijze het Kabinet in de komende periode invulling denkt te geven aan zijn verantwoordelijkheden op de verschillende terreinen die in het eindrapport aan bod zijn gekomen. Met de aangekondigde maatregelen kan een stevig fundament worden gelegd om de door de Enquêtecommissie geconstateerde gebreken in de bouwnijverheid in de toekomst het hoofd te kunnen bieden. Uiteraard zal de sector ook een zelfreinigend vermogen moeten tonen.

Stimuleren leerlingbouwplaatsen

Het evaluatieonderzoek naar het effect van de subsidie voor het creëren van leerlingbouwplaatsen heeft in 2003 tot de notie geleid dat het afschaffen van de VROM-subsidie het totstandkomen van de leerlingbouwplaatsen zal bemoeilijken. Volledige afschaffing zou zelfs tot halvering van het aantal leerlingbouwplaatsen leiden. Ook heeft de subsidie positieve effecten op de snelheid en de doorstroming van de opleiding en op de binding aan de bedrijfstak. Derhalve zal de subsidie de komende jaren gehandhaafd blijven.

Tabel 3.7 Gerealiseerde en geraamde leerlingbouwplaatsweken
 Realisatie200020012002Raming200320042005200620072008
Aantal leerling-bouwplaatsweken19 02618 51518 77422 00022 00022 00022 00022 00022 000
Aantal leerlingen2 7182 6453 00013 0003 0003 0003 0003 0003 000
Subsidie per leerling-bouwplaatsweek€ 46€ 47€ 411€ 40€ 40€ 40€ 40€  40€ 40

1 Realisatiecijfers nog niet beschikbaar (eind 2003/begin 2004)

Bouwprognoses

Jaarlijks worden de Eerste en de Tweede Kamer met de «Bouwprognoses» door VROM geïnformeerd over de consequenties van het kabinetsbeleid voor de productie en de werkgelegenheid in de bouw. De publicatie is tevens een service van VROM als Coördinerend Bouwdepartement aan diverse partijen in de bouwsector voor het opstellen van hun marktplanning voor de middellange termijn. In het rapport worden de bouwproductie-effecten beschreven van de financiële meerjarenramingen 2004–2009 van de bouwdepartementen. In artikel 4 wordt inhoudelijk ingegaan op de bouwprognoses in het kader van de woningbouwproductie. Voor wat betreft de algemeen economische prognoses wordt aangesloten bij de prognoses van de Macro-Economische Verkenning 2005 van het Centraal Planbureau (CPB).

EG Beraad voor de Bouw

In het kader van het voorzitterschap van Nederland van de EU in 2004 zal het EG Beraad voor de Bouw betrokken worden bij de voorbereiding zowel in organisatorische zin als inhoudelijk. Onder verantwoordelijkheid van de Minister van VROM worden onderdelen van het Europees bouw-gerelateerd beleid geselecteerd en voorbereid. Eventueel wordt het internationaal netwerk van het Beraad benut ter voorbereiding van besluitvorming in Brussel.

Vrouwen in de bouw

De arbeidsdeelname van vrouwen in de bouw wordt al enkele jaren vanuit VROM gestimuleerd door het verstrekken van een subsidiebedrag van circa € 60 000 per jaar aan het Servicepunt Vrouwen in de Bouw. Hiermee geeft de minister uitvoering aan het kabinetsbeleid voor het bevorderen van deelname van vrouwen aan het arbeidsproces, in het bijzonder voor de bouw. Het betreft zowel uitvoerende, technische en administratieve (UTA) als managementfuncties. De effectiviteit van deze financiële bijdrage is in september 2003 geëvalueerd.

Tabel 3.8 Deelname van vrouwen in de bouw
2000200120022003 (raming)2004 (raming)
18 82817 78419 21320 00020 000
Tabel 3.9 Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijke effectenStreefwaarde effect
Coördinatie bouwbeleid 
Voldoende vakgeschoolde instroom in de bouw3 000 leerlingen voor leerling-bouwplaatsen in 2004
Instroom en behoud van vakgeschoolde vrouwen in de bouw20 000 vrouwen zijn in de bouwsector werkzaam
Tabel 3.10 Prestaties 2004
Operationeel doel: Coördinatie bouwbeleid
Nazorg parlementaire enquête Bouwnijverheid
Uitvoering stimuleringsovereenkomst leerling-bouwplaatsen in de rijkshuisvesting.
Nota Bouwprognoses november 2004. Acties n.a.v. evaluatie «vrouwen in de bouw»
Voorzitterschap EG-beraad Bouw

3.3. Beleidsevaluaties

Tabel 3.11
Voorgenomen evaluatieonderzoekJaar
Garanderen minimale kwaliteit2004
– voorlichting woningwet en bouwbesluit 
– onderzoek naar de administratieve lasten bij vergunningaanvragen (Actalonderzoek) 
– monitoringsonderzoek bouwbesluit (jaarlijks) 
Verbeteren kwaliteit2004
– evaluatie CO2 Uitvoering Klimaatbeleid Gebouwde Omgeving 
– evaluatie TELI regeling 
– nulmeting minimale kwaliteit gebouwen in relatie tot brandnormen 
Bevorderen invloed burger op kwaliteitCoördinatie bouwbeleid2004
– evaluatie effectiviteit financiële bijdrage leerlingbouwplaatsen 
– evaluatie aanbestedingsreglement (UAR) 
– evaluatie «vrouwen in de bouw» 
Garanderen minimale kwaliteit2005 t/m 2008
– evaluatie woningwet 
Verbeteren kwaliteit2005 t/m 2008
– evalutatie PIT 
– evaluatie IFD 
– evaluatie regeling sanering loden drinkwaterleidingen 
Bevorderen invloed burger op kwaliteit2005 t/m 2008
– evaluatie particulier opdrachtgeverschap 
– 0-meting en evaluatie geschillenbeslechting 

3.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.12 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:42 34992 51540 90544 50836 11532 64428 059
Uitgaven:209 562250 265208 270194 840185 111179 680174 414
Programma:206 116245 407201 579186 713177 081171 684166 430
Garanderen minimale kwaliteit van woningen en gebouwen:20848     
Toegankelijkheid Rijkshuisvesting20848     
        
Verbeteren kwaliteit woningen en gebouwen en stimuleren innovatie:23 03588 64047 33933 58525 42820 36019 679
Duurzaam bouwen406      
Regeling sanering loden leidingen9791 6621 6081 082   
Energiebesparing Rijkshuisvesting2 0474 5111 6971 494500  
Duurzaam bouwen Rijkshuisvesting350431386    
Regeling Energiebesparing huishoudens met lagere inkomens1 3221 8151 8152 496681681 
Programma energiebudgetten16 95325 81818 64017 66214 38710 47910 479
Energiepremieregeling (EPR)051 81821 5589 2009 2009 2009 200
Innovatief bouwen9782 5851 6351 65166000
        
Coördinatie bouwbeleid:2 3662 3281 8681 8001 7551 7261 711
Coördinatie bouwbeleid2 3662 3281 8681 8001 7551 7261 711
        
Overig programma:180 507154 391152 372151 328149 898149 598145 040
Budget BWS 199521 233      
Budget BWS 1992–1994154 582148 278146 325146 356146 356146 356141 798
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht2 5531 6881 5281 353923923923
Onderzoek RGD190271227227227227227
Onderzoek DGW1 7203 9044 0423 1422 1421 8421 842
Communicatie-instrumenten229250250250250250250
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:3 4464 8586 6918 1278 0307 9967 984
Apparaat:       
Juridische instrumenten309323324324324324324
Apparaat DGW3 1374 5356 3677 8037 7067 6727 660
Ontvangsten:47300    

Toelichting:

Het grootste deel van de uitgaven op het artikel vindt zijn wettelijke basis in het Besluit woninggebonden subsidies (BWS 1992–1994) met als doelstelling «stimulering van een gedifferentieerd woningaanbod en het bevorderen van nieuwbouw en ingrijpende verbetering». De doelgroep betreft budgetbeherende bestuursorganen, sociale en particuliere verhuurders.

Financieel gezien is er sprake van stortingen van middelen in de BWS-budgetten van de budgethouders en genormeerde bijdragen in de exploitatie, inkomensafhankelijke bijdrage en bijdrage ineens.

De totale looptijd is afhankelijk van het gehanteerde rentepercentage. Conform de regeling wordt na 5 jaar bij de sociale huursector en na 10 jaar bij de sociale koopsector de rente herzien. Deze renteconversie kan tot gevolg hebben dat de looptijd korter of langer is wanneer het dan gehanteerde rentepercentage afwijkt van dat waarmee thans in de begroting wordt gerekend.

3.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 3.13 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven208 270 194 840 185 111 179 680 174 414 
2. Waarvan apparaatsuitgaven6 691 8 127 8 030 7 996 7 984 
3. Dus programma-uitgaven201 579 186 713 177 081 171 684 166 430 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht90%180 82783%155 90385%150 00287%149 12089%147 959
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)1%1 5933%4 9501%1 5900%8170%136
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)10%19 15914%25 86014%25 48913%21 74711%18 335
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%201 579100%186 713100%177 081100%171 684100%166 430

Toelichting:

Als gevolg van de uitfinanciering van op basis van het BWS 1992–1994 in het verleden aangegane verplichtingen is de budgetflexibiliteit binnen artikel 3 beperkt.

De beleidsmatig gereserveerde gelden betreffen met name de Energiepremieregeling en het Programma Energiebudgetten.

3.6. VBTB-paragraaf

Streefwaarden

• In 2003 was sprake van ontwikkeling van een drietal indicatoren met betrekking tot het bouwvergunningproces. Voortschrijdend inzicht leert dat dit weinig zinvol is. Alledrie de indicatoren moesten uiteindelijk bijdragen aan inzicht in administratieve lasten. Naar aanleiding van het onderzoek naar de administratieve lasten in het bouwvergunningproces (Actal) zal gewerkt worden aan één indicator en streefwaarde hiervoor. Het streven is er op gericht deze in de begroting 2005 beschikbaar te hebben.

• Het is ook in 2003 niet gelukt een indicator te formuleren voor minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw. De kosten voor de tot nu toe geformuleerde indicatoren bleken de beschikbare budgetten ruim te overschrijden. Ook de technische meetbaarheid is niet zonder problemen. In 2004 zal wederom verder gewerkt worden aan een kosteneffectieve indicator voor minimale kwaliteit van woningen en eventueel ook voor overige gebouwen.

• In 2003 werkt een interdepartementale werkgroep met ondersteuning van ECN en RIVM aan de ontwikkeling van streefwaarden (emissieplafonds) per sector waaronder de gebouwde omgeving. De algemene emissiereductie-doelstelling voor de gebouwde omgeving van 3Mton komt daarmee te vervallen. De streefwaarden waren nog niet beschikbaar zijn bij aanbieding van de begroting aan de Tweede Kamer

• Ontwikkeling van een indicator en streefwaarde voor gezondheid in gebouwen.

• Het Nibra heeft wel cijfers beschikbaar over totalen van slachtoffers als gevolg van brand. Differentiatie naar brand in woningen is ook beschikbaar. In 2004 zal overlegd worden of cijfers voor de utiliteitsbouw separaat bijgehouden kunnen komen.

Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing

4.1. Algemene beleidsdoelstelling

In dit beleidsartikel komt het VROM-beleid aan de orde dat zich richt op een kwantitatief én kwalitatief evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt en de fysieke vernieuwing van de steden. Het betreft hier het beleid met betrekking tot de nieuwbouwproductie en het beleid met betrekking tot de herstructurering van de bestaande woningvoorraad. Beiden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het streven is: toename van de tevredenheid van de bewoners met hun woning en woonomgeving; afname van het verschil tussen vraag en aanbod op de woningmarkt in de grotere steden; vasthouden midden en hoge inkomens in de steden (G30); niet verder toenemen van segregatie; de toename van de kwaliteit van woningen en openbare ruimte, met name in de aandachtswijken en in de wijken die in de problemen dreigen te komen.

Om te kunnen voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte moet de productie van nieuwe woningen structureel omhoog, vooral in en rond de grote steden. De uitbreiding van de woningvoorraad vindt voor het grootste deel plaats op uitleglocaties en functieveranderingslocaties (zoals oude bedrijfsterreinen). De verruiming van het woningaanbod in de stedelijke regio's is – naast het voorzien in de woningbehoefte ook noodzakelijk om ruimte te scheppen voor een impuls in de stedelijke vernieuwing (de zogenaamde schuifruimte).

Fysieke vernieuwing van steden is nodig ten einde de stad – ook op lange termijn – een (in alle opzichten) aantrekkelijk vestigingsklimaat te kunnen laten zijn voor bewoners uit alle inkomensgroepen en voor bedrijven. Onvrijwillige segregatie in wijken met een eenzijdig samengestelde bevolking van veelal allochtonen en lage inkomensgroepen moet worden tegengegaan, onder meer door een gevarieerder woningaanbod. Tevens moet de achteruitgang van wijken door het verdwijnen van de sociale infrastructuur (artsen, winkels, scholen), toename van criminaliteit, lagere arbeidsparticipatie en gebrekkig gemeentelijk toezicht op de leefomgeving, de kwaliteit en illegale bewoning van woningen, worden gekeerd. Daarnaast dienen de midden- en hogere inkomens weer aan de stad gebonden te worden. Daartoe is – na de stadsvernieuwing, die vooral op fysieke achterstanden in de vooroorlogse wijken was gericht – een aanpak nodig van in beginsel alle wijken die zonder nadere inspanning niet voldoen aan de (toekomstige) kwaliteitsvraag. Er is vooral vraag naar ruim opgezette groene woonwijken en naar wijken met een centrumstedelijke opzet.

De aanpak van de stedelijke vernieuwing moet integraal zijn, dat wil zeggen dat de aanpak zich moet richten op het type problemen dat zich voordoet (sociaal, economisch, fysiek). De fysieke ingrepen dienen de verbeteringen in de sociale structuur en het economische klimaat te ondersteunen. De woningcorporaties die in het kader van de stedelijke vernieuwing een grote taak hebben dienen deze voortvarend op te pakken.

In dit artikel komen de fysieke aspecten van het Grotestedenbeleid (GSB) aan de orde. De sociale aspecten van het wonen worden in artikel 5 nader beschouwd. In de begrotingen van de overige GSB-departementen zijn de andere onderdelen van het GSB-beleid (economie, sociaal en veiligheid) opgenomen.

4.2. Operationele doelstellingen

Er worden twee operationele doelstellingen onderscheiden:

1. nieuwbouw woningen ten behoeve van de uitbreiding van de voorraad in en aan de stad;

2. herstructurering/transformatie van bestaande woonwijken.

Andere overheden, corporaties en marktpartijen zijn verantwoordelijk voor de daadwerkelijke uitvoering van de stedelijke vernieuwing. De minister is er voor verantwoordelijk, dat:

• het beleid met betrekking tot de fysieke stedelijke vernieuwing wordt uitgedragen;

• de met betrekking tot de fysieke stedelijke vernieuwing gemaakte, en nog te maken, bestuurlijke afspraken worden nagekomen;

• de Tweede Kamer over de voortgang van de afspraken en de uitvoering wordt geïnformeerd;

• en dat, wanneer daar aanleiding toe is, tot aanvullende maatregelen wordt overgegaan om de beleidsdoelstellingen dichterbij te brengen.

4.2.1. Nieuwbouw van woningen ten behoeve van de uitbreiding van de voorraad (in en aan de stad)

In elke regio wordt een kwantitatief en kwalitatief evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt beoogd. Kwaliteit betreft zowel de woning als de woonomgeving. Met betrekking tot de woning heeft zich de afgelopen jaren een grote vraag naar meer kwaliteit gemanifesteerd die zich onder meer uit in vraag naar meer hoek-, 2 onder 1 kap-, en vrijstaande woningen, particulier opdrachtgeverschap, meer woon- en kaveloppervlakte, een grotere inhoud van de woning en een hoger aandeel middeldure en dure woningen in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast bleek er een grote vraag naar koopwoningen.

Bevordering van eigen woningbezit heeft ook nadrukkelijk aandacht. Zo zijn in de in 2002 afgesloten intentieafspraken over de verstedelijking tot en met 2009- op het onderdeel «wonen» naast afspraken over de woningbouwopgave, ook afspraken gemaakt over vergroting van het eigen woningbezit (65% in 2010). Verhoging van het aandeel eigen woningbezit is mogelijk door nieuwbouw en door verkoop van huurwoningen.

De hierboven aangegeven kwalitatieve vraag zal op basis van het in het najaar van 2003 beschikbaar komende nieuwe WBO worden geactualiseerd. Dan is ook duidelijk in hoeverre de veranderde economische omstandigheden effect hebben op deze kwaliteitsvraag (incl. de vraag naar koopwoningen).

Ten aanzien van de kwantiteit is het streven erop gericht in de periode 2000 tot en met 2009 de woningvoorraad met in totaal circa 650 000 woningen uit te breiden, waarvan 480 000 binnen de stadsgewesten.

Voor de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties in en aan de stad is als instrument het Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS) beschikbaar.

De nieuwbouwproductie blijft een belangrijk punt van zorg. Bij een te lage nieuwbouwproductie ten behoeve van de uitbreiding van de voorraad kan onvoldoende worden voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte en wordt onvoldoende ruimte gecreëerd voor de stedelijke vernieuwing (herstructurering en transformatie van de bestaande voorraad). Een voortvarende uitvoering van het actieprogramma, zoals voorgesteld door de Taskforce Woningbouwproductie en onderschreven door verschillende partijen in het woningbouwproces, blijft daarmee onverkort van belang.

Door VROM zullen in 2004 de volgende activiteiten worden ondernomen en prestaties worden geleverd (zie ook tabel 4.1).

1) Vinex-convenanten/BLS (1995 tot en met 2004)

In 1994 zijn met de kaderwetgebieden en provincies convenanten afgesloten over de in de periode 1995 tot en met 2004 in stadsgewestelijk verband te realiseren verstedelijkingsopgave. De Tweede Kamer wordt op de gebruikelijke wijze over de voortgang geïnformeerd. In 2005 zal de eindverantwoording plaatsvinden; bij brief zullen de partners hierover nader worden geïnformeerd.

Onderdeel van deze Vinex-convenanten is de woningbouwopgave ten behoeve van de uitbreiding van de voorraad. In verband met voorkomende excessieve grondkosten zijn hiervoor door het Rijk bijdragen op grond van het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS) beschikbaar gesteld.

2) Verstedelijkingsafspraken / BLS (2000 tot en met 2009)

Met gemeenten, provincies en kaderwetgebieden zullen definitieve afspraken worden gemaakt over de verstedelijking binnen de stadsgewesten in de periode tot en met 2009. Onderdelen van deze afspraken zijn de woningbouwopgave en de daarvoor beschikbaar te stellen bijdragen op grond van het BLS.

De Verstedelijkingsafspraken vormen tevens een kader voor afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties. Om te kunnen voorzien in de eigen woningbehoefte (ook voor de lagere inkomens) dienen, naast nieuwbouw, voldoende huurwoningen te worden verkocht (zie ook artikel 2).

3) Grondbeleid

Voor de uitvoering van het ruimtelijk beleid is een adequaat instrumentarium voor het grondbeleid essentieel. In de Nota Grondbeleid zijn daartoe diverse acties aangekondigd (zie ook artikel 1). De belangrijkste zijn:

Grondexploitatiewet

Het betreft de introductie van een vergunningenstelsel en van een kostenlijst voor grondexploitatie. In 2003 wordt een proeve van deze regelgeving gepubliceerd en in discussie gebracht. Dit moet in 2004 leiden tot een definitief wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer aanhangig kan worden gemaakt. De Grondexploitatiewet zal onderdeel gaan uitmaken van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening.

Concurrentiebevordering

In de Nota Grondbeleid is verbetering van de kwaliteit, zeggenschap van en keuzevrijheid voor burgers een belangrijke rode draad. Daarom is de regering voorstander van het verbeteren van de marktwerking op ontwikkelingslocaties. Concurrentiebevordering is een van de middelen hiertoe. Om inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden om concurrentie te bevorderen is onderzoek verricht. Tijdens de Kamerbehandeling van de Nota Grondbeleid (mei 2001) is de vraag aan de orde geweest of concurrentiebevordering beperkt zou moeten blijven tot via de Wvg (Wet voorkeursrecht gemeenten) verworven grond of dat dit altijd zou moeten gelden wanneer een gemeente actief grondbeleid voert.

In 2003 is door diverse bureaus nader onderzoek verricht op basis waarvan beleidsstandpunten zijn ingenomen. Deze beleidsstandpunten zullen in 2004 worden uitgewerkt.

Stedelijke herverkaveling

Als faciliterend grondbeleidsinstrument wordt de invoering van stedelijke herverkaveling overwogen. Hiermede kan particulier initiatief om te komen tot stedelijke herstructurering op kleinere of grotere schaal bij versnipperd eigendom en gebruik worden gestimuleerd, onder meer door juridische en technische ondersteuning, financiële bijdragen en fiscale faciliteiten. Een van de oorzaken waardoor de voortgang van de stedelijke vernieuwing grote vertraging oploopt is immers versnipperd eigendom.

Wet voorkeursrecht gemeenten

Een wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg), waarmee wordt beoogd ontduiking van het gemeentelijk voorkeursrecht tegen te gaan, is op 1 september 2002 in werking getreden. Een wijziging van de Wvg met als doel dat alle gemeenten deze wet kunnen toepassen, zit inmiddels in het traject van parlementaire behandeling. Hiermee zijn de meest urgente acties voor wat betreft het gemeentelijk voorkeursrecht uit de Nota Grondbeleid in een vergevorderd stadium gekomen.

Voor een verbetering van de werkbaarheid van de Wvg staan nog de volgende acties open: stroomlijning van procedures (Herijking VROM-regelgeving), aanpassing van de Wvg aan de Algemene wet bestuursrecht en harmonisatie met de voorgenomen fundamentele herziening van de Wet Ruimtelijke Ordening. Tevens moet in dat kader worden bezien of, en zo ja hoe, er een beperkt voorkeursrecht voor provincies en Rijk moet komen.

Onteigeningswet

Door het Rijk wordt gewerkt aan het vereenvoudigen en versnellen van de procedures voor onteigening, teneinde belemmeringen voor de woningproductie weg te nemen.

4) Versnelling woningbouwproductie

De woningbouwproductie is de laatste jaren aanzienlijk ingezakt. Om de woningbouwproductie de komende jaren wezenlijk te kunnen verhogen zijn maatregelen nodig (zie ook 4.3).

Zo zal er aandacht zijn voor:

1. VROM aanjaagteams op lokatie: zij zorgen voor inbreng van extra ervaring en deskundigheden en voor bespoediging van het besluitvormingsproces;

2. monitoren van en interveniëren in regelgevingsknelpunten; bekende knelpunten zijn natuurbescherming (Vogel- en Habitat Richtlijn, Flora en Faunawet), aanwijzing monumenten, implementatie verdrag van Malta (archeologie), luchtkwaliteit (NOx, fijnstof), geluid (dove gevels);

3. stroomlijnen/vereenvoudigen bouwgerelateerde weten regelgeving, uitwerken en implementeren van de uitkomsten van de actie «Brede Herijking VROM Regelgeving»;

4. monitoren van en interveniëren in internationale wet- en regelgeving; het voorkomen van belemmeringen in het bouwproces.

5) Maatwerkafspraken

Op grond van het artikel «planologische en woningbouwknelpunten» kunnen maatwerkafspraken met bouwgemeenten binnen de stadsgewesten worden gemaakt om specifieke problemen bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties te ondervangen.

6) Onderzoek en experimenten

Te maken kosten voor onderzoek, behoefteraming en/of monitoring in het kader van verstedelijkingsafspraken en BLS komen ten laste van het zogenaamde «onverdeeld programma». Voor kosten gemoeid met de inzet van de Taskforce Woningbouwproductie ter vergroting vanhet aantal te realiseren woningen staat een apart budget ter beschikking, onderverdeeld naar onderzoek, VEK en personeel en materieel.

7) Voorlichting en kennisoverdracht

Voor voorlichting over en kennisoverdracht in het kader van Grondbeleid kan qua kosten een beroep worden gedaan op het budget ten behoeve van het zogenaamde «onverdeeld programma».

Tabel 4.1 Prestaties 2004
Operationeel doel: nieuwbouw van woningen
Verstedelijkingsafspraken/BLS (2000 tot en met 2009)
• Uitwerken Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS) i.v.m. in de periode 2005 tot en met 2009 beschikbaar te stellen bijdragen in excessieve grondkosten bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties.
• Zorg dragen voor afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties over aantal te verkopen huurwoningen in de periode tot en met 2009 (zie ook artikel 2).
Grondbeleid
• Voorbereiden invoering van de grondexploitatiewet (per 2005).
• Voorbereiden invoering wettelijke regelingen (per 2005) ter vergroting van concurrentie op en tussen woningbouwlocaties.
• Invoering instrument voor stedelijke herverkaveling (per 2005).
Versnelling woningbouwproductie
• VROM- aanjaagteams op locatie; actie gericht op het aandragen van oplossingen om knelpunten weg te werken en de woningbouwproductie op gang te brengen dan wel te versnellen (inbreng ervaring en deskundigheid en bespoediging besluitvormingsproces).
Maatwerkafspraken
• Maatwerkafspraken maken als er op woningbouwlokaties binnen de stadsgewesten specifieke knelpunten zijn.

4.2.2. Herstructurering/transformatie van bestaande woonwijken

In het verlengde van de stadsvernieuwing is de herstructurering van met name de naoorlogse wijken in de grote steden al een paar jaar bezig. Als instrument is sinds 2000 het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) beschikbaar. In 2004 zullen de steden het eerste tijdsvak van ISV afronden en de meerjarenontwikkelingsprogramma's opstellen voor het tweede tijdsvak (2005 tot en met 2009). In de praktijk blijkt dat de daadwerkelijke integrale aanpak van buurten en wijken nog maar langzaam op gang komt. Het betreft complexe samenwerkingsverbanden en complexe opgaven. Het gaat naast de woning en de directe woonomgeving ook om milieu, groen, voorzieningen, bedrijvigheid en infrastructuur.

De fysieke ingrepen zijn effectief als ze worden getroffen in combinatie met sociale en economische maatregelen. De afstemming met de andere GSB-pijlers is dan ook essentieel. De sociaalfysieke relatie zal in de herstructurering een stevigere rol moeten krijgen (zie ook artikel 5.).

Om versnelling in de uitvoering te bewerkstelligen, is in 2003 een actieprogramma herstructurering opgesteld. Als uitwerking daarvan zijn afspraken gemaakt met de G30-gemeenten over de selectie van 56 prioriteitswijken en een versnelling van de aanpak van deze wijken. In deze wijken zijn de woningen voornamelijk in bezit van corporaties. Voor deze wijken onderzoekt het Rijk of specifieke faciliteiten kunnen worden geboden die kunnen bijdragen aan de beoogde versnelling. De afspraken tussen de lokale partijen onderling over de 56 wijken worden opgenomen in de meerjarenontwikkelingsprogramma's (MOP's).

Voor de kwalitatieve impuls in de woningvoorraad zijn ook onttrekkingen nodig. Het streven is er op gericht om vóór 2010 circa 280 000 woningen (betreft geheel Nederland) aan de woningvoorraad te onttrekken, waarvan 225 000 binnen de stadsgewesten, en daarvoor op de kwalitatieve vraag toegesneden vervangende nieuwbouw te realiseren.

In 2004 zullen door VROM de volgende activiteiten worden ondernomen en prestaties worden geleverd (zie ook tabel 4.2).

Voor de herstructurering is het belangrijkste instrument ISV (inclusief IPSV), waarbij eind 2004 de overgang plaats vindt van ISV1 naar ISV2. Daarnaast wordt uitvoering geven aan het actieprogramma herstructurering (inclusief de aanpak de 56 wijken).

1) ISV1 (2000 tot en met 2004) en ISV2 (2005 tot en met 2009)

Om de steden vitaler te maken door de aanpak van woningen, omgeving, groen, voorzieningen en dergelijke is in 2000 het investeringsbudget op het gebied van stedelijke vernieuwing in werking getreden. Dit budget kan worden besteed binnen de kaders van de stedelijke vernieuwing, zoals voor het proces en de (her)inrichting van de openbare ruimte. Gemeenten hebben in 2000 daarvoor meerjarenontwikkelingsprogramma's opgesteld met prestaties voor de stedelijke vernieuwing. Voor de financiering van de opgave moeten de gemeenten ook andere investeerders zien aan te trekken. Na goedkeuring van het programma hebben ze een budget voor 5 jaren verkregen. De ontwikkelingen in de 30 grote gemeenten worden gevolgd met gebruikmaking van de monitor ISV1. In 2004 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de monitor ISV1 uit 2003; dit betreft zowel de inhoudelijke als de procesmatige ontwikkelingen. In 2004 zal de monitor uitgevoerd worden.

De eindverantwoording en afrekening vindt aan het eind van het tijdvak (2004/2005) plaats. Het beoordelingskader voor de verantwoording is in 2004 gereed.

In het kader van de voorbereiding van ISV2 worden in 2003 de verdeelsleutel en het beleidskader bekend gemaakt door middel van een brief aan de Tweede Kamer. Aan de hand hiervan kunnen gemeenten hun meerjarenontwikkelingsprogramma's opstellen. In 2004 worden de meerjaren ontwikkelingsprogramma's van de 30 grote gemeenten beoordeeld, mede in relatie tot de Verstedelijkingsafspraken. Vervolgens kunnen dan met deze gemeenten eind 2004 convenanten ISV2/GSB3 worden gesloten. Bij de beslissing over toekenning van het ISV-2 budget wordt rekening gehouden met de behaalde resultaten van ISV-1.

Dit artikel betreft alleen het aspect wonen uit ISV. Het ISV, dat ook milieu, groen en dergelijke bevat, is breder dan artikel 4.

2) Corporaties

De corporaties dragen in grote mate bij aan het realiseren van de opgave in de stedelijke vernieuwing. Zij vormen op dit beleidsartikel een belangrijke, zo niet de belangrijkste, partner voor gemeenten. Corporaties zullen zich primair moeten richten op (aanpassingen – ook met name voor ouderen en mensen met beperkingen- van) de woningvoorraad en de directe woonomgeving. Planvorming en uitvoering moeten zij actief ter hand nemen. Uitgangspunt hierbij vormen de prestatieafspraken die op lokaal niveau door gemeenten en de corporaties worden gesloten. VROM zal dit proces van dichtbij volgen en waar nodig bijsturen. Hierbij zal in 2004 de inzet van het afsprakenkader kostenverdeling herstructurering gemonitord worden. Dit betreft een instrument ter versnelling van lokale onderhandelingen in de herstructurering. Te betalen dubbele overdrachtsbelasting door wijkontwikkelingsmaatschappijen is met ingang van 1 januari 2003 geschrapt.

Voor de opgave in de stedelijke vernieuwing zijn omvangrijke investeringen noodzakelijk. Voor een belangrijk deel worden deze gedragen door de woningcorporaties. Wanneer de direct betrokken corporaties zelf niet over voldoende investeringsvolume kunnen beschikken, is het noodzakelijk dat de corporatiesector als geheel deze verantwoordelijkheid op zich neemt. Het Rijk zal, indien onverhoopt nodig, via daartoe geëigende stappen, deze verantwoordelijkheid tot uitvoering laten komen.

3) Herstructurering (versnelde aanpak 56 wijken)

Het lage uitvoeringstempo van de herstructurering heeft verschillende oorzaken zoals belemmeringen in de samenwerking tussen gemeenten, corporaties en ontwikkelaars, een tekort aan middelen, kennis en kunde bij lokale partijen en stroperige procedures. Ook de huidige gespannen woningmarkt werkt hierbij belemmerend.

Een voortvarende uitvoering van het in 2003 opgestelde actieprogramma herstructurering is van belang om belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen en daarmee het tempo van de stedelijke vernieuwing op te voeren. Het actieprogramma omvat de prioritaire aanpak van 56 prioriteitswijken in de G30 gemeenten, gekoppeld aan onderzoek naar faciliteiten waarmee versnelling kan worden bereikt. Ook kennis- en leeractiviteiten maken deel uit van dit programma, waarin verder onder andere is opgenomen:

– de afspraken tussen gemeenten en corporaties worden in prestatiecontracten vastgelegd en opgenomen in de meerjarenontwikkelingsprogramma's;

– met de inzet van impulsteams wordt lokale partijen kennisexpertise geboden om processen vlot te trekken;

– eventuele tekorten bij corporaties in de 56 wijken moeten door de sector als geheel worden opgelost.

4) IPSV

Onderdeel van het ISV is het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV). De regeling heeft als doel om een versnelling en kwaliteitssprong in de stedelijke vernieuwing te realiseren. Het IPSV wordt in 2004, evenals in 2003, met name ingezet voor de aanpak van de problematiek in de 56 wijken. Daartoe worden jaarlijks subsidies verstrekt voor voorbeeldwaardige projecten en ideeën/plannen. De subsidie kan betrekking hebben op proces- en uitvoeringskosten. Ook maakt een kennis- en leertraject deel uit van het IPSV, waarbij de vergaring, verspreiding en ontwikkeling van kennis en leerervaringen centraal staan. De te organiseren activiteiten komen samen in de jaarlijkse kennisagenda.

5) Onderzoek en experimenten

Te maken kosten voor onderzoek, behoefteraming en/of monitoring in het kader van herstructurering en ISV komen ten laste van het zogenaamde «onverdeeld programma».

6) Voorlichting en kennisoverdracht

• Voorlichting ISV2 aan partners (gemeenten, provincies);

• Voorlichting eindverantwoording ISV1 aan partners (gemeenten, provincies);

• Kennisoverdracht over best practices IPSV, resultaten 56 wijken (voorbeeldwerking) en over afzonderlijke faciliteiten wijkaanpak (in samenwerking met kenniscentrum KEI).

De hiermee voor VROM/DGW gemoeide kosten komen ten laste van het zogenaamde «onverdeeld programma».

Tabel 4.2 Prestaties 2004
Operationeel doel: Herstructurering/transformatie van bestaande woonwijken
ISV1 (2000 tot en met 2004) en ISV2 (2005 tot en met 2009)
• Aanbieden aangepaste Wet SV (wijziging data en enkele inhoudelijke wijzigingen) en bijbehorende AmvB's (zoals beleidskader, verdeelsleutel) aan Tweede Kamer.
Corporaties
• Totstandkoming matching gelden van corporaties.
Actieprogramma herstructurering
• Aanpak 56 wijken + faciliteiten:
– onderzoek naar, en indien mogelijk, operationaliseren faciliteiten.
– ondersteuning totstandkoming prestatiecontracten gemeenten/corporaties.
– afspraken met G30 gemeenten over aanpak en inzet van faciliteiten.
• Uitvoering kennis- en leeractiviteiten (i.s.m. kenniscentrum KEI).
IPSV
• Nieuwe ronde voorbeeldwaardige uitvoeringsprojecten gericht op met name de prioriteitswijken in de G30, alsmede ideeën en plannen.
• Kennisagenda 2004 in samenwerking met beleidsdepartementen en het veld.
• Uitvoering van kennis en leeractiviteiten waaronder het praktijkboek IPSV 2003.

4.3. Streefwaarden nieuwbouw voor uitbreiding en herstructurering/transformatie

In de met gemeenten, provincies en kaderwetgebieden te sluiten Verstedelijkingsafspraken tot en met 2009 is de woningbouwopgave voor de periode 2000 tot en met 2009 op het niveau van de afzonderlijke stadsgewesten en de G30 gemeenten opgenomen. Het betreft hier prestatieafspraken met betrekking tot zowel de nieuwbouw als de herstructurering/transformatie van de woningvoorraad. Het verstedelijkingsbeleid is met name op deze in de stadsgewesten te realiseren opgaven gericht.

Voor overig Nederland (het gebied buiten de stadsgewesten) zijn met betrekking tot de verstedelijking geen prestatieafspraken gemaakt tussen het Rijk en provincies en gemeenten. Ook in deze gebieden zal echter in bepaalde mate sprake zijn van woningbouwontwikkelingen, zowel ten behoeve van de uitbreiding als de herstructurering/transformatie van de woningvoorraad.

De Verstedelijkingsafspraken 2000 tot en met 2009 kennen een overlap met de in het kader van de Vinex (1995 tot en met 2004) en ISV1 (2000 tot en met 2004) gemaakte afspraken. In de Verstedelijkingsafspraken is rekening gehouden met deze opgaven. Deze overlap is onvermijdelijk omdat de Verstedelijkingsafspraken – in verband met het tijdig door het Rijk geven van meerjarige zekerheid aan de partners – voorafgaand aan de eindverantwoording van zowel Vinex als ISV1 zijn overeengekomen. Die eindverantwoordingen vinden in 2005 plaats. In 2010 vindt de eindverantwoording plaats van de in de Verstedelijkingsafspraken voor de gehele periode 2000 tot en met 2009 gemaakte prestatieafspraken.

De Verstedelijkingsafspraken tot 2010 vormen een kader voor de meerjarenontwikkelings-programma's ISV2 (2005 tot en met 2009) die in 2004 door de G30 en de door de provincie aangewezen programmagemeenten worden opgesteld en ingeleverd.

4.3.1. Streefwaarden/maatschappelijke effecten

Van twee parameters is bij de Begroting 2003 vastgesteld dat deze een indicatie geven voor het succes van de stedelijke vernieuwing (nulmeting), te weten:

1. het verschil tussen vraag en aanbod op de woningmarkt in de G30 (totaal) en

2. de tevredenheid ten aanzien van verschillende (kwaliteits)factoren in de woonomgeving.

Deze parameters, en de daarbij in de Begroting 2003 genoemde streefwaarden, blijven gehandhaafd. Bij beiden is het streven vooruitgang te boeken in iedere G30 gemeente; dit geldt ook voor de niet-rechtstreekse programmagemeenten (te onderscheiden van de G30). Met het Interprovinciaal Overleg (IPO) is afgesproken, dat er geaggregeerd naar provinciaal niveau hierover zal worden gerapporteerd.

Aan de hiervoor vermelde parameters 1. en 2. zijn toegevoegd:

3. percentage midden en hoge inkomens in de bevolking in Nederland en de G30 (G4 en G26). Doel is, dat genoemde percentages (tabel 4.3) toenemen en op zijn minst op dit niveau blijven;

4. segregatie-index. Dit kengetal geeft aan welk deel (%) van de bevolking van een stad zou moeten verhuizen teneinde een gelijkmatige spreiding van niet-westerse allochtonen over de stad te bewerkstelligen (zie ook artikel 5).

In 2005 wordt over de ontwikkeling van de stedelijke vernieuwing, mede aan de hand van genoemde parameters, gerapporteerd.

Tabel 4.3. Een viertal parameters voor het succes van stedelijke vernieuwing
Verschil vraag en aanbod op de woningmarkt in de G30 (totaal)Meetwaarde G30 (1998)
Vraagdruk centrum stedelijk3,24
Vraagdruk groenstedelijk0,78
Vraagdruk buitencentrum1,81
Vraagdruk totaal1,08

Toelichting: vraagdruk is gedefinieerd als de urgente vraag gedeeld door het vrijkomend aanbod door doorstroming, verminderd met sloop en vermeerderd met nieuwbouw. Een hogere waarde impliceert een grotere spanning op de woningmarkt.

Bron: WBO 1998 + Woonmilieudatabase

 
Tevredenheid woonomgeving en met kwaliteitsaspecten ervan in de G30, in %Meetwaarde G30 (1998)
Tevredenheid woonomgeving 
Percentage in de bevolking dat tevreden is met de directe woonomgeving80
  
Aanwezigheid groen- en speelvoorzieningen 
Percentage in de bevolking dat van mening is dat er voldoende groenvoorzieningen zijn in de buurt78
Percentage in de bevolking dat van mening is dat er voldoende speelvoorzieningen zijn in de buurt63
  
Overlast stank, geluid, stof en vuil 
Percentage in de bevolking dat aangeeft matig tot veel overlast te hebben37

Bron: WBO 1998

 
Percentage midden en hoge inkomens in de bevolking in Nederland, de G4, G26 en G30 (1998)Meetwaarde (2000)
Nederland60
G447
G2647
G3047

Toelichting: een expliciet doel van de stedelijke vernieuwing is het vergroten van de aantrekkelijkheid van het stedelijk gebied voor midden en hogere inkomensgroepen. Om te kunnen volgen in hoeverre deze doelstelling wordt bereikt, wordt het aandeel midden en hogere inkomensgroepen in de stedelijke gebieden en in Nederland als totaal gevolgd. De verhouding tussen deze aandelen dient in de steden veel sterker toe te groeien naar de landelijke cijfers. Een toename betekent dat de aantrekkingskracht van steden voor deze inkomenscategorie groter wordt.

 
Segregatie-index in de G4Meetwaarde (2002)
Amsterdam35,2
Rotterdam39,1
Den Haag46,1
Utrecht37,2
G439,7

Toelichting: Is de indexwaarde gelijk aan nul, dan is sprake van een volledige spreiding. Bij een indexwaarde gelijk aan 100 zou iedereen moeten verhuizen om een gelijkmatige spreiding te bereiken.

Bron: VOIS,CBS

4.3.2. Streefwaarden prestaties

Tabel 4.4 Streefwaarden ISV1 (2000 tot en met 2004)
ISV1 opgaven gehaald in 2005, op gebied van wonen.

Toelichting: Uitgangspunt is 100% van de in de MOP's overeengekomen prestaties gehaald. De MOP's zijn qua doelstelling heel verschillend. Met de gemeenten worden de MOP's verantwoordingsgereed gemaakt.

Tabel 4.5 Streefwaarden ISV2 (2005 tot en met 2009)
ISV2 opgaven gehaald in 2010, op gebied van wonen
Tabel 4.6 Streefwaarden VINEX (1995 tot en met 2004)
In de Vinex-convenanten in stadsgewestelijk verband overeengekomen woningbouwopgave met de kaderwetgebieden en de provincies ten behoeve van de uitbreiding van de voorraadStreefwaarden stadsgewestenStreefwaarden overig Nederland
Kaderwetgebieden295 000 
Provincies162 000178 000
Totaal457 000178 000

Toelichting: de kaderwetgebieden zijn: ROA, SRR, BRU, Haaglanden, SRE, KAN en Twente.

Woningbouwproductie

In 2002 bedroeg de woningbouwproductie in Nederland als geheel 67 000 gerealiseerde woningen. Het betreft hier woningbouw ten behoeve van de uitbreiding van de voorraad, alsmede woningbouw ter vervanging van aan de voorraad onttrokken woningen. Dit aantal ligt ver onder de rijksambities (circa 90 000 woningen per jaar). Voorkomen moet worden dat de woningbouwproductie verder inzakt. In de VROM bouwprognoses waarin verschillende varianten met betrekking tot de economische ontwikkeling zijn aangehouden (laag, midden en hoog) en waarin rekening is gehouden met een zeker effect van de maatregelen in het kader van de Taskforce Woningbouwproductie – wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbouwproduktie van 70 000 woningen per jaar in de periode 2002 t/m 2007 (binnen een bandbreedte van 66 000–74 000 woningen).

4.3.3. Veronderstellingen effectbereiking, doelmatigheid en raming

De mate waarin de streefcijfers kunnen worden nagekomen is afhankelijk van:

• de niet door het Rijk te beïnvloeden factoren, zoals economische omstandigheden. Deze zijn sterk bepalend voor de mogelijkheden die de consument heeft om invulling te geven aan z'n woonambities en daarmee de vraag op de woningmarkt;

• de planologische ruimte die voor het wonen beschikbaar is. Tijdige beschikbaarheid van voldoende locatiecapaciteit voor wonen in nieuwe en te herziene streekplannen tot 2015 is noodzakelijk om te kunnen voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag;

• resultaten van ISV1-opgaven door G30;

• de mate waarin prestatiecontracten tussen gemeenten en corporaties met betrekking tot de 56 wijken tot stand komen.

4.4. Evaluatieprogramma

4.4.1. Nieuwbouw woningen ten behoeve van de uitbreiding van de voorraad in en aan de stad

Er zal geen specifieke evaluatie in 2004 over het BLS plaatsvinden.

In 2004 zal (zie ook paragraaf 4.2.1.) wel de voorbereiding van de eindverantwoording Vinex (1995 tot en met 2004), die in 2005 op het onderdeel BLS plaatsvindt, worden afgerond. De uitkomsten van die voorbereiding kunnen worden betrokken bij het voor de komende uitvoeringsperiode op te stellen Besluit Locatiegebonden Subsidies.

4.4.2. Herstructurering/transformatie van bestaande woonwijken

Er zal geen evaluatie in 2004 over het ISV plaatsvinden. De afgelopen jaren zijn er al evaluaties geweest in het kader van de voorbereiding van ISV2/GSB3, zoals het advies van de Expertgroep zelfanalyse rijk onder leiding van de heer Brinkman over het GSB en adviezen van vier adviesraden over de toekomst van het GSB. Verder is begin 2003 een evaluatie van IPSV uitgevoerd. Hieruit blijkt onder meer, dat IPSV in het algemeen wordt gezien als een goed instrument om processen binnen de stedelijke vernieuwing te verbeteren en/of te versnellen. De Tweede Kamer is over de bevindingen geïnformeerd. Ook is in 2003 een onderzoek uitgevoerd naar verbetering van de ISV-monitor. Afhankelijk van het beleidskader ISV2 zal de monitor in 2005 worden aangepast. Voordat ISV-2 budget definitief wordt verplicht zal er een oordeel over de behaalde resultaten van ISV-1 moeten zijn. De toekenningen van het ISV-2 budget zullen geschieden onder voorbehoud van nadere aanpassingen, mocht de afrekening van ISV-1 daar aanleiding toegeven.

In 2007 zal een uitgebreide evaluatie over de het stelsel GSB, en daarmee het ISV, plaatsvinden (Tussenstand GSB «Steden op stoom», 2002).

Tabel 4.7 Evaluaties
Voorgenomen evaluatieonderzoekJaar
Herstructurering/transformatie van bestaande woonwijken 
in kader ISV2 mogelijk evaluatie van de ISV-monitor2004
Herstructurering/transformatie van bestaande woonwijken 
evaluatie over het stelsel GSB, inclusief ISV (planning in 2007)2005 t/m 2008

4.5. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.8 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:151 04459 985122 602367 788372 972396 609399 960
Uitgaven:187 616457 883679 268497 980407 476404 421403 136
Programma:184 574450 086672 820494 717404 273401 260399 998
Herstructurering en nieuwbouw:182 104447 920670 656493 067403 229400 216398 954
Planologische en woningbouwknelpunten VINEX3 630 227    
Stimulering herstructurering woningvoorraad16 431      
Stedelijke vernieuwing Lelystad3 1763 1763 1763 1763 1763 1763 176
Grondzakeninstrumentarium4 883 500    
Investeringen stedelijke vernieuwing123 507399 869625 888437 042367 113370 180369 168
Innovatiebudget stedelijke vernieuwing30 47744 87540 86552 84932 94026 86026 610
        
Overig programma:2 4702 1662 1641 6501 0441 0441 044
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht1 9601 112850336250250250
Onderzoek DGW4699291 1891 189669669669
Communicatie-instrumenten41125125125125125125
Apparaatsuitgaven:3 0427 7976 4483 2633 2033 1613 138
Apparaat:       
Juridische instrumenten204216216216216216216
Apparaat DGW2 8387 5816 2323 0472 9872 9452 922
Ontvangsten:2 4701 3391 5622 671000

Toelichting:

De taakstelling op de VROM-subsidies uit het Hoofdlijnenakkoord zijn onder andere terecht gekomen bij de middelen voor ISV/IPSV. Voor de volgende ISV-periode (2005 tot en met 2009) is de facto nog sprake van één onverdeeld budget dat hier wordt genoemd bij de middelen voor ISV en IPSV. Dit najaar zal – in samenhang met het Grote Stedenbeleid – worden bekend gemaakt welk deel van dit budget generiek verdeeld wordt over de gemeenten en provincies en welk deel gereserveerd blijft voor specifieke subsidies.

4.6. Budgetflexibiliteit

Tabel 4.9 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven679 268 497 980 407 476 404 421 403 136 
2. Waarvan apparaatsuitgaven6 448 3 263 3 203 3 161 3 138 
3. Dus programma-uitgaven672 820 494 717 404 273 401 260 399 998 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht100%670 17221%102 1803%12 4831%5 0961%3 937
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%2 64879%392 53797%391 79099%396 16499%396 061
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%00%00%00%00%0
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%672 820100%494 717100%404 273100%401 260100%399 998

Toelichting:

Het grootste gedeelte van het uitgavenbudget is in 2004 niet flexibel. Dit wordt veroozaakt doordat eind 1999 met de 30 grote steden en met de provincies convenanten voor de periode 2000 tot en met 2004 zijn afgesloten voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Uitfinanciering hiervan vindt voor een beperkt gedeelte begin 2005 plaats. De budgetten voor Stedelijke vernieuwing zijn voor de periode 2005 tot en met 2008 als bestuurlijk gebonden opgenomen in verband met de afspraken voor de ISV 2 periode. Naar verwachting zal dit in 2004 worden omgezet in juridische verplichtingen.

In de eerste suppletore begrotingswet 2004 zal het wijzigingsvoorstel voor de aanpassing van de verplichtingenraming worden opgenomen. Met ingang van 2005 zijn de budgetten voor onderzoek, volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht en communicatie voor 50 % als flexibel aangemerkt, voor 2006 en latere jaren voor 100% als flexibel aangemerkt.

4.7. VBTB-paragraaf

• In 2004 zal de evaluatieplanning nogmaals bezien worden op hiaten. Momenteel zijn wel alle beleidsvelden onder artikel 4 in de planning opgenomen. De reeds geplande en in gang gezette evaluaties in combinatie met de beschikbare streefwaarden en effectindicatoren dekken echter nog niet alle voorgeschreven aspecten van evaluatieonderzoeken af. De oorzaak hiervan is enerzijds dat nog niet alle operationele doelstellingen volledig zijn voorzien van streefwaarden en (tussen)doelen en anderzijds dat een aantal beleidsinstrumenten nog ontwikkeld moeten worden, inclusief de bijbehorende evaluatiebepalingen. Op basis van deze herijking zal in de begroting 2005 een aangepaste planning van beleidsevaluaties worden opgenomen.

• Er moet nog een aanvang worden gemaakt om te komen tot een monitor ter verkrijging van cijfers omtrent aantallen nieuw gebouwde woningen ten behoeve van enerzijds vervanging en anderzijds uitbreiding.

Dit geldt ook ten aanzien van een indicator waarmee een kwaliteitsaspect als het «aandeel middeldure en dure woningen in bestaand stedelijk gebied» kan worden gevolgd.

Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving

5.1. Algemene beleidsdoelstelling

Binnen dit artikel vallen twee maatschappelijk relevante thema's:

1. de gevolgen van de vergrijzing voor het wonen en de toenemende wens van mensen met beperkingen om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen;

2. toenemende gevoelens van onveiligheid in steden en wijken en hiermee samenhangende ongewenste segregatie.

De samenleving vergrijst nog steeds. Het hoogtepunt van de vergrijzing zal pas over enkele tientallen jaren bereikt worden. Ouderen willen steeds langer zelfstandig blijven wonen. Ook mensen met lichamelijk, verstandelijke of psychische beperkingen willen steeds meer zelfstandig wonen.

Extra aandacht is hierbij nodig voor die mensen die hierin niet op eigen kracht kunnen voorzien en voor de gevolgen van extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg.

Daar komt bij dat de burger steeds mondiger wordt en steeds vaker zelf verantwoordelijk wil zijn voor de wijze waarop zij of hij woont en zorg en welzijn ontvangt.

Dat vraagt om een toenemende hoeveelheid en variatie van woonzorgarrangementen. De eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de burger zelf, maar ook bij woningcorporaties (voor het aanbod van huisvesting) en zorginstellingen (voor het aanbod van zorg).

Het ministerie van VROM wil bijdragen aan een situatie op het gebied van wonen, zorg en welzijn, waar voor mensen in alle levensfasen voldoende geschikt en betaalbaar aanbod is en de keuze van de burger centraal staat.

Zonder aandacht voor de sociale infrastructuur en inbreng van burgers in het signaleren en oplossen van de problemen in de wijk is de fysieke aanpak van wijken weinig effectief en duurzaam. Toenemende gevoelens van onveiligheid, zorg over toenemende verpaupering in steden, samengaand met ongewenste vormen van segregatie van kansarme niet-westerse allochtonen in zogenoemde concentratiewijken, vragen om meer samenhang tussen de fysieke, sociale en economische aanpak. Om ervoor te zorgen dat de fysieke aanpak succesvol is op de lange termijn, zal vanuit VROM meer aandacht besteed moeten worden aan de relaties tussen met name de sociale en fysieke ingrepen en faciliteiten. Dit betekent, dat vanuit VROM inspanningen gestimuleerd moeten worden, die zich bevinden op het raakvlak van sociaal-economisch en fysiek beleid. Het tegengaan van onvrijwillige segregatie hangt hiermee sterk samen. Veelal vallen de wijken in de G-30 gemeenten waar het GSB/ISV-beleid op van toepassing is met deze wijken samen.

Bovenstaande laat zich vangen onder de abstract geformuleerde doelstelling: het verbeteren van de sociale kwaliteit van het wonen en van de woonomgeving. Daaronder wordt verstaan: «de mate waarin het wonen en de woonomgeving bijdragen aan de maatschappelijke participatie en integratie van burgers». Bij «wonen» is het doel vergroting van de zelfredzaamheid, keuzemogelijkheden en vraagsturing van burgers die daar op eigen kracht niet (voldoende) in kunnen voorzien. Bij «woonomgeving» gaat het om de mate waarin men zich veilig en tevreden voelt in de woonomgeving. Zoals gezegd spelen integratie en segregatie hierbij een rol.

Zoals uit het voorgaande blijkt, dient deze doelstelling in twee operationele doelen te worden uitgewerkt:

1) Het tot stand komen van een situatie op het terrein van wonen, zorg en welzijn waar voldoende geschikt en betaalbaar aanbod is en waarbij de keuze van de burger centraal staat;

2) Het bevorderen van de leefkwaliteit van wijken.

De beleidsvoornemens van VROM met betrekking tot deze doelen worden onderstaand nader toegelicht.

5.2. De sociale kant van het wonen

Zoals gezegd, de operationele doelstelling op het terrein van wonen, zorg en welzijn is: het tot stand komen van een situatie waar voldoende geschikt en betaalbaar aanbod is en waarbij de keuze van de burger centraal staat. In onderstaande paragrafen wordt dit verder ingevuld.

5.2.1. Voldoende geschikt aanbod

De toegankelijkheid van woningen is een belangrijk aspect van het beleid in het kader van wonen en zorg voor mensen met fysieke beperkingen, waaronder ouderen. Toegankelijkheid heeft betrekking op zowel de externe toegankelijkheid als op de interne toegankelijkheid. De externe toegankelijkheid houdt in dat de woning en/of het woongebouw zonder traplopen te bereiken is, de interne toegankelijkheid betekent dat de belangrijkste vertrekken op één woonlaag zijn gelegen en dus zonder niveauverschillen te bereiken zijn. Volledig toegankelijke woningen zijn zowel intern als extern toegankelijk.

De behoefte aan geschikte woningen neemt in de komende decennia sterk toe vanwege demografische ontwikkelingen maar ook is dit een gevolg van de ingezette verhuizing van bewoners van instellingen naar woningen in de wijk (de extramuralisering). De extra behoefte aan geschikte huisvesting in 2015 bedraagt circa 440 000 woningen1.

Gezien de behoefte dienen er stimulerende maatregelen te komen om het aandeel toegankelijke woningen te verhogen, woningen die geschikt zijn voor mensen die daar op grond van een beperking behoefte aan hebben. Het gaat hierbij om nieuwbouw, woningverbetering en woningtoewijzing. De initiatiefnemers van nieuwbouw kunnen worden gestimuleerd meer volledig toegankelijke woningen te bouwen. Het aantal toegankelijke woningen in de bestaande voorraad kan worden verhoogd door met name de corporaties te stimuleren die woningen, die eenvoudig zijn te verbeteren op het gebied van toegankelijkheid, ook daadwerkelijk te laten verbeteren.

Als laatste punt: de gemeenten zullen worden gestimuleerd de vrijkomende toegankelijke woningen bij voorrang toe te wijzen aan die mensen die daar behoefte aan hebben.

Uiteindelijk gaat het er om dat er een evenwicht tussen vraag en aanbod op dit deel van de woningmarkt ontstaat. Zoals gezegd kunnen nieuwbouw, woningverbetering en woningtoewijzing bijdragen aan het bereiken van dit doel. Welke manier uiteindelijk het meest gewicht in de schaal legt is minder van belang. Wel van belang is dat al deze drie manieren ingezet moeten worden.

Richtgetallen voor deze manieren zijn:

• Toename van toegankelijke woningen in de nieuwbouw (tot 40% van de jaarlijkse productie);

• Verbeteren van minimaal 20 000 woningen per jaar voor mensen met lichte beperkingen (zodat deze woningen toegankelijk worden);

• Effectiever toewijzen van volledig toegankelijke woningen.

Het spreekt voor zich dat doelen van deze aard niet in één of twee begrotingsjaren te realiseren zijn. Immers de bouwprogramma's voor de komende jaren staan vast. Om veranderingen te kunnen zien is een tijdshorizon van vier jaar realistisch te rekenen vanaf 2003. Elke vier jaar zal in het WBO de voortgang gemeten worden.

Het Rijk bouwt geen woningen, noch zijn middelen beschikbaar om de bouw van woningen direct te sturen. Derhalve zijn de beschikbare instrumenten: convenanten, stimuleringssubsidies en communicatie.

Om de gestelde doelen te bereiken zijn de volgende acties voorzien:

• De 20 regio's (provincies en gemeenten) houden aan de definitieve verstedelijkingsafspraken voor wat betreft woningen, gericht op behoefte aan combinatie wonen en zorg in termen van nieuwbouw, verbouw en toewijzing;

• Opnemen van een aandachtsveld wonen en zorg in ISV2 toegespitst op de kwantitatieve opgave;

• Subsidiëring van het Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ), dat onder meer een domoticaprogramma voert;

• Gerichte strategische inzet van communicatie ten behoeve van de inspanningen van de lokale overheid en lokale partijen voor de opgave als hierboven genoemd.

Er zal gemonitord worden hoe het met de productie van volledig toegankelijke woningen, woonzorgcomplexen, zorgvriendelijke wijken en andere woonzorgvoorzieningen gaat (KWR en WBO, rapportages gaan naar de Tweede Kamer). Ook zullen expliciet de prestatievoornemens van corporaties terzake worden bezien (in de jaarlijkse Toezichtsbrief wordt de Kamer terzake geïnformeerd).

De hieraan verbonden kosten zijn:

Reguliere kosten voor personeel, voorlichting, experimenten en communicatie.

Subsidie voor IWZ: € 100 000.

Kosten voor de inzet van communicatie: € 300 000.

5.2.2. Voldoende keuzevrijheid voor de burger

Wet Gelijke Behandeling op grond van Handicap en Chronische Ziekte

Het beleid op het gebied van het wonen voor mensen met een handicap is thans voornamelijk vormgegeven via het toegankelijk en aanpasbaar bouwen in het Bouwbesluit, het 6e prestatieveld «wonen en zorg» in het Besluit beheer sociale huursector en de Wet voorzieningen gehandicapten.

De individuele rechtsbescherming tegen ongerechtvaardigd onderscheid is slechts beperkt ontwikkeld. Mensen met een handicap kunnen thans alleen een beroep doen op de non-discriminatiebepalingen neergelegd in internationale verdragen en in artikel 1 van de Grondwet. De daartoe noodzakelijke gang naar de rechter vormt voor de burger een belangrijke (financiële) drempel en de precieze uitkomst is vooraf ongewis. De rechter zal in deze zaken namelijk de van toepassing zijnde norm moeten geven, omdat een in een wet uitgewerkte, meer concrete norm ontbreekt.

Het Ministerie van VROM wil de individuele rechtsbescherming tegen ongerechtvaardigd onderscheid op het gebied van wonen voor mensen met een handicap verbeteren. Enerzijds door meer zekerheid te bieden, anderzijds door de drempel voor de burger te verlagen.

De Wet Gelijke Behandeling op grond van Handicap of Chronische Ziekte (WGBH/CZ) is een uitwerking en nadere concretisering en normering van de meer in algemene termen geformuleerde non-discriminatiebepalingen neergelegd in internationale verdragen en in artikel 1 van de Grondwet. Daarmee biedt een WGBH/CZ de burger meer zekerheid. Bovendien is het voor de burger een aanmerkelijk laagdrempeliger middel (men kan naar de commissie Gelijke Behandeling stappen) dan de gang naar de rechtbank. De WGBH/CZ wordt gezien als aanbouwwet, waarbij één voor één onderwerpen/levenssferen ondergebracht worden in een Wet gelijke behandeling. De aangenomen motie Passtoors en Smits (TK 2000–2001, 24 170, nr. 68) dringt aan op spoedige uitbreiding van de huidige WGBH/CZ met betrekking tot arbeid, beroepsonderwijs en vervoer, met ondermeer publieke ruimten en wonen.

Om de gestelde doelen te bereiken zal VROM een uitbreiding van de WGBH/CZ voor het wonen voorbereiden waarin het verbod op ongerechtvaardigd onderscheid in gedrag is uitgewerkt en genormeerd. Een voorbeeld van zulk ongerechtvaardigd onderscheid in gedrag is het weigeren van een woning aan gehandicapten op grond van hun handicap of hen om die reden (en ten nadele van hen) anders behandelen. Het omgekeerde, het weigeren om in procedures/regels rekening te houden met de behoeften van gehandicapten (dus juist het weigeren anders te behandelen), kan ook een vorm van ongerechtvaardigd onderscheid zijn. Aan deze activiteiten zijn geen programmakosten verbonden.

Wonen en zorg

VROM beoogt dat de invloed van bewoners op het aanbod op het terrein van wonen en zorg wordt vergroot. Van 2000 tot en met 2003 was de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling hiervoor een instrument. Deze regeling had immers tot doel de variatie op het terrein van woonzorgarrangementen te vergroten. Tevens was vraagsturing een expliciete subsidievoorwaarde.

Het jaar 2003 was het laatste jaar waarin de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling vigerend was. In 2004 zal de Kamer een evaluatie van deze regeling aangeboden worden.

Tot slot zal het Ministerie van VROM voor het laatste jaar het van het Innovatieprogramma Wonen en Zorg (een samenwerkingsverband van SEV en NIZW) ondersteunen waar in vraagsturing een expliciet thema is.

De evaluatie van de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling kost € 75 000.

De subsidie voor IWZ (zie ook 5.2.1.) bedraagt € 100 000.

Tabel 5.1 Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijke effectenStreefwaarden
(Beter) evenwicht vraag en aanbod wat betreft geschikte woningen voor mensen met beperkingenVanaf 2008 een afname van het tekort van 10% p.j. t.o.v. het jaar ervoor
Meer rechtszekerheid voor mensen met beperkingenTotstandkoming aanpassing Wet Gelijke Behandeling
Tabel 5.2 Prestaties, programmaverplichtingen, streefwaarden
Prestaties 2004Indicator/Streefwaarden
1. ontwikkelen aandachtsveld in ISV2Realisatie aandachtsveld in ISV2
2. subsidiëring IWZUitvoering werkplan
3. gerichte strategische inzet van communicatie t.b.v. de kwantitatieve opgaveRealisatie van een communicatie plan binnen beschikbaar budget
4. wetsvoorstel Wgbg/cz inzake wonenAanbieden voorstel aan TK
5. evaluatie Tijdelijke woonzorgstimuleringsregelingDient midden 2004 aan de Tweede Kamer te worden gezonden

5.3. Leefkwaliteit van wijken

VROM is één van de spelers op het terrein van het Grotestedenbeleid en is verantwoordelijk voor de fysieke pijler. De fysieke ingrepen dienen de verbeteringen in de sociale structuur en het economische klimaat te ondersteunen. Maar ook omgekeerd: om van fysieke herstructurering een succes te maken zijn investeringen in sociale kwaliteit, veiligheid en wijkeconomie vaak een voorwaarde. De afstemming met de andere GSB-pijlers is dan ook essentieel. De sociaalfysieke relatie zal in de herstructurering een stevigere rol moeten krijgen.

Om versnelling in de uitvoering te bewerkstelligen, is in 2003 een actieprogramma herstructurering opgesteld. Als uitwerking daarvan zijn afspraken gemaakt met de gemeenten van de G30 over de selectie van circa 56 prioriteitswijken. De fysieke investeringen in deze wijken zullen ook met sociale investeringen moeten samenvallen. Bewoners en potentiële investeerders willen immers al op korte termijn resultaat zien in termen van «schone, hele en veilige wijken». VROM zal bij deze plannen dus niet alleen kijken naar het fysieke resultaat, maar ook naar de sociale aspecten. Voor deze wijken zullen specifieke faciliteiten geboden gaan worden. De afspraken tussen de lokale partijen onderling over de 56 wijken worden opgenomen in de meerjaren ontwikkelingsprogramma's.

Voor de langere termijn kan een slag worden gemaakt met de verdere intensivering van relatie tussen sociale en fysieke ingrepen – zowel op rijksniveau als op lokaal (wijk)niveau tussen de fysieke en sociale pijler van het GSB, niet alleen voor de 56 wijken maar voor alle ISV-gemeenten. Met het hanteren van een gecombineerde sociaal-fysieke aanpak is reeds in 2003 een kleine start gemaakt, middels 6 voorbeeldwijken en een kennisontwikkelingsprogramma met het ministerie van VWS. Tevens zal VROM in 2004 een onderzoek afronden naar de invloed van sommige gehanteerde woonruimteverdelingssystemen op de ruimtelijke vestigingspatronen van kansarme allochtone groepen. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek kunnen voorstellen worden geformuleerd die tot een wijziging van de Huisvestingswet zouden kunnen leiden.

Het ministerie van VROM wil de leefkwaliteit van wijken bevorderen door:

• Gemeenten en corporaties in staat te stellen en te stimuleren om vanuit de fysieke opgave combinaties te leggen met de sociale en economische opgave;

• Een gedifferentieerde bevolking naar inkomen te stimuleren en onvrijwillige segregatie tegen te gaan.

Om gemeentes en corporaties in staat te stellen en te stimuleren de leefkwaliteit in wijken te bevorderen zullen in 2004 de volgende activiteiten worden verricht:

1) Praktijkvoorbeelden en ervaringen verzamelen.

Kennisontwikkeling door middel van best practises bij gemeenten en corporaties te verzamelen (wonen-zorg pilots, verbreding sociaal-fysieke aanpak met economie en veiligheid), afgerond in 2004.

Aan de kenniscentra KEI en XS2 is in 2003 gevraagd om de kennis die wordt opgedaan op het terrein van sociaal en fysiek beleid te ontsluiten. Ook in 2004 zal via KEI en XS2 de opgedane kennis worden verspreid, verder ontwikkeld en gedeeld met gemeenten en corporaties. Kennis die uit deze gemeenten en corporaties gehaald wordt zal op verschillende manieren worden ontwikkeld en verspreid;

• kenniskringen via KEI en XS2,

• bijeenkomsten,

• workshops,

• handreikingen,

• helpdesk voor vragen uit het veld.

2) Signaleren van knelpunten.

Om de herstructureringsopgave succesvol te kunnen realiseren, moet worden voldaan aan een aantal randvoorwaarden waarvoor VROM niet verantwoordelijk is. Dat betekent dat VROM goede coalities moeten aangaan met andere departementen, zoals VWS, BZK, Justitie, SZW. Om de lokale partijen, gemeenten en corporaties, een gecombineerde sociaal-fysieke aanpak te kunnen laten uitvoeren dient op rijksniveau met de betrokken departementen afstemming van beleid plaats te vinden en belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen

3) Inbedding in ISV2.

Ondersteuning MOPS ISV2/GSB3 bij de sociaal fysieke wijkaanpak en zeggenschap/ participatie van burgers. In 2004 zullen gemeenten in hun meerjarig ontwikkelingsprogramma (MOP) dienen aan te geven hoe de fysieke investeringen een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het sociaal beleid. Ook dienen gemeenten de zeggenschap van burgers bij de totstandkoming en uitvoering van het MOP te stimuleren. VROM zal bij het totstandkomen van de MOP's de gemeenten faciliteren door kennis beschikbaar te stellen (handreiking, kennisbijeenkomsten, workshops, etc).

4) Inbedding in 56 wijken aanpak

Ondersteuning van de 56 wijken wat betreft sociaal-fysieke wijkaanpak. De aanpak in deze 56 wijken vereist naast het opvoeren van het tempo ook meer samenhang tussen sociale, economische en fysieke interventies. In 2003 zijn gezamenlijk met gemeenten de 56 wijken geselecteerd op basis van (dreigende) opeenstapeling van fysieke en sociale problemen in samenhang met de herstructurering en zijn met de gemeenten afspraken gemaakt over de aanpak. Bij de uitwerking van de plannen voor deze wijken zal VROM in 2004 de gemeenten ondersteunen door kennis beschikbaar te stellen om te komen tot een brede aanpak waarbij de raakvlakken worden gelegd met relevante beleidsterreinen van andere ministeries zoals socialeen veiligheidsaspecten en het benutten van economische potenties

5) Tegengaan segregatiebevorderende aspecten van woonruimteverdeling

In 2003 onderzoekt het ministerie van VROM tevens welke segregatieversterkende patronen het gevolg zijn van in de praktijk gehanteerde systemen van woningtoewijzing. Tevens vindt in 2003 een juridische verkenning plaats naar de mogelijkheden om als woonruimteverdelingcriterium «de bevordering van integratie» te hanteren voor nieuwkomers in de Nederlandse samenleving om aldus te bewerkstelligen dat allochtone woningzoekenden niet automatisch in concentratiewijken terecht komen. Afhankelijk van de uitkomsten van deze onderzoeken zullen eventuele vervolgtrajecten in gang worden gezet.

Tabel 5.3 Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Gemeenten en corporaties in staat stellen en stimuleren om vanuit de fysieke opgave combinaties te leggen met de sociale en economische opgave.
Maatschappelijke effectenStreefwaarde
Percentage in de bevolking in de G30 dat tevreden is met de directe woonomgeving.Meetwaarde in nieuwe WBO 2002: ≥ 80.100% (alle MOP's)
Meetwaarde in WBO 1998: 80 
In MOP's koppeling sociaal en fysiek aantoonbaar 
 
Operationele doelstelling: Een gedifferentieerde bevolking naar inkomen stimuleren en onvrijwillige segregatie tegengaan.
Maatschappelijke effectenStreefwaarde
Segregatie-index G301Meetwaarde in 2004:
In 2002 gemiddeld: 
G4: 39,7G4: ≤ 39,7
G26: 33,0G26:≤ 33,0

1 Segregatieindex geeft aan welk deel van de bevolking van een stad zou moeten verhuizen teneinde een gelijkmatige spreiding van niet-westerse allochtonen over de stad te bewerkstelligen. Als de indexwaarde nul is, is er derhalve sprake van een volledig gelijkmatige spreiding. Als indexwaarde 100 is, zou iedereen moeten verhuizen.

5.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.4 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:18 03556 87418 34523 22623 29625 68525 679
Uitgaven:43 29351 95839 36357 96754 58246 43437 979
Programma:41 59351 17338 85357 51354 16746 03037 581
Bevorderen vernieuwing beleid voor wonen en zorg41 26047 47533 38725 07516 78813 50012 300
Huisvesting gehandicapten24 83722 09221 41517 78516 78813 50012 300
Woonzorgstimuleringsregeling16 42325 38311 9727 290   
        
Bevorderen sociale kwaliteit in de woonomgeving02 9374 70531 67736 61831 76924 520
Sociale vernieuwing02 9374 70531 67736 61831 76924 520
        
Overig programma:333761761761761761761
Kennisoverdracht, experimenten e.a.8454545454545
Onderzoek325340340340340340340
Communicatie-instrumenten0376376376376376376
Apparaat:1 700785510454415404398
Apparaat:       
Juridische instrumenten205216216216216216216
Apparaat DGW1 495569294238199188182
Ontvangsten:247000000

Toelichting:

De taakstelling op de VROM-subsidies uit het Hoofdlijnenakkoord zijn onder andere terecht gekomen bij de middelen voor ISV/IPSV. Voor de volgende ISV-periode (2005 tot en met 2009) is de facto nog sprake van één onverdeeld budget dat hier wordt genoemd bij de middelen voor ISV en IPSV. Dit najaar zal – in samenhang met het Grote Stedenbeleid – worden bekend gemaakt welk deel van dit budget generiek verdeeld wordt over de gemeenten en provincies en welk deel gereserveerd blijft voor specifieke subsidies.

5.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 5.5 Bedragen in € 1000
  2004 2005 2006 2007 2008
1. Totaal geraamde kasuitgaven39 363 57 967 54 582 46 434 37 979 
2. Waarvan apparaatsuitgaven510 454 415 404 398 
3. Dus programma-uitgaven38 853 57 513 54 167 46 030 37 581 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Waarvan juridisch verplicht99%38 47752%30 01949%26 39529%13 44133%12 241
5. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%047%26 90350%27 01169%31 82865%24 579
6. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)1%3760%2151%3851%3851%385
7. Beleidsmatig nog niet ingevuld0%01%3761%3761%3761%376
8. Totaal (= gelijk aan 3)100%38 853100%57 513100%54 167100%46 030100%37 581

Toelichting:

De budgetflexibiliteit van artikel 5 is marginaal. Het vermelde onder «Juridisch verplicht» betreft uitfinanciering van tot en met 2003 aangegane verplichtingen voor Huisvesting gehandicapten, tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling en IPSV.

De budgetten voor «sociale vernieuwing» vormen met ingang van 2005 integraal onderdeel van ISV II en zijn bestuurlijk gebonden.

Wat resteert als «flexibel» zijn de relatief geringe budgetten voor onderzoek, communicatie en juridische ondersteuning.

5.6. Planning beleidsevaluaties

Tabel 5.6
Voorgenomen evaluatieonderzoekJaar
Voldoende geschikt aanbod2003/2004
  
Voldoende keuzevrijheid voor de burger 
evaluatie Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling 
Leefkwaliteit van wijken 
juridische verkenning mogelijkheden om bevordering integratie als woonruimtecriterium te hanteren 
Voldoende geschikt aanbod2005 t/m 2008
4 jaarlijkse voortgangsmeting via WBO 
Voldoende keuzevrijheid voor de burger 
evaluatie WGBH/CZ voor het wonen (evaluatiebepaling zal in wetsvoorstel worden opgenomen) 
Leefkwaliteit van wijken 
evaluatie inbedding in ISV 2 (ISV monitor) 
56 wijken aanpak 

5.7. VBTB-paragraaf

Indicator Maatschappelijk effect: «voldoende aanbod (van woningen met zorg)». In 2003 is nieuw onderzoek uitgevoerd op basis waarvan kwantitatieve streefcijfers voor 2010 en 2015 zijn bepaald. In dit opzicht is nagekomen wat de groeiparagraaf 2003 aankondigde. In het najaar van 2003 komen nieuwe data over ouderenhuisvesting beschikbaar, waarmee het ook mogelijk wordt om ook het kwalitatief voldoende aanbod als indicator in te vullen.

Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

6.1. Algemene beleidsdoelstelling

De kwaliteit van de inrichting van stedelijke en te verstedelijken gebieden dient beter te voorzien in de gedifferentieerde vraag naar ruimte voor uiteenlopende vormen van wonen, werken, voorzieningen, groen, recreatie, sport en infrastructuur. Daarbij dient rekening te worden gehouden met eisen die verband houden met gezondheid en veiligheid. Die gedifferentieerde vraag laat zich vertalen in verschillende typen stads- en dorpsmilieus. Het aanbod van stads- en dorpsmilieus is veelal minder gevarieerd dan de vraag en zal daarom door intensivering, functiecombinatie en transformatie worden aangepast (zie ook beleidsartikel 4: Fysieke Stedelijke Vernieuwing). Benutting van gebouwd gebied geniet daarbij de voorkeur boven nieuwe uitbreidingen, waarbij cultuurhistorische waarden behouden moeten blijven en aandacht moet zijn voor de architectonische kwaliteit. Voor de gewenste gebundelde verstedelijking is het van cruciaal belang dat regionale samenwerking tot stand komt. Stedelijke netwerken moeten door samenwerking ruimtelijke kwaliteit bevorderen en een hoogwaardig sociaal, economisch en cultureel vestigingsklimaat bieden.

Dit beleid wordt uitgewerkt in de volgende operationele doelstellingen:

• verbeteren stedelijke inrichting;

• versterken cultuurhistorische identiteit;

• stimuleren architectonische kwaliteit.

6.2 Operationele doelstellingen

6.2.1. Verbeteren stedelijke inrichting

Het ruimtelijk beleid voor stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling is gericht op:

– sterke, vitale steden;

– het bewaken van de balans stad / land;

– bundeling van verstedelijking;

– afstemming van wonen, werken, infrastructuur en recreëren / groen, met name op nationaal en regionaal niveau;

– bevorderen van ruimtelijke kwaliteit.

Om deze doelen te realiseren, stelt het rijk beleidskaders op, zorgt het voor doorwerking in het beleid van andere overheden en stelt zo nodig instrumenten beschikbaar voor uitvoering van het beleid. In de Nota Ruimte, alsmede in andere beleidskaders, zullen doelen, prestaties en instrumenten voor het ruimtelijk beleid voor stedelijke ontwikkeling worden opgesteld.

Na de vaststelling van de beleidskaders is de verantwoordelijkheid van VROM voornamelijk het stimuleren en faciliteren van (samenwerkende) gemeenten en provincies bij de verbetering van de stedelijke inrichting. VROM richt zich hierbij op het bevorderen van samenwerking in stedelijke netwerken, het vergroten van de binnenstedelijke kwaliteit en op centrumvorming binnen stedelijke netwerken. De daadwerkelijke inrichting van steden is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten. Waar nodig werken zij onderling, bijvoorbeeld in Kaderwetgebieden, en met marktpartijen samen. De provincies zijn verantwoordelijk voor bovengemeentelijke afstemming. De precieze doelen en verantwoordelijkheden van VROM worden hierna voor elk van de in te zetten kaders en instrumenten aangegeven.

Bevorderen samenwerking stedelijke netwerken

6.2.1.1. Deltametropool

Het doel van het programma Deltametropool is te komen tot een duurzaam ontwikkelingsbeleid voor Landsdeel West, waarbij het accent ligt op de totstandkoming van de Deltametropool. VROM fungeert hierin als coördinator zowel binnen het Rijk als tussen Rijk en Regio.

Doelgroep

Het schaalniveau en de aard van de opgaven zullen bepalen met welke partijen uitvoeringsafspraken worden gemaakt: rijk, provincies, gemeenten en kaderwetgebieden of combinaties daarvan.

Beleidsinstrumenten

Het programma Deltametropool heeft een coördinerende functie en is dus in veel opzichten afhankelijk van instrumenten van anderen. Het belangrijkste VROM-instrument zal een afsprakenkader zijn wat de vorm van een strategische agenda krijgt. De strategische agenda zal door bestuurlijk overleg tussen rijk en regio ingevuld worden en wordt daarmee bepalend voor de verdere ontwikkeling van de Deltametropool.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is coördinator tussen de rijkspartners die betrokken zijn bij het maken van afspraken over de Deltametropool. De Minister van VROM is daardoor enerzijds verantwoordelijk voor het afwikkelen van de afspraken zoals die zijn vastgelegd in het door het Rijk met Landsdeel West afgesloten Procesconvenant, anderzijds is de Minister van VROM verantwoordelijk voor het opstellen van een strategische agenda. De agenda zal worden vastgesteld in de Bestuurlijke Commissie Randstad (BCR) waarvan de Minister van VROM voorzitter is.

Prestatiegegevens

Er zal in 2004 een strategische agenda moeten worden vastgesteld welke in BCR-verband, indien noodzakelijk, regelmatig zal worden geactualiseerd. De invulling van de strategische agenda zal mede bepaald worden aan de hand van nog te maken keuzen in het door de regio opgestelde Ontwikkelingsbeeld voor de Deltametropool. De voortgang van de realisatie van de doelen, zoals die in de strategische agenda zullen worden vastgelegd, zal worden gemonitord. De Tweede kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraden en Algemene Besturen zullen over de voortgang worden geïnformeerd.

6.2.1.2. Overige Nationale stedelijke netwerken

Voor het geleiden van de ruimtelijke ontwikkeling binnen en tussen bundelingsgebieden is bestuurlijke samenwerking nodig om de ruimte efficiënter te gebruiken en aan te sluiten bij schaalvergrotingsprocessen. Het ontwikkelen van een aantal «Nationale Stedelijke Netwerken» (NSN) dient daartoe. In het Rijksbeleid wordt, naast de Deltametropool, een vijftal Nationale stedelijke netwerken onderscheiden. VROM ondersteunt in deze netwerken de processen en programma's samen met de regionale overheden voor het maken van afspraken over de lange termijn ontwikkeling van het stedelijk netwerk en stimuleert dat deze afspraken worden geconcretiseerd in plannen en projecten.

Doelgroep

Tot de NSN worden (naast de Deltametropool; zie hiervoor onder 6.2.1.1.) vooralsnog de volgende stedelijke netwerken gerekend: Groningen-Assen, Twente, Arnhem-Nijmegen, Brabantstad, en Maastricht-Heerlen.

Er is sprake van een gedifferentieerde ontwikkeling per nationaal stedelijk netwerk:

Groningen-Assen, Arnhem-Nijmegen (KAN) en Twente hebben de afgelopen twee jaar strategische visies opgesteld waarbij via uitwerkingen nadere beleidskeuzes en gemeenschappelijke afspraken worden gemaakt;

• In de Brabantstad hebben vijf steden samen met de provincie Noord-Brabant hun ambities voor de ontwikkeling van het stedelijk netwerk in kaart gebracht in het Programma BrabantStad. Een lange termijn perspectief en een breed gedragen en geactualiseerd programma voor het stedelijk netwerk wordt in overleg met VROM opgesteld. Een van de programmapunten uit het huidige Programma BrabantStad, Sterkere Steden, is gericht op de (her)ontwikkeling van stedelijke centra rond vervoersknooppunten;

• De beide steden Maastricht en Heerlen vormen een onderdeel van het grensoverschrijdend stedelijk netwerk MHAL. De uitwerking van de ontwikkelingsprogramma's voor het stedelijk netwerk vindt op verschillende schaalniveaus plaats. In 2003 is een integrale visie opgesteld met inschakeling van een regionale denktank.

Beleidsinstrumenten

VROM coördineert de rijksbrede inzet van instrumenten en -middelen gericht op een gebiedsgerichte en integrale aanpak en uitvoering van projecten en maatregelen die passen binnen de beleidskaders en investeringsthema's van het rijk, bijvoorbeeld door het afstemmen van rijksinvesteringsprogramma's.

Verantwoordelijkheid minister

De minister geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling binnen en tussen bundelingsgebieden.

Prestatiegegevens

• In 2004 heeft de rijksinzet geresulteerd in een meer sturende rol van de samenwerkende steden en provincie binnen de onderscheiden nationale stedelijke netwerken,

• in 2004 zullen de daarvoor in aanmerking komende planonderdelen, waarbij rijksinzet mede aan de orde is, dichter bij daadwerkelijke uitvoering moeten zijn gekomen.

Nadere aanscherping van de prestaties van VROM zal plaatsvinden in het besluitvormingsproces rond de Nota Ruimte.

6.2.1.3. Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK)

Met BIRK worden subsidies verstrekt aan investeringsprojecten van gemeenten, provincies en waterschappen die bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van stedelijke netwerken. De bijdrage van het rijk is bedoeld voor omvangrijke projecten van decentrale overheden die anders niet van de grond komen, of niet met de gewenste kwaliteit. Om voor een bijdrage in aanmerking te komen, moeten projectvoorstellen worden ingediend die vallen in een van de drie toepassingsgebieden. De eerste is centrumvorming in de nationale stedelijke netwerken. De tweede betreft projecten die bijdragen aan de versterking en ontwikkeling van nationale landschappen (zie artikel 8), en tenslotte projecten in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Doelgroep

Gemeenten, provincies en waterschappen kunnen investeringsvoorstellen die in de toepassingsgebieden vallen onder de aandacht van de minister brengen voor een financiële bijdrage.

Beleidsinstrumenten

De beleidsregeling BIRK is op 28 januari 2003 gepubliceerd. Voor de uitvoering van deze regeling is in de periode 2001–2010 binnen het FES € 453,8 mln beschikbaar gesteld. Een deel van de subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord is echter hierop terechtgekomen. Het beschikbare bedrag voor deze regeling bedraagt nu nog € 418,8 mln. Hiervan is inmiddels € 74,5 mln juridisch verplicht.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM vraagt aan decentrale overheden voorstellen in te dienen voor projecten die in de toepassingsgebieden passen. De minister maakt op basis van de potentiële bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de stedelijke netwerken een selectie uit de ingediende voorstellen. De minister legt verantwoording af over de besteding van rijksmiddelen en de voortgang van het investeringsprogramma.

Prestatiegegevens

Projectvoorstellen die vallen in het toepassingsgebied centrumvorming in nationale stedelijke netwerken worden beoordeeld op mogelijkheden voor intensivering van ruimtegebruik en functiemenging, door onder andere te kijken naar de mate waarin oplossingen worden gevonden voor knelpunten met externe veiligheid, fysieke barrières van bijvoorbeeld infrastructuur en suboptimaal ruimtegebruik. Projectvoorstellen die vallen in het toepassingsgebied versterking nationale landschappen inclusief Nieuwe Hollandse Waterlinie (zie artikel 8) worden beoordeeld op de mate waarin samenhangende oplossingen voor functiecombinaties met water, versterking van ecologische waarden en toename van recreatiemogelijkheden voor stedelingen aansluiten bij de structuurdragers van het gebied, zodanig dat gebiedseigen kenmerken worden behouden en meer identiteit geven. In 2004 worden ingediende projectvoorstellen beoordeeld op hun BIRK potentie. Als wordt besloten tot een bijdrage, worden de te behalen resultaten vastgelegd in een prestatieovereenkomst met de indienende partijen. Door de subsidietaakstelling zal ongeveer € 34 mln minder beschikbaar zijn voor de in te dienen projectvoorstellen.

Vergroten binnenstedelijke kwaliteit

6.2.1.4. Project toekomst Almere

Almere is mogelijk een belangrijke locatie voor de uitwerking van de verstedelijkingsopgave voor de Deltametropool. Almere zou uit kunnen groeien tot een compleet, evenwichtig (wonen, werken, voorzieningen, infrastructuur) stedelijk knooppunt, afgestemd op de ontwikkeling van de noordvleugel van de Deltametropool. De opgave is na te gaan op welke wijze en onder welke condities dit kan worden gerealiseerd en deze in een bestuursakkoord tussen Rijk en regio vast te leggen.

Doelgroep

De brede betrokkenheid van zowel Rijk als regio is bij het project essentieel. VROM heeft daarbij de taak de betrokkenheid van andere ministeries te stimuleren en coördineren. Doelgroepen bij dit project zijn de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, gemeenten Almere en Amsterdam en regionale maatschappelijke groeperingen.

Beleidsinstrumenten

Het project vloeit voort uit het nog in de Nota Ruimte te formuleren Rijksbeleid ten aanzien van de verstedelijkingsopgave van de Deltametropool. Het is één van de hoofdonderwerpen van het ontwikkelingsbeeld voor de Deltametropool en is als zodanig benoemd in het procesconvenant landsdeel West dat in 2002 is afgesloten.

Het project mondt uit in een te ondertekenen bestuursakkoord (eerste kwartaal 2004) dat afspraken bevat over de verdere uitwerking van de opgave. Dit bestuursakkoord is het kader waarbinnen beleidsprogramma's van de verschillende departementen (zoals het MIT) met betrekking tot de opgave worden afgestemd en gecoördineerd worden ingezet.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM voert de regie over het project en is verantwoordelijk voor het initiëren en regisseren van het proces dat moet leiden tot uitvoering van de opgave en voor coördinatie en inhoudelijke afstemming op rijksniveau.

Prestatiegegevens

Het project leidt tot een integraal ontwikkelingsplan en een daarop gebaseerd bestuursakkoord. Het bestuursakkoord wordt in het eerste kwartaal 2004 door het Kabinet geaccordeerd en ter informatie aan de Kamer gezonden.

Het bestuursakkoord dient afspraken te bevatten over: de ontwikkelingsrichting, de daarvoor noodzakelijke maatregelen en investeringen voor de korte en langere termijn, uitvoeringstraject en- organisatie, fasering en ijkmomenten, een breed gedragen commitment (binnen het Rijk en tussen Rijk en regio) over de uitvoering van de verstedelijkingopgave en over de daarbij behorende maatregelen en investeringen.

Voor het ontwikkelingsplan zijn belangrijke criteria: voldoende woningproductie in gedifferentieerde milieus, integrale en duurzame ontwikkeling van Almere als stedelijk knooppunt binnen de Deltametropool (bereikbaarheid, werkgelegenheid, centrumvoorzieningen), versterking groen-blauwe hoofdstructuur en afstemming ontwikkeling van Almere op het niveau van de noordvleugel.

6.2.1.5. Knelpunten infra gerelateerde investeringsprojecten met betrekking tot externe veiligheid (KIEV)

In KIEV komen de spanningen tussen de beleidsdoelstellingen van het ruimtelijk beleid (intensivering, ontwikkeling van knooppunten en centrumstedelijke milieus en vergroting van binnenstedelijke kwaliteit) en het veiligheidsbeleid uit het NMP 4 aan de orde. In het kabinetsstandpunt over de quick-scan naar de ruimtelijke gevolgen van het veiligheidsbeleid is vastgelegd dat de beleidsmatige aanpak van deze spanning via twee sporen zal lopen: een structureel spoor (Ketenstudies, regulering vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, fundamentele discussie groepsrisico) en een locatiespecifiek spoor (KIEV).

In het locatiespecifieke spoor wordt op verzoek van de lagere overheden op basis van samenwerking tussen alle betrokken overheden besluitvorming voorbereid over de vraag of en onder welke condities ruimtelijke projecten met een veiligheidsprobleem kunnen doorgaan. Daarbij worden andere milieuaspecten zoals lucht en geluid en de vrijwaringproblematiek meegenomen, zodat een integrale afweging plaatsvindt.

Doelgroep

In het project KIEV zijn vooralsnog de volgende prioritaire projecten aan de orde. De vijf sleutelprojecten Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en Breda (Den Haag heeft in dit kader geen veiligheidsprobleem), de spoorzone in de Drechtsteden, Rotterdam en Amsterdam overig (met name projecten langs de ringwegen).

Beleidsinstrumenten

VROM heeft in het project KIEV heeft vooral een «makelaarsfunctie». De belangrijkste relevante instrumenten hebben betrekking op het toetsingskader (risico normering vervoer gevaarlijke stoffen, AmvB's inrichtingen en transport, Besluit luchtkwaliteit etc) en veiligheidsmaatregelen (Ketenstudies, regulering vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, veiligheidsmaatregelen op het spoor, aanleg infrastructuur etc.) en liggen dus voor een belangrijk deel op het terrein van het ministerie van V&W.

Verantwoordelijkheid minister

De projecten die in KIEV aan de orde zijn, zijn van strategisch belang voor het ruimtelijk beleid van het Rijk. De lagere overheden hebben de Minister van VROM aangesproken op de spanning tussen het Rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening en de externe veiligheid.

Op grond daarvan heeft de minister in het kabinetsstandpunt over de quick-scan naar de gevolgen van het veiligheidsbeleid aangekondigd om de problematiek in een gezamenlijke verantwoordelijkheid met de andere partijen (gemeenten en provincies) aan te pakken in werkgroepen.

Prestatiegegevens

Bij de start van het project werd beoogd om een organisatie operationeel te hebben, die met name in 2003 en 2004 tot concrete resultaten in projecten zou moeten leiden. Dat wil zeggen duidelijkheid over de vraag of en onder welke condities een aantal projecten waar sprake is van een belangrijke stedelijke ontwikkeling bij vervoersassen door kan gaan.

Het ligt in de bedoeling dit vast te leggen in de uitvoeringscontracten voor de betrokken sleutelprojecten en de verstedelijkingsafspraken in met name de jaren 2003 en 2004.

6.2.1.6. Rijksgebouwen

De Rijksgebouwendienst bezit, beheert en/of ontwikkelt circa 6 mln vierkante meter rijksgebouwen. Vanuit deze positie kan door middel van gerichte investeringen in de Nederlandse binnensteden worden bijgedragen aan het verbeteren van de stedelijke inrichting.

Doelgroep

Toepassing richt zich op de (grote) gemeenten.

Beleidsinstrumenten

Bij beslissingen over de vastgoedportefeuille van de Rijksgebouwendienst worden de gebruikerswensen maar ook de mogelijke bijdrage aan het verbeteren van de stedelijke inrichting betrokken. Samenwerking met private investeerders, gemeenten en andere overheidsdiensten biedt daarbij de beste kansen op een hoge ruimtelijke kwaliteit. De mogelijkheden voor participatie van de Rijksgebouwendienst in de Nieuwe Sleutelprojecten worden onderzocht.

Verantwoordelijkheid minister

De verantwoordelijkheid van de Minister van VROM voor de rijkshuisvesting is echter beperkt. Met het overgrote deel van de gebruikers van de rijkshuisvesting bestaat een huur-verhuurrelatie; deze gebruikers betalen een vergoeding aan de Rijksgebouwendienst en bepalen derhalve, op advies van de Rijksgebouwendienst, het volume, de kwaliteit en de locatie van afzonderlijke gebouwen.

Prestatiegegevens

Waar gebiedsgerichte ontwikkeling met behulp van investeringen van de Rijksgebouwendienst mogelijk is zullen, met inachtneming van de belangen van gebruikers van rijkshuisvesting, kansen worden benut.

Centrumvorming binnen stedelijke netwerken

6.2.1.7. Nieuwe Sleutelprojecten

Het rijk wil de forse investeringen in het HSL-netwerk benutten voor de versterking van het internationale vestigingsklimaat en voor stedelijke vernieuwing in stedelijke centrumgebieden.

Doel en doelgroep

Daartoe heeft het rijk zes stedelijke centrumgebieden binnen de nationale stedelijke netwerken aangewezen als Nieuwe Sleutelprojecten (NSP). De NSP zijn een krachtige impuls in de centrumontwikkeling van grote steden (bereikbaarheid, wonen, werken, voorzieningen ineen). Zij versterken de economische positie van Nederland als internationale vestigingsplaats voor hoogwaardige zakelijke dienstverlening en borgen de werk- en leefkwaliteit in de steden. De projecten hebben betrekking op de ontwikkeling van de gebieden rondom de Amsterdam-Zuidas en de centrale stations van Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Breda en Arnhem. De vier eerstgenoemde projecten vormen de toplocaties in de Deltametropool en zijn de toekomstige hogesnelheidstrein (HST) stations langs de HSL-Zuid. Breda en Arnhem zijn de belangrijkste centra binnen respectievelijk de stedelijke netwerken Brabantstad en Arnhem-Nijmegen. In samenwerking met betrokken gemeenten en private partijen wil het rijk deze zes stationsgebieden integraal ontwikkelen tot hoogwaardige, multimodale openbaar vervoersknooppunten en tot toplocaties voor wonen, werken en voorzieningen.

Beleidsinstrumenten

VROM hanteert intensivering van het ruimtegebruik en functiemenging (wonen, werken en voorzieningen) als belangrijke indicatoren voor het borgen van de werk- en leefkwaliteit in de steden.

Belangrijke indicatoren voor het versterken van de economische positie van Nederland als internationale vestigingsplaats voor hoogwaardige zakelijke dienstverlening zijn het aantrekken van bedrijvigheid van buiten de betreffende regio en innovatie van de bestaande economische structuur door toevoeging van nieuwe economische functies aan het bestaande economische pakket.

Afspraken over de toekenning van de rijksbijdragen worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen rijk en betrokken gemeente.

Vanwege de eigen ambities en verantwoordelijkheden stimuleert en faciliteert het rijk de integrale planvorming met geld en expertise en werkt het rijk intensief samen met de betrokken gemeenten. Daarnaast faciliteert het rijk de planvorming door middel van het stroomlijnen van rijksprocedures en door het bieden van één loket binnen het rijk in de vorm van de interdepartementale projectorganisatie NSP.

Ten behoeve van de uitvoering van de sleutelprojecten heeft het rijk (besluit van de Ministerraad d.d. 30 juni 2000) in totaal een bedrag van circa € 1 miljard in de periode tot 2010 gereserveerd. Binnen dit budget is € 336 mln in het FES gereserveerd, specifiek bedoeld voor het verbeteren van de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de stedelijke omgeving van de HST-stations.

Verantwoordelijkheid minister

Het ministerie van VROM is primair verantwoordelijk voor de coördinatie van de rijksinbreng in de projecten en de coördinatie van de besluitvorming over de mogelijke rijksbijdragen aan de projecten.

De gemeenten zijn initiatiefnemer voor de sleutelprojecten en zijn eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het project. Het rijk is verantwoordelijk voor de hoofdinfrastructuur en is medefinancierder van belangrijke planonderdelen (basisvoorzieningen hoofdinfrastructuur, kwaliteit ov-terminals en inrichting van de openbare ruimte).

Het belang van VROM bij de NSP is met name gelegen in de verbetering van de kwaliteit van de stedelijke omgeving van het station. De Minister van V&W is verantwoordelijk voor het optimaal functioneren van de OV terminal.

Prestatiegegevens

In 2003 zijn uitvoeringsafspraken gemaakt voor de sleutelprojecten Den Haag en Arnhem en is de fase van planvorming afgerond voor het project Stationsgebied Utrecht.

Het streven van VROM is dat in 2004:

• Voor het sleutelproject Rotterdam, Utrecht en Breda de planvorming wordt afgerond en uitvoeringsafspraken worden gemaakt tussen rijk en gemeente;

• Voor het project Amsterdam Zuidas de Tracé/m.e.r. procedure wordt afgerond.

Tabel 6.1 Planning en uitvoering Nieuwe Sleutelprojecten
NSP20032004
AmsterdamPP/U
RotterdamPU
UtrechtPU
Den HaagU 
BredaPU
ArnhemU 

P = planvorming, P/U= afronding planvorming, zo mogelijk uitvoeringsafspraken, U= uiterste termijn uitvoeringsafspraken

Tabel 6.2 Prestaties 2004
Outcome-indicatoren*
• Aantal werkzame personen, oppervlakte bedrijventerreinen en woningvoorraad per milieutype
• Aandeel woningvoorraad, aandeel nieuwbouw, aandeel oppervlak bedrijventerreinen en aandeel werkzame personen in bundelingsgebieden
• Aandeel woningvoorraad, aandeel nieuwbouw, aandeel oppervlakte bedrijventerreinen en aandeel werkzame personen in bebouwd gebied
• Oppervlakte bebouwd gebied
• Oppervlakte groen binnen bebouwd gebied
• Aantal woningen en werkzame personen per hectare bebouwd gebied
• Mengingsindex binnen bebouwd gebied
VROM-prestaties
• Vaststellen strategische agenda Deltametropool
• Rapportage over voortgang Deltametropool
• Meer sturende rol van samenwerkende lagere overheden in nationale stedelijke netwerken
• Planonderdelen dichter bij uitvoering brengen in nationale stedelijke netwerken
• Beoordelen van ingediende projectvoorstellen in het kader van BIRK
• Accorderen bestuursakkoord Almere
• Afsluiten van uitvoeringscontracten in het kader van KIEV
• Bij gebiedsgerichte ontwikkeling het benutten van kansen bij rijkshuisvesting
• Maken van uitvoeringsafspraken voor NSP Rotterdam, NSP Utrecht en NSP Breda
• Afronden van de Amsterdam Zuidas Tracé/m.e.r. procedure

* Gezien de ontwikkeling rond de Nota Ruimte zijn de outcome-indicatoren nog in beweging

6.2.2. Versterken cultuurhistorische identiteit

6.2.2.1. Programma Belvedere

De nota Belvedere is in 1999 vastgesteld door het Kabinet. Het doel van het beleid is het cultureel erfgoed in het stedelijk en landelijk gebied beter te betrekken en te benutten bij de ruimtelijke inrichting van deze gebieden.

Doelgroep

Het rijk verwacht van de provincies en de gemeenten een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid gericht op het instandhouden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit.

Beleidsinstrumenten

a. Doorwerking van het Belvederebeleid vindt plaats in de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland. In generieke zin komt het Belvederebeleid terug in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en het landschapsbeleid van VROM en LNV; in specifieke zin spelen Belvederegebieden een rol bij de selectie van Nationale Landschappen. De cultuurhistorische waarden van de Belvederegebieden die binnen de nationale landschappen vallen, zullen worden meegenomen in de op te stellen ontwikkelingsprogramma's van de nationale landschappen.

b. Via de subsidieregeling Belvedere worden provincies, gemeenten, waterschappen en particuliere organisaties gestimuleerd uitvoering te geven aan het Belvederebeleid.

c. Er is een projectbureau Belvedere ingesteld dat informatie en kennis uitdraagt en via een activiteitenprogramma bevordert dat de acties uit de nota Belvedere ook worden uitgevoerd.

Verantwoordelijkheid minister

Belvedere is een gezamenlijk project onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van OCW, LNV, V&W en VROM. De Staatssecretaris van OCW is de coördinerend bewindspersoon. Vanwege het ruimtelijk ordeningsbelang is VROM intensief betrokken bij de uitvoering en draagt financieel bij in de uitvoeringskosten.

Prestatiegegevens

Voor het nationaal Belvedere project, de Nieuwe Hollandse Waterlinie – tevens een van de grote projecten uit de Architectuurnota – is een Ontwerp-Linieperspectief vastgesteld door de Stuurgroep Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit project is gericht op het duurzaam instandhouden en ontwikkelen van de waardevolle cultuurhistorische structuur van de Linie.

In 2004 vindt een verkenning plaats naar de mogelijkheid om een project te starten rond het thema van de «Limes», de voormalige grens van het Romeinse Rijk, die dwars door Nederland loopt.

Over het gevoerde Belvederebeleid wordt eind 2003 de evaluatie gestart en in 2004 wordt deze voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden.

6.2.2.2. Monumenten in rijksbezit

De Rijksgebouwendienst heeft 219 monumenten in beheer. Deze monumenten zijn veelal gevestigd in onze binnensteden en zijn door hun aard en omvang een afspiegeling van de Nederlandse architectuurgeschiedenis en de vaderlandse geschiedenis. Bovendien bevinden zich onder deze monumenten enkele exponenten van de Nederlandse Monumentenzorg. Met hun vorm en uitstraling geven zij een extra accent aan de ruimtelijke kwaliteit. Zij zijn een uiting van en geven invulling aan de identiteit van Nederland. Zij versterken de aantrekkelijkheid van onze steden en leveren daardoor direct (bijvoorbeeld door toerisme) en indirect (via vestigingsplaatskeuze) een bijdrage aan de economische structuur. Om leegstand te voorkomen bevordert de Rgd door onderhoud en renovatie de verhuurbaarheid.

Doelgroep

Monumenten zijn bij uitstek van belang voor de samenleving als geheel.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM heeft de zorg voor een goed beheer van de monumenten in rijksbeheer.

Beleidsinstrumenten en prestatiegegevens

De Rijksgebouwendienst heeft in samenwerking met andere partijen uit de monumentenwereld, waaronder de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, richtlijnen opgesteld voor bouwhistorisch onderzoek. Hiermee wordt een gedegen en noodzakelijk dossier gevormd voor alle betrokkenen die verantwoord met een monument willen omgaan. De richtlijnen worden inmiddels breed toegepast. In 2003 en 2004 wordt de methodiek verder geoperationaliseerd, gericht op toepassing van de gegevens, de interpretatie daarvan en cultuurhistorisch verantwoorde waardestellingen (objectieve indicatie van de monumentale waarde, getoetst aan zeldzaamheid en authenticiteit).

In het kader van de uitvoering van de beleidsbrief over monumenten (TK, 2001–2002, 27 432 nr. 39) zal de Rgd in 2004 op experimentele basis voor enkele bijzondere eigen gebouwen een extra bescherming invoeren, waarbij die gebouwen behandeld zullen worden alsof ze monumenten zijn. Formeel is deze extra bescherming niet meer dan een afspraak tussen de Rgd en de gebruiker van het gebouw.

Tabel 6.3 Prestaties 2004
Outcome-indicatoren
• Implementatie Belvedere beleid
VROM-prestaties
• Vaststellen Linieperspectief Nieuwe Hollandse Waterlinie
• Afronding projectverkenning de «Limes»
• Aanbieding voortgangsrapportage Belvedere aan Tweede Kamer
• Operationaliseren methodiek bouwhistorisch onderzoek
• Invoeren van monumenten bescherming voor een beperkt aantal moderne gebouwen

6.2.3. Stimuleren architectonische kwaliteit

Doelgroep

Het architectuurbeleid richt zich op een breed publiek dat is geïnteresseerd in architectuur in de brede betekenis (landschap, infrastructuur en gebouw). VROM richt zich daarbij meer specifiek op de bouwsector en de overheid (op alle niveaus), waarbij met name opdrachtgevers worden aangesproken.

Beleidsinstrumenten

Eens per vier jaar wordt een nota uitgebracht over het architectuurbeleid. In uitvoering is momenteel de derde architectuurnota «Ontwerpen aan Nederland 2001–2004». Doel van het beleid is voorwaarden te scheppen voor architectonische kwaliteit op verschillende schaalniveaus: architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur, infrastructuur. De eerste twee nota's werpen sinds 1995 hun vruchten af in de vorm van tal van initiatieven zowel in de uitvoerende sfeer als beleidsmatig, door het rijk, gemeente, provincie en private partijen. Voor de derde architectuurnota zijn twee hoofdthema's gekozen. Naast het verbreden en verdiepen van de publieke betrokkenheid bij het architectuurbeleid vormt een vroegtijdige inzet van het ontwerp op de verschillende schaalniveaus het belangrijkste doel. Dit krijgt met name handen en voeten door middel van een tiental omvangrijke en complexe «Grote Projecten».

Als voortzetting van «Pleidooi voor de openbare ruimte; de opgave verkend», dat in 2002 is verschenen, worden in 2003 en 2004 voorbeeldstellende pilotprojecten opgezet. De Rijksgebouwendienst zal voor die projecten waar zij bij betrokken wordt, een strategie ontwikkelen hoe Rijkshuisvesting daarin een bijdrage kan leveren.

De geldstroom van VROM voor het architectuurbeleid gaat onder meer naar een vijftal architectuurinstellingen die het beleid mede uitvoeren: Nederlands Architectuurinstituut, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Architectuur Lokaal, Berlage Instituut en Europan.

Andere posten zijn welstand, de relatie onderwijs-praktijk, de rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap en ondersteuning van de tien Grote Projecten.

De voorbeeldfunctie van het rijk als huisvester – nieuwbouw, beheer en herbestemming van rijksgebouwen met soms een monumentenstatus; gebiedsontwikkeling – krijgt op een andere wijze gestalte. De inzet is hier gericht op een vroegtijdige inbreng van het ontwerp, de relatie tussen «oud en nieuw», stadsontwikkeling en -reparatie. De opgave wordt verhelderd door communicatie over alternatieven en het verrichten van studies. Bijzondere aandacht gaat uit naar de stedenbouwkundige samenhang en de openbare ruimte, als context van de rijkshuisvesting. Architectonische en ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt door de toepassing van beeldende kunst via de percentageregeling.

Verantwoordelijkheid minister

De politieke verantwoordelijkheid voor het beleid ligt bij de Staatssecretaris van OC&W; deze heeft ook een coördinerende taak. De Minister van VROM speelt – in de persoon van de Rijksbouwmeester – een inhoudelijke rol in het beleid en in de uitvoering. Wat de rijkshuisvesting betreft gaat het om kwaliteitsbewaking op de gebieden Stedenbouw, Monumentenzorg, Architectuur, Architectuurbeleid en Kunsttoepassing (SMAAK).

Prestatiegegevens

Bezien zal worden of in 2004 – parallel aan de Cultuurnota 2005–2008 – een vervolg gegeven wordt aan de Architectuurnota.

Jaarlijkse uitreiking van de Gouden Piramide (rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap).

Periodiek verschijnen er Nieuwsbrieven (ongeveer eens per kwartaal) en wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de 10 Grote projecten.

Tabel 6.4 Prestaties 2004
Outcome-indicatoren
• Subsidieverstrekking ter ondersteuning vakgebied en verspreiding kennis
VROM-prestaties
• Uitreiking van de Gouden Piramide
• Aanbieden voortgangsrapportage Architectuurbeleid aan Tweede Kamer

6.3. Evaluaties

Voor de komende jaren zijn de volgende evaluaties gepland.

Tabel 6.5 Evaluaties
Operationele DoelstellingOnderzoek200320042005200620072008
Verbeteren stedelijke inrichting
 Evaluatie convenant Samenwerking in de Regiox     
 Internationale concurrentiepositiex     
 Investeringen en proces van samenwerkingxxxx  
 Monitor Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwingxx    
 Monitor Uitvoering verstedelijking VINEXxxx   
 Transformatie in steden x    
 Woonmilieu en verdeling bevolkingsgroepen x    
 Centrumvorming x    
 Monitor Deltametropool x    
 Monitor BIRK x    
 Monitor KIEV x    
        
Versterken cultuurhistorische identiteit
 Evaluatie Belvedere x    
 Evaluatie monumentenbeheer   x  

6.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.6 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:45 93829 30732 16030 88130 16729 48929 391
Uitgaven:21 01030 69533 48931 15731 13929 51929 383
Programma:16 15325 55528 73426 94027 28325 88325 845
Verbeteren stedelijke inrichting:4 9664 1319 7118 4608 4307 4607 422
Investeringsbijdrage Nieuwe Sleutelprojecten2 2291 5009009001 0008042
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds en organisatiekosten BIRK36210300400350300300
Stimuleringsregeling intensief ruimtegebruik137490380180150150150
Stimuleren opzet digitale bestemmingsplannen606000000
Investeringsbijdrage uitvoering verstedelijking1 9581 9318 1316 9806 9306 9306 930
        
Cultuurhistorische identiteit:7 29215 19613 49313 01013 36812 96812 968
Belvedere02 7212 7222 4952 4632 0632 063
Beheer rijksmonumenten7 29212 47510 77110 51510 90510 90510 905
        
Architectonische kwaliteit:3 2675 1964 4334 4334 4334 4334 433
Architectuurbeleid3 2675 1964 4334 4334 4334 4334 433
        
Overig programma:6281 0321 0971 0371 0521 0221 022
Overig stedelijk1461457055454040
Onderzoek RGD190271227227227227227
Onderzoek DGR273436620575600575575
Communicatie-instrumenten19180180180180180180
Apparaat:4 8575 1404 7554 2173 8563 6363 538
Apparaat:       
Juridische instrumenten244258259259259259259
Apparaat DGR4 6134 8824 4963 9583 5973 3773 279
Ontvangsten:5913573579 3579 3575 3575 357

Toelichting:

Onder het instrument «investeringsbijdrage uitvoering verstedelijking» vallen onder meer Deltametropool, Almere, overige Nationale Stedelijke Netwerken en Hart voor Dieren. De kosten die in het kader van KIEV worden gemaakt, staan onder het instrument «stimuleringsregeling intensief ruimtegebruik». Het gaat bij KIEV echter met name om apparaatsuitgaven.

6.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 6.7 Bedragen in € 1000
  2004 2005 2006 2007 2008
1. Totaal geraamde kasuitgaven33 489 31 157 31 139 29 519 29 383 
2. Waarvan apparaatsuitgaven4 755 4 217 3 856 3 636 3 538 
3. Dus programma-uitgaven28 734 26 940 27 283 25 883 25 845 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht52%14 83441%10 96427%7 38522%5 63121%5 541
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)39%11 1248%2 16135%9 60242%10 84319%4 933
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)1%3072%6012%6413%7543%754
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld9%2 46949%13 21435%9 65533%8 65557%14 617
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%28 734100%26 940100%27 283100%25 883100%25 845

Toelichting:

 
Uit de tabel blijkt dat 52% van de programma-uitgaven van dit artikel reeds juridisch is verplicht.
Juridische verplichtingen
De juridisch verplichte projecten betreffen:
• Beheer rijksmonumenten (8,0 mln);
• Architectuurbeleid (3,1 mln);
• Nieuwe Sleutelprojecten (0,9 mln);
• BIRK (0,1 mln);
• Deltametropool (0,3 mln);
• C-team (0,2 mln);
• Stedelijke netwerken (0,5 mln);
• Meerpaal Dronten (1,2 mln);
• Onderzoek (0,2 mln);
• Kennisdomeinen (0,3 mln);
 
Bestuurlijke invalshoek
De complementair noodzakelijke en/of bestuurlijk gebonden projecten betreffen:
• Belvédère waarvan 2,7 mln vast ligt in bestuurlijk afspraken met de ministeries OC&W en LNV;
• Rijksmonumenten waarvan 2,0 mln bestuurlijk is gecommitteerd;
• Hart voor Dieren waarvoor 6,0 mln is vastgelegd;
• Architectuurbeleid waarvoor 0,4 mln bestuurlijk is vastgelegd.

6.6. VBTB-paragraaf

Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid en de rijksagenda, gericht op het bereiken van een gecoördineerde inzet van investeringsstromen met betrekking tot een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid, zal meer helderheid ontstaan over de VROM-agenda voor de komende periode en de te realiseren doelstellingen. Op basis hiervan kunnen zowel de algemene beleidsdoelstelling als de operationele doelstelling verder worden aangescherpt. Tevens zal duidelijkheid ontstaan over welk departement verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de verschillende prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid.

Prestatie- en effectgegevens betreffen in deze begroting voornamelijk procesindicatoren. Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid zal de aandacht zich tevens richten op het gebruik van effectindicatoren. Effectindicatoren op het niveau van de algemene beleidsdoelstelling zijn al wel beschikbaar en dienen als basis voor het uit te voeren monitoring- en evaluatie-onderzoek. In de begroting van 2005 zal dit nader worden uitgewerkt.

Bij de operationele doelstellingen moet ontwikkeling van de effectindicatoren en bijbehorende streefwaarden nog grotendeels plaatsvinden. Hieronder vallen in het bijzonder de onderwerpen Deltametropool, Nieuwe Sleutelprojecten, BIRK en Nationale Stedelijke Netwerken.

Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau

7.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het ministerie van VROM stimuleert de verbetering van de milieukwaliteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Milieuvraagstukken die spelen op lokale en regionale schaal worden bij voorkeur integraal aangepakt, aangezien separate thematische benaderingen daar vaak niet leiden tot een optimale oplossing.

Het beleid is met name gericht op het daadwerkelijk voorkomen en terugdringen van geluidoverlast (gezondheidsschade en hinder), van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en van risico's van lucht- en bodemverontreiniging. Artikel 7 is gericht op het bevorderen van de lokale uitvoering van het milieubeleid; de normstelling en instrumentatie op nationale schaal is onderdeel van artikel 10.

Het beleid is uitgewerkt in de volgende vier operationele doelstellingen:

• Lokale milieukwaliteit en gebiedsgericht beleid;

• Uitvoering bodemsanering;

• Geluid;

• Waarborgen externe veiligheid.

7.2. Operationele doelstellingen

7.2.1. Lokale milieukwaliteit en gebiedsgericht beleid

7.2.1.1. Doelstelling en doelgroep

De belangrijkste doelstellingen van het lokale en gebiedsgerichte beleid zijn de volgende:

• Bevorderen van een hoge leefomgevingkwaliteit in gebieden;

• Voorkomen van blootstelling aan voor de volksgezondheid slechte luchtkwaliteit en het saneren van situaties waar in het verleden een dergelijke blootstelling is ontstaan;

• Realiseren van geïntegreerde gebiedsgerichte planvorming en uitvoering van ruimtelijke ordening- en milieubeleid.

De doelgroep is divers en omvat partijen als gemeenten en provincies, het bedrijfsleven, individuele burgers en het Rijk.

7.2.1.2. Beleidsinstrumenten

Om de doelstellingen te realiseren worden de volgende beleidsinstrumenten ingezet:

• Milieukwaliteit in de Leefomgeving (MILO);

• Wet luchtkwaliteit;

• Wet Stad en Milieu;

• Meerjaren Ontwikkelings Programma's (MOP's).

Milieukwaliteit in de Leefomgeving (MILO)

MILO heeft tot doel een werkwijze te introduceren waarbij op lokaal en regionaal niveau voor gebieden de ambitie voor de na te streven milieukwaliteit wordt geformuleerd, toegespitst op de omstandigheden en de gewenste ontwikkeling van dat gebied. Dit komt in de plaats van een werkwijze die vooral gericht was op het achteraf toetsen aan maximale grenswaarden. Dit laatste leidt vaak tot normopvulling. De ambitie wordt tot uitvoering gebracht door integratie in de verschillende (ruimtelijke, financiële en vergunnings-) besluiten over de leefomgeving. Welke milieukwaliteit aldus gerealiseerd wordt, is afhankelijk van de lokale en regionale afweging. VROM is daarbij verantwoordelijk voor de grenswaarde voor de minimumkwaliteit.

In het project MILO wordt de beleidsverantwoordelijkheid gedeeld met de VNG, het IPO en de UvW. In 2004 wordt een start gemaakt met de toepassing van de werkwijze. De Handreiking bij de nieuwe werkwijze is gereed per 1 januari 2004. Begin 2004 start de implementatie door de vier deelnemende partijen. De toepassing vindt naar verwachting in een dertigtal gemeenten, provincies en waterschappen plaats. De Minister van VROM is als een van de vier overheidspartners in MILO medeverantwoordelijk voor dit implementatietraject. De bijdrage van VROM zal bestaan uit inbreng van kennis en ervaring op het terrein van milieu (gezondheid en leefomgevingskwaliteit), ruimtelijke ordening en beleidsintegratie, aanvullend op de meer concrete expertise van andere overheden.

Wet luchtkwaliteit

In 2004 zal het Besluit luchtkwaliteit op verzoek van de Tweede Kamer worden vervangen door een Wet luchtkwaliteit. Hierin zullen tevens de 2e en de 3e EU-dochterrichtlijnen voor koolmonoxide, benzeen en ozon worden geïmplementeerd. Bij de toetsing van nieuwe bouwlocaties en infrastructuurprojecten aan de luchtkwaliteitsnormen rijzen veel interpretatievragen, waarvoor richtlijnen worden ontwikkeld. Het gaat daarbij om zaken als het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties, het bepalen van gevoelige bestemmingen, het al dan niet toelaten van vervangende nieuwbouw en het anticiperen op toekomstige kwaliteitsverbeteringen. Ook zullen analoog aan het geluidbeleid reken- en meetvoorschriften voor luchtkwaliteit worden ontwikkeld. De resultaten van deze acties zullen in de regelgeving worden vastgelegd.

In 2004 zullen de gemeenten hun luchtkwaliteitsplannen indienen voor de situaties waarin in 2003 normoverschrijdingen geconstateerd zijn. Deze plannen zullen door VROM worden geanalyseerd en samengevoegd tot een landelijke rapportage aan de EU. Deze rapportage zal de inzet voor Nederland vormen voor de evaluatie van het beleid in Europees verband.

Wet Stad en Milieu

Het project «Stad en Milieu» heeft tot doel oplossingen te vinden voor problemen die zich voordoen bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid. In de praktijk is namelijk gebleken dat een concentratie en menging van functies in een gebied zich niet altijd laat verenigen met het streven naar een verbetering van de leefkwaliteit in datzelfde gebied. Doelstellingen inzake geluid, externe veiligheid, bodemsanering en mobiliteit op buurt- en wijkniveau kunnen bij functiemenging en intensief ruimtegebruik in het gedrang komen.

Als oplossingsrichting voor problemen en knelpunten is de «Stad en Milieu»-benadering ontwikkeld. Binnen deze benadering van planvorming is milieu vanaf het begin integraal onderdeel van de ruimtelijke ordening. Uit experimenten bleek dat bij het maximaal benutten van regelgeving en bronbeleid het slechts in incidentele gevallen noodzakelijk is af te wijken van bestaande regelgeving.

Na overleg met de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van VROM toegezegd de «Stad en Milieu»-werkwijze, die tot nu toe alleen bij experiment mogelijk is, te verankeren in structurele regelgeving. In 2004 zal de regelgeving in werking treden. Daarbij is het tevens de intentie dat ook het milieuthema Stank als gevolg van intensieve veehouderij onder de werkingssfeer van de «Stad en Milieu»-werkwijze gebracht kan worden. Voorgesteld zal worden om 2 jaar na inwerkingtreding een evaluatiemoment hiervoor in te lassen.

Meerjaren Ontwikkelings Programma's (MOP's)

Het ISV is een belangrijk instrument om tot geïntegreerde aanpak van ruimtelijk beleid en milieubeleid over te gaan in stedelijke herstructurering. Vanuit het milieubeleid worden, naast de geïntegreerde aanpak en het formuleren van een leefomgevingbeleid, inclusief milieuambities, onder meer prestaties verwacht van de gemeenten op het gebied van geluidsanering, bodemsanering, energiebesparing en het oplossen van luchtkwaliteitknelpunten.

Na toetsing van circa 30 MOP's aan de Wet Stedelijke Vernieuwing en het daarmee verbonden beleidskader heeft het Rijk met die dertig rechtstreekse gemeenten afspraken gemaakt over te behalen prestaties en beschikbaarstelling van rijksgelden voor de periode 2000 tot en met 2004.

In 2003 zal het beleidskader voor de tweede ISV periode geformuleerd worden, zodat de gemeenten weten binnen welk kader zij hun MOP's moeten maken. In september 2004 dienen deze aangeboden te worden aan het Rijk, zodat toetsing kan volgen, en overgegaan kan worden tot beschikbaarstelling van gelden en vastlegging van prestatie-afspraken voor de periode van 2005 tot en met 2009.

Met de gemeenten is afgesproken, dat in de aanloop naar de tweede ISV periode geïnvesteerd zal worden in een kwaliteitsverbetering van de milieuparagrafen.

Tabel 7.1 Prestaties 2004
Operationeel doel: Lokale milieukwaliteit en gebiedsgericht beleid
– Toepassen van MILO in een dertigtal gemeenten
– Inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit, met daarin implementatie van de 2e en 3e EU-dochterrichtlijn
– Gereedkomen van reken- en meetvoorschriften luchtkwaliteit
– Op de Nederlandse situatie gebaseerd voorstel voor de gewenste aanpassing van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn inbrengen in de EU-evaluatie
– Inwerkingtreding van de wet Stad en Milieu
– Toetsing van gemeentelijke MOP's op milieuambities en de gewenste milieuprestaties (geluid, bodem, energie en luchtkwaliteit) en beschikbaar stelling van gelden
– Eindevaluatie Stad en Milieu

7.2.1.3. Verantwoordelijkheid van de minister

De gemeente en de provincie zijn regisseur en aanjager van het gebiedsgerichte werk. De inspanningen van het Rijk richten zich er dan ook op met hen nadere afspraken te maken over het bereiken van de gewenste maatschappelijke doelen en hen, middels ter beschikking stelling van gelden en regelgeving, in staat te stellen die verantwoordelijkheid waar te maken.

7.2.2. Uitvoering bodemsanering

7.2.2.1. Omschrijving doel en doelgroep

De belangrijkste doelstelling van het bodemsaneringsbeleid, zoals vastgelegd in het NMP, is de beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek per 2023; dit houdt in dat alle op dat moment ernstige bodemverontreiniging die urgent is te saneren, gesaneerd is dan wel onderworpen aan een beheersregime. Geraamd is dat er thans ongeveer 60 000 urgent te saneren locaties zijn en dat er ongeveer € 18 miljard gemoeid zal zijn met het saneren van deze locaties en met de locaties die als gevolg van met name bouwactiviteiten nog urgent te saneren zullen worden. De invulling die wordt gegeven aan de subsidietaakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord, leidt tot een ombuiging voor de jaren 2004 en verder. Dit heeft tot gevolg dat provincies en gemeenten vanaf 2004 minder budget zullen ontvangen dan in de begroting van 2003 was geraamd. De doelstelling uit het NMP3 (beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek per 2023) zal derhalve verlaten moeten worden en de bodemsaneringsoperatie zal pas omstreeks 2030 afgerond kunnen worden.

Bij deze saneringsoperatie wordt ernaar gestreefd dat van de segmenten (stedelijk gebied, landelijk gebied, bedrijven) 25% wordt gefinancieerd vanuit de rijksbegroting en 75% door veroorzakers van bodemverontreiniging en belanghebbenden bij de sanering ervan. Het vasthouden aan deze gemiddelde verhouding is een belangrijk onderdeel van het beleid.

Bodemsaneringen worden uitgevoerd door particulieren (met name bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van deels eigen middelen en overheidsregelingen), provincies en gemeenten. Particulieren, gemeenten en provincies kunnen ook gezamenlijk bodemsaneringsprojecten financieren.

7.2.2.2. Beleidsinstrumenten

Hiervoor worden de volgende beleidsinstrumenten ingezet:

• Wet bodembescherming;

• Wet Stedelijke Vernieuwing.

Wet bodembescherming

Het centrale instrument voor de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie is de Wet bodem-bescherming en de AMvB's, ministeriële regelingen en circulaires die hun basis in deze wet vinden. In 2004 worden de volgende prestaties geleverd:

1. De bevoegde overheden bodemsanering (de provincies en de meeste rechtstreekse ISV-gemeenten) zullen in de loop van 2004 de eerste fase van het landsdekkend beeld, namelijk het beeld van de werkvoorraad te onderzoeken en eventueel te saneren locaties gereed hebben. Dit aan de hand van de Circulaire Landsdekkend Beeld fase 1 Nulmeting Werkvoorraad Landbodems Bodemverontreiniging. Daardoor zal, zowel op lokaal, provinciaal als landelijk niveau, een nauwkeuriger en betrouwbaarder beeld ontstaan over de omvang en de kosten van de bodemsaneringsoperatie. Hierin zal ook de omvang van de asbestproblematiek zichtbaar zijn;

2. De meeste bevoegde overheden bodemsanering zijn tevens budgethouder voor de bijdrageregeling Wet bodembescherming. Zij zullen in 2004 voor de uitvoering van die regeling meerjarenprogramma's voor de periode 2005 t/m 2009 opstellen. Het ministerie van VROM zal deze programma's beoordelen en budgetten toekennen. De verwachting is dat in 2004 de parlementaire behandeling van de aangepaste Wet bodembescherming afgerond kan worden. Tegelijkertijd met of snel na de inwerkingtreding van de wet zullen besluiten van kracht worden met betrekking tot de saneringsaanpak, de bodemsanering op bedrijfsterreinen (saneringsplicht en subsidieregeling), de uniforme saneringssituaties en de financiële bepalingen;

3. In 2002 is het beoordelingstraject van de werkvoorraad kostenverhaalgevallen afgerond. In 2003 zijn 700 bodemsaneringsprojecten actief in behandeling voor kostenverhaal. Van alle overige gevallen is vast komen te staan dat kostenverhaal (nog) niet aan de orde is, omdat er geen verhaalsmogelijkheden zijn of omdat de sanering nog niet is uitgevoerd. In dat laatste geval zal door het bevoegd gezag zoveel mogelijk worden voorkomen dat kostenverhaal achteraf noodzakelijk zal zijn. In 2003 heeft besluitvorming plaatsgevonden waarmee de organisatorische inbedding van de verhaalsinspanning voor de komende jaren is geregeld. In de jaren 2004 tot en met 2007 zal de behandeling van de nog af te wikkelen gevallen worden afgerond. De gemiddelde verhaalsopbrengsten zullen per jaar naar verwachting rond de € 5 mln liggen;

4. Voor de aanpak van ernstige bodemverontreiniging op bedrijfsterreinen kan subsidie worden gegeven. Op dit moment nog op grond van interim-beleid dat wordt uitgevoerd met behulp van subsidieverordeningen van gemeenten of provincies. Het interim-beleid zal op rijksniveau wettelijk verankerd worden door de AMvB Bedrijvenregeling die in 2004 tot stand gebracht wordt en per 1 januari 2005 van kracht zal worden.

Wet Stedelijke Vernieuwing

Voor de financiering van de bodemsaneringsoperatie is daarnaast het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) een belangrijk instrument: de budgethouders ISV (de provincies en rechtstreekse ISV-gemeenten) zullen evenals de budgethouders bijdrageregeling Wbb meerjaren-programma's opstellen voor de periode 2005 t/m 2009. Het ministerie van VROM zal ook deze programma's beoordelen en er budgetten voor toekennen.

Tabel 7.2 Prestaties 2004
Operationeel doel: Uitvoering bodemsanering
– Parlementaire behandeling van de wijziging Wbb
– Totstandkoming 1e fase landsdekkend beeld: bepaling omvang werkvoorraad
– Toekennen budgetten t.b.v. de meerjarenprogamma's Wbb en ISV voor de periode 2005 t/m 2009
– Totstandkoming AMvB Bedrijvenregeling
– Monitoringsrapportage integrale evaluatie bodemsanering

7.2.2.3. Verantwoordelijkheid minister

Het Rijk is verantwoordelijk voor de landelijke wet- en regelgeving ten aanzien van bodemverontreiniging en -sanering, voor het beschikbaar stellen van financiële middelen voor de uitvoering en voor het monitoren en evalueren van de uitvoering. Particulieren, bedrijven, gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bodemsaneringsprojecten.

7.2.2.4. Prestatiegegevens

Tabel 7.3 Voortgang bodemsanering
Voortgang bodemsaneringsoperatie (in aantallen afgeronde projecten)Realisatie 2002Raming 2004
* Sanering stedelijke gebieden (in het kader van ISV):  
– Oriënterende Onderzoeken545600
– Nadere Onderzoeken160150
– Saneringen2840
* Sanering in het landelijk gebied (in het kader van bijdrageregeling Wbb):  
– Oriënterende Onderzoeken284300
– Nadere Onderzoeken99100
– Saneringen5040
* Sanering in eigen beheer (voornamelijk bedrijven):  
– Oriënterende Onderzoekenn.v.t.n.v.t.
– Nadere Onderzoeken1 0181 000
– Saneringen650800

Bovenstaande raming van de voortgang van de bodemsaneringsoperatie in 2004 is gebaseerd op zowel de ervaringscijfers uit de afgelopen jaren als de meerjarenprogramma's van de bevoegde overheden. Bij de raming van met name de aantallen saneringen in eigen beheer is mede rekening gehouden met de onzekerheid ten aanzien van de economische ontwikkelingen, omdat dit soort saneringen vaak plaatsvindt in combinatie met bouwactiviteiten.

7.2.3. Geluid

7.2.3.1. Doelstelling en doelgroep

Het bereiken van de doelstellingen van het geluidbeleid is sterk afhankelijk van de inzet van maatregelen om de geluidproductie of de effecten te reduceren. De hiermee gemoeide financiële aspecten (opbrengsten, kosten en budget) zijn momenteel nog niet volledig in beeld. In het NMP4 en de notitie «Vaste waarden, Nieuwe Vormen» zijn hiertoe teksten opgenomen.

Het streven is dat in 2030 in alle gebieden een goede akoestische kwaliteit heerst. Om dit te bereiken zijn in het NMP4 de volgende doelstellingen (zie NMP4) vastgesteld:

• In 2010 wordt de grenswaarde van 70 dB(A) bij woningen niet meer overschreden;

• De akoestische kwaliteit in het stedelijk en landelijk gebied is in 2030 gerealiseerd. In 2010 is een forse verbetering van de akoestische kwaliteit in het stedelijk gebied gerealiseerd, mede door aanpak van de rijksinfrastructuur;

• De akoestische kwaliteit in de EHS is in 2030 gerealiseerd. In 2010 is de ambitie dat de akoestische situatie niet is verslechterd ten opzichte van 2000.

Bovenstaande houdt tevens in dat tot 2010 90% van de locaties wordt aangepakt waar de gevelbelasting aan de woningen boven de 65 dB(A) vanwege het wegverkeerslawaai ligt en naar verwachting 50% van de locaties waar de gevelbelasting boven de 60 dB(A) ligt. Voor spoorweglawaai wordt een soortgelijke aanpak gevolgd. Voor de EHS is voor het jaar 2000 geconstateerd dat in 30% van de natuurgebieden een geluidniveau van meer dan 40 dB(A) is.

In de Uitvoeringsnotitie Milieubeleid «vaste waarden, nieuwe vormen» is aangegeven dat doelstellingen zonder inzet van extra middelen niet gehaald zullen worden. In de huidige begroting (VROM en V&W) is niet voorzien in voldoende middelen om de doelstellingen in 2010 te behalen. Ook met alternatieve maatregelen, zie het innovatieprogramma Geluid, zal de problematiek slechts gedeeltelijk en in elk geval later worden opgelost. De inhoudelijke ambitie om een goede akoestische kwaliteit te bereiken blijft. Het tijdstip waarop de doelstellingen gehaald kunnen worden, zal echter na 2010 zijn.

De doelgroep van het beleid om te komen tot vermindering van de geluidoverlast zijn de burgers.

De wet- en regelgeving is veeleer gericht op de beheerders van geluidbronnen en de uitvoerders van het beleid. In dit geval gaat het met name om de andere overheden (gemeenten, provincies), maar ook de departementen van V&W en Defensie hebben een verantwoordelijkheid voor de beheersing van geluidoverlast.

7.2.3.2. Beleidsinstrumenten

Om de doelstellingen te realiseren worden regelgeving, subsidies en onderzoek als beleidsinstrumenten ingezet.

(A) Regelgeving

In het kader hiervan worden de volgende prestaties geleverd:

implementatie EU richtlijn omgevingslawaai: de implementatie van de EU-richtlijn omgevingslawaai dient uiterlijk 18 juli 2004 samen met de bijbehorende AMvB alsmede de voorziene handreiking gereed te zijn. Daarnaast moet de Minister bij ministeriële regeling vaststellen welke agglomeraties en welke infrastructuur hij selecteert voor de toepassing van de voorschriften van de EU-richtlijn;

implementatie Modernisering Instrumentarium Geluid (MIG), eerste fase: dit wetsvoorstel zal in 2004 aan het parlement aangeboden worden;

Nieuwe regelgeving: om het bronbeleid juridisch vast te leggen zullen emissie-eisen in de regelgeving worden opgenomen, veelal als implementatie van EU-regelgeving.

(B) Subsidies

In het kader hiervan worden de volgende prestaties geleverd:

Saneringsoperatie verkeerslawaai: ook in 2004 wordt voortgegaan met de saneringsoperatie verkeerslawaai. In een brief aan de Tweede Kamer is in november 2002 gemeld dat bij gelijkblijvende budgetten de sanering van de urgente gevallen tot 2017 zal duren voordat de operatie afgerond kan worden. In 2004 zal dus circa 7% van de werkvoorraad worden aangepakt;

Saneringsoperatie industrielawaai: voorzien was dat de saneringsoperatie industrielawaai voor 2003 afgerond zou worden. Mede doordat nog niet alle saneringsprogramma's en bijbehorende besluiten onherroepelijk zijn, is de uitvoeringstermijn verlengd tot 2005. De provincies zullen in 2004 saneringsoperaties bij circa 30 industrieterreinen afronden.

Voor het geluidsaneringsprogramma 2004 van verkeerslawaai geldt het volgende overzicht:

Tabel 7.4
 VerkeersmaatregelenAfscherming wegGevelmaatregelen geluidbelasting >70dB(A)Afscherming Rail 
 x € 1 000Aantal woningenx € 1 000Aantal woningenx € 1 000Aantal woningenx € 1 000Aantal woningen
Eind 2004 Totaal11 4526 25646 9608 4784 99331040 5395 041
Projecten gereed in 20043 0241 36032 8603 975915585 886505
Nieuwe projecten 20043 6001 3248 5009631 35032111 7642 413

(C) Onderzoek

In het kader hiervan worden in 2004 de volgende instrumenten ingezet:

Innovatieprogramma Geluid

Het Innovatieprogramma Geluid van V&W, met ondersteuning van VROM, is gericht op het ontwikkelen en gereed maken voor grootschalige implementatie van bronmaatregelen. Met de implementatie van de maatregelen kan circa 50% van de kosten van orthodoxe geluidsmaatregelen (schermen) worden bespaard.

Onderzoek geluid

Mede in relatie tot versterking van het bronbeleid in internationale kaders richt het onderzoek zich op de mogelijkheden om het bronbeleid beter te ontwikkelen. In 2004 zal een methode worden ontwikkeld om te stimuleren dat het gebruik van stille banden onder auto's zal toenemen. Een bijdrage zal worden verleend aan de evaluatie van het bronbeleid in EU-kader ex art. 10 van de Richtlijn Omgevingslawaai. Begin 2004 zal de evaluatie beschikbaar zijn, welke dan onder het Nederlands voorzitterschap in de EU-Milieuraad besproken kan worden.

Tabel 7.5 Prestaties 2004
Operationeel doel: Geluid
– implementatie EU-richtlijn Omgevingslawaai (wet)
– opleveren AMvB Eu-richtlijn omgevingslawaai
– opleveren handreiking EU-richtlijn
– opleveren MR aanwijzing agglomeraties en infrastructuur in relatie tot EU-richtlijn
– wijziging Wet geluidhinder (MIG, fase 1)
– opleveren AMvB nav wetsvoorstel tot wijziging Wgh
– opleveren handreiking nav wetsvoorstel wijziging Wgh
– opleveren MR-conversie huidige geluidmaat naar Lden
– aansturing uitvoering sanering geluidhindersituaties
– evaluatie EU-bronbeleid (alle bronnen)
– evaluatie EU-richtlijn bandenlawaai

7.2.3.3. Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM wordt namens het Kabinet aangesproken op het behalen van de doelstellingen op het gebied van geluidbeleid, zoals geformuleerd in het NMP4. De Minister van VROM is eindverantwoordelijke, ook naar de EU toe, voor de implementatie van het geluidbeleid. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de wet- en regelgeving.

Om op nationaal niveau adequaat bronbeleid te kunnen voeren, zal op internationaal niveau de invloed van milieu moeten worden vergroot. Op nationaal niveau is de Minister van VROM afhankelijk van, vooral, de Minister van V&W bij het stellen van emissie-eisen aan transportmiddelen.

De verantwoordelijkheid van de beheerders van geluidbronnen voor het beperken en voorkomen van geluidoverlast, zoals V&W voor het (spoor)wegennet en luchthavens en Defensie voor oefenterreinen, is via de wet- en regelgeving geregeld. In het algemeen is VROM medeverantwoordelijk voor de uitvoeringsbesluiten of de vergunningverlening. Bij zogenaamde reconstructies van rijkswegen en spoorwegen is het ministerie van V&W verantwoordelijk voor het terugdringen van eventueel ontstane extra geluidhinder.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de financiering van de geluidsanering als bedoeld in de Wet geluidhinder. De gemeenten, samenwerkingsverbanden of regionale directies van de infrabeheerders voeren de regie over de uitvoering van de maatregelen. De hierin opgenomen voorstellen nopen tot het verplaatsen van het verwachte jaartal van 2017 naar 2023 wanneer het urgente deel van de sanering verkeerslawaai is afgerond.

7.2.4. Waarborgen externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de veiligheid met betrekking tot zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en met betrekking tot het gebruik van luchthavens.

7.2.4.1. Doelstelling en doelgroep

De maatschappelijke en beleidsambities ten aanzien van externe veiligheid zijn neergelegd in het NMP4 en bekrachtigd in het standpunt van het Kabinet in de voortgangsrapportage externe veiligheid aan de Tweede Kamer in november 2002. Om deze ambities te realiseren zijn drie hoofddoelstellingen geformuleerd die in samenhang de bouwstenen leveren voor het beleid:

1. Het op basis van de uitgangspunten van het externe veiligheidsbeleid tot stand brengen van een beleidsbouwwerk dat consistent en samenhangend is en dat ervaren wordt als begrijpelijk en vertrouwenwekkend;

2. Het oplossen van niet aanvaardbare situaties (saneren van knelpunten);

3. Het zorg dragen voor de noodzakelijke voorwaarden voor de doorwerking en uitvoering van het externe veiligheidsbeleid.

De tijdstermijn waarbinnen de integrale ambities voor externe veiligheid gerealiseerd moeten zijn is in het NMP4 gesteld op 2010.

De doelgroep is divers en omvat partijen als gemeenten en provincies, bedrijfsleven, individuele burgers en het Rijk.

Verantwoordelijkheid van de minister

De Minister van VROM draagt verantwoordelijkheid voor de rijksbrede coördinatie tussen de departementen die beleid maken wat gericht is op of gerelateerd is aan het domein van externe veiligheid. Daarnaast is de Minister van VROM verantwoordelijk voor de regelgeving van inrichtingen, ruimtelijk beleid en ruimtelijke investeringen in het kader van BIRK en vergunningverlening voor defensie-inrichtingen.

Voor 2004 zijn de volgende prioriteiten benoemd:

1. het uitwerken en implementeren van het kabinetsstandpunt ten aanzien van het beoordelingskader voor groepsrisico's;

2. het versterken van de relatie met de burger en bedrijfsleven en het verwerken van opvattingen van deze doelgroepen in het beleid en de producten van het beleid;

3. het ontwikkelen en uitvoeren van een implementatie plan LPG en ammoniak op basis van de uitkomsten «integrale ketenstudies LPG, chloor en ammoniak»;

4. het ontwikkelen van een integrale, toekomstvaste strategie voor de aanpak van externe veiligheidsknelpunten bij goederenemplacementen, en het daadwerkelijk oplossen van deze knelpunten bij maatschappelijk prioritaire locaties;

5. het implementeren van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van uitvoeringsorganisaties.

1) het uitwerken en implementeren van het kabinetsstandpunt ten aanzien van het beoordelingskader voor groepsrisico's:

Doel:

Met het groepsrisicobeleid wordt beoogd het risico van zware ongelukken met gevaarlijke stoffen zo laag mogelijk te houden. Doelstelling van deze prioriteit is het uitwerken en implementeren van het kabinetsstandpunt over het beoordelingskader bij besluitvorming over inrichtingen, transport, ruimtelijke ordening en rampenbestrijding/hulpverlening.

Prestaties 2004:

Eind 2003 is een kabinetsstandpunt geformuleerd waarin een werkwijze is gepresenteerd die zo goed mogelijk rekening houdt met de gesignaleerde knelpunten en tekortkomingen van de bestaande beoordelingswijze en de uitvoerbaarheid van een nieuwe benadering. Het Kabinet stelt voor enige jaren met deze werkwijze ervaring op te doen alvorens tot wettelijke regeling over te gaan.

De voorgestelde benadering bestaat uit drie stappen. Bij stap 1 moet worden vastgesteld wanneer de risico's zodanig zijn dat invulling gegeven moet worden aan het streven om risico's zoveel mogelijk te verminderen. Vervolgens komt aan de orde welke mogelijkheden er zijn om risico's te reduceren, bijvoorbeeld op basis van voorhanden zijnde alternatieven en wat de mogelijkheden zijn van rampenbestrijding en hulpverlening. Is het risico zoveel als mogelijk gereduceerd, dan wordt in de derde stap vastgesteld of de resterende risico's maatschappelijk aanvaardbaar zijn of niet. Bij deze laatste stap is ook de vraag aan de orde in hoeverre bestuurlijk houvast nodig is in de vorm van een getalsmatige norm.

In 2004 zal in samenwerking met medeoverheden ervaring worden opgedaan om de werkwijze toe te passen, hun ervaringen van deze werkwijze vast te leggen om daarna systematisch te evalueren om de werkwijze te gaan verbeteren. Eind 2004 zal de kamer worden geïnformeerd over de eerste tussenevaluatie.

2) het versterken van de relatie met de burger en bedrijfsleven en het verwerken van opvattingen van deze doelgroepen in het beleid en de producten van het beleid:

Doel:

Het verbeteren van de aansluiting van het externe veiligheidsbeleid bij maatschappelijke opvattingen en het herstel van vertrouwen in de bijdrage van de overheid aan de veiligheid.

Prestaties 2004:

In 2004 zal door middel van een gestructureerde dialoog met burgers en bedrijven gewerkt worden aan:

• het meer kennisnemen van en betrekken van opvattingen van burgers en bedrijven over de wijze waarop en waartoe het beleid wordt vormgegeven opdat er meer aansluiting ontstaat bij de maatschappelijke behoeften en het oplossend vermogen van de samenleving beter wordt benut (ontvangen);

• het beter uitleggen en toelichten van de uitgangspunten, ambities en vormgeving van het EV-beleid en wat de overheid er aan doet om de veiligheid voor de samenleving te waarborgen (zenden).

Instrumenten hiervoor zijn:

a) betere informatievoorziening (risicokaarten, actieve communicatie over het EV-beleid naar doelgroepen van beleid, voorzieningen voor gemeenten voor communicatie met burgers);

b) betere meldfaciliteiten (organiseren van mogelijkheden om met de overheid in dialoog te gaan);

c) vertaling van de resultaten van de pilot «Burger en milieu en de risicokaart» in de aanpassing van de kaart, helpteksten en dergelijke, danwel het opzetten van aanvullende voorzieningen ten behoeve van de behoeften van burgers en bedrijven.

3) het ontwikkelen en uitvoeren van een implementatie plan LPG en Ammoniak op basis van de uitkomsten «integrale ketenstudies LPG, chloor en ammoniak:

Doel:

Planmatig uitwerken en uitvoeren van de besluiten die het Kabinet neemt over de uitkomsten van de ketenstudies LPG, chloor en ammoniak.

Prestaties 2004:

Afhankelijk van de uitkomsten van de integrale afweging van maatschappelijke kosten en baten zal dit in 2004 leiden tot een implementatietraject dat bestaat uit:

• het ontwikkelen van regelingen die betrekking hebben op de sanering van een deel van de activiteiten;

• het uitwerken van overeenkomsten en convenanten met delen van de branche voor vrijwillige aanpassing van de aard en omvang van activiteiten;

• de uitwerking van instrumenten om de routering van gevaarlijke stoffen over bepaalde tracés te kunnen beïnvloeden;

• het vaststellen van de randvoorwaarden waarop ruimtelijke ontwikkelingen zich moeten aanpassen;

• het opstarten van projecten om alternatieve vervoersroutes of modaliteiten tot stand te brengen.

Naar verwachting zal het implementatieprogramma zich richten op de LPG- en ammoniakketen, en niet op de chloorketen, aangezien daar door de overeenkomst tussen AKZO en het rijk geen knelpunten van importantie overblijven die een rijksinterventie rechtvaardigen.

4) het ontwikkelen van een integrale, toekomstvaste strategie voor de aanpak van externe veiligheidsknelpunten bij goederenemplacementen, en het daadwerkelijk oplossen van deze knelpunten bij maatschappelijk prioritaire locaties:

Doel:

Vanuit een visie op de toekomst van goederenemplacementen komen tot aanpak van prioritaire knelpunten.

Prestaties 2004:

Op diverse plaatsen in het land worden bij goederenemplacementen als gevolg van rangeer-handelingen met gevaarlijke stoffen externe veiligheidsnormen overschreden. Ook wordt op diverse plaatsen als gevolg daarvan de ruimtelijke ontwikkeling belemmerd. In 2004 worden de volgende prestaties geleverd:

• Het maken van een analyse van de te verwachten autonome ontwikkelingen met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor. In deze analyse worden meegenomen: vervoersprognoses, economische ontwikkelingen en ontwikkelingen met betrekking tot materieel logistieke concepten. In deze analyse worden ook beleidsontwikkelingen, met name de resultaten van de ketenstudies, meegenomen;

• Een vertaling van deze analyse in termen van gevolgen voor de veiligheidssituatie rond de relevante emplacementen. Het resultaat is een overzicht van de emplacementen die nog knelpunten zullen opleveren;

• Het opstellen van een pakket maatregelen om de knelpunten bij de relevante emplacementen weg te nemen. Het kan daarbij gaan om diverse maatregelen (lokale technische aanpassingen, routering, eventueel uitplaatsing). Bij de beoordeling van maatregelen speelt de maatschappelijke kosten/batenverhouding een essentiële rol.

5) het implementeren van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van uitvoeringsorganisaties:

Doel:

Het beleid is erop gericht om in 2006 de uitvoering en de handhaving van de regelgeving structureel verankerd te hebben bij gemeenten, provincies en rijk. Dat dient dan onder meer te blijken uit het structureel meewegen van externe veiligheidsaspecten bij besluiten over het gebruik van ruimte.

Prestaties 2004:

In 2004 wordt prioriteit toegekend aan het implementeren van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van uitvoeringsorganisaties. Dit programma wordt in 2003 opgesteld in samenwerking met gemeenten en provincies en wordt naar verwachting begin 2004 vastgesteld.

Het actieprogramma dient op de volgende onderdelen een verbetering aan te brengen in de uitvoering en handhaving van het EV beleid:

• versterken van de kwaliteit, capaciteit en professionaliteit bij de uitvoering van de bestaande regelgeving;

• beschikbaar maken van capaciteit en kwaliteit om externe veiligheid in een vroegtijdig stadium van de ruimtelijke planvorming te betrekken;

• stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven voor een onberispelijk veiligheidsmanagement.

Overige prestaties 2004 met betrekking tot externe veiligheid:

In 2004 zullen de sanering van urgente gevallen van LPG tankstations, uitvoering maatregelen naar aanleiding van de KIEV-conferentie, de invoeringsbegeleiding van de AMvB kwaliteitseisen inrichtingen en de wet op de registratieplicht de nodige inspanning vragen. Tevens loopt op 1 maart 2004 de overgangstermijn van het Vuurwerkbesluit af. Dat betekent dat de sanering van de vuurwerkbedrijven voltooid moet zijn. Mede gelet op de wijzigingen in het Vuurwerkbesluit zal het begeleiden van de bevoegde gezagen bij de saneringsoperatie nog veel aandacht vergen. In 2004 zullen de inspanningen erop gericht zijn de saneringsoperatie af te ronden.

Tabel 7.6: Prestaties 2004
Operationeel doel: Waarborgen externe veiligheid
Belangrijkste prestaties:
– uitwerken kabinetsstandpunt groepsrisico's: uitvoeren tussenevaluatie.
– het versterken van de relatie met de burger en bedrijfsleven door middel van een gestructureerde dialoog.
– implementatie resultaten ketenstudies voor LPG, chloor en ammoniak.
– het maken van een analyse van de te verwachten autonome ontwikkelingen met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor en een vertaling van deze analyse in termen van gevolgen voor de veiligheidssituatie rond de relevante spooremplacementen.
– het opstellen van een pakket maatregelen om de knelpunten bij de relevante emplacementen weg te nemen.
– vaststellen en implementatie van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van uitvoeringsorganisaties.

7.3. Evaluaties

Tabel 7.7 Beleidsevaluatie Lokale Milieu-kwaliteit en gebiedsgericht beleid
Omschrijving20042005200620072008
Lokale Milieu-kwaliteit en gebiedsgericht beleidEindevaluatie Stad en MilieuEvaluatie Europese Richtlijn LuchtkwaliteitEvaluatie van opneming van stank in de wet Stad en MilieuNieuwe Inventarisatie Luchtkwaliteits KnelpuntenActualisering van Luchtkwaliteits-Plannen
Tabel 7.8 Beleidsevaluatie Uitvoering bodemsanering
Omschrijving20042005200620072008
Uitvoering bodemsaneringMonitoringsrapportageIntegrale evaluatie bodemsaneringMonitoringsrapportageMonitoringsrapportageMoni toringsrapportageMonitoringsrapportage

Monitoringsrapportage: de mate van realisatie van de doelstellingen uit het NMP wordt de laatste jaren systematisch gemonitord. In 2004 zal er voor de vierde maal een landelijke monitoringsrapportage gemaakt worden. In combinatie met de gegevens van het landsdekkend beeld bodemkwaliteit, wordt daardoor een betere planning en sturing van de bodemsaneringsoperatie mogelijk.

Integrale evaluatie bodemsanering: in het kabinetsstandpunt over de beleidsvernieuwing bodemsanering is aangegeven dat in 2004 een evaluatie van de bereikte resultaten zal plaatsvinden mede op basis van het in 2004 beschikbare totaalbeeld van de nog aanwezige bodemverontreiniging in Nederland. Deze evaluatie zal worden uitgevoerd conform de regeling van het ministerie van Financiën voor de uitvoering van beleidsevaluaties.

Tabel 7.9 Beleidsevaluatie Geluid
Omschrijving20032004200520062007
Geluid Evaluatie EU-bronbeleid (alle bronnen)Evaluatie Schiphol-regelgevingEvaluatie Geluidsdoelstellingen 
Evaluatie EU-richtlijn bandenlawaai     

De rijksoverheid zal de geluidsdoelstellingen uiterlijk in 2006 evalueren, conform NMP4. Wat betreft de Schipholregelgeving vindt de evaluatie plaats in 2005.

In de EU-richtlijnen Omgevingslawaai en Bandenlawaai zijn evaluaties opgenomen van het bestaande beleid, de regelgeving en de internationale normering; hiervoor ligt het initiatief bij de Commissie.

Tabel 7.10 Beleidsevaluatie Externe Veiligheid
Omschrijving20042005200620072008
Vuurwerkbesluit  Evaluatie  
Sanering vuurwerk-bedrijven Evaluatie   
Adviesraad Gevaarlijke Stoffen   Evaluatie 
Urgente sanering LPG    Evaluatie
AMvB kwaliteitseisen EV    Evaluatie
Werkwijze groepsrisico  Evaluatie  

7.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.11 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:375 324196 034249 491312 445326 124332 780328 815
Uitgaven:280 931252 919188 409218 712220 115226 772222 807
Programma:272 249244 108180 122210 550212 030218 788214 888
Lokale milieukwaliteit:13 60418 80918 18616 57316 89017 48717 487
Subsidies gebiedsgericht milieubeleid12 77117 70017 21015 57615 64815 64915 649
Overige instrumenten lokale milieukwaliteit8331 1099769971 2421 8381 838
        
Uitvoering bodemsanering:146 647157 239111 339155 578158 720164 386164 386
Subsidies bodemsanering133 463122 399108 615155 422158 720164 386164 386
Bodemsanering VINEX9 49631 54800000
Overige instrumenten bodemsanering3 6883 2922 724156000
        
Geluidreductie:74 54441 51842 74634 32834 26934 32930 429
Subsidies geluidreductie railverkeer5 5413 5163 2564 3234 5254 5294 529
Subsidies geluidreductie wegverkeer65 04636 60038 42127 40727 14627 14723  247
Subsidies geluidreductie industrie0000000
Overige instrumenten geluidreductie3 9571 4021 0692 5982 5982 6532 653
        
Waarborgen externe veiligheid:33 66218 8535 1263 1261 1261 3931 393
Instrumenten externe veiligheid33 66218 8535 1263 1261 1261 3931 393
        
Overig programma:3 7927 6892 7259451 0251 1931 193
Overige instrumenten DGM8386 2952 427503503503503
Onderzoek DGM2 9531 269173317397565565
Communicatie-instrumenten112512512512512 5125
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:8 6828 8118 2878 1628 0857 9847 919
Apparaat:       
Juridische instrumenten813835838838838838838
Apparaat DGM7 8697 9767 4497 3247 2477 1467 081
Ontvangsten:29 30831 54800000

7.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 7.12 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven188 409 218 712 220 115 226 772 222 807 
2. Waarvan apparaatsuitgaven8 287 8 162 8 085 7 984 7 919 
3. Dus programma-uitgaven180 122 210 550 212 030 218 788 214 888 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht97%175 00026%55 00021%45 00015%33 00015%32 000
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)2%3 32173%153 44578%164 91084%183 60084%180 739
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)1%1 8011%2 1061%2 1201%2 1881%2 149
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%180 122100%210 550100%212 030100%218 788100%214 888

Toelichting:

In de reeks «bestuurlijk gebonden» is vanaf 2005 onder andere rekening gehouden met het meerjarenprogramma bodemsanering dat vanaf 2005 toegezegd zal gaan worden. Deze reeks is betiteld als bestuurlijk gebonden aangezien dit beleid valt onder het kabinetsstandpunt BEVER. Voor 2004 is het reeds toegezegde meerjarenprogramma (2002 t/m 2004) opgenomen onder de reeks «juridisch verplicht».

7.6. VBTB-paragraaf

Uitvoering bodemsanering

Door het totstandkomen van het landsdekkend beeld bodemkwaliteit zal het mogelijk worden om vanaf 2005 niet alleen een beeld te geven van de in de diverse jaren bereikte resultaten voor wat betreft bodemsanering maar tevens van de resterende werkvoorraad.

Geluid

Voor de uitvoering van de sanering verkeerslawaai zullen gegevens worden verstrekt over aantallen verrichte saneringen, totaal aantal nog te verrichten saneringen en het aantal te verrichten saneringen in het desbetreffende begrotingsjaar.

Externe veiligheid

In 2004 wordt het Register voor risicovolle situaties (op basis van de in 2003 ingevoerde Registratieplicht) door het bevoegd gezag gevuld. Dit resulteert in een landsdekkend beeld van de bestaande EV-knelpunten. Dit stelt VROM in staat om doelgericht en efficiënt de aanpak van knelpunten, doorwerking en handhaving van het beleid per sector te organiseren.

Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

8.1. Algemene beleidsdoelstelling

De Minister van VROM streeft naar een vitaal landelijk gebied, waarbij het accommoderen van de vraag naar meer ruimte voor wonen, werken, natuur, recreatie en water samen zal moeten gaan met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk beleid richt zich enerzijds op bescherming en zo nodig herstel van waardevolle gebieden met bijzondere landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische en/of ecologische kwaliteiten. Anderzijds richt het ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied zich op het verder ontwikkelen van deze waarden in relatie met ruimteclaims en/of gewenste functieveranderingen ten behoeve van wonen, werken en nieuwe infrastructurele werken in het buitengebied en op oplossingen voor de water- en milieuproblematiek. Wat dit laatste betreft gaat het soms om scheiding van – doorgaans conflicterende – functies, maar veelal – gezien de veelheid aan ruimtelijke claims – om oplossingen die uitgaan van meervoudig ruimtegebruik. De landbouw blijft de belangrijkste sociaal economische en landschappelijke drager van het buitengebied. Transitie van de landbouw – mede ingegeven door EU landbouwbeleid en milieubeleid – is noodzakelijk om deze functies voor het buitengebied te behouden.

De Minister van VROM streeft er naar om bij functieveranderingsen inrichtingsvraagstukken de zogenaamde lagenbenadering als ordenend principe te hanteren, waarbij het water een steeds belangrijker sturende rol op de ordening van ruimtelijke functies zal vervullen. Water heeft ook de mogelijkheid om het landschap meer divers en aantrekkelijker te maken.

8.2. Operationele doelstelling

8.2.1. Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied

Door de toenemende «verstening» neemt de waarde van een groen danwel open buitengebied – met agrarische cultuurlandschappen, watergebieden, natuur- en recreatiegebieden aan belang toe. Het ruimtelijk beleid is gericht op het zoveel mogelijk in stand houden en zo mogelijk herstellen van deze waarden.

Dit wordt bereikt door het samen met LNV opstellen van beleidskaders, het zorgen voor doorwerking in het beleid van andere overheden en het zo nodig beschikbaar stellen van instrumenten voor uitvoering van het beleid.

De beleidskaders zijn gericht op bescherming van waardevolle landschappen en natuur- en recreatiegebieden, bundeling van de verstedelijking, de glastuinbouw en intensieve veehouderij, het vrijwaren van het buitengebied van functies die niet aan het buitengebied zijn verbonden en zo mogelijk komen tot vergroening door sanering (en vervolgens concentratie) van verspreid liggende kassen en (vrijkomende) bebouwing. Ook middels de ruimte voor ruimte benadering, wordt bijgedragen aan de bescherming en ontwikkeling van het buitengebied. Deze beleidskaders zullen worden geactualiseerd in de Nota Ruimte. Voorts zullen nieuwe beleidskaders voorzien in een goede afweging tussen het belang van ruimte voor water en andere ruimtelijke belangen, alsmede in een goede doorwerking van het sturend principe van water naar het niveau van het regionale watersysteem.

8.2.1.1. Nationale landschappen

Nederland kent een aantal gebieden met een kenmerkende landschappelijke identiteit die, op de schaal van de ruimtelijke hoofdstructuur waardevol zijn vanwege hun open, relatief niet verstedelijkt karakter en/of bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Het rijk wil de waarden van deze Nationale Landschappen behouden en waar nodig verder ontwikkelen.

Doelgroep

Afhankelijk van de fase van de uitvoering zal VROM samenwerken met andere departementen en provincies, met waterschappen en maatschappelijke organisaties en dergelijke waarbij rolen taakverdeling onderwerp van nadere besluitvorming is.

Beleidsinstrumenten

VROM wil de kenmerkende identiteit van de Nationale Landschappen versterken. Voor elk Nationaal Landschap wordt daarom een ontwikkelingsprogramma gemaakt. De beleidslijnen daaruit moeten doorwerken in streekplannen en bestemmingsplannen, alsmede leiden tot de uitvoering van concrete projecten die de kenmerkende identiteit verder versterken en de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en recreatieve waarden verbeteren.

In 2004 wordt gestart met het opstellen van ontwikkelingsprogramma's. Daarbij zal, waar mogelijk, aangesloten worden bij relevante regionale planvorming. De rol- en taakverdeling is nog onderwerp van nader besluitvormingIn 2004 wordt tevens een start gemaakt met de uitvoering van concrete projecten (BIRK, zie ook artikel 6).

Verantwoordelijkheid minister

Het beleid voor Nationale Landschappen wordt gezamenlijk met het ministerie van LNV opgesteld en tot uitvoering gebracht. Het beleid maakt onderdeel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur waardoor de Minister van VROM eindverantwoordelijk is voor de Nationale Landschappen. Het Rijk is voor de uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen in grote mate afhankelijk van de provincies.

Prestatiegegevens

VROM neemt binnen het kader van de Nota Ruimte (onder andere selectie en begrenzing) het initiatief om de provincies te stimuleren ontwikkelingsprogramma's op te stellen voor de Nationale Landschappen.

Als vervolg op de evaluatie van het ontwikkelingsprogramma Groene Hart zal in 2004 worden begonnen met het opstellen van een geactualiseerd ontwikkelingsprogramma.

8.2.1.2. Bufferzone beleid en beleid voor regionale parken

Om aan de vraag naar groen en recreatieruimte tegemoet te komen is, complementair aan het concept van verstedelijking in bundelingsgebieden, aangegeven dat in deze stedelijke gebieden voldoende recreatief groen moet worden gerealiseerd en dat de open ruimten tussen de steden moet worden gehandhaafd. Tot nu toe wordt hiervoor in delen van Nederland het instrument Bufferzones ingezet. De bufferzones zullen in regionale parken getransformeerd worden. Dat betekent een verschuiving van accenten: meer mogelijkheden voor dagrecreatie voor de bewoners van stedelijke gebieden en het geven van meer verantwoordelijkheid aan provincies en stedelijke netwerken bij de ontwikkeling en uitvoering van regionale parken.

Beleidsinstrumenten

Dit instrument richt zich op het aankopen van gronden en vervolgens door inrichting komen tot kwaliteitsverbetering en vergroting van de gebruikswaarde van de gebieden. Mede om verdere verstedelijking te voorkomen.

Totdat de planologische doorwerking van het beleidsconcept regionale parken is geregeld en is opgenomen in streekplannen door de provincies, blijft in 2004 het planologisch regime van het bufferzonebeleid gehandhaafd.

Uitvoering van het bufferzonebeleid vindt plaats door restrictief planologisch beleid voor verstedelijking. Tevens koopt het rijk gronden aan binnen de bufferzones in de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland. De aangekochte gronden worden vervolgens, veelal in landinrichtingsverband, ingericht ten behoeve van recreatie.

Verantwoordelijkheid minister

De provincies zijn verantwoordelijk voor het opstellen van ontwikkelingsplannen voor regionale parken. Dit doen zij in overleg met de gemeenten van de stedelijke netwerken.

De Minister van VROM heeft een gedeelde verantwoordelijkheid met de minister van LNV voor de vaststelling van de aan te kopen oppervlakten en in te richten delen van de bufferzonegebieden.

Prestatiegegevens

Ook in 2004 worden VROM middelen ingezet voor de aankoop van gronden in bufferzones om de continuïteit van het beleid te garanderen. Niettemin is een deel van de subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord terecht gekomen op de Bufferzones. In de komende periode zal samen met LNV worden bekeken welke gevolgen dit heeft voor het ambitieniveau van het rijk met betrekking tot bufferzones en verder te ontwikkelen beleid in het kader van regionale parken.

8.2.1.3. Reconstructie van de zandgebieden

De doelstellingen van reconstructie staan in het perspectief van een duurzame landbouw en een duurzaam ingerichte omgeving. Binnen dit laatste is de inzet gericht op de instandhouding en verhoging van milieukwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied op de zandgronden in Nederland.

De reconstructie opgave betreft een gebiedsmatige ruimtelijke afweging die alle ruimtelijke functies in het landelijk gebied omvat, uitgezonderd de zorg en ontwikkeling van (grote) kernen en steden en infrastructuur. Deze opgave is geografisch beperkt tot de concentratiegebieden van intensieve veehouderij (varkens, kippen) in de provincies Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht.

Doelgroep

De voornaamste doelgroepen worden gevormd door de provincies, die samen met gemeenten en waterschappen, belangenorganisaties en betrokken agrariërs, én het rijk een aanpak ontwikkelen voor de betreffende gebieden. De provincie zorgt voor besluitvorming en uitvoering van de uiteindelijke plannen.

Beleidsinstrumenten

Het belangrijkste instrument vormt de Reconstructiewet Concentratiegebieden van 2002. Daarin staat vermeld dat er per reconstructiegebied een reconstrucieplan wordt opgesteld door een reconstructiecommissie. Het kader voor de reconstructieplannen is neergelegd in de vastgestelde Rijksuitgangspuntennota. VROM/LNV dient uiteindelijk zijn goedkeuring aan de plannen te hechten, hetgeen in een bestuursovereenkomst zal worden vastgelegd.

Verantwoordelijkheid minister

De directe verantwoordelijkheid voor de reconstructie, afgeleid van de Reconstructiewet, berust bij de Ministers van LNV en VROM. Zij scheppen gezamenlijk de inhoudelijke kaders, de condities van planvorming en uitvoering voor de provincies en keuren de vastgestelde reconstructieplannen goed. De ministers controleren daarbij of de rijksdoelen gehaald worden.

Prestatiegegevens

Nadere vaststelling van rijksbeleid en inzet van het rijk bij de reconstructie opgave. Dit geschiedt via bestuurlijk en ambtelijk overleg met de provincies (gemeenten en waterschappen) en de rijkspartners over invulling en vorming van rijksbeleid tot nu toe.

Kweken van draagvlak en bevordering van doorwerking van Rijksbeleid naar de provincies en in plannen van gemeenten en waterschappen via communicatie en betrokkenheid bij de reconstructiecommissies.

Beoordelen van de reconstructieplannen, inclusief het uitvoeringsprogramma en de wijze van financiering van die plannen.

Nadere aanscherping van de prestaties van VROM zal plaatsvinden in het besluitvormingsproces rond de Nota Ruimte.

8.2.1.4. Glastuinbouw

Doel van het rijksbeleid is de herstructurering van bestaande verouderde glastuinbouwgebieden mogelijk te maken, onder meer door planologische ruimte voor de glastuinbouwsector te realiseren. Bij de herstructurering worden bedrijven uitgeplaatst waardoor bedrijven die blijven kunnen worden gemoderniseerd met mogelijkheden voor ruimtelijke kwaliteits- en milieuwinst. Voor de uitplaatsing van bedrijven en deels voor de extra ruimtebehoefte aan glastuinbouwlocaties heeft het rijk 10 nationale projectlocaties aangewezen.

Doel is ook de verspreide vestiging van kassen te voorkomen en waar mogelijk tot sanering van bestaande solitaire vestigingen te komen.

Doelgroep

Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij voldoende planologische ruimte voor glastuinbouw reserveren, de herstructurering ter hand nemen en een actief beleid voeren om solitair glas te voorkomen en zo mogelijk tot sanering en concentratie over te gaan.

Beleidsinstrumenten

Voor sanering van niet perspectiefrijk glas kan de provincie een regeling ontwikkelen die aansluit bij het gedachtegoed ruimte voor ruimte.

Verantwoordelijkheid minister

De directe verantwoordelijkheid voor een duurzame ontwikkeling van de glastuinbouwsector ligt bij de minister van LNV. Gezien de indringende invloed van de glastuinbouw als ruimtelijke functie zijn de Ministers van VROM en LNV verantwoordelijk voor formulering en toetsing van het ruimtelijk beleid voor deze sector.

Prestatiegegevens

• In 2004 zullen streek- en bestemmingsplannen door het rijk worden getoetst op beschikbaarheid van ruimte op de 10 nationale projectlocaties, de toekomst van bestaande regionale glastuinbouwgebieden, inclusief de rol die deze kunnen spelen bij de inplaatsing van verspreid liggende bedrijven en het schrappen van overige planologische ruimte voor glastuinbouw,

• Het rijk zal de regelingen van de provincies voor het saneren en verplaatsen van niet perspectief rijk glas toetsen aan de uitgangspunten van het beleid voor ruimte voor ruimte,

• Een tussentijdse evaluatie van het beleid met betrekking tot de 10 projectlocaties vindt plaats in 2005.

8.2.1.5. Beleid vrijkomende gebouwen met Ruimte voor Ruimte regeling

Het ruimtelijk beleid is er op gericht dat vrijkomende bebouwing in het buitengebied welke goed past in het landschap kan worden herbenut voor kleinschalige functies. Vrijkomende bebouwing die niet de vereiste kwaliteit heeft, dient indien mogelijk te worden gesloopt. In ruil voor een aanzienlijke amovering van bebouwing, bestaat de mogelijkheid om één of meer woningen terug te bouwen, waarvan de opbrengsten ten goede komen aan de sloop. In dat geval moet er sprake zijn van een aanzienlijke reductie van bouwvolume en -oppervlak.

Het doel van dit beleid is om in het geval van sanering tot een aanzienlijke vermindering van de verstening van het buitengebied en de Ecologische Hoofdstructuur te komen en ongewenste bedrijfsactiviteiten in de vrijkomende gebouwen tegen te gaan. Als bijkomend effect worden door dit beleid de mogelijkheden vergroot voor het wonen in het buitengebied.

Doelgroep

Het instrument staat ten dienste van provincies en gemeenten die tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het buitengebied willen komen.

Beleidsinstrumenten

Als beleidsinstrumenten worden onderscheiden:

a. De Ruimte voor Ruimteregeling, die provincies kunnen opstellen voor alle vrijkomende bedrijfsbebouwing in het buitengebied;

b. De specifieke regeling in het kader van het bestuursakkoord van Brakkestein, waarin nadere afspraken zijn gemaakt tussen het rijk en de 5 provincies die betrokken zijn bij de regeling beëindiging Veehouderijtakken.

Verantwoordelijkheid minister

Provincies hebben de verantwoordelijkheid om voor vrijkomende bebouwing regels op te stellen en er ruimtelijke voorwaarden aan te verbinden, vast te leggen in het streekplan of een ander Statenbesluit. De minister is er verantwoordelijk voor dat de provinciale regelingen en de uitvoering in de praktijk in overeenstemming zijn met de ruimtelijke kaders van het rijk. Dit kan worden bereikt via een bestuurlijk of juridisch spoor.

Prestatiegegevens

• Initiëren en ontwikkelen van bestuurlijk of juridisch instrumentarium ter borging ruimtelijk kaders van het Rijk in streekplan en andere Statenbesluiten.

• In 2004 zal de toepassing van het ontwikkelde instrumentarium worden beoordeeld en geëvalueerd in samenwerking met de provincies.

8.2.1.6. PKB Rivierengebied/Maas/Noodoverloopgebieden

Teneinde de in paragraaf 8.1 geformuleerde algemene doelstelling op het gebied van water en ruimtelijke ordening te operationaliseren worden lange termijn doelen geformuleerd. Zo zal de PKB Ruimte voor de Rivier, onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat met als doelstellingen: verhogen van de veiligheid tegen hoogwater en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, in 2005 naar verwachting gereed zijn. De uitvoering van deze PKB dient uiterlijk 2015 zijn beslag te hebben. VROM gaat daarvoor een kader ontwikkelen om de doelstelling «verbetering van de ruimtelijke kwaliteit» voor de Rijn en haar zijtakken te operationaliseren en daarmee stuurbaar en toetsbaar te maken.

Voor de Maas is een Integrale Verkenning Maas (IVM) uitgevoerd, waarbij eveneens een ruimtelijk kwaliteitskader is ontwikkeld. Deze IVM is gericht op maatregelen om Limburg en Brabant op termijn (na 2015) te beschermen tegen hoogwaters. De IVM zal gaan doorwerken de streekplannen.

Aangezien er met alle genoemde hoogwatermaatregelen toch altijd een kans op overstroming overblijft, wordt door de Minister van VROM meegewerkt aan het tot stand brengen van een kabinetsstandpunt, waarin een aantal gebieden voor noodoverloop zullen worden aangewezen.

Doelgroep

VROM werkt samen met V&W en LNV, alsmede met andere overheden, waterschappen, maatschappelijke organisaties, e.d.

Beleidsinstrumenten

Voor het Ruimte voor de Rivierbeleid wordt een PKB «Ruimte voor de Rivier» opgesteld voor de Rijn en haar zijtakken. Voor de Maas is er de Integrale Verkenning MaasHet rijksruimtelijk kader van VROM zal door de projectorganisatie van de PKB Ruimte voor de Rivier worden uitgewerkt tot een concreet sturend en toetsend instrument.

Een aantal ruimtelijke ontwerpen zullen worden gemaakt op te selecteren locaties in de Rijn teneinde de kansen voor verhoging van de ruimtelijke kwaliteit zichtbaar te maken en een basis te bieden voor mogelijke ontwikkelingsplanologische samenwerkingsverbanden (pps).

De procesarchitectuur voor het tot stand brengen van de PKB zal mede gericht worden op het effectief betrekken van maatschappelijke groeperingen teneinde de doelstelling ruimtelijke kwaliteit maatschappelijk gelegitimeerd te operationaliseren.

Er zal een limitatieve lijst worden opgesteld met locaties waar experimenten met aangepast bouwen kunnen worden uitgevoerd in het winterbed van de grote rivieren.

De Beleidslijn Ruimte voor de Rivier blijft het bestaande instrument vormen voor de toetsing van voorgenomen bouwactiviteiten, waarbij als uitgangspunt geldt, dat de ruimte voor de rivier dient te worden behouden.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is mede initiatiefnemer (met LNV en projectverantwoordelijke V&W) voor het opstellen van de PKB Ruimte voor de Rivier. Deze PKB is gericht op rivierverruiming, ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de Rijn en haar zijrivieren.

Het ontwikkelen en uitvoeren van waterbeleid is voor het grootste deel de verantwoordelijkheid van V&W. De ruimtelijke kwaliteit van Nederland is een verantwoordelijkheid van de Minister van VROM. Het inkaderen, stimuleren en waar nodig faciliteren van processen ten behoeve van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (in combinatie met het oplossen van watervraagstukken op het gebied van veiligheid en wateroverlast) is een verantwoordelijkheid van de Minister van VROM.

Prestatiegegevens

• In 2004 is deel 1 van de PKB Ruimte voor Rivier gereed. Hierin zal tevens zijn aangeduid welke gebieden ruimtelijk worden gereserveerd teneinde op de lange termijn maatregelen gericht op het scheppen van ruimte voor water mogelijk te maken.

• Een ruimtelijk kader is opgesteld, waarbinnen de provincies verder beleidsvrijheid hebben om te komen tot invulling met maatregelen van de PKB.

• Er is in 2004 een limitatieve lijst met locaties in het winterbed van de rivier, waar geëxperimenteerd kan worden met vormen van aangepast bouwen.

8.2.1.7. Schadeclaims Ruimte voor Rivier

Tijdens het bestuurlijk overleg op 23 april 1997 over de uitvoering van de Beleidslijn «Ruimte voor de Rivier» (Staatscourant nr. 77, 19 april 1996) en in de brief daarover aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 is vastgelegd dat het rijk bereid is een grote verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de eventuele planschade die ontstaat door deze beleidslijn. Hiertoe is een regeling ontworpen.

Doelgroep

De doelgroep zijn instanties, zowel overheden als particulieren die menen door de inwerkingtreding van de beleidslijn planschade te hebben geleden.

Beleidsinstrumenten

Getroffenen kunnen een schadeclaim indienen bij de «Commissie schadebeoordeling beleidslijn Ruimte voor de Rivier». Deze commissie is eind 1999 ingesteld door de Minister van VROM voor een periode van vijf jaar. De Commissie beoordeelt ingediende claims en adviseert op verzoek van gemeenten of de Minister van VROM over de ingediende claims conform het gestelde in het instellingsbesluit. Nadat de commissie de minister van advies heeft gediend, neemt de minister een besluit over de toekenning van de schadeclaim en de hoogte daarvan.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de toekenning van schadevergoeding als gevolg van eventuele planschade door de inwerkingtreding van de beleidslijn.

Prestatiegegevens

1. Behandeling door de commissie van ingediende schadeclaims binnen de daartoe gestelde wettelijke termijnen. De commissie is tot nu toe ingeschakeld bij 11 mogelijke schadegevallen, die allen nog in enige mate in procedure zijn.

2. Besluit over uitkering van schadevergoedingen binnen gestelde termijnen. De minister heeft tot nu toe in twee gevallen een schadevergoeding uitgekeerd.

3. In 2004 evaluatie van de commissie schadebeoordeling en vaststelling van eventuele vervolgactiviteiten.

Tabel 8.1 Prestaties 2004
Outcome-indicatoren*
• Kwaliteit waardevolle landschappen
• Aandeel en toename woningvoorraad, werkzame personen en oppervlakte bedrijventerreinen in waardevolle landschappen, in EHS en buiten bebouwd gebied
• Areaal recreatief groen in regionale parken
• Aandeel oppervlakte glastuinbouw op projectlocaties
VROM-prestaties
• Stimuleren van provincies voor het opstellen van ontwikkelingsprogramma's voor de nationale landschappen
• Start opstellen geactualiseerd ontwikkelingsprogramma Groene Hart
• Aankoop van gronden in de Bufferzones
• Vaststelling van de rijksinzet bij de reconstructie van de zandgebieden
• Bevorderen doorwerking rijksbeleid inzake reconstructie van de zandgebieden in plannen van lagere overheden
• Beoordelen van de reconstructieplannen
• Toetsen van streek- en bestemmingsplannen op beschikbaarheid van ruimte op de 10 projectlocaties glastuinbouw
• Toetsen van regelingen van provincies inzake het verplaatsen van niet perspectief rijk glas
• Ontwikkelen instrumentarium t.b.v. beleid vrijkomende bebouwing in buitengebied
• Afronden PKB deel 1 Ruimte voor Rivier + opstellen ruimtelijk kader
• Vaststellen van locaties in het winterbed van de rivier t.b.v. het experimenteren met aangepast bouwen
• Behandeling schadeclaims in het kader van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier
• Evaluatie schadeclaims in het kader van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier

* Gezien de ontwikkeling rond de Nota Ruimte zijn de outcome-indicatoren nog volop in ontwikkeling.

8.3. Evaluaties

Voor de komende jaren zijn de volgende evaluaties gepland:

Tabel 8.2 Evaluaties
Operationele DoelstellingOnderzoek200320042005200620072008
Beschermen en ontwikkeling van het landelijk gebied
 Evaluatie Groene Hartx     
 Draagvlakonderzoek ruimte voor de rivierx     
 Evaluatie watertoetsx     
 MER en MKBA ruimte voor de rivierxx    
 Ontwikkelingsgerichte landschapsstrategiex     
 Ruimte voor ruimte regeling xx   
 Transformatie buitengebiedx     
 Draagvlakonderzoek Nationale Landschappenxx    
 Evaluatie Glastuinbouw  x   
 Evalutaie Schadeclaims Ruimte voor Rivier x    

8.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.3 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:14 8309 3949 92710 80110 2309 8117 264
Uitgaven:17 40510 02811 02112 27811 44410 2757 728
Programma:16 1418 6209 65510 93810 1218 9596 412
Bescherming en ontwikkeling landelijk gebied:16 1418 6209 65510 93810 1218 9596 412
Aankoop bufferzones10 9306 8807 4638 4638 3097 8975 350
Ontwikkeling Waddengebied91000000
Overige instrumenten landelijk gebied14667684654604604604
Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied3 9705861 0501 36375000
Beleidlijn Ruimte voor de rivier863936868686868
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds0000000
Onderzoek DGR273164160160160160160
Communicatie-instrumenten0230230230230230230
        
Overig programma:0000000
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:1 2641 4081 3661 3401 3231 3161 316
Apparaat:       
Juridische instrumenten125128129129129129129
Apparaat DGR1 1391 2801 2371 2111 1941 1871 187
Ontvangsten:1 472000000

Toelichting:

Onder het instrument «Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied» staan onder meer de uitgaven voor de Nationale Landschappen.

De uitgaven voor «reconstructie van de zandgebieden», «glastuinbouw», «Ruimte voor Ruimte regeling» en PKB rivierengebied/Maas/Noodoverloopgebieden» hebben betrekking op het apparaat.

8.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 8.4 Bedragen in € 1000
  2004 2005 2006 2007 2008
1. Totaal geraamde kasuitgaven11 021 12 278 11 444 10 275 7 728 
2. Waarvan apparaatsuitgaven1 366 1 340 1 323 1 316 1 316 
3. Dus programma-uitgaven9 655 10 938 10 121 8 959 6 412 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht15%1 49214%1 4939%9545%4547%454
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%00%00%00%00%0
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)77%7 46377%8 46382%8 34088%7 91685%5 443
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld7%7009%9828%8277%5898%515
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%9 655100%10 938100%10 121100%8 959100%6 412

Toelichting:

Het grootste deel van dit artikel wordt gevormd door de bestuurlijk (middels een convenant) gebonden Bufferzones (7,5 mln).

De juridisch verplichte projecten betreffen:

Groot Mijdrecht zuid (0,5 mln);

Subsidies (0,8 mln);

Nationale Landschappen (0,2 mln).

8.6. VBTB-paragraaf

Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid en de rijksagenda, gericht op het bereiken van een gecoördineerde inzet van investeringsstromen met betrekking tot een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid, zal meer helderheid ontstaan over de VROM-agenda voor de komende periode en de te realiseren doelstellingen. Op basis hiervan kunnen zowel de algemene beleidsdoelstelling als de operationele doelstelling verder worden aangescherpt. Tevens zal duidelijkheid ontstaan over welk departement verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de verschillende prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid.

Prestatie- en effectgegevens betreffen in deze begroting voornamelijk procesindicatoren. Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid zal de aandacht zich tevens richten op het gebruik van effectindicatoren. Effectindicatoren op het niveau van de algemene beleidsdoelstelling zijn al wel beschikbaar en dienen als basis voor het uit te voeren monitoring- en evaluatie-onderzoek. In de begroting van 2005 zal dit nader worden uitgewerkt.

Bij de operationele doelstellingen moet ontwikkeling van de effectindicatoren en bijbehorende streefwaarden nog grotendeels plaatsvinden. Het gaat hier met name om de onderwerpen Ontwikkelingsprogramma's, reconstructie zandgebieden en het Rivierengebied.

Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

9.1. Algemene beleidsdoelstelling

VROM stelt zich tot doel de ruimtelijke kwaliteit van Nederland in een Europese context in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Het gaat daarbij om de specifieke ruimtelijke kwaliteit in en om Nederland, de Noordzee en de Waddenzee. Om dit te bereiken wordt langs twee sporen afstemming nagestreefd tussen het Nederlandse ruimtelijke beleid en dat in het buitenland, inclusief het «Brusselse» (EU) beleid. Hiertoe wordt overleg gevoerd met centrale en decentrale overheden in binnen- en buitenland en wordt deelgenomen aan een groot aantal internationale overlegorganen.

Het eerste spoor («van binnen naar buiten») omvat al die activiteiten die er op gericht zijn dat het nationale beleid zo veel mogelijk conform eigen beleidsdoelstellingen gevoerd kan worden zonder «spanningen» aan de grenzen als gevolg van «ander» beleid aan de andere kant van de grens. Om dit te kunnen bewerkstelligen vindt overleg en afstemming plaats met als inzet dat het beleid dat aan de andere kant van de grens – of verder weg binnen Europa – wordt gevoerd, kwaliteitsdoelstellingen nastreeft die het beleid in Nederland zoveel mogelijk ondersteunen. Hiertoe worden gezamenlijke beleidsagenda's en uitvoeringsprogramma's opgesteld met de omliggende (federale) regio's en de omliggende landen van Noordwest Europa.

Het tweede spoor («van buiten naar binnen») omvat die activiteiten die bewerkstelligen dat nieuw te ontwikkelen of te herzien Europees beleid dat een impact heeft op de ruimtelijke inrichting van Nederland zo veel mogelijk bijdraagt aan de uitvoering van het ruimtelijk beleid in Nederland. Daartoe wordt vanuit eigen ruimtelijke kwaliteitsdoelstellingen actief met de Europese instellingen en met betrokken departementen in Nederland meegewerkt aan de formulering, de herziening en/of de uitvoering van zulk Europees beleid.

9.2. Interreg

Ter ondersteuning van de algemene beleidsdoelstelling en als instrument bij de operationalisering van de operationele doelstellingen die uit de algemene beleidsdoelstelling voortkomen zal het Interreg-programma worden ingezet. Nederland participeert in drie Interreg programma's, te weten:

Interreg IIIB North West Europe, Interreg IIIB North Sea en Interreg IIIC Westzone.

Door middel van het Interreg programma wil VROM:

1. Uitvoering geven aan het nationaal ruimtelijk beleid met behulp van de beschikbare Europese gelden. Het totale budget voor de drie programma's waarin Nederland participeert bedraagt voor de totale programma-periode ongeveer € 550 mln. Het Interreg programma vereist wel dat de toegezegde Europese middelen aangevuld worden met een eigen nationale bijdrage;

2. De beschikbare Europese gelden binnen het Interreg programma optimaal benutten. Om dit doel te bereiken streeft VROM naar zoveel mogelijk goedgekeurde Nederlandse projecten.

Om dit te bereiken zet VROM een viertal instrumenten in:

1. De Project Stimulerings Regeling: deze subsidieregeling is gericht op het ontlokken van zoveel mogelijk Nederlandse Interreg projecten;

2. De Cofinancieringsregeling: de co-financieringsregeling is bedoeld om decentrale overheden te stimuleren nationaal ruimtelijk beleid uit te voeren met gebruikmaking van Interreg middelen. De subsidie bedraagt 5 tot 10% van de totale projectkosten;

3. Eigen VROM projecten: bepaalde beleidsambities zijn van dermate strategisch belang voor het rijk dat VROM zelf of in samenwerking met andere rijkspartners het initiatief neemt om dergelijke strategische projecten binnen Interreg op te zetten en uit te voeren. (bijvoorbeeld de ruimtelijke visie voor de Noordzee);

4. Interne- en externe voorlichtingsbijeenkomsten en workshops: deze workshops worden ingezet om meer bekendheid te geven aan het Interreg programma en daarmee meer initiatieven voor projecten te ontlokken. Daarnaast kan door extra informatie de drempel om een Europese project op te zetten, worden verlaagd.

Prestatiegegevens

Gestreefd wordt om 45% van de toegekende Europese Interreg subsidie in de drie Interreg programma's bij Nederlandse partners te laten neerslaan.

Ondersteuning via de co-financieringsregeling van 10 tot 20 projecten, die uitvoering voorstaan van nationaal ruimtelijk beleid.

Het ontlokken van ongeveer 35 Nederlandse Interreg projectvoorstellen door ondersteuning via de Project Stimulerings Regeling.

Binnen de verschillende Interreg stuurgroepen streeft VROM naar 40 tot 50 goedgekeurde Interreg projecten waarbij een Nederlandse partner betrokken is. In 2004 zal VROM een tussentijdse evaluatie uitvoeren naar de effectiviteit van de cofinancierings- en projectstimuleringsregeling.

9.3. Operationele doelstellingen

Als gevolg van opschorten van besluitvorming over nieuw te voeren beleid hebben deze operationele doelstellingen beperkte politieke status en zijn streefwaarden en prestaties slechts in meer algemene termen voor het jaar 2004 te benoemen.

Het ligt in het voornemen voor het eerste spoor de volgende operationele doelstellingen nader uit te werken:

• Internationale afstemming ruimtelijke inrichting (9.3.1);

• Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inrichting mainports (9.3.2.).

Het tweede spoor zal nader worden uitgewerkt via de doelstelling:

• Impact van het Europees beleid op nationale ruimtelijke kwaliteit (9.3.3.).

9.3.1. Internationale afstemming ruimtelijke inrichting (van binnen naar buiten)

Het ruimtelijk beleid in Nederland kent een aantal beleidsthema's waarvoor internationale afstemming van cruciaal belang is voor een succesvolle uitvoering. Hierbij kan een tweedeling worden gemaakt tussen thema's waarvoor het Rijk een primaire verantwoordelijkheid wil nemen en thema's waarvoor het Rijk de eerstverantwoordelijkheid in eerste instantie aan andere overheden toekent (stimuleringsprogramma). Tot de eerste categorie behoren:

• Behoud van grensoverschrijdende open ruimten (9.3.1.1);

• Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen met onder meer als doelstelling het verminderen van het risico van overstromen grote rivieren (9.3.1.2);

• Transnationale visie ten behoeve van een effectief ruimtegebruik van de Noordzee (9.3.1.3);

• Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee (9.3.1.4).

De thema's van het stimuleringsprogramma staan nader uitgewerkt onder 9.3.1.5.

9.3.1.1. Behoud van grensoverschrijdende open ruimten

Het doel is het voor de lange termijn aan weerszijden van de grens duurzaam behouden van het open karakter en de groene kwaliteiten, met de nadruk op het Benelux-Middengebied en de open ruimten van Noord-Nederland en Nedersaksen, als bijdrage aan de ruimtelijke differentiatie op nationaal en bovennationaal niveau (zie kaart).

Aanvullend dient deze doelstelling bij te dragen aan het behoud en het ontwikkelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in de grensregio's langs de gehele Nederlandse grens met Duitsland en Vlaanderen.

kst-29200-XI-2-1.gif

Doelgroep

Het behoud van openheid en het versterken van de groene kwaliteiten in een sterk verstedelijkte Europese regio is van belang voor de inwoners van de nabijgelegen verstedelijkte gebieden van Midden- en Zuid-Nederland, Noord- en Midden-Duitsland en Vlaanderen en Wallonië (behouden dan wel realiseren attractieve recreatieve uitloopgebieden). Daarnaast kunnen kwaliteiten worden ontwikkeld die bijdragen aan het aantrekkelijker maken van deze gebieden voor verblijfsrecreatie.

Beleidsinstrumenten

• Bestaand, geïnstitutionaliseerd overleg over ruimtelijk ordeningsbeleid aan weerszijden van de grens in de subcommissies Noord en Zuid van de Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening en in de grenscommissies van de Bijzondere Commissie voor de Ruimtelijke Ordening van de Benelux.

• Interregprojecten (zie 9.2.).

Verantwoordelijkheid minister

Het initiatief tot het overleg ligt bij de Minister van VROM, voor het bereiken van de doelen is overeenstemming met de buitenlandse partners en de lagere overheden nodig.

Prestatiegegevens

In 2004 zal met het Gewest Vlaanderen voorbereidend overleg voor een transnationaal ruimtelijke ontwikkelingsprogramma voor geïdentificeerde ruimtelijke vraagstukken voor het Benelux-Middengebied worden gevoerd en zo mogelijke afspraken tot het opstellen hiervan worden vastgelegd.

Tegen het eind van 2004 zal het overleg over gezamenlijke beleidsafspraken met Nedersaksen worden geopend. Dit overleg dient in de daarop volgende jaren uit te monden in een gezamenlijke ontwikkelingsvisie en politiek geaccordeerde beleidsuitgangspunten en maatregelen.

Door middel van een intensieve samenwerking tussen Rijk, andere partners en lagere overheden, zal het Rijk zorgdragen voor:

• formuleren van gezamenlijke beleidsuitgangspunten, tezamen met buitenlandse partners;

• afstemming met de departementen van LNV, V&W en EZ en coördineren van de inzet van rijksinvesteringen;

• maken van transnationale beleidsafspraken met andere betrokken partijen, te weten buitenlandse partners die verantwoordelijk zijn voor het ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals de Gewesten Vlaanderen en Wallonië en de Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen;

• opstellen van transnationale ontwikkelingsprogramma's en concrete Interreg projecten.

9.3.1.2. Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen.

Het doel is een internationale, integrale, gebiedsgerichte aanpak door het opstellen van stroomgebiedplannen voor Rijn, Maas, Schelde en Eems met het oog op het verminderen van de overstromingsrisico's in deze gebieden. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen (bovenstroomse)brongebieden en (benedenstroomse)ontvangstgebieden. Door middel van de gezamenlijk op te stellen stroomgebiedbeheersplannen dienen beleidsmaatregelen te worden voorbereid die bijdragen aan kwantiteits- en kwaliteitsdoelstellingen met betrekking tot het water en de ruimtelijke inrichting. Bij dit onderwerp is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministeries van V&W, VROM en LNV, waarbij VROM zorg draagt voor ruimtelijke kwaliteit en doorvertaling van ruimtelijke maatregelen in de planvorming.

Doelgroep

Decentrale overheden/ministerie van V&W/ministerie van LNV.

Nationale en decentrale overheden van de landen die in de stroomgebieden liggen.

Beleidsinstrumenten

• Stroomgebiedsbeheersplannen.

• Transnationale Interregprojecten die op water gericht zijn (zie voor Interreg 9.2).

Verantwoordelijkheid minister

Ten aanzien van de doelstellingen voor wateroverlast en waterkwaliteit is voornamelijk het ministerie van V&W verantwoordelijk. De veiligheid in deze gebieden is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van VROM en V&W. Het doelmatig gebruik van de ruimte en het instrumentarium voor de ruimtelijke maatregelen is verantwoordelijkheid van VROM.

Prestatiegegevens

In 2004 zal de inzet gericht zijn op het maken van afspraken rond het opstellen van een stroomgebiedbeheersplan voor de Rijn. In latere jaren volgend die voor de drie andere rivieren (zie ook 8.2.1.6 PKB Rivierengebied/Maas/Noodoverloopgebieden).

9.3.1.3. Opstellen transnationale visie ten behoeve van effectief ruimtegebruik van de Noordzee

Doel is het nastreven van effectief ruimtegebruik Noordzee met behoud van nationale ruimtelijke kwaliteit. Hierbij gaat het om het creëren van een duurzaam evenwicht tussen economische belangen, ecologische waarden en belevingsaspecten op de Noordzee.

Daarbij dient gedacht te worden aan transnationale afstemming van het gebruik van de Noordzee op de volgende terreinen: offshore windparken; olie en gas exploratie en exploitatie; zand- en grindwinning; transnationale tracés van kabels en pijpleidingen; scheepvaart; vrije horizon; transnationale gebieden met bijzondere natuurwaarden.

Doelgroep

Ministerie van V&W, Ministerie EZ, OSPAR-landen (landen die het verdrag Oslo en Parijs 1992, ter bescherming van het zeemilieu in het Noordoostelijk Atlantisch gebied, hebben ondertekend).

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van V&W coördineert het Noordzeebeleid; de Minister van VROM bereidt samen met de Minister van V&W de Noordzeeconferentie voor en is eerst verantwoordelijke voor het indienen en besteden van Interreg III-B gelden en het opzetten van het daarbij behorende netwerk.

Beleidsinstrumenten

• Bestaand geïnstitutionaliseerd overleg: InterdepartementaaI Directeuren Overleg Noordzee, OSPAR, Noorzee ministersconferentie,

• Ontwikkelen van ontwerpcriteria voor bouwwerken binnen de 12 mijl zone,

• Interreg (zie 9.2.).

Prestatiegegevens

• Goedgekeurd Interreg project transnationale ruimtelijke visie op de Noordzee;

• Creëren van draagvlak voor:

– Concessiestelsel voor windenergie;

– Wet- en regelgeving in de Exclusieve Economische Zone (EEZ);

• Criteria voor meervoudig ruimtegebruik;

• Samenstellen van een transnationale Noordzee-atlas.

9.3.1.4. Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee

Doel is het bijdragen aan de realisering van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee, zoals vastgelegd in de PKB Derde Nota Waddenzee: «de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als (internationaal) natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap».

De doelrealisatie kan worden gemeten aan de hand van een nog in opstelling zijnd en in 2004 te publiceren referentiekader en streefbeeld.

Doelgroep

Rijk, waddenprovincies, waddengemeenten, bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en alle overige gebruikers van het waddengebied.

Verantwoordelijkheid Minister

De Minister van VROM is coördinerend minister voor het Nederlandse Waddenzeebeleid. Voor de internationale afstemming met Duitsland en Denemarken is de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verantwoordelijk.

Beleidsinstrumenten

• Kaderstelling: opstelling van een kaderstellende beleidsnota voor de Waddenzee, i.c. de PKB Derde Nota Waddenzee.

• Vergunningverlening door het rijk: op basis van diverse wet- en regelgeving zijn diverse ministers (mede)bevoegd gezag voor het toestaan van menselijke activiteiten in en rond de Waddenzee.

• Het Coördinatiecollege Waddengebied (CCW) en het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW) coördineren de afstemming met waddenprovincies en gemeenten. VROM neemt 50% van de kosten van het secretariaat van beide colleges voor haar rekening.

• De Raad voor de Wadden. Een adviesraad die speciaal is ingesteld voor advisering van het Kabinet over het Waddenzeebeleid. De organisatorische en personele lasten komen voor rekening van het ministerie van VROM.

Prestatiegegevens

• Planologische kernbeslissing: het rijksbeleid voor de Waddenzee is vastgelegd in een aparte planologische kernbeslissing voor de Waddenzee;

• De in 2005 onder Nederlands voorzitterschap te houden regeringsconferentie tussen Nederland, Duitsland en Denemarken;

• Vergunningen en afwijzingen voor het toestaan respectievelijk niet toestaan van menselijke activiteiten in en rond de Waddenzee;

• Ontwikkeling van referentiekader en streefbeeld om de doelrealisatie te kunnen meten.

9.3.1.5. Stimuleringsprogramma inzake doelmatig gebruik van ruimte

Het nationaal ruimtelijk beleid kent tevens een aantal beleidsthema's met een duidelijke internationale dimensie, die of primair de verantwoordelijkheid zijn van een ander ministerie, of vooral door de decentrale overheden voor hun grondgebied zullen worden uitgevoerd. VROM heeft vanuit haar eigen beleidsvoornemens ook een bijzonder belang in de goede uitvoering van dit beleid. Ofschoon beleidsuitvoerende initiatieven door de betreffende ministeries of decentrale overheden genomen zullen worden, zullen ze ondersteund worden door VROM, vooral als deze uitvoering gebeurt in internationale samenwerkingsprojecten.

De belangrijkste van de bedoelde thema's zijn grensoverschrijdende natuurgebieden, stedelijke netwerken van internationaal belang (zie ook 6.2.1.1 en 6.2.1.2) en cultureel erfgoed.

Doel

Volgen van de ontwikkelingen en waar nodig actief stimuleren van het starten van overleg tussen relevante partners en zorgen dat er via de Interreglijn (9.2) veel kwalitatief goede projecten met Nederlandse partners kunnen worden ingediend die bijdragen aan het doelmatig gebruik van de ruimte in Noordwest Europa en het Noordzeegebied. Daarnaast kan door zo veel mogelijk Nederlandse projecten te ontwikkelen Europese financiering effectief worden benut voor Nederlands beleid.

Doelgroep

Alle andere Nederlandse overheden met verantwoordelijkheid voor uitvoering van internationale projecten.

Beleidsinstrumenten

• Interreg (zie 9.2.).

Prestatiegegevens

• overleg met en ondersteunen van decentrale overheden bij het uitwerken van nationale ruimtelijke doelstellingen.

9.3.1.6. Beleidsondersteunende activiteiten

Ter ondersteuning van voornoemde beleidsvoornemens wordt een aantal activiteiten uitgevoerd, dat voortvloeit uit de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van VROM in Nederland voor voornoemde Interreg IIIB en Interreg IIIC programma's, het «horizontale» Interreg programma Interact en het programma ESPON. Deze activiteiten hebben betrekking op:

• het namens Nederland deelnemen aan het internationaal beheer van deze programma's, waaronder de Nederlandse bijdrage aan het programma Interact;

• het opdoen van kennis over transnationale ruimtelijke processen in het programma ESPON.

INTERREG & INTERACT

Het doel is ervoor te zorgen dat deze programma's op een goede en verantwoorde manier worden beheerd en uitgevoerd, zodat er veel kwalitatief goede projecten met Nederlandse partners kunnen worden ingediend bij goed functionerende internationale programma's.

Doelgroep

Andere lidstaten binnen de respectievelijke programma's door samen de programma's te beheren en projecten te initiëren.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM draagt voor Nederland de financiële verantwoordelijkheid voor de genoemde programma's. VROM is samen met de overige partnerlanden verantwoordelijk voor de succesvolle uitvoering van de (transnationale) programma's.

Nederland is verantwoordelijk voor de bijdragen van de EU aan Interreg projecten in Nederland. VROM zal daartoe de (onderdelen van) projecten, waarvoor Nederland verantwoordelijk is, monitoren en controleren om te waarborgen dat deze (onderdelen van) projecten conform de regels worden uitgevoerd. Daarnaast heeft Nederland zitting in de diverse toezichtcommissies (Monitoring Committee) van de verschillende programma's, hierin worden de belangen van Nederland behartigd.

In dit kader zal VROM ook bijdragen aan Interact, dat zich als doel stelt bij te dragen aan de organisatorische kwaliteit van de huidige Interreg programma's door het uitwisselen van ervaringen en door het ontwikkelen van gemeenschappelijke procedures voor Interreg. In 2004 komen de eerste resultaten van deze programma-overschrijdende activiteiten beschikbaar voor de verschillende Interreg programma's.

Prestatiegegevens

Deelname aan besluitvaardige Monitoring Comité's en Supervisory Group vergaderingen. De verplichte en in 2003 uitgevoerde «mid-term evaluaties» gebruiken voor eventuele verbetering van de beheerssystemen.

In 2004 zullen Interreg projecten financieel gecontroleerd worden, om vast te stellen of deze projecten conform de regels worden uitgevoerd. Daarnaast zullen de resultaten van alle Nederlandse projecttrekkers en projectpartners gemonitord worden en gerapporteerd aan de DG Ruimte.

Een deel van de subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord is terecht gekomen op het beschikbare budget. Dit heeft op korte termijn geen gevolgen voor het ambitieniveau van Interreg. De lange termijn gevolgen moeten nog nader bekeken worden.

ESPON

Het doel van ESPON (European Spatial Planning Observation Network) is de verdieping van de (wetenschappelijke) inzichten in de ruimtelijke impact van EU sectorbeleid, in de Europese ruimtelijke hoofdstructuur en in ruimtelijke trends en processen en hun indicatoren op Europees niveau.

Met name nadere operationele invulling van het begrip «territoriale cohesie» is een prestatie waaraan VROM groot belang hecht en waaraan VROM ook zelf zal bijdragenVROM draagt bij aan de uitvoering van door Nederland geleide projecten.

VROM is lid van de Monitoring Committee van het ESPON en treedt tevens op als Contact Point voor de Nederlandse onderzoekwereld.

Doelgroep

De resultaten van het ESPON programma zullen vooral door (ruimtelijk) beleidsmakers in Europa en in Nederland en binnen VROM in het bijzonder gebruikt worden.

Prestatiegegevens

VROM is in 2004 voorzitter van het Monitoring Comité en heeft daarmee een bijzondere verantwoordelijkheid voor het beheer en algemene voortgang van het programma.

VROM draagt bij aan een ESPON seminar voor circa 200 Europese beleidsmakers en onderzoekers in september 2004.

Deze prestaties moeten bijdragen aan het welslagen van de Nederlandse ambities voor het Voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van 2004.

Naast het ESPON onderzoek zal VROM enkele kleine aanvullende internationaal gerichte studies financieren.

Tabel 9.1 Prestaties 2004
VROM-prestaties
• Vastleggen afspraken in het kader van het Benelux-Middengebied
• Verkenning gezamenlijk beleid met Nedersaksen
• Opzet stroomgebiedbeheerplan voor de Rijn
• Goedkeuring Interregproject voor transnationale visie op de Noordzee
• Samenstellen van de transnationale Noordzee atlas
• Vaststellen PKB Waddenzee
• Goedkeuring van 40 a 50 Interreg projecten waarbij een Nederlandse partner is betrokken
• Evaluatie van de effectiviteit van de cofinancierings- en projectstimuleringsregeling
• Financiële controle van Interreg projecten

9.3.2. Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inpassing mainports

De belangrijkste knooppunten van onze internationale vervoersassen worden tot de hoofdinfrastructuur op Europees niveau gerekend. Deze Mainports nemen hier een prominente rol in vanwege hun invloed en beslag op de ruimtelijke inrichting.

Onze opgave is het komen tot een duurzaam ontwikkelingsbeleid voor het positioneren van de mainports in het internationale netwerk, zodanig dat deze kunnen concurreren met de andere mainports van Europa maar met waarborging van de ruimtelijke inrichting voor een zowel aantrekkelijk leefklimaat als een gevarieerd vestigingsklimaat. Dit door ruimte te bieden voor Rotterdam als Transitohaven, de luchtvaart als belangrijke economische functie zowel op nationaal niveau (mainport Schiphol) als op regionaal niveau (RRKL) met inachtneming van de ruimtelijke beperkingen op grond van de milieu-effecten op gebied van geluid en veiligheid ten gevolge van de luchtvaart en havenactiviteiten.

Doelgroep

Tot de Mainports van Europa worden in ons land gerekend de Mainport Rotterdam (project Mainport Rotterdam, PMR) en de luchthaven Schiphol (project ONL). Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de overige nationale en regionale luchthavens (RRKL).

Het schaalniveau en de aard van de opgaven zullen bepalen met welke partijen uitvoeringsafspraken worden gemaakt: Rijk, provincies, gemeenten en kaderwetgebieden of combinaties daarvan.

Beleidsinstrumenten

• Gebiedsgericht werken, coördinatie van het ruimtelijk beleid binnen specifiek Mainportprojecten zoals PMR en ONL.

• Het vertalen van de beleidsregelgeving in het kader van de Wet luchtvaart naar een goede ruimtelijke inpassing van de luchthavens in de brede zin, met name voor de luchthavens van nationaal en regionaal belang met inbegrip van de militaire luchthavens (RRKL).

Verantwoordelijkheid minister

De Mainports zijn van strategisch belang voor het ruimtelijk beleid van het Rijk en samenwerking met de initiatiefnemers, uitvoerende Rijkspartners zoals V&W en regionale overheden is gewenst. De Ministers van V&W en van VROM zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de Uitvoeringsbesluiten van Schiphol alsmede voor de Tracébesluiten voor de infrastructurele projecten. Het belang van VROM bij de Mainports is met name gelegen in de waarborging van de ruimtelijke inpassing voor een zowel aantrekkelijk leefklimaat als een gevarieerd vestigingsklimaat.

Omdat de projecten ook invulling geven aan economische en infrastructurele rijksdoelstellingen wordt interdepartementaal samengewerkt met de ministeries van V&W en van EZ.

Prestatiegegevens

• In 2004 toetsen sectorbesluiten en stimuleren RO initiatieven Mainports (PMR en ONL);

• Realiseren samen met V&W van de Nota Regeling regionale kleine luchtvaartvelden (RRKL);

• Inhoud geven aan de werking van met name het Luchthaven indelingbesluit en daarnaast nader inzicht verkrijgen in de samenhang tussen de omvang van een luchthaven en de gevolgen daarvan voor de omgeving onder andere door opname uitvoeringsbesluiten in RO plannen.

Tabel 9.2 Prestaties 2004
VROM-prestaties
• Toetsen sectorbesluiten mainports
• Realiseren van de Nota Regeling kleine luchtvaartvelden

9.3.3. Beïnvloeden impact europees beleid op nationale ruimtelijke kwaliteit (van buiten naar binnen)

De inzet bij dit operationele doel is om vanuit de kwaliteitsdoelstellingen van het Nederlandse ruimtelijke beleid invloed uit te oefenen op nieuw te ontwikkelen of te herzien Europees beleid (regelgeving en fondsen) met een impact op de ruimtelijke inrichting op een dergelijke wijze dat dit Europese beleid zo veel mogelijk aansluit bij en bijdraagt aan het ruimtelijk beleid in Nederland.

Doelgroep

Europese Commissie, sectordepartementen en sectorraden EU, medeoverheden, IPO, VNG, Unie van Waterschappen

Beleidsinstrumenten

Overleg in formele comités zowel in Den Haag als in Brussel. Daarbij biedt het Nederlandse voorzitterschap in de 2e helft van 2004 een bijzondere kans om voornoemd streven dichterbij te brengen.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is direct verantwoordelijk voor het zodanig beïnvloeden van het europees beleid, dat deze de nationale ruimtelijke kwaliteit ondersteunt.

Prestatiegegevens

Informele ministersconferentie in november 2004 over transnationale ruimtelijke vraagstukken, zoals het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Europa en waterbeheer, die het onderwerp moeten worden van het cohesiebeleid na 2006.

In het kader van het voorzitterschap wordt gestreefd naar:

• politieke consensus op Europees niveau over de uitgangspunten van het concept territoriale cohesie (versterking van de EU ruimtelijke samenhang/het streven naar een meer evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het EU grondgebied) en over positionering van het concept als instrument van de duurzaamheidstrategie van de EU;

• inbedding van het concept in structuurfondsprogramma's (met name Interreg IV als instrument voor de versterking van de Europese ruimtelijke hoofdstructuur); daardoor kunnen de door de structuurfondsen gesteunde investeringen meer in het teken staan van de duurzame ruimtelijk-economische ontwikkeling van Europa als geheel, waardoor belangrijke ruimtelijke componenten in Nederland, zoals de mainports, stedelijke netwerken (Deltametropool) en de HSL duidelijker in een Europese context kunnen worden geplaatst.

Het EU ruimtelijk onderzoeksprogramma ESPON zal de daartoe benodigde indicatoren, data, analyses, scenario's etc. moeten aanleveren.

Tabel 9.3 Prestaties 2004
VROM-prestaties
• Voorbereiden van de ministersconferentie over transnationale ruimtelijke vraagstukken

9.3. Evaluaties

Voor de komende jaren zijn de volgende evaluaties gepland:

Tabel 9.4
Operationele DoelstellingOnderzoek200320042005200620072008
Internationale afstemming ruimtelijke inrichting
 Deelstroomgebiedsvisiesxx    
 Grensoverschrijdende samenwerkingx     
 Ruimtelijke kwaliteit Noordzee  x   
 Monitoring Interreg x    
        
Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inrichting mainports
 Internationale concurrentiepositiex     
Impact europees beleid op nationale ruimtelijke kwaliteit
 Gevolgen EU-beleid voor ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland x    

9.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.5 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:3 3567 99911 4698 2006 1341 5121 471
Uitgaven:4 1256 9207 5078 0239 2819 9131 471
Programma:3 1165 9856 5957 1278 3969 031589
Internationale afstemming ruimtelijke inrichting:2 9235 1155 7606 4537 9818 616174
Noordzeegebied (Interreg)0000000
Noordwest metropolitan (Interreg)34000000
Interreg III2 8895 0215 6666 3647 9078 542100
Ontwikkeling Waddengebied0949489747474
        
Concurrerende ruimtelijke inrichting mainports:0450200259200200200
Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR)039600000
Ontwikkeling nationale luchthaven (ONL)054200259200200200
        
Overig programma:193420635415215215215
Overige instrumenten DGR183405620400200200200
Onderzoek DGR10000000
Communicatie-instrumenten0151515151515
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:1 009935912896885882882
Apparaat:       
Juridische instrumenten40444444444444
Apparaat DGR969891868852841838838
Ontvangsten:0000000

9.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 9.6 Bedragen in € 1000
  2004 2005 2006 2007 2008
1. Totaal geraamde kasuitgaven7 507 8 023 9 281 9 913 1 471 
2. Waarvan apparaatsuitgaven912 896 885 882 882 
3. Dus programma-uitgaven6 595 7 127 8 396 9 031 589 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht74%4 90918%1 27715%1 27714%1 2770%0
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)14%92973%5 18080%6 69281%7 3390%0
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%00%00%00%00%0
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld11%7579%6705%4275%415100%589
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%6 595100%7 127100%8 396100%9 031100%589

Toelichting:

Het grootste deel van dit artikel is vastgelegd in de Interreg III verplichtingen:

• juridisch is vastgelegd voor € 4,8 mln;

• bestuurlijk is vastgelegd voor € 2,6 mln.

9.6. VBTB-paragraaf

Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid en de rijksagenda, gericht op het bereiken van een gecoördineerde inzet van investeringsstromen met betrekking tot een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid, zal meer helderheid ontstaan over de VROM-agenda voor de komende periode en de te realiseren doelstellingen. Op basis hiervan kunnen zowel de algemene beleidsdoelstelling als de operationele doelstelling verder worden aangescherpt. Tevens zal duidelijkheid ontstaan over welk departement verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de verschillende prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid.

Prestatie- en effectgegevens betreffen in deze begroting voornamelijk procesindicatoren. Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid zal de aandacht zich tevens richten op het gebruik van effectindicatoren. Effectindicatoren op het niveau van de algemene beleidsdoelstelling zijn al wel beschikbaar en dienen als basis voor het uit te voeren monitoring- en evaluatie-onderzoek. In de begroting van 2005 zal dit nader worden uitgewerkt.

Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit

10.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het rijksbeleid richt zich ondermeer op een duurzame ontwikkeling die leidt tot een aantrekkelijk en vitaal platteland. Kernbegrippen zijn: economische concurrentiekracht, ecologische duurzaamheid, sociale cohesie en culturele identiteit. Dit beleid wordt door verschillende departementen vormgegeven. VROM zorgt ervoor dat de invalshoek «ecologische duurzaamheid» voldoende gewicht krijgt bij de beleidsformulering. Er is sprake van ecologische duurzaamheid als:

– Voor alle gewenste functies de vereiste milieukwaliteit is gerealiseerd en functies elkaar niet negatief beïnvloeden;

– De ruimtelijke inrichting zodanig flexibel is dat kan worden ingespeeld op veranderende maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende omstandigheden (zoals klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling);

– De sleutelvoorraden ruimte, energie, biodiversiteit en zoet water zorgvuldig worden beheerd (ondermeer door het duurzaam gebruiken van productieve ecosystemen, het sluiten van kringlopen en het voorkomen van versnippering van natuurgebieden);

– Milieuproblemen niet worden afgewenteld in de tijd.

Deze vier aspecten van ecologische duurzaamheid vormen leidende uitgangspunten voor de uitwerking van de operationele doelen in dit begrotingsartikel. Het accent ligt daarbij op duurzaam gebruik van bodem- en watersystemen.

De volgende operationele doelstellingen komen aan de orde:

• vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit;

• vitaal platteland: duurzame landbouw;

• optimale waterketen;

• duurzaam bodembeheer.

Voor het landelijk gebied is daarnaast artikel 8 (versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden) van belang.

10.2. Operationele doelstellingen

10.2.1. Vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit (voorheen: duurzaam landelijk gebied).

10.2.1.1. Doelstelling en doelgroep

Doel is: realisatie van de voor de gewenste functies vereiste milieukwaliteit in het landelijk gebied. Het Rijk wil dit tot stand brengen door middel van een integrale gebiedsgerichte aanpak.

Gebiedsgericht beleid integreert generieke wet- en regelgeving op regionaal niveau en voegt daar een op maat gesneden aanpak met aanvullende instrumenten, waaronder extra investeringen, aan toe. Gebiedsgericht beleid kan in heel Nederland worden ingezet. Het Rijk geeft bij de inzet van financiële middelen echter voorrang aan reconstructiegebieden, extensivering van melkveehouderij op de zand- en lössgebieden (zowel binnen als buiten de reconstructiegebieden), de Ecologische Hoofdstructuur, beschermde gebieden op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en landschappelijk waardevolle gebieden.

Het Rijk geeft op hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ordening van het landelijk gebied en de realisatie van milieucondities die nodig zijn voor de gewenste functies. De provincies, waterbeheerders en gemeenten kennen regionaal aan gebieden en watersystemen de feitelijke functies toe, begrenzen deze en bepalen de ambitie voor de (milieu)kwaliteit voor deze functies. Daarbij houden ze rekening met de wettelijke normen (minimumkwaliteit en functiegerichte kwaliteitseisen).

Provincies voeren de regie bij de uitvoering van het integrale gebiedsgerichte beleid. Zij betrekken daarbij de waterschappen, gemeenten en andere relevante partijen.

Streefwaarden

De provincies leggen in gebiedsplannen, reconstructieplannen en stroomgebiedbeheersplannen vast wat de noodzakelijke milieukwaliteit is voor de gewenste functies. Voor de gebieden die vallen onder het «Sturingsmodel gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied», dat in november 1999 is overeengekomen tussen Rijk en provincies, wordt dit uiterlijk in 2005 gedaan. Op grond van de KRW moeten uiterlijk in 2009 voor het gehele landelijke gebied kwaliteitsdoelen zijn vastgelegd in stroomgebiedbeheersplannen.

Richtinggevend voor de provinciale doelformulering zijn de rijksdoelen. De vereiste milieucondities voor de EHS, gekoppeld aan de gewenste natuurdoeltypen, moeten op grond van het NMP4 in 2030 gerealiseerd zijn. In 2010 moet het areaal verdroogd gebied met 40% zijn afgenomen ten opzichte van het referentiejaar 1985. In 2010 moeten de grote eenheden bos- en natuurterreinen in de EHS adequaat gebufferd zijn tegen externe invloeden (verdroging, stikstof). In 2010 is de ambitie dat de akoestische kwaliteit in het landelijk gebied niet verslechterd is ten opzichte van 2000. In 2010 mag geen ernstige stankhinder meer voorkomen.

De KRW legt de grens voor realisatie van de kwaliteitsdoelen voor «beschermde gebieden» in 2015 (zonder verlengingsmogelijkheid). Buiten de beschermde gebieden geldt een verlengingsmogelijkheid van 2 x 6 jaar.

Voor de 78 gebieden die onder het Sturingsmodel vallen, hebben de provincies in 2003 de actuele milieukwaliteit bepaald. Voor alle stroomgebieden zal op grond van de KRW de fysische, chemische en ecologische toestand (nulsituatie) in 2004 moeten worden vastgesteld.

10.2.1.2. Beleidsinstrumenten

Het beleidskader voor het landelijk gebied wordt in sterke mate bepaald door de Agenda vitaal platteland en de beleidsnota Waterbeheer voor de 21e eeuw. De implementatie vindt voor een belangrijk deel plaats op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water en het in voorbereiding zijnde Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

Het ILG zal een aantal geldstromen bundelen van de ministeries van VROM, LNV en V&W. VROM draagt hieraan onder andere bij met de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB). Rijk en provincies maken afspraken over de inzet van financiële middelen en de te realiseren rijksdoelen in meerjarige uitvoeringscontracten. Het ILG zal op 1 januari 2005 een wettelijke grondslag hebben. In 2004 wordt vooruitlopend op de formele inwerkingtreding waar mogelijk gewerkt in de geest van het ILG. Bij het maken van afspraken in het kader van ILG zal een relatie worden gelegd met de middelen voor het waterbeheer die vallen onder het NBW.

Het Rijk kiest voor het subsidie-instrument, om te bereiken dat hogere kwaliteitsdoelstellingen worden nagestreefd dan de basiskwaliteit. Deze subsidies genereren cofinanciering van de EU en investeringen van derden. Bij het Subsidiebesluit Gebiedsgericht Milieubeleid (de voorloper van SGB) is een multiplier van 5,5 bereikt.

Naast de inzet van rijksmiddelen zal getracht worden alternatieve financieringsinstrumenten (zoals rood voor groen) in te zetten. Bij een tekort aan financiële middelen zal in het uiterste geval de realisatietermijn voor de milieukwaliteitsdoelen worden verlengd, met uitzondering van die situaties waarin door verplichtingen vanuit de EU geen temporisering mogelijk is.

Om te kunnen voldoen aan de verplichtingen van de KRW zijn inmiddels de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding aangepast. Op basis van dit wettelijk kader zullen nog uitvoeringsgerichte AMvB's worden opgesteld. De KRW heeft tevens een sturende werking op de implementatie van andere EU-richtlijnen, zoals de Zwemwaterrichtlijn en de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Tabel 10.1 Prestaties 2004
Operationeel doel: gebiedsgerichte milieukwaliteit
• Met provincies is een nadere selectie afgesproken van de gebieden die prioriteit krijgen bij de uitvoering van integraal gebiedsgericht beleid.
• De beschrijving van de huidige toestand in 4 nationale en 17 regionale stroomgebieden is gereed, conform de vereisten van de KRW.
• Provincies hebben gebiedsplannen en reconstructieplannen opgesteld die voldoen aan de vastgestelde kwaliteitseisen en benutten beschikbaar budget.
• Er is bestuurlijke overeenstemming tussen rijk en provincies over de wijze waarop beleidseffectmonitoring zal plaatsvinden, inclusief de verantwoordelijkheidsverdeling en wijze van financiering.

10.2.1.3. Verantwoordelijkheid minister

De milieukwaliteit van bodem- en watersystemen in het landelijk gebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van VROM en V&W. VROM is daarbij primair aanspreekpunt voor normstelling en de kwaliteit van bodem- en grondwater.

Dit beleidsterrein heeft tevens sterke raakvlakken met het beleidsterrein van de Minister van LNV. Binnen de ruimtelijke kaders waarvoor de Minister van VROM primair verantwoordelijk is, concretiseert de Minister van LNV de doelstellingen voor de functies natuur, recreatie en landbouw en het landschapsbeleid. Deze zijn vervolgens medebepalend voor het milieubeleid.

Tabel 10.2 Prestatiegegevens
InstrumentPrestatie-indicatorRaming 2004
SGB/ILGmate waarin voor gewenste functies vereiste milieukwaliteit is gerealiseerdin 2005 eerste schatting
 omvang cofinanciering Brusselmin. 25%
 multiplier rijksinvesteringenmin. 5
KRW geïmplementeerd in Wwh en Wmaantal stroomgebieden waarvoor Brussel instemt met geleverd producttoestandsbeschrijving 4 nationale en 17 deelstroomgebieden

10.2.2. Vitaal platteland: Duurzame landbouw

10.2.2.1. Doelstelling en doelgroep

Voor de lange termijn (2030) wordt een duurzame landbouw binnen ecologische, sociale en economische randvoorwaarden nagestreefd. Duurzame landbouw kent een nationale en internationale component. Bij de internationale component gaat het vooral om de ombuiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU in een duurzame richting (zie ook artikel 1, paragraaf 1.2.1.1. Transitie Duurzame landbouw) en om activiteiten in het kader van de transitie Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen (zie begroting Buitenlandse Zaken). Nationaal staan de thema's mineralen, ammoniak, stank en bestrijdingsmiddelen centraal.

Een transitie is nodig om de milieuproblemen in de landbouw op te lossen. Dit zal moeten gebeuren door een combinatie van technologische, economische, sociaal-culturele en institutionele veranderingen. De Minister van LNV is eerstverantwoordelijke. De invalshoek van VROM is het leveren van een bijdrage aan de ecologische duurzaamheid van de landbouw. VROM zal in 2004 deelnemen aan de transitie-arena/Maatschap Duurzame Landbouw (zie begroting LNV). In een gezamenlijk project van LNV, VROM en de landbouwsector wordt in 2004 een implementatieplan agrobiodiversiteit opgesteld.

Mineralenbeleid

Doelstelling van het mestbeleid is, dat de emissie van nitraat en fosfaat door agrariërs tot een niveau wordt teruggebracht dat in overeenstemming is met de doelstellingen ten aanzien van de algemene milieukwaliteit. De streefwaarden zijn:

• In 2003 voldoen aan de EU-Nitraatrichtlijn. Dit betekent dat aan de norm van max. 50 mg nitraat per liter in het bovenste grondwater wordt voldaan en er geen eutrofiëring van het oppervlaktewater plaatsvindt;

• Een inspanningsverplichting voor het realiseren van 50% reductie van de stikstof- en fosfaatbelasting van het oppervlaktewater in 1995 ten opzichte van 1985. Omdat deze doelstelling voor 1995 ten aanzien van nitraat nog steeds niet is gerealiseerd, blijft zij richtinggevend voor het mestbeleid. Op zo kort mogelijke termijn moet deze doelstelling alsnog worden gerealiseerd.

Beleidsinstrumenten

Het belangrijkste beleidsinstrument is een mineralenaangiftesysteem (Minas) op bedrijfsniveau. Dit is opgenomen in de Meststoffenwet. De milieudoelstellingen zijn geoperationaliseerd in de hoogte van de verliesnormen van het Minas. In 2004 vindt een volgende evaluatie van de Meststoffenwet plaats. Op basis van nieuw onderzoek zal een onderbouwing worden geleverd voor de noodzakelijke aanscherping van de verliesnormen. De 50% emissiereductiedoelstelling voor fosfaat is inmiddels gerealiseerd; de 50% reductie voor stikstof nog niet (circa 25 tot 30% reductie gerealiseerd).

Om te kunnen voldoen aan de EU Nitraatrichtlijn moet Nederland tot overeenstemming komen met de Europese Commissie over het instrumentarium en de derogatie van de Nitraatrichtlijn.

Ammoniakbeleid

Het doel van het ammoniakbeleid is het leveren van een bijdrage aan de vermindering van de verzuring. De streefwaarde op basis van Europese regelgeving is een nationaal emissieplafond voor ammoniak is 128 kiloton per jaar, te realiseren uiterlijk 2010. Voor de landbouw betekent dit een plafond van circa 114 kiloton als resultaatverplichting. In het NMP4 is een scherper doel als inspanningsverplichting gesteld: 86 kiloton uit de landbouw in 2010. De ammoniakemissie uit de landbouw was in 2001 134 kiloton. Het RIVM verwacht op basis van reeds vastgesteld beleid in 2010 een emissie van 106 kiloton uit de landbouw (Milieubalans 2003).

Beleidsinstrumenten

In het beleid wordt ingezet op:

• veranderingen in voer. Dit is een eigen verantwoordelijkheid van de sector;

• overdekte mestopslag zoals vastgelegd in het Besluit mestbassins milieubeheer;

• verbetering van stallen; dit wordt opgenomen in de AMvB Huisvesting die in 2004 in werking zal treden;

• emissie-arm uitrijden van mest. Hiervoor wordt in 2004 het Besluit gebruik dierlijke mest aangepast;

• Ammoniakgevoelige natuurgebieden worden aanvullend beschermd door middel van zones waarbinnen nieuwvestiging en uitbreiding van bedrijven aan banden zijn gelegd. Dit laatste is vastgelegd in de Wet ammoniak en veehouderij die in 2002 in werking is getreden. Voor 2004 is een aanpassing van deze wet voorzien waarbij het areaal te beschermen natuur wordt ingeperkt. De ministeriële regeling bij de wet wordt in 2004 geactualiseerd.

Agrarisch stankbeleid

De streefwaarde voor het totale stankbeleid is dat er in 2010 geen ernstig gehinderden meer mogen zijn. Dit betekent dus dat zowel de industriële sector als de agrarische sector in 2010 geen ernstige hinder meer mogen veroorzaken. Een goed beeld van de actuele situatie ontbreekt.

Beleidsinstrumenten

Het beoordelingskader voor stankhinder in de veehouderij wordt wettelijk vastgelegd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een deel van de reconstructiegebieden (landbouwontwikkelings-, verwevings- en natuurgebieden met primaat natuur) enerzijds en «de rest van Nederland» anderzijds. Het beoordelingskader voor eerstgenoemd gebied is in 2003 vastgelegd in de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Voor 2004 is het inwerking treden van de Wet stank en veehouderij voorzien, waarin het beoordelingskader voor de rest van Nederland wordt opgenomen en tevens het beoordelingskader van de Wet stankemissie veehouderijen in de landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. De ministeriële regeling stank en veehouderij wordt in 2004 geactualiseerd. In 2004 zal in opdracht van VROM verder onderzoek plaatsvinden naar de ontwikkeling van emissiearme technieken (bijv. emissiearme stalsystemen, invloed van voer en management op de stankemissie).

Bestrijdingsmiddelenbeleid

Doelstelling van het bestrijdingsmiddelenbeleid is het realiseren van een goede milieukwaliteit, uitgewerkt in een op korte termijn te realiseren minimumkwaliteit (maximaal toelaatbaar risiconiveau, MTR) en een op lange termijn te bereiken verwaarloosbaar risiconiveau.

Het beleid voor bestrijdingsmiddelen is gesplitst in landbouwbestrijdingsmiddelen en biociden (bijvoorbeeld aangroeiwerende verven, houtconserveermiddelen).

Het beleid voor de landbouwbestrijdingsmiddelen is vastgelegd in de nota «Zicht op Gezonde Teelt» van augustus 2001. Daarin zijn op basis van genoemde milieukwaliteitsdoelen doelen voor vermindering van de milieubelasting (uitgedrukt in milieubelastingspunten) afgeleid; 75% in 2005 ten opzichte van 1998 en 95% in 2010 ten opzichte van 1998.

Onder het Kabinet Balkenende 1 heeft een herijking van dit beleid plaatsgevonden in intensieve wisselwerking met de maatschappelijke actoren. Daarbij is gekozen voor een aanpak waarbij deze actoren zelf een belangrijke rol krijgen bij de uitvoering. Deze rollen zijn vastgelegd in het Afsprakenkader Gewasbeschermingsbeleid van maart 2003. Het nieuwe beleid is gebaseerd op vier pijlers:

1. innovatie en verbeteren management;

2. stimuleren duurzame productie en consumptie;

3. toelatingsbeleid bestrijdingsmiddelen;

4. handhaving, monitoring en verantwoording.

Voor wat betreft de doelen voor de milieukwaliteit en de emissiereductie heeft de herijking niet tot wijzigingen geleid. Het nieuwe beleid is in 2003 uitgewerkt in de Nota duurzame gewasbescherming. In 2006 is de evaluatie gepland.

Beleidsinstrumenten

Belangrijk instrument voor de uitvoering van het nieuwe beleid is een AMvB Duurzame gewasbescherming. Deze beoogt op bedrijfsniveau een verbetering van het management met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen en zal operationeel worden in 2004. Vanwege ontwikkelingen in het toelatingsbeleid zal de regelgeving inzake milieutoelatingseisen worden geactualiseerd.

Het beleid voor de biociden is vastgelegd in het Meerjarenplan hygiëne en materiaalbescherming (MJPH) van 1996. In 2004 zal een evaluatie van het MJPH worden afgerond. Het biocidenbeleid zal zo nodig naar aanleiding van de uitkomsten hiervan worden aangepast.

10.2.2.2. Verantwoordelijkheid van de minister

Het mineralenbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindslieden van LNV en VROM. LNV is primair verantwoordelijk voor de Meststoffenwet; VROM is primair verantwoordelijk voor de implementatie van de EU-Nitraatrichtlijn. Het ammoniakbeleid en het agrarisch stankbeleid zijn eveneens een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindslieden van LNV en VROM, waarbij VROM eerstverantwoordelijke is. Het bestrijdingsmiddelenbeleid komt tot stand in nauwe samenwerking tussen de vier verantwoordelijke departementen LNV, VWS, SWZ en VROM waarbij VROM primair verantwoordelijk is voor de milieutoelatingseisen en voor de milieuresultaten.

Overige beleidsinstrumenten

Onderdeel van het onderwerp Duurzame Landbouw vormen ook de algemene regels op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer: het Besluit glastuinbouw en het Besluit landbouw en gemechaniseerd loonwerk. De besluiten heffen voor bepaalde bedrijven de vergunningplicht op en stellen milieuvoorschriften ten aanzien van een groot aantal onderwerpen. Een aanpassing van het Besluit glastuinbouw treedt volgens planning begin 2004 in werking; de inwerkingtreding van het Besluit landbouw en gemechaniseerd loonwerk zal naar verwachting iets later plaatsvinden. De primaire verantwoordelijkheid voor beide besluiten ligt bij de Minister van VROM.

Tabel 10.3 Prestaties 2004
Operationeel doel: Duurzame landbouw
Wetgeving:
Mineralenbeleid
Implementatie conclusies uit Evaluatie mestbeleid (samen met LNV)
Aanpassing Meststoffenwet ter implementatie arrest Hofprocedure inzake nitraatrichtlijn
Ammoniakbeleid
Aanpassing Wet ammoniak en veehouderij ter inperking areaal te beschermen natuur (samen met LNV)
Agrarisch stankbeleid
Implementatie landelijke stankwet
Aanpassing ministeriële regeling stank en veehouderij
Bestrijdingsmiddelenbeleid
In werking treden AMvB Duurzame Gewasbescherming (samen met LNV)
Inwerking treden actualisatie regelgeving milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (AMvB en Ministeriële regeling)
Overige beleidsinstrumenten
Inwerking treden aanpassing Besluit Glastuinbouw
Inwerking treden Besluit landbouw en gemechaniseerd loonwerk
Onderzoek:
Pilotprojecten agrobiodiversiteit
Onderzoek emissiearme technieken (stank)
Tabel 10.4 Prestatiegegevens
InstrumentPrestatie-indicatorRaming 2004
MeststoffenwetMilieukwaliteit en emissies van N, P 
GewasbeschermingsbeleidAfname milieubelastingspunten (Nationale milieuindicator)70% tov 1998

10.2.3. Optimale waterketen

10.2.3.1. Doelstelling en doelgroep

De waterketen omvat de elementen drink- en leidingwatervoorziening, riolering en afvalwaterzuivering. Een optimale waterketen betekent dat de activiteiten die nodig zijn voor het goed functioneren van de keten professioneel en in samenhang worden uitgevoerd, waarbij de mate van dienstverlening, milieubelasting alsmede maatschappelijke kosten transparant kunnen worden getoetst en waarbij de publieke belangen (volksgezondheid, milieu en bescherming gebonden klanten) in voldoende mate kunnen worden gewaarborgd.

Het operationele doel valt uiteen in twee onderdelen:

• Optimale waarborging van de kwaliteit en de continuïteit van de levering van drink- en industriewater tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten;

• Verwijdering van afvalwater binnen milieuhygiënische randvoorwaarden en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, via versterking van de samenhang in de waterketen.

De uitvoering van het beleid voor de drinkwatervoorziening en riolering berust bij respectievelijk de waterleidingbedrijven en de gemeenten.

Streefwaarden drinkwatervoorziening

Het huidige kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening mag ten opzichte van 1999 niet verslechteren. In 2005 beschikken de waterleidingbedrijven over een gecertificeerd kwaliteitssysteem, hetgeen thans nog niet het geval is. Vanaf 2005 moeten alle materialen die in contact komen met drinkwater zijn voorzien van een door de minister erkende kwaliteitsverklaring. Thans beschikken circa 300 producten over een kwaliteitsverklaring. In 2006 moet aan de norm voor lood (maximaal 10 microgram per liter) zijn voldaan. De sanering van de loden dienstleidingen zal ultimo 2004 zijn voltooid.

Vanaf 2005 gelden voor waterleidingbedrijven wettelijke eisen ten aanzien van leveringszekerheid, de beschikbaarheid van nooddrinkwater en het beveiligingsniveau. In 1999 voldeed 32% van de bedrijven volledig aan de nieuwe richtlijn en 45% grotendeels. Vanaf 2005 wordt de prestatievergelijking van waterleidingbedrijven uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke regeling die in 2004 van kracht wordt.

Streefwaarden riolering en afvalwaterzuivering

De gemeentelijke rioleringen voldoen vanaf 2005 aan prestatie-eisen voor de capaciteit en de milieubelasting van het afvalwatersysteem. Vergunningverlening via de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet bodembescherming zijn hiervoor de grondslagen. In 2004 is 80% van de sanering van ongezuiverde lozingen voltooid.

Binnen 30 jaar wordt in tegenstelling tot de huidige situatie er geen regenwater meer afgevoerd via de riolering en de afvalwaterzuiverings-inrichting.

Binnen 5 à 10 jaar innen alle gemeenten een kostendekkende rioolheffing die zodanig is ingericht dat deze tevens als grondslag kan dienen voor een waterverbruikstarief.

Binnen 5 à 10 jaar zijn alle gemeenten in staat om via benchmarking verantwoording af te leggen over de doelmatigheid van het rioleringsbeheer. Er wordt naar gestreefd dat in 2004 20% van de gemeenten een eerste benchmark heeft uitgevoerd.

10.2.3.2. Beleidsinstrumenten

Het beleidskader voor de waterketen ligt vast in de «Rijksvisie op de waterketen» en in het «IBO-rapport bekostiging waterbeheer». Voor wat betreft de drinkwatervoorziening is de huidige Waterleidingwet het juridisch kader. Deze wet wordt in 2004 geheel herzien waarbij alle in de streefwaarden genoemde elementen een plaats zullen krijgen.

De Wm, de Wvo en Wbb zijn de juridisch kaders voor riolering en afvalwater. Deels zijn de genoemde streefwaarden – sanering afvalwater buitengebied, gemeentelijke rioleringsplannen, lozingen op de riolering – reeds verankerd.

In 2003 wordt bezien op welke punten de wet- en regelgeving op het gebied van de waterketen kan worden vereenvoudigd. Binnen 5 jaar zullen de resultaten hiervan als uitkomst van de «herijking milieuwetgeving» voor de afvalwaterketen zijn geïmplementeerd.

Voor de gehele waterketen is het doel om binnen een periode van 5 à 10 jaar alle activiteiten in de waterketen onder te brengen in één financieringsstructuur gekoppeld aan het gebruik van drinkwater te beginnen met de elementen op één rekening.

Tabel 10.5 Prestaties
Operationeel doel: optimale waterketen
De ontwerp-Waterleidingwet is aan de Tweede Kamer aangeboden.
Er zijn voorstellen uitgewerkt voor vernieuwing van de financieringsstructuur en de planfiguren voor de waterketen.
De beleidsnota Benchmark riolering is opgesteld.
Voor «het anders omgaan met regenwater» is een visie ontwikkeld.

10.2.3.3. Verantwoordelijkheid van de minister

Zowel voor het beleidsterrein drink- en industriewatervoorziening en het beleidsterrein riolering is de Minister van VROM geheel verantwoordelijk. Het onderdeel afvalwaterzuivering valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het beleid inzake de gehele waterketen wordt dan ook gezamenlijk vorm gegeven.

Tabel 10.6 Prestatiegegevens
InstrumentPrestatie-indicatorRaming 2004
WaterleidingwetAantal incidentele normoverschrijdingen 
kwaliteit drinkwater <60 stuks
Ministeriele regelingAantal materialen/produkten in de waterketen 
met erkende kwaliteitsverklaring  
WaterleidingbesluitAantal waterleidingbedrijven met gecertificeerd 
Kwaliteitssysteem50% 
ResultaatverplichtingAantal gesaneerde loden dienstleidingen100%
WaterleidingwetAantal waterleidingbedrijven dat voldoet 
aan richtlijn voor leveringszekerheid80% 
Voorschriften vergunningAantal gemeenten dat voldoet aan de 
basisinspanning voor riolering40% 
WbbOmvang sanering ongezuiverde lozingen in het buitengebied80%
In ontwikkelingVermindering percentage regenwater 
dat wordt afgevoerd via riolering10% 
GRPAantal gemeenten met kostendekkende rioolheffing40%
In ontwikkelingAantal gemeenten dat via benchmarking verantwoording 
aflegt over rioleringsbeheer20% 

10.2.4. Duurzaam bodembeheer

10.2.4.1. Doelstelling en doelgroep

Duurzaam bodembeheer betekent een zodanig gebruik van de bodem dat de eigenschappen van de bodem ook voor toekomstige generaties behouden blijven en de bodem geschikt blijft voor het uitoefenen van functies die van deze eigenschappen afhankelijk zijn. Het operationele doel valt uiteen in drie onderdelen:

• Realisatie van de voor de gewenste functies vereiste kwaliteit van de bodem;

• Het voorkomen van nieuwe verontreinigingen van bodemsystemen door preventieve beschermingsmaatregelen en verantwoord omgaan met vrijkomende grond en baggerspecie;

• Het saneren van reeds verontreinigde (water)bodems (curatief beleid).

Het curatief beleid valt onder artikel 7.

De doelgroep is zeer breed: overheden als uitvoerder van wettelijk vastgelegde taken en individuen, organisaties en overheden als bezitter of beheerder van de bodem en potentieel veroorzaker van bodemverontreiniging.

Streefwaarden

Verwacht wordt dat realisatie van de voor de gewenste functies vereisten bodemkwaliteit binnen één generatie (in 2030) kan worden bereikt. Conform de toezegging in de notitie «Vaste waarden, nieuwe vormen» ter uitvoering van het NMP4 zullen in de kabinetsperiode (tot 2007) de kaders voor het milieubeleid rond de grote volumestromen grond, baggerspecie en bouwstoffen zo worden gewijzigd dat de huidige knelpunten (met name met betrekking tot bodemsanering, het grondverzet en de toepassing van bouwstoffen) worden opgelost. Het voorkomen van nieuwe verontreinigingen krijgt gestalte door een net van wet- en regelgeving, kennisontwikkeling en kwaliteitsborging. Dit net is grotendeels compleet.

10.2.4.2. Beleidsinstrumenten

Nieuw beleidskader bodem

Bovengenoemde knelpunten zijn aanleiding geweest voor de betrokken overheden te werken aan een nieuw integraal beleidskader bodem, dat is gericht op de chemische, fysische en biologische kwaliteit van de bodem en dat zowel preventief als curatief bodembeleid omvat. Het beleidskader zal het gebruikersperspectief meer centraal stellen en het bodembeleid meer aan doen sluiten bij het ruimtelijke ordeningskader. Met de betrokken overheden is inmiddels overeenstemming over:

• meer beleidsruimte voor decentrale overheden om het (gebiedsgerichte) beheer van de bodem te versterken;

• formulering door de locale overheden van ambities met betrekking tot het gebiedsgericht gebruik van de bodem en definiëren van de bijbehorende bodemkwaliteit.

Het nieuwe beleidskader zal in 2004 doorwerken in een herziening van het grondstromenbeleid, het beleid voor het verplaatsen van (licht) verontreinigde grond en (licht) verontreinigde baggerspecie.

Regelgeving

In het kader van de herijking regelgeving (zie artikel 1) zal ook de bodemregelgeving worden herzien. Dit zal enige jaren in beslag nemen.

Kennisontwikkeling en overdracht

Recent is op initiatief van VROM in samenwerking met maatschappelijke actoren de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) tot stand gekomen. De NRB geeft (technische) invulling hoe verontreiniging moet worden voorkomen bij bedrijfsmatige handelingen (stand der techniek). Het merendeel van de betrokken bedrijven moet nog met de implementatie van de NRB beginnen. Uiteindelijk doel is een volledige implementatie. Voor deze implementatie is de sector zelf verantwoordelijk. De decentrale overheid ziet toe door middel van vergunningverlening, kennisoverdracht en handhaving. Ter ondersteuning van de kennisoverdracht zal VROM in 2004 voor de laatste maal een financiële bijdrage verlenen aan het Plan Bodembeschermende Voorzieningen ten aanzien van kennisoverdracht en certificering.

Kwaliteitsborging

Voor een versterking van het maatschappelijk vertrouwen dat preventieve en beheersmaatregelen goed worden uitgevoerd, is kwaliteitsborging door certificatie en accreditatie nodig. Hierbij is een belangrijke zelfregulerende rol weggelegd voor de in het bodembeheer werkzame marktpartijen (de intermediairs). Inbedding in een wettelijk kader moet de garantie geven dat op basis van zelfregulering geformuleerde kwaliteitseisen door alle betrokkenen worden nageleefd. Aan de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) is een startsubsidie verleend om de nog ontbrekende documenten voor het certificeren en accrediteren van intermediairs en overheden op te stellen.

Tabel 10.7 Prestaties 2004
Operationeel doel: duurzaam bodembeheer
• Inhoudelijke uitwerking van het nieuwe beleidskader bodem via faciliterende instrumenten zoals handreikingen voor het vaststellen van de ambities van locale overheden en in criteria voor gemeentelijke bodembeheersplannen waarin deze ambities worden vastgelegd
• Vaststelling van de hooflijnen van het grondstromenbeleid voortvloeiend uit het nieuwe beleidskader bodem en de uitkomsten van de herijking regelgeving
• Vaststelling van de hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van het gebruik van baggerspecie als bodem
• Eerste tranche vereenvoudiging Bouwstoffenbesluit gereed
• Wetsontwerp tot wijziging van de Wet milieubeheer t.b.v. Kwaliteitsborging bodembeheer in procedure
• Publicatie van het ontwerpbesluit Kwaliteitsborging bodembeheer en bijbehorende regeling
• Organisatie workshop «Europese bodemstrategie» i.h.k.v. Nederlands voorzitterschap EU 2004

10.2.4.3. Verantwoordelijkheid minister

VROM is primair verantwoordelijk voor het bereiken van duurzaam bodembeheer; voor waterbodems geldt echter dat de Minister van V&W medeverantwoordelijk is en voor landbouw en natuur in relatie tot bodemkwaliteit geldt dat LNV medeverantwoordelijk is.

Tabel 10.8 Prestatiegegevens
InstrumentPrestatie-indicatorRaming 2004Raming 2005**)
NRBAantal bedrijven dat NRB geïmplementeerd heeft–- 
Gemeentelijke bodembeheers- plannenAantal gemeenten dat bodem-beheersplan*) bestuurlijk heeft vastgesteld–- 
Uitvoeringsregeling Kwaliteitsborging bodembeheerAantal gecertificeerde/ geaccrediteerde intermediairs25 % (voorafgaand aan regeling) 
Bevoegde gezagen die zijn overgegaan tot implementeren van kwaliteitsverbetering   

* Hier is de term «bodembeheersplan» gebruikt. Het is de bedoeling om voor duurzaam bodembeheer zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande planstructuren.

** In de begroting 2005 zullen de eerste kwantitatieve ramingen per instrument opgenomen worden.

10.3. Evaluaties

Vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit

De keuze voor een decentrale uitvoering van het milieubeleid, waarbij gestuurd wordt op doelbereiking, maakt intensivering van de monitoring noodzakelijk. De KRW stelt een operationeel monitornetwerk in 2006 verplicht. In het uitvoeringscontract op basis van het toekomstige ILG zullen afspraken worden gemaakt met provincies over monitoring en evaluatie. Met het Meta INformatiesysteem Gebiedsgericht beleid (MING) kunnen provincies verbanden leggen tussen maatregelen en beleidseffecten. MING is in opbouw.

Een goede beleidsevaluatie is pas mogelijk als er een operationeel monitornetwerk is en er afrekenbare doelen geformuleerd zijn. Voor het gebiedsgerichte beleid zal dit pas in 2005/2006 het geval zijn. Dit betekent dat de aangekondigde evaluatie van de SGB in 2005 niet zoveel informatie zal opleveren over bereikte milieu-effecten. De evaluatie zal vooral betrekking hebben op het proces, de realisatie van de doelstellingen op projectniveau en de daaraan bestede rijksmiddelen.

Tabel 10.9 Evaluaties vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit
Omschrijving20042005200620072008
Gebiedsgerichte milieukwaliteit Evaluatie SGBEerste prestatiemonitoring ILG  
   Rapportage monitor KRW  

Vitaal platteland: duurzame landbouw

De evaluaties voor het mineralenbeleid en gewasbeschermingsbeleid worden gezamenlijk met LNV uitgevoerd. Voor de evaluatie van het biocidenbeleid wordt met VWS samengewerkt.

Tabel 10.10 Evaluaties vitaal platteland: duurzame landbouw
Omschrijving20042005200620072008
MineralenbeleidEvaluatieMeststoffenwet EvaluatieMeststoffenwet EvaluatieMeststoffenwet
Gewasbeschermingsbeleid  Evaluatie afsprakenkader  
BiocidenbeleidEvaluatieMJP-H    

Optimale waterketen

Tabel 10.11 Evaluaties optimale waterketen
Omschrijving20042005200620072008
Optimale waterketenNog geen evaluatiemoment gepland  
DrinkwatervoorzieningCa. 5 jaar na afronding nieuwe Waterleidingwet    
Riolering en afvalwaterzuivering    Evaluatie

Duurzaam bodembeheer

In de komende jaren zijn beleidsevaluaties voorzien met betrekking tot de mate van implementatie van de NRB en de uitvoering van het Bouwstoffenbesluit nadat de vereenvoudiging van het besluit haar beslag heeft gekregen.

Tabel 10.12 Evaluaties duurzaam bodembeheer
Omschrijving20042005200620072008
NRBOpzet monitoringVoorbereiding 1e evaluatie   
Bouwstoffenbesluit  Voorbereiding 2e evaluatie inzake de uitvoering Bsb  

10.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.13 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:14 03120 38523 38921 13521 15922 22022 189
Uitgaven:17 31420 98423 37621 13521 15922 22022 189
Programma:11 01315 04317 54615 40815 47216 59416 594
Duurzaam bodembeheer:4 3062 422750750751265265
Subsidies duurzaam bodembeheer4 0452 15848648648600
Overige instrumenten duurzaam bodembeheer261264264264265265265
        
Optimale waterketen:0000000
Overige instrumenten optimale waterketen0000000
        
Duurzame landbouw:06 80711 34410 20910 21010 21010 210
Aanvullend stikstofbeleid06 80711 34410 20910 21010 21010 210
        
Overig programma:6 7075 8145 4524 4494 5116 1196 119
Overige instrumenten DGM4 0083 8893 9672 5012 4883 9503 950
Onderzoek DGM2 6111 8251 3851 8481 9232 0692 069
Communicatie-instrumenten88100100100100100100
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:6 3015 9415 8305 7275 6875 6265 595
Apparaat:       
Juridische instrumenten683702704704704704704
Apparaat DGM5 6185 2395 1265 0234 9834 9224 891
Ontvangsten:2 7751 67200000

10.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 10.14 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven23 376 21 135 21 159 22 220 22 189 
2. Waarvan apparaatsuitgaven5 830 5 727 5 687 5 626 5 595 
3. Dus programma-uitgaven17 546 15 408 15 472 16 594 16 594 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht17%2 90016%2 4006%9500%00%0
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)72%12 57574%11 32674%11 44169%11 44169%11 441
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)7%1 1860%010%1 4955%8840%0
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld5%88511%1 68210%1 58626%4 26931%5 153
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%17 546100%15 408100%15 472100%16 594100%16 594

Toelichting:

Meer dan 2/3 van dit artikel is bestuurlijk gebonden. Het gaat hierbij om het aanvullend stikstofbeleid en de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). Met betrekking tot het aanvullend stikstofbeleid gaan op jaarbasis gelden over naar het ministerie van LNV. Met het SIKB is een subsidie-overeenkomst gesloten voor de periode 2002–2007.

10.6. VBTB-paragraaf

Vitaal platteland: gebiedsgerichte milieukwaliteit

De afrekenbaarheid van het gebiedsgerichte beleid van het Rijk is mede afhankelijk van de kwaliteit van gebiedsplannen en reconstructieplannen. Daarin worden immers de kwaliteitsdoelen geconcretiseerd. Met provincies worden afspraken gemaakt over stapsgewijze verbetering van deze plannen. In komende begrotingen zal dan een getalsmatige weergave van de voortgang van de operationele doelstelling worden opgenomen.

Vitaal Platteland: duurzame landbouw

In het nieuwe gewasbeschermingsbeleid is opgenomen dat een monitoringplan zal worden ontwikkeld, gericht op de beleidsevaluatie van 2006.

Duurzaam bodembeheer

Instrumentarium om de effecten van het beleid rond duurzaam bodembeheer te meten ontbreekt vooralsnog en zal in de komende jaren ontwikkeld moeten worden. Vragen die daarbij spelen betreffen onder andere het optreden en de aanpak van nieuwe verontreinigingen en het monitoren van overheidsprestaties zoals het in kaart brengen van de plaatselijke bodemkwaliteit en registratie en afhandeling van meldingen met betrekking tot de toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen. In de naaste toekomst bieden het op te stellen landsdekkend beeld van de bodemkwaliteit en de ontwikkeling van (gemeentelijke) bodembeheersplannen wellicht mogelijkheden.

Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies

11.1. Algemene beleidsdoelstelling

Om te komen tot een duurzame samenleving streeft VROM naar het tegengaan van klimaat-verandering door menselijke beïnvloeding en van verzuring en milieuschadelijke emissies.

Klimaatverandering (het broeikaseffect) leidt tot plaatselijk toenemende droogte of juist toenemende wateroverlast. Om klimaatverandering door menselijke beïnvloeding tegen te gaan zijn internationale afspraken gemaakt over de beperking van de uitstoot van broeikasgassen (CO2 en «overige broeikasgassen», te weten CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6) in het Kyoto-protocol. Nederland heeft zich door de ratificatie van dit protocol verplicht om zijn aandeel te leveren. De uitstoot van verzurende stoffen en de neerslag daarvan leidt tot aantasting van natuur (overbemesting, verstoring van de voedingsstoffenbalans en verarming van de soortenrijkdom) en materialen. Om onder meer verzuring tegen te gaan zijn nationale en internationale afspraken gemaakt over het terugdringen van SO2, NOx, VOS, NH3 (ammoniak) en fijn stof. VROM is ervoor verantwoordelijk om beleidsdoelen te formuleren en maatregelen te nemen, die zich richten op de industrie, de consumenten en de doelgroep verkeer.

Voor het bereiken van een duurzame samenleving zijn in internationaal en nationaal verband afspraken gemaakt over beperking van de uitstoot van verschillende stoffen en de bijdrage die de verschillende landen en doelgroepen leveren. Bij het bereiken van deze doelen zet VROM in op internationale samenwerking in mondiaal en Europees kader en stimuleert VROM dat milieubelangen worden meegenomen in de besluitvorming door overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en burgers.

VROM richt zich ook op duurzaam produceren en consumeren. Dat betekent dat productie- en consumptieprocessen zodanig plaats vinden dat deze passen binnen de beschikbaarheid en de herstelmogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen, waarbij de gehele levenscyclus van stoffen en producten in beschouwing wordt genomen.

Het beleid richt zich er op dat burgers en bedrijven er ook zelf belang bij krijgen om de emissies die strijdig zijn met een duurzame ontwikkeling terug te dringen. De eigen verantwoordelijkheid daarin wordt zo groot mogelijk gemaakt binnen de randvoorwaarden van milieudoelen en de internationale afspraken daarover. Voorwaarde is dan wel dat het beleid raakt aan de vraagpunten en wensen die in de samenleving leven.

Langs de volgende operationele doelen wordt dit beleid gericht op het voorkomen van klimaatverandering, verzuring, de emissie van milieuschadelijke stoffen en op het duurzaam produceren en consumeren uitgewerkt:

• bevordering internationale samenwerking;

• vermindering uitstoot broeikasgassen;

• vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreiniging;

• vermindering algemene uitstoot industrie;

• vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart;

• vermindering milieudruk producten;

• vergroten draagvlak milieubeleid.

11.2. Operationele beleidsdoelstellingen

11.2.1. Internationale samenwerking milieu

Zoals reeds in artikel 1 bij de transitie duurzame ontwikkeling vermeld, vraagt het voorkomen of oplossen van sommige hardnekkige milieuproblemen een internationale aanpak. Doel van de samenwerking is het wereldwijd bevorderen van duurzame ontwikkeling en externe integratie, alsmede het versterken van het milieubeleid, zowel binnen de Europese Unie als Pan Europees binnen het raamwerk van de VN-ECE en de VN. Om deze redenen voert Nederland een actieve milieudiplomatie.

Op de begroting voor 2004 heeft VROM ruim 7 mln euro gereserveerd voor de bevordering van internationale samenwerking op milieugebied, deels voor mondiale onderwerpen, deels voor Europese onderwerpen. VROM draagt, in overeenstemming met de internationale afspraken, bij aan de jaarlijkse contributies aan UNEP (€ 0,6 mln) en aan de secretariaten van de diverse mondiale milieuverdragen. Daarnaast worden projecten gefinancierd ter bevordering van duurzame ontwikkeling en ter bescherming van milieu en bio-diversiteit.

Ook bilaterale samenwerking met bepaalde landen is een onderdeel van een actief internationaal milieubeleid. Met China heeft VROM een speciale samenwerking, vooral gebaseerd op het Memorandum of Understanding (MoU) op milieugebied, dat onder andere is gericht op een beter beheer van afvalstoffen en -stromen. VROM geeft ook in 2004 financiële en inhoudelijke bijdragen ten behoeve van verbetering van de situatie op scheepssloperijen in China en bij stedelijk afvalbeheer. Samenwerking met Indonesië vindt plaats op basis van een MoU van VROM en V&W met Indonesië. Op initiatief van Indonesië kunnen projecten inhoudelijk en financieel worden gesteund ter versterking van het internationale klimaatbeleid (inclusief Clean Development Mechanism) en van de milieuwetgeving en handhaving daarvan.

VROM werkt in Europa ook samen met landen die geen lid zijn van de EU. Dat gebeurt binnen het kader van de Verenigde Naties. De Pan Europese samenwerking richt zich op de versterking van het milieubeleid en de milieu-infrastructuur in de landen van Zuidoost Europa, Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal Azië. Doel van de Nederlandse inzet in dit kader is bijdragen aan de stabiliteit in de landen aan de nieuwe oostgrens van de EU. Deze stabiliteit wordt gecreëerd door het bevorderen van een goede milieukwaliteit, capaciteitsopbouw en kennisoverdracht, het verminderen van negatieve gezondheidseffecten door transport en het aanleggen van een milieu-infrastructuur die voorziet in de basisbehoeften van huishoudens. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het ontwikkelen van handboeken en standaardvoorschriften, training van personeel, het aanleggen of moderniseren van stadsverwarmingsinstallaties, afvalstortplaatsen, afvalwater-zuiveringsinstallaties en rioleringen en de toegang tot veilig drinkwater.

Tabel 11.1 Prestaties 2004
Operationeel doel: Internationale samenwerking milieu
– (financiële) ondersteuning van internationale maatschappelijke organisaties
– versterking bilaterale samenwerking met met name China en Indonesië
– versterking milieu-infrastructuur in Oost Europa en Centraal Azië

11.2.2. Vermindering uitstoot broeikasgassen

11.2.2.1. Doelstelling en doelgroep

Doel van het beleid is het voorkomen van door de mens veroorzaakte gevaarlijke klimaatverandering, zoals is overeengekomen bij het VN-Klimaatverdrag. Hiertoe voert Nederland een nationaal klimaatbeleid gericht op een vermindering in de uitstoot van broeikasgassen door de implementatie van de maatregelen die in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1 en 2, de Evaluatienota Klimaatbeleid en de Uitvoeringsnotitie Milieubeleid zijn weergegeven en een internationaal klimaatbeleid gericht op het verder ontwikkelen van de internationale kaders waarbinnen de nationale inspanningen plaatsvinden.

11.2.2.2. Verantwoordelijkheid van de minister

De Staatssecretaris van VROM wordt als coördinerend bewindspersoon als eerste aangesproken op de voortgang binnen het klimaatbeleid. Een belangrijk deel van de uitvoerende taken valt onder de verantwoordelijkheid van andere departementen (EZ, V&W, LNV en Financiën). De Staatssecretaris van VROM is wat betreft de uitvoerende kant verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de overige broeikasgassen, de CO2-emissie van voertuigen en het aankopen van reductie-credits via het Clean Development Mechanism (CDM). De Minister van VROM is de eerstverantwoordelijke voor het energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving.

Onderstaand wordt ingegaan op de prestaties die in 2004 zullen worden geleverd vanuit de coördinerende taak en de uitvoerende taken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in nationaal en internationaal klimaatbeleid. In paragraaf 11.2.5 wordt ingegaan op de CO2-emissie van voertuigen en in beleidsartikel 3 op energiebesparing in de gebouwde omgeving.

11.2.2.3. Nationaal klimaatbeleid

Het nationale klimaatbeleid kent op dit moment twee hoofdsporen:

1. Realisering van het Kyoto-doel: In de periode 2008–2012 moet de emissie van de broeikasgassen CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6 met 6% worden gereduceerd ten opzichte van het basisjaar 1990 (voor HFK's, PFK's en SF6 is dat 1995). Dit vormt de Nederlandse verplichting in het kader van het Kyoto-protocol dat in 2002 door de Europese Unie collectief en haar lidstaten individueel is geratificeerd. Het betekent een maximaal toegestaan emissieniveau van 199 Mton CO2-equivalenten per jaar in de periode 2008–2012. Conform het Hoofdlijnenakkoord zal dit op de meest kostenefficiënte wijze gebeuren. Om dit niveau te bereiken heeft Nederland ervoor gekozen gemiddeld 219 Mton binnen Nederland uit te stoten, en gemiddeld 20 Mton per jaar buiten Nederland te reduceren door middel van Joint Implementation, het Clean Development Mechanism en internationale emissiehandel.

De Tweede Kamer wordt in het najaar 2003 geïnformeerd over streefwaarden voor de sectorale verdeling van het binnenlandse emissieniveau.

2. Transitie naar een duurzame energiehuishouding: uitvoering van verschillende activiteiten, in eerste instantie gericht op verdergaande reducties op de langere termijn (na 2012) en zo mogelijk, bij een successvolle ontwikkeling, al bijdragend aan de prestatie voor de eerste verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol (2008–2012).

Ad 1: Realisering van het Kyoto-doel (2008–2012)

In 2004 wordt het beleid dat in de genoemde nota's is geformuleerd, voortgezet. Daartoe zullen de volgende prestaties worden geleverd.

Prestaties ten behoeve van de coördinatie van het klimaatbeleid

• De implementatie van de EU-richtlijn emissiehandel in broeikasgassen is ter hand genomen. Ervan uitgaande dat de richtlijn overeenkomstig het thans uitgezette tijdpad in werking zal treden en een start van het systeem van emissiehandel per 1 januari 2005 voorschrijft, zal dit in 2004 leiden tot regelgeving om deze richtlijn te implementeren, zowel op wetniveau (wijziging Wet milieubeheer) als op het niveau van uitvoeringsregelgeving (AMvB CO2-emissiehandel). Daarmee zullen door middel van een verplichting tot het inleveren van geverifieerde emissiejaarrapporten de monitorings-, rapportage- en verificatieverplichtingen voor de betrokken bedrijven zijn vastgelegd. Procedures hoe deze emissiejaarrapporten tot stand te brengen zijn daarmee ook vastgelegd. Tevens zal met de wijziging van de Wet milieubeheer de Nederlandse Emissieautoriteit zijn opgericht, die de transacties van emissierechten registreert en de handhaving uitvoert. Verder dient per 1 april 2004, overeenkomstig de verplichting die voortvloeit uit genoemde richtlijn, het Nationaal toedelingsplan bij de Europese Commissie te zijn ingediend. Hiermee wordt een basis gelegd voor de toedeling van de emissierechten aan de deelnemende bedrijven. Het ministerie van EZ heeft hierbij het voortouw. Mogelijk zullen in de loop van 2004 door de EU onderdelen aan de richtlijn worden toegevoegd, die de aansluiting met de projectgerelateerde Kyoto-mechanismen (Joint Implementation en het Clean Development Mechanism) mogelijk maken.

• De uitvoering van convenanten wordt voortgezet. In 2004 wordt de evaluatie van het Benchmarkconvenant met de energie-intensieve industrie afgerond. Ook start in 2004 de voorbereiding van de evaluatie van het Glami-convenant met de glastuinbouw, die in 2005 wordt afgerond. De subsidieregeling in het kader van het BANS-klimaatconvenant loopt medio 2004 ten einde.

• Het «Optiedocument emissieverlaging» komt in 2004 gereed. Het doel van dit document is tweedelig. Allereerst zal van dit Optiedocument een vernieuwd pakket aan reserve CO2-maatregelen voor de Kyoto-periode worden afgeleid. Deze reservemaatregelen kunnen na politieke besluitvorming worden ingezet, indien er zich in een bepaalde sector een tegenvallende emissieontwikkeling dreigt voor te doen in de periode tot 2010. Tweede doel van het Optiedocument is te verkennen welke mogelijkheden er bestaan en welke kosten zijn gemoeid met maatregelen in Nederland voor de periode 2015–2020 (na het Kyoto-protocol) en de internationale verplichtingen aangaande verzuring en grootschalige luchtverontreiniging op grond van de NEC-richtlijn en het Gotenburg protocol.

• In 2004 zal een nieuwe referentieraming van energie en emissies in 2010 en 2020 worden gemaakt. Alle emissies die met de energievoorziening samenhangen zullen in de raming worden meegenomen (CO2, NOx, SO2, VOS en fijn stof). De referentieraming is nodig voor de tweede Evaluatienota Klimaatbeleid (voorzien in 2005 bij het tweede ijkmoment uit de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid) en voor de rapportages aan de Framework Convention on Climate Change van de VN (UNFCC) en de Europese Commissie.

• In de Evaluatienota Klimaatbeleid is aangekondigd dat er jaarlijks één sector zal worden doorgelicht om de effecten van het gevoerde beleid meer in detail te achterhalen. In 2003 is de sector «gebouwde omgeving» onderwerp geweest. In 2004 wordt de sector «verkeer» onder de loep genomen.

• Er zal verder worden gewerkt aan de in 2002 in gang gezette inrichting van het zogenoemde «National System» (een vereiste onder het Kyoto-protocol) in het kader waarvan de monitoring van emissies van broeikasgassen plaatsvindt. Het «National System» zal per 31 december 2004 operationeel zijn.

Prestaties ten behoeve van de uitvoering van het Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB)

Voor de overige broeikasgassen geldt voor de periode 2008–2012 een gemiddelde emissieruimte van 33 Mton CO2-equivalenten zoals is vastgesteld in de Evaluatienota Klimaatbeleid. Daarnaast wordt in het kader van het ROB ook gewerkt aan implementatie van een project uit het reservepakket, N2O-reductie bij de salpeterzuurfabricage. Doel is de zekerheid over het realiseren van de Kyoto-verplichting te vergroten. Dit project heeft een reductiepotentieel van ruim 5 Mton CO2-equivalenten.

Door middel van subsidies en onderzoeksopdrachten wordt gestimuleerd om:

• inzicht te krijgen in de daadwerkelijke uitstoot bij de verschillende sectoren;

• technologieën te ontwikkelen en op de markt te brengen die kunnen bijdragen aan de reductie; van de uitstoot van de overige broeikasgassen (N2O, CH4, HFK's, PFK's, en SF6);

• alternatieve productieprocessen of gebruikstoepassingen te introduceren waarbij minder of geen overige broeikasgassen vrijkomen.

Om stappen te nemen richting realisatie van het doel voor 2010 worden in 2004 de volgende prestaties geleverd:

• Aanpassing van nationale regelgeving voor koeling en airconditioning ter vervanging van de Regeling lekdichtheid Koelinstallaties, in lijn met de in 2004 verwachte Europese regelgeving inzake fluorgassen en de in 2002 in werking getreden Richtlijn drukvaten;

• Een afspraak met de producenten van bouwschuimen om het gebruik van hfk's als blaasmiddel te minimaliseren in lijn met de in 2004 verwachte Europese regelgeving inzake fluorgassen;

• In 2003 is een beeld verkregen van de maatregelen die per stortlocatie genomen kunnen worden om de uitstoot van methaanemissies van stortplaatsen terug te dringen. Vervolgens worden in 2004 afspraken gemaakt met stortplaatsbeheerders en andere betrokkenen ter implementatie van de emissiereductiemogelijkheden;

• Een convenant met de gebruikers van SF6 in sterkstroomtoepassingen over emissiereductie in lijn met de in 2004 verwachte Europese regelgeving inzake fluorgassen;

• Op basis van het in 2003 uitgevoerde onderzoek naar de reductiemogelijkheden voor «methaanslip» (methaanemissie als gevolg van onvolledige verbranding) in samenhang met reductiemaatregelen voor NOx wordt in 2004 bepaald met welke beleidsinstrumenten het doel kan worden bereikt en wordt gestart met de realisatie daarvan;

• De subsidieregeling voor onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van emissiereductietechnologieën en good housekeeping wordt in 2004 wederom opengesteld.

Prestaties ten behoeve van het Clean Development Mechanism (CDM)

De doelstelling van het CDM, zoals verwoord in artikel 12 van het Kyoto-protocol, is drieledig:

1. het bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het land waarin het project wordt uitgevoerd;

2. het bijdragen aan de realisatie van de uiteindelijke doelstelling opgenomen in artikel 2 van het «VN-raamverdrag inzake klimaatverandering»;

3. het bijdragen aan de reductiedoelstelling van de donorlanden.

Via verschillende sporen wil Nederland optimaal bijdragen aan de drie doelstellingen van het CDM en komen tot een optimale spreiding van risico's. Hiertoe zijn in 2002 en 2003 uitvoeringscontracten gesloten met het Agentschap Senter, de Rabobank en de Multilaterale Financiële Instellingen: IFC1,IBRD2 en CAF3. Deze intermediairs identificeren potentiële projecten, beoordelen de projecten op het voldoen aan de doelstellingen van en criteria voor het CDM, de eigen criteria van de intermediairs, en de specifieke in de met VROM gesloten overeenkomst afgesproken criteria. Op basis van de nu gesloten contracten is de verwachting, dat Nederland circa 57 Mton aan emissiereducties geleverd zal krijgen. Verder zal VROM in de loop van 2003 een bilaterale overeenkomst met een ontwikkelandsland sluiten, danwel het contractvolume met een of meerdere intermediairs verhogen voor de levering/overdracht van de resterende 10 Mton, die Nederland via CDM wil realiseren.

Verder zullen in 2004 vooral werkzaamheden plaatsvinden, die er zorg voor moeten dragen, dat de eerste in 2003 gegenereerde emissiereducties in 2004 op de Nederlandse Account bijgeschreven kunnen worden, zoals:

• het zorgdragen voor goedkeuring door de Executive Board van de UNFCCC van de baseline-methodologieën en de onderscheidenlijke projecten en

• het creëren van een (interim)register of account bij de UNFCCC).

Tabel 11.2 Prestaties CDM – Verwachte gegenereerde CO2-equivalenten (in Mton)
Totaal2003200420052006200720082009201020112012
671,53,56,08,08,08,08,08,08,08,0

Voor de uitvoering van het Klimaatverdrag, het Kyoto-protocol, en het Clean Development Mechanism is een positieve instelling van de ontwikkelingslanden belangrijk. Door ook in 2004, in vervolg op 2002 en 2003, met diverse ontwikkelingslanden een Memorandum of Understanding te sluiten, wordt niet alleen een positieve instelling bereikt, maar kan tevens een bijdrage worden geleverd aan het Plan of Implementation, zoals vastgesteld tijdens de World Summit on Sustainable Development (WSSD).

Tabel 11.3 Gesloten dan wel voorgenomen Memoranda of Understanding (MoU's)
Land200220032004
BoliviaX  
Brazilië  X
China1  X
Costa RicaX  
ColombiaX  
Ecuador X 
El SalvadorX  
Filippijnen  X
GuatemalaX  
Honduras X 
India X 
Indonesië1 X 
Marokko X 
NicaraguaX  
PanamaX  
Tunesië X 
UruguayX  

1 Uitbreiding dan wel nadere concretisering van bestaande MoU.

Ad 2: Transitie naar een duurzame energiehuishouding

Deze prestaties liggen in het verlengde van het vernieuwingspakket uit de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid en hangen samen met de uitvoering van hoofdstuk 5 van het NMP4 (transitie naar een duurzame energiehuishouding). Zij zijn gericht op de langere termijn. De Minister van Economische Zaken is trekker van deze transitie. De transitie valt wel onder de coördinatieverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van VROM. Over de voortgang van de transitie wordt in de begroting van EZ gerapporteerd. Bij onderstaande, aan de transitie gerelateerde activiteiten, is sprake van intensieve samenwerking tussen de ministeries EZ en VROM.

• Om kennis en ervaring op te doen met een schoon fossiele energievoorziening zullen VROM en EZ ervoor zorgdragen dat marktpartijen in 2004 kunnen starten met de realisatie van een demonstratieproject voor CO2-opslag onshore of een voor CO2-opslag offshore onder de paraplu van CRUST (CO2 Reuse through Underground STorage);

• Daarnaast zullen VROM en EZ demonstratieprojecten van marktpartijen ondersteunen gericht op toepassing van schoon fossiele technieken die passen binnen de gegeven specifieke Nederlandse omstandigheden;

• In het programma GAVE (klimaatneutrale GAsvormige en Vloeibare Energiedragers) gaat het erom marktpartijen te vinden die aansprekende en haalbare demonstratieprojecten willen uitvoeren. VROM en EZ zullen ervoor zorgdragen dat marktpartijen in 2004 starten met de realisatie van ten minste één demonstratieproject, zo mogelijk als transitie-experiment;

• Het onderzoek naar de onduurzame neveneffecten, project CODE (Criteria voor de Overgang naar een Duurzame Energiehuishouding), die kunnen ontstaan als gevolg van het reductiebeleid alsmede de keuzes binnen de transitie, is in 2003 gestart met een eerste verkenning van de problematiek. In 2004 zal, op basis van deze verkenning een rapportage worden geleverd over de nadere analyse van aard en omvang van die te verwachten neveneffecten.

11.2.2.4. Internationaal klimaatbeleid

De Nederlandse inbreng in de internationale aanpak van klimaatverandering richt zich op vier hoofdsporen:

1. Het maken van nadere afspraken met betrekking tot de uitvoering van zowel het VN-Klimaatverdrag als het Kyoto Protocol, zowel voor wat betreft het voorkomen van klimaatverandering als het aanpassen er aan. Bij de uitvoering van deze afspraken voor Nederland spelen naast VROM uiteraard onder meer de ministeries van EZ, BZK, LNV en V&W een belangrijke rol;

2. De start van internationale onderhandelingen over het vervolg op de eerste periode (2008–2012) van het Kyoto Protocol. Inhoudelijk uitgangspunt daarbij zijn de doelstellingen zoals neergelegd in het NMP4. Als voorzitter van de EU zal Nederland in 2004 binnen de trojka verantwoordelijk zijn voor het totstandkomen en uitdragen van de Europese standpunten;

3. Een beter begrip wereldwijd van het klimaatprobleem, de gevolgen en mogelijke oplossingen. Met dit doel is Nederland actief in het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Dit Panel publiceert eens in de 5 à 6 jaar een assessment rapport over de stand van de klimaatwetenschap. Het in Nederland gevestigde voorzitterschap van de werkgroep «oplossingen» wordt door VROM gefinancierd. Via het Nationaal Vervolgprogramma Klimaatonderzoek (NVKO) draagt VROM bij aan de wetenschappelijke kennis die nodig is voor de internationale (en nationale) beleidsonderbouwing;

4. Het op de (internationale) agenda krijgen van een doelgerichte en techniekneutrale aanpak en strategie voor technologie ontwikkeling. Bij de doelgerichte aanpak is het de bedoeling het korte termijn beleid te identificeren dat nodig is voor de lange termijn ambities.

In dit kader zullen in 2004 de volgende prestaties geleverd worden:

• Voorbereiden en verzorgen van de Nederlandse inhoudelijke inbreng en beperkte financiële inbreng in internationale discussies/onderhandelingen in onder andere VN, EU, OESO of informeel kader;

• Het tot stand doen komen en uitdragen van EU-standpunten, met name tijdens de tiende Conferentie van Partijen bij het Klimaatverdrag en indien het Kyoto Protocol inwerking is getreden voor september 2004, de bijeenkomst van Partijen bij het Kyoto Protocol;

• Inhoudelijke bijdragen leveren aan het werkprogramma van het IPCC en het IEA Greenhouse Gas programma vanuit de Nederlandse prioriteiten;

• Selecteren van onderzoeksthema's voor NVKO en begeleiden van beleidsrelevante onderzoeken;

• Het tot stand brengen van een samenwerkingsverband van een aantal (3 à 4) landen met als doel het gezamenlijk formuleren van een lange termijn duurzaamheidsstrategie voor de energiecomponent van transport.

Voorts zal VROM meewerken aan het door V&W organiseren van een ronde tafel conferentie over duurzame mobiliteit tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap.

Tabel 11.4 Prestaties 2004
Operationeel doel: vermindering uitstoot broeikasgassen
Nationaal klimaatbeleid:
1. Prestaties 2004 ten behoeve van realisatie Kyoto-doel (2008–2012):
• Invoering regelgeving ter implementatie van het systeem van emissiehandel
• Indiening bij de EC van het «Nationaal toedelingsplan» inzake emissierechten
• Uitvoering BANS-klimaatconvenant (subsidieregeling)
• Verschijnen van het «Optiedocument emissieverlaging»
• Verschijnen van nieuwe referentieraming energie en emissies 2010 en 2020
• Doorlichting van de sector «verkeer» (in het kader van de Evaluatienota Klimaatbeleid)
• Operationeel worden van het «National System» (monitoring van emissies en broeikasgassen)
• Uitvoering van het ROB: Reductieplan Overige Broeikasgassen (onder andere implementatie N2O-reductie in de salpeterindustrie)
• Bijschrijven op de Nederlandse Account van de in 2003 gegenereerde emissiereducties (CDM)
• Sluiting van MoU's met drie landen
2. Prestaties 2004 met het oog op de transitie naar duurzame energiehuishouding (langere termijn):
• Start demonstratieprojecten voor CO2-opslag onshore of offshore (CRUST)
• Ondersteunen demonstratieprojecten voor toepassing schoon fossiele technieken
• GAVE: marktpartijen laten starten met tenminste één demonstratieproject
• Oplevering rapportage over onduurzame (neven)effecten van reductiebeleid
 
Internationaal klimaatbeleid:
• Leveren inhoudelijke en beperkte financiële bijdrage in internationale discussies en onderhandelingen. Hierbij spelen naast VROM uiteraard onder meer de ministeries van EZ, BZK, LNV en V&W een belangrijke rol.
• Tot stand brengen van EU-standpunten, met name tijdens CoP10 en (indien het Kyoto Protocol inwerking is getreden voor september 2004), de bijeenkomst van Partijen bij het Kyoto Protocol
• Inhoudelijke bijdragen leveren aan het werkprogramma van het IPCC en het IEA Greenhouse Gas programma
• Uitvoering klimaatonderzoeksprogramma
• Tot stand brengen van een samenwerkingsverband met 3 à 4 landen ter formulering van een lange termijn duurzaamheidsstrategie (energiecomponent van transport)

11.2.3. Vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreiniging

11.2.3.1. Doelstelling en doelgroep

Het beleid voor verzuring en grootschalige luchtverontreiniging is gericht op het terugdringen van de emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3), Vluchtige Organische Stoffen (VOS) en stof. Hiermee wordt beoogd de depositie van zuur en stikstof te verminderen en de concentraties van ozon, fijn stof, stikstofdioxide (NO2) en andere stoffen die de luchtkwaliteit bepalen terug te dringen tot niveaus waar beneden geen of acceptabele effecten optreden voor volksgezondheid en natuur/biodiversiteit. Deze duurzame niveaus bepalen de lange termijn doelstellingen voor de genoemde stoffen. Voor de middellange termijn (2010) zijn tussendoelen vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het NMP4.

Vanwege het grensoverschrijdende karakter worden in internationaal verband (EU en UNECE) emissieplafonds voor de verzurende stoffen per land vastgesteld. In de UNECE zijn daarnaast voor zware metalen (Heavy Metals; HM) en POP's (Persistent Organic Pollutants) protocollen vastgesteld waarmee emissies van deze stoffen in het milieu worden beperkt dan wel voorkomen via emissie-eisen, productmaatregelen en verbod dan wel beperking van gebruik van bepaalde stoffen. De implementatie van dergelijke eisen en maatregelen valt onder het stoffenbeleid van VROM.

Voor luchtkwaliteit worden in internationaal (EU) verband grenswaarden vastgelegd in de dochterrichtlijnen luchtkwaliteit. Ook het beleid ten aanzien van de ozonlaagaantastende stoffen komt in deze paragraaf aan de orde.

Tabel 11.5 Emissies voor 1980, 1990, 2000 en 2001 en emissietaakstellingen 2010 (Kton/jr)
 19801990200020012010 
     Gotenburg ProtocolNEC-richtlijnNMP4-doelstelling
SO24812029289505046
NOx596570413410266260231
NH3234232152148128128100
VOS569492278271190185155
Tabel 11.6 Verdeling over de doelgroepen van de emissietaakstellingen 2010 (Kton)
  SO2 NOx NH3 VOS
Industrie     2  
Energie 30 65  60
Raffinaderijen       
Consumenten 1 7 7 25
HDO en Bouw 1 3   23
Landbouw 1 6 86 2
Verkeer 13 150 5 45
Totaal 46 231 100 155

HDO: Handel, Diensten en Overheid

De Milieubalans 2003 laat zien dat er een dalende trend is in de emissies. Het RIVM heeft ten behoeve van de «Rapportage emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2002» echter berekend, dat met het vastgestelde beleid de plafonds die voor Nederland zijn vastgesteld in de Europese NEC (National Emission Ceiling) richtlijn en het UNECE Gothenburg protocol nog niet binnen bereik zijn. Dat geldt ook voor het NMP4. In de «Uitvoeringsnotitie Verzuring en grootschalige Luchtverontreiniging 2003» zal worden aangegeven met welke inzet van instrumenten de voor 2010 vastgestelde emissieplafonds per sector gehaald zullen worden. Deze notitie wordt volgens planning voor eind 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden. De acties die hier uit voortvloeien zullen in 2004 in gang worden gezet dan wel worden uitgevoerd.

In de paragrafen 11.2.4 tot en met 11.2.6 wordt respectievelijk het beleid ten aanzien van de sectoren industrie; verkeer en binnenvaart; consumenten, HDO en bouw behandeld. De sector landbouw komt aan de orde in artikel 10 van de begroting.

In deze paragraaf worden de te leveren prestaties beschreven ten aanzien van realisatie en evaluatie van de overkoepelende doelstellingen op het gebied van verzuring en grootschalige luchtverontreiniging.

In dit kader zullen in 2004 de volgende prestaties geleverd worden:

• In 2004 wordt gewerkt aan een meer geïntegreerde strategie voor bestrijding van luchtverontreiniging in Nederland (klimaat, verzuring, grootschalige luchtverontreiniging). Doel van de strategie is het bevorderen van een kosteneffectieve aanpak ten aanzien van het halen van de doelstellingen op gebied van luchtverontreiniging. Deze strategie wordt gebaseerd op een voor 2004 geplande herziening van het optiedocument voor het halen van de reductieverplichtingen van broeikasgassen (als uitvloeisel van het Kyoto Protocol) in Nederland. Dit document zal ook de nationale opties voor reductie van de «NEC-stoffen» en fijn stof bevatten. Daarnaast is een opdracht verstrekt aan IIASA om de broeikasgassen toe te voegen aan het RAINS model, om zodoende een geïntegreerde doorrekening van bestrijdingsopties voor klimaat en verzuring in Europa te kunnen maken. De uiteindelijke resultaten van deze exercitie komen ook in 2004 beschikbaar. De resultaten van dergelijke studies spelen naar verwachting een rol bij het bepalen van de positie die Nederland inneemt in internationale onderhandelingen over verdergaande taakstellingen in vervolg op het Gothenburg protocol, de NEC richtlijn en het Kyoto Protocol;

• In de eerste helft van 2004 zal een update gereed komen van een inschatting van de totale baten van het beleid op gebied van verzuring en grootschalige luchtverontreiniging in Nederland. Bij de review van de NEC richtlijn en het Gothenburg protocol en de onderhandelingen over vervolgafspraken die daarop volgen (gericht op doelen op langere termijn (na 2010)), zullen de resultaten van batenstudies naar verwachting een belangrijke rol spelen;

• De voorbereiding van en besluitvorming over eventuele aanpassing van de normstelling met betrekking tot fijn stof in de EU zal volgens planning in 2004/2005 gebeuren. Dit vindt plaats als onderdeel van het Europese CAFE (Clean Air For Europe) proces, waarin een geïntegreerde aanpak van verzuring en grootschalige luchtverontreiniging binnen Europa wordt uitgewerkt. Als gevolg van een verwachte overschrijding van de zogenaamde plandrempel zal Nederland in 2004 waarschijnlijk een actieplan voor het bestrijdingsbeleid ten aanzien van fijn stof aan de Commissie moeten overleggen. Belangrijkste basis voor het actieplan wordt gevormd door verschillende plannen die in 2003 aan de Tweede Kamer zijn voorgelegd. Het gaat om de uitvoeringsnotitie Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging 2003, de nota Verkeer en Emissies en een plan van aanpak gericht op de oplossing van luchtkwaliteitknelpunten langs snelwegen in stedelijk gebied;

• Stikstofverbindingen spelen een cruciale rol in de hardnekkige milieuproblemen verzuring, vermesting, verandering van klimaat en achteruitgang van biodiversiteit. In 2004 vindt de derde internationale Stikstofconferentie plaats. Nederland speelt een rol in de organisatie en financiering van deze conferentie;

• Naar verwachting zullen nog in 2003 de onder de UN-ECE CLRTAP vallende HM (Heavy Metals) en POP (Persistent Organic Pollutants) protocollen in werking treden. Dan moet ook worden gestart met de review van de protocollen en kunnen nieuwe stoffen aan de protocollen worden toegevoegd. Dit werk zal plaatsvinden in 2004 en 2005. Als «co-leading country» zal Nederland in 2004 nauw betrokken zijn bij de review van het POP protocol. Nederland brengt daarnaast 4 nieuwe stoffen in. Voor de review van het HM protocol zal Nederland in 2004 de prognoses voor emissies van zware metalen inbrengen;

• De langetermijninzet van Nederland in internationaal verband ten aanzien van de ozonlaagaantastende stoffen is gericht op het herstel van de ozonlaag door het terugdringen dan wel uitfaseren van emissies van de desbetreffende stoffen. Dit gebeurt door het aanscherpen van de huidige afspraken onder het Montreal Protocol, waarbij met name verdergaande verplichtingen in ontwikkelingslanden van belang zijn. Ook zet Nederland zich in voor meer synergie tussen het Kyoto Protocol en het Montreal Protocol (de vraag hoe om te gaan met tegenstrijdige belangen tussen beide protocollen). VROM faciliteert in 2004 de deelname van Nederlandse experts aan dit proces. Op nationaal niveau vloeien de taken voort uit de EU-verordening 2037 en enkele nadere uitvoeringsbesluiten neergelegd in het nationale «Besluit ozonlaag aantastende stoffen WMS 2002». Hierbij gaat het vooral om de uitoefening van het bevoegde gezag (onder andere autoriseren van productie van ozonlaag aantastende stoffen door Nederlandse producenten en de handhaving van de verordening) en de uitvoering van de verschillende rapportageverplichtingen onder het Montreal Protocol en de EU-verordening.

Tabel 11.7 Prestaties 2004
Operationeel doel: vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreiniging
– Implementatie van de Uitvoeringsnotitie Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging (verschijnt in 2003);
– Vaststellen van geïntegreerde strategie voor bestrijding van luchtverontreiniging voor klimaat, verzuring en grootschalige luchtverontreiniging;
– Mede-organiseren van de derde internationale Stikstofconferentie;
– Review van het POP-protocol en aanleveren van prognoses voor de review van het Heavy Metal Protocol;
– Bevorderen synergie Kyoto Protocol en Montreal Protocol (door faciliteren Nederlandse experts).

11.2.3.2. Verantwoordelijkheid van de minister

De Minister van VROM is coördinerend bewindspersoon voor het halen van de emissie taakstellingen per stof zoals vastgelegd in de NEC richtlijn en het Gothenburg protocol. Alleen voor het halen van de emissiereductiedoelstelling voor NH3 in de landbouw is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid met de Minister van LNV. De verantwoordelijkheid is verdeeld langs de lijnen van het instrumentarium. De Wet Ammoniak en Veehouderij valt bijvoorbeeld onder verantwoordelijkheid van de Minister van VROM; de AMvB Gebruik dierlijke meststoffen valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van LNV. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de implementatie van afspraken die in verband met het Montreal protocol en in EU verband worden gemaakt over de uitstoot van ozonlaag aantastende stoffen.

11.2.4. Vermindering algemene uitstoot industrie

In 11.2.3 is aangegeven wat de emissieplafonds zijn, zoals is vastgelegd in de NEC-richtlijn, voor de luchtverontreinigende stoffen die bodemverzuring, eutrofiëring en negatieve gezondheidseffecten tot gevolg hebben. Het gaat hier om de componenten NOx, SO2, VOS en NH3.

De emissietaakstellingen voor de industrie zijn hieronder per stof nader uitgewerkt. Verdere uitwerking vindt plaats via rechtstreeks milieubeleid (vergunningen, AMvB's, doelgroepenbeleid). Bij het doelgroepenbeleid gaat het om het verminderen van de totale milieudruk, waartoe met diverse bedrijfstakken convenanten zijn afgesloten waarin integrale milieutaakstellingen zijn opgenomen. De verantwoordelijkheid voor het bereiken van de taakstellingen is meer bij het bedrijfsleven gelegd. De overheid toetst en legt afspraken vast in vergunningen.

A. Stofgericht emissiebeleid

NOx-reductiemaatregelen

De reductie van de NOx-emissies bij de grote industriële bronnen van 100 kton in 2000 naar 65 kton in 2010 zal worden gerealiseerd door het systeem van NOx-emissiehandel. Het streven is om dat instrument medio 2004 in te voeren. Hiertoe heeft de Staatssecretaris van VROM in maart 2003 een voorontwerp van de Wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) ingediend.

Voor de eerste helft van 2004 zijn in relatie tot de NOx-emissiehandel de volgende prestaties voorzien:

• Van 50 grote, meer complexe bedrijven, zijn monitoringsprotocollen ontvangen en gevalideerd;

• Van 180 middelgrote bedrijven is circa 90% van de protocollen ontvangen en gevalideerd;

• Een verificatieprotocol is opgesteld en na overleg met het bedrijfsleven vastgesteld;

• Als test is van 25 bedrijven een Emissiejaarrapport over 2003 ontvangen en geëvalueerd met het oog op het functioneren van de systematiek;

• De handhavingsstrategie is gereed en operationeel;

• De Nederlandse Emissieautoriteit i.o. is als functionele organisatie gereed.

SO2-reductiemaatregelen

Het plan van aanpak, dat in 2003 is opgesteld voor de bedrijfstakken raffinaderijen, elektriciteitsproductiebedrijven, chemie, basismetaalindustrie en overige industrie en dat is gericht op het terugbrengen van de emissie van 65 kton in 2000 naar 30 kton SO2 in 2010, wordt in 2004 verder uitgewerkt. De emissietaakstelling voor de industrie van 30 kton SO2 in 2010 wordt verdeeld over de bedrijfstakken. Na overleg met doelgroepen en andere overheden wordt een keuze gemaakt voor de in te zetten instrumenten. In 2004 wordt gestart met de daarvoor benodigde aanpassing van AMvB's en andere regelingen.

VOS-reductiemaatregelen

Het VOS-beleid wordt bepaald door de EG-Oplosmiddelenrichtlijn en de NEC-richtlijn. Het NEC-plafond geldt voor Nederland als geheel en ligt voor 2010 ongeveer 20% beneden de VOS-emissie in 2000. Dit plafond is vertaald in een NMP4 taakstelling voor industrie, handel, overheid en bouw van 86 kton VOS. Eind 2003 zal deze taakstelling in overleg met de betrokken sectoren zijn verdeeld. In 2004 worden deze afspraken verwerkt in de bestaande, op branches gerichte instrumenten of worden, waar die ontbreken branchegerichte uitvoeringsplannen gemaakt. Het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG VOS-richtlijn milieubeheer wordt aangepast om het bevoegd gezag de mogelijkheid te geven om bij nadere eis te stellen dat een installatie moet voldoen aan de voorschriften van de Nederlandse emissierichtlijn (NER). In het eerste kwartaal van 2005 zal aan de Europese Commissie worden gerapporteerd over de uitvoering van de Oplosmiddelenrichtlijn door het bevoegd gezag over de jaren 2003 en 2004. In 2004 is het de bedoeling 3 à 4 nieuwe monitoringprotocollen voor VOS op te stellen. Het doel hiervan is betrouwbaar en uniform de uitstoot van VOS te kunnen bepalen en vastleggen met het oog op internationale verplichtingen en toekomstige evaluaties.

NH3-reductiemaatregelen

De ammoniakemissie van de industrie van 3 kton in 2000 moet worden teruggebracht tot 2 kton in 2010. De emissietaakstelling voor de industrie van 2 kton NH3 in 2010 wordt in 2004 verdeeld over de bedrijfstakken. In 2004 wordt gestart met de aanpassing van de diverse van toepassing zijnde regelingen.

B. Doelgroepenbeleid

Doelgroepenbeleid/milieuverslaglegging

Het doelgroepenbeleid is uitgewerkt aan de hand van de convenanten. Dit houdt in dat sinds 1992 met 11 bedrijfstakken, die verantwoordelijk zijn voor 80 tot 90% van de emissie, een intentieverklaring is opgesteld met daarin een Integrale Milieutaakstelling met doelstellingen voor 2000 en 2010. De Staatssecretaris van VROM heeft de Tweede Kamer toegezegd eind 2003 met een notitie Toekomst Doelgroepbeleid Milieu en Industrie te komen. Afhankelijk van de resultaten van deze notitie zal dit tot nadere acties in 2004 leiden.

Ook in 2004 zal de Facilitaire Organisatie Industrie door het ministerie van VROM worden gefinancierd ten behoeve van de begeleiding bij de implementatie van het doelgroepenbeleid. Daarnaast wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) financieel ondersteund ten behoeve van de landelijke coördinatie van het milieubeleid van de gemeenten. De eerstvolgende evaluatie van de bijdrage van VNG en FOI is voorzien in 2004.

In 2004 zullen vier BAT referentiedocumenten, die zijn opgesteld in het kader van de Europese IPPC-richtlijn en die de best beschikbare technieken beschrijven van productieprocessen, worden opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijnen NER.

In het milieujaarverslag rapporteren de industriële bedrijven over de milieuprestaties. Aanbevelingen op grond van een evaluatie uit 2003 over de verbetering van de kwaliteit van het milieujaarverslag zullen in 2004 worden uitgevoerd. Op 1 januari 2004 zal het elektronisch milieujaarverslag breed worden geïntroduceerd.

Stimuleren duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen

VROM stimuleert het management van bedrijven om duurzaamheidaspecten (people, planet, profit) te integreren in de ondernemersstrategie en in productieprocessen. VROM wil het toetsbaar handelen van bedrijven inzichtelijk maken. Het belang van transparantie bij duurzaam ondernemen is onder andere onderbouwd door het project DuProCo (zie ook 11.2.6). VROM zal door middel van een actieprogramma «vergroten transparantie 2003–2004» stimulerende en faciliterende activiteiten ontwikkelen gericht op het vergroten van transparantie bij duurzaam ondernemen. Daarnaast zal VROM in het kader van het doelgroepenbeleid industrie met vier sectoren (zuivel, basismetaal, chemie en papier en karton) afspraken maken over zogenaamde verbrede convenanten, met hierin opgenomen initiatieven voor duurzaam ondernemen.

Tabel 11.8 Prestaties 2004
Operationeel doel: vermindering algemene uitstoot industrie
• Implementatie NOx-emissiehandel:
– validatie monitoringsprotocollen van 50 grote bedrijven
– van 180 middelgrote bedrijven is ca. 90% van de protocollen ontvangen en gevalideerd
– opstellen en accorderen van een verificatieprotocol
– evalueren van het emissiejaarrapport 2003 van 25 bedrijven
– gereedkomen van operationele handhavingsstrategie
– gereedkomen van de Nederlandse Emissieautoriteit als functionele organisatie
• Aanpassing van het Oplosmiddelenbesluit;
• Totstandkoming 3 à 4 nieuwe monitoringsprotocollen voor VOS-emissies;
• Ondersteunen Facilitaire Organisatie Industrie en Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
• Opnemen van vier BAT-referentiedocumenten in de Nederlandse emissierichtlijnen;
• Introductie elektronisch milieujaarverslag;
• Afspraken maken met 4 sectoren over verbrede convenanten (incl. initiatieven voor duurzaam ondernemen).

11.2.5. Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart

11.2.5.1. Doelstelling en doelgroep

Doel van het verkeersemissiebeleid is om de uitstoot van verkeer (en binnenvaart) te verminderen. Het verkeer in brede zin bestaat uit: binnenvaart, vrachtauto, zeevaart, mobiele werktuigen, personenauto, bestelauto, luchtvaart, autobus, spoorwegen, speciale voertuigen, binnenvaart recreatie, motoren en brommers. De doelgroep is zeer divers en bestaat uit burgers (automobilisten), diverse belangenorganisaties (zoals Transport en Logistiek Nederland, ANWB, BOVAG, RAI, Centraal Bureau voor de Binnenvaart), het bedrijfsleven (bijvoorbeeld de brandstoffabrikanten), maar ook andere overheden, de EU en andere internationale gremia (OECD, VN). De belangrijkste luchtemissies van verkeer zijn: NOx, SO2, VOS, fijn stof en CO2. De streefwaarden worden uitgedrukt in kilotonnen/megatonnen per jaar.

Het verkeersemissiebeleid kent twee hoofdsporen:

1. Realisering van de middellange termijn doelen (2010) voor verkeer die afgeleid zijn van de EU-NEC-richtlijn, de EU-luchtkwaliteitsdoelstellingen en het Kyoto protocol; zie onderstaande tabel. Er zijn geen tussentijdse taakstellingen (tussen nu en 2010) afgesproken.

Tabel 11.9 Emissiedoelstellingen verkeer
 NOx (Kton)SO2 (Kton)VOS (Kton)Fijn stofBroeikasgassen* (Mton, totaal Nederland)
Emissies in 2001 (bron Milieubalans 2002)2612168 223
Sectordoelstelling Verkeer 2010(NMP4)1501345Alleen lokale luchtkwal. doelstelling 
Emissietaakstelling Nederland 2008–2012    219

* Voor broeikasgassen geldt het Kyoto-doel voor Nederland. Er zijn nog geen sectortaakstellingen/streefwaarden bekend, maar in elk geval dient de sector verkeer wel een bijdrage aan de broeikasgas emissiereductie te leveren.

2. Een bijdrage leveren vanuit het milieubeleid aan het bereiken van het lange termijndoel, namelijk de Transitie duurzame mobiliteit, die onder andere gericht is op het bereiken van verdergaande reducties voor de hierboven genoemde stoffen in de decennia na 2010. Er zijn nog geen lange termijndoelstellingen. Verkeer en Waterstaat is de trekker van de Transitie duurzame mobiliteit; VROM levert er een bijdrage aan.

Het belangrijkste beleidsinstrument is emissienormstelling (luchtemissies en geluid) voor alle modaliteiten. Het gaat hierbij om EU emissie-eisen voor auto's, vrachtauto's, binnenvaart en overige mobiele bronnen. Deze worden in internationaal verband vastgesteld. Op lange termijn zullen er met name ten behoeve van verdergaande CO2-reductie wezenlijk andere technieken en brandstoffen moeten worden ingezet. De onderhandelingen over de beleidsinstrumenten en de ontwikkelingen die hiervoor nodig zijn worden in diverse internationale gremia gevoerd. Nederland wil met enkele landen een gezamenlijke visie op dit onderwerp krijgen, opdat er in de toekomst makkelijker afspraken gemaakt kunnen worden omtrent internationaal in te zetten beleidsinstrumenten en internationale afspraken ten aanzien van research and development. In de tweede helft van 2003 verschijnt een nota over de eerste fase van «Itessa» (een door VROM getrokken deelproject van de transitie duurzame mobiliteit gericht op het bereiken van duurzame energieketens voor voertuigen in internationaal verband) met daarin een advies omtrent het komen tot een internationale samenwerking ten behoeve van de transitie duurzame mobiliteit. Wat de overige instrumenten betreft, verschijnt in de tweede helft van 2003 de Beleidsnota Verkeersemissies, waarin zal worden aangegeven welke beleidsinzet nodig is voor de middellange termijn doelen als een eerste aanzet voor het lange termijn beleid. De nota richt zich op emissiebeleid en het beleid ten aanzien van de brandstofmix (de verhouding tussen benzine, diesel en LPG in de nieuwverkoop van personenauto's). In 2004 zal worden gewerkt aan het uitvoeren van de actiepunten van deze twee nota's.

Tariefdifferentiatie benzine en diesel naar zwavelgehalte

In 2001 is een differentiatie naar het zwavelgehalte ingevoerd in de accijns op diesel en benzine (per 1 oktober 2001) met als doel de introductie van benzine en diesel te bespoedigen waarvan het zwavelgehalte reeds voldeed aan de eisen die in 2005 als verplichting zouden gaan gelden. Deze differentiatie leidde ertoe dat binnen enkele weken vrijwel alle in Nederland verkochte benzine en diesel aan de gestelde zwaveleis voldeed. Vermindering van het zwavelgehalte is van belang voor de uitstoot van fijn stof en voor het kunnen toepassen van uitlaatgas nabehandelingsapparatuur waarvan de werking door zwavel wordt belemmerd.

Voor 2004 worden de belastinguitgaven voor deze stimulering op € 177 mln geraamd. Aangenomen dat de accijnsdifferentiatie ongeveer overeenkomt met de extra productiekosten van de zwavelarme brandstoffen is blijkens een door het CE in 2000 uitgevoerde studie het op geld gewaardeerde milieuvoordeel van de inzet van zwavelarme brandstoffen in dezelfde orde van grootte als deze meerkosten.

11.2.5.2. Verantwoordelijkheid van de minister

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het emissiebeleid van verkeer en heeft voor een deel zelf de mogelijkheid beleidsinstrumenten in te zetten ter vermindering van de uitstoot. Daarnaast heeft hij een coördinerende rol voor de milieuprestaties van de andere departementen en voor de inzet van de EU (de belangrijkste bron van emissiebeperkende regelgeving). De Minister van VROM kan dus ten dele direct verantwoordelijk worden gehouden voor de emissieniveaus in Nederland en kan voor het overige aangesproken worden op zijn coördinerende inzet.

Tabel 11.10 Prestaties 2004
Operationeel doel: vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
• Ca. 20 binnenvaartschepen uitrusten met NOx-arme motor of NOx katalysator (onder voorbehoud van goedkeuring door EU van de betreffende subsidieregeling (gebaseerd op ex ante evaluatie)).
• Tijdige implementatie van alle EU-richtlijnen op het gebied van brandstoffen en motoren (circa 10 stuks).
• Leveren van inhoudelijke en beperkte financiële inbreng in internationale discussies en onderhandelingen ten aanzien van brandstoffen en motoren in onder andere EU, UNECE, Centrale Commissie Rijnvaart en Internationale Maritieme Organisatie.
• Uitvoeren actiepunten uit Beleidsnota Verkeersemissies (publicatie in tweede helft 2003).
• Uitvoeren actiepunten uit rapportage eerst fase «Itessa» (publicatie in tweede helft 2003); een door VROM getrokken deelproject van de transitie duurzame mobiliteit.

11.2.6. Vermindering milieudruk producten

Van groot belang voor de aanpak van de vermindering van milieudruk van producten is de onlangs vastgestelde strategie voor duurzaam produceren en duurzaam consumeren (DuProCo). Deze strategie gaat uit van een taak voor de centrale overheid op onder meer de volgende onderdelen: het verwerken van «milieu» in de prijzen, het formuleren van duurzaamheidsdoelen, het stimuleren van transparantie (dat wil zeggen het toetsbaar handelen van bedrijven inzichtelijk maken), het stellen van de overheid als voorbeeld (duurzaam inkopen) en het stimuleren van het duurzaam produceren en consumeren via andere overheden. In het najaar van 2003 zullen deze taken worden omgezet in concrete acties, in samenspraak met andere departementen. Eén van de eerste acties die in gang gezet zal worden betreft het actieprogramma «Vergroten transparantie 2003–2004», dat onder andere betrekking heeft op het beleidsterrein stimuleren duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie 11.2.4) en productinformatie. Onder invloed van DuProCo verschuift de aandacht meer naar de aanbodzijde (producenten, groothandel en detailhandel). Duurzaam consumeren zal vooral via de bestaande instituties zoals de Stichting Milieu Centraal verder worden gestimuleerd. Tegen die achtergrond en als gevolg van de subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord, is besloten de stimulering van projecten op het gebied van duurzaam consumeren door middel van additionele financiering via de SMOM-regeling met ingang van 2004 te beëindigen.

Naast milieubelasting die in het productieproces en in de afvalfase ontstaat, veroorzaken producten zelf of het gebruik daarvan ook milieubelasting. In dit beleidsartikel staan juist deze laatste twee centraal. Daar waar nodig wordt door het ontwikkelen en uitvoeren van specifiek productenbeleid hieraan paal en perk gesteld. Dit beleid is gericht op het realiseren van specifieke NMP-doelen. Uitgangspunt van het beleid is het in Europese context beperken van de milieubelasting door producten. Hoofdtaak in 2004 vormt het leveren van Nederlandse bijdragen aan het tot stand komen van EU-richtlijnen voor producten. Voor 2004 betreft dit onder andere de verordening detergentia, de VOS-richtlijn producten, de End-use equipment directive en de EU-aanbestedingsrichtlijn. Een continue taak is het omzetten van EU-regelgeving in nationale regelgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke Nederlandse situatie.

Omdat het niet wenselijk is alle producten aan specifieke regels te binden en er wel sprake is van meer diffuse verontreiniging ten gevolge van producten (de milieudruk door consumptie neemt nog steeds toe), wordt ook generiek productenbeleid gevoerd. Dit generiek productenbeleid is daarom gericht op het ontwikkelen van instrumenten die het continu verbeteren van de milieuprestaties van vele, zo niet alle, producten en diensten stimuleren. En op het zo breed mogelijk bevorderen van de vraag naar en het aanbod van duurzame producten en diensten in het algemeen.

Overigens blijven marktpartijen in het algemeen zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van producten en diensten, waarbij in de beoordeling van de milieubelasting «van de wieg tot het graf» alle milieuaspecten behoren meegewogen te worden. In het generiek beleid is de rol van de overheid vooral stimulerend en faciliterend en gericht op het creëren van samenhang tussen duurzaam produceren en duurzaam consumeren. De ministeriële verantwoordelijkheid in het specifiek productenbeleid is die van regelgever.

Duurzaam geproduceerd hout

De Minister van VROM geeft uitvoering aan het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de «minimumeisen houtcertificering en duurzaam bosbeheer» met als doel om de biodiversiteit in bossen te beschermen. Hoofdtaak voor 2004 is het via een dan op te richten, onafhankelijke instelling operationaliseren van de beoordelingsrichtlijn voor certificatie van duurzaam bosbeheer en de handelsketen en tevens de gelijkwaardigheidstoets voor andere certificatiesystemen. En daarnaast het implementeren van flankerend beleid gericht op het bereiken het NMP-doel van 25% aantoonbaar duurzaam geproduceerd hout op de Nederlandse markt in 2005 (op dit moment is dat circa 12%).

Productgerichte milieuzorg (PMZ)

Uit onderzoek naar de implementatie van PMZ blijkt dat de mate waarin bedrijven PMZ invoeren, sterk afhankelijk is van de context waarin zij verkeren. Het in samenloop met de beleidsstrategie DuProCo bepaalde beleidsstandpunt PMZ wordt in 2004 doorgevoerd. Uit beleidsevaluatie blijkt dat de implementatie van PMZ zodanig gevorderd is, dat de verdere financiële stimulering van PMZ weinig toegevoegde waarde heeft. Sinds 1996 is jaarlijks een subsidieprogramma gepubliceerd. Met ingang van 2004 wordt dit mede onder invloed van de subsidietaakstelling beëindigd.

Materialenbeleid

In 2004 zal VROM aan de hand van concrete voorbeelden van materialen onderzoeken of een materialenbeleid wezenlijk kan bijdragen aan het bereiken van diverse doelen van het milieubeleid. Daarnaast zal VROM een inhoudelijke bijdrage leveren aan het totstandkomen van de EU-notitie «Resources» waarin de beleidsinitiatieven met betrekking tot grondstoffen en afval worden beschreven. Beperken van milieudruk door gebruik van grondstoffen zal daarbij uitgangspunt van beleid zijn.

Inkoopfunctie overheid

In 2004 zal – binnen het programma Met preventie naar duurzaam ondernemen – de beschikbare milieu-informatie worden uitgebreid, geactualiseerd en nog beter aangesloten op het inkoop- en aanbestedingsproces binnen de overheid. Medio 2004 ontvangt de Tweede Kamer een notitie waarin de ministeries concreet aangeven wat zij willen bereiken op het gebied van duurzaam inkopen en aanbesteden en hoe zij dat willen bereiken.

Stichting Milieukeur en Stichting Milieu Centraal

In verband met het herzien van de beleidsstrategie ten aanzien van duurzaam produceren en consumeren is de relatie van VROM met de Stichting Milieukeur en de Stichting Milieu Centraal relevant. Beide stichtingen dragen bij aan de vermindering van de milieudruk door producten en consumptie. Dit respectievelijk door certificatieschema's voor «milieuverantwoorde» producten en diensten te ontwikkelen en door als milieu-informatiepunt voor burgers te functioneren. VROM ondersteunt beide stichtingen financieel. De Stichting Milieukeur heeft in 2003 een bedrijfsplan voor de toekomst ontwikkeld. Kennisontwikkeling van duurzaamheidscriteria en ervaring met ketenoverleg zijn hierbij uitgangspunt. In 2004 zal dit bedrijfsplan omgezet worden in een aangepaste organisatiestructuur in overleg met meerdere departementen en andere marktpartijen. De Stichting Milieu Centraal is in 2003 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie en de implementatie van de DGM-beleidsstrategie duurzaam produceren en consumeren, zal VROM samen met EZ de relatie met deze beide stichtingen, alsmede met soortgelijke organisaties op het gebied van energie en milieu, nader vorm geven.

Tabel 11.11 Prestaties 2004
Operationeel doel: vermindering milieudruk producten
– Realiseren Nederlandse bijdrage aan de EU-richtlijnen voor producten;
– Operationaliseren beoordelingsrichtlijn certificatie duurzaam bosbeheer c.a.;
– Afwikkelen subsidieregeling Productgerichte Milieuzorg;
– Onderzoek naar de meerwaarde van materialenbeleid in het milieubeleid;
– Uitbreiden en actualiseren milieu-informatie in relatie tot inkoopproces binnen de overheid;
– Notitie naar Tweede Kamer (medio 2004) met concrete departementale doelen en acties ten aanzien van duurzaam inkopen;
– Stroomlijning geldstromen voor communicatie aan diverse doelgroepen op het gebied van energie en milieu;
– Ondersteunen Stichting Milieu Centraal en Stichting Milieukeur.

11.2.7. Vergroten draagvlak milieubeleid

11.2.7.1. Doelstelling en doelgroep

Enerzijds is het beleid er op gericht om maatschappelijke groeperingen en burgers te stimuleren het milieubelang mee te nemen in hun afwegingen (externe integratie). Anderzijds is het beleid er op gericht om initiatieven en wensen vanuit de samenleving tot uitdrukking te laten komen in het milieubeleid (maatschappelijke participatie).

De instrumenten die gebruikt worden om dit tweesporenbeleid gestalte te geven, moeten zorgen voor een evenwichtige wisselwerking tussen beleid en samenleving op het gebied van duurzame ontwikkeling. Hiertoe behoren ook financiële instrumenten. Voorafgaand aan de financiële instrumenten wordt de samenhang daartussen uiteengezet. De effecten die beoogd worden zijn per beleidsinstrument uitgewerkt. Omdat de instrumenten indirecte effecten beogen, worden ook indirecte indicatoren ontwikkeld.

Stimuleringsprogramma Burger en Milieu

Met ingang van 2002 is er een stimuleringsprogramma Burger en Milieubeleid om het milieubeleid meer van, voor en door de burger te laten worden. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het stimuleringsprogramma. Het milieubeleid zal aan legitimiteit en effectiviteit winnen naarmate het meer rekening houdt met de prioriteiten, opvattingen, verwachtingen en wensen van burgers. Het programma wil daartoe zowel binnen als buiten VROM projecten stimuleren opdat burgers worden betrokken bij het milieubeleid en de transities van het NMP4.

In deze projecten worden verschillende methoden van burgerparticipatie toegepast die variëren van informeren, reageren, adviseren tot coproduceren. Zo is er sprake van publieksenquêtes al of niet op internet, burgerpanels, interviews, (consensus)conferenties en interactieve beleidsvorming. In 2004 worden door VROM circa 10 projecten in het kader van het stimuleringsprogramma gestart; binnen de SMOM-regeling (zie onderstaand) worden daarnaast circa 15 projecten verwacht.

De eerste jaren waarin het stimuleringsprogramma van kracht is, staan vooral in het teken van experimenteren en de opbouw van ervaringen. In de jaren daarna zal het een instrument zijn om burgeroriëntatie en burgerparticipatie steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel in het milieubeleid en transities te laten zijn. De voorlopige resultaten van de uitgevoerde evaluatie Burger en Milieu geven alle aanleiding het stimuleringsprogramma in de komende jaren voort te zetten. De resultaten van deze evaluatie zullen in het najaar 2003 worden gepubliceerd. Op de lange termijn na 2010 is voortzetting van een apart stimuleringsprogramma niet meer nodig.

Een tweetal experimenten te weten de publieksagenda en het burgerplatform, is in voorbereiding.

De prioriteiten van de burger worden gepeild onder een representatief deel van de bevolking. De uitkomsten zijn medebepalend voor de beleidsagenda. Met een burgerplatform kunnen op basis van meningen van burgers thematisch aanbevelingen voor beleid worden verzameld.

Op basis van de experimenten met de publieksagenda en het burgerplatform wordt in 2004 besloten of deze instrumenten structureel worden ingezet.

Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (SMOM-regeling)

De SMOM subsidieregeling heeft als doel maatschappelijk initiatief op het terrein van het milieu en duurzaamheid te ondersteunen en te laten doorklinken in het beleid van de overheid en in de samenleving als geheel. De SMOM regeling ondersteunt projecten en programma's van maatschappelijke organisaties, die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling en uitvoering van het milieubeleid door deskundigheidsontwikkeling, signaleren en monitoren van relevante ontwikkelingen, ideeënvorming, het initiëren van maatschappelijk debat, experimenten, lobby en belangenbehartiging. De SMOM wordt vanuit ecologisch perspectief ingezet binnen het bredere kader van duurzame ontwikkeling, zoals in het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling verwoord. Eind 2003 wordt een evaluatie van de regeling afgerond. De resultaten en de beleidsmatige consequenties daarvan zullen in het najaar 2003 in een debat met burgers en maatschappelijke organisaties worden besproken. Op basis daarvan zal VROM tot een stellingname over de evaluatie komen. De beoogde ontwikkeling van indicatoren zal in 2004 plaatsvinden.

De SMOM regeling is opgezet als een tender. Het bereik van de regeling wordt vastgesteld in termen van volgens de criteria gehonoreerde projecten en programma's, de kwaliteit in termen van een positieve evaluatie door relevante stakeholders. Dit laatste wordt steekproefsgewijs onderzocht.

In 2004 zullen naar verwachting 4 programma's en 80 projectsubsidies worden toegekend voor een bedrag van € 4,9 mln. Dit aantal is minder dan in 2003 het geval was, tengevolge van ombuigingen. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor beheer van de subsidieregeling. Adequate communicatie over het bestaan van de regeling en over de beoordelingscriteria draagt zorg voor voldoende bereik van de regeling.

Stroomlijnen milieu effect beoordelingsinstrumenten

In 2004 zal het wetsvoorstel van kracht worden dat de implementatie beoogt van richtlijn 2001/42/EG. Dit wetsvoorstel betreffende de Strategische milieubeoordeling regelt, in combinatie met een wijziging en vereenvoudiging van het Besluit milieu-effectrapportage 1994, de beoordeling van bepaalde overheidsplannen die voor het milieu mogelijkerwijs significante gevolgen kunnen hebben. Deze één op één implementatie is de eerste stap in een traject van stroomlijning van de M.e.r.

De milieu-effectrapportage beoogt relevante informatie met betrekking tot het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de bestuurlijke besluitvorming over activiteiten met mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Een toenemend aantal kritische kanttekeningen uit de praktijk bij de werking van de M.e.r. en een sterke dynamiek in de omgeving van de M.e.r hebben in 2003 geleid tot een herbezinning op de opzet en positie van de M.e.r. als milieu-instrument.

In 2004 zal als tweede stap op basis van de voorstellen terzake uit de VROM-brede herijking en van de aanbevelingen uit de strategische evaluatie van het instrument de M.e.r.-regelgeving worden gestroomlijnd. Hierbij worden de uitgangspunten van de herijkingsoperatie gehanteerd. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal worden voorbereid.

De Minister is verantwoordelijk voor de kwaliteit van deze instrumenten.

Experimenten met duurzame ontwikkelingsbeoordeling

In het kader van het Actieplan Duurzame Ontwikkeling worden onder coördinatie van VROM bij diverse departementen experimenten uitgevoerd met een duurzame ontwikkelingsbeoordeling voor grote investeringen en voor nieuwe beleidsinitiatieven. Een dergelijk instrument kan een hulpmiddel zijn voor een gestructureerde beoordeling van toekomstige effecten en risico's, voor discussie en voor onderhandeling tussen betrokken partijen tijdens het proces van planvorming en besluitvorming. VROM bevordert de gemeenschappelijke aanpak en evalueert de resultaten. Op basis van de genoemde evaluatie zal in 2004 bezien worden in hoeverre een nieuw instrument voldoende aandacht voor duurzame ontwikkeling bij bestuurlijke besluitvorming vorm kan genereren.

Financiële Instrumenten

Met de volgende instrumenten wordt beoogd in samenhang en omvang de milieutechnologie te verbeteren. Het betreft: de subsidieregeling Programma Milieu & Technologie (ProMT) en drie fiscale regelingen: Regeling Groen Beleggen, Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de Milieu-investeringsaftrek (MIA).

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de milieutechnische uitvoering van de regelingen.

De ontwikkeling van milieutechnologie is een complex proces dat zich in verschillende vervolgfasen afspeelt. Het instrumentarium is er op gericht om voor de verschillende vervolgfasen een optimale oplossing te bieden. Zo richt het Programma milieu&technologie zich op het ontwikkelingstraject vóór de marktintroductie. De faciliteit Groen Beleggen is gericht op kapitaalintensieve projecten die een economisch rendement hebben dat nog te laag is voor toepassing in een marktsituatie. De VAMIL en de MIA richten zich op de marktintroductiefase en marktverbredingsfase van de technologie. Ze vormen daarmee het voorportaal van verplichte toepassing van de technologie door middel van normstelling en vergunningverlening.

Programma Milieu & Technologie (ProMT)

Doel is de bevordering van de ontwikkeling en toepassing van milieugerichte technologie in Nederland. Dit gebeurt in de geest van het in NMP 2, 3 en 4 alsmede in de Nota Milieu en Economie vastgelegd beleid, middels subsidies voor technologische projecten van bedrijven met een IMT-taakstelling, sprongsgewijze vernieuwing van productieprocessen in de gehele industrie en ondersteuning voor het onderzoeken van niet-technische aspecten, die van belang zijn bij een succesvolle marktintroductie van een nieuw duurzaam product of proces. Projecten worden met name aangevraagd door MKB-ondernemingen.

In 2004 worden circa 20 nieuwe technologie trajecten opgestart die geselecteerd zijn door de selectiecommissie van externe deskundigen op basis van de criteria die in de Regeling ProMT zijn verwoord. Succesvolle technologieën worden op de milieulijst voor de VAMIL/MIA geplaatst. De opgedane kennis wordt voor twee bedrijfstakken in overzichten van nieuwe technologie binnen de doelgroep verspreid.

Groen beleggen

Met Groen Beleggen wordt bedoeld het financieren van projecten op het terrein van duurzame energie, energiebesparing, bos en natuur en projecten die innovatie en duurzaamheid sterk combineren. Tegelijkertijd wil de regeling Groen Beleggen de burger betrekken bij dergelijke projecten door het beschikbaar stellen van spaar- en beleggingsgelden fiscaal vriendelijk te behandelen. Daardoor komen financieringsmiddelen tegen een aantrekkelijke rente beschikbaar.

Voor het jaar 2004 wordt verwacht dat circa 500 projecten zich kwalificeren waarmee een investeringsbedrag gemoeid zal zijn van circa € 900 mln. Dit betekent tevens een stijging van het aantal groene spaarders en beleggers van circa 20%.

In 2004 zal de regeling Groen Beleggen op onderdelen worden geëvalueerd. In het jaarverslag Groen Beleggen 2003, dat medio 2004 verschijnt, zullen wederom indicatoren van de milieu-effecten van de regeling worden opgenomen.

Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en Milieu-investeringsaftrek (MIA)

De beide instrumenten zijn gericht op de marktintroductie van nog niet gangbare milieutechnologie. Ze vormen hiermee de sluitstukken van een technisch ontwikkelingstraject. Omdat de instrumenten gericht zijn op de bevordering van innovaties en op de actualiteit van de milieuproblematiek dienen de lijsten met technieken jaarlijks te worden aangepast. Voor 2004 zal weer een dergelijke aanpassing plaats vinden. Het streven is dat 10% van de Milieulijst-technieken vervangen wordt dan wel een veranderd ambitieniveau krijgt.

Om zogenaamde free-riders te voorkomen wordt een toetsing van de meerkosten gedaan waarbij de technieken op de Milieulijst kostentechnisch vergeleken worden met de gangbare technieken. Deze toetsing is eveneens onderwerp van goedkeuring door de EU-cie in het raam van het EU-steunkader.

De verwachting is om in 2004 in totaal 5 000 nieuwe investeringsprojecten te realiseren. Op basis van in 2003 ontwikkelde indicatoren wordt de emissiereductie van deze investeringsprojecten gepresenteerd. De belastinguitgaven die in 2004 gemoeid zijn met de MIA, worden geraamd op € 38 mln. Door het grote gebruik en budgettair beslag van de VAMIL in voorgaande jaren, vallen de belastinginkomsten in 2004 per saldo € 97 mln hoger uit.

Tabel 11.12 Prestaties 2004
Operationeel doel: Vergroten draagvlak milieubeleid 
Stimuleringsprogramma Burger en Milieuuitvoeren stimuleringsprogramma Burger en Milieubeleid:
 start ca. 10 projecten
 experimenten: burgerplatform en publieksagenda
SMOMuitvoeren van de regeling SMOM (ca 4 programma's en 80 projecten); ontwikkelen indicatoren o.b.v. nieuwe doelstelling
 SMOM
Experimenten duurzame ontwikkeling-coördinatie experimenten VROM
beoordelingevaluatie experimenten
Milieueffect Beoordelings Instrumentenimplementatie richtlijn 2001/42/EG
 stroomlijnen Milieueffect rapportage (M.e.r.):
ProMTuitvoeren Programma Milieu en Technologie start 20 technologieprojecten.
VAMIL/MIAactualiseren van milieulijsten en uitvoeren regeling
 uitbrengen jaarverslag 203 voor VAMIL/MIA met milieu en energieprestaties
Groen Beleggenuitvoeren regeling en uitbrengen jaarverslag 2003 voor groen beleggen inclusief milieu-effecten

11.3. Evaluaties

Tabel 11.13 Beleidsevaluaties Vermindering uitstoot broeikasgassen (binnenland)
Omschrijving20032004200520062007
Klimaatbeleid als geheel  Evaluatie van het beleid gericht op realisatie van de Kyoto-doelstelling  
ConvenantenEvaluatie Kolenconvenant en BANS-klimaatconvenantEvaluatie convenant BenchmarkingEvaluatie Glami-convenant  
Transitie naar duurzame energie-huishouding   Evaluatie toepassing schoon fossieltechnieken in Nederland 
Tabel 11.14 Beleidsevaluaties Vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreiniging
Omschrijving20032004200520062007
Internationale emissieplafonds (SO2, NOx, NH3, VOS)Evaluatie inzake de voortgang bij het halen van de emissieplafonds    
Dochterrichtlijnen luchtkwaliteit, Gothenburgprotocol, NEC-richtlijn, Heavy metals en Persistant Organic Pollutants protocol Evaluatie in 2004/2005Evaluatie in 2004/2005  
NEC-plafonds   Evaluatie 
Tabel 11.15 Beleidsevaluaties Vermindering algemene uitstoot industrie
Omschrijving20032004200520062007
Financiering FO-IndustrieEvaluatie in 2003/2004Evaluatie in 2003/2004   
Financiële ondersteuning VNG Evaluatie   
MilieujaarverslagleggingAfronding evaluatie Besluit milieuverslag-legging    
Electronische milieujaar-verslagleggingEvaluatie met het oog op eventuele systeemaanpassingen    
Convenanten Evaluatie convenant Benchmarking   
Tabel 11.16 Beleidsevaluaties Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
Omschrijving20032004200520062007
Verkeer en emissiesBeleidsnota omvat tevens evaluatieve elementenDe EU convenanten tav CO2 reductie voor personenauto's   
EnergielabelEvaluatie Energiepremieregeling    
Tabel 11.17 Beleidsevaluaties Vermindering milieudruk producten
Omschrijving200220032004200520062007
Productgerichte milieuzorg Evaluatie van de subsidieregeling    
Duurzaam geproduceerd hout    Evaluatie systematiek duprohout 
Milieu Centraal Evaluatie Stichting Milieu Centraal    
Tabel 11.18 Beleidsevaluaties vergroten draagvlak milieubeleid
Promt2006
Vamil/MiaJaarlijks/2005
Groen beleggen2006
Duurzaamheidsafweging2008
Strategische milieubeoordeling2007/2008

11.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.19 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:280 424287 48692 13177 39384 15881 38575 445
Uitgaven:93 202114 066132 922121 434131 439125 612117 385
Programma:78 360100 890120 688109 656120 006114 279106 076
Internationale samenwerking milieu:4 9906 6836 8795 7095 2395 2395 239
Subsidies internationale samenwerking milieu4 1225 7514 6784 5084 3384 3384 338
Overige instrumenten internationale samenwerking milieu8689322 2011 201901901901
        
Verminderen uitstoot broeikasgassen:14 88530 16047 13348 79861 77357 91055 916
Clean Development Mechanism4 0158 72320 72326 72338 72340 72343 000
Subsidies Reductieplan Overige Broeikasgassen2 0959 79014 85011 05012 1192 0002 000
Overige instrumenten verminderen uitstoot broeikasgassen8 77511 64711 56011 02510 93115 18710 916
        
Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart:5 8099 4157 6815 0483 8593 1833 183
Subsidies uitstoot verkeer en binnenvaart2 4986 0526 0532 9501 581905905
Overige instrumenten uitstoot verkeer en binnenvaart3 3113 3631 6282 0982 2782 2782 278
        
Fiscale instrumenten en draagvlak voor milieubeleid:33 60033 10332 26826 90727 99324 51624 516
Subsidies milieuverantwoorde technologie6 2115 5114 3154 0804 1483 4053 405
Schadevergoedingen962 0005 0000000
Overige instrumenten duurzame samenleving7 9745 3235 4006 1697 0456 2976 297
Subsidies maatschappelijke milieuactiviteiten19 31920 26917 55316 65816 80014 81414 814
        
Verminderen algemene uitstoot industrie:4 3446 91310 8417 4387 4226 6886 688
Operationalisering NOx-kostenverevening5242 4633 0272 5002 500966966
Subsidies verminderen algemene uitstoot industrie1801 0464 1300000
Overige instrumenten verminderen algemene uitstoot industrie3 6403 4043 6844 9384 9225 7225 722
        
Vermindering milieudruk producten:4 3485 2033 8442 4912 2022 2011 965
Subsidies vermindering milieudruk producten2 4113 8563 4172 0201 7311 7301 494
Overige instrumenten vermindering milieudruk producten1 9371 347427471471471471
        
Overig programma:10 3849 41312 04213 26511 51814 5428 569
Overige instrumenten DGM01 4844 5346 0754 2717 1772 604
Onderzoek DGM6 4857 2847 5087 1907 2477 3655 965
Communicatie-instrumenten3 89964500000
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:14 84213 17612 23411 77811 43311 33311 309
Apparaat:       
Apparaat DGM14 43812 75911 81511 35911 01410 91410 890
Juridische instrumenten404417419419419419419
Ontvangsten:3 0932 4301 2001 20091700

11.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 11.20 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven132 922 121 434 131 439 125 612 117 385 
2. Waarvan apparaatsuitgaven12 234 11 778 11 433 11 333 11 309 
3. Dus programma-uitgaven120 688 109 656 120 006 114 279 106 076 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht75%90 85567%73 77425%29 90322%25 7585%5 749
5. Complementair noodzakelijk2%2 0182%2 2690%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)7%8 32111%11 5953%3 2632%2 6470% 
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)2%2 7566%6 4510%00%00%0
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld14%16 73814%15 56772%86 84075%85 87495%100 327
9. Totaal (= gelijk aan 3)100%120 688100%109 656100%120 006100%114 279100%106 076

Toelichting:

De kasbudgetten zijn voor de eerstkomende jaren voor een aanzienlijk deel reeds juridisch vastgelegd, met name voor CDM, BANS, NIRIS, NVKO, SMOM-, PROMT en INFOMIL. De bestuurlijk- en beleidsmatig gebonden bedragen zitten met name in de uitvoeringssfeer. Bij bestuurlijk gebonden moet men denken aan de financiering van de emissieautoriteit inzake haar rol op het gebied van NOx emissiehandel, de FO-industrie ter ondersteuning van het doelgroepenbeleid en het programma Natuur en Milieu Educatie. Bij beleidsmatig gebonden moet men denken aan de uitvoeringskosten voor klimaatbeleid en ROB.

11.6. VBTB-paragraaf

Voor de sturing en verantwoording op de beleidsprestaties bij het operationele doel «(bevorderen) internationale samenwerking milieu» zijn inmiddels prestatie-indicatoren beschikbaar. Voor de verbetering van de begroting 2005 gaat de aandacht nu met name uit naar de daadwerkelijke operationalisering van het operationele doel. De internationale doelen blijken lastig te formuleren in VBTB-verband, aangezien deze liggen op het terrein van de beleidsbepaling, waarbij in internationaal verband overeenstemming wordt gezocht over de doelen. Een belangrijk deel van de activiteiten is daarom gericht op beïnvloeding van de internationale gemeenschap, wat zich nog moeilijk in meetbare doelen laat vertalen. In 2004 wordt ook extra aandacht gegeven aan het bepalen van zinvolle evaluatiemomenten en -methoden. Daar waar aanscherping mogelijk is, zal dat worden doorgevoerd. Hierbij worden ervaringen van andere departementen, met name Buitenlandse Zaken, meegenomen.

In opdracht van VROM is door het RIVM gewerkt aan de opzet van een monitoringsmethode voor de ontwikkeling in de milieudruk als gevolg van consumptie. Het is een complexe materie, waarin thans informatie uit uiteenlopende bronnen wordt geïntegreerd. In 2003 zijn nieuwe indicatoren beschikbaar gekomen voor de monitoring. Resultaten zullen doorwerken in de Milieubalans 2004. In 2004 zal het verbeterproces voor de monitoring voortgaan. Doel is voorts op basis van een zogenaamde footprint-methode éénmaal in de vier jaar een monitor te kunnen uitvoeren om zonodig het producten- en consumentenbeleid te kunnen bijsturen.

Voor de sturing en verantwoording op de beleidsprestaties bij het operationele doel «vergroten draagvlak milieubeleid» zijn in 2005 prestatie-indicatoren beschikbaar. In 2004 wordt onderzocht of effect-indicatoren en effect-monitoringssystemen zinvol en haalbaar zijn. Ook wordt nagegaan of het herformuleren van het operationele doel kan bijdragen aan de meetbaarheid van de effecten.

Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling

12.1. Algemene beleidsdoelstelling

In het streven naar een gezonde en veilige samenleving, naar het voorkomen van klimaatverandering, naar een goede kwaliteit van de leefomgeving en aan duurzaam produceren en consumeren, staat centraal in dit beleidsartikel de beheersing van risico's voor mens en milieu bij het omgaan met stoffen, afvalstoffen, radioactieve stoffen en straling en met genetisch gemodificeerde organismen, rekening houdend met sociale en economische factoren.

Het gaat daarbij om de volgende operationele doelstellingen:

• Een situatie waarin mens en milieu verwaarloosbare risico's lopen als gevolg van de schadelijke effecten van stoffen (beheersen milieurisico's van stoffen) en het reduceren van gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling aan agentia uit het milieu (stoffen, geluid, lucht- en bodemverontreiniging etc.);

• Minder afvalstoffen; afvalstoffen lekvrij verwijderen (beheersen milieurisico's van afvalstoffen);

• Het handhaven van de situatie waarin mens en milieu tegen de gevolgen van straling zijn beschermd (beheersen milieurisico's van straling);

• Een situatie op het gebied van biotechnologie zodanig dat de toepassing van biotechnologie gepaard gaat met optimale waarborgen voor de veiligheid, transparantie van de besluitvorming, keuzevrijheid voor de burger en ethische aanvaardbaarheid (beheersen milieurisico's van genetisch gemodificeerde organismen).

12.2. Operationele doelstellingen

12.2.1. Beheersen milieurisico's van stoffen

Het doel van het stoffenbeleid (Strategienota Omgaan Met Stoffen: SOMS)1, is om in 2020 een zodanig veilig gebruik van stoffen te bereiken dat mens en milieu geen of slechts verwaarloosbare risico's lopen als gevolg van de schadelijke effecten van stoffen (beheersen milieurisico's van stoffen).

En daarnaast het reduceren van gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling aan andere agentia uit het milieu (geluid, luchten bodemverontreiniging etc.).

Om dit doel te bereiken zijn de volgende doelstellingen van toepassing:

• Uitgangspunten van het stoffenbeleid komen in de Nederlandse Emissierichtlijn (Ner) en het Milieujaarverslag tot uitdrukking;

• Ten behoeve van vergunningverleners wordt een circulaire opgesteld die aangeeft hoe vergunningverleners het stoffenbeleid in hun praktijk moeten gebruiken;

• Onder de Wet milieugevaarlijke stoffen is het ontwerp-besluit tot wijziging van het Registratiebesluit tot stand gebracht. In deze AMvB worden de randvoorwaarden opgenomen voor de door het bedrijfsleven uit te voeren screening van de door hem op de markt gebrachte stoffen al dan niet inwerkingtreding daarvan is mede afhankelijk van de vraag of de voorstellen van de Europese Commissie over REACH2 deze screening zullen regelen;

• De onderhandelingen over de nieuwe EU-verordening over chemische stoffen (REACH) zullen in belangrijke mate plaatsvinden onder het Nederlandse EU voorzitterschap in de tweede helft van 2004. Met de voorzitterschappen voor en na het Nederlandse wordt daartoe een gezamenlijke strategie ontwikkeld om tot optimalisatie van de besluitvorming te komen;

• Over totstandkoming van Hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer (stoffen en producten) waarin de Wet milieugevaarlijke stoffen wordt geïntegreerd en de implementatie van REACH mogelijk wordt gemaakt, zal in het licht van de herijking regelgeving in 2003 worden beslist;

• De kennisinfrastructuur die in 2003 operationeel is geworden wordt in 2004 verder ontwikkeld met het oog op:

a) adequate ondersteuning van alle bestuursorganen die bij de uitvoering van het stoffenbeleid zijn betrokken;

b) stroomlijnen met ontwikkelingen elders in het kader van het voortschrijdende EU-beleid.

Naast de hierboven genoemde vernieuwing van zowel het Nederlandse als het Europese stoffenbeleid is er sprake van de uitvoering van het vigerende Europese stoffenbeleid, die zal doorgaan tot het van kracht worden van het nieuwe beleid met bijbehorend instrumentarium. Hoewel de effectiviteit van het vigerende instrumentarium beperkt is, kan Nederland zich, in het licht van de vigerende regelgeving, vooruitlopend op de bovengenoemde vernieuwing van het instrumentarium, niet aan de uitvoering van deze taak onttrekken. De uitvoering van het stoffenbeleid vereist de volgende prestaties:

• Uitvoering van bestaande artikelen van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms). Op grond van de Wms moeten alle nieuwe (op de markt gebracht na 1981) stoffen worden kennisgegeven bij de bevoegde instanties van de lidstaten van de EU. Bedoeling is daarmee te voorkomen, dat nieuwe stoffen op de markt worden gebracht met toepassingen die leiden tot schadelijke effecten voor mens of milieu;

• Uitvoering van de huidige Europese risicobeoordeling conform het EU prioriteitenprogramma voor zogeheten bestaande stoffen vallend onder de High Production Volume Chemicals (stoffen met een productie van meer dan 2500 ton/jaar).

De beleidsmatige coördinatie en de EU-afspraken over genoemde instrumenten gebeurt door het ministerie. Technisch-inhoudelijke ondersteuning wordt daarbij gegeven door het RIVM. Zo wordt de beoordeling van kennisgevingen van nieuwe en bestaande stoffen uitgevoerd door het Stoffen Expertise Centrum, onderdeel van het RIVM. Het hiermee gemoeide budget is opgenomen op artikel 1 in de structurele bijdrage aan het ministerie van VWS ten behoeve van het RIVM.

Tabel 12.1 Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen en beoordelingen bestaande stoffen
 realisatie 2000realisatie 2001realisatie 2002prognose 2003 2004
Aantal afgehandelde kennisgevingen nieuwe stoffen5755535555
Aantal beoordelingen bestaande stoffen101081515

Asbestverwijderingsbesluit

Asbest is oorzaak van grote maatschappelijke onrust. Doel van het beleid is zodanige maatregelen te nemen, dat blootstelling aan asbest sterk wordt teruggedrongen tot binnen de normstelling en redenen voor onrust worden weggenomen.

Voorts heeft de Minister bij brief d.d. 12 december 2001 aan de Tweede Kamer (TK, 2001–2002, 25 834, nr. 21) toegezegd dat het herziene Asbestverwijderingsbesluit naar verwachting in 2003 in werking zal treden. Door gecompliceerde discussies over uitvoeringsmodaliteiten zal dit echter pas in 2004 worden gerealiseerd overeenkomstig hetgeen de Tweede Kamer daarover is bericht in juni 2003.

Actieprogramma Gezondheid en Milieu

Het Actieprogramma Gezondheid en Milieu heeft als doel het terugdringen van gezondheidseffecten door milieufactoren en het wegnemen van ongerustheid door milieurisico's. Het actieprogramma is gestart in 2003 en heeft de volgende drie subdoelen:

1. Meer inzicht krijgen in aard en omvang van gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling aan agentia (bijvoorbeeld chemische stoffen, verontreiniging van de buitenlucht, verontreiniging van de bodem, etc.) uit het milieu;

2. Vergroten van de effectiviteit van het overheidsbeleid op landelijk, provinciaal en lokaal niveau om gezondheidsrisico's terug te dringen;

3. Actief ingaan op de ongerustheid van burgers met als doel deze te verminderen.

De uitvoering van het actieprogramma vindt plaats in nauw overleg met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In 2004 zal een tussentijdse evaluatie van de bereikte doelen van het Actieprogramma worden uitgevoerd (zie ook verhoging gezondheidsniveau van binnenwoningen en gebouwen in beleidsartikel 3.2.2).

In 2004 zullen de volgende prestaties worden geleverd:

• Onderzoek met name naar kwaliteit van het binnenmilieu. In 2004 worden de onderzoeksresultaten opgeleverd die inzicht moeten geven in het gezondheidsniveau van bestaande woningen. Op basis hiervan worden in 2004 maatregelen voorgesteld ter verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu, welke vanaf 2005 uitgevoerd moeten worden;

• Beoordelingskader als hulpmiddel bij beleidskeuzes op alle overheidsniveaus; benchmarksysteem voor gemeenten. In 2004 moet het beoordelingskader op drie overheidsniveaus (nationaal, provinciaal en lokaal) tenminste één keer daadwerkelijk worden toegepast. In 2004 moet de eerste ronde van de benchmark bij gemeenten plaatsvinden;

• Communicatiestrategie; ondersteuning van bewonersgroepen; risicokaarten voor luchtverontreiniging, geluidshinder en stank. In 2004 zal een communicatiestrategie worden ontwikkeld met de volgende aandachtspunten: de ondersteuning van bewonersgroepen en risicokaarten voor luchtverontreiniging, geluidhinder en stank. In 2004 wil VROM tenminste 10 verzoeken voor ondersteuning van bewonersgroepen ontvangen, waarvan er tenminste 5 worden toegekend. In 2004 zal een werkzaam systeem gereed zijn dat inzicht biedt in het complex van risicofactoren binnen de leefomgeving dat gebruikt zal moeten worden door zowel burgers als bestuurders.

Verantwoordelijkheid van de Minister in relatie tot de doelstelling

De Minister van VROM is samen met de Minister van VWS verantwoordelijk voor de uitvoering van het totale Actieprogramma Gezondheid en Milieu. Voor bovengenoemde prestaties daaruit is de Minister van VROM primair verantwoordelijk.

Tabel 12.2. Prestaties 2004
Operationeel doel: Beheersen milieurisico's van stoffen
– Implementatie kennisinfrastructuur;
– Afhandeling kennisgevingen nieuwe stoffen en bestaande stoffen;
– Inwerkingtreding herzien Asbestverwijderingsbesluit; evaluatie spijtoptantenregeling sanering asbestwegen;
– Opleveren van het onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu;
– Toepassen van het beoordelingskader en benchmarksysteem voor tenminste 3 gemeenten;
– Ondersteuning van bewonersgroepen en risicokaarten.
Tabel 12.3. Beleidsevaluatie
Omschrijving20042005200620072008
Uitvoering stoffenbeleidJaarlijkse monitoring van de doelstellingenJaarlijkse monitoring van de doelstellingenJaarlijkse monitoring van de doelstellingenJaarlijkse monitoring van de doelstellingenJaarlijkse monitoring van de doelstellingen
Gezondheid en MilieuTussentijdse evaluatie doelstellingen Actieprogramma Evaluatie bereiken doelstellingen van het Actieprogramma  
Sanering asbestwegenEvaluatie uitvoering saneringsregelingen asbestwegen    

12.2.2. Beheersen milieurisico's van afvalstoffen

Doelstelling en doelgroep

De operationele doelstelling van het afvalstoffenbeleid is het voorkomen dat afvalstoffen ontstaan (minder afvalstoffen) en een zodanig beheer van afvalstoffen dat de gevolgen voor het milieu aanvaardbaar zijn (lekvrij beheer). Het beleid om deze doelstelling te realiseren is geformuleerd in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP), dat op 3 maart 2003 in werking is getreden. De planperiode van het LAP loopt tot en met 2006, waarbij de doelstellingen zijn gericht op 2012. Het beleid in het LAP is gericht op een verdere versterking van de marktwerking en op het toewerken naar een gelijk speelveld in Europa.

In het LAP zijn de doelstellingen voor de onderdelen «minder afvalstoffen» en «lekvrij beheer» als volgt gekwantificeerd:

Tabel 12.4. Doelstellingen algemeen afvalstoffenbeleid voor 2012 uit het LAP
Omschrijvingrealisatie 2000* (in Mton)doelstelling 2012 (in Mton)
Aanbod57**66***
Nuttige toepassing4455
Verbranden88
Storten52
Lozen11

* De realisatiecijfers van een bepaald jaar komen medio het daarop volgende jaar beschikbaar.

** De som van het totaal wijkt af als gevolg van afronding.

*** De groei van het afvalaanbod beperken tot 16% bij een voorspelde groei van 38% van het BBP.

Het realiseren van de doelstellingen van het LAP wordt jaarlijks gemonitord en geëvalueerd. Begin 2004 verschijnt het evaluatierapport over 2003, het eerste jaar dat het LAP van kracht is.

Beleidsprestaties 2004

Om de doelstellingen van het LAP te realiseren worden verschillende instrumenten ingezet. Een deel van de instrumenten is specifiek voor het realiseren van de onderscheiden doelen: versterken preventie en nuttige toepassing (a) en verminderen van verwijdering (b).

Een ander deel is generiek voor alle onderdelen van het beleid, zoals de regelgeving (c) en de internationale inzet gericht op het realiseren van een gelijk speelveld in Europa (d). Tenslotte is als beleidskader de strategie voor de lange termijn van belang (transitie afvalbeheer) (e).

a. Versterken preventie en nuttige toepassing

In 2004 wordt de prioriteit gelegd bij het bevorderen van afvalpreventie en gescheiden inzameling bij huishoudens en bij bedrijven. Voor huishoudelijk afval wordt, samen met gemeenten en provincies, het «Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval» uitgevoerd.

Voor afvalstoffen van bedrijven wordt preventie bevorderd door de uitvoering van het programma «Met preventie naar duurzaam ondernemen» van de gezamenlijke overheden. Actiepunten betreffen onder meer de inzet van stimulerende instrumenten en het opnemen van regels voor afvalscheiding in vergunningen. In 2004 vindt een eerste vervolgmeting plaats over de verbetering hiervan bij vergunningverlening en handhaving. Met de «Stimuleringsregeling vermindering milieudruk» worden gemeentelijke projecten voor preventie en afvalscheiding gefinancierd. In 2004 zal de effectiviteit van deze bijdrageregeling worden geëvalueerd.

De hiervoor genoemde programma's hebben mede tot doel invulling te geven aan de verplichtingen van de overheid in het kader van het convenant verpakkingen. Naast het stimuleren van gescheiden inzameling betreffen deze verplichtingen ook het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van zwerfafval. Het aanbod aan verpakkingsafval en de mate van nuttige toepassing hiervan, alsmede de stand van zaken bij de bestrijding van zwerfafval zal ook in 2004 worden gemonitord.

Afvalscheiding is een belangrijke voorwaarde voor de versterking van de nuttige toepassing. In 2004 zullen de op de nieuwe Wm gebaseerde Besluiten inzameling afvalstoffen, het Besluit scheiden en gescheiden houden, alsmede daaraan gerelateerde ministeriële regelingen in werking treden. Daarnaast stimuleren de productbesluiten (wit en bruingoed, autowrakken e.d.), waarin de terugname en verwerking van afgedankte producten worden geregeld, de nuttige toepassing. Verder zijn in het LAP minimumstandaards voor verwerking opgenomen als basis voor de vergunningverlening voor verwerkingsinrichtingen. Volgens de doelstelling van het LAP moet in 2012 in Nederland 3–4 Mton hoogcalorisch afval als brandstof wordt ingezet. Daartoe is in 2003 een financieel en organisatorisch stimuleringskader opgezet. In 2004 wordt bezien of dit daadwerkelijk gaat leiden tot het oprichten van nieuwe verbrandingscapaciteit, waardoor het storten van brandbaar restafval uiterlijk in 2006 wordt beëindigd en een bijdrage wordt geleverd aan het klimaatbeleid.

b. Verminderen verwijdering

Een centrale doelstelling van het LAP is dat afval zo min mogelijk door verbranden en storten wordt verwijderd. Dit wordt gestuurd door middel van stortverboden en een hoge stortheffing op het storten van brandbaar afval. Ontheffingen van het stortverbod voor brandbaar afval worden alleen gegeven als er geen voldoende capaciteit voor verbranden in een afvalverbrandingsinstallatie voorhanden is. In 2004 wordt bezien of het in 2003 ingestelde absolute stortverbod voor huishoudelijk afval moet worden voortgezet.

c. Regelgeving afvalbeleid

In 2004 wordt een aantal op de Wet milieubeheer gebaseerde besluiten van kracht zoals de Wijziging Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer (ministeriële verklaringen van geen bezwaar en vergunningtermijn) en het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen. Daarnaast treedt een aantal aan de besluiten gekoppelde regelingen in werking. Met deze regelgeving wordt beoogd de transacties met afvalstoffen in de markt beter controleerbaar te maken. In 2004 zal de opbouw van het landelijk gecentraliseerde systeem van melden van afvalstoffen afgerond worden, zodat het systeem in 2005 in werking kan treden. Het systeem van registreren van afvaltransporteurs, -inzamelaars, -bemiddelaars en -handelaren zal in januari 2004 operationeel zijn. Met de registratie wordt beoogd zicht te krijgen op de beroepsgroep en hiermee wordt tevens voldaan aan zowel een Europees rechtelijke als aan een nationale wettelijke verplichting.

De uitvoering van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) geschiedt door het afhandelen van EVOA-kennisgevingen. Het doel hiervan is dat er controle en inzicht is op de overbrenging van afvalstoffen en dat vanwege het afvalstoffenbeleid tegen bepaalde overbrengingen bezwaar kan worden gemaakt. Gezien de verdere internationalisering van de afvalstoffenmarkt en door de veranderingen in het beleid, neemt het aantal overbrengingen toe. In 2004 wordt ter uitvoering van afspraken met de Tweede Kamer de handhaafbaarheid van de EVOA beschikkingen verder versterkt.

Tabel 12.5. Kengetallen in-, uit- en doorvoer van afvalstoffen (bedragen in € 1)
Omschrijving/benaming Realisatie BegrotingBegroting
 20002001200220032004
Aantal afgehandelde kennisgevingen     
– Invoer + uitvoer1 1031 4971 6501 7501 750
– doorvoer472415604600600
Aantal transportmeldingen182 000267 000487 000500 000500 000
      
Totale kosten per jaar*1 572 5742 277 7172 641 4322 800 0002 800 000

* Inclusief BTW en exclusief personeelskosten bij VROM. Uitvoering is uitbesteed aan een extern bureau.

d. Realiseren gelijk speelveld in Europa

De structurele Nederlandse inzet in bestaande internationale fora in combinatie met eigen initiatieven, met name versterking van de samenwerking met Duitsland, België en Frankrijk, moet bijdragen aan Europese harmonisatie van termen (afval, nuttige toepassing, verwijdering, afvallijsten) en afvalverwerkingsniveaus en gelijkwaardige milieu-eisen en afvalsturende regelgeving in Nederland en de meest aangrenzende landen. Jaarlijks wordt de voortgang aan de Tweede Kamer gerapporteerd.

De volgende Europese regelgeving wordt in 2004 geïmplementeerd: Richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (2003/96), Richtlijn beperking gebruik gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (2003/95), aanpassing Bijlage II (2003/33) van de Richtlijn storten (1999/31), Beschikking onderdeel- en materiaalcoderingsnormen (2003/138) van de Richtlijn autowrakken (2000/53) en Richtlijn verbranden (2000/76). Verder zal VROM in 2004 actief inzet leveren bij de ontwikkeling, wijziging en uitvoering van verschillende Europese programma's, richtlijnen en verordeningen.

In het LAP is opgenomen dat op 1 januari 2006 de landsgrenzen voor verbranden als vorm van verwijdering kunnen vervallen, mits Nederland en de aangrenzende landen gelijkwaardige milieu-eisen en gelijkwaardige afvalsturende regelgeving hebben. In 2004 wordt bezien of, en zo ja welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de Nederlandse publieke belangen te waarborgen en de continuïteit van de afvalverwijdering in Nederland te garanderen. Daarbij wordt ook gekeken naar de relaties en contractsituaties tussen de gemeenten en de afvalverbrandingsinstallaties.

e. Transitie afvalbeheer

Het realiseren van de doelstellingen van het LAP heeft betrekking op de korte en middellange termijn. Om een en ander in een langer strategisch perspectief te stellen is in 2003 een lange termijnvisie voor het afvalbeleid ontwikkeld. Centraal in deze transitie voor 2050 staat de uiteindelijke integratie van afvalbeleid in andere beleidsvelden als productenbeleid, industriebeleid, energiebeleid en stoffenbeleid en de transformatie van afval naar grondstof en brandstof. De lange termijnvisie is in 2003 gepubliceerd en wordt in 2004 en later uitgewerkt. In dat kader worden in 2004 proefprojecten voor GFT-afval en verpakkingsafval afgerond en wordt gestart met de integratie van afvalbeleid in genoemde andere beleidsvelden.

Verantwoordelijkheid van de Minister in relatie tot de doelstelling

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) per 8 mei 2003 is de sturing van het afvalstoffenbeleid op landelijk niveau gebracht onder directe verantwoordelijkheid van de Minister van VROM. De taken voor provincies en gemeenten richten zich met name op preventie, afvalscheiding, vergunningverlening en handhaving. Gemeenten hebben daarnaast een wettelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval. Op basis van de Wm is per 3-3-2003 het Landelijk afvalbeheerplan van kracht geworden. Ieder bestuursorgaan moet bij de uitoefening van een bevoegdheid met betrekking tot afvalstoffen rekening houden met het LAP.

Tabel 12.6. Prestaties 2004
Operationeel doel: Beheersen milieurisico's van afvalstoffen
– Rapportage monitoring en evaluatie LAP
a. Uitvoering Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval
a. Uitvoering Uitvoeringsprogramma met preventie naar duurzaam ondernemen
a. Stimulering inzet afval voor verbranding met hoog energierendement
b. Bepalen of absolute stortverbod huishoudelijk afval wordt voortgezet
c. Vaststelling maatregelen en regelingen gebaseerd op gewijzigde hoofdstuk Wet milieubeheer
c. Uitvoering Evoa
c. Realisatie van een landelijke uitvoeringsorganisatie voor het melden van afvalstoffen
c. Uitvoering landelijk systeem van registreren van afvaltransporteurs, -inzamelaars, -bemiddelaars en -handelaren
d. Inzet voor het bereiken van een gelijk Europees speelveld voor afvalbeheer, met jaarlijkse rapportage aan Tweede Kamer
d. Voorbereiden condities voor het in 2006 opengaan van de landsgrenzen voor verbranden als vorm van verwijderen
e. Pilots en acties toekomstig afvalbeleid
Tabel 12.7. Evaluatie 2004
Omschrijving20042005200620072008
LAPJaarlijkse monitoring en evaluatie van het LAPJaarlijkse monitoring en evaluatie van het LAPVoorbereiden en Vaststelling LAP IIJaarlijkse monitoring en evaluatie van LAP-IIJaarlijkse monitoring en evaluatie van LAP II
Wet- en regelgeving afvalstoffen  Algehele evaluatie hoofdstuk Afvalstoffen Wm (art. 21.2)  
Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval en Uitvoeringsprogramma met preventie naar duurzaam ondernemenEvaluatie van de uitvoering    

12.2.3. Beheersen milieurisico's van straling

Doelstellingen en doelgroep

Doel van het stralingsbeleid is een situatie te bereiken waarin mens en milieu zo goed als redelijkerwijs mogelijk beschermd zijn tegen de gevolgen van ioniserende en niet-ioniserende straling. Voor ioniserende straling zijn in de Kernenergiewet grenswaarden geformuleerd die niet mogen worden overschreden. Boven deze grenswaarden worden geen vergunningen verleend. Onder deze grenswaarden wordt door middel van actuele vergunningen of meldingen gestreefd naar een zo laag mogelijke blootstelling aan straling van mens en milieu.

Hiervoor worden de volgende beleidsprestaties geleverd: In 2003 is een aanvang gemaakt met de voorbereiding van enkele wijzigingen van de Kernenergiewet (KEW). Deze activiteiten lopen in 2004 door. Het betreft de introductie van de mogelijkheid om de vergunning voor kernreactoren in de tijd te beperken, eventuele opwerking van gebruikte splijtstof te reguleren en het bevoegd gezag voor de vergunningverlening te beperken tot de Minister van VROM.

De beheersing van de risico's van ioniserende straling vindt met name plaats door middel van vergunningverlening in het kader van de Kernenergiewet. Voor het transport en de in-, uit- en doorvoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen worden ook in 2004 weer circa 150 vergunningen afgehandeld.

Tabel 12.8. Vergunningverlening splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (incl. transport) en toestellen
 realisatie 2001realisatie 2002prognose 2003prognose 2004
Afhandeling van vergunningen voor in-, uit- en doorvoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen184150150150
Afhandeling van vergunningen en meldingen voor nucleaire installaties5555
Afhandeling van vergunningen voor radioactieve stoffen en toestellen40255050
Afhandeling van meldingen Besluit stralingsbescherming per 2001nvtnvt75100
Afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures KEW10121010

De beheersing van milieurisico's bij normaal bedrijf van nucleaire installaties zoals bedoeld in artikel 15 van de KEW, waaronder tevens de preventie en beheersing van grote ongevallen bij dergelijke installaties behoort, leidt in 2004 tot een situatie waarin:

• een nieuwe vergunning afgegeven zal worden aan de kerncentrale Borssele (KCB) in verband met verhoging van de verrijkingsgraad van de gebruikte splijtstof; in dit verband wordt begin 2004 de evaluatie van het MER voor de verhoging van de verrijkingsgraad KCB afgerond;

• een nieuwe vergunning verleend zal worden voor de hogefluxreactor te Petten in verband met wijziging van de vergunningsituatie;

• een vergunning verleend zal worden voor de uitbreiding van de capaciteit van de Urenco verrijkingsinrichting te Almelo.

Verder zal in 2004 overleg met EPZ worden gevoerd teneinde afspraken te maken over de beoogde sluiting van de kerncentrale Borssele in 2013. Zonodig zullen gemaakte afspraken daaromtrent in de vergunning of anderszins worden vastgelegd.

Eind 2002 heeft de EC voorstellen bekend gemaakt voor richtlijnen die moeten leiden tot uniforme fundamentele verplichtingen en algemene beginselen van de veiligheid voor nucleaire installaties (zowel het bedrijf als de ontmanteling daarvan) en het beheer van radioactief afval. Overeenkomstig de eerste voorstellen van EC dienen deze richtlijnen uiterlijk 1 mei 2004 geïmplementeerd te zijn.

De eerste reacties van de lidstaten zijn zeer divers en de haalbaarheid van de tijdstippen als genoemd in de richtlijn zijn zeer problematisch. Afhankelijk van het verloop van de discussies over deze richtlijnen zal Nederland in 2004 tot (de voorbereiding van) de implementatie ervan over moeten gaan of in het kader van het Nederlandse voorzitterschap nadere acties moeten ondernemen om de discussies over de (concept)-richtlijnen af te ronden.

In 2005 zullen de nationale rapportages in verband met de nucleaire conventie in Wenen worden besproken. Deze rapportages (waaronder ook de Nederlandse) worden in 2004 opgesteld.

Voor de beheersing van milieurisico's van gebruik/toepassing van radioactieve stoffen en toestellen zoals bedoeld in de artikelen 29 en 34 van de Kernenergiewet (waaronder tevens de stralingsprestatie van woningen) wordt in 2004 een evaluatie van het op 1 maart 2002 in werking getreden Besluit stralingsbescherming uitgevoerd. Tevens wordt een begin gemaakt met de evaluatie van het Besluit detectie radioactief besmet schroot en de daarop gebaseerde ministeriële regeling.

De doelstelling van de stralingprestatie in woningen (de SPN = Stralings Prestatie Norm) is dat de straling in de woning niet verder toeneemt ten opzichte van 1995. Voor nieuwbouwwoningen bedroeg de gemiddelde stralingsdosis voor de bewoner van de nieuwbouwwoning toen circa 1,2 mSv (millisievert) per jaar ofwel ongeveer de helft van de totale dosis die een Nederlander gemiddeld ontvangt. Afhankelijk van de discussie hierover wordt de SPN in 2003 wettelijk geïmplementeerd in het Bouwbesluit dat per 1 juli 2004 van kracht zal worden (zie ook beleidsartikel 3.2.1 garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en gebouwen). In aansluiting hierop wordt voor bestaande woningen in 2004 gestart met een uitgebreid voorlichtings- en instructietraject, dat ook in 2005 zal doorlopen. Dit vormt een onderdeel van een publiekscampagne voor verbetering van het binnenmilieu zoals opgenomen in het Actieprogramma Gezondheid en Milieu.

Op verzoek van VROM zal in 2004 tevens een nieuw jaarrapport door het RIVM worden uitgebracht over de stand van zaken met betrekking tot de stralingsbelasting in Nederland, onder de noemer Beleidsmonitoring Straling (BMS). In 2002 heeft het RIVM voor het eerst een dergelijke jaarrapportage uitgebracht. Het is de bedoeling dat een ieder jaar een rapport over BMS wordt uitgebracht. Iedere vijf jaar moet dit leiden tot een meer uitgebreidere rapportage, dat ook naar de Tweede Kamer gezonden zal worden. Dit wordt in het jaar 2006 verwacht. Mede op basis van deze rapportage zal nader worden bezien of bijstelling van het beleid noodzakelijk is.

Voor de beheersing van milieurisico's van radioactieve stoffen in het afvalstadium bij tijdelijke en permanente opslag wordt in 2004 gestart met de uitvoering van het onderzoekprogramma naar de terugneembare ondergrondse berging van radioactief afval. Bij de beheersing van de milieurisico's van radioactieve afvalstoffen wordt ook de ontmanteling van nucleaire installaties begrepen.

Voor de beheersing van milieurisico's van niet-ioniserende straling (zoals radiofrequente velden van zendinrichtingen en extreem laagfrequente velden van hoogspanningsleidingen) worden de volgende prestaties verricht. De doelstelling van het Nationale Antennebeleid (NAB) is binnen de kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid (zoals gesteld in het NAB) het stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten. Afhankelijk van de uitkomsten van de nadere discussie hierover is na 2004 een situatie bereikt waarin grenswaarden en een zoneringsregeling wettelijk geïmplementeerd zijn. In 2003 vindt besluitvorming plaats over eventueel nader beleid. Dit bestaat uit advies- of grenswaarden voor magneetvelden vanwege bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit nadere beleid wordt in 2004 geïmplementeerd.

Verantwoordelijkheid Minister in relatie tot de doelstelling

Het bevoegd gezag van de Kernenergiewet zijn de Ministers van VROM en SZW. In het geval van energievoorziening voor wat betreft de splijtstofcyclus en voor radioactieve stoffen en toestellen bij mijnbouw is de Minister van EZ tevens verantwoordelijk. Voor medische toepassingen, voor zover het de blootstelling van patiënten zelf betreft, is ook de Minister van VWS verantwoordelijk. Hoewel de Ministers een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen, is de Minister van VROM primair verantwoordelijk voor de bescherming van de het algemene publiek tegen de gevaren van ioniserende straling. Op het gebied van niet-ioniserende straling zijn (nog) geen wettelijk regelingen.

De Minister van VROM draagt ook bij dit onderwerp een verantwoordelijkheid voor bescherming van het algemene publiek.

Tabel 12.9. Prestatiegegevens 2004
Operationeel doel: Beheersen milieurisico's van straling
– Nieuwe vergunning voor kerncentrale Borssele ivm verhoging verrijkingsgraad
– Nieuwe vergunning voor hogefluxreactor Petten ivm nieuwe situatie
– Nieuwe vergunning voor Urenco Almelo ivm uitbreiding capaciteit
– Vergunningverlening transport splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen
– Implementatie of afronding discussie inzake Europese nucleaire en afval richtlijn
– Rapportage nucleaire conventie
– Inwerkingtreding, voorlichting en instructietraject Stralings Prestatie Norm
– Start uitvoering 5 jarig onderzoekprogramma terugneembare ondergrondse berging van radioactief afval
– Implementatie Nationaal Antenne Beleid
– Implementatie beleid hoogspanningslijnen
Tabel 12.10. Beleidsevaluatie 2004
Omschrijving20042005200620072008
Stralingbescherming1. Evaluatie Besluit stralingsbescherming 1. Beleidsmonitoring Straling  
 2. Evaluatie Besluit detectie radioactief schroot en daarop gebaseerde ministeriële regeling    
Stralings Prestatie Norm  Evaluatie wettelijke implementatie Stralings Prestatie Norm  

12.2.4. Beheersen milieurisico's genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)

Doelstelling en doelgroep

De Integrale Nota Biotechnologie (INB) (TK 2000–2001, 27 428 nr. 2) geeft het beleid weer ten aanzien van biotechnologie. Hiertoe is een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken van de moderne biotechnologie en zijn diverse beleidsvoornemens geformuleerd. Het doel is de situatie waarin biotechnologie wordt toegepast, gepaard te laten gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid. De toepassingen van biotechnologie roepen veel maatschappelijke discussie op.

De doelgroep van het Besluit ggo bestaat onder meer uit verschillende typen laboratoria bij universiteiten, onderzoeksinstellingen, ziekenhuizen en bedrijven voor toepassingen inzake het ingeperkt gebruik (laboratoria).

Om bovenstaande doelstelling te bereiken worden de volgende instrumenten ingezet:

Uitvoering Besluit ggo

Het Besluit ggo kent een vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten met ggo's in laboratoria (ingeperkt gebruik), veldproeven, gentherapie en toelating tot de markt. De voorbereiding van de behandeling van kennisgevingen en vergunningaanvragen wordt uitgevoerd namens VROM door het Bureau ggo (RIVM). Afgifte van vergunningen geschiedt door het ministerie van VROM. In dit kader zullen in 2004, afhankelijk van het aantal ingediende aanvragen, ongeveer de volgende aantallen aanvragen/vergunningen worden afgehandeld (zie tabel 12.11):

Tabel 12.11. Kennisgevingen en vergunningen ggo's
Omschrijving:Realisatie 2000Realisatie 2001Realisatie 2002Prognose 2003Prognose 2004
Kennisgevingen ingeperkt gebruik453673771650800
Vergunningen introductie in het milieu4349322015
Vergunningen marktintroductie in Nederland97742
Vergunningen marktintroductie in rest EU121111710
Afhandelen bezwaarprocedures710277
Afhandelen beroepsprocedures77277

Beleidsontwikkeling ggo's

Ten behoeve van de uitvoering van het Besluit ggo worden de volgende beleidsprestaties geleverd:

• Voor toepassingen in laboratoria, zal de Regeling ggo voor wat betreft de onderdelen risicobeoordeling en vervoer worden aangepast. Voorts zal een aanzet worden gemaakt met de beoordeling van nieuwe technieken die al dan niet kunnen leiden tot genetische modificatie;

• Op basis van 2001/18 moet bij veldproeven gemonitord worden door de vergunninghouder en de overheid. In 2004 zal de monitoringcomponent die de overheid moet gaan toepassen worden ontwikkeld. Daarnaast zal het register met locaties waar gewassen met een markttoelating worden geteeld, worden opgezet;

• Voor het onderdeel gentherapie zullen nieuwe aanvraagformulieren en een nieuwe vergunningopzet worden gemaakt waarbij tevens wordt uitgewerkt welke SAE's («serious adverse events») relevantie kunnen hebben voor risico's voor mens en milieu.

Voortzetting uitvoering beleidsvoornemens INB

De beleidsvoornemens uit de Integrale Nota Biotechnologie leiden in 2004 tot een bespreking van het ethisch toetsingskader in de Tweede Kamer. Daarnaast zullen daaruit voortvloeiende afspraken worden uitgewerkt.

Biosafety Protocol en verdere uitwerking openstaande punten tijdens MOP-1

Het Biosafety Protocol (BSP) is op 11 september 2003 van kracht geworden. Dit betekent dat in 2004 met de uitvoering van het Protocol moet worden gestart. Dit betekent dat a. aanvragen voor import van ggo's moeten worden afgehandeld, b. inzet nodig is voor capaciteitsopbouw bij ontwikkelingslanden en landen met economieën in transitie en 3e wereld en c. de nationale component van het BCH (Biosafety Clearing House)-mechanisme in werking moet treden.

Biotechnologie en duurzaamheid

Biotechnologie kan bijdragen leveren aan duurzame ontwikkeling van bijvoorbeeld de landbouw, procestechnologie, farmacie en voedingstechnologie. In 2003 zal er een workshop en een rapport worden gemaakt over de mate waarin biotechnologie in Nederland heeft bijgedragen aan duurzame ontwikkelingen. In 2004 wordt er een visie opgesteld inzake de rol van VROM bij biotechnologie en duurzaamheid. Op basis van deze visie zal een activiteitenplan worden opgesteld.

Verantwoordelijkheid van de Minister

De Staatssecretaris is eerst verantwoordelijke bewindspersoon voor de uitvoering van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen.

Tabel 12.12. Prestaties 2004
Operationeel doel: Beheersen milieurisico's genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)
– Afgifte van kennisgevingen en vergunningen voor ggo's
– Beleidsontwikkeling ggo's
– Voortzetting uitvoering Beleidsvoornemens INB
– Biosafety Protocol en verdere uitwerking openstaande punten tijdens MOP-1
– EU-voorzitterschap biotechnologie 2e helft 2004
– Opstellen visie i.h.k.v. Biotechnologie en Duurzaamheid
Tabel 12.13. Beleidsevaluatie 2004
Omschrijving20042005200620072008
GenomicsTussentijdse evaluatie genomics    
Integrale Nota Biotechnologie (INB) Evaluatie uitvoering Integrale Nota Biotechnologie   

12.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.14. Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:39 35647 00635 12636 25932 52232 42632 395
Uitgaven:38 77340 75843 99837 28033 65632 42632 395
Programma:31 02634 36538 01231 40228 12927 08327 083
Beheersen milieurisico's van stoffen:9 7844 4589 7132 4982 4982 7542 754
Subsidies stoffenbeleid7 5133 2867 7600000
Overige instrumenten stoffenbeleid2 2711 1721 9532 4982 4982 7542 754
        
Beheersen milieurisico's van afvalstoffen:17 00121 46623 73524 72420 68718 92018 920
Subsidies afvalstoffenbeleid5 2389 43111 90312 69710 3108 1768 176
Overige instrumenten afvalstoffenbeleid11 76312 03511 83212 02710 37710 74410 744
        
Beheersen milieurisico's van straling:2863 051666725725756756
Subsidies stralingsbeleid02 62400000
Overige instrumenten stralingsbeleid286427666725725756756
        
Beheersen milieurisico's van GGO's:3221 8861 8551 8551 9261 9261 926
Overige instrumenten GGO-beleid3221 8861 8551 8551 9261 9261 926
        
Overig programma:3 6333 5042 0431 6002 2932 7272 727
Overige instrumenten DGM0000000
Onderzoek DGM3 5522 8541 3939501 6432 0772 077
Communicatie-instrumenten81650650650650650650
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:7 7476 3935 9865 8785 5275 3435 312
Apparaat:       
Juridische instrumenten792835838838838838838
Apparaat DGM6 9555 5585 1485 0404 6894 5054 474
Ontvangsten:16000000

12.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 12.15. Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven43 998 37 280 33 656 32 426 32 395 
2. Waarvan apparaatsuitgaven5 986 5 878 5 527 5 343 5 312 
3. Dus programma-uitgaven38 012 31 402 28 129 27 083 27 083 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht49%18 45028%8 65017%4 7509%2 5000%0
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)44%16 80043%13 47939%10 97939%10 49739%10 479
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)4%1 40712%3 75020%5 50018%5 00018%5 000
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld4%1 35518%5 52325%6 90034%9 08643%11 604
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%38 012100%31 402100%28 129100%27 083100%27 083

Toelichting:

Onder de categorie bestuurlijk gebonden valt de Stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart, de inzameling van CFK's en halonen en de uitvoering van wettelijk opgedragen taken zoals de uitvoering van Europese verordening overbrenging van afvalstoffen, het Afval Overleg Orgaan, de Commissie Genetische Modificatie en de Gezondheidsraad. Onder de categorie beleidsmatig gereserveerd worden de uitgaven gerekend voor de programma's afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval en preventie door duurzaam ondernemen.

12.5. VBTB-paragraaf

Algemeen

Medio 2003 is de voorgenomen programmatische aanpak voor het opzetten van evaluatieonderzoek gerealiseerd. Zie bijvoorbeeld tabel 12.13. De programmatische aanpak zal in 2004 worden voortgezet. Ook zullen in 2004 waar mogelijk tussendoelen worden geformuleerd voor de lange termijndoelen. Daarnaast zal worden gewerkt aan het beter meetbaar formuleren van doelen.

Beheersen milieurisico's van stoffen

Eind 2003 zal een nota inzake de uitvoering van het (inter-)nationale stoffenbeleid worden uitgebracht. Dan zal tevens worden bepaald of de voor stoffen te ontwikkelen kennisinfrastructuur inzicht kan verschaffen voor de jaarlijkse verantwoording.

Het Actieprogramma Gezondheid en Milieu is in 2003 in uitvoering gekomen. In 2004 wordt nagegaan of de beoogde doelen van het Actieprogramma Gezondheid en Milieu meetbaar kunnen worden geformuleerd.

Artikel 13. Handhaving

13.1. Algemene beleidsdoelstelling

De handhaving van het beleid en de wet- en regelgeving van VROM wordt uitgevoerd door de Inspectie en haar handhavingpartners, en is gericht op een meetbare verbetering van de naleving van het beleid en de wetgeving. Naleving is gedrag dat iemand (burger, bedrijf, overheid) vertoont om beleid en wet- en regelgeving al dan niet uit te voeren. Naleving is breder dan alleen handhaving. Naleving is primair de verantwoordelijkheid van degenen waarop het beleid en de wet- en regelgeving zich richten (burgers, bedrijven). Er is een aantal partijen dat zodanige voorwaarden moet scheppen dat de burger en de bedrijven de wet- en regelgeving ook kunnen naleven: de wet- en regelgever, de Inspectie en de handhavingpartners van de Inspectie in het veld: provincies, gemeenten, waterschappen, andere Inspecties en het Openbaar Ministerie (OM). Al deze actoren hebben een set interventies die zij kunnen inzetten om de naleving te bevorderen. Voor de verbetering van de naleving van de betrokken wetten is van toepassing het handhavinginstrumentarium van de Algemene wet bestuursrecht, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.

Dit beleidsartikel (artikel 13) richt zich uitsluitend op de interventies die door de Inspectie gepleegd zullen worden. Dat zijn zowel formele interventies (bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke handhaving) als informele interventies (bijvoorbeeld communicatie, ex post en ex ante evaluaties, verscherpt toezicht). De interventiemix verschilt voor de naleving van wet- en regelgeving waarvoor de minister in eerste en laatste instantie verantwoordelijk is (1e lijnstoezicht) en de naleving van regels waarvoor de minister eindverantwoordelijk is, maar waarvoor andere overheden in eerste instantie toezien op de naleving (2e lijnstoezicht).

Om prioriteiten te kunnen stellen in het totale inspectie werkpakket voor deze begroting, is de in 2003 vastgestelde VROM-brede nalevingstrategie gebruikt. In de nalevingstrategie is een indeling gemaakt tussen het «van binnen naar buitenspoor» (wettelijke taken) en het «van buiten naar binnenspoor», datgene wat er vanuit de maatschappij als probleem wordt ervaren, het zogenoemde risicospoor. Alle wettelijke taken zijn in het van binnen naar buitenspoor gewogen met de criteria veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en maatschappij. Vervolgens is door middel van een berekeningsformule (risico = kans * effect ) een prioriteitenmatrix opgesteld. De prioriteitenmatrix is nog niet opgesteld voor een deel van de subsidies, de convenanten, internationale taken en monitoring. Deze taken zijn nog niet aan de hand van de afwegingsmethodiek in een prioriteitenmatrix verwerkt. Het aspect veiligheid komt in deze begroting op verschillende plaatsen terug, met name in de paragrafen 13.2.1, 13.2.6 en 13.2.8. De prioriteiten staan per operationeel doel uitgesplitst in de tabellen die zijn opgenomen in elk artikel. Het reguliere werk wordt in de tekst beschreven. In dit artikel 13 zijn de operationele doelstellingen geclusterd conform de andere artikelen van de gehele VROM begroting:

• Strategie;

• Betaalbaarheid van het wonen;

• Duurzame woningen en gebouwen;

• Fysieke stedelijke vernieuwing;

• Sociale kwaliteit van het wonen en woonomgeving;

• Versterken ruimtelijke kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;

• Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau;

• Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband;

• Tegengaan klimaatverandering en emissies;

• Beheersen milieurisico's van stoffen afval en straling.

Een betere naleving is niet alleen de verantwoordelijkheid van de Inspectie, want zij is alleen verantwoordelijk voor het interventie-instrumentarium dat de naleving bevordert, zoals toezicht, handhaving en opsporing. Het behalen van de streefwaarden die per operationeel doel zijn opgenomen, is een gedeelde verantwoordelijkheid van diverse betrokken partijen zoals burgers, bedrijven, de beleidsdirecties, de Inspectie en de handhavingpartners. Het behalen van de prestaties die in de tabellen zijn beschreven, is wel de verantwoordelijkheid van de Inspectie. Overigens zullen de bezuinigingen consequenties hebben voor de activiteiten (en dus de prestaties) van de VROM-Inspectie. Welke dat zijn, wordt in kaart gebracht.

13.2. Operationele doelstellingen

13.2.1. Strategie (artikel 1)

De nalevingstrategie biedt een kader om «de goede dingen te doen» door op een transparante manier prioriteiten te stellen op basis van de grootte van het risico en de grootte van het naleeftekort, en de «dingen goed te doen».

De prioriteit van de Inspectie ligt bij die wetgeving waarbij een groot naleeftekort is geconstateerd en die tevens risico's voor veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en maatschappij met zich meebrengen (wettelijke taakspoor). Binnen de wettelijke taken wordt prioriteit gegeven aan zaken met de grootste naleeftekorten en de grootste risico's: daarbinnen wordt minder aandacht besteed aan zaken met een klein naleeftekort en laag risico. Bij een groot risico, groot naleeftekort pakt de Inspectie deze taak met prioriteit op, hier is de noodzaak tot interventie het grootst. Bij groot risico, klein naleeftekort wordt vooral druk op de ketel gehouden, dus ook controles bij instellingen die het qua naleving goed doen. Hier zal repressief gehandhaafd worden, door Lik-op-stuk en harde aanpak overtreders. Verder zal er regelmatig toezicht plaatsvinden of men zich aan de regels blijft houden, bijvoorbeeld via quick scans.

Bij klein risico, groot naleeftekort moeten met name de oorzaken van het niet-naleven door de overtreders nagegaan worden. (Bijvoorbeeld slechte acceptatie van de regelgeving, onbekendheid met de regelgeving).

Bij klein risico, klein naleeftekort zal handhaving van deze taak (wet) geen prioriteit krijgen. De Inspectie reageert door middel van korte steekproeven of als er vanuit de samenleving een vraag om handhaving komt.

In het kader van de Kaderstellende visie op Toezicht van het Kabinet heeft in 2003 reeds een evaluatie van het toezichtarrangement 1e-lijnstaken plaatsgevonden. De andere arrangementen zoals opgenomen in de nalevingstrategie (de 2e-lijnstaken, beleidsuitspraken, subsidies, convenanten, defensie, internationaal en monitoring) zullen volgen.

Door analyse van de wettelijke taken wordt aangesloten bij de door de minister van VROM overgenomen aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (rapport Handhaving door Rijksinspecties, maart 2002). Deze analyse behelst onder meer de keuze van de kernbepalingen, vaststelling van de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van de regels, vaststelling van de risico's van niet-naleving en de kans daarop, vaststelling van zowel het beoogde (politiek) als het feitelijke nalevingniveau (waar nodig aan de hand van empirisch onderzoek), vaststelling van de goede interventiemix op basis van motieven van niet-naleving en de ex post terugkoppeling van handhavingervaringen naar de beleidsmakers.

Een ander deel van de handhavingactiviteiten richt zich op het aanpakken en oplossen van problemen, het zogenaamde van buiten naar binnen spoor (het risicospoor). Hierbij is niet de naleving van een wet maar de aanpak van een maatschappelijk probleem het vertrekpunt. Daarbij wordt gekeken naar datgene wat zich veelal onvoorzien in de maatschappij voordoet, zoals problemen in de bouw met instortingen van platte daken en balkons. Daarnaast zullen op basis van signalen van derden en eigen observaties van de Inspectie specifieke probleemsituaties aangepakt worden. Criteria hiervoor zijn: de politieke actualiteit, risico's voor de leefomgeving (met name levensbedreigende situaties of grootschalige gevolgen), integriteit van het bestuur van een overheidsinstantie of bedrijf, grote maatschappelijke onrust en de ongewenste precedentwerking die uit kan gaan van niet-optreden. Momenteel zijn een 30-tal probleemsituaties in kaart gebracht op basis van deze criteria.

De Inspectie werkt binnen de VROM-organisatie integraal voor alle beleidsterreinen, dit komt in steeds meer producten tot uiting. Het structuurgerichte onderzoek bij gemeenten en provincies wordt integraal uitgevoerd. Daartoe zal in 2004, in vervolg op de in 2003 ontwikkelde systematiek, jaarlijks een kwart van de gemeenten integraal worden onderzocht op de uitvoering van de wettelijke VROM-taken. Dit betreffen taken op het gebied van bouwen, ruimtelijke ordening en milieu ( zie paragrafen 13.2.3, 13.2.5 en 13.2.6).

In lijn met het onderzoek bij gemeenten wordt in 2004 een systematiek ontwikkeld voor onderzoek naar de uitvoering van de wettelijke VROM-taken door provincies. Dit betreft taken op het gebied van wonen, ruimtelijke ordening en milieu. De systematiek zal nog in 2004 worden getoetst in een vijftal pilots. In het voorjaar 2004 is evenals in 2003 het geval was een integrale jaarrapportage van de Inspectie beschikbaar. Voor de monitortaken op milieugebied zal in 2004 nagegaan worden of en hoe (onderdelen van) geïntegreerd worden met andere monitors (RO en Wonen). In 2003 zal een keuze gemaakt worden of de verantwoordelijkheid voor het beheer van (delen van) de doelgroep- en overheidsmonitoring die de Inspectie op milieugebied heeft, overgedragen kan worden aan andere externe partijen.

13.2.1.1. Opsporing en fraudebestrijding

De uitvoering van opsporing en fraudebestrijding op het terrein van de wetgeving van het Ministerie van VROM (eventueel in combinatie met het commune strafrecht) is de primaire taak van de VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst (VROM-IOD). De inzet van de capaciteit zal evenwichtig verdeeld worden over de specifieke wettelijke taken van Milieu, Bouwen, Wonen, Ruimtelijke Ordening en Rijksgebouwendienst en de algemene aandachtsgebieden, grote geldstromen en integriteit.

Er worden drie werkvormen onderscheiden (zie ook 13.2.2):

• Prioriteit ligt bij de voorbereiding en uitvoering van zelfstandige onderzoeken naar middelzware en zware (georganiseerde) criminaliteit (10 à 15 stuks);

• Daarnaast verleent de VROM-IOD (recherche tactische) ondersteuning bij de uitvoering en/of strafrechtelijke afronding van inspectieonderzoeken (opsporing na toezicht, circa 40 à 50 stuks);

• Als derde categorie wordt, ingeval specifieke deskundigheid en ondersteuning op het gebied van de VROM wet- en regelgeving noodzakelijk is, bijstand verleend bij (veelal regionale) politieonderzoeken (10 à 15 keer).

In 2004 zal de VROM-IOD bij de uitvoering van deze taken kunnen beschikken over tactische en technische deskundigheid. Daardoor kan de mate van fraude worden vastgesteld, en (met name in milieuonderzoeken) de milieubelasting als gevolg van onrechtmatig handelen.

Afstemming en samenwerking met andere Bijzondere Opsporingsdiensten en politie-instanties is essentieel. Dit geldt eveneens voor ondersteuning in de vorm van observatie en telefoontaps. Voor technische ondersteuning wordt waar nodig een beroep gedaan op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Criminaliteit wordt steeds complexer in zowel tactische als technische zin, daarom is het steeds belangrijker alleen zaken te doen met integere en bekwame bedrijven, instellingen en personen. In 2003 is de Wet BIBOB (Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) in werking getreden.Voor de (mede)uitvoering van de integriteitbeoordelingen is bij de VROM-IOD een Centraal Informatie Punt voor de screening van externe partijen ingesteld. Het CIP kan preventief bedrijven, instellingen en personen screenen op de integriteit van de desbetreffende relatie met als doel om oneigenlijk gebruik van VROM-gelden tegen te gaan en om niet-integere relaties te weren. Ook het opstellen van criminaliteitsbeelden is van evident belang; dit geschiedt in samenwerking met de Unit Milieucriminaliteit van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).

13.2.1.2. Crisisbeheersing

De «Revitalisatie van het Nationaal Plan voor de Kernongevallenbestrijding» (RNPK) actualiseert het NPK. In 2004 is het grootste deel van de voorgestelde maatregelen voor een nieuwe opzet van de kernongevallenbestrijding geïmplementeerd. Deze regeling is dan ook geschikt voor het optreden na een terroristische aanslag. Met name VROM en BZK zijn belast met de verdere uitwerking en uitvoering.

De crisisbeheersingstaak van de Inspectie omvat met name de voorbereiding op en afhandeling van crisisomstandigheden op gebied van nucleaire ongevallen, calamiteiten met gevolgen voor milieu en volksgezondheid, de drinkwatervoorziening en de (her)huisvesting van bevolking en overheid. Hoofddoel is het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico's en het minimaliseren van de effecten van optredende crises, afhandeling vindplaats conform het Kwaliteitssysteem Crisismanagement.

Een gedegen voorbereiding op mogelijke calamiteiten is randvoorwaarde voor succesvol crisismanagement. Het Departementaal Coördinatiecentrum en het Meldpunt VROM garanderen permanente beschikbaarheid en bereikbaarheid (24 uur per dag). In voorkomende gevallen is de benodigde meetapparatuur van de Inspectie en het RIVM voor het vergaren van de relevante gegevens voor besluitvorming op de kortst mogelijke termijn ter plaatse.

Bij optredende crises worden het bevoegd gezag en andere belanghebbenden zo snel mogelijk geïnformeerd en van advies voorzien. De Inspectie voert de regie over de adviesorganisaties die het bevoegd gezag adviseren en ondersteunen bij de bestrijding van de effecten van nucleaire ongevallen en milieu-incidenten. Jaarlijks worden minimaal 3 oefeningen gehouden.

Crisissituaties worden achteraf altijd geëvalueerd waarbij wordt bepaald of in de gegeven situatie volgens het Kwaliteitssysteem Crisismanagement is gehandeld en zo niet, welke lessen hieruit getrokken kunnen worden. In voorkomende gevallen worden aanbevelingen aan de beleidsdirecties gedaan. De Tweede Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de uitvoering van de crisisbeheersingstaak.

13.2.1.3. Internationaal

De regelgeving wordt steeds meer internationaal bepaald en gehandhaafd. Daarom is het essentieel om samenwerking met andere (internationale) overheden te zoeken. Het doel daarbij is om door samenwerking de handhavingsacties te versterken en door samenwerking te leren van elkaar. (professionalisering) Door deze samenwerking zal het uitwijkgedrag van burgers en bedrijven naar andere landen worden verminderd en zullen rechtsgelijkheid en eerlijke concurrentie vergroot worden, doordat concurrenten onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren.

Het jaar 2004 zal voor VROM in internationaal perspectief vooral in het teken staan van het Nederlandse EU Voorzitterschap in de tweede helft van het jaar. VROM is onder meer verantwoordelijk voor de organisatie van een aantal internationale conferenties in 2004, zoals de IMPEL Plenaire in December van 2004. (IMPEL = EU Network for the Implementation and Enforcement of Environmental Law) Specifieke activiteiten op het gebied van stoffen en produkten (Chemical Legislation Enforcement Network, CLEEN) en afvalstoffen (Transfrontier Shipment of Waste, TFS) zullen de rechtsgelijkheid binnen de EU op het gebied van de handhaving verhogen.

Door de afgeronde rapporten en nieuwe gemeenschappelijke IMPEL-initiatieven, de «EU recommendation on Environmental Inspections», kan men de vorderingen op het gebied van de internationale samenwerking en handhaving «meten».

Binnen het International Network for Environmental Compliance and Enforcement (INECE) vormt handhaving het centrale thema. De nadruk zal liggen op het versterken van de internationale regionale handhavingnetwerken gericht op capaciteit, kwaliteit en handhavingactiviteiten alsmede op het ontwikkelen van handhavingsindicatoren. Tevens worden de voorbereidingen gestart voor de zevende internationale milieuwethandhavingsconferentie, indien mogelijk te houden in Afrika in 2005.

Tabel 13.2.1 Prestaties 2004
Operationeel doel: strategie (artikel 1)
Implementatie VROM-nalevingstrategie
Doelgroepmonitoring: Rapport Afvalstoffen en emissies 2002 (mei 2004)
Overheidsmonitoring: Rapport Milieuprestaties Overheden 2003 (mei 2004)
Automatisering gegevens toelevering overheidsmonitoring en opstellen validatiestelstel
Geïntegreerde jaarrapportage 2003
Verrichten van opsporingsonderzoeken naar strafbare feiten ter voorbereiding van strafvorderlijke beslissingen
• 10 à 15 zelfstandige onderzoeken (middel)zware criminaliteit
• 40 à 50 onderzoeken als follow-up acties van toezichtsactiviteiten
• Samenwerking met politie bij 10 à 15 onderzoeken
Adequate voorbereiding van, respons op en nazorg van optredende crisissituaties door :
• Implementatie van de belangrijkste maatregelen uit het RNPK
• Ingericht en continue (24 uur per dag) beschikbaarheid Departementaal Coördinatie Centrum VROM en bereikbaarheid Meldpunt VROM
• minimaal 3 oefeningen CM
• Inhoudelijke adviezen over de besluitvorming door het verantwoordelijk bestuur in een crisissituatie
• Evaluatierapport na elke opgetreden crisis met indien van toepassing concrete aanbevelingen ter verbetering
• rapportages aan de Tweede Kamer
Organiseren van 3 internationale handhavingsconferenties

13.2.2. Naleving wet- en regelgeving en beleid betaalbaarheid en vrije woonkeuze (artikel 2)

Doel en doelgroepen

VROM stimuleert dat er voldoende betaalbare woonruimte beschikbaar is en dat deze op basis van vrije woonkeuze beschikbaar gesteld wordt. Zij doet dit door toe te zien op de adequate naleving van de Woningwet (staat van de volkshuisvesting en toezicht op corporaties, beide inzake de aantallen woongelegenheden), de Huursubsidiewet (betaalbaarheid) en de Huisvestingswet (woonruimteverdeling). Jaarlijks inventariseert de Inspectie de kwantiteit en kwaliteit van de beschikbare en benodigde woonruimte. Dit betreft de aantallen woonruimte in termen van behoefte, voorgenomen en gerealiseerde woonruimte, uitgesplitst naar provincies, regio's, VINEX-lokaties, G-30 (grootste 30 gemeenten) etc. Eventuele interventie zal erop gericht zijn om de gemeentelijke en provinciale taakstellingen conform planning te realiseren.

Prestaties

De VROM-IOD gaat misbruik van de Huursubsidiewet door burgers tegen door het uitvoeren van circa 400 strafrechtelijke onderzoeken naar fraudegevallen met de individuele huursubsidie.

Op het vlak van de corporaties (Besluit Beheer Sociale Huur-sector: BBSH) bestaan de handhavingsactiviteiten van de Inspectie uit:

• Onderzoek door de VROM-IOD bij vermoeden van frauduleus handelen.

• Het volgen van de voortgang en advisering aan de Minister omtrent de toepassing van sancties na een ministeriële aanwijzing (3 à 5 aanwijzingen).

• Het opstellen van het volkshuisvestelijke deel van het Toezichtverslag Sociale Huursector.

In 2003 is onderzoek naar de aanpak door gemeenten van onrechtmatige bewoning afgerond. De resultaten van het onderzoek zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Gemeenten uit het onderzoek die ver achterblijven bij het goed toepassen van de regelgeving ter bestrijding van onrechtmatige bewoning, worden daarop aangesproken. Afspraken ter verbetering worden vastgelegd en bewaakt. Hierover wordt in 2004 gerapporteerd. Afhankelijk van de resultaten en bevindingen wordt verder actie ondernomen.

In 2003 is VROM begonnen met intensief (2e lijns) toezicht op het toezicht door provincies en kaderwetbesturen op de realisatie van de gemeentelijke taakstellingen voor huisvesting van de zogenoemde statushouders. Dit wordt in 2004 voortgezet op basis van externe signalen. Gemeentes blijken in 2003 een achterstand te hebben op het gebied van de huisvesting van statushouders van 8000 personen, zijnde circa 10% van het totaal van de taakstelling. Deze achterstand moet in 2004 voor het overgrote deel zijn weggewerkt.

13.2.3. Naleving wet- en regelgeving en beleid goede woningvoorraad en duurzaam bouwen (artikel 3).

Doel en doelgroepen

VROM stimuleert de totstandkoming van woningen en gebouwen die duurzaam zijn en zijn afgestemd op de gevraagde kwaliteit wat betreft veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

De wettelijke basis voor de bouwregelgeving bestaat uit de Woningwet, de daarop gebaseerde amvb's (waaronder het Bouwbesluit) en de gemeentelijke bouwverordening. De Inspectie ziet toe op de naleving door gemeenten van deze regelgeving.

Prestaties

Jaarlijks zal circa een kwart van de gemeenten integraal onderzocht worden op de uitvoering van de wettelijke VROM-taken. De handhaving van de VROM-wet en regelgeving door lokale overheden wordt zodoende versterkt. Op het terrein van bouwen wordt onder andere de aandacht gericht op: gebruiksvoorschriften, sloopvoorschriften, het Bouwbesluit en het Bouwstoffenbesluit.

Vanaf 2003 worden jaarlijks themagerichte onderzoeken uitgevoerd die zijn gericht op een sector in de utiliteitsbouw. Aan de hand van een risicoanalyse wordt per jaar bepaald welke sector zal worden onderzocht. Verder zijn onderzoeken mogelijk naar aanleiding van incidenten en ontvangen signalen.

De Inspectie ziet vanaf 2003 toe op naleving van de CE-markering in het kader van de EU-richtlijn bouwproducten. Met de CE-markering worden belemmeringen in de Europese handel en bouwproducten weggenomen door het hanteren van uniforme testmethoden. In de komende jaren zullen geleidelijk circa 1500 Europese productnormen en goedkeuringen worden gepubliceerd.

De Inspectie verricht controle op juiste toepassing door handelaren en producenten van bouwproducten. Tevens worden klachten en meldingen omtrent het al dan niet toepassen van die CE-markering afgehandeld.

Tabel 13.2.3. Prestaties Prioriteiten 2004
Wet- en regelgevingDoelstelling  Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Tussenwaarde: wat willen we in 2004, 2005, 2006 of 2007 bereiken?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Woningwet, Wet milieubeheer, Wet ROGemeente- onderzoekenZodanige naleving door gemeente dat verscherpt toezicht wordt teruggebracht tot 1% in 2010Zodanige naleving door gemeente dat verscherpt toezicht wordt teruggebracht tot 2% in 2006Bij 5% van de onderzochte gemeenten is verscherpt toezicht noodzakelijk25% van alle gemeenten integraal onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken (ruimte, milieu en wonen) inclusief nazorg voorgaande jaren.
Woningwet, Wet milieubeheer, Wet ROThema'sNaleving veiligheid en gezondheid gewaarborgdNaleving veiligheid en gezondheid gewaarborgdOnbekend, tot op heden incident gestuurdThemaonderzoek op het vlak van veiligheid en gezondheid. volgens te ontwikkelen meerjarenprogramma op basis van risicoanalyse

13.2.4. Fysieke stedelijke vernieuwing (artikel 4)

Doel en doelgroepen

VROM stimuleert fysieke stedelijke vernieuwing. De wijze waarop de rechtmatigheidsbeoordeling van de bestedingen op grond van de Wet stedelijke vernieuwing plaatsvindt, heeft de instemming van de Algemene Rekenkamer. Naast de Wet stedelijke vernieuwing bestaan nog andere subsidiegrondslagen, die (mede) gericht zijn op de fysieke leefomgeving. In 2004 wordt onderzocht of er (handhaving)maatregelen nodig zijn om de rechtmatigheid van de afrekening van deze andere (subsidie) middelen te bevorderen en zo ja, welke maatregelen.

Prestaties

In 2004 wordt onderzocht of (handhaving)maatregelen noodzakelijk zijn om de rechtmatigheid van de afrekening van subsidiemiddelen te bevorderen.

13.2.5. Naleving wet- en regelgeving en beleid versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke gebieden (artikel 6 en 8)

Doel en doelgroepen

VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke en landelijke gebieden , waaronder de leefbaarheid van het landelijke gebied. Het beschikbare instrumentarium is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro), regelgeving met een grotendeels procedureel karakter. De Inspectie bewaakt het doorwerken van het rijksbeleid (PKB's) in gemeentelijke ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, artikel 19 WRO procedures en (inter) gemeentelijke structuurplannen). De wettelijke instrumenten daarvoor zijn het overleg ex artikel 10 Bro, deelname aan Provinciale Planologische Commissies, het zonodig indienen van zienswijzen en bedenkingen, het nemen van vervangingsbesluiten door de minister en/of beroep. Provincies en gemeenten dienen wetten en regels op het gebied van de ruimtelijke ordening correct uit te voeren, gemeenten dienen te zorgen voor een adequate handhaving en handhaafbaarheid van hun bestemmingsplannen. De Inspectie ziet hier op toe. Tegen nalatig gedrag of in geval van strijd met wetten en regels zal de Inspectie optreden en daarbij gebruik maken van haar bevoegdheden.

Prestaties

Jaarlijks zal circa een kwart van de gemeente integraal onderzocht worden op de uitvoering van de wettelijke VROM-taken, waardoor de uitvoering hiervan door lokale overheden wordt versterkt. Op het terrein van de ruimtelijke ordening wordt o.a. de aandacht gericht op de actualiteit van bestemmingsplannen, het toepassen van art. 19 en de handhaving van bestemmingsplannen.

Tabel 13.2.5. Prestaties Prioriteiten 2004
Operationeel doel: naleving wet- en regelgeving en beleid versterken ruimtelijkekwaliteit stedelijke en landelijke gebieden (artikelen 6 en 8)
Wet- en regelgeving;Doelstelling  Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Tussenwaarde: wat willen we in 2004, 2005, 2006 of 2007 bereiken?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Wet ROZodanige naleving door gemeenten dat verscherpt toezicht wordt teruggebracht tot 1% in 2010Zodanige naleving door gemeenten dat verscherpt toezicht wordt teruggebracht tot 2% in 2006Bij 5% van de onderzochte gemeenten is verscherpt toezicht noodzakelijk25% van alle gemeenten integraal onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken (ruimte, milieu en wonen) inclusief nazorg voorgaande jaren.
Wet RO art. 19Goed naleefgedrag in 2008 (>90%)Redelijke naleefgedrag in 2006 (80–90%)Naleefgedrag matig tot redelijk (60–90%)• Toetsing ca. 1800 bestemmingsplannen
    • 4000 Gevallen ex art. 19 WRO
    • Toetsing reconstructieplannen.
    • Doorwerking 11 PKB's (zoals AcVinex, Structuur-schema GroeneRuimte, 2e nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Oefenterreinen etc )
Wet RO art. 15 en 17naleefgedrag goed in 2008 (>90%)naleefgedrag redelijk in 2006 ( 80–90%)naleefgedrag is matig (60–80%)Beoordeling en actie n.a.v. toegezonden WRO vrijstellingen

13.2.6. Naleving wet- en regelgeving en beleid verbeteren milieukwaliteit op nationaal niveau en integratie op lokaal niveau (artikel 7 en 10).

Doel en doelgroep

VROM stimuleert de verbetering van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Milieuvraagstukken die spelen op lokale en regionale schaal, worden bij voorkeur integraal aangepakt. Het beleid is in hoofdzaak gericht op het voorkomen en terugdringen van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en risico's van lucht en bodemverontreiniging en van geluid- en geurhinder.

Het beschikbare instrumentarium betreft ondermeer de amvb Milieukwaliteitseisen Externe Veiligheid, het Vuurwerkbesluit, het Besluit risico's zware ongevallen, het Waterleidingbesluit, in het bijzonder de regeling over legionella, het Besluit luchtkwaliteit, het Bouwstoffenbesluit en de Bestrijdingsmiddelenwet.

De Inspectie ziet toe op de naleving van de wetten en besluiten die gericht zijn op het verbeteren van de milieukwaliteit. In het bijzonder wordt bij de naleving hiervan toegezien op de gezondheids- duurzaamheid- en veiligheidsaspecten.

Prestaties

In 2004 zal de Inspectie, net als in 2003, prioriteit toe kennen aan de handhaving van het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit. De Inspectie zal dat doen door de deelname aan de Vliegende Brigade Vuurwerk te continueren. In deze brigade voeren de Inspectie en de provincies gezamenlijk hun handhavingstaken uit met betrekking tot professioneel vuurwerk. Het gaat hierbij om de controle op de in-, door- en uitvoer van vuurwerk, de gevaarclassificatie voor professioneel vuurwerk, de veiligheidseisen voor consumentenvuurwerk, alsmede de controle op de (inrichtingen voor) opslag van professioneel vuurwerk. Verder zullen buitenlandse «bezigers» (bedrijven die op professionele basis evenementenvuurwerk afsteken) die in Nederland actief zijn, door de Inspectie worden gecontroleerd op algemene vergunningvoorschriften.

Verder is de Inspectie belast met de bestuurlijke afhandeling van de handhavingsactiviteiten van de Vliegende Brigade en met het 2e-lijnstoezicht op de taakuitoefening door provincies en gemeenten betreffende consumentenvuurwerk. In 2004 zullen in dat kader een project «bezigers» en een project «opslag consumentenvuurwerk» worden uitgevoerd. De Inspectie adviseert bij de saneringsoperatie van opslagen voor consumenten- en professioneel vuurwerk en de aanvragen voor een vergoeding in het kader van de schadevergoedingsregeling.

In 2003 is de amvb Milieukwaliteitseisen Externe Veiligheid in werking getreden. Met het besluit worden risiconormen gegeven voor de omgeving van bedrijven. In 2004 zal de Inspectie een verkenning uitvoeren naar ten minste één branche die in 2005 gesaneerd moet worden.

De Inspectie wil een bijdrage leveren aan de verbetering van de externe veiligheid in Nederland en wil daartoe 10 (externe) veiligheidsknelpunten oplossen. Het gaat hierbij om in de maatschappij gesignaleerde of door de politiek aangedragen knelpunten, waarbij de veiligheid in het geding is. Deze knelpunten bereiken de Inspectie in de vorm van klachten, bestuurlijke of politieke signalen dan wel van eigen bevindingen van de Inspectie.

De Inspectie draagt bij aan de naleving van het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) door te onderzoeken op welke wijze de bevoegde Wm-instanties en betrokken bedrijven uitvoering geven aan dit besluit. Zij doet dit door te controleren in hoeverre de benodigde veiligheidsmaatregelen en – voorzieningen doorwerken in de vergunningen en ook feitelijk bij de bedrijven zijn doorgevoerd. In dat kader zullen 35 Brzo-plichtige bedrijven worden gecontroleerd.

De Inspectie oefent het toezicht uit op geclassificeerde Defensie-inrichtingen zoals die zijn vermeld in bijlage II van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer.

In dit kader vindt bij 25 defensie-inrichtingen op integrale wijze 1e-lijnshandhaving plaats in het kader van de Wet milieubeheer, inclusief alle onderliggende besluiten, en wordt speciale aandacht gegeven aan de Regeling lekdichtheid koelinstallaties van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Om inzicht te krijgen in de wijze waarop Defensie aandacht heeft gegeven aan uitvoering van de afspraken inzake de externe veiligheid bij munitieopslagen, zullen deze opslagen worden gecontroleerd. Verder vindt er 1e-lijnshandhaving plaats van de Wet geluidhinder bij buitenlandse luchtvaartterreinen zoals in het geval van de (militaire) vliegbasis Geilenkirchen (AWACS) die net over de grens bij de gemeenten Brunssum en Onderbanken (Limburg) ligt.

In het kader van de 2e-lijnshandhaving is er specifieke aandacht voor het daadwerkelijk vastleggen van de noodzakelijke ruimtelijke beperkingen rondom munitieopslagplaatsen.

Om te kunnen garanderen dat burgers en bedrijven kunnen beschikken over voldoende (drink)water van goede kwaliteit verricht de Inspectie toezicht bij de drie categorieën doelgroepen van het Waterleidingbesluit: eigen bronnen (campings, ziekenhuizen, bierbrouwerijen enz.), collectieve installaties (zorginstellingen, hotels, recreatie-instellingen, zwembaden enz.) en waterleidingbedrijven.

Bij eigen bronnen en bij waterleidingbedrijven (15) verricht de Inspectie zelf de controles. Bij de waterleidingbedrijven wordt onder andere gecontroleerd op voldoende bescherming van de pompstations tegen terrorisme en rampen. Bij de collectieve watersystemen verrichten de waterleidingbedrijven de controles.

Bij de controles van het Waterleidingbesluit wordt prioriteit gegeven aan het naleven van de regelgeving over legionella, gezien de gezondheidsrisico's en het matige naleefgedrag. De Inspectie verricht in dit verband in totaal 100 controles bij 2 nader te bepalen prioritaire doelgroepen, en handelt de overtredingen af die de waterleidingbedrijven constateren bij de circa 5000 collectieve installaties die door hen in 2004 worden gecontroleerd.

De Inspectie verricht toezicht op bedrijven die niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (biociden) toepassen. Doel van het toezicht is het naleefgedrag te verbeteren om zo de risico's voor mens en milieu van die stoffen te beperken. Het gaat om gassingen van lading, dierplaagbestrijders, toepassers van antifouling op schepen, houtverduurzamingsmiddelen, biociden in koelwater.

Bij het gassen van lading met methylbromide en fosforwaterstof en het ontgassen daarvan komt een deel van deze gevaarlijke stoffen vrij. Vanwege het grote risico voor gezondheid en milieu hiervan en het slechte naleefgedrag geeft de Inspectie prioriteit aan het controleren van ladingen die gegast zijn (15 controles) en gaan worden (15 controles).

In 2001 werd bij 250 000 woningen de EU-grenswaarde voor stikstofdioxide in de buitenlucht overschreden. Deze woningen liggen vooral nabij snelwegen in het stedelijk gebied. Om de naleving van het Besluit luchtkwaliteit stikstofdioxide te verbeteren, controleert de Inspectie alle nieuwe bestemmingsplannen om na te gaan of met het Besluit voldoende rekening gehouden is.

Tevens worden de circa 50 gemeenten gecontroleerd die verplicht zijn om in 2004 een luchtkwaliteitplan te maken met maatregelen om uiterlijk in 2010 aan de stikstofdioxidegrenswaarde te voldoen.

Gemeenten hebben de bevoegdheid om op grond van de Wet geluidhinder ontheffing te verlenen voor het vaststellen van hogere grenswaarden voor verkeerslawaai binnenstedelijke situaties met geluidbelasting >60 dB(A). De provincies hebben een goedkeuringsplicht voor deze ontheffingen. De Inspectie zal vanuit haar 2e-lijnsbevoegdheid bij ten minste 36 gemeenten zowel procedureel als inhoudelijk de gehele keten van bestemmingsplan tot en met de bouwvergunning en de feitelijke geluidbelasting onderzoeken. Het project zal voorafgegaan worden door een pilot die in 2 regio's wordt uitgevoerd en 15 gemeenten zal omvatten.

Jaarlijks zal circa een kwart van de gemeente integraal onderzocht worden op de uitvoering van de wettelijke VROM-taken, waardoor de uitvoering hiervan door lokale overheden wordt versterkt. Op het terrein van milieu wordt o.a. aandacht besteed aan vergunningverlening en handhaving en bodemtaken.

Daarnaast levert de Inspectie een bijdrage aan het voorkomen en terugdringen van milieu- en veiligheidsrisico's veroorzaakt door complexe inrichtingen en of grote milieu-emittenten door zonodig te interveniëren in vergunningsprocedures en handhavingsituaties. Verder heeft de Inspectie in voorkomende gevallen een actieve betrokkenheid bij veiligheids- en milieu-incidenten (zie ook 13.2.1.2.)

Tabel 13.2.6. Prestaties Prioriteiten 2004
Wet- en regelgeving of beleidDoelstelling  Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Tussenwaarde: wat willen we in 2004, 2005, 2006 of 2007 bereiken?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Wet- en regelgeving Defensie aangaandeNaleefgedrag in 2008 > 90%Naleefgedrag in 2006 60–80%Naleefgedrag <60%25 integrale reguliere thematische controles10 beoordelingen ontwerpvergunningen
BRZONaleefgedrag in 2007 >90%Naleefgedrag in 2005 60–80%Naleefgedrag <60%Twee inspectieonderzoeken zullen projectmatig worden uitgevoerd. Totaal zullen 35 bedrijven worden gecontroleerd.
VuurwerkbesluitNaleefgedrag in 2007 >90%Naleefgedrag in 2005 60–80%Naleefgedrag <60%* 1e-lijnstoezicht (Vliegende Brigade Vuurwerk):• 150 meldingscontroles, producteisen,• 50 classificatiecontroles*2e-lijnstoezicht:• opslag consumentenvuurwerk (50 controles),• evenementenvuurwerk (50 evenementen)• adviezen (alle) schadevergoeding sanering* LMIP (Meld- en Informatiepunt Vuurwerk)
Wet geluidhinder (Overheden/industrie)Naleefgedrag in 2010 >80%Naleefgedrag in 2007: 60–80%Naleefgedrag <60%Onderzoek hogere grenswaarden verkeerslawaai binnenstedelijk met geluidbelasting >60 dB(A)Bij minimaal 36 gemeenten (drie per provincie) wordt de totale keten onderzocht:
    1. Bestemmingsplan (RO) noodzaak hogere grenswaarde
    2. Verkeersgegevens/ verkeersstructuur
    3. Criteria hogere waarden Besluit
    4. Vaststelling hogere grenswaarde provincie (Wgh)
    5. Eisen in bouwvergunning (Bouwbesluit)
    6. Uitvoering gevelmaatregelen woningen (Bouwbesluit)
    7. Controle binnenniveau 35 dB(A)
Waterleidingbesluit onderdeel bestrijding legionella in leidingwaterVanaf 2007 naleefgedrag: >90%, legio-nellaveilige installaties bij te benoemen prioritaire doelgroepNaleefgedrag in 2005: 80–90%naleefgedrag: 60–80%• Waterleidingbedrijven controleren voor de VI bij 5000 collectieve installaties VI handelt overtredingen af.• Er wordt een nieuwe inspectierichtlijn opgesteld.• Bij twee nog te bepalen prioritaire doelgroepen zullen 50 controles per doelgroep worden uitgevoerd.
Besluit lucht-kwaliteit (stikstof-dioxide)2010: geen woningen meer boven de norm2006: max. 100 000 woningen boven de normMax. 250 000 woningen boven de norm• Controles van nieuwe bestemmingsplannen op de vraag of voldoende rekening gehouden is met het Besluit luchtkwaliteit.• Controle van de circa 50 gemeenten die in 2004 verplicht zijn om een luchtkwaliteitsplan te maken om in 2010 aan de norm te kunnen voldoen.
Toelating cf Be strijdingsmiddelenwet methyl-bromide, fosforwaterstof gasvormende bestrijdingsmiddelen.Naleefgedrag >90% in 20072004: 60–80%2005: 80–90%2006: >90% naleefgedragNaleefgedrag <60%• 15 Controles bij (grote) ontvangers van ladingen.• 15 controles toepassing bestrijdingsmiddelen.• Afhandelen incidenten.

13.2.7. Naleving wet- en regelgeving en beleid tegengaan klimaatverandering en emissies (artikel 11)

Doel en doelgroep

VROM richt zich op het tegengaan van klimaatverandering en milieuschadelijke emissies naar de lucht door de bevordering van milieuverantwoorde productie en consumptie bij burgers en bedrijven.

De Inspectie handhaaft de wet- en regelgeving op dit terrein. Het betreft met name:

• de Wet milieugevaarlijke stoffen, onderdeel ozonlaagaantastende stoffen (CFK's en halon);

• de Wet inzake de luchtverontreining, onderdeel brandstoffen (onder andere zwavelgehalte);

• de Wet milieubeheer, onderdeel emissie-eisen stookinstallaties (onder andere de verzurende stoffen SO2 en NOx).

Prestaties

De Inspectie ziet erop toe dat gemeenten tijdens hun reguliere bedrijfscontroles op basis van de Wet milieubeheer ook controleren op naleving van de regelgeving inzake ozonlaagaantastende stoffen.

Zelf controleert de Inspectie ook bedrijven op naleving van deze regelgeving. Deze controles zijn gericht op het bereiken van een goed naleefgedrag (meer dan 90% van de bedrijven leeft de regels na) van het verbod per 1 januari 2004 op halon-brandblusinstallaties en het verbeteren van het naleefgedrag bij bedrijven en schepen met koelinstallaties die ozonlaagaantastende stoffen bevatten.

De Inspectie controleert bij bedrijven de naleving van de regelingen inzake brandstoffen en emissie-eisen stookinstallaties om de naleving daarvan te verbeteren. Vooral de naleving door de zeescheepvaart van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen (Wet inzake de luchtverontreiniging) is slecht. Door 50 controles aan boord van schepen te verrichten en een communicatietraject te starten richting de Nederlandse reders en omringende landen zal de Inspectie de naleving stimuleren.

Tabel 13.2.7. Prestaties Prioriteiten 2004
Operationeel doel: naleving wet- en regelgeving en beleid tegengaan klimaatverandering en emissies (artikel 11)
Wet- en regelgeving of beleidDoelstelling  Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Tussenwaarde: wat willen we in 2004, 2005, 2006 of 2007 bereiken?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Besluit zwavel-gehalte brandstoffen Wlv; doelgroep zeeschepenVanaf 2010: naleefgedrag >90%op alle zeeschepen in Nederlandse wateren2006: naleefgedrag 80–90% op Nederlandse vlag-zeeschepen in Nederlandse waterenNaleefgedrag <60%• 50 controles bij zeeschepen (ism KLPD) als signaalwerking richting reders en EU-lidstaten.• Communicatie richting Nederlandse reders.• Gezamenlijke handhavingsactie verkennen met België en Duitsland.• Europese commissie verzoeken handhaving binnen EU te stimuleren.

13.2.8. Naleving wet- en regelgeving en beleid beheersing milieurisico's straling, afval en stoffen (artikel 12)

Doel en doelgroep

VROM streeft naar het beheersen van milieurisico's van straling, stoffen en afval. Op de prioritaire doelgroepen zijn in dit kader de volgende wetten van toepassing: de Kernenergiewet, Wet milieugevaarlijke stoffen (asbest en PCB's), EVOA en de Wet milieubeheer (Landelijk afvalbeheersplan (LAP).

Voor al deze doelgroepen geldt dat een sterke verbetering van de naleving van wet- en regelgeving en beleid zal worden nagestreefd (zie tabel 13.2.8).

Het handhavinginstrumentarium wordt op milieugebied vooral ingezet gericht op individuele bedrijfslocaties. Het wordt steeds duidelijker dat een locatiegerichte handhaving niet toereikend is voor afvalstromen. Daarom maakt de Inspectie in 2004 een aanvang met de implementatie van ketenhandhaving in de Nederlandse handhavingstructuur.

Verder zet de Inspectie de aanpak van de handhaving van de afvalverwijdering, gericht op de grote afvalconcerns, die in 2003 is ingezet door. Voor het maken van goede risicoanalyses en daarop gebaseerde prioriteiten voor de handhaving van de EVOA is de beschikbaarheid van douane-informatie over de afvalstromen cruciaal.

Prestaties

Schrootbedrijven voldoen vaak niet aan de regels ter bescherming van mens en milieu tegen straling. Daarom krijgen zij prioriteit bij de handhaving. De Inspectie zorgt door fysieke en administratieve controles ervoor, dat het radioactieve schroot naar een veilige tussenopslag wordt verplaatst, teruggestuurd wordt naar het land van herkomst of gecontroleerd verwerkt en verwijderd wordt. De Inspectie handelt incidentmeldingen van radioactieve stoffen af. Zij maakt aan (potentieel) onveilige situaties een eind en treedt handhavend op.

Daarnaast doet VROM bij nucleaire inrichtingen inspecties en audits. Het controleren van bedrijfsdocumentatie, het analyseren van binnen- en buitenlandse stortingen, het beoordelen van wijzigingen en het uitvoeren van 2- en 10-jarige veiligheidsevaluaties maken deel uit van deze taak. Op deze wijze geeft de Inspectie vorm aan het streven om de maatschappelijke perceptie van veiligheid van nucleaire installaties te verhogen.

De Inspectie controleert de emissies van radioactieve stoffen en de stralingsniveaus rond de terreingrens van nucleaire inrichtingen. Ook bij het vervoer van radioactieve stoffen en bij het werken met radioactieve stoffen in onder andere ziekenhuizen, laboratoria en de procesindustrie worden controles uitgevoerd.

Door het controleren van bedrijven die milieugevaarlijke producten en stoffen produceren of verhandelen, beoogt de Inspectie het naleefgedrag op basis van de Wet milieugevaarlijke stoffen te bevorderen. Hierbij krijgen asbest en PCB's prioriteit gezien de risico's van deze stoffen en het slechte naleefgedrag. Bij asbest ziet de Inspectie erop toe dat de naleving vooral verbetert bij de sloop van schepen met asbest en de gehele keten van sloop van gebouwen en het hergebruik van puin. Ook het toezicht op asbesthoudende wegen heeft prioriteit en wordt door controles bevorderd, dat asbesthoudende verpakkingen van vuurwerk uit de markt verdwijnen.

De Inspectie controleert of PCB-houdende trafo's ontdaan worden van hun schadelijke inhoud conform de regels. Voor 2004 heeft de Inspectie de coördinatie van het EU-handhavingproject gericht op de naleving van de Europese richtlijn inzake PCB's.

De naleving van de overige besluiten op basis van de Wet milieugevaarlijke stoffen betreft de regelingen inzake genetisch gemodificeerde organismen, chemicaliën die worden geproduceerd of verhandeld, kwik, cadmium, vluchtige organische stoffen en kleiduiveninrichtingen.

In 2003 is het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) vastgesteld. De Inspectie richt zich in 2004 in dit kader op de ontwikkeling van ketenhandhaving, concernhandhaving en handhaving van de minimumstandaarden (toetsingscriteria voor nieuwe initiatieven en vergunningen). De handhavingresultaten kunnen input zijn voor de monitoring van het LAP (zie art. 12). De handhaving van het LAP gaat ten koste van de handhaving van de EVOA bij transporten tussen OESO-landen. Op basis van ervaringen van de afgelopen jaren gaat de Inspectie ervan uit dat de handhaving van de afvalverwerking in deze landen op een zo hoog peil is dat grote milieurisico's worden voorkomen. De handhaving van de EVOA voor transporten met bestemmingen in Oost-Europa, Zuid-Amerika, Afrika en Azië blijft een prioriteit. Voor het operationaliseren van deze prioriteit is het ook nodig dat de douane-informatie over afvalstromen beschikbaar is.

Daarnaast bevordert de Inspectie de naleving van andere afvalgerelateerde wetgeving. Hierbij gaat het om handhaving van de productbesluiten Wet milieubeheer, EVOA binnen Europa, de inzamelvergunningen van scheepsafval-, kca- en olie-inzamelaars en de registratieverplichtingen.

Tabel 13.2.8. Prestaties Prioriteiten 2004
Operationeel doel: naleving wet- en regelgeving en beleid beheersing milieurisico's straling, afval en stoffen
Wet- en regelgeving of beleidDoelstelling  Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we bereiken en wanneer?Tussenwaarde: wat willen we bereiken in 2004, 2005, 2006 of 2007?Referentiewaarde: wat is de huidige naleefsituatieWat gaat de VROM in 2004 doen om het doel te bereiken?
Besluit stralingsbescherming Kew, incl. Besluit detectie radioactief schroot en Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (schrootbedrijven)2006: naleefgedrag >90%; geen opzet bij overtredingen van de twee Besluiten.2004: naleef-gedrag 60–80% (melden van besmette ladingen en voorhanden hebben)<60%• 75 fysieke controles.• 100 administratieve controles.
Besluit stralingsbescherming Kew (incidenten)Afhandeling van alle stralingsincidenten.Afhandeling van alle stralingsincidenten.Afhandeling van alle stralingsincidenten. Afhandeling van incidenten (circa 300). 
Asbestverwijderingsbesluit Wms (eigenaren objecten)2010: naleefgedrag van het herziene besluit >90%2007: naleefgedrag van het herziene besluit 80–90%<60%Controle van 5 scheepssloperijen en -revisiebedrijven en afhandeling klachten.
Productenbesluit asbest (treedt eind 2003 in werking)2010: naleefgedrag >90%2006: naleefgedrag 80–90%vermoedelijk naleefgedrag <60%• 10 Controles ketenhandhaving bij sloop en bij gebruik puingranulaat.• Controle van 13 vuurwerkimporteurs op asbesthoudende verpakking.
Besluit asbestwegen2010: naleef-gedrag >90%2005: naleef-gedrag 60–80%60–80%Handhaving bij circa 20 wegen.
Regeling verwijdering PCB's / PCB, PCT en Chlooretheenbesluit Wms (trafo's)Naleefgedrag in 2008: >90% (dan geen PCB-trafo's meer)Naleefgedrag in 2005: 80–90% (dan 80% van de trafo's gesaneerd)<60%• 50 Controles van bedrijven met trafo's (elektriciteitsbedrijven, chemische industrie e.d.).• Coördinatie van EU-handhavingproject CLEEN.
EVOA (export naar ACS/Oost Europa/niet OESO) WmNaleefgedrag: >90% in 2010Naleefgedrag 60–80% in 2007Naleefgedrag: vermoedelijk <60%• 40 Gerichte handhavingacties.• Internationale handhavingsactie verificatie bestemmingen.• Samen met de handhavings-partners (w.o. douane) prioriteit-stelling en monitoring ontwikkelen.• Ondersteunen van partners bij het verrichten van controles bij ca. 150 zaken.
Landelijk afvalbeheersplan (beleidsuitspraak)Ketenhandhaving goed geïmplementeerd in de NL handhavingstructuur. Alle belang. afvalinrichtingen voldoen in 2013 aan de minimumstandaardenVI heeft in 2007 de regie over de ketenhandhaving; naleving minimumstandaarden nieuwe vergunningen belangrijke afvalbedrijven >90%Het LAP is in 2003 van kracht geworden• Bijdrage aan strategisch handhavingplan afval (i.i.g voor EVOA en ketentoezicht.• Risicoanalyse LAP-stromen.• 3 Ketenhandhavingprojecten prioritaire LAP-stromen op basis van risicoanalyse (afronding in 2005).• Concerngerichte handhavingactie.• Toetsen nieuwe vergunningen belangrijke afvalbedrijven.

13.3. Evaluaties

Eerder is gesteld dat een betere naleving niet alleen een verantwoordelijkheid is van de Inspectie. Dit betekent ondermeer dat beleidsdiensten zorgen voor goed handhaafbare regelgeving en dat de Inspectie feedback geeft op de toereikendheid en handhaafbaarheid van regelgeving. Hiervoor wordt elk jaar een deel van de regelgeving ex ante en ex post geëvalueerd:

• Ex ante: Beleidsdiensten moeten in een vroeg stadium van beleidsontwikkeling aandacht besteden aan de consequenties de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF) van het voorgenomen beleid. Als instrument is hiervoor de HUF-toets voor nog vast te stellen regelgeving. Alleen regelgeving die deze HUF-toets doorstaat wordt in principe gehandhaafd door de Inspectie;

• Ex post: In de praktijk wordt door de Inspectie ervaring opgedaan met de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van regelgeving. Indien aanpassing vanuit het oogpunt van handhaving wenselijk is, moet dat worden teruggekoppeld aan de Beleidsdiensten. Ook hierbij geldt dat de Inspectie in principe haar inspanningen richt op regelgeving die de HUF-toets heeft doorstaan.

13.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.3 (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:88 34378 33374 58174 39271 31570 83470 657
Uitgaven:88 38981 29374 38774 36071 31570 83470 612
Programma:38 08526 22522 16622 35020 08520 08520 085
Overig programma:38 08526 22522 16622 35020 08520 08520 085
Servicepunten milieuhandhaving4 0503 0862 1532 298000
Bijdrage RIVM7 4036 4036 4236 4276 4626 4626 462
Overige instrumenten IG26 62615 83012 93112 96612 96412 96412 964
Onderzoek IG0259259259259259259
Communicatie-instrumenten664740040040040 0400
Nader aan te wijzen0000000
Apparaat:50 30455 06852 22152 01051 23050 74950 527
Apparaat IG50 30454 77651 92851 71750 93750 45650 234
Juridische instrumenten0292293293293293293
Ontvangsten:2 067882882882882882882

13.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 13.4 (Bedragen in € 1000)
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven74 387 74 360 71 315 70 834 70 612 
2. Waarvan apparaatsuitgaven52 221 52 010 51 230 50 749 50 527 
3. Dus programma-uitgaven22 166 22 350 20 085 20 085 20 085 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht45%9 91210%2 2980%00%00%0
5. Complementair noodzakelijk12%2 5866%1 2973%6480%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)28%6 10227%6 10631%6 13931%6 13931%6 139
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%00%00%00%00%0
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld16%3 56657%12 65066%13 29869%13 94669%13 946
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%22 166100%22 350100%20 085100%20 085100%20 085

Toelichting:

De juridische verplichtingen omvatten de servicepunten milieuhandhaving en een bepaald deel van de overige instrumenten IG. De bestuurlijke gebonden uitgaven hebben voor 2004 betrekking op het RIVM. Voor latere jaren zijn middelen ten behoeve van het RIVM onder beleidsmatig gereserveerde middelen begrepen.

13.6. VBTB-paragraaf

De VROM-nalevingstrategie is begin 2003 vastgesteld en wordt geïmplementeerd. Het beoogde eindresultaat van de implementatie van de nalevingstrategie is dat de Inspectie structureel werkt zoals in de strategie is beschreven. Concreet betekent dat als eindresultaat in 2006:

• Georganiseerd is dat kennis en ervaring uit de handhavingspraktijk over handhaafbaarheid, uitvoerbaar en fraudebestendigheid zowel bij nieuwe (ex ante) als bestaande (ex post) regelgeving structureel wordt ingebracht en gebruikt;

• De prioriteitstelling in het kader van het wettelijke takenspoor is georganiseerd en wordt uitgevoerd;

• De Inspectie werkt op methodische wijze aan het oplossen van maatschappelijke problemen via het risicospoor;

• De informatie die de VROM genereert (bijvoorbeeld de terugkoppeling van handhavingervaringen) is structureel en bruikbaar. Verder is zij beschikbaar voor zowel de Inspectie als de beleidsdirecties en is zij meer resultaatgericht bruikbaar.

In de eerste fase van de nalevingstrategie zijn naleefgedrag, risico's van niet-handhaving en motieven voor niet-naleving vooral gebaseerd op inschattingen door experts. In het kader van de nalevingstrategie is hiervoor een vaste methodiek ontwikkeld. Om op termijn een meer kwantitatief beeld te kunnen geven van de effecten van de handhaving, wordt onderzocht of voor wet- en regelgeving voor wonen, ruimte en milieu naleefindicatoren kunnen worden ontwikkeld. Hierbij wordt bekeken of verdere objectivering mogelijke en wenselijk is (kosten/batenanalyse). Dit mede met het oog op verdere versterking van de transparantie in het VBTB-traject van de Inspectie.

Daarnaast wordt ook gewerkt aan de verdere ontwikkeling van het risicospoor. Eind 2004 zullen de hiervoor nu reeds voorziene criteria (de politieke actualiteit, risico's voor de leefomgeving (met name levensbedreigende situaties of grootschalige gevolgen), integriteit van het bestuur van een overheidsinstantie of bedrijf, grote maatschappelijke onrust en de ongewenste precedentwerking) verder zijn uitgewerkt aan de hand van praktijkervaringen. Vragen die hierbij bijvoorbeeld aan de orde zijn:

Welke problemen worden met voorrang opgepakt en welke (vooralsnog) niet? Wanneer beschouwen we een probleem als opgelost?

Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken

14.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het ministerie van VROM draagt zorg voor de huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken (AZ) in brede zin. De huisvesting voor deze klanten valt niet onder het huur-verhuurmodel maar wordt gerealiseerd door inputfinanciering. De doelstellingen «het leveren van adequate huisvesting» en «het leveren van toegevoegde waarde» zijn hier evenzeer van toepassing als op de overige activiteiten van de Rijksgebouwendienst, zoals vermeld in de agentschapsbegroting. In de agentschapsbegroting van de Rgd is enerzijds de bijdrage van VROM terug te vinden onder «Opbrengst moeder» en anderzijds zijn de kosten van de hierboven genoemde huisvesting opgenomen onder het product «Huisvesting». In de toelichting daarbij zijn deze kosten verder gespecificeerd. Vanwege de inputfinanciering is de derde doelstelling van het agentschap – «het realiseren van baten en lasten in evenwicht» niet van toepassing.

14.2. Operationele doelstellingen

De drie algemene doelstellingen worden onderstaand nader geoperationaliseerd of toegelicht. De doelgroep bestaat uit:

• Koninklijk Huis;

• Hoge Colleges van Staat: Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale Ombudsman, Kabinet der Koningin, Hoge Raad van Adel, Kanselarij der Nederlandse Orden;

• Ministerie van Algemene Zaken (AZ).

De Minister van VROM is direct verantwoordelijk.

14.2.1. Het leveren van adequate huisvesting

Deze doelstelling wordt operationeel gemaakt in de vorm van doelen op het gebied van klanttevredenheid, planmatig en dagelijks onderhoud en gezondheid. Voor indicatoren wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van de agentschapsbegroting. De Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ worden meegenomen in de klanttevredenheidsmonitor en de onderhouds- en storingsindicatoren. Deze laatste indicatoren hebben tevens betrekking op de panden van het Koninklijk Huis. Ook wat betreft gezondheidsaspecten (legionella, asbest en brandveiligheid) is geen verschil tussen deze doelgroep en de gebruikers waarmee een huur-verhuurrelatie bestaat.

14.2.2. Het leveren van toegevoegde waarde

De doelgroep is voor het overgrote deel gehuisvest in monumenten. Van toepassing is daarom voornamelijk de toegevoegde waarde zoals nader is toegelicht bij beleidsartikel 6 «Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden» in respectievelijk 6.2.2.2 (monumenten in rijksbezit) en 6.2.3 (stimuleren architectonische kwaliteit).

14.2.3 Uitbreiding huur-verhuurmodel

Bij de start van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel is toegezegd te onderzoeken of het huur-verhuurmodel ook van toepassing kan zijn op de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ. Dit punt wordt meegenomen in de volgend jaar uit te voeren evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel (zie § 4.2 van de agentschapsbegroting).

14.3. Budgettaire gevolgen

Tabel 14.1 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:39 65873 48166 87860 40243 62920 40215 583
Uitgaven:39 65873 48166 87860 40243 62920 40215 583
Programma:39 65873 48166 87860 40243 62920 40215 583
Huisvesting Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken:27 91355 42943 32628 81323 0699 8425 024
Onderhoud4 4678 4056 3956 6395 0904 4024 402
Investeringen20 84343 18533 75019 50416 2463 7070
Huren1 0092 0181 7331 7331 7331 733622
Asbestsanering1 5941 8211 448937   
        
Huisvesting Koninklijk Huis:11 74518 05223 55231 58920 56010 56010 559
Paleizen6 5679 82318 13126 16815 1395 1395 139
Functionele kosten5 1788 2295 4215 4215 4215 4215 420
Ontvangsten:2 481002 269000

14.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 14.2 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven66 878 60 402 43 629 20 402 15 583 
2. Waarvan apparaatsuitgaven3 803 3 388 2 315 828 520 
3. Dus programma-uitgaven63 075 57 014 41 314 19 574 15 063 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht38%24 04519%11 01519%7 68140%7 73451%7 656
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)62%39 03080%45 38870%28 83351%9 90632%4 827
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)  1%61212%4 80010%1 93417%2 580
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld0% 0% 0% 0% 0% 
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%63 075100%57 014100%41 314100%19 574100%15 063

Toelichting:

De Rgd is een baten-lastendienst en voert derhalve geen kas-verplichtingenadministratie. De middelen voor investeringen zijn vrijwel belegd met huisvestingsprojecten waarover met de gebruikers afspraken zijn gemaakt. Hoewel een aantal van deze projecten nog moet starten, zijn de projecten als bestuurlijk verplicht aangemerkt. De middelen voor de instrumenten Onderhoud en Paleizen zijn benodigd voor het nakomen van de onderhouds- en instandhoudingsplicht voor de monumentale panden van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ. De vergoeding van Functionele Kosten van het Koninklijk Huis is gebaseerd op het financieel statuut van het Koninklijk Huis. Derhalve kunnen bovenstaande posten als nagenoeg geheel verplicht worden beschouwd.

14.5. VBTB-paragraaf

Aangezien voor deze doelgroep dezelfde doelstellingen gelden als voor de overige huisvesting wordt kortheidshalve verwezen naar de VBTB-paragraaf van de agentschapsbegroting (§ 4.6).

2.3. De niet-beleidsartikelen

Artikel 15. Algemeen

15.1. Algemeen

Op dit artikel worden alle uitgaven opgenomen die niet specifiek aan een van de beleidsdoelstellingen uit de voorgaande beleidsartikelen zijn toe te rekenen. Het betreft hier zowel uitgaven voor het apparaat als programma en uitgaven voor postactieven.

15.2. Apparaat

De apparaatuitgaven omvatten de verplichtingen en uitgaven van het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en automatisering en postactieven. Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement en de beleids- en ondersteunende diensten. De overige personele uitgaven betreffen de inzet van externen en uitzendkrachten.

De materiële en automatiseringsuitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor beheer, exploitatie, huisvesting en investeringen om de voorzieningen van VROM op minimaal het huidige niveau te houden en daar waar mogelijk te verbeteren.

15.2.1. Departementsleiding, control en staf

De stafdirecties doen voorstellen aan de departements- en dienstleiding met betrekking tot de doelstellingen van VROM, de wijze waarop deze doelstellingen worden gerealiseerd en de interne organisatie. Voorts beogen de stafdirecties de leiding voldoende zekerheid te verschaffen dat de overeengekomen doelstellingen binnen de gestelde voorwaarden worden gerealiseerd en de belangrijkste risico's worden beheerst.

Tabel 15.1 Aantal fte's plus loonmiddelsom
 2002200320042005200620072008
Algemene leiding44,735,335,335,334,334,334,3
Ondersteuning (concernstaf)336,0317,8259,8232,8222,8222,8222,8
Expertdirecties (art 15)165,9144,2137,2133,2132,2132,2132,2
Gemeenschappelijk facilitaire eenheden217,6214,4207,4200,4199,4199,4199,4
Totaal aantal fte's764,2711,7639,7601,7588,7588,7588,7
Budget36,735,231,230,029,529,529,5
Loonmiddelsom48,049,548,749,850,250,250,2

De aantallen fte voor de VROM-Raad, RMNO en de WAR zijn vanaf 2002 niet in het overzicht opgenomen. Deze raden vallen onder beleidsartikel 1. De aantallen fte starters zijn in de realisatie 2002 opgenomen. In de raming 2003, 2004 en 2005 zijn respectievelijk 71, 24 en 7 starters opgenomen.

15.2.2. Expertdirecties

Expertdirecties leveren gespecialiseerde producten en diensten aan de VROM-beleidsonderdelen op een kwalitatief en vakinhoudelijk hoogwaardig niveau. Het betreft hier vooral juridische expertise, voorlichting en interim-management. De expertdirecties zijn centraal binnen de VROM-organisatie geplaatst uit het oogpunt van doelmatigheid of in verband met specifieke kwaliteitseisen.

15.2.2.1. Juridisch instrumentarium

De kernproducten op nationaal, Europees en internationaal niveau van het juridisch instrumentarium van VROM zijn wetgeving, overeenkomsten/convenanten, behandeling van (buiten-)rechterlijke procedures, Koninklijke Besluiten, alsmede advisering. Voor al deze producten zijn kengetallen beschikbaar. Enkele belangrijke kengetallen zijn hierna opgenomen.

15.2.2.1.1. Wetgeving

Prioriteit bij het wetgevingsprogramma hebben de implementatie. van EG-richtlijnen, de wetgevingsprojecten voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord, toezeggingen aan de Staten-Generaal en ondersteuning bij initiatiefwetsvoorstellen.

De resterende centrale wetgevingscapaciteit wordt ingezet voor de overige VROM-prioriteiten. De belangrijkste in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen zijn toegelicht bij de artikelen.

Tabel 15.2 Juridische kwaliteit wetgevingsproducten
 Realisatie 2001Realisatie 2002Begroting 2003Begroting 2004
Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van de Raad van State97%84%90%90%
Implementatietermijn EU-regelgeving niet overschreden64%29%100%90%

Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van de Raad van State

Een wetgevingsproduct wordt met «goed» beoordeeld wanneer de Raad van State daaraan het dictum 1, 2 of 3 toekent. Het oordeel van de Raad van State omvat zowel de technisch-juridische als de beleidsmatige aspecten van de wetgevingsproducten. In het overzicht wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drie dicta.

Implementatie van EG-richtlijnen

Dit kengetal geeft de tijdige implementatie van EG-richtlijnen aan. Het kengetal is gebaseerd op de datum in het begrotingsjaar waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd. In geval van een overschrijding gaat het meestal om een geringe termijnoverschrijding.

15.2.2.1.2. Europese meldingenprocedures

In veel gevallen moet een beleidsvoornemen van VROM eerst bij de Europese Commissie worden gemeld en een bepaalde procedure doorlopen, alvorens het voornemen mag worden geëffectueerd. De bekendste voorbeelden daarvan zijn meldingen van staatssteunmaatregelen en van productvoorschriften en diensten. Dit geldt niet alleen voor wetgeving, maar ook voor bijvoorbeeld convenanten en directe subsidiëring uit de begroting.

Het kengetal geeft aan in hoeverre VROM deze procedure succesvol doorloopt, zowel naar de inhoud als naar de presentatie van de beleidsvoornemens. Het betreft hier verschillende procedures waarvoor aparte termijnen gelden.

Tabel 15.3 Europese meldingenprocedures
 Realisatie 2001Realisatie 2002Begroting 2003Begroting 2004
Uitvoering bepaalde EG regelgeving (rapportages, meldingen intern recht) aan termijnen onderhevig. Niet gemeten88%75%75%

15.2.2.1.3. Overeenkomsten en convenanten

De toenemende behoefte aan flexibiliteit in de uitwerking van beleidsvoornemens heeft geleid tot een uitbreiding van het gebruik van overeenkomsten en convenanten. Het belang van de naleving van afspraken in het publiek domein stelt hoge eisen aan de inhoudelijke kwaliteit van deze producten. De convenanten moeten na beoordeling tenminste voldoen aan de Aanwijzingen voor de Convenanten. Het percentage dat daaraan voldoet brengt de kwaliteit van de convenanten na beoordeling tot uitdrukking.

Tabel 15.4 Convenanten
 Realisatie 2001Realisatie 2002Norm 2003Ontwerpbegroting 2004
Convenanten in overeenstemming met de AanwijzingenNiet gemeten100%100%100%

15.2.2.1.4. Procedures

Tegen primaire besluiten van de Minister van VROM wordt soms bezwaar gemaakt. De minister dient dan zijn besluit te heroverwegen en een beslissing op bezwaar te nemen. Tegen een beslissing op bezwaar en in voorkomende gevallen een primair besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechter. Daarnaast heeft de minister (in casu de VROM-inspectie) de mogelijkheid om zelf in bezwaar en beroep te komen tegen besluiten van andere organen. Het percentage procedures met een goede afloop voor VROM is een indicator voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van het beleid voor zover dat gestalte krijgt door middel van primaire besluiten, beslissingen op bezwaar en procedures.

Tabel 15.5 Procedures
 Realisatie 2001Realisatie 2002Norm 2003Norm 2004
Procedures met positief resultaat77%74%80%80%
Procedures behandeld zonder termijnoverschrijdingNiet gemeten100%100%100%

15.2.2.2. Communicatie en Voorlichting

Beleidsinhoudelijke communicatiethema's

VROM werkt voor haar externe communicatie met communicatiethema's en hieraan gekoppelde meerjarenplannen. De geformuleerde thema's zijn:

• Gezond en veilig wonen;

• Duurzaam Ondernemen;

• Kwaliteit van de stad.

De eerdere thema's «De mens, zijn woning en zijn woonomgeving» en «Nederland schept ruimte» zijn binnen de nieuwe thema's als subthema geïntegreerd of als zelfstandig thema opgenomen.

Per communicatiethema worden de diverse beleidsmaatregelen uit de verschillende begrotingsartikelen in voor de doelgroep herkenbare en aansprekende vraagstukken gecombineerd.

Bij de beleidsinhoudelijke communicatiethema's en de meer procesgeoriënteerde onderwerpen wordt voortgebouwd op de VROM-communicatiestrategie die is ontwikkeld. Deze communicatiestrategie beoogt de herkenbaarheid, toegankelijkheid en vindbaarheid van VROM-beleidsonderwerpen te vergroten. De in 2003 afgeronde huisstijloperatie heeft geleid tot een sterke versobering en standaardisatie van vormgeving en uitgaven. Tevens is in 2003 gestart met het vergaand digitaliseren van de VROM-communicatie.

Ook maatschappelijke vraagstukken als veiligheid, gezondheid, de Europese unie en de economische laagconjunctuur werken door naar de VROM-communicatie. Binnen VROM vertaalt de economische laagconjunctuur zich in een versterkte aandacht voor procesoptimalisatie, versterking van gezamenlijke (rijksbrede) inkoop van allerhande communicatiediensten en verbetering van efficiency en organisatie van de communicatiefunctie. De uit het regeerakkoord voortkomende personele en financiële taakstellingen en daaraan gelieerde interne reorganisaties betekenen ook voortgaande aandacht en inzet voor de interne communicatie en de communicatie gericht op mobiliteitsbevordering.

Overige ontwikkelingen

Europees voorzitterschap Nederland

In 2004 is Nederland voorzitter van de EU. In VORA-verband wordt een geïntegreerde communicatiestrategie opgesteld die moet leiden tot eenduidige communicatie vanuit de betrokken departementen. Daarbij wordt het Nederlandse voorzitterschap gebruikt om de Nederlandse bevolking meer bij Europa te betrekken.

Rapport commissie Wallage

De uitkomsten van het rapport, waarin in brede zin wordt geadviseerd de voorlichting aan en de betrokkenheid van de burger bij het rijksbeleid te versterken («van buiten naar binnen»), zijn binnen VROM vertaald naar aandacht voor:

• het versterken van de antennefunctie; het signaleren van politiek bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving en het vertalen hiervan naar het VROM-beleid;

• coalitievorming; het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij het ontwikkelen, implementeren en communiceren van het VROM beleid.

Indachtig de aanbevelingen van het rapport is verder de VROM-website (VROM.nl) het primaire communicatiemedium geworden voor kennisvergroting bij de doelgroepen. Op dit moment behoort circa 50% van de bezoekers van de website tot de professionele doelgroep en is 50% burger.

De meest opgevraagde onderwerpen zijn: huursubsidie, bouwvergunningen en energiepremie.

Tabel 15.6 Bezoekersaantallen VROM-website
 Realisatie 2000Realisatie 2001Realisatie 2002Schatting 2003Ontwerpbegroting 2004
Bezoekersaantallen43 00077 000143 000200 000250 000

Voor veranderingen in houding en gedrag worden ook andere nieuwe media ingezet. In 2004 en 2005 wordt de ingezette lijn verder uitgebouwd en verbreed naar onder andere digitale nieuwsbrieven en e-marketing.

Direct Marketing

In 2003 staan pilots gepland voor het testen van de mogelijkheden van Customer Relationship Management voor VROM. Doel daarbij is de database meer op persoonsniveau in te richten waardoor een effectievere samenwerking met en een meer gerichte informatievoorziening aan de professionele doelgroepen wordt bereikt. Tevens wordt getracht de activiteiten van beleid, voorlichting en handhaving meer te integreren. Bij positieve resultaten zal deze werkwijze in 2004 op bredere schaal worden toegepast.

15.2.3. Gemeenschappelijke voorzieningen

De gemeenschappelijke facilitaire eenheden leveren voor geheel VROM gestandaardiseerde producten en diensten. Deze zijn direct of indirect ondersteunend voor de bedrijfsonderdelen die primaire producten voortbrengen.

15.2.3.1. ICT

ICT en bedrijfsvoering

VROM heeft een programma in uitvoering om met behulp van ICT te kunnen voldoen aan de moderne eisen voor informatievoorziening. Het programma moet leiden tot een efficiënte en beheersbare portfolio aan applicaties en een dito ICT-infrastructuur, die de primaire processen ondersteunt en de bedrijfsvoering verbetert. In de loop van 2004 zullen de belangrijkste projecten tot afronding komen, te weten de aanpassing van de infrastructuur en de sanering van de applicaties binnen VROM. Tevens zal het ICT-beheer resultaatverplicht worden uitbesteed.

Sturing en organisatie

In het bovengenoemde programma is een kernpunt de verbetering van sturing en organisatie binnen de bedrijfsvoering van VROM. Hierin is ook ICT-functie betrokken. Het concept van Vraaggestuurd Werken wordt op departementaal niveau geïmplementeerd. Schaalvergroting, uniformering en standaardisatie moeten leiden tot een efficiënte en slagvaardige VROM-organisatie.

Tabel 15.7 Automatiseringsuitgaven (ICT-dienst) per fte
 Realisatie 2001Realisatie 2002Begroting 2003Begroting 2004
Raming in €1mln31,734,932,223,4
Aantal fte3 8984 0734 2273 925
Uitgaven per fte in €18 1328 5687 6185 962

Het kengetal geeft weer welke uitgaven per fte voor VROM worden gedaan ten behoeve van ICT via de gemeenschappelijke ICT-dienst.

15.2.3.2. Facilitaire Dienst (Huisvestingsuitgaven)

De huisvestingsuitgaven zijn te verdelen in huren, technisch beheer van gebouwen en installaties, en overige huisvestingskosten. Onder overige huisvestingskosten wordt verstaan energiekosten, schoonmaak en klein onderhoud. De raming 2004 is hoger als gevolg van uit te voeren meest noodzakelijk onderhoud. Het prestatiegegeven geeft weer welke kosten voor het gehele ministerie per fte verbonden zijn aan huisvesting.

Tabel 15.8 Huisvestingsuitgaven per fte ambtelijk personeel
 Realisatie 2001Realisatie 2002Ontwerpbegroting 2003Ontwerpbegroting 2004
Raming in €1mln38,533,431,839,6
Aantal fte3 8984 0734 2273 925
Uitgaven per fte in €19 8778 2007 52310 089

Energiebesparing binnen VROM (Verbeterd Energie Prestatieprogramma)

Het Verbeterd Energie Prestatieprogramma (VEP) gaat uit van een totale besparing van 5% tot en met 2006 ten opzichte van het verbruik in 2001. Jaarlijks wordt de doelstelling vastgesteld en uitgevoerd voor het begrotingsjaar. De doelstelling voor 2006 is reeds in 2002 bereikt. Verwacht wordt dat in 2003 nog eens 3% extra kan worden bespaard. De doelstelling voor 2004 is afhankelijk van de realisatie over 2003.

15.2.3.3. Dienst Documentaire Informatievoorziening (DDI)

De belangrijkste doelstelling van de Dienst Documentaire Informatievoorziening is het zorg dragen voor een toereikende informatie en kennishuishouding VROM, waaronder een goed geoutilleerde (elektronische) bibliotheek en (elektronisch) toegankelijke archieven. Naast de reguliere activiteiten, zoals het beschikbaar stellen van relevante informatie en documentatie via de bibliotheek, het archiefbeheer en het beheer van het postregistratiesysteem, zal eveneens worden gewerkt aan het verder implementeren van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van documentaire informatievoorziening.

Doelstelling is het bereiken van een situatie van verantwoord digitaal documentbeheer over een aantal jaren. Dit is afhankelijk van de resultaten van het onderzoek hiernaar dat in 2003 plaatsvindt.

Tabel 15.9 Kosten DDI per fte
 Realisatie 2001Realisatie 2002Begroting 2003Begroting 2004
Raming in €1mln4,85,34,94,7
Aantal fte3 8984 0734 2273 925
Uitgaven per fte in €11 2311 3011 1591 197

15.2.3.4. P-Winkel

Het doel van de P-Winkel (DPW), het adviescentrum voor operationele P&O-vraagstukken, is het uitvoeren van het P&O-beleid van VROM. Hiervoor levert DPW op maat gemaakte en gestandaardiseerde producten en diensten. Deze zijn direct of indirect ondersteunend voor VROM-onderdelen die primaire en/of secundaire producten voortbrengen.

Onderstaande producten en voorzieningen ter bevordering en verbetering van de kwaliteit van de organisatie en haar medewerkers vormen een groot deel van het takenpakket van DPW:

• Uitvoeren van het VROM-loopbaan-, mobiliteits-, selectie-, en vacaturebeleid;

• Ontwikkelen/vormgeven/operationaliseren van opleidings-/leerprogramma's, inclusief de advisering en logistiek;

• Uitvoeren van het organisatie/formatie-advieswerk.

Productontwikkeling

In het kader van VROM-brede reorganisaties wordt de mobiliteitsfunctie versterkt ingericht. Daaruit vloeien meerdere nieuwe producten voort op het gebied van loopbaanontwikkeling. Voorbeelden zijn werkzaamheden in het kader van (pre) herplaatsing en mobiliteit en om-, her – en bijscholing. In de loop van 2003/2004 zal een en ander verder worden uitgewerkt.

Tabel 15.10 Kosten P-winkel per fte
 Realisatie 2001Realisatie 2002Begroting 2003Begroting 2004
Raming in €1mln2,22,42,12,2
Aantal fte3 8984 0734 2273 925
Uitgaven per fte in €1564589497561

15.3. Programma

15.3.1. Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) is een bijna volledig door VROM gesubsidieerde instelling. Op verzoek van de Raad van State adviseert de StAB de bestuursrechter in geschillen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu.

In Staatsblad 102 van 2003 is het besluit van 3 maart 2003 opgenomen dat voor de StAB de bepaling inzake het kasstelsel is komen te vervallen. Deze bepaling sluit niet meer aan bij de huidige praktijk. Om een meer bedrijfsmatig financieel beheer te kunnen voeren, voert de StAB sinds enkele jaren een boekhouding volgens het baten-lastenstelsel.

Het voeren van een baten-lastenstelsel heeft ertoe geleid dat de doelmatigheid van de organisatie is vergroot doordat een meer directe relatie tussen kostprijs en product kan worden gelegd.

Tabel 15.11 Aantal adviesaanvragen
 Realisatie 2001Realisatie 2002Ontwerpbegroting 2003Ontwerpbegroting 2004
Stand per 01-01175190109109
Instroom aanvragen588465450450
Aantal afgehandelde aanvragen/adviezen572546450450
Stand per 31-12190109109109

De ontwerpbegroting StAB 2003 is aangepast aan de hand van de door de StAB aangeleverde begroting op 8 oktober 2002.

De ontwerpbegroting 2004 is geëxtrapoleerd vanuit 2003. De StAB levert de begroting 2004 medio oktober op.

15.3.2. Vastgoed- en planinformatie

15.3.2.1. Coördinatie Geo-informatie

Het ministerie van VROM is sinds het Besluit Informatievoorziening Rijksdienst (1990) verantwoordelijk voor de coördinatie van de Geo-informatievoorziening (GI). Een belangrijk deel van het Geo-informatiebeleid komt tot stand via de inzet rond een aantal te realiseren Geo-basisregistraties, die in principe deel zullen uitmaken van een samenhangend stelsel van (authentieke) registraties. Door het Kabinet aangemerkte authentieke basisregistraties in het geo-domein zijn een gebouwenregistratie, een adressenregistratie, de perceelregistratie van het Kadaster, een geografisch kernbestand en in de toekomst mogelijk aangevuld met de grootschalige basiskaart Nederland (de GBKN). Voor de perceelregistratie en het geografisch kernbestand zal worden toegewerkt naar de status van authentieke registratie. Over het GBKN zal pas in een later stadium (2006) een beslissing worden voorbereid.

Voor de opzet en implementatie van de basisregistraties gebouwen en adressen wordt in de eerste helft van 2004 besluitvorming in het Kabinet over landelijke invoering voorbereid.

15.3.2.2. RAVI

In 2001 is gekozen voor een steviger invulling van de regierol door VROM rond de eerder genoemde basisregistraties. Daarbij is afgestapt van de coördinatieverantwoordelijkheid langs de lijn van «zelfregulering» door het veld – verenigd in de RAVI (voorheen Raad voor de Vastgoedinformatie). De voor VROM daarbij belangrijke platformfunctie van de RAVI, een centrale factor op het terrein van innovatie en kennisontwikkeling op het terrein van de GI, blijft bestaan. Indien het kennisprogramma Ruimte voor Geo-informatie Bsik-gelden krijgt toegewezen zal de RAVI hiervan als bestuurder optreden.

15.3.2.3. Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen

Binnen de ruimtelijke ordening bestaat behoefte om ruimtelijke plannen toegankelijker te maken, waardoor doorwerking, monitoring en handhaving van ruimtelijk beleid wordt bevorderd.

Bestemmingsplannen, streekplannen, omgevingsplannen en plannen met PKB-status dienen volgens bepaalde uitgangspunten en afspraken worden opgesteld zodat deze door burgers, bedrijven en andere overheden effectiever en efficiënter benut kunnen worden. Op deze wijze kan op relatief eenvoudige wijze worden nagegaan of plannen passen binnen het beleid van provincies en het rijk.

Doelgroep

Gemeenten, provincies en rijksoverheden worden gestimuleerd om conform bepaalde standaarden ruimtelijke plannen digitaal te vervaardigen en beschikbaar te stellen.

Beleidsinstrumenten

Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen (DURP) is een stimuleringsprogramma. De regie van dit programma is in handen van VROM en de uitvoering vindt plaats in samenwerking met een aantal partners1. In het kader van het stimuleringsprogramma zijn langs verschillende lijnen activiteiten opgezet: voorlichting, kennisuitwisseling, wegnemen van beleidsmatige, technische, bestuurlijke en juridische belemmeringen. Daarnaast zijn projecten gestart en ondersteund binnen de afzonderlijke gemeenten, provincies en rijksoverheden en daar waar mogelijk met andere departementen zoals het ministerie van BZK.

In het kader van haar voorbeeldfunctie zal VROM de opvolger van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ook digitaal beschikbaar stellen.

Verantwoordelijkheid minister

De minister van VROM is verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening en daarmee ook voor de wijze waarop ruimtelijke plannen worden gemaakt en beschikbaar worden gesteld. Daarnaast is de minister van VROM coördinerend bewindspersoon voor geo-informatievoorziening.

In het streven om criteria, standaarden en afspraken omtrent het digitaliseren van ruimtelijke plannen vast te leggen in de vorm van bestuurlijke afspraken tussen overheidsorganisaties en mogelijk het bedrijfsleven zal VROM sturend en richtinggevend optreden.

Prestatiegegevens

In 2005 zal 70% van alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar en uitwisselbaar moeten zijn. De jaren 2004 en 2005 worden gebruikt om gemeenten, provincies en rijksoverheden aan de hand van plannen van aanpak te stimuleren hun ruimtelijke plannen te digitaliseren en waar mogelijk te actualiseren.

Uit de praktijk komen steeds meer signalen om ruimtelijke plannen op termijn wettelijk te regelen. In 2004 zal de haalbaarheid hiervan nader worden onderzocht. Tot deze oriëntatie behoren een kosten-baten-analyse en het onderzoeken van het draagvlak voor diverse soorten standaarden. De criteria waaraan digitaal uitwisselbare plannen moeten voldoen, worden verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening.

15.3.2.4. Puberr

Begin 2004 zal de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in het Staatsblad worden gepubliceerd. De wet heeft tot doel de rechtszekerheid van de burger, de toegankelijkheid van overheidsinformatie en een goede vervulling van publiekrechtelijke taken te bevorderen door de beperkingen die vanuit de publieke sector op vastgoedobjecten rusten, direct voor de burger te ontsluiten. Invoering van de wet vraagt nog enige tijd. De wet moet worden uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur die momenteel wordt voorbereid. Voor de invoering van de wet zal VROM dit jaar ook overleg voeren met rijksdiensten, provincies en waterschappen. Ook met de gemeenten zal VROM intensief communiceren waarvoor een plan zal worden ontwikkeld. Daarbij zal afstemming plaatsvinden met de VROM-taken inzake de invoering van de basisregistraties voor vastgoed. De datum van inwerkingtreding zal in een invoeringswet worden bepaald. VROM draagt bij aan de invoeringskosten bij de gemeenten via een eenmalige bijdrage aan het gemeentefonds.

15.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.8 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen:221 982191 669161 391156 561159 596160 799160 241
Uitgaven:212 565195 150164 731159 032160 499160 902160 301
Apparaat205 909187 449154 411150 756151 122150 910150 326
Departementsleiding, control, expertdiensten en staf101 87486 63376 39878 36878 35278 14077 851
Gemeenschappelijke voorzieningen97 91694 96572 58966 85167 23367 23367 233
Postactieven6 1195 8515 4245 5375 5375 5375 242
Programma6 6567 70110 3208 2769 3779 9929 975
Advisering Bestuursrechtspraak4 6034 7714 7724 7894 7894 7894 789
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak4 6034 7714 7724 7894 7894 7894 789
        
Vastgoedinformatievoorziening1 0662 4553 4611 8411 0921 0921 092
Coördinatie Geo-informatie3341 5521 3581 379937937937
Overige vastgoedinformatievoorziening638000000
Overige instrumenten DGR06301 958317000
Ontwerp en beeldontwikkeling94273145145155155155
        
Overig programma9874752 0871 6463 4964 1114 094
Overig RGD477440526171 8602 4652 448
Bijdrage loket Bouwen en wonen453000000
Overige instrumenten00424424424424424
Onderzoek57351 1371 2051 2121 2221 222
Ontvangsten:37 76345 97621 98021 98021 98021 98021 980

15.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 15.9 Bedragen in € 1000
 2004 2005 2006 2007 2008 
1. Totaal geraamde kasuitgaven164 731 159 032 160 499 160 902 160 301 
2. Waarvan apparaatsuitgaven154 411 150 756 151 122 150 910 150 326 
3. Dus programma-uitgaven10 320 8 276 9 377 9 992 9 975 
Waarvan op 1 januari 2004:          
4. Juridisch verplicht63%6 55365%5 36051%4 78948%4 78948%4 789
5. Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)18%1 8540%1720%1 86025%2 46525%2 448
7. Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%00%00%00%00%0
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld19%1 91335%2 89929%2 72827%2 73827%2 738
9. Totaal (= gelijk aan 3.)100%10 320100%8 276100%9 377100%9 992100%9 975

Toelichting:

Het deel dat onder juridisch verplicht is opgenomen betreft de uitgaven met betrekking tot de StAB. Het beleidsmatig niet ingevulde deel heeft betrekking op het DGM-brede onderzoek. Het overige deel is bestuurlijk gebonden.

Artikel 16. Nominaal en onvoorzien

16.1. Algemene beleidsdoelstelling

Dit artikel is een administratief artikel. Dit betekent dat er geen uitgaven ten laste van dit artikel worden gedaan. Vanuit dit artikel mogen alleen overboekingen naar de overige beleidsartikelen plaatsvinden. Als posten worden hier opgenomen: Loonbijstelling, Prijsbijstelling, Onvoorzien en Nog nader te verdelen.

Loonbijstelling

Het betreft de loonbijstelling in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Vanuit dit artikel is de loonbijstellig toegedeeld aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

De uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen worden op dit onderdeel geboekt en toegedeeld aan prijsgevoelige (onderdelen van) beleidsartikelen.

Onvoorzien

In de Comptabiliteitswet wordt de mogelijkheid geboden om een post op te nemen voor «Onvoorziene uitgaven».

Nog nader te verdelen

Op dit onderdeel worden posten geraamd zoals intensiveringen, taakstellingen, enzovoort, die in de begroting van VROM zullen worden verwerkt, maar waarvan de precieze verdeling over de beleidsartikelen nog niet bekend is.

16.2. Budgettaire gevolgen

Tabel 16.1 Bedragen in € 1000
 2002200320042005200620072008
Verplichtingen: 14 81825 1412 574– 241 951– 244 992– 244 992
Uitgaven: 14 81825 1412 574– 241 951– 244 992– 244 992
Programma: 14 81825 1412 574– 241 951– 244 992– 244 992
Loonbijstelling: 000000
Loonbijstelling 000000
        
Prijsbijstelling: 15 09610 82910 19710 24210 21010 210
Prijsbijstelling 15 09610 82910 19710 24210 21010 210
        
Onvoorzien: 6735 5493 7543 6844 1224 122
Onvoorzien 6735 5493 7543 6844 1224 122
        
Nog nader te verdelen: – 9518 763– 11 377– 255 877– 259 324– 259 324
Nog nader te verdelen – 9518 763– 11 377– 255 877– 259 324– 259 324
Ontvangsten: 000000

3. DE BEDRIJFSVOERING

De bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gericht op het doeltreffend, doelmatig en rechtmatig vaststellen, ontwikkelen en realiseren van de beleidsdoelstellingen. In de begroting komen de ontwikkelingen op het gebied van de bedrijfsvoering aan de orde die óf cruciaal zijn voor het realiseren van de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van VROM óf risicovol zijn. De bedrijfsvoeringsprioriteiten die van belang zijn voor één beleidsartikel zijn bij het betreffende beleidsartikel opgenomen, de artikeloverstijgende prioriteiten komen in deze paragraaf aan de orde.

3.1. ZEUS

ZEUS (zeer excellente uitvoering van het secundair proces) is gestart vanuit het idee dat de bedrijfsvoering beter en efficiënter kan. Gekozen is voor het bundelen van veel bedrijfsvoeringstaken, die nu versnipperd over het ministerie plaatsvinden in een Gemeenschappelijke Dienst. Daarbij worden werkprocessen geüniformeerd, efficiënter ingericht, soberder gemaakt en mogelijk zelfs geschrapt. Naast de structuur zal er in het project ook aandacht zijn voor sturing, werkwijze, personeel en automatisering. De strategieontwikkeling, kaderstelling en control van de bedrijfsvoering op concernniveau wordt versterkt door de instelling van een Concernstaf.

Het project beslaat alle ondersteunende taken, zowel centraal als decentraal. De reorganisatie van de bedrijfsvoering die het gevolg is van ZEUS draagt zorg voor de invulling van de taakstelling uit het Strategisch Akkoord (2002), voor zover het het secundair proces betreft. In 2003 wordt gewerkt aan het uitwerken van het Ontwerp op Hoofdlijnen in werkprocesbeschrijvingen en O&F rapporten. Beoogd wordt om in het voorjaar van 2004 de nieuwe organisatie te laten starten.

4. DE TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPSBEGROTING

Leeswijzer.

In de inleidende § 4.1 is eerst een korte uiteenzetting gegeven van de Rijkshuisvesting. Vervolgens worden in § 4.2 specifieke onderwerpen met politieke relevantie aangesneden. In § 4.3 worden de drie algemene doelstellingen van de Rijksgebouwendienst beschreven. De producten van de Rijksgebouwendienst komen in § 4.4 aan de orde. In die paragraaf zijn de operationele doelstellingen uitgewerkt. In § 4.5 wordt ingegaan op de apparaatskosten De bedrijfsvoeringsparagraaf is opgenomen als § 4.7 voorafgegaan door § 4.6 over de VBTB-onderdelen. Afgesloten wordt met § 4.8 die inzicht geeft in de baten en lasten.

4.1. Inleiding

Waar staat de Rijksgebouwendienst voor?

De Rijksgebouwendienst ziet het als zijn missie rijksoverheidsdiensten passende huisvesting te bieden waarin het blijvend plezierig werken is.

De agentschapsstatus

Sinds 1 januari 1999 heeft de Rijksgebouwendienst de status van agentschap binnen VROM. Deze status vloeit voort uit een nieuw rijkshuisvestingsstelsel. De belangrijkste veranderingen zijn de invoering van een huur-verhuurrelatie met gebruikers en een baten-lastenstelsel. De huur-verhuurrelatie houdt in dat de ministeries en aanverwante organisaties betalende klanten zijn. Zij huren hun gebouwen van de Rijksgebouwendienst en hebben daarvoor huisvestingsbudgetten op hun begroting gekregen.

Het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel is ingevoerd met als oogmerk een Rijksbrede vergroting van de doelmatigheid. Om de doelmatigheid van het stelsel als geheel en op onderdelen te kunnen volgen is er een onderscheid aangebracht op drie niveaus:

1. Het niveau van het stelsel

Op dit niveau gaat het om de doelmatige werking van het stelsel als geheel. Het eerste niveau valt grotendeels buiten de scope van deze begroting. De huisvestingsbudgetten zijn opgenomen in de begrotingen van de departementen en maken als zodanig deel uit van de reguliere begrotingscyclus

In de evaluatie van het Rijkshuisvestingsstelsel in 2004 zal ook aan dit niveau aandacht worden besteed.

2. Het niveau van de producten

Het tweede niveau richt zich op de producten van de Rijksgebouwendienst en de leveringsvoorwaarden die hiermee verbonden zijn. Er is voor de ministeries sprake van zelfvoorziening voor wat betreft de huisvesting en een vrije winkelnering voor services en adviezen. Beslissingen rond ontwikkeling, inhuur/aankoop/afstoot en beheer van de portefeuille zijn uiteindelijk in hoge mate bepalend voor het bedrijfseconomisch resultaat van de Rgd.

3. Het niveau van de apparaatskosten

De apparaatskosten verdienen bijzondere aandacht. Bij de meeste agentschappen bestaan de productiekosten uitsluitend uit apparaatskosten. Het bijzondere van het agentschap Rijksgebouwendienst is dat deze dienst behalve diensten ook fysieke goederen produceert. De omvang van de apparaatskosten is slechts een klein deel van de geldstromen rond het bouwen en beheren van huisvesting. De bijbehorende gewenste doelmatigheidswinst op het niveau van de producten kan daarom ook veel groter zijn dan op het niveau van de apparaatskosten. Tegelijkertijd zijn apparaatskosten wel zichtbaar, meetbaar en gekoppeld aan een periode. Het niveau van de apparaatskosten is zichtbaar gemaakt in de kostprijs per product.

Figuur 1: de 3 niveaus

kst-29200-XI-2-2.gif

4.2. Specifieke onderwerpen met politieke relevantie

De evaluatie stelselherziening

Bij de instelling van het agentschap Rijksgebouwendienst is besloten om na 5 jaar, dus in 2004, een evaluatie uit te voeren ten einde te bezien of de inrichting en vormgeving van het nieuwe stelsel voldoen aan de verwachtingen. De evaluatie zal zich richten op de volgende vier punten:

• De ontwikkeling van huisvestingskosten van het Rijk;

• Marktanaloog werken in relatie tot zelfvoorziening in de rijkshuisvesting;

• De bijdrage aan het rijksbeleid;

• Samenwerking binnen het rijkshuisvestingsstelsel.

In de voorbereiding op de evaluatie is in 2001 een eerste verkenning uitgevoerd. Uit deze verkenning blijkt onder meer dat van de Rijksgebouwendienst een meer klantgerichte en marktanaloge dienstverlening mag worden verwacht. Ook ontbreekt, op sommige onderdelen, nog de juiste informatie om te kunnen bepalen in welke mate de Rijksgebouwendienst schaal- en efficiencyvoordelen in de huisvesting van de rijksdienst kan realiseren. Onze partners in rijkshuisvesting, de facilitaire diensten van de departementen, blijken zich sinds 1999 als opdrachtgever over het algemeen goed te professionaliseren. Met onder meer de Klantenraad zijn afspraken gemaakt over de prioriteiten van de verbeteracties die uit bovengenoemde verkenning zijn voortgekomen. Grofweg kan worden gesteld dat de verbeteracties primair ten doel hebben het stelsel beter te laten functioneren door bijvoorbeeld regelgeving en/of procedures te vereenvoudigen, tarieven transparant te maken en waar mogelijk te verlagen en de klantgerichtheid van de Rijksgebouwendienst te vergroten. Een deel van de verbeteracties is reeds afgerond. Voor 2003 heeft de Rijksgebouwendienst het voornemen de risico-opslag af te schaffen voor alle nieuw af te sluiten contracten. Dit betekent concreet een tariefsverlaging van 1%. Voorts leidt de differentiatie van de ontwikkelingskosten tot een meer marktanaloge tariefstelling door rekening te houden met de omvang van de geleverde prestatie. Een resterend deel (van meer fundamentele aard) zal bij de evaluatie in 2004 worden bezien.

Parlementaire enquête bouwnijverheid

Naar aanleiding van televisie-uitzendingen over vermeende bouwfraude in november 2001 stelde de Tweede Kamer in februari 2002 de Parlementaire enquêtecommissie bouwnijverheid in.

De kabinetsreactie onderschrijft het eindrapport van de enquête, ook waar het gaat om de geconstateerde misstanden in de bouw, en neemt vrijwel alle aanbevelingen van de enquêtecommissie over. De hoofdboodschap van de kabinetsreactie is krachtig de misstanden aanpakken en tegelijk oog hebben voor de toekomst waar het gaat om nieuwe verhoudingen tussen overheid en bouwbedrijfsleven.

Voor de Rijksgebouwendienst is het van belang dat het Kabinet de opdrachtgeversrol van de rijksoverheid professioneler wil invullen. Verder zal continu aandacht geschonken moeten worden aan integriteit. Over de overdracht naar EZ van taken die gekoppeld waren aan het coördinerend bouwbeleid van VROM, wordt nog overleg gevoerd.

Op het gebied van de professionalisering van de inkopersrol zijn in de kabinetsreactie al een reeks concrete acties opgenomen. Het UAR (Uniform Aanbestedingsreglement) wordt najaar 2003 vervangen door aangepaste aanbestedingsregelementen voor de gehele rijksoverheid. Trekker hiervan is VROM in samenwerking met EZ. De Rijksgebouwendienst is daarbij betrokken in zijn rol als inkoper. Het melden van kartelvorming aan de NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit) is gestroomlijnd binnen de Administratieve Organisatie. Het uitsluiten van bedrijven wordt professioneler aangepakt. Als vermoed wordt dat een bedrijf zich schuldig maakt aan onregelmatigheden maar dit kan niet uit openbare bronnen hard gemaakt worden, dan wordt het bureau BIBOB ingeschakeld. Dit bureau geeft een advies op basis van gesloten justitiële bronnen. Verder wordt samen met andere bouwdepartementen en in overleg met de andere overheden een kenniscentrum aanbesteden opgestart.

4.3. Algemene doelstellingen

De Rijksgebouwendienst heeft de volgende algemene doelstellingen:

1. Het leveren van adequate huisvesting;

2. Het realiseren van baten en lasten in evenwicht;

3. Het leveren van toegevoegde waarde.

4.3.1. Adequate huisvesting

De Rijksgebouwendienst levert huisvesting die optimaal aansluit bij de wensen van de klanten vanuit hun beleid en bedrijfsproces, tegen een zo scherp mogelijke prijs-prestatieverhouding.

Om te bepalen of de Rijksgebouwendienst huisvesting levert die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant en een goede functionele en belevingskwaliteit heeft, heeft de Rijksgebouwendienst de klanttevredenheidsmonitor ontwikkeld. Daarmee wordt jaarlijks de tevredenheid gemeten op basis van de volgende indicatoren: de Rijksgebouwendienst in het algemeen, de huisvesting, de wijze van onderhoud van de gebouwen, waaronder de afhandeling van storingen, de inhoud van de adviezen, de wijze van communicatie met contactpersonen van de Rijksgebouwendienst en de informatievoorziening door de Rijksgebouwendienst. Aan de algemene doelstelling «adequate huisvesting» is de indicator «klanttevredenheid over de Rijksgebouwendienst in het algemeen» gekoppeld. De resultaten van de jaarlijkse klanttevredenheidsmonitor vormen een onderdeel van de evaluatie van de stelselwijziging in 2004.

Inmiddels is de klanttevredenheidsmonitor voor de vijfde keer uitgevoerd. Het algemeen oordeel over het functioneren van de Rijksgebouwendienst is uitgekomen op 6,4. Dit is 0,2 punt hoger dan de eerste meting in 1999

Grafiek 01 Klanttevredenheid

kst-29200-XI-2-3.gif

Op basis van de uitkomsten van deze meting worden gericht verbeteracties in gang gezet. De meting 2003 – met de uitkomsten over 2002 – toonden opnieuw aan dat de klanten van de Rgd tevreden zijn over de kwaliteit van de producten, maar dat er met name ruimte voor verbetering is voor de wijze waarop de producten geleverd worden. Om klantgerichter te kunnen opereren heeft de Rgd begin 2003 een reorganisatie doorgevoerd, die het mogelijk moet maken de kritiekpunten van de klanten het hoofd te bieden. De effecten van deze reorganisatie zullen de eerstkomende jaren zichtbaar moeten worden.

Op basis van vergelijking met andere organisaties en de wijze waarop zij klanttevredenheid in kaart brengen, heeft de Rijksgebouwendienst besloten de doelstelling ten aanzien van klanttevredenheid anders te formuleren. In de klanttevredenheidsmonitor over 2002 heeft 89% van de respondenten de Rgd voor de overall-performance een voldoende gegeven. De Rgd vindt het belangrijk dat het percentage respondenten dat een voldoende geeft toeneemt.

Prestatie indicator 2004: 92% van de klanten is tevreden over de Rgd. Dat wil zeggen dat 92% de Rgd als algemeen oordeel een voldoende geeft.

Overigens zijn de uitkomsten van de klanttevredenheidsmeting 2004 pas in juni 2005 bekend. Daarom zal hierover in de jaarverantwoording 2005 worden gerapporteerd. In de jaarverantwoording 2004 wordt over de meting over het jaar 2003 gerapporteerd.

4.3.2. Baten en lasten in evenwicht

De Rijksgebouwendienst streeft naar een bedrijfsresultaat waarbij de baten en lasten meerjarig met elkaar in evenwicht zijn. Na vier jaar ervaring met het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel blijkt dat zich van jaar op jaar relatief grote afwijkingen kunnen voordoen ten opzichte van een nulstand (baten en lasten exact in evenwicht). De grootste afwijkingen in het resultaat doen zich voor bij grote dotaties of vrijval van voorzieningen, bijvoorbeeld bij de voorzieningen boekwaarderisico en leegstand.

Prestatie indicator 2004: het resultaat is nagenoeg in evenwicht. Dat wil zeggen dat het resultaat in 2004, zonder onvoorziene grote mee- of tegenvallers, uitkomt op circa € 5 mln.

Tabel 1: Begrotingsstaat 2004 (bedragen x € 1000)
totaal batenTotaal lastensaldo baten en lasten
1 106 8611 101 6695 192
totaal kapitaaluitgaventotaal kapitaalontvangsten 
647 200487 079 

De raming van de gebruiksvergoedingen (en alle daarmee samenhangende begrotingsposten) in 2004 en latere jaren is mede gebaseerd op de realisatie 2002. De totale omzet neemt in de eerste jaren nog toe vanwege de oplevering van relatief veel onderhanden werk. Daarnaast wordt rekening gehouden met een afnemende klantvraag in de komende jaren, waardoor naar verwachting de toevoegingen aan de orderportefeuille minder zullen zijn dan in voorgaande jaren en een deel van de aflopende huurcontracten niet zal worden verlengd. De Rijksgebouwendienst zal de ontwikkelingen in de klantvraag nauwlettend volgen zodat de organisatie hierop tijdig op een efficiënte wijze is afgestemd.

In onderstaand overzicht wordt inzicht geboden in de ontwikkeling van het agentschapsvermogen. De geprognotiseerde mutaties in het agentschapsvermogen bestaan uit het saldo van baten en lasten en de directe mutaties op het agentschapsvermogen. Het saldo van baten en lasten wordt toegelicht in de meerjarige staat van baten en lasten in § 4.8. Een directe mutatie is bijvoorbeeld een afdracht aan het moederdepartement VROM, indien het maximaal toegestane agentschapsvermogen wordt overschreden, dan wel een storting van het moederdepartement, indien het agentschapsvermogen te beperkt wordt geacht

Tabel 2: Overzicht vermogensontwikkeling (bedragen in € 1000)
 200020012002200320042005200620072008
Eigen vermogen per 1 januari49 09287 25050 15670 54225 16730 35934 63339 33737 280
Saldo van baten en lasten +/+51 60710 87629 254– 21 5125 1924 2744 704– 2 057– 5 744
Directe mutaties in het eigen vermogen:         
– uitkering aan het moederdepartement –/–13 45047 9708 86823 8630    
– exploitatiebijdrage moederdepartement +/+         
– overige mutaties +/+         
Eigen vermogen per 31 december87 25050 15670 54225 16730 35934 63339 33737 28031 536

De directe mutaties van het agentschapsvermogen worden berekend door het agentschapsvermogen per ultimo boekjaar te vergelijken met het maximaal toegestane agentschapsvermogen. Het maximaal toegestane agentschapsvermogen bedraagt 5% van de gemiddelde omzet (van de afgelopen 3 jaar), waarbij de relevante omzet van de Rijksgebouwendienst is gedefinieerd als de totale baten exclusief egalisatie, buitengewone baten en rentebaten. Op de afgedragen middelen kan de Rijksgebouwendienst een beroep doen indien het agentschapsvermogen, ultimo een boekjaar, minder bedraagt dan € 15 mln.

4.3.3. Toegevoegde waarde

De Rijksgebouwendienst wil de schaal en positie van de rijkshuisvesting benutten om kostenvoordelen en risicoreductie te bereiken voor zijn klanten. Daarnaast wil de Rijksgebouwendienst via brede inzet van kennis en expertise toegevoegde waarde leveren. De rijkshuisvesting heeft een voorbeeldfunctie bij duurzaam bouwen en stedelijke vernieuwing. De brede inzet van kennis en expertise komt tot uitdrukking in onder meer het architectuurbeleid, dat zich verder uitstrekt dan alleen de rijksgebouwen.

De Rgd streeft zowel op korte als op lange termijn naar een steeds grotere toegevoegde waarde van de portefeuille voor de bedrijfs- en beleidsdoelstellingen van de klanten. Om dit te bereiken worden stads- en regioanalyses, en objectvisies opgesteld, waarmee ook de voorbeeldfunctie van het Rijk voor architectuur, monumenten, duurzaamheid, integrale toegankelijkheid, stedelijke ontwikkeling en kunst actief wordt ingevuld. In de begroting van VROM wordt hier nader op ingegaan (zie bij beleidsartikel 3 onderdeel 3.2.2 en bij beleidsartikel 6 onderdeel 6.2.2.2 en 6.2.3).

4.4. Producten

In deze paragraaf komen de producten van de Rgd (niveau 2) aan de orde. De Rgd levert vier producten, te weten: huisvesting, services, adviezen en beleid. De operationele doelstellingen zijn hier beschreven en per product is een kostprijsmodel opgenomen. De apparaatskosten (niveau 3) zijn daarbij separaat aangegeven. Een nadere toelichting op de integrale kostprijsberekening apparaat is opgenomen in § 4.5.

4.4.1. Huisvesting

Het product Huisvesting bestaat uit het ontwikkelen, realiseren en leveren van huisvesting. De Rijksgebouwendienst handhaaft de afgesproken kwaliteit van de geleverde huisvesting volgens de Regeling Taakverdeling Beheer Rijkshuisvesting (RTB) en garandeert het ongestoorde gebruik van de huisvesting. Daarbij worden de volgende activiteiten onderscheiden:

• (Ver)bouw en aankoop panden;

• Interne advisering over (ver)bouw en aankoop panden;

• Technisch beheer;

• Inhuur van panden op de markt;

• Administratief vastgoedbeheer;

• Commercieel beheer.

De kosten van de eerste twee categorieën activiteiten zijn activeerbaar, en de bijbehorende apparaatskosten kennen als dekking de opslag voor ontwikkelingskosten. De overige categorieën activiteiten worden gedekt uit opslagen in de gebruiksvergoeding.

4.4.1.1. Ontwikkeling van de vastgoedportefeuille

Door middel van de omvang en samenstelling van de voorraad wordt inzicht gegeven in de mogelijkheden die de Rijksgebouwendienst heeft om op basis van deze voorraad optimaal invulling te geven aan de rijkshuisvesting. In onderstaande tabel is aangegeven voor welke klanten de Rgd werkt en hoe de vastgoedportefeuille over deze klanten is verdeeld.

Tabel 3: Vastgoedportefeuille Rgd in 1000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo), verdeeld naar klanten
 per 31-12-2001in %per 31-12-2002in %
Categorieën binnen de huur-verhuursystematiek:    
Buitenlandse Zaken871,4991,5
Justitie2 16334,32 31535,3
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2303,62423,7
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen6229,96279,5
Financiën1 05216,71 10516,8
Defensie801,3791,2
VROM1572,51582,4
Verkeer en Waterstaat4216,74446,8
Economische Zaken1923,01963,0
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij2163,42273,4
Sociale Zaken en Werkgelegenheid1041,61081,7
Volksgezondheid, Welzijn en Sport2453,92483,8
Leegstand binnen de huur-verhuursystematiek1352,11031,5
Niet-rijksdiensten2754,42814,3
     
Subtotaal binnen de huur-verhuursystematiek5 97994,76 23294,9
     
Categorieën waarvoor de huur-verhuursystematiek niet geldt:    
Huis der Koningin901,4901,4
Hoge Colleges van Staat1402,21392,1
Algemene Zaken160,3170,3
Monumenten met erfgoedfunctie390,6440,7
Leegstand buiten de huur-verhuursystematiek500,8410,6
     
Subtotaal buiten de huur-verhuursystematiek3355,33315,1
Totaal6 314100,06 563100,0

De verdeling van de totale voorraad over eigendom en huur respectievelijk monumenten en niet-monumenten is in de volgende tabel aangegeven.

Tabel 4: Vastgoedportefeuille Rgd in 1000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo), verdeeld naar eigendomsverhouding en naar monumentenstatus
 Oppervlakte per 31-12-2001in %Oppervlakte per 31-12-2002in %
Eigendom4 109654 77073
Huur2 205351 79327
Totaal Rgd6 3141006 563100
     
Niet-monumenten5 081805 35882
Monumenten1 233201 20518
Totaal Rgd6 3141006 563100

4.4.1.2. De kostprijs van huisvesting

De klanten van de Rijksgebouwendienst huren hun gebouwen van de Rijksgebouwendienst en betalen daarvoor een gebruiksvergoeding. In deze gebruiksvergoeding zijn alle kosten opgenomen die de Rijksgebouwendienst maakt om zijn gebouwen te beheren. In de onderstaande tabel is deze kostprijs onderverdeeld in productkosten en een kostprijs apparaat. De berekening van de kostprijs apparaat is toegelicht bij de inleiding van § 4.5. De kostprijzen zijn zowel absoluut als per vierkante meter bruto vloer oppervlak (bvo) weergegeven. Bij de kostprijsberekening is geen onderscheid gemaakt tussen een eigendomspand of een pand dat door de Rgd wordt gehuurd.

Tabel 5: Kostprijs huisvesting 2004: Beheren van gebouwen
Product ProductkostenKostprijs apparaatTotale kostprijs
Huisvesting/ beheer van gebouwenKostprijs in € 1000831 05355 269886 322
 Kostprijs per m21278135

Naast het beheren van gebouwen, ontwikkelt de Rijksgebouwendienst ook nieuwe panden. Tot ontwikkeling van huisvesting worden ook huisvestingsprojecten als verbouwingen en renovaties gerekend. De kosten hiervan worden geactiveerd indien het ontwikkelde huisvestingsproject binnen de huur-verhuurrelatie valt. Na oplevering van het huisvestingsprojecten komen deze kosten via afschrijving op de gereedgekomen materiële vaste activa in het resultaat terecht. Dit product is dus niet direct zichtbaar in de resultatenrekening van de Rgd, maar komt tot uitdrukking in de post afschrijvingen. Voor 2004 is een investeringsvolume aan huisvestingsprojecten van € 475 mln geraamd. In de onderstaande tabel zijn deze uitgaven omgezet in een kostprijs onderverdeeld in productkosten en een kostprijs apparaat.

Tabel 6: Kostprijs huisvesting 2004: Ontwikkeling huisvesting
Product ProductkostenKostprijs apparaatTotale kostprijs
Ontwikkeling huisvestingKostprijs in € 1000439 79235 208475 000

4.4.1.3. Toevoeging orderportefeuille

Het hierboven genoemde bedrag van € 475 mln zijn de totale uitgaven van de in 2004 in uitvoering zijnde huisvestingsprojecten. Daarnaast raamt de Rijksgebouwendienst in samenspraak met zijn klanten – de nieuwe huisvestingsprojecten. Deze zijn van belang voor de capaciteitsplanning; er is immers een relatie tussen de in de toekomst uit te voeren projecten en de omvang van een deel van het apparaat van de Rijksgebouwendienst. Daarom heeft de Rijksgebouwendienst een streefwaarde opgenomen voor nieuw op te nemen huisvestingsprojecten die de komende jaren zullen worden uitgevoerd. Gemiddeld is in het verleden per jaar een bedrag van circa € 375 mln aan huisvestingsprojecten toegevoegd aan de orderportefeuille. De Rijksgebouwendienst gaat ervan uit dat de nieuwe klantvraag beperkter zal zijn vanwege de rijksbreed opgelegde personele taakstellingenmede gezien in relatie tot de omvang van de huidige orderportefeuille.

Prestatie indicator 2004: een toevoeging aan de orderportefeuille in 2004 van € 175 mln aan nieuwe huisvestingsprojecten die vanaf 2004 tot uitvoering zullen komen.

4.4.1.4. Leegstand

De Rijksgebouwendienst streeft naar een geringe leegstand zodat de kosten van leegstand worden beperkt. Flexibiliteit in de huisvestingsvoorraad om de dynamiek van de vraag op te vangen, resulteert per definitie in een acceptabele hoeveelheid frictieleegstand. De beheersing van de leegstand draagt evenals de hierna nog genoemde spreiding van de gebruikscontracten en het rentepercentage op de leningen voor investeringen, bij aan het bereiken van de algemene doelstelling «baten en lasten in evenwicht».

Tabel 7: Leegstand in het huur-verhuurstelsel
 Per 31-12-1999Per 31-12-2000Per 31-12-2001Per 31-12-2002
Leegstand in m2 bvo (x 1000)114128135103
Totale voorraad huur-verhuur in m2 bvo (x 1000)5 7655 8575 9796 232
Leegstandspercentage2,0%2,2%2,3%1,7%
Leegstandspercentage in nog verhuurbare m2 bvo  1,0%0,8%

Het leegstandspercentage is in 2002 gedaald ten opzichte van 2001.

De leegstand in m2 bvo betreft alle m2 bvo die ultimo boekjaar niet via een gebruikscontract zijn verhuurd.

Deze kan onderscheiden worden in:

• Niet verhuurbare m2 bvo; het betreft hier m2 bvo waarvoor reeds een (nieuwe) klant is gevonden die de kosten financiert via een reserveringsvergoeding of meefinanciert tijdens de renovatie in de projectkosten;

• Nog verhuurbare m2 bvo; het betreft hier m2 bvo waarvoor nog geen nieuwe klant is gevonden en waarvan de kosten gedekt moeten worden uit de voorziening leegstand. Dit aandeel is weergegeven in het leegstandspercentage in verhuurbare m2 bvo.

De sturing van de Rijksgebouwendienst is gericht op de indicator nog verhuurbare m2 bvo. Deze leegstand moet zo beperkt mogelijk worden gehouden, zonder de mogelijkheden van flexibel verhuren binnen de voorraad te beperken. Genomen maatregelen om leegstand in verhuurbare m2 te beperken zijn het ingeval van overtolligheid direct aanmelden bij Domeinen ter verkoop en ingeval van hergebruik zo spoedig mogelijk realiseren van nieuwe huisvesting. Daarnaast geldt bij nieuwe contracten een variabele opslag voor leegstand, waarvan de hoogte is gerelateerd aan de lengte van het contract. Hiermee is een prikkel bij de klanten geïntroduceerd om langlopende contracten af te sluiten, waarmee op termijn de leegstandsrisico's voor de Rijksgebouwendienst worden beperkt. Vanwege een grote toename van de leegstand in de markt en de afloop van 93 contracten in 2003 en 2004, wordt in 2004 een toename van de leegstand verwacht bij de Rijksgebouwendienst.

Prestatie indicator 2004: het leegstandspercentage is in 2004 maximaal 2,2%.

4.4.1.5. Spreiding gebruikscontracten over verschillende looptijden

Onderstaande grafiek laat de spreiding zien in de einddatum van de gebruikscontracten voor de eigendomspanden per eind 2002. Door de looptijd te volgen van de gebruikscontracten ontstaat een indicatie op welke termijn de Rijksgebouwendienst meer dan normale bedrijfseconomische risico's loopt en of er sprake is van een trend. Afname dan wel toename van de gemiddelde looptijd kan bijvoorbeeld een aanleiding zijn de leegstandsopslag of de gemiddelde afschrijvingsduur te herzien in relatie tot de respectievelijke toe- dan wel afname van het risico.

Figuur 2: aantal aflopende contracten per jaar

kst-29200-XI-2-4.gif

Ruim tweederde van de omzet aan gebruiksvergoedingen voor de eigendomspanden komt van contracten met een resterende looptijd van 9 jaar of langer. Dit is een op zich bedrijfseconomisch gezonde situatie en biedt goede aanknopingspunten voor een – duurzaam – partnership tussen de desbetreffende gebruikers en de Rijksgebouwendienst.

Uiteraard zal de Rijksgebouwendienst tijdig anticiperen op het in de periode 2003–2006 aflopen van 367 contracten door tijdige afstemming met de klanten over het verlengen van de contracten en het nemen van vervolgacties. In verband met de voorgenomen bezuinigingen op apparaatskosten van het Rijk wordt de Rijksgebouwendienst geconfronteerd met een verhoogd risico op het niet-verlengen van deze contracten. De Rijksgebouwendienst streeft ernaar om ruim voor afloop van deze contracten vervolgcontracten af te sluiten. Zowel bij de Rgd als bij de klanten bestaan prikkels om langlopende contracten af te sluiten. Zo is de Rgd met het oog op een gezonde bedrijfsvoering er bij gebaat meerjarige zekerheid over de baten te hebben en kan dit realiseren door langlopende contracten af te sluiten. Een voorbeeld van een prikkel voor de klanten is genoemd bij de paragraaf over leegstand. In het geval van overtolligheid worden objecten afgestoten.

4.4.1.6. Rentepercentage investeringen

Treasury is een instrument om risico's van onder andere nieuwe projecten adequaat te beheersen en is noodzakelijk voor een optimaal liquiditeiten- en vermogensbeheer. De belangrijkste regeling voor de treasury vormt de leenfaciliteit, waaruit de Rijksgebouwendienst nieuwe projecten kan financieren. Per kwartaal worden leningen vastgelegd in een leenconvenant. Via de gebruiksvergoedingen is de Rijksgebouwendienst vervolgens in staat om de rente te betalen over de bij Financiën verkregen leningen en om de leningen af te lossen. Op basis van de afgesloten verhuurcontracten worden rente- en aflossingschema's opgesteld. De hoogte van het rentepercentage heeft een aanzienlijke invloed op de gebruiksvergoeding: een verhoging van het rentepercentage van 1% leidt tot verhoging van de gebruiksvergoeding van 9,6%.

De gehanteerde rentepercentages zijn:

Tabel 8 Rentepercentages
 %
1 Openingsbalans6,5
2 Periode 01-01-1999 t/m 31-03-20004,27
3 Periode 01-04-2000 t/m 30-09-20005,55
4 Periode 01-10-2000 t/m 31-03-20015,41
5 Periode 01-04-2001 t/m 30-09-20015,14
6 Periode 01-10-2001 t/m 31-03-20025,16
7 Periode 01-04-2002 t/m 30-09-20025,39
8 Periode 01-10-2002 t/m 31-03-20034,67
9 Periode 01-04-2003 t/m 30-09-20034,22
kst-29200-XI-2-5.gif

De rentepercentages worden twee keer per jaar (1 april en 1 oktober) vastgesteld door het ministerie van Financiën en zijn gebaseerd op staatsleningen met een looptijd van 15 jaar.

4.4.1.7. Planmatig onderhoud

In de begroting 2003 is een nieuwe indicator voor planmatig onderhoud aangekondigd. Dit nieuwe sturingsinstrument, de meerjarige onderhoudsprognose genoemd, wordt al gebruikt voor het intern begroten van middelen voor planmatig onderhoud. In de toekomst zal het instrument verder worden ontwikkeld en worden gerelateerd aan de gewenste kwaliteit van het betreffende pand. Daarbij zal afstemming met de gebruiker van het pand plaatsvinden.

De verwachting was dit nieuwe sturingsinstrument in de begroting 2004 te kunnen presenteren op basis van de uitkomsten van een steekproef van onderhoudsinspecties. Op basis van de uitkomsten van de inspecties moest echter worden vastgesteld dat de steekproef niet geëxtrapoleerd kon worden naar de gehele voorraad.

De voorraad van de Rijksgebouwendienst is hiervoor te heterogeen. De meerjarige onderhoudsbehoefte van de verschillende categorieën gebouwen zoals bijvoorbeeld kantoorgebouwen en gevangenissen of monumenten, is niet vergelijkbaar, maar ook binnen één categorie panden zijn de onderlinge verschillen aanzienlijk. In 2003 en 2004 gaat de Rijksgebouwendienst door met de inspecties van de overige, nog niet geïnspecteerde, panden. Deze inspecties zijn eind 2004 afgerond, waarmee het beeld van de onderhoudsbehoefte compleet is. Op basis van de inspectie van het grootste deel van de panden zal in de begroting 2005 de onderhoudsindicator worden opgenomen.

4.4.1.8. Dagelijks onderhoud

Voor de huisvesting is wederom gebleken dat de onderhoudstoestand van groot belang is. Naast de klanttevredenheidsmeting waarmee de gebruikers hun – subjectieve – oordeel geven over de onderhoudssituatie van hun huisvesting (inclusief de storingsafhandeling), wordt met de storingsindicator getracht een meer objectief inzicht te geven.

Bij storingen is het van belang hoe snel een storing kan worden opgelost en de mate waarin zich storingen voordoen.

Voor de afhandeling van storingen hanteert de Rijksgebouwendienst als norm:

• binnen 4 uur voor spoedeisende storingen;

• binnen 24 uur voor normale storingen.

In 2002 is 97% van alle storingen binnen de norm verholpen.

Prestatie indicator 2004: 95% van de storingen worden binnen de norm afgehandeld.

De Rijksgebouwendienst spant zich in om de technische kwaliteit van de gebouwen en de installaties met behulp van preventief onderhoud en planmatig (vervangings-)onderhoud zo goed mogelijk op peil te houden.

Het aantal gemelde storingen is in 2002 met 35 327 17% hoger dan in 2001. Sinds 2002 is de storingsindicator gedifferentieerd naar eigenaarsinstallaties en bedrijfsinstallaties van de gebruiker waarvoor de Rijksgebouwendienst het onderhoud doet op basis van servicecontracten. Hieruit blijkt dat 10 618 storingen zich hebben voorgedaan in bedrijfsinstallaties, ofwel 30% van alle storingen.

Tabel 9: Storingen
 Objecten in beheerAantal m2 in beheer (x 1000)Aantal storingen eigenaars-installatiesAantal storingen bedrijfs-installatiesTotaal aantal storingen% binnen norm afgehandeld
Totaal 20012 1606 314**30 279 
Totaal 20022 1456 56324 70910 61835 32797

* Deze gegevens zijn niet bekend

4.4.1.9. Asbest

Het beleid van de Rijksgebouwendienst over asbest gaat verder dan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat de Rijksgebouwendienst gezonde huisvesting biedt. Daarom inventariseert de Rijksgebouwendienst conform de thans geldende protocollen op eigen kosten alle gebouwen op de aanwezigheid van asbest. Mocht uit de inventarisatie naar voren komen dat een gebouw asbest bevat dat gezondheidsrisico's kan opleveren, dan zal het gesaneerd worden. De vorm van saneren zal afhangen van de aard en ernst van de risico's en kan variëren van het isoleren van het gevonden asbest tot, in het uiterste geval het verwijderen ervan. In ieder geval wordt een beheersplan opgesteld. Bij renovatie of sloop wordt asbest altijd verwijderd. De Rijksgebouwendienst beschikt over een voorziening voor asbest, waaruit dit beleid wordt gefinancierd. Hierdoor drukken de kosten die door dit beleid ontstaan, niet op het resultaat van de Rijksgebouwendienst.

De inventarisatie van alle gebouwen op de aanwezigheid van asbest loopt volgens planning. Eind 2002 was meer dan de helft van de voorraad geïnventariseerd op de aanwezigheid van asbest.

Prestatie indicator 2004: eind 2004 is de inventarisatie op asbest voor de gehele voorraad afgerond.

4.4.1.10. Brandveiligheid.

De Rijksgebouwendienst hecht grote waarde aan brandveiligheid in rijksgebouwen. De primaire verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid ligt bij de gebruiker van het pand. De handhaving van wettelijk voorgeschreven eisen inzake de brandveiligheid ligt bij gemeenten. Deze eisen zijn beschreven in de gebruiksvergunning. Dit is een door de gemeente afgegeven vergunning die op verzoek van de gebruiker wordt afgegeven, waarin onder meer specifieke eisen staan voor brandveiligheid en het gebruik van het pand. Uniformering van brandveiligheidseisen en procedures zou veel tijd en geld besparen, ook voor de Rijksgebouwendienst. Alleen al de advisering van de gebruiker kan hiermee worden gestroomlijnd.

Om de problematiek te verlichten zijn binnen de Rijksgebouwendienst verschillende initiatieven ontwikkeld, waaronder het inventariseren en uitbouwen van technische kennis. Daarnaast vindt overleg plaats met de gemeente Den Haag over mogelijke vormen van samenwerking bij de aanvraag en het «onderhoud» van gebruiksvergunningen.

4.4.1.11. Legionella

Eind 2000 is de tijdelijke ministeriële regeling legionellapreventie in leidingwater in werking getreden. Deze regeling schrijft voor dat eigenaren van een collectieve watervoorziening voor 15 oktober 2001 de installatie moeten analyseren op omstandigheden die de groei van legionellabacteriën bevorderen en, indien nodig, een beheerplan moeten opstellen.

Ruim 50% van de eigenaren van de gebouwen die voor rijkshuisvesting worden gehuurd heeft uitvoering gegeven aan de tijdelijke regeling legionella preventie in leidingwater. Halverwege 2002 heeft de Rijksgebouwendienst weigeraars doorgegeven aan de VROM-inspectie. Echter vanwege het vervallen van de tijdelijke regeling per medio oktober 2002 waren verdere acties niet meer juridisch afdwingbaar, temeer daar de wet die hiervoor in de plaats komt minder streng is dan de tijdelijke maatregel. Zoals het er nu naar uit ziet gaat voor het overgrote deel van de Rijkshuisvesting een overgangstermijn van tien jaar gelden; dat wil zeggen dat de eigenaren binnen tien jaar een risicoanalyse dienen te maken.

De Rijksgebouwendienst zal voor nieuw in te huren panden contractueel laten vastleggen dat een risicoanalyse wordt gemaakt.

4.4.2. Services

Bij services gaat het om producten en diensten die volgens de RTB tot de taak van de klanten behoren, maar die op verzoek van de klanten, door de Rijksgebouwendienst worden verricht. Ook facilitaire dienstverlening valt onder Services. Producten worden geleverd zowel in de vorm van incidentele opdrachten als in de vorm van servicecontracten.

De opbouw van de kostprijs is hieronder weergegeven. Daarbij zijn alle kosten evenredig naar de verschillende vormen van het product services toegerekend.

Tabel 10: Kostprijs services 2004
Product ProductkostenKostprijs apparaatTotale kostprijs
ServicesKostprijs in € 100022 3761 78824 164

4.4.3. Adviezen

Adviezen hebben betrekking op huisvesting, voor zover niet gekoppeld aan concrete huisvestingsprojecten.

Adviezen hebben betrekking op huisvesting. Adviezen kunnen worden gegeven over openbaar gebied en gebouw, Rijksmonumenten, (bouw) technische adviezen en huisvestingsontwikkelingsplannen etcetera. Adviezen die gekoppeld zijn aan een concreet huisvestingsproject worden veelal niet afzonderlijk met de klant afgerekend maar geactiveerd in het huisvestingsproject en komen derhalve via afschrijvingen in het resultaat. Alleen de direct met de klant afgerekende adviezen zijn in de begroting van baten en lasten in § 4.8 afzonderlijk zichtbaar.

Tabel 11: Kostprijs adviezen 2004
Product ProductkostenKostprijs apparaatTotale kostprijs
AdviezenKostprijs in € 100006 5206 520

De klanttevredenheid over adviezen is de afgelopen jaren steeds voldoende geweest.

4.4.4. Beleid

De Rijksgebouwendienst bereidt rijkshuisvestingsbeleid voor en evalueert de beleidsuitvoering. Daarnaast draagt de Rijksgebouwendienst bij aan voorbereiding van VROM-beleid en aan beleid waar andere bewindspersonen voor verantwoordelijk zijn. De dienst levert daarmee beleidsproducten, die betrekking hebben op rijkshuisvestingsbeleid. Rijkshuisvestingsbeleid omvat het totale rijkshuisvestingsstelsel en de rol van de actoren daarin, zoals de klanten. Daarnaast levert de Rijksgebouwendienst beleidsbijdragen aan rijksbeleid niet zijnde het rijkshuisvestingsbeleid, zoals het cultuurbeleid.

Dit product levert een bijdrage aan de doelstelling «Toegevoegde waarde». Het product beleid is in hoge mate verbonden met de VROM-artikelen 3 «Duurzame woningen en gebouwen» en 6 «Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden». De bijbehorende instrumenten zijn beschreven bij artikel 3 en 6.

4.5. Apparaat

Het kostprijsmodel, zoals in § 4.4.1.2. gehanteerd, is gebaseerd op de integrale kostprijsberekening per product waarbij, zoals gezegd een onderscheid gemaakt wordt naar productkosten en apparaatskosten. De «integrale kostprijsberekening apparaat» houdt rekening met de bruto personele en materiële kosten, de afschrijvingskosten immateriële vaste activa, afschrijvingskosten inventaris en overige bedrijfsmiddelen en onderzoekskosten voor zover niet-inputgefinancierd.

Voor het jaar 2004 is het totaal aan kosten dat in de integrale kostprijsberekening wordt meegenomen:

Tabel 12: Totale kostprijs apparaat (Bedragen in € 1000)
Bruto apparaatskosten102 497
Afschrijvingskosten immateriële vaste activa3 580
Afschrijvingskosten inventaris en overig641
Niet-inputgefinancierd onderzoek2 042
Totaal apparaat voor integrale kostprijsberekening108 760

Door middel van het bepalen van een uurtarief worden deze kosten toegerekend aan de producten. Voor 2004 komen de totale kosten apparaat per product, gebaseerd op dit uurtarief en de raming van het aantal benodigde uren, uit op de bedragen zoals in onderstaande tabel vermeld.

Tabel 13: Totaal apparaat voor integrale kostprijsberekening per product (Bedragen in €1000)
 Totaal:Naar input:Naar output:
Huisvesting: beheren van gebouwen57 5212 25255 269
Ontwikkeling36 6461 43835 208
Services1 78801 788
Adviezen6 52006 520
Beleid6 2854 9151 370
Totaal108 7608 605100 155

4.6. VBTB-paragraaf

Het niveau van het stelsel

In de inleiding (§ 4.1) werd gesproken over de drie niveau's waaraan de doelmatigheid van het Rijkshuisvestingsstelsel kan worden afgemeten. Bij de evaluatie van het stelsel, die in 2004 zal worden uitgevoerd, zal het eerste niveau (het niveau van het stelsel) mede aan de orde komen. Waar mogelijk zullen indicatoren worden gepresenteerd op dit niveau.

Het niveau van de producten

De Rijksgebouwendienst hanteert een baten-lastenadministratie. Hierdoor wordt in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de doelstelling van een goed kosteninzicht. De Rgd streeft er tevens naar om voor het gehele bedrijfsproces een representatieve set aan indicatoren te hanteren. Een deel van deze indicatoren is reeds operationeel, de overige zijn in ontwikkeling. Hieronder wordt toegelicht welke indicatoren momenteel verder worden uitgewerkt en bij gebleken toegevoegde waarde in de begroting 2005 zullen worden opgenomen.

Indicator meerjarige onderhouds prognoses

Eind 2004 rondt de Rijksgebouwendienst de onderhoudsinspecties af; dan is het beeld van de onderhoudsbehoefte compleet. In de begroting 2005 zal op basis van de inspecties voor het grootste deel van de panden de nieuwe indicator voor onderhoud, genoemd de meerjarige onderhoudsprognose worden opgenomen.

Indicator asbestsanering

Na afronding van de inventarisatie van de voorraad zal het asbestbeleid en de hoogte van de voorziening asbest worden geëvalueerd. Daarna wordt een indicator voor de voortgang van de asbestsanering van de voorraad opgenomen in de begroting 2005.

Resultaatanalyse

Conclusies of de baten en lasten in totaliteit over een langere periode met elkaar in evenwicht zijn kunnen pas na een aantal jaren worden getrokken. Het is dan mogelijk een onderscheid te maken tussen incidentele en structurele mee- en tegenvallers. Het jaar 2004 is hiervoor een eerste geschikt moment, omdat dan gelijktijdig de werking van het rijkshuisvestingsstelsel wordt geëvalueerd.

Toegevoegde waarde

De operationele doelstellingen die vallen onder «Toegevoegde Waarde» zijn niet nader te operationaliseren dan al in de begroting is gedaan. De reden hiervoor is dat de operationele doelstellingen onder «Toegevoegde Waarde» een «zacht» (dat wil zeggen niet-meetbaar) karakter hebben. Een voorbeeld hiervan is architectuur: een nieuw te ontwerpen gebouw voldoet aan de gewenste architectonische kwaliteit wanneer de Rijksbouwmeester het ontwerp heeft goedgekeurd. Een nadere operationalisering van architectonische kwaliteit is niet te geven, vanwege het subjectieve en pluriforme karakter van dit begrip. Het inzetten van het vakmanschap van de Rijksbouwmeester waarborgt in voldoende mate de kwaliteitseisen van de Rijksgebouwendienst.

Het niveau van de apparaatskosten

Op het niveau van de apparaatskosten zal – bij gebleken toegevoegde waarde – in ieder geval de indicator productiviteit opgenomen worden.

Indicator productiviteit

Eén van de kostenposten van de Rgd is de post apparaatskosten. Deze kosten worden terugverdiend doordat medewerkers van de Rijksgebouwendienst hun uren kunnen declareren. Voor het product huisvesting schrijven medewerkers hun uren op huisvestingsprojecten of beheeractiviteiten. Voor adviezen en services worden de uren direct in rekening gebracht bij de klanten. Willen de apparaatskosten kostendekkend zijn, dan moeten niet alleen de declarabele uren, maar ook de overhead en de materiele kosten worden terugverdiend. Daarom zal de Rijksgebouwendienst in de begroting 2005 een prestatie-indicator opnemen voor de productiviteit, waarbij gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aantal declarabele uren per jaar van alle medewerkers die deelnemen aan het primair proces.

4.7. Bedrijfsvoeringsparagraaf

De bedrijfsvoering van de Rgd zal evenals in 2003 in het teken staan van een solide financieel beheer in de inmiddels gewijzigde organisatiestructuur volgens het functionele front-office-backofficemodel. Vooralsnog is het niet uitdrukkelijk de bedoeling om in 2004 extra activiteiten op het gebied van de bedrijfsvoering uit te voeren, anders dan het stabiliseren van de nieuwe situatie zoals die met de reorganisatie werd beoogd.

In 2004 zal volgens het afgesproken groeipad binnen VROM ook door de Rgd een mededeling bij de bedrijfsvoering worden gegeven waarmee een uitspraak wordt gedaan over het in control zijn van alle belangrijke processen. Vanaf 2004 valt de gehele bedrijfsvoering onder de reikwijdte van de mededeling.

4.8. Baten en lasten

4.8.1. Inleiding:

De baten en lasten die kunnen worden toegerekend aan lopende huurcontracten zijn in lopende prijzen geraamd, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse prijsstijging van 2,5%, met uitzondering van de baten en lasten gerelateerd aan inputfinanciering in verband met de relatie met de VROM-begroting. De jaarlijkse indexering van de gebruiksvergoedingen is voor de Rgd een voorwaarde om meerjarig kostendekkend te zijn en om aan de rente- en aflossingsverplichting, zoals ook verwerkt in het kasstroomoverzicht, te kunnen voldoen. De begroting sluit aan op de leenconvenanten voor de voorraad per 1-1-2003.

4.8.2. Toelichting saldo baten en lasten 2004 en volgende jaren:

Vanaf 2004 is in beginsel sprake van een positief resultaat als gevolg van het verschil tussen de rentelasten en de opbrengst van de rentecomponent in de gebruiksvergoeding. De rentelasten zijn lager dan de rentecomponent in de gebruiksvergoeding omdat in de openingsbalans per 1-1-1999 de materiele vaste activa niet volledig via de leenfaciliteit zijn gefinancierd. De Rgd wordt hierdoor in staat gesteld om risico's (onder andere noodzakelijke dotaties aan de voorziening boekwaarderisico's) op te vangen. Baten en lasten blijven hierdoor op langere termijn in evenwicht.

Gelet op het risicoprofiel van de Rgd, waarin boekwaarderisico's een grote rol spelen, is een toename van het agentschapsvermogen wenselijk. Indien het eigen vermogen hoger wordt dan noodzakelijk – gegeven dit risicoprofiel – zal bij de evaluatie van het stelsel in 2004 de mogelijkheid om tarieven te verlagen serieus worden onderzocht. Het actuele inzicht in boekwaarderisico's en overige risico's zal bij dit onderzoek worden betrokken.

4.8.2.1. Begroting baten en lasten 2004 en meerjarenraming

Tabel 14: Begroting van baten en lasten voor het jaar 2004 Rijksgebouwendienst (Bedragen in €1000)
 2002200320042005200620072008
Baten       
Leveren producten/diensten:       
Opbrengsten departementen1 053 462982 417999 4741 023 1081 019 1061 010 8441 009 094
Opbrengsten moeder69 208101 98388 91381 52464 10240 34635 513
Opbrengsten derden15 27613 63313 97414 32314 68115 04815 424
Bedrijfsvoering:       
Rentebaten7 8874 5004 5004 0004 5004 5004 500
Overige baten11 591      
Totaal baten1 157 4241 102 5331 106 8611 122 9551 102 3891 070 7381 064 531
Lasten       
Product Huisvesting:       
Personele & materiële kosten beheren van gebouwen52 92852 34553 91353 85153 19852 41752 989
Huren vanuit de markt235 185238 372243 996250 053243 841241 159241 575
Rentelasten261 964267 079274 802277 991279 054279 928279 928
Afschrijvingen233 206236 920235 737237 888242 260242 144237 792
Dagelijks beheer74 03885 36588 45698 53585 78474 91575 961
Mutaties voorzieningen94 665105 63578 90787 43882 90082 58383 981
Belastingen en heffingen21 21022 05822 41022 97023 54424 13324 736
Investeringen buiten gebruiksvergoedingen111 28976 44464 86551 15146 65335 38632 471
Overige producten:       
Services19 28723 57524 16424 76825 38826 02226 673
Adviezen11 6332 7422 8102 8812 9533 0273 103
Beleid12 76513 51011 60911 15511 11011 08111 066
        
Overige lasten       
Totaal lasten1 128 1701 124 0451 101 6691 118 6811 097 6851 072 7951 070 275
Saldo29 254– 21 5125 1924 2744 704– 2 057– 5 744

4.8.2.2. Toelichting bij opbouw Baten

Opbrengst departementen

De opbrengst departementen omvat alle opbrengsten van geleverde producten en diensten aan ministeries en kan als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 15: Opbrengst departementen (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Huisvesting       
Gebruiksvergoedingen lopende contracten823 099842 132830 831849 776812 093775 041789 820
Nog op te leveren projecten 12 73560 69192 191136 473169 006174 198
Subtotaal gebruiksvergoedingen823 099854 867891 522941 967948 566944 047963 018
Kleine projecten ministeries85 91128 70029 41830 15330 90731 67932 471
Egalisatie113 17972 53351 56023 33911 2926 069– 17 171
Services       
Services incidenteel9 60012 30012 60812 92313 24613 57713 916
Service-contracten10 39110 25010 50610 76911 03811 31411 597
Facility Management1 1741 0251 0511 0771 1041 1311 160
Subtotaal services21 16523 57524 16524 76925 38826 02226 673
Adviezen       
Adviezen10 1082 7422 8102 8812 9533 0273 103
Totaal departementen1 053 462982 417999 4741 023 1081 019 1061 010 8441 009 094

Huisvesting: Gebruiksvergoedingen

De gebruiksvergoedingen zijn gebaseerd op de Huurprijsmethodiek Rijksgebouwendienst en hebben betrekking op de opbrengst van de interne verhuurcontracten met de ministeries volgens het huur-verhuurmodel.

Bij de raming van opbrengst gebruiksvergoedingen van de lopende interne verhuurcontracten is rekening gehouden met de aflopende contracten. Contractverlengingen zijn verwerkt in de reeks «Nog op te leveren projecten». Hierbij is rekening gehouden met de mogelijke invloed van de efficiencytaakstelling die in het verlengde van het Strategisch Akkoord ook wordt doorvertaald naar de Rgd en die een neerwaarts effect zal hebben op de gebruiksvergoedingen. Voor de nieuwe af te sluiten contracten, opgenomen bij de reeks «onderhanden werk nog op te leveren» geldt dat er een kostendekkende gebruiksvergoeding is geraamd.

Huisvesting: kleine projecten ministeries

Onder deze post zijn de opbrengsten opgenomen van de kleine, á fonds perdu gefinancierde, huisvestingsprojecten voor ministeries, die door de Rgd zijn uitgevoerd. Het financieren van deze (ver)bouwprojecten door de gebruikers middels een meerjarige gebruiksvergoeding is niet zinvol door de relatief geringe financiële omvang van deze projecten. Het is binnen randvoorwaarden toegestaan te opteren voor een bijdrage in één keer.

Huisvesting: Egalisatie

De huurprijsmethodiek Rgd heeft als uitgangspunt een (afgezien van de toegepaste indexering) constante huurprijs over de contractperiode. De jaarlijkse opbrengst uit hoofde van de gebruiksvergoedingen kent derhalve een constante reeks, terwijl de kosten van rente en afschrijving variëren over de jaren. Het verschil tussen deze baten en lasten wordt jaarlijks op contractniveau geëgaliseerd. In de balans wordt dit tot uitdrukking gebracht in een langlopende vordering op de gebruikers van de objecten onder de post egalisatierekening.

Voor de berekening van de egalisatie is alleen rekening gehouden met de huidige contracten. De samenstelling van de verschillende kostencomponenten in de gebruiksvergoedingen voor nog op te leveren onderhanden werk is immers nog niet bekend.

Services

Services zijn vormen van dienstverlening waarbij de Rijksgebouwendienst op verzoek van de klant werkzaamheden uitvoert, die volgens de Regeling Taakverdeling Beheer (RTB) tot de taak van de klant behoren. Onder deze post zijn tevens de baten voortvloeiend uit facility-management verantwoord. Services worden door de Rgd uitgevoerd zowel via incidentele opdrachten als via servicecontracten.

Adviezen

Gebruikers kunnen verzoeken indienen bij de Rijksgebouwendienst voor niet-projectgebonden adviezen. Projectgebonden adviezen worden geactiveerd bij de materiële vaste activa.

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement heeft betrekking op de inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie. Hieronder vallen onder andere de posten huisvesting voor het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken, het beheer van monumenten met een erfgoedfunctie, de functionele kosten van het Koninklijk Huis, de beleidstaken van de Rgd en het Energie Efficiencyprogramma Rijkshuisvesting. Voor de dekking van de inputfinanciering wordt zorggedragen door het moederdepartement vanuit diverse beleidsartikelen. De opbrengsten van inputfinanciering buiten de huurverhuurrelatie zijn begroot als uitgaven bij de Rgd-instrumenten op de beleidsartikelen 3, 6 en 15 (exclusief de beschikbare middelen voor correcties van de huisvestingsbudgetten van de ministeries) en artikel 14.

Tabel 16: Opbrengst moederdepartement (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Opbrengst artikel 35 1617 5894 1783 5212 4821 9531 938
Opbrengst artikel 610 74917 94215 43115 17515 56515 56515 566
Opbrengst artikel 1439 65873 48166 87860 40243 62920 40215 583
Opbrengst artikel 153 0132 9712 4262 4262 4262 4262 426
Vordering op VROM10 627      
Opbrengst totaal69 208101 98388 91381 52464 10240 34635 513

Opbrengst derden

De Rijksgebouwendienst heeft onder meer als taak de zorg voor de huisvesting van organisaties op het niveau van de centrale overheid, die (vrijwel) geheel bekostigd worden uit collectieve middelen. Indien organisaties die binnen deze definities passen de Rijksgebouwendienst daarom verzoeken neemt de Rijksgebouwendienst de zorg voor de huisvesting op zich. De voornaamste opbrengst is de huur die via Domeinen ontvangen wordt. Daarnaast is er sprake van opbrengsten van geleverde services en adviezen en van een aantal bijzondere objecten (onder andere parkeergarages en grafelijke zalen).

Tabel 17: Opbrengst derden (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Huuropbrengst Domeinen9 81810 13510 39610 66310 93711 21811 498
Bijzondere objecten4 5543 1983 2783 3603 4443 5303 626
Services6000000
Adviezen898300300300300300300
Opbrengst totaal15 27613 63313 97414 32314 68115 04815 424

Rentebaten

De Rgd kent rentebaten als gevolg van positieve saldi op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (dagrente) en op de depositorekeningen Rijkshoofdboekhouding (rentepercentage voor 1 jaar gelijk aan leenfaciliteit).

4.8.2.3. Toelichting bij opbouw Lasten

Huisvesting: Apparaatskosten

De personele en materiële kosten Rijksgebouwendienst kunnen worden onderscheiden in twee delen. Allereerst het deel dat direct ten laste van het resultaat in het betreffende jaar wordt gebracht. Dit deel omvat de personele en materiële kosten die gemoeid zijn met de producten beheer van gebouwen, services en adviezen en beleid. Deze kosten worden derhalve verantwoord onder de betreffende posten.

Het tweede deel van de personele en materiële kosten wordt geactiveerd en komt ten laste van het resultaat door middel van afschrijvingen van de betreffende activa. Deze kosten bestaan uit architectuur & adviseurskosten (A&A) en projectontwikkelingskosten voor het product huisvesting.

Tabel 18: Apparaatskosten (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Bruto kosten Personeel86 42376 23875 04774 09172 84571 59872 170
Bruto kosten Materieel21 84626 50027 45027 65026 35026 60026 600
Totaal Personeel & materieel108 269102 738102 497101 74199 19598 19898 770
Verwerkt als productkosten*55 34150 39348 58447 89045 99745 78145 781
Personele Materiële kosten beheren van gebouwen52 92852 34553 91353 85153 19852 41752 989

* hier zijn de kosten opgenomen die zijn toegerekend aan huisvestingsontwikkeling, services, adviezen en beleid.

Op basis van de geplande investeringsbedragen, zoals die in deze begroting zijn opgenomen, is in bovenstaande tabel bij de post «Verwerkt als productkosten» de onderstaande reeks de te activeren A&A- en ontwikkelingskosten opgenomen.

Tabel 19: Te activeren A&A-kosten en te activeren ontwikkelingskosten (Bedragen in € 1000)
 200320042005200620072008
Te activeren A&A-kosten7 0007 0007 0006 5006 5006 500
Te activeren ontwikkelingskosten27 00027 00027 00026 00026 00026 000
Totaal34 00034 00034 00032 50032 50032 500

Een deel van de materiële kosten van de Rijksgebouwendienst wordt gevormd door de kosten van eigen huisvesting en de afdrachten aan VROM voor gemeenschappelijke diensten. Deze kosten worden gemaakt voor alle producten van de Rijksgebouwendienst. De huisvestingslasten zijn jaarlijks met 2% geïndexeerd, terwijl de afdrachten VROM jaarlijks met een vast bedrag zijn verhoogd.

Tabel 20: Eigen huisvestingskosten Rgd en kosten gemeenschappelijke diensten VROM (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Huisvestingskosten Rgd5 2655 2005 3005 4005 5005 7005 700
Afdrachten aan VROM6 3306 4006 4506 5006 5506 6006 650
Totaal11 59511 60011 75011 90012 05012 30012 350

Huisvesting: Huren vanuit de markt

Deze post bevat de door de Rijksgebouwendienst aan de markt te betalen huren. Zowel ten behoeve van de rijkshuisvesting binnen het huur-verhuurstelsel als voor de rijkshuisvesting buiten het huur-verhuurstelsel worden (delen van) objecten op de markt gehuurd.

Tabel 21: Huren vanuit de markt (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Binnen het huur-verhuurstelsel233 941236 354242 263248 320242 108239 426240 953
Buiten het huurverhuurstelsel1 2442 0181 7331 7331 7331 733622
Totaal235 185238 372243 996250 053243 841241 159241 575

Huisvesting: Rentelasten

De rentelasten zijn geraamd op basis van de afgesloten en nog af te sluiten leenconvenanten met het Ministerie van Financiën.

Huisvesting: Afschrijvingen

De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 22: Specificatie afschrijvingskosten (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Afschrijvingen immateriële       
activa3 5803 5803 5803 5803 5803 0003 000
Afschrijvingen gebouwen/inbouw228 985232 699231 516233 667238 039238 503234 151
Afschrijvingen inventaris en overige bedrijfsmiddelen641641641641641641641
Totaal233 206236 920235 737237 888242 260242 144237 792

De afschrijvingskosten zijn berekend met lineaire afschrijving over de per gebouwdeel vastgestelde termijn. De volgende verdeling naar levensduur en afschrijftermijnen wordt gehanteerd:

Tabel 23: Afschrijvingstermijnen (in jaren)
Grondn.v.t
Erfpachtrechten5–50
Gebouwen, inclusief inbouwpakketten15–60
Inventaris en overige bedrijfsmiddelen3–15

Huisvesting: Dagelijks beheer

De kosten van dagelijks beheer hebben betrekking op regelmatig terugkerende vaste werkzaamheden (contractonderhoud en wettelijk verplichte keuringen) en storingsonderhoud. Deze activiteiten worden uitgevoerd voor zowel objecten binnen het huur-verhuurstelsel als voor objecten buiten huurverhuurstelsel.

De kosten opgenomen onder deze post kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 24: Dagelijks beheer (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Binnen huurverhuurstelsel43 07544 61246 29048 85549 22949 04850 093
Buiten huurverhuurstelsel5 5118 4056 3956 6395 0904 4024 402
Beheer monumenten8 99612 47510 77110 51510 90510 90510 906
Asbest buiten huur-verhuurstelsel1 9671 8211 448937000
Paleizen8 1019 82318 13126 16815 1395 1395 139
Functionele kosten Koninklijk Huis6 3888 2295 4215 4215 4215 4215 421
 74 03885 36588 45698 53585 78474 91575 961

Huisvesting: Mutaties voorzieningen

De volgende dotaties aan voorzieningen zijn in de ramingen verwerkt:

– Dotatie aan de voorziening boekwaarderisico's, asbest en bodemverontreiniging. Ter dekking van de risico's die kunnen ontstaan bij afstoot en bij risico's op het gebied van bodemverontreiniging is een dotatie opgenomen aan deze voorzieningen. De voorziening boekwaarderisico's, asbest en bodemverontreiniging kent een tijdshorizon van vijf jaar.

– Dotatie aan de voorziening planmatig onderhoud: voor planmatig onderhoud worden jaarlijks de ontvangen opslagen planmatig onderhoud uit de gebruiksvergoedingen gedoteerd aan de voorziening planmatig onderhoud.

– Dotatie aan de voorziening leegstand: ter dekking van de kosten van leegstand worden jaarlijks de opslagen leegstand uit de ontvangen gebruiksvergoedingen aan de voorziening leegstand gedoteerd.

– Dotaties aan de overige voorzieningen (verlieslatende contracten, geschillen en rechtsgedingen, wachtgelden en dubieuze debiteuren).

Tabel 25: Mutaties voorzieningen (Bedragen in € 1000)
 2002*200320042005200620072008
Boekwaarderisico, asbest- en Bodemverontreiniging10 41544 63715 00020 00015 00015 00015 000
Planmatig onderhoud41 52842 95044 57747 09947 42847 20248 201
Leegstand16 02616 54817 83018 83918 97218 88119 280
Overige voorzieningen26 6961 5001 5001 5001 5001 5001 500
Totaal94 665105 63578 90787 43882 90082 58383 981

*In het jaar 2002 zijn bij de voorziening boekwaarderisico en de overige voorzieningen de dotaties en de vrijval gesaldeerd opgenomen. De vrijval bedroeg in 2002 respectievelijk € 8 684 en € 1 970. In de meerjarenraming wordt geen rekening gehouden met vrijval

Huisvesting: Belastingen en heffingen

Deze post betreft het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting (OZB) over de voorraad onroerend goed. De OZB wordt afgedragen aan Domeinen.

Huisvesting: Investeringen buiten gebruiksvergoedingen

Onder deze post zijn investeringen opgenomen die niet leiden tot een (aanpassing van) gebruiksvergoeding. Het betreft hier kleine projecten voor ministeries, investeringen ten behoeve van klanten buiten het huur- verhuurstelsel en investeringen gefinancierd uit het programma Energiebesparing Rijkshuisvesting (EER).

Kleine projecten voor ministeries betreffen de integrale kosten van de door de Rgd uitgevoerde kleine, á fonds perdu gefinancierde, projecten voor ministeries. Het betreft hier (ver)bouwactiviteiten van relatief geringe financiële omvang.

Investeringen ten behoeve van klanten buiten het huurverhuurstelsel en het EER-programma worden inputgefinancierd.

Tabel 26: Investeringen buiten gebruiksvergoedingen (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Kleine projecten voor ministeries85 85428 70029 41830 15330 90731 67932 471
Investeringen buiten huurverhuur22 65443 18533 75019 50416 2463 7070
Energiebesparing Rhv2 7814 5591 6971 49450000
 111 28976 44464 86551 15146 65335 38632 471

Services

Deze post betreft de integrale kosten voor werkzaamheden, die volgens de RTB tot de taak van de afnemer worden gerekend. Een deel van de kosten bestaat uit de opbouw van een vervangingsverplichting die de Rgd heeft jegens een aantal klanten voor de vervanging van gebruikersinstallaties. Tevens worden onder deze post de kosten van het product facility-management verantwoord.

Adviezen

Onder deze post zijn de integrale kosten van niet-projectgebonden adviezen opgenomen. Deze kosten betreffen zowel de interne als externe kosten.

Beleid

Onder deze post zijn opgenomen de kosten van de beleidsproducten, die betrekking hebben op rijkshuisvestingsbeleid, die de Rijksgebouwendienst levert ten behoeve de voorbereiding van VROM-beleid en beleid waar andere bewindspersonen voor verantwoordelijk zijn. Rijkshuisvestingsbeleid omvat het totale rijkshuisvestingsstelsel en de rol van de actoren daarin, zoals de klanten. Onder deze post vallen onder andere de kosten voor de uitvoering van aan externen opgedragen onderzoek, kennisoverdracht en implementatie. De Research en Development-functie staat ter beschikking voor de rijkshuisvesting in totaliteit. Daarnaast levert de Rijksgebouwendienst beleidsbijdragen aan rijksbeleid niet zijnde het rijkshuisvestingsbeleid, zoals het cultuurbeleid. De post kan als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 27: Beleid (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
onderzoek1 6682 5842 4962 4962 4962 4962 496
Duurzaam bouwen (dubo)4324313860000
coördinatie bouwbeleid2 9192 3281 8681 8001 7551 7261 711
architectuurbeleid4 0305 1964 4334 4334 4334 4334 433
diverse apparaatskosten beleid3 7162 9712 4262 4262 4262 4262 426
 12 76513 51011 60911 15511 11011 08111 066

4.8.3. Begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten

De staat van kapitaaluitgaven en -ontvangsten geeft aan welke kapitaaluitgaven in de begrotingsjaren worden verwerkt en op welke wijze deze kapitaaluitgaven worden gefinancierd. Voor een toelichting op onderstaande posten wordt verwezen naar § 4.8.4.

Tabel 28: Staat van kapitaaluitgaven en -ontvangsten (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
kapitaaluitgaven       
Investering575 869466 700475 000425 000425 000400 000400 000
aflossing leningen135 265179 179172 200199 620273 952255 354202 635
afdracht surplus agentschapsvermogen– 8 868– 23 86300000
Totaal720 002699 742647 200624 620698 952655 354602 635
kapitaalontvangsten       
Afstoot10 78438 79612 07912 20663 16349 6540
leenfaciliteit587 075466 700475 000425 000425 000400 000400 000
Totaal597 859505 496487 079437 206488 163449 654400 000

4.8.4. Kasstroomoverzicht 2004 en meerjarenraming

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen. Aan de hand van het kasstroomoverzicht worden de kapitaaluitgaven en -ontvangsten toegelicht. In dit model vormen de posten 3a, 4a en 4c de kapitaaluitgaven, terwijl de posten 3b, 4b en 4d de kapitaalontvangsten vormen.

Tabel 29: kasstroomoverzicht (Bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
1. Begin RIC 1 januari168 285204 449183 078212 326243 735268 618296 936
        
2. Operationele kasstroom158 307142 875189 369218 823235 672234 018250 098
        
3a. investeringen– 575 869– 466 700– 475 000-425 000– 425 000– 400 000– 400 000
3b. desinvesteringen10 78438 79612 07912 20663 16349 6540
3. Investeringskasstroom– 565 085– 427 904– 462 921– 412 794– 361 837– 350 346– 400 000
        
4a. afdracht– 8 868– 23 86300000
4b. aflossing– 135 265– 179 179– 172 200-199 620– 273 952– 255 354– 202 635
4c. beroep587 075466 700475 000425 000425 000400 000400 000
4. financieringskasstroom442 942263 658302 800225 380151 048144 646197 365
        
5. Eind RIC 31 december204 449183 078212 326243 735268 618296 936344 399

Toelichting op het kasstroomoverzicht:

ad 3a en 4c.

De investeringen en het beroep op de leenfaciliteit zijn gebaseerd op reeds afgesloten voorlopige leenconvenanten, waarin alle projecten zijn opgenomen waarvoor reeds een opdracht is verstrekt aan de Rgd, aangevuld met een raming van nieuwe investeringsprojecten op basis van nieuwe huisvestingswensen van ministeries.

ad 3b.

De raming van de post boekwaarde desinvesteringen is gebaseerd op de veronderstelling dat zich geen boekwinsten of -verliezen zullen voordoen op de af te stoten panden.

ad 4a.

De uitkering aan het moederdepartement betreft de afdracht eigen vermogen, indien het maximaal toegestane agentschapsvermogen wordt overschreden. Voor een toelichting wordt verwezen naar het overzicht vermogensontwikkeling in § 4.3.2.

ad 4b.

De raming van aflossingen en rentebetalingen is gebaseerd op de uitgangspunten leenfaciliteit die in het mantelconvenant Rijksgebouwendienst en Ministerie van Financiën d.d. 5 december 2000 zijn afgesproken tussen de ministeries van VROM en Financiën.

5. Bijlage 1. De verdiepingsbijlage

Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 60 77766 43771 56470 77662 461 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 1 169– 1 064– 1 273– 1 368– 1 406 
1e suppletore begroting 2003 2 8841 895– 1 070– 5 296– 700 
Nieuwe wijzigingen:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling RIVM – 232– 464– 696– 1 157– 1 157 
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 70– 196– 278– 333 
c. Strategisch Akkoord: RIVM taakstelling – 375– 1 125– 1 500– 1 500– 1 500 
d. Ruimtelijk Planbureau taakstelling n.a.v. Strategisch Akkoord 0– 600– 600– 600– 163 
e. Herschikking apparaatskosten DGW 465465465465465 
f. Loonbijstelling 2003 1 0521 1851 1741 1421 141 
g. Overige mutatie 953793326297299 
Overboeking/Desaldering:       
h. Van VWS t.b.v. agentschapsvorming RIVM  7 8208 0138 0458 080 
Stand ontwerpbegroting 200474 88864 35575 27276 20770 52667 18773 657
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 67 71965 96667 66771 05368 361 
Mutatie NvW 2003 – 1 169– 1 064– 1 273– 1 368– 1 406 
1e suppletore begroting 2003 7 954851386– 419– 700 
Nieuwe wijzigingen:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling RIVM  – 232– 464– 696– 1 157 
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 70– 196– 278– 333 
c. Strategisch Akkoord: Taakstelling RIVM 0– 750– 1 125– 1 500– 1 500 
d. Ruimtelijk Planbureau taakstelling n.a.v. Strategisch Akkoord 0– 600– 600– 600– 163 
e. Herschikking apparaatskosten DGW 465465465465465 
f. Loonbijstelling 2003 1 0521 1851 1741 1421 141 
g. Overige mutaties 1 4201 267736317299 
Overboeking/Desaldering:       
h. Van VWS t.b.v. agentschapsvorming RIVM  7 8208 0138 0458 080 
Stand ontwerpbegroting 200478 64577 44174 83874 78376 16173 08771 657

Toelichting:

ad e.

Dit jaar heeft een evaluatie dan wel herijking plaatsgevonden van de bedragen zoals die in de begroting 2003 zijn opgenomen. Deze bedragen zijn tot stand gekomen in de periode dat de VBTB werd ingevoerd (2000/2001). Uit deze evaluatie/herijking is gebleken dat minder activiteiten voor dit beleidsartikel worden uitgevoerd dan oorspronkelijk in de begroting zijn verwerkt.

ad g.

Binnen DGR heeft een herverdeling van budgetten plaatsgevonden. Aanleiding is een andere inrichting van de DGR-organisatie als gevolg van aanpassingen in de beleidsomgeving van de Ruimtelijke Ordening (namelijk van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering).

Daarnaast heeft, zoals aangekondigd bij de eerste suppletore wet 2003, een correctie plaatsgevonden in de toerekening van de apparaatsuitgaven op artikel 1, 6, 8, 9 en 15.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 00000 
1e suppletore begroting 2003 00000 
Nieuwe wijzigingen:       
a. Overschot 2002: ICES/FES/KIS onderdeel NIDO 1 79600000
Stand ontwerpbegroting 20044 4891 79600000

Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 1 740 6881 781 4581 832 6981 888 9641 958 547 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 573– 380– 380– 418– 456 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 135 33427 56635 26647 66662 066 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 414– 1 155– 1 665– 1 989 
b. Ombuiging HS-uitgaven  – 26 000– 40 200   
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling HS   – 110 000– 190 000– 210 000 
d. Budgettair neutrale herschikking tbv jaarplan 2003 – 8 225– 8 225– 8 225– 8 225– 8 225 
e. Augustusbrief: Taakstelling huursubsidie  – 55 000    
f. Loonbijstelling 2003 578656659658657 
Stand ontwerpbegroting 20042 467 3841 867 8021 719 6611 708 6631 736 9801 800 6001 876 669
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 1 656 4461 674 4191 689 9941 711 5621 747 826 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 573– 380– 380– 418– 456 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 234 153139 665169 536202 094240 539 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling apparaat DGW  – 414– 1 155– 1 665– 1 989 
b. Ombuiging HS-uitgaven  – 26 000– 40 200   
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling HS   – 110 000– 190 000– 210 000 
d. Budgettair neutrale herschikking tbv jaarplan 2003 – 8 225– 8 225– 8 225– 8 225– 8 225 
e. Augustusbrief: Taakstelling huursubsidie  – 55 000    
f. Loonbijstelling 2003 578656659658657 
Stand ontwerpbegroting 20041 935 5871 882 3791 724 7211 700 2291 714 0061 768 3521 846 414

Toelichting:

ad b.

De ombuiging is het gevolg van de overschrijding op de huursubsidie-uitgaven in 2002, die voor een deel binnen de VROM-begroting gecompenseerd moeten worden. De invulling daarvang hangt samen met die van mutatie c.

ad c.

De mutatie is onderdeel van de invulling van het Hoofdlijnenakkoord waarin versobering van de Huursubsidie wordt aangekondigd. Deze zal gericht zijn op een generieke verhoging van de eigen bijdrage. De precieze vormgeving dient nog nader uitgewerkt te worden.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 32 15730 40724 21618 51717 412 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 43 89822 72412 92411 0247 123 
Stand ontwerpbegroting 200442 34276 05553 13137 14029 54124 53523 636

Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 98 25495 719106 142104 891101 483 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 271– 304– 361– 418– 418 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 7 570– 225– 226– 226– 226 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 74– 206– 289– 352 
b. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling EPR  – 7 800– 15 800– 22 800– 22 800 
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen EPR  – 5 000– 5 000– 5 000– 5 000 
d. Aanpassing raming uitvoeringskosten EPR 2 185– 2 185    
e. Doorwerking realisatie 2002  364    
f. Budgettair neutrale herschikking obv jaarplan 2003 – 425– 425– 425– 425– 425 
g. Augustusbrief: Taakstelling EPR  – 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 
h. Loonbijstelling 2003 342385384382382 
Stand ontwerpbegroting 200442 34992 51540 90544 50836 11532 64428 059
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 261 994252 993257 758257 405253 077 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 271– 304– 361– 418– 418 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 11 3758 095– 2 592– 3 744– 4 784 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 74– 206– 289– 352 
b. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling EPR  – 7 800– 15 800– 22 800– 22 800 
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen EPR  – 5 000– 5 000– 5 000– 5 000 
d. Doorwerking realisatie 2002  4001 082   
e. Budgettair neutrale herschikking obv jaarplan 2003 – 425– 425– 425– 425– 425 
f. Augustusbrief: Taakstelling EPR  – 40 000– 40 000– 40 000– 40 000 
g. Loonbijstelling 2003 342385384382382 
Stand ontwerpbegroting 2004209 562250 265208 270194 840185 111179 680174 414

Toelichting:

ad b en c.

Deze mutaties zijn onderdeel van de invulling van het Hoofdlijnenakkoord. De gevolgen voor de te behalen streefwaarden, doelstelling en prestaties in relatie tot EPR zullen nog nader worden bezien en later worden verwerkt.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003       
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003       
Stand ontwerpbegroting 2004473000000

Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 133 063141 416479 333473 835478 554 
Mut.NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 314– 380– 380– 380– 380 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 78 736– 102– 102– 102– 102 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 51– 147– 207– 249 
b. Hoofdlijnenakkooord: Subsidietaakstelling  – 50 218– 81 658– 71 104– 70 172 
c. Kas en verplichtingenschuif naar 2004 ter invulling van taakstelling subsidies  36 000– 18 000– 18 000  
d. Budgettair neutrale herschikking obv jaarplan 2003 – 1 609– 1 609– 1 609– 1 609– 1 609 
e. Verplichtingschuif tbv bijdrage Vlissingen (KSG) 7 400 – 2 467– 2 467– 2 466 
f. Overige mutatie  – 2 644– 2 312– 2 124– 2 097 
g. Loonbijstelling 181190130130130 
Overboeking/Desaldering:       
h. Naar V&W t.b.v. busbanen Almere en ondertunneling A2   – 5 000– 5 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 2004151 04459 985122 602367 788372 972396 609399 960

Toelichting:

ad e.

In de oorspronkelijke raming voor het Besluit Locatie gebonden Subsidies was voorzien dat het verplichtingenmoment voor de toezegging voor de herstructurering van het terrein van de voormalige koninklijke schelde groep werf in Vlissingen in 2005 tot en met 2007 zou liggen. Aangezien de bijdrage in 2003 is/wordt verstrekt, wordt de verplichtingenraming hiervoor gecorrigeerd.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 607 462602 217501 759484 540481 980 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 55 31454 620– 380– 380– 380 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 92 83776 76387 1973 2301 818 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 51– 147– 207– 249 
b. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 50 218– 81 658– 71 104– 70 172 
c. Temporisering ISV uitgaven van 2004 naar 2005/2006  – 36 00018 00018 000  
d. Kas en verplichtingenschuif naar 2004 ter invulling van taakstelling subsidies  36 000– 18 000– 18 000  
e. Budgettair neutrale herschikking obv jaarplan 2003 – 1 609– 1 609– 1 609– 1 609– 1 609 
f. Overige mutatie  – 2 644– 2 312– 2 124– 2 097 
g. Loonbijstelling 181190130130130 
Overboeking/Desaldering:       
h. Naar V&W t.b.v. busbanen Almere en ondertunneling A2   – 5 000– 5 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 2004187 616457 883679 268497 980407 476404 421403 136
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 1 3391 5622 671   
Mut. NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003       
Stand ontwerpbegroting 20042 4701 3391 5622 671000

Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 57 65620 36126 22926 19928 599 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 227– 266– 266– 266– 266 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 240240240240240 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volume taakstelling  – 10– 29– 37– 48 
b. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 1 127– 2 094– 1 985– 1 985 
c. Budgettair neutrale herschikking obv jaarplan 2003 – 827– 827– 827– 827– 827 
d. Overige mutatie  – 59– 59– 59– 59 
e. Loonbijstelling 3233323131 
Stand ontwerpbegroting 200418 03556 87418 34523 22623 29625 68525 679
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 56 87346 21270 63557 48549 348 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 227– 266– 266– 266– 266 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 3 893– 4 593– 9 425240240 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 10– 29– 37– 48 
b. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 1 127– 2 094– 1 985– 1 985 
c. Budgettair neutrale herschikking obv jaarplan 2003 – 827– 827– 827– 827– 827 
d. Overige mutatie  – 59– 59– 59– 59 
e. Loonbijstelling 3233323131 
Stand ontwerpbegroting 200443 29351 95839 36357 96754 58246 43437 979
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003       
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003       
Stand ontwerpbegroting 2004247000000

Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200345 93828 55528 19428 00128 35227 216 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 836– 1 083– 1 235– 1 368– 1 444 
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 627– 2 932– 2 878– 2 765– 2 714 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 244– 682– 975– 1 169 
b. Herverdeling programmabudgetten DGR 1 0401 165638– 66612 
c. Herverdeling apparaatsbudget DGR 988855836792793 
d. Van V&W voor project Dieren  6 0006 0006 0006 000 
e. Loonbijstelling 2003 187205201197195 
Overboeking/Desaldering:       
f. Van FES t.b.v. ondertunneling A2   9 0009 0005 000 
g Naar V&W t.b.v. ondertunneling A2   – 9 000– 9 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 200445 93829 30732 16030 88130 16729 48929 391
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200321 01030 17728 31927 54229 27127 683 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 836– 1 083– 1 235– 1 368– 1 444 
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 627– 2 932– 2 878– 2 765– 2 714 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 244– 682– 975– 1 169 
b. Herverdeling programmabudgetten DGR 8062 3691 373– 13175 
c. Herverdeling apparaatsbudget DGR 988855836792793 
d. Van V&W voor project Dieren  6 0006 0006 0006 000 
e. Loonbijstelling 2003 187205201197195 
Overboeking/Desaldering:       
f. Van FES t.b.v. ondertunneling A2   9 0009 0005 000 
g. Naar V&W t.b.v. ondertunneling A2   – 9 000– 9 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 200421 01030 69533 48931 15731 13929 51929 383

Toelichting:

Algemeen:

De herverdeling budgetten bij DGR heeft betrekking op een andere inrichting van de DGR organisatie, mede door aanpassingen in de beleidsomgeving van de Ruimtelijke Ordening (namelijk van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering). Dit heeft geleid tot een andere verdeling in de toekenning van apparaat en programmagelden op onder meer artikel 6, 8 en 9.

ad b.

Binnen de herverdeling van de programmabudgetten hebben de belangrijkste mutaties betrekking op:

– De kosten van de organisatie van de Nieuwe Sleutelprojecten.

– Stedelijke Netwerken en Deltametropool. Vooruitlopend op de Nota Ruimte zijn er gelden nodig ter financiering van de proceskosten.

– Belvedere. Het kasbudget wordt in 2003 eenmalig aangepast, teneinde het kasritme in evenwicht te brengen met het verplichtingenritme.

ad c.

Zoals aangekondigd bij de eerste suppletore wet 2003, vindt een correctie plaats op de toerekening van de apparaatsuitgaven op artikel 1, 6, 8, 9 en 15.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 357357357357357 
Overboeking/Desaldering:       
a. Van FES t.b.v. ondertunneling A2   9 0009 0005 000 
Stand ontwerpbegroting 20045913573579 3579 3575 3575 357

Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 228 558242 360366 702381 533389 369 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 1 032– 2 462– 3 046– 3 498– 3 799 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 40 909– 44 376– 12 198– 10 403– 10 691 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch Akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 132    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volume taakstelling  – 103– 246– 323– 424 
c. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 13 522– 36 203– 38 861– 39 793 
d. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 615– 1 571– 1 195– 726 
e. Herschikking tbv onderzoek art. 15  – 212– 212– 212– 212 
f. Herschikking tlv uitvoeringskosten  – 375    
g. Herschikking tbv Motie De Neree   5 0005 0005 000 
h. Verplichtingenschuif bodemsanering  79 395    
i. Loonbijstelling 223244244244244 
j. Overige mutaties 9 194– 10 711– 1 025– 1 161– 1 188 
Overboeking/Desaldering:       
k. Naar V&W t.b.v. ondertunneling A2   – 5 000– 5 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 2004375 324196 034249 491312 445326 124332 780328 815

Toelichting:

ad e.

Dit is de bijdrage van artikel 7 aan herschikking DGM-breed onderzoek op artikel 15.

ad g.

Dit betreft de bijdrage vanuit dit artikel aan de ondertunneling van de A2 in Maastricht op grond van de motie De Neree.

ad h.

Dit budget was van 2004 naar 2002 verschoven in verband met een 30% reserveringseis voor de periode 2005–2009 bij de toezegging van meerjarenprogramma's. Thans is echter sprake van een bestuurlijk gebonden bedrag waardoor het budget kan worden toegezegd.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 252 991254 746272 969275 524283 361 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 1 032– 2 456– 3 046– 3 498– 3 799 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 1 543– 48 455– 12 198– 10 403– 10 691 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 132    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 103– 246– 323– 424 
c. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 13 522– 36 203– 38 861– 39 793 
d. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 615– 1 571– 1 195– 726 
e. Herschikking tbv onderzoek art. 15  – 212– 212– 212– 212 
f. Herschikking tlv uitvoeringskosten  – 375    
g. Herschikking tbv Motie De Neree   5 0005 0005 000 
h. Loonbijstelling 223244244244244 
i. Overige mutaties – 806– 711– 1 025– 1 161– 1 188 
Overboeking/Desaldering:       
j. Naar V&W t.b.v. ondertunneling A2   – 5 000– 5 000– 5 000 
Stand ontwerpbegroting 2004280 931252 919188 409218 712220 115226 772222 807

Toelichting:

ad e.

Dit is de bijdrage van artikel 7 aan herschikking DGM-breed onderzoek op artikel 15.

ad g.

Dit betreft de bijdrage vanuit dit artikel aan de ondertunneling van de A2 in Maastricht op grond van de motie De Neree.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 0     
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 31 548     
Stand ontwerpbegroting 200429 30831 54800000

Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 13 40614 61313 74713 56812 557 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 76– 152– 152– 152– 152 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 455522501496489 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Subsidietaakstelling Hoofdlijnenakkoord aankoop bufferzones    – 1 040– 647 
b. Verlaging ambitieniveau Bufferzonebeleid – 2 600     
c. Herverdeling programmabudgetten DGR – 2 037– 5 267– 3 501– 2 805– 2 611 
d. Herverdeling apparaatsbudget DGR 227191186174174 
e. Overige mutatie    – 31– 19 
f. Loonbijstelling 2003 1920202020 
Stand ontwerpbegroting 200414 8309 3949 92710 80110 2309 8117 264
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 15 26317 33616 59616 41715 406 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12) – 76– 152– 152– 152– 152 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 455522501496489 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Subsidietaakstelling Hoofdlijnenakkoord aankoop bufferzones    – 1 040– 647 
b. Verlaging ambitieniveau Bufferzonebeleid – 2 600     
c. Herverdeling programmabudgetten DGR – 3 260– 6 896– 4 873– 4 440– 4 996 
d. Herverdeling apparaatsbudget DGR 227191186174174 
e. Overige mutatie    – 31– 19 
f. Loonbijstelling 2003 1920202020 
Stand ontwerpbegroting 200417 40510 02811 02112 27811 44410 2757 728

Toelichting:

Algemeen:

De herverdeling budgetten bij DGR heeft betrekking op een andere inrichting van de DGR organisatie, mede door aanpassingen in de beleidsomgeving van de Ruimtelijke Ordening (namelijk van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering). Dit heeft geleid tot een andere verdeling in de toekenning van apparaat en programmagelden op onder meer artikel 6, 8 en 9.

ad c.

Binnen de herverdeling van de programmabudgetten heeft de belangrijkste mutaties betrekking op:

– Een eenmalige korting op de Bufferzones, ter dekking van kosten samenhangend met de uitvoering van de Nota Ruimte (onder andere Nationale Landschappen, Stedelijke netwerken, Deltametropool, Almere, etc)

– Het vervallen van de ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied komen. Voor zover de landelijke gebieden liggen in de toepassingsgebieden van BIRK, kan voor investeringsbijdragen op deze regeling een beroep worden gedaan.

ad d.

Zoals aangekondigd bij de eerste suppletore wet 2003, vindt een correctie plaats op de toerekening van de apparaatsuitgaven op artikel 1, 6, 8, 9 en 15.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003       
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003       
Stand ontwerpbegroting 20041 472000000

Artikel 09 Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 12 92912 2419 4687 2631 961 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)  – 38– 76– 76– 76 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 4 167363887384– 620 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Subsidietaakstelling Hoofdlijnenakkoord  – 1 771– 3 292– 2 080– 2 473 
b. Herverdeling programmabudgetten DGR – 9336161 1595662 654 
c. Herverdeling apparaatsbudget DGR 137115112104105 
d. Overige mutatie  – 93– 93– 62– 74 
e. Loonbijstelling 2003 3336353535 
Stand ontwerpbegroting 20043 3567 99911 4698 2006 1341 5121 471
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 8 4298 37911 35011 65012 950 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)  – 38– 76– 76– 76 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 1 667363– 613– 616– 620 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Subsidietaakstelling Hoofdlijnenakkoord Interreg III  – 1 771– 3 292– 2 080– 2 473 
b. Herverdeling programmabudgetten DGR – 1251660032666 
c. Herverdeling apparaatsbudget DGR 137115112104105 
d. Overige mutatie  – 93– 93– 62– 74 
e. Loonbijstelling 2003 3336353535 
Stand ontwerpbegroting 20044 1256 9207 5078 0239 2819 9131 471

Toelichting:

Algemeen:

De herverdeling budgetten bij DGR heeft betrekking op een andere inrichting van de DGR organisatie, mede door aanpassingen in de beleidsomgeving van de Ruimtelijke Ordening (namelijk van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering). Dit heeft geleid tot een andere verdeling in de toekenning van apparaat en programmagelden op onder meer artikel 6, 8 en 9.

ad b.

Binnen de herverdeling van de programmabudgetten heeft de belangrijkste mutatie betrekking op een aanpassing in de verplichtingen en kasritme van Interreg als gevolg van vertraging in de Europese besluitvorming

ad c.

Zoals aangekondigd bij de eerste suppletore wet 2003, vindt een correctie plaats op de toerekening van de apparaatsuitgaven op artikel 1, 6, 8, 9 en 15.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003       
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003       
Stand ontwerpbegroting 20040000000

Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 23 16125 15025 52425 52426 854 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 034– 1 695– 2 304– 2 260– 2 173 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 1 904– 1 907– 1 841– 1 852– 2 234 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch Akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 79    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volume taakstelling  – 68– 175– 215– 248 
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 394– 1 167– 1 136– 1 077 
d. Herschikking tbv Aanvullend Stikstofbeleid  2 4191 1341 1341 134 
e. Herschikkking tbv. onderzoek art. 15  – 217– 217– 217– 217 
f. Loonbijstelling 162180181181181 
Stand ontwerpbegroting 200414 03120 38523 38921 13521 15922 22022 189
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 22 98525 15025 52425 52426 854 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 010– 1 690– 2 304– 2 260– 2 173 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 1 153– 1 925– 1 841– 1 852– 2 234 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch Akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 79    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 68– 175– 215– 248 
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 394– 1 167– 1 136– 1 077 
d. Herschikking tbv Aanvullend Stikstofbeleid  2 4191 1341 1341 134 
e. Herschikkking tbv. onderzoek art. 15  – 217– 217– 217– 217 
f. Loonbijstelling 162180181181181 
Stand ontwerpbegroting 200417 31420 98423 37621 13521 15922 22022 189

Toelichting:

ad d.

Dit betreft het ongedaan maken van een eerdere korting zodat de zogenaamde koopmansgelden intact blijven.

ad e.

Dit is de bijdrage van artikel 10 aan herschikking DGM-breed onderzoek op artikel 15.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003       
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr.12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 1 672     
Stand ontwerpbegroting 20042 7751 67200000

Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 121 284130 998122 322129 455123 506 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 244– 2 150– 1 778– 1 729– 1 630 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 7 909– 8 688– 12 568– 12 286– 8 497 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 138    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 137– 422– 644– 744 
c. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 1 400– 3 347– 3 172– 3 172 
d. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 732– 543– 1 1981 805 
e. Ramingsbijstelling Clean Development Mechanism – 30 000– 23 723– 23 723– 23 723– 23 723 
f. Onderuitputting 2002 voor CDM 188 758     
g. HGIS non ODA  – 170– 340– 510– 510 
h. Loonbijstelling 356383395398390 
i. Overige mutaties 423– 2 112– 2 603– 2 433– 2 430 
Stand ontwerpbegroting 2004280 424287 48692 13177 39384 15881 38575 445

Toelichting:

ad e.

Dit betreft een neerwaartse bijstelling van CDM in lijn met het Hoofdlijnenakkoord.

ad f.

Bij Slotwet 2002 is melding gemaakt van een onderuitputting die thans wordt doorgeschoven naar 2003.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 168 939177 243211 397235 418205 244 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 247– 2 145– 1 778– 1 729– 1 630 
Mutatie Amendemen (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 – 8 854– 2 991– 11 150– 7 691– 6 731 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 138    
b. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 1 400– 3 347– 3 172– 3 172 
c. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 732– 543– 1 198– 1 805 
d. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 137– 422– 644– 744 
e. Terugboeking NIRIS-gelden naar Aanvullende post   – 10 000– 19 000– 5 000 
f. Ramingsbijstelling Clean Development Mechanism – 48 000– 36 000– 60 000– 68 000– 61 000 
g. HGIS non ODA  – 170– 340– 510– 510 
h. Loonbijstelling 356383395398390 
i. Overige mutaties 2 872– 991– 2 778– 2 433570 
Stand ontwerpbegroting 200493 202114 066132 922121 434131 439125 612117 385

Toelichting:

ad e.

Wegens het wegvallen van een eerder gehonoreerd project binnen het programma NIRIS wordt het bijbehorende budget teruggeboekt naar de aanvullende post voor klimaat- en CO2-beleid.

ad f.

Dit betreft een neerwaartse bijstelling van CDM in lijn met het Hoofdlijnenakkoord.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003       
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 2 4301 2001 200917  
Stand ontwerpbegroting 20043 0932 4301 2001 20091700

Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en straling

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 31 78731 19432 75633 73534 489 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 173– 2 246– 1 787– 1 998– 2 003 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 16 2197 8457 1353 6551 671 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch Akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 112    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 68– 175– 251– 318 
c. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 854– 842– 799– 799 
d. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 498– 602– 564– 489 
e. Verplichtingenschuif PIOB   – 113– 1 134  
f. Loonbijstelling 173184185176173 
g. Overige mutaties  – 319– 298– 298– 298 
Stand ontwerpbegroting 200439 35647 00635 12636 25932 52232 42632 395
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 33 52232 28233 66433 73534 489 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 194– 2 262– 1 787– 1 998– 2 003 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 8 25715 6457 1353 6551 671 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch Akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 112    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 68– 175– 251– 318 
c. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 854– 842– 799– 799 
d. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 498– 602– 564– 489 
e. Loonbijstelling 173184185176173 
f. Overige mutaties  – 319– 298– 298– 298 
Stand ontwerpbegroting 200438 77340 75843 99837 28033 65632 42632 395
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 908908908908908 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 908– 908– 908– 908– 908 
Stand ontwerpbegroting 200416000000

Artikel 13. Handhaving

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 76 91973 32373 34571 04771 047 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 364– 1 178– 1 368– 1 482– 1 520 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 664– 660– 660– 660– 660 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Verwerking restant efficiency- volumetaakstelling BV2003  – 943    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volume taakstelling  – 554– 1 551– 2 217– 2 660 
c. Loonbijstelling 1 3081 4461 4791 4801 480 
d. Overige mutaties 8063 1473 1473 1473 147 
Stand ontwerpbegroting 200488 34378 33374 58174 39271 31570 83470 657
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 79 82173 12973 31371 04771 047 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 1 364– 1 178– 1 368– 1 482– 1 520 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 722– 660– 660– 660– 660 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Strategisch Akkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 943    
b. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 554– 1 551– 2 217– 2 660 
c. Loonbijstelling 1 3081 4461 4791 4801 480 
d. Overige mutaties 8063 1473 1473 1473 147 
Stand ontwerpbegroting 200488 38981 29374 38774 36071 31570 83470 612

Toelichting:

ad d.

Om de Inspectie adequaat te laten functioneren met betrekking tot het totale pakket van de wettelijke taakuitoefening tot aan de incidenten, zijn de budgetten daarvoor te laag. Doorredenerend vanuit de Nalevingstrategie is de handhaving de vervolmaking van de beleidsketen en is gekozen voor een proportionele omslag bij de beleidsdiensten.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 882882882882882 
Stand ontwerpbegroting 20042 067882882882882882882

Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 62 11437 84027 45021 44718 669 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 11 36726 52726 90522 1821 733 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Nieuwbouw Raad van State  2 5116 047   
Stand ontwerpbegroting 200439 65873 48166 87860 40243 62920 40215 583
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 62 11437 84027 45021 44718 669 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 11 36726 52726 90522 1821 733 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Nieuwbouw Raad van State  2 5116 047   
Stand ontwerpbegroting 200439 65873 48166 87860 40243 62920 40215 583

Toelichting:

ad a.

Voor de Raad van State wordt nieuwbouw gepleegd. Het betreft een samenvoeging van panden, waarbij enkele panden op de gemeentelijke monumentenlijst staan en de gevelwand een beschermd stadsgezicht is, en derhalve behouden dient te blijven.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003   2 269   
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12)       
Mutatie Amendement (naam kamerlid en kamerstukken)       
Mutatie 1e suppletore begroting 2003       
Stand ontwerpbegroting 20042 481002 269000

Artikel 15. Algemeen

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 169 176148 080148 599150 640151 140 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 3 313– 2 763– 7 077– 6 830– 6 900 
1e suppletore begroting 2003 10 9906 6685 5186 5976 602 
Nieuwe wijzigingen:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Herverdeling budgetten DGR 1 5171 8801 6171 7041 750 
b. Herschikking DGW 10 62110 62110 62110 62110 621 
c. Diverse herschikkingen apparaatskosten  653758548653 
d. Correctie extrapolatie SBB m.b.t. 1e suppletore 2002     800 
e. Van diverse onderzoeksinstrumenten tbv DGM-breed onderzoek  983983983983 
f. Taakstelling Strategisch Akkoord 2004  – 4 036    
g. Projectkosten ZEUS 771     
h. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 3 059– 6 834– 6 624– 6 620 
i. Hooflijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  393314– 101– 285 
j. Loonbijstelling 2003 1 9071 9712 0622 0582 055 
Stand ontwerpbegroting 2004221 982191 669161 391156 561159 596160 799160 241

Toelichting:

ad a.

Binnen DGR heeft een herverdeling van budgetten plaatsgevonden. Aanleiding is een andere inrichting van de DGR-organisatie als gevolg van aanpassingen in de beleidsomgeving van de Ruimtelijke Ordening (namelijk van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering).

Daarnaast heeft, zoals aangekondigd bij de eerste suppletore wet 2003, een correctie plaatsgevonden in de toerekening van de apparaatsuitgaven op artikel 1, 6, 8, 9 en 15.

ad c.

Dit jaar heeft een evaluatie dan wel herijking plaatsgevonden van de bedragen zoals die in de begroting 2003 zijn opgenomen. Deze bedragen zijn tot stand gekomen in de periode dat de VBTB werd ingevoerd (2000/2001). Uit deze evaluatie/herijking is gebleken dat minder activiteiten voor de beleidsartikelen worden uitgevoerd dan oorspronkelijk in de begroting zijn verwerkt.

ad e.

In toenemende mate bestaat de noodzaak om beleidsonderzoek uit te voeren dat milieuthemadoorsnijdend is. Uit dat oogpunt is door herschikking van middelen een algemeen milieu-onderzoeksbudget gecreëerd op artikel 15.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 172 134149 167149 639151 482151 982 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) – 3 313– 2 763– 7 077– 6 830– 6 900 
1e suppletore begroting 2003 10 6678 0686 1376 5976 602 
Nieuwe wijzigingen:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Herverdeling budgetten DGR 2 3632 7332 4291 7651 811 
b. Herschikking DGW 10 62110 62110 62110 62110 621 
c. Diverse herschikkingen apparaatskosten  653758548653 
d. Van diverse onderzoeksinstrumenten tbv DGM-breed onderzoek  983983983983 
e. Taakstelling Strategisch Akkoord 2004  – 4 036    
f. Projectkosten ZEUS 771     
g. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 3 059– 6 834– 6 624– 6 620 
h. Hooflijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  393314– 101– 285 
i. Loonbijstelling 2003 1 9071 9712 0622 0582 055 
Stand ontwerpbegroting 2004212 565195 150164 731159 032160 499160 902160 301

Toelichting:

ad a.

Binnen DGR heeft een herverdeling van budgetten plaatsgevonden. Aanleiding is een andere inrichting van de DGR-organisatie als gevolg van aanpassingen in de beleidsomgeving van de Ruimtelijke Ordening (namelijk van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering).

Daarnaast heeft, zoals aangekondigd bij de eerste suppletore wet 2003, een correctie plaatsgevonden in de toerekening van de apparaatsuitgaven op artikel 1, 6, 8, 9 en 15.

ad c.

Dit jaar heeft een evaluatie dan wel herijking plaatsgevonden van de bedragen zoals die in de begroting 2003 zijn opgenomen. Deze bedragen zijn tot stand gekomen in de periode dat de VBTB werd ingevoerd (2000/2001). Uit deze evaluatie/herijking is gebleken dat minder activiteiten voor de beleidsartikelen worden uitgevoerd dan oorspronkelijk in de begroting zijn verwerkt.

ad d.

In toenemende mate bestaat de noodzaak om beleidsonderzoek uit te voeren dat milieuthemadoorsnijdend is. Uit dat oogpunt is door herschikking van middelen een algemeen milieu-onderzoeksbudget gecreëerd op artikel 15.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 20 21320 08020 08020 08020 080 
1e suppletore begroting 2003 25 7631 9001 9001 9001 900 
Stand ontwerpbegroting 200437 76345 97621 98021 98021 98021 98021 980

Artikel 16. Nominaal en onvoorzien

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
  200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003 – 11 182– 16 802– 28 304– 30 399– 29 961 
Mutatie NvW 2003 (Krst. II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 12) 12 62616 16121 48322 24322 623 
Mutatie 1e suppletore begroting 2003 44 90011 844– 11 51831 20829 603 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a. Hoofdlijnenakkoord: Efficiency en volumetaakstelling  – 2 188– 4 376– 6 564– 10 940 
b. Hoofdlijnenakkoord: Tegenboeking efficiency en volumetaakstelling  2 1884 3766 56410 940 
c. Hoofdlijnenakkoord: Subsidietaakstelling  – 80 000– 150 000– 150 000– 150 000 
d. Hoofdlijnenakkoord: Tegenboeking subsidietaakstelling  80 000150 000150 000150 000 
e. Hoofdlijnenakkoord: Taakstelling externen  – 15 298– 20 717– 20 717– 20 717 
f. Hoofdlijnenakkoord: Tegenboeking taakstelling externen  15 29820 71720 71720 717 
g. Hoofdlijnen Akkoord: Doorwerking WW-maatregelen naar collectieve sector   – 25– 50– 100 
h. Augustusbrief: extra taakstelling subsidies  – 95 000– 290 000– 290 000– 290 000 
i. Augustusbrief: Tegenboeking extra taakstelling  95 00040 00040 00040 000 
j. Strategisch Akkoord: Tegenboeking efficiency en volumetaakstelling  6 1901 1251 5001 500 
k. Van 1.99.74 Bijdrage RPB aan Strategisch Akkoord door temporisering groei  600600600163 
l. Naar 15.81.71 ivm eenmalige dekking restant Zeus – 771     
        
Desalderingen/overboekingen:       
m. Loonbijstelling 2003 bovenop personele taakstelling   – 324– 353– 340 
n. Loonbijstelling 2003 verdeeld – 6 553– 7 118– 6 857– 6 779– 6 774 
o. Prijsbijstelling verdeeld  – 5 000– 5 000– 5 000– 5 000 
p. Diverse technische afstemmingsmutaties – 24 20219 26631 394– 4 921– 6 706 
Stand ontwerpbegroting 2004 14 81825 1412 574– 241 951– 244 992– 244 992

Toelichtingen:

ad a. en b.

Het betreft de taakstelling en de uitboeking naar de desbetreffende artikelen van de efficiency- en volumetaakstelling voor VROM zoals deze in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen. De besparingen die moeten optreden door te bezuinigen op het primaire proces, zijn reeds onderverdeeld over de verschillende directoraten. De verdiepingsbijlage geeft per artikel inzicht hoe de taakstelling is geland.

In de onderstaande tabel is de totale netto verdeling opgenomen per directoraat generaal.

Tabel 16.1 Verdeling taakstelling hoofdlijnenakkoord: Efficiency- en volumetaakstelling (bedragen in € 1000)
 20042005200620072008
Taakstelling2 1884 3766 56410 94010 940
Aandeel RIVM– 232– 464– 696– 1 157– 1 157
Totaal te besparen1 9563 9125 8689 7839 783
      
Invulling:     
Centrale Sector– 78– 220– 314– 376– 408
DG Wonen– 582– 1 628– 2 326– 2 792– 3 024
DG Ruimte– 244– 682– 975– 1 169– 1 267
DG Milieu– 405– 1 134– 1 620– 1 943– 2 105
VROM Inspectie– 554– 1 551– 2 217– 2 660– 2 882
DG Rijksgebouwendienst– 37– 105– 150– 179– 194
Overige mutaties waaronder flankerend beleid– 561 4081 734– 66497
Totaal invulling– 1 956– 3 912– 5 868– 9 783– 9 783
      
Taakstelling uitgedrukt in fte's5090110130130

ad c. en d.

De subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord is bij de verschillende beleidsartikelen geheel ingevuld. Door middel van de tegenboeking bij ad. d. wordt deze taakstelling daarom opgeheven.

De onderstaande tabel toont de verdeling per beleidsinstrument.

Tabel 16.2 Verdeling taakstelling hoofdlijnenakkoord: Subsidies (bedragen in € 1000)
 20042005200620072008
Taakstelling80 000150 000150 000150 000150 000
Ombuigingen EPR (art. 3)– 7 800– 15 800– 22 800– 22 800– 22 800
Resteert ombuigingen VROM subsidies72 200134 200127 200127 200127 200
waarvan:     
ISV (art. 4)– 47 108– 72 926– 65 276– 65 509– 65 509
IPSV (art. 4)– 3 110– 8 732– 5 828– 4 663– 4 663
Gebiedsgericht beleid (art. 7)– 2 208– 4 474– 4 591– 4 591– 4 591
Bodemsanering (art. 7)– 8 138– 25 703– 27 859– 28 791– 28 791
Geluidssanering rail (art. 7)– 265– 738– 816– 816– 816
Geluidssanering weg (art. 7)– 2 911– 5 288– 5 595– 5 595– 5 595
ISV+IPSV+artikel 7 van DGM tezamen– 63 740– 117 861– 109 965– 109 965– 109 965
      
IPSV (art. 5)– 1 127– 2 094– 1 985– 1 985– 1 985
aankoop bufferzones (art. 8)00– 1 040– 647– 3 120
Interreg III (art. 9)– 1 771– 3 292– 2 080– 2 4730
subsidies maatschappelijke milieuact. (art. 11)0– 1 247– 1 072– 1 072– 1 072
subsidies vermindering milieudruk prod. (art. 11)– 908– 2 022– 2 063– 2 064– 2 064
onderzoek DGM (art. 11)– 492– 78– 37– 36– 36
subsidies stoffenbeleid (art. 12)– 750– 750– 750– 750– 750
subisdies afvalstoffenbeleid (art. 12)– 104– 92– 49– 49– 49
Overige artikelen tezamen– 5 152– 9 575– 9 076– 9 076– 9 076
      
Via BIRK (FES-fonds)– 3 308– 6 764– 8 159– 8 159– 8 159
Totaal invulling– 72 200– 134 200– 127 200– 127 200– 127 200

ad e. en f.

De taakstelling vermindering inhuur externen uit het Hoofdlijnenakkoord wordt middels de tegenboeking bij ad. f. geheel opgeheven. In de onderstaande tabel wordt zichtbaar welke artikelen/onderdelen een bijdrage aan deze uitboeking hebben geleverd.

Tabel 16.3 Verdeling taakstelling hoofdlijnenakkoord: Externen (bedragen in € 1000)
 20042005200620072008
Taakstelling15 29820 71720 71720 71720 717
Aanwendig prijsbijstelling tbv taakstelling– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000
Invulling taakstelling Energie Premie Regeling (art. 3)– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000
Nog in te vullen taakstelling externen5 29810 71710 71710 71710 717
Invulling per beleidsartikel     
Artikel 7– 615– 1 571– 1 195– 726– 726
Artikel 10– 394– 1 167– 1 136– 1 077– 1 077
Artikel 11– 732– 543– 1 198– 1 805– 1 805
Artikel 12– 498– 602– 564– 489– 489
Artikel 15– 3 059– 6 834– 6 624– 6 620– 6 620
Totaal invulling– 5 298– 10 717– 10 717– 10 717– 10 717

ad g.

Rijksbreed worden er maatregelen getroffen ter bevordering van de arbeidsparticipatie. Dit werkt door in het WW-pakket (kortdurende uitkering afschaffen/vervolguitkering afschaffen en wekeneis aanscherpen) via een korting op de loonbudgetten.

ad h. en i.

Als gevolg van de tegenvallende economie en het oplopende financieringstekort is VROM extra aangeslagen met een taakstelling van 95 mln in 2004 en vanaf 2006 structureel 290 mln.

De dekking hiervoor wordt gevonden door de Energie Premieregeling in te perken waardoor vanaf 2004 structureel 40 mln dekking wordt gevonden. Verder gaat, in het verlengde van de taakstelling uit het Hoofdlijnakkoord, de taakstelling huursubsidie een jaar eerder in. Met deze vervroeging is 55 mln gemoeid.

De resterende taakstelling vanaf 2006 van 250 mln wordt vooralsnog gestald op artikel 16 Nominaal en onvoorzien. Het Kabinet wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties vergroten en partijen structureel stimuleren om te komen tot innovatie en investeringen. Hiermee wordt beoogd dat de overheid ook op de lange termijn samen met bovengenoemde partijen de kwaliteit van de fysieke leefomgeving duurzaam in stand kan houden en verbeteren.

Het Kabinet wil in het bijzonder de werking van de woningmarkt en de doorstroming daarin verbeteren door vergroting van de ruimte voor verhuurders – waaronder woningcorporaties – om binnen grenzen meer marktconforme huurprijzen toe te passen. Door deze verruiming van het huurbeleid worden zij in staat gesteld meer te investeren in woningbouw en herstructurering, waartegenover het Kabinet van hen vraagt om de betaalbaarheid van het wonen voor kwetsbare groepen te waarborgen en de positieve effecten van deze maatregelen hiertoe te benutten. De verwachting is dat hiermee substantieel op het huursubsidiebudget zal worden bespaard. In onderstaande tabel wordt zichtbaar hoe deze extra taakstelling over de artikelen wordt verdeeld.

Tabel 16.4 Verdeling extra taakstelling Augustusbrief (bedragen in € 1000)
 20042005200620072008
Taakstelling95 00040 000290 000290 000290 000
      
Huursubsidie (art. 2)– 55 000    
Subsidietaakstelling (art. 16)  – 250 000– 250 000– 250 000
EPR (art. 3)– 40 000– 40 000– 40 000– 40 000– 40 000
Totaal invulling– 95 000– 40 000– 290 000– 290 000– 290 000

ad j.

Het betreft hier de invulling van de restanttaakstelling uit het Strategisch Akkoord. De taakstelling is voor het jaar 2004 helemaal uitgeboekt. Voor het jaar 2005 en verder resteert nog een gedeelte. Op basis van het in 2003 op te stellen organisatieen formatierapport vindt er medio 2004 binnen VROM een grote reorganisatie plaats, waarna precies duidelijk wordt waar de noodzakelijke besparingen zullen optreden. De taakstelling kan dan helemaal worden uitgeboekt en neerslaan op de juiste artikelen.

Tabe 16.5 Verdeling restanttaakstelling Strategisch Akkoord: Efficiency- en volumetaakstelling (bedragen in € 1000)
 20042005200620072008
Taakstelling14 55020 07522 10022 10022 100
Ingevuld bij Begroting 2003 incl. Nota van Wijziging– 8 360– 9 500– 10 260– 10 640– 10 640
Restant in te vullen taakstelling6 19010 57511 84011 46011 460
      
Invulling per beleidsdirectie     
Bijdrage RIVM (art 1)– 750– 1 125– 1 500– 1 500– 1 500
Apparaat Directoraat Generaal Milieu– 1 4140000
Apparaat Directoraat Generaal Wonen– 1 6500000
Apparaat Directoraat Generaal Ruimte– 5110000
Apparaat VROM inspectie– 9430000
Directie Bedrijfsvoering en Managementondersteuning (art 15)– 3 7320000
Totaal ingevuld op apparaat– 9 000– 1 125– 1 500– 1 500– 1 500
      
Voorziening tbv flankerend beleid2 9050000
Effecten loonbijstelling– 95321351338338
Totaal samenhangende mutaties2 810321351338338
      
Restant nog in te vullen taakstelling09 77110 69110 29810 298

ad k.

Deze reeks vormt de bijdrage van het Ruimtelijk Plan Bureau aan VROM-problematiek door groeidoelstelling (van 50 naar 70 fte's) op het niveau van 2003 te bevriezen tot 2007. Daarnaast levert het RPB vanaf 2007 een bijdrage aan de VROM efficiency- en volumetaakstelling uit het Strategisch Akkoord.

ad n.

De loonbijstelling tranche 2003 is aan de verschillende directoraatonderdelen uitgekeerd.

ad o.

In het Hoofdlijnenakkoord is besloten om 40% van de prijsbijstellingstranche 2003 e.v. uit te keren. Van deze prijsbijstellingstranche wordt een gedeelte gebruikt (5 mln structureel) om de taakstelling externen in te vullen. Daarnaast zal op een later moment het gedeelte waarvoor juridische en/of bestuurlijke verplichtingen bestaan, aan de verschillende beleidsinstrumenten worden uitgekeerd.

6. De bijlage 2. inzake Moties en Toezeggingen

Het overzicht van de door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door Bewindslieden gedane toezeggingen (1 juni 2002–1 juni 2003)

OVERZICHT MOTIES EN TOEZEGGINGEN WONEN

A. Overzicht van de moties van Wonen
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van Zaken
Van der Staaij De regering wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze kan worden bevorderd dat in restrictief beleidsgebieden en plattelandsgemeenten c.q.kleine kernen een adequaat woningaanbod kan worden gewaarborgd met name voor starters die geen hoog inkomen hebben.17-11-99 Kamerstukken II 26 800 XI, nr. 30 (Begroting VROM 2000)Op de motie wordt ingegaan in de MvT van de 2e novelle Huisvestingswet. De 2e novelle is terug van de Raad van State. Een nader rapport wordt voorbereid. In de stellingnamebrief die op 5 november 2002 (TK 28 667) aan de Tweede Kamer is gezonden is aangegeven dat gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om aan de woonwensen van de eigen bevolking tegemoet te komen. Hierbij geven provincies kaders aan. Gemeenten moeten aandacht hebben voor de positie van alle woningzoekenden op de woningmarkt. Het kabinet zal bezien of de Huisvestingswet, waar het gaat om woonruimteverdeling, hierop toegesneden kan worden zodat gemeenten er gebruik van kunnen maken.
Albayrak c.s. De regering wordt verzocht het mogelijk te maken dat vrouwen die een relatie hebben verbroken en die in afwachting zijn van een vergunning tot voortgezet verblijf, over een zelfstandige huisvestingsvergunning kunnen beschikken.21-06-00 Kamerstukken II 27 111, nr. 2 VAO Vreemdelingrechtelijke rechtspositie van vrouwen in het vreemdelingenBeleidBrief met reactie over hoe motie zal worden uitgevoerd is op 17 september 2001 naar de Kamer gestuurd (TK 27 111 nr. 10). Novelle Advies RvS is inmiddels ontvangen De motie is verwerkt in de 2e novelle. Zie motie v.d. Staaij (hiervoor). Bezien wordt in hoeverre de verwerking van het Hoofdlijnenakkoord meegenomen kan worden. In het najaar 2003 zal hierover een beleidsbrief verschijnen.
Van Zijl c.s. De regering wordt verzocht om in overleg met Aedes, VEH en de Woonbond tot een spoedige uitwerking van de AMvB (art. 22) te komen en de Kamer daar uiterlijk bij de indiening van de begroting 2001 over te informeren.22-06-00 Kamerstukken II 27 071, nr. 10 Wetsvoorstel Bevordering Eigenwoningbezit (novelle)De EK en TK zijn bij brieven d.d. 13 maart (VROM 000471), 7 mei (VROM 000637) en 21 juni 2001 (TK 25 309 nr. 46f) geïnformeerd over het verdere traject rond de wetswijziging en voor korting en waardedeling. Wetswijziging is terug van Raad van State; nader rapport is in de maak. Zie motie Baarda c.s.
Rietkerk c.s. De regering wordt verzocht in overleg met Aedes, VNG en andere partijen een handvest inzake richtlijnen voor een deugdelijk overleg met wijkbewoners bij herstructureringsprojecten op te stellen en de Kamer hierover te rapporteren.26-06-00 Kamerstukken II 26 884, nr. 26 Wetsvoorstel Stedelijke VernieuwingHandvest bewonersparticipatie is gereed. Met dit Handvest is gedeeltelijk uitvoering gegeven aan de motie. De verhuiskostenvergoeding zal via wet- en regelgeving worden geregeld. (Zie motie Duivesteijn) Wijziging BBSH treedt medio 2004 in werking.
Van Gent/Duivesteijn De regering wordt verzocht voorstellen te doen om het particulier opdrachtgeverschap voor alle groepen van bewoners mogelijk te maken.19-10-00 Kamerstukken II 27 400 XI, nr. 22 (gewijzigd) (Begroting VROM 2001)Eind 2001 zijn door VROM intentiedocumenten opgesteld met 20 regio's. Over particulier opdrachtgeverschap is hierin afgesproken dat gestreefd zal worden naar een aandeel van een derde in de regionale woningbouwproductie over de periode 2005–2010. Ter ondersteuning van dit beleidsdoel heeft de regering ervoor gekozen om in hoofdzaak in te zetten op vier sporen: 1. Bestuurlijk overleg in het kader van de Verstedelijkingsafspraken en het Convenant Grondprijzen voor Kavelbouw; 2. Informatievoorziening en kennisoverdracht rond eigenbouw naar burgers, gemeenten en andere betrokkenen via het Informatiecentrum Eigen Bouw; 3. Stimuleren van innovaties en experimenten via IPSV en de SEV; 4. Wetgeving, door invoering van de exploitatievergunning, waarmee gemeenten de mogelijkheid krijgen om gedeelten van een bouwlocatie aan te wijzen voor kavelbouw (ook al liggen er «bouwclaims»). Genoemde instrumenten zijn gericht op alle groepen bewoners, ongeacht hun inkomen. Specifieke instrumenten voor lagere inkomensgroepen zijn dus niet in voorbereiding. Zie ook motie Schoenmakers/Ravestein i.v.m. Info centrum eigenbouw.
Baarda c.s. De regering wordt verzocht z.s.m. te komen tot een uitwerking van de AMvB uit art. 22, vierde lid, in die zin dat mogelijkheden worden geopend voor tussenvormen van koop en huur (zie ook motie van Zijl c.s.).05-12-00 Kamerstukken I 25 309, nr. 46e Wetsvoorstel Bevordering Eigen WoningbezitEr komt een aanpassing in de procedure; ingangsdatum is naar verwachting 1-1-2004. De evaluatie van BEW is in 2004.
Schoenmakers/Ravestein De regering wordt verzocht aan Architectuur Lokaal de opdracht te verstrekken voor het ontwikkelen van een integraal PvA, waarbij kennis en kunde worden gebundeld van instellingen die het particulier opdrachtgeverschap c.q. het particulier woningbezit bevorderen.19-02-01 Kamerstukken II 27 450, nr. 9 Notaoverleg Architectuurbeleid 2001-2004De motie is meegenomen bij de uitwerking van het project uit de Nota «Ontwerpen aan Nederland». In september 2001 is door VROM opdracht verstrekt aan SEV, VEH en Architectuur Lokaal voor een gezamenlijke voorstudie naar de mogelijkheden van een, onder auspiciën van die drie organisaties, op te richten landelijk Informatiecentrum voor Eigen Bouw (ICEB). Op basis van de kennisinventarisatie en het bedrijfsplan zijn de activiteiten van het Informatiecentrum verdeeld over: Architectuur Lokaal, Bouwcentrum Expo, SEV en Vereniging Eigen Huis. Vooralsnog wordt uitgegaan van een opening tijdens de Woonmarkt Heilige Huisjes 3 in september 2003.
Biesheuvel/Duivesteijn De regering wordt verzocht bij de verdere onderhandelingen over het NAW tot concrete afspraken te komen over het oplossen van de groeikernenproblematiek, en daarbij de mogelijkheid van huurverlaging ineens te betrekken.19-03-01 Kamerstukken II 27 559, nr. 10 Notaoverleg Nota WonenNAW is getekend op 12 juli 2001. Het NAW is 21 augustus 2001 met begeleidende brief aan de Kamer verstuurd (TK 27 559/27 400 XI nr. 26). De toegezegde evaluatie NAW eind 2002 is niet doorgegaan. Bezien wordt of en zo ja op welke wijze het NAW een vervolg zal krijgen.
Hofstra/Duivesteijn De regering wordt verzocht om over de effectuering van de doelstellingen uit de Nota Wonen meerjarenafspraken te maken met gemeenten en corporaties, de verkoop van sociale huurwoningen en de bouw van sociale koopwoningen in de Woonwet als apart prestatieveld op te nemen, en de verkoop te volgen en zonodig aanvullende maatregelen te nemen of belemmeringen weg te nemen. Gedacht kan worden aan een financiële heffing (bijv. Fonds Nota Wonen).19-03-01 04-04-01 Kamerstukken II 27 559, nr. 24 (gewijzigd bij heropening d.d. 04-04-2001) Notaoverleg Nota Wonen 19-03-2001Dit wordt via verstedelijkingsafspraken en 50 wijken aanpak geïmplementeerd. Invoering van de woonwet wordt nog bezien.
De Ruiter c.s. De regering wordt verzocht om de beoogde 300 klantcontactpunten operationeel te hebben voor de ingang van het volgende huursubsidiejaar (2003/2004) en daarbij de bestaande huurderloketten bij corporaties en./of gemeenten zoveel mogelijk te benutten.30-09-02 Kamerstukken II 28 464, nr. 19 Vertragingen uitbetaling huursubsidie31 oktober 2002 is een brief aan TK gezonden (TK 28 464 nr. 21). Zie ook de voortgangsrapportage die in mei 2003 aan de TK is gezonden (28 464 nr. 26). Per 1 juli 2003 zijn er ruim 400 Huursubsidie Informatie Punten.
Van Dijke c.s. De regering wordt verzocht op basis van de handreiking burenlawaai brede bekendheid te geven, bij voorkeur dmv Postbus 51 spotje, aan wat de burgers zelf kunnen doen en wat de lokale overheid of politie behoort te doen tegen burenlawaai.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 44Op 3 juli 2003 is een brief gezonden, waarin de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de communicatiemiddelen voor de handreiking (site; CD-rom en brochure.)
Van der Ham c.s. De regering wordt verzocht komend jaar te rapporteren over de effecten van de afschaffing van de fiscale vrijstellingen voor corporaties.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 42In maart 2003 is een brief naar de Kamer gegaan over deze motie (Kamerstuk II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 95). Een jaar na inwerkingtreding (vanaf 2004) vindt monitoring plaats.
Van der Ham c.s. De regering wordt opgeroepen in overleg met de verschillende partijen een instrument te ontwikkelen dat voorkomt dat tijdens de ontwikkeling van woningbouw wordt bezuinigd op eerder in de planvorming voorgenomen groenvoorzieningen.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 41Zie de brief van 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer (TK 28 600 XI nr. 90). De verantwoordelijkheid ligt bij gemeenten en marktpartijen.
Van Gent c.s. De regering wordt verzocht de corporatiesector op te roepen om binnen zes maanden met ambitieuze en sluitende voorstellen te komen om de vermogensoverschotten via verevening te activeren, zodat de middelen van relatief rijke corporaties kunnen worden ingezet voor de volkshuisvestingsopgave van corporaties in het bestaand stedelijk gebied; De regering wordt verzocht hierover uiterlijk in juni 2003 aan de Kamer te rapporteren, en deze rapportage gepaard te laten gaan van een voorstel tot wijziging van het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting waarin een regeling wordt voorgesteld om bedoelde overschotten te verevenen.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 38De zgn. «matchingbrief» is gepland voor najaar 2003.
Van Gent en Duivesteijn De regering wordt verzocht de ontwikkeling van het normhuurstelsel op te schorten; tevens wordt verzocht voorts voor de zomer 2003 alternatieven aan de Kamer voor te leggen, waarbij de woonlasten van huurders met lage inkomens en middeninkomens via de fiscus worden gemaximeerd.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 37Naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord wordt bezien welke beleidslijn gekozen wordt.
Van Gent c.s. De regering wordt verzocht op de kortst mogelijke termijn in het BBSH dan wel in de Wet Stedelijke vernieuwing te verankeren dat bewoners die gedwongen moeten verhuizen, recht hebben op een onkostenvergoeding van minimaal 5000 euro.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 35Op de kortst mogelijke termijn brief naar de Kamer: is verzonden in december 2002 (kamerstuk II, 2002–2003, 28 691, nr. 3) Zal worden meegenomen in de wijziging van het BBSH, dat naar de huidige stand van zaken medio 2004 in werking zal treden.
Van Gent c.s. De regering wordt verzocht uiterlijk in maart voorstellen te doen aan de Kamer, opdat het initiatiefrecht van huurders wordt verankerd in het Burgerlijk Wetboek en/of in de overlegwet. 28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 34Bij brief van 10 maart 2003 is aangegeven eerst voorstellen van het LOHV af te wachten (kamerstukken II 2002/2003 28 600 XI, nr. 95).
Bochove en Van Gent De regering wordt verzocht voor de zomer van 2003 de Huursubsidiewet zodanig aan te passen dat studenten en jongeren met ingang van juli 2003 huursubsidie kunnen ontvangen voor bewoning van onzelfstandige woonruimte in specifiek daartoe aangewezen panden en complexen.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 33Bij brief van 10 maart 2003 is aangegeven dat de motie niet wordt uitgevoerd (kamerstukken II 2002/2003 28 600 XI, nr. 95). Tijdens het AO van 19 juni is door de Minister toegezegd dat voor de begrotingsbehandeling een actieplan aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. In dat plan worden de mogelijke oplossingsrichtingen aangegeven.
Duijvestein c.s. De regering wordt verzocht een onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur onafhankelijke kosten/kwaliteitstoets verplicht te stellen voor de nieuwbouwwoningen op de VINEX- en VINAC-locaties.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 30Zie de brief van 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer (TK 28 600 XI nr 95). Is primair een zaak van gemeenten en marktpartijen.
Duijvesteijn c.s. De regering wordt verzocht de Kamer op korte termijn te informeren hoe de bouw van sociale huurwoningen kan worden gegarandeerd zodat de toegang voor lagere inkomens en allochtonen tot de VINEX-wijken kan worden verzekerd.28-11-02 Kamerstukken II 28 600 XI, nr. 29Zie de brief van 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer (TK 28 600 XI nr 95). De VINEX-convenanten bieden voldoende mogelijkheden om sociale woningbouw te realiseren. Verdere uitbreiding van sociale woningbouw op de verschillende locaties is een zaak van gemeenten en corporaties.
Hofstra c.s. Verzoekt de regering per 1/7/05 kostendekkende exploitatie voor monumenten mogelijk te maken en vooruitlopend daarop in het hele land het Amsterdamse model mogelijk te maken.09-04-03 Kamerstukken II 28 648, nr. 4De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Van Gent c.s. Verzoekt de huidige vrijstellingsregeling voor betaling van leges bij de huurcommissie te handhaven.09-04-03 Kamerstukken II 28 648, nr. 2De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
B. Overzicht van de toezeggingen van Wonen
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Huurcommissies: toezicht Het toezicht op de huurcommissies komt terug bij het IHH-II-traject.11-05-99 Kamerstukken I 25 445 Wetsvoorstel Wijziging Huurprijzenwet WoonruimteHet IHH-II traject heeft niet geleid tot wijzigingen ten aanzien van het toezicht. Reeds eerder is met de Kamer gesproken over de toekomst van de huurgeschillenbeslechting. Het voornemen bestaat de verantwoordelijkheid ten aanzien van de huurgeschillenbeslechting buiten de rijksoverheid te organiseren. De bestuurlijke en juridische consequenties worden momenteel onderzocht. Vóór de VROM begrotingsbehandeling zal, na afstemming in de Ministerraad, aan de Tweede Kamer een brief worden gestuurd over de toekomst van de huurgeschillen.
CSS: evaluatie Over anderhalf jaar zal er een evaluatie van de werking van het Convenant Sluitend Stelsel plaatsvinden. De wettelijke bepaling van de heffingsmogelijkheid zal bij de evaluatie van het college sluitend stelsel in 2002 betrokken worden. Daarnaast zullen mogelijke alternatieven in beeld gebracht worden.11-11-99 AO huurbeleid Kamerstukken 26 247 nr. 2CSS komt aan de orde in de zgn. Matchingbrief . Deze brief is gepland voor het najaar 2003 (zie motie van Gent c.s. over inzet vermogensoverschotten corporaties (Kamerstuk II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 38).
Huisvestingswet: Waddeneilanden Gekeken zal worden in hoeverre een uitzonderingsregime voor de Waddeneilanden mogelijk is.01-02-00 Kamerstukken II 26 471 Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (novelle)Zit verwerkt in concept-AMvB (Huisvestingsbesluit). Deze wordt met de 2e novelle Huisvestingswet aan de TK aangeboden. Advies van de Raad van State m.b.t. de 2e novelle is ontvangen. Een nader rapport wordt momenteel voorbereid. In het Najaar 2003 Beleidsbrief naar TK. Zie motie Albayrak c.s.
Wet stedelijke vernieuwing/ISV: sancties Toegezegd wordt dat indien er sancties worden getroffen tegen een gemeente (vaststellen lager bedrag), de Kamer hierover geïnformeerd wordt.26-06-00 Kamerstukken II 26 884 Wetgevings-overleg Wetsvoorstel Stedelijke VernieuwingDe eerste financiële verantwoording over ISV-I is in 2005.
Grondbeleid en kwaliteit Toegezegd wordt dat de relatie tussen kwaliteit en gemeentelijk grondbeleid de komende tijd via onderzoek nader verduidelijkt zal worden.19-10-00 Kamerstukken II 27 400 XI (Begroting VROM 2001)In de Nota Grondbeleid (TK 2000–2001, 27 581, nrs. 1–2) komt de relatie kwaliteit en gemeentelijk grondbeleid aan de orde. Convenant tussen VNG, NEPROM/ NVB en VROM over grondprijsbeleid is 19 december 2001 ondertekend. Convenant 2001 wordt gemonitord in 2003 en 2004 Vervolgconvenant P.O. en cascobouw.
Bouwvergunningen: burenrecht Toegezegd wordt dat in het voorlichtingstraject (folders/internet) zeker aandacht besteed zal worden aan burenrecht en het goed voorafgaand overleg met de buren.20-02-01 kamerstukken II 26 734 Wijziging van de Woningwet (bouwvergunningsprocedure en welstandstoezicht)In het voorlichtingstraject is aan genoemde items aandacht besteed. Zie wijziging Woningwet per 1 januari 2003.
Bouwvergunningen: evaluatie Toegezegd wordt dat na drie jaar i.p.v. vier jaar een evaluatie plaatsvindt van de wet en AMvB's. Daarbij zullen de zaken die van de zijde van de Kamer zijn aangevoerd, betrokken worden, zoals burenrecht, wenselijkheid excessenregeling, gebiedsgerichte beperkingmogelijkheid voor gemeenten, effect van vergunningsvrij bouwen op de omgeving van monumenten, ervaring met de stadsbouwmeester.20-02-2001 Kamerstukken II 26 734 Wijziging van de Woningwet (bouwvergunningsprocedure en welstandstoezicht)De betreffende wijziging van de Woningwet is op 1 januari 2003 in werking getreden. Na 3 jaar zal een en ander worden geëvalueerd. Evaluatie in 2005.
Experimenten vouchers Toegezegd wordt dat de Kamer een brief zal krijgen voordat de experimenten starten over de uitgangspunten en nadere invulling van de voucher-experimenten, en de meerwaarde daarvan.19-03-01 Kamerstukken II 27 559 Notaoverleg Nota WonenDe Kamer is bij brief d.d. 22 mei 2002 geïnformeerd over experiment (aanbieding eindrapport IBO toepassingsmogelijkheden van vouchers of pgb's in de woon/woonzorgsector, TK 28 377 nr. 1). Via kamervragen en MvT 2003 is de TK geïnformeerd.
Corporaties: intern toezicht en salariëring directeuren Toegezegd wordt dat het CFV gevraagd zal worden een nader onderzoek te plegen naar het functioneren van intern toezicht en de salariëring van directeuren, dit ook in relatie tot intern toezicht.19-03-01 Kamerstukken II 27 559 Notaoverleg Nota WonenBrief aan de TK over interne controle bij corporaties is 29 mei 2002 aan de TK gestuurd (28 000 XI nr. 53). Het onderzoek naar salariëring van directeuren is door het CFV afgerond. Onderzoek naar TK gestuurd (oktober 2002, VROM 02881).
Corporaties: commerciële activiteiten Toegezegd wordt dat de Stas een onderzoek zal laten doen naar de bijdrage die commerciële activiteiten hebben geleverd aan de maatschappelijke prestaties van corporaties.19-03-01 Kamerstukken II 27 559 Notaoverleg Nota WonenIn juli 2003 heeft het CFV over de situatie m.b.t. de verbindingen gerapporteerd aan de Minister. De analyse wordt vervolgd.
BEW en Schuldenproblematiek Toegezegd wordt dat de BEW tussentijds op de schuldenproblematiek bezien zal worden.19-03-01 Kamerstukken II 27 559 Notaoverleg Nota Wonen 19-03-2001Is beperkt aan de orde geweest in het onderzoek naar de verkoop van huurwoningen. In 2004 wordt de BEW geëvalueerd.
Corporaties: waardering corporatiebezit Toegezegd wordt dat de stas komende tijd aandacht zal besteden aan de wijze waarop het corporatiebezit wordt gewaardeerd.19-03-01 Kamerstukken II 27 559, Notaoverleg Nota WonenAnalyses van CFV wijzen uit dat (gecorrigeerde) bedrijfswaarde reeds wordt gebruikt. Eenduidig gebruik daarvan wordt nader bezien en besproken met CFV en WSW.
IHH: administratieve lasten en legesbetaling Toegezegd wordt dat bij de evaluatie van IHH-I gekeken zal worden in hoeverre formulieren «geïntegreerd» kunnen worden (hoe kunnen administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt worden). De systematiek van de legesbetaling maakt onderdeel uit van evaluatie IHH-1.26-03-01 Kamerstukken II 26 090, 26 089 Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte en titel 7.4 BWZie ook toezegging gedaan tijdens AO huurbeleid en huurcommissies d.d. 26 juni 2002. Zie evaluatie IHH-I (elders). Zelfde brief als IHH-2. Zie ook bij verouderingsaftrek (p.7). Tweezijdige leges worden afgeschaft. Bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de legessystematiek (van twee naar eenzijdige leges) zal nagegaan worden in hoeverre procedures gestroomlijnd of samengevoegd kunnen worden. Wetsvoorstel in najaar 2003 naar de Kamer.
Initiatiefrecht huurders De toezegging eerder gedaan bij de behandeling van de Nota Wonen wordt herhaald, nl. dat bij de Woonwet aspecten als een initiatiefrecht van huurders c.q. de invloed van bewonersorganisaties betrokken zullen worden.26-03-01 Kamerstukken II 26 090, 26 089 Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte en titel 7.4 BWOverlegwet en voornemen Woonwet: Brief is op 6 december 2001 aan Tweede Kamer aangeboden (28 160 nr. 1). Tweede Kamer heeft op 19 december 2001 aangegeven deze te behandelen bij wetgevingsoverleg over Ontwerp-Woonwet. LOHV is op 3 april 2002 nogmaals verzocht te komen met voorstellen uiterlijk 1 september 2002. Het LOHV is nog niet met voorstellen gekomen voor een initiatiefrecht. Zoals aangegeven in de brief van 10 maart 2003 hecht de Regering er aan voorstellen van het LOHV af te wachten (kamerstukken II 2002/2003 28 600 XI, nr. 95).
Servicekosten Toegezegd wordt dat in een AMvB de servicekosten nader worden aangegeven. Gedacht kan worden aan de omschrijving «de servicekosten hebben betrekking op de levering van diensten».26-03-01 Kamerstukken II 26 090, 26 089 Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte en titel 7.4 BWDe amvb over servicekosten is op 8 april 2003 gepubliceerd in Staatsblad 2003, 170.
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte: dwingende bepalingen Toegezegd wordt dat in het kader van de uitwerking van de Nota Wonen de regering met voorstellen komt inzake het afwijken van dwingende bepalingen (bijv. standaardregeling van een lagere huur bij een slecht onderhouden woning).26-03-01 Kamerstukken II 26 090, 26 089 Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte en titel 7.4 BWItem zal worden besproken met huurders en verhuurdersorganisaties, met het oog op standaardregelingen Wordt betrokken bij uitwerking Cie. Huurbeleid II. Is gestart; loopt door tot 2004.
Onrechtmatige bewoning Toegezegd wordt dat in de reguliere rapportages (zoals het VROM-jaarverslag) informatie zal worden verschaft over de stand van zaken rond onrechtmatige bewoning.11-04-01 AO Onrechtmatige BewoningDe Tweede Kamer zal na de zomer 2003 geïnformeerd worden over de resultaten van de monitoring van de VROM inspectie naar de bestrijding van onrechtmatige bewoning.
Wijziging Woningwet: Bureninfomatieplicht Welstand in jaren '20-'30 wijken, Stadsbouwmeester Toegezegd wordt dat het aspect van het informeren van de buren, de ontwikkelingen rond het functioneren van de stadsbouwmeester en rond het type «jaren 20 en 30»-wijken meegenomen zullen worden bij de evaluatie van de wet en eventueel bij de eerstvolgende wetswijziging.03-10-01 Kamerstukken I 26 734 Wijziging van de Woningwet (bouwvergunningsprocedure en welstands-toezicht)Wordt meegenomen bij de evaluatie van de wetswijziging (2½-3 jaar na inwerkingtreding). Evaluatie volgt in 2005.
Corporaties: Rijksbeleidskader Toegezegd wordt dat de Kamer begin volgend jaar een proeve van het Rijksbeleidskader zal ontvangen.09-10-01 AO Wonen en Zorg en wijziging BCFV/BBSHDit zal gebeuren voor wat betreft het Rijksbeleidskader voor corporaties. Proeve van Rijksbeleidskader wordt opgezet. Proeve is gestart in o.a. Breda. Verder traject «Rijksbeleidskader» wordt bezien in kader van beantwoording van advies van RvS over concept Woonwet. Verder traject afhankelijk van dat van de woonwet.
Wonen en zorg: woonzorgvoorzieningen Toegezegd wordt dat de Kamer een overzicht zal krijgen van woningen die de afgelopen drie jaar gebouwd zijn met woonzorgvoorzieningen.09-10-01 AO Wonen en Zorg en wijziging BCFV/BBSHOverzicht zal worden geleverd op basis van nieuwe BNW cijfers Wordt meegenomen in VROM-VWS-brief over kwantitatieve opgave wonen/zorg. Brief zal in september 2003 naar de Kamer worden gezonden.
Wonen en zorg: particulier eigendom Toegezegd wordt dat er een onderzoek naar de aspecten van het particulier eigendom en de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid daarbij ingesteld zal worden. Dit zal eerste helft volgend jaar afgerond zijn en de Kamer zal daarover geïnformeerd worden.09-10-01 AO Wonen en Zorg en wijziging BCFV/BBSHHet betreffende onderzoek is afgerond. Beleidsstandpunt volgt. Wordt meegenomen in VROM-VWS-brief over kwantitatieve opgave wonen/zorg. Brief zal in september 2003 naar de Kamer worden gezonden.
Huurbeleid: effecten lange termijn beleid Toegezegd wordt dat de geplaatste kanttekeningen van de Kamer bij de effecten van het lange termijn huurbeleid meegenomen zullen worden in de uitwerking daarvan en het onderzoek naar de effecten ervan, zoals de risico's ten aanzien van een gedifferentieerde wijkopbouw (maar denk ook aan mogelijkheid afsluiten prestatiecontracten), meerjarige zekerheid en de effecten op het investeringsgedrag.13-11-01 AO Huurbeleid en NAW Kamerstukken 27 926 nr. 2-3-4-5Kanttekeningen Tweede Kamer worden meegenomen in onderzoeksopzet en besprekingen in Commissie Huurbeleid II. Oplevering onderzoeksresultaten in voorjaar 2003. In 2003 zal de minister voorstellen doen voor de invulling van het huurbeleid voor de lange termijn. Gelijktijdig of kort na verzending van de voorstellen kunnen effectanalyses plaatsvinden.
Huurbeleid: Cie Vermeulen II Toegezegd wordt dat de VNG in een bepaalde vorm bij Commissie Vermeulen II geconsulteerd zal worden.13-11-01 AO Huurbeleid en NAW Kamerstukken 27 926 nr. 2-3-4-5Wordt uitgevoerd in onderzoekstraject en bij invulling nieuw huurstelsel. Na afronding effect-analyses overleg met VNG. In 2003 zal de minister voorstellen doen voor de invulling van het huurbeleid voor de lange termijn. Zie ook de vorige toezegging. De effect-analyses zullen besproken worden met de VNG.
Woonzorgstimuleringsregeling Toegezegd wordt dat in de brief aan de Kamer over de eerste ronde WoZoSti-regeling ook gereageerd zal worden op het voorstel van het College voor Ziekenhuisvoorzieningen tot een Deltaplan.22-11-01 Kamerstukken II 28 000 XI (Begroting VROM 2002) 22 en 27-11-2001Brief zal in september 2003 naar de Kamer worden gezonden.
Kernvoorraad en doelgroep Toegezegd wordt dat het komend jaar op een overzichtelijke wijze cijfermateriaal over de beschikbare goedkope woningvoorraad, de ontwikkeling van de doelgroep, zo mogelijk regionale uitsplitsing en dergelijke aan de Kamer gepresenteerd zal worden.22-11-01 Kamerstukken II 28 000 XI (Begroting VROM 2002) 22 en 27-11-2001De meest actuele cijfers en inzichten zullen aan de kamer worden gepresenteerd. Brief zal in september 2003 naar de Kamer worden gezonden.
Grondbeleid Toegezegd wordt dat de toezeggingen in de Nota grondbeleid nagekomen zullen worden (in dit geval onderzoek naar het loskoppelen van bouwrecht en eigendomsrecht), maar wel in de juiste prioriteit.22-11-01 Kamerstukken II 28 000 XI (Begroting VROM 2002) 22 en 27-11-2001Zie Voortgangsbrieven grondbeleid aan de Tweede Kamer. Berichtgeving naar TK tweede helft 2003.
Prestatienormering Toegezegd wordt dat er in 2002 een bredere beschouwing komt over het fenomeen prestatie-eisen in de Huursubsidiewet.22-11-01 Kamerstukken II 28 000 XI (Begroting VROM 2002) 22 en 27-11-2001De Raad van State heeft op 20 november 2002 uitspraak gedaan over de uitgavennorm van de prestatienormering. Toepassing van artikel 44 van de Huursubsidiewet is in strijd met artikel 7 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Aan de TK is voorgesteld met ingang van het subsidietijdvak 2003–2004 de uitgavennorm te schrappen en de verhuisnorm te handhaven. De beheersing van de huursubsidie-uitgaven zal worden meegenomen met de herijking van de huursubsidie zoals dat is aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord.
Woonwagenstandplaatsen Toegezegd wordt dat er in 2004 (voordat ISV2-convenanten worden afgesloten) een meer structurele analyse aan de TK gestuurd zal worden (meer gedegen analyse).29-11-01 AO Woonwagens 28 000 XI nr. 42De analyse vindt plaats in de tweede helft van 2003.
Woonwagenstandplaatsen Toegezegd wordt dat de Kamer op de hoogte gesteld zal worden van de uitkomsten van de IPO/VNG- analyse (maart afgerond). Daarbij wordt ook de passantenproblematiek betrokken.29-11-01 AO Woonwagens 28 000 XI nr. 42Bij VNG en Aedes bestaat geen behoefte aan een nieuwe onderzoek. De passantenproblematiek wordt als agendapunt opgevoerd voor het overleg met IPO om de problematiek helder te krijgen.
Woonwagenstandplaatsen Toegezegd wordt dat er vanuit een positieve grondhouding naar een verlenging van de voorrangsregeling gekeken zal worden.29-11-01AO Woonwagens 28 000 XI nr. 42Brief eind 2002 naar de Kamer; Kamerstuk 28 600 XI, nr. 87. De regeling wordt niet verlengd
Handvest Bewonersparticipatie Toegezegd wordt dat de kamer het Handvest Bewonersparticipatie toegestuurd zal krijgen zodra er overeenstemming is.29-11-01 AO over ISV, overdrachtsbelasting en betonschade Zaanstad 28 000 XI nr. 44Handvest bewonersparticipatie: zie motie Rietkerk hierboven. Medio 2003. Zie motie Rietkerk inz. Handvest.
Afschaffing verouderingsaftrek Toegezegd wordt dat de validiteit van de veronderstellingen waarop de effecten van de afschaffing van de verouderingsaftrek gebaseerd zijn, nauwkeurig gemonitord zullen worden. De Kamer zal periodiek op de hoogte gesteld worden.05-12-01 VAO huurbeleid 27 928 nr. 2-3-4-5In het jaarlijkse huuronderzoek is nagegaan in hoeverre afschaffing van de verouderingsaftrek van invloed is geweest op het huurbeleid van verhuurders. Resultaten zijn bij brief van 27 november 2002 aan de Tweede Kamer verzonden (kamerstukken II 2002/2003, 27 926, nr. 12). Het onderzoek wordt in 2003 herhaald.
AmvB vergunningvrij bouwen Toegezegd wordt dat op het punt van voorlichting aan burgers alle ins and outs zo objectief mogelijk aangegeven zullen worden. Meegenomen in de voorlichting zal worden de omschrijving van de begrippen voorgevel- en achtergevellijn.15-01-02 EK-behandeling Concept-AmvB bouwvergunningvrije en lichtvergunningplichtige bouwwerkenAmvB is 8 augustus 2002 gepubliceerd en op 1 januari 2003 in werking getreden (Staatsblad nr. 410). In het uitgebreide voorlichtingsmateriaal is aandacht besteed aan genoemde zaken.
Woningwet: vergunningvrij bouwen Toegezegd wordt dat de wijziging van de Woningwet na 2,5 à 3 jaar geëvalueerd zal worden en dat de EK daarvan op de hoogte gesteld zal worden. De effecten op de verhoudingen tussen buren zullen daarin meegenomen worden, ingegaan zal worden op de vraag hoe gemeentebesturen omgaan met hun bevoegdheden, en of ze niet alleen van het minimalistische model uitgaan (qua omgevingsbeleid), maar ook wat ruimer kijken dan het wetsvoorstel toestaat.15-01-02 EK-behandeling Concept-AmvB bouwvergunningvrije en lichtvergunningplichtige bouwwerkenEvaluatie in 2005.
Huurgeschillen Toegezegd wordt dat de Kamer rond de zomer een notitie zal krijgen over de toekomst van de huurgeschillenbeslechting. Daarin zullen een aantal oplossingsrichtingen worden aangegeven, met voor- en nadelen, zodat de Kamer een fundamentele discussie over de lange termijn kan voeren. Meegenomen zullen worden de modellen die door de Kamer naar voren zijn gebracht, zoals de vorming van een agentschap, en de modellen die door de Huurdersfederatie Emmen zijn genoemd.06-02-02 AO Huurcommissies 28 000 XI nr. 49In de voortgangsrapportage brief van 10 oktober is gemeld dat eerst een kabinetsstandpunt gevraagd wordt. Reeds eerder is met de Kamer gesproken over de toekomst van de huurgeschilbeslechting. Het voornemen bestaat de verantwoordelijkheid ten aanzien van de huurgeschilbeslechting buiten de rijksoverheid te organiseren. De bestuurlijke en juridische consequenties worden momenteel onderzocht. Vóór de VROM begrotingsbehandeling zal , na afstemming in de Ministerraad, aan de Tweede Kamer een brief worden gestuurd over de toekomst van de huurgeschillen.
Huurgeschillen Toegezegd wordt dat de Kamer periodiek op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van de huurgeschillen.06-02-02 AO Huurcommissies 28 000 XI nr. 49De laatste voortgangsrapportage is toegezonden bij brief d.d. 13 februari 2003 (TK 28 600 XI nr. 94). Deze brief is in het AO van 9 april 2003 aan de orde gekomen.
Verouderingsaftrek Toegezegd wordt dat de staatssecretaris de «praktische berekening» van de afschaffing van de verouderingsaftrek zal bezien, en zal kijken in hoeverre dit tussentijds aangepast kan worden.20-03-02 AO Huurbeleid en Verkoop Huurwoningen 27 926 nr. 8De rekenmethodiek voor de verouderingsaftrek is opgenomen in het Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (Staatsblad 2003, 169). Deze amvb treedt op 1 augustus 2003 in werking (gelijktijdig met nieuwe huurrecht).
Verkoop huurwoningen Toegezegd wordt dat het onderzoek naar verkoopresultaten en vraag en aanbod bij verkoop huurwoningen aan de Kamer zal worden toegezonden.20-03-02 AO Huurbeleid en Verkoop Huurwoningen 27 926 nr. 8Rapportage wordt meegestuurd met kamervragen BEW. De kamervragen zijn van 4 juli 2003.
Energie prestatie coëfficiënt Toegezegd wordt dat de EPC voor nieuwe woningen eventueel per 1-1-2004 wordt aangescherpt van 1,0 naar 0,8 mits de kosteneffectiviteit daarvan verbeterd is.11-04-02 AO klimaatbeleid 26 603 nr. 38Onderzoeken zijn afgerond. In juli 2003 behandeling in Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB); daarna besluitvorming over eventuele aanscherping.
Warmtepompen Toegezegd wordt dat gekeken zal worden of er voldoende stimulerende werking van uit gaat dat warmtepompen in de EPN en EPA zijn meegenomen en dat warmtepompen via de Regeling energiepremies financieel worden gestimuleerd.11-04-02 AO klimaatbeleid 26 603 nr. 38Wordt meegenomen bij de discussie over toekomst EPR.
Gebrekenregeling Toegezegd wordt dat de evaluatie van de gebrekenregeling omstreeks de zomer naar de Kamer gaat, inclusief een oordeel over de 2-zijdige leges.20-06-02 AO huurbeleid en huurcommissies (huuraangelegenheden) 27 926 nr. 11De evaluatie van de gebrekenregeling is bij brief van 21 oktober 2002 naar de Tweede Kamer verzonden (kamerstukken II, 2002/2003 28 648, nr. 1) en besproken in het Algemeen overleg op 9 april 2003.
Interne controle bij corporaties Toegezegd wordt dat de Kamer op de hoogte zal worden gesteld over de uitwerking en invoering van de afspraken met Aedes inzake het interne toezicht en de administratieve organisatie bij corporaties.20-06-02 AO huurbeleid en huurcommissies (huuraangelegenheden) 27 926 nr. 11Betreft wijziging BBSH; in werking treding gepland medio 2004.
Huursubsidie Toegezegd wordt dat de 240 000 huursubsidieaanvragers waar het in dit debat om gaat nog een brief zullen krijgen waarin de vertraging in de uitbetaling zal worden uitgelegd, met een verwijzing naar de verhuurders. Verder zal de Kamer een brief krijgen waarin de verschillende trajecten en verschillende gevallen nog eens uitgelegd zullen worden. In laatste brief zal het punt meegenomen worden waarom niet gekozen is voor uitkeren van fictief bedrag in de maand juli.04-07-02 Interpellatie van de heer Duivesteijn over problemen bij de huursubsidie Handelingen 91-5392De toegezegde brief is eind augustus 2002 aan de huurdersubsidieontvangers verstuurd.
Studentenhuisvesting, instroom buitenlandse studenten Overleg met de minister van OC&W over het aandeel buitenlandse studenten op het terrein van de studentenhuisvesting en de eigen verantwoordelijkheid van de studenten op dit gebied.03-10-02 28 600 XI, nr. 8, p. 6Onderzoek naar de vraag naar kamers veroorzaakt door toestroom van buitenlandse studenten is medio 2003 gestart en wordt eind 2003 afgerond.
Studentenhuisvestinig, lokale behoefte De knelpunten op het gebied van nieuwbouw worden per gemeente in beeld gebracht. Vervolgens worden de desbetreffende gemeenten erop gewezen dat zij de achterstanden moeten wegwerken. De aanjaagteams zullen nagaan wie op welk onderdeel aangesproken moet worden.03-10-02 28 600 XI, nr. 8, p. 6Medio 2003 In navolging van de pilot Utrecht zijn in drie gemeenten (Haarlem, Tilburg, Utrecht) pilots gestart waar de mogelijkheden in beeld worden gebracht.
Studentenhuisvesting, leegstandswet Voor het einde van het jaar komt er een voorstel voor herziening van de leegstandswet in de ministerraad. De minister zegt toe om overleg te voeren met de corporaties over de mogelijkheid tot het opsplitsen van woningen om zo meer kamers beschikbaar te krijgen.03-10-02 28 600 XI, nr. 8, p. 7Een wetsvoorstel voor aanpassing van de Leegstandswet is op 3 juli 2003 bij de Tweede Kamer ingediend. De mogelijkheid tot splitsing wordt betrokken bij de drie pilots. De resultaten/mogelijkheden worden bij de evaluatie van de pilots betrokken.
Studentenhuisvesting, campushuurcontracten Wetswijziging is in voorbereiding op dit gebied. De minister hoopt het wetsvoorstel terzake het komend voorjaar aan de ministerraad te kunnen voorleggen. Bij de invoering van een campuscontract valt de beëindiging van het contract samen met de beëindiging van de studie. Het betreft hier wel het BW.03-10-02 28 600 XI, nr. 8, p. 7Een wetsvoorstel kan naar verwachting in het najaar van 2003 in de Ministerraad worden besproken.
Studentenhuisvesing, aanspreken gemeenten De minister zegt toe de niet-actieve gemeenten (op het gebied van studentenhuisvesting) aan te spreken tijdens de verstedelijkingsronde en de resultaten van de pilot (gehouden in Utrecht) voor te leggen.03-10-02 28 600 XI, nr. 8, p. 6Medio 2003 Inmiddels zijn er drie andere pilots opgestart. Het ligt in de bedoeling deze pilots aan het einde van dit jaar af te ronden met kennisoverdracht naar alle betrokken gemeenten. Daarnaast worden in het reguliere overleg gemeenten aangesproken op hun taak ten aanzien van huisvesting van doelgroepen waaronder studenten.
Studentenhuisvesting, verhuurtermijn herstructureringswijken Panden in herstructureringswijken mogen nu maximaal 3 jaar verhuurd worden, maar wetsvoorstel om termijn naar 5 jaar te verlengen is in de maak en zal snel in de ministerraad komen.03-10-02 28 600 XI, nr. 8Samenvoegen met Studentenhuisvesting/Leegstandswet. Een wetsvoorstel voor aanpassing van de Leegstandswet is op 3 juli 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Huurwet De minister zal een brief zenden aan de TK; over reorganisatie huurcommissies en de fundamentele herziening huurcommissies. Een afschrift zal hij zenden aan de EK.12-11-02 Verslag 6e vergadering EK, p. 138–165Reeds eerder is met de Kamer gesproken over de toekomst van de huurgeschilbeslechting. Het voornemen bestaat de verantwoordelijkheid ten aanzien van de huurgeschilbeslechting buiten de rijksoverheid te organiseren. De bestuurlijke en juridische consequenties worden momenteel onderzocht. Vóór de VROM begrotingsbehandeling zal, na afstemming in de Ministerraad, aan de Tweede Kamer een brief worden gestuurd over de toekomst van de huurgeschillen.
Huurwet De Eerste Kamer ontvangt een brief met de evaluatie van de IHH1.12-11-02 Verslag 6e vergadering EK, blz 138–165De Eerste Kamer heeft een afschrift ontvangen van de evaluatie van de evaluatie van de eerste fase van de Integrale herziening van de huurwetgeving zoals deze aan de Tweede Kamer is verzonden (kamerstukken II, 2002/2003, 28 648, nr. 1).
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 Aanpassingen in BBSH De minister zal voor de TK in beeld brengen welke aanpassingen in het BBSH zouden worden aangebracht, op welke termijn deze aan de orde worden gesteld en op welke termijn gerealiseerd.21-11-02 TK 24-1687Brief naar de Kamer in december 2002, kamerstuk II, 28 691, nr. 3.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 Grondexploitatievergunning De minister wil de corporaties stimuleren zich actiever op te stellen op dit gebied.21-11-02 TK 24-1687De corporaties (AEDES) worden geraadpleegd over de grondexploitatiewet welke onderdeel gaat uitmaken van de nieuwe Wet RO. Zie ook toezegging inz. Particulier opdrachtgeverschap (hieronder).
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 Woningbouwproductie De minister zal voor de TK in beeld brengen wat de effecten zijn van de aangekondigde maatregelen en het gevoerde beleid. Dit zou kunnen in het kader van VBTB, met het presenteren van begrotingen met afrekenbare doelstellingen.21-11-02 TK 24-1687Tijdens de AO Woningbouwproductie op 26 juni heeft de Minister de Tweede Kamer toegezegd om in het najaar 2003 te komen met een actieplan woningbouwproductie.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 Particulier opdrachtgeverschap De minister zal in de definitieve verstedelijkingsronde, volgend jaar, zeker aandacht besteden aan het particuliere opdrachtgeverschap. Initiatieven op dit vlak worden gestimuleerd. Er is een budget van 1.3 mln voor een informatiecentrum. In het voorstel aan TK inzake de grondexploitatievergunning naast het element sociale woningbouw het element particulier opdrachtgeverschap zal verwerken.21-11-02 TK 24-1686Het Informatiecentrum is qua voorbereiding gereed (zie bij motie Schoenmaker/Ravestein). Convenant kavelbouw en Grondexploitatiewet en Monitor Eigen Bouw zijn in voorbereiding. Planning: eind 2003 naar Raad van State. Zie ook motie van Gent/Duivesteijn inz. PO. voor alle groepen bewoners; en toezegging inz. Grondbeleid en kwaliteit.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 De minister gaat de corporaties vragen om woningen te splitsen en kamersgewijs te verhuren zodat er op korte termijn meer aanbod komt.21-11-02 TK 24-1683Zie ook toezegging Studentenhuisvesting-/Leegstandswet De mogelijkheid tot splitsing wordt betrokken bij de drie pilots studentenhuisvesting. De resultaten/mogelijkheden worden bij de evaluatie van de pilots betrokken.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 De minister kondigt aan dat de gemeente bij het verlenen van een grondexploitatievergunning ook aandacht moet besteden aan de sociale sector. Bekeken moet worden hoe er op dit gebied stappen vooruit kunnen worden gemaakt. Dit wordt uitgewerkt.21-11-02 TK 24-1681Zie ook Handeling II, 24-1687. In de Grondexploitatiewet worden gemeenten bevoegdheden gegeven om eisen te stellen aan de te realiseren sociale woningbouw. Zie ook toezegging inz. Particulier opdrachtgeverschap (hiervoor).
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister gaat na of de huisjesmelkerij tegen kan worden gegaan door hier dezelfde systematiek toe te passen als bij drugspanden.21-11-02 TK 24-1660De Tweede Kamer zal na de zomer 2003 geïnformeerd worden over de resultaten van de monitoring van de VROM inspectie naar de bestrijding van onrechtmatige bewoning. Daarbij zal deze mogelijkheid worden betrokken.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister zal nagaan of effectief optreden tegen illegalen bevorderd kan worden door het bieden van hulp aan illegalen (aanbieden van woonruimte) strafbaar te maken. Dit ism de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie.21-11-02 TK 24-1660De aanpak van de illegalenproblematiek zal verder aan de orde komen bij uitwerking van het hoofdlijnenakkoord. Voortouw ligt bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister zal de particuliere verhuurders erop wijzen dat zij de gemeenten kunnen aanspreken op het gebied van informatievoorziening over de status van hun huurders mbv GBA.21-11-02 TK 24-1660Informatievoorziening/vergelijking uit het GBA wordt betrokken bij resultaten monitoring VROM-inspectie.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister zal bij de gemeenten onder de aandacht brengen dat zij particuliere verhuurders kunnen informeren mbv GBA over de status van hun huurders, door middel van het vergelijken van lijsten.21-11-02 TK 24-1660Informatievoorziening/vergelijking uit het GBA wordt betrokken bij resultaten monitoring VROM-inspectie.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister zal kijken hoe kan worden bereikt dat alle gemeenten de toegang tot GBA mogelijk maken voor de corporaties op hun grondgebied. Dit moet formeel geregeld worden.21-11-02 TK 24-1660De Tweede Kamer zal na de zomer 2003 geïnformeerd worden over de resultaten van de monitoring van de VROM inspectie naar de bestrijding van onrechtmatige bewoning. Daarbij zal deze mogelijkheid worden betrokken.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister zal indien nodig extra bepalingen in de Huisvestingswet opnemen om de controlemogelijkheden voor de gemeenten op illegale bewoning verder te verbeteren.21-11-02 TK 24-1660De Tweede Kamer zal na de zomer 2003 geïnformeerd worden over de resultaten van de monitoring van de VROM inspectie naar de bestrijding van onrechtmatige bewoning. Daarbij zal deze mogelijkheid worden betrokken.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister wijst de gemeenten erop dat indien zij werken met een huisvestingsvergunning, zij regelmatig moeten nagaan of de vergunninghouder de betreffende woning daadwerkelijk bewoont.21-11-02 TK 24-1660De Tweede Kamer zal na de zomer 2003 geïnformeerd worden over de resultaten van de monitoring van de VROM inspectie naar de bestrijding van onrechtmatige bewoning. Daarbij zal deze mogelijkheid worden betrokken.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister brengt bij de corporaties naar voren dat zij in geval van illegale bewoning via een kort geding ontruiming van de woning kunnen vorderen. (Is al een aantal keer door de Alg. woningbouwvereniging Amsterdam in praktijk gebracht, en werkt goed).21-11-02 TK 24-1660Is in overleg met AEDES aan de orde geweest.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister heeft bij de corporaties naar voren gebracht dat de bewijslast over de daadwerkelijke bewoning bij de huurder ligt. Dit vergemakkelijkt het optreden van de corporatie.21-11-02 TK 24-1660De mogelijkheden zijn toegelicht in de brief van de minister van Justitie aan de Eerste Kamer (kamerstukken I 2002/2003 26 089, nr. 50).
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03, illegale bewoning De minister gaat na of het Besluit beheer sociale huursector gewijzigd moet worden om zonodig de corporaties, die op welk punt niet of onvoldoende actief zijn, aanwijzingen te kunnen geven.21-11-02 TK 24-1660Wordt betrokken bij de resultaten van de monitoring van de VROM inspectie (na de zomer 2003 naar Tweede kamer).
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03; illegale bewoning De minister zal de corporaties melden dat het hun taak is om effectief op daadwerkelijke bewoning door hun geselecteerde bewoners te controleren.21-11-02 TK 24-1660Is in bestuurlijk overleg met AEDES aan de orde geweest.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03 De minister zal bij de verhuurders indringend naar voren brengen dat in het huurcontract bepalingen moeten worden opgenomen die een effectieve controle op daadwerkelijke bewoning mogelijk maakt21-11-02 TK 24-1660De mogelijkheden zijn toegelicht in de brief van de minister van Justitie aan de Eerste Kamer (kamerstukken I 2002/2003 26 089, nr. 50).
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV De TK wordt geïnformeerd dmv een overzicht van de resultaten bij Woonzorg Nederland 1997-2001 met daarbij een precies overzicht zodat het ontwikkelde weerstandsvermogen van Woonzorg Nederland 1998-2001 te zien is.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2029Is opgenomen in de brief (16 december 2002) aan de Kamer; kamerstuk 28 691, nr. 3.
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV Afvloeiingsregelingen die voort zijn gekomen uit de ingreep die in 1999 heeft plaatsgevonden moeten worden bezien.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2022Brief is op 20 juni 2003 uitgegaan t.b.v. AO op 25 juni 2003 (TK 28 691 nr. 4).
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV Er wordt een onderzoek ingesteld naar de financiële gang van zaken bij Woonzorg NL en de relatie met de rapportages van het CFV. Resultaten van dat onderzoek uiterlijk begin maart 2003 naar TK.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2023Brief is op 20 juni 2003 uitgegaan t.b.v. AO op 25 juni 2003 (TK 28 691 nr. 4).
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV Er wordt een onderzoek ingesteld naar CFV, zowel algemeen (taakinvulling, relatie ministeriele verantwoordelijkheid) als voor een viertal grote corporaties (1 daarvan is Woonzorg, voor de andere 2 zal ook contact worden gezocht met Duijvesteijn). Resultaten van dat onderzoek uiterlijk begin maart 2003 naar TK.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2023Brief is op 20 juni 2003 uitgegaan t.b.v. AO op 25 juni 2003 (TK 28 691 nr. 4).
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV De minister heeft toegezegd de kamer te informeren over de bevindingen of de corporaties mogelijk extra risico lopen als gevolg van de slechte economie en van grondverwerving op grote schaal en of het gewenst is maatregelen te nemen.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2029Er wordt verwezen naar het Toezichtsverslag dat in mei 2003 naar de kamer is gestuurd, kamerstuk: II, 2002-2003, 24 508, nr. 64.
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV Het BBSH wordt aangepast op het punt van het aanscherpen van de regels voor het uitsluiten van risicovolle beleggingen door corporaties De minister zal dit de TK presenteren.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2029Aanpassing BBSH geplande inwerkingtreding medio 2004.
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV Het BBSH zal worden aangepast om treasurybepalingen op te nemen in de statuten van corporaties. De TK zal daarover schriftelijk geïnformeerd worden.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2027Is opgenomen in de brief (16 december 2002) aan de Kamer; kamerstuk 28 691, nr. 3.
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV Het BBSH wordt aangescherpt op het gebied van beleggen en bankieren door corporaties.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2029Aanpassing BBSH geplande inwerkingtreding 2004.
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV In een brief aan de TK zal binnen een week worden bepaald wanneer en hoe het BBSH gewijzigd zal worden.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2029Is opgenomen in de brief (16 december 2002) aan de Kamer; kamerstuk 28 691, nr. 3.
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV De kamer wordt geïnformeerd over de algemene afspraken die er bestaan tussen gemeenten en corporaties.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2028/29De Tweede Kamer is bij brief van 13 mei 2003 «Prestaties van woningbouwcorporaties in 2001, prestatieafspraken en toezicht in 2002» geïnformeerd (VROM 030285).
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV De heer de Ruiter zal schriftelijk worden geïnformeerd over de afspraken tussen de gemeente Schijndel en de Woonzorg Nederland. Bij motie is aangevraagd het toezicht te verscherpen binnen 3 maanden.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2028Op 29 November 2002 zijn kamervragen van de Ruiter beantwoord over huurverhogingen van woningen van Woonzorg Nederland in Schijndel. (DGW/SR 2002098001) Bij brief van 12 mei 2003 heeft de minister het Toezichtsverslag gestuurd aan de TK, incl. een analyse van de prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties in 2002 (VROM 030285). Op 23 December 2002 is op kamervragen van de Ruiter over Woonzorg Nederland nog geantwoord dat onvoldoende grond bestaat voor een sanctie (Vergaderjaar 2002-2003 Aanhangsel nr 568). Op 20 juni jongstleden is een brief aan de TK gestuurd met het rapport van de AD betreffende het toezicht van het CFV op vier corporaties, o.a. Woonzorg Nederland (TK 28 691 nr. 4).
Interpellatiedebat Woonzorg/CFV CFV is bezig met onderzoek naar verbindingen (separate rechtspersonen) van TI's en de financiële risico's die daarmee worden gelopen. Rapportage van CFV wordt begin 2003 verwacht. TK zal de resultaten daarvan ontvangen.03-12-02 Interpellatie Woningcorporatie Woonzorg Nederland TK28-2022Stand juni 2003: CFV is nog bezig met de analyses (zie ook toezegging inz. Corporaties, commerciële activiteiten).
Huursubsidie Werkvoorraad eerste aanvragen wordt zo snel mogelijk omlaag te brengen naar de streefwaarde van 25 000.13-01-03 AO Huursubsidie TK 28 464, nr. 24Melding aan TK vindt plaats bij volgende voortgangsrapportage in het najaar 2003.
Huursubsidie De 3000 bezwaarschriften op nihilbeschikkingen worden deze maand behandeld.13-01-03 AO Huursubsidie TK 28 464 nr. 24Alle 3000 bezwaarschriften zijn alle in behandeling genomen. De termijn van afdoening is afhankelijk van o.m. de vraag of bezwaarmakers gehoord willen worden. Melding van de voortgang aan TK vindt plaats bij volgende voortgangsrapportage in het najaar 2003.
Huursubsidie Minister zal zich bezinnen op de problematiek van mensen die naar een verzorgingshuis verhuizen en nog een maand huur moeten betalen voor de inmiddels verlaten huurwoning, maar daarvoor geen huursubsidie ontvangen. De TK krijgt hierover bericht.13-03-03 AO Huursubsidie TK 28 464 nr. 24Bij brief van 29-4-2003 is hier naar de Tweede Kamer toe op gereageerd (TK 28 464 nr. 25).
Huursubsidie Er wordt nagegaan hoe de schuldvraag wordt uitgelegd tav gevallen waarin de huurder te laat de gevraagde informatie verstrekt en daardoor subsidie misloopt. Bezien wordt of nog enige versoepeling mogelijk is als de schuld buiten de aanvrager ligt.13-03-03 AO Huursubsidie TK 28 464 nr. 24Bij brief van 29-4-2003 is hier naar de Tweede Kamer toe op gereageerd (TK 28 464 nr. 25).
Huursubsidie Op verzoek van de TK zal bezien worden of de datum van de volgende voortgangsrapportage kan worden verschoven van april naar medio mei. De TK ontvangt daarover bericht.13-03-03 AO Huursubsidie TK 28 464 nr. 24Brief aan de kamer verzonden d.d 26 mei 2003 (TK 28 464 nr. 26).
Huurbeleid Studie naar de afname van de procedure bij de huurcommissies in combinatie met een analyse van de uitspraken, werkverdeling met een groot beslag op Amsterdam.09-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr. 2De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Inzicht zal worden gegeven worden gegeven in de wijze waarop de afstemming plaatsvindt en tussen huurcommissies en kantonrechters9-04-03 AO Huurbeleid 09-04-03 TK 28 648 nr. 2De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Toezending eindrapport mediation in de loop van tweede helft van 200309-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr. 2De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Onderzocht wordt of het mogelijk is of verzoekschriften digitaal bij de huurcommissies kunnen worden ingediend.09-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr. 2 De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Bezien moet worden waar procedures samengevoegd/vereenvoudigd kunnen worden.09-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr. 2 De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Uitleg van de systematiek van de maximale huurprijsnorm voor woningcorporaties (gemiddelde inflatie + 0.4%).09-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr.2 De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Nagegaan zal worden waarom corporaties niet gebruik gemaakt hebben van de maximale ruimte om de huren te verhogen. 09-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr. 2De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).
Huurbeleid Het pakket van voorlichtingsmiddelen wordt doorgelicht en desgewenst verbeterd. 09-04-03 AO Huurbeleid TK 28 648 nr. 2De Tweede Kamer zal na de zomervakantie in een brief worden geïnformeerd over de toezeggingen gedaan tijdens het overleg van 9 april en over de invulling van de moties (15 april).

OVERZICHT MOTIES EN TOEZEGGINGEN RUIMTELIJKE ORDENING

A. Overzicht van de moties van Ruimtelijke Ordening
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Duivesteijn/VerbugtVraagt om flexibilisering van VINEX contracten ter verbetering van de ruimtelijke en architectonische kwaliteit.04-11-98Kamerstukken II, 1998–1999, 26 200, nr. 17De kwaliteitsinventarisaties zijn begin 1999 gestart. Het onderzoek is op 4 november 1999 afgerond. De actie loopt verder in de Vijfde Nota.Gemeenten is gevraagd een regionale uitwerking van het handvest «kwaliteit VINEX-Locaties» te maken. De regionale uitwerkingen bevatten de inzet die lokale en regionale partijen de aankomende jaren zullen plegen om de kwaliteit te verhogen.Deze uitwerkingen zijn grotendeels op 01-04-2001 aan VROM aangeboden. Zij zijn betrokken bij de herijking van de verstedelijkingsafspraken tot 2010. In het voorjaar van 2002 zijn er tussen het Rijk en de provincies, kaderwetgebieden en 30 grote steden verstedelijkingsafspraken tot 2010 afgesloten. Hierbij zijn ook de regionale uitwerkingen van het handvest betrokken. Met de verstedelijkingsafspraken wordt onder andere beoogd de kwaliteit van de Vinex-locaties te verhogen. De verstedelijkingsafspraken zijn op 18 maart 2002 als bijlage bij het uitvoeringsprogramma Vijfde Nota aan de Tweede Kamer aangeboden (2001–2002, 27 578, nr. 11) en betrokken bij de behandeling hiervan.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Duijvesteijn cs.Verzoekt de regering tevens aan de Kamer een herziening van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid (VINAC) voor te leggen waarin de Hoeksche Waard wordt aangewezen als Nationaal Landschap; spreekt tevens uit dat in overleg met de betrokken gemeenten wordt gekomen tot de opstelling van een ontwikkelingsplan Nationaal Landschap Hoeksche Waard met een daarbij behorend investeringsprogramma.15-10-99Kamerstukken II, 1999–2000, 25 180, nr. 106De minister heeft in november 2000 een brief naar de Tweede Kamercommissie gestuurd waarin hij belooft de mogelijkheden voor het instellen van nationale landschappen te onderzoeken in het kader van de Vijfde Nota. Hierbij wordt ook bekeken welke gebieden daarvoor in aanmerking komen.Nationale Landschappen (waaronder Hoeksche Waard) worden in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, deel III aangegeven. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Van GentDe regering wordt verzocht de Kamer vóór de zomer van 2000 een voorstel te doen ter uitbreiding van het instrumentarium, waarbij in ieder geval de volgende mogelijkheden worden betrokken:• de zomerhuizen worden via een AMvB weer onder de werking van de Wet op de openlucht recreatie en de kampeerregelgeving gebracht;• een strafrechtelijke aanpak van permanente bewoning via de Wet op de economische delicten dient mogelijk gemaakt te worden;• de bewijslast dient te worden neergelegd bij de eigenaar en/of gebruiker van het recreatieverblijf.25-11-99Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800, nr. 21Op 15 januari 2001 is een beleidsbrief uitgegaan naar de Eerste en Tweede Kamer waarin een voorstel wordt gedaan voor uitbreiding van het instrumentarium ter voorkoming van permanente bewoning van recreatiewoningen. In dit voorstel is aan alle aspecten in de motie aandacht besteed. Zowel in april 2001 als in november 2001 heeft een AO hierover plaatsgevonden.Op 19 juli 2001 heeft de minister van VROM per brief gereageerd op onder andere deze motie (2000–2001, 27 867, nr. 1).De staatssecretaris van LNV heeft een AMvB op grond van artikel 32 van de Wet op de Openluchtrecreatie op laten stellen waardoor zomerhuizen onder de kampeerregelgeving van de wet komen te vallen. Ontwerpbesluit is 14 december 2001 door de MR aanvaard. Op 21 mei 2002 heeft de Raad van State een reactie gegeven, waarin zij aangeeft dat de meerwaarde/effectiviteit van het voorgestelde instrumentarium betwijfeld moet worden. Dit advies is na overleg met LNV (15 mei 2003) overgenomen. Een verslag van dit overleg wordt binnenkort naar de Tweede Kamer gezonden. Wet op Economische Delicten: voorstel ligt bij de Tweede Kamer. Bewijslast: Het blijkt niet mogelijk te zijn de bewijslast bij de eigenaar en/of gebruiker neer te leggen. Wel heeft het ministerie van Financiën fiscale mogelijkheden geboden om een bijdrage te leveren aan de bewijslast. Hierover hebben de vaste commissies van VROM en Financiën op 17 augustus 2001 een schriftelijke uiteenzetting ontvangen van de staatssecretaris van Financiën (VROM 000 772).
StellingwerfVerzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken voor realisering van het «vergeten randmeer» tussen de Noordoostpolder, Overijssel en Friesland als nationaal project aan te merken en daarover in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening uitsluitsel te geven.29-11-99Kamerstukken, 1999–2000, 26 663, nr. 7HNO BelvedereHet voornemen om ruimte te reserveren voor het «vergeten» Randmeer is verwerkt in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, deel III. Dit is in de eerste «beleidsmonitor» Belvedère impliciet meegenomen (2001–2002, 26 663, nr. 10).Een integrale haalbaarheidsstudie en een maatschappelijke kosten baten analyse is uitgevoerd. Deze studie is in juli 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. De toenmalige minister van VROM heeft in deze brief de Tweede Kamer laten weten de standpuntbepaling betreffende de studie over te laten aan het nieuwe kabinet. In het huidige deel 3 van de Vijfde Nota RO is een reservering voor het randmeer opgenomen. Na afronding van de haalbaarheidsstudie heeft de minister een brief aan de TK gestuurd (kenmerk M152, dd 1 juli 2002) met daarin de resultaten van het onderzoek. Naar zijn mening is verder onderzoek nodig alvorens een besluit kan worden genomen. Hij laat verder stappen over aan het volgende kabinet. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Geluk/Schreijer-PierikDe regering wordt verzocht afwegingen over aanwijzing van Belvedèregebieden uitsluitend plaats te laten vinden bij de behandeling van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.22-12-99Kamerstukken II, 1999–2000, 26 663, nr. 5HIn de Kamer is aangegeven dat de minister deze afwegingen het liefst laat plaatsvinden in het kader van de behandeling van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening in de Tweede Kamer, na deel III. Dit is in de eerste <beleidsmonitor> Belvedère impliciet meegenomen (2001–2002, 26 663, nr. 10). De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Leers c.s.Naast de zes zogenaamde netwerksteden zijn er ook andere kernen die, op basis van bestuurlijke samenwerking, invulling (willen) geven aan hun taken op gebied van wonen, werken en het creëren van voorzieningen. De regering wordt verzocht voor deze kernen eveneens middelen te reserveren.30-10-00Kamerstukken II, 2000–2001, 27 400 XI, nr. 11In het hoofdlijnenakkoord is de Nota Ruimte aangekondigd. Daarin zullen definitieve voorstellen worden gedaan.
Van GentWijziging van zowel de Wet op de ruimtelijke ordening als de Wet op de economische delicten om strafrechtelijke aanpak van permanente bewoning mogelijk te maken.04-04-01 en 10-04-01Kamerstukken II 2000–2001, 27 400 XI, nr. 61AO/VAO Permanente bewoning van recreatieverblijvenHet wetsvoorstel om alle bestemmingsplanovertredingen strafbaar te stellen in het kader van de Wet economische delicten is op 14 december 2001 door MR aanvaard. Toezending aan de Raad van State heeft plaatsgevonden 15 januari 2002.De Raad van State heeft op 6 mei 2002 een advies uitgebracht inzake het wetsvoorstel om overtredingen van bestemmingsplanvoorschriften en daarmee samenhangende overtredingen onder de werksfeer van de WED te brengen.Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 17 december 2002 bij de Tweede Kamer ingediend. De Tweede Kamer heeft op 26 maart 2003 een voorlopig verslag uitgebracht.
Van Gent cs.Ontwikkelen doorlichtings- en sanctiebeleid voor slecht presterende gemeenten.20-11-01, 22-11-01 en 27-11-01Begrotingsbehandeling VROM2001–2002, 28 000 XI, nr. 31Het instrumentarium om te komen tot sancties (verplichting tot jaarlijkse rapportage door de gemeenten) is meegenomen in het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO, dat op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.De VROM-Inspectie onderzoekt gemeenten. De keuze van gemeenten wordt deels bepaald door signalen en lopende zaken in een gemeente en door resultaten van oude onderzoeken, deels door aan te sluiten bij VROM-brede gemeenteonderzoeken en deels door aan te sluiten bij de cyclus van terugkerende onderzoeken in gemeenten.
Witteveen-HevingaDuurzaam sociaal economisch ontwikkelingsperspectief als beslissing van wezenlijk belang aanmerken; voorstellen voor uitwerking en voorstel voor oprichting Waddenduurzaamheidsmaatschappij.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 51 (ter vervanging van nr. 23)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaOntwikkelen samenhangend veiligheidsplan.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 52 (ter vervanging van nr. 24)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaVerbod: In het Waddengebied zijn nieuwe gas- en mijnbouwactiviteiten, met mogelijke invloed op de Waddenzee, uitgesloten als «beslissing van wezenlijk belang».28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 53 (ter vervanging van nr. 25)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaEnergiescan en plan van aanpak.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 26Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaOpenstelling vuurtorens.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 27Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaDuurzame geïntegreerde visserij toestaan met laagdrempelig vergunningensysteem.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 54 (ter vervanging van nr. 28)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaOnderzoek naar alternatieve vormen van werkgelegenheid op Vlieland.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 29Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
LuchtenveldInternationaal afwegingskader voor de Waddenzee.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 30Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
LuchtenveldBevorderen opstelling internationaal sociaal economisch ontwikkelingsperspectief in kader Commissie Nijpels.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 31Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
LuchtenveldIn sociaal economisch ontwikkelingsperspectief bijzondere aandacht recreatief toeristische potentie Den Helder.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 32Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
LuchtenveldHavens en bedrijventerreinen dienen bij voorkeur landinwaarts te worden uitgebreid. Met toepassing van het afwegingskader en onder de voorwaarde dat het Balgzand onaangetast blijft kan een uitzondering voor zeewaartse uitbreiding bij Den Helder worden gemaakt. Dit maakt tenminste de verplaatsing van de aanlegsteiger van de veerdienst naar Texel mogelijk.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 55 (ter vervanging van nr. 33)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
LuchtenveldNu afzien van capaciteitsbeleid ligplaatsen recreatievaart, capaciteitsbeleid in werking stellen indien een convenant in 2004 niet tot stand zou zijn gekomen.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 56 (ter vervanging van nr. 34)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Witteveen-HevingaToestaan commercieel rapen van oesters op beperkte schaal.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 50 (ter vervanging van nr. 39)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Van Wijmen«Duisternis» toevoegen aan te beschermen landschappelijke kwaliteiten.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 41Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Augusteijn-EsserOpnemen verminderingsdoelstelling militaire activiteiten en onderzoek naar verminderen/beëindigen militaire activiteiten na 2010.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 58 (ter vervanging van nr. 43)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Augusteijn-EsserAbsoluut verbod op plaatsing windturbines in Waddenzee.28-03-02NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 59 (ter vervanging van nr. 44)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Van der SteenhovenTekst over verplaatsing naar De Kooy volledig schrappen.28-03-02 NO PKB Derde Nota Waddenzee2001–2002, 26 431, nr. 60 (ter vervanging van nr. 45)Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
Timmermans/Koopmans/Van AsAfzien van nimby- toepassing, voortzetten bestuurlijk overleg.05-07-02Kamerstukken 2001–2002, 28 000 XI nr. 57Bij brief van 21 mei 2003 (M83) heeft de Minister van VROM de Tweede Kamer geïnformeerd inzake het gevoerde bestuurlijk en aanvullend overleg en aangekondigd dat hij (behoudens een bericht van beraadslagingen in de TK) binnen vier weken een nimbyverzoek aan de gemeente Onderbanken zal zenden. N.a.v. de brief van 21mei 2003 heeft de Tweede Kamer vragen gesteld, welke zijn beantwoord. Afhankelijk van de reactie van de Tweede Kamer hierop worden geen onomkeerbare besluiten inzake de nimby-toepassing Onderbanken genomen.
Spies/Van AsVerzoek om de afzonderlijke wetten en regelingen m.b.t. ruimtelijke procedures, waaronder de Tracéwet, zoveel mogelijk te integreren en bij opstellen nieuwe Wro te streven naar goed evenwicht tussen enerzijds besluitvorming via ruimtelijke plannen en anderzijds afzonderlijke project- besluitvormingprocedures en daarbij rijksprojectenprocedure opnieuw tegen het licht te houden.19-09-02Kamerstukken 2001–2002, 27 178 nr. 27Toegezegd is dat in de invoeringswet bij de fundamentele herziening WRO zoveel mogelijk zal worden getracht onderdelen van die andere wetten in de Wro te integreren en zodoende te komen tot een transparant systeem. Er behoeft hier niet meer separaat op te worden gereageerd, maar hierop kan bij de indiening van de invoeringswet in de Tweede Kamer worden teruggekomen.
Dijksma/OplaatVerzoekt om duidelijkheid te verschaffen over de beloofde financiële middelen en dit jaar te starten met de planfase voor het project Hart van Dieren.12-11-02kamerstukken 2002–2003, 28 600 XII, 30De gevraagde reserveringen zijn aan rijkszijde gemaakt. Na afronding van de door de regio op te stellen alternatievenstudie, vindt de nadere afhandeling plaats. De Kamer wordt hierover na de zomer geïnformeerd.
Van Gent/Van der HamLegalisering permanente bewoning van recreatiewoningen.18-12-02 kamerstukken 2002–200328 600-XI, nr. 50Een reactie van de minister van VROM is op 19 december 2002 gestuurd naar de TK (kenmerk M 255). Hierin geeft de minister aan een nadere handreiking voor gemeenten te willen geven over hoe om te gaan met schrijnende gevallen. In deze handreiking komen een aantal aandachtspunten die gemeenten kunnen betrekken bij het opstellen van een gemeentelijke regeling.
B. Overzicht van de toezeggingen van Ruimtelijke Ordening
Omschrijving van toezeggingVindplaatsStand van zaken
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe minister van VROM zegt toe de functie van bestemmingsplannen te bespreken in het kader van de fundamentele herziening WRO.28-01-98Handelingen TK, 1998–1999, nr. 43AODe discussienota fundamentele herziening WRO is op 24 februari 2000 naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 28 juni 2000 is hierover een AO geweest. Dit onderwerp is een van de centrale thema's van fundamentele herziening WRO.Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe minister toont bereidheid om in kader van fundamentele herziening nader te spreken over een eventuele verdergaande wijziging van de bestemmingsplanprocedure met het oog op verdere versnelling van de procedure.28-01-98Handelingen TK, 1998–1999, nr. 43AODeze toezegging maakt onderdeel uit van het voorontwerp van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe minister zegt toe dat nieuwe communicatietechnieken in het algemeen aan de orde moeten worden gesteld, wanneer het gaat om bestuursrecht in de meest ruime zin van het woord. Dit kan leiden tot andere procedures en termijnen, hetgeen dan bredere consequenties heeft dan alleen voor dit onderwerp.28-01-98Kamerstukken II, 1998–1999, 26 200 XI, nr. 51AOIn het voorontwerp voor de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt aandacht besteed aan digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe Minister van VROM zegt toe bij de fundamentele herziening van de WRO te bezien in hoeverre de toepassing van het nieuwe artikel 19 beter heeft gewerkt en in hoeverre het kan worden bijgesteld of doorgetrokken aan de hand van de ervaringen in de komende jaren.28-01-98Handelingen EK, 1998–1999, nr. 36AOIn de rapportages handhaving van het ruimtelijk beleid wordt hieraan aandacht geschonken.In oktober 2000 is hier onderzoek voor uitgezet; rapportage bij brief heeft op 9 april 2001 (VROM 000 399) plaatsgevonden.Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe Minister van VROM zegt toe nader te studeren op de suggestie van een experimentele procedure in de euregio's, inhoudende dat bij grensoverschrijdende activiteiten één wettelijk regiem van toepassing is.28-01-98Handelingen EK, 1998–1999, nr. 36AODit punt wordt in het EROP als actiepunt genoemd. In de Nederlands Duitse Commissie voor Ruimtelijke Ordening, wordt over dit punt overlegd. Voor het grensoverschrijdend bedrijventerrein Heerlen/Aken is er een speciale wetgeving gemaakt, die alle verschillen uitsluit. Met Nordrhein Westfalen is afgesproken de Duitse en Nederlandse wetgeving naast elkaar te leggen t.b.v. een mogelijke betere afstemming. Het rapport van de werkgroep Rijnen over een experimentele procedure is in juli 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden. (Kamerstukken II 1999/2000.26 670 nr. 3). Het rapport bevat geen aanbevelingen expliciet voor de WRO. Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe Minister van VROM zegt toe ten aanzien van de actualisatie van bestemmingsplannen naar sanctiemogelijkheden te zoeken en die op te nemen in de fundamentele herziening.28-01-98Handelingen EK, 1998–1999, nr. 36AOMaakt onderdeel uit van het voorontwerp van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Fundamentele herziening Wet Ruimtelijke OrdeningDe Minister van VROM zegt toe er naar te streven om, indien mogelijk bij de fundamentele herziening, het stadsvernieuwingsplan en de leefmilieuverordening uit de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing te integreren in de WRO.28-01-98Handelingen EK, 1998–1999, nr. 36AOMaakt onderdeel uit van het voorontwerp van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Hoeksche WaardDe Minister van VROM zegt toe dat het actualiseren van bestemmingsplannen wordt meegenomen in de fundamentele herziening van de WRO.09-09-99Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XI, nr. 7AODit is meegenomen in het voorontwerp van de fundamentele herziening van de WRO.Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.Op 12 juli is advies van de Raad van State ontvangen. Het standpunt over het wetsvoorstel wordt in Nader Rapport voorbereid.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Hoeksche WaardDe Minister van VROM zegt toe dat in de rapportage handhaving ruimtelijk beleid aandacht zal worden besteed aan de wijze van toezicht op toepassing art. 19 WRO (nieuw/25 311).09-09-99Algemeen Overleg Hoeksche WaardHiernaar is afzonderlijk onderzoek gedaan; dat is in de toelichting op het voorontwerp voor de fundamentele herziening van de WRO verwerkt.Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
StartnotaDe minister van VROM is «gaarne bereid» een instrumentarium ter bescherming van het natte hart te ontwikkelen.15-11-99Kamerstukken II, 1999–2000, 26 391, nr. 11NOHet IJsselmeergebied is als Nationaal Ruimtelijk Programma opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening deel III. Doelstelling hierbij is een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied, waarbij behoud en versterking van de kernkwaliteiten voorop staan. Tot 2005 voorziet het programma in onderzoek en visie-ontwikkeling ten behoeve van de planologische doorwerking in streekplannen. Vanaf 2005 zullen projecten en maatregelen worden uitgevoerd die passen in het streefbeeld.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Begroting VROM 2000De Minister van VROM zal proberen het ruimtelijke kwaliteitscriterium in de wet zelf te verwerken (WRO). De beleidsmatige invulling daarvan probeert de Minister in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening op te nemen.04-04-00Handelingen EK, 1999–2000, nr. 21Deze toezegging wordt uitgevoerd, zowel in de fundamentele herziening WRO als in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening deel III.Het wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
GlastuinbouwDe minister van VROM zegt toe inzake de Zuidplaspolder samen met de provincie Zuid Holland groene grenzen te trekken, rekening houdend met de waterproblematiek (staatssecretaris van V&W).28-06-00Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 122AOIn de 5e Nota RO en bevestigd in de Stellingnamebrief staat dat voor de Zuidplaspolder een integraal plan gemaakt gaat worden voor groen, water, glastuinbouw, wonen, bedrijventerreinen en infrastructuur. De provincie Zuid-Holland is trekker van dit project dat nu Driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda(RZG) wordt genoemd. In maart 2003 heeft zij met het rijk, regio's, gemeenten, waterschap en belangenorganisaties overeenstemming bereikt over de aanpak van de herinrichting van het gebied Rotterdam-Zoetermeer-Gouda. De partijen, die samenwerken in de Stuurgroep Driehoek RZG zullen binnen een jaar een interregionale structuurvisie (ISV) ontwikkelen, die richting geeft aan de verstedelijking van het gebied voor de periode 2010 tot 2030. Daarin zal op basis van de lagenbenadering ook voor de andere functies naar ruimte worden gezocht.Overigens is inmiddels een nieuw collegeprogramma voor Zuid-Holland vastgesteld. Daarin wordt voorgesteld de 200 hectare glastuinbouw niet langer in de Driehoek RZG te situeren maar opnieuw naar de lokatie Cromstrijen te kijken.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
GlastuinbouwDe minister van VROM zegt toe inzake het Groene Hart de mogelijkheden te verkennen Ruimte voor ruimte voor sanering verspreid glas mede aan de hand van evaluatie Ruimte voor Ruimte bij mest/reconstructie zandgebieden.28-06-00Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 122AOIn de Vijfde Nota zijn concrete tekstvoorstellen opgenomen. Ruimte voor Ruimte wordt als principe onderschreven. Voor sanering glas gelden bijzondere voorwaarden. Nadere uitwerking na Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.In deel III van de PKB Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening is onder C.13 het beleid opgenomen voor vrijkomende bebouwing in het buitengebied. Onder C.13 b is verdere uitwerking gegeven aan de mogelijkheden om «ruimte voor ruimte» in te zetten voor de sanering van verspreid glas. Daarnaast is in het uitvoeringsprogramma van de Vijfde Nota aangekondigd dat het rijk een beleidslijn zal uitwerken waarin het rijkskader (zoals opgenomen in de PKB-tekst) voor hergebruik van vrijkomende bebouwing nader wordt gespecificeerd. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte». Overigens kan op dit moment de Ruimte voor Ruimteregeling al worden toegepast.
Begrotingsbehandeling 2001De minister van VROM zegt toe dat met de afzonderlijke provincies afspraken rond duurzame energie worden vastgelegd die een veel verplichtender karakter moeten hebben dan de vorige keer het geval is geweest. Ook in de vijfde nota zal een passage worden gewijd aan duurzame energie.31-10-00Handelingen TK, 2000–2001, nr. 15Op 10 juli 2001 hebben bewindspersonen van 5 ministeries en vertegenwoordigers van IPO en VNG de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) ondertekend. In deze bestuursovereenkomst zijn nieuwe taakstellingen voor de 12 afzonderlijke provincies vastgelegd. Tevens zijn afspraken gemaakt over werkwijze en over bewaking van de vorderingen met de uitvoering. Daarmee biedt deze bestuursovereenkomst een beter realiseringsperspectief dan de overeenkomst van 1991. De Tweede Kamer is over de BLOW geïnformeerd.In deel III van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening is in de planologische kernbeslissing de doelstelling voor windenergie opgenomen. De uitvoering van het landdeel zal in een bestuursovereenkomst worden geregeld (lees: BLOW). De pkb-tekst formuleert ook richtlijnen volgens welke de provincies de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines moeten aangeven.Voor de Noordzee is een afzonderlijke doelstelling geformuleerd en wordt aangegeven met behulp van welk rijksinstrumentarium de doelstelling moet worden gehaald.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Vijfde Nota Ruimtelijke OrdeningDe minister van VROM zegt toe dat een weergave van het kamerdebat op 23 april wordt opgenomen in de Vijfde Nota deel 2/3.23-04-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 578, nr. 3NOToezegging is meegenomen in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening deel III.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Nota GrondbeleidOm de samenhang te bewaken en het tempo erin te houden blijft de minister van VROM in 2002 coördinerend bewindspersoon voor het grondbeleid. Daartoe zal op 3 juli 2001 het Bewindslieden Overleg Grondbeleid plaatsvinden, waarin ook de uitkomsten van het notaoverleg besproken worden.28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NODe Minister van VROM blijft vooralsnog coördinerend bewindspersoon grondbeleid voor een aantal grondbeleidthema's, zoals de Grondexploitatiewet, Concurrentiebevordering op ontwikkelingslocaties, Wet voorkeursrecht gemeenten, Bovenlokaal grondbeleid, Herstructurering en onteigening.
Nota GrondbeleidDe staatssecretaris van VROM zegt toe te bezien welke mogelijkheden er bestaan om de administratieve lasten bij een grondexploitatievergunning zoveel als mogelijk te beperken.28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NOBij de ontwikkeling van de systematiek wordt hieraan expliciet aandacht geschonken.Het is de bedoeling eind 2003 een ontwerp-Grondexploitatiewet naar de Raad van State te sturen.
Nota GrondbeleidDe staatssecretaris van VROM zegt toe te bezien of het in de Nota Grondbeleid aangekondigde op te richten Kennis- en Informatiecentrum Grondbeleid gekoppeld kan worden aan bestaande initiatieven28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NODeze actie is tot op heden wegens capaciteitsknelpunten geposterioriseerd . Aan de huidige Minister zal op korte termijn de prioriteit van deze actie worden voorgelegd.
Nota GrondbeleidDe staatssecretaris van VROM streeft ernaar in 2001 met een eerste proeve van een grondexploitatievergunning te komen, waarop maatschappelijk kan worden gereageerd.28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NOHet is de bedoeling eind 2003 een ontwerp-grondexploitatiewet naar de Raad van State te sturen.
Nota GrondbeleidDe staatssecretaris zegt toe dat zaken als sociale huur, sociale koop en dubo worden toegevoegd aan de voorwaarden van de brede exploitatievergunning. Dit kan geregeld worden met een Kwalitatief Locatieplan (KLP). Dit zal goed moeten worden afgestemd met de herziening WRO.28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NOIn de Derde Voortgangsbrief Grondbeleid van 14 maart 2003 is aan de TK aangegeven dat de exploitatievergunning enigszins versmald wordt. Sociale woningbouw maakt nog wel deel uit van de voorwaarden bij de vergunning, dubo niet meer. Het kwalitatief locatieplan wordt samengevoegd met het kostentoedelingsplan in een exploitatieplan.
Nota GrondbeleidDe minister van VROM zegt toe dat in PKB deel III nader in wordt gegaan op maatregelen en middelen om samenwerking tussen gemeenten te bevorderen.28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NOToezegging is meegenomen in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening deel III.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Nota GrondbeleidDe staatssecretaris van VROM zegt inzake het openbaar aanbesteden bij de Wvg toe de formule «in beginsel» zodanig in te vullen dat voor een aantal gevallen een uitzonderingsregime kan worden gecreëerd. Daarbij wordt tevens de overweging betroken om de koppeling van deze voorwaarde met de Wvg te verbreken, zodat in alle gevallen de grond in handen van gemeenten openbaar moet worden aanbesteed.28-05-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 581, nr. 10NODeze toezegging is meegenomen in een onderzoek naar bevordering van concurrentie. Dat onderzoek is inmiddels afgerond en met de Derde Voortgangsbrief Grondbeleid van 14 maart 2003 aan de TK gezonden.Omdat de resultaten van het onderzoek onvoldoende waren, wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten in het najaar van 2003 aan de Kamer zullen worden overlegd.
NMP4In PKB, deel 3 zullen formuleringen worden opgenomen die zijn gebaseerd op een analyse van de knelpunten waarmee de regionale overheden en meer in het bijzonder de grote steden worden geconfronteerd. Een en ander zal resulteren in een optelsom van vrijwaringszones. Deze formuleringen zullen in december door het kabinet worden geaccordeerd en vervolgens naar de Kamer worden gestuurd.05-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 801NO NMP4De ministers van V&W en VROM zijn hierover een tekst overeengekomen die is opgenomen in het kabinetsstandpunt PKB deel 3 van de Vijfde Nota. Voor de verdere uitwerking zal onderzoek worden gedaan naar de bestaande bouwplancapaciteit in vigerende bestemmingsplannen binnen vrijwaringszones, naar consequenties van dit beleid en naar de wettelijke en juridische voorwaarden en implicaties.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Voorontwerp fundamentele herziening WROWetsvoorstel zal in de huidige kabinetsperiode worden ingediend.13-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 029, nr. 6AOHet wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Voorontwerp fundamentele herziening WROWatertoets wordt in AmvB opgenomen.13-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 029, nr. 6AODe minister van VROM heeft toegezegd in de huidige AmvB de Watertoets voor 1 maart 2003 te verankeren. Een ontwerp tot wijziging van de amvb (Bro) is voorgelegd aan de Raad van State en vervolgens op 30 juni 2003 door de ministerraad aanvaard. Publicatie in Staatsblad en inwerkingtreding verwacht in juni/juli 2003.
Windmolens langs de Afsluitdijk.Minister vindt dat de windmolens daar moeten komen, maar over de precieze plek, het aantal en de afstand kan nog worden gediscussieerd. Optie waarbij windmolens zo dicht mogelijk bij de afsluitdijk worden geplaatst, moet mogelijk zijn. Er zijn verschuivingen mogelijk in de specifieke locaties voor windmolens, die nu onderdeel uitmaken van de verschillende opties.20-11-01, 22-11-01 en 27-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 26 431, nr. 47Handelingen II, 2001–2002, 28 000 XIBegrotingsbehandeling VROMDeze toezegging is betrokken bij de discussie in de Tweede Kamer over PKB Waddenzee deel III.Een kabinetsreactie op de aangenomen moties over de PKB Derde Nota Waddenzee is tot op heden niet aan de Tweede Kamer toegestuurd. Redenen hiervoor zijn de val van het kabinet Kok 2, het nadien enkele malen controversieel verklaren door de TK van dit dossier en de korte zittingsduur van het kabinet Balkenende 1. De kabinetsreactie op deze moties wordt meegenomen in het vervolgtraject van integratie met de Nota Ruimte.
FinanciënMisschien is het toch nodig dat voor milieu en (vooral) RO meer financiële middelen direct beschikbaar worden gesteld, dan wel dat op een of andere manier het departement zich een hardwarepositie verschaft. Een behoorlijk fonds voor ruimtelijke kwaliteit is uiterst zinvol.20-11-01, 22-11-01 en 27-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 000 XIBegrotingsbehandeling VROMBij de behandeling van de PKB Vijfde Nota is een motie voor een fonds ingediend, namelijk 27 578, nr. 34. De minister heeft aangegeven geen bezwaar tegen de motie te hebben maar hem te plaatsen in het licht van het uitbreiden van het BIRK tot iets groters en langdurigers. Over de motie is mede als gevolg van de val van het kabinet niet gestemd.De beleidsregeling BIRK is op 28 januari 2003 gepubliceerd en in werking getreden. Eventuele uitbreiding van het instrument kan worden bezien in het kader van de Nota Ruimte.
Rol provincies in fhWRO meenemenMet betrekking tot de invloed van provincies bij de handhaving stelt de minister dat hij niet alles wil centraliseren. Desondanks ligt de eindverantwoordelijkheid wel bij de minister. Dit betekent dat sommige zaken gemandateerd moeten worden. De minister stelt voor deze vraag mee te nemen bij de fhWRO.20-11-01, 22-11-01 en 27-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 029, nr. 6Handelingen II, 2001–2002, 28 000 XIBegrotingsbehandeling VROMHet wetsvoorstel fundamentele herziening WRO is op is op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend. Over het verlenen van mandaat wat betreft de handhaving is niets concreet opgenomen in het wetsvoorstel. Overleg met IPO over gewenste rol provincie in fhWRO is gaande. Resultaten zullen met nota van wijziging worden verwerkt in het wetsvoorstel.Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Handhaving ruimtelijke ordening, bevoegdheden.Voorstel aan mijn collega's in het Kabinet is om de bevoegdheid van de minister van VROM te versterken, om aanwijzingen te geven aan de andere overheden. De minister zal zonodig de handhaving moeten kunnen overnemen. Als er in het kader van de bevoegdheidsverdeling wordt geconstateerd door de minister dat een andere overheid het verkeerd doet, moet de mogelijk worden geopend dat de bevoegdheid van deze medeoverheid wordt afgenomen.20-11-01, 22-11-01 en 27-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 029, nr. 6Handelingen II, 2001–2002, 28 000 XIBegrotingsbehandeling VROMHet wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Mogelijkheid tot overname van handhaving door de minister is opgenomen.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
Handhaving RO, sloopIn het kader van fundamentele herziening WRO kan minister aanwijzing geven, bijvoorbeeld leidend tot sloop. Belangrijker echter is herstel van oorspronkelijke situatie. De minister zou de bevoegdheid moeten hebben om de opdracht te geven de milieuschade teniet te doen en de situatie in de oude staat te herstellen.20-11-01, 22-11-01 en 27-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 029, nr. 6Handelingen II, 2001–2002, 28 000 XIBegrotingsbehandeling VROMHet wetsontwerp van de fundamentele herziening WRO is op 6 februari 2002 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. De bevoegdheid van de minister om de oude situatie te herstellen om milieuschade teniet te doen, is opgenomen in het wetsvoorstel.De Raad van State heeft in juli 2002 advies uitgebracht over het voorgelegde ontwerp. Het wetsvoorstel is n.a.v. dat advies aangepast en op 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.
PKB WaddenzeeEr zal beter leesbaar kaartmateriaal in de PKB Derde Nota Waddenzee worden opgenomen.11-03-02Kamerstukken II, 2001–2002, 26 431, nr. 21NO PKB Derde Nota WaddenzeeWordt meegenomen in vervolgproces integratie met Nota Ruimte.
GrondmarktDe stas zegt nav een vraag van de heer van der Lans bereid te zijn een empirisch onderzoek te laten verrichten naar de ontwikkelingen op de grondmarkt (o.a. eigendomsposities), bijv. door CPB of andere instantie.16-04-02Wet Voorkeursrecht Gemeenten, Kamerstuk 27 750 in de EKHet betreffende onderzoek naar de ontwikkelingen op de grondmarkt is gestart en wordt naar verwachting najaar 2003 afgerond, waarna de resultaten aan de Kamer zullen worden gestuurd.
Wetsvoorstel Vaststelling Begrotingsstaat '03Ondertunneling DierenDe minister wil graag de alternatieven in beeld brengen en op grond daarvan de best uitvoerbare oplossing kiezen.21-11-02TK 24–1687Alternatievenstudie is uitgevoerd. Minister van VROM komt, namens bewindspersonen van LNV en V&W, zo spoedig mogelijk met reactie op alternatievenstudie.
WoningbouwOver ongeveer een jaar een betrouwbaar inzicht in planologische capaciteit voor woningbouw en behoeften/tekorten, in samenspraak met de provincies.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72In uitvoering. Wordt eind 2003 aan de Tweede Kamer gezonden.
Herziening WRO• PKB-procedure vervalt• aandacht voor waarborgen van kwaliteit inspraak. 25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72Wetsvoorstel Wro op 23 mei 2003 ingediend bij Tweede Kamer.
ValkenburgEr komt overleg met provincie over reservelocaties voor woningbouw elders, ruim vóór de behandeling van de Nota Ruimte in de TK.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72De provincie Zuid-Holland start een onderzoek naar mogelijke reservelocaties (Verkenning alternatieve verstedelijkingslocaties Valkenburg), dat naar verwachting in oktober 2003 gereed komt. VROM betaalt mee aan het onderzoek en heeft zitting in de stuurgroep.
ValkenburgEr komt overleg met Defensie over alternatieven op bestaande bases, ruim vóór de behandeling van de Nota Ruimte in de TK.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72Bij de voorbereiding van de Vijfde Nota is na onderzoek gebleken dat alleen marinevliegkamp De Kooy in aanmerking zou kunnen komen.Het ministerie van defensie heeft zitting in de stuurgroep van het onderzoek van de provincie Zuid-Holland naar alternatieve verstedelijkingslocaties voor Valkenburg.
ZuidplaspolderInformatie verschaffen aan TK inzake het bouwen van woningen in de Zuidplaspolder.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72In de 5e Nota RO en bevestigd in de Stellingnamebrief staat dat voor de Zuidplaspolder een integraal plan gemaakt gaat worden voor groen, water, glastuinbouw, wonen, bedrijventerreinen en infrastructuur. De provincie Zuid-Holland is trekker van dit project dat nu Driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda(RZG) wordt genoemd. In maart 2003 heeft zij met het rijk, regio's, gemeenten, waterschap en belangenorganisaties overeenstemming bereikt over de aanpak van de herinrichting van het gebied Rotterdam-Zoetermeer-Gouda. De partijen, die samenwerken in de Stuurgroep Driehoek RZG zullen binnen een jaar een interregionale structuurvisie (ISV) ontwikkelen, die richting geeft aan de verstedelijking van het gebied voor de periode 2010 tot 2030. Daarin zal op basis van de lagenbenadering ook voor de andere functies naar ruimte worden gezocht.Overigens is inmiddels een nieuw collegeprogramma voor Zuid-Holland vastgesteld. Daarin wordt voorgesteld de 200 hectare glastuinbouw niet langer in de Driehoek RZG te situeren maar opnieuw naar de lokatie Cromstrijen te kijken.De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Energiewinning in groene contour-gebiedenKrijgt aandacht in de Nota Ruimte.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72In de komende periode wordt gewerkt aan deel 3 van de Nota Ruimte, waarin ook op dit onderwerp wordt ingegaan. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Rijnenburg pijplijnprojectDe Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd.25-11-02 NO begrotingsdeel Ruimte,Kamerstukken 2002/2003 28 600 XI, nr. 72Uitgevoerd. Brief aan de TK (6-3-2003, nr. 28 667).
VeenkoloniënDe Nota Ruimte gaat in op eventuele andere financieringsmogelijkheden voor het beleid.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72In de komende periode wordt gewerkt aan deel 3 van de Nota Ruimte, waarin ook op dit onderwerp wordt ingegaan. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Regionale woningbouwDe Nota Ruimte biedt de provincies een gereedschapskist voor het reguleren van de regionale woningbouw, en geeft spelregels en toetsingscriteria.25-11-02NO StellingnamebriefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72Instrumentarium voor het reguleren van regionale woningbouw wordt in de Nota Ruimte uitgewerkt. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Permanente bewoning recreatiewoningenEr komt overleg met provincies en de Vereniging Vrij Wonen (ambtelijk), en met IPO en VNG (bestuurlijk). In de Nota Ruimte wordt dit onderwerp verder geconcretiseerd.25-11-02NO stellingname briefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72Er heeft overleg plaatsgevonden met VNG, IPO, belangenorganisaties en met drie provincies en een aantal gemeenten. De regering heeft op 16 mei 2003 in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat «De afzonderlijke nota's op desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zullen worden samengevoegd tot één nota Ruimte».
Herziening WRODe TK krijgt een brief met toelichting op de artikelen 17 en 19 WRO.25-11-02NO stellingname briefKamerstukken 2002/2003, 28 600 XI, nr. 72Uitgevoerd. Brief aan de TK (6-3-2003, nr. 28 667).
Wet voorkeursrecht gemeentenDe minister heeft schriftelijk antwoord toegezegd op vragen mbt de stand van zaken rond de herziening van de onteigeningswet, stand van zaken rond de inschrijving van voor 22 mei geopperde mogelijkheden en geopperde mogelijkheden van ontduiking van het voorkeursrecht.13-05-03PlenairKamerstukken II, 2002/2003, 28 236, nr. 67Uitgevoerd. Brief aan de TK in week 20, 2003.

OVERZICHT MOTIES EN TOEZEGGINGEN MILIEUBEHEER

A. Overzicht van de moties van Milieubeheer
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Augusteijn-Esser c.s.Inzake het in het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening genoemde besparingspercentage dat voor huishoudens en kleinzakelijke sector is gesteld op 10% in 2000 en 20% in 2020, verzoeken zij deze doelstelling opnieuw te bezien en i.o.m. Vewin de Kamer voorstellen te doen tot aanscherping.19-06-96Kamerstukken II 1996-1997, 23 168, nr. 7Het waterbesparingsbeleid, zoals vastgelegd in het BDIV, komt in een nieuwe fase waarbij het zal worden geïntegreerd in een te ontwikkelen beleid gericht op duurzaam stedelijk watergebruik en -beheer: «water in de stad».De Kamer is hierover in april 1999 geïnformeerd. (Brieven DWL/99 149 910 en DWL/99 154 461 resp. 2 en 16 april 1999).Zoals aangegeven in NMP4 is de doelstelling m.b.t. waterverbruik dat de gerealiseerde stabilisering van het verbruik van leidingwater, mede bestemd voor menselijke consumptie, tot 2005 wordt vastgehouden. De max. besparingsdoelstelling zal dus in 2005 worden bereikt. Vanaf 2005 neemt het verbruik per persoon niet toe, maar de bevolkingsgroei brengt een toename van het verbruik van leidingwater met zich mee.De ontwikkeling van het waterverbruik is zodanig dat er geen aanleiding meer is om de destijds geformuleerde besparingsdoelstellingen aan te scherpen. De huidige, meest waarschijnlijke, prognose voor het huishoudelijk en kleinzakelijk drinkwaterverbruik komt uit op 950 mln. m3 per jaar in 2020. Hiermee blijft het waterverbruik ver onder de prognose van 2000 mln. m3 per jaar op basis waarvan in het BDIV de besparingsdoelstellingen waren geformuleerd. Dit is het gevolg van de vermindering van het hoofdelijk huishoudelijk waterverbruik en de stabilisering van het verbruik in de kleinzakelijke sector.
Feenstra c.s.Verzoek om een eenduidige systematiek voor het vaststellen van (basis) milieukwaliteiten (met afwijkingsgronden) t.b.v. de wijziging van de Wet milieubeheer. Overleg hierover met IPO en VNG.30-10-00Kamerstukken II, 2000-2001, 27 400 XI, nr. 15Het gestelde in de motie komt aan de orde in de discussienota over de toekomst van de Wet milieubeheer en in het NMP 4 (verzonden 16 juni 2001).Systematiek van (basis)milieukwaliteitseisen is in discussienota over Toekomst Wet Milieubeheer opgenomen onder voorstel 15 over «stroomlijning bevoegdheden toekenning bij decentralisatie». Voorafgaand aan een wetsvoorstel worden in het project MILO (Milieu in de leefomgevingsuitwerking van het NMP4) bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het rijk, VNG, IPO, UvW over streefbeelden van de milieukwaliteit in verschillende gebiedstypen. Ook de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden kan daarbij aan de orde komen. Eind 2003/begin 2004 zijn concept-bestuursafspraken gereed. Afhankelijk daarvan is wetgeving aan de orde.
Bolhuis, v. Wijmen, Augusteijn-Esser, vd.Steenhoven1. voortzetting van de DNI-berekeningen2. beschikbaarstelling van voldoende middelen1. betrokkenheid van CBS en RIVM2. TK informeren vòòr zomerreces 2002. 30-10-01Handelingen II, 2000–2001, 27 64630-10-01 en 06-11-01Samen met het ministerie van Economische zaken zal een projectplan opgesteld worden gericht op voortzetting organisatie en financiering van nieuwe DNI berekeningen.
Ten HoopenDe regering wordt verzocht een agenda met milieuonderwerpen voor overleg binnen de EU op te stellen, en daarbij o.m. de bijdrage van de luchtvaartsector aan de reductie van de CO2-uitstoot te betrekken; de Kamer hierover te rapporteren.08-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 801NO NMP4De agenda's van de Raden van de Europese ministers, zoals de Milieu- en de Transportraad, worden opgesteld door de lidstaat dat op dat moment voorzitters van de Europese Unie is. Nederland is de tweede helft van 2004 voorzitter. Nederland kan invloed uitoefenen op de agenda van de Raden, door een voorstel voor een zogenaamd «diversenpunt» te doen. De agenda is inmiddels in voorbereiding.CO2 reductie, met name emissiehandel, staat regelmatig op de agenda van de Milieuraad, waarover de TK gerapporteerd wordt. Luchtvaartonderwerpen worden in de Transportraad behandeld, waarvoor V&W verantwoordelijk is (Dit onderdeel van de motie is uitgevoerd). De milieuonderwerpenlijst de zgn Milieuagenda staat gepland voor de RROM van 01-07 en de MR van 04-07.
Augusteijn-Esser cs.Plan voor uitvoering van de transities uit NMP4 en regelmatige rapportage daarover aan Kamer.08-11-01Kamerstukken II, 2001–2002, 27 801NO NMP4Voortgangsbericht transities is op 16 april 2002 naar de TK gestuurd.In de notitie «Vaste Waarden, Nieuwe Vormen», die 4 november 2002 naar de TK is gestuurd, wordt de huidige stand van zaken van de uitvoering van de transities weergegeven en de activiteiten voor de komende periode beschreven. In het najaar van 2003 wordt een nieuw voortgangsbericht transities aan de TK gestuurd. Hiermede is de motie afgehandeld.
Steenhoven cs.Vormgeven dematerialisatie-beleid. De motie vraagt een monitoringsprogramma op te zetten om de route van materiaalstromen door de economie te volgen; voorstellen voor dematerialisatiebeleid en het invullen van producenten-verantwoordelijkheid te ontwikkelen; te onderzoeken of een materialenheffing een geschikt dematerialisatie-instrument is; en de kamer hierover te informeren.20-11-01Begrotingsbehandeling (ook 22 en 27 nov)Handelingen II, 2001–2002, 2800 XI, nr. 29Op basis van de motie is in het NMP4 aangegeven dat VROM een materialenbeleid zal ontwikkelen. Inmiddels is onderzoek naar de mogelijkheden van indicatoren voor dematerialisatiebeleid verricht. Conclusie is dat een tweetal indicatoren, die de consumptie van een aantal basismaterialen beschouwen, hanteerbaar zijn; dat de Europese oriëntatie op DMI of TMR indicatoren voor NL nadelen heeft (bezien instroom van materialen in de economie, kennen aggregatie naar gewicht en niet naar milieubelasting en worden sterk beïnvloed door fossiele brandstoffen) en dat de toename van materiaalverbruik in NL groot is.Mede op basis van het voorgaande is een eerste verkennende notitie opgesteld over de mogelijke aanpak van een materialenbeleid. De voorgestelde beleidslijn is dat via bestaand beleid al veel aan de milieudruk van materialen gedaan wordt, dat aanvullend beleid alleen in het kader van de op te stellen EU notitie over «resources» bepaald kan worden en dat het in de strategie DuProCo bedoelde criteria-instituut ook t.a.v. materialen een rol heeft. Nader onderzoek in relatie tot de Europese context wordt uitgezet. De Tweede Kamer zal in het najaar van 2003 (in dezelfde periode als het kabinetsstandpunt n.a.v. het SER advies consumeren) geïnformeerd worden.
Augusteijn-Esser en FeenstraAan het Kabinet is verzocht om in overleg met het bedrijfsleven de waarde en inhoud van keurmerken te toetsen en te stroomlijnen door middel van een systeem van benchmarking en de Kamer daarover nader te informeren.20-11-01begrotingsbehandeling (ook 22 en 27 nov)Handelingen II, 2001–2002, 2800 XI, nr. 36In opdracht van VROM is in maart 2001 een onderzoeksrapport verschenen over keurmerken met een brede milieu-invalshoek (ook sociale aspecten en dierenwelzijn) die in de winkels in Nederland op producten te vinden zijn. Geconstateerd is dat er sprake is van een verwarrende situatie voor de consument vanwege het grote aantal beeld- en keurmerken en merklogo's die een keurmerk suggereren.De SER is om advies gevraagd. Dit zal eind 2003 verschijnen. Naar aanleiding van het advies van de SER zullen nadere stappen bepaald worden, waarna de Tweede Kamer in 2004 geïnformeerd zal worden.
Rabbinge, van Gennip, van Bruchem, Ketting, HessingVerzoek aan de regering om;Convenant na te streven waarin inspanningsverplichtingen worden neergelegd om het in het NMP4 vastgelegde doel, 25% meer duurzaam geproduceerd hout in 2005 te bereiken.31-07-02Handelingen I, 2001–2002, nr. 35, p. 1739–1757 (23 982–26 998)In het kader van flankerend beleid rondom de implementatie van het nieuwe certificeringsstelsel voor duurzaam geproduceerd hout kunnen convenanten worden gesloten met het betrokken bedrijfsleven, maatschappelijke en sociale organisaties of afspraken worden gemaakt met overheden. Bij de behandeling van de wijziging van het wetsvoorstel van mevrouw Vos, komt dit aan de orde.
Rabbinge, van Gennip, van Bruchem, Ketting, HessingVerzoek aan de regering om;Het gebruik van positief geëtiketteerde houtproducten te bevorderen.31-07-02Handelingen I, 2001–2002, nr. 35, p. 1739–1757 (23 982–26 998)In het kader van flankerend beleid rondom de implementatie van het nieuwe certificeringsstelsel voor duurzaam geproduceerd hout zal het gebruik van dat hout worden bevorderd door middel van «duurzaam inkopen.» Bij de behandeling van de wijziging van het wetsvoorstel van mevrouw Vos, komt dit aan de orde.
Rabbinge, van Gennip, van Bruchem, Ketting, HessingVerzoek aan de regering om;Door middel van met name financiële stimulansen voorwaarden te scheppen voor een veel grotere handel en gebruik van duurzaam geproduceerd hout.31-07-02Handelingen I, 2001–2002, nr. 35, p. 1739–1757, (23 982–26 998)In het kader van flankerend beleid rondom de implementatie van het nieuwe certificeringsstelsel voor duurzaam geproduceerd hout zal worden bezien of financiële stimulering voor het gebruik van dat hout mogelijk is binnen EG regelgeving. Bij de behandeling van de wijziging van het wetsvoorstel van mevrouw Vos komt dit aan de orde.
Rabbinge, van Gennip, van Bruchem, Ketting, HessingVerzoek aan de regering om;Alles te ondernemen in Europees verband om tot een gezamenlijke effectieve opstelling van de EU te komen teneinde import en handel van niet duurzaam geproduceerd hout te ontmoedigen en het gebruik van duurzaam geproduceerd hout te bevorderen.31-07-02Handelingen I, 2001–2002, nr. 35, p. 1739–1757 (23 982–26 998)Met Engeland, Denemarken en Duitsland wordt overleg gevoerd om te komen tot bevordering van import van duurzaam geproduceerd hout. Daarbij speelt het nieuwe Nederlandse certificeringsstelsel een rol. Bij de behandeling van de wijziging van het wetsvoorstel van mevrouw Vos komt dit aan de orde.
Koopmans c.a.Over exportbeschikkingen.18-11-02 Handelingen II2002–2003, 28 600 XI, 14 p. 2541–2546Motie is uitgevoerd: de exportbeschikkingen zijn verbeterd en beter handhaafbaar gemaakt. Daarnaast is door de inwerkingtreding van het LAP een verdere aanscherping van de beschikkingen tot stand gekomen.De Kamer is nader geïnformeerd bij brieven van 13 december 2002 (27 664, nr. 12, 27 maart 2003 (28 600 XI, nr. 97 en van 26 mei 2003.
Koopmans c.a.Over de ARN.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI2002–2003, 28 600 XI, 15 p. 2541–2546Motie is uitgevoerd: de Staatssecretaris heeft op 26-11-2002 een brief aan de aandeelhouders ARN gestuurd (en afschrift aan de Kamer), waarin hij mede namens Ministerie van Financiën financiële compensatie toezegt.
Van den Brink c.a.Over zouthoudende reststromen.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI, 16 p. 2541–2546De motie vraagt om een bepaalde tekst in het LAP op te nemen. Daarvoor is niet gekozen omdat de motie alleen het beleid voor de winning van zouten betreft en de tekst van het hoofdstuk ook olie- en gaswinning betreft. Wel komt de nieuwe LAP tekst materieel op hetzelfde neer als de tekst van de motie.
Van den Brink c.a.Over vergunningen voor onbepaalde termijn.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI, 17 p. 2541–2546Motie is in de geest uitgevoerd. De staatssecretaris heeft toegezegd om voor bepaalde inrichtingen een vergunning voor onbepaalde termijn te willen afgeven, maar niet voor alle afvalinrichtingen, zoals de motie vraagt. Een en ander wordt vormgegeven in een wijziging van het Inrichtingen en Vergunningenbesluit.
Klein Molekamp c.s.Over een gelijk speelveld in Europa.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI, 18 p. 2541–2546De tekst van de beleidsuitgangspunten en doelstellingen van het LAP is zodanig aangepast dat aan de motie wordt voldaan.
Klein Molekamp c.s.Over energiewinning uit afval.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI, 19 p. 2541–2546De stimuleringsregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) heeft tot doel het in de motie gestelde te bereiken. Het MEP is op 1 juli 2003 in werking getreden.
Klein Molekamp c.s.Over een uniforme toetsing aan de minimumstandaard op een gelijk moment.18-11-02Handelingen II, 2002–2003 28 600 XI, 21 p. 2541–2546Idee van de motie wordt ondersteund, maar het opstellen van het in de motie genoemde instrument (AMvB) is niet mogelijk. Het LAP heeft wel mede tot doel om de idee van de motie te bereiken. Daarom is een tekst in het LAP opgenomen die het doel van de motie benadrukt.
Koopmans/Klein MolekampOver op elkaar afstemmen van regelgeving.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI, 26 p. 2541–2546Motie wordt uitgevoerd. Er lopen acties (zoals overleg met betrokkenen en handreiking opstellen).
Klein Molekamp c.s.Verzoek om de bepalingen in het LAP aangaande het gebruik van richtlijnen ontleend aan het rapport «De verwerking verantwoord» te beperken tot die bedrijven waarbij sprake is van acceptatie van gevaarlijke stoffen.18-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI, 83, p. 2541–2546Motie is uitgevoerd. In het LAP is een tekst opgenomen die overeenkomt met het doel van de motie.
Spies c.s.Verzoek om onderzoek naar de mogelijkheden van een wetswijziging tot beperking kring direct belanghebbenden in verband met lokale overlast of hinder.25-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 60, p. 2542–2545In het kader van versnelling van besluitvormingsprocedures wordt in de nieuwe WRO de actio popularis niet opgenomen, er is dus alleen voor belanghebbenden en niet voor een ieder de mogelijkheid van beroep. Ook in de huidige WRO en in de Wet milieubeheer wordt de actio popularis geschrapt. Dit gebeurt bij de wet tot aanpassing van de regelgeving aan de nieuwe titel 3.4 Awb, binnenkort aan te bieden aan de MR. In de rapportage aan de TK over de VROM-herijking (eind 2003 toe te zenden) worden ook andere manieren genoemd om tot bekorting van procedures te komen.
Van der Staaij c.s.Verzoek om maatregelen ter beperking nadelige effecten vuurwerk.25-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 67, p. 2542–2545Tijdens de behandeling van de motie is reeds aangegeven dat er geen hoog gespannen verwachtingen zijn over de mogelijkheden in de motie genoemd. Beantwoording is meegenomen bij afhandeling kamervragen in relatie tot het vuurwerkbesluit juli 2003
Klein Molekamp c.s.Verzoek om een stappenplan vermindering administratieve lastendruk milieuregelgeving.25-11-02Handelingen II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 68, p. 2542–2545Op de vermindering van de administratieve-lastendruk wordt ingegaan in de deze zomer 2003 toe te zenden rapportage over de herijking van de VROM-regelgeving.
Koopmans, Verbugt c.s.Verzoek indien de alternatieven niet haalbaar zijn, de benodigde financiële middelen te onttrekken aan de Modernisering fase 2 van de Maasroute door fasering van dit project, zonder dat daarbij de veiligheid in het geding wordt gebracht teneinde een voor de emplacementen Roosendaal en Venlo gedragen oplossingen te vinden.12-12-02Handelingen II, 2002–2003, 27 628, nr. 5, AO PAGEZoals de minister op 17 december 2002 jl. in de TK heeft gemeld, is op dit moment niet bekend wat gedekt moet worden. Bovendien zullen eerst andere alternatieven (i.p.v. verplaatsing van emplacement Venlo naar Trade Port Noord) onderzocht moeten worden. Indien blijkt dat deze alternatieven niet haalbaar zijn en verplaatsing wel het beoogde effect heeft, dan zal worden nagegaan op welke wijze een verplaatsing kan worden gefinancierd. Naar verwachting zal pas medio september 2003 meer zicht zijn op de haalbaarheid van andere alternatieven.
B. Overzicht van de toezeggingen van Milieubeheer
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Herziening WaterleidingwetIn het wetsontwerp zal een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen eigenlijke en oneigenlijke activiteiten.14-10-99Kamerstukken II, 1999–2000, 25 869, nr.5AO Herziening waterleidingwetHet wetsvoorstel inzake het waarborgen van het overheidseigendom is in april 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, 2001–2002, 228 339, nrs. 1–2). Het vastleggen van kerntaken en overige activiteiten wordt meegenomen bij de algehele herziening van de Waterleidingwet, mede in afwachting van de besluitvorming omtrent de discussie over de Wet Markt en Overheid.
Verwijdering afvalstoffenDe Kamer zal het ontwerp van iedere maatregel van bestuur worden aangeboden, tegelijkertijd met de voorpublicatie in de Staatscourant. Dat geldt ook voor het ontwerp landelijk afvalbeheersplan in 2001.03-10-00Handelingen II, 2000–2001, nr. 7, p. 376Het LAP is in augustus 2002 naar de TK gezonden. Het LAP is op 18 november 2002 en op 2 december 2002 in een Nota Overleg met de TK besproken. AMvB's zijn 3 februari 2003 conform art. 21.6 Wm aan het Parlement aangeboden.
Begrotingsbehandeling 2001Er zal aan de SER om advies gevraagd worden over sanering van milieukeuren.31-10-00Handelingen II, 2000–2001, nr. 15, p. 1093De SER is om advies gevraagd. De Tweede Kamer zal begin 2004 geïnformeerd zal worden.
Milieuschadelijke subsidiesDe minister zal voor diverse sectoren methodologisch onderzoek laten doen naar milieueffecten van indirecte subsidies.01-02-01Kamerstukken II, 2000–2001, 27 400 XI, nr. 44, p. 4AO Milieuschadelijke subsidiesDe toezegging betreft het voorstel om de mogelijke milieuschadelijke impact van overheidsbeleid met financiële gevolgen op de sectoren energie, mobiliteit, landbouw en toerisme te onderzoeken.De resultaten van het onderzoek zijn bij brief van 11 juni 2003 naar de TK gestuurd.
Besluit LuchtkwaliteitQuick-scan Europese milieuregelgeving.14-02-01Kamerstukken II 2000–2001 27 400 XI, nr. 156, p. 8AO ontwerpbesluit luchtkwaliteitBesluit Luchtkwaliteit is per 19-07-2001 in werking getreden. Deel TK heeft per brief te kennen gegeven geen genoegen te nemen met besluit en wil wetgeving op dit terrein. Er is toegezegd dat een wetsvoorstel opgesteld zal worden.Er wordt gewerkt aan een intrekkings AMvB en een ministeriële regeling, ter vervanging van het besluit luchtkwaliteit. Hierover is een brief aan de TK gestuurd, 27 793 nr. 7, d.d. 26-07-2002.Aan het verzoek van de TK om het per wet te regelen wordt voldaan.
MilieuraadDe TK zal op de hoogte worden gehouden van het overleg over de ontwerprichtlijn elektronisch afval. 06-06-01Kamerstukken II, 2000–2001, 21 501–08 nr. 135AO Europaoverleg MilieuraadDe ontwerprichtlijn elektronisch afval is inmiddels vastgesteld en gepubliceerd 27 januari 2003 (2002/96/EG).
MilieuraadLos van bovengenoemde toezegging zal de TK op de hoogte worden gehouden van de overwegingen van de Minister n.a.v. de NMA-uitspraak. Daarbij zal het verschil met de verwijderingsbijdrage voor auto's worden meegenomen.06-06-01Kamerstukken II, 2000–2001, 21 501-08 nr. 135AO Europaoverleg MilieuraadNMA heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen. De bezwaarprocedure bij de NMa loopt nog. De Richtlijn WEEE is inmiddels vastgesteld en gepubliceerd 27 januari 2003 (2002/96/EG).
BiocidenrichtlijnTK op de hoogte brengen van de uitkomsten van de notificatie van het importverbod met koper verduurzaamd hout (Poppe).25-09-01Handelingen II, 2001–2002 nr. 4, p. 183–19527 085biocidenrichtlijnIn het kader van de notificatieprocedure vindt nog overleg met de EC plaats. Naar verwachting zal dat overleg na de zomer (sept. 03) worden afgerond. Daarna zal de TK worden geïnformeerd.
Beheer autowrakkenDe Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van het project Benin.26-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 8AO Ontwerpbesluit beheer autowrakkenHet project Benin is in november 2002 afgerond. De Tweede Kamer zal hierover voor september 2003 worden geïnformeerd.
Financiële zekerheid milieubeheerOverweging om het aantal categorieën uit te breiden.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerKomt aan de orde na enkele jaren ervaring met het besluit (in ieder geval bij de evaluatie van het besluit eind 2005) of eerder als er een duidelijke aanwijzing/behoefte is aan uitbreiding.
Financiële zekerheid milieubeheerAlle regelingen met financiële zekerheid kunnen bij de fundamentele herziening van de Wet milieubeheer bij elkaar worden gebracht.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerWordt bezien bij de evaluatie van het besluit (eind 2005).
Financiële zekerheid milieubeheerOverweging financiële zekerheid te vragen voor andere situaties dan bodem alleen.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerKomt aan de orde na enkele jaren ervaring met het besluit (in ieder geval bij de evaluatie van het besluit eind 2005) of eerder als er een duidelijke aanwijzing/behoefte is aan uitbreiding.
Financiële zekerheid milieubeheerOverheidsbedrijven onder het ontwerp brengen.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerIs toegevoegd aan het ontwerp dat 20/02/02 naar de Tweede Kamer is gestuurd.Besluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71) Overheidsbedrijven vallen onder de werking van het besluit (behalve rijksbedrijven ). Aan de toezegging is gestand gedaan.
Financiële zekerheid milieubeheerObjectief formuleren criteria waaraan het bevoegd gezag moet toetsen.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 2800 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerIs toegevoegd aan het ontwerp dat 20/2/02 naar de Tweede Kamer gestuurd. Besluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71). Aan de toezegging is gestand gedaan.
Financiële zekerheid milieubeheerNotificatie in Brussel van het ontwerpbesluit.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerHet ontwerp is 20/2/02 ter informatie naar Brussel gestuurd. Aan de toezegging is gestand gedaan.
Financiële zekerheid milieubeheerRekening zal worden gehouden met alle redactionele voorstellen.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerIs toegevoegd aan het ontwerp dat 20/2/02 naar de Tweede Kamer gestuurd. Besluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71). Aan de toezegging is gestand gedaan.
Financiële zekerheid milieubeheerVoorlichting moet worden verbeterd.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerBesluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71). Toezegging is gestand gedaan door middel van intensief voorlichtingstraject met helpdesk, cursussen en handreiking.
Financiële zekerheid milieubeheerBezien wordt hoe speciale aandacht kan worden besteed aan de kleine bedrijven.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerBesluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71). Reikwijdte komt aan de orde na enkele jaren ervaring met het besluit (in ieder geval bij de evaluatie van het besluit eind 2005)of eerder als er een duidelijke aanwijzing/behoefte is aan nadere regels voor meer bedrijven.
Financiële zekerheid milieubeheerTerug gekomen zal worden op de certificatie van de kleine bedrijven.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerBesluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71). Reikwijdte komt aan de orde na enkele jaren ervaring met het besluit (in ieder geval bij de evaluatie van het besluit eind 2005) of eerder als er een duidelijke aanwijzing/behoefte is aan nadere regels voor meer bedrijven.
Financiële zekerheid milieubeheerToezending aan Tweede Kamer.27-09-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI, nr. 7AO Besluit financiële zekerheid milieubeheerHet ontwerp is begin februari in het Kabinet besproken. Het ontwerp is 20/02/02 naar de Tweede Kamer gestuurd. Besluit is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 71).Aan de toezegging is gestand gedaan.
StralingsbeschermingDe minister zal de Kamer laten weten waarom het verbod van ionisatie rookmelders voor woonhuizen geldt maar niet voor bedrijven.31-10-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI nr. 37AO besluit stralingsbeschermingToezegging is uitgevoerd middels brief van 8 januari 2003 aan de TK Kamerstuk 2002–2003 28 600 XI, nr. 92.
StralingsbeschermingDe minister zal de Kamer laten weten of de verplichting om optische rookmelders te plaatsen alleen geldt voor nieuwbouwwoningen of ook in geval van renovatie.31-10-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI nr. 37AO besluit stralingsbeschermingToezegging is uitgevoerd middels brief van 8 januari 2003 aan de TK Kamerstuk 2002–2003 28 600 XI, nr. 92.
StralingsbeschermingIn contact treden met VNG om gratis uitdelen/verstrekken door gemeenten en brandweer van ionisatie rookmelders te stoppen.31-10-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI nr. 37AO besluit stralingsbeschermingToezegging is uitgevoerd middels brief van 8 januari 2003 aan de TK Kamerstuk 2002–2003 28 600 XI, nr. 92.
StralingsbeschermingMet brancheorganisaties, bedrijfsleven, VNG etc. nagaan welke mogelijkheden er zijn om terechtkomen van ion. rookmelders in huisvuil tegen te gaan (kortingsregeling, ruilsysteem, etc.).31-10-01Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI nr. 37AO besluit stralingsbeschermingToezegging is uitgevoerd middels brief van 8 januari 2003 aan de TK Kamerstuk 2002–2003 28 600 XI, nr. 92.
EmissiehandelHet systeem van Europese emissiehandel zal waarschijnlijk vanaf 2005 kunnen functioneren. Daar kan men op vooruitlopen (om te stimuleren). Het zal kunnen helpen om het Kyoto-doel voor de eerste budgetperiode te halen. Nederlands systeem moet volledig worden ingepast in het Europese systeem.20-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 600 XI Begrotingsbehandeling 20, 22 en 27/11/01Nederland bereidt zich voor op de implementatie van de EU-regelgeving. Dit door middel van het opstellen van een plan voor de toedeling van de rechten, een wijziging van de Wet milieubeheer, het toesnijden van de emissiemonitoring op emissiehandel en het oprichten van een emissieautoriteit. De projecten worden ism met bedrijfsleven en andere betrokken ministeries uitgevoerd. Daarmee wordt aan de toezegging voldaan.
Afkoppeling van de hemelwaterafvoer van het rioleringstelselDe minister staat redelijk positief tegenover tariefdifferentiatie als mogelijke stimulans plus het bevorderen van een ICES-bedrag voor het stimuleren van afkoppelen.20-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 600 XI Begrotingsbehandeling 20, 22 en 27/11/01In het document ICES Bouwstenenbrief 2003–2014 (15-04-2002) is voor het stimuleren van afkoppelen een bedrag van € 136 mln. als claim opgenomen.In oktober 2002 is een IBO Financiering waterbeheer gestart dat zich richt op de bekostiging en de wijze van financiering van het watersysteem en de waterketen. In het IBO wordt ook meegenomen de wijze waarop de regenwatercomponent zodanig zou kunnen worden gefinancierd dat bijvoorbeeld ook afkoppelen wordt gestimuleerd. Tariefdifferentiatie zou een van de alternatieven kunnen zijn. Daarnaast is in het kader van de rijksvisie op de waterketen een projectprogramma geïnitieerd. Dit programma moet in 2003 leiden tot een rijksvisie waarmee een impuls aan afkoppelen kan worden gegeven. Daaraan gerelateerd zal een herbezinning van het omgaan met regenwater in stedelijk gebied plaatsvinden.
NSDODeze strategie wordt gepresenteerd als een discussiestuk voor de samenleving. Wij komen met een groot project voor maatschappelijke discussie over milieu en verduurzaming, dat een paar maanden gaat duren en dat binnen enkele maanden zal starten.20-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 600 XI Begrotingsbehandeling 20, 22 en 27/11/01Maatschappelijke verkenning is 21 juni 2002 aan de Tweede Kamer gezonden.Op 17 oktober 2002 is een brief naar de TK gestuurd waarin aangekondigd wordt dat er een Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling komt, dat twee componenten bevat:– internationale follow-up van Johannesburg– nationale follow-up.Het internationale deel is in december 2002 aan de TK verstuurd. Het nationale deel is in juli 2003 aan de TK gestuurd.
Amendement DeplaDe Kamer ontvangt overzicht saneringssituaties (sanering verkeerslawaai).20-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 600 XI Begrotingsbehandeling 20, 22 en 27/11/01Het overzicht van de saneringsituaties is op 7 november 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Externe veiligheidIk heb mij voorgenomen om u samen met mijn collega halfjaarlijkse voortgangsbrieven te zenden. Dat lijkt me beter dan dat ik een nieuwe nota stuur, omdat dan alles weer stil staat. Binnenkort komt er een AMvB en binnen een halfjaar nadat de brief is verstuurd krijgt u het eerste voortgangsoverzicht dat een substantieel karakter zal dragen.20-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 600 XI Begrotingsbehandeling 20, 22 en 27/11/01Op 4 april 2002 is de eerste voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer toegezonden.Begin november is de tweede voortgangsrapportage «Kabinetsbeleid inzake externe veiligheid» naar de Tweede Kamer gezonden. Toezegging is afgerond.Medio juli 2003 zal wederom over de voortgang worden gerapporteerd.
ARNStandpunt over rapport Welschen pas naar Kamer nadat rapport met alle betrokkenen is besproken. Opzet is dit in januari af te ronden, maar dit is geen resultaatverplichting. Bijzonder doel is ook om de positie van de Gelderse gemeenten als gebonden gebruiker van de ARN minder kwetsbaar te maken.20-11-01Handelingen II, 2001–2002, 28 600 XI Begrotingsbehandeling 20, 22 en 27/11/01Er is een aanbod aan de aandeelhouders gedaan. De aandeelhouders moeten voor 1 juli 2003 reageren of zij akkoord gaan met het voorstel van de Staatssecretaris.De aandeelhouders hebben om uitstel gevraagd in een gesprek met de Stas op 26 juni jl. en hebben hun verzoek toegelicht. In het vervolg hierop is hun extra tijd tot november 2003 gegeven om op het aanbod te reageren
MilieujaarverslagenMinister geeft aan dat criteria die aan de wettelijk verplichte rapportage van bedrijven worden gesteld scherper mogen worden en dat de verplichte rapportage voor meer bedrijven mag gelden.11-12-01Kamerstuk, 2001–2002, 22 343, nr. 65, AO MilieuwethandhavingEr is een evaluatieonderzoek begonnen naar o.a. de criteria voor de wettelijk verplichte milieujaarverslagen. Dit zal 1 januari 2004 zijn afgerond. Naar verwachting zullen de aanbevelingen voor april 2004 aan de Kamer worden gestuurd. Hierin wordt ook opgenomen of de verplichte rapportage voor meer bedrijven gaat gelden.
GassingenProbleem groter dan gedacht; medio 2002 wordt nieuwe regeling verwacht. Voor Methylbromide wordt gemikt op uitfasering, edoch het CTB heeft verlenging tot 1/2/2004 gegeven; minister geeft aan Kamer aan dat bezwaar kan worden gemaakt.11-12-01Kamerstuk 2001–2002, 22 343, nr. 65AO MilieuwethandhavingOpstellen regeling gebeurt in overleg met SZW en V&W. Hierover is gerapporteerd in winterbrief 2002. SZW heeft voortouw. Een AmvB zal worden gemaakt en is ter inspraak voorgelegd.
Ammoniak en stankIndiening voorstel landelijke stankwet bij TK, streven wetsvoorstel in april 2002 in kabinet.15-01-02Handelingen I nr. 15, p. 719–744Wetsvoorstellen ammoniak en stank 15 en 29/01/02Voorstel landelijke stankwet (Wet stank en veehouderij) is in december 2002 naar TK gestuurd.
Ammoniak en stankBereid na te gaan in hoeverre het mogelijk is voor kleine bedrijven met weinig mestvarkeneenheden, een langere overgangstermijn voor aanpassing bestaande stallen te verlenen (d.m.v. aanpassen ontwerp-AMvB huisvesting).15-01-02Handelingen I nr. 15, p. 719–744Wetsvoorstellen ammoniak en stank 15 en 29/01/02Na overleg tussen Stas en LTO is begin 2003 toegezegd alle overgangstermijnen te verlengen tot 2010.In de zomer 2003 volgt brief aan TK.
Ammoniak en stankToezending RIVM-rapport landelijk meetnet luchtkwaliteit aan EK.15-01-02Handelingen I nr. 15, p. 719–744Wetsvoorstellen ammoniak en stank 15 en 29/01/02Het RIVM-rapport landelijk meetnet luchtkwaliteit is in september 2002 aan Eerste Kamer gezonden. Toezegging is afgerond.
Ammoniak en stankVia politiek-bestuurlijk overleg komen tot bijstelling (vermindering) kwetsbare gebieden (d.m.v. partiële herbegrenzing van de EHS) en daarover verslag uitbrengen aan TK en EK.15-01-02Handelingen I nr. 15, p. 719–744Wetsvoorstellen ammoniak en stank 15 en 29/01/02In het bestuurlijk overleg met de IPO en VNG over de reconstructie op 13 mei 2002 is afgesproken dat de reconstructieprovincies na de zomer 2002 uitsluitsel geven over de mogelijkheden en consequenties van de herbegrenzing.Inventarisatie provincies heeft niet plaatsgevonden. Doel was werkingssfeer Wet ammoniak en veehouderij in te perken. Is momenteel opnieuw aan de orde via motie Schreijer/regeerakkooord.Zomer 2003 brief aan TK.
Ammoniak en stankTer verwezenlijking van de herbegrenzing EHS (compensatie) bezien op welke wijze middelen van VROM-en LNV begroting kunnen worden aangewend binnen de criteria van bijvoorbeeld ruimtelijke kwaliteit.15-01-02Handelingen I nr. 15, p. 719–744Wetsvoorstellen ammoniak en stank 15 en 29/01/02Dit zal worden meegenomen bij besluitvorming rond inzet extra middelen in regeerakkoord voor EHS en reconstructie. Provincies inventariseren knelpunten in kader van aanpak lopende planvorming (w.o. reconstructie).
BiotechnologieDe minister is bereid om de capaciteit van de COGEM up-to-date te maken. De capaciteit van de COGEM mag geen belemmering zijn voor de advisering.21-01-02Handelingen II, 2001–2002 nr. 44 (27 428, 27 543), p. 3179-320NO met tijdelijke kamercie. voor Biotechnologie 21, 28, 30/01/02De structuur van het COGEM secretariaat is aangepast en de capaciteit wordt uitgebreid tot 6 fte. De realisatie van de herstructurering en uitbreiding is in augustus 2002 voltooid. Aangenomen wordt dat deze bezetting toereikend is voor een adequate onafhankelijke advisering. De toereikendheid van de bezetting zal worden gemonitord. Beantwoord bij brief van 23 december 2002. Hiermee is aan de toezegging gestand gedaan.
BiotechnologieDe minister zal het onderzoek naar monitoring van de algemene consequenties van genetische gewassen en dergelijke voor het milieu stimuleren en financieren uit onderzoeksgelden die daarvoor ten departementen beschikbaar zijn.21-01-02Handelingen II, 2001–2002 nr. 44 (27 428, 27 543), p. 3179–3202NO met tijdelijke kamercie. voor Biotechnologie 21, 28, 30/01/02Beantwoord bij brief van 23 december 2002 Kamerstuk II 2002–2003, 27 428, nr. 36. Hiermee is de toezegging gestand gedaan.
BiotechnologieDe minister zal overzicht geven van de taken van de adviesorganen.21-01-02Handelingen II, 2001–2002 nr. 44 (27 428, 27 543), p. 3179–3202NO met tijdelijke kamercie. voor Biotechnologie 21, 28, 30/01/02Kamerstuk II 2002–2003, 27 428, nr. 36.Beantwoord bij brief van 23 december 2002. Hiermee is de toezegging gestand gedaan.
AVI-slakkenIn het kader van de evaluatie van het BSB zal het feit dat de eisen die door het BSB aan de afdichting van AVI-slakken/bodemas worden gesteld niet voldoen aan de noodzakelijke duurzaamheidseisen, worden betrokken. Mocht het onderzoek uitwijzen dat er betere technieken zijn dan de zgn. bentoniet-plus variant, dan zal dit aan de Kamer worden meegedeeld.31-01-02Kamerstuk II, 2001–2002, 22 026, nr. 158AO AVI-slakkenHet deskundige advies Bentonietafdichtingen en het standpunt van de stas is op 25 maart 2003 aan de TK gestuurd.In juni 2003 heeft een AO met de Tweede Kamer plaatsgevonden.
AVI-slakkenEr wordt onderzoek gedaan naar andere grote werken. De Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.31-01-02Kamerstuk II, 2001–2002, 22 026, nr. 158AO AVI-slakkenHet betreffende ketenonderzoek van de VROM-Inspectie is op 5 april 2002 begonnen en is eind augustus afgerond. Dit is met brief van 8 april 2002 – mede namens de minister van V&W – aan de Kamer gemeld.In juni 2003 heeft een AO met de Tweede Kamer plaatsgevonden.
Soms/broomhoudende brandvertragerIn een volgende voortgangsrapportage over SOMS informatie geven over:• de stand van zaken en perspectieven m.b.t. alternatieven voor dierproeven• de inrichting van het stoffenbureauvervolg aanpak van de 22 stoffen die als VPVB gekarakteriseerd worden, waaronder eventuele verbodsbepalingen. 07-03-02Kamerstuk II, 2001–2002, 27 646, nr. 10AO Soms/broomhoudende brandvertrager FR-720Beantwoord bij brief van 28 februari 2003. Kamerstuk II 2002–2003 27 646, nr. 11. Hiermee is de toezegging gestand gedaan.
BodemsaneringDe BGW's zullen binnenkort in een ministeriele regeling wordenopgenomen.10-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 199, nr. 2AO BodemsaneringDe BGW's zijn opgenomen in de Regeling locatiespecifieke omstandigheden. De regeling is op 14 oktober 2002 in werking getreden. Hiermee is aan de toezegging gestand gedaan
BodemsaneringAfstemming tussen normen en criteria bodembeheer en bodemsanering.10-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 199, nr. 2AO BodemsaneringIPO, VNG en andere partijen leverden in juni 2002 inventarisatie van knelpunten aan. Er komen aanbevelingen voor een overkoepelend beleidskader (bodembescherming, bodembeheer en bodemsanering) eind 2002, op basis waarvan in 2003 een (geïntegreerd) beleidskader bodem wordt geformuleerd. De TK zal hierover in na de zomer in 2003 worden geïnformeerd
BodemsaneringBGW's voor waterbodems worden ontwikkeld.10-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 199, nr. 2AO BodemsaneringProject BGW's voor landbouw, natuur en waterbodems is gaande. In samenwerking met V&W (herziening saneringsdoelstelling waterbodems) en LNV zullen in 2003 BGW's worden vastgesteld (zie AGT). Er is een samenhang met het hierboven genoemde beleidskader bodem.
BodemsaneringBezien of asbestbeleid beter kan worden afgestemd met bodemsaneringsbeleid (normen, geld).10-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 199, nr. 2AO BodemsaneringTK is bij brief van 17 december 2002 geïnformeerd.
BodemsaneringNotitie kwaliteitsborging zal aan TK worden gestuurd.10-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 199, nr. 2AO BodemsaneringOp 31 oktober 2002 naar TK gestuurd. Toezegging is gestand gedaan.
BodemsaneringAfspraken met Inspectie over steekproeven en monsterneming bij lopende en toekomstige bodemsaneringen.10-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 199, nr. 2AO BodemsaneringIntensivering en controle tijdens uitvoering van projecten zijn door Inspectie opgenomen in werkplan 2003.Aan de toezegging is voldaan.
BouwstoffenbesluitTijdens het zomerreces 2002 zullen de resterende onderdelen van de Evaluatie Bouwstoffenbesluit 2001 met het regeringsstandpunt naar de TK worden gestuurd. In het regeringsstandpunt zal onder meer worden ingegaan op:• Het structureel maken van de rijksbijdrage in de gemeentelijke apparaatskosten Bouwstoffenbesluit;• Hoe om te gaan met de tijdelijke vrijstellingsregelingen;• Beweringen dat 80% van de Nederlandse bodem niet aan het Bouwstoffenbesluit zou voldoen.In het overleg over het regeringsstandpunt zal de brief van VNO-NCW aan de Tweede Kamer worden betrokken.11-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI nr. 52AO BouwstoffenbesluitEindrapportage evaluatie Bouwstoffenbesluit is 7 november 2002 aan de TK aangeboden hiermee is aan de toezegging gestand gedaan.
BouwstoffenbesluitDe TK zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de uitkomsten van de inspanningen van de Europese Commissie voor harmonisatie van milieueisen waaronder molybdeen.11-04-02Kamerstuk II, 2001–2002, 28 000 XI nr. 52AO BouwstoffenbesluitIn het AO van 19 juni 2003 over de evaluatie van het Bouwstoffenbesluit is dit punt niet aan de orde geweest. In het kader van de CPD (EU-Bouwproductenrichtlijn) werkt de commissie niet aan de harmonisatie van milieueisen, maar wel aan de harmonisatie en uniformering van meetmethoden. Dit kan nog wel enige jaren duren. Er is nog geen informatie van de EU beschikbaar.
BiocidenBezien in hoeverre er statistische gegevens over het gebruik van biociden ontwikkeld kunnen worden.18-06-02Handelingen I, 2001–2002 nr. 32, p. 1532–1546(27 085)Zal worden meegenomen bij evaluatie van MJP-H begin 2004.
BiocidenInspannen om de Nederlandse persistentie norm in Europa opgenomen te krijgen.18-06-02Handelingen I, 2001–2002 nr. 32 p. 1532–1546 (27 085)Dit gebeurt bij de onderhandelingen over het opstellen van zgn. «technical guidance documents' voor de uitwerking van de milieucriteria in het kader van gewasbeschermingsrichtlijn (91/414/EEG) en biocidenrichtlijn (98/8/EU).
BiocidenVoortzettend beleid stimulering alternatieven.18-06-02Handelingen I, 2001–2002 nr. 32, p. 1532–1546 (27 085)Stimulering door middel van subsidies, tevens overleg met sector over het oplossen van problemen die ontstaan door het verbieden van biociden.
BiocidenVerder ontwikkelingen voorlopige toelating biociden.18-06-02Handelingen I, 2001–2002 nr. 32, p. 1532–1546 (27 085)Overleg met CTB is reeds afgerond. Deze toezegging is hiermee afgerond.
MilieuraadToezending aan de TK van de conclusies c.q. het verslag van het Spaans Voorzitterschap van de Informele Milieuraad d.d. 24-25 mei 2002.20-06-02Kamerstukken II, 2001–2002, 21 501-08, nr. 149TK heeft het verslag van de Informele Milieuraad reeds toegezonden gekregen. Aan de toezegging is gestand gedaan.
Wetsvoorstel Vos EKHet is zeer wel denkbaar om op dit terrein een convenant te sluiten gericht op het realiseren van de NMP4-doelstelling. De regering is bereid om een convenant na te streven als het wetsvoorstel er eenmaal is en eventueel ook voordat het wetsvoorstel er is.09-07-02Handelingen I, 2001–2002, nr. 35, p. 1739–1757 (23 982–26 998)Met het convenant zal worden gestart zodra het nieuwe systeem voor houtcertificering gereed is. Dit is waarschijnlijk medio 2004.
Stad & MilieuAan de TK zal voor de begrotingsbehandeling van VROM een brief worden gezonden, waarin voorstellen worden gedaan voor het vervolg van Stad & Milieu, zowel voor het stedelijk als landelijk gebied.12-09-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 4AO Stad en MilieuDe TK is bij brief van 7 november 2002 geïnformeerd over de vervolgstappen. Hiermee is aan de toezegging gestand gedaan.
Uitvoeringsnotitie milieubeleidNog voor de behandeling van de VROM-begroting in de Tweede Kamer, medio november, zal worden aangegeven inde Uitvoeringsnotitie milieubeleid, hoe de milieuambities in lijn worden gebracht met de financiële consequenties.24-09-02Algemene Politieke Beschouwingen 200328 600 nr. 1De uitvoeringsnotitie is 4 november 2002 aan de Tweede Kamer gezonden. De toezegging is hiermee gestand gedaan.
Uitvoeringsnotitie MilieubeleidIn de Uitvoeringsnotitie zal aangeven hoe Nederland de Kyoto afspraken zal invullen eventuele kosten zullen met kosteneffectieve maatregelen worden ingevuld.24-09-02Algemene Politieke Beschouwingen 200328 600 nr. 1De uitvoeringsnotitie is 4 november 2002 aan de Tweede Kamer gezonden. De toezegging is hiermee gestand gedaan.
Europese Unie, emissierechtenDe besluitvorming over een Europees systeem gaat in de komende fase in en Nederland gaat dit actief ondersteunen. Het Deens voorzitterschap heeft nu nieuwe voorstellen gedaan die er interessant uitzien. Als voorbereiding op de Europese besluitvorming zal onderzocht worden hoe de emissierechten bij introductie van dit systeem in Nederland verdeeld zal worden.24-09-02Algemene Politieke Beschouwingen 200328 600 nr. 1In december 2002 is een politiek akkoord bereikt in de Milieuraad. Discussie met EP loopt nog. Lidstaten zijn implementatie gestart. In NL vindt de voorbereiding plaats dmv allocatieplan, wijziging Wm., de afstemming van de monitoring mho op emissiehandel en de oprichting van een emissieautoriteit. Door middel van een project (proefallocatieplan, ism industrie en VROM) dat is uitgevoerd door EZ is onderzocht op welke wijze de rechten in NL kunnen worden verdeeld.
Strategie voor duurzame ontwikkelingIn Oktober zal het kabinet, in aansluiting op de uitgevoerde verkenning, NSDO en de VN-top, komen met een actiegerichte strategie voor duurzame ontwikkeling met een nationale en internationale dimensie.24-09-02Algemene Politieke Beschouwingen 200328 600 nr. 1Op 29-11-2002 is het internationale deel van het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling naar de TK gestuurd. Het nationale deel zal in de zomer 2003 naar de TK gestuurd worden.
MilieuraadOntwerp-richtlijn CO2-emissiehandel: toezegging aan de TK om te bezien of veilen van een deel van de rechten, al gedurende de eerste periode (2005–2008) zinvol is.10-10-02Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 151AO milieuraad 10 oktober '02In politiek akkoord van december 2002 is veilen niet voorzien Daarbij past het niet in de huidige versie van de regelgeving. De Tweede Kamer is op dit punt expliciet geïnformeerd (TK 2002–2003, 21 501-08, nr. 156). Daarmee is aan de toezegging voldaan.
MilieuraadAanpassing richtlijn Verpakkingen en Verpakkingsafval: toezegging aan de TK tot zenden van nadere informatie over de vraag of en zo ja in hoeverre de huidige Nederlandse inzet voor de Milieuraad strijdig is met eerder verzonden brief aan de TK.10-10-02Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 151AO milieuraadEr is geen sprake van strijdigheid. Het onderwerp is met de TK op 5 en 25 november en 3 en 10 december 2002 besproken.
MilieuraadFollow-up WSSD/Top van Johannesburg: a) verdere uitwerking van de follow-up WSSD wordt in de week van 14 oktober aan de TK gezonden; b) een uitgewerkt plan voor een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling volgt in een later stadium aan de TK.10-10-02Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 151AO milieuraadOp 29-11-2002 is het internationale deel van het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling naar de TK gestuurd. Het nationale deel is in juli 2003 naar de TK gestuurd.
MilieuraadOntwerp-richtlijn milieu-aansprakelijkheid: nadere informatie over de mogelijkheid/wenselijkheid van het uitzonderen van de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt aan de TK toegezonden.10-10-02Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 151AO milieuraadBeantwoord in verslag van milieuraad 17-10-02.
MilieuraadAanpassing richtlijn Seveso-II: nadere informatie over de consequenties van het opnemen van de woorden «major transport routes» /belangrijke vervoersroutes in de ontwerp-richtlijn wordt aan de TK toegezonden, gelinkt aan de routing van gevaarlijke stoffen en de regeling in rampenbestrijdingsplannen.10-10-02Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 151AO milieuraadDe TK is op 10 januari 2003. hierover per brief geïnformeerd (TK 21 501–08, nr. 159).
VerpakkingenBij invoering verschillende elementen van AMVB is een zeer belangrijke rol voor Kamer weggelegd en wordt overleg gevoerd met de sector.05-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 694 nr. 5VAO VerpakkingenWordt rekening mee gehouden wanneer situatie zich voordoet.Toezegging wordt uitgevoerd.
VerpakkingenIndien invoering producentenverantwoordelijkheid aan de orde is, wordt kostensituatie opnieuw bezien. Uitkomst studie en overleg met TK kan er toe leiden dat van dan voorgenomen invoering wordt afgezien.05-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 694 nr. 5VAO VerpakkingenWordt rekening mee gehouden wanneer situatie zich voordoet.Toezegging wordt uitgevoerd.
VerpakkingenElk jaar vindt onafhankelijk en fysieke monitoring plaats (van blikjes en zwerfafval).05-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 694 nr. 5VAO VerpakkingenAantal flesjes en blikjes in zwerfafval wordt (conform afspraak met bedrijfsleven in convenant) voor beoordeling behalen doelstellingen jaarlijks afgeleid uit enquête (trendbox onderzoek); bij fysieke meting zwerfafval van overige componenten worden flesjes en blikjes ook meegenomen (onderzoek Oranjewoud).Toezegging wordt uitgevoerd.
VerpakkingenKamer wordt geïnformeerd over uitkomsten meting van tussendoel blikjes en flesjes in zwerfafval.05-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 694 nr. 5VAO VerpakkingenIs eind 2004 aan de orde: dan doet zich wel de vraag voor wat precies de rol moet zijn van de fysieke meting. Wordt rekening mee gehouden wanneer situatie zich voordoet (onderzoek Oranjewoud) of dat het ijkpunt toch de afspraken in het convenant overeengekomen met het bedrijfsleven moet zijn.
MeststoffenwetMeetprocedures en het meetprotocol m.b.t. nitraat voor aanwijzing van de drogezandgronden.07-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 385 nr. 12AO evaluatie meststoffenwetWordt uitgevoerd door RIVM, t.b.v. evaluatie Meststoffenwet 2004.
MeststoffenwetEind maart a.s., met het dan zittende kabinet, een compleet pakket aan de kamer voorleggen met een integraal oordeel over wet- en regelgeving.07-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 28 385 nr. 12AO evaluatie meststoffenwetWetsvoorstel is 24 december 2002 naar RvS gestuurd en op 14 februari advies RvS ontvangen.Nader rapport zal niet eerder worden opgesteld nadat overeenstemming met Brussel is bereikt over de derogatie en hofprocedure.
LAPmeer info over uitvoer van afval, opbergen in de diepe ondergrond, handhaving, normen voor hergebruik, gescheiden inzameling van gft-afval in de gemeente Horst en het ontwerp Besluit verbranden afvalstoffen.18-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 27 664 nr. 10NO LAPStas VROM heeft op 27 november 2002 (27 664, nr. 11) een brief aan de Kamer gestuurd, waarin hij voldoet aan genoemde toezeggingen. Nadere informatie is verstrekt bij brieven van13 december 2002 (27 664, nr. 12), 27 maart 2003 (28 600 XI, nr. 97 en op 26 mei 2003.
LAPHet voeren van overleg met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven om de verwerking van afval in Nederland te stimuleren van de stromen die momenteel voor nuttige toepassing in Duitsland geëxporteerd worden.18-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 27 664 nr. 10NO LAPOverleg is eind 2002 gestart. Er lopen twee gezamenlijke werkgroepen van bedrijfsleven en VROM, overkoepeld door een gezamenlijke stuurgroep. Deze zijn in mei 2003 met voorstellen gekomen komen voor eventuele nadere maatregelen, gericht op de criteria voor export en de inzet van instrumenten (certificering, stortheffing).
Kernenergie in relatie tot kapitaalvernietigingHet op een rij zetten van kernenergie in relatie tot mogelijke kapitaalvernietiging en de technische levensduur.25-11-02Kamerstukken II, 2002/2003, Begroting Milieu28 600 XI, nr. 73TK ingelicht bij brief van 03-12-02.
Vlamvertrager FR 720Na uitspraak Raad van State meer bekendheid en duidelijkheid geven over de door de EC ingezette inbreukprocedure mbt thans vigerende verbodsmaatregel voor de broomhoudende brandvertrager FR 720.25-11-02Kamerstukken II, 2002/2003, Begroting Milieu28 600 XI, nr. 73TK ingelicht bij brief van 03-12-02.Beantwoord bij brief van 28 februari 2003.
Hotspots, fijn stof en luchtkwaliteitEen actieprogramma voor de knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit.25-11-02Kamerstukken II, 2002/2003, Begroting Milieu28 600 XI, nr. 73TK ingelicht bij brief van 03-12-02. Het kabinet is voornemens dit actieprogramma in najaar 2003 te presenteren. Tevens zal de Kamer geïnformeerd worden over de resultaten van het thans lopende onderzoek naar de effecten van fijn stof en de hieruit voortvloeiende prioriteiten voor het bestrijdingsbeleid. Het toegezegde actieprogramma zal doorwerken in het NVVP.
Milieuraad: CO-2 emissiehandelHet rapporteren van de TK over de mening van de EC mbt de project-gerelateerde instrumenten.28-11-02Kamerstukken II, 2002/2003, 21 501-08 nr. 180AO MilieuraadNader informatie is tegelijk met verslag van milieuraad 9–10 december 2002 verstuurd: 29-01-03.
Milieuraad: CO-2 emissiehandelHet zenden van nadere informatie aan TK over de uitwerking van de allocatiemethode via de zogeheten comitologieprocedure.28-11-02Kamerstukken II, 2002/2003, 21 501-08 nr. 180AO MilieuraadNader informatie is tegelijk met verslag van milieuraad 9–10 december 2002 verstuurd: 29-01-03.
Milieuraad: Milieu-aansprakelijkheidHet zenden van nadere informatie over de relatie tussen de richtlijnen en eronder vallende internationale verdragen (incl. de mate waarin de aansluiting al dan niet naadloos is).28-11-02Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08 nr. 180AO MilieuraadNader informatie is tegelijk met verslag van milieuraad 9–10 december 2002 verstuurd: 29-01-03.
Riolering en afwateringSanering afvalwater buitengebiedEr zal monitoring plaatsvinden over voortgang van sanering.03-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 19 826, nr. 25AO rioleringenAanpak monitoring 4e kwartaal 2003 gereed. Er vindt op dit moment een evaluatie plaats van de uitvoering van het gemeentelijk rioleringsbeleid. Daarin wordt ook de sanering van het afvalwater in het buitengebeid meegenomen.
Riolering en afwateringMet de VNG zal overleg plaatsvinden over de hoogte van de eigen bijdrage indien de gemeente de regie voert bij de saneringsoperatie.03-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 19 826, nr. 25AO rioleringenDit overleg is in 1e kwartaal 2003 voorbereid.In haar ledenbrief heeft de VNG haar leden geadviseerd hoe om te gaan met de «brede zorgplicht». Door de interpretatie van de VNG van het begrip «brede zorgplicht» is een discussie over de hoogte van de eigen bijdrage niet meer opportuun. Actiepunt kan afgevoerd worden.
Riolering en afwateringDe drukte in de ondergrond neemt nog steeds toe. De kamer stelt dat de kosten voor de rioleringszorg hierdoor worden verhoogd. In overleg met de minister van RO zal woerden bezien of hier van rijkswege een ordenende taak is weggelegd.03-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 19 826, nr. 25AO rioleringenOp 19/8 vindt overleg plaats van dgM/dgR met dg-Telecom om de kosten door tekortschietende afstemming m.b.t. de ondergrond te drukken.
Externe VeiligheidVoor eind 2003 neemt de minister een besluit over een nieuwe systematiek voor de berekening van het groepsrisico en over een nieuwe norm. De nieuwe systematiek en norm worden in de praktijk getoetst, en de norm in een AMVB vastgelegd.05-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 27 801 nr. 21Groepsrisico: De casestudies die als input voor nieuwe benaderingswijze dienen, zijn uitgevoerd. Daarnaast hebben experts en bestuurders input geven. Richting voor nieuwe systematiek wordt in het derde kwartaal van 2003 gekozen.Internaliseren: Verkennende studie wordt in tweede helft 2003 uitgevoerd. Afronding eind 2003.
Externe veiligheidDe minister geeft schriftelijk antwoord op de vragen inzake:– de Westerschelde;– het advies van het RIVM over de ramp in Toulouse;– Schiphol en militaire transporten;– Het toedelen van extra middelen uit het Strategisch akkoord en de betrokkenheid van de Kamer daarbij;– De limiet van 6000kg in het vuurwerkbesluitDe mate waarin internalisering van de maatschappelijke kosten concreet is.05-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 27 801 nr. 21Beantwoord in brief verstuurd naar de Kamer op 6 januari 2003.
AKZO Nobel (chloorransporten)De staatssecretaris is bereid, in overleg met het bedrijf te komen tot een onafhankelijke beoordeling van de incidentele transporten.05-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 22 343 nr. 74De mogelijkheid tot inspectie/onafhankelijke beoordeling van het chloorvervoer, meer specifiek het chloorregime, bestaat reeds en Railned Spoorwegveiligheid heeft in september 2002 het proces rondom het chloorvervoer per trein beoordeeld («Inspectierapport proces chloorvervoer, 26-09-2002 Railned Spoorwegveiligheid»). Akzo Nobel heeft het vervoer van chloor overigens uitbesteed aan Railion en Akzo Nobel steunt de beoordeling van incidentele chloortransporten. Incidentele chloortransporten zullen op basis van het «convenant Akzo-chloortransporten» overigens pas na 1-1-2006 plaats gaan vinden.
AKZO Nobel (chloortransporten)De staatssecretaris zegt toe, naar het punt – ministeries zijn niet verantwoordelijk voor het scheppen van vervangende werkgelegenheid – te kijken en de Kamer via een brief op de hoogte te stellen van zijn bevindingen.05-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 22 343 nr. 74Akzo Nobel maakt een concreet plan voor vervangende activiteiten/werkgelegenheid. Akzo Nobel is ten behoeve hiervan reeds gestart met een aantal onderzoeken en gesprekken die rond 01-07-2003 afgerond zullen worden. De resultaten hiervan zullen door de ondernemingsraad van de locatie Hengelo worden getoetst. Na 01-07-2003 zal in overleg met het bedrijf worden bepaald welke resultaten aan de Tweede Kamer kunnen worden gemeld.
AKZO Nobel (chloortransporten)De staatssecretaris zal de Kamer zo snel mogelijk informeren over of de OR van AKZO Nobel al heeft ingestemd met het principe akkoord.05-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 22 343 nr. 74In februari 2003 heeft de Groepsondernemingsraad (GOR) Akzo Nobel Chemical BV positief geadviseerd over de voorgenomen sluiting van de chloor en MCA-fabrieken op de locatie Hengelo en de bouw van een chloor en MCA fabriek op de locatie Delfzijl. Tezamen met de toezegging van de staatssecretaris over Akzo inspanningen m.b.t. vervangende activiteiten/werkgelegenheid op de locatie Hengelo zal deze informatie z.s.m. na 01-07-2003 per brief aan de Tweede Kamer worden gemeld.
PageDe minister zegt toe dat hij op korte termijn een schriftelijk overzicht van de besproken alternatieven aan de Kamer zal doen toekomen.12-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 27 628 nr. 12Beantwoord bij brief van 13 december 2002 (Kamerstuk 27 629 nr. 9).
PageDe minister zegt toe dat hij het concept rapport van de VROM inspectie met een reactie zo snel mogelijk zal toezenden.12-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 27 628 nr. 12Beantwoord bij brief van 3 februari 2003 (Kamerstuk 27 628, nr. 13).
PageDe minister zegt toe dat hij op korte termijn probeert de benodigde financiën rond te krijgen om te zorgen dat er een aanvaardbare situatie ontstaat in Venlo.12-12-02Kamerstukken II, 2002/2003, 27 628 nr. 12Zoals de minister op 17 december 2002 in de TK heeft gemeld, is op dit moment niet bekend wat gedekt moet worden. Bovendien zullen eerst andere alternatieven (i.p.v. verplaatsing van emplacement Venlo naar Trade Port Noord) onderzocht moeten worden. Indien mocht blijken dat deze alternatieven niet haalbaar zijn en verplaatsing wel het beoogde effect heeft, dan zal worden nagegaan op welke wijze een verplaatsing kan worden gefinancierd. Naar verwachting zal medio september 2003 meer zicht zijn op de haalbaarheid van andere alternatieven.
MilieuraadNucleaire veiligheid (n.a.v. verslag Milieuraad 9 dec.2002): Stas.VROM geeft aan bereid te zijn tot apart AO inzake nucleaire veiligheid/Euratom.19-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 162Voorbereiding van een dergelijk AO zal plaatsvinden i.o.m. EZ en BZ. Voorstel zal worden meegenomen in procedurevergadering van Kamercommissie VROM. Brief naar kamer met nadere informatie van de EC m.b.t. het Nuclear Safety Package is 10 april 2003.
MilieuraadAanpassing richtlijn zwemwater:terugkoppeling in een AO over door V&W uitgevoerde kosten/batenanalyse.19-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 162Ministerie van V&W laat momenteel een kosten/batenanalyse uitvoeren m.b.t. het voorstel voor aanpassing van de zwemwaterrichtlijn. Terugkoppeling volgt in een volgend AO.
MilieuraadRichtlijn milieu-aansprakelijkheid:toezegging aan de TK informatie te zenden over hoe in de praktijk de relatie te regelen tussen de richtlijn en internationale verdragen/protocollen.19-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 162Kamer is geïnformeerd bij het toezenden van het verslag van de Milieuraad van 4 maart 2003.
MilieuraadVoorbereiding Voorjaarstop/duurzame ontwikkeling:Toezegging om de TK een overzicht te zenden van niet-duurzame subsidies.19-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 162Er is al een methodiek om milieu-effecten van subsidies te bepalen. Volgende stap (opgenomen in ADO) is ontwikkeling van methodieken om sociale en economische effecten in beeld te brengen. Daarna wordt een overzicht van niet duurzame subsidies opgesteld (2005).
MilieuraadVoorbereiding Voorjaarstop/duurzame ontwikkeling:Rapport Wuppertal Instituut: toezegging om de TK het resultaat te zenden van het project «Duurzaam ondernemen bij het Midden- en Klein Bedrijf».19-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 162Resultaten van het project «Duurzaam ondernemen bij het Midden- en Klein Bedrijf» zullen de aan Kamer na het zomerreces aangeboden worden.
MilieuraadMariene milieu/tanker Prestige:toezegging om aan Stas.V&W door tegeven dat de Kamer aanvullend overleg wenst inzake de tankers Prestige en Tricolor.19-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-08, nr. 162Stas. VROM heeft hierover contact opgenomen met Stas.V&W.
LegionellaToezegging het volledige waterleidingbesluit toe te zenden.20-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 499, nr. 17Toegezonden op 10-04-03.
LegionellaToezegging verslag van overleg tussen stas en deskundigen aan de Kamer toe te zenden.20-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 499, nr. 17Toegezonden op 17-06-03.
LegionellaToezegging de Kamer nader te informeren over een aantal aspecten zoals kosten en de mogelijkheden van een convenant.20-02-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 499, nr. 17Toegezonden op 17-06-03.
SlaapverstoringLeveren van informatie aan de Kamer, waarin een vergelijking wordt gemaakt van het maximum aantal slaapgestoorden uit de PKB-Schiphol en het aantal slaapgestoorden gebaseerd op de dosis-effect relaties uit het recente slaapverstoringsonderzoek.13-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 959 nr. 3Er is een brief dd. 9 mei 2003 naar de TK gegaan waarin de aanpak van de vergelijking wordt geschetst en een brief wordt toegezegd aan de TK. Brief is juli 2003 verstuurd.
SlaapverstoringOver een jaar zal een politiek besluit worden genomen over wat met de resultaten van het slaapverstoringsonderzoek wordt gedaan. Daarbij zal worden bezien of er aanleiding is voor een tussentijdse aanpassing van het Luchthavenverkeersbesluit.13-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 959 nr. 3Noodzakelijke voorbereidende acties zijn in gang gezet te weten:• uitwerking beoordelingskader uit actieprogramma Gezondheid en Milieu• vergelijking basis huidige nachtnorm en dosis-effect relaties uit dit onderzoek• vergelijking internationale richtlijnen (WHO, EU)Tweede Kamer zal hierover geïnformeerd worden voorjaar 2004.
Beheer autobandenOverleg met sector over voorstel beperken registratieverplichtingen.26-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 99Overleg met de sector heeft plaatsgevondenTK geïnformeerd bij brief van 7 mei 2003. Hiermee is toezegging gestand gedaan.
Beheer autobandenRealisatiedatum doelstelling materiaalhergebruik naar 2005.26-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 99TK geïnformeerd bij brief van 7 mei 2003. Hiermee is toezegging gestand gedaan.
Beheer autobandenEvaluatie Besluit beheer autobanden 3 jaar na inwerkingtreding.26-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 99Aankondiging dat evaluatie wordt vermeld in Nota van Toelichting bij Besluit beheer autobanden.
Beheer autobandenBezien mogelijkheden doelstelling product hergebruik.26-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 99Hierop is in de brief aan de Tweede Kamer van 7 mei 2003 ingegaan. Toezegging is uitgevoerd.
Beheer autobandenReactie geven aan TK betreffende het verbod op lood in balanceergewichten.26-03-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI nr. 99Hierop is in de brief aan de Tweede Kamer van 7 mei 2003 ingegaan. Toezegging is uitgevoerd.
Derogatie verzoek en lopende HofprocedureStandpunt over peilstok in de akker.23-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 28 385 nr. 19Brief aan de Tweede Kamer gestuurd op 23 mei 2003.
MilieuraadNederlandse inzet in Brussel: stas geeft n.a.v. discussie over invloed van TK op Nederlandse inzet in Brussel aan dat de Tweede Kamer binnenkort de Europese Milieu-agenda tegemoet kan zien.24-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 21 501, nr. 165AO milieuraadDe Europese Milieu-agenda is in juli 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd.
MilieuraadMobiele machines: schriftelijke informatie over kosten uitvoering richtlijn mobiele machines en binnenscheepvaart.24-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 21 501, nr. 165AO milieuraadTK is vlak na de zomer geïnformeerd via een brief, waarin de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het betreffende AO zijn verzameld.
MilieuraadZwavelgehalte scheepsbrandstoffen: schriftelijke informatie over al dan niet bestaan van flexibiliteit in de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen (0,2% versus 1,5%).24-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 21 501, nr. 165AO milieuraadTK is vlak na de zomer geïnformeerd via een brief, waarin de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het betreffende AO zijn verzameld. waarbij ook de vraag is meegenomen waarom de voorschriften uit de richtlijn alleen zouden gelden voor schepen op de Noordzee, Oostzee en het Kanaal.
MilieuraadToelichting op proces van EU-besluitvorming.24-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 21 501, nr. 165AO milieuraadOp initiatief van TK uitgesteld naar september 2003.
MilieuraadBNC-fiches/algemeen:Stas verwelkomt suggestie om standaard kopjes «kosten»,en «uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid» in BNC-fiches op te nemen.24-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 21 501, nr. 165AO milieuraadStandaardkopje «kosten» is reeds verwerkt. Standaardkopje «handhaafbaarheid» zal naar verwachting medio juni 2003 afgerond zijn.
MilieuraadVerslag Milieuraad: toezegging om in de verslagen n.a.v. Milieuraden een duidelijker link te leggen met de Nederlandse inzet tijdens die Raad en het debat in de Tweede Kamer daarover.24-04-03Kamerstukken II, 2002–2003, 26 21 501, nr. 165AO milieuraadIn het eerstvolgende verslag wordt hiermee rekening gehouden. Dat is voor het eerst gebeurd met verslag Milieuraad mei en zal ook plaatsvinden voor alle volgende gelegenheden

OVERZICHT MOTIES EN TOEZEGGINGEN RIJKSHUISVESTING

A. Overzicht van de moties Rijkshuisvesting
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Hofstra, A. de Jong, Assen en Versnel-SmitzHet nieuwe stelsel in zijn totaliteit te evalueren op een tijdstip bij voorkeur per 1 januari 2004 en bij de evaluatie nadrukkelijk aandacht besteden aan de marktanaloge aanpak en de «gedwongen winkelnering» van departementen.24-02-98Handelingen II, 1997–1998, 25 449, nr. 8De evaluatie wordt in 2004 uitgevoerd.
Van Walsem, De BoerVerzoekt de regering om enkele rijksgebouwen waterzijdig in te regelen als voorbeeld van «good practice» en een vervolg (van de toepassing van deze techniek) af te laten hangen van de resultaten hiervan.28-03-00Handelingen II, 1999–2000, 26 898, nr. 16Het principe van waterzijdig inregelen (het optimaliseren van de hoeveelheden aan verwarmingslichamen te leveren warmte) is een in de rijkshuisvesting al vrij algemeen gebruikt principe. Over de huidige stand van de ontwikkelingen over dit onderwerp is de Kamer geïnformeerd door de minister van VROM, in antwoorden op vragen van de Kamerleden Crone en Duivesteijn d.d. 20 juni 2002 (TK 2002-2003, nr. 569).
Atsma c.s.Verzoekt de regering binnen één jaar na de betrokken partijen gehoord te hebben, de regelgeving met betrekking tot aanbestedingen vast te stellen.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 31Opgenomen in actielijst.
AtsmaVerzoekt de regering:– zo snel mogelijk met voorstellen te komen ter versteviging van de onafhankelijke en de effectieve uitvoering van de Mededingingswet;– op korte termijn een overzicht te geven van het wetgevingsprogramma dat zij ter versteviging van het toezicht in petto heeft.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 32 Opgenomen in actielijst. Opgenomen in actielijst.
Slob/van der VliesSpreekt als haar mening uit dat meer eenduidig moet worden omschreven onder welke voorwaarden concrete integriteitsschendingen leiden tot disciplinaire maatregelen.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 36Opgenomen in actielijst.
Slob c.s.Spreekt als haar oordeel uit dat er in de komende jaren extra geïnvesteerd zal worden in scholing van ambtenaren als het gaat om het kennisniveau met betrekking tot aanbestedingen.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 37Opgenomen in actielijst.
Van der Vlies c.s.Spreekt uit dat bij het ontwikkelen van een nieuw wettelijk kader voor overheidsbestedingen óók ten aanzien van aanbestedingen die niet van rijkswege plaatsvinden, een adequate bescherming tegen het zogenaamde leuren dient te worden geboden.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 40Opgenomen in actielijst.
Hofstra c.s.– Verzoekt de regering om voor 1 juli 2003 een actielijst op te stellen waarin alle voorstellen zijn samengebracht, inclusief de tijdsplanning, de verantwoordelijke bewindspersoon en eventuele benodigde extra budgetten.– Verzoekt de regering tevens om jaarlijks een voortgangsrapportage aan de kamer te zenden.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 42Actielijst is in juni 2003 opgesteldOpgenomen in actielijst.
Hofstra c.s.Verzoekt de regering per 1 juli 2003 een volledige registratie en analyse van bedoeld meer- en minderwerk in te voeren en de Kamer daarover geregeld te rapporteren via bestaande periodieke rapportages, bijvoorbeeld via de jaarrekening van de diverse departementen.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 43Opgenomen in actielijst.
Hofstra c.s.Verzoekt de regering onderzoek te doen naar andere methoden van aanbesteding, waarbij zowel een betere marktwerking als een betere projectbeheersing wordt bereikt, en daarbij concrete voorstellen te doen, en daarbij gebruik te maken van ervaringen elders, ook in het buitenland, en de Kamer te rapporteren voor 1 juli 2004.over onderzoek naar andere methoden van aanbesteding.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 44Opgenomen in actielijst.
Slob c.s.Spreekt als haar oordeel uit dat de overheid door deze passieve houding onvoldoende heeft ondernomen om een eind te maken aan het ondergrondse systeem van illegaal vooroverleg en rpijsafspraken.over passieve houding van de overheid bij signalen over illegale praktijken.01-05-03Kamerstukken II, 28 244, nr. 46Opgenomen in actielijst.
B. Overzicht van de toezeggingen Rijkshuisvesting
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
Hoge Colleges van StaatDe Kamer zal worden geïnformeerd over het onderzoek « of en zo ja op welke Hoge Colleges van Staat de nieuwe aanpak van de rijkshuisvesting toegepast kan worden.» Het kabinet zal naar verwachting de Tweede kamer daarover in de loop van dit zittingsjaar informeren.24-02-98Kamerstukken II, 1997–1998, 25 449, nr. 8Wordt betrokken bij de evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel die in 2004 wordt uitgevoerd.
PEC BouwnijverheidToegezegd wordt dat het integriteitsbeleid bij de Rgd aangescherpt zal worden.17-04-03Handelingen II, 2002–2003, nr. 64, p. 3815-3859Eea zal plaatsvinden conform de bevindingen en aanbevelingen van BZK. Tevens zal hierover aan de minister periodiek gerapporteerd worden.
PEC BouwnijverheidToegezegd wordt dat er een apart debat over grondbeleid zal volgen: o.a. concurrentiebevordering e.d. Voor einde 2003 zullen onderzoeken naar bevorderen concurrentie op ontwikkelingslocaties naar de Kamer gestuurd worden.17-04-03Handelingen II, 2002–2003, nr. 64, p. 3815–3859Onderzoeken lopen.
PEC BouwnijverheidDe Kamer zal geïnformeerd worden over de gedragslijn Rijk voor verhalen schade.21-05-03Handelingen II, 2002–2003, nr. 71, p. 4083–4099De brief inzake de «gedragslijn verhalen schade» is op 11 juli 2003 naar de TK gestuurd.Het conceptadvies van de landsadvocaat is binnen. Een gedragslijn wordt op basis hiervan opgesteld en na vaststelling in het kabinet aan de TK gezonden.
PEC BouwnijverheidToegezegd wordt dat de vragen Giskes inzake aanbestedingen VWS overgedragen zullen worden aan het Ministerie van VWS.21-05-03Handelingen II, 2002–2003, nr. 71, p. 4083–4099VWS is verzocht de vragen te beantwoorden.
PEC BouwnijverheidToegezegd wordt dat de vraag van de heer Slob inzake markteffecten bij aanbestedingen schriftelijk beantwoord zal worden.21-05-03Handelingen II, 2002–2003, nr. 71, p. 4083–4099Deze vraag is bij brief d.d 5 juni (28 244, nr. 48) beantwoord door de minister van V&W.

OVERZICHT MOTIES EN TOEZEGGINGEN INSPECTORAAT-GENERAAL

A. Overzicht van de moties Inspectoraat-Generaal
Omschrijving van de motieVindplaatsStand van zaken
Van Velzen c.s.Over het niet langer controversieel zijn van het onderdeel chloortransporten.02-07-02Kamerstuk 22 343 nr. 67, 2001–2002Motie is uitgevoerd, zie brief aan de TK VROM 020 743.
Van der Ham/DuyvendakOver het actief beschikbaar stellen via internet van gedoogbeschikkingen.02-07-02Kamerstuk 22 343, nr. 69, 2001–2002Het concept-standpunt beleidskader gedogen wordt van milieu verbreed naar beleidsterreinen VROM en wordt afgestemd met betrokken departementen. Er wordt naar gestreefd om de reactie, die wordt opgenomen in de brief over het gedoogbeleid, in 2003 aan de Tweede Kamer te zenden.
Duyvendak c.s.Verzocht wordt het expert forum zich ook te laten uitspreken over de mogelijkheid van kernsmelting en het forum hierover voor 1 juni 2003 tot een conclusie laten komen.20-02-03Kamerstuk 25 422, nr. 21, 2002–2003Toegezegd is dat eind juli hierover door de KFD een conclusie wordt getrokken (handelingen TK 47, p. 3163) waarover de kamer zal worden geïnformeerd.
B. Overzicht van de toezeggingen Inspectoraat-Generaal
Omschrijving van de toezeggingVindplaatsStand van zaken
WoonwagensToegezegd wordt dat de inspectie bij het woonwagenkamp in Zeist de vinger aan de pols zal houden waar het de brandveiligheidsituatie betreft.29-11-01Kamerstuk 24 508, nr. 42, 2001–2002,AO WoonwagensOnderzocht wordt de totale herinrichting om tot een (technisch) gewenste brandveiligheid te komen op de huidige locatie van het woonwagencentrum. Na overleg met de minister van Defensie over het verkleinen van de geluidzone rond de vliegbasis Soesterberg kan overleg met het Woonwagenschap naar verwachting na de zomer (2003) plaatsvinden.
HFR PettenDe Minister is voor grotere zekerstelling van leverantie van isotopen voor medische doeleinden door middel van afspraken tussen de Europese research reactoren.26-03-02Kamerstuk II, 25 422, nr. 16, 2001–2002AO PettenDoor de ministeries van VWS, EZ en VROM zijn de internationale markt en de spelers in het veld van de productie van radioactieve stoffen voor medische toepassingen in kaart gebracht. Nagegaan is hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat de levering van isotopen bij een eventuele sluiting van de HHR in gevaar kan komen.Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 26/06/02.Het rapport «Medische Isotopen en de Hoge Flux Reactor Petten is op 4 maart naar de Tweede Kamer gestuurd (25 422, nr. 27).
Afstemming RO- en bouwregelgevingStas zegt toe dat zal worden gewerkt aan het voor zover mogelijk meer op elkaar afstemmen van de methodiek van beoordeling en verslaglegging van onderzoeken naar de uitvoering van RO- en Bouweregelgeving.26-06-02TK 28 325, nr. 3, 2001–2002,AO BouwregelgevingSinds 1 april 2003 werkt de VI met het handboek Vrom Inspectie Gemeente Onderzoeks Methodiek (VIGOM). In 2003 zullen met behulp van deze eenduidige methodiek gemeenten worden onderzocht. Verslag over de VROM-brede gemeente-onderzoeken vindt plaats in de jaarrapportage 2003.
MiddelharnisRaad van State wijst beroep tegen permanente bewoning recreatiewoningen af; minister bezint zich op eventuele stappen26-06-02AO handhaving ROGaat om grote recreatiewoningen. VROM heeft zonder succes 2 keer om een voorlopige voorziening gevraagd en 1 maal beroep ingesteld.Besloten is verder geen juridische actie te ondernemen. Toezegging is uitgevoerd.
ValkenswaardVernietiging bouwvergunning 2 kostbare villa's. Indien de Raad van State VROM in het gelijk stelt, treedt de VI op.26-06-02AO handhaving RODe Raad van State heeft op 20 november 2002 uitspraak gedaan en de beroepen tegen de koninklijke vernietigingsbesluiten ongegrond verklaard. De villa's zijn hierdoor illegaal en moeten worden afgebroken. De gemeente Valkenswaard heeft de ex-vergunninghouders, onder aanzegging van het opleggen van een dwangsom van maximaal € 200 000 elk, gelast de villa's voor 21 juli 2003 af te breken. De ex-vergunninghouders hebben hiertegen bezwaar ingediend; de bezwaarschriften zijn nog in behandeling.
WervershoofDe gemeente kiest voor legalisatie golfbaan; hierover moet de VI zich nog uitspreken;Bij de gemeente loopt een toezichtonderzoek26-06-02AO handhaving RO1e VI is akkoord met legalisatie; gemeente voert wijziging bestemmingsplan door.2e resultaten van het onderzoek zijn 29/10 openbaar; geen bijzonderheden.Toezegging is uitgevoerd.
Algemeen handhavingsbeleidMinister geeft aan meer nadruk te willen leggen in de komende kabinetsperiode voor de handhaafbaarheid van regelgeving, ook van bestaande. Minder regels, maar scherper. Korthals vult dit aan met voorbeelden van projecten vanuit OM.27-06-02TK 27 664, nr. 6, 2001–2002AO Milieuwet-handhavingHet onderwerp Handhaafbaarheid, Uitvoerbaarheid en Fraudebestendigheid is uitdrukkelijk betrokken in de Herijkingoperatie regelgeving, waarvan de resultaten naar verwachting eind 2003 aan de TK zullen worden gezonden. Daarmee komt er dus geen afzonderlijke brief meer.
Algemeen handhavingsbeleidKorthals geeft aan dat milieuwethandhaving bij OM en politie aandacht krijgt o.m. door bundeling van de expertisecentra in een functioneel OM en door het uitvoeren van de aanbevelingen van het NPA-rapport uit 2001. De Raad van Hoofdcommissarissen heeft aan de korpsen geadviseerd regionale of zo nodig interregionale politiemilieuteams in te stellen. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden. Vanuit BZK wordt een monitor voorbereid ter ondersteuning van de politie in de uitvoering van de milieutaak.27-06-02TK 27 664, nr. 6, 2001–2002AO Milieuwet-handhavingIn de brief aan de TK van 21 mei 03 bij de voortgangsrapportage Handhaving 2002 van de VROM-inspectie is aangegeven dat er naar wordt gestreefd het wetsvoorstel handhavingsstructuur nog voor het zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen. Indiening van het wetsvoorstel is echter vertraagd. Gestreefd wordt nu naar indiening vóór het einde van het zomerreces.
Professionalisering handhavingMinister geeft aan zover te willen gaan met de regionale handhavingsdiensten als mogelijk is. Hij geeft de Kamer mee kritisch te zijn op het Raad van State advies op het Wetsvoorstel Handhavingsstructuur. Mogelijke kritiek door de RvS op dwingende elementen in het voorstel.27-06-02TK 27 664, nr. 6, 2001–2002AO Milieuwet-handhavingDe IPO-rapportage over de huidige stand van de milieuhandhaving («nulmeting») is aan de TK aangeboden (brief van 12 juni 2003, VROM030 374). Toezegging is uitgevoerd.
BRZO/VeiligheidLandelijke lijst BRZO is in oktober klaar.27-06-02TK 27 664, nr. 6, 2001–2002AO Milieuwet-handhavingIn 2002 is bij alle gemeenten nagegaan of er Brzo-bedrijven over het hoofd zijn gezien. Het rapport met de definitieve lijst wordt voor het einde van de zomer van 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd.
BRZO/veiligheidControle actie op uitvoering BRZO vindt in tweede halfjaar plaats.27-06-02TK 27 664, nr. 6, 2001–2002AO Milieuwet-handhavingControles eind 2002 gestart. Doorloop t.m. juli 2003. Rapportage eind 2003.Aansluitende Pbzo-deel (Preventiebeleid zware ongevallen, geldt voor alle BRZO-bedrijven, dus ook de BRZO-bedijven die geen Veiligheidsrapport moeten opstellen) wordt nu voorbereid.
BRZO/veiligheidExtrene veiligheid is (spoorwegemplacementen/chloortreinen) door Kamer controversieel verklaard. Minister geeft aan erover te willen praten als Kamer het onderwerp van de lijst van controversiële onderwerpen haalt. Is actueel voor chloortreinen i.v.m. bespreking op 4/7 met Akzo. Minister geeft aan resultaat aan Kamer te zullen meedelen.27-06-02TK 27 664, nr. 6, 2001–2002AO Milieuwet-handhavingEr is afspraak met Akzo om de chloorproductie in Hengelo te stoppen en nieuwe fabriek in Delfzijl te bouwen en productie Botlek te verhogen. Hierdoor in toekomst transporten nog slechts incidenteel nodig; verder RO ontwikkelingen in Hengelo nu mogelijk; moderne technologie in Delfzijl.Procedures nieuwbouw Delfzijl zijn gestart (Mer, Wm/Wvo vergunningen, VR etc). VI houdt vinger aan de pols. Toezegging is uitgevoerd.
AVR/C2-deponieMinister geeft aan dat AVR intensief door VI en DCMR wordt gevolgd. Revisievergunning zal medio 2003 zijn afgerond. N.a.v. de brand heeft AVR verzoek gedaan voor rechercheonderzoek (i.v.m. braak/brandstichting). Minister geeft aan hier positief tegenover te staan en zal Kamer informeren over de zin van een dergelijk onderzoek.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingPlan van Aanpak, Risicoanalyse wordt opgesteld. Schade wordt hersteld. Grote aandacht van AVR voor de gezondheidsrisico's voor het personeel ivm met het moeten verplaatsen van het afval. Vanuit VI geen bijzondere acties nodig. Toezegging is uitgevoerd.
AVR/C2-deponieMinister zegt toe overzicht toezichtacties door het bevoegd gezag naar Kamer te sturen met daarbij aangegeven welke aanvullende acties eventueel nog nodig zijn.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingVoortgang beschreven in brief d.d 8-11-2002; Handhaving milieuwetgeving; (de achtste halfjaarlijkse voortgangsrapportage milieuwethandhaving). Toezegging is uitgevoerd.
HSL-ZUIDMinister geeft aan dat aansprakelijkheidsvraag voor gebruik te vervuilde AVI-slakken nog met min. V&W wordt uitgezocht.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingInmiddels zijn maatregelen genomen om de risico's van de aanwezige slakken op te heffen. Toezegging is uitgevoerd.
HSL-ZUIDGebruik van vervuild zand: naast de 2500 ton is er nog sprake van verdenking t.a.v. 340 000 ton (met certificaat aangeleverd zand) bij Princeville. Kamer zal nader worden geïnformeerd.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingDe projectorganisatie HSL/A16 heeft Breda voorstellen gedaan voor Isoleren, Beheersen en Controleren (IBC) van het toegepaste TGZ. De projectorganisatie heeft Breda in september bericht dat het ontwerp voldoet aan de eisen in het Bouwstoffenbesluit voor een constructieve ophoging van categorie 2 grond. Deze samenvattende conclusie wordt onderschreven door adviesbureaus. Ook het door de VI ingeschakelde RIVM concludeert dat de voorziene toepassing van TGZ voldoet aan de eisen die het Bouwstoffenbesluit stelt aan de toepassing van deze categorie 2 bouwstof.
Bouwstoffenbesluit/GrondDefinitie «Grond» wordt momenteel herzien. Voorstel door SCG. In samenspraak met Financiën volgt voorstel. Van belang voor milieugrondslag.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingDefinitie grond wordt vóór 1 oktober 2003 afgerond.
BenzinetankstationsMinister geeft aan Kamer te zullen informeren over stand van zaken tankstations totdat de laatste is gesaneerd. VI blijft onwillige gemeenten aanpakken.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingEind 2002 is de stand van zaken bepaald van de 444 benzinetankstations die eind 2001 nog niet voldeden aan een of meer van de drie kernbepalingen. De Tweede Kamer is inmiddels via de jaarrapportage 2002 van de VROM-Inspectie over de uitkomsten van het project geïnformeerd.
GroencomposteringMinister geeft aan schriftelijk te zullen reageren op de vraag van Schreijer-Pierik over de gezondheidsrisico's voor omwonenden (case Rhenen) bij vergunningverlening aan groencomposteerders.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingAntwoord op 7 november 2002 (27 664/22 343, nr. 7), Op basis van beschikbare info heeft het RIVM geen relatie kunnen leggen tussen de bedrijfsactiviteiten en de gezondheidsklachten bij omwonenden. VROM zal geen nader onderzoek starten. Toezegging is uitgevoerd.
DSMOnafhankelijk technisch onderzoek ACN-fabriek (cf. motie Poppe/v.d. Steenhoven) zal in augustus gereed zijn; Kamer wordt geïnformeerd.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingDe toezegging is uitgevoerd. Zie brief aan TK d.d. 24-10-2002 (TK 22 343, nr. 71)
DSMAlgemene risicostudie DSM-totaal (door DSM zelf uitgevoerd) zal door RIVM worden beoordeeld; resultaat naar Kamer.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingDe TK is hierover geïnformeerd n.a.v. de vragen van het TK-lid Duyvendak (2002–2003 nr. 944). Toezegging is uitgevoerd.
VuurwerkMinister geeft aan dat handhaving op de Westerschelde (om concurrentie door Antwerpen, dat schepen met vuurwerkcontainers wel inneemt, te voorkomen) waarschijnlijk niet mogelijk is vanwege een Traktaat uit 1839. Zal worden geverifieerd bij V&W.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingOp grond van het traktaat uit 1839 is de handhaving van Vuurwerschepen op de westerschelde met als bestemming Antwerpen mogelijk, echter met een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden vormen geen beletsel voor dergelijke controles maar maken de uitvoering gecompliceerd, onder andere omdat de controles tijdens de vaart moeten worden uitgevoerd. Hierdoor kunnen niet altijd alle gewenste aspecten gecontroleerd worden. Toezegging is uitgevoerd.
AsbestwegenDe minister geeft aan toezegging uit december 2001 gestand te kunnen doen. Er is geld beschikbaar; afrondend bestuurlijk overleg vindt 1/7 plaats. Compensatieregeling zal nog in 2002 opengesteld worden27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingSaneringsregeling 2e fase asbestwegen is opgesteld begin 2003. Tot 1 juni 2003 konden particuliere eigenaren van asbestwegen een subsidieaanvraag indienen. Daadwerkelijke sanering gepland in aug 2003 – eind 2004. Toezegging is uitgevoerd.
GedoogbeschikkingenGedoogbeschikkingen zijn openbaar, maar vaak niet goed te vinden/in te zien. Minister zegt toe te willen nagaan of internet een rol kan spelen bij betere toegankelijkheid tot gedoogbeschikkingen; dit geldt ook voor BRZO-informatie.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingConcept-standpunt beleidskader gedogen wordt van milieu verbreed naar beleidsterreinen VROM en wordt afgestemd met betrokken departementen. Wordt betrokken bij afhandeling motie Van der Ham/Duijvendak.
DrinkwaterMinister zegt toe Kamer te informeren over onderzoek waterwinning in eigen beheer bij campings; algemeen ook over drinkwaterbesluit.27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingHet rapport «Eigen winningen leidingwater» is 3 maart 2003 gepubliceerd en aan de Tweede Kamer gestuurd (VROM030 117, 19 maart 2003). Toezegging is uitgevoerd.
Rijkelse Bemden/MaaswerkenOnderzoek VI bijna afgerond. In strijd met regels gehandeld; controle-instanties hebben niet goed gewerkt. Evaluatie V&W volgt daarop. Tweede helft augustus naar de Kamer27-06-02TK 26 664, nr. 6AO Milieuwet-handhavingHet evaluatierapport Rijkelse Bemden/Maaswerken is op 23 juli aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden (VI/Z3845/DB/JM). Daarnaast zijn door de leden Eurlings en Biesheuvel op 10 september gestelde vragen beantwoord (2001–2002, nummer 1468).Deze toezegging is afgerond.
HFR PettenMinister zegt toe dat de VC VROM het veiligheidsrapport 1996 ontvangt.10-10-02TK 25 422, nr. 18, 2002–2003schriftelijke vragenTK heeft veiligheidsrapport op 8 oktober ontvangen. Toezegging is uitgevoerd.
PettenEen expertforum wordt samengesteld die voor het einde van het jaar uitsluitsel dient te geven over wat er gebeurt met de kernreactor wanneer de koelwaterleiding breekt. Wel of geen atoomexplosie?23-10-02TK 25 422, 23 Verslag AO Opwerking van nucleair materiaalHet expertforum is op 10 januari 2003 bijeengeweest onder leiding van Dr. Langenbuch (GRS). Ook prof. Andriesse maakte deel uit van het forum. De conclusie van het forum was dat de HFR niet kon ontploffen als een atoombom. Het verslag van het forum is op 24 januari naar de Tweede Kamer gestuurd en e.e.a. is daarmee afgehandeld.
PettenNagegaan wordt welke alternatieven er zijn voor de in Petten geleverde radiofarmaceutische producten23-10-02TK 25 422, 23 Verslag AO Opwerking van nucleair materiaalRapport is op 4 maart 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd.Zie ook stand van zaken bij vindplaats «26-03-02»
PettenMedio volgend jaar dient gerapporteerd te worden over de resultaten van een volledige veiligheidsanalyse van de HFR23-10-02TK 25 422, 23 Verslag AO Opwerking van nucleair materiaalDoor alle werkzaamheden die de vergunninghouder moest leveren n.a.v. extra onderzoek op verzoek van de TK zijn de analyses die uitgevoerd moesten worden in het kader van de her-evaluatie met 4 maanden vertraagd. Kamer is op 7 april over deze vertraging ingelicht (TK 25 422 nr. 28). De resultaten van de veiligheidsanalyses zullen eind 2003 aan de Tweede Kamer worden meegedeeld
Pettende Kamer zal worden bericht in hoeverre in motie 25 422, nr. 22 opgenomen verzoek kan worden gehonoreerd. (motie van de leden Van Velzen en Duyvendak (25 422, nr. 22), waarin wordt gevraagd het expert forum een uitputtend onderzoek te laten uitvoeren naar alle veiligheidsrisico's en in afwachting van de resultaten hiervan de HFR tijdelijk te sluiten.)05-11-02Handelingen II, nr. 16 p. 878–885VAO Opwerking van nucleair materiaalHet panel is benaderd met de vraag of het Veldmanscenrio (smelten) ook kan worden onderzocht. In de brief aan de Tweede kamer van 23 december 2002 (TK 25 422 nr. 24) is bericht dat het expert forum hiertoe niet is staat is en dat het scenario in de lopende tien-jaarlijkse her-evaluatie behandeld wordt. De uitvoering van desbetreffende studies zullen in tijd naar voren worden getrokken zodat de kamer eind juli 2003 geïnformeerd kan worden. Eventuele aanpassing voor 2003 tijdens reguliere stop.Zie verder onder moties bij vindplaats «20-02-03» (25 422, nr. 21 en 26).
Algemeen MilieuwethandhavingDonner geeft aan dat milieuwethandhaving bij politie aandacht krijgt o.m. door vorming milieuteams.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Milieuwethandhaving door de politie is onderwerp van lopend overleg dat in het najaar zal worden hervat tussen de ministers van VROM, BZK en Justitie. Binnen het korps wordt onderzocht hoe de politie zijn milieuwethandhavingtaken gaat uitvoeren. Daarbij wordt aandacht besteedt aan het per regio oprichten van politiemilieuteams. Toezegging is uitgevoerd.
Professionalisering milieuwethandhavingStaatssecretaris geeft aan langs welke sporen gewerkt wordt aan de professionalisering van de handhaving en geeft aan dat begin 2003 het wetsontwerp Handhavingstructuur naar de Kamer zal worden verzonden.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75In de brief aan de TK van 21 mei 03 bij de voortgangsrapportage Handhaving 2002 van de VROM-inspectie is aangegeven dat er naar wordt gestreefd het wetsvoorstel handhavingsstructuur nog voor het zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen. Indiening van het wetsvoorstel is echter vertraagd. Toegewerkt wordt nu naar indiening vóór het einde van het zomerreces.
Milieuwethandhaving, gedogenStaatssecretaris geeft aan begin 2003 te zullen komen met een reactie over het gedoogbeleid, inclusief aandacht voor de manier waarop gedoogbeschikkingen onder de aandacht van het publiek kunnen worden gebracht (uitwerking motie Van der Ham/Duyvendak).04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Er wordt naar gestreefd om de brief over het gedoogbeleid, inclusief de reactie op de motie, in het derde kwartaal aan de TK toe te zenden.
Milieuwethandhaving: AsbestStaatssecretaris geeft aan af te zien van een algemene asbestinventarisatie na afweging van kosten en baten en vanwege de aanstaande wijziging van het asbestverwijderingsbesluit, waarin strengere regels t.a.v. inventarisatie voorafgaand aan sloop worden vastgelegd04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Besluit asbestinventarisatie in niet sloop situaties gaat niet door. Motie van de SP om deze alsnog in te voeren is verworpen (december 2002)
Milieuwethandhaving: AsbestStaatssecretaris geeft aan de Kamer nog dit jaar te zullen informeren over de normstelling; u geeft aan hierin ook aandacht te zullen geven aan het aspect «asbest in puingranulaat/gebruik als sec. grondstof».04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Op 17 december 2002 is een brief naar de 2e Kamer gegaan met interim-normering van asbest in bodem, grond en puingranulaat.
Milieuwethandhaving: AsbestStaatssecretaris geeft aan dat de financiële afwikkeling t.a.v. asbestopruiming is gedecentraliseerd en dat daar dan ook de eerste verantwoordelijkheid ligt. Tevens dat u na uw gesprek met de bestuurders in Overijssel/Gelderland de Kamer de afspraken zal doen toekomen. Ten slotte dat slechts voor deze provincies geldt dat het Rijk eventueel bij zou kunnen springen.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Bestuurlijk overleg geweest met provincie Overijssel en gemeente Hof van Twente over financiële tegemoetkoming asbestsanering Hogenkamp.Inmiddels budget toegezegd. Toezegging is uitgevoerd.
MilieuwethandhavingHSL-ZUID/SLAK EN ASStaatssecretaris geeft aan dat aanbevelingen rapport belangrijk zijn en dat er nu een team geformeerd wordt om ketenhandhaving vorm te geven (ook voor asbest)04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75VI project ketenhandhaving is gestart. Naar verwachting kan de Tweede Kamer voor de zomer van 2004 worden geïnformeerd over de resultaten van het project.
MilieuwethandhavingBouwstoffenbesluitKamer wenst schriftelijke reactie Staatssecretaris over functioneren Meldpunt Bouwstoffenbesluit. Staatssecretaris zegt dit toe04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Antwoord in brief van 31 januari 2003 (22 343, nr. 76). Een besluit over het Meldpunt wordt in de zomer (2003) genomen. Toezegging is uitgevoerd.
MilieuwethandhavingDSMStaatssecretaris geeft aan de uitkomsten van het gesprek met DSM n.a.v. het Acona-rapport aan de Kamer te zullen melden.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75De TK is hierover geïnformeerd n.a.v. de vragen van het TK-lid Duyvendak (2002–2003 nr. 944).
Milieuwethandhaving MINASStaatssecretaris zegt toe nadere specificatie te zullen geven van de 25% aan overtredingen.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Komt aan de orde bij evaluatie meststoffenwet in 2004
MilieuwethandhavinggassingenStaatssecretaris geeft aan dat dit een groter probleem is dan voorheen werd gedacht. Begin 2003 komt er een voorstel aan de Kamer hoe hiermee om te gaan (regeling). Internationale component speelt hierbij ook een rol.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75Afhankelijk van de reacties uit de inspraakronde wordt besloten tot eerst spoedregeling of meteen AMvB. Inwerkingtreding in elk geval 2e helft 2003.Idem hierboven (p. 3)
MilieuwethandhavingSchrootStaatssecretaris zegt toe Kamer te informeren over tussenopslag COVRA ten opzichte van andere mogelijkheden.04-12-02Kamerstukken 2002–2003, 22 343, nr. 75De tijdelijke voorziening voor de tussenopslag van radioactief besmet schroot bij COVRA is op dit moment gerealiseerd. Begin 2003 vonden gesprekken plaats met twee bedrijven die gezamenlijk een dergelijke voorziening zouden willen realiseren. Tot op heden heeft dit niet geleid tot concrete voorstellen voor een tussenopslag in het Rotterdamse havengebied.
PettenRapporten betreffende de mogelijkheid van kernsmelten (Veldmanscenario) zijn onderdeel van lopende veiligheidsevaluatie en zijn resp. eind mei en eind juni gereed. Na beoordeling en goedkeuring door KFD zal de Kamer geïnformeerd worden.20-02-03Handelingen II, 47, p. 3163De vergunninghouder voert op dit ogenblik de veiligheidsanalyses uit waaruit de effectiviteit van de voorziene maatregel tegen het Veldmanscenario moet blijken. Gereed in juli 2003. Aan de Kamer gemeld is reeds gemeld dat maatregelen zullen worden genomen.Zie toezegging gedaan tijdens de behandeling van de motie Duyvendak op 20 februari 2003.
PettenMochten er aanpassingen van reactor noodzakelijk zijn, dan zijn deze evt. aan te brengen in een reguliere stop van de reactor.20-02-03 Handelingen II, 47, p. 3163Na beoordeling van de veiligheidsanalyses met nota van toelichting naar Tweede Kamer. Rapport gereed in juli 2003. Evt. aanpassingen van de reactor voor eind 2003 gedurende een reguliere stop.

7. De bijlage 3. inzake «ZBO's en RWT's»

Zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's) Bedragen x 1 000
Naam ZBO:Huurcommissies
Doelstelling Huurcommissies:Huurgeschillenbeslechting is een instrument om kwalitatief goede betaalbare huurwoningen voor huishoudens met lagere inkomens toegankelijk te maken.
Beleidsartikel en operationeel doel:Artikel 2 Betaalbaarheid van het wonenBetaalbare woonkeuze huren/huurgeschillenbeslechting
Raming vanuit VROM-begroting:€ 1 196
Naam ZBO:Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)
Doelstelling WEW:Het instrument Nationale Hypotheek Garantie (NHG) draagt bij aan de bevordering van het eigen woningbezit door het borgen van leningen. De NHG wordt door het WEW verstrekt.
Beleidsartikel en operationeel doel:Artikel 2 Betaalbaarheid van het wonenBetaalbare woonkeuze kopen
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt
Naam ZBO (tevens RWT):Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV)
Doelstelling CFV:Saneringsfonds voor woningcorporaties en financieel toezicht op corporaties.
Beleidsartikel en operationeel doel:Artikel 4 Fysieke stedelijke vernieuwingHerstructurering
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt
Naam ZBO (tevens RWT):Stichting Bureau Architectenregister (SBA)
Doelstelling SBA:De Wet op de architectentitel heeft tot doelstelling het scheppen van waarborgen voor de vakbekwame beroepsuitoefening door bouwkundig architecten, stedenbouwers, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten en het uitvoeren van de EU-architectenrichtlijn en consumentenbescherming. Om deze doelen te bereiken is een Architectenregister ingesteld.
Beleidsartikel/operationeel doel:Artikel 6 Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebiedenStimuleren architectonische kwaliteit
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt
Naam ZBO (tevens RWT):NV Servicecentrum Grondreiniging (SCG)
Doelstelling SCG:Bijdragen aan duurzaam bodembeheer door afgeven van verklaringen inzake de (niet-) reinigbaarheid van verontreinigde grond/baggerspecie en het uitbrengen van adviezen inzake de reinigbaarheid van verontreinigde grond.
Beleidsartikel en operationeel doel:Artikel 10 Verbeteren nationale milieukwaliteitDuurzaam bodembeheer
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt
Naam ZBO:College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB)
Doelstelling CTB:Bijdragen aan duurzame landbouw door het beslissen over de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland.
Beleidsartikel en Operationeel doel:Artikel 10 Verbeteren nationale milieukwaliteitDuurzame landbouw/bestrijdingsmiddelenbeleid
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt
Naam ZBO:Stichting Erkenningsregeling tot de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf (STEK)
Doelstelling STEKVermindering in de uitstoot van broeikasgassen door het naleven van technische voorschriften met betrekking tot koelinstallaties te operationaliseren en te kunnen (laten) controleren.
Beleidsartikel en operationeel doel:Artikel 11 Tegengaan klimaatverandering en emissiesVermindering uitstoot broeikasgassen binnenland
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt
Naam RWT:Fonds Luchtverontreiniging (FLV)
Doelstelling FLV:Uitvoeren van een schadevergoedingsregeling als er schade via het milieu, luchtverontreiniging is ontstaan aan land/tuinbouw en particulier.
Beleidsartikel en Operationeel doel:Artikel 11 Tegengaan klimaatverandering en emissiesVergroten draagvlak milieubeleid
Raming vanuit VROM-begroting:€ 0
Naam RWT:Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)
Doelstelling StAB:Advisering van de bestuursrechter in geschillen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu.
Beleidsartikel en Operationeel doel:Artikel 15 AlgemeenProgramma
Raming vanuit VROM-begroting:€ 4 756
Naam ZBO (tevens RWT):Kadaster
Doelstelling Kadaster:Het bevorderen van de rechtszekerheid bij het maatschappelijk verkeer inzake vastgoed.
Beleidsartikel en Operationeel doel:Artikel 15 AlgemeenVastgoed- en planinformatie/Coördinatie geo-informatie
Raming vanuit VROM-begroting:Nvt

8. De bijlage 4. inzake «Overzichtsconstructie Milieu»

Toelichting:

In de Ministerraad van 24 augustus 2001 is besloten vanaf 2003 bij de begroting een overzichtsconstructie «Milieu» op te nemen als vervanging van het Milieuprogramma. De overzichtsconstructie geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2004 tot en met 2008 voor het onderwerp Milieu.

Het opnemen van overzichtsconstructies door een daartoe aangewezen minister dient louter een informatiefunctie voor de Staten-Generaal. Op deze wijze wordt het integrale overheidsbeleid zichtbaar gemaakt in één begroting of jaarverslag ook al wordt dit beleid door meerdere ministers uitgevoerd. De individuele ministeriële verantwoordelijkheid blijft daarbij gehandhaafd.

De verantwoording van de eerste overzichtsconstructie voor het beleidsjaar 2003 vindt plaats bij de jaarverantwoording in mei 2004. De verantwoording over de voorliggende overzichtsconstructie 2004 zal plaatsvinden in 2005.

Dit jaar zijn ook de belastingmaatregelen ten behoeve van het milieu opgenomen in de overzichtsconstructie voor 2003. De voornaamste zijn de regelingen VAMIL, MIA(VROM) en EIA(EZ). De maatregelen zijn opgenomen bij de verantwoordelijke ministeries, maar de bedragen komen uit de begroting van het Ministerie van Financiën.

Leeswijzer overzichtsconstructie

De overzichtsconstructie bevat geen andere informatie dan in de individuele begrotingen is terug te vinden. De kwaliteit van de beleidsinformatie is daarom direct afhankelijk van de informatie die is opgenomen in de departementale begrotingen.

De overzichtsconstructie is ingedeeld naar de drie W-vragen van de VBTB. Wat willen we bereiken (operationeel doel)? Wat gaan we daar het komende jaar voor doen (de prestaties)? Wat gaat dat kosten (de milieu-uitgaven)? De uitgaven zijn weergegeven over het jaar voor het begrotingsjaar tot vier jaar erna.

De overzichtsconstructie bevat de begrotingsartikelen van de verschillende departementen waarvoor milieu enig doel (VROM) is of één van de hoofddoelen. Een groot deel van de bedragen valt maar ten dele toe aan het milieu. De bedragen opgeteld vormen daarom niet het totaal van milieu-uitgaven. In het geval de operationele doelstelling niet volledig op het milieu is gericht wordt in de toelichting zo veel mogelijk aangegeven hoe groot de toedeling is.

De overzichtsconstructie is ook dit jaar opgezet conform voorbeeldmodel 2, zoals opgenomen in de Rijksbegrotings- en verantwoordingsvoorschriften voor 2002: een opsommende overzichtsconstructie. Hierbij zijn de begrotingsartikelen geclusterd naar departement. De operationele doelstellingen die vallen onder de VROM begrotingsartikelen voor milieu staan als eerste vermeld. Daarna volgen de andere doelstellingen van VROM en de andere ministeries.

Bij de primaire milieudoelstellingen wordt in de toelichting gerefereerd aan de andere doelstellingen van het Ministerie van VROM en andere departementen die eveneens bijdragen aan deze doelstelling. Zodoende kunnen per milieudoelstelling de relevante begrotingsartikelen snel worden nagezocht.

Overzichtsconstructie milieubeleid (bedragen x € 1 000)
Dep. artikel en algemene beleidsdoelstellingOperationele doelstellingPrestaties 2004200320042005200620072008Toelichting (milieuonderwerpen en milieurelevantie)
XI Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
VROM 1 Strategische beleidsontwikkeling en monitoring VROM dient vanuit de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving te allen tijde te kunnen beschikken over strategische visies, over kennis met betrekking tot tot kwaliteit van de leefomgeving en met betrekking tot ontwikkelingen daarin (monitoring)1.2.1 Strategische beleidsontwikkeling milieu 1.2.1.1 Grote nota'sVROM dient te allen tijde te kunnen beschikken over een actuele meerjarenvisie m.b.t. wonen, ruimte en milieu 1.2.1.2 WetgevingMinder en betere VROM-regelgeving – Voortgangsrapportage Transities in najaar 2004 naar Tweede Kamer;– Nulmeting en set monitoringsindicatoren voor transities beschikbaar;– Uitvoering van internationaal deel van ADO;– Verduurzamen internationale geldstromen;– Voor 6 onderwerpen tijdens de EU-voorzitterschap activiteiten organiseren;– Werkprogramma opstellen nav de 5e Pan-Europese ministeriële milieuconferentie;– Voortgangsrapportage uitbrengen over ADO;– Evaluatie 1e Duurzaamheidsverkenning;– Uitvoeren van een proefexperiment duurz. ontwikk. bij Almere;– Opnemen van duurzaamheidscriteria bij de bestemmingen van overheidsmiddelen. – Herijking milieuwet- en regelgeving en vaststellen prioriteitenprogramma;– Wetsvoorstellen voor Handhavingsstructuur, voor Emissiehandel Wm, voor implementatie van de Richtlijn strategische milieubeoordeling en voor Beginselen van milieurecht. 3 837 1 766 1 156 287 40 40 VROM 3.2.2.
 1.2.2 Monitoring en kennisontwikkeling 1.2.2.1 Monitoring en onderzoekVROM moet te allen tijde kunnen beschikken over een adequate kennis- en advies-infrastructuur en over voldoende kennis m.b.t. strategische ontwikkelingen en m.b.t. de feitelijke ontwikkeling van de leefomgevings-kwaliteit (=monitoring) VROM zal het milieuplanbureau RIVM in staat stellen producten te maken, waaronder de Milieubalans, en daartoe het planbureau de eventueel noodzakelijke aanwijzingen geven.VROM zal het RIVM op output sturen conform de wederzijds ondertekende afspraken met als resultaat:– ondersteuning van beleid en uitvoering regelgeving, waaronder (wettelijke) beoordeling van nieuwe stoffen, gezondheidskundige en ecologisch onderbouwde normering alsmede eenmalig onderzoek ter verkenning, voorbereiding en invulling van (milieu-)beleid;– monitoring voor de Milieubalans en andere wettelijke/internat. verplichtingen;– ondersteuning van de VROM-inspectie o.a. bij opsporing, handhaving en toezicht en bij calamiteiten;– ondersteuning van het beleid m.b.t. externe veiligheid;– uitvoering van wettelijke taken op het gebied van de Wet Milieugevaarlijke Stoffen door het Stoffen Expertise Centrum40 02434 60334 21833 06232 60132 601LNV 07.14VWS XVI.1.2.5
VROM 7 Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveauVROM stimuleert de verbetering van de milieukwaliteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Het beleid is met name gericht op het daadwerkelijk voorkomen en terugdringen van geluidoverlast (gezondheidsschade en hinder), van veiligheidsrisico's van industriële activiteiten en van risico's van lucht- en bodemverontreiniging.7.2.1 Lokale milieukwaliteit en gebiedsgericht beleid– Bevorderen van hoge leefomgevingskwaliteit in gebieden;– Voorkomen van blootstelling aan voor de volksgezondheid slechte milieukwaliteit en het saneren van situaties waar in het verleden een dergelijke blootstelling is ontstaan;– Realiseren van geïntegreerde gebiedsgerichte planvorming en uitvoering van ruimtelijke ordening- en milieubeleid.– Toepassen van MILO in een dertigtal gemeenten;– Inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit, met daarin implementatie van de 2e en 3e EU-dochterrichtlijn;– Gereedkomen van reken- en meetvoorschriften luchtkwaliteit;– Voorstel voor aanpassing van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn inbrengen in de EU-evaluatie;– Inwerkingtreding van de wet Stad en Milieu;– Toetsing van gemeentelijke MOP's op milieuambities en de gewenste milieuprestaties en beschikbaarstelling van gelden;– Eindevaluatie Stad en Milieu;– Bevordering milieuvriendelijk autogebruik met fiscale instrumenten.18 809 191 00018 186 141 00016 573 144 00016 890 147 00017 487 151 00017 487 154 000VROM 6.2.4VROM 6.2.5DEF 1 & 3V&W 04.01.03V&W 08.01.01V&W 08.01.03V&W 12.02 Bedragen afkomstig uit de begroting van financien
          
 7.2.2 Uitvoering bodemsaneringDe beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek per 2030– Parlementaire behandeling van de wijziging Wbb;– Totstandkoming 1e fase landsdekkend beeld: bepaling omvang werkvoorraad;– Toekennen budgetten tbv. de meerjarenprogramma's Wbb en ISV voor de periode 2005 t/m 2009;– Totstandkoming AMvB Bedrijvenregeling;– Monitoringsrapportage integrale evaluatie bodemsanering.157 239111 339155 578158 720164 386164 386VROM 13.2.6DEF 2 t/m 5V&W 08.01.03
 7.2.3 GeluidsreductieHet streven is dat in 2030 in alle gebieden een goede akoestische kwaliteit heerst. Streefwaarden staan vermeld in de bgroting.– implementeren EU-richtlijn Omgevingslawaai;– opleveren AMvB EU-richtlijn Omgevingslawaai;– Opleveren handreiking EU-richtlijn;– opleveren MR aanwijzing agglomeraties en infrastructuur in relatie tot EU-richtlijn;– Wijziging Wet geluidhinder (MIG, fase 1);– opleveren AMvB nav. wetsvoorstel tot wijziging Wgh;– opleveren handreiking nav. wetsvoorstel wijziging Wgh;– opleveren MR-conversie huidige geluidmaat naar Lden;– aansturing uitvoering sanering geluidhindersituaties;– evaluatie EU-bronbeleid (alle bronnen);– evaluatie EU-richtlijn bandenlawaai.41 51842 74639 32839 26939 32939 329VROM 6.2.4VROM 9.3.2DEF 1 & 3V&W 04.01.02V&W 04.01.03V&W 04.01.04V&W 08.01.02V&W 12.02
 7.4 Waarborgen externe veiligheid– Het tot stand brengen van een beleidsbouwwerk dat consistent en samenhangend is en dat ervaren wordt als begrijpelijk en vertrouwenwekkend;– Het oplossen van onaanvaardbare situaties;– Het zorgdragen voor de noodzakelijke voorwaarden voor de doorwerking en uitvoering van het externe veiligheidsbeleid.– uitwerken kabinetsstandpunt groepsrisico's: uitvoeren tussenevaluatie– het versterken van de relatie met de burger en het bedrijfsleven door middel van een gestructureerde dialoog;– implementatie resultaten ketenstudies voor LPG, chloor en ammoniak;– het maken van een analyse van de te verwachten autonome ontwikkelingen met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor en een vertaling van deze analyse in termen van gevolgen voor de veiligheidssituatie rond de relevante spooremplacementen;– het opstellen van een pakket maatregelen om de knelpunten bij de relevante emplacementen weg te nemen;– vaststellen en implementatie van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van uitvoeringsorganisaties.18 8535 1263 1261 1261 3931 393VROM 1.2.2VROM 6.2.1VROM 13.2.1VROM 13.2.8
 Onverdeeld programma 7 6892 7259451 0251 1931 193 
VROM 10 Verbeteren nationale milieukwaliteitHet rijksbeleid richt zich ondermeer op een duurzame ontwikkeling die leidt tot een aantrekkelijk en vitaal platteland. Kernbegrippen zijn: economische concurrentiekracht, ecologische duurzaamheid, sociale cohesie en culturele identiteit. VROM zorgt ervoor dat de invalshoek «ecologische duurzaamheid» voldoende gewicht krijgt bij de beleidsformulering. Het accent ligt daarbij op duurzaam gebruik van bodem- en watersystemen.10.2.1 Vitaal platteland: Duurzaam landelijk gebiedRealisatie van de voor de gewenste functies vereiste milieukwaliteit in het landelijk gebied, door middel van een integrale gebiedsgerichte aanpak.– Met provincies is een nadere selectie afgesproken van de gebieden die prioriteit krijgen bij de uitvoering van integraal gebiedsgericht beleid;– De beschrijving van de huidige toestand in 4 nationale en 17 regionale stroomgebieden is gereed (conform vereisten KRW);– Provincies hebben gebiedsplannen en reconstructieplannen opgesteld;– Er is bestuurlijke overeenstemming tussen rijk en provincies over beleidseffectmonitoring;– Eind 2004 is het ILG gereed voor implementatie.000000VROM 6.2.2VROM 8.2.1V&W 04.01.03V&W 08.01.03LNV 01LNV 04.12LNV 04.13LNV 07
 10.2.2 Vitaal platteland: Duurzame landbouwDuurzame landbouw kent een nationale en internationale component. Bij de internationale component gaat het vooral om de ombuiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU in een duurzame richting (zie ook artikel 1 Transitie Duurzame landbouw) en om activiteiten in het kader van de transitie Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen (zie begroting Buitenlandse Zaken). Nationaal staan de thema's mineralen, ammoniak, stank en bestrijdingsmiddelen centraal.Mineralenbeleid:– Implementatie conclusies uit Evaluatie mestbeleid (samen met LNV);– Aanpassing Meststoffenwet ter implementatie arrest Hofprocedure inzake nitraatrichtlijn;Amoniakbeleid:– Aanpassing Wet Ammoniak en Veehouderij ter inperking areaal te beschermen natuur (samen met LNV);Agrarisch stankbeleid:– Implementatie landelijke stankwet;– Aanpassing MR Stank en Veehouderij;Bestrijdingsmiddelenbeleid:– Inwerkingtreding AMvB Duurzame Gewasbescherming (samen met LNV);– Inwerkingtreding actualisatie regelgeving milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (AMvB en MR)Overige beleidsinstrumenten:– Inwerkingtreding aanpassing Besluit Glastuinbouw;– Inwerkingtreding Besluit landbouw en gemechaniseerd loonwerk;Onderzoek:– Pilotprojecten agrobiodiversiteit;– Onderzoek emissiearme technieken (stank).6 80711 34410 20910 21010 21010 210VROM 1.2.1VROM 8.2.1VROM 13.2.6LNV 04LNV 05LNV 07LNV 09 Dit beleid valt onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van LNV en VROM, waarbij minister VROM gaat over de milieu- en ruimtelijke aspecten.
 10.2.3 Optimale waterketen– Optimale waarborging van de kwaliteit en de continuïteit van de levering van drink- en industriewater tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten;– Verwijdering van afvalwater binnen milieuhygiënische randvoorwaarden en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten via versterking van de samenhang in de waterketen– De ontwerp-Waterleidingwet is aan de TK aangeboden;– Voorstellen zijn uitgewerkt voor de vernieuwing van de financieringsstructuur en de planfiguren voor de waterketen;– De beleidsnota Benchmark Riolering is opgesteld;– Voor «het anders omgaan met regenwater» is een visie ontwikkeld.000000VROM 8.2.1.6VROM 8.2.1.7V&W 14.01.99LNV 01.11
          
 10.2.4 Duurzaam bodembeheer– Realisatie van de voor de gewenste Realisatie van de voor de gewenste functies vereiste kwaliteit van de bodem;– Het voorkomen van nieuwe verontreinigingen van bodemsystemen door preventieve beschermingsmaatregelen en verantwoord omgaan met vrijkomende grond en baggerspecie;– Het saneren van reeds verontreinigde (water) bodems (curatief beleid).– Inhoudelijke uitwerking van het nieuwe beleidskader bodem via faciliterende instrumenten zoals handreikingen en criteria tbv. de locale overheden;– Vaststelling van de hoofdlijnen van het grondstromenbeleid;– Vaststelling van de hoofdlijnen van het beleid tav. het gebruik van baggerspecie als bodem;– Eerste tranche vereenvoudiging Bouwstoffenbesluit gereed;– Wetsontwerp tot wijziging van de Wm tbv. Kwaliteitsborging bodembeheer in procedure;– Publicatie van het ontwerpbesluit Kwaliteitsborging bodembeheer en bijbehorende regelgeving;– Organisatie workshop «Europese bodemstrategie» ihkv. het Nederlandse voorzitterschap EU 2004.2 422750750751265265VROM 3.2.2
 Onverdeeld programma 5 8145 4524 4494 5116 1196 119 
          
VROM 11 Tegengaan klimaatverandering en emissiesVROM streeft naar het tegengaan van klimaatverandering door menselijke beïnvloeding en van verzuring en milieuschadelijke emissies.11.2.1 Internationale samenwerkingHet d.m.v. een actieve milieudiplomatie wereldwijd bevorderen van duurzame ontwikkeling en externe integratie, en het versterken van het milieubeleid– Leveren van inhoudelijke en financiële bijdragen aan internationale milieu-organisaties;– Versterken bilaterale samenwerking met m.n. China en Indonesië;– Versterken milieu-infrastructuur in O-Europa en Centraal Azië.6 6837 0496 0495 7495 7495 749VROM 9.2.2BZ (allen)EZ 5
 11.2.2 Vermindering uitstoot broeikasgassenDoel van het beleid is het voorkomen van door de mens veroorzaakte gevaarlijke klimaatverandering, zoals is overeengekomen bij het VN-Klimaatverdrag. In het kader van dit doel dienen:– In de periode 2008–2012 de emissies van de broeikasgassen CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6 met 6% te worden gereduceerd ten opzichte van het basisjaar (= 11.2.2.1);– Via de uitvoering van verschillende activiteiten de mogelijkheden van verdergaande reducties op de langere termijn (na 2012) te worden verkend (= 11.2.2.2);– Via een internationaal klimaatbeleid de internationale kaders waarbinnen de nationale inspanningen plaatsvinden verder te worden ontwikkeld (= 11.2.2.3). 30 16047 13348 79861 77357 91055 916VROM 3.2.2VROM 13.2.78DEF 90V&W 04.01.01V&W 04.01.02V&W 04.01.04V&W 12.01EZ 1.2.2.1EZ 4
 11.2.2.1 Realisatie van het Kyoto-doel– Invoering regelgeving ter implementatie van het systeem van emissiehandel.– Indiening bij de EC van het «Nationaal toedelingsplan» inzake emissierechten.– Uitvoering BANS-klimaatconvenant (subsidieregeling).– Verschijnen van het «Optiedocument emissieverlaging».– Verschijnen van nieuwe referentieraming energie en emissies 2010 en 2020.– Doorlichting van de sector «verkeer» (in het kader van de Evaluatienota Klimaatbeleid).– Operationeel worden van het «National System» (monitoring van emissies en broeikasgassen).– Uitvoering van het ROB: Reductieplan Overige Broeikasgassen (o.a. implementatie N2O-reductie in de salpeterindustrie).– Bijschrijven op de Nederlandse Account van de in 2003 gegenereerde emissiereducties (CDM)– Sluiting van MoU's met drie landen       
 11.2.2.2 Transitie naar een duurzame energiehuishouding– Start demonstratieprojecten voor CO2-opslag onshore of offshore (CRUST)– Ondersteunen demonstratieprojecten voor toepassing schoon fossiele technieken– GAVE: marktpartijen laten starten met tenminste één demonstratieproject– Oplevering rapportage over onduurzame (neven)effecten van reductiebeleid      EZ 4EZ is trekker van de transitie.
 11.2.2.3 Internationaal klimaatbeleid– Leveren inhoudelijke en beperkte financiële bijdrage in internationale discussies en onderhandelingen– Tot stand brengen van EU-standpunten, met name tijdens CoP10 en (indien het Kyoto Protocol inwerking is getreden voor september 2004), de bijeenkomst van Partijen bij het Kyoto Protocol.– Inhoudelijke bijdragen leveren aan het werkprogramma van het IPCC en het IEA Greenhouse Gas programma– Uitvoering klimaatonderzoeksprogramma.– Tot stand brengen van een samenwerkingsverband met 3 à 4 landen ter formulering van een lange termijn duurzaamheidsstrategie (energiecomponent van transport)       
 11.2.3 Vermindering verzuring en grootschalige luchtverontreinigingHet beleid voor verzuring en grootschalige luchtverontreiniging is gericht op het terugdringen van de emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3), Vluchtige Organische Stoffen (VOS) en fijn stof. Voor 2010 zijn per stof en per doelgroep kwantitatieve doelen vastgesteld.– Implementatie van de Uitvoeringsnotitie Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging (verschijnt in 2003).– Vaststellen van geïntegreerde strategie voor bestrijding van luchtverontreiniging voor klimaat, verzuring en grootschalige luchtverontreiniging.– Mede-organiseren van de derde internationale Stikstofconferentie.– Review van het POP-protocol en aanleveren van prognoses voor de review van het Heavy Metal Protocol.– Bevorderen synergie Kyoto Protocol en Montreal Protocol (door faciliteren Nederlandse experts).–-DEF 90EZ 1.2.2.1EZ 4.2.1EZ 4.2.2LNV 05.13BZ (allen) Een deel van de doelstelling betreft de sector landbouw. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij LNV.
 11.2.4 Vermindering algemene uitstoot industrieDoel is het bestrijden van verzuring en grootschalige luchtverontreiniging door de sector industrie. Voor 2010 zijn de max. emissiedoelen per stof: 65 kton NOx, 30 kton SO2, 60 kton VOS en 2 kton NH3.– Implementatie NOx-emissiehandel:– validatie monitoringsprotocollen van 50 grote bedrijven– van 180 middelgrote bedrijven is ca. 90% van de protocollen ontvangen en gevalideerd– opstellen en accorderen van een verificatieprotocol– evalueren van het emissiejaarrapport 2003 van 25 bedrijven– gereedkomen van operationele handhavingsstrategie– gereedkomen van de Nederlandse Emissieautoriteit als functionele organisatie.– Aanpassing van het Oplosmiddelenbesluit.– Totstandkoming 3 à 4 nieuwe monitoringsprotocollen voor VOS-emissies.– Ondersteunen Facilitaire Organisatie Industrie en Vereniging van Nederlandse Gemeenten.– Opnemen van vier BAT-referentiedocumenten in de Nederlandse emissierichtlijnen.– Introductie elektronisch milieujaarverslag.– Afspraken maken met 4 sectoren over verbrede convenanten (incl. initiatieven voor duurz. ondern.).6 91310 8417 4387 4226 6886 688VROM 3.2.2VROM 13.2.7 Het behalen van de doelstelling is mede afhankelijk van de economische ontwikkeling en de wijze van uitvoering door andere overheden
 11.2.5 Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaartDoel van het verkeersemissiebeleid is om de uitstoot van milieuschadelijke stoffen door verkeer en binnenvaart te verminderen. Voor 2010 gelden als max. emissiedoelen: 150 kton NOx, 13 kton SO2 en 45 kton VOS.– Ca. 20 binnenvaartschepen uitrusten met NOx-arme motor of NOx katalysator (onder voorbehoud van goedkeuring door EU van de desbetreffende betreffende subsidieregeling (gebaseerd op ex ante evaluatie)).– Tijdige implementatie van alle EU-richtlijnen op het gebied van brandstoffen en motoren (circa 10 stuks).– Leveren van inhoudelijke en beperkte financiële inbreng in internationale discussies en onderhandelingen ten aanzien van brandstoffen en motoren in o.a. EU, UNECE, Centrale Commissie Rijnvaart en Internationale Maritieme Organisatie.– Uitvoeren actiepunten uit Beleidsnota Verkeersemissies (publicatie in tweede helft 2003).– Uitvoeren actiepunten uit rapportage eerst fase «Itessa» (publicatie in tweede helft 2003).– Inzet fiscale instrumenten ter bevordering van milieuvriendelijk autogebruik.9 415 178 0007 681 178 0005 048 183 0003 859 190 0003 183 198 0003 183 207 000V&W 04.01.01V&W 04.01.02V&W 04.01.04V&W 08.01.01V&W 12.01 Bedragen afkomstig uit de begroting van Financiën
 11.2.6 Vermindering milieudruk productenDoel bij de vermindering van de milieudruk door producten is het verwerken van «milieu» in de prijzen, duurzaamheidsdoelen vast te stellen, het stimuleren van transparantie, het stellen van de overheid als voorbeeld en het stimuleren van duurzaam produceren en consumeren via andere overheden. Eind 2003 worden hiervioor concrete acties bepaald– Realiseren Nederlandse bijdrage aan de EU-richtlijnen voor producten– Operationaliseren beoordelingsrichtlijn certificatie duurzaam bosbeheer c.a.– Onderzoek naar de meerwaarde van materialenbeleid in het milieubeleid– Uitbreiden en actualiseren milieu-informatie in relatie tot inkoopproces binnen de overheid– Notitie naar TK met concreet plan van aanpak m.b.t. duurzaam inkopen door rijksoverheid– Stroomlijning geldstromen naar organisaties voor communicatie op het gebied van energie en milieu– Ondersteunen Stichting Milieu Centraal en Stichting Milieukeur.5 2033 8442 4912 2022 2011 965VROM 3.2.2EZ 2.2.2LNV 05.11LNV 07.13
 11.2.7 Vergroten draagvlak integraal milieubeleid.Het beleid is enerzijds er op gericht om maatschappelijke groeperingen en burgers te stimuleren het milieubelang mee te nemen in hun afwegingen. Anderzijds is het beleid er op gericht om initiatieven en wensen vanuit de samenleving tot uitdrukking te laten komen in het milieubeleid.– Stimuleringsprogramma Burger en Milieu: uitvoeren stimuleringsprogramma, start ca. 10 projecten, experimenten burgerplatform en publieksagenda– SMOM: uitvoeren van de regeling en ontwikkelen van indicatoren obv nieuwe doelstelling SMOM– Experimenten met duurzame ontwikkelingsbeoordeling: coördinatie en evaluatie experimenten VROM– Milieu-effect Beoordelingsinstrumenten: implementatie richtlijn 2001/42/EG en stroomlijnen MER– ProMT: uitvoeren Programma Milieu en Technologie en start 20 technologieprojecten– VAMIL/MIA: actualiseren van milieulijsten en uitvoeren regeling, uitbrengen Jaarverslag 2003 voor VAMIL/MIA met milieuen energieprestaties– Groen Beleggen: uitvoeren regeling en uitbrengen Jaarverslag 2003 voor groen beleggen inclusief milieu-effecten.33 10332 26826 90727 99324 51624 516EZ 4.2.2–3LNV 09.13VWS XVI.1.2.3VROM 3.2.2.
 Onverdeeld programma 9 41312 04213 26511 51814 5428 569 
VROM 12 Beheersen milieurisico's van stoffen, afvalstoffen en stralingDoel is de beheersing van risico's voor mens en milieu bij het omgaan met stoffen, afvalstoffen, radioactieve stoffen en straling en met genetisch gemodificeerde organismen, rekening houdend met sociale en economische factoren.12.2.1 Beheersen milieurisico's van stoffenHet doel van het stoffenbeleid is het in 2020 bereiken van een situatie waarin mens en milieu verwaarloosbare risico's lopen als gevolg van de schadelijke effecten van stoffen. Doel is tevens om de nadelige gezondheidseffecten te reduceren als gevolg van blootstelling aan andere agentia uit het milieu (geluidhinder, lucht- en bodemverontreiniging etc.).– Implementatie kennisinfrastructuur– Afhandeling kennisgevingen nieuwe stoffen en bestaande stoffen– Inwerkingtreding herzien Asbestverwijderingsbesluit– Evaluatie spijtoptantenregeling sanering asbestwegen– Opleveren van het onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu– Toepassen van het beoordelingskader en benchmarksysteem voor tenminste 3 gemeenten– Ondersteuning van bewonersgroepen en risicokaarten4 4589 7132 4982 4982 7542 754VROM 3.2.2VROM 6.2.1VROM 13.2.1VROM 13.2.6VROM 13.2.8V&W 14.01.99LNV 01.12LNV 05.13SZW 13VWS XVI.1.2.3
          
 12.2.2 Beheersen milieurisico's van afvalstoffenDoelstelling van het afvalstoffenbeleid is het voorkomen dat afvalstoffen ontstaan (minder afvalstoffen) en een zodanig beheer van afvalstoffen dat de gevolgen voor het milieu aanvaardbaar zijn (lekvrij beheer). Voor 2012 is het doel om het afvalaanbod te beperken tot max. 66 Mton, met de volgende verwerkings-doelen: min. 55 Mton nuttige toepassing, max. 8 Mton verbranden, max. 2 Mton storten en max. 1 Mton lozen.– Rapportage monitoring en evaluatie LAP– Uitvoering Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval– Uitvoering Uitvoeringsprogramma met preventie naar duurzaam ondernemen– Stimulering inzet afval voor verbranding met hoog energierendement– Bepalen of absolute stortverbod huishoudelijk afval wordt voortgezet– Vaststelling maatregelen en regelingen gebaseerd op gewijzigde hoofdstuk Wet milieubeheer– Uitvoering EVOA– Realisatie van een landelijke uitvoeringsorganisatie voor het melden van afvalstoffen– Uitvoering landelijk systeem van registreren van transporteurs, inzamelaars, bemiddelaars en handelaren van afval– Inzet voor het bereiken van een gelijk Europees speelveld voor afvalbeheer– Voorbereiden condities voor het in 2006 opengaan van de landsgrenzen voor verbranden als vorm van verwijderen– Uitvoeren pilots en acties toekomstig afvalbeleid21 46623 73524 72420 68718 92018 920VROM 3.2.2VROM 13.2.1VROM 13.2.6VROM 13.2.8EZ 2.2.2
          
 12.2.3 Beheersen milieurisico's van stralingDoel is een situatie te bereiken waarin mens en milieu beschermd zijn tegen de gevolgen van straling. In de Kernenergiewet voor ioniserende straling zijn hiertoe grenswaarden geformuleerd die niet mogen worden overschreden. Boven deze grenswaarden worden geen vergunningen verleend. Onder deze grenswaarden wordt door middel van actuele vergunningen gestreefd naar een zo laag mogelijke blootstelling aan straling van mens en milieu.– Nieuwe vergunning voor kerncentrale Borssele ivm verhoging verrijkingsgraad– Nieuwe vergunning voor Hogefluxreactor Petten ivm nieuwe situatie– Nieuwe vergunning voor Urenco Almelo ivm uitbreiding capaciteit– Vergunningverlening transport splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen– Implementatie of afronding discussie inzake Europese nucleaire en afval richtlijn– Rapportage nucleaire conventie– Inwerkingtreding, voorlichting en instructietraject Stralings Prestatie Norm– Start uitvoering 5 jarig onderzoekprogramma terugneembare ondergrondse berging van radioactief afval– Implementatie Nationaal Antenne Beleid– Implementatie beleid hoogspanningslijnen3 051666725725756756VROM 3.2.2VROM 13.2.1VROM 13.2.8
          
 12.2.4 Beheersen milieurisico's genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)Het doel is de situatie waarin biotechnologie wordt toegepast, gepaard te laten gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid.– Afgifte van kennisgevingen en vergunningen voor ggo's– Beleidsontwikkeling ggo's– Voortzetting uitvoering Beleidsvoornemens INB– Biosafety Protocol en verdere uitwerking openstaande punten tijdens MOP-1– EU-voorzitterschap biotechnologie 2e helft 2004– Opstellen visie i.h.k.v. Biotechnologie en Duurzaamheid1 8861 8551 8551 9261 9261 926VROM 13.2.1VROM XVI.1.2.5
          
 Onverdeeld programma  3 5042 0431 6002 2932 7272 727
VROM 3 Duurzame woningen en gebouwenBij totstandkoming en verbetering van woningen en gebouwen wordt gestreefd naar duurzame kwaliteit, met nadruk op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiebesparing en milieubelasting van de woning of het gebouw, afgestemd op de maatschappelijke behoefte.3.2.1. Garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en gebouwen3.2.1.1.Wijziging Woningwet en Bouwbesluit 1-7-2004 en 1-1-2006.Aanpassing van het bouwbesluit v.w.b regelgeving mbt materiaalgebruik, gezondheid en energieverbruik in gebouwen – Wijziging bouwbesluit naar verwachting per 1-7-2004. Daarin geen aanscherping EPC woningbouw. Heroverweging aanscherping zal opnieuw aan de orde komen bij wijziging Bouwbesluit per 1-1-2006– Uitvoering PvA (deel 2004) implementatie EU-richtlijn energieprestaties van gebouwen       
          
 3.2.2. Verbeteren kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie        
 3.2.2.1 Duurzaam bouwen.Het DUBO-beleid wordt toegespitst op een aantal concrete thema's: o.a. energiebesparing(teneinde CO2-emissie door gebouwde omgeving terug te dringen), vermindering milieubelasting door toepassing van materialen in gebouwen en als derde thema verhoging gezondheidsniveau van het binnenmilieu van woningen en gebouwen. Het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving moet leiden tot een reductie van 3 Mton CO2-emissie in 2010 (2 Mton bij woningbouw en 1 Mton bij utiliteitsbouw)– Uitvoering beleidsbrief duurzaam bouwen (d.d. 16-4-2002).– Ontwikkelen Instrumenten voor beslissers in de utiliteitsbouw i.h.k.v. Dubo– Nationaal register duurzaam bouwen: aantal inschrijvingen in register Energiebesparing– Projecten rijkshuisvesting– Energiebesparing Rijkshuisvesting: Programma Energie Efficiency Rijkshuisvesting en Programma Innovatie Techieken– Uitvoering Novem-programma KOMPAS voor energiebewust wonen en werken 2003/2004 gericht op CO2-reductie– Continuering beleid m.b.t. Energieprestaties advies (EPA); streven 120 000 EPA's in 2004.– Ontwikkeling generiek EPA voor de utiliteitsbouw– Evaluatie 1e en 2e tender en uitschrijven 3e Tender energiebesparing bij lagere inkomensgroepen (Teli-regeling).– Uitvoering Energiepremieregeling 2004406 431 4 511 25 8180 386 1 697 18 6400 0 0 1 494 17 6620 0 0 500 14 3870 0 0 500 10 4790 – 0 10 479VROM 10.2.1VROM 10.2.2VROM 11.2.2VROM 11.2.3VROM 11.2.4VROM 11.2.6VROM 12.2.1VROM 12.2.2
  Milieueffecten materiaalgebruik– Proefnemingen milieubudgetten (verantwoorde materiaaltoepassing) Bevorderen consumentgericht, duurzaam en levensloopbestendig bouwen; IFD Bouwen– Subsidie en voorbeeldprogramma Industrieel, Flexibel en Demontabel Bouwen (4e tranche IFD). Vermindering gezondheidsrisico's door materialen.– Uitvoeren acties actieprogramma gezondheid in gebouwen (actie 28 en 29 uit Actieprogramma Milieu en Gezondheid)– Vervanging loden leidingen Uitvoering regeling: Afgeven saneringsbeschikkingen (streefwaarde 3500in 2003) t.b.v.100% vervanging in sociale woningvoorraad en 80% in part. Woningvoorraad in 2005.1 815 51 818 2 585 1 6621 815 54 000 1 635 767 1 6082 496 54 000 1 1 651 256 1 082681 54 000 660 681 54 000 0 0  
VROM 6 Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebiedenDe inrichting van het stedelijke gebied beter te laten voorzien in een kwalitatief gedifferentieerde vraag naar ruimte voor uiteenlopende vormen van wonen, werken, voorzieningen, groen, recreatie, sport en infrastructuur door versterken ruimtelijke kwaliteit van stedelijke en te verstedelijken gebieden. Daarbij wordt rekening gehouden met eisen inzake gezondheid en veiligheid.Het beleid wordt uitgewerkt in de operationele doelstellingen: verbeteren stedelijke inrichting, verbeteren cultuurhistorische identiteit en verbeteren architectonische kwaliteit6.2.1 verbeteren stedelijke inrichtng:Sterke, vitale steden; Het bewaken van de balans stad/land; Bundeling van verstedelijking; Afstemming van wonen, werken, infrastructuur en recreëren/groen, met name op nationaal en regionaal niveau; Bevorderen van ruimtelijke kwaliteit 6.2.1.1 DeltametropoolDe Deltametropool dient gepositioneerd te worden als een stedelijk netwerk van internationaal niveau, dat kan concurreren met andere metropolitaanse gebieden in Europa. Hiertoe moet zowel een aantrekkelijk leefklimaat als een gevarieerd vestigingsklimaat worden bereikt – «Strategische agenda actualiseren en vastgestellen in BCR-verband;– De voortgang van de realisatie van de doelen, zoals die in de strategische agenda zullen worden vastgelegd, zal worden gemonitord;– Geïnformeerd worden de Tweede kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraden en Algemene Besturen over de voortgang. 300 300 300 300 300 3 000 
          
 6.2.1.2 Overige nationale stedelijke netwerkenVoor het geleiden van de ruimtelijke ontwikkeling binnen en tussen bundelingsgebieden is bestuurlijke samenwerking nodig om de ruimte efficiënter te gebruiken en aan te sluiten bij schaalvergrotingsprocessen. Het ontwikkelen van een aantal «Nationale Stedelijke Netwerken» (NSN) dient daartoe. Een vijftal Nationale stedelijke netwerken worden onderscheiden. Het Rijk ondersteunt in deze netwerken de processen en programma's samen met de regionale overheden voor het maken van afspraken over de lange termijn ontwikkeling van het stedelijk netwerk en stimuleert dat deze afspraken worden geconcretiseerd in plannen en projecten.– In 2004 heeft de rijksinzet geresulteerd in een meer sturende rol van de samenwerkende steden en provincie binnen de onderscheiden nationale stedelijke netwerken;– In 2004 zullen de daarvoor in aanmerking komende planonderdelen, waarbij rijksinzet mede aan de orde is, dichter bij daadwerkelijke uitvoering moeten zijn gekomen.500500500500500500 
          
 (6.2.1) vergroten binnenstedelijke kwaliteit6.2.1.3 Budget investeringen Ruimtelijke kwaliteit (BIRK)Met BIRK worden subsidies verstrekt aan investeringsprojecten van gemeenten, provincies en waterschappen die bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van stedelijke netwerken. De bijdrage van het rijk is bedoeld voor omvangrijke projecten van decentrale overheden die anders niet van de grond komen, of niet met de gewenste kwaliteit. Om voor een bijdrage in aanmerking te komen, moeten projectvoorstellen worden ingediend die vallen in een van de drie toepassingsgebieden. De eerste is centrumvorming in de nationale stedelijke netwerken. De tweede betreft projecten die bijdragen aan de versterking en ontwikkeling van nationale landschappen (zie artikel 8), en tenslotte projecten in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.In 2004 worden ingediende projectvoorstellen beoordeeld op hun BIRK potentie. Als wordt besloten tot een bijdrage, worden de te behalen resultaten vastgelegd in een prestatieovereenkomst met de indienende partijen.84 00044 00041 00047 00047 00047 000VROM 7.2.1VROM 10.2.1LNV 01.11
          
 6.2.1.4 Project toekomst AlmereAlmere is de belangrijkste locatie voor de uitwerking van de verstedelijkingsopgave voor de Deltametropool: 30% van de woningbehoefte(= 60 0000 tot 70 000 woningen), zal in de periode 2010–2030 in Almere worden gerealiseerd. Almere dient uit te groeien tot een compleet, evenwichtig (wonen, werken, voorzieningen, infrastructuur) stedelijk knooppunt, afgestemd op de ontwikkeling van de noordvleugel van de Deltametropool. De opgave is na te gaan op welke wijze en onder welke condities dit kan worden gerealiseerd en deze in een bestuursakkoord tussen Rijk en regio vast te leggen.Het project leidt tot een integraal ontwikkelingsplan en een daarop gebaseerd bestuursakkoord.210      
          
 6.2.1.5 Knelpunten infra gerelateerde investeringsprojecten met betrekking tot externe veiligheid (KIEV)In KIEV komen de spanningen tussen de beleidsdoelstellingen van het ruimtelijk beleid (intensivering, ontwikkelen van knooppunten en centrumstedelijke milieus en vergroten binnenstedelijke kwaliteit) en het veiligheidsbeleid uit het NMP 4 aan de orde. Via twee sporen een structureel spoor (Ketenstudies, regulering vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, fundamentele discussie groepsrisico) en een locatiespecifiek spoor (KIEV).De projecten die in KIEV aan de orde zijn, zijn van strategisch belang voor het ruimtelijk beleid van het Rijk. De lagere overheden hebben de minister van VROM aangesproken op de spanning tussen het Rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening en de externe veiligheid.140140130100100100VROM 1.2.2VROM 13.2.1VROM 13.2.8
          
 (6.2.1) centrumvorming binnen stedelijke netwerken6.2.1.7 Nieuwe Sleutel-projectenHet rijk wil de forse investeringen in het HSL-netwerk benutten voor de versterking van het internationale vestigingsklimaat en voor stedelijke vernieuwing in stedelijke centrumgebieden.Het streven van VROM is dat in 2004:– Voor het sleutelproject Rotterdam de planvorming wordt afgerond en uitvoeringsafspraken worden gemaakt tussen rijk en gemeente;– Voor het sleutelproject Utrecht uitvoeringsafspraken worden gemaakt tussen rijk en gemeente;– Voor het project Amsterdam Zuidas de Tracé/m.e.r. procedure wordt afgerond Een uitgewerkt projectenspoor.1 50090097 00090097 0001 00025 0008048 0004248 000V&W 04.01.03 Op VROM-begroting gereserveerd in FES-fonds
          
 6.2.2 Versterken cultuurhistorische identiteit;Het rijk verwacht van de provincies en de gemeenten een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid gericht op het instandhouden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit.       VROM 7.2.1VROM 7.2.3VROM 10.2.4
          
 6.2.2.1 Programma BelvedereHet doel van het beleid is het cultureel erfgoed in het stedelijk en landelijk gebied beter te betrekken en te benutten bij de ruimtelijke inrichting van deze gebieden.– Voor het nationaal Belvedere project, de Nieuwe Hollandse Waterlinie is een Ontwerp-Linieperspectief vastgesteld door de Stuurgroep Nieuwe Hollandse Waterlinie gericht op het duurzaam instandhouden en ontwikkelen van de waardevolle cultuurhistorische structuur van de Linie.– Een verkenning om een project te starten rond het thema van de «Limes», de voormalige grens van het Romeinse Rijk, die dwars door Nederland loopt.2 7212 7222 4952 4632 0632 063 
          
VROM 8. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebiedenVersterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden; De minister van VROM streeft naar een vitaal landelijk gebied, waarbij het accommoderen van de vraag naar meer ruimte voor wonen, werken, natuur, recreatie en water samen zal moeten gaan met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.8.2.1 Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied;Door de toenemende «verstening» neemt de waarde van een groen cq. open buitengebied – met agrarische cultuurlandschappen, watergebieden, natuur- en recreatiegebieden aan belang toe. Het ruimtelijk beleid is gericht op het zoveel mogelijk in stand houden en zo mogelijk herstellen van deze waarden.– Herstel en handhaving identiteit landelijke gebieden.– Geen verdere aantasting van de gebieden waar het groene contouren beleid geldt.– Vergroting van de landschappelijk kwaliteit en de gebruiks- en belevingswaarde van de nationale landschappen.– Beoordelen van streekplannen op groene contourenbeleid.– Uitwerken van het programma Nationale Landschappen.– Coördinatie rijksinzet financiële middelen nationale landschappen      VROM 6.2.1VROM 7.2.1VROM 10.2.1VROM 10.2.3LNV 01LNV 04LNV 07
          
          
 8.2.1.1 Nationale landschappenNederland kent een aantal gebieden met een kenmerkende landschappelijke identiteit die, op de schaal van de ruimtelijke hoofdstructuur waardevol zijn vanwege hun open, relatief niet verstedelijkt karakter en/of bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Het rijk wil de waarden van deze Nationale Landschappen behouden en waar nodig verder ontwikkelen.– VROM neemt binnen het kader van de Nota Ruimte (o.a. selectie en begrenzing) het initiatief om de provincies te stimuleren ontwikkelingsprogramma's op te stellen voor de Nationale Landschappen.– Als vervolg op de evaluatie van het ontwikkelingsprogramma Groene Hart zal in 2004 worden begonnen met het opstellen van een geactualiseerd ontwikkelingsprogramma.– VROM beoordeelt subsidieverzoeken (BIRK) t.b.v. uitvoeringsprojecten in Nationale Landschappen.300300400250  LNV 01.11
          
 8.2.1.2 Bufferzone beleid en beleid voor regionale parkenOm aan de vraag naar groen en recreatieruimte tegemoet te komen is, complementair aan het concept van verstedelijking in bundelingsgebieden, aangegeven dat in deze stedelijke gebieden voldoende recreatief groen moet worden gerealiseerd en dat de open ruimten tussen de steden moet worden gehandhaafd. Tot nu toe wordt hiervoor in delen van Nederland het instrument Bufferzones ingezet. Dit instrument richt zich op het aankopen van gronden en vervolgens door inrichting komen tot kwaliteitsverbetering en vergroting van de gebruikswaarde van de gebieden. Mede om verdere verstedelijking te voorkomen. De bufferzones zullen in regionale parken getransformeerd worden.– Ook in 2004 worden VROM middelen ingezet voor de aankoop van gronden in bufferzones om de continuïteit van het beleid te garanderen.– In het in 2002 geactualiseerde bufferzone-convenant (VROM-LNV-Dienst Landelijk Gebied) zijn per aankoopgebied van de bufferzones grondverwervings-taakstellingen afgesproken6 8807 4638 4638 3097 8975 350LNV 01.11LNV 04.12LNV 05.11
          
 8.2.1.3 Reconstructie van de zandgebiedenDe doelstellingen van reconstructie staan in het perspectief van een duurzame landbouw en een duurzaam ingerichte omgeving gericht op de instandhouding en verhoging van milieukwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied op de zandgronden in Nederland.– Nadere vaststelling van rijksbeleid en inzet van het rijk bij de reconstructie opgave.– Kweken van draagvlak en bevordering van doorwerking van Rijksbeleid naar de provincies en in plannen van gemeenten en waterschappen via communicatie en betrokkenheid bij de reconstructiecommissies.– Beoordelen van de reconstructieplannen, inclusief het uitvoeringsprogramma en de wijze van financiering van die plannen.      LNV 01.04.02
          
 8.2.1.5 Beleid vrijkomende gebouwen met Ruimte voor Ruimte regelingHet ruimtelijk beleid is er op gericht dat vrijkomende bebouwing in het buitengebied welke goed past in het landschap kan worden herbenut voor kleinschalige functies. Het doel van dit beleid is om in het geval van sanering tot een aanzienlijke vermindering van de verstening van het buitengebied en de Ecologische Hoofdstructuur te komen en ongewenste bedrijfsactiviteiten in de vrijkomende gebouwen tegen te gaan.– In 2004 zal de toepassing van het ontwikkelde instrumentarium worden beoordeeld en geëvalueerd in samenwerking met de provincies.      LNV 01.11
          
 8.2.1.6 PKB Rivierengebied/Maas/NoodoverloopgebiedenAangezien er met alle genoemde hoogwatermaatregelen toch altijd een kans op overstroming overblijft, wordt door de minister van VROM meegewerkt aan het tot stand brengen van een kabinetsstandpunt, waarin een aantal gebieden voor noodoverloop zullen worden aangewezen met als doelstellingen: verhogen van de veiligheid tegen hoogwater en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.– In 2004 is deel 1 van de PKB Ruimte voor Rivier gereed. Aangeduid zijn welke gebieden ruimtelijk worden gereserveerd teneinde op de lange termijn maatregelen gericht op het scheppen van ruimte voor water mogelijk te maken.– Een ruimtelijk kader is opgesteld, waarbinnen de provincies verder beleidsvrijheid hebben om te komen tot invulling met maatregelen van de PKB.– In gebiedsgerichte ontwerpen zal het werken vanuit een ruimtelijke visie, en het creëren van functiecombinaties gestimuleerd worden.– Limitatieve lijst met lokaties in het winterbed van de rivier, waar geëxperimenteerd kan worden met vormen van aangepast bouwen. 10010050   VROM 10.2.4V&W 14LNV 01
          
 8.2.1.7 Schadeclaims Ruimte voor RivierTijdens het bestuurlijk overleg op 23 april 1997 over de uitvoering van de Beleidslijn «Ruimte voor de Rivier» (Staatscourant nr. 77, 19 april 1996) en in de brief daarover aan de Tweede Kamer van 7 juli 1997 is vastgelegd dat het rijk bereid is een grote verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de eventuele planschade die ontstaat door deze beleidslijn. Hiertoe is een regeling ontworpen.– Behandeling van ingediende schadeclaims binnen de daartoe gestelde termijnen.– Besluit over uitkering van schadevergoedingen binnen gestelde termijnen.– In 2004 evaluatie van de commissie schadebeoordeling en vaststelling van eventuele vervolgactiviteiten.936868686868VROM 10.2.4V&W 14
          
VROM 9. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband.VROM stelt zich tot doel de ruimtelijke kwaliteit van Nederland in een Europese context in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Het gaat daarbij om de specifieke ruimtelijke kwaliteit in en om Nederland, de Noordzee en de Waddenzee.9.3.2 Efficiënte en concurrerende ruimtelijke inpassing mainportsEen duurzaam ontwikkelingsbeleid voor het positioneren van de mainports in het internationale netwerk, zodanig dat deze kunnen concurreren met de andere mainports van Europa maar met waarborging van de ruimtelijke inrichting voor een zowel aantrekkelijk leefklimaat als een gevarieerd vestigingsklimaat met inachtneming van de ruimtelijke beperkingen op grond van de milieu-effecten op gebied van geluid en veiligheid ten gevolge van de luchtvaart en havenactiviteiten.– In 2004 toetsen sectorbesluiten en stimuleren RO initiatieven Mainports (PMR en ONL)– Realiseren samen met V&W van de Nota Regeling regionale kleine luchtvaartvelden (RRKL)– Inhoud geven aan de werking van met name het Luchthaven indelingbesluit en daarnaast nader inzicht verkrijgen in de samenhang tussen de omvang van een luchthaven en de gevolgen daarvan voor de omgeving o.a door opname uitvoeringsbesluiten in RO plannen.450200259200200200VROM 7.2.3VROM 7.2.4V&W 12
          
VROM 13 Handhavingde handhaving van het beleid en de wet- en regelgeving van VROM wordt uitgevoerd door de Inspectie en haar handhavingspartners en is gericht op een meetbare verbetering van de naleving van het beleid en de wetgeving. Door de Inspectie zullen zowel formele als informele interventies worden gepleegd. Om prioriteiten te kunnen stellen is de VROM-nalevingstrategie gebruikt, waarbij een verdeling is gemaakt tussen het «van binnen naar buiten spoor» en het «van buiten naar binnen spoor». Ook het aspect veiligheid komt aan de orde.13.2.1. Strategie (VROM art. 1)1. Strategie:– implementatie VROM nalevingstrategie– nagaan of monitortaken op milieugebied geïntegreerd kunnen worden met monitors RO/Wonen– in 2003 keus maken voor uitplaatsing doelgroep – en overheidsmonitoring 2. Opsporing en fraudebestrijding– zelfstandige onderzoeken (middel)zware criminaliteit– ondersteuning bij strafrechtelijke afronding inspectieonderzoeken– bijstand verlenen bij politieonderzoeken 3. crisisbeheersing– implementatie revitalisatie nationaal plan kernongevallenbestrijding (RNPK)– voorbereiding op en afhandeling van crisisomstandigheden bij nucleaire ongevallen/milieu-incidenten4. Internationaal– samenwerking met andere landen versterken en professionalisering– organisatie aantal internationale conferentiesImplementatie VROM-nalevingstrategie– doelgroepmonitoring: rapport Afvalstoffen en emissies 2002 (mei 2004)– overheidsmonitoring: rapport Milieuprestaties Overheden 2003 (mei 2004) – 3 à 5 zelfstandige onderzoeken (middel)zware criminaliteit– 12 à 15 onderzoeken als follow-up acties toezichtactiviteiten– samenwerking met politie bij 3 à 5 onderzoeken – implementatie RNPK– continue beschikbaarheid crisiscentrum VROM– min. 3 oefeningen – organisatie 3 internationale conferenties15 58012 93112 96612 96412 96412 964VROM 7.2.4VROM 12.2.2VROM 12.2.1VROM 12.2.3VROM 12.2.4
          
 13.2.3: Duurzame woningen en gebouwenStimuleren van de totstandkoming van woningen en gebouwen die duurzaam zijn en zijn afgestemd op de gevraagde kwaliteit voor wat betreft veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieubelasting.– 25% van alle gemeenten integraal onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken (ruimte, milieu en wonen) inclusief nazorgvoorgaande jaren– 5 Pilots om provincies en kaderwetgebieden integraal te onderzoeken op uitvoering wettelijke VROM-taken (ruimte, milieu en wonen)– Themaonderzoek op het vlak van veiligheid en gezondheid. volgens te ontwikkelen meerjarenprogramma op basis van risicoanalyse      VROM 7.2.4VROM 7.2.2VROM 12.2.2VROM 12.2.1VROM 12.2.3VROM 12.2.4
          
 13.2.6: verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau emissies (artikel 11)Voorkomen en terugdringen van veiligheidsrisico's van industriele activiteiten en risico's van lucht en bodemverontreiniging en van geluid- en geurhinder. De inspectie ziet toe op de naleving van de wetten en besluiten die gericht zijn op het verbeteren van de milieukwaliteit:Defensie-inrichtingen:– 25 integrale reguliere thematische controles;– 10 beoordelingen ontwerpvergunningen BRZO:– 2 projectmatige onderzoeken (totale controle 45 bedrijven)vuurwerkbesluit:1e-lijnstoezicht (Vliegende Brigade Vuurwerk):– 150 meldingscontroles, producteisen, 50 classificatiecontroles2e-lijnstoezicht:– opslag consumentenvuurwerk (50 controlesevenementenvuurwerk (50 evenementen) adviezen (alle) schadevergoeding sanering– LMIP (Meld- en Informatiepunt Vuurwerk)wet geluidshinder:Onderzoek hogere grenswaarden Verkeerslawaai binnenstedelijk met geluidbelasting >60 dB(A)Bij minimaal 36 gemeenten (drie per provincie) wordt de totale keten onderzocht:– Bestemmingsplan (RO) noodzaak hogere grenswaarde– Verkeersgegevens/ verkeersstructuur– Criteria hogere waarden Besluit– Vaststelling hogere grenswaarde provincie (Wgh)– Eisen in bouwvergunning (Bouwbesluit)– Uitvoering gevelmaatregelen woningen (Bouwbesluit)      VROM 12.2.1
  – Controle binnenniveau 35 dB(A)Waterleidingsbesluit(bestrijding legionella):– Waterleidingbedrijven controleren voor de VI bij 5000 collectieve installaties VI handelt overtredingen af– Er wordt een nieuwe inspectierichtlijn opgesteld– Bij twee nog te bepalen prioritaire doelgroepen zullen 50 controles per doelgroep worden uitgevoerd.– Controles van nieuwe bestemmingsplannen op de vraag of voldoende rekening gehouden is met het Besluit luchtkwaliteit.– Controle van de circa 50 gemeenten die in 2004 verplicht zijn om een luchtkwaliteitsplan te maken om in 2010 aan de norm te kunnen voldoen.Bouwstoffenbesluit:– Nalevingsonderzoek bij 25% van de gemeenten.• Nazorg op afspraken uit eerdere jaren.– Toelating cf Besdtrijdingsmiddelenwet methylbromide,fosforwaterstof gasvormende bestrijdiongsmiddelen:– 25 controles bij (grote) ontvangers van ladingen,– 15 controles toepassing bestrijdingsmiddelen, afhandelen incidenten       
          
 13.2.7 Tegengaan klimaatverandering en emissiesDoor bevordering van milieuverantwoorde productie en consumptie. Handhaven wet- en regelgeving m.n. wet milieugevaarlijke stoffen (CFK'S/Halon), wet luchtverontreiniging (zwavelgehalte) en wet milieubeheer (SO2en NoX)Besluit zwavelgehalte brandstoffen Wlv. Doelgroep zeeschepen:– 50 controles bij zeeschepen (ism KLPD) als signaalwerking richting reders en EU-lidstaten.– Communicatie richting Nederlandse reders.– Gezamenlijke handhavingsactie verkennen met België en Duitsland. Europese commissie verzoeken handhaving binnen EU te stimuleren.       
          
 13.2.8: beheersen milieurisico's van straling, afval en stoffennastreven van sterke verbetering van de naleving op de wet-en regelgeving (Kernenergiewet, Wet milieugevaarlijke stoffen: asbest en PCB's, EVOA en wet milieubeheer: LAP) implementatie van ketenhandhaving, voortzetting van aanpak van afvalverwijdering op grote afvalconcerns.Besluit stralingsbescherming Kew, incl. Besluit detectie radioactief schroot en Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (schrootbedrijven):– 100 fysieke controles/200 administratieve controles– Afhandeling van ca. 300 incidenten– Asbestverwijderingsbesluit Wms: controle van 5 scheepssloperijen en revisiebedrijven en afhandeling klachtenProductenbesluit:– 10 controles ketenhandhaving bij sloop en gebruik puingranulaat/controle van 13 vuurwerkimporteurs op asbesthoudende verpakkingenbesluit asbestwegen:– handhaving bij ca. 20 wegenregeling verwijdering PCB's/PCB PCT en Chlooretheenbesluit Wms:– 50 controles van bedrijven met trafo's/coordinatie EU handhavingsproject CLEEN– EVOA (export ACS/Oosteuropa niet OESO Wm: 40 gerichte handhavingsacties/internat.hhactie verificatie bestemmingen/met hhpartners prioriteiten stellen en monitoring ontwikkelen/ondersteunen partners bij controles ca. 150Landelijk AfvalbeheersPlan:– bijdrage aan strategisch hhplan afval/risicoanalyse LAPstromen/3 ketenhhprojecten prioritaire LAPstromen/concerngerichte hhactie/toetsen nieuwe vergunningen belangrijkeafvalbedrijven.      VROM 7.2.4VROM 12.2.2VROM 12.2.3VROM 12.2.4 SZW 13
          
V Buitenlandse Zaken (BZ)         
BILATERALE KANAAL         
BZ 4 Goed Bestuur, Mensenrechten en vredesopbouwHet bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw in geselecteerde landen.Ondersteuning van het maatschappelijk transformatieproces, gericht op door Nederland gewenste vestiging van democratisch geregeerde rechtstaten in 15 Midden- en Oost-Europese landen. (Geoperationaliseerde doelstelling 4, BZ)4.2 Matra Goed Bestuur en Civil Society– Versterkte capaciteit van niet-gouvernementele organisaties, lokale bestuursorganisaties en (waar mogelijk) instellingen van centrale overheden in Midden- en Oost-Europa.– Actieve betrokkenheid van Nederlandse maatschappelijke organisaties bij de samenwerking met Midden- en Oost-Europa, en daardoor meer draagvlak in Nederland ten behoeve van deze samenwerking.5 9005 6055 3105 0155 0155 015VROM 11.2.1Rapportage
          
BZ 5 Europese IntegratieTen aanzien van het Europese samenwerking heeft Nederland de volgende algemene doelstellingen: De EU slagvaardiger maken, integratie vervolmaken, bewerkstelligen van een zorgvuldige uitbreiding, het externe beleid van de EUR versterken, Versterken van publieke kennis en betrokkenheid, stelsel normen en waarden voor de Raad van Europa.Zorgvuldig verloop van het gehele uitbreidingsproces (Geoperationaliseerde doelstelling 7, BZ)– 7d. Bilaterale Ondersteuning van het pre-accessieproces.5.5 Matra/pre-accessie– Versterkte capaciteit van overheidsorganisaties in de kandidaat-lidstaten met het oog op de overname en implementatie van in EU-verband geldende wet- en regelgeving (acquis communautaire), vooral op de terreinen volksgezondheid, justitie, sociale zaken en watermanagement.– Versterkt vermogen tot volwaardige participatie in de uitgebreide EU van de in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten.2 7002 5652 4302 2952 2952 295VROM 11.2.1Rapportage
          
BZ 6 Duurzame Armoedevermindering via Bilaterale OntwikkelingssamenwerkingHet bilaterale hulpprogramma beoogt van overheid tot overheid bij te dragen aan duurzame armoede.– Integratie van dwarsdoorsnijdende thema's in de bilaterale hulp programma's. (Geoperationaliseerde doelstelling 1a, BZ)– Verbetering Goed Bestuur, Mensenrechten, Vredesopbouw (GMV) en/of Milieu in een beperkt aantal landen (Geoperationaliseerde doelstelling 2, BZ)6.1 Landenspecifieke sectorale samenwerkingResultaten doelstelling 1a– De OS-programma's dragen bij aan duurzame ontwikkeling en ecologische duurzaamheid.– Toegenomen integratie van ecologische duurzaamheid in PRSs.– Mainstreaming van milieu in bilaterale hulpprogramma's en macrosteun.– Een operationele lijst van duurzaamheidindicatoren voor de beoordeling van PRSs en bilaterale hulpprogramma's.Resultaten doelstelling 2– Meer integratie van ecologische duurzaamheid in de betreffende PRSP's.– Versterkte milieusector.– Vergrote ecologische duurzaamheid van het overheidsbeleid, zodat dit beleid ondersteunend is aan het milieubeleid en niet contraproductief werkt.141 194141 194141 194141 194141 194141 194VROM 11.2.1Rapportage
          
 Integratie van dwarsdoorsnij- dende thema's in de bilaterale hulp programma's. Landenspecifieke sectorale samenwerking (Geoperationaliseerde doelstelling 1a, BZ)Verbetering Goed Bestuur, Mensenrechten, Vredesopbouw (GMV) en/of Milieu in een beperkt aantal landen (Geoperationaliseerde doelstelling 2, BZ)6.2 Thematische samenwerkingResultaten, zie hierboven47 03465 88767 43353 21053 21053 210VROM 11.2.1Rapportage
          
BZ 13 Politieke en economische belangenHet scheppen van gunstige voorwaarden voor en geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven zodat zij bijdragen aan de duurzame groei van de Nederlandse economie.Betere aansluiting van de dienstverlening van het postennet op de behoefte van de Nederlandse ondernemer. (Geoperationaliseerde doelstelling 5)13.1 Programma Kleine ProjectenAmbassades wordt de mogelijkheid geboden om vraaggestuurde kleinschalige, lokale projecten op het gebied van milieu te ondersteunen.180177177181181181VROM 11.2.1Milieudeel is 5%
          
MULTILATERALE KANAAL         
          
BZ 1 Het bevorderen van Internationale OrdeningDoel van een internationale ordening is een vreedzame, veilige, welvarende en rechtvaardige wereld met een duurzaam milieuBescherming van het mondiale milieu (Geoperationaliseerde doelstelling 6)8.8 GEF/Montreal Fund– Verbeterde aansturing vanuit de Conferenties van Staten Partijen bij de betrokken mondiale milieuverdragen systematisch rekening houdend met de prioriteiten van de ontvangende landen.– Het operationeel maken van het beginsel van marginale kosten en het concept van global environmental benefits.– Het opzetten van een zelfstandige portfolio met activiteiten op het gebied van landdegradatie (verwoestijning/herbebossing).– Het operationeel maken van de nieuwe klimaatfondsen conform de sturing vanuit de Conferentie van de Staten Partijen bij het Klimaatverdrag.6 66719 19522 69429 25032 25026 250VROM 11.2.1 Milieudeel is 100%
          
BZ 7 Fondsen en Programma's van de EUNederland draagt ook via de EU bij een duurzame armoedevermindering en aan duurzame integratie van hulpontvangende landen in de wereldeconomie, alsmede aan het bevorderen van rechtstaat en democratie.Een kwalitatief hoogwaardig EU-beleid, gericht op duurzame armoedevermindering, integratie van hulpontvangende landen in de wereldeconomie en op het bevorderen van rechtsstaat en democratie (Geoperationaliseerde doelstelling 1, BZ).7.1 Europees Ontwikkelingsfonds– Beheerscomites moeten zich meer gaan richten op het evalueren en eventueel aanpassen van beleidsstrategieën en op de impact die het gevoerde beleid heeft (macro-niveau), dan op het goedkeuren van projecten (micro-niveau).– CSP's moeten de uitgangspunten van de Algemene Beleidsverklaring van november 2000, bevatten en beter aansluiten bij de PRSP's (waar mogelijk, niet alle landen hebben een PRSP opgesteld), gericht zijn op meer budgetsteun en minder projecthulp en meer op samenwerking met andere andere (niet-gouvernementele) donoren.5 0044 5044 5045 2545 2545 254VROM 11.2.1 Milieudeel is 5%
          
BZ 8 De rol van de VN bij armoedebestrijdingNederland draagt (ook) via de Programma's en Fondsen van de Verenigde Naties en de Gespecialiseerde VN-organisaties bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede.VN-organisaties een adequate en effectieve bijdrage laten leveren aan de realisatie van de MDG's, vooral gericht op armoedebestrijding volgens de vijf armoededimensies (die geaccordeerd zijn in OESO-verband) en aansluitend op nationale armoede-strategiëen en zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen (Geoperationaliseerde doelstelling 1, BZ)8.1 UNDPDoor de Nederlandse bijdrage aan UNDP, kan deze organisatie haar doelstellingen nastreven, die deels betrekking hebben op milieu.14 97514 97514 97514 97514 97514 975VROM 11.2.1 Milieudeel is 20% van vrijwillige bijdrage
          
  UNEPDoor UNEP zowel inhoudelijk als financieel te versterken door beleidsmatige inbreng van de Nederlandse participatie in de Beheersraad, het voeren van een beleidsdialoog en een partnership wordt de rol van UNEP in het International Environmental Governance versterkt en wordt UNEP in staat gesteld ontwikkelingsregio's en landen te steunen in bijvoorbeeld het formuleren van milieu wetgeving.7 29211 5928 3928 3928 3928 392VROM 11.2.1 Milieudeel is 100%
          
  8.9 VerwoestijningsverdragHet tegengaan van bodemdegradatie door het implementeren van National Action Plans (NAPs) op het gebied van woestijnvorming.241259259259259259VROM 11.2.1 Milieudeel is 100%
          
  8.10 IFADDoor de Nederlandse bijdrage aan IFAD, kan deze organisatie haar doelstellingen nastreven, die deels te maken hebben met milieu.5 5394 2144 2143 5423 5423 542VROM 11.2.1IFAD: Milieudeel is 10% FNPP: Milieudeel is 70,8%
          
BZ 9 De rol van IFI's bij armoedebestrijdingNederland draagt (ook) via de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking: de duurzame vermindering van armoede.IFI's een adequate en effectieve bijdrage laten leveren aan de realisatie van de MDG's; vooral gericht op armoedebestrijding volgens de vijf armoededimensies (die geaccordeerd zijn in OESO-verband), aansluitend op nationale armoedestrategieën en zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen (Geoperationaliseerde doelstelling 1, BZ)9.1 Partnership Programma's Wereldbankgroep en de regionale ontwikkelingsbanken.Met de Nederlandse bijdrage is de integratie van milieu in het beleid van de organisaties met wie Nederland een partnership programma heeft afgesloten versterkt. Dit werkt tevens door in de reguliere programma's die in diverse landen uitgevoerd worden.16 76132 05779 68526 0407 8427 842VROM 11.2.1Rapportage Milieudeel is 30% van WB-PP
          
PARTICULIERE KANAAL         
          
BZ 10 Samenwerking met maatschappelijke organisatiesDe versterking van het «maatschappelijk middenveld» oftewel de civil society in ontwikkelingslanden, via autonome Nederlandse of internationale maatschappelijke organisaties als schakel in het proces van duurzame armoedevermindering.Nederlandse en internationale maatschappelijke organisaties een effectieve en adequate bijdrage laten leveren aan duurzame armoedevermindering (Geoperationaliseerde doelstelling 1, BZ)10.1 Medefinanciering particuliere organisatiesDoor de Nederlandse bijdrage aan de MFO's, kunnen deze organisaties hun doelstellingen nastreven, die deels te maken hebben met milieu.42 14445 48146 18047 48249 21050 310VROM 11.2.1RapportageMFP: Milieudeel is 10%PSO: Milieudeel is 7,5%
          
  10.2 SNVDoor de Nederlandse bijdrage aan de SNV, kan deze organisatie haar doelstellingen nastreven, die deels te maken hebben met milieu.12 04213 31213 52014 23614 28014 327VROM 11.2.1Milieudeel is 15%
          
  10.4 Speciale Activiteiten– Door instellingssubsidies of programmafinanciering worden organisaties die vanuit een milieu invalshoek werken aan structurele armoedebestrijding door middel van directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw of beleidsbeïnvloeding, gesteund.– De bijdrage aan het interdepartementale programma Natuur en Milieu educatie beoogt een verbreding naar duurzaamheid te bereiken.40 09344 41841 29638 93128 97228 972VROM 11.2.1 Rapportage
          
BZ 12 Samenwerking met het bedrijfslevenDe algemene beleidsdoelstelling is de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Een gezonde particuliere sector genereert inkomen en werkgelegenheid en draagt bij aan duurzame ontwikkeling en armoedevermindering. In dit kader is het noodzakelijk beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat de particuliere sector stimuleert om haar potentieel voor duurzame ontwikkeling en armoedemindering waar te maken.Vergrote ondernemerscapaciteit bij bedrijven in ontwikkelingslanden op het gebied van bedrijfsvoering en marktontwikkeling (geoperationaliseerde doelstelling 1)Vergrote handelscapaciteit bij ondernemers in ontwikkelingslanden ten einde toegang tot internationale markten beter te benutten. (geoperationaliseerde doelstelling 2, BZ)Vergrote investeringscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden. (geoperationaliseerde doelstelling 3, BZ)12.1 BedrijfslevenprogrammaVia het MILIEV-programma kan het Nederlandse bedrijfsleven milieutechnologie integreren in investeringen en leveranties in/aan ontwikkelingslanden.21 00036 71338 57331 16931 16931 169VROM 11.2.1 Rapportage
          
De term rapportage in de toelichting betekent dat aan het betreffende beleid geen vast toerekeningspercentage wordt toegekend. De programma's zijn vaak vraaggestuurd en ramingen worden per jaar bijgesteld. Waar wel een vaste toedeling te maken is, komen de percentages in de toelichting direct overeen met de bedragen in het overzicht. Voor verdere uitwerking wordt verwezen naar de Extra Comptabele staat Natuur en Milieu in de HGIS nota 2004. In de bovenstaande cijfers komt niet tot uiting dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken belast is met de interdepartementale coördinatie voor het internationale milieubeleid. Voorts zij nog vermeld dat aan elke diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland een milieucoördinator is verbonden, die ten minste een deel van zijn/haar tijd besteed aan internationale milieubetrekkingen.
          
VI Justitie (Just.)         
          
Just 3.3 RechtshandhavingBijdragen aan de handhaving van wet- en regelgeving ten behoeve van een veilige Nederlandse samenleving.3.3.1 Het verzorgen van tijdige en adequate strafrechtelijke reactie op daders van strafbare feiten, rekening houdend met de slachtoffers van die feiten.Versterking handhaving snelheidslimieten7 60010 00011 300   VROM 11.2.2
          
 3.3.3 Ontwikkelen van beleids- en uitvoerings- kaders t.b.v. opsporing van stafbaar gedrag en de bevordering van de naleving van het recht en het nemen van initiatieven op het terrein van ordenings- en strafrecht ter bevordering van de naleving van wetten en regelgevingUitvoering project Bestuurlijke Transactie Milieudelicten (BTM) 141     
          
VII Binnenlandse Zaken (BZK)
          
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft geen specifieke beleidsdoelstellingen op het milieugebied en ook geen significante milieu-uitgaven. De rijksuitgaven voor milieu en stedelijke vernieuwing in het kader van het grotestedenbeleid (GSB) zijn opgenomen in de VROM-begroting en maken onderdeel uit van het Extra Comptabel Overzicht GSB. De minister van BZK heeft als coördinerend minister voor het GSB op deze terreinen een budgettaire medeverantwoordelijkheid.
          
VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW)
          
In het kader van wetenschapsbeleid heeft OCW geen taken en specifieke doelen t.a.v. het milieubeleid. OCW oormerkt geen subsidies of begrotingsbedragen aan milieubeleid
          
IX Financiën
          
Financiën heeft geen specifieke beleidsdoelstellingen op het milieugebied en ook geen significante milieu-uitgaven.
          
X Defensie (Def.)
Defensie streeft er in het kader van de invoer van milieuzorgsystemen naar om «milieu» in de reguliere bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen te integreren. Dit leidt ertoe dat de gemaakte milieu-uitgaven voornamelijk in apparaatskosten (bijv. salariskosten van milieumedewerkers) en programma-uitgaven (bijv. deelprojecten van bouwprogramma) zijn ondergebracht en niet afzonderlijk inzichtelijk te maken zijn. Enkele zuivere milieuprogramma's zijn hieronder in beeld gebracht.
          
Def. 1 Marine, Def. 3 LuchtvaartDefensie stelt zich ten doel om het niveau van geluidhinder ten gevolge van Defensie-activiteiten op gezoneerde terreinen en vergunde inrichtingen niet te laten stijgen.Isoleren van woningenAfronding van het programma.1 500150nihil0VROM 7.2.1VROM 7.2.3 Laatste uitvoering in 2003; afronding/eindoplevering in 2004. Genoemde bedragen zijn ondergebracht in de programma uitgaven van de Krijgsmachtdelen.
          
Def. 2 Landmacht, Def. 3 Luchtmacht, Def. 4 Marechaussee, Def. 5 Defensie Interservice CommandoTen aanzien van het thema bodem zal Defensie voor 2010 de ernstige bodemverontreinigingen gesaneerd of beheerst hebben.Voor 2010 de ernstige bodemverontreinigingen gesaneerd of beheerst hebbenUitvoeren van bodemonderzoeken en indien nodig saneringen14 6918 7549 6317 2578 0585 426VROM 7.2.2Genoemde bedragen zijn ondergebracht in de programma uitgaven van de Krijgsmachtdelen. Vanaf 2004 zal dit programma naar verwachting herijkt worden en overeenkomstig de rijksdoelstelling afgerond worden in 2023. Bedragen zullen in dat geval herverdeeld worden.
          
Def. Niet beleidsartikel 90 algemeen, milieu-uitgavenIntensivering milieu inspanningTot en met 2004 9% energie-efficiencyverbetering op onroerend goed (t.o.v. 1999) en 4% duurzame energie bij onroerend goed; kennisvergaring en intensiveringDit artikel bevat het programma «Beleidsintensivering milieu». Budget is centraal gereserveerd en wordt op projectbasis overgeheveld naar begroting krijgsmachtdelen (opname m.n in bouwprogramma's).– De projecten bestaan voornamelijk uit bouwen van warmtekracht installaties, installeren van zonne-energie voorzieningen (PV cellen, zonneboilers), bouwen van windmolens en onderzoeken naar toepassing van nieuwe technieken.– Tevens enkele centrale projecten: monitoring natuurwaarden, risico analyses munitieopslag en kennisintensivering op gebied van actief bodembeheer en integraal waterbeheer.– Verder staan op dit artikel uitgaven voor o.a. aan milieumaatregelen gerelateerd wetenschappelijk onderzoek en externe inhuur van milieudeskundigheid op centraal niveau.3 96430 03414 77514 77514 73114 731VROM 11.2.2VROM 11.2.3 Per jaar is 9 miljoen Euro beschikbaar. Dit budget is voor 2004 gedeeltelijk gehonoreerd. Voor het overige deel van 2004 en de jaren erna is het budget nog niet aan specifieke projecten gekoppeld en staat nog op dit artikel gereserveerd. De bij Defensie voorgenomen bezuinigingen zullen hun weerslag hebben op dit budget.
          
XII Verkeer en Waterstaat (V&W)
          
V&W 04 Duurzaam goederenvervoerBevordering van een milieuvriendelijk goederenvervoerssysteem. Het gaat daarbij om het binnen maatschappelijke geaccepteerde grenzen brengen van de effecten van het goederenvervoer voor geluidshinder, verontreiniging van lucht en water, klimaat en ruimtebeslag.04.01.01 TransportbesparingMet de doelstelling Transportbesparing wordt beoogd de vervoersbehoefte «aan de bron» te verminderen door het demonstreren van transportvriendelijke productiewijzen, het bevorderen van het bewustzijn over transportbesparing in het bedrijfsleven en bij overheidsorganisaties, alsmede het stimuleren van de implementatie van transportbesparing door bedrijfstakorganisaties.– Onderzoek de potentie van Transportbesparing in verschillende economische sectoren.– Bekendheid beleid onder relevante doelgroepen.– Op basis van vier uitgevoerde tenders worden projecten die leiden tot transportbesparing ondersteund. Naar verwachting zal in 2004 een vijfde tender van het subsidieprogramma opgezet worden.27414 9012 4002 3502 3502 350VROM 11.2.2VROM 11.2.5 Toedeling: Het operationele doel heeft voor het merendeel betrekking op het beleidsterrein milieu.
          
 04.01.02 Stil en schoon vervoerDe inspanningen zijn er op gericht om de milieubelasting te beperken tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau door het verminderen van de geluidsbelasting en het verminderen van emissies en lozingen. De taakstelling voor de uitstoot van NOx door verkeer en vervoer (inclusief lucht- en zeevaart) is een reductie tot 150 kiloton per jaar in 2010. De gerealiseerde uitstoot in 2000 was 283 kiloton. De sector verkeer en vervoer draagt voor circa 18% bij aan de nationale uitstoot van CO2 en is de sector met de snelst groeiende emissies. V&W streeft naar een kleinere toename van de CO2-reductie door verkeer en vervoer in 2010. De gerealiseerde uitstoot in 2000 was voor de gehele sector verkeer en vervoer 35 Mton. De maatregelen om invulling te geven aan de taakstelling voortvloeiend uit het Kyoto-protocol zijn beschreven in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid van 1999. De Uitvoeringsnota Klimaatbeleid is in 2002 geëvalueerd. Op basis daarvan is afgesproken te komen tot streefwaarden voor CO2-reductie. Indien nodig kan een reservepakket van maatregelen in werking worden gesteld.– Vertaling Implementatie Strategie Milieu Goederenvervoer' (ISMG) naar concrete acties per modaliteit.– AMvB Detailhandel en Ambachtsbedrijven Milieubeheer, programma PIEK.– Subsidieprogramma CO2-reductie goederenvervoer.– Bijdrage stimulering onderzoek vermindering Vluchtige Organische Stoffen (VOS).– Milieuactieplan zeescheepvaart vindt stimulering plaats van de duurzaamheid van zeeschepen.– Ondersteuning KNVR bij enkele sleutelactiviteiten duurzame scheepvaart.– Het strategische programma energiebesparing in transport (EBIT).– Implementatie EU-richtlijn havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingsresiduen– Opsporing illegale lozingen door zeeschepen.19155 1054 9805 1525 1965 196VROM 7.2.3VROM 11.2.2VROM 11.2.5
          
 04.01.03 Zuinig ruimtegebruikDe doelen van het zuinig ruimtegebruik zijn het beperken van het gebruik van de fysieke ruimte door verkeersinfrastructuur met het oog op de opheffing van 90% van de fysieke barrières tussen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), voor zover deze althans worden veroorzaakt door hoofdwegen, het zuinig omgaan met ruimte bij uitbreiding van het hoofdwegen-, spoor- en vaarwegennet in 2010, het bevorderen van intensief ruimtegebruik bij grote infrastructurele en zeehavenprojecten en het bevorderen van de principes van duurzaam bouwen bij grote infrastructurele en onderhoudsprojecten.In 2004 wordt de herkenbaarheid en geschiktheid als van deze operationele doelstelling geëvalueerd.-VROM 7.2.1VROM 7.2.3VROM 10.2.3 Betreft alsnog personele kosten
          
 04.01.04 Verantwoord ondernemenMet dit programma wordt, als onderdeel van het bredere kabinetsbeleid op dit gebied, gewerkt aan de bevordering van maatschappelijk verantwoord en bewust ondernemersgedrag. Dit geschiedt door het promoten van kwaliteitszorgsystemen op het gebied van logistiek, de verankering van het milieu- en veiligheidsbewustzijn in de vervoerketen en het stroomlijnen van hiermee samenhangende regelgeving. Er is daarbij een relatie met het onderwerp Transportbesparing.– Nastreven harmonisatie en vereenvoudiging van de Europese regels voor rij- en rusttijden.– Afstemming en EU harmonisatie herziening van de Wet goederenvervoer over de weg (Wgw).– Afspraken over de versterking van de relatie tussen het nautisch onderwijs en de zeescheepvaartbedrijven zullen worden uitgevoerd.– Transactie Modal Shift.30313 1922 1401 8821 8821 882VROM 7.2.3VROM 11.2.2VROM 11.2.5 Het operationele doel heeft voor het merendeel betrekking op het beleidsterrein milieu.
          
 04.01.99 Overige programma-uitgaven 869851810810810810 
          
V&W 08 Duurzaam Personenvervoer         
Het bewaken, waarborgen en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, gegeven de toename van de mobiliteit08.01.01 Luchtkwaliteit– SSZ– HNR– CO2-reductie– OV-fiets– EBIT12 36511 6979 6175 7494 5523 977VROM 7.2.1VROM 11.2.5Energiebesparing om de Kyoto-doelstellingen te realiseren
          
 08.01.02 GeluidVoldoen aan wettelijke normen gesteld in Wet Geluidshinder en Wet Milieubeheer       VROM 7.2.3 Hieraan zijn momenteel geen programma-uitgaven toe te wijzen.
          
 08.01.03 OntsnipperingOpheffen 90% van de door bestaande hoofdwegen veroorzaakte fysieke barrieres in de Ecologische Hoofdstructuur in 2010; tevens bodemsaneringen: wanneer bij beleidsuitvoering bodemvervuiling wordt geconstateerd, wordt deze opgeruimd.– BodemsaneringenIFIFIFIFIFIFVROM 7.2.1VROM 7.2.2VROM 10.2.3 IF: Milieumaatregelen maken deel uit van beheer en onderhoud Rijkswegen middels het Infrafonds (IF), V&W artikel 01.04.04
          
  – Bodemsaneringen: NS9 0769 0769 0769 0769 0769 076 
          
  – Ontsnippering Hoofdwegen (uitvoering verantwoord op IF 01.01)   6 8006 8006 800 
          
  – Mitigerende maatregelen A73       
          
 08.01.99 Overige programma-uitgaven– Onderzoeken mbt verkeer en milieu.13131 6221 0231 0231 0231 023 
          
V&W 12 Duurzame luchtvaartHet bewerkstelligen en instandhouden van een duurzame ontwikkeling van de luchtvaart12.01 Beperken uitstoot geur, stoffen en gassen luchtvaartHet beperken van de uitstoot van broeikasgassen (toename minder dan 3% per jaar), het beperken van de uitstoot van de luchtverontreinigende stoffen en het beperken van de geurhinder in de omgeving van Nederlandse luchthavens (getoetst aan wettelijke grenswaarden).– Bewerkstelligen vooraanstaande rol in het internationaal overleg, actieve milieudiplomatie via de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO– Het stellen van emissieplafonds rond de luchthaven Schiphol in het luchthavenverkeerbesluit en het vaststellen van een ALARA maatregelenpakket in het luchthavenbesluit.      VROM 11.2.2VROM 11.2.5VROM 9.3.2 Zie voor nadere operationalisatie begroting V&W, par.12.2.
          
 12.02 Beperken geluidshinder luchtvaart– Het streven naar een stillere wereldvloot van vliegtuigen, met name voor dat deel dat vluchten uitvoert op de Nederlandse luchthavens, het voorkomen van het overschrijden van geluidszone voor het etmaal en voor de nacht en het voorkomen van overschrijding van de grenswaarden voor geluid in handhavingspunten.– Beperken van de geluidsoverlast door woningisolatie.– Het stellen van eisen aan de bron en de introductie van operationele maatregelen en een vooraanstaande rol in het internationaal overleg bewerkstelligen.– Het stellen van grenswaarden aan de hoeveelheid geluidsbelasting rond de luchtvaartterreinen, vaststellen regels inzake het gebruik van banen en luchtruim voor Schiphol, uitvoeren van een aantal maatregelen i.h.k.v. beperking geluidshinder o.a. rondom Schiphol bij aanleg van de vijfde baan (aankoop en verplaatsing woonschepen 2e fase geluidsisolatie van woningen, studenteneenheden, scholen en zorgcentra) en uitvoeren gemeenschappelijke schaderegeling Schiphol en Haarlemmermeer-Noord.139 230105 86628 36224 31224 31224 312VROM 7.2.1VROM 7.2.3
          
V&W 14 WaterbeheerHet instandhouden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.14.01.99 Bereiken van ecologisch gezonde stroomgebieden en de NoordzeeHet op korte termijn (voor 2007) bereiken van het maximaal toelaatbare risico (MTR) en het op langere termijn bereiken van streefwaarden op basis van het verwaarloosbaar risico (VR) voor water en waterbodem (normstelling). Dit wordt bereikt door de uitvoering van emissiebeperkende maatregelen (vergunningverlening en handhaving) en de sanering en het hergebruik van verontreinigde waterbodems.– Voortzetten van de aanleg van depots in het Hollandsch Diep en Koegorspolder.– Voortzetten saneren Ketelmeer; sanering diverse havens en subsidies verstrekken voor saneren en hergebruik van baggerspecie door derden (gemeente, provincie, waterschappen e.d.).– Zoet/zout overgang herstellen in het Haringvliet en het Veerse meer– De aanpak van diffuse bronnen en het toepassen van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in de vorm van vergunningverlening en handhaving.71 00088 000130 000102000118 00091 000IF: uitaven artikel 02.02VROM 10.2.2VROM 12.2.1Het beleid op het gebied van milieu wordt uitgevoerd met geld van het Infrastructuurfonds (artikel 02.02, Waterbeheren en en vaarwegen).
          
XIII Economische Zaken
          
EZ 1. Werking binnenlandse marktenEZ streeft naar het bevorderen van een optimale ordening en werking van (binnenlandse) markten, zodat wordt bijgedragen aan een duurzame economische groei. De burger plukt daar als consument en als belastingbetaler de vruchten van.1.2.2.1 Bevorderen van concurrentie in de elektriciteits- en gasmarkt– Stadsverwarming29 50029 50029 50029 50029 50029 500 
EZ 2. Bevorderen innovatiekrachtVersterken van de innovatiekracht van de Nederlandse economie.2.2.2. Ontwikkeling van innovatie in de markt, door:– het vergroten van investeringen in kennisontwikkeling door individuele bedrijven en in samenwerkingsverbanden– het vergroten van de verspreiding van kennis naar bedrijven, met name het MKB– het stimuleren van kennisontwikkeling en -benutting op strategische gebieden. – Subsidieregeling Economie, Ecologie, Technologie– First Mover Faciliteit– Subsidieregeling referentieprojecten milieutechnologie– Katalyse29 841 3152 335 51324 800 1 5741 465 1 02629 873 3 1431 129 68432 229 4 407631 68434 279 5 351217 51328 123 4 72222 
          
EZ 4. Doelmatige en duurzame energievoorzieningBevorderen van een doelmatige en duurzame energievoorziening4.2.1 Energie-EfficiencyVerbetering energie-efficiëntie met 1,3%.– Afspraken met marktpartijen; Convenant Benchmarking, MJA's 2, doorlopende MJA en EU-convenanten.– Regulerende energiebelasting.– Fiscale en financiële instrumenten; BSE, WKK stimulering, EIA en EINP, EPR, Overige regelingen– Regelgeving68 51168 27862 54663 29772 33747 813VROM 11.2.2VROM 11.2.3
          
 4.2.2 Duurzame energieVerhoging van het aandeel duurzame energie in de energievoorziening naar 10% in 2020 en 9% duurzame elektriciteit in 2010.– Wet- en regelgeving, groene markt, Concessiestelsel Wind op Zee.– Afspraken; AVI-convenant en Convenant Zonneboilers, Bestuursovereenkomst windenergie BLOW, Convenant kolencentrales en CO2-reductie, Convenant Warmte-pompsystemen in de woningbouw.– Fiscale en financiële instrumenten;a. BSE en Novem-programma duurzame energie,b. Faciliteiten in de regulerende energiebelasting,c. Subsidieregeling waterkrachtcentrales,d. EINP en EIA,e. Regeling energiepremies,f. overige regelingen.– Voorlichting, projectbureau Duurzame Energie.44 101 190 13542 746 208 14246 501 212 158 38 573 215 160 45 060 219 16030 695 223 160VROM 11.2.2VROM 11.2.3 (bedragen uit begroting Ministerie van Financiën) (bedragen uit begroting Ministerie van Financiën)
          
 4.2.3 CO2-reductieVia CO2-reductiestimuleringsregelingen op een kosteneffectieve wijze bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van het klimaatbeleid.– CO2-reductieplan Besluit subsidies CO2-reductieplan, 5de tender .– Joint implementation, ERUPT, 3de tender, Prototype Carbon Fund.– Early trading in assigned amounts, Early emission trade.9 13725 03329 93327 23327 53345 000VROM 11.2.2 De verplichtingen – en kasruimte voor het CO2- reductieplan wordt afhankelijk van de budgettaire behoefte aan de EZ begroting toegevoegd. Dit gebeurt uit de aanvullende post «Algemeen» op de Rijksbegroting.
          
EZ 5. Buitenlandse economische betrekkingenHet scheppen van gunstige voorwaarden voor en geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven zodat zij bijdragen aan de duurzame groei van de Nederlandse economie.5.2.3. Nederlandse participatie en presentie.Het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentie van Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten, nabije zowel als veraf gelegen.Een derde van de projecten die worden uitgevoerd hebben betrekking op het thema milieu.15 00015 00015 00015 00015 00015 000VROM 11.2.7
          
XIV Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
          
LNV 01. Versterking landelijk gebiedHet beleid is gericht op kwaliteitsverbetering en het in onderlinge samenhang versterken van de verschillende functies in het landelijk gebied.01.11 Gebiedenbeleid.Verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur in gebieden die perspectiefvol en/of waardevol en/of kwetsbaar zijn bezien vanuit landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, cultuurhistorie, water en milieu.Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB). De prestaties hangen sterk af van de door de provincies nog in te dienen gebiedsplannen.14 3144 0043 5703 65000VROM 7.2.1VROM 8.2.1VROM 10.2.1 Meerderheid milieu
          
 01.12 Reconstructie varkenshouderij/kwaliteitsimpuls zandgebieden– Het realiseren van varkensvrije zones, gericht op extensivering van de melkveehouderij– Verbetering van de milieukwaliteit– Een integrale aanpak van verdrogings-, stikstof- en fosfaatproblematiek in en rond de grote natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)– Realisering van de EHS– Creëren uitbreidingsmogelijkheden van de recreatie– Opstellen en Uitvoeren Reconstructiewet concentratiegebieden– Uitvoeren Bestuursovereenkomst en uitvoeringscontract(en) gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied Rijk-provincies– Het LNV verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium– Subsidieregeling gebiedsgericht Beleid (SGB)– Experiment verplaatsing intensieve veehouderij– Pilotregeling extensivering melkveehouderij 2003– Pilotregeling extensivering melkveehouderij na 2003– Voorbereiding uitvoering reconstructie van 12 plannen– Experiment verplaatsing intensieve veehouderij 6 bedrijven– Extensivering melkveehouderij 11 projecten4 85814,4329 9663 3863 3863 386VROM 10.2.1VROM 7.2.1 Meerderheid milieu
          
LNV 04. Economisch perspectiefvolle agroketensDe bevordering van economisch perspectiefvolle en internationaal concurrerende agroketens.04.11 Versterking concurrentiekracht agro-foodcomplex– Verbeteren van energie-efficiency in bedrijven, gebaseerd op reële en wettelijk voorgeschreven besparingsmogelijkheden. Streefwaarde is 75% aan MJA deelnemende bedrijven heeft in 2004 de voorgedragen energiebesparende maatregelen getroffen– Stimuleren van agrologistieke systeeminnovaties richting meer duurzame, innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek. LNV streeft erna in 2007 25% van aangewezen pilots succesvol zijn. – Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA's) tussen overheid en Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie – Uitvoering van 9 pilots agrologistiek1 600 6001 600 1 0001 600 1 0001 600 1 0001 600 1 0001 600 400VROM 7.2.1VROM 8.2.1VROM 10.2.1VROM 11.2.1 meerderheid milieu
          
 04.12 Herstructurering (melk)veehouderijBereiken en behouden van grondgebondenheid op gebiedsniveau in kwetsbare en waardevolle gebieden waar sprake is van meerdere, met elkaar samenhangende, milieuproblemen.De uiteindelijk te realiseren gebiedspecifieke streefwaarden bestaan uit een mix van de volgende factoren:a. structuur melkveehouderij (intensiteit op gebiedsniveau en/of huiskavelgrootte)b. milieukwaliteit (nitraatuitspoeling)c. natuurkwaliteit (verdroging, ammoniak, fosfaatdoorslag)d. bodemerosiee. landschapDe herstructurering van de melkveehouderij verloopt langs drie samenhangende trajecten.– Het bevorderen van extensivering. Provincies beschikken hiervoor over de volgende instrumenten: de Regeling Bedrijfshervestiging en -beëindiging, kavelruil (vrijwillig), herverkaveling en het creëren van inplaatsingslocaties.– Het behoud van grondgebondenheid. Om dit te bereiken staat in beginsel een palet aan instrumenten ter beschikking. In 2003 zullen het Rijk en de provincies gezamenlijk voorstellen ontwikkelen over de inzet van instrumenten.– Perspectief bieden voor grondgebonden melkveehouderij. Dit zal worden gerealiseerd met deels bestaande en deels nog te ontwikkelen instrumenten, zoals Stimulans Duurzame Landbouw, modulatie, agrarisch natuurbeheer, Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid en groene diensten.8 6806 7887 1197 3407 2827 282VROM 7.2.1VROM 8.2.1VROM 10..2.1
          
 04.13 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energieHet bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. Om perspectiefvol te zijn moet economisch en vraaggericht worden geproduceerd met aandacht voor kwaliteit en innovatie van producten en productieprocessen. Duurzaam houdt in dat de productie plaatsvindt binnen de (wettelijke) randvoorwaarden voor energie, milieu, ruimtelijke kwaliteit en sector, dan wel op een vrijwillig gekozen hoger niveau. De implementatie van het energiebesparingsbeleid voor de primaire productie. Dit beleid is geconcretiseerd in afspraken met de sector (de Integrale Milieutaakstelling IMT).Perspectiefvolle en duurzame glastuinbouwRegeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG): verbetering van 195 ha glastuinbouw areaal.– Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden(Stidug): Uitvoeren van 6 projecten– Stimulering van onderzoeksinfrastructuur: opzetten nieuw proefstation voor de Bloemisterij en Glasgroenten in Bleiswijk.– Uitvoeren Landbouwkwaliteitswet en Bestrijdingsmiddelenwet.– Uitvoeren stimuleringsinstrument Stallingsbedrijf glastuinbouw Nederland. Implementatie energiebesparingsbeleid– Uitvoeren Besluit glastuinbouw:– Bijdrage aan energieonderzoek in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector. Dit draagt bij aan de energiedoelstelling 2010 (GLAMI/IMT).– Uitvoeren communicatie / voorlichting, inclusief demonstratieen bestaande innovatieprojecten.– Uitvoeren certificering– Uitvoeren voorlichtingsproject, gericht op de verbetering van het energiemanagement in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelenteelt.– Stimulering van demonstratieprojecten in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector.17 96123 75226 52027 11716 34216 342VROM 7.2.1VROM 8.2.1VROM 10..2.1 minderheid milieu
          
LNV 05 Bevorderen duurzame productieLNV streeft naar een bevordering van duurzame productie in de land-, tuinbouw- en visserijsectoren.05.11 Biologische landbouw– De ontwikkeling naar een op eigen kracht internationaal concurrerende duurzame sector, die midden in de samenleving staat en toonaangevend is in Europa. Streefwaarde is 10% areaal in 2010. Streefwaarden voor 2004 zijn: 10 000–12000 ha groei, 3%-3,5% biologische landbouw (ha) op totale areaal landbouw en 5% aandeel biologisch in consumentenbestedingen. Stimuleren professionaliseren van de ketens– Beschikbaar stellen van financiële middelen voor mediacampagne;– Openstellen Investeringsregeling Biologische Varkens (IBV) indien de marktperspectieven daartoe aanleiding geven en concrete projecten zich aandienen;– Voortzetten beleidslijn Kennisontwikkeling en -verspreiding– Openstellen Regeling Stimulering Biologische Productiemethoden (RSBP);– – Uitvoeren fiscale instrumenten (o.a. Borgstellingsfonds);– Verlenen subsidie Biologica;– Beschikbaar stellen van financiële middelen voor monitoringssysteem.12 2918 7972 8644 6274 6274 627VROM 10..2.2 Meerderheid milieu
          
 5.12 Vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen.Het realiseren van het landelijke milieubeleid voor mest/nitraat.Realiseren van landelijk evenwicht op de mestmarkt en reductie van het mestoverschot tot een verantwoord niveau.Realiseren dat het gebruik van mineralen in de land- en tuinbouw op bedrijfsniveau plaats vindt binnen de milieurandvoorwaarden.Streefwaarden:– 100% bedrijven zonder overschrijding van de verliesnormen (MINAS); 100% bedrijven zonder overschrijding jaarplafond (MAO).– Opstellen, uitvoeren en handhaven Dierrechten en Mestafzetovereenkomsten– Uitvoeren en handhaven Mineralenheffing– – Uitvoeren Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV).Ontwikkelen en verspreiden kennis193 6157 9946 9506 0666 1066 106VROM 7.2.1 vrijwel alleen milieu
          
 05.13 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijkVerminderen milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen. Het gewasbeschermingsbeleid is gericht op een duurzame landbouw. Het beleid is er mede op gericht het transitieproces naar een duurzame landbouw te faciliteren.– Realiseren van een geïntegreerde gewasbescherming op gecertificeerde bedrijven. (Streefwaarde in 2010 zijn alle bedrijven gecertificeerd; voor 2005 geldt een streefwaarde van 90%).– Realiseren van een lagere milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen. Streefwaarde voor 2010 een reductie van ten minste 95% t.o.v. een voor 1998 vastgesteld ijkpunt; voor 2005 een reductie van 75%.– Ontwikkeling kennsis– Uitvoeren Fonds kleine toepassingen; 20 aanvragen– Uitvoeren toelatingsbeleid subsidieregeling; 7 aanvragen– Uitvoeren subsidieregeling ondersteuning voor gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO)– Uitvoeren overige w.o. handhaving en div. projecten– Bijdrage leveren aan KCB (Kwaliteits-Controle Bureau Groenten en Fruit) en CTB (College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen)5 9915 3085 9804 0764 3894 389VROM 7.2.1VROM 12.2.1 meerderheid milieu
          
07 Kennisontwikkeling en innovatieKennisproductie die van meerwaarde is voor het identificeren en benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden van voedsel en groen. 07.13 KennisbasisHet instandhouden van een voor LNV relevante kennisinfrastructuur door middel van het ontwikkelen van strategische expertise.Streefwaarden:– 80% positieve beoordelingen van alle leerstoelgroepen van WU.– 80% positieve beoordeling van de onderzoeksscholen WU.– Goedgekeurd strategisch plan– Rapportage over de behaalde resultaten per kennisbasisprogramma– Positieve beoordeling door visitatie van alle onderzoeksinstellingen van DLO– Uitvoeren Bekostigingsbesluit Wageningen Universiteit gebaseerd op de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW).– Uitvoeren Regeling subsidie Stichting DLO met beoordeling van Strategische Plannen van Wageningen UR (incl. Ondernemingsplan) en van de Kenniseenheden.– Uitvoeren Stimuleringsprogramma's voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek op strategische speerpunten.– Uitvoeren Visitatieprogramma DLO.116 156115 202114 108113 185113 476113 719VROM 1.2.2.1 minderheid milieu
          
 07.14 Beleidsondersteunend onderzoekHet genereren van nieuwe kennis ter beantwoording van (kennis-)vragen van overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Streefwaarde: 60% positief beoordeelde projecten 2004, 80% in 2006.– Aansturen op basis van de Regeling subsidie Stichting DLO, voor verkenningen, beleidsstudies, (routine)onderzoek, kennismontage.– Uitvoeren Open programmering:– Uitwerken Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.– Uitvoeren Stimuleringsprogramma's beleidsondersteunend onderzoek.165 839137 949131 102131 608131 993131 993VROM 1.2.2.1 Minderheid milieu
          
09 Kennisverspreiding.De (toekomstige) doelgroepen in het agrofoodcomplex en de groene ruimte breed inzetbaar kwalificeren en gekwalificeerd houden voor de arbeidsmarkt en voor de maatschappij als geheel.09.18 Voorlichting.Het realiseren van een optimale kennisdoorstroming over beleidsmatige ontwikkelingen met betrekking tot voedsel en groen.– Uitvoeren 20 tenders voorlichting4 71410 2469 35910 02310 41710 417VROM 11.2.7 minderheid milieu
          
XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid
13 ArbeidsomstandighedenBevordering van goede en veilige arbeidsomstandigheden en realisatie van effectieve arbobeleidsvoering in arbeidsorganisaties, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en reïntegratie bij uitval uit arbeid.Programma Versterking Arbobeleid Stoffen (VASt)Het bedrijfsleven en de overheid zullen gezamenlijk activiteiten uitvoeren, met als doel de werkgevers te ondersteunen bij het nakomen van hun wettelijke verplichtingen gericht op een adequate beheersing van de blootstelling van werknemers aan stoffen.SZW schept met het programma VASt de voorwaarden en stimuleert, zodat arbeidsorganisaties hun verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Het programma VASt moet gedurende de looptijd de volgende operationele doelen bereiken: Ketenniveau «Een adequate communicatie over stoffen in de keten producent, tussenhandel, eindgebruiker». Brancheniveau «Een goed werkende arbokennisinfrastructuur in branches op het gebied van stoffen». Bedrijfsniveau «Een goed werkend stoffenbeleid in bedrijven, dat leidt tot een adequate beheersing van de blootstelling van werknemers aan stoffen».Om de effecten van het programma te kunnen meten, zullen er prestatiegegevens op bedrijfsniveau worden geformuleerd. Deze richten zich op de naleving van de wettelijke voorschriften, de implementatie van maatregelen en de minimalisatie van de blootstelling aan stoffen. Van de prestatiegegevens moet via een nulmeting, die in 2003 wordt uitgevoerd, worden vastgesteld hoe de uitgangssituatie is. Daarna is het mogelijk streefwaarden voor het programma VASt vast te stellen.25002 5002 5001 5001 000 VROM 12.2.1
          
XVI Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
          
VWS XVI.1 Gezondheids-bevordering en gezondheidsbescherming Het bevorderen en beschermen van de gezondheid van de burger en het versterken van de individuele en collectieve positie van de burger in de zorg.XVI.1.2.3 Lokale preventieve zorgHet bevorderen van de toegankelijkheid en de kwaliteit van lokale voorzieningen van preventieve zorg.Twee onderdelen uit het actieprogramma Gezondheid en Milieu i.s.w.m. VROM.:– 36 acties gericht op (a) terugdringen van gezondheidseffecten door milieufactoren, (b) het beter, voorzien, beheersen en voorkomen van risico's, (c) het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving en (d) het waar mogelijk wegnemen van oorzaken van ongerustheid door milieufactoren.      VROM 7.2.1VROM 7.2.3VROM 11.2.7VROM 12.2.1VROM 12.2.3VROM 12.2.4V&W 12.02
  – Verbetering van de infrastructuur (capaciteit, deskundigheid) van de medisch milieukundige functie op lokaal niveau (bij de GGD-en) door middel van project.1 190690769769769769 
  – Betrekken van burgers bij het lokale en nationale gezondheids- en milieubeleid; door middel van subsidieverlening aan het Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu7979     
  – Inzicht in de relatie tussen gezondheidseffecten en milieufactoren. Een belangrijk thema is het monitoren van de gezondheidseffecten van de luchthaven Schiphol. Beoogd wordt, door het periodiek bepalen van de milieubelasting samenhangend met de activiteiten van Schiphol en van de milieugerelateerde gezondheidstoestand van omwonenden, eventuele veranderingen in milieubelasting door de luchtvaart en de lange termijn gezondheidseffecten daarvan vast te stellen.245245245245245245 
          
 XVI.1.2.5 ConsumentenveiligheidHet instandhouden en waar nodig verhogen van het huidige niveau van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de consument.– Optimalisering van de normstelling voor veilige producten en bevordering van de veiligheid van de overige fysieke omgevingsfactoren, alsmede bevordering van veilig gedrag door de consument door middel van overleg met bedrijfsleven, consumentenen milieuorganisaties en andere ministeries.      VROM 11.2.7VROM 12.2.1VROM 12.2.2VROM 12.2.3VROM 12.2.4
  – Opzetten van een traceerbaarheidssysteem voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in de voedselketen.10050     
          
VWS XVI. 9 SportbeleidMet inachtneming van de intrinsieke waarde van sport, de maatschappelijke waarde ervan optimaal benutten en negatieve aspecten tegengaan.XVI.9.2.2 BreedtesportVerantwoorde sportbeoefening door een breed publiek, in een kwalitatief hoogwaardige (fysieke en organisatorische) sportinfrastructuur, mede om sociale cohesie, integratie, tolerantie en volksgezondheid te stimuleren.– Inzet van sportorganisaties voor energie/milieubesparing bij het gebruik van sportaccommodaties, ter uitvoering van de nota «Goud voor groen» en het daarop gebaseerde convenant sport en milieu d.m.v. zowel onderzoek, als concrete maatregelen.PMPMPMPMPMPMVROM 11.2.7
          
VWS XVI.14 AlgemeenBetreft uitgaven die niet specifiek aan een van de beleidsdoelstellingen zijn toe te rekenen. XVI.14.2.9 GezondheidsraadHet adviseren over de stand van de wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid.– Het werkterrein van de Gezondheidsraad omvat naast geneeskunde, gezondheidszorg, voeding, arbeidshygiëne en leefomstandigheden ook milieuhygiëne. Het werkprogramma 2003 , dat in september 2002 door de minister van VWS wordt vastgesteld, beschrijft de onderwerpen voor 2003.      VROM 1.2.1.3

9. De bijlage 5. inzake het overzicht voortgang klimaatbeleid 2003

Overzicht Voortgang Klimaatbeleid 2002

1. Inleiding

Het Overzicht Voortgang Klimaatbeleid 2002 (OVK) beschrijft de nationale beleidsinzet gericht op realisatie van de verplichting uit het Kyoto-protocol in het jaar 2002. Het Nederlandse Kyoto-doel is een reductie van de emissies van broeikasgassen met 6 procent in 2008–2012 ten opzichte van het basisjaar 1990 (oftewel een emissieniveau van gemiddeld 199 Mton CO2-equivalenten per jaar in de genoemde periode). Om dit doel te bereiken wordt beleid ingezet om zowel in Nederland als in het buitenland emissies te reduceren. Het OVK kijkt alleen naar de binnenlandse beleidsinzet. In het overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen CO2-emissies en emissies van de overige broeikasgassen. De reden hiervoor is dat de emissies van broeikasgassen voor ongeveer driekwart uit CO2 bestaan. Het overzicht is een terugblik op het jaar 2002.

Voor de volledigheid wordt verwezen naar de jaarverantwoording 2002, de Milieubalans 2003 en de Evaluatienota Klimaatbeleid (februari 2002). In tegenstelling tot eerdere jaren bevat het OVK dit jaar geen cijfers omtrent de emissieontwikkeling in de verschillende sectoren in 2002. De reden hiervan is dat 2003 een overgangsjaar is. Vanaf 2003 presenteert het RIVM de stand van zaken ten aanzien van de emissieontwikkeling in het voorjaar ten behoeve van de jaarverantwoording. Deze stand van zaken is echter gebaseerd op emissiecijfers per sector van het jaar daarvoor ( in dit geval 2001). Vanaf 2004 (de jaarverantwoording over 2003) verschijnt dit OVK wel in het voorjaar, gelijktijdig met het uitbrengen van de Milieubalans van het RIVM. De emissiecijfers per sector hebben echter dan nog steeds betrekking op het jaar daarvoor (in dit geval 2002), maar er is dan wel een cijfer beschikbaar over de ontwikkeling van het nationale emissieniveau voor 2003. Toetsing zal dan plaatsvinden aan de hand van de streefwaarden per sector die in de tweede helft van 2003 middels een brief aan de Tweede Kamer zullen worden vastgesteld.

Sectorindeling

De vier sectoren die in het OVK worden besproken zijn ontleend aan de sectorindeling zoals deze is gemaakt in de Evaluatienota Klimaatbeleid. De sectoren zijn: industrie (incl. energieproductie), verkeer, landbouw en gebouwde omgeving. Per sector wordt alleen de directe CO2-emissie weergegeven en niet de indirecte emissie ten gevolge van het elektriciteitsverbruik. Deze laatste emissie wordt, zover afkomstig van in Nederland gevestigde installaties, aan de sector industrie toegerekend, omdat in deze sector ook de elektriciteitsproductie is opgenomen.

Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt allereerst een overzicht gegeven van de beleidsinzet en de prestaties, die zijn geleverd binnen de sector. Na de bespreking van de vier sectoren wordt ingegaan op de beleidsinzet om deze emissies terug te dringen en de resultaten die daarbij tot nu toe geboekt zijn. Hoofdstuk 3 geeft een verantwoording over de gebruikte data en methoden. Tot slot wordt in de bijlage een overzicht gegeven van de financiële stimuleringsregelingen en van de beschikbare middelen voor klimaatbeleid per departement.

2. Broeikasgasemissies in Nederland

2.1 Beleidsinzet per sector (CO2)

2.1.1 Industrie

Inleiding

Binnen de sector industrie wordt gekeken naar de directe CO2-emissie van de Nederlandse industrie, raffinaderijen en elektriciteitsproducenten.

Beleidsinzet:

Het overheidsbeleid voor de sector industrie kent de volgende onderdelen:

– Het convenant Benchmarking Energie-efficiency voor de energie-intensieve industrie en het convenant CO2-reductie bij kolencentrales (getekend in april 2002). Voor de overige industrie geldt de tweede fase van de meerjarenafspraak energiebesparing (MJA-2) die van start is gegaan in december 2001.

– In 2002 is ook de Tussenrapportage Benchmark uitgebracht. De hoofdconclusie was dat het convenant bij de industrie goed is aangeslagen. 84% van alle bedrijven die in aanmerking kwamen om mee te doen aan het convenant zijn toegetreden. Als naar het energiegebruik wordt gekeken is dit zelfs 96%. Gebleken is dat de Nederlandse industrie op efficiencygebied gemiddeld al tot de beste 10% van de wereld hoort en zich bovendien steeds verder verbetert.

– Door financiële stimulering en een versnelde vrijmaking van de markt voor hernieuwbare elektriciteit is de vraag ernaar sterk gestegen. Aan de aanbodzijde wordt de groei echter geremd door onzekerheden voor investeerders. De nieuwe regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP), opgenomen in de Elektriciteitswet, zal de binnenlandse productie van hernieuwbare energie stimuleren en komt in plaats van 36o/r/s/t. In deze regeling staan ook warmtekrachtkoppeling (WKK) en klimaatneutrale (fossiele) elektriciteit. De regeling biedt elektriciteitsproducenten een vergoeding die gebaseerd is op de onrendabele top in de productie van hernieuwbare energie en een meerjarige zekerheid.

– Om emissiereducties te bereiken bij grote emissiebronnen wordt er gewerkt aan de invoering van CO2-emissiehandel. Het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het Adviescommissie plafonnering CO2-emissie is op 13 mei 2002 aan de Tweede kamer gezonden (Kamerstukken II 2001–2002, 26 603 XI, nr. 39). Eind 2002 is in de Europese Unie een politiek akkoord bereikt met betrekking tot een richtlijnvoorstel gericht op de introductie van handel in emissies van broeikasgassen. In het afgelopen jaar is ook samen met de industrie verkend op welke wijze emissierechten aan bedrijven kunnen worden toegewezen. Een rapportage hierover is aan de Europese Commissie verstuurd.

– Het stimuleringsregiem voor warmtekrachtproductie is de afgelopen jaren verstevigd. Door de prijs te verhogen van aan het net geleverd vermogen en door het maximale aan het net te leveren vermogen te vergroten moet zeker gesteld worden dat bestaand warmtekrachtvermogen in bedrijf blijft.

Binnen de sector geleverde prestaties

De geleverde prestaties binnen de sector industrie zijn:

– In het kader van EIA is in 2002 voor 761 mln euro aan investeringen gedaan. De fiscale stimulering hiervoor bedroeg € 116 mln. In de subsidieregeling EINP is in hetzelfde jaar voor € 1,5 mln aan subsidies uitgekeerd.

– Het projectvermogen van het programma Groen Beleggen is in 2002 gestegen tot een hoogte van ruim € 248 mln. Hiermee is een fiscaal bedrag gemoeid van € 6 mln.

– In het kader van het CO2-reductieplan is tot nu toe in totaal een subsidiebedrag gecommitteerd van bijna € 190 mln. Dit bedrag is gekoppeld aan een totaal investeringsbedrag van ruim 2,5 miljard euro. De verwachte CO2-reductie die hier mee bereikt zal worden is 5,3 Mton. Aan subsidies is in 2002 ruim € 12 mln uitgegeven.

– Binnen de REB (art. 36i) is in 2002 voor bijna € 1705 mln kWh aan groenestroomcontracten gemeld, met een fiscale stimulering van ruim € 122 mln. Binnen andere onderdelen van het REB (hernieuwbare energie, WKK en AVI's) heeft fiscale stimulering plaatsgevonden van ruim € 600 mln (art. 36o, art. 36t, art. 36r en de vrijstelling voor eigen gebruik). Via overige regelingen is voor de stimulering van hernieuwbare energie en energiebesparing in 2002 een bedrag uitgegeven van ruim € 40 mln.

2.1.2 Landbouw

Inleiding

In de landbouwsector zijn de CO2-emissies voornamelijk afkomstig van de glastuinbouw. De glastuinbouw kon (anno 2002) gebruik maken van diverse financiële stimuleringsregelingen, zoals de EIA, de VAMIL en Groen Beleggen. Verder kan de sector profiteren van het CO2-reductieplan en van de fiscale regeling voor WKK. Emissies in de overige agrarische sectoren worden voornamelijk veroorzaakt door klimaatregeling in teeltcellen (paddestoelen) en bewaarcellen (bloembollen). Emissies van mobiele werktuigen voor het bewerken van het land vallen onder de sector verkeer.

Beleidsinzet

Het overheidsbeleid voor deze sector kent de volgende onderdelen:

– Het GLAMI-convenant dat in 1997 met de glastuinbouwsector is getekend. In dit convenant is afgesproken dat de energie-efficiency in 2010 met 65 procent moet zijn verbeterd ten opzichte van 1980. Als uitwerking van het convenant is per 1 april 2002 het besluit Glastuinbouwbedrijven van kracht geworden. Deze AMvB die in het Staatsblad van 28 februari 2002, nr. 109 is gepubliceerd, bevat energiegebruiksnormen per gewas waaraan elke individuele tuinder moet voldoen.

– Zuinig gebruik van door het net geleverde elektriciteit en van hernieuwbare energie wordt bevorderd via het Besluit Glastuinbouwbedrijven doordat de energiegebruiknormen per gewas met inbegrip van elektriciteit zijn. Het gebruik van hernieuwbare energie hoeft echter niet meegeteld te worden voor de energiegebruiknorm, zodat de inzet hiervan voor tuinders gunstig is.

– Voor de bloembollenteelt en de paddestoelenkwekerijen gelden de huidige MJA's energiebesparing. Deze MJA's lopen tot 2005 en beogen een verbetering in de energie-efficiency van respectievelijk 22 en 20 procent ten opzichte van 1995.

– Energiebesparing en hernieuwbare energie werden in 2002 gestimuleerd via fiscale regelingen (EIA, VAMIL, Groen Beleggen).

Binnen de sector geleverde prestaties

– In het kader van EIA is in 2002 voor € 351 mln aan investeringen gedaan. De fiscale stimulering hiervoor bedroeg € 53 mln.

– Het projectvermogen van het programma Groen Beleggen is in 2002 gestegen tot een hoogte van bijna € 591 mln. Hiermee is een fiscaal bedrag gemoeid van € 14 mln.

– Binnen het CO2-reductieplan is tot en met 2002 een bedrag van ruim € 9 mln gecommitteerd aan subsidieaanvragen. De betreffende projecten zullen naar waarschijnlijkheid een CO2-reductie van 0,2 Mton opleveren en de aangemelde investeringen bedragen ruim € 160 mln. De uitgaven die in 2002 zijn gedaan bedragen € 3 mln.

– Via de vrijstellingsregeling (REB) voor eigen gebruik heeft bijna € 13 mln fiscale stimulering plaatsgevonden.

– In het kader van de VAMIL/MIA regeling is in de landbouw voor een bedrag van € 663 mln aan investeringen gedaan. Voor het grootste deel betreft dit groen label kassen. De fiscale stimulering hiervoor bedroeg bijna € 120 mln.

– Via overige regelingen is voor de stimulering van energiebesparing in 2002 een bedrag gemoeid van bijna € 4 mln.

2.1.3 Verkeer

Inleiding

Binnen de sector verkeer is de CO2-emissie afhankelijk van een viertal factoren: het aantal gereden kilometers, de gemiddelde CO2-emissie per kilometer (verbruik van het voertuig), het rijgedrag en het soort brandstof. Het aantal gereden kilometers is een zwaarwegende factor. Deze is moeilijk te beïnvloeden vanwege de grote vraag naar mobiliteit. Daarom zal, naast in te zetten op de verandering van mobiliteits-gedrag, door in te zetten op de instroom van zuinige auto's in het park en de toepassing van klimaatneutrale brandstoffen binnen deze sector getracht moeten worden om CO2-emissies te reduceren.

Beleidsinzet

Het overheidsbeleid voor de sector kent de volgende onderdelen:

– Een EU-convenant met de Europese en de Aziatische autofabrikanten (respectievelijk ACEA en JAMA en KAMA) om de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's terug te brengen tot 140 g/km in 2008 en 2009.

– Sinds 2001 zijn nieuw verkochte personenauto's voorzien van een energielabel. Op dit label wordt de relatieve zuinigheid van de auto aangegeven gerelateerd aan zijn grootte. In 2002 ontvingen kopers van een nieuwe personenauto, die valt in de twee zuinigste categorieën, een premie van respectievelijk 1000 en 500 euro. Op deze manier werd de verkoop van energiezuinige auto's bevorderd. Vanwege budgettaire ombuigingen is deze regeling per 1 januari 2003 afgeschaft.

– Via de Wet Inkomstenbelasting 2001 is sinds januari 2001 een aantal maatregelen van kracht, die de wijze van vervoer in het woon-werkverkeer in een voor milieu en mobiliteit gunstige zin moeten beïnvloeden, respectievelijk het privé-gebruik van de auto van de zaak ontmoedigen.

– Via een aantal stimuleringsprogramma's wordt getracht rij- en mobiliteitsgedrag te veranderen. Onder andere de projecten «Korte ritten» en «Het nieuwe rijden».

– In het programma GAVE wordt gekeken naar nieuwe oplossingen voor schone gasvormige en vloeibare energiedragers.

– Het CO2-reductieplan geeft de sector verkeer en vervoer mogelijkheden CO2-besparingen te realiseren. Hiermee worden onder meer de programma's Goederen vervoer (€ 3 mln), Personen vervoer (€ 3 mln) en Ruimtelijke Ordening en vervoer (bijna € 1 mln) gefinancierd.

– Middels diverse subsidieprogramma's en andere financiële stimuli wordt geprobeerd CO2-emissies te reduceren door onder andere het stimuleren van energiebesparende in-car instrumenten en het optimaliseren van transportbehoeften (Subsidieprogramma Transportpreventie).

– Wat betreft een mogelijke inzet van biobrandstoffen is gewerkt aan de totstandkoming van een Europese richtlijn hierover. De richtlijn gaat uit van een procentueel marktaandeel biobrandstoffen met een indicatief percentage oplopend tot 5,75 procent in 2010.

Binnen de sector geleverde prestaties

– In het kader van Energiebesparing in Transport (EBIT) heeft V&W 951 duizend euro uitgegeven. Hieronder vallen een aantal projecten: Langzaam rijden gaat sneller (LARGAS), Verkeersprestatie op lokatie (VPL), Verkeersprestatie regionaal (VPR) en Energiebesparing in de grond weg en waterbouw.

– In het kader van EIA is in 2002 voor ruim € 17 mln aan investeringen gedaan. De fiscale stimulering hiervoor bedroeg € 3 mln. Hiermee is met name de aanschaf van energiezuinige voortuigen gestimuleerd.

– Het convenant met de autofabrikanten wordt jaarlijks geëvalueerd. Uit de evaluatie van 2002 is gebleken dat de fabrikanten redelijk op schema liggen wat betreft de voortgang op het bereiken van de doelstellingen.

– Evenals voor het jaar 2001 is ook voor het jaar 2002 de werking van het energielabel geëvalueerd. Bij de evaluatie over 2002 is tevens de werking van de energiepremies voor zuinige personenauto's met een A- en B-label meegenomen. Uit de evaluatie over 2002 is naar voren gekomen dat het aanbrengen van de energielabels goed wordt nageleefd. Na het uitvoeren van een serie niet aangekondigde controles werd vastgesteld dat 90% van de autobedrijven aan de wettelijke voorschriften voldeed. Wat betreft de werking van de energiepremies is aan de hand van een analyse van de verkoopcijfers over 2002 vastgesteld dat uitgaande van de norm voor 2002 het aandeel (personen)auto's met een A-label is toegenomen van 0,3% in 2001 tot 7,8% in het laatste kwartaal van 2002. Het aandeel auto's met een B-label is toegenomen van 9,3% in 2001 tot 21,3% in het laatste kwartaal van 2002.

2.1.4 Gebouwde omgeving

Inleiding

Bij de sector gebouwde omgeving gaat het om de directe CO2-emissies. Dat wil zeggen de emissies ten gevolge van aardgasverbruik voor verwarming en voor de bereiding van warm water. De indirecte emissie als gevolg van het elektriciteits-verbruik worden toegerekend aan de sector industrie (elektriciteitsproducenten) Onder de sector vallen huishoudens, consumenten, diensten, handel en overheid.

Beleidsinzet

Het overheidsbeleid voor deze sector kent de volgende onderdelen:

– Klimaatbeleid is onderdeel van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) met provincies en gemeenten. Een uitvoeringsconvenant voor klimaatbeleid is in februari 2002 door rijk, gemeenten en provincies ondertekend. Samenhangend met dit convenant is in maart 2002 door VROM een subsidieregeling gepubliceerd.

– Het energiegebruik van de sector valt grotendeels onder de regulerende energiebelasting (REB).

– Voor nieuwbouw en verbouwingen aan bestaande woningen en de utiliteitsbouw geldt de Energieprestatienorm (EPN).

– Voor bestaande woningen is het Energieprestatie-advies (EPA) geïntroduceerd. Per 1 juli 2002 is de kwaliteitsborging EPA geïmplementeerd. Monitoring-gegevens laten een stijging zien in het aantal uitgevoerde EPA's en de getroffen energiebesparende maatregelen.

– Voor de utiliteitsbouw is een EPA in ontwikkeling. De EPA-U loopt vooruit op de Europese richtlijn «Energieprestatiecertificering van gebouwen», die begin 2003 officieel van kracht is geworden en momenteel in de nationale regelgeving wordt geïmplementeerd. Een onderdeel van deze richtlijn betreft een verplicht energieprestatiecertificaat, te overleggen bij nieuwbouw, ingrijpende verbouw/renovatie voor grotere gebouwen en verkoop of verhuur.

– Voor de stimulering van zuinige huishoudelijk apparaten is aangesloten bij een Europees labelingsysteem. Vanaf 2000 geven de energiezuinige apparaten (A-labels) recht op een premie op grond van de Energiepremieregeling (EPR). De energiepremies zijn ook van toepassing op een aantal energiebesparende maatregelen in of aan de woning, inclusief het EPA. De EPR kende in 2002 een tweetal nieuwe type maatregelen, namelijk hernieuwbare energie maatregelen voor nieuwbouwwoningen en nieuwbouwwoningen met een energieprestatie-coëfficient beter dan het wettelijk minimum. Energiebesparing en hernieuwbare energie worden verder gestimuleerd via fiscale regelingen (EIA, VAMIL, Groen Beleggen en voor non-profit instellingen via de EINP). Verder kan de sector profiteren van het CO2-reductieplan.

– Met de volgende deelsectoren bestaan meerjarenafspraken over energie-efficiencyverbetering: middelbaar- en hoger beroepsonderwijs, koel- en vrieshuizen, intramurale gezondheidszorg, banken, universiteiten, groothandelaren, verzekeraars, en natwasserijen. Verder is met de corporaties en andere verhuurders het Nationaal Akkoord Wonen afgesloten met afspraken over energiebesparing en duurzame energie.

Binnen de sector geleverde prestaties

– In het kader van EIA is in 2002 voor € 214 mln aan investeringen gedaan. De fiscale stimulering hiervoor bedroeg ruim € 33 mln. In de subsidieregeling EINP is in hetzelfde jaar voor bijna € 69 mln aan subsidies uitgekeerd.

– Het projectvermogen binnen het programma Groen Beleggen is in 2002 gestegen tot € 153 mln. Hiermee is een fiscaal bedrag gemoeid van € 4 mln.

– Er is voor ruim € 180 mln aan energiepremies uitgekeerd.

– Binnen het CO2-reductieplan is tot en met 2002 voor ruim € 220 mln aan investeringen aangemeld. De projecten waarin geïnvesteerd wordt, zullen naar verwachting een emissiereductie van 1 megaton opleveren. Er is ruim € 35 mln aan subsidies gecommitteerd, waarvan in 2002 € 0,1 mln is uitgegeven.

– Via EZ-programma's is er ruim € 12 mln uitgegeven aan het stimuleren van energiebesparingen binnen de sector en aan de stimulering van hernieuwbare energie bij huishoudens.

– De Tender Energiebesparing voor huishoudens met Lagere Inkomens (TELI) is in de periode januari tot en met maart opengesteld. Er zijn 27 projecten ingediend die zijn beoordeeld door een onafhankelijke begeleidingscommissie. Binnen het gegeven budget van € 2,3 ml konden uiteindelijk 10 projecten worden gehonoreerd. Deze projecten zijn eind 2002 in uitvoering gegaan.

– Er is in 2002 voor een bedrag van € 180 mln uitgegeven via de Energiepremieregeling (EPR). De EPR kende in 2002 een tweetal nieuwe type maatregelen, namelijk hernieuwbare energiemaatregelen voor nieuwbouw-woningen en er kon premie worden verkregen voor nieuwbouwwoningen met een EPC beter dan het wettelijk minimum. In 2002 is door het Kabinet besloten om de EPR te defiscaliseren. In de loop van 2003 is de EPR in afgeslankte vorm als subsidieregeling op de begroting van VROM gezet.

– Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting (PIT). In de Uitvoeringsnota klimaatbeleid is het PIT opgenomen. Geëxperimenteerd wordt met nieuwe technieken die naar verwachting binnen ca. 5 jaar rendabel zullen worden. Oorspronkelijk was dit programma gepland tot en met 2004. Thans is duidelijk, gelet op de langere doorlooptijd van de beoogde projecten, het programma in ieder geval tot en met 2007 zal doorlopen.

– Het koepelprogramma 2002. Dit programma richt zich op gedragsverandering bij doelgroepen middels kennisoverdracht, procesondersteuning, instrument-ontwikkeling en experimenten.

2.2 Overige broeikasgasemissies

Inleiding

Naast CO2 bestaan er andere gassen die bijdragen aan het broeikaseffect en die zijn opgenomen in de zogenoemde Kyoto basket. Het gaat om de gassen methaan (CH4), lachgas (N2O) en enkele (groepen) fluorverbindingen (PFK's, HFK's, SF6). Bij de bespreking van de vier sectoren zijn deze gassen buiten beschouwing gelaten. Het beleid voor deze gassen wordt ontwikkeld in het kader van het programma Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB). Het ROB had op grond van de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid tot taak om éénderde deel van de binnenlandse klimaatdoelstelling te realiseren. Daarnaast heeft het ROB tot taak de maatregel uit het reservepakket, N2O-reductie uit de salpeterzuurindustrie met een reductiepotentieel van circa 5 Mton, in te zetten om de zekerheid over het realiseren van de Kyoto-verplichting te vergroten. Overige broeikasgassen komen onder andere vrij als bijproduct van processen (methaan uit de olie- en gaswinning, uit stortplaatsen en uit gasmotoren, methaan en lachgas uit de landbouw, lachgas uit de salpeterzuurproductie, PFK's uit de aluminiumproductie en HFK's uit de productie van HCFK) of als gevolg van het gebruik van fluorgassen (HFK's als koelmiddel, als blaasmiddel of drijfgas, SF6 als isolatiegas en/of blusmiddel, SF6 en PFK's als ets- en schoonmaakmiddel bij de productie van halfgeleiders).

Beleidsinzet

De inzet van het ROB is dat iedere sector die een betekenisvolle bijdrage kan leveren aan het reduceren van de emissies van overige broeikasgassen tegen acceptabele kosten, ook geacht wordt dat te doen. Binnen het ROB wordt een andere sectorindeling gehanteerd dan de eerder besproken sectorindeling. In het vervolg van dit overzicht worden deze «ROB-sectoren» genoemd.

In samenwerking met elk van de ROB-sectoren bekijkt het ROB wat er mogelijk is, welke vorm het beleid zou kunnen krijgen en hoe de monitoring en rapportage opgezet dienen te worden. De tabel hieronder geeft aan welke doelstellingen per ROB-sector haalbaar zijn en langs welke weg.

De reductiedoelstelling wordt bij voorkeur geformuleerd als resultaatsverplichting waarbij een bepaalde performance standard rate (PSR) gehaald dient te worden. De PSR dient ingebouwd te worden in het bestaande beleid.

Tabel 2.1 – Haalbare doelstellingen per ROB-sector en in te zetten beleid.
ROB-sectorReductiepotentieel t.o.v. nieuwe emissie-inzichten (Mton CO2-equivalenten)Beleidsinstrument
Basispakket
1 Aluminiumindustrie1,1Emissies in vergunning.
2 HCFK-productie2,5–3,0Aanscherpen emissies in vergunning.
3 VerkeerVrijwel nihilGeen.
4 Koeling & airconditioning0,8–1,0Aanpassen bestaande regeling (opnemen doelvoorschriften).
5 Schuimen en aerosolen0,35Inspanningsverplichting om gebruik van hfk's in isolatieschuim te vermijden.
6 Oplos- en reinigingsmiddelenvrijwel nihilGeen.
7 BrandblusmiddelenNihilEr is een gedragscode.
8 Halfgeleiders0,2–0,3Aanbod van de sector vastleggen; monitoring in de vergunning.
9 Sterkstroom<0,1Resultaatverplichting in convenant
10 Productie geluidsisolerend dubbel glas0,1Volgen EU ontwikkelingen F-gassenverordening.
11 Stortplaatsen0,5–1,5Inspanningsverplichting inbouwen in bestaand afvalbeleid.
12 Olie- en gasproductie0,15Inspanningsverplichting is opgenomen in bestaand convenant.
13 GasmotorenNog niet gekwantificeerdNog niet bekend.
14 LandbouwNog niet gekwantificeerdMeeliften met mest- en ammoniakbeleid
   
Reservepakket
15 Salpeterzuurproductie (incl. caprolactam)5,5Opnemen in convenant met de chemie.

De financiële stimulering van maatregelen voor overige broeikasgassen gebeurt grotendeels via het ROB. In 2002 is in het kader van het ROB-subsidieprogramma een bedrag van € 3,25 mln besteed. Als maatregelen uitontwikkeld zijn is het mogelijk om de stimulering onder te brengen in bestaande regelingen zoals MIA en VAMIL. Een klein deel van de financiële stimulering vindt plaats binnen het CO2-reductieplan, dat sinds medio 2001 ook opengesteld is voor projecten gericht op reductie van overige broeikasgassen. Ca. € 23 mln is gereserveerd voor de Halon/CFK-problematiek.

Beleidsprestaties van het ROB

Het programma ROB loopt in grote lijnen volgens planning en kent per sector de volgende prestaties (waarbij de volgnummers corresponderen met de sectornummering in tabel 2.1):

1. Een procesaanpassing in de tweede aluminiumfabriek is nagenoeg voltooid.

2. De verbeterde naverbrander bij de HCFK-productie heeft in 2001 geleid tot een reductie van de HFK-uitstoot met 95%.

3. Onderzoek heeft uitgewezen dat de lachgasuitstoot van het personenverkeer beduidend lager ligt dan was aangenomen, zodat op dit terrein geen significante reducties behaald kunnen worden.

4. In de sector koeling en airconditioning is een good practice guidance ontwikkeld.

5. In de sector schuimen wordt momenteel onderzocht welke technologische oplossingen mogelijk zijn.

6. Het gebruik van F-gassen als oplos- en reinigingsmiddel is zo laag gebleken, dat daar geen reducties mogelijk zijn.

7. In de sector brandblusmiddelen bestaat sinds 1999 een gedragscode die beoogt dat de halonen niet worden vervangen door overige broeikasgassen. Deze is effectief; het gebruik van F-gassen is verwaarloosbaar.

8. In de sector halfgeleiders zijn verbeteringen aangebracht in de emissiebepalingen; het aanbod van de sector om 10% absolute emissiereductie te realiseren komt neer op een reductie per eenheid product van (maximaal) 95%.

9. Er wordt gestreefd naar het opstellen van een convenant met de sector.

10. Het voorschrift om in bepaalde gevallen SF6 te gebruiken in dubbel glas is uit de praktijkrichtlijn verwijderd; de richtlijn is in 2002 gepubliceerd.

11. Een inspanningsverplichting voor een additionele emissiereductie (i.e. bovenop het bestaande beleid) zal worden uitgewerkt.

12. Voor de olie- en gassector is in kaart gebracht welke maatregelen mogelijk zijn; de reductiedoelstelling wordt meegenomen in het bestaande convenant.

13. Wat betreft de methaanslip uit gasmotoren voor kleinschalige WKK is onderzocht hoe groot de emissies zijn. Bekend is welke typen motoren het leeuwendeel van de emissies veroorzaken.

14. De sector landbouw bevindt zich nog grotendeels in de onderzoeksfase. De afname van de veestapel en de lagere aanwendings- en verliesnormen in het kader van het mestbeleid veroorzaken echter reeds een reductie van de emissie van methaan en lachgas (N2O).

15. Gebleken is dat de feitelijke uitstoot uit de sector salpeterzuur beduidend lager is dan eerder werd aangenomen, zodat de te bereiken reductie ook lager uitvalt (er resteert 5,5 Mton aan reductie). Het onderzoek naar de technologische oplossingen loopt nog en de vooruitzichten zijn goed. In de Uitvoeringsnotitie Milieubeleid (najaar 2002) zet het Kabinet in op uitbreiding van het bestaande convenant met de chemie teneinde een N2O-reductie bij de salpeterzuurfabricage van ongeveer 5 Mton CO2-equivalenten te bereiken. Inmiddels zijn gesprekken met de betrokken bedrijven gestart.

Monitoring:

– De monitoringsprotocollen van de aluminium-, salpeterzuurindustrie, methaanemisies uit stortplaatsen, sterkstroom en HCFK-productie zijn in concept gereed. In de sector olie en gas is in principe overeenstemming over de wijze waarop gemonitord gaat worden

3. Verantwoording

Bij de presentatie van de emissiewaarden en de beleidsresultaten moet een aantal kantekeningen worden geplaatst:

– De Referentieraming en de Milieubalans zijn gebaseerd op een groot aantal aannames over toekomstige ontwikkelingen van onder andere economische groei, energieprijzen, technologische ontwikkeling en de ontwikkelingen in specifieke sectoren. Als deze ontwikkelingen in werkelijkheid anders uitpakken betekent dit dat de feitelijke emissieontwikkeling verandert.

– Ook zonder beleid zou een ontwikkeling in de energie-efficiency plaatsvinden, dit is de zogenaamde autonome ontwikkeling. Deze doet zich bijvoorbeeld voor doordat economische groei leidt tot vernieuwing van productiecapaciteit en de daarmee gepaard gaande efficiencyverbeteringen.

– Veranderingen in de energie-intensiteit binnen sectoren kunnen zich voordoen doordat er binnen de sector structurele verschuivingen plaatsvinden. Als een sector bestaat uit een deel energie-intensieve bedrijven en een deel energie-extensieve bedrijven en het aandeel van de tweede neemt toe ten koste van de eerste, dan is er op sectorniveau sprake van verbetering van de efficiency. Met beleid heeft dit niets te maken en bovendien doet zich op bedrijfsniveau geen verbetering van de efficiency voor. Dit verschijnsel wordt het structuureffect genoemd.

Naast dit OVK is in 2002 ook de Referentieraming en de Evaluatienota Klimaatbeleid (2002) verschenen en in 2004 zal naar de verwachting nu is een volgende evaluatienota verschijnen, gebaseerd op een nieuwe Referentieraming.

Voorts geldt ten aanzien van de individuele instrumenten nog een tweetal kanttekeningen:

– Allereerst geldt de fundamentele kanttekening dat nooit exact vastgesteld kan worden wat er zou zijn gebeurd als het instrument niet was ingezet. Een effect kan dus niet anders dan geschat worden.

– Ten tweede geldt dat de instrumenten elkaar in belangrijke mate overlappen. Bepaalde investeringen kunnen voor meerdere financiële stimuli in aanmerking komen. Bovendien kunnen die investeringen ook onderdeel vormen van meerjarenafspraken. Welk effect het gevolg is van een bepaald instrument is niet eenduidig vast te stellen en valt binnen een bepaalde betrouwbaarheidsmarge.

Bijlage – Overzicht van financiële stimulering en beschikbare klimaatmiddelen

Tabel B.1 – Overzicht van de financiële stimulering voor de reductie van CO2-emissies binnen de verschillende sectoren en voor de reductie van overige broeikasgasemissies in het jaar 2002.
 RegelingKentalEenheid(mln)IndustrieLandbouwVerkeerGebouwde omgevingOverige broeikasgassenNederland totaal
1EIAInvesteringena76135117214 1 343
  Belastingeffecta11653333 205
2EINPInvesteringenb7,568,9 76,4
  Uitgaven1,511,3 12,8
3VAMIL/MIAInvesteringenc80766317271 1 713
  Belastingeffectd3112073 161
4Groen beleggenProjectvermogene248591153 992
 Belastingeffectd 6144 24
5EnergiepremieUitgekeerde premiesf180 180
6CO2-reductieplanInvesteringen2 53016334222 2 949
  Gecommitteerde subsidieg187,19,13,935,3 235,4
  Verwachte CO2-reductiegton5,30,20, 10,1 5,6
  Uitgaven12,50,3 0,1 13,0
7REB art. 36i lid 6 (nihiltarief)Groene-stroomcontractenkWh1 705 1 705
  Belastingeffecth122 122
8REB art.36o (duurzame energie), art. 36t (WKK) en art. 36r (AVI's)Belastingeffect580 580
9Vrijstelling eigen gebruik WKK (elektr. + gas)Belastingeffect25,612,84,342,7  
10Stimulering energiebesparingUitgaveni24,70,80,34,5 30,3
11Stimulering duurzame energieUitgavenJ15,37,6 22,9
12Overige besparing diverse ministeriesUitgavenK3,011,811,4 26,2
13Premieregeling zuinige auto'sUitgavenL54 54
14Reductieplan overige broeikasgassen (ROB)Uitgaven3,33,3

a Peildatum 25 februari 2003

b Betreft met name windenergie en energiebesparing in de gebouwde omgeving.

c De waarden per sector zijn een schatting op basis van het jaarverslag VAMIL/MIA 2002. Het betreft uitsluitend VAMIL (bij de sector landbouw m.n. betrekking op groenlabelkassen).

d Raming van het belastingeffect.

e Alle projecten betreffende energiebesparing en hernieuwbare energie. Niet meegenomen zijn de projecten in de categorie «Andere projecten».

f Totaal uitgekeerde premies in 2002

g Vastgesteld tot en met 2002, cumulatief tot en met 2011.

h Schatting gebaseerd op de aanname dat alle groene stroom is afgenomen door consumenten met een gemiddeld elektriciteitsgebruik, incl BTW-voordeel.

i Het gaat hier om onderdelen van respectievelijk artikel 4.2.1 (verbetering energie-efficiency) en artikel 4.2.2 (hernieuwbare energie) van de jaarrekening van het ministerie van EZ.

J De waarde per sector is een schatting.

K De waarde per sector is een schatting.

L In 2002 zijn circa 14 000 nieuwe personenauto's met een A-label verkocht (€ 1000 premie) en circa 80 000 nieuwe auto's met een B-label (€ 500 premie). De energiepremieregeling voor nieuwe personenauto's maakte in 2001 onderdeel uit van een pakket van lastenverlichting voor de automobilist dat in het Belastingplan 2002 was opgenomen.

Tabel B.2 – Beschikbare middelen voor klimaatbeleid, 1998 t/m 2011, uitgavenbudgetten in mln euro.
ProgrammaTotaalEZLNVV&WVROMFINToelichting
CO2-reductieplan      A
EZ projecten, eerste tranche32,432,4     
EZ-regeling 1e tender24,224,2     
EZ-regeling 2e tender35,435,4     
EZ-regeling 3e tender46,146,1     
EZ-regeling 4e tender67,867,8     
EZ-regeling 5e tender35,035,0     
EZ-regeling 6e tender20,020,0     
Wind near shore27,827,8     
EZ-reserve13,013,0     
Houttechnologie4,94,9     
Diverse verkeersprojecten3,9  3,9   
NIRIS 120,8   20,8  
NIRIS 240,8    40,8 
Waterstof/CO2-opslag13,613,6     
V&W-regeling9,8  9,8   
Nog te verdelen / uitvoeringskosten / overig project55,0    55,0 
Subtotaal CO2-reductieplan450,5320,2 13,720,895,8 
Resterende klimaatmiddelen       
Joint implementation45,445,4    B
Energiebesparingsnota70,370,3    C
CO2-vastlegging in bossen13,6 13,6   D
Verkeer en Vervoer31,8  31,8  E
Schone energiedragers15,9   15,9 F
Cie. Verhandelbare emissierechten2,3   2,3 G
Programma Innovatieve technieken rijkshuisvesting5,7   5,7 H
        
Energie-etikettering personenauto's2,3   2,3 I
Reductieplan Overige Broeikasgassen68,1   68,1 J
Subtotaal Resterende middelen255,4115,713,631,894,3  
Middelen uit het regeerakkoord       
Joint implementation343,6343,6    B
Clean Development Mechanism402,0   402,0 B
Investeringsimpuls duurzame energie181,5181,5    K
NMP3-middelen       
Ondersteuning vergunningverleners9,1   9,1 L
Communicatie Klimaatbeleid6,8   6,8 M
Reductieplan Overige Broeikasgassen61,3   61,3 J
Overige middelen       
NOP II20,4   20,4 N
BANS klimaatconvenant (incl. LOREEN)56,7   56,7 O
        
Totaal/Totaal per departement1 787,2960,913,645,4671,495,8 

Toelichting op tabel B.2

A CO2-reductieplan

Voor toelichting wordt verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer over reductie CO2-emissies (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 25 026, nr. 14).

B Joint Implementation en Clean Development Mechanism

Naast binnenlandse maatregelen, gebruikt Nederland de instrumenten Joint Implementation (JI), Clean Development Mechanism (CDM) en emissiehandel. Emissiereducties van JI projecten gelden over de periode 2008–2012 en die van CDM over de periode 2000–2012. Hoewel hierdoor een grotere opbrengst voor CDM wordt verwacht gelden over de exacte verdeling van de taakstelling tussen JI en CDM nog geen bindende afspraken.

Op het gebied van milieu gaf de World Summit on Sustainable Development (WSSD) in Johannesburg een belangrijke impuls aan de bevordering van de ecologische ordening. Er werden daar belangrijke nieuwe afspraken gemaakt. Voorbeelden zijn het bereiken van een significante reductie in het verlies in biodiversiteit in 2010, minimaliseren van het negatieve effect van het gebruik van chemicaliën op mens en milieu in 2020, en een substantiële toename in het gebruik van duurzame energie.

In 2002 vielen de uitgaven van het Clean Development Mechanism (CDM) opnieuw lager uit. Dit wordt veroorzaakt door het payment on delivery principe dat wordt gehanteerd. Hierdoor komen verplichtingen pas in latere jaren tot betaling. In 2002 is 52 Mton CO2-equivalenten onder contract gebracht (met een waarschijnlijke realisatie van 46 Mton). Inclusief de uitbreidingsopties in deze overeenkomsten en de in 2003 gesloten en nog te sluiten overeenkomsten kan het gestelde reductiedoel voor CDM van 67 Mton CO2-equivalenten worden gehaald.

De openbare aanbestedingsprocedure voor bedrijven (ERUPT) heeft eind 2002 geresulteerd in de gunning van vier projecten, waarmee in totaal 5,2 Mton CO2 wordt aangekocht. Daarnaast is gewerkt aan de ontwikkeling van twee nieuwe beleidssporen voor JI. Deze inspanningen leiden naar verwachting in 2003 tot het sluiten van overeenkomsten met multilaterale financiële instellingen (European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de Wereldbank) en met private banken voor de aankoop van emissiereducties. Voor de laatste zal een tenderproceure worden gestart.

C Energiebesparingsnota

Van de resterende klimaatgelden wordt € 70 mljn besteed aan maatregelen in de sfeer van energiebesparing. Een bedrag van € 4,5 mln is beschikbaar gesteld aan het project Intensivering Ondersteuning Bevoegd Gezag. Het resterende bedrag is inmiddels grotendeels uitgegeven via NOVEM-projecten en programma's die betrekking hebben op de thema's woningbouw en diensten (€ 26 mln), verkeer en vervoer (€ 1,4 mln) en agrarische sector (€ 4,5 mln) en wordt uitgegeven aan programma's industrie(€ 29,5 mln) en lange termijn onderzoek besparingstechnologie (€ 4,5 mln).

In het Actieprogramma Energiebesparing uit 1999 heeft het Kabinet op activiteitenniveau beschreven hoe de in de Energiebesparingsnota verkende intensivering van het energiebesparingsbeleid een impuls krijgt. Daarin is naast structurele en fiscale middelen het bedrag van € 66 mln aan eenmalige middelen ingezet voor de beschreven activiteiten. Op de voortgang van het energiebesparingsbeleid is nader ingegaan in het Energierapport 2002.

D CO2-vastlegging in bossen

De € 13,6 mln is aan boscertificaten besteed. Vanaf 2001 zijn de eerste boscertificaten verkocht.

E Verkeer en Vervoer

Uit de klimaatgelden van Verkeer en Waterstaat worden de volgende onderdelen van kas voorzien:

Het in 1995 gestarte project Transactie dat onder de naam Transactie/Modal Shift (TMS) wordt voortgezet in de periode 1999/2006. Via de gelijknamige subsidieprogramma's werden en worden relatief kleine bedrijfsgerichte projecten uitgevoerd, waarbij CO2-reductie wordt gerealiseerd door kilometerreductie en brandstofbesparing in het wegvervoer en door modal shift. De deelnemende bedrijven bestaan zowel uit verladers met of zonder eigen vervoer als uit wegvervoerders en logistieke dienstverleners.

Het project Het Nieuwe Rijden (HNR) dat zich richt op gedragsverandering van bestuurders van voertuigen, resulterend in een zuiniger rijgedrag.

Wat betreft de subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer, er is een programma Goederenvervoer en een programma Personenvervoer gepubliceerd in de Staatscourant.

F Schone energiedragers

Voor het programma voor nieuwe, schone gasvormige en vloeibare energiedragers (GAVE) is in 1997 een bedrag van bijna € 16 mln gereserveerd. De eerste inventariserende fase heeft bijna € 2 mln gekost. Het resterende bedrag wordt ingezet voor het vervolg waarvan het doel is om aansprekende demonstratieprojecten te realiseren. In 2001 en 2002 zijn respectievelijk de eerste en de tweede tenderregeling gepubliceerd. De ambitie voor 2002 was om 5–10 projecten te kunnen honoreren. Medio 2001 was de gedachte dat dit aantal nodig (en mogelijk) was om voldoende kwalitatief hoogstaande demonstratieprojecten te kunnen krijgen. Er zijn in 2002 echter zes aanvragen ingediend in twee tenderrondes en vier projecten zijn gehonoreerd. Alhoewel dit ruim minder dan de ambitie is, was er om meerdere redenen op dit moment niet meer mogelijk. Toch is het Kabinet nog steeds positief gestemd over het einddoel: er lijken voldoende en kwalitatief goede demonstratieprojecten te worden voorbereid.

G Commissie Verhandelbare emissierechten

De Commissie Vogtländer heeft haar werkzaamheden afgerond en begin 2002 gerapporteerd over haar bevindingen. Het in de tabel vermelde bedrag hing grotendeels samen met onderzoek dat in opdracht van de Commissie is verricht ten behoeve van haar advies. Over onderzoeken heeft de Commissie apart gerapporteerd.

H Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting

Binnen het Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting (PIT) is een selectie gemaakt van innovatieve technieken. Deze zijn gepresenteerd op cd-rom en op het intranet van de RGD. De cd-rom is voor iedereen toegankelijk. De eerste haalbaarheidsonderzoeken naar de toepassing van mogelijke technieken werden in 2002 opgestart. De verwachting is dat de eerste projecten pas in 2003 kunnen worden uitgevoerd. De benodigde voorbereidingstijd voor de daadwerkelijke toepassing van technieken met het ambitieniveau van PIT is langer dan oorspronkelijk gedacht. Mede om deze reden is het programma verlengd tot en met 2007.

I Energie-etikettering personenauto's

In januari 2001 is energie-etikettering van personenauto's verplicht geworden binnen de Europese lidstaten. In Nederland wordt op het etiket ook de relatieve zuinigheid vermeld. Auto's van vergelijkbare grootte worden met elkaar vergeleken op hun brandstofverbruik en krijgen daarmee een zuinigheidscategorie toegewezen. Geschat wordt dat op den duur de CO2-uitstoot met 50 kiloton per jaar kan worden verminderd. In 2002 was met de etikettering van het energieverbruik van nieuwe personenauto's een bedrag van 260 000 euro gemoeid in verband met het uitgeven van het brandstofverbruikboekje en het registreren van benamingen door de RDW.

J Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB)

Het ROB is besproken in paragraaf 2.3.

K Investering duurzame energie

Ter invulling van de subsidietaakstelling is afgezien van voortzetting van de Duurzame Energie-impuls. De Duurzame Energie-impuls betrof een intensivering voor duurzame energie die door Paars II was ingesteld voor de periode 1998–2010. De Duurzame Energie-impuls was voor de komende jaren nog niet ingevuld en met de uitvoering van de effectievere MEP is dit ook niet meer nodig. De stopzetting levert een besparing van jaarlijks € 16 mln. Dit nieuwe cijfer is echter nog niet verwerkt in de tabel.

L Ondersteuning vergunningverleners

In 2000 zijn de mogelijkheden tot intensivering van het klimaatbeleid door gemeenten en provincies geïnventariseerd. Inmiddels is met de provincies en gemeenten begin 2002 het BANS-klimaatconvenant ondertekend. Ter ondersteuning van andere overheden in verband met aandacht voor energie in de milieuvergunningverlening is € 5,9 mln aan de afzonderlijke provincies toegezegd. Daarnaast werd € 0,9 mln aan het InterProvinciaal Overleg ter beschikking gesteld. Een gedeelte van deze toezeggingen was eerder voor later jaren geraamd. Voor gemeenten is € 6,8 mln beschikbaar gesteld. De werkzaamheden zijn in het kader van deze susbsidies in 2002 zoals afgesproken uitgevoerd.

M Communicatie klimaatbeleid

In 2002 is er rondom het probleem klimaatverandering een campagne gevoerd met als thema energiebesparing. Tijdens deze campagne werden een aantal zogenaamde handelingsalternatieven aangereikt. De kosten van de campagne bedroegen bijna € 1,4 mln.

N NOP II

Het Nationale Onderzoeksprogramma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering (NOP-II) is in 2001 afgerond. Er is een vervolg op het NOP-II geformuleerd. Naar aanleiding van de resultaten van de review van NOP II is besloten hoe dit programma er op hoofdlijnen uit zal gaan zien. Naar verwachting zullen de eerste projecten van dit programma, dat Nederlands Vervolgprogramma Klimaat Onderzoek (NVKO) wordt genoemd tweede helft 2003 van start gaan. Bij de uitvoering zullen NWO en RIVM een belangrijke rol spelen.

O BANS-klimaatconvenant

Met gemeenten en provincies is door het Kabinet begin 2002 het BANS-klimaatconvenant afgesloten teneinde de rol van provincies en gemeenten in het bereiken van emissiereductie van broeikasgassen te verzwaren. In 2002 is een subsidieregeling met een omvang van in totaal€ 38,6 mln opgezet voor de apparaatkosten van gemeenten en provincies bij de uitvoering van klimaattaken. In 2002 zijn minder subsidieaanvragen ingediend dan verwacht (slechts door zeven gemeenten). In 2002 is er dan ook geen geld uitgegeven. Oorzaken hiervan zijn mogelijk dat gemeenten na de gemeenteraadsverkiezingen begin 2002 niet direct een subsidieaanvraag konden indienen en dat het voorbereiden van een subsidieaanvraag meer tijd vergde. Daarnaast diende nog een optimalisatie ten aanzien van de flexibiliteit van de regeling plaats te vinden. Hiermee is begin 2003 een aanvang gemaakt.

10. Lijst van Afkortingen

AfkortingOmschrijving
BANSBestuursakkoord Nieuwe Stijl
BBSHBesluit Beheer Sociale Huursector
BCRBestuurlijke Commissie Randstad
BEVERBeleidsvernieuwing bodemsanering
BEWBevordering eigen woningbezit
BIBOPBevordering integere besluitvorming openbaar bestuur
BIRKBudget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit
BLSBesluit locatiegebonden subsidies
BMSBeleidsmonitoring Straling
BRCBestuurlijke Commissie Randstad
BRLBeoordelingsrichtlijn
BroBesluit op de ruimtelijke ordening
BSPBiosafety Protocol
CAFEClean Air For Europe
CCWCoördinatiecollege Waddengebied
CDMClean Development Mechanism
CEConformité européenne
CIPCentraal Informatie Punt
CLEENChemical Legislation Enforcement Network
CSDCommission on Sustainable Development
DDIDienst Documentaire Informatievoorziening
DuProCoDuurzaam Produceren en Consumeren
DURPDigitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen
EEREnergiebesparing Rijkshuisvesting
EHSEcologische Hoofdstructuur
ENAPExploring New Approaches
EPAEnergieprestatieadvies
EPCEnergiePrestatieCoëfficiënt
EPNEnergieprestatienorm
EPREnergiepremieregeling
EROPEuropees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief
EVOAEuropese Verordening Overbrenging Afvalstoffen
GAVEklimaatneutrale GAsvormige en Vloeibare Energiedragers
GBKNGrootschalige BasisKaart Nederland
GIGeo-informatievoorziening
GSBGrote Stedenbeleid
HGISHomogene Groep Internationale Samenwerking
HIP'sHuursubsidie Informatie Punten
NIWNiet Winstbeogende Instellingen
HMHeavy Metals
HSTHogesnelheidstrein
HUF-toetsToets voor handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
IFD-bouwenIndustrieel, Flexibel en Demontabel
IHH-2tweede tranche van de Integrale Herziening van Huurregelgeving
ILGInvestering Landelijke Gebieden
IMPELImplementation Enforcement Environmental Law
INECEInternational Network for Environmental Compliance and Enforcement
IPCCIntergovernmental Panel on Climate Change
IPOInter Provinciaal Overleg
IPSVInnovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing
ISVInvesteringen Stedelijke Vernieuwing
IVMIntegrale Verkenning Maas
IWZInnovatieprogramma Wonen en Zorg
KCABKenniscentrum Aanbesteden Bouw
KCBkerncentrale Borssele
KEWKernenergiewet
KIEVKnelpunten infra gerelateerde investeringsprojecten met betrekking tot externe veiligheid
KLPDKorps Landelijke Politiediensten
KRWKaderrichtlijn Water
KWRKwalitatieve Woning Registratie
LAPLandelijk afvalbeheerplan
LC VAC'sLandelijk Contact Vrouwenadviescommissies
MDWMarktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
MIAMilieu-investeringsaftrek
MIGModernisering Instrumentarium Geluid
MILOMilieukwaliteit in de Leefomgeving
MINGMeta INformatiesysteem Gebiedsgericht beleid
MOP'sMeerjaren Ontwikkelingsprogramma's
MWWNota Mensen, Wensen, Wonen
NABNationale Antennebeleid
NENNederlandse Energie Normering
NETHURNetherlans Graduate School of Housing and Urban Research
NFINederlands Forensisch Instituut
NHGNationale Hypotheek Garantie
NINKIIndex van netto inkomen na kale huurlasten
NIRISNiet industriële restwarmte infrastructuur
NmaNederlandse Mededingingsautoriteit
NMP4Uitvoering vierde nationaal milieubeleidsplan
NNINederlands Normalisatie Instituut
NRBNederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten
NSNNationale Stedelijke Netwerken
NSPNieuwe Sleutelprojecten
NVKONationaal Vervolgprogramma Klimaatonderzoek
NWINiet Winstbeogende Instellingen
OPBOverlegplatform Bouwregelgeving
OSPAR-landenlanden die het verdrag Oslo en Parijs 1992, ter bescherming van het zeemilieu in het Noordoostelijk Atlantisch gebied, hebben ondertekend
PITProgramma Innovatieve Technieken (Rijkshuisvesting)
PMZProductgerichte milieuzorg
POP'sPersistent Organic Pollutants
ProMTProgramma Milieu & Technologie
RAVIRaad voor de Vastgoedinformatie
RCWRegionaal Coördinatiecollege Waddengebied
REBRegulerende Energie Belasting
RHSRuimtelijke Hoofdstructuur
RIVMRijksinstituut voor Volksgezondheid en milieu
RMNORaad voor Ruimtelijk, Milieu en Natuuronderzoek
RNPKRevitalisatie van het Nationaal Plan voor de Kernongevallenbestrijding
RPBRuimtelijk Plan Bureau
RRKLRegeling regionale kleine luchtvaartvelden
RTBRegeling Taakverdeling Beheer (Rijkshuisvesting)
SAE'sserious adverse events
SEVStuurgroep Experimentenbeleid Volkshuisvesting
SGBSubsidieregeling Gebiedsgericht Beleid
SIKBStichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
SMAAKStedenbouw, Monumentenzorg, Architectuur, Architectuurbeleid en Kunsttoepassing
SOMSStrategie Omgaan Met Stoffen
SPNStralings Prestatie Norm
TELITender Energiebesparing voor huishoudens met Lagere Inkomens
TFSTransfrontier Shipment of Waste
UARUniform Aanbestedingsreglement
VAMILWillekeurige afschrijving milieu-investeringen
VEPVerbeterd Energie Prestatieprogramma
VHRVogel- en Habitatrichtlijn
VNGVereniging Nederlandse Gemeenten
VOSVluchtige Organische Stoffen
WBOWoningbehoefte-onderzoek
WEWWaarborgfonds Eigen Woningen
WGBH/CZWet Gelijke Behandeling op grond van Handicap of Chronische Ziekte
WmsWet milieugevaarlijke stoffen
WROWet op de Ruimtelijke Ordening
WSSDWorld Summit on Sustainable Development
WvgWet voorkeursrecht gemeenten
ZEUSZeer Excellente Uitvoering Secundair proces (naam voor reorganisatie)

BIJLAGE 7: TREFWOORDENREGISTER

Aanpak5, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 18, 48, 58, 65, 73, 77, 78, 79, 80, 88, 92, 93, 94, 96, 100, 102, 116, 118, 119, 120, 123, 125, 129, 132, 144, 154, 159, 168, 170, 176, 179, 181, 185, 189, 212, 214, 215, 219, 228, 245, 252, 313, 324, 331, 333, 334, 343, 350, 354, 363, 364, 372, 374, 376, 380, 394, 403, 427, 444, 448

Actal59, 69, 71

Administratieve lasten14, 28, 58, 59, 60, 69, 71

Advies31, 32, 35, 36, 50, 61, 84, 104, 136, 146, 184, 207, 216, 243, 244, 252, 318, 331, 333, 339, 340, 341, 342, 347, 348, 354, 355, 358, 364, 368, 370, 376, 379, 380, 390, 409, 465, 473, 476, 477

Afval1, 15, 24, 62, 160, 161, 162, 166, 170, 185, 186, 197, 200, 201, 202, 203, 204, 206, 207, 211, 212, 214, 217, 227, 228, 229, 230, 299, 307, 356, 358, 359, 367, 368, 369, 379, 396, 405, 406, 407, 427, 439, 467, 477

AMvB10, 13, 58, 117, 118, 120, 122, 126, 128, 156, 158, 159, 160, 172, 180, 181, 197, 311, 312, 316, 318, 331, 357, 358, 359, 362, 363, 384, 391, 392, 395, 439, 462

Analyse27, 32, 33, 84, 115, 125, 126, 151, 175, 214, 219, 220, 228, 230, 233, 245, 255, 264, 266, 317, 319, 320, 327, 328, 332, 347, 371, 375, 379, 382, 384, 393, 423, 427, 437, 464

Architectuur21, 65, 107, 109, 111, 112, 313

Audit34, 228

BBSH22, 28, 29, 31, 51, 52, 218, 312, 314, 318, 319, 322, 323, 326, 476

Bedrijfsleven8, 9, 10, 11, 28, 67, 123, 124, 126, 169, 181, 183, 197, 245, 252, 355, 361, 368, 393, 434, 438, 455, 456, 458

Beleidsbrief47, 57, 108, 311, 331, 409

Benchmarking192, 445, 461

Bestuurlijke30, 31, 37, 42, 59, 65, 74, 99, 156, 189, 222, 232, 240, 245, 310, 315, 321, 323, 332, 353, 394, 412

Betaalbare11, 41, 43, 47, 52, 218, 385

Biodiversiteit9, 24, 154, 157, 160, 177, 179, 186, 395, 472

BIRK6, 100, 101, 106, 110, 111, 112, 113, 123, 131, 292, 307, 348, 413, 417, 476

BLS74, 75, 77, 84

Brand15, 59, 60, 64, 65, 69, 72, 173, 183, 184, 185, 201, 202, 203, 204, 226, 227, 234, 263, 354, 361, 364, 368, 369, 373, 377, 379, 402, 406, 426, 463, 464, 467, 468, 473, 474

Broeikasgas169, 171, 172, 173, 177, 179, 184, 192, 194, 385, 397, 398, 442, 460, 461, 466, 467, 468, 470, 475

Brussel59, 68, 150, 156, 360, 368, 373

Burger3, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 19, 22, 28, 29, 30, 41, 43, 47, 48, 49, 52, 54, 57, 60, 64, 65, 66, 69, 75, 88, 89, 90, 91, 93, 96, 114, 120, 123, 124, 126, 169, 183, 187, 188, 189, 190, 191, 197, 199, 208, 213, 214, 217, 218, 223, 226, 240, 241, 245, 246, 312, 313, 320, 393, 404, 407, 430, 442, 444, 447, 457

CDM171, 174, 177, 195, 297, 298, 398, 472, 476

Certificering58, 59, 163, 186, 355, 356, 366, 368, 451, 465

Chloor123, 125, 126, 370, 371, 377, 379, 393

Consument10, 41, 42, 50, 51, 54, 61, 63, 65, 83, 169, 178, 196, 222, 225, 355, 385, 410, 424, 444, 452, 458, 464, 470

Convenant11, 12, 62, 66, 75, 78, 83, 86, 90, 99, 102, 110, 125, 139, 172, 173, 177, 181, 182, 183, 192, 193, 201, 213, 214, 238, 239, 261, 267, 272, 276, 277, 315, 316, 320, 336, 355, 366, 368, 370, 372, 398, 401, 418, 445, 446, 459, 461, 462, 463, 464, 465, 467, 468, 471, 474, 475

Delicten213, 331, 333, 435

Duurzaam5, 8, 9, 10, 11, 19, 24, 25, 26, 28, 33, 37, 62, 63, 88, 99, 107, 132, 143, 145, 149, 151, 154, 157, 164, 167, 168, 169, 176, 177, 182, 183, 185, 186, 187, 188, 190, 197, 201, 204, 209, 212, 213, 214, 219, 222, 255, 260, 333, 352, 355, 356, 359, 364, 385, 389, 394, 399, 403, 406, 409, 410, 416, 418, 421, 423, 429, 430, 433, 439, 440, 444, 451

Duurzame5, 9, 10, 16, 21, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 38, 39, 57, 62, 63, 65, 100, 101, 102, 114, 132, 133, 146, 151, 154, 157, 159, 165, 168, 169, 170, 171, 174, 175, 176, 177, 184, 185, 186, 187, 188, 189, 190, 191, 192, 194, 209, 221, 342, 345, 367, 372, 385, 389, 391, 394, 395, 397, 399, 404, 408, 413, 418, 429, 430, 431, 432, 433, 434, 437, 439, 442, 444, 445, 446, 447, 449, 451, 452, 454, 465, 470, 471, 472, 474

Eco-efficiënte3, 6, 9, 19

Emissie1, 9, 10, 24, 33, 60, 64, 71, 120, 122, 157, 158, 159, 160, 169, 171, 172, 173, 174, 177, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 191, 192, 193, 195, 214, 218, 226, 227, 228, 297, 353, 361, 366, 367, 369, 385, 386, 395, 397, 398, 400, 401, 402, 409, 422, 424, 426, 439, 442, 444, 460, 461, 462, 463, 464, 465, 466, 467, 468, 469, 470, 471, 472, 473, 475

Energie6, 9, 10, 11, 24, 33, 35, 57, 59, 60, 61, 62, 65, 70, 116, 154, 171, 172, 175, 176, 177, 184, 187, 190, 191, 192, 203, 204, 205, 206, 207, 219, 227, 241, 242, 321, 345, 356, 358, 368, 398, 399, 403, 404, 406, 407, 408, 409, 423, 427, 437, 439, 445, 446, 449, 451, 459, 460, 461, 462, 463, 464, 465, 466, 468, 469, 470, 471, 472, 473, 474, 477

EPR16, 61, 62, 65, 70, 282, 307, 309, 321, 445, 465, 466, 476

EU10, 15, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 38, 59, 60, 68, 116, 120, 121, 122, 127, 130, 147, 148, 150, 151, 155, 156, 157, 159, 170, 172, 176, 177, 179, 180, 183, 184, 185, 186, 191, 193, 197, 198, 209, 217, 219, 223, 227, 228, 238, 240, 353, 354, 356, 365, 372, 373, 385, 391, 392, 395, 396, 402, 403, 408, 426, 427, 428, 431, 439, 441, 463, 467

Europese5, 10, 14, 16, 25, 26, 27, 28, 29, 38, 59, 61, 127, 141, 142, 143, 147, 148, 150, 151, 157, 164, 170, 171, 172, 173, 176, 178, 179, 181, 182, 186, 197, 198, 202, 203, 207, 212, 219, 227, 228, 238, 239, 240, 293, 353, 354, 359, 361, 365, 366, 373, 377, 389, 396, 407, 421, 426, 428, 441, 461, 463, 464, 465, 474, 476

EU-voorzitterschap6, 16, 27, 176, 210, 389, 407

Evaluatie4, 23, 32, 34, 47, 53, 61, 67, 69, 84, 86, 91, 92, 96, 107, 110, 113, 115, 116, 118, 121, 122, 124, 126, 127, 128, 131, 134, 137, 138, 139, 142, 148, 151, 153, 157, 159, 165, 166, 168, 172, 178, 182, 185, 186, 187, 188, 189, 191, 192, 193, 195, 199, 200, 201, 204, 205, 206, 208, 210, 212, 213, 214, 228, 235, 250, 251, 252, 253, 266, 268, 279, 303, 304, 312, 313, 316, 317, 318, 322, 323, 324, 344, 359, 360, 362, 364, 365, 368, 369, 373, 374, 376, 381, 382, 384, 391, 392, 393, 402, 404, 406, 417, 420, 464, 469

Experimenten23, 37, 54, 61, 62, 70, 77, 79, 85, 86, 90, 95, 115, 135, 188, 189, 191, 312, 317, 404, 466

Expertise79, 105, 115, 237, 255, 379, 455

Fiscaal190, 462, 463, 465

Fiscale44, 45, 76, 189, 314, 331, 391, 402, 452, 462, 463, 464, 465, 472

Flexibel63, 65, 410, 476

Fosfaat157, 448, 450

Geluid76, 82, 103, 114, 115, 116, 120, 121, 122, 127, 128, 149, 184, 197, 199, 222, 223, 224, 225, 377, 391, 392, 405, 421, 424, 435, 438, 439, 443, 467

Gemeenten8, 12, 13, 17, 23, 28, 46, 47, 48, 49, 57, 58, 62, 63, 64, 65, 66, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 83, 84, 85, 88, 89, 90, 92, 93, 94, 95, 98, 99, 100, 102, 103, 104, 105, 106, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 122, 123, 124, 126, 132, 133, 134, 136, 146, 149, 155, 160, 161, 162, 164, 182, 199, 200, 201, 203, 204, 213, 215, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 245, 246, 263, 311, 312, 313, 314, 315, 316, 322, 323, 324, 325, 327, 330, 333, 338, 343, 346, 350, 351, 361, 362, 378, 379, 380, 391, 405, 413, 415, 418, 423, 424, 425, 464, 474, 475

Groei5, 8, 9, 15, 32, 82, 97, 101, 158, 201, 264, 267, 306, 309, 313, 352, 414, 430, 439, 444, 447, 452, 461, 468, 469

Grondbeleidsinstrument76

Grondexploitatiewet30, 66, 75, 324, 345, 346

Grond2, 12, 13, 22, 30, 31, 39, 41, 55, 66, 71, 75, 76, 77, 86, 89, 90, 91, 96, 100, 103, 112, 118, 129, 132, 137, 139, 146, 149, 151, 152, 154, 155, 156, 157, 159, 161, 162, 163, 164, 167, 168, 172, 182, 185, 186, 195, 198, 203, 206, 207, 211, 220, 224, 232, 235, 247, 289, 290, 316, 319, 320, 323, 324, 325, 326, 327, 331, 345, 346, 349, 353, 368, 369, 375, 376, 378, 380, 381, 383, 385, 396, 407, 413, 418, 421, 450, 464, 465, 466, 478

Grote steden11, 12, 73, 77, 86, 104, 330, 347

Grotestedenbeleid73, 92

GSB12, 73, 77, 78, 84, 88, 92, 93, 435, 476

Handhaving8, 13, 14, 15, 20, 22, 34, 35, 57, 58, 64, 126, 129, 159, 163, 170, 172, 180, 181, 183, 201, 204, 213, 214, 215, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 227, 228, 229, 230, 231, 232, 239, 241, 245, 263, 301, 340, 341, 348, 362, 368, 378, 379, 380, 381, 382, 383, 384, 390, 401, 416, 422, 426, 427, 434, 443, 444, 454

Huisvesting1, 2, 5, 21, 37, 38, 40, 41, 43, 47, 49, 53, 61, 62, 63, 66, 69, 70, 85, 86, 88, 89, 97, 104, 106, 108, 109, 216, 218, 219, 234, 235, 236, 237, 242, 245, 249, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 256, 257, 258, 259, 262, 263, 264, 265, 266, 267, 269, 270, 271, 272, 274, 275, 276, 311, 314, 322, 323, 324, 325, 363, 374, 375, 376, 385, 389, 409, 466, 471, 473, 476, 478

Huren35, 41, 44, 48, 54, 242, 250, 257, 259, 264, 272, 324, 328, 385

Huurbeleid11, 13, 41, 44, 316, 317, 319, 320, 322

Huurders41, 43, 46, 48, 49, 50, 51, 52, 54, 56, 70, 314, 318, 320, 322, 324, 325, 326, 465

Huursubsidie4, 6, 11, 13, 17, 18, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 52, 53, 54, 55, 56, 218, 241, 280, 308, 313, 315, 320, 322, 327

Illegaal375, 378

Inkomen5, 11, 12, 13, 41, 43, 44, 45, 47, 48, 61, 65, 70, 73, 75, 81, 82, 93, 94, 311, 312, 314, 315, 385, 409, 434, 477

Instrumentarium9, 24, 28, 30, 57, 75, 85, 135, 137, 145, 157, 180, 190, 198, 213, 214, 220, 222, 228, 238, 331, 333, 342, 345, 419, 448

Integreren10, 26, 182, 241, 338, 341, 434, 435

Internet188, 316, 377, 381

IPSV6, 12, 78, 79, 80, 84, 85, 95, 96, 307, 312

ISV6, 12, 17, 25, 78, 79, 80, 81, 83, 84, 85, 86, 90, 92, 93, 95, 96, 116, 117, 118, 119, 285, 307, 316, 320, 343, 391, 477

Johannesburg5, 25, 26, 362, 367, 472

Kabinet5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 17, 22, 23, 27, 30, 37, 51, 57, 60, 67, 102, 106, 122, 123, 124, 125, 146, 159, 214, 234, 244, 252, 348, 355, 360, 362, 466, 468, 472, 473, 474

Kennisoverdracht50, 52, 62, 63, 65, 70, 77, 79, 85, 86, 163, 170, 275, 312, 323, 466

Kernbeslissing8, 146, 345

Klimaat1, 3, 4, 9, 15, 18, 27, 28, 60, 73, 92, 98, 104, 149, 150, 154, 169, 170, 171, 172, 174, 175, 176, 177, 179, 180, 192, 195, 197, 202, 214, 226, 227, 297, 298, 321, 385, 386, 397, 398, 399, 400, 409, 411, 415, 421, 426, 430, 438, 446, 460, 461, 462, 463, 464, 466, 470, 471, 472, 473, 474, 475, 476

Kopers49, 50, 67, 252, 463

Kwaliteit1, 5, 7, 8, 12, 13, 14, 15, 21, 22, 24, 28, 29, 31, 33, 41, 42, 50, 51, 52, 57, 58, 59, 60, 62, 63, 65, 66, 69, 70, 71, 73, 74, 75, 76, 79, 81, 82, 87, 88, 89, 92, 93, 95, 96, 98, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 111, 114, 115, 116, 119, 120, 123, 126, 127, 128, 129, 130, 132, 133, 134, 135, 136, 141, 142, 143, 144, 145, 148, 150, 151, 154, 155, 156, 158, 160, 161, 162, 163, 164, 168, 177, 178, 179, 182, 183, 189, 190, 192, 197, 199, 200, 206, 213, 214, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 226, 234, 238, 239, 243, 252, 253, 256, 262, 265, 267, 286, 287, 291, 293, 315, 316, 324, 330, 337, 342, 348, 349, 356, 359, 363, 365, 369, 385, 387, 389, 390, 391, 392, 393, 396, 405, 408, 411, 413, 414, 416, 418, 420, 421, 423, 425, 441, 447, 448, 450, 451, 457, 461, 465, 477

Kyoto27, 28, 60, 61, 62, 169, 171, 172, 173, 174, 176, 177, 179, 180, 183, 184, 192, 361, 366, 398, 399, 400, 439, 441, 460, 466

Leegstand107, 254, 259, 260, 274, 322

Luchthaven122, 149, 150, 152, 421, 442, 443, 458

Luchtkwaliteit127, 359, 441

Luchtverontreiniging169, 172, 177, 178, 179, 180, 192, 199, 227, 385, 400, 401, 426

Mainport142, 149, 150, 151, 152, 421

Marktpartijen3, 6, 12, 22, 49, 62, 66, 74, 98, 164, 175, 177, 186, 187, 314, 315, 399, 445

Milieubalans33, 34, 35, 158, 178, 183, 195, 390, 460, 468

Milieubelasting57, 62, 159, 160, 161, 185, 186, 216, 354, 408, 409, 423, 439, 453, 454, 458

Milieudruk5, 9, 169, 181, 185, 186, 187, 193, 194, 195, 201, 307, 354, 403

Milieukwaliteit1, 24, 34, 114, 115, 116, 128, 132, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 165, 168, 170, 221, 222, 289, 295, 353, 385, 391, 394, 418, 424, 448, 450

MWW21, 23, 477

Natuur5, 7, 9, 24, 25, 33, 34, 36, 120, 130, 131, 145, 146, 147, 154, 155, 156, 158, 160, 164, 169, 177, 190, 364, 395, 416, 437, 447, 448, 450, 454

Nieuwbouw11, 12, 13, 44, 49, 51, 52, 54, 55, 57, 60, 63, 65, 70, 71, 73, 74, 75, 77, 78, 80, 81, 85, 89, 90, 106, 109, 115, 206, 302, 315, 322, 361, 379, 465, 466

NIRIS16, 18, 195, 298, 471, 477

NWI16, 17, 54

Ombuiging16, 18, 280, 307

Organismen35, 197, 208, 210, 228, 405, 407, 458

Ozon15, 115, 177, 178, 180, 226, 227

Parlementaire behandeling48, 76, 118

Prestatie7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 15, 28, 31, 35, 38, 52, 59, 60, 65, 66, 69, 77, 80, 92, 99, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 108, 109, 113, 116, 118, 119, 122, 123, 124, 125, 126, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 139, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 151, 153, 156, 160, 162, 164, 170, 172, 173, 174, 177, 180, 183, 185, 187, 191, 200, 204, 206, 207, 208, 210, 218, 219, 220, 221, 222, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 242, 245, 254, 259, 262, 263, 320, 327, 389, 390, 391, 392, 393, 394, 395, 396, 397, 398, 399, 400, 401, 402, 403, 404, 405, 406, 407, 408, 409, 410, 411, 412, 413, 414, 415, 416, 417, 418, 419, 420, 421, 422, 423, 424, 425, 426, 427, 428, 429, 430, 431, 432, 433, 434, 435, 436, 437, 438, 439, 440, 441, 442, 443, 444, 445, 446, 447, 448, 449, 450, 451, 452, 453, 454, 455, 456, 457, 458, 459, 476, 478

Proces5, 7, 9, 10, 12, 15, 24, 27, 30, 31, 32, 33, 36, 57, 60, 62, 63, 66, 68, 71, 75, 76, 77, 78, 79, 84, 99, 100, 102, 110, 113, 133, 135, 136, 139, 147, 148, 153, 165, 169, 173, 179, 180, 182, 185, 187, 189, 190, 195, 209, 228, 240, 241, 249, 252, 266, 267, 288, 306, 349, 370, 373, 403, 412, 428, 433, 435, 451, 454, 466, 467, 478

Projecten7, 8, 23, 24, 25, 26, 28, 30, 32, 35, 37, 38, 61, 62, 63, 65, 79, 80, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 108, 109, 112, 115, 117, 118, 119, 121, 125, 131, 139, 141, 142, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 160, 170, 174, 175, 177, 185, 188, 189, 190, 191, 201, 203, 230, 236, 238, 241, 245, 258, 259, 260, 261, 264, 267, 269, 274, 276, 312, 338, 342, 361, 365, 378, 395, 399, 404, 412, 413, 414, 415, 417, 427, 430, 431, 435, 437, 438, 440, 445, 447, 448, 451, 452, 454, 455, 463, 464, 465, 466, 467, 470, 471, 472, 473, 474, 477

Projectontwikkelaars62

Randvoorwaarden22, 41, 93, 125, 157, 160, 169, 197, 269, 396, 451, 453

Reductie33, 60, 61, 71, 128, 134, 157, 159, 171, 173, 174, 175, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 191, 193, 255, 353, 392, 397, 398, 399, 409, 439, 441, 446, 453, 454, 460, 461, 462, 463, 465, 466, 467, 468, 470, 471, 472, 473, 475

Regelgeving5, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 20, 22, 24, 27, 28, 29, 30, 31, 34, 35, 37, 41, 42, 45, 47, 49, 50, 57, 58, 59, 60, 62, 64, 67, 75, 76, 115, 116, 118, 120, 122, 123, 126, 127, 145, 146, 149, 150, 154, 158, 159, 160, 161, 163, 164, 172, 173, 177, 185, 186, 189, 198, 201, 202, 203, 204, 213, 214, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231, 232, 238, 239, 251, 312, 321, 331, 355, 357, 359, 361, 367, 368, 374, 378, 389, 390, 395, 396, 398, 408, 422, 426, 427, 428, 434, 435, 441, 446, 465, 476, 477

Regering34, 48, 51, 75, 146, 312, 313, 314, 315, 318, 330, 331, 332, 342, 343, 344, 345, 346, 347, 350, 351, 353, 355, 356, 365, 366, 374, 375

RHS23, 477

Riolering160, 161, 162, 170, 361, 369

RIVM33, 34, 35, 39, 40, 71, 158, 178, 195, 198, 206, 208, 216, 231, 232, 278, 307, 309, 353, 363, 368, 380, 381, 390, 460, 474, 477

Ruimtelijk beleid7, 8, 22, 23, 27, 28, 32, 75, 98, 102, 103, 106, 112, 113, 115, 116, 123, 130, 134, 139, 141, 142, 146, 149, 150, 153, 245, 316, 330, 332, 340, 341, 342, 343, 344, 345, 346, 347, 350, 351, 414, 415, 416, 419

Ruimtelijk Planbureau32, 33, 39, 278

Samenwerking5, 9, 15, 24, 25, 26, 28, 33, 37, 38, 49, 58, 63, 77, 79, 80, 91, 98, 99, 102, 104, 107, 110, 122, 124, 126, 135, 144, 146, 149, 151, 159, 163, 169, 170, 175, 176, 177, 184, 194, 195, 203, 216, 217, 241, 245, 252, 263, 332, 346, 364, 397, 399, 412, 419, 422, 428, 429, 431, 432, 445, 466

Sanering5, 12, 16, 17, 26, 63, 64, 65, 69, 70, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 122, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 133, 134, 161, 162, 163, 200, 222, 225, 235, 241, 266, 289, 307, 344, 358, 362, 364, 365, 369, 381, 383, 391, 392, 405, 410, 419, 424, 436, 442, 444, 476

Schiphol127, 149, 370, 372, 442, 443, 458

Sleutelprojecten7, 104, 105, 111, 112, 113, 288, 477

Stedelijke Vernieuwing1, 12, 12, 17, 21, 37, 73, 73, 74, 76, 77, 78, 79, 79, 79, 81, 82, 84, 85, 86, 98, 104, 110, 116, 117, 118, 213, 220, 255, 284, 312, 316, 316, 385, 415, 435, 477,

Stoffen1, 15, 24, 27, 28, 34, 35, 102, 103, 122, 123, 125, 126, 157, 159, 160, 163, 164, 165, 166, 168, 169, 170, 177, 178, 179, 180, 184, 185, 186, 197, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 211, 212, 214, 217, 218, 219, 222, 223, 226, 227, 228, 229, 230, 299, 307, 354, 357, 358, 364, 365, 367, 368, 373, 377, 380, 383, 384, 390, 393, 395, 396, 402, 405, 406, 407, 414, 422, 425, 426, 427, 442, 456, 463, 464, 476, 478

Straling1, 15, 24, 107, 197, 205, 206, 207, 208, 211, 214, 227, 228, 229, 230, 299, 361, 405, 407, 427

Strategisch akkoord290, 297, 298, 370

Streefwaarden4, 52, 53, 60, 64, 66, 69, 71, 72, 81, 86, 92, 94, 113, 140, 142, 157, 161, 171, 183, 184, 214, 282, 439, 444, 450, 456, 460

Transparantie10, 11, 30, 182, 185, 197, 208, 233, 403, 407

Transport10, 15, 62, 103, 122, 123, 170, 176, 177, 202, 203, 204, 205, 207, 229, 367, 370, 371, 377, 379, 399, 406, 407, 438, 439, 464

Tweede Kamer11, 13, 14, 22, 24, 25, 28, 29, 30, 31, 35, 42, 43, 47, 58, 67, 68, 74, 75, 78, 84, 90, 92, 107, 108, 109, 115, 120, 123, 136, 162, 171, 178, 179, 182, 187, 199, 202, 203, 206, 209, 217, 218, 219, 234, 252, 311, 313, 314, 315, 318, 319, 320, 321, 322, 323, 324, 325, 327, 328, 329, 330, 331, 332, 333, 334, 335, 336, 337, 338, 339, 340, 341, 342, 345, 347, 348, 349, 354, 355, 358, 359, 360, 362, 364, 365, 366, 367, 370, 371, 372, 373, 374, 377, 379, 380, 381, 382, 383, 384, 389, 420, 460, 472

Veiligheid7, 8, 11, 15, 26, 27, 33, 34, 35, 37, 57, 59, 60, 64, 65, 73, 88, 92, 93, 94, 98, 101, 102, 103, 114, 115, 122, 123, 124, 125, 126, 128, 129, 135, 136, 145, 149, 197, 206, 207, 208, 213, 214, 216, 219, 220, 222, 223, 224, 228, 234, 240, 263, 334, 358, 362, 370, 371, 377, 379, 381, 382, 384, 390, 391, 393, 407, 408, 411, 414, 420, 421, 422, 423, 424, 441, 458, 477

Vergrijzing37, 88

Verstedelijking7, 12, 65, 74, 75, 77, 80, 90, 98, 101, 102, 103, 110, 111, 130, 131, 132, 313, 323, 324, 330, 343, 349, 350, 411, 414, 418

Verzuring157, 169, 172, 177, 178, 179, 180, 192, 397, 400, 401

Vijfde Nota22, 35, 111, 138, 245, 330, 332, 342, 344, 345, 346, 347, 348, 349

VINEX83, 85, 110, 128, 218, 315, 330

Voorkeursrecht gemeenten30, 75, 76, 345, 351, 478

Voorzieningen65, 77, 78, 82, 90, 98, 101, 102, 104, 105, 124, 222, 237, 241, 243, 246, 254, 268, 273, 274, 314, 319, 332, 411, 414, 437, 439, 457

Vuurwerk15, 126, 128, 222, 225, 228, 229, 357, 370, 381, 424, 427

Waterleidingbedrijven160, 161, 162, 223

Waterschappen8, 23, 100, 101, 106, 115, 131, 132, 133, 135, 155, 213, 246, 413, 418, 444

Wet1, 2, 5, 10, 13, 14, 15, 21, 22, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 39, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 55, 57, 58, 59, 60, 63, 65, 66, 69, 70, 71, 75, 76, 77, 80, 81, 83, 86, 90, 91, 92, 93, 96, 98, 99, 112, 116, 117, 118, 120, 122, 124, 126, 127, 129, 133, 137, 139, 141, 144, 146, 148, 149, 152, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 166, 167, 169, 170, 172, 176, 188, 189, 195, 202, 204, 205, 206, 207, 208, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 224, 226, 227, 228, 229, 230, 232, 235, 238, 241, 245, 246, 247, 255, 263, 264, 273, 279, 288, 292, 294, 297, 301, 303, 304, 311, 312, 313, 314, 315, 316, 317, 318, 320, 321, 322, 323, 324, 325, 330, 331, 332, 333, 338, 339, 340, 341, 342, 346, 347, 348, 351, 353, 355, 356, 357, 358, 359, 361, 362, 363, 366, 368, 372, 374, 375, 378, 379, 380, 381, 382, 383, 384, 385, 386, 389, 390, 391, 392, 395, 396, 407, 408, 422, 423, 424, 425, 426, 427, 428, 432, 434, 435, 437, 441, 442, 447, 448, 449, 450, 451, 455, 456, 459, 461, 464, 465, 466, 477

Windenergie145, 446, 470

Woningbehoefte33, 478

Woningbezit16, 17, 48, 49, 50, 54, 74, 311, 313, 385, 476

Woningbouwlocaties74, 76, 77

Woningvoorraad21, 47, 51, 63, 64, 65, 73, 74, 78, 80, 85, 106, 137, 219, 319, 410

WRO8, 14, 29, 30, 31, 31, 220, 221, 333, 338, 339, 340, 341

WSSD5, 25, 26, 174, 367, 472, 478

Zwerfafval201, 368

Licence