Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

  Pag.
   
A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
   
B.Begrotingstoelichting3
   
1.Leeswijzer3
   
2.De beleidsagenda5
2.2.De beleidsartikelen20
 Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring20
 Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen40
 Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen54
 Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing63
 Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving74
 Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden86
 Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau97
 Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden109
 Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband118
 Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit126
 Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies136
 Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling157
 Artikel 13. Handhaving169
 Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken183
2.3.De niet-beleidsartikelen186
 Artikel 15. Algemeen186
 Artikel 16. Nominaal en onvoorzien195
   
3.De bedrijfsvoeringsparagraaf197
   
4.Agentschapsbegroting198
5.Bijlage 1. Verdiepingsbijlage217
 Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring217
 Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen218
 Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen221
 Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing222
 Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving224
 Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden225
 Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau226
 Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden228
 Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband229
 Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit230
 Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies231
 Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling232
 Artikel 13. Handhaving234
 Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken235
 Artikel 15. Algemeen237
 Artikel 16. Nominaal en onvoorzien239
   
6.Bijlage 2. Moties en toezeggingen242
   
7.Bijlage 3. ZBO's en RWT's296
   
8.Bijlage 4. Overzichtsconstructie Milieu298
   
9.Bijlage 5. Voortgang klimaatbeleid 2004304
   
10.Bijlage 6. Lijst van afkortingen327
   
11.Bijlage 7. Trefwoordenregister330

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2005 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2005. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2005.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2005 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenaamde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat agentschappen)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Rijksgebouwendienst» voor het jaar 2005 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake het agentschap.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De memorie van toelichting is opgebouwd uit de volgende onderdelen en terug te vinden in de hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda;

2.2 Beleidsartikelen;

2.3 De niet-beleidsartikelen;

3. Bedrijfsvoeringsparagraaf;

4. De agentschapsbegroting;

Bijlage 1 «Verdiepingsbijlage»;

Bijlage 2 «Moties en Toezeggingen»;

Bijlage 3 «ZBO en RWT's»;

Bijlage 4 «Overzichtsconstructie Milieu»;

Bijlage 5 «Voortgang klimaatbeleid 2004»;

Bijlage 6 «Afkortingen»;

Bijlage 7 «Trefwoordenregister».

2.1 De beleidsagenda

In het verlengde van het Hoofdlijnenakkoord en het hieruit voortvloeiende beleidsprogramma 2004–2007 van het Kabinet is de beleidsagenda van VROM ingedeeld naar de volgende thema's:

• Beweging op de woningmarkt;

• Uitvoering Nota Ruimte: ruimte voor ontwikkeling;

• Een eco-efficiënte economie;

• Adequaat rijkshuisvestingsstelsel;

• Modernisering regelgeving;

• Betere naleving.

Binnen deze thema's is een overzichtelijk aantal beleidsprioriteiten gesteld. Per prioriteit wordt in het kort ingegaan op het doel, de te leveren prestaties en de relevante beleidsartikelen waar nader op dit beleid wordt ingegaan.

De beleidsagenda wordt afgesloten met een overzichtstabel en bijbehorende toelichting. Deze tabel geeft een aansluiting tussen de vorige begroting en de nu voorliggende ontwerpbegroting met in budgettaire zin de meest relevante beleidsmatige budgettaire wijzigingen.

2.2 De (beleids)artikelen

De begroting van het ministerie van VROM is opgedeeld in 16 artikelen, waarvan veertien artikelen gerekend kunnen worden tot beleidsartikelen. Tot de niet beleidsartikelen behoren de artikelen 15: Algemeen en artikel 16: Nominaal en onvoorzien. Op deze artikelen worden de bedragen gepresenteerd die niet aan afzonderlijke beleidsdoelstellingen worden toegerekend. In de beleidsartikelen komt het beleid voor de komende jaren specifiek aan bod. Ieder beleidsartikel wordt afgesloten met een tabel Budgetflexibiliteit. Deze flexibiliteit geeft het door de Kamer gewenste inzicht over het op korte en lange termijn nog te beïnvloeden deel van de (meerjarige) uitgavenramingen.

3. De bedrijfsvoeringparagraaf

In deze paragraaf worden de bedrijfsvoeringprioriteiten beschreven.

4. De agentschapbegroting

In de agentschapbegroting vindt bespreking plaats van de Rijksgebouwendienst aan de hand van de doelstellingen van deze dienst namelijk: het adequaat huisvesten van de rijksdienst, het in evenwicht houden van de baten en lasten en het realiseren van toegevoegde waarde.

2. DE BELEIDSAGENDA

2.1. Hoofdlijnen van het beleid

VROM heeft de ambitie om in brede allianties een toekomstvaste leefomgeving te realiseren. Ontwikkelkracht is het devies, waarbij overigens belangrijke maatschappelijke waarden nog steeds stevig geborgd zullen blijven. De positie van VROM mag helder zijn: burgers, bedrijven, maatschappelijke instanties en andere overheden moeten weten wat van VROM verwacht mag worden en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Dit komt overeen met het ingezette kabinetsbeleid om het zelfoplossende vermogen van de samenleving te verhogen.

Indachtig het Hoofdlijnenakkoord en het daarop gestoelde beleidsprogramma 2004–2007 van het Kabinet zal VROM zich focussen op het bereiken van de volgende doelen:

• VROM staat voor de opgave om samen met andere partijen zichtbaar meer beweging op de woningmarkt tot stand te brengen. Er zal daartoe geïnvesteerd moeten worden in de woningproductie en herstructurering van oude wijken onder borging van de betaalbaarheid. Modernisering van het huurbeleid creëert daarvoor randvoorwaarden;

• Meer ruimte wordt geboden aan burgers, bedrijven en andere overheden om zelf ruimtelijke kwaliteit op duurzame wijze tot stand te brengen op zodanige wijze dat de concurrentiekracht van Nederland wordt versterkt en de leefbaarheid in (en kwaliteit van) steden en op het platteland wordt geborgd;

• Een effectieve bijdrage wordt geleverd aan een eco-efficiënte economie en een modernisering van het milieu-instrumentarium door milieu als kans te zien (innovatie) voor versterking van het economische profiel van Nederland;

• Om tot oplossingen van maatschappelijke problemen te komen, worden niet-functionele regels geschrapt, andere samengevoegd of vereenvoudigd (stroperige procedures worden vereenvoudigd, administratieve lasten worden substantieel teruggedrongen) en onduidelijkheid in verantwoordelijkheden weggenomen;

• Een betere naleving van de VROM-regelgeving wordt tot stand gebracht door naast een versterkte handhaving een brede interventiestrategie te ontwikkelen waarin een mix van (toezichts)instrumenten gericht wordt ingezet;

• Gekoppeld aan het leveren van adequate rijkshuisvesting wordt zorggedragen voor een optimalisering van het rijkshuisvestingsstelsel, waarbij rekening wordt gehouden met een krimpende rijksoverheid, verantwoord vastgoedmanagement, gebiedsgerichte ontwikkelingen en andere relevante doelstellingen van het rijksbeleid.

Het te voeren beleid is in grote lijnen uitgezet, zoals in de Nota Ruimte en de modernisering van het huurbeleid. Na instemming van de Tweede Kamer komt het aan op implementatie, de nadere uitwerking en uitvoering van het beleid. Daarbij zoekt VROM nadrukkelijk de samenwerking met andere ministeries, medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke instellingen om tot het gewenste maatschappelijke resultaat te komen. Daarnaast zet VROM in op een sterke verbetering van de (elektronische) dienstverlening. Dit alles heeft uiteindelijk ook zijn consequenties voor de wijze waarop het ministerie zichzelf organiseert. VROM draagt met overtuiging bij aan de takenanalyses in het kader van het Programma Andere Overheid (PAO) die naar verwachting rond de jaarwisseling zijn afgerond en in 2005 hun doorwerking zullen vinden in fundamentele keuzes voor de toekomstige vormgeving van de organisatie van de rijksdienst.

Tegelijkertijd zijn reeds ontwikkelingen in gang gezet die passen in de richting waarin de rijksdienst zich ontwikkelt:

• VROM ontwikkelt zich tot een flexibel kernministerie dat zich in de beleidsontwikkeling en handhaving sterk richt op samenwerking met de Europese Commissie en de EU-lidstaten, andere ministeries, provincies en gemeenten;

• De uitvoering van subsidieregelingen wordt op grotere afstand geplaatst van het kernministerie waardoor de uitvoeringsorganisaties en de beleidskern een zakelijker relatie met elkaar aangaan;

• Voorts krijgen de instanties die deze subsidieregelingen uitvoeren meer ruimte om zelf goed te presteren en de dienstverlening naar burgers, bedrijven, andere overheden en instellingen te verbeteren, zoals ook nu al mogelijk blijkt bij de uitvoering van de huursubsidie (huursubsidie-informatiepunten, huursubsidievolgsysteem via internet) en

• de uitvoering van de ruimtelijke ordening regelgeving (digitale uitvoering ruimtelijke plannen (DURP)).

2.2. Beleidsprioriteiten

2.2.1. Beweging op de woningmarkt nadere uitwerking in artikel 1, 2, 4 en 5

De woningmarkt functioneert momenteel moeizaam en zit voor sommige groepen woningzoekenden zelfs op slot. De woningproductie is te laag. Tegelijkertijd stagneert de doorstroming in zowel de huur- als de koopsector. Starters op de woningmarkt kunnen daardoor steeds moeilijker instromen. Mede door de stagnatie van de woningproductie komt de herstructurering van wijken moeizaam op gang. Als de herstructurering en de woningproductie (in en aan de stad) niet beter op gang komen, zal de uitstroom van midden en hogere inkomens uit de steden niet tot staan worden gebracht en het sociale kader in de herstructureringswijken verdwijnen met alle risico's van dien voor de leefbaarheid in die wijken. Daarnaast is de prijs-kwaliteitverhouding in de huursector momenteel sterk uit balans. Prioriteit wordt daarom gegeven aan:

• het verhogen van de woningproductie;

• een impuls geven aan de herstructurering, voornamelijk in de 56 prioriteitswijken;

• modernisering van het huurbeleid waarbij onder meer de relatie tussen woonkwaliteit en huurprijs wordt hersteld onder borging van de betaalbaarheid.

2.2.1.1. Verhoging woningproductie

Het Kabinet streeft voor de langere termijn (tot 2010) naar een woningtekort dat is teruggebracht tot 1,5 à 2% door de bouw van 380 000 tot 420 000 woningen in de periode 2005 t/m 2009. Bij deze opgave is een trendmatig niveau van sloop en vervangende nieuwbouw verondersteld van 80 000 woningen (gemiddeld 16 000 per jaar). Voor 2005 streeft het Kabinet naar een productie van minimaal 70 000 woningen (in 2003 was de productie circa 60 000 woningen).

Belangrijkste prestaties in 2005

Gemeenten, provincies, woningcorporaties, commerciële verhuurders en projectontwikkelaars zijn primair aan zet om ervoor te zorgen dat deze woningen gebouwd worden. VROM faciliteert dit proces o.a. door:

• voorwaarden te scheppen voor ruim voldoende bestemmingsplancapaciteit (Nota Ruimte) en inzicht te bieden in plancapaciteit door onderzoek;

• de uitvoering van woningbouwafspraken in 2004 met de stedelijke regio's voor de periode 2005–2009 te stimuleren door een prestatiegerichte inzet van de Besluit Locatie Subsidiegelden (BLS-gelden). Betaalbaarstelling van BLS-gelden wordt voor een groot deel gekoppeld aan daadwerkelijk gerealiseerde woningen;

• afspraken te maken met verhuurders in het kader van het huurbeleid voor de langere termijn over de door hen te plegen investeringen in de woningproductie;

• het grondbeleidsinstrumentarium te verbeteren zoals aangegeven in de Nota Ruimte (o.m. toepassing voorkeursrecht, vereenvoudiging en versnelling onteigeningsprocedures, versterken regiefunctie gemeenten bij nieuwbouwlocaties). Hier wordt in het kader van de uitvoering van de Nota Ruimte (2.2.1) nader op ingegaan.

2.2.1.2. Impuls herstructurering

De uitvoering van de herstructurering, voornamelijk in de 56 prioriteitswijken in de G30-gemeenten, moet sneller van de grond komen om het proces van concentratie van lage inkomensgroepen in die wijken niet verder te laten toenemen (respectievelijk de uitstroom van midden- en hogere inkomens tot staan te brengen). Dit alles met als doel om het woon- en leefklimaat in die wijken te verbeteren, de sociale cohesie in buurten te versterken en gevoelens van onveiligheid van bewoners te verminderen.

Belangrijkste prestaties in 2005

VROM zal de uitvoering van de in 2004 door gemeenten en corporaties gemaakte prestatieafspraken over de aanpak van de 56 prioriteitswijken in de G30-gemeenten volgen en stimuleren door het uitvoeringsproces op lokaal niveau vlot te trekken. Daarvoor levert VROM onder meer de volgende prestaties:

• De bestuurlijke lasten rond de verantwoording stedelijke vernieuwing worden verminderd door stroomlijning en vereenvoudiging van ISV-subsidievoorwaarden. De hiertoe opgestelde Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) «Verantwoording stedelijke vernieuwing» zal gaan gelden vanaf 1 januari 2005;

• Daar waar tekortschietende financiële middelen bij individuele woningcorporaties een probleem vormen voor investeringen stimuleert VROM woningcorporaties om elkaar daarin te ondersteunen. De voorkeur van VROM gaat uit naar vrijwilligheid, in het uiterste geval via projectsteun van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting;

• Op basis van de beoordeling van de nieuwe meerjarenontwikkelingsprogramma's (MOP's) worden de financiële bijdragen (ca. € 1,3 mld) voor Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)-II (voor de periode 2005–2009) toegezegd. Vergeleken met ISV-I worden in ISV-II over een aantal prestaties beter afrekenbare afspraken gemaakt en zal een zwaarder accent gelegd worden op de financiële draagkracht van gemeenten;

• Vanaf 2005 is een impulsbudget ISV van € 110 mln. beschikbaar. Dit budget wordt voor het grootste deel ingezet ter versnelling van het proces van stedelijke vernieuwing in de G30, voornamelijk in de 56 wijken. Daarnaast is dit budget bedoeld voor het opheffen van onvoorziene knelpunten tijdens de uitvoering van plannen en projecten;

• De effectiviteit van de ingezette ISV-middelen van de afgelopen jaren (2000–2004) wordt in 2005 geëvalueerd op basis van de beoordeling van eindverantwoordingen van de G30-gemeenten. Op basis van deze beoordelingen worden de financiële bijdragen (circa € 1,7 mld) van ISV-I definitief vastgesteld;

• Ter verbetering van de leefkwaliteit in wijken zet VROM in op een sterke koppeling tussen fysieke en sociale interventies. Het hiervoor in samenwerking met het Ministerie van VWS uitgevoerde kennisprogramma «sociaal-fysieke wijkaanpak» zal in het najaar van 2004 zijn geëvalueerd. Ter bestrijding van overlast en criminaliteit in achterstandswijken (waaronder verhuur van panden aan illegalen) worden de materiële gronden van de Wet Victor/Victoria verruimd. In ISV-II en bij de aanpak van de 56 prioriteitswijken is de sociaal-fysieke aanpak een belangrijk thema. In 2005 vindt bij alle G30-gemeenten een GSB-voortgangsgesprek plaats waarbij de resultaten van de door Rijk en gemeenten voorgenomen prestaties op sociaal-fysiek gebied aan de orde komen.

2.2.1.3. Modernisering huurbeleid

De opgave voor de komende jaren is het weer in beweging krijgen van de woningmarkt. De belangrijkste bijdrage zal moeten komen van het vergroten van de woningbouwproductie en de aanpak van herstructurering. Dit vergt investeringen door verhuurders. Modernisering van het huurbeleid moet daartoe eveneens voorwaarden creëren. Met een meer marktconform huurbeleid zal het voor verhuurders en beleggers aantrekkelijker worden om te investeren in verbetering en nieuwbouw van woningen wat uiteindelijk ook een stimulans betekent voor de realisatie van het nieuwbouwprogramma. Een huurbeleid resulterend in een betere prijs/kwaliteitsverhouding van huurwoningen in de voorraad, zal huishoudens die zich dit kunnen veroorloven – ook midden inkomensgroepen – er tevens eerder toe aanzetten te kiezen voor een duurdere huurwoning of een koopwoning.

Belangrijkste prestaties in 2005

Modernisering van het huurbeleid wordt zo mogelijk in 2005, maar uiterlijk per 1 juli 2006 langs drie wegen vormgegeven:

• vergroting van het geliberaliseerde gebied;

• modernisering Woningwaarderingsstelsel (WWS) en

• het toestaan van meer maatwerk bij de jaarlijkse huurverhoging in combinatie met een gefaseerde verruiming van de jaarlijkse huurverhoging.

De geleidelijke verruiming van de huurverhogingruimte wordt uitdrukkelijk gekoppeld aan investeringen van verhuurders. Met de noodzakelijke investeringen kan de woningmarkt weer in beweging komen. Randvoorwaarde daarbij is borging van de betaalbaarheid.

2.2.2. Uitvoering Nota Ruimte nadere uitwerking in artikel 1, 4, 6, 8 en 9

2.2.2.1. Uitvoeringsagenda Nota Ruimte

Wij leven in Nederland met veel mensen op een kleine plek. De inzet van de regering is erop gericht dat wij nu en in de toekomst leven in een land waar mooie natuur is, eenieder goed kan wonen, werken en recreëren in steden en dorpen die schoon, heel en veilig zijn en waarvan de bereikbaarheid voorspelbaar en betrouwbaar is. Deze elementen vormen belangrijke vestigingsvoorwaarden voor (internationale) bedrijven.

Het ruimtelijk beleid van de regering zoals verwoord in de Nota Ruimte staat meer dan ooit in het teken van versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland. Een intensieve bemoeienis met de verdere ontwikkeling van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is het gevolg. Daarnaast zet de regering in op krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. Tegelijkertijd wordt de ruimte voor maatwerkoplossingen voor andere partijen vergroot. Het zelfoplossend vermogen van medeoverheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven en burgers wordt daarmee vergroot om de verschillende ruimtevragende functies op een tijdige, efficiënte en duurzame wijze af te wegen. Het proces van lokale en regionale inrichtingsvraagstukken zal doordoor aan snelheid, kwaliteit, en ontwikkelkracht winnen.

De uitvoeringsagenda verbindt op een samenhangende en gebiedsgerichte wijze de doelstellingen van de Nota Ruimte met lopende en voorgenomen uitvoeringstrajecten met de bijbehorende rijksinvesteringsbudgetten. Het Kabinet beoogt hiermee een gecoördineerde en efficiënte rijksinzet bij de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid. Het Kabinet pakt met de uitvoeringsagenda zijn aandeel in de uitvoering van het ruimtelijk beleid daadkrachtig en ontwikkelingsgericht op en streeft ernaar anderen in staat te stellen hetzelfde te kunnen doen.

De Minister van VROM rapporteert vanuit de coördinerende rol voor het ruimtelijk beleid op basis van (werkzaamheden in het kader van) de uitvoeringsagenda periodiek aan de Tweede Kamer over de voortgang van de uitvoering van het ruimtelijke beleid. De eerste integrale rapportage wordt twee jaar na aanvaarding door de Tweede Kamer opgesteld. De hiervoor benodigde monitoring en evaluatie mechanismen worden op korte termijn gestart, onder andere via het maken van afspraken met medeoverheden.

De focus voor VROM zal de komende jaren liggen op:

• een intensieve interdepartementale afstemming om tot een samenhangende en gecoördineerde rijksinzet te komen, in het bijzonder voor de zogenaamde nationale «projectenenveloppen» (programma's);

• een vernieuwende aanpak om deze rijksprojecten in vier bijzondere gebieden te coördineren door programmabewindslieden die hierop integraal aanspreekbaar zijn vanuit de regio's (de Noordvleugel (V&W), de Zuidvleugel (VROM), het Groene Hart (LNV), en Brabantstad/Zuidoost Brabant (EZ));

• een samenhangende ontwikkeling van (rijks-)instrumenten die het zelfoplossende vermogen van derden vergroten (voorbeeldprojecten gebiedsontwikkeling, grondbeleid, kennisontwikkeling, herziening Wro);

• gerichte afstemming tussen rijk en andere overheden en marktpartijen om ruimtelijk relevante investeringen tijdig, samenhangend en goed gefaseerd te laten plaatsvinden.

Belangrijkste prestaties in 2005

• Over de projectenenveloppen worden in 2005 concrete werkafspraken gemaakt, in het bijzonder met andere departementen en decentrale overheden met als doel om tot een samenhangende en gecoördineerde inzet te komen.

• De in de uitvoeringsagenda genoemde agendapunten voor 2005 – die door VROM worden getrokken1 – zullen op een samenhangende en afgestemde wijze zijn uitgevoerd. VROM is Rijkstrekker van o.a. het project Waddenzee, de nieuwe Wro en het grondbeleid.

• Het Rijk voert selectief overleg met provincies en samenwerkende gemeenten over de uitvoering van het beleid, vooral gericht op de ruimtelijke hoofdstructuur en met name met betrekking tot de gecoördineerde inzet van rijksinstrumenten en de vroegtijdige afstemming van rijksinvesteringen op afspraken van provincies en samenwerkende gemeenten over de nationale stedelijke netwerken.

• Eind 2005 zal duidelijk zijn of aanvullende afspraken met betrokken overheden binnen elk van de nationale stedelijke netwerken nodig en mogelijk zijn. Tevens zullen er in 2005 raamwerkafspraken met het IPO worden gesloten over de uitvoering van het beleid. Ruimtelijk beleid is hier onderdeel van.

• Vanuit de regierol van VROM voor het ruimtelijk beleid monitort VROM de voortgang van de uitvoering van het beleid door andere departementen en medeoverheden. Daarnaast vindt visitatie plaats en worden de activiteiten aan benchmarking onderworpen.

2.2.2.2. Ontwikkelingsplanologie als methode voor gebiedsontwikkeling

Door partijen met verschillende wensen en belangen op het gebied van ruimtelijke inrichting in een vroeg stadium bij elkaar te brengen, kan een meer evenwichtig en breder gedragen eindresultaat van ruimtelijke inrichting worden bereikt. Belangrijke indicator voor een succesvolle voortgang van de ontwikkelingsplanologie is dat in 2007 alle provincies hun voorbeeldproject in uitvoering hebben. Gebiedsgerichte projecten op regionaal niveau blijven vaak steken in de overgang van planvorming naar uitvoering. Er liggen teveel goede initiatieven op de plank met geen of weinig zicht op de uitvoering. Daar kan VROM een faciliterende rol in hebben. Alle provincies hebben één of twee voorbeeldprojecten aangedragen, zoals Meerstad en Blauwstad in Groningen en de IJsseldelta Zwolle-Kampen-Zwartewaterland in Overijssel (zie artikel 1 voor volledig overzicht voorbeeldprojecten).

Belangrijkste prestaties in 2005

De VROM-inzet is erop gericht om te stimuleren dat de door provincies aangedragen projecten in 2005 uitvoeringsgereed zijn, door:

• Opbouw en overdracht van (gebleken behoefte aan) kennis en vaardigheden bij partijen;

• Een optimale benutting van beleidsruimte binnen wet- en regelgeving;

• Een actieve rol in interdepartementale besluitvorming;

• Inzet van een onafhankelijke Adviescommissie Gebiedsontwikkeling.

Tevens werkt VROM aan het scheppen van voorwaarden op het terrein van Publiek-Private Samenwerking (PPS) en grondbeleid om ontwikkelingsplanologie goed te kunnen toepassen.

2.2.2.3. Grondbeleid

VROM wil met het grondbeleid de decentrale overheden faciliteren in hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het algemeen en de woningbouwproductie in het bijzonder. De juiste gronden moeten volgens planning beschikbaar komen voor de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingsdoelstellingen, waaronder tijdige beschikbaarheid van voldoende woningbouwlocaties. Daarnaast draagt het grondbeleid bij aan het bereiken van de gewenste ruimtelijke kwaliteit, een goede marktwerking en zeggenschap voor de burger. Een derde aspect is de rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten van locatieontwikkeling.

In de Nota Ruimte is aangekondigd dat de rijksoverheid zal bezien of en zo ja op welke wijze een grondbedrijffunctie bij het rijk een bijdrage zou kunnen leveren aan de uitvoering van gebiedsgerichte ruimtelijke ontwikkelingen en aan ontwikkelingsgericht ruimtelijk beleid.

Belangrijkste prestaties in 2005

Om het grondbeleid te verbeteren zal VROM in 2005 de volgende prestaties leveren:

• een nieuwe wettelijke regeling voor grondexploitatie, op te nemen in de Wro, en het hieraan gerelateerde vergunningstelsel wordt in 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het vergunningstelsel wordt aangehaakt bij de bouwvergunning. Daarmee wordt meer duidelijkheid gecreëerd over de door de gemeente te stellen locatie-eisen en de kosten die verhaald behoren te worden op particuliere eigenaren. Verder kunnen «freeriders» zich dan grotendeels niet meer onttrekken aan overheidssturing;

• concrete maatregelen voorstellen om tegemoet te komen aan wensen van provincies, gemeenten en andere partijen als het gaat om het regionale kostenverhaal en verevening;

• de Wet voorkeursrecht gemeenten integraal herzien in het licht van de herijking en modernisering van VROM-regelgeving. Naast stroomlijning en vereenvoudiging van procedures is aanpassing aan de Algemene wet bestuursrecht, de Wet dualisering gemeentebestuur en de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk. Tevens krijgen bij de invoering van de Wro in 2006 rijk en provincie een voorkeursrecht voor zover het rijks- resp. provinciale projecten betreft;

• de mogelijkheden voor een rijksgrondbedrijffunctie zullen in 2004 zijn verkend. Dit zal in 2005 leiden tot besluitvorming over vervolgstappen. De Raad voor Vastgoed Rijksoverheid ontwikkelt daartoe voorstellen.

2.2.2.4. Waddenzee

Het rijksbeleid voor de Waddenzee heeft tot doel bij te dragen aan de realisering van een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en behoud van het unieke open landschap. In de PKB Derde Nota Waddenzee wordt het rijksbeleid voor de Waddenzee op hoofdlijnen vastgelegd. Het kabinet heeft op 28 juni 2004 zijn reactie op het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid aan de Tweede Kamer gezonden. In deze reactie heeft het kabinet aangekondigd aanvullende investeringen in de Waddenzee en het Waddengebied te zullen doen ten bedrage van € 500 mln in de periode 2006–2025 ten behoeve van natuurherstel en -ontwikkeling, duurzame economische ontwikkeling, vermindering van bedreigingen en de kennishuishouding. Het Kabinet zal hiervoor een investeringsplan opstellen, dat medio 2005 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De financiële middelen worden ondergebracht in een op te richten Waddenfonds, dat onder het beheer van VROM zal vallen. Het Kabinet heeft verder besloten de mechanische kokkelvisserij met ingang van 2005 te beëindigen en met de mosselvisserij afspraken te maken over verduurzaming in de komende 10 à 15 jaar. Voorts is het Kabinet van oordeel dat de resterende onzekerheden over de ecologische effecten van gaswinning onder de Waddenzee in voldoende mate zijn weggenomen en dat gaswinning onder de Waddenzee binnen strikte randvoorwaarden mogelijk is zonder significante schade voor de natuur. Het Kabinet zal de komende tijd een standpunt formuleren over de bestuurlijke organisatie en over de door de Adviesgroep Waddenzeebeleid voorgestelde systematiek van vooraf vastgelegde natuurgrenzen voor menselijke activiteiten in de Waddenzee. Deze standpunten zullen, evenals de in de brief geschetste hoofdlijnen, worden vastgelegd in de PKB Derde Nota Waddenzee.

Belangrijkste prestaties in 2005

• De PKB Derde Nota Waddenzee wordt afgerond.

• Een wetsontwerp voor instelling van een Waddenfonds zal aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.

• Een investeringsplan ten behoeve van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds zal aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.

2.2.3. Een eco-efficiënte economie nadere uitwerking in artikel 1, 3, 7, 10, 11 en 12

Het milieubeleid bevindt zich momenteel in de emancipatiefase: het milieubesef is breed in de samenleving aanwezig en de ergste milieuknelpunten die de volksgezondheid direct raken, zijn opgelost. Daarvoor is in de afgelopen 30 jaar een bouwwerk van regelgeving gecreëerd. Maar er zijn hier en daar ook te veel regels. Soms belemmeren regels op het ene beleidsterrein ontwikkelingen op het andere beleidsterrein en is er te weinig samenhang in de aanpak. Ook geeft het overheidsbeleid partijen in de samenleving onvoldoende ruimte zelf de oplossing te laten kiezen. Regels en procedures moeten verder worden gemoderniseerd en gestroomlijnd; een resultaatgerichte, nuchtere en minder dogmatische insteek zal zorgen voor volwassenwording van het milieubeleid. Ook met dat doel wordt ingezet op marktconforme instrumenten en een transitieaanpak waarbij bedrijven samen met andere partijen in een lange termijn perspectief worden uitgedaagd om eigen en liefst kosteneffectieve oplossingen te kiezen voor hardnekkige milieuproblemen in de samenleving. De Tweede Kamer ontvangt vanaf 2005 jaarlijks bij de jaarverantwoording een actueel overzicht van de mate waarin de realisatie van milieudoelstellingen (voor zover mogelijk) dat jaar door het ingezette beleid dichterbij is gekomen.

2.2.3.1. Klimaatbeleid

Het klimaatbeleid van dit Kabinet is erop gericht om de Kyoto-doelstellingen ten aanzien van de uitstoot van broeikasgassen te halen. In de periode 2008–2012 moet de emissie van broeikasgassen met 6% gereduceerd zijn ten opzichte van de uitstoot in het basisjaar 1990 (voor sommige gassen is het basisjaar 1995). Voor de uitstoot betekent dit een maximaal toegestaan emissieniveau van 199 Mton CO2-equivalenten per jaar in de periode 2008–2012. Door maatregelen in het buitenland is in Nederland in die periode een emissie van 219 Mton toegestaan. Het Milieu- en Natuurplanbureau verwacht bij het huidige beleid voor 2005 en 2010 een emissie van 222 resp. 219 Mton. Naast het realiseren van de Kyoto-doelstellingen is van belang dat er een perspectief ontstaat op het starten van de discussie over de inhoud en het proces voor de periode na 2012.

Belangrijkste prestaties in 2005

• Nota aan de Tweede Kamer aangeboden over evaluatie effectiviteit en doelmatigheid klimaatbeleid.

• Nederlands standpunt/instructie m.b.t. internationaal klimaatbeleid na 2012 vastgesteld.

2.2.3.2. Omgaan met risico's

Het maatschappelijke debat wordt aangegaan over het nuchter omgaan met risico's, met als doel om wat van de overheid mag worden verwacht aan beperking van (milieu-, veiligheids- en gezondheids)risico's te relateren aan inspanningen van burgers, bedrijven en instellingen. Daarbij hoort dat sommige risico's aanvaard worden, andere risico's met prioriteit moeten worden aangepakt en verantwoordelijkheden voor het oplossen van de risico's helder worden gemaakt (zoals met radon, hoogspanningsleidingen en GSM-basisstations, geneesmiddelen in drinkwater en risicobeleid externe veiligheid). Het externe veiligheidsbeleid wordt versterkt waar het gaat om de toewijzing van verantwoordelijkheden, de doorwerking, uitvoering en handhaving van de regelgeving via de daarin gestelde normen.

Belangrijkste prestaties in 2005

• Implementatie van de beleidsvoornemens die het Kabinet in de reactie op het advies van de gezamenlijke Raden van advies voor VROM en V&W over externe veiligheid formuleert in het kader van lopende beleidstrajecten zoals Ketenstudies, Groepsrisico, Verruiming reikwijdte Wet milieubeheer.

• Uitvoering van het implementatieplan van LPG en ammoniak op basis van de integrale ketenstudies.

• Uitvoering acties uit de nota «Nuchter Omgaan met Risico's».

• Uitvoering acties uit nationaal Actieprogramma Gezondheid en Milieu gericht op het binnenmilieu, de lokale leefomgeving, risicocommunicatie en op algemene verbeteringen en verankering van het risicobeleid.

2.2.3.3. Ontkoppeling van milieu en economie

Duurzame ontwikkeling moet het uitgangspunt zijn in het handelen van nationale en internationale overheden en maatschappelijke actoren. Vanuit dat uitgangspunt worden in samenwerking met maatschappelijke partijen transities gerealiseerd voor een aantal hardnekkige milieuproblemen. Daarbij worden innovatieve oplossingen ontwikkeld die zo mogelijk bijdragen aan zowel de versterking van de economie als aan het oplossen van de milieuknelpunten. In Europees verband wordt ingezet op normstelling van motoren. Dit levert een bijdrage aan Duurzame Mobiliteit. Duurzame Mobiliteit is schoon, stil en zuinig. De verdere internalisering van milieukosten in prijzen van producten en diensten kan een flinke bijdrage leveren aan de ontkoppeling van milieu en economie. De energiebelasting wordt verhoogd en er wordt gewerkt aan een sterkere doorberekening van de maatschappelijke kosten in de beprijzing van de transportsector, omdat op dit terrein het meeste effect verwacht mag worden. Met de invoering van een emissiehandel en de hiervoor benodigde oprichting van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) hebben bedrijven mogelijkheden de vermindering van de uitstoot van CO2 op een kostenefficiënte wijze te realiseren.

Belangrijkste prestaties in 2005

• De voortgangsrapportage uitvoering actieprogramma duurzame daadkracht wordt aan de Tweede Kamer aangeboden.

• De uitkomsten van de conferentie Energy for Development inbedden in de voorbereiding van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling nr. 14/15 (2006 en 2007), waar energie, luchtverontreiniging, industriële ontwikkeling en klimaatverandering centraal staan. In 2007 worden concrete vervolgacties afgesproken.

• Voortgangsrapportage transities wordt aan de Tweede Kamer aangeboden.

• Implementeren stimuleringsregeling Euro-4 motoren in vrachtwagens, die bijdraagt aan de realisatie van de 2010-doelen voor onder meer NOx en fijn stof.

• Tot uitvoering brengen van wet- en regelgeving op het gebied van CO2- en NOx-emissiehandel, waardoor de emissiehandel van start kan gaan.

• Rapportage aan de Tweede Kamer betreffende de mogelijkheden van een daadwerkelijke invoering van de concepten verhandelbare milieugebruiksrechten en producentenverantwoordelijkheid voor één of enkele milieuproblemen.

• Concrete vergroeningsmaatregelen voor met name de sector verkeer en vervoer worden ingevoerd op basis van een interdepartementale studie naar vergroeningsopties.

2.2.4. Adequaat Rijkshuisvestingsstelsel nadere uitwerking in agentschapsbegroting Rgd

Het rijkshuisvestingsstelsel beoogt de effectiviteit, doelmatigheid en transparantie van de rijkshuisvesting te vergroten. Zoals bij de instelling van het agentschap Rijksgebouwendienst is besloten, is in 2004 een evaluatie uitgevoerd om te bezien of de inrichting van het nieuwe stelsel voldoet aan de verwachtingen. In dat kader is ook een scenarioplanning opgesteld. Het Kabinet zal in de tweede helft van 2004 een standpunt innemen over de evaluatie.

Belangrijkste prestaties in 2005

Er zal samen met andere ministeries worden zorggedragen voor een (optimalisering van het) rijkshuisvestingsstelsel waarbij rekening wordt gehouden met een krimpende rijksoverheid, verantwoord vastgoedmanagement, gebiedsgerichte ontwikkelingen als ook PAO- en andere relevante doelstellingen van het rijksbeleid.

Enkele in het oog springende projecten zijn:

• de voorbereiding van nieuwbouw voor de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarmee een kwaliteitsimpuls gegeven wordt aan de stedelijke ontwikkeling van Den Haag;

• de renovatie van de hoofdzetel van het ministerie van Financiën, die via publiek-private samenwerking (PPS) zal worden uitgevoerd. Van negen andere projecten zal de haalbaarheid van PPS worden onderzocht;

• de voorbereiding van de renovatie van het Koninklijk Paleis en het Rijksmuseum in Amsterdam, de nieuwbouw voor Europol in Den Haag en de herhuisvesting van de AIVD in Zoetermeer;

• de realisatie van uitbreiding van de celcapaciteit in 2005 en latere jaren.

2.2.5. Modernisering regelgeving nadere uitwerking in artikel 1 en 3

VROM wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en andere overheden vergroten. Om dit te bereiken zal de regeldruk van de (rijks)overheid voor hen lager moeten worden. Minder regels, die overigens beter te handhaven zijn en voldoen aan de normen voor wetgevingskwaliteit. VROM heeft in december 2003 haar programma voor het stroomlijnen en vereenvoudigen van haar regelgeving aan de Tweede Kamer aangeboden. Het komt nu aan op de uitvoering van het prioriteitenprogramma voor de wetgevingsactiviteiten die uit de herijking en modernisering voortvloeien. Daarmee kan immers de regeldruk dan wel administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven zichtbaar en voelbaar verlaagd worden. VROM zal de komende jaren de administratieve lasten die voortvloeien uit VROM-regelgeving met 31,4% reduceren.

Belangrijkste prestaties in 2005

De volgende wetsvoorstellen zullen in 2005 aan de Tweede Kamer worden aangeboden:

• Een aantal wijzigingen van de milieuregelgeving (vereenvoudiging planvoorschriften en stroomlijning regelgevingprocedures);

• De nieuwe Wro brengt een sterke verbetering teweeg in snelheid en effectiviteit van besluitvormingsprocedures, en is beter leesbaar en samenhangend. In 2005 worden – naast de parlementaire behandeling van de wet – nog andere wettelijke maatregelen in procedure gebracht die betrekking hebben op de invoering van deze wet (zoals invoeringswet, uitvoeringsbesluit);

• De bouwgerelateerde wet- en regelgeving wordt waar mogelijk en verantwoord gestroomlijnd en vereenvoudigd:

– 2e wijzigingspakket betreft vooral verbeteringen in handhaafbaarheid van bouwregelgeving (o.a. vereenvoudiging aanschrijfinstrumentarium) en zal in 2005 in werking treden;

– 3e wijzigingspakket betreft een vereenvoudiging en stroomlijning van indieningprocedures en uniformering van gebruiksvoorschriften en zal in 2005 in procedure worden gebracht.

• In het verlengde daarvan wordt een stelsel ontwikkeld waarin voor een ruimtelijk project nog maar één vergunningsprocedure geldt («VROM-vergunning»). In dit stelsel zullen naar verwachting alle belangrijke vergunningen op het terrein van VROM worden meegenomen. Het Kabinet geeft hoge prioriteit aan dit wetsvoorstel en streeft ernaar nog deze kabinetsperiode een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen. In artikel 1 (Wm en Wro) respectievelijk artikel 3 (Woningwet) wordt uitgebreider stilgestaan bij deze dereguleringsvoornemens.

VROM reduceert de administratieve lasten voor het bedrijfsleven in 2005 met ongeveer € 34 mln op een totaal van ca. € 1,5 mld op basis van de in de brief over Herijking en modernisering van de VROM-regelgeving geformuleerde uitgangspunten (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 383, nr. 11). Daarbij moet worden aangetekend dat door nieuwe of gewijzigde wetten in 2005 de netto reductie uitkomt op € 23,2 mln. VROM bereidt ondertussen maatregelen voor die pas in 2006 of later tot vermindering van administratieve lasten leiden. Voorbeelden hiervan zijn het VROM-vergunningstelsel, aanpassing 8.40 AMvB's en ICT. De herijking en modernisering van corporatieregelgeving moet leiden tot een herziening van zowel Woningwet als het Besluit beheer sociale-huursector. Deze gewijzigde wetgeving zal naar verwachting niet eerder in werking kunnen treden dan in 2007. De vermindering van de administratieve lasten voor dit onderdeel (ca. € 5 mln) zal dan ook eerst vanaf 2007 merkbaar zijn. In artikel 1 is een volledig overzicht van maatregelen ter beperking van de administratieve lasten met gedetailleerde toelichting opgenomen.

2.2.6. Betere naleving nadere uitwerking in artikel 13

De VROM-regelgeving zal beter nageleefd moeten worden. Daarvoor zijn burgers, bedrijven, instellingen en andere overheden eerst zelf verantwoordelijk. De VROM-inspectie richt zich allereerst op een strikte handhaving van VROM-regelgeving door een adequaat 1e en 2e lijnstoezicht en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden met andere toezichthouders. De VROM-inspectie focust haar inzet vervolgens – conform de VROM-nalevingstrategie – op die inspecties van andere overheden en bedrijven die het hoogste nalevingrendement kunnen opleveren. Onderzoeken worden geprioriteerd op basis van een inschatting van de grootste risico's en het grootste naleeftekort van de VROM-regels. Ook wordt ingezet op belangrijke gevoelens van onveiligheid van burgers. Verder wordt gekeken naar andere mogelijkheden van handhaving en toezicht die de naleving van VROM-regels kunnen vergroten en beter passen bij de moderne overheid en de huidige maatschappelijke ontwikkelingen (zoals meer gebruik van het instrument «benchmarking»). In de nalevingstrategie komt de ontwikkeling van betere methodieken en andere instrumenten om naleving te bevorderen expliciet aan de orde. Om de belasting voor burgers, bedrijven en andere instellingen te verlichten, werkt VROM mee aan de uitvoering van het Programma Andere Overheid (PAO), onder meer via het project «samenwerking inspecties».

Belangrijkste prestaties in 2005

• Een rapportage over de eerste vervolgmeting «kwaliteit van eerstelijns milieuhandhaving» ten opzichte van de nulmeting uit 2003 zal aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.

• Door middel van gerichte onderzoeken en via een gecoördineerde aanpak, geeft de VROM-Inspectie – in lijn met vorig jaar – prioriteit aan de volgende thema's.

Veiligheid: externe veiligheid inrichtingen (gevaarlijke stoffen, explosies), defensie-inrichtingen, vuurwerk, inrichtingen in het kader van het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO), VROM-inspectietaken bij de Wet explosieven voor civiel gebruik, bouwtechnische eisen en brandveiligheid bestaande/nieuwbouw en ruimte voor de rivier.

Gezondheidsrisico's: straling (w.o. radioactief schroot en transporten), asbest, drinkwater, legionella, gemodificeerde organismen, bestrijdingsmiddelen en luchtverontreiniging.

Duurzaamheid: klimaat (ozonlaagaantastende stoffen, zwavelgehalte in brandstoffen), afval (internationale afvaltransporten (EVOA)) en bodembescherming.

• In het kader van het Programma Andere Overheid (PAO) wordt verkend hoe bedrijven door een gecoördineerde aanpak van de rijksinspecties minder vaak bezocht hoeven te worden zonder dat dit ten koste gaat van de effectiviteit van de handhaving. Begin 2006 moeten de acties die in het kader van de kwaliteitsagenda en het PAO zijn ingezet, hebben geleid tot betere samenwerking en afstemming tussen de rijksinspecties, tot een kwaliteitsslag in het werken en tot minder toezichtlast voor bedrijven.

2.3. Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 2004
(bedragen in € 1000)200420052006200720082009art.nr
Stand Ontwerpbegroting 2004*3 498 6093 270 4762 927 3512 934 1472 966 752  
        
Mutaties 1e suppletore begroting 2004:       
1.Huursubsidie– 3 900– 18 500– 9 100– 68 800– 140 700 2
2.Energiepremieregeling74 000– 22 200– 23 400– 14 200– 14 200 3
3.Herstructureringen nieuwbouw– 21 60813 38523 35134 29513 062 4
4.Projecten gefinancierd uit ICES -KIS311 000     6,11,15
5.Bodemsaneringontvangsten 2003 mbt kostenverhaal en restituties19 209     7
6.Investeringenin de VROM-organisatie22 52514 89310 0885 5883 388 15
Overige mutaties in de 1e suppletore begroting 200471 428– 17 701– 13 975– 23 763– 15 847  
        
Nieuwe mutaties:       
7.Aanpassing door CEP-raming – 1 700– 4 700– 8 400– 13 700 2
8.Eenmalige verhoging boven minimale normhuren 0– 20 00000  
9.Bijstelling aanpassing huurgrenzen – 2 000– 3 000– 3 000– 4 000 2
10.Effect AWIR op de huursubsidie-uitgaven 0155 164223 000218 600 2
11.OnderhoudMonumenten met Erfgoedfunctie 2 6002 6002 6002 600 6
12.Centrale meldkamer TK, RvS 2e fase, Masterplan Paleis op de Dam 3 80090324 9857 759 14
13.Overgang uitvoering huursubsidie naar Dienst Toeslagen  – 43 250– 43 250– 43 250 16
Overige mutaties37 883– 113 999– 14 45112 496– 321  
Stand ontwerpbegroting 20053 709 1463 129 0542 987 5813 075 6982 980 1433 089 812 

* Inclusief amendement Hofstra, Mastwijk (Krst. II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 67).

* Inclusief amendement Samson, cs (Krst. II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 64).

Toelichting mutaties 1e suppletore begroting:

ad 1.

De neerwaartse bijstelling van het huursubsidiebudget (€ 18,5 mln in 2005) vloeit voort uit de nieuwe raming op basis van de meest actuele gegevens. Dit is onder andere het gevolg van een neerwaartse bijstelling van de verwachte huurprijsontwikkeling en de daarmee samenhangende ontwikkeling van de huurgrenzen over deze jaren en een neerwaartse bijstelling van de gemiddelde huursubsidiebijdrage en het gemiddeld aantal maanden waarover men huursubsidie ontvangt.

ad 2.

Het bekend maken van de beëindiging van de Energiepremieregeling (EPR) 2003 in het najaar van 2003 heeft nog in de laatste maanden van 2003 geleid tot een massaal beroep op de regeling. De doelstellingen van de EPR worden dientengevolge veel eerder gerealiseerd dan aanvankelijk gedacht. In 2004 leidt dat op basis van huidige inzichten nog tot een uitgavenpost van ongeveer € 150 mln. Compensatie daarvoor is gevonden door inzet van het budget dat in 2004 reeds beschikbaar was voor de EPR, door een herschikking van milieu- en ruimtelijke ordeningbudgetten, door inzet van de EPR-budgetten uit de jaren 2005–2008 (samen € 74 mln) en uit vrijval van middelen in 2009.

ad 3.

Binnen de budgetten beschikbaar voor het operationele doel herstructurering en nieuwbouw op artikel 4 worden enkele herschikkingen doorgevoerd. Voor een transparanter budgetbeheer wordt het budget BLS afgezonderd van het budget Investeringen Stedelijke Vernieuwing. Daartegenover staat dat het budget Innovatieprojecten Stedelijke Vernieuwing in zijn geheel (inclusief het deel voor sociale vernieuwing waarvan de uitgaven verantwoord werden op artikel 5) geïncorporeerd wordt in het budget ISV. Tenslotte wordt een aanzienlijk deel van de taakstelling voor doelmatig aanbesteden in de bouw ten laste gebracht van de budgetten BLS en ISV.

ad 4.

Er wordt € 11 mln aan de begroting 2004 toegevoegd voor investeringen in de kennisinfrastructuur. Zo wordt wetenschappelijk onderzoek, planontwikkelingen en kennisuitwisseling door en tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheden op het gebied van vernieuwend ruimtegebruik, klimaat en geo-informatie gestimuleerd.

ad 6.

Het betreft investeringen die noodzakelijk zijn om de efficiency- en volumetaakstellingen te kunnen realiseren. De investeringskosten beslaan onder andere kosten die voortvloeien uit een herziening van bedrijfsvoeringprocessen, kosten die samenhangen met Human Resource Management, ICT- en verhuiskosten. In een later stadium zullen hier besparingen uit voortvloeien.

Toelichting nieuwe mutaties:

ad 7, 8 en 9.

De gehanteerde CEP-raming gaat uit van een lagere inflatie en dit betekent per saldo een besparing op de huursubsidieraming. De eenmalige verlaging van de raming in 2006 met € 20 mln betreft een correctie van de in de eerste suppletore begroting 2004 verwerkte meerjarige effecten van het aanpassen van de normhuren voor bovenminimale inkomens. De mutatie houdt verband met de dekking van de extra huursubsidie-uitgaven als gevolg van de voor de huursubsidieontvanger gunstige invulling van de zogeheten «kan»-bepaling voor het subsidietijdvak 2004–2005. Aangezien in de huursubsidieraming de verwachte huurprijsontwikkeling voor het tijdvak 2004–2005 naar beneden is bijgesteld, worden de huursubsidiegrenzen voor dit tijdvak aangepast met 2,8% in plaats van (de in de begroting 2004 geraamde) 3,1%. Deze aanpassing leidt tot een geringe verlaging van de raming van de huursubsidie-uitgaven.

ad 10.

Bij de invoering van de AWIR per 1 januari 2006 zijn verschillende budgettaire effecten te verwachten op de huursubsidie-uitgaven. Deze effecten ontstaan doordat het beleid op een aantal onderdelen wordt gewijzigd en omdat er wordt overgeschakeld naar een ander inkomensbegrip. De gepresenteerde reeks betreft het saldo-effect.

ad 11.

Voor de monumenten in rijksbezit, die vrijwel zonder uitzondering objecten zijn van buitengewoon (inter)nationaal cultuurhistorisch belang, zijn structureel aanvullende middelen nodig om deze objecten te kunnen behouden. Gestructureerd onderhoud en het functioneel geschikt houden voor een gebruiker, vormen de beste garantie voor een goede instandhouding van deze monumenten. Uitgangspunt voor beide activiteiten is dat de cultuurhistorische waarde niet mag worden aangetast.

ad 12.

Vanwege de uitbreiding van met name de beveiligingsmaatregelen van de Tweede Kamer is de capaciteit van de huidige Centrale Meldkamer niet meer toereikend. Voor de Raad van State is reeds een nieuwbouw en renovatieproject opgestart omdat de huidige huisvesting teveel verspreid is over meerdere locaties én om de personeelsgroei voor de komende jaren op te kunnen vangen. Het omvangrijke project is opgedeeld in twee fasen. Fase 1 is in uitvoering, voor fase 2, de beveiliging, die vooralsnog gepland is voor 2008 en verder, worden nu de voorbereidende werkzaamheden gestart. Op basis van het inmiddels gereed gekomen masterplan voor de renovatie van het Koninklijk Paleis op de Dam wordt in dit monument de asbest verwijderd, worden de sterk verouderde installaties vervangen en wordt het gebouw weer geschikt gemaakt voor haar taak, namelijk het bieden van huisvesting voor officiële aangelegenheden, zoals bijvoorbeeld staatsbezoeken, recepties, prijsuitreikingen en dergelijke.

ad 13.

Met ingang van 1 januari 2006 zal de uitvoering van de huursubsidie worden overgenomen door de dienst Toeslagen van de Belastingdienst. Hierdoor vallen de VROM-uitgaven aan de uitvoering van de huursubsidie met ingang van 2006 structureel vrij. Deze reeks is terug te vinden in beleidsartikel 2.

De overige mutaties zijn terug te vinden en toegelicht in de verdiepingsbijlage.

2.2. De beleidsartikelen

Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

1.1. Algemene beleidsdoelstelling

VROM heeft de ambitie om in brede allianties een toekomstvaste leefomgeving te realiseren. Om deze missie te realiseren, ontwikkelt VROM visies, stelt het wettelijke kaders die toegankelijk, goed uitvoerbaar en goed na te leven zijn en versterkt het de kennisontwikkeling rond en monitoring van ontwikkelingen in de leefomgevingkwaliteit.

1.2. Operationele doelstellingen

1.2.1. Strategische beleidsontwikkeling en instrumentarium

De visie van de bewindslieden voor de komende jaren is beknopt en in grote lijnen geschetst in het beleidsprogramma 2004–2007 en in de beleidsagenda van deze begroting. De beleidsontwikkeling staat echter niet stil. VROM heeft de ambitie om op de terreinen van het wonen, de ruimte en het milieu voortdurend zijn omgeving te scannen op nieuwe ontwikkelingen, trends en signalen vanuit de samenleving die vragen om interventies of beleidswijzigingen en hier het juiste instrumentarium voor te ontwikkelen.

1.2.1.1. Strategische beleidsontwikkeling

Strategische beleidsontwikkeling «wonen»

VROM ontwikkelt een visie op het functioneren van de woningmarkt, mede in het licht van de huidige stagnatie op de woningmarkt en de betekenis van conjuncturele schommelingen voor de langere termijn. Het thema marktwerking en de rol van VROM op de woningmarkt zijn daarbij de belangrijkste aandachtsgebieden. Mogelijk zijn er nieuwe aangrijpingspunten voor beïnvloeding van de woningmarkt door het Rijk en kunnen deze vertaald worden in een effectiever beleidsinstrumentarium.

Er wordt tevens gestreefd naar meer samenhang in de kaderstelling voor en toezicht op de sociale huursector. Daarmee wordt beoogd het maatschappelijk gebonden vermogen van woningcorporaties te behouden onder gelijktijdige vermindering van procedurele en overige voorschriften. Ook dient het toezicht op woningcorporaties efficiënter te verlopen.

Prestaties

• In 2005 zal de in 2004 ingezette serie beleidsverkenningen rond de woningmarkt onder het motto «Wonen in Beweging» worden afgerond.

• In 2005 wordt tevens een samenhangende visie op kaderstelling en toezicht op de sociale huursector ontwikkeld. In dat licht wordt onderzocht of het mogelijk is dat het toezicht in één hand komt. Tevens kan een herdefiniëring voor het werkdomein van woningcorporaties aan de orde zijn. Wat betreft dit laatste element kan het onder andere gaan om wijzigingen voortvloeiend uit de modernisering van het huurbeleid. Doel is om voor het zomerreces van 2005 te komen tot afronding van de politieke besluitvorming over de concrete voornemens. Vervolgens zullen de voornemens in de tweede helft van 2005 in procedure worden gebracht.

Strategische beleidsontwikkeling «ruimte»

Uitvoeringsagenda Nota Ruimte

De uitvoeringsagenda Nota Ruimte zal worden uitgevoerd. Het doel van de uitvoeringsagenda is om meer synergie, betere interdepartementale taakverdeling en coördinatie in het ruimtelijke beleid te realiseren1. Immers, met één Nota Ruimte staat het Kabinet ook eenheid en eenduidigheid in de uitvoering voor ogen. De uitvoeringsagenda is een nieuw instrument dat het Kabinet in staat stelt de samenhang in uiteenlopende departementale uitvoeringstrajecten– voor nu en op termijn – te waarborgen. Door een integrale en afgestemde afweging vanuit ruimtelijke en sectorale optiek wordt de rijksinzet bij ruimtelijke ontwikkelingen efficiënter en effectiever. De uitvoeringsagenda is een aanvulling op de meerjarenprogramma's van departementen V&W, LNV, EZ en VROM.

Het Kabinet pakt zijn aandeel in de uitvoering van het ruimtelijk beleid daadkrachtig en ontwikkelingsgericht op en streeft er naar anderen in staat stellen hetzelfde te kunnen doen. In de uitvoering(sagenda) spelen het motto «centraal wat moet, decentraal wat kan» en verruiming van de beleidsruimte van decentrale overheden een centrale rol. Het laatste gebeurt door verdergaande decentralisatie van verantwoordelijkheden (ook voor de realisatie van rijksdoelen), door sturing op hoofdlijnen en door ontwikkeling van instrumenten die decentrale overheden beter in staat stellen om zelfstandig inrichtingsopgaven en «projecten te realiseren (bijvoorbeeld grondbeleid of PPS-constructies).

De uitvoeringsagenda Nota Ruimte biedt op hoofdlijnen een overzicht van de uitvoering van het ruimtelijk beleid met de bijbehorende rijksinvesteringsbudgetten tot 2015. Naast de reguliere budgetten is een financiële reservering van FES-middelen voor specifieke inrichtingsuitgaven die voorvloeien uit de Nota Ruimte gewenst voor de periode 2011–2014. In het najaar van 2004 worden een aantal claims afgewogen, die voortvloeien uit de Nota Ruimte (stedelijke vernieuwing, veenweideproblematiek, integrale gebiedsopgaven) mede in relatie tot de afwegingen voor het budget voor de Nota Mobiliteit.

Het Kabinet richt zich met name op de in de Nota Ruimte benoemde nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De uitvoering van opgaven in de nationale RHS zal gebeuren door afstemming tussen departementen en door afstemming tussen het rijk en medeoverheden en marktpartijen. Op deze manier vinden ruimtelijk relevante investeringen tijdig en goed gefaseerd plaats en kan synergie worden vergroot. Naast opgaven waarvan VROM rijkstrekker is (bijvoorbeeld Waddenzee) heeft VROM ook een regie/coördinatierol in het ruimtelijk domein. Deze rol wordt actief ingevuld: VROM overlegt periodiek met andere bewindspersonen en/of regionale besturen, maakt indien noodzakelijk en mogelijk werkafspraken en rapporteert aan de Tweede Kamer. De eerste integrale rapportage wordt twee jaar na aanvaarding door de Tweede Kamer van de Nota Ruimte en de daarbij opgenomen uitvoeringsagenda opgesteld.

Het Kabinet hanteert een «rijksprojectenenvelop» voor gebieden binnen de nationale RHS, waar sprake is van een complexe stapeling van strategische opgaven en heeft daartoe een verantwoordelijke programmaminister aangewezen. Het gaat om de Noordvleugel (V&W), de Zuidvleugel (VROM), het Groene Hart (LNV) en Brabantstad/Zuidoost Brabant (EZ). De bewindspersonen zijn elk verantwoordelijk voor de uitvoering van hun programma en worden het aanspreekpunt voor de betreffende regio. De Minister van VROM coördineert het ruimtelijk beleid en is verantwoordelijk voor de instrumenten die daarbij worden ingezet, waaronder deze nieuwe werkwijze.

Buiten de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur stelt het rijk zich terughoudend op en faciliteert met name de totstandkoming van de ondergrens die bij alle ruimtelijke afwegingen geldt: de «basiskwaliteit». Provincies en (samenwerkende) gemeenten zijn verantwoordelijk om de basiskwaliteit integraal en concreet invulling te geven. VROM informeert de Tweede Kamer over de uitvoering van het ruimtelijk beleid door medeoverheden. De hiervoor benodigde monitoring en evaluatie mechanismen worden op korte termijn gestart. Afspraken met medeoverheden over de te monitoren ontwikkelingen/de toegepaste indicatoren worden gemaakt kort na het vaststellen van de Nota Ruimte door het parlement (PKB deel 4).

Prestaties

• De uitvoeringsagenda is in 2005 interdepartementaal nader uitgewerkt en afgestemd, (mede) in het kader van de 2-jaarlijkse actualisatie van de uitvoeringsagenda.

• De in de uitvoeringsagenda genoemde agendapunten voor 2005, waarvan VROM de trekker is (zoals de projectenenvelop Zuidvleugel, beleid ten aanzien van de Waddenzee, nieuwe Wro en grondbeleid) zullen worden uitgevoerd. Dit gebeurt op een samenhangende en afgestemde wijze.

• Vanuit de regierol/coördinerende rol van VROM voor het ruimtelijk beleid houdt VROM de vinger aan de pols op de voortgang van de uitvoering van het beleid door andere departementen en medeoverheden. Uitvoeren van monitoring en evaluatie activiteiten (waaronder het maken van afspraken met medeoverheden over de monitoring zodra de Nota Ruimte PKB deel 4 is afgerond). Daarnaast vindt er visitatie plaats en worden de activiteiten aan benchmarking onderworpen.

• Het rijk voert selectief overleg met provincies en samenwerkende gemeenten over de uitvoering van het beleid (vooral gericht op de ruimtelijke hoofdstructuur), met name met betrekking tot de gecoördineerde inzet van rijksinstrumenten en de vroegtijdige afstemming van rijksinvesteringen op afspraken van provincies en samenwerkende gemeenten binnen de nationale stedelijke netwerken. Als het noodzakelijk en mogelijk is kan het rijk met decentrale overheden een aantal aanvullende (werk)afspraken maken die specifiek gericht zijn op een samenhangende realisatie van plannen. Deze afspraken treden niet in de plaats van formele investeringsafspraken1. De werkafspraken dienen om in de realisatie van projecten tot afstemming te komen over (plan)studies, besluitvormingstrajecten en faseringen. Eind 2005 zal duidelijk zijn of aanvullende afspraken met elk van de nationale stedelijke netwerken noodzakelijk en mogelijk is. Tevens zullen er in 2005 raamwerkafspraken met het IPO worden gesloten over de uitvoering van het (ruimtelijk) beleid.

• In samenwerking met de andere programmaministers vindt een evaluatie van het instrument projecten envelop plaats. Daarna vindt er in samenhang met de takenanalyse in het kader van het Programma Andere Overheid (PAO) samen met de Minister van BVK een tussenevaluatie naar de werkwijze met betrekking tot projectenenveloppen.

• Er komt een financiële reservering van de FES-middelen (2011–2014) voor specifieke inrichtingsopgaven die voortvloeien uit de Nota Ruimte. Ook wordt de keuze voor de inzet van de FES-middelen waarover in 2006 zal worden besloten, voorbereid.

Hiermee realiseert VROM – in samenwerking met de andere departementen en medeoverheden – het hoofddoel1 en  de vier beleidsdoelen2 van de Nota Ruimte.

Ontwikkelingsplanologie

Het rijk wil goede voorwaarden scheppen voor een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Burgers, private partijen, maatschappelijke organisaties en de andere overheden nemen iedere dag prima initiatieven voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het accent in het rijksbeleid zal meer liggen op wat kan en minder op wat moet. Daardoor zal het ruimtelijke beleid beter voldoen aan maatschappelijke wensen en sneller tot uitvoering kunnen komen. De Nota Ruimte en de nieuwe WRO bieden veel ruimte voor decentrale afwegingen. Hiermee zijn door het rijk belangrijke voorwaarden gecreëerd voor een gebiedsgerichte aanpak, de basis voor ontwikkelingsplanologie. Een aantal subdoelen draagt bij aan het creëren van goede voorwaarden voor ontwikkelingsplanologie:

• Betere voorwaarden voor ontwikkelingsplanologie en minder belemmeringen, zowel institutioneel (bijvoorbeeld herijking regelgeving, implementatie nieuwe WRO, regionaal kostenverhaal en verevening) als in de bestuurspraktijk (bijvoorbeeld voor het toepassen van PPS in gebiedsgerichte projecten, en meer ruimte bínnen wet- en regelgeving voor maatwerk);

• Grotere kennis en kunde bij partijen, bijvoorbeeld bij provincies, waterschappen en gemeenten in het landelijk gebied, met name rond de gebiedsgerichte aanpak op het regionale schaalniveau.

De eindverantwoordelijkheid voor het realiseren van ontwikkelingsplanologie bij concrete plannen en projecten ligt bij de decentrale overheden. De Minister van VROM zorgt ervoor dat de voorwaarden voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie aanwezig zijn.

Prestaties in 2005

VROM gaat samen met de meest betrokken departementen en de medeoverheden de volgende prestaties leveren ten einde goede voorwaarden te scheppen voor ontwikkelingsplanologie:

• Voorstellen voor een betere invulling van de rol van het rijk bij PPS in gebiedsgerichte projecten worden medio 2005 door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer aangeboden;

• Verschillende activiteiten worden ontplooid voor de opbouw van kennis en kunde van andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties gericht op een adequate toepassing van ontwikkelingsplanologie;

• Veertien voorbeeldprojecten zullen in 2005 uitvoeringsgereed zijn:

Tabel 1.1. Voorbeeldprojecten per provincie
ProvincieVoorbeeldprojectProvincieVoorbeeldproject
GroningenMeerstad en Blauwe stadFlevolandOost-West-as Lelystad-Dronten-Zwolle
FrieslandZuidlanden/Haak om LeeuwardenNoord-HollandBloemendalerpolder/KNSF en Wieringerrandmeer
DrentheHunzeprojectZuid-HollandRijn-Gouwezone
OverijsselIJsseldelta Zwolle-Kampen-ZwartewaterlandZeelandKust West-Zeeuws-Vlaanderen
GelderlandGroei en Krimp recreatiebedrijven VeluweNoord-BrabantOntwikkelingsprogramma West-Brabant
UtrechtHart van de HeuvelrugLimburgKlavertje Vier

Strategische beleidsontwikkeling «milieu»

Duurzame ontwikkeling

Duurzame ontwikkeling moet vanzelfsprekend uitgangspunt zijn bij al het handelen in de maatschappij. De achterliggende sturingsfilosofie is, dat hiervoor fundamentele systeemveranderingen (transities) nodig zijn. Transities beogen systeemveranderingen op gang te brengen die de ecologische, sociaal-culturele en economische factoren zodanig laten wegen, dat ze bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Transities schetsen derhalve de wegen naar duurzaamheid. De transitiedepartementen (EZ voor duurzame energiehuishouding, LNV voor duurzame landbouw, V&W voor duurzame mobiliteit, BZ/OS voor behoud van biodiversiteit) nemen hun eigen verantwoordelijkheid en werken samen aan de transities met andere maatschappelijke actoren, zowel nationaal als internationaal. Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) ontwikkelt procesindicatoren om de voortgang van transities te meten. Vanaf 2006 komen deze procesindicatoren voor de transities als prestatie terug op de begroting van de departementen. Op grond van deze indicatoren evalueert MNP in 2006 de voortgang van de transities.

De duurzaamheidverkenning levert een bijdrage door het begrip duurzame ontwikkeling te operationaliseren. In deze verkenning gebeurt dat voor de thema's voedselvoorziening, energievoorziening en mobiliteit. Voor deze thema's zullen ook indicatoren worden benoemd, waarmee een set duurzaamheidsindicatoren beschikbaar komt. Daarnaast zal de duurzaamheidsverkenning ingaan op het duurzaamheidsvraagstuk als keuzeprobleem, omdat hierover sterk uiteenlopende visies bestaan. De duurzaamheidsverkenning is daarmee een belangrijk hulpmiddel voor het proces van maatschappelijke doelbepaling. De indicatoren zullen gebruikt worden om inzicht te krijgen in en sturend te zijn voor ontwikkelingen op de desbetreffende beleidsterreinen en aldus in de begroting van de verantwoordelijke departementen een plek krijgen. Een reactie op de duurzaamheidsverkenning zal tot stand komen in overleg met maatschappelijke actoren.

Prestaties in 2005

De volgende stukken worden aan de Tweede Kamer aangeboden:

• voortgangsrapportage uitvoering Actieprogramma Duurzame Daadkracht;

• voortgangsrapportage transities;

• reactie op de duurzaamheidverkenning met aangrijpingspunten voor nationaal en internationaal beleid.

Internationale samenwerking op het gebied van milieu

De meest hardnekkige milieuproblemen kunnen alleen via een internationale aanpak, in combinatie met nationale programma's op effectieve wijze bestreden worden. Met name de Europese schaal is bepalend. Voorbeelden zijn klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit en schadelijke stoffen. Naast het overeenkomen van EU-richtlijnen en afsluiten van milieuverdragen vergt dit ook de integratie van milieuoverwegingen in de besluitvorming op andere beleidsterreinen, zoals het energiebeleid en het handelsbeleid. De invloed van Nederland op de internationale besluitvorming is beperkt, maar de Regering stelt groot belang in het onderhoud van het internationale stelsel dat moet voorzien in publieke goederen. Daarbij geldt in het bijzonder dat de belangen van ontwikkelingslanden worden meegenomen vanuit het beginsel «gelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden».

Nederland richt zich voorts op blijvende erkenning binnen de World Trade Organisation (WTO) van de noodzaak van en het recht op het treffen van handelsmaatregelen binnen multilaterale milieuverdragen als onderdeel van een pakket aan maatregelen en een permanente waarnemerstatus voor secretariaten van multilaterale milieuverdragen bij relevante WTO-raden en -comités.

Mondiaal

• De inspanningen van VROM blijven gericht op het bevorderen van synergie en de inzet van internationale geldstromen voor duurzame ontwikkeling. Het is het van cruciaal belang vaart te zetten achter de lopende WTO-onderhandelingsronde, met het oog op het bereiken van duurzame ontwikkeling.

• De EU-discussie over de Financiële Perspectieven dient bij te dragen aan het bereiken van de milieudoelen en het perspectief van duurzaamheid.

• Nederland zet zich in voor effectief en coherent internationaal milieubestuur. VROM zal hierin bijdragen.

Prestaties in 2005

• De ambities van VROM voor de prioritaire internationale milieudossiers zullen in een beleidsnota, gericht aan de Kamer, worden samengebracht. Afstemming zal plaatsvinden met de meest relevante departementen zoals BZ/OS, LNV en V&W.

• In 2005 wordt in VN-kader de voortgang met het realiseren van de MDG's behandeld. Het realiseren van de MDGs is een belangrijke doelstelling voor de regering, zoals uit een gezet in de memorie van toelichting bij de begroting van het ministerie van buitenlandse zaken. Via tal van kanalen waaronder verscheidene internationale organisaties (o.a EU, UNEP) wordt gewerkt aan het verbeteren van het leefmilieu met het oog op het realiseren van internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelen, aansluitend bij nationale ontwikkelingsdoelen van de betrokken (ontwikkelings)landen.

• In CSD 13 wordt invulling gegeven aan beleidsopties voor water, sanitatie en human settlements. De inzet is te komen tot duidelijke afspraken met VN-instellingen, versterking van synergie tussen deze instellingen en de Internationale Financiële Instellingen en te komen tot complementariteit tussen multilaterale en bilaterale publieke betrokkenheid alsmede tussen publieke en private initiatieven.

• Er zal een assessment plaatsvinden van internationale instellingen, waarbij onder meer de relevantie voor het Nederlandse beleid, dus ook voor milieu, zal worden bekeken. Deze activiteit wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

• In 2005 worden naar verwachting een mondiale strategie tegen de verspreiding van gevaarlijke chemicaliën (SAICM) en UNEP-saneringsprogramma's voor kwik en lood afgerond.

• In 2005 vinden voorbereidingen plaats voor een succesvolle 4e middelenaanvulling van de Global Environment Facility (GEF), gericht op optimalisering van de inzet van deze belangrijke geldstroom voor ondersteuning van de uitvoering van de mondiale milieuverdragen. De evaluatie die hieraan voorafgaat wordt door de GEF zelf geëntameerd en zal worden besproken in de begeleidingsgroep waarvan de ministeries van OS en VROM deel uitmaken.

Europa

Nederland en dus VROM zal zich inzetten voor verdere ontwikkeling van hetgeen tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU op de rails is gezet. Daarbij zijn de volgende prioritaire dossiers aan de orde:

• De herziening van de Europese duurzaamheidstrategie tijdens de Voorjaarsraad 2005 in samenhang met de mid-term review van het Lissabonproces;

• REACH (Europees stoffenbeleid);

• Duurzame mobiliteit;

• Europese inzet klimaatbeleid.

Prestaties

• De ambities voor de prioritaire Europese milieudossiers worden samengebracht in een beleidsnota gericht aan de Kamer.

• Input (milieu) voor de mid-term review Lissabonstrategie en Voorjaarsraad 2005

• Plan van aanpak voor de follow-up (milieu) Voorjaarsraad 2005

Tabel 1.2. VROM prestaties in 2005 strategische beleidsontwikkeling
OnderwerpPrestatieStreefdata
WonenStrategische verkenning «wonen in beweging»Samenhangende visie kaderstelling en toezicht woningcorporatiesnajaar 2005medio 2005
RuimteUitvoeringsagenda Nota Ruimte nader uitgewerkt en afgestemd ikv actualisatieUitvoering van de agendapunten uitvoeringsagenda (u.a.)Uitvoering monitoring en evaluatie activiteitenVoorbereiding Fes en uitvoering FesEvaluatie van het instrument projectenenvelopVoorstellen betere invulling PPS in gebiedsgericht beleid14 voorbeeldprojecten in uitvoering2005conform u.a.2005/20062005 en 2006voorjaar 2005medio 2005eind 2005
MilieuVoortgangsrapportage Duurzame Daadkrachtaan Tweede Kamer aangebodenVoortgangsrapportage Transities aan Tweede Kamer aangebodenReactie duurzaamheidverkenningStappen vastgesteld voor realisatie Millennium Development GoalsBeleidsstandpunt aan TK aangeboden in EU-kader voor CSD-13Input (milieu) mid-term review Lissabonstrategie en Voorjaarsraad 2005Plan van aanpak follow-up (milieu) Voorjaarsraad 2005Beleidsnota ambities Europese milieuagendaEen assessment met betrekking tot milieu relevante internationale instellingenBeleidsnota ambities Internationale milieuagendaMondiale strategie tegen verspreiding van chemicaliëneind 2005eind 2005eind 20052e helft 2005medio 2005voorjaar 2005medio 2005voorjaar 2005najaar 2005voorjaar 2005eind 2005

1.2.1.2. Wetgeving

Minder administratieve lasten

VROM wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en andere overheden vergroten. Om dit te bereiken zal de regeldruk van de (rijks)overheid voor hen lager moeten worden. Minder regels, die overigens beter te handhaven zijn. VROM heeft het afgelopen jaar een eerste slag gemaakt met het stroomlijnen en vereenvoudigen van haar regelgeving, door een grondige doorlichting van zijn wet- en regelgeving gericht op de vraag hoe tot minder en overzichtelijker regelgeving te komen die consistent is, minder procedures kent en meer ruimte laat voor eigen initiatieven van burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke instellingen. Meer aandacht wordt geschonken aan de gebruiksvriendelijkheid van regelgeving. Het komt nu aan op de uitvoering van het prioriteitenprogramma voor de wetgevingsactiviteiten die uit de herijking en modernisering voortvloeien. Daarmee kan immers de regeldruk c.q. administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven zichtbaar en voelbaar verlaagd worden. VROM zal de komende jaren de administratieve lasten die voortvloeien uit VROM-regelgeving met 31,4% reduceren.

VROM reduceert de administratieve lasten voor het bedrijfsleven in 2005 met ongeveer € 34 mln op een totaal van ca. € 1,5 mld op basis van de in de brief over Herijking en modernisering van de VROM-regelgeving geformuleerde uitgangspunten (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 383, nr. 11). Daarbij moet worden aangetekend dat door nieuwe of gewijzigde wetten in 2005 de netto reductie uitkomt op € 23,2 mln. De maatregelen die in 2005 tot een verlaging van de administratieve lasten leiden, zijn in onderstaande tabel (met toelichting) weergegeven. VROM bereidt ondertussen maatregelen voor die pas in 2006 of later tot vermindering van administratieve lasten leiden. Voorbeelden hiervan zijn het VROM-vergunningstelsel, aanpassing 8.40 AMvB's en ICT. De herijking en modernisering van corporatieregelgeving moet leiden tot een herziening van zowel Woningwet als het Besluit beheer sociale-huursector. De gewijzigde wetgeving zal naar verwachting niet eerder in werking kunnen treden dan in het jaar 2007. De vermindering van de administratieve lasten voor dit onderdeel (ca. € 5 mln) zal dan ook eerst vanaf 2007 merkbaar zijn. Tenslotte wordt in 2005 ook gewerkt aan verinnerlijking van de aandacht voor administratieve lasten binnen VROM.

Tabel 1.3. VROM prestaties in 2005 voorgenomen reducties in administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Wet- en regelgevingTotale AL van betreffende wet of regel (x € 1000)ActieReductie (x € 1000)
1Wet milieugevaarlijke stoffen + enkele uitvoeringsbesluiten + enkele uitvoeringsbesluiten Kernenergiewet€ 38 900Project clusteraanpak gevaarlijke stoffen, ICT, gemengd toezicht€ 3 100
2Wet milieubeheer en 8.40 AMvB's€ 810 700Uniforme formulieren€ 12 800
3Inrichtingen en vergunningenbesluit€ 611 400Aanpassen besluit€ 1 600
4Wet Milieubeheer art. 12.2€ 14 500Schrappen art. publieksverslag uit Wet Milieubeheer€ 14 500
5Besluit uniforme saneringssituaties (Uitvoering Wet bodembescherming)€ 20 600Nieuw besluit (vereenvoudiging procedures bodemsanering)€ 2000
Totaal€ 1 496 100 € 34 000

Toelichting per maatregel:

1. Met het project clusteraanpak gevaarlijke stoffen wordt beoogd het over acht departementen en verschillende inspecties verdeelde beleid en handhaving rond gevaarlijke stoffen beter op elkaar af te stemmen (mede in het licht van PAO). Gemengd toezicht en ICT worden in deze clusteraanpak meegenomen. De eerste resultaten worden in 2005 verwacht;

2. Om bedrijven tegemoet te komen, worden voor vergunningaanvragen en voor meldingen van niet-vergunningplichtige bedrijven eenvoudige, ook elektronisch invulbare formulieren voorgeschreven waarbij alleen wordt gevraagd naar zaken die voor het bedrijf relevant zijn. Hierdoor zijn ondernemers minder tijd kwijt met het invullen van de formulieren. De Wet milieubeheer en de 8.40 AMvB's worden hiervoor aangepast. Vooruitlopend op deze wetswijziging worden de formulieren (op vrijwillige basis) ter beschikking gesteld;

3. Veel administratieve lasten van VROM hangen samen met het aanvragen van de Wm-vergunning. Door het aanpassen van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit worden overbodige verplichtingen tot het verstrekken van gegevens bij de aanvraag voor de milieuvergunning geschrapt. Hiermee wordt een afname van € 1,6 mln gerealiseerd;

4. Op dit moment moeten circa 250 bedrijven een jaarverslag voor de overheid en een publieksverslag maken. Dit is geregeld in de Wet milieubeheer. Door artikel 12.2 te schrappen uit de Wet milieubeheer komt het publieksverslag te vervallen. Dit betekent een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten voor deze bedrijven van € 14,5 mln;

5. Om de procedures voor bodemsaneringen op grond van de Wet bodembescherming te vereenvoudigen, wordt het Besluit uniforme saneringssituaties ontworpen. In dit besluit worden voor aangegeven categorieën van verontreiniging dan wel saneringen algemene regels gesteld over onder meer de wijze van saneren. Wanneer de sanering volgens uniforme regels kan worden aangepakt, wordt het mogelijk bij dergelijke saneringen te volstaan met een melding en een saneringsverslag. Dit levert een reductie van de administratieve lasten op van € 2 mln.

Tabel 1.4. VROM prestaties in 2005 voorziene toename in administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Wet- en regelgevingTotale AL van betreffende wet of regel (x € 1000) Actie Toename (x € 1000)
1(Wijziging) Wet bodembescherming€ 20 600 € 450
2Wijziging van de hoofdstukken 8, 16, 18 en 20 Wet milieubeheer inzake emissiehandel € 10 300
3Wijziging bouwbesluit2003Voorlichtingsactiviteiten € 1 600
4Wijziging besluit beheer sociale sector€ 26 000 € 1 000
5Interimwet stad en milieubenadering € 30
Totaal (inclusief eenmalige AL)  € 13 380

Toelichting per maatregel:

In 2005 wordt de volgende toename van administratieve lasten voorzien:

1. Wijziging Wet bodembescherming: de extra kosten zijn vooral het gevolg van een uitgebreider nazorgplan en het stellen van financiële zekerheid. Deze eisen hangen samen met het veranderen van de saneringsdoelstelling, waardoor de totale kosten van sanering dalen. Tegenover het goedkoper worden van de saneringen staat een toename van de administratieve lasten. Per saldo dalen echter de lasten voor het bedrijfsleven;

2. Wijzigingen van hoofdstukken 8, 16, 18, 20 Wet milieubeheer inzake emissiehandel: als gevolg van afspraken die in het kader van Kyoto en de EU zijn gemaakt wordt een systeem van emissiehandel in Nederland geïmplementeerd. Als gevolg hiervan stijgen de AL voor het bedrijfsleven met € 10,3 mln per jaar;

3. Wijziging bouwbesluit 2003: de toename van de administratieve lasten die het gevolg zijn van de wijziging van het bouwbesluit, houden verband met het kennisnemen van deze wijzigingen. Er is daarom sprake van eenmalige verzwaring van de AL. Aangezien de wijziging van het bouwbesluit gepaard gaat met de nodige voorlichtingsactiviteiten zal de toename van de AL tot een minimum beperkt blijven;

4. Wijziging Besluit Beheer Sociale Sector: dit betreft een éénmalige verhoging van AL die wordt veroorzaakt door aanpassing van statuten en jaarverslaglegging door corporaties in verband met een te maken onderscheid tussen maatschappelijke en overige werkzaamheden. De wijziging van het BBSH sluit aan op een wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting m.b.t. corporaties;

5. Interimwet Stad en Milieubenadering: de informatieverplichtingen voortvloeiend uit het wetsvoorstel zijn gericht tot de gemeente. Bedrijven worden hierbij betrokken via overleggen. Dit wordt geraamd op circa 30 000 per jaar.

De toename in administratieve lasten onder punten 3 en 4 betreffen eenmalige administratieve lasten. Deze worden niet meegenomen bij de bepaling van de administratieve lasten die het gevolg zijn van VROM wet- en regelgeving (nulmeting). Zonder deze eenmalige administratieve lasten tellen de voorziene toenames in 2005 op tot € 10 780 000.

Herziening regelgeving woningcorporaties

Woningcorporaties vervullen een cruciale rol in het realiseren van de rijksdoelstellingen op het gebied van onder andere de stedelijke vernieuwing, een toegankelijke en duurzame woningvoorraad en blijvende betaalbaarheid van het wonen. VROM verwacht van de woningcorporaties dat zij de hen ter beschikking staande financiële middelen daarvoor inzetten. Daar waar individuele knelpunten in de financiering van de maatschappelijke prestaties optreden, rust er een verantwoordelijkheid op collega-corporaties en de sociale huursector als geheel. VROM beoogt een doelmatige bedrijfsvoering van woningcorporaties mogelijk te maken en het weglekken van het maatschappelijke vermogen te voorkomen.

Prestaties

In 2005 zullen twee separate wijzigingen in het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH) in werking treden:

• De invoering van een splitsing in de in het BBSH genoemde werkzaamheden van woningcorporaties in «maatschappelijke» en «andere» werkzaamheden. De «maatschappelijke» werkzaamheden dienen de woningcorporaties zelf uit te voeren, de «andere» dienen ondergebracht te worden in BV's en NV's, welke vennootschapsplichtig zijn. Dit als gevolg van een amendement op de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 210, nr. 91). Verwachte inwerkingtreding per 1 januari 2005. Voorts wordt in het licht van de motie Van Gent c.s. (Tweede Kamer, 29 200 XI, nr. 105) bij deze wijziging van het BBSH de verplichting ingevoerd voor het aanbieden van een verhuiskostenvergoeding bij gedwongen verhuizing als gevolg van herstructurering;

• In de tweede wijziging wordt opgenomen de invoering van de verplichting tot het hanteren van een treasurystatuut en de bevoegdheid van de Raad van Commissarissen tot het (laten) opstellen van protocollen voor de Administratieve Organisatie en Interne Controle. Deze verplichtingen zijn (al in het licht van de modernisering en herijking van de VROM-regelgeving) wenselijk om weglek van maatschappelijk vermogen zoveel mogelijk te voorkómen en om een doelmatige bedrijfsvoering te bevorderen. Bij beide bepalingen is een belangrijke rol toegekend aan de rol van het interne toezichtorgaan. De herijking van de regelgeving voor woningcorporaties zal in 2005 in procedure worden gebracht;

• Mede in het licht van de motie Van der Ham c.s. (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 600 XI, nr. 42) worden de effecten van het vervallen van de subjectieve vrijstelling van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties nauwlettend gevolgd. Inmiddels heeft dit geleid tot een vrijstelling voor wijkontwikkelingsmaatschappijen en zal een vrijstelling worden geregeld voor een landelijke verkoop-toegelaten instelling.

Herziening Wet op de ruimtelijke ordening

De herziening van de Wet ruimtelijke ordening beoogt de besluitvaardigheid, doelmatigheid en helderheid bij overheidsbesluiten t.a.v. ruimtelijke ontwikkeling te verbeteren. De nieuwe Wro bevat effectieve besluitmogelijkheden, snelle en eenvoudige procedures en is leesbaar, toegankelijk en samenhangend. Er wordt naar gestreefd de nieuwe Wro per 1 januari 2006 in werking te laten treden.

Prestaties

Voordat de wet in de praktijk in werking treedt, zullen echter nog de nodige voorbereidingen getroffen moeten worden, zowel op het gebied van regelgeving als op de begeleiding van partijen bij de implementatie van de nieuwe regelgeving. Daarvoor worden in 2005 de volgende prestaties geleverd:

• de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wro wordt afgerond;

• medio 2005 zal een ontwerp Bro ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd;

• in het voorjaar zal een wetsvoorstel Invoeringswet ter advisering aan de Raad van state worden aangeboden;

• een aanvang wordt gemaakt met de invoeringsbegeleiding.

Introductie grondexploitatieregelgeving

VROM wil met het grondbeleid de decentrale overheden faciliteren in hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het algemeen en de woningbouwproductie in het bijzonder. De juiste gronden moeten volgens planning beschikbaar komen voor de realisatie van de ruimtelijke ontwikkelingsdoelstellingen, waaronder tijdige beschikbaarheid van voldoende woningbouwlocaties. Daarnaast draagt het grondbeleid bij aan het bereiken van de gewenste ruimtelijke kwaliteit, een goede marktwerking en zeggenschap voor de burger. Een derde aspect is de rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten van locatieontwikkeling.

In de Nota Ruimte is aangekondigd dat de rijksoverheid zal bezien of en zo ja op welke wijze een grondbedrijffunctie bij het rijk een bijdrage zou kunnen leveren aan de uitvoering van gebiedsgerichte ruimtelijke ontwikkelingen en aan ontwikkelingsgericht ruimtelijk beleid. De verwachting bestaat dat door een optimale inzet van het rijksgrondbezit en een actiever beheer van de grondportefeuille door het rijk voordelen behaald kunnen worden qua doelmatigheid en effectiviteit in de realisatie van de gewenste ruimtelijke opgaven. Een verschuiving van subsidiëring naar investeren is hierbij het streven.

Prestaties

Om het grondbeleid te verbeteren zal VROM in 2005 de volgende prestaties leveren:

• een nieuwe wettelijke regeling voor grondexploitatie, op te nemen in de Wro, en het hieraan gerelateerde vergunningstelsel worden in 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het vergunningstelsel wordt aangehaakt bij de bouwvergunning. Daarmee wordt meer duidelijkheid gecreëerd over de door de gemeente te stellen locatie-eisen en de kosten die verhaald behoren te worden op particuliere eigenaren. Verder kunnen «freeriders» zich dan grotendeels niet meer onttrekken aan overheidssturing. Concrete maatregelen worden, naar aanleiding van een kabinetsstandpunt dat voor het einde van 2004 aan de Tweede Kamer wordt gezonden, ontwikkeld om tegemoet te komen aan wensen van provincies, gemeenten en andere decentrale partijen over regionaal kostenverhaal en -verevening;

• de Wet voorkeursrecht gemeenten wordt integraal herzien in het licht van de herijking en modernisering van VROM-regelgeving. Naast stroomlijning en vereenvoudiging van procedures is aanpassing aan de Algemene wet bestuursrecht, de Wet dualisering gemeentebestuur en de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk. Tevens krijgen bij de invoering van de Wro in 2006 rijk en provincie een voorkeursrecht voor zover het rijksrespectievelijk provinciale projecten betreft;

• de mogelijkheden voor een rijksgrondbedrijffunctie zullen pas tegen het einde van 2004 zijn verkend en zullen in 2005 leiden tot besluitvorming over vervolgstappen. Bij deze verkenning zullen de voorstellen die de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid ontwikkelt in het kader van het Programma Andere Overheid voor het optimaliseren van vastgoedtaken van de vastgoedbeherende diensten van de rijksoverheid deel van uitmaken. Bij dit proces zijn naast VROM ook de departementen van Financiën, LNV, EZ en Defensie betrokken;

• onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie wordt een wetsvoorstel tot vereenvoudiging van de onteigeningswet voorbereid.

Modernisering milieuwetgeving

De milieuwetgeving wordt gemoderniseerd, zodanig dat de regelgeving overzichtelijker wordt en geen onnodige details bevat.

Prestaties

De volgende wetsvoorstellen worden in 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden:

• Vereenvoudiging planvoorschriften in de Wet Milieubeheer;

• Stroomlijning regelgevingprocedures;

• Modernisering Wet geluidhinder (zie ook art. 7);

• De invoering van wet- en regelgeving ter implementatie van de EU-richtlijn milieu-aansprakelijkheid en de EU-richtlijn Verdrag van Aarhus wordt in 2005 intensief begeleid.

Tabel 1.5. VROM prestaties in 2005 (wettelijke) instrumenten voor strategische beleidsontwikkeling
OnderwerpPrestatieStreefdata
WonenWijzigingen in het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH): 
 – invoering van de verplichting tot het hanteren van een treasurystatuut;medio 2005
 – protocol voor Administratieve Organisatie en Interne Controle.medio 2005
 – verhuiskostenvergoeding bij gedwongen verhuizing.begin
 Herijking regelgevingcorporaties in procedure brengeneind 2005
   
RuimteHerziening Wet ruimtelijke ordening: 
 – parlementaire behandeling wetsvoorstel Wro afgerondeind 2005
 – ontwerp Bro ter ter advisering aan Raad van Statemedio 2005
 – wetsvoorstel Invoeringswet ter advisering aan de Raad van state aangeboden + aanvang gemaakt met invoeringsbegeleiding.voorjaar 2005
 Grondexploitatieregelgeving 
 – Uitwerken regionaal kostenverhaal en -vereveningp.m. afhankelijk van kabi- netsstandpunt
 – Wetsvoorstel herziening wet voorkeursrecht gemeenten2005
 – Wetsvoorstel verkenning rijksgrondbedrijffunctiep.m. afhankelijk van verken- ning
 – Indiening bij Tweede Kamer wetsvoorstel vereenvoudiging onteigeningswet, onder prim. verantwoordelijkheid Min. Justitie2005
   
MilieuModernisering milieuregelgeving aan Tweede Kamer aangeboden: 
 – vereenvoudiging planvoorschriften1 juni 2005
 – stroomlijning regelgevingprocedures1 september 2005
 – modernisering Wet geluidhinder (art. 7)1 november 2005
Tabel 1.6. Beleidsevaluaties met betrekking tot strategische beleidsontwikkeling en instrumenten
Onderwerp2005200620072008
Wonenmonitoringeffecten afschaffen fiscale vrijstellingenmonitoring effecten en knelpunten wijzigingen BBSH
     
Ruimteproeve van voortgangsrapportage uitvoeringsagenda NR1e voortgangsrapportage uitvoeringsagenda NRevaluatie grondbeleid2e voortgangsrapportage uitvoeringsagenda
     
Milieu• mid-term review Lissabonproces (SDS review)• 3e overall performance study GEF• kwaliteit regelgeving/herijking• professionalisering handhaving• 4e GEF«replenishment of funds»• mid-term review 6e MAP• Environment for Europe (ECE)• ADO• Transities

1.2.2. Monitoring en kennisontwikkeling

Om te weten of er voortgang in de doelrealisatie van VROM zit en daarover verantwoording te kunnen afleggen, is kennis over de feitelijke ontwikkelingen in de samenleving nodig, die tevens weer input vormt voor de aanpassing van beleidsdoelstellingen. Daarvoor vindt monitoring en onderzoek plaats.

VROM oriënteert zich in 2004 en 2005 in het kader van het Programma Andere Overheid nadrukkelijk op de fundamentele vraagstelling hoe de kennisfunctie inhoudelijk en procesmatig te versterken binnen VROM én in de wisselwerking tussen VROM en de aan VROM gelieerde kennisinfrastructuur waarmee VROM zich heeft omgeven (planbureaus, adviesraden, kennisinstituten). Daarbij wordt tevens het gebruik van kennis als interventie-instrument naar andere partijen en medeoverheden verkend.

Kennisontwikkeling wonen

Door integratie van het Woningbehoefte Onderzoek (WBO) en de Kwalitatieve Woning Registratie (KWR), beide 4-jaarlijkse onderzoeken, wordt beoogd meer efficiency in de uitvoering te realiseren, een hogere actualiteitswaarde van en meer flexibiliteit in de op te nemen thema's in het steekproefonderzoek. Het veldwerk van het geïntegreerde onderzoek zal volgens planning in 2005 worden gestart.

Monitoring ruimtelijk beleid

Er wordt een meerjarig evaluatieprogramma ontwikkeld gericht op de doelstellingen van het nationaal ruimtelijk beleid. Aan dit programma is een monitoringsysteem gekoppeld waarmee zicht wordt gehouden op de voortgang en doelbereiking en beleidsuitvoering door middel van effect-, prestatie- en procesindicatoren. De ambitie is om bij de uitvoering van dit programma de partners in de beleidsvoorbereiding en -uitvoering nauw te betrekken, in de vorm van evaluatie- en monitoringarrangementen.

Ruimtelijk Planbureau

VROM beoogt met het Ruimtelijk Planbureau (RPB) een onafhankelijke verkenning en monitoring van ruimtelijke ontwikkelingen. In 2007 zal een algemene evaluatie plaatsvinden. Hiervoor worden momenteel nog criteria voor opgesteld.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

VROM draagt bij aan de financiering van het onderdeel Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) van het RIVM om de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu en de effectiviteit van het gevoerde beleid onafhankelijk te beoordelen. VROM laat het MNP een duurzaamheidverkenning uitvoeren.

Daarnaast geeft VROM de RIVM sector Milieu en Externe Veiligheid (MEV) tegen betaling onderzoekopdrachten voor de ontwikkeling, uitwerking, implementatie, evaluatie en handhaving van het milieubeleid en het beleid voor de externe veiligheid, onder andere bij opsporing, handhaving en toezicht en bij calamiteiten en voor het doen van voorstellen voor gezondheidskundige en ecologisch onderbouwde normen. Voorts voert RIVM/MEV in opdracht van VROM regelgeving uit, waaronder de beoordeling van nieuwe stoffen door het Stoffen Expertise Centrum, op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

Tabel 1.7. VROM prestaties in 2005 monitoring en onderzoek
OnderwerpPrestatie
Kennisontwikkelingalgemeen• Verkenning uitwerking «kennis als interventie-instrument»
Kennisontwikkelingwonen• Start veldwerk integraal onderzoekWBO/KWR
Ruimtelijk planbureau• Ontwikkeling criteria voor evaluatie RPB in 2007
RIVM• Het verstrekken van middelen aan het RIVM voor het MNP en het beoordelen van de bruikbaarheid van de output van het MNP.
 • Het verstrekken van opdrachten en middelen voor onderzoek en Wms-uitvoering door het MEV van het RIVM en het per onderzoek beoordelen van de prijs/prestatieverhouding.

1.2.3. Adviesorganen en kennisinstituten

VROM-raad

VROM beoogt met de VROM-raad sectoroverstijgende, niet verkokerde en onafhankelijke adviezen te verkrijgen over het VROM-beleid. VROM draagt bij aan het nieuwe werkprogramma van de Raad in 2005. Een nieuw samengestelde VROM-raad zal per 1 januari 2005 van start gaan.

Zowel in het kader van de reguliere doorlichting van alle adviesraden als in het licht van het Programma Andere Overheid zal de rol en positie van de VROM-raad in de context van de gehele kennisinfrastructuur nader worden bezien.

Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO)

De RMNO is een sectorraad die de Regering adviseert over het te voeren onderzoeksbeleid op het gebied van ruimte, milieu en natuur. VROM beoogt met zijn bijdrage een visie te laten ontwikkelen op onderzoeksbeleid, kennis en kennisinfrastructuur in verband met ruimte-, milieu- en natuurvraagstukken op de (middel)lange termijn. VROM draagt bij aan het werkprogramma van de Raad. Ook de toekomstige positie en rol van het RMNO zal worden meegenomen in de doorlichting van de kennisinfrastructuur in het kader van het Programma Andere Overheid.

Raad voor de Wadden

De Raad voor de Wadden adviseert vanuit een grote gebiedsgebonden betrokkenheid over een breed scala van beleidsterreinen, die hun doorwerking hebben voor de Waddenzee. VROM beoogt met zijn bijdrage aan deze Raad onafhankelijk advies te verkrijgen over het Waddenzee beleid, met name op de relatie tussen economie en milieu. De toekomstige rol en positie van de Raad voor de Wadden zal worden meegenomen in de doorlichting van de kennisinfrastructuur in het kader van het Programma Andere Overheid.

Kenniscentrum Aanbesteden Bouw (KCAB)

Dit kenniscentrum is opgericht als instrument voor overheidsbrede versterking en professionalisering van de opdrachtgevende functie in de bouw. Ook medeoverheden kunnen er nadrukkelijk ook gebruik van maken. Kennis en ervaring worden gedeeld en gezamenlijk wordt onderzoek gedaan naar mogelijkheden om het opdrachtgeverschap te versterken en het keuzepakket van aanbestedings- en contractvormen te vergroten. Kleine aanbestedende diensten profiteren zo van de knowhow van grotere aanbestedende diensten.

Volgens plan zal het KCAB in de 2e helft van 2004 operationeel zijn. De onderkende taakgebieden worden in 2005 uitgewerkt waarbij voorrang wordt gegeven aan:

• opbouw netwerk en vergroten bekendheid bij medeoverheden;

• operationaliseren van het elektronisch aanbesteden;

• opzetten van een systematiek waarmee ervaringen uit vorige projecten bruikbaar en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor preselectie bij volgende aanbestedingen;

• vormen van teams die gerichte adviezen kunnen geven over specifieke aanbestedingen;

• Een integrale evaluatie van het KCAB zal plaatsvinden in 2007.

Regieraad voor de Bouw

De Regieraad voor de Bouw is in februari 2004 ingesteld door de ministers van EZ, VROM en V&W om in een tijdsbestek van vier jaar de noodzakelijke veranderingen in de bouw op gang te brengen en te houden. Die zijn nodig om het vertrouwen in de bouw te herstellen en om van de bouw een open, gezonde, concurrerende en innovatieve sector te maken. De Regieraad pakt goede praktijkvoorbeelden op en propageert die in de richting van een brede achterban. Eind 2004 zullen de eerste concrete resultaten gepresenteerd zijn en het definitieve plan voor het komend jaar openbaar worden gemaakt met tenminste de volgende elementen:

• stimuleren van regionale initiatieven;

• uitdragen van de resultaten van goede praktijkvoorbeelden van koplopers in de bouw;

• uitwerken van leerpunten van vergelijkbare transities in andere sectoren, m.n. de zware machinebouw;

• uitvoeren van enkele voorbeeldprojecten.

Evaluatie door de Regieraad vindt tweejaarlijks plaats, te beginnen in 2006.

Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting

De Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) levert een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het innovatiebeleid van VROM. Doel van dit beleid is vernieuwende oplossingen tot stand te brengen op het gehele terrein van wonen en bouwen. Samen met de meest innovatieve partijen in het veld verkent de SEV de grenzen van het mogelijke en de haalbaarheid van het wenselijke. De partners bestaan uit woningbouwers, gemeenten, zorginstellingen maar ook uit betrokken burgers. De SEV werkt met een voortschrijdend meerjarenplan, dat jaarlijks wordt geactualiseerd. VROM geeft inhoudelijke sturing aan de activiteiten van de SEV door jaarlijks met deze organisatie afspraken te maken over de inhoud van het werkplan en de samenstelling van de begroting voor het komende jaar. VROM beoordeelt daarnaast achteraf de prestaties van de SEV in het voorafgaande jaar aan de hand van het door de SEV opgestelde prestatieverslag. De SEV ontvangt voor haar activiteiten jaarlijks ca. € 2,5 mln als basisbijdrage in het exploitatietekort. In 2005 wordt een beslissing genomen over continuering van de basisbijdrage per 1 januari 2006.

Nethur

Nethur is een onderzoekschool van de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Nijmegen en Utrecht. VROM beoogt met de samenwerking met Nethur de fundamentele en strategische kennis van de volkshuisvesting te verdiepen en te verbreden. Het beleid geeft de richting en de onderwerpen voor de studies. Door de samenwerking wordt bereikt dat het beleid tegen lage kosten de beschikking krijgt over studies die in bovengenoemd kader door de universiteiten worden verricht. De universiteiten kunnen door de samenwerking jaarlijks een onderzoeksprogramma uitvoeren op het snijvlak van onderzoek en beleid. De uitkomsten van de Nethur-projecten worden vooral ingezet voor strategische vraagstukken, maar ook waar mogelijk voor directe beleidsontwikkeling. VROM evalueert het Nethur-project. Naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie wordt in 2005 een besluit over de wijze van voortzetting van het project genomen.

Internationale volkshuisvestingsinstellingen en -woonprojecten

• VROM participeert in en levert bijdragen aan internationale volkshuisvestingsinstellingen en -projecten om kennis uit te wisselen en uit te dragen. Daarnaast zijn activiteiten gericht op het naleven van internationale verplichtingen:

• In het kader van de internationale kennisuitwisseling zal VROM in 2005 bijdragen aan een in Praag te houden ministersconferentie over wonen met als thema «duurzame renovatie van hoogbouw in de woningbouw en herstructurering in de betreffende gebieden»;

• Met betrekking tot het uitdragen van kennis en ter bevordering van de goede (handels)betrekkingen met China is een Memorandum of Understanding (MoU) met het Ministry of Construction in China getekend en worden in 2005 de hierin gemaakte afspraken uitgevoerd;

• Gezamenlijk met het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt steun verleend aan de Stichting Habitat Platform (SHP) voor de naleving van de mondiale Habitat Agenda;

• In het kader van het Memorandum of Understanding (MoU) met het Ministry of Housing in Zuid-Afrika wordt Nederlandse kennis, met name op het gebied van wetgeving, beheer en toezicht beschikbaar gesteld;

• Ook wordt steun verleend aan de werkzaamheden van de VN Comité voor Menselijke Nederzetting van de Economic Commission for Europe (ECE).

Tabel 1.8. VROM prestaties mbt Adviesorganen en kennisinstituten
OnderwerpPrestatie
VROM-raad• bijdragen aan en beoordelen van werkprogramma 2005
 • vorming nieuwe samenstelling VROM-raad
 • opstellen kabinetsreactie op adviezen
 • evaluatie in het teken van doorlichting adviesraden en PAO
  
RMNO• verstrekken van een financiële bijdrage
 • bijdragen aan en beoordelen van het werkprogramma 2005 RMNO
 • opstellen Regeringsreactie op relevante RMNO-adviezen
 • evaluatie in het teken van doorlichting adviesraden en PAO
  
Raad voor de Wadden• evaluatie in het teken van doorlichting adviesraden en PAO
  
Kenniscentrum Aanbesteding Bouw• opbouw netwerk en vergroten van bekendheid bij mede-overheden
 • operationaliseren van het elektronisch aanbesteden
 • opzetten van systematiek waarmee ervaringen uit vorige projecten bruikbaar en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor pre-selectie bij volgende aanbestedingen
 • vormen van teams die gerichte adviezen kunnen geven over specifieke aanbestedingen
  
Regieraad voor de Bouw• stimuleren van regionale initiatieven
 • uitdragen van de resultaten van goede praktijkvoorbeelden van koplopers in de bouw
 • uitwerken van leerpunten van vergelijkbare transities in andere sectoren, m.n. de zware machinebouw
 • uitvoeren van enkele voorbeeldprojecten
  
SEV• goedkeuring van het werkplan en begroting 2005
 • beoordeling van de prestaties 2004 aan de hand van het prestatieverslag en jaarrekening 2004
 • beslissen over continuering basisbijdrage in gaande 1 januari 2006
  
NETHUR• besluit over voortzetting samenwerkingsverband VROM-NETHUR
 • afronding lopende onderzoeken en essays
  
Internationale volkshuisvestingsinstellingen en woonprojecten• bijdragen aan Ministersconferentie «Duurzame renovatie hoogbouw in woningbouw en herstructurering»
 • kennisoverdrachti.h.k.v. MoU Ministry of Construction, China
 • naleven mondiale Habitat agenda: bijdrage aan Stichting Habitat Platform;
 • kennisoverdracht i.h.k.v. MoU Ministry of Housing, Zuid Afrika
 • bijdragen aan VN-ECE Comité voor Menselijke Nederzettingen

1.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.9. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:79 36478 61579 21673 61969 37273 46272 962
Uitgaven:76 78283 97077 78979 21975 27271 46271 462
Programma:59 15165 23858 36560 18856 78455 38455 384
Strategische beleidsontwikkeling:5 5311 7661 156287404040
Beleidsnota's en wetten ruimte88846025060404040
Nationaal initiatief voor duurzame ontwikkeling4 6431 306906227   
        
Monitoringen kennisontwikkeling:52 40361 81456 54559 23756 08054 68054 680
Kennisontwikkelingen onderzoekwonen7 5209 15110 57514 59211 90010 50010 500
Kennisontwikkelingen onderzoekruimte940933933733733733733
Bijdrage Planburo RO1 8162 5112 4982 4982 4582 4582 458
Bijdrage RIVM42 12749 21942 53941 41440 98940 98940 989
        
Overig programma:1 2171 658664664664664664
Subsidies vakorganisaties1 001683459459459459459
Communicatie-instrumenten216975205205205205205
Apparaat:17 63118 73219 42419 03118 48816 07816 078
Apparaat:       
VROM-raad2 2102 2022 2012 2012 2012 2012 201
Forum/RMNO/WAR2 1962 0301 9751 8421 3661 3661 366
Ruimtelijke Planbureau4 6054 0373 9833 9833 9833 9833 983
Kenniscentrum Aanbesteding Bouw 1 2002 4002 4002 400  
Apparaat DGW4 2664 4934 2284 1224 0704 0604 060
Apparaat DGR3 1173 1022 9962 9532 9382 9382 938
Apparaat DGM1 2371 6681 6411 5301 5301 5301 530
Ontvangsten:1 803000000

1.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 1.10. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven77 789 79 219 75 272 71 462 71 462 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -19 424 19 031 18 488 16 078 16 078 
3.Dus programma-uitgaven58 365 60 188 56 784 55 384 55 384 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht87%50 98013%7 6864%2 3030% 0% 
5.Complementair noodzakelijk0% 0% 0% 0% 0% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)10%5 84052%31 03455%31 25156%31 25156%31 251
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0% 23%13 80524%13 66325%13 66325%13 663
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld3%1 54513%7 66317%9 56719%10 47019%10 470
9.Totaal (=3)100%58 365100%60 188100%56 784100%55 384100%55 384

Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen

2.1. Algemene beleidsdoelstelling

VROM bevordert binnen maatschappelijke randvoorwaarden een vrije betaalbare woonkeuze voor alle burgers in zowel de huur- als de koopsector. VROM biedt niet zelf woningen aan maar vertrouwt onder andere op de inspanningen van de sociale huursector. De woningcorporaties bieden 2,4 miljoen huurwoningen aan, het overgrote deel daarvan in het betaalbare segment. Voor mensen die op grond van hun inkomen onvoldoende in staat zijn om zelf in hun vrije woonkeuze te voorzien, draagt de overheid zorg voor een betaalbare woning die voorziet in hun maatschappelijk gerechtvaardigde vraag. Hierbij ligt de nadruk op: ondersteuning van de woonwensen van de burger, het bevorderen van betaalbare woonkeuze in huur & koop én bescherming van kwetsbare groepen in de samenleving.

Hiervan afgeleid worden drie operationele doelstellingen onderscheiden:

• Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen (betaalbare woonkeuze huren);

• Bevorderen woonkeuze kopen;

• Versterken van de positie van de burger bij huur en koop.

2.2. Operationele doelstellingen

2.2.1. Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen

De meeste mensen zijn goed in staat zelf voor huisvesting zorg te dragen; een deel heeft daartoe minder goede mogelijkheden. Als een evenwichtige verhouding tussen huurders en verhuurders niet vanzelfsprekend tot stand komt, kan de overheid onder voorwaarden nadere regels hanteren (consumentenbescherming en zeggenschap). De Minister van VROM is er voor verantwoordelijk dat de overheid mogelijkheden creëert om kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor kwetsbare groepen toegankelijk te maken en te houden door:

• Het beheersen van de huurontwikkeling (huurprijsbeleid);

• Het verbeteren van de prijs/kwaliteitsverhouding (huurwetgeving en huurgeschillenbeslechting);

• Het garanderen van de betaalbaarheid van de doelgroep (huursubsidiewet);

• Het bevorderen van de beschikbaarheid van huurwoningen voor de doelgroep (huisvestingswet/toewijzing en tegengaan onrechtmatige bewoning).

Tabel 2.1. Maatschappelijke effecten en streefwaardenOperationeel doel: Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen
Maatschappelijke effectenStreefwaarde effect
Huurprijsbeleid 
In samenhang met herstructurering en nieuwbouw creëren van beweging op de woningmarktVerdeling van het aanbod huur en koop conform de behoefte van de burger (bron: WBO 2002).Aanpassen huurverhogingspercentage per 1 juli 2005.
  
Huurgeschillen 
Leveren van een bijdrage aan de optimalisering van de relatie tussen huurprijs en kwaliteit van de woonruimteuitspraak in (naar schatting) 26 000 geschillenbekendheid bij huurders – constant 50%bekendheid bij verhuurders – nagenoeg 100%meer dan 50% tevredenheid over dienstverlening huurcommissiede huurders en verhuurders die betrokken zijn geweest bij een huurcommissieprocedure vinden het vrijwel unaniem belangrijk dat de huurcommissie bestaat. 90% van deze huurderszien een positief effect.
  
Huursubsidie 
Beperken van het effect van de stijgende woonlasten (netto inkomenna netto woonlasten)Beperken van een daling van het nominaal netto-inkomen na netto woonlasten.
  
Beperken armoedevalVermindering marginale druk.
Tabel 2.2. Prestaties 2005
Huurprijsbeleidkorte en lange termijn 
Uitbrengen van de huurbrief en van de huur MG 
Vergroten geliberaliseerd gebied tot 15–25 % 
Modernisering woningwaarderingsstelsel (het inbrengen van de WOZ waarde woonomgeving en woningtype) 
Meer ruimte voor huurverhogingen (gekoppeld aan afspraken met verhuurders over investeringen) 
Aanpassen huurverhogingspercentage per 1 juli 2005. 
  
Huurgeschillen 
Wetswijziging legesheffingsystematiek 
Definitieve positiebepaling plaats huurgeschillenbeslechting 
80%van de geschillen over huurverhoging binnen 6 maanden afgedaan 
80% van de geschillen over servicekosten binnen 7 maanden afgedaan 
80% van de overige geschillen binnen 6 maanden afgedaan. 
  
Klantvriendelijke uitvoering Huursubsidie 
Telefonische bereikbaarheid van 85% 
Aanwezigheid HIP's per gemeente voor 90% van de doelgroep van de huursubsidie 
Overgang uitvoering huursubsidie naar de Belastingdienst/Toeslagen per 1/1/2006 
Aantal verwachte toekenningen huursubsidiein 2005: 1 011 000 
Aantal verwachte toekenningen Vangnetregeling in 2005: 35 800 
  
Woningtoewijzing 
In 2005 wordt de herziene huisvestingswetopgesteld 
Tegengaan onrechtmatige bewoning 

2.2.1.1. Huurprijsbeleid

Modernisering huurbeleid

Inzet is beweging op de woningmarkt in gang te zetten. De grote motor voor het in beweging brengen van de woningmarkt wordt gevormd door investeringen in nieuwbouw. Daarmee komt een doorstroomketen op gang. Daarnaast is de aanpak van de oude stadswijken van groot belang. Met de 56 wijken aanpak wordt hieraan gevolg gegeven. Ook de modernisering van het huurbeleid levert als onderdeel van het pakket een bijdrage aan de beweging op de woningmarkt. Een evenwichtig huurbeleid kan aan de ene kant investeringen in huurwoningen aantrekkelijk maken en verhuurders ruimte voor maatwerk geven, aan de andere kant kan het ertoe bijdragen dat de burger een reële prijs/kwaliteitsafweging maakt.

Langs deze drie wegen komt VROM ook tot de volgende richtingen: uitbreiding van het geliberaliseerde deel van de voorraad, modernisering van het woningwaarderingsstelsel en gefaseerd meer ruimte bij de jaarlijkse huurstijging in relatie tot het tempo van de investeringen.

Verruiming van het geliberaliseerde segment leidt er toe dat er een groter segment ontstaat (nu circa 5%) waar daadwerkelijk sprake is van marktwerking. Dit vormt een impuls voor investeringen in dit segment. Binnen het gereguleerde deel blijft een toets aan maximale huurprijzen (d.m.v. het woningwaarderingsstelsel) en de jaarlijkse huurverhoging (de huurverhogingspercentages) wenselijk. Modernisering van het woningwaarderingsstelsel zal er toe bijdragen dat de marktverhouding beter tot uitdrukking komt in de maximale huurprijzen. Voor verhuurders zal dat aanleiding kunnen zijn in aantrekkelijke segmenten te investeren. Geleidelijke verruiming van de ruimte voor de jaarlijkse huurverhoging biedt verhuurders de gelegenheid gedifferentieerd met het woningbezit om te gaan en de huurprijzen geleidelijk aan te passen aan de actuele marktverhoudingen. Op termijn zal dat leiden tot evenwichtiger verhoudingen.

De ruimere mogelijkheden in het huurbeleid worden pas geëffectueerd als aan twee voorwaarden is voldaan:

• Verhuurder moet meer gaan investeren in nieuwbouw en herstructurering;

• Verhuurders leveren een bijdrage aan de financiering van de huursubsidie.

In 2005 zal uitwerking van de voorstellen, na instemming van de Tweede Kamer, plaatsvinden.

2.2.1.2. Huurgeschillenbeslechting

De overheid voorziet in de mogelijkheid om een geschil tussen huurder en verhuurder voor te leggen aan een onafhankelijke instantie, de huurcommissies. Deze beslechten geschillen over huurprijzen, servicekosten en de onderhoudstoestand van woningen. Daarnaast voeren de huurcommissies in een aantal gevallen op verzoek van de Minister een toets uit op de redelijkheid van de huurprijs in het kader van de Huursubsidiewet.

Met een wijziging van de legesheffingsystematiek zal de huidige tweezijdige legesheffing worden vervangen door eenzijdige legesheffing (de verzoeker betaalt). Naar verwachting zal een wetsvoorstel in 2005 worden afgerond.

Op dit moment zijn er 59 huurcommissies, elk een eigen ZBO. Het secretariaat van de huurcommissies is onderdeel van de VROM-organisatie. In 2003 is een brede heroriëntatie op de positionering van de huurgeschillenbeslechting in gang gezet. Met de organisaties van huurders en verhuurders en met de voorzitters van de huurcommissies zijn verschillende richtingen besproken, met name de vorming van één nieuwe ZBO en private geschillenbeslechting.

Op basis van deze besprekingen is gebleken dat er voldoende basis wordt geacht om met de betrokken partijen de mogelijkheid van private geschillenbeslechting in de huursector verder uit te werken, wat in 2005 duidelijkheid ten aanzien van de keuze voor een van deze twee mogelijkheden op zal leveren.

Zoals in mei 2004 is aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot het wegwerken van de achterstanden bij het secretariaat van de huurcommissies, zullen in het begin van 2005 de werkachterstanden zijn weggewerkt. Voor 2005 wordt beoogd 80% van de huurprijsgeschillen binnen zes maanden af te handelen. Geschillen over de servicekosten zullen voor 80% binnen zeven maanden worden behandeld. De doorlooptijd van geschillen wordt conform de wet gemeten exclusief de tijd die benodigd is voor het opvragen en betalen van het voorschot op de leges. Bij de beoogde doorlooptijden is uitgegaan van een instroom in 2005 van 11 000 geschillen over huurverhoging, 3 000 geschillen over servicekosten, en 12000 overige geschillen.

2.2.1.3. Garanderen van de betaalbaarheid voor de doelgroep

Met behulp van de indicatoren netto-huurquote en de ninki («netto inkomen na kale huurlasten-»index) wordt het effect van de huursubsidie op de betaalbaarheid van het huren beoordeeld. De netto-huurquote geeft aan welk deel van het netto-inkomen aan netto huurlasten1 wordt besteed. De ninki geeft de ontwikkeling aan van het netto inkomen na aftrek van de netto huurlasten. De ontwikkeling van beide indicatoren wordt bepaald door de ontwikkeling van het netto-inkomen en huursubsidie en het huurstijgingspercentage.

In de begroting 2005 is gekozen voor het presenteren van een aantal referentiecases waarbij wordt uitgegaan van een welomschreven inkomenssituatie en een huurniveau gelijk aan de aftoppingsgrens. Het voordeel hiervan is dat de ontwikkeling van de indicatoren kan worden geprojecteerd. Deze representeren de waarden van de indicatoren van de huursubsidieontvangers. Hierbij is er ook voor gekozen om vooruitlopend op de invoering van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen, de periode van netto woonlasten en inkomen gelijk te schakelen aan een kalenderjaar. Een nadeel vooralsnog is dat de ontwikkeling van de waarden van de indicatoren niet meer gewogen wordt naar de samenstelling van de huursubsidiepopulatie.

In tabel 2.3 en tabel 2.4. worden de referentiecases gepresenteerd2. Als uitgangspunt voor de huurverhoging wordt de meest recente huurbrief gehanteerd. Voor de mutatie van de inkomens wordt aangesloten op de meest recente inkomensgegevens, zoals deze zijn gepubliceerd door het CPB (die op het moment van opstellen van de cijfers beschikbaar waren). Als uitgangspunt voor de huursubsidieparameters worden als basis de gepubliceerde parameters voor het tijdvak 2004/2005 gehanteerd. In de onderstaande tabellen is nog geen rekening gehouden met de effecten van de modernisering van het huurbeleid.

Tabel 2.3 De ontwikkeling van de netto-huurquoteVoor de inkomenssituaties die niet in de onderste klasse van de normhuurtabel liggen wordt de normhuur geschat.
Huishoudens tot 65 jaar2002200320042005
BijstandAlleenZonder kind.26,0%25,9%27,0%28,7%
BijstandAlleenMet kind.20,2%20,1%20,7%21,9%
BijstandMeerp.Met kind.18,3%18,2%18,8%19,8%
       
Uitkeringsger.MP-alleenverd.Met kind.19,7%19,3%19,9%20,9%
       
MarktloonAlleenZonder kind.29,6%29,5%30,4%31,8%
MarktloonMP-alleenverd.Met kind.19,7%19,3%19,9%20,9%
Huishouden vanaf 65 jaar      
AOWAlleen 24,3%24,3%25,1%26,6%
AOW+Aanv.pens.Alleen 24,4%24,6%25,4%26,8%
AOWMeerp. 17,8%17,8%18,3%19,4%
AOW+Aanv.pens.Meerp. 19,2%19,2%19,7%20,8%

Bron: Huursubsidiewet, CPB-Microtax, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De ontwikkeling van de netto-huurquote in 2005 laat over de hele linie een stijging zien. Dit wordt veroorzaakt door de geprojecteerde extra verhoging van de eigen bijdrage met € 14,281 per maand per 1 juli 2005. Voor de lagere inkomens stijgt de netto-huurquote het sterkst. Voor deze inkomenssituatie geldt dat de verhoging van de eigenbijdrage het zwaarst weegt.

Tabel 2.4. De ontwikkeling van de netto-inkomen na kale woonlasten«-index» (basisjaar=2001)
Huishoudens tot 65 jaar2002200320042005
BijstandAlleenZonder kind.104,8108,3108,0105,1
BijstandAlleenMet kind.107,2111,2112,7111,0
BijstandMeerp.Met kind.106,9110,7112,2110,7
       
Uitkeringsger.MP-alleenverd.Met kind.107,5111,8113,4111,8
       
MarktloonAlleenZonder kind.106,0109,9110,4108,1
MarktloonMP-alleenverd.Met kind.104,6108,8110,2109,0
Huishouden vanaf 65 jaar      
AOWAlleen 105,7109,0110,2107,7
AOW+Aanv.pens.Alleen 105,4108,3109,4106,9
AOWMeerp. 105,9109,2110,9109,4
AOW+Aanv.pens.Meerp. 105,6109,1110,7109,0

Bron: Huursubsidiewet, CPB-Microtax, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Voor 2005 wordt verwacht dat de netto-inkomens gelijk zullen blijven of licht zullen dalen. Bij stijgende woonlasten zal het netto-inkomen na aftrek van de woonlasten dalen.

Armoedeval en Huursubsidiedruk

In het Hoofdlijnenakkoord is overeengekomen dat de armoedeval zal worden aangepakt door een verdere stroomlijning van inkomensafhankelijke regelingen (door bundeling van regelingen en uniformering van inkomensbegrippen), met name voor zorg, kinderen en wonen. Voor deze inkomensafhankelijke regelingen is een kaderwet aan de Tweede Kamer aangeboden, waarbij een groot aantal begrippen (waaronder het inkomensbegrip) is gestroomlijnd. Voor de huursubsidie betekent dit onder andere dat er met ingang van 1/1/2006 wordt afgestapt van het inkomen t-1 en wordt overgegaan op het actuele inkomen. Ook zal er geen correctie meer op het verzamelinkomen plaats vinden, zodat het inkomensbegrip in alle inkomensregelingen gelijk wordt.

Tabel 2.5. Huursubsidiedruk
    2002200320042005
BijstandAlleenZonder kind.100% WML*40,1%39,5%39,8%40,3%
BijstandAlleenMet kind.130% WML48,4%49,2%48,7%48,9%
MarktloonMeerpersoonsZonder kind.100% WML0,0%0,0%0,0%0,0%**)
MarktloonMeerpersoonsMet kind.130% WML31,7%31,2%31,7%31,6%

Bron: Huursubsidiewet, CPB-Microtax, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

* WML staat voor Wettelijk minimum loon.

** De huursubsidiedruk bij deze huishoudens is 0%, omdat het bedrag dat zij aan huursubsidie ontvangen bij bijstand en wettelijk minimumloon nagenoeg gelijk is.

Een huursubsidiedruk van bijvoorbeeld 40% betekent dat, indien sprake is van een overgang van bijstand naar 100% WML, bij elke euro meer verdiensten, € 0,40 minder huursubsidie wordt ontvangen.

De gekozen invulling van de taakstelling bij de huursubsidie (verhoging van de eigen bijdrage van € 12,– in het subsidiejaar 2004/2005) heeft geen negatief effect op de armoedeval.

Uitvoering Huursubsidiewet

Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen

De uitvoering van de huursubsidie zal in 2005 geleidelijk worden overgedragen aan de de Belastingdienst/Toeslagen. Per september 2005 zal hiertoe de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van kracht worden. Per 1 januari 2006 zal de huursubsidie door de Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd.

Bereikbaarheid en klantvriendelijkheid

Om de huursubsidieklanten beter van dienst te kunnen zijn wordt onder meer gestreefd naar een laagdrempelige en gedifferentieerde informatievoorziening. Dit wordt bereikt door het inrichten van Huursubsidie-informatie Punten (HIP) bij verhuurders en gemeenten en verbetering van de telefonische bereikbaarheid voor huursubsidieklanten met vragen. In 2005 zou voor 90% van de doelgroep van de huursubsidie moeten gelden dat zij een HIP in de gemeente hebben en dat de telefonische bereikbaarheid van VROM in verband met huursubsidieaanvragen gemiddeld 85% zou moeten zijn, dat wil zeggen dat 85% van de bellers daadwerkelijk een medewerker te spreken krijgt. Zowel telefonisch, via internet als bij de HIP, kan de huursubsidieklant de status van zijn huursubsidieaanvraag opvragen.

2.2.1.4. Bevorderen van de beschikbaarheid van huurwoningen voor de doelgroep

Huisvestingswet

De Huisvestingswet biedt gemeenten instrumenten voor regulering van de woningvoorraad en de verdeling van woningen. Deze maken het gemeenten mogelijk daar waar dit wenselijk is in te grijpen in woonruimteverdeling of woningvoorraad. In juni 2004 is een evaluatie aan de Tweede Kamer gezonden over het gebruik van de instrumenten van de Huisvestingswet. Op grond van de resultaten van de evaluatie, maatschappelijke ontwikkelingen en de resultaten van de herijking regelgeving is aangegeven dat de Huisvestingswet zal worden herzien, waarbij onder andere aandacht zal worden geschonken aan transparantie en handhaafbaarheid van de regelgeving, het mogelijk maken dat gemeenten woningen kunnen toewijzen aan de eigen bevolkingsaanwas en starters op de woningmarkt. In 2005 wordt de herziene Huisvestingswet opgesteld.

Onrechtmatige bewoning

Omdat het de mogelijkheden van reguliere woninzoekenden beperkt, dient onrechtmatige bewoning te worden tegengegaan. Onrechtmatige bewoning is breed gedefinieerd: het buiten de toewijzingsregels van de gemeente om bewonen van een huurwoning of het bewonen van een huurwoning zonder de toestemming van de eigenaar/verhuurder. In de eerste helft van 2004 is de Kamer over de resultaten van het Project Onrechtmatige bewoning 2003 en 2004 geïnformeerd. Dit traject is gericht op het verkrijgen van nadere informatie en de bevordering van de daadwerkelijke handhaving.

Daarnaast is het beleid van de Regering er op gericht om de bewoning door en verhuur aan personen die illegaal in Nederland verblijven, tegen te gaan. Hierover is in het voorjaar van 2004 een kabinetsnotitie aan de Kamer gezonden met daarin een aantal actiepunten.

VROM zal in dit kader de mogelijkheid onderzoeken om te komen tot een uitbreiding van de gronden om panden te sluiten (Victoria) en vervolgens de Wet Victor toe te passen. Het betreft dan de toevoeging van het criterium «overbewoning». Deze maatregel maakt de aanpak van malafide huisbazen beter mogelijk. Deze categorie verhuurders is deels verantwoordelijk voor het bieden van huisvestingsmogelijkheden aan illegaal in Nederland verblijvenden.

Toezicht op corporaties

De ongeveer 530 woningcorporaties dragen primair de zorg voor het aanbod van goede en betaalbare woningen voor die burgers die op grond van hun inkomen op deze huisvesting zijn aangewezen. VROM oefent het toezicht uit op het functioneren van de woningcorporaties en wordt daarbij geadviseerd door een externe toezichthouder, het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Het CFV houdt toezicht op de financiële continuïteit en het al dan niet rechtmatig handelen van de woningcorporaties. Om het functioneren van de woningcorporatie conform de waarborgen van het sociale stelsel optimaal te laten verlopen, is een aantal zaken aan preventief toezicht onderhevig: woningcorporaties vragen toestemming als zij hun statuten veranderen, fuseren, hun werkgebied uitbreiden, nevenactiviteiten uitvoeren, woningen aan beleggers verkopen of woningen met grote korting dan wel onder voorwaarden verkopen. VROM monitort de prestaties en maakt jaarlijks in december, samen met het CFV, de balans op over ontwikkelingen in de sector. Daarbij wordt onder andere gelet op de prestaties van corporaties in nieuwbouw, verkoop van bestaand bezit, ouderenhuisvesting alsmede de investeringen in herstructurering en leefbaarheid van wijken.

Tabel 2.6 Beleidsevaluaties
Voorgenomen beleidsevaluaties en onderzoekenJaar
Operationeel doel: voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen 
Onderzoek naar investeringen door verhuurders in nieuwbouw en herstructurering2007
Onderzoek naar de geleverde bijdrage aan de financiering van de huursubsidiedoor verhuurders2007

2.2.2. Bevorderen woonkeuze kopen

In 2005 zal onderzoek worden gestart naar het gedrag van huishoudens die een woning willen kopen. De analyse zal aandacht besteden aan de motieven en achtergronden van deze groep huishoudens, het zoekgedrag, de belemmeringen en de uit de belemmeringen voortkomende vraagsubstitutie. Bij de motieven worden uitdrukkelijk de financieel-economische en fiscale motieven meegenomen. De starters, huurders en eigenaar-bewoners zullen worden onderscheiden evenals nieuwbouw en bestaande voorraad.

Gegeven de wens van vele burgers de overstap naar een koopwoning te maken spant de regering zich in om enerzijds het aanbod, via verkoop huurwoningen, te stimuleren en het bereik te vergroten en anderzijds de risico's voor de burger van het eigen woningbezit te verminderen.

De verkoop van huurwoningen van woningcorporaties wordt gemonitord en gestimuleerd door zoveel mogelijk de administratieve belemmeringen weg te nemen door «good» practices uit te dragen van corporaties die de keuzevrijheid voor hun bewoners vergroten door het bezit te huur, te koop dan wel onder redelijke voorwaarden te koop aan te bieden.

Het mitigeren van de risico's van eigen woningbezit voor de burger ligt vooral in het beheersen van de woonlasten. Hier staat het beleid in het teken van:

• Het faciliteren van verantwoorde financiering;

• Het beperken van Vermogensrisico's;

• Het beperken van Onderhoudsrisico's.

Om dit te realiseren staan de volgende instrumenten ter beschikking:

• Nationale Hypotheek garantie;

• De Wet bevordering eigenwoningbezit;

• Appartementsrecht.

Tabel 2.7. Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijke effectenStreefwaarde effect
Bekendheid NHG bij financiers95% in 2005
Eigen woning bezit neemt toe conform de voorkeuren van de burger57% (WBO 2002)
Tabel 2.8. Prestaties 2005
60 000 NHG-borgstellingen in 2005 
Alle BEW-aanvragen binnen twee weken verwerken 
Uitbrengen jaarlijkse verslag BEW 

2.2.2.1. Het vergemakkelijken van verantwoorde financiering

Burgers beoordelen zelf welke financieringslasten zij kunnen dragen. Om hen een maatstaf aan te reiken t.b.v. een evenwichtige verhouding van die lasten in vergelijking met hun inkomen is er de Nationale Hypotheek Garantie. Door de borging van het financieringsrisico zijn financiers eerder bereid tot het verstrekken van een lening, is een korting op de rente mogelijk en is er een beperking van het vermogensrisico.

Tevens is in 2004 besloten de normen en voorwaarden in 2005 zodanig verder te wijzigen dat een verdere verantwoorde toename van het aantal te verstrekken garanties gestalte kan krijgen. Zo wordt bijvoorbeeld de kostengrens verhoogd van € 230 000,– naar € 240 000,– en heeft een verdere stroomlijning om de normen en voorwaarden in overeenstemming te brengen met de gangbare praktijken bij de financiële instellingen plaats gevonden.

2.2.2.2. Beperken onderhoudsrisico's

Vanuit de wens tot beheersing van de woonlasten en het beperken van de financiële risico's van appartementsrechteigenaren bij (achterstallig) onderhoud wordt het functioneren van Verenigingen van Eigenaren (VvE's) gemonitord. Voor het verder ontwikkelen en uitvoeren van de monitor van de appartementenmarkt wordt aangesloten op de in 2004 af te ronden WBO/KWR onderzoeken.

De evaluatie van de SVn pilot gebundeld individueel lenen is gepland voor de eerste helft van 2005. De duur van de pilot is, op verzoek van de deelnemende gemeenten en het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (de SVn), verlengd tot en met 2004. Dit is budget neutraal gebeurd. Dit mede omdat met medewerking van het WEW, gekeken wordt naar de mogelijkheden van toepassing van NHG bij onderhoud aan de gezamenlijke bouwdelen. De resultaten van de pilot zullen in 2005 bekend worden.

2.2.2.3. Wet bevordering eigen woningbezit

De Wet bevordering eigenwoningbezit (BEW) dient ertoe de keuzemogelijkheden tussen huren en kopen te vergroten. In het kader van het herijkingsproces is voorgesteld de Wet BEW in te trekken omdat het doel van de regeling niet wordt bereikt. Conform de wettelijke verplichting is de Wet BEW in 2004 geëvalueerd. Indien de Tweede Kamer instemt met intrekking van de Wet BEW, dan zal in 2005 het wetstraject dat moet leiden tot intrekking van de wet in gang worden gezet, zodat in 2006 de BEW voor nieuwe aanvragers niet langer toegankelijk zal zijn.

Tabel 2.9. Beleidsevaluaties
Voorgenomen beleidsevaluaties en onderzoekenJaar
Operationeel doel: voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen 
Onderzoek naar het gedrag van huishoudens die een woning willen kopen2005

2.2.3. Versterking van de positie van de burger bij huur en koop

Voor individuele kopers en huurders is het soms moeilijk om als een volwaardige onderhandelingspartner te functioneren in de interactie met corporatie, marktpartijen, en overheden over plannen en beslissingen over de woning of de woonomgeving. Het rijk biedt hen ondersteuning in de vorm van wet- en regelgeving, maar ook in de bevordering van scholing op deze terreinen. De belangrijkste acties vinden plaats in het kader van:

• Ondersteunen belangenverenigingen;

• Uitwerking MDW project Positie van de koper op de nieuwbouwmarkt;

• Stimulering van het aanbod waaronder verkoop huurwoningen al dan niet met korting.

In internationale vergelijking wijkt de Nederlandse woningmarkt op een aantal punten sterk af van die van andere Europese landen maar er zijn ook grote overeenkomsten. Over de achtergronden van die verschillen en overeenkomsten is nog weinig bekend terwijl dit relevante kennis kan opleveren over de Nederlandse woningmarkt. Vanaf 2005 zal onderzoek gedaan worden om meer zicht te krijgen op de verschillen tussen landen in verhouding huurkoop, sociale huur, de prijsontwikkeling en de woonlasten.

Tabel 2.10. Maatschappelijke effecten en streefwaarden
Maatschappelijk effectStreefwaarde 2005
Mondigheid burgerKennisoverdracht
Tabel 2.11. Prestaties 2005
Bijdragen op grond van Werkplannen Woonbond, VEH, LC VAC 

2.2.3.1 Ondersteunen belangenverenigingen ook t.b.v. stimuleren aanbod van scholing

In het kader van de onderhandelingen over het huurbeleid lange termijn met de Nederlandse Woonbond vormt ook de zeggenschap van huurders onderwerp van gesprek. Er wordt naar gestreefd om in deze regeerperiode afspraken te maken over een versterking van de positie van huurdersorganisaties. Hierbij zullen de uitgangspunten zoals verwoord in de brief «Evaluatie van de Wet op het overleg huurders verhuurder» (WOHV) (Kamerstukken II, 2001/2002, 28 160, nr. 1) worden gehanteerd.

Voor VROM is de Woonbond de enige gesprekspartner voor het overleg met een vertegenwoordiger van huurders. Voor de huurders is de Woonbond de belangrijkste landelijke belangenvereniging. De bijdrage, loopt tot en met 2006, en bedraagt € 987 880,– per jaar.

De Stichting Landelijk Contact van de VAC's (LC VAC), sinds april 2004 VACpunt Wonen geheten, is het kennis- en servicecentrum voor lokaal opererende VAC's (oorspronkelijk: vrouwenadviescommissies, tegenwoordig meer woonadviescommissies of WAC) die op vrijwillige basis de belangen van de (anonieme) woonconsument behartigen door te ijveren voor verbetering van de integrale woonkwaliteit. Voor deze lokale VAC's is het van belang dat alle relevante kennis gebundeld is in een landelijk centrum dat zorgt voor scholing, voorlichting en ondersteuning en het actueel houden en verspreiden van de gezamenlijke kennis. Dit gebeurt via cursussen, studiedagen, workshops enz.

Het VACpunt Wonen ontvangt van VROM een exploitatiebijdrage die in drie jaar wordt afgebouwd (2004–2007). Vanaf 2005 kunnen de (verlaagde) exploitatiebijdragen worden aangevuld met projectbijdragen onder voorwaarde van professionalisering van de organisatie en verdere verbreding van VAC's naar WAC's. De totale bijdrage zal jaarlijks maximaal € 300 000,– bedragen.

Voor (potentiële) eigenaar-bewoners biedt de Vereniging Eigen Huis (VEH) cursussen aan. Het streven is het vergroten van – met name financiële – en (in mindere mate) bouwkundige kennis bij (aspirant) kopers van woningen. Daardoor kan een beslissing om wel of geen woning te kopen weloverwogen plaatsvinden. Dit levert mede een bijdrage aan het verminderen van financiële problemen van eigenaar-bewoners. Ook Verenigingen van Eigenaren kunnen bijvoorbeeld beter gaan functioneren. Die kennisoverdracht vindt plaats – gespreid over het land en over het jaar – tijdens cursusmiddagen/-avonden en omvat uiteenlopende onderwerpen met betrekking tot eigen woningbezit. In de totale cursuskosten van de VEH geeft VROM (sinds 1986) een bijdrage.

2.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.12. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:1 880 2801 729 4361 685 9441 804 6021 887 4261 867 6061 890 306
Uitgaven:1 860 3581 742 1191 685 3101 788 3281 865 5781 849 4511 867 651
Programma:1 794 6471 683 2081 634 6361 774 1961 851 5111 835 4011 853 601
Betaalbare woonkeuze huren:1 748 4971 645 4371 607 8181 754 0541 836 0521 818 7451 839 345
Huursubsidie1 628 7971 598 2011 561 3581 747 8281 830 2001 813 0001 833 600
Bijdrage huurlasten40 56440 24140 103    
Kostenvergoeding verhuurders415      
Bijdragen nieuwbouw huurwoningen6 4636 8706 3576 2265 8525 7455 745
Afkoopsubsidies NWI's72 031125     
Compensatie huurdersEnschede227      
        
Betaalbare woonkeuze kopen:41 38933 46723 22116 54511 86213 05910 659
Bevordering eigen woningbezit7121 0771 4121 7451 9622 3592 659
Bijdragen woningen marktsector en premiekoop40 57832 30021 80014 8009 90010 7008 000
Gewenningssubsidieregeling eigen woningbezit99909    
        
Versterking positie burger bij huur en koop:1 3711 4801 5081 5081 5081 5081 508
Subsidie woonconsumentenorganisaties1 3711 4801 5081 5081 5081 5081 508
        
Overig programma:3 3902 8242 0892 0892 0892 0892 089
Afkoopsubsidies woonwagens1 967      
Woonwagens4      
Kennisoverdracht, experimenten e.a.26454545454545
OnderzoekDGW401737737737737737737
Communicatie-instrumenten9921 325500500500500500
Nader aan te wijzen 717807807807807807
Apparaat:65 71158 91150 67414 13214 06714 05014 050
Apparaat:       
Juridische instrumenten310332327327327327327
Apparaat DGW15 12814 26712 65012 59612 53412 51912 519
Uitvoering huursubsidie48 50043 09636 485    
Uitvoering eigen woning-regelingen1 7731 2161 2121 2091 2061 2041 204
Ontvangsten:85 761116 43191 64078 541176 035257 836270 839

Toelichting:

Betaalbare woonkeuze huren

Het aandeel Huursubsidie circa betreft ruim 98% van de totale programmakosten. Deze budgetten laten een stijgende lijn zien als gevolg van sociaal economische factoren en daardoor te verwachten hogere aantallen aanvragen en een hogere gemiddelde subsidiebijdrage. Met name deze budgetten leveren een bijdrage aan het realiseren van de in het beleidsartikel 2 vermelde doelstellingen.

De budgetten van het instrument «bijdragen nieuwbouw huurwoningen» betreffen de uitfinanciering van openstaande verplichtingen en dragen niet bij tot het realiseren van de doelstellingen bij artikel 2.

Betaalbare woonkeuze kopen

De budgetten van de wet «Bevordering eigen woningbezit» zijn wederom aangepast als gevolg van de realisatie 2003.

De budgetten van het instrument «Bijdragen woningen marktsector en premiekoop» betreffen de uitfinanciering van openstaande verplichtingen en dragen niet bij tot het realiseren van de doelstellingen bij artikel 2.

Versterking positie burger

Ten aanzien van dit operationeel doel worden projectsubsidies verstrekt alsmede vergoedingen voor exploitatiekosten aan woonconsumentenorganisaties.

Ontvangsten

Het merendeel van de ontvangsten is het gevolg van terugvorderingen bij de huursubsidie. Het aandeel Huursubsidie betreft ca. 99%.

2.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 2.13. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven1 685 310 1 788 328 1 865 578 1 849 451 1 867 651 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -50 674 14 132 14 067 14 050 14 050 
3.Dus programma-uitgaven1 634 636 1 774 196 1 851 511 1 835 401 1 853 601 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht53%873 5351%22 7681%16 8521%17 5451%14 845
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0% 0%00%00%00% 
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)47%761 10199%1 751 42899%1 834 65999%1 817 85699%1 838 756
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%1 634 636100%1 774 196100%1 851 511100%1 835 401100%1 853 601

Toelichting:

De budgetflexibiliteit van artikel 2 is marginaal. Voor de programma-uitgaven zijn het uitsluitend de instrumenten met kleine budgetten zoals onderzoek, communicatie etc. waar enige flexibliteit mogelijk zou zijn.

De grote (huur)subsidiebudgetten zijn opgenomen onder beleidsmatig gereserveerd, omdat diegenen die aan bepaalde voorwaarden voldoen recht hebben op een subsidie.

Tabel 2.14. Doelmatigheidskengetallen huursubsidie. Aantallen en kosten beschikte aanvragen
 Realisatie 20032004Begroting 2005
Kosten (x € 1mln )   
Apparaatskosten VROM50,343,136,9
Kosten vergoeding verhuurders0,4n.v.tn.v.t.
Declaratiekosten Gemeenten Vangnetregeling8,78,58,5
Totaal kosten59,451,645,4
    
Aantal beschikte aanvragen   
aantal beschikkingen Huursubsidie1 195 7011 267 6401 267 640
aantal beschikkingen Vangnet39 29048 68848 688
aantal beschikkingen BEW202581766
    
Totaal aantal aanvragen1 235 1931 316 9091 317 094
    
Kosten per aanvraag (x € 1)4839,234,5

Toelichting:

De kosten per aanvraag laten een dalende trend zien. Weliswaar worden hogere aantallen aanvragen verwacht, maar door de afnemende uitvoeringskosten zullen de kosten per aanvraag dalen.

De uitvoeringskosten nemen af onder andere als gevolg van de taakstelling, het doelmatiger en efficiënter uitvoeren van de huursubsidie en het afschaffen van de kostenvergoeding verhuurders.

De huursubsidie-uitgaven worden jaarlijks in juli verplicht voor 100% voor het tijdvak juli–juli. Daarvan slaat 7/12 (58%) neer in datzelfde jaar en 5/12 (42%) in het jaar daarop. Doordat eerste aanvragen gedurende het hele jaar plaatsvinden, wordt in de tabel een percentage van 53% gehanteerd.

2.5. VBTB-paragraaf

Er zijn geen VBTB-verbeteringen voor de begroting 2006 voorzien.

Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen

3.1. Algemene beleidsdoelstelling

Bij de totstandkoming en verbetering van woningen en overige gebouwen wordt gestreefd naar duurzame kwaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiebesparing en verminderen van de milieubelasting van de woning of het gebouw. Binnen deze hoofddoelstelling worden de volgende operationele doelstellingen onderscheiden:

• Garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen;

• Verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen en het stimuleren van innovatie;

• Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw.

3.2. Operationele doelstellingen

3.2.1. Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen

De basis voor de bouwregelgeving is vastgelegd in de Woningwet. Het bouwvergunningproces en handhaving zijn de belangrijkste onderdelen van deze wet. De minimale kwaliteit voor woningen en andere gebouwen is vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Dit geldt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw. Door het stellen van duidelijke kaders waaraan een bouwvergunning moet voldoen en het formuleren van concrete eisen voor de bouwwerken wordt de toepassing en handhaving van de regelgeving makkelijker en beter.

De herijking van de bouwregelgeving in drie pakketten zoals aangegeven in de beleidsbrief over de toekomst van de bouwregelgeving (Agenda Bouwregelgeving 2002–2006, Tweede Kamer 2001–2002, 28 325, nr.1) heeft als doel een betere bescherming van de burger, betere aansluiting op de maatschappelijke behoeften en wensen en een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid ervan. Partijen worden nadrukkelijker aangesproken op de uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de bouwregelgeving. Hiermee wordt ook nadere invulling gegeven aan de onderwerpen beperking bureaucratie, vermindering regeldruk en verbetering handhaving zoals genoemd in het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het opstellen en beheren van de bouwregelgeving. Hierbij hoort eveneens heldere uitleg en communicatie rondom deze regelgeving. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren en handhaven van de bouwregelgeving. Maar uiteindelijk blijft de eigenaar van een gebouw zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bouwwerk.

Tabel 3.1. Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestatiesOperationeel doel: Garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen
Maatschappelijk effect:StreefwaardenPrestaties 2005
Verbeterde en vereenvoudigde bouwvergunning-procedures voor de burger en voor bedrijven.Vermindering van de administratieve lastenbinnen deze kabinetsperiode met 25%.Voorlichting inwerkingtreding wijziging van de Woningwet (pakket 2) per 1 juli 2005. De gemeenten hebben vervolgens een jaar om hun handhavingbeleidsplan vast te stellen. Indiening wetsvoorstel wijziging Woningwet (pakket 3) aan de Raad van State waardoor onder andere bouwgerelateerde vergunningprocedures beter op elkaar worden afgestemd (inwerkingtreding 2007).
   
  Indiening voorstel Amvb aan Raad van State met betrekking tot landelijke uniformering Gebruiksvoorschriften (pakket 3).
   
  Uitvoering en rapportage over de resultaten van de Praktijkproef Certificering Preventieve toets Bouwbesluitvoorschriften op basis waarvan ook besluitvorming over het al dan niet aanpassen van de bouwvergunningprocedure zal plaatsvinden.
   
  Communicatie over de ervaringen uit de pilots Servicegericht Werken.
   
  Uitvoeren van en communicatie met betrekking tot de resultaten van de praktijkproef gebouwdossier/woningprofiel alsook het formuleren van beleidsconsequenties.
   
  Uitvoering Helpdesk Bouwregelgeving.
   
  Uitvoering plan van aanpak (deel 2005) implementatie EU-richtlijn energieprestatie van gebouwen, waarin onder andere een Energie Prestatie Certificaat voor Woningbouw en utiliteitsgebouwen verplicht wordt gesteld.
   
  Communicatie model uniformering bouwleges (heffingsgrondslagen, tariefstructuur, tariefdifferentiatie en kostentoerekening) in samenwerking met de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten(VNG).
   
Minimum kwaliteit van woningen en overige gebouwenDe indicator voor de kwaliteit voor woningen en overige gebouwen (percentage woningen en overige gebouwen wat voldoet aan het bouwbesluit bestaande bouw/nieuwbouw) is niet op kosteneffectieve wijze beschikbaar. Daarvoor in de plaats zal periodiek een kwalitatieve evaluatie plaatsvindenVoorlichting inwerkingtreding wijziging van het Bouwbesluit per 1 juli 2005. Met deze wijziging wordt beoogd:• vermindering van regeldruk (schrappen van eisen) voor onderwijsfunctie en sportfunctie voor onderwijs, privacybepalingen en standplaatsgrootte woonwagens,• afstemming met andere voorschriften en beleid voor kinderopvang, met het Arbobesluit en voor plafondhoogte bestaande horeca,• aanscherpen van eisen: plafondhoogte u-bouw,• overig: correctie onjuistheden + actualisering. Voorbereiden van 2e wijziging van het Bouwbesluit 2003. Met deze wijziging wordt beoogd:• vermindering van regeldruk (schrappen van eisen): onder andere de eisen t.a.v. celgebouwen,• afstemming met andere voorschriften en beleid: onder andere brandveiligheid,• aanscherpen van eisen: onder andere EPC woningbouw naar 0,8 (inwerkingtreding 2007). Uitvoering plan van aanpak (deel 2005) implementatie voor Europese normen in Nederlandse regelgeving:• constructieve veiligheid(Eurocodes),• brandveiligheid,• energie,• CE-markering voor bouwproducten waarbij toenemende aandacht voor het markttoezicht op de CE markering (market surveillance) door de VROM-inspectie.

Toelichting op de tabel/veronderstellingen van het beleid

Energiecertificaat en Woningprofiel

In het kader van de op 4 januari 2003 gepubliceerde Europese Richtlijn «Energieprestaties in gebouwen», worden energieprestatie-certificaten voor woningen en utiliteitsgebouwen op moment van mutatie (= verkoop of verhuur) verplicht. Ook zijn in de richtlijn verplichtingen ten aanzien van periodieke keuringen van installaties opgenomen. Tot 2006 worden de noodzakelijke voorbereidingen getroffen om tijdig te kunnen voldoen aan deze richtlijn die op dat moment geïmplementeerd dient te zijn. Het gaat hierbij onder meer om: het opzetten en testen van een monitoringssysteem met betrekking tot de richtlijn, alsmede het aanwijzen/kiezen van een kwaliteitsborgingsysteem voor energiegerelateerde keuringen. De invoering van dit energiecertificaat hangt nauw samen met de veiligheidskeuring van gas- en elektra-installaties bij risicowoningen en de gedachte van het Overlegplatform Bouwregelgeving om een woningprofiel op te stellen. Het woningprofiel (voorheen aangeduid als «gebouwdossier») heeft als doel het inzicht bieden in de feitelijke kwaliteit van een bestaande woning middels een actuele en betrouwbare beschrijving van de belangrijkste gegevens inclusief een opgave op welke onderdelen een gebouw niet voldoet aan de bouwvoorschriften. Het streven is om zowel het energieprestatiecertificaat, als de veiligheidskeuring van de gas- en elektra-installaties onderdeel te laten zijn van het woningprofiel. Dit om te voorkomen dat een woning meerdere keren, voor deels verschillende aspecten door een deskundige «bekeken» moet worden.

Naleving

Gemeenten hebben een duidelijke taak bij de uitvoering van de bouwregelgeving. Meer transparant, pro-actief en servicegericht werken van gemeenten kan de effectiviteit van de bouwregelgeving vergroten. VROM kent drie sporen waarlangs gemeenten gestimuleerd worden de naleving van de regelgeving te bevorderen teneinde een verbetering van de bouwkwaliteit te realiseren:

– zorgdragen voor goede wet- en regelgeving,

– tweedelijnstoezicht (VROM-inspectie),

– faciliterende rol van VROM om eerstelijns toezichtstaken te bevorderen.

In 2003 en 2004 zijn pilots uitgevoerd bij gemeenten op het gebied van handhavingsbeleid, samenwerking, servicegericht bouw en woningtoezicht. In 2005 zal het accent liggen op het communiceren over de ervaringen uit de pilots naar gemeenten. De gemeenten zullen immers in 2005 hun beleidsvoornemens ten aanzien van de handhaving van de bouwregelgeving moeten formuleren. Voor veel gemeenten zal dat de eerste keer zijn.

Certificering van de Bouwbesluittoets

VROM verkent momenteel de mogelijkheden om de kwaliteit van bouwaanvragen te verbeteren door toepassing van certificering. Een zogenaamde Beoordelingsrichtlijn (BRL) is hiertoe ontwikkeld. Een bijkomend voordeel is dat bestuurlijke en administratieve lasten worden teruggedrongen voor zowel de aanvrager van een bouwplan als de toetsende gemeente. Indien op basis van de praktijkproef besloten wordt tot het aanpassen van de bouwvergunningprocedure leidt dit er toe dat – op vrijwillige basis – gecertificeerde bureaus bouwplannen kunnen indienen, die dan niet meer door de gemeente aan de technische bouwvoorschriften behoeven te worden getoetst.

Administratieve lasten

De Rijksoverheid streeft naar vermindering van de administratieve lasten voor de burger en bedrijven, die voortvloeien uit wet- en regelgeving. VROM draagt bij aan de rijksbrede taakstelling om binnen deze kabinetsperiode een administratieve lastenverlaging van 25% te bereiken (Kamerstukken II, 2003–2004 29 383 nr. 11). Binnen het VROM-brede project «Herijking regelgeving» draagt de bouwregelgeving 41 miljoen euro bij aan de administratieve lastenvermindering over de periode 2003–2007.

Tabel 3.2. Beleidsevaluaties
Voorgenomen beleidsevaluaties en onderzoekenJaar
Operationeel doel: Garanderen van de minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen 
Onderzoek naar de administratieve lasten bij vergunningaanvragen (Actalonderzoek)2005
Monitoringsonderzoekbouwbesluit (jaarlijks)2005
Evaluatie woningwet2006

3.2.2. Verbeteren van de kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie

VROM stelt zich tot doel bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen boven het minimum niveau zoals dat is vastgelegd in het Bouwbesluit 2003 en voorzover dat niet bereikt kan worden met regelgeving. Daarnaast streeft VROM ernaar om innovatie die bijdraagt aan verbeteringen van gebouwen of het bouwproces te stimuleren.

De beleidsinzet voor 2005 concentreert zich op de volgende onderwerpen:

a. (Brand)veiligheid: De verantwoordelijkheid van de Minister van VROM is zorgdragen dat regelgeving aansluit op de ontwikkelingen in de gebouwde omgeving;

b. Energiebesparing (CO2-reductie gebouwde omgeving). De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het behalen van de energiedoelstellingen in de sector gebouwde omgeving;

c. Gezondheid (binnenklimaat). De Minister van VROM heeft tot taak een minimale kwaliteit van de gezondheidsaspecten van een gebouw te waarborgen.

Tabel 3.3. Maatschappelijke effecten, streefwaarden en prestatiesOperationeel doel: Verbeteren van de kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie
Maatschappelijk effectStreefwaardenPrestaties 2005
Verbeterd Brandveiligheidniveau van gebouwenAantal van 38 doden/799 gewonden per jaar bij branden in woningen neemt niet toe (* = excl. Brandweerpersoneel en mbt referentiejaar 2000 (CBS)). Voor overige gebouwen zijn nog geen statistische gegevens beschik- baarAnalyse voor aanpassing regelgeving afwijkende bouwvormen i.h.k.v. brandveiligheidt.a.v.:– hoogbouw > 70 m.;– grote brandcompartimenten > 1000 m2
Uitwerking keuring risicowoningen gas- en elektra-aansluitingen (TK 2003–2004 28 325 nr.4).
Monitor risico's gas- en elektra-aansluitingen.
Voorlichting risico's gas- en elektravoorzieningen.
   
Beperkte CO2-emissie in de sector gebouwde omgeving.Emissieplafond van 29 Mton in 2010 (TK 2003–2004 28 240 nr. 4).Onderzoek mogelijke aanscherping EnergiePrestatieCoëfficient (EPC) utiliteitsbouw. Uitvoering Energie Premie Regeling (EPR) 2005 op basis van herijking beleid 2005. Uitvoering «Kompas voor energiebewust wonen 2005». Coördinerend en doelgroepgericht activiteitenprogramma voor kennisoverdracht, procesondersteuning, instrumentontwikkeling (budget € 6 mln).Uitvoering 3de tender Tenderregeling Energiebesparinghuishoudens met een laag inkomen(TELI). Monitoring effecten verhoging van de Regulerende Energiebelasting (REB) per 1 januari 2005. Uitvoering van het Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting (PIT), een stimuleringsprogramma voor onderzoek naar en toepassing van CO2-reducerende (energiebesparende) technieken in rijksgebouwen.
   
Verhoogd gezondheidsniveau in gebouwen.Een gekwantificeerde en kosteneffectieve indica- tor voor de gezond- heidskwaliteit van woningen ontbreekt. Periodiek zal daarom kwalitatief evaluatieonderzoek plaatsvinden.Presentatie uitkomsten inventarisatie kwaliteit m.b.t. gezondheid in de bestaande woningvoorraad.
Analyse consequenties inventarisatie kwaliteit m.b.t. gezondheid voor onder andere de regelgeving.
   
 In 2006 100% woningen met loden leidingen gesaneerd in sociale woningvoorraad.In 2006 80% woningen met loden leidingen gesaneerd in de particuliere woningvoorraad.Afgeven saneringsbeschikkingen loden leidingen. In verband met vertragingen in de uitvoering van de stimuleringsregeling «Saneren loden drinkwaterleidingen» in 2003, is de regeling met een jaar verlengd tot 1 januari 2006.
   
Vermindering negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen. Een gekwantificeerde en kosteneffectieve indica- tor voor de vermindering van negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen ontbreekt. Periodiek zal daarom kwalitatief evaluatieonderzoekplaatsvinden.Proefnemingen met vormen van gekwantificeerde milieueffecten van materiaaltoepassingen bij bouwprojecten in de praktijk.
Toepassing door de RGD van de in 2004 ontwikkelde systematiek voor de berekening van milieubelasting van gebouwen (pilot).
Uitvoering subsidie- en voorbeeldprogramma «Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen» (IFD). De nadruk zal vooral liggen op kennisoverdracht uit voorbeeldprojecten.

Toelichting op de tabel/veronderstellingen van het beleid

Brandveiligheid

In de bouwpraktijk wordt bij verschillende bouwvormen (bijv. hoogbouw, grote brandcompartimenten) geworsteld met de wijze waarop de brandveiligheid gerealiseerd moet worden. Nadere analyse moet de bouwpraktijk handreikingen bieden om dit te vereenvoudigen.

In 2003 zorgden een aantal gasexplosies voor media-aandacht voor dit onderwerp. Dat heeft geleid tot overleg tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Minister van VROM hoe op adequate wijze kon worden omgegaan met de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in woningen (zie kamerstukken II, 2003–2004 28 325 nr. 5). In 2004 en 2005 wordt gewerkt aan de uitwerking van deze afspraken.

Reductie CO2-emissies Gebouwde Omgeving (Energiebesparing)

Zoals in het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Balkenende II is aangegeven, blijft het behalen van de doelstelling plaatsvinden op de meest kostenefficiënte wijze. Dit is met name gericht op de bestaande gebouwenvoorraad; zowel kwantitatief (er is meer bestaande bouw dan nieuwbouw) als kwalitatief (oudere gebouwen zijn over het algemeen minder energiezuinig dan nieuwe) is in dit segment de grootste winst te halen.

Begin 2004 is een ex-post-evaluatie van het klimaatbeleid in de sector Gebouwde Omgeving in de periode 1995–2002 gereed gekomen («Evaluatie van het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving 1995–2002, Ecofys 2004). De Tweede Kamer is schriftelijk geïnformeerd over de conclusies. Te samen met de »referentieraming energie, klimaat en verzurend emissies 2003–2020« welke in het najaar 2004 zal verschijnen, zal herijking van het beleid voor 2005 in overweging genomen worden. De prestaties aanscherping van de EPC Woningbouw in 2006 en implementatie van de EU-richtlijnen energieprestatie van gebouwen zijn reeds genoemd bij de eerste operationele doelstelling van dit artikel.

Gezondheid in gebouwen

Knelpunt bij het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van het binnenmilieu is het ontbreken van voldoende inzicht in het niveau van de gezondheidskwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Een van de acties in het kader van het actieprogramma Gezondheid en Milieu is bedoeld om dat inzicht te verbeteren. Op basis van deze resultaten wordt bezien of gericht actie moet worden ondernomen om de gezondheidskwaliteit van bepaalde delen van de woningvoorraad te verbeteren.

Gebouwen en milieu

VROM streeft naar een vermindering van de negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen en overige bouwwerken. Hiervoor is kwantificering van de milieueffecten van gebouwen en materialen noodzakelijk. Het gaat hierbij om milieueffecten van bouwwerken en bouwmaterialen die ontstaan bij productie, transport, bouw, instandhouding (gebruik) en beheer, sloop, afvalverwerking en hergebruik van afval naar bouwstof. Dit kan worden uitgedrukt in milieubudgetten, milieu-effecten etc.

Tabel 3.4. Beleidsevaluaties
Voorgenomen beleidsevaluaties en onderzoekenJaar
Operationeel doel: Verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen en het stimuleren van innovatie 
Onderzoek naar het onderdeel vluchten i.h.k.v. brandveiligheid2005
Monitor risico's gas – en elektravoorzieningen2005
Onderzoek aanscherpen EPC utiliteitsbouw2005
Evaluatie PIT2007
Inventarisatie gezondheidskwaliteit in gebouwen2005
Evaluatie regeling sanering loden leidingen2006
Evaluatie IFD bouwen2005

3.2.3. Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw

Het beleid en de praktijk inzake aanbestedingen worden sinds de parlementaire enquête bouwnijverheid door VROM gecoördineerd voor de vier bouwdepartementen; Defensie, V&W, LNV en VROM. Het doel van coördinatie rijksopdrachtgeversschap voor bouwwerken is om intern en extern de belangen van aanbestedende diensten op het vlak van inkoop te bundelen en versterken. Dit betreft bijvoorbeeld het aanpassen van het aanbestedingsreglement werken; de afstemming op het terrein van aanbestedingsbeleid; de nieuwe aanbestedingswet die door EZ wordt opgesteld en het praktisch uitvoering geven aan de beleidsregels uitsluiting en integriteit. Verder wordt de inzet qua financiën en personeel van de aanbestedende diensten voor het Kenniscentrum Aanbesteden Bouw (KCAB) afgestemd. Ook de opstelling binnen de Regieraad voor de Bouw moet het gewenste vernieuwingsproces en de cultuuromslag in de bouw gaan aanzwengelen. Het KCAB en de Regieraad zelf zijn opgenomen onder artikel 1.

Tabel 3.5. Prestaties, maatschappelijke effecten en streefwaardenOperationeel doel: Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw
Maatschappelijk effect:StreefwaardenPrestaties 2005
Aanbesteden van werken vindt plaats zonder dat aannemers onderling prijsafspraken maken.Geen opdrachten aan aannemers die zich schuldig hebben gemaakt aan niet-integer gedrag.Coördinatie aanbesteden werken voor de departementen Defensie, V en W, LNV en VROM.
Voldoende vakgeschoolde instroom in de bouw.3000 leerlingen voor leerling-bouwplaatsen in 2005.Uitvoering stimuleringsovereenkomst leerlingbouwplaatsen.
Instroom en behoud van vakgeschoolde vrouwen in de bouw.20 000 vrouwen zijn in 2005 in de bouwsector werkzaam.Uitvoeren subsidieregeling «Vrouwen in de bouw».
Tabel 3.6. Beleidsevaluaties
Voorgenomen beleidsevaluaties en onderzoekenJaar
Operationeel doel: Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw 
Evaluatie regeling stimulering leerlingbouwplaatsen2008

3.3. Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 3.7. (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:111 005184 78852 54325 46118 70418 54018 540
Uitgaven:280 686333 161202 538188 278168 833167 608167 609
Programma:276 910328 318199 304185 107165 670164 449164 450
Garanderen minimale kwaliteit woningen en gebouwen:48000000
Toegankelijkheid Rijkshuisvesting48      
        
Verbeteren kwaliteit woningen en gebouwen en stimuleren innovatie:117 934173 32943 46630 71011 58610 16510 166
Duurzaam bouwen 25     
Regeling sanering loden leidingen8481 5961 082    
EnergiebesparingRijkshuisvesting2 5991 3141 543772326  
Duurzaam bouwen Rijkshuisvesting515290     
Regeling Energiebesparing huishoudens met lagere inkomens1 7661 5802 435916681  
Programma energiebudgetten25 32317 91717 13714 00210 19910 16510 166
Energiepremieregeling(EPR)84 744149 00020 00014 500   
Innovatief bouwen2 1391 6071 269520380  
        
Coördinatie bouwbeleid:1 8771 9531 7051 7051 7051 9051 905
Coördinatie bouwbeleid1 8771 9531 7051 7051 7051 9051 905
        
Overig programma:157 051153 036154 133152 692152 379152 379152 379
Budget BWS 1992–1994152 247147 715149 093149 082149 069149 069149 069
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht2 6391 8661 8361 771923923923
OnderzoekRGD255451295295295295295
OnderzoekDGW1 6712 7542 6591 2941 8421 8421 842
Communicatie-instrumenten239250250250250250250
Apparaat:3 7764 8433 2343 1713 1633 1593 159
Apparaat:       
Juridische instrumenten310330325325325325325
Apparaat DGW3 4664 5132 9092 8462 8382 8342 834
Ontvangsten:1 782000000

Toelichting:

Het grootste deel van de uitgaven vindt zijn wettelijke basis in het Besluit woninggebonden subsidies (BWS 1992–1994) met als doelstelling de stimulering van een gedifferentieerd woningaanbod en het bevorderen van nieuwbouw en ingrijpende woningverbetering.

Voorts is op dit artikel sprake van een substantieel budget voor het verbeteren van de kwaliteit van woningen en gebouwen en het hierbij stimuleren van innovatie. Bij deze operationele doelstelling zijn de belangrijkste subsidie-instrumenten de Energiepremieregeling en het Programma Energiebudgetten.

3.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 3.8. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven202 538 188 278 168 833 167 608 167 609 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -3 234 3 171 3 163 3 159 3 159 
3.Dus programma-uitgaven199 304 185 107 165 670 164 449 164 450 
Waarvan op 1 januari 2005:          
           
4.Juridisch verplicht86%171 97983%154 01992%152 02492%150 47292%150 472
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%1760%3170%1360%1360%136
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)13%27 14915%30 7718%13 5108%13 8418%13 842
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld0%02%00%00%00%0
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%199 304100%185 107100%165 670100%164 449100%164 450

Toelichting:

Als gevolg van de uitfinanciering van op basis van het BWS 1992–1994 in het verleden aangegane langdurige verplichtingen is de budgetflexibiliteit binnen artikel 3 beperkt. De beleidsmatig gereserveerde gelden betreffen met name de Energiepremieregeling en het Programma Energiebudgetten.

3.5. VBTB-paragraaf

Indicator voor verbetering naleving van bouwgerelateerde voorschriften

Voor de ontwikkeling van deze indicator en kwantificering van de streefwaarde zal voor wat betreft het aspect handhaving, gebruik worden gemaakt van de jaarlijkse gemeente-onderzoeken van de VROM-inspectie.

Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing

4.1. Algemene beleidsdoelstelling

De woningmarkt functioneert momenteel moeizaam en zit voor sommige groepen woningzoekenden zelfs op slot. De woningproductie is op een historisch laagtepunt gekomen. Tegelijkertijd stagneert de doorstroming in zowel de huur- als de koopsector. Starters op de woningmarkt kunnen daardoor steeds moeilijker instromen.

Mede door de stagnatie van de woningproductie komt ook de herstructurering van wijken moeizaam op gang (door gebrek aan «schuifruimte»). Als de herstructurering en de woningproductie (in en aan de steden) niet beter op gang komen, zal de uitstroom van midden- en hogere inkomens uit de steden niet tot staan worden gebracht en het sociale kader in de herstructureringswijken verdwijnen, met alle risico's van dien voor de leefbaarheid in die wijken. Prioriteit wordt daarom gegeven aan:

• het verhogen van de woningproductie (zie Kamerstukken II 2003–2004, 29 200 XI, nr. 3);

• een impuls geven aan de herstructurering, met name in de 56 wijken (zie o.m. Kamerstukken II 2003–2004, 29 200 XI, nr. 17).

Verantwoordelijkheid minister

De minister zorgt ervoor dat de randvoorwaarden voor het goed functioneren van de woningmarkt aanwezig zijn. De Minister is er voor verantwoordelijk dat:

• het beleid met betrekking tot de stedelijke vernieuwing wordt ontwikkeld en uitgedragen;

• partijen worden aangesproken en gestimuleerd op het nakomen van de gemaakte, en nog te maken, bestuurlijke afspraken over de stedelijke vernieuwing;

• de Tweede Kamer over de voortgang van de afspraken en de uitvoering wordt geïnformeerd;

• en dat, wanneer daartoe aanleiding is, tot aanvullende maatregelen wordt overgegaan om de realisatie van de beleidsdoelstellingen dichterbij te brengen (onder andere het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving).

Doelgroep

Zowel bij nieuwbouw als bij herstructurering zijn de inspanningen gericht op zichtbare resultaten voor de burgers. Het beleid richt zich primair op andere overheden, corporaties en marktpartijen die verantwoordelijk zijn voor de daadwerkelijke uitvoering.

4.2. Operationele doelstellingen

Er worden twee operationele doelstellingen onderscheiden:

1. het verhogen van de woningproductie en

2. de herstructurering van woonwijken.

4.2.1. Verhogen woningproductie

Tabel 4.1. Maatschappelijke effecten, indicatoren en streefwaardenOperationeel doel: verhogen woningproductie
Maatschappelijk effectIndicatoren en streefwaarden
Uitbreiding woningvoorraadIn 2005, minimaal 70 000 nieuwbouwwoningen.Meetniveau: landelijk totaal (Bron: CBS) Woningproductie 2005 t/m 2009 conform woningbouw-afspraken.Meetniveau: Kaderwetgebieden, overige stedelijke regio's en overig Nederland. (Bron: CBS)
  
Daling woningtekortPer 2010 dient het woningtekortte zijn teruggebracht tot 1,5 a 2%.Meetniveau: landelijk totaal; Kaderwetgebieden; overige stedelijke regio's; overig Nederland. (Bron: Primos 2003)
  
Beter evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarktDe vraagdruk op de woningmarkt (onderscheiden naar centrum stedelijk, groenstedelijk, buitencentrum, en totaal); moet afnemen (t.o.v. WBO 2002; WON 2005).Vraagdruk is gedefinieerd als de urgente vraag versus vrijkomend aanbod. Een hogere waarde impliceert een grotere spanning op de woningmarktMeetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal; landelijk totaal. (Bron: WBO; Woonmilieudatabase; WON) Woning-overschot/-tekort aan huur- en koopwoningen moet afnemen (t.o.v. WBO 2002; WON 2005).Meetniveau: landelijk; stedelijke regio's; G-4 totaal; G-26 totaal. (Bron: WBO;WON)
  
Toename midden en hoge inkomens in grote stedenToename moet procentueel meer bedragen dan in geheel Nederland.Meetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal.(Bron: WBO 2002; WON 2005) Aandeel middeldure en dure woningen moet toenemen (t.o.v. WBO 2002; WON 2005)Meetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal (Bron: WBO; WON)
  
Bevordering doorstroming ten behoeve van doelgroepSlaagkans lage inkomensgroepen op betaalbare woning; moet toenemen (t.o.v. WBO 2002; WON 2005)meetniveau: landelijk, G-4 totaal en G-26 totaal. (Bron: WBO; WON) Percentage goedkope voorraad bezet door doelgroep; moet toenemen (t.o.v. WBO 2002; WON 2005)Meetniveau: landelijk, G-4 totaal en G-26 totaal. (Bron: WBO; WON)

Toelichting:

Uitbreiding woningvoorraad

In de periode 2005 tot en met 2009 moeten 380 000–420 000 woningen worden gebouwd (waarvan 70 000 in 2005). Daartoe zijn in 2004 met de provincies, kaderwetgebieden en G30 woningbouwafspraken gemaakt (op het niveau van de afzonderlijke stedelijke regio's). Circa 75% van de woningbouwopgave 2005–2009 (= 285 000–315 000 woningen) dient in deze stedelijke regio's te worden gerealiseerd en circa 25% (95 000–105 000) in de meer landelijke gebieden. Voor deze meer landelijke gebieden zijn met betrekking tot de verstedelijking geen prestatieafspraken gemaakt. Bij de woningbouwopgave 2005–2009 is een trendmatig niveau van sloop/vervangende nieuwbouwopgave verondersteld van circa 80 000 woningen (= 16 000 per jaar).

Beter evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt

In elke regio wordt ernaar gestreefd het woningtekort terug te brengen en het evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt te verbeteren. Evenwicht tussen vraag en aanbod betreft onder andere het weer, blijvend, aan de stad (in de G-30) binden van midden en hogere inkomens en de huisvesting van lage inkomensgroepen in de omliggende gemeenten. Regionale afstemming van de woningbouw-programmering tussen de centrale stad en de regiogemeenten is daarbij noodzakelijk. De regio is zelf verantwoordelijk voor deze afstemming.

Beleidsprestaties 2005

Tabel 4.2a. Beleidsprestaties en streefdata: Verhoging woningproductie
BeleidsprestatieStreefdatum
Stimuleren door prestatiegerichte inzet van BLS en monitoren van de voortgang van de woningbouw/woningbouwafspraken2005–2009Continue
  
Inzet van VROM-aanjaagteams op locaties; zij zorgen voor inbreng van extra ervaring en deskundigheden en voor bespoediging van het besluitvormingsproces.Continueren
  
Stroomlijnen en vereenvoudigen van bouwgerelateerde wet- en regelgeving (Brede Herijking VROM-regelgeving)Afgerond 2006
  
Monitoren van en intervenieren in overige (internationale) wet en regelgeving ter voorkoming van belemmeringen in het bouwproces.Afgerond 2006
  
Voldoende streek-en bestemmingsplancapaciteit (Nota Ruimte), zodat aan de realisatie van de vraag naar voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen kan worden voldaan.Monitoring in 2005 in gang gezet
  
Afspraken met corporaties over investeringen in nieuwbouw (en herstructurering), in het kader van het lange termijn huurbeleidIn 2004–2005
  
Beoordeling van door budgethouders ingediende eindverantwoording Vinex-convenanten 1995–2004 (onderdeel BLS)In 2005 wordt de TK geinformeerd
  
Maatwerkafspraken. Op grond van het artikel «planologische- en woningbouw-knelpunten» kunnen maatwerk-afspraken met bouwgemeenten binnen de stadsgewesten worden gemaakt om specifieke problemen bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties te ondervangen.Indien nodig
  
Bijeenkomsten en publicatiesContinue
  
Ondersteuning particulier opdrachtgeverschapContinue

Toelichting:

Woningbouwafspraken 2005–2009

In de periode 2005 tot en met 2010 zal ieder jaar na het verschijnen van de CBS-statistiek gereedgemelde woningen, een jaarlijkse monitoring en evaluatie plaatsvinden van de woningproductie en ontwikkeling van de plancapaciteit. De jaarlijkse monitoring dient de factoren die de woningproductie bevorderen en/of beletten in kaart te brengen. Op basis hiervan zal de balans worden opmaakt zodat tijdig, indien nodig, beleidsmaatregelen getroffen kunnen worden.

Voor de lange termijn zal, op basis van het hoge ruimtedrukscenario (HRT) en de woningbehoefte volgens de Primos-middenprognose, worden beoordeeld of er per provincie voldoende en bij de vraag aansluitende ruimte voor nieuwbouw (en herstructurering) wordt gereserveerd.

Beoordeling eindverantwoording Vinex-convenanten 1995–2004

In 1994 zijn met de kaderwetgebieden en provincies convenanten afgesloten over de in stadsgewestelijk verband te realiseren verstedelijkingsopgave in de periode 1995 t/m 2004. Onderdeel van deze Vinex-convenanten is de woningbouwopgave waarvoor door het Rijk bijdragen op grond van het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS) beschikbaar zijn gesteld. In 2005 zal de eindverantwoording BLS door de budgethouders (provincies en Kaderwetgebieden) en de beoordeling daarvan, door VROM, plaatsvinden. De Tweede Kamer zal over de voortgang van de woningbouwopgave en de BLS-eindverantwoording worden geïnformeerd.

Ondersteuning particulier opdrachtgeverschap

Als onderdeel van de woningbouwafspraken 2005–2009 wordt het particulier opdrachtgeverschap actief ondersteund door middel van een stimuleringspremie voor eigenbouw. In 2003 is met een financiële bijdrage van VROM het Informatie Centrum Eigen Bouw geopend. In dit centrum richten vier kennisinstellingen zich op burgers, gemeenten en andere betrokkenen bij de eigenbouw. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat dit centrum zich ook richt op de ondersteuning van het particulier opdrachtgeverschap in stedelijke gebieden. Dat geldt met name bij de praktische uitwerking van de woningbouwafspraken. Naast dit landelijke centrum hebben inmiddels tien grote gemeenten lokale informatiecentra annex bouwbureaus opgericht om bewoners te ondersteunen bij eigenbouwprojecten.

De financiële bijdrage (ad circa € 0,4 miljoen) die in 2005 door VROM aan het Informatie Centrum Eigen Bouw wordt geleverd is opgenomen onder beleidsartikel 3 aangezien de hieraan ten grondslag liggende verplichting in 2003 op beleidsartikel 3 is vastgelegd. Met ingang van 2005 wordt het beleid gericht op het bevorderen van «eigenbouw» op beleidsartikel 4 opgenomen in verband met de directe relatie met de woningbouwafspraken.

Tabel 4.2b. Beleidsprestaties en streefdata: Grondbeleid (Nota Grondbeleid en Nota Ruimte)
BeleidsprestatieStreefdatum
Grondexploitatieregeling.Dit betreft de introductie van een kostenlijst voor grondexploitatie en een vergunningen-stelsel.Wetsvoorstel in 2005.Inwerkingtreding in 2006 als onder- deel van de WRO.
  
Concurrentie-bevordering.De regering is voorstander van het verbeteren van de marktwerking op ontwikkelingslocaties. Tijdens de Kamerbehandeling van de Nota Grondbeleid (mei 2001) is de vraag aan de orde geweest of een verplichting tot concurrentiebevordering moet worden ingevoerd. Het Kabinet heeft in 2004 zijn stand- punt hierover bepaald. Daarbij zijn o.m. een aantal te ondernemen activiteiten, ter bevordering van de concurrentie, aangege- ven.Nadere uitwerking acties uit kabinetsstandpunt in 2005
  
Stedelijke herverkaveling.Een van de oorzaken waardoor de voortgang van de stedelijke vernieuwingvertraging oploopt is versnipperd eigendom. Als faciliterend grondbeleidsinstrument wordt daarom de invoering van stedelijke herverkaveling overwogen.Pilotproject in 2005 Wetsvoorstel in 2006
  
Integrale herziening Wet voorkeursrecht gemeenten– aanpassing aan wet Dualisering gemeenten/Algemene wet bestuursrecht/Wet RO– verkenning beperkt voorkeursrecht provincies en RijkAfgerond in 2005 e.v.
  
Onteigeningswet.Onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie wordt gewerkt aan het vereenvoudigen en versnellen van de procedures voor onteigening, teneinde belemmeringen voor de woningproductieweg te nemen. De gemeenten – maar ook het rijk en de provincie – krijgen naast de bevoegdheid op basis van het bestemmingsplan ook de bevoegdheid om te onteigenen op basis van een projectbesluit.Wetsontwerp in 2005 naar de TK
  
Regionaal kostenverhaal en verevening.In 2004 is onderzoek gedaan naar de vraag of (en zo ja, hoe) instrumenten voor regionaal kostenverhaal en verevening vorm gegeven kunnen worden.Uitwerking van het kabinetsstandpunt in 2005
Voorgenomen evaluatieonderzoekStreefdatum
Bestuurlijk evaluatie-overleg over woningbouwafspraken2005–2009Jaarlijks (m.i.v. 2005)
Nadere evaluatie van de effectiviteit van de acties ter verhoging woningproductie2006–2009

Om de voortgang van de woningproductie in de stedelijke regio's te monitoren is ondermeer met betrokken partijen afgesproken periodiek de balans op te maken: wat gaat goed en wat niet? Welke belemmeringen zijn daarvoor aan te wijzen en wat kan er (door VROM) gedaan worden om die belemmeringen weg te nemen en weer voortgang te boeken?

Daarnaast wordt de voortgang van de woningproductie gevolgd via de jaarlijkse CBS-realisatiecijfers.

De resultaten van de monitoring van de voortgang van de woningproductie en de door de VROM aanjaagteams opgedane ervaring en kennis worden gericht verspreid doormiddel van bijeenkomsten en publicaties.

4.2.2. Herstructurering van woonwijken

Als instrument voor herstructurering is sinds 2000 het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) beschikbaar. Doel van het ISV is de stedelijke vernieuwing te stimuleren. Hierbij gaat het ondermeer om inspanningen die zijn gericht op het vasthouden van midden en hogere inkomensgroepen in de steden, de toename van de kwaliteit van de woningen en van de openbare ruimte (met name in de aandachtswijken en in de wijken die in de problemen dreigen te komen), de toename van de tevredenheid van bewoners met hun woning en woonomgeving en het niet verder laten toenemen van de concentratie van lage inkomensgroepen in sommige wijken. Om het tempo van de stedelijke vernieuwing te verhogen wordt samen met gemeenten bijzondere aandacht gegeven aan 56, zogeheten, prioriteitswijken.

Tabel 4.3. Maatschappelijke effecten: indicatoren en streefwaardenOperationeel doel: herstructureringwoonwijken
Maatschappelijk effectIndicatoren en streefwaarden*
Het verbeteren van de kwaliteit van de leef- omgevingTevredenheid met directe woonomgeving moet toenemen Tevredenheid met groen- en speelvoorzieningen moet toenemen Overlast van stank, geluid en vuil moet afnemen Meetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal; niet-rechtstreekse gemeenten totaal (per provincie)(Bron: WBO 1998 en 2002; WON 2005)Verhuisgeneigdheid vanwege fysieke aspecten van de woning moet afnemen Verhuisgeneigdheid vanwege fysieke aspecten van de woonomgeving moet afnemen Meetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal; niet-rechtstreekse gemeenten totaal (per provincie)(Bron: WBO 1998 en 2002; WON 2005)
  
Het binden van midden- en hoge inkomens aan de stadInkomens-index (kengetal) moet afnemen. De inkomensindex geeft aan welk deel van de bevolking zou moeten verhuizen teneinde een gelijkmatige spreiding van inkomensgroepen over de stad te bewerkstelligen. Als de indexwaarde nul is, is sprake van een volledig gelijkmatige spreiding. Meetniveau: G-4 afzonderlijk; G-4 totaal; G-26 totaal(Bron: VOIS/CBS)
  
Versnelling herstructurering56 wijkenIn 2005 in alle wijken met uitvoering gestart.

* Een aantal indicatoren bij de outcome-doelstellingen in het kader van het grotestedenbeleid is nog in ontwikkeling. In verband hiermee kunnen deze indicatoren nog worden aangepast. E.e.a. zal dan in de ontwerpbegroting 2006 worden verwerkt.

Beleidsprestaties 2005

Tabel 4.4. Beleidsprestaties en streefdata: herstructureringwoonwijken
BeleidsprestatieStreefdatum
ISV-I (2000–2004)– In kader van GSB-beleid, verantwoording afleggen over invulling verantwoordelijkheid voor stedelijke vernieuwing (rapportage over doelbereik opgaven ISV-I (2000–2004); G-30 en niet-rechtstreekse gemeenten)– Beoordeling van eindverantwoordingen ISV-I; G-30– Definitieve vaststelling financiële bijdragen ISV-I; G-30 (circa € 1,7 mrd)begin 2006 in 2005in 2005
  
ISV-II (2005–2009) (zie toelichting)Voor deze periode is € 1 314 miljoen beschikbaar (exclusief Impulsbudget ISV). De tussen lokale partijen afgesproken prestaties over de 56 wijken zijn in de (in 2004, in relatie tot de woningbouwafspraken, opgestelde) MOP's opgenomen.in 2005
Begin 2005 worden met de G-30 de convenanten ISV2/GSB3 gesloten. De toekenningen van het ISV-II budget vinden plaats onder voorbehoud van afrekening ISV-I.Enkele maanden later beoordelen de provincies de MOP's van de niet-rechtstreekse gemeenten en kennen vervolgens de budgetten aan deze gemeenten toe.  
  
Stimuleren van uitvoering prestatieafspraken 56 wijken door:– inzet impulsteams– inzet impulsbudget– bevorderensamenhangende aanpak sociaal/fysiek (zie beleidsartikel 5)– bevordering matching (o.m. stimuleren inzet afsprakenkader kostenverdeling)– monitoren voortgangin 2005
  
Publicatie regeling Impulsbudget ISV-IIIn 2005
  
Toedeling Impulsbudget ISV-II.Van het totale ISV-budget voor de periode 2005–2009 is € 110 miljoen niet op voorhand verdeeld. Het grootste deel van dit budget (€ 90 miljoen) is gereserveerd voor impulsen ter versnelling van de herstructurering in de G 30, met name in de 56 wijken. € 10 miljoen is gereser- veerd voor soortgelijke impulsen in de niet-rechtstreekse gemeenten en de resterende € 10 miljoen zijn bedoeld voor het oplossen van onvoor- ziene knelpunten op het gebied van stedelijke vernieuwing.In 2005
  
Integrale behoefteraming stedelijke vernieuwing2010–2014.– In 2007 worden de resultaten en de daarop gebaseerde beleidsconclusies gepresenteerd van een nieuwe integrale behoefteraming stedelijke vernieuwing voor de periode 2010 t/m 2014.– Uitwerking onderzoeksopdracht hiertoe, en selectie onderzoekbureau.In 20072005
  
Voorlichting en kennisoverdacht inzakeIn 2005
– best practises IPSV– resultaten uitvoering 56 wijken (voorbeeldwerking)– afzonderlijke faciliteiten wijkaanpak (i.s.m. Kenniscentrum KEI) 
– bijeenkomsten met betrokkenen 

Toelichting:

ISV-I en ISV-II

Uitgangspunt is dat 100% van de in de MOP's overeengekomen prestaties zijn/worden gehaald. De MOP's zijn qua doelstelling sterk verschillend. Met de gemeenten worden de MOP's verantwoordingsgereed gemaakt. Streefwaarde bij ISV-II (2005–2009) is dat de opgaven op gebied van wonen in 2010 zijn gehaald.

Matching

Voor de opgave in de stedelijke vernieuwing zijn omvangrijke investeringen noodzakelijk. Voor een belangrijk deel worden deze gedragen door de woningcorporaties. Wanneer de direct betrokken corporaties zelf niet over voldoende investeringsmiddelen kunnen beschikken, is het noodzakelijk dat de corporatiesector als geheel deze verantwoordelijkheid op zich neemt. Eventuele tekorten bij corporaties in de 56 wijken moeten door de sector worden opgelost (matching/projectsteun). Het Rijk zal, indien onverhoopt nodig, via daartoe geëigende stappen, deze verantwoordelijkheid tot uitvoering laten komen.

Om meer inzicht te krijgen in het investeringsgedrag van verhuurders en de randvoorwaarden waaronder deze investeringen tot stand kunnen komen wordt in 2005 nader onderzoek verricht. Specifiek zal hierbij ook aandacht worden besteed aan het maatschappelijk rendement van sociale verhuurders op het terrein van herstructurering, ouderenhuisvesting en zorg, en buurt en wijkvoorzieningen (zie ook artikel 5).

Evaluatieprogrammering

Tabel 4.5. Voorgenomen evaluatieonderzoek
 Streefdatum
Doeltreffendheid ISV-Iaan de hand van de in juli door de G30 in te dienen verantwoording over de meerjarenperiode 2000 t/m 20042005; rappor- tage aan TK in 2006
  
Mid-term review (in kader GSB-beleid)waarbij de steden beleidsinformatie wordt gevraagd over de voortgang van de afgesproken resultaten.2007
Eind-evaluatie IPSVMedio 2005
  
Evaluatie aanpak 56 wijken2006

De ontwikkelingen in de 30 grote gemeenten worden gevolgd met gebruikmaking van de monitor ISV-1 en voor ISV-II met de monitor GSBIII.

VROM zal de voortgang van de herstructurering in de 56 wijken (de uitvoering van de prestatie-afspraken tussen gemeenten en corporaties) nauwlettend volgen en waar nodig bijsturen.

4.3. Veronderstellingen van beleid

Zowel voor de nieuwbouw als voor de herstructurering geldt dat de voortgang van veel factoren afhankelijk is. In samenhang met de economische ontwikkelingen speelt bijvoorbeeld de beschikbaarheid van arbeidskrachten voor de woningbouw een belangrijke rol. De jaarlijkse Bouwprognoses bevatten onder meer een vooruitblik op het verwachte aantal nieuwe woningen. Volgens deze prognoses moet voor 2005 een aantal van 70 000 woningen haalbaar zijn, mits aan de genoemde beleidsmatige uitgangspunten (zoals voldoende bestemmingsplancapaciteit) is voldaan.

Voor het tempo in de herstructurering is het sluiten van prestatiecontracten tussen partijen in de 56 wijken een belangrijke voorwaarde. In samenhang hiermee wordt vooral van corporaties een grote inzet verwacht.

4.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Toelichting:

Tot en met de begroting 2004 zijn de geldstromen voor de kwantitatieve opgave (Besluit Locatiegebonden Subsidies) en voor de kwalitatieve woningbouwopgave (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) tezamen opgenomen onder het instrument «Investeringen Stedelijke Vernieuwing». Met ingang van 2005 worden de budgetten BLS en ISV van elkaar gescheiden om de begroting inzichtelijker te maken.

Budget BLS

In 2004 worden de verplichtingen voor de woningbouwafspraken aangegaan. Het totaal verplichtingenbedrag bedraagt € 654 mln, hiervan is € 649,5 mln benodigd voor de convenanten en € 4,5 mln voor het oplossen van specifieke knelpunten. De uitfinanciering van de budgetten voor de woningbouwafspraken loopt van 2005 tot en met 2010.

Voor (kleine) bodemsanering die noodzakelijk is om de afspraken in de woningbouwafspraken te kunnen realiseren, is in de verplichtingenraming 2004 een bedrag van € 167,8 mln opgenomen. Naar huidig inzicht gaat deze geldstroom via het ISV 2 lopen.

Investeringen Stedelijke Vernieuwing

Voor ISV 2, de convenantgelden en het impulsbudget, wordt er vanuit gegaan dat de verplichtingen in het begrotingsjaar 2005 worden aangegaan. Uitfinanciering van deze verplichtingen vindt voor ISV 2 in principe plaats in de periode 2005 tot en met 2009.

De bij «Investeringen stedelijke vernieuwing» opgenomen uitgavenreeks betreft zowel de uitfinanciering van ISV 1 als de uitfinanciering van ISV 2. De onderverdeling van deze budgetten is als volgt:

Tabel 4.6. Uitfinanciering ISV (bedragen in € 1 000)
 200420052006200720082009
1)uitfinanciering ISV1528 517150 5483 3321 9207610
2)uitfinanciering ISV 2 convenantgelden (excl. Impulsbudget) 66 859220 212261 852256 299310 474
3)uitfinanciering impulsbudget ISV2  27 50027 50027 50027 500
Totaal528 517217 407251 044291 272284 560337 974

Planologische en woningbouwknelpunten:

Onder Planologische en woningbouwknelpunten zijn de volgende deelbudgetten opgenomen:

Tabel 4.7. Uitfinanciering Planologische en woningbouwknelpunten (bedragen in € 1 000)
 20042005200620072008
1)uitfinanciering oude verplichting227    
2)uitfinanciering studentenhuisvesting3 0001 800   
Tabel 4.8 (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:56 843888 7391 236 8987 7437 7337 7267 726
Uitgaven:455 149622 622400 742424 093456 213447 966491 886
Programma:450 575616 061394 835418 194450 324442 084486 004
Herstructureringen nieuwbouw:448 556613 772392 385416 350448 480440 240484 160
Budget BLS 65 792136 747136 747139 158138 647138 647
Planologische en woningbouwknelpunten VINEX 3 2271 800    
Stedelijke vernieuwingLelystad3 1763 1763 1763 1763 1763 1763 176
Grondzakeninstrumentarium 500     
Investeringenstedelijke vernieuwing383 819528 517217 407251 044291 272284 560337 974
Innovatiebudget stedelijke vernieuwing61 56112 56033 25525 38314 87413 8574 363
        
Overig programma:2 0192 2892 4501 8441 8441 8441 844
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht1 251850336250250250250
OnderzoekDGW6731 1891 9891 4691 4691 4691 469
Communicatie-instrumenten95250125125125125125
Apparaat:4 5746 5615 9075 8995 8895 8825 882
Apparaat:       
Juridische instrumenten205221217217217217217
Apparaat DGW4 3696 3405 6905 6825 6725 6655 665
Ontvangsten:2 0682 7052 6710000

4.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 4.9. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven400 742 424 093 456 213 447 966 491 886 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -5 907 5 899 5 889 5 882 5 882 
3.Dus programma-uitgaven394 835 418 194 450 324 442 084 486 004 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht74%294 03439%164 43634%151 40036%157 52936%174 961
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00%0
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)26%100 80161%253 17566%297 33064%282 96164%309 449
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%00%5830%1 5940%1 5940%1 594
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%394 835100%418 194100%450 324100%442 084100%486 004

Toelichting:

De onder «Juridisch verplicht» vermelde budgetten betreffen de uitfinanciering van tot en met 2004 aangegane verplichtingen in het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, de uitfinanciering van het Innovatiebudget Stedelijke Vernieuwing en de uitfinanciering van de in 2004 afgesloten convenanten voor de woningbouwproductie.

Onder «bestuurlijk gebonden» zijn de middelen voor de ISV II periode (looptijd 2005 tot en met 2009) opgenomen. De reeks is inclusief de budgetten voor «sociale vernieuwing», die met ingang van 2005 integraal onderdeel vormen van ISV II en daarom voortaan op artikel 4 worden begroot en verantwoord. De middelen voor ISV II worden in januari 2005 juridisch verplicht.

Onder «beleidsmatig gereserveerd» zijn de middelen voor onderzoek opgenomen. Deze middelen zijn niet vrij besteedbaar in verband met afspraken over het monitoren van beleidsprestaties. Ook het (relatief geringe) budget voor communicatie is bij deze categorie vermeld.

4.6. VBTB-paragraaf

In 2005 zal de ISV-evaluatieplanning nader worden uitgewerkt.

Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving

5.1. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving. Daaronder wordt verstaan: «de mate waarin het wonen en de woonomgeving bijdragen aan de maatschappelijke participatie en integratie van burgers en het welbevinden binnen de woon- en leefomgeving».

Binnen dit artikel vallen drie thema's:

1. De gevolgen van de vergrijzing voor het wonen en de toenemende wens van mensen met beperkingen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen.

De samenleving vergrijst nog steeds. Het hoogtepunt van de vergrijzing zal over enkele tientallen jaren bereikt worden. In 2015 hebben circa drie miljoen huishoudens de leeftijd van 55 jaar of ouder bereikt (bron: Primos 2001). Ouderen willen steeds langer zelfstandig blijven wonen. Ook mensen met lichamelijk, verstandelijke of psychische beperkingen willen steeds meer zelfstandig wonen. Voor diegenen onder hen die hierin niet op eigen kracht kunnen voorzien is extra aandacht nodig.

Daarnaast dienen we ons bewust te zijn van de gevolgen van de extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg. Met name de voorstellen met betrekking tot de AWBZ en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zijn in dit verband van belang (Kamerstukken II 2002–2003, 26 631, nr. 57). Op termijn zal dit vergaande invloed hebben op de intramurale capaciteit en daardoor op de vraag naar zelfstandig wonen met zorg en diensten.

Deze ontwikkelingen vragen om een toenemende hoeveelheid en variatie van woonzorg-arrangementen. De eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de burger zelf, maar ook bij woningcorporaties (voor het aanbod van huisvesting) en zorginstellingen (voor het aanbod van zorg).

2. Het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken

Een duurzame verbetering van de leefkwaliteit van wijken wordt bereikt door een evenwichtige mix aan fysieke, sociale en economische ingrepen. VROM zet met name in op een sterke koppeling tussen fysieke en sociale maatregelen. Fysieke investeringen zonder een sociaal investerings-programma kunnen leiden tot desinvesteringen of de verplaatsing van sociale problemen naar andere wijken. Voor een succesvolle aanpak van de sociaalfysieke opgave is het betrekken van burgers eveneens van belang. Zij bepalen immers mede de lokale kwaliteit van wonen en woonomgeving en de beleving hiervan.

Een van de meest in het oog lopende aspecten van de positie van minderheden is hun geconcentreerde aanwezigheid in grote stadswijken. Behalve de concentratie van huishoudens met een ongunstige sociaal-economische positie (al dan niet samengaand met een gebrekkige sociale cohesie) vormt ook het laag opgeleide en slecht Nederlands sprekende deel van de bevolking een verklarende factor voor het bestaan van wijkproblemen. Het is aannemelijk dat vooral het wonen in een concentratiewijk voor deze groep de integratie belemmert.

3. Het huidige tekort aan studentenhuisvesting is een specifiek onderdeel van het woningtekort in Nederland. Gegeven het segment waarop studenten zijn aangewezen, is inzicht in en de aanpak van de (lokale) tekorten in deze van belang.

De algemene beleidsdoelstelling vindt z'n uitwerking in drie operationele doelstellingen:

1. het tot stand komen van een situatie op het terrein van wonen, zorg en welzijn waarbij er voldoende (en betaalbaar) aanbod is wat betreft geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen, en waarbij hun keuze centraal staat;

2. het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken door lokale partijen in staat te stellen en te stimuleren om vanuit de fysieke opgave combinaties te leggen met de sociale en economische opgave;

3. verminderen van het tekort aan studentenhuisvesting.

5.2. Operationele doelstellingen

5.2.1. Voldoende aanbod van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen

VROM beoogt een beter evenwicht tussen vraag en aanbod te bereiken wat betreft geschikte woningen (met name nultredenwoningen) voor ouderen en mensen met beperkingen. De prioriteit hierbij ligt de komende jaren op de kwantitatieve opgave. Het is immers van het grootste belang dat de (ouder wordende) burger op zijn minst een woning ter beschikking heeft die langer zelfstandig wonen mogelijk maakt. Daarbij gaat het niet alleen om nieuwbouw (alhoewel hiermee een flink deel van de opgave vervuld kan worden) maar meer nog om verbouw (de hiervoor kansrijke voorraad zodanig aanpassen dat volledig toegankelijke woningen ontstaan). Daarnaast, en niet minder belangrijk, gaat het om labeling en woningtoewijzing omdat er een grote voorraad volledig toegankelijke woningen beschikbaar is. Het beter benutten hiervan is dan ook geboden.

Doelgroep

De realisatie van wonen met zorg zal vorm moeten krijgen op lokaal niveau. Om die reden richt VROM zich op de daar actieve partijen. Het betreft dan vooral gemeenten, corporaties, instellingen voor zorg en welzijn en marktpartijen. Ook provincies kunnen een belangrijke rol spelen op dit terrein en behoren daarom eveneens tot de doelgroepen waar VROM zich op richt.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM draagt zorg voor het wegnemen van mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving. Voorts zorgt de Minister voor impulsen om te bevorderen dat uitvoerende partijen hun verantwoordelijkheid nemen voor het thema ouderenhuisvesting, respectievelijk de huisvesting van mensen met beperkingen. Hiertoe is medio 2004 een actieplan aan de Tweede Kamer gezonden. In dit actieplan worden naast de inspanningen van VROM en VWS ook de activiteiten van de koepels en brancheorganisaties van de uitvoerende partijen vermeld.

Indicatoren en streefwaarden

VROM streeft ernaar dat ieder doelgroep-huishouden de beschikking heeft over een volledig toegankelijke woning.

Meer concreet betekent dit dat er (ten opzichte van WBO 2002) per ultimo 2009 minimaal 255 000 extra nultreden-woningen beschikbaar moeten zijn. Hiervan dienen 99 000 woningen in de categorie verzorgd wonen te vallen. Dit is bijna 65% van de totale kwantitatieve opgave op het terrein van wonen met zorg en welzijn tot 2015. De totale opgave tot 2015 bedraagt 395 000 woningen.

Om te kunnen beoordelen in welke mate de uitvoering van de opgave soulaas biedt zullen de slaagkansen van huishoudens op zoek naar een volledig toegankelijke woning periodiek worden gemeten.

Basis hiervoor is het VROM basisonderzoek. De eerste resultaten hiervan, met als peiljaar 2006, zullen naar verwachting in 2007 beschikbaar komen en dienen als tussenmeting voor de voortgang van de realisatie van de opgave.

Tabel 5.1. Maatschappelijke effecten: indicatoren en streefwaardenOperationeel doel: voldoende aanbod geschikte woningen
Maatschappelijk effectIndicatoren en streefwaarden
Beter evenwicht tussen vraag en aanbod van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen– nultreden-woningen– per ultimo 2009 (t.o.v. WBO 2002) minimaal 255 000 nultreden-woningen meer beschikbaar, waarvan 99 000 in categorie «verzorgd wonen» – slaagkans volledig toegankelijke woning– per ultimo 2006 een betere slaagkans voor huishoudens op zoek naar een volledig toegankelijke woning – volledig toegankelijke woningen in de nieuwbouw:percentage moet toenemen (nu circa 37%, moet 40% worden) Meetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal; overig Nederland
 Bron: WBO/WON/MNW

Beleidsprestaties 2005

Actieplan

VROM zal in 2005, in samenhang met de beleidsprestaties ter verhoging van de woningproductie en de herstructurering, het hiervoor genoemde actieplan uitvoeren in samenwerking met VWS. Dit betreft ondermeer:

• In de regio's met de grootste tekorten (Gelderland, Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant) en daar waar, in relatie tot de in de Meerjaren Ontwikkelingsprogramma's (MOP's/GSB-ISV) geformuleerde voornemens, de opgave onvoldoende voortvarend wordt opgepakt, zullen betrokken partijen op hun verantwoordelijkheden worden aangesproken;

• VROM zal samen met VWS partijen stimuleren en faciliteren om hun taakuitvoering kracht bij te zetten. Daartoe zal zowel inhoudelijke als proceskennis op het terrein van wonen en zorg onder de lokale partijen worden verzameld en verspreid (ondermeer «best practices»). Bij deze kennisverzameling en -overdracht zullen kenniscentra en koepels een belangrijke rol vervullen;

• Mogelijke knelpunten en belemmeringen op het terrein van wet- en regelgeving worden in kaart gebracht om te trachten deze weg te nemen;

• De wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (de uitbreiding hiervan met het domein wonen) treedt in 2005 in werking;

• De VROM-accountmanagers zullen bevorderen dat wonen met zorg voldoende aandacht krijgt in de prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties.

Monitoring

• Kwantitatieve opgave

In samenwerking met IPO en provincies wordt gevolgd welke productie op lokaal niveau voorzien wordt. Het monitoren van de voortgang van de realisatie van de kwantitatieve opgave wonen en zorg gebeurt door het Rijk. Dit kan aangevuld worden met dieptegegevens vanuit de provincies. De monitoring van het Rijk en de provincies zijn complementair aan elkaar.

Het Rijk monitort primair op het niveau van doelbereik: de ontwikkeling van het aanbod van nultreden-woningen en verzorgd wonen, c.q. de ontwikkeling van het inlopen van het tekort. Basis hiervoor is het VROM basisonderzoek. De monitoring door provincies volgt met name de ontwikkelingen in de voorbereidende en uitvoerende fase.

Daarnaast is het streven vanaf 2007 op basis van de GSB-monitor inzicht te verkrijgen in de toename van het aantal volledig toegankelijke woningen in de G30.

• Doelbereik corporaties

Daarnaast monitort het Rijk, op grond van het Besluit beheer sociale huursector (BBSH), het doelbereik bij corporaties. Hierover ontvangt de Tweede Kamer jaarlijks een brief («Prestaties van woningcorporaties; prestatieafspraken en toezicht»). Ook het twee jaarlijkse onderzoek «Bewoners nieuwe woningen» geeft VROM informatie over de voortgang.

• Vierde tender woonzorgstimuleringsregeling

Wat betreft de bouwkundige zorginfrastructuur (gefinancierd op basis van de categorie E en de vierde tender van de woonzorg-stimuleringsregeling) ziet VROM aan de hand van de gereedmeldingen hoeveel van dergelijke zorginfrastructuur-projecten gerealiseerd zijn.

VROM zal tot een maximum van € 150 000 inzetten voor voorlichting en kennisoverdracht in het kader van deze prestaties.

Tabel 5.2. Beleidsprestaties en streefdata: voldoende aanbod geschikte woningen
BeleidsprestatieStreefdatum
Uitvoeren Actieplan (i.s.m. VWS), o.m.– partijen aanspreken op verantwoordelijkheden– stimuleren en faciliteren van kennisverzameling en overdracht (o.m. best practices)– knelpunten in wet- en regelgeving signaleren/oplossen– bevorderen van aandacht voor wonen en zorg in prestatieafspraken– monitoring (lokale) voortgang– i.s.m IPO– Bewoners Nieuwe Woningen (BNW)– BBSH– GSB-monitor– gereedmeldingen zorginfrastuctuurprojectenPer 2005, jaarlijkse rapportage (in Jaarverslag VROM en VWS) tweejaarlijksjaarlijksVanaf 2007Jaarlijks

In het jaarverslag over de begroting van VWS wordt over de specifieke ontwikkelingen met betrekking tot zorg en welzijn gerapporteerd.

Evaluatieprogrammering

Voor 2005 is geen evaluatie voorzien omdat het beleid met betrekking tot de kwantitatieve opgave pas in 2007 herijkt kan worden.

Tabel 5.3.
Voorgenomen evaluatieonderzoekStreefdatum
– Voorgangsmeting via VROM basisonderzoek 20072006–2009
– evaluatie WGBH/CZ voor het wonen2008

5.2.2. Het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken

VROM onderneemt in 2005 een aantal activiteiten die uitvoerende partijen stimuleren en faciliteren om te komen tot een evenwichtige herstructurering waarbij de fysieke aanpak wordt gecombineerd met de sociale en economische opgave. Dit evenwicht verhoogt de tevredenheid van de bewoners tijdens en na de herstructurering. Ook wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de concentratie van lage inkomens in woonwijken én het tegengaan van negatieve effecten van de concentratie van allochtonen op hun integratie.

De inspanningen van VROM vinden met name plaats binnen het GSB-ISV beleid en de aanpak van 56 prioriteitswijken.

Doelgroep

Doelgroepen voor VROM zijn in eerste instantie de gemeenten en de corporaties. Deze partijen zijn primair verantwoordelijk voor het verbeteren van de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving. Daarnaast zijn bewoners en gebruikers een belangrijke (in)directe doelgroep.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM stuurt, faciliteert en neemt waar mogelijk belemmeringen weg. De Minister stuurt met behulp van de inzet van ISV-middelen voor de sociaalfysieke aanpak. Daarnaast kan de Minister bijdragen leveren d.m.v. kennisontwikkeling en spreiding en het beschikbaar stellen van expertise via impulsteams. Ten aanzien van bewonersparticipatie heeft VROM een stimulerende rol. De aanpak van de leefkwaliteit is een thema dat ook andere ministeries raakt.

Indicatoren en streefwaarden

Om voornoemde maatschappelijke effecten te meten zijn, naast die zoals aangegeven in beleidsartikel 4 (4.2.2. herstructurering van wijken) de volgende indicatoren en streefwaarden voorzien:

– een toename van de tevredenheid van bewoners met de sociale aspecten van de woonomgeving;

– een daling van de verhuisgeneigd van bewoners vanwege sociale aspecten van de woonomgeving.

Deze indicatoren en streefwaarden worden 4 jaarlijks gemeten (WBO/KWR; WON).

Tabel 5.4.Maatschappelijke effecten; indicatoren en streefwaardenOperationeel doel: verbeteren leefkwaliteit wijken
Maatschappelijk effectIndicatoren en streefwaarden*
– Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving– tevredenheid van bewoners met de sociale aspecten van de woonomgeving moet toenemen – verhuisgeneigdheid vanwege sociale aspecten van de woonomgeving moet afnemen Meetniveau; G-4 totaal; G-26 totaal; landelijk totaalBron: WBO; WON
  
– verminderen concentratie lage inkomensgroepen in wijken– inkomens-index (kengetal) moet afnemenMeetniveau: G-4 afzonderlijk; G-4 totaal; G-26 totaalBron: VOIS/CBS

* Een aantal indicatoren bij de outcome-doelstellingen in het kader van het grotestedenbeleid is nog in ontwikkeling. In verband hiermee kunnen deze indicatoren nog worden aangepast. E.e.a. zal dan in de ontwerpbegroting 2006 worden verwerkt.

Beleidsprestaties 2005

Kennisontwikkeling faciliteren en toepassing kennis stimuleren

Kennisontwikkeling en het stimuleren van het gebruik hiervan is een van de belangrijkste instrumenten van VROM om een evenwichtige herstructurering in de praktijk te verankeren. In 2003/2004 heeft VROM gezamenlijk met het ministerie van VWS en diverse kennisinstituten het kennisprogramma «Sociaalfysieke wijkaanpak» uitgevoerd. Najaar 2004 wordt dit programma geëvalueerd waarna wordt bekeken of en zo ja hoe het kennisprogramma in 2005 wordt voortgezet. Hierbij wordt gestreefd naar een continuering van de samenwerking met het Ministerie van VWS en worden, waar mogelijk en wenselijk, ook andere ministeries betrokken.

Voortgangsbewaking en beschikbaar stellen van kennis en expertise ten behoeve van sociaalfysieke aanpak bij ISV2 en de 56 wijken.

Zowel in ISV-II (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 2005–2009) als bij de 56 prioriteitswijken (zie beleidsartikel 4) is de sociaalfysieke aanpak een relevant thema. In 2005 vindt bij ieder van de G30-steden een GSB voortgangsgesprek plaats waarbij ondermeer geïnformeerd wordt naar de voortgang op de tussen Rijk en gemeente vastgestelde prestaties op sociaalfysiek gebied.

Daarnaast worden kennis en inhoudelijke expertise beschikbaar gesteld in de vorm van de inzet van impulsteams, VROM-accountmanagers en kennisinstituten.

Wegnemen van knelpunten en stroomlijnen van activiteiten

VROM, en in bredere zin het Rijk, voert zelf geen lokale activiteiten uit maar kan wel zorgdragen voor een aantal randvoorwaarden ten behoeve van een optimale aanpak (van hindermacht naar ontwikkelkracht). Hiertoe is een goede interdepartementale afstemming noodzakelijk. Afhankelijk van de actualiteit zal in 2005 hieraan invulling worden gegeven.

ISV en BLS

Zowel bij het ISV als bij het Besluit locatiegebonden subsidies (BLS) is een goede regionale afstemming van het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma vereist. Uitgangspunt is dat de randgemeenten rond grote gemeenten dienen bij te dragen aan de huisvesting van de lage inkomensgroepen. Als de centrumgemeenten daar met de omliggende gemeenten niet uitkomen, zal de Minister van VROM met partijen overleg voeren en zonodig interveniëren.

Economische kansenzone's Rotterdam

Het Kabinet heeft onlangs besloten tot het instellen van een tijdelijke regeling in het kader van het instellen en aanwijzen van «economische kansenzone's Rotterdam».

Over een periode van 4 jaar, vanaf 2005 gerekend, zal hiervoor budget ter beschikking worden gesteld. Het ministerie van Economische zaken heeft hierin de coördinerende rol. VROM zal in die periode jaarlijks € 1 mln bijdragen ten behoeve van ondernemers die investeren in de fysieke infrastructuur op het gebied van wonen.

Matching

Wanneer blijkt dat het niet lukt om (indien nodig) het instrument van matching in te zetten ten behoeve van het op peil brengen en houden van de leefkwaliteit in buurten, zal zonodig bestuurlijke drang worden toegepast.

Wet Victor/Victoria

Ten behoeve van het bestrijden van overlast en criminaliteit in achterstandswijken worden de materiële gronden van de Wet Victor/Victoria verruimd. Dit zal zijn beslag krijgen in een gecombineerde Verzamel- en Uitzonderingswet, gericht op een effectieve aanpak van de grootstedelijke problematiek. In deze wet worden (in afwijking van de Huisvestingswet) tevens de volgende mogelijkheden gecreëerd:

– om voor kansarme woningzoekenden van buiten de regio de toelating tot de woningmarkt verder te reguleren door het stellen van inkomenseisen, en

– om in de particuliere sector dezelfde vormen van positieve ballotage toe te passen als die in de sociale sector.

De bevindingen in deze worden betrokken bij het wijzigen van de Huisvestingswet.

VROM zet ten behoeve bovengenoemde prestaties 2005, middelen in tot een maximum van € 100 000 voor kennisontwikkeling en -overdracht en € 100 000 voor onderzoek.

Tabel 5.5. Beleidsprestaties en streefdata: verbetering leefkwaliteit wijken
BeleidsprestatieStreefdatum
Kennisontwikkelingfaciliteren en toepassing kennis stimuleren– continuering Kennisprogramma Sociaal-fysieke wijkaanpak(continuering samenwerking VWS; en andere ministeries)Afhankelijk van evaluatie Kennisprogramma najaar 2004
  
Voortgangsbewaking en beschikbaar stellen kennis; ISV-II en 56 wijken– GSB/ISV stadsgesprekken en voortgangsgesprekken 56 wijken– inzet Impulsteams– inzet VROM-accounts– inzet kennisinstitutenIn 2005; in alle G-30 gemeenten
  
Wegnemen knelpunten en stroomlijnen activiteiten (interdepartementaal)Afhankelijk van actualiteit in 2005
  
– Verruiming materiële gronden Wet Victor/Victoria; gecombineerde Verzamel- en Uitzonderingswet2005
– wijziging Huisvestingswet2007

Evaluatieprogrammering

In 2005 is geen evaluatie voorzien. Dit gelet de evaluatie van het kennisprogramma «Sociaalfysieke wijkaanpak» in het najaar van 2004.

Tabel 5.6. Voorgenomen evaluatieonderzoek
 Streefdatum
4-jaarlijkse voortgangsmeting via Woononderzoek Nederland (WON; = samenvoeging WBO en KWR)2006
Mid-term review (in kader GSB-beleid)2007

5.2.3. Verminderen tekort studentenhuisvesting

VROM beoogt het aanbod van studentenhuisvesting te vergroten door zowel het specifieke aanbod in deze, als de doorstroming van studentenhuisvesting naar de reguliere woningmarkt te bevorderen.

Doelgroep

Het beleid richt zich primair op de andere overheden, corporaties, marktpartijen en onderwijsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor een toereikend aanbod aan studentenhuisvesting. Het betreft hierhuisvesting voor uitwonende studenten aan hogescholen en universiteiten.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister is verantwoordelijk voor het treffen en ondersteunen van aanvullende maatregelen om het hierna vernoemd maatschappelijk effect te bewerkstelligen. De hiervoor noodzakelijke matching tussen corporaties zal door de Minister van VROM waar nodig actief bevorderd worden.

Daarnaast zal de Minister betrokken partijen (gemeenten, corporaties, en onderwijsinstellingen) aanspreken op de realisatie van meer studentenhuisvesting.

Indicatoren en streefwaarden

Het aanbod aan studentenhuisvesting wordt op korte termijn (2004–2006) vergroot met max. 3 000 eenheden door de verplaatsing van leegstaande woonunits van het COA (als gevolg van de afname van het aantal asielzoekers) naar locaties in studentensteden.

Voor de langere termijn (2005–2010) hebben huisvesters van studenten een nieuwbouw-investerings-programma opgesteld van 12 000 eenheden.

Tabel 5.7. Maatschappelijke effecten; indicatoren en streefwaardenOperationeel doel: verminderen tekort studentenhuisvesting
Maatschappelijk effectIndicatoren en streefwaarden
– aanbod studentenhuisvestingvergroten2004–2006: 3000 studenteneenheden (COA-woonunits)2005–2010: 12 000 eenheden (nieuwbouw)
  
– bevorderendoorstroming naar reguliere woningmarktd.m.v. aanpassing huurwetgeving (ten behoeve van campuscontracten) en aanpassing Leegstandwet2005–2006

Beleidsprestaties 2005

In het actieplan dat eind 2003 aan de Tweede Kamer is verzonden zijn diverse maatregelen aangekondigd (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 19). Een substantieel deel daarvan is inmiddels in gang gezet. In 2005 zullen aanvullende inspanningen worden geleverd om het tekort aan studenteneenheden te verminderen, te weten:

• aanpassing van de huurwetgeving, respektievelijk verruiming van de Leegstandwet teneinde, middels campuscontracten, de doorstroming naar de reguliere woningmarkt te bevorderen; respektievelijk dat woonruimte langer tijdelijk verhuurd kan worden. De invoering van deze wetswijzigingen is voorzien in 2006;

• de, op aandrang van VROM, matching voor (nieuwbouw)projecten van studentenhuisvesters zal in 2005 verder zijn beslag moeten krijgen. De concrete uitvoering van deze projecten zal door de betrokken corporaties in 2005 in gang moeten worden gezet;

• wanneer voornoemde wetswijzigingen in werking kunnen treden zal hieraan in de communicatiesfeer (gemeenten, corporaties, onderwijsinstellingen en studenten) de nodige aandacht worden besteed;

• Zoals door de Minister van VROM in februari 2004 is aangekondigd wordt, in opdracht van VROM, vraag en aanbod op het terrein van studentenhuisvesting jaarlijks gevolgd (monitor). Afhankelijk van de onderzoekresultaten hiervan kan dit leiden tot bijstelling van de beleidsmaatregelen.

Tabel 5.8. Beleidsprestaties en streefdata: studentenhuisvesting
Beleidsprestatie 
– aanpassing huurwetgeving en Leegstandwet2005–2006
– matchingvan investeringsmiddelen en nieuwbouwprojecten voor studentenhuisvestingIn 2005
– communicatieIn 2005–2006
– monitoringvraag en aanbod studentenhuisvestingJaarlijks
– monitoringinzet COA-eenhedenin (2004 en) 2005

De verwachte VROM-bijdrage voor de inzet van COA-units in 2005 is € 1,8 mln en komt ten laste van beleidsartikel 4.

Daarnaast worden in 2005 bijdragen geleverd aan monitoring- en onderzoekskosten en kosten ten behoeve van de ondersteuning van lokale actieplannen van gemeenten, corporaties en onderwijsinstellingen.

Evaluatieprogrammering 2005

In 2005 is geen evaluatie voorzien.

5.3. Veronderstellingen van beleid

Tussen de wijze van aansturing van de sector op het terrein van wonen en zorg, het uitdragen van de urgentie van het probleem en het gewenste maatschappelijke effect (de daadwerkelijke productie op dit terrein) zit veel ruimte. Derhalve zijn er nogal wat factoren die de veronderstelde relatie tussen aansturing en effect kunnen verstoren. Te denken valt aan het al dan niet succesvol zijn van het beleid dat beoogt de woningbouwproductie te stimuleren en de ontwikkeling van de economische groei. Daarnaast duurt het beïnvloeden van de bouwproductie (in soort, niet in hoeveelheid) lang. Het duurt al gauw 3 tot 4 jaar alvorens effecten hiervan daadwerkelijk zichtbaar zijn.

Gezien deze veronderstellingen is het van belang om naast het uitvoeren van voornoemde beleidsprestaties, nauwkeurig en zo vaak mogelijk te controleren of de gewenste productie op lokaal niveau wordt gehaald. Om deze reden is de monitoring relatief zwaar aangezet.

VROM heeft bij de verbetering van leefkwaliteit van wijken een faciliterende en sturende rol ten aanzien van gemeenten, corporaties en private partijen, en bewoners. VROM zelf is geen actor in het lokale speelveld. Door gemeenten en andere betrokkenen te voorzien van kennis en expertise en de participatie van burgers te stimuleren levert VROM een belangrijke bijdrage.

Met betrekking tot de studentenhuisvesting is het mogelijk zinvol om een onderscheid te maken tussen de ontwikkeling van het aantal studenten in het hoger onderwijs versus de ontwikkeling van de behoefte aan huisvesting voor studenten. De woningbehoefte van studenten wordt namelijk grotendeels geaccommodeerd binnen het voor heel Nederland geconstateerde woningaanbod.

5.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.9. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:29 3141 1991 2431 2111 2091 2071 207
Uitgaven:45 52134 29926 31817 99914 70913 50713 407
Programma:44 43333 77225 83617 54914 26113 06112 961
Bevorderenvernieuwing beleid voor wonen en zorg:44 08933 38725 07516 78813 50012 30012 200
Huisvesting gehandicapten22 14521 41517 78516 78813 50012 30012 200
Woonzorgstimuleringsregeling21 94411 9727 290    
        
Overig programma:344385761761761761761
Kennisoverdracht, experimentene.a.51454545454545
OnderzoekDGW271340340340340340340
Communicatie-instrumenten220376376376376376
Nader aan te wijzen       
Apparaat:1 088527482450448446446
Apparaat:       
Juridische instrumenten205221217217217217217
Apparaat DGW883306265233231229229
Ontvangsten:2 887000000

Toelichting:

Het merendeel van de programma-uitgaven betreft de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen voor de huisvesting van gehandicapten en de tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling. Vanwege het aflopende karakter van deze verplichtingen (ondermeer als gevolg van intrekkingen) laat de meerjarenraming een dalende trend zien.

De budgetten voor «Sociale vernieuwing» vormen met ingang van 2005 integraal onderdeel van ISV II en worden daarom voortaan op artikel 4 begroot en verantwoord.

5.5. Budget-flexibiliteit

Tabel 5.10. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven26 318 17 999 14 709 13 507 13 407 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -482 450 448 446 446 
3.Dus programma-uitgaven25 836 17 549 14 261 13 061 12 961 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht97%25 15096%16 83395%13 54595%12 34595%12 245
5.Complementair noodzakelijk 0 0 0 0  
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%00%00%00%00% 
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)3%6864%7165%7165%7165%716
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%25 836100%17 549100%14 261100%13 061100%12 961

Toelichting:

De budgetflexibiliteit van artikel 5 is marginaal. Het vermelde onder «Juridisch verplicht» betreft de uitfinanciering van tot en met 2004 aangegane verplichtingen voor «Huisvesting gehandicapten» en de tijdelijke Woonzorgstimuleringsregeling. Wat resteert als «beleidsmatig gereserveerd» zijn de relatief geringe budgetten voor onderzoek en communicatie.

5.6. VBTB-paragraaf

Er zijn geen VBTB-verbeteringen voor de ontwerpbegroting 2006 voorzien.

Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

6.1. Algemene beleidsdoelstelling

De kwaliteit van de inrichting van stedelijke en te verstedelijken gebieden dient beter te voorzien in de gedifferentieerde vraag naar ruimte voor uiteenlopende vormen van wonen, werken, voorzieningen, groen, recreatie, sport en infrastructuur. Daarbij dient rekening te worden gehouden met eisen die verband houden met gezondheid en veiligheid. Die gedifferentieerde vraag laat zich vertalen in verschillende typen stads- en dorpsmilieus.

Het aanbod van stads- en dorpsmilieus is veelal minder gevarieerd dan de vraag en zal daarom door stedelijke vernieuwing worden aangepast (zie hiervoor beleidsartikel 4). Benutting van gebouwd gebied geniet daarbij de voorkeur boven nieuwe uitbreidingen (zie ook Interdepartementaal Beleidsonderzoek), waarbij cultuurhistorische waarden behouden moeten blijven en aandacht moet zijn voor de architectonische kwaliteit. Voor de gewenste gebundelde verstedelijking is het van cruciaal belang dat regionale samenwerking tot stand komt. Stedelijke netwerken moeten door samenwerking ruimtelijke kwaliteit bevorderen en een hoogwaardig sociaal, economisch en cultureel vestigingsklimaat bieden.

Dit beleid wordt uitgewerkt in de volgende operationele doelstellingen:

• Bevorderen van krachtige steden en stedelijke netwerkvorming (6.2.1);

• Versterken cultuurhistorische identiteit (6.2.2);

• Stimuleren architectonische kwaliteit (6.2.3).

6.2. Operationele doelstellingen

6.2.1. Bevorderen van krachtige steden en stedelijke netwerkvorming

6.2.1.1. Stedelijke netwerkvorming en verstedelijkingslocaties Randstad

Doel

De zes nationale stedelijke netwerken onderscheiden zich qua dynamiek en positie. Ze hebben verschillende functionele ruimtelijke specialisaties, bevinden zich in verschillende stadia van ontwikkeling en hebben verschillende opgaven. De inzet van het rijk verschilt daarmee per netwerk.

Bij de vormgeving en inzet van financiële instrumenten, bij de totstandkoming en toetsing van plannen en in voortgaande ontwikkelingsprocessen, zal het rijk actief betrokken zijn om de doelstelling van het nationale ruimtelijke beleid te (doen) realiseren. Het rijk geeft daarbij prioriteit aan de stimulering en herstructurering van centra, de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen met een bovenregionale betekenis, de samenhang tussen investeringen in de nationale en regionale infrastructuur en de ontwikkeling van de bovenregionale groenblauwe structuur. Waar nodig, zal het rijk de grensoverschrijdende samenwerking van de nationale stedelijke netwerken ondersteunen.

Doelgroep

De (samenwerkende) gemeenten en de provincies met betrekking tot de nationale stedelijke netwerken: Randstad Holland, Groningen-Assen, Twente, Arnhem-Nijmegen, Brabantstad, en Maastricht-Heerlen en de betrokken departementen.

Beleidsinstrumenten

VROM coördineert de rijksbrede inzet van instrumenten en middelen voor de integrale aanpak en uitvoering van projecten en maatregelen die nodig zijn voor de stedelijke netwerkvorming voor zover die passen binnen de beleidskaders en investeringsthema's van het rijk. VROM zorgt daarbij tevens voor samenhang met de ontwikkelingsvisies en uitvoeringsprogramma's van de stedelijke netwerken zelf. Als ontwikkelaar van rijkshuisvesting draagt VROM, via investeringen, concreet bij aan versterking van binnensteden, zoals bijvoorbeeld de nieuwe ontwikkeling van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Een aantal projecten vloeit voort uit het in de Nota Ruimte en de daarbij horende uitvoeringsagenda geformuleerde rijksbeleid ten aanzien van de verstedelijkingsopgave voor de Randstad Holland.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor een tijdige coördinatie van de inzet van rijksbrede instrumenten die de nationale stedelijke netwerken mede in staat stellen om een kwalitatief en kwantitatief verantwoorde stedelijke ontwikkeling te realiseren. De samenwerkende gemeenten, kaderwetgebieden en provincies in de stedelijke netwerken zijn zelf primair verantwoordelijk voor de totstandkoming van onderlinge afspraken over de lange termijnontwikkeling van het stedelijk netwerk. Deze afspraken vormen de ontwikkelingsagenda voor het stedelijk netwerk.

Prestatiegegevens

Specifiek voor de stedelijke netwerken Groningen-Assen, Twente, Arnhem-Nijmegen, Brabantstad en Maastricht-Heerlen in 2005:

• Realiseren van bestuurlijke afspraken met betrokken overheden in de stedelijke netwerken Groningen-Assen, Twente, Arnhem-Nijmegen, Brabantstad en Maastricht-Heerlen en specifiek voor de Randstad Holland in 2005;

• Vaststellen Randstad uitvoeringsagenda;

• Verdere uitwerking, conform uitgangspunten in de Nota Ruimte, van plannen voor de ontwikkeling van (1) Almere, (2) de Zuidplaspolder en (3) de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer en omgeving, te weten:

(1) Specifiek voor Almere wordt in 2005:

• de planstudie Schiphol-Almere uitgewerkt;

• besloten of en zo ja, op welke wijze, de grondpositie van het rijk in de regio wordt ingezet als onderdeel van een investeringsstrategie voor de verstedelijkingsopgave;

• door rijk en provincie een integraal (namelijk natuur/ecologie, stedelijk groen, waterberging) ontwikkelingsplan opgesteld, inclusief financieringsprogramma, voor de robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Horsterwold.

(2) Specifiek voor de Zuidplaspolder/Project Driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda wordt in 2005:

• overeenstemming bereikt tussen Rijk en betrokken partijen over de inhoud van het ISV en ISP; inzet van het Rijk daarbij is een faseerbaar en flexibel plan waarmee de vraagstukken met betrekking tot aansluiting op de hoofdinfrastructuur, regionaal groen en de wateropgave worden opgelost;

• overeenstemming bereikt (in de Bestuurlijke Commissie Randstad) over de bijdrage van het Rijk en andere partijen aan de realisering van ISV/ISP;

(3) Specifiek ten aanzien van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer- en omgeving in 2005:

• wordt de gebiedsuitwerking afgerond.

Voor de prestaties in het landelijk gebied van de Randstad Holland zie artikel 08.

6.2.1.2. Centrumvorming binnen stedelijke netwerken

Nieuwe Sleutelprojecten (NSP)

Doel en doelgroep

Het Rijk wil de forse investeringen in het Hogesnelheidstreinnetwerk benutten voor de versterking van het internationale vestigingsklimaat en voor stedelijke vernieuwing in stedelijke centrumgebieden. De NSP zijn integrale stedenbouwkundige projecten op en rond het station van Amsterdam-Zuid/WTC (Zuidas) en de centrale stations van Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Arnhem en Breda. In samenwerking met betrokken gemeenten en private partijen wil het Rijk de stationsgebieden ontwikkelen tot hoogwaardige, multimodale openbaar vervoersknooppunten en tot toplocaties voor wonen, werken en voorzieningen. De NSP versterken de economische positie van Nederland als internationale vestigingsplaats voor hoogwaardige zakelijke dienstverlening en borgen de werk- en leefkwaliteit in de steden.

Beleidsinstrumenten

Vanwege de eigen ambities en verantwoordelijkheden stimuleert en faciliteert het rijk de integrale planvorming met geld en expertise en werkt het rijk intensief samen met de betrokken gemeenten. Daarnaast faciliteert het rijk de planvorming door middel van het stroomlijnen van rijksprocedures en door het bieden van één loket binnen het rijk in de vorm van de interdepartementale rijksprojectorganisatie NSP. Ten behoeve van de uitvoering van de NSP heeft het rijk in totaal een bedrag van circa € 1 miljard in de periode tot 2010 gereserveerd. Binnen dit budget is € 336 mln in het FES gereserveerd, specifiek bedoeld voor het verbeteren van de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de stedelijke omgeving van de HST-stations (NSP-budget).

Verantwoordelijkheid minister

De gemeenten zijn initiatiefnemer voor de Sleutelprojecten en zijn eindverantwoordelijk voor de uitvoering. De Minister van VROM is coördinerend bewindspersoon voor de NSP en is vanuit het rijk verantwoordelijk voor de integrale aanpak van de projecten, de stedelijke herstructurering en de besteding van het NSP-budget. De betrokken departementen zijn verder zelf verantwoordelijk voor hun beleidsveld en budgetten. Zo is de minister van V&W verantwoordelijk voor bijdragen uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) voor de OV-Terminals. Het Ministerie van VROM levert een financiële bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de stedelijke omgeving. In de uitvoeringsovereenkomst tussen rijk en de betrokken gemeente worden per project de voorwaarden vastgelegd waaronder een NSP zal worden gerealiseerd, alsmede de planning en financiering daarvan.

Prestatiegegevens

• Ondertekening van uitvoeringsovereenkomsten voor de NSP Breda en Rotterdam.

• Monitoring uitvoeringsafspraken overig NSP's.

• Traject besluit Amsterdam Zuidas in het kader van de Tracé/m.e.r. procedure.

Tabel 6.1.
NSP2003200420052006
AmsterdamPPP/UU
RotterdamP/UUUM
UtrechtP/UUMM
Den HaagUMMM
BredaP/UUUM
ArnhemP/UUMM

P= planvorming, P/U= afronding planvorming, zo mogelijk uitvoeringsafspraken, U= uiterste termijn uitvoeringsafspraken, M = monitoren uitvoeringsafspraken.

Budget investeringen ruimtelijke kwaliteit

Doel

Met BIRK worden subsidies verstrekt aan investeringsprojecten van gemeenten, provincies en waterschappen die bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke hoofdstructuur. De bijdrage van het rijk is bedoeld voor omvangrijke projecten van decentrale overheden die anders niet van de grond komen, of niet met de gewenste kwaliteit.

Doelgroep

Gemeenten, provincies en waterschappen

Beleidsinstrumenten

De beleidsregeling BIRK is op 28 januari 2003 gepubliceerd. Voor de uitvoering van deze regeling is in de periode 2001–2010 binnen het FES, na taakstelling, € 418 mln beschikbaar gesteld. Van dit bedrag is een deel in voorgaande jaren reeds verplicht en gereserveerd voor toezeggingen.

Verantwoordelijkheid minister

Door het toekennen van subsidies draagt de Minister van VROM ertoe bij dat de ruimtelijke hoofdstructuur voorzien wordt van kwaliteitsimpulsen. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor een optimale inzet van de FES middelen ten behoeve van ruimtelijke kwaliteit.

Prestatiegegevens

• In 2005 zullen voor de resterende geselecteerde projecten concrete afspraken worden gemaakt over uitwerking, uitvoering, communicatie en financiële afhandeling (vastgelegd in een beschikking);

De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd omtrent de voortgang.

6.2.1.3. Vergroten binnenstedelijke kwaliteit

Knelpunten milieu en ruimtelijke ordening

Doel

Het doel is het vinden van locatiespecifieke oplossingen voor de complexe milieuproblematiek in relatie tot ruimtelijke plannen in een drietal projecten in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad:

Noordelijke IJ-oevers in Amsterdam, Eem- en Waalhaven in Rotterdam en het project Stedenbaan van de provincie Zuid-Holland.

Doelgroep

De doelgroep bestaat uit de initiatiefnemers van de genoemde ruimtelijke plannen: de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en de betrokken gemeenten bij het project Stedenbaan.

Beleidsinstrumenten

Het project is vooral faciliterend van karakter. Daarbij zal de regelgeving op het gebied van de geluidhinder, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid aan de orde komen. Ervaringen op projectniveau zullen worden doorvertaald naar relevante beleidstrajecten.

Verantwoordelijkheid minister

Het project is gericht op vergroting van de uitvoerbaarheid van de Nota Ruimte, waarvoor de minister direct verantwoordelijk is. Voor de planvorming op projectniveau zijn de andere overheden primair verantwoordelijk, maar bij knelpunten zal de minister daarop aangesproken worden.

Prestatiegegevens

• Het vinden van locatiespecifieke oplossingen op basis van in 2004 gesignaleerde knelpunten Milieu en Ruimtelijke Ordening.

Evaluaties

Tabel 6.2.
Operationele DoelstellingOnderzoek200420052006
Verbeteren stedelijke inrichtingEvaluatie convenant Samenwerking in de Regio   
 Investeringen en proces van samenwerkingXXX
 Monitor Investeringsbudget Stedelijke VernieuwingX  
 Woonmilieu en verdeling bevolkingsgroepenX  
 CentrumvormingX  
 Monitor stedelijk ruimtegebruikX  

Het meerjaren evaluatieprogramma zal na vaststelling van de Nota Ruimte worden opgesteld.

6.2.2. Versterken cultuurhistorische identiteit

Programma Belvedere

Doel

De nota Belvedere is in 1999 vastgesteld door het Kabinet. Het doel van het beleid is het cultureel erfgoed in het stedelijk en landelijk gebied beter te betrekken en te benutten bij de ruimtelijke inrichting van deze gebieden.

Doelgroep

Van de provincies en de gemeenten verwacht het rijk een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid gericht op het instandhouden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit.

Beleidsinstrumenten

a. Via de verankering in de Nota Ruimte het veiligstellen van de doorwerking van het Belvederebeleid in de beleidsplannen van andere overheden. De cultuurhistorische waarden van de Belvederegebieden die binnen de Nationale Landschappen vallen, zullen worden meegenomen in de op te stellen ontwikkelingsprogramma's van de Nationale Landschappen.

b. Via de subsidieregeling Belvedere worden provincies, gemeenten, waterschappen en particuliere organisaties gestimuleerd uitvoering te geven aan het Belvedèrebeleid.

c. Via een projectbureau Belvedère dat informatie en kennis uitdraagt en een activiteitenprogramma ontwikkelt, wordt bevorderd dat de acties uit de nota Belvedere ook worden uitgevoerd.

Verantwoordelijkheid minister

Belvedère is een gezamenlijk project onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van OCW, LNV, V&W en VROM. Voor de Minister van VROM is met name de verankering in het nationale ruimtelijke beleid van belang. De Staatssecretaris van OCW is de coördinerend bewindspersoon. Vanwege het ruimtelijk ordeningsbelang is VROM intensief betrokken bij de uitvoering en draagt financieel bij in de uitvoeringskosten.

Prestatiegegevens

• Met ingang van 2005 zullen de Belvedere-doelen worden bevorderd binnen de cultuur impuls ISV-2.

• Subsidiëring van een aantal geselecteerde Belvedereprojecten.

• Beoordeling streekplannen op de instandhouding en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden.

• Aanwijzing beschermde Stads en Dorpsgezichten krachtens de Monumentenwet 1988.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Doel

Behoud en ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als samenhangend geheel op basis van de Nota Ruimte en het door een Stuurgroep NHW vastgesteld Linieperspectief/Panorama Krayenhoff.

Doelgroep

De 5 provincies, 5 waterschappen en 25 gemeenten die betrokken zijn bij het behoud en ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse waterlinie, gebundeld door de stuurgroep NHW.

Beleidsinstrumenten

VROM wil de bijdrage aan de ontwikkeling en uitvoering van (onderdelen) de ruimtelijke visie van de NHW continueren. Deze bijdrage wordt ingezet in de vorm van procesgeld voor het functioneren van het Projectbureau NHW, projectengeld voor de ontwikkeling van projecten en het stimuleringsbudget BIRK. De NHW is als aparte categorie in het BIRK opgenomen.

Verantwoordelijkheid minister

De Nieuwe Hollandse Waterlinie maakt in de Nota Ruimte deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur. De Linie is Nationaal Project in de Nota Belvedere en Groot Project in de Architectuurnota. De linie is genomineerd voor de Werelderfgoedlijst.

De minister van VROM ziet er samen met de andere rijkspartners in de Liniecommissie op toe dat de Linie niet versnippert maar als geheel wordt ontwikkeld.

Prestatiegegevens

• Beoordeling van streekplannen op de doorwerking van de kernelementen uit het linieperspectief.

• Stimulerende rol van Liniecommissie en Projectbureau, onder meer blijkend uit het 2005 voortvarend ontwikkelen van de projectenveloppen.

• Restauratie en onderhoud van de rijksmonumenten in beheer van de Rijksgebouwendienst.

• Bijdrage van het Atelier Rijksbouwmeester aan de ontwerpkwaliteit van de Linie.

Monumenten in rijksbezit

Doel

De Rijksgebouwendienst heeft 374 monumenten in bezit, waarvan 170 categorie-I monumenten. Met hun uitstraling geven zij een extra accent aan de ruimtelijke kwaliteit en tevens aan de identiteit van Nederland. Zij versterken de aantrekkelijkheid van onze steden en leveren daardoor direct (bijvoorbeeld door toerisme) en indirect (via vestigingsplaatskeuze) een bijdrage aan de economische bedrijvigheid.

Verantwoordelijkheid minister

Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van VROM om door periodiek onderhoud en herstel de monumentale waarde te handhaven en, waar mogelijk, de gebruiksmogelijkheden en de verhuurbaarheid te bevorderen.

Beleidsinstrumenten en prestatiegegevens

Voor de komende jaren zijn er aanvullende middelen beschikbaar voor de monumenten die allereerst gebruikt zullen worden om enkele grote knelpunten aan te pakken. Ook voor de monumenten is de in ontwikkeling zijnde Indicator Technische Kwaliteit, zoals beschreven in de begroting van het agentschap toepasbaar.

Evaluaties

Tabel 6.3.
Operationele DoelstellingOnderzoek2003200420052006
Versterken cultuurhistorische identiteitEvaluatie Belvedere X  

Het meerjaren evaluatieprogramma zal na vaststelling van de Nota Ruimte worden opgesteld.

6.2.3. Stimuleren architectonische kwaliteit

Doelgroep

Het architectuurbeleid richt zich op opdrachtgevers in de bouw, de vakgemeenschap en een breed publiek dat is geïnteresseerd in architectuur in brede zin: gebouwen, landschap en infrastructuur.

Beleidsinstrumenten

Het vigerende Architectuurbeleid wordt gedragen door vijf ministeries (VROM, OCW, LNV, VenW en EZ) en is vastgelegd in de derde architectuurnota «Ontwerpen aan Nederland 2001–2004». Doel van dit beleid is voorwaarden te scheppen voor architectonische kwaliteit op verschillende schaalniveaus: architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur en infrastructuur. De vervolgnota voor de periode 2005–2008 is in ontwikkeling. De verbreding van het werkdomein van de Rijksbouwmeester naar aanpalende (beleids)terreinen – landschap, infrastructuur en cultureel erfgoed – is van belang voor de voorbeeldfunctie van het rijk als huisvester in brede zin. In toenemende mate adviseert de Rijksbouwmeester aan departementen, provincies en gemeenten en treedt hij op als aanspreekpunt voor en aanjager van complexe ruimtelijke opgaven.

In 2005 worden architectenselecties georganiseerd en studies verricht voor nieuwbouw, strategische gebiedsontwikkeling, alsmede beheer en herbestemming van rijksgebouwen met soms een monumentenstatus. Als context voor rijkshuisvesting wordt ingezet op de culturele betekenis en multidisciplinaire aanpak, de relatie tussen «oud en nieuw» en de stedenbouwkundige samenhang. Architectonische en ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt door de toepassing van beeldende kunst via de percentageregeling. Extra aandacht wordt besteed aan de nazorg en het beheer en onderhoud van beeldende kunst.

Voor de Nieuwe Sleutelprojecten adviseert de Rijksbouwmeester in 2005 over de voortgang van Amsterdam Zuidas en de centrale stations van Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem en Breda.

Verantwoordelijkheid minister

De Rijksbouwmeester heeft een centrale inhoudelijke verantwoordelijkheid; het ministerie van OCW heeft een coördinerende taak en is politiek eerstverantwoordelijk. Voor de uitvoering van de taken van de Rijksbouwmeester wordt mede een beroep gedaan op een college van adviseurs, dat in 2004 is ingesteld.

Prestatiegegevens

Tabel 6.4. Prestaties 2005 Stimulering architectonische kwaliteit
Outcome-indicatoren 
Ondersteuning en versterking van het vakgebied door middel van verspreiding van kennis en voorbeeldfunctie van het rijk. 
VROM-prestaties: 
Ondersteuning van een aantal Grote Projecten inclusief rapportages aan de Tweede Kamer, Nieuwsbrieven aan de doelgroepen van het architectuurbeleid en andere publieksactiviteiten zoals debatten en presentaties. 
Subsidieverstrekking aan Nederlands Architectuurinstituut, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Architectuur Lokaal, Berlage Instituut en Europan. 
Uitvoering van «Het Experiment», een tweejarig programma voor brede praktijkervaring voor jonge architecten, met eindevaluatie najaar 2005 
Wet op de architectentitel: nadere afstemming met Europese regelgeving en de nieuwe bachelor/master-systematiek 
Organisatie jaarlijkse Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap «De Gouden Piramide». 
Welstandbeleid: bijdrage evaluatie Woningwet, alsmede monitoring en stimulering van de uitvoering van goede welstandsnota's door gemeenten. 
Convenant Ontwerpwedstrijden: evaluatie en voorbereiding vervolgtraject, activiteiten Steunpunt ontwerpwedstrijden. 
Studies Rijksbouwmeester voor specifieke opdrachten of projecten. 

Toelichting:

In de afgelopen jaren is invulling gegeven aan de twee belangrijkste pijlers van het architectuurbeleid 2001–2004: versterking van de publieke betrokkenheid bij het architectuurbeleid én de vroegtijdige inzet van de ontwerpende disciplines door middel van een tiental omvangrijke en complexe Grote Projecten. In 2004 werden het beleid en de Grote Projecten geëvalueerd. Dit vormt mede input voor het vervolgtraject «architectuurbeleid 2005–2008» dat op dit moment onder verantwoordelijkheid van de Interdepartementale Stuurgroep Architectuurbeleid (ISA, voorzitter Rijksbouwmeester en naast VROM bestaand uit OCW, LNV, VenW, EZ en agendalid Defensie) gestalte krijgt in samenhang met de Nota Ruimte en de Cultuurnota. Er vindt daarnaast verdere afstemming plaats met de Nota Belvedere en het ISV2 (Investeringen in Stedelijke Vernieuwing). Bestaande onderdelen van het beleid zullen in grote lijnen verder worden geconcretiseerd. Besluitvorming vindt naar verwachting plaats eind 2004.

6.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.5. (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:96 68958 93932 02931 28834 62830 03425 534
Uitgaven:35 37237 35032 30532 26034 65830 02625 576
Programma:30 32932 42427 84828 17831 05826 73022 280
Verbeteren stedelijke inrichting:14 15910 7936 7506 72010 0405 7121 422
Investeringsbijdrage nieuwe sleutelprojecten1 3409009001 000804242
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds10 6707 382400350300300300
Stimuleringsregeling intensief ruimtegebruik191380180150150150150
Investeringsbijdrage uitvoering verstedelijking1 9582 1315 2705 2209 5105 220930
        
Cultuurhistorische identiteit:10 92315 76215 56015 90515 49515 49515 495
Belvedere 2 7932 5602 5272 1172 1172 117
Beheer rijksmonumenten10 92312 96913 00013 37813 37813 37813 378
        
Architectonische kwaliteit:4 5974 8604 4334 4334 4334 4334 433
Architectuurbeleid4 5974 8604 4334 4334 4334 4334 433
        
Overig programma:6501 0091 1051 1201 0901 090930
Overig stedelijk109705545404040
OnderzoekRGD255319295295295295295
OnderzoekDGR276620575600575575415
Communicatie-instrumenten10 180180180180180
Apparaat:5 0434 9264 4574 0823 6003 2963 296
Apparaat:       
Juridische instrumenten245264260260260260260
Apparaat DGR4 7984 6624 1973 8223 3403 0363 036
Ontvangsten:10 7897 4399 3579 3575 3575 357357

Toelichting:

Onder het instrument uitvoeringsbijdrage verstedelijking vallen onder meer Randstad Holland, Almere, overige Nationale Stedelijke Netwerken en Hart voor Dieren

6.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 6.6. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven32 305 32 260 34 658 30 026 25 526 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -4 457 4 082 3 600 3 296 3 296 
3.Dus programma-uitgaven27 848 28 178 31 058 26 730 22 230 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht47%13 18840%11 35324%7 55524%6 30326%5 770
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)37%10 31641%11 45961%18 86859%15 83070%15 461
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)1%3072%6693%9364%1 0495%1 049
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld14%4 03717%4 69712%3 69913%3 5480%0
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%27 848100%28 178100%31 058100%26 730100%22 280

Toelichting:

Uit de tabel blijkt dat 47% in 2005 van de programma-uitgaven van dit artikel reeds juridisch is verplicht.

Juridische verplichtingen

De juridisch verplichte projecten betreffen:

• Beheer rijksmonumenten (9,0 mln);

• Architectuurbeleid (3,1 mln);

• Nieuwe Sleutelprojecten (0,5 mln);

• Deltametropool (0,1 mln);

• C-team (0,1 mln);

• Meerpaal Dronten (0,2 mln);

• Onderzoek (0,2 mln).

Bestuurlijke invalshoek

De complementair noodzakelijke en/of bestuurlijk gebonden projecten betreffen:

• Belvédère waarvan 2,6 mln vast ligt in bestuurlijk afspraken met de ministeries OC&W en LNV;

• Rijksmonumenten waarvan 3,0 mln bestuurlijk is gecommiteerd;

• Hart voor Dieren waarvoor 4,3 mln is vastgelegd;

• Architectuurbeleid waarvoor 0,3 mln bestuurlijk is vastgelegd.

6.5. VBTB-paragraaf

Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid en de uitvoeringsagenda, gericht op het bereiken van een gecoördineerde inzet van investeringsstromen met betrekking tot een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid, zal meer helderheid ontstaan over de VROM-agenda voor de komende periode en de te realiseren doelstellingen. Op basis hiervan kunnen zowel de algemene beleidsdoelstelling als de operationele doelstelling verder worden aangescherpt. Tevens zal duidelijkheid ontstaan welk departement verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de verschillende prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid.

Prestatie- en effectgegevens betreffen in deze begroting voornamelijk procesindicatoren. Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid zal de aandacht zich tevens richten op het gebruik van effectindicatoren. Effectindicatoren op het niveau van de algemene beleidsdoelstelling zijn al wel beschikbaar en dienen als basis voor het uit te voeren monitoringen evaluatie-onderzoek. In de begroting van 2006 zal dit nader worden uitgewerkt.

Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau

7.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het ministerie van VROM stimuleert de verbetering van de milieukwaliteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Milieuvraagstukken die spelen op lokale en regionale schaal worden bij voorkeur integraal aangepakt, aangezien separate thematische benaderingen daar vaak niet leiden tot een optimale oplossing. Artikel 7 is met name gericht op de lokale uitvoering van het milieubeleid. De normstelling en instrumentatie van het bodembeleid op nationale schaal is onderdeel van artikel 10.

Het lokale milieubeleid wordt uitgewerkt in de volgende vier operationele doelstellingen:

• Lokale milieukwaliteit en verkeer;

• Uitvoering bodemsanering;

• Geluid;

• Waarborgen externe veiligheid.

Het omgaan met de risico's op het gebied van de externe veiligheid is een beleidsprioriteit voor 2005.

7.2. Operationele doelstellingen

7.2.1. Lokale milieukwaliteit en verkeer

Doel

De belangrijkste doelstellingen van lokaal milieubeleid en verkeer zijn de volgende:

• Bevorderen van een hoge leefomgevingskwaliteit in gebieden;

• Realiseren van een goede milieu-inpassing van rijksinfrastructuur (wegen, spoorwegen, vliegvelden) en terugdringen van de milieueffecten (van geluid- en CO2-emissies) van verkeersmiddelen en het verkeerssysteem;

• Het voorkomen van blootstelling aan voor de volksgezondheid slechte luchtkwaliteit (NO2 en fijnstof) en het saneren van situaties waar in het verleden een dergelijke blootstelling is ontstaan.

De doelgroep is divers en omvat partijen als gemeenten en provincies, het bedrijfsleven, individuele burgers, de EU, VN-organisaties en het rijk.

Verantwoordelijkheid van de minister

De gemeente en de provincie zijn regisseur en aanjager van het gebiedsgerichte werk. De inspanningen van het rijk richten zich er dan ook op met hen nadere afspraken te maken over het bereiken van de gewenste maatschappelijke doelen en hen, middels terbeschikkingstelling van gelden en regelgeving, in staat te stellen die verantwoordelijkheid waar te maken.

Beleidsprestaties

Milieukwaliteit in de Leefomgeving (MILO)

MILO heeft tot doel een werkwijze te introduceren waarbij op lokaal en regionaal niveau voor gebieden de na te streven milieukwaliteitsambitie wordt geformuleerd, toegespitst op de omstandigheden van dat gebied. VROM werkt samen met de VNG, het IPO en de UvW aan de invoering van de werkwijze. Eind 2005 vindt een evaluatie plaats als voorbereiding op de algemene toepassing in de volgende fase. De resultaten zullen worden verwerkt in een nieuwe versie van de handreiking MILO. De bijdrage van VROM zal bestaan uit de inbreng van kennis en ervaring op het terrein van milieu (gezondheid en leefomgevingskwaliteit), ruimtelijke ordening en beleidsintegratie, aanvullend op de meer concrete expertise van andere overheden.

Interimwet Stad en milieubenadering

De Interimwet Stad en milieubenadering beoogt alle gemeenten de mogelijkheid te bieden om zo nodig af te wijken van milieunormen. De implementatie van de wet zal in 2005 aan de orde zijn.

Oplossen knelpunten milieuregelgeving bij ruimtelijke ontwikkelingen

In 2004 zijn samen met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam de knelpunten in milieuregelgeving bij ruimtelijke ontwikkelingen geïnventariseerd. Voor 10 à 20% van de plancapaciteit in Amsterdam en Rotterdam, die op zich ruimer is dan de gewenste bouwproductie, staat milieuregelgeving de door de gemeenten gewenste ruimtelijke dynamiek meer of minder in de weg. Geconcludeerd is dat enkele knelpunten in de wet- en regelgeving rondom geluid om een oplossing vragen. De overeengekomen oplossingen worden in 2005 verankerd in fase 1 van de modernisering van het geluidinstrumentarium. Daarnaast wordt samen met de gemeenten bezien welke mogelijkheden er zijn om de transitie van gebieden (haven-/industriegebied naar woon-/werkgebied) te faciliteren vanuit de rijksregelgeving. De implementatie hiervan zal naar verwachting eveneens in 2005 plaatsvinden.

Project Mainport Rotterdam (PMR)

Met dit project wordt de economische positie van de haven versterkt en ruimtelijk mogelijk gemaakt en worden het milieu en de leefbaarheid verbeterd. De PKB PMR (deel 4 uitgebracht in september 2003) behelst drie deelprojecten:

• de aanleg van Maasvlakte 2;

• de aanleg van 750 ha groen- en recreatiegebieden en een groene verbinding;

• de intensiverings- en leefbaarheidsprojecten in Bestaand Rotterdams Gebied (BRG).

Door middel van een Memorandum van Afspraken tussen rijk (V&W, VROM, FIN, EZ en LNV) en de regio (Rotterdam, Stadsregio, Provincie Zuid-Holland) zijn in 2004 afspraken gemaakt over de uitvoering van de drie deelprojecten. Voor de rijksbijdrage aan de BRG-projecten treedt VROM op als coördinator. In 2005 moet het programma voor de BRG-projecten, die een doorlooptijd hebben van 15 jaar, worden vastgesteld.

Mobiliteit en verkeer

In 2005 vindt naar verwachting de parlementaire behandeling van de PKB Nota Mobiliteit plaats.

Deze nota bevat de door de sector verkeer en vervoer te bereiken milieudoelen voor 2010 en 2020 en de daartoe te nemen maatregelen, die grotendeels ontleend worden aan de in 2004 door de Staatssecretaris van VROM uitgebrachte Beleidsnota Verkeersemissies. De Nota Mobiliteit zal in deel 3 ook ingaan op de conclusies en aanbevelingen van het Interdepartementale Beleidsonderzoek naar de mogelijkheden tot het beprijzen van het goederenvervoer, een punt uit het Hoofdlijnenakkoord. Dit wordt in 2005 verder uitgewerkt, waarbij VROM zich richt op de milieu-effecten.

Vliegvelden

In 2005 wordt een nieuw wettelijk stelsel als onderdeel van de Wet luchtvaart van kracht voor de regionale en kleine vliegvelden. Het betreft een kaderwet met onderliggende AMvB's. Dit nieuwe stelsel heeft twee pijlers, te weten decentralisatie van bevoegdheden naar de provincies en het geven van randvoorwaarden voor milieu en externe veiligheid.

Luchtkwaliteit

Het belangrijkste instrument voor de sturing van dit beleid is de Wet luchtkwaliteit, waarin normen voor diverse luchtverontreinigende stoffen zijn opgenomen, alsmede procedures voor rapportages en planvorming door gemeenten en provincies. Prestaties in 2005 zijn:

• Beïnvloeding vaststelling grenswaarden door de EU;

• In 2005 wordt inbreng geleverd in de afronding van en standpuntbepaling over de lange termijn thematische strategie in het kader van het programma Clean Air for Europe. Hierin zal de commissie onder meer aangeven hoe de richtlijnen op het gebied van luchtkwaliteit geactualiseerd worden;

• Implementatie van EU-beleid in de Nederlandse regelgeving en zorgen voor de naleving daarvan. Begin 2005 wordt het Besluit luchtkwaliteit vervangen door een wettelijke regeling. Hierin worden tevens de 2e en de 3e EU-dochterrichtlijnen voor koolmonoxide, benzeen en ozon geïmplementeerd. Voorts wordt in 2005 een begin gemaakt met de implementatie van de 4e dochterrichtlijn, waarin grenswaarden zijn opgenomen voor PAK's en zware metalen. Begin 2005 wordt aan de EU gerapporteerd over de luchtkwaliteitsplannen van de andere overheden en voor wat betreft fijn stof ook van de rijksoverheid zelf;

• Sanering van overschrijdingssituaties per 2010. Voor de knelpunten («hotspots») in de rijksinfrastructuur wordt in 2005 de toepassing van de 80-km maatregel ingevoerd. Verder wordt in het Innovatieprogramma Luchtkwaliteit van V&W, met ondersteuning van VROM, gewerkt aan het ontwikkelen en toepassingsgereed maken van andere maatregelen. De nadruk zal daarbij liggen op verkeersregulerende maatregelen. Voor het oplossen van binnenstedelijke knelpunten is in het kader van het ISV2 voor de periode 2005 t/m 2009 een bedrag van € 32 mln beschikbaar.

Tabel 7.1. Prestaties 2005 Lokale milieukwaliteit en verkeer
–Implementatie Interimwet Stad en milieubenadering
–Oplossen milieuknelpunten woningbouw gemeenten Amsterdam en Rotterdam
–Vaststelling van het door Rotterdam opgestelde BRG-projectprogramma ten behoeve van uitvoering van de PKB-PMR
–Wijziging wettelijk stelsel Wet luchtvaart
–Wijziging van de Wet milieubeheer i.v.m. luchtkwaliteitseisen

Evaluaties

Tabel 7.2. Beleidsevaluaties Lokale milieukwaliteit en verkeer
Omschrijving20052006200720082009
–MILOevaluatie    
–Spoedwet wegverbredingevaluatie    

7.2.2. Uitvoering bodemsanering

Doel

De belangrijkste doelstelling van het bodemsaneringsbeleid is de beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek per 2030. Dit houdt in dat alle op dat moment ernstige bodemverontreiniging die urgent is te saneren, gesaneerd is dan wel onderworpen aan een beheersregime. VROM streeft dit doel na met een beleid waarin het gebruik van de bodem centraal staat. Bodemsanering dient ingebed te zijn in maatschappelijke ontwikkelingen (zie de Beleidsbrief Bodem die op 24 december 2003 naar de Tweede Kamer is gezonden).

Verantwoordelijkheid van de minister

Het rijk is met name verantwoordelijk voor een coherent, consistent en goed uitlegbaar bodembeleid en de vertaling daarvan in wet- en regelgeving ten aanzien van bodemverontreiniging en -sanering. Tevens draagt het rijk zorg voor het beschikbaar stellen van financiële middelen voor de uitvoering van het beleid en voor het monitoren en evalueren van de uitvoering. Particulieren, bedrijven, gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bodemsaneringsprojecten, waarbij zij deels gebruik maken van eigen middelen en deels van middelen uit overheidsregelingen.

Beleidsprestaties

Wet bodembescherming

Het centrale instrument voor de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie is de Wet bodem-bescherming en de AMvB's, Ministeriële regelingen en circulaires die hun basis in deze wet vinden. In 2005 worden de volgende prestaties verricht:

• Opvolging geven aan conclusies en aanbevelingen uit de evaluatie van het vernieuwde bodemsaneringsbeleid;

• In 2004 is gestart met de parlementaire behandeling van de gewijzigde Wet bodemsanering. De inwerkingtreding van de wet vindt in de eerste helft van 2005 plaats. Tegelijkertijd treedt ook de AMvB financiële bepalingen in werking, waarin onder andere de subsidieregeling met betrekking tot de bodemsanering op bedrijfsterreinen is opgenomen. Daarna worden spoedig besluiten van kracht met betrekking tot de saneringsaanpak en uniforme saneringssituaties;

• De uitvoering van een deel van de wettelijke taken van het rijk op het terrein van bodemsanering vindt vanaf 2005 plaats binnen een Uitvoeringsorganisatie Bodem. Deze organisatie wordt ondergebracht bij SenterNovem, een agentschap van het ministerie van EZ;

• Kostenverhaal: in de jaren 2005 tot en met 2007 worden de nog af te wikkelen zaken binnen de Uitvoeringsorganisatie Bodem behandeld (800 zaken verdeeld over 700 bodemsanerings-projecten). De gemiddelde verhaalsopbrengsten bedragen per jaar circa € 5 mln;

• Het interim-beleid ten aanzien van subsidies voor ernstige bodemverontreiniging wordt in 2005 wettelijk verankerd in de AMvB Bedrijvenregeling.

Tabel 7.3. Voortgang bodemsanering2005
Voortgang bodemsaneringsoperatie (in aantallen afgeronde projecten)Raming 2005:
*Sanering stedelijke gebieden (in het kader van ISV): 
–Oriënterende Onderzoeken300
–Nadere Onderzoeken100
–Saneringen50
*Sanering in het landelijk gebied (in het kader van bijdrageregeling Wbb): 
–Oriënterende Onderzoeken300
–Nadere Onderzoeken100
–Saneringen30
*Sanering in eigen beheer (voornamelijk bedrijven): 
–Oriënterende Onderzoekenn.v.t.
–Nadere Onderzoeken1 100
–Saneringen900

Bovenstaande raming van de voortgang van de bodemsaneringsoperatie in 2005 is voornamelijk gebaseerd op de ervaringscijfers uit de afgelopen jaren.

Wet Stedelijke Vernieuwing

Voor de financiering van de bodemsaneringsoperatie is ook het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) een belangrijk instrument (zie verder artikel 4).

Tabel 7.4. Prestaties 2005 Uitvoering bodemsanering
–Implementatie aanbevelingen uit de evaluatie bodemsanering2004
–Inwerkingtreding gewijzigde Wbb alsmede AMvB's en ministeriële regelingen op basis van gewijzigde Wbb

Beleidsevaluaties

Tabel 7.5. Beleidsevaluaties
Omschrijving20052006200720082009
Uitvoering bodemsaneringMonitorings-rapportageMonitorings-rapportageMonitorings-rapportageMonitorings-rapportageMonitorings-rapportage

7.2.3. Geluid

Doel

Het streven is dat in 2030 in alle gebieden een goede akoestische kwaliteit heerst. In de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de, ten opzichte van het NMP4 herziene, doelstellingen voor het geluidbeleid opgenomen. Het betreft doelstellingen voor de omgeving van rijksinfrastructuur met uitzondering van luchthavens.

De volgende doelstellingen zijn vastgesteld:

• In 2020 zijn alle situaties met een geluidbelasting van meer dan 65 dB(A) vanwege wegverkeer op de rijksinfrastructuur en 70 dB(A) vanwege railverkeer aangepakt met de bedoeling de geluidbelasting nabij woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen onder de genoemde waarden te brengen. Deze aanpak zal primair via de toepassing van bronmaatregelen plaatsvinden. In uitzonderlijke gevallen moet worden teruggevallen op overdrachtmaatregelen (schermen) of maatregelen bij de ontvanger (gevelmaatregelen). Een andere aanpak is het werken met geluidproductieplafonds. Momenteel wordt geëxperimenteerd met dergelijke plafonds. Daarnaast wordt bepaald of de beide aanpakken op het gebied van uitvoerbaarheid en kosten gecombineerd kunnen worden. Tevens wordt gewerkt aan een ministeriële regeling waarmee het schermcriterium wordt vastgesteld om een afweging te maken waarbij kostenefficiëntie leidend is, confom de Nota Mobiliteit;

• De akoestische kwaliteit in de EHS (max.waarde 40dB(A)) is in 2030 gerealiseerd. Voor 2010 is de ambitie dat de akoestische situatie niet is verslechterd ten opzichte van 2000. Voor de EHS is in 2000 geconstateerd, dat in 30% van de natuurgebieden een geluidniveau van meer dan 40 dB(A) heerst.

Verantwoordelijkheid van de minister

De Minister van VROM is eindverantwoordelijk, ook naar de EU toe, voor de implementatie van het geluidbeleid. De minister van VROM is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de wet- en regelgeving terzake.

Op internationaal niveau is de Minister van VROM medeverantwoordelijk voor het stellen van emissie-eisen aan transportmiddelen; het primaat ligt bij de ministers van EZ (wegverkeer) en V&W (rail- en vliegverkeer).

De verantwoordelijkheid van de beheerders van geluidbronnen voor het beperken en voorkomen van geluidoverlast, zoals V&W voor het (spoor)wegennet en luchthavens, is via de wet- en regelgeving geregeld. In het algemeen is VROM medeverantwoordelijk voor de uitvoeringsbesluiten of de vergunningverlening. Bij zogenaamde reconstructies van rijkswegen en spoorwegen is het ministerie van V&W verantwoordelijk voor het terugdringen van eventueel ontstane extra geluidhinder.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de financiering van de geluidsanering als bedoeld in de Wet geluidhinder. De gemeenten, samenwerkingsverbanden of regionale directies van de infrabeheerders voeren de regie over de uitvoering van de maatregelen.

Beleidsprestaties

Implementatie EU-richtlijn omgevingslawaai en uitkomsten EU-evaluatie bronbeleid.

Het wetsvoorstel tot implementatie van de EU-richtlijn omgevingslawaai als onderdeel van de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart, heeft in 2004 kracht van wet gekregen. Ook zijn enkele AMvB's ter uitvoering van de wet van kracht geworden. In 2005 volgt nog enige onderliggende regelgeving, zoals het aangeven van de tot agglomeraties behorende gemeenten. In 2005 moet aan de Europese Commissie worden gerapporteerd welke autoriteiten verantwoordelijk worden gesteld voor de uitvoering van de richtlijn.

Implementatie van de richtlijn betekent dat gemeenten, provincies en sommige bronbeheerders van infrastructuur geluidkaarten moeten opstellen (2007) en actieplannen moeten maken (2008) en daarover moeten communiceren met de burgers. Gezien de noodzakelijke voorbereiding moeten genoemde overheden in 2005 de eerste activiteiten starten. VROM stelt vanaf 2005 een apparaatskostenvergoeding beschikbaar. VROM is in 2007 en 2008 verantwoordelijk voor het aanleveren van zowel kaarten als een samenvatting van de plannen aan de EU. Het traject tot het maken van kaarten en plannen (dat overigens lang niet tot alle gemeenten strekt) wordt door VROM intensief begeleid.

Op EU-niveau wordt in 2004 de evaluatie van het EU-bronbeleid afgerond. De aanbevelingen worden in 2005 geïmplementeerd in de regelgeving. Om het bronbeleid juridisch vast te leggen worden voorts emissie-eisen, zoals de aangescherpte eisen in de EU-regelgeving voor bandenlawaai, in de regelgeving opgenomen.

Modernisering Instrumentarium Geluid(MIG), eerste fase

In 2005 ligt de nadruk op de invoering in de Wet geluidhinder van de wijziging van de verantwoordelijkheid van het vaststellen van de hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde. Verder gaat het om introductie van de Lden (nieuwe EU-dosismaat), en gedeeltelijke herijking van een groot aantal artikelen. De afspraken die gemaakt zijn in het traject «oplossen knelpunten milieuregelgeving bij ruimtelijke ontwikkelingen» worden hierin verankerd. Tevens bevat het wetsvoorstel een uiterste termijn waarbinnen gemeenten nog nieuwe saneringsprojecten kunnen aanmelden. Na verloop van die termijn zal de saneringsvoorraad vaststaan. Naar verwachting wordt in 2005 het parlementaire traject van dit wetsvoorstel afgemaakt. Dit wetsvoorstel leidt niet tot financiële gevolgen voor de andere overheden.

Saneringsoperatie verkeerslawaai

Ook in 2005 wordt voortgegaan met de saneringsoperatie verkeerslawaai. In de begroting voor 2004 is aangegeven dat bij gelijkblijvende budgetten de sanering van de urgente gevallen tot 2023 duurt voordat de operatie afgerond kan worden. In 2005 wordt circa 5% van de werkvoorraad aangepakt. Voor het geluidsaneringsprogramma 2005 van verkeerslawaai geldt het volgende overzicht:

Tabel 7.6. Overzicht saneringsoperatie weg- en railverkeerslawaai (schermmaatregelen, verkeersmaatregelen, gevelmaatregelen tbv >70 dB(A))
Saneringsmaatregel:Aantal woningen:Aantal projecten:
in voorbereiding eind 20047 82149
in voorbereiding genomen 20051 99315
in uitvoering genomen 20053 78125
Totaal in voorbereiding eind 20056 03339
   
in uitvoering eind 200416 82853
in uitvoering genomen 20053 78125
afgehandeld 20054 76021
Totaal in uitvoering eind 200515 84957
Totaal in voorbereiding en uitvoering21 88596
afgewezen projecten2 51320

Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai.

Saneringsoperatie industrielawaai

Voorzien was dat de saneringsoperatie industrielawaai voor 2003 afgerond zou worden. Doordat provincies niet alle saneringsprogramma's tijdig hebben vastgesteld en ingediend, zijn ook de bijbehorende besluiten van de Staatssecretaris van VROM niet tijdig onherroepelijk geworden. Daarom is de uitvoeringstermijn verlengd tot en met 2005. De provincies ronden in 2005 de saneringsoperaties bij de laatste circa 30 industrieterreinen af.

Beperking piekbelasting geluidhinder bij winkelbevoorrading (m.b.v. subsidieregeling «Piek»)

De uitvoering van de in 2004 gestarte subsidieregeling Piek wordt in 2005 voortgezet. Doel is de stimulering van de toepassing van stille technieken bij het laden en lossen nabij winkels («beperking piekbelasting door geluid»). Hiervoor is in 2005 circa € 1,3 mln beschikbaar.

Tabel 7.7. Prestaties 2005 Geluid
•Implementatie uitkomsten EU-evaluatie bronbeleid
•Wijziging Wet geluidhinder (MIG, fase 1)
•Aansturing uitvoering sanering verkeer- en industrie-geluidhindersituaties
•Aansturing uitvoering subsidieregeling Piek

Evaluaties

Tabel 7.8. Beleidsevaluaties Geluid
Omschrijving20052006200720082009
dubbellaags ZOABevaluatie    

7.2.4. Waarborgen externe veiligheid

Doelstelling

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de veiligheid met betrekking tot zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en met betrekking tot het gebruik van luchthavens.

De maatschappelijke ambities en beleidsambities ten aanzien van externe veiligheid zijn neergelegd in het NMP4. Om deze ambities te realiseren zijn drie doelstellingen geformuleerd:

1. Het op basis van de in het NMP4 neergelegde uitgangspunten van het externe veiligheidsbeleid tot stand brengen van een beleidsbouwwerk dat consistent is en dat ervaren wordt als begrijpelijk en vertrouwenwekkend;

2. Het oplossen van niet-aanvaardbare situaties;

3. Het zorgdragen voor de noodzakelijke voorwaarden voor de doorwerking en uitvoering van het externe veiligheidsbeleid.

De termijn waarbinnen de integrale ambities voor externe veiligheid gerealiseerd moeten zijn, is in het NMP4 gesteld op 2010.

De doelgroep is divers en omvat partijen als gemeenten en provincies, bedrijfsleven, individuele burgers en het rijk.

De Minister van VROM draagt verantwoordelijkheid voor de rijksbrede coördinatie tussen de departementen van SZW, V&W, BZK, EZ, Defensie en VROM, die beleid maken dat gericht is op of gerelateerd is aan het domein van externe veiligheid. Daarnaast is de Minister van VROM verantwoordelijk voor de regelgeving van inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, ruimtelijk beleid en voor de vergunningverlening voor defensie-inrichtingen.

Beleidsprestaties

ad doel 1: Implementeren van de beleidsvoornemens die het Kabinet heeft geformuleerd in reactie op het gezamenlijke advies «Verantwoorde risico's, veilige ruimte» van de VROM-Raad en de Raad voor Verkeer en Waterstaat

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. In het 4e kwartaal van 2004 zal het Kabinet naar aanleiding van het advies een kabinetsreactie uitbrengen. In deze reactie zal onder meer worden ingegaan op de aanbevelingen die betrekking hebben op het omgaan met de normstelling en de verheldering van de toedeling van verantwoordelijkheden over de verschillende betrokkenen: producenten, vervoerders, netwerkbeheerders, overheden en dergelijke. In 2005 wordt een start gemaakt met de implementatie van de beleidsvoornemens die in de kabinetsreactie zijn aangekondigd met een mogelijke uitloop naar 2006. Tevens is op 1 juni 2004 de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen ingesteld. Deze raad zal in 2005 zijn werkprogramma uitvoeren.

Ad doel 1: Implementeren van het kabinetsstandpunt inzake het beoordelingskader voor groepsrisico's

In 2005 wordt door het Kabinet het nieuwe groepsrisicobeleid vastgesteld. Met provincies en gemeenten worden bestuurlijke afspraken gemaakt over het uitvoeren van dat beleid.

Het Kabinet zal tevens een besluit nemen over het al dan niet wettelijk verankeren van dit beleid.

Ad doel 2: Uitvoeren van een implementatieplan LPG en ammoniak op basis van de integrale ketenstudies

In 2005 worden de in 2004 vastgestelde implementatieplannen voor LPG en ammoniak uitgevoerd.

Om de plannen te kunnen implementeren worden afspraken en/of overeenkomsten gemaakt met branches en/of individuele bedrijven over aanpassingen van productie-, opslag- en logistieke faciliteiten, ter vermindering van de externe risico's. In samenspraak met provinciale en gemeentelijke overheden worden randvoorwaarden vastgesteld waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen vanuit de doelstellingen van het externe veiligheidsbeleid.

De doelgroepen voor deze activiteit zijn het producerende en vervoerende bedrijfsleven en de lokale en regionale besturen en hun uitvoerende diensten op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en hulpverlening.

Ad doel 3: Implementeren van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit bij provincies en gemeenten die met de uitvoering zijn belast

Het beleid is erop gericht om in 2006 de uitvoering en de handhaving van de regelgeving structureel verankerd te hebben bij gemeenten, provincies en rijk. In 2005 wordt het actieprogramma geïmplementeerd dat in 2004 in samenwerking met gemeenten en provincies is opgesteld ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van uitvoeringsorganisaties.

Tabel 7.9. Prestaties 2005 Waarborgen externe veiligheid
–Het implementeren van de beleidsvoornemens die het Kabinet als reactie op het advies van de gezamenlijke Raden van Advies van VROM en V&W heeft geformuleerd. 
–Het implementeren van het kabinetsstandpunt ten aanzien van het beoordelingskader voor groepsrisico's 
–Het uitvoeren van een implementatieplan LPG en ammoniak op basis van de integrale ketenstudies 
–Het implementeren van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit bij provincies en gemeenten die met de uitvoering zijn belast 
–Bijdragen aan en beoordelen werkprogramma 2006 van Adviesraad G.S. 
–Opstellen kabinetsreactie op adviezen van de Adviesraad G.S. 

Evaluatie

Tabel 7.10. Beleidsevaluatie Externe Veiligheid
Omschrijving20052006200720082009
Vuurwerkbesluit X   
Sanering vuurwerkbedrijvenX    
Adviesraad Gevaarlijke Stoffen  X  
Urgente sanering LPG   X 
AMvB kwaliteitseisen EV   X 
Werkwijze groepsrisico X   

7.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.11. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:96 949215 425908 158175 950172 337165 199163 269
Uitgaven:237 317253 547194 658198 595201 829199 691202 176
Programma:227 352244 091185 395189 424193 857191 874194 359
Lokale milieukwaliteit:3 8435 6844 8975 1425 7381 8381 838
Subsidies gebiedsgerichte milieukwaliteit2 321      
Overige instrumenten lokale milieukwaliteit1 5225 6844 8975 1425 7381 8381 838
        
Uitvoering bodemsanering:159 170141 373128 751142 412149 454154 454158 490
Subsidies uitvoering bodemsanering140 633119 993128 595142 412149 454154 454158 490
BodemsaneringVINEX14 51117 037     
Overige instrumenten uitvoering bodemsanering4 0264 343156    
        
Geluidsreductie:49 02736 45530 97630 91931 47930 59629 130
Subsidies geluidsreductie railverkeer5 5309 302     
Subsidies geluidsreductie wegverkeer36 31624 155     
Overige instrumenten geluidsreductie3 5762 9985 3482 5982 6532 6532 653
Subsidies geluidsreductie3 605 25 62828 32128 82627 94326 477
        
Waarborgen externe veiligheid:4 78052 44319 5069 9265 9933 7933 793
Instrumenten waarborgen externe veiligheid4 78052 44319 5069 9265 9933 7933 793
        
Overig programma:10 5328 1361 2651 0251 1931 1931 108
Overige instrumenten DGM6 5466 667823503503503418
OnderzoekDGM3 9861 469317397565565565
Communicatie-instrumenten  125125125125125
Apparaat:9 9659 4569 2639 1717 9727 8177 817
Apparaat:       
Juridische instrumenten796855841841841840840
Apparaat DGM8 9747 6017 4227 3307 1316 9776 977
Adviesraad Gevaarlijke Stoffen1951 0001 0001 000   
Ontvangsten:48 31042 35700000

Toelichting:

Vanaf 2005 zijn de instrumenten subsidies geluidsreductie railverkeer en wegverkeer samengevoegd onder het instrument subsidies geluidreductie.

7.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 7.12. (Bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven194 658 198 595 201 829 199 691 202 176 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -9 263 9 171 7 972 7 817 7 817 
3.Dus programma-uitgaven185 395 189 424 193 857 191 874 194 359 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht15%28 00012%23 00012%23 00012%23 00012%23 000
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)85%157 39588%166 42488%170 85788%168 87488%171 359
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0% 0% 0% 0% 0% 
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%00%00%00%0
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%185 395100%189 424100%193 857100%191 874100%194 359

Toelichting:

In de reeks «bestuurlijk gebonden» is vanaf 2005 onder andere rekening gehouden met het meerjarenprogramma bodemsanering dat vanaf 2005 toegezegd gaat worden. Deze reeks is betiteld als bestuurlijk gebonden, aangezien dit beleid valt onder het kabinetsstandpunt BEVER. Voor 2004 is het reeds toegezegde meerjarenprogramma (2002 t/m 2004) opgenomen onder de reeks «juridisch verplicht».

7.5. VBTB-paragraaf

De operationalisering van de doelstellingen voor lokale milieukwaliteit en verkeer zal in de begroting 2006 verbeteren op basis van de uitkomsten van de beleidsanalyses van de strategische keten.

Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

8.1. Algemene beleidsdoelstelling

De Minister van VROM streeft naar een vitaal landelijk gebied, waarbij het accommoderen van de vraag naar ruimte voor wonen, werken, natuur, recreatie en water samen zal moeten gaan met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk beleid richt zich op bescherming en zo nodig herstel van waardevolle gebieden met bijzondere landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische en/of ecologische kwaliteiten en op het verder ontwikkelen van deze waarden in relatie met gewenste functieveranderingen ten behoeve van wonen, werken en nieuwe infrastructurele werken. De landbouw blijft de belangrijkste sociaal economische en landschappelijke drager van het buitengebied. Transitie van de landbouw – mede ingegeven door EU landbouwbeleid en milieubeleid – is noodzakelijk om deze functies voor het buitengebied te behouden. Daarnaast is in sociaal economisch opzicht de toeristisch-recreatieve betekenis van belang. Tenslotte zal bij ruimtelijke afwegingen structureel meer rekening gehouden dienen te worden met de eigenschappen en functies, die de ondergrond, zoals het water en de bodem bezit, en de eisen die zij stelt. We zullen moeten anticiperen op, en meebewegen met het water. Water heeft ook de mogelijkheid om het landschap meer divers en aantrekkelijker te maken.

8.2. Operationele doelstelling

8.2.1. Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied

Door de toenemende ruimteclaims voor wonen, werken en infrastructurele voorzieningen neemt de waarde van het resterende groene danwel open buitengebied – met agrarische cultuurlandschappen, watergebieden, natuur- en recreatiegebieden – aan belang toe. De beleidskaders in de Nota Ruimte zijn dan ook gericht op behoud en ontwikkeling van de zogenaamd groene en blauwe waarden én het bieden van ruimte aan andere ontwikkelingen gekoppeld aan kwalitatieve doelstellingen. Na vaststelling van de beleidskaders is de verantwoordelijkheid van het rijk vooral gericht op het zorgen voor doorwerking in het beleid van andere overheden en het zo nodig beschikbaar stellen van instrumenten voor uitvoering van het beleid.

Het ministerie van VROM richt zich hierbij vooral op doorwerking en uitvoering van de beleidskaders voor:

«Ontwikkeling ruimtelijke kwaliteit» (zie par. 8.2.1.1.): ontwikkeling van waardevolle landschappen (beleid Nationale Landschappen), ontwikkeling dagrecreatie rond steden in samenhang met de transformatie rijksbufferzones en verbetering van de ruimtelijke en milieukwaliteit van de zandgronden i.r.t. de transitie van de intensieve veehouderij(de Reconstructie);

«Inpassing stedelijke functies» (zie par. 8.2.1.2.): het – onder voorwaarden – ruimte bieden aan ontwikkeling van de glastuinbouw, wonen en kleinschalige bedrijvigheid (bouwen in het buitengebied);

«Ruimtelijk waterbeleid»(zie par. 8.2.1.3.): oplossing van de (hoog)waterproblematiek voor het Rivierengebied en de Maas en het vergoeden van planschade als gevolg van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.

8.2.1.1 Ontwikkeling ruimtelijke kwaliteit

Nationale landschappen

Doel

Nederland kent een aantal gebieden met een kenmerkende landschappelijke identiteit die, op de schaal van de ruimtelijke hoofdstructuur waardevol zijn vanwege hun bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden.

Het betreft overwegend waardevolle agrarische cultuurlandschappen die ook recreatief een grote betekenis hebben. Het rijk wil de waarden van deze Nationale Landschappen behouden en verder ontwikkelen.

Doelgroep

De voornaamste doelgroep voor het rijk wordt gevormd door de provincies die met betrokken partijen in de regio (gemeenten, waterschappen, belangenorganisaties, betrokken agrariërs en andere een aanpak ontwikkelen voor de betreffende gebieden.

Beleidsinstrumenten

VROM wil de kenmerkende identiteit van Nationale Landschappen versterken en vraagt aan de provincies hieraan uitwerking te geven en het ruimtelijk beleid (begrenzing en planologisch regime) te laten doorwerken in streekplannen en bestemmingsplannen.

Het Rijk vraagt provincies uitvoeringsprogramma's op te stellen en daarin projecten te programmeren die de kenmerkende identiteit verder versterken en de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en recreatieve waarden verbeteren.

Voor gebieden met complexe (her-)inrichtingsopgaven kunnen provincies bovendien gebiedsvisies uitwerken. Provincies geven via de systematiek van het rijksbrede en integrale Investeringsbudget voor het Landelijk Gebied (ILG) invulling aan de bijdrage van het rijk aan de uitvoeringsprogramma's voor Nationale Landschappen. Het gaat hier zowel om bijdragen aan de inrichting als het beheer van het landelijk gebied.

Al eerder zijn enkele grotere investeringsprojecten in Nationale Landschappen geselecteerd voor een bijdrage uit het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK, zie ook art.6).

Verantwoordelijkheid minister

Het beleid voor Nationale Landschappen maakt onderdeel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur, zoals opgenomen in de Nota Ruimte en werkt door in de daarbij horende Uitvoeringsagenda. De Ministers van VROM en LNV zijn eindverantwoordelijk voor de beleidsrealisatie. Het Rijk is voor de uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen in grote mate afhankelijk van de provincies.

Prestatiegegevens

• In overleg met LNV worden met betrokken provincies afspraken gemaakt over de totstandkoming van integrale ontwikkelingsprogramma's voor elk Nationaal Landschap.

• VROM draagt bij aan het opstellen van gebiedsuitwerkingen voor (deel)gebieden met complexe (her-)inrichtingsopgaven. In 2005 wordt voor het Groene Hart een gebiedsuitwerking voor de transformatiezone Leiden – Alphen a/d Rijn opgesteld als onderdeel van de actualisering van het ontwikkelingsprogramma.

• VROM ontwikkelt in 2005 in overleg met LNV een systeem voor de monitoring en evaluatie van rijksdoelen voor de Nationale Landschappen.

Bufferzone beleid

Doel

Om binnen de nationale stedelijke netwerken voldoende recreatieve groenvoorzieningen en duurzame recreatieve landschappen te ontwikkelen, wordt de achterstand in mogelijkheden voor dagrecreatie binnen deze stedelijke netwerken aangepakt. De dagrecreatieve functie van rijksbufferzones, in het verleden aangewezen om de stadsgewesten ruimtelijk te scheiden en een geleding aan te brengen in de ruimtelijke ontwikkelingen, zal hierdoor versterkt worden.

Doelgroep

De doelgroepen worden gevormd door de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en de samenwerkende gemeenten uit de Nationaal Stedelijke Netwerken binnen de bufferzones die met de partijen in de regio (waterschappen, belangenorganisaties, betrokken agrariërs e.a.) een aanpak ontwikkelen voor de betreffende gebieden.

Beleidsinstrumenten

Het planologisch regime van het bufferzonebeleid blijft gehandhaafd. Uitvoering van het bufferzonebeleid vindt plaats door restrictief planologisch beleid voor verstedelijking en aankoop van gronden. Het rijk vraagt de provincies het restrictief planologisch beleid te laten doorwerken in streekplannen en bestemmingsplannen en initiatieven tot herziening van de begrenzing ten gunste van versterking van de dagrecreatie te laten komen. Grondverwerving maakt kwaliteitsverbetering en vergroting van de gebruikswaarde van de gebieden voor groenrecreatieve functie mogelijk en voorkomt verdere verstedelijking. De aangekochte gronden worden vervolgens, veelal in landinrichtingsverband (landinrichtingscommissies zijn vaak nauw betrokken bij de ontwikkeling van inrichtingsplannen), ingericht ten behoeve van recreatie.

De gemaakte investeringsafspraken over het totaal van 11 616 hectares aan te kopen gronden ten behoeve van de 6 bufferzones in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht zijn de rijksinzet voor het versterken van de recreatieve groenstructuur. Vanaf 1 januari 2007 zullen de rijksmiddelen voor grondverwerving in de bufferzones via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) aan de provincies beschikbaar komen.

Verantwoordelijkheid minister

De provincies zijn verantwoordelijk voor het op- en bijstellen van ontwikkelingsplannen voor de bufferzones. Dit doen zij in overleg met de gemeenten van de stedelijke netwerken. De Minister van VROM heeft een gedeelde verantwoordelijkheid met de minister van LNV voor de beleidsrealisatie door de vaststelling van de aan te kopen oppervlakten, de in te richten delen van de bufferzonegebieden en het beschikbaar stellen van financiële middelen.

Prestatiegegevens

De per jaar te verwachten aankopen worden opgenomen in een meerjarenprogramma bufferzones. Ook in 2005 worden VROM middelen ingezet voor de aankoop van gronden in bufferzones om de continuïteit van het beleid te garanderen. Bij continuïteit van het beleid in de Nota Ruimte zal naar verwachting realisatie van de gemaakte investeringsafspraken voor de totale aankoop van 11 616 ha in 2013 afgerond zijn.

Reconstructie van zandgebieden

Doel

De doelstellingen van reconstructie staan in het perspectief van een duurzame landbouw, vooral de veehouderij, en een duurzaam ingerichte omgeving. Binnen dit laatste is de inzet gericht op de instandhouding en verhoging van milieukwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied op de zandgronden in Nederland. De reconstructie opgave betreft een gebiedsmatige ruimtelijke afweging die alle ruimtelijke functies in het landelijk gebied omvat, uitgezonderd de zorg en ontwikkeling van (grote) kernen en steden en infrastructuur. Deze opgave is geografisch beperkt tot de concentratiegebieden van intensieve veehouderij (varkens, kippen) in de provincies Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht.

Doelgroep

De voornaamste doelgroep wordt gevormd door de provincies die samen met gemeenten en waterschappen, belangenorganisaties en betrokken agrariërs, én het rijk een aanpak ontwikkelen voor de betreffende gebieden. De provincie zorgt voor besluitvorming en uitvoering van de uiteindelijke plannen.

Beleidsinstrumenten

Het belangrijkste instrument vormt de Reconstructiewet Concentratiegebieden van 2002. Daarin staat vermeld dat er per reconstructiegebied een reconstructieplan wordt opgesteld door een reconstructiecommissie. Het kader voor de reconstructieplannen is neergelegd in de vastgestelde Rijksuitgangspuntennota. VROM en LNV dienen uiteindelijk hun goedkeuring aan de plannen te hechten hetgeen in een bestuursovereenkomst per provincie zal worden vastgelegd.

Verantwoordelijkheid minister

De directe verantwoordelijkheid voor de reconstructie, afgeleid van de Reconstructiewet, berust bij de Ministers van LNV en VROM. Zij scheppen gezamenlijk de inhoudelijke kaders, de condities van planvorming en uitvoering voor de provincies en keuren de vastgestelde reconstructie-plannen goed. De ministers controleren daarbij of de rijksdoelen worden gehaald.

Prestatiegegevens

• Nadere vaststelling van rijksbeleid bij de reconstructie opgave.

• Beoordelen van de reconstructieplannen, inclusief het uitvoeringsprogramma en de wijze van financiering van die plannen. Er zullen aparte overeenkomsten worden gesloten over de uitvoering en financiering van de desbetreffende reconstructieplannen.

• Goedkeuring, tezamen met Minister LNV, van de door Provinciale Staten vastgestelde reconstructieplannen. In 2005 zullen alle 12 reconstructieplannen naar verwachting door PS zijn vastgesteld en door de Minister van VROM, tezamen met de Minister van LNV, beoordeeld danwel zijn goedgekeurd.

8.2.1.2. Inpassing stedelijke functies

Glastuinbouw

Doel

Doel van het rijksbeleid is, via het bundelingsprincipe, ruimte te bieden aan duurzame glastuinbouwconcentraties en tevens te komen tot herstructurering van bestaande verouderde glastuinbouwgebieden. Het ruimtelijk beleid legt daarnaast een accent bij behoud en versterking van de greenportfunctie van het Zuid-Hollands glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer en Venlo. Bij de herstructurering zullen bedrijven moeten worden uitgeplaatst, waardoor bedrijven die blijven, kunnen worden gemoderniseerd met mogelijkheden voor ruimtelijke kwaliteits- en milieuwinst.

Doelgroep

Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij voldoende planologische ruimte voor glastuinbouw reserveren, de herstructurering ter hand nemen en een actief beleid voeren om solitair glas te voorkomen en waar nodig tot sanering en concentratie over te gaan.

Beleidsinstrumenten

• Aanwijzen van tien landbouwontwikkelingsgebieden voor de glastuinbouw: Zuidplaspolder, Berlikum, Emmen, Grootslag, Californië/Siberië (L), Luttelgeest, Bergerden, IJsselmuiden, Moerdijkse Hoek en Terneuzen (wás Nieuwdorp).

• Gekoppeld aan een regionale herstructureringsopgave kunnen provincies aanvullend andere gebieden aanwijzen en begrenzen, teneinde de glastuinbouw in de regio te bundelen. Kleinschalige of solitaire ontwikkelingen daarbuiten moeten worden afgeremd.

Verantwoordelijkheid minister

Gezien de indringende invloed van de glastuinbouw als ruimtelijke functie zijn de Ministers van VROM en LNV verantwoordelijk voor formulering en toetsing van het ruimtelijk beleid voor deze sector.

Prestatiegegevens

• Een tussentijdse evaluatie van het beleid met betrekking tot de 10 projectlocaties.

Bebouwing in het buitengebied

Doel

Het rijk wil ruimte geven aan provincies, gemeenten en marktpartijen voor hergebruik van bebouwing en (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied, gekoppeld aan kwaliteitsontwikkeling.

Doelgroep

De inzet van het rijk op het thema «bouwen in het buitengebied» is primair gericht op de provincies. Omdat oplossingen met kwaliteit naar verwachting vooral worden bereikt via een ontwikkelingsplanologische en gebiedsgerichte benadering vormen daarnaast gemeenten, marktpartijen en maatschappelijke organisaties belangrijke doelgroepen.

Beleidsinstrumenten

• In de Nota Ruimte wordt aan de provincies gevraagd om tot een beleidskader voor «bebouwing in het buitengebied» te komen als uitwerking van het generieke verstedelijkingsbeleid; de Nota Ruimte bevat tevens een aantal randvoorwaarden hierbij.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister is er verantwoordelijk voor dat de provinciale regelingen en de uitvoering in de praktijk in overeenstemming zijn met de ruimtelijke kaders van het rijk.

Prestatiegegevens

• Over de «ruimte voor ruimte» aanpak zijn tussen het rijk en 5 provincies al eerder afspraken gemaakt in het bestuursakkoord van Brakkestein. Deze afspraken rond aantallen compensatiewoningen en sloop van vrijkomende stallen, gekoppeld aan de regeling beëindiging Veehouderijtakken, worden in overleg met de provincies jaarlijks gemonitord.

• In kaart brengen hoever de provincies gevorderd zijn met het opstellen van genoemde beleidskaders en wat er reeds bereikt is rond hergebruik van bebouwing en de «ruimte voor ruimte» aanpak in den brede. Precieze indicatoren zullen in overleg met de provincies worden vastgesteld.

8.2.1.3. Ruimtelijk waterbeleid

PKB Ruimte voor de Rivier/Maas/noodoverloopgebieden

Doel

Teneinde de in paragraaf 8.1 geformuleerde algemene doelstelling op het gebied van water en ruimtelijke ordening te operationaliseren worden lange termijn doelen geformuleerd. Zo zal de PKB Ruimte voor de Rivier, onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat met als doelstellingen: verhogen van de veiligheid tegen hoogwater (conform de wettelijk vastgelegde veiligheidsnormen) en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, in 2005 naar verwachting gereed zijn. De uitvoering van deze PKB dient uiterlijk 2015 zijn beslag te hebben. VROM heeft in samenwerking met de provincies een ruimtelijk kader ontwikkeld om deze doelstelling «verbetering van de ruimtelijke kwaliteit» voor de Rijn en haar zijtakken te operationaliseren en daarmee stuurbaar en toetsbaar te maken.

Doelgroep

VROM werkt samen met V&W en LNV, alsmede met andere overheden, waterschappen, maatschappelijke organisaties, e.d.

Beleidsinstrumenten

Voor het beleid gericht op het scheppen van ruimte voor de rivier wordt een PKB «Ruimte voor de Rivier» opgesteld voor de Rijn en haar zijtakken. Voor de Maas is er de Integrale Verkenning Maas. In 2005 zal het eindrapport van IVM-2 zijn afgerond. Teneinde toenemende Maasafvoeren te kunnen verwerken kunnen vanaf 2005 in de streekplannen planologische reserveringen worden opgenomen.

Voor het beleid, gericht op het behouden van de bestaande ruimte voor de rivier is er de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Dit bestaande instrument vormt een toetsing van voorgenomen bouwactiviteiten. In 2005 zal een evaluatie van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier plaatsvinden door de bewindslieden van V&W en VROM, op basis waarvan mogelijk tot een herziening wordt gekomen.

Er bestaat een schaderegeling voor eventuele planschade die ontstaat door de beleidsregeling Ruimte voor de Rivier. Getroffenen kunnen hier een beroep op doen.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is mede initiatiefnemer (met LNV en projectverantwoordelijke V&W) voor het opstellen van de PKB Ruimte voor de Rivier. Deze PKB is gericht op rivierverruiming, ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de Rijn en haar zijrivieren.

Het ontwikkelen en uitvoeren van waterbeleid is voor het grootste deel de verantwoordelijkheid van V&W. De ruimtelijke kwaliteit van Nederland is een verantwoordelijkheid van de Minister van VROM. Het inkaderen, stimuleren en waar nodig faciliteren van processen ten behoeve van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (in combinatie met het oplossen van watervraagstukken op het gebied van veiligheid en wateroverlast) is een verantwoordelijkheid van de Minister van VROM.

Prestatiegegevens

• Eind 2004 is deel 1 van de PKB Ruimte voor Rivier gereed gekomen. In 2005 wordt deel 3 verwacht. Hierin zal tevens zijn aangeduid welke gebieden ruimtelijk worden gereserveerd teneinde op de lange termijn maatregelen gericht op het scheppen van ruimte voor water mogelijk te maken.

• De evaluatie van de Beleidslijn voor de rivier zal in 2005 zijn uitgevoerd.

• Zomer 2005 zal de Integrale Verkenning Maas, deel 2 zijn afgerond.

Evaluaties

Tabel 8.1.
Operationele DoelstellingOnderzoek200320042005
Beschermen en ontwikkeling van het landelijk gebiedMER en MKBA ruimte voor de rivier X 
 Ruimte voor ruimte regeling XX
 Evaluatie Glastuinbouw  X
 Evaluatie Schadeclaims Ruimte voor Rivier X 

Het meerjaren evaluatieprogramma zal na vaststelling van de Nota Ruimte worden opgesteld.

8.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.2. (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:14 6069 3648 79618 526120079 4627 262
Uitgaven:15 78410 45810 27319 74012 4719 9267 726
Programma:14 3719 0678 92918 41311 1518 6066 406
Bescherming en ontwikkeling landelijk gebied:14 3719 0678 92918 41311 1518 6066 406
Aankoopbufferzones9 1366 8556 45416 60110 0897 5445 344
Overige instrumenten landelijk gebied837684654604604604604
Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied2 3711 0501 363750   
Beleidlijn Ruimte voor de Rivier1 646686868686868
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds       
OnderzoekDGR330160160160160160160
Communicatie-instrumenten51250230230230230230
Apparaat:1 4131 3911 3441 3271 3201 3201 320
Apparaat:       
Juridische instrumenten125131129129129129129
Apparaat DGR1 2881 2601 2151 1981 1911 1911 191
Ontvangsten:3 062400010 3002 2002 2000

Toelichting:

Onder het instrument Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied staan onder meer de uitgaven voor de Nationale Landschappen.

De uitgaven voor reconstructie van de zandgebieden, glastuinbouw, Ruimte voor Ruimte regeling en PKB rivierengebied/Maas/Noodoverloopgebieden hebben betrekking op het apparaat.

8.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 8.3. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven10 273 19 740 12 471 9 926 7 726 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -1 344 1 327 1 320 1 320 1 320 
3.Dus programma-uitgaven8 929 18 413 11 151 8 606 6 406 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht23%2 0147%1 2576%6945%4540% 
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)0%00%00%00%00% 
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)72%6 45490%16 60190%10 08988%7 54483%5 344
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld5%4613%5553%3687%60817%1 062
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%8 929100%18 413100%11 151100%8 606100%6 406

Toelichting:

Het grootste deel van dit artikel wordt gevormd door de bestuurlijk (middels een convenant) gebonden Bufferzones (6,5 mln).

De juridisch verplichte projecten betreffen:

• Groot Mijdrecht zuid (0,5 mln);

• Subsidies (1,0 mln);

• Nationale Landschappen (0,4 mln).

8.5. VBTB-paragraaf

Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid en de uitvoeringsagenda, gericht op het bereiken van een gecoördineerde inzet van investeringsstromen met betrekking tot een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid, zal meer helderheid ontstaan over de VROM-agenda voor de komende periode en de te realiseren doelstellingen. Op basis hiervan kunnen zowel de algemene beleidsdoelstelling als de operationele doelstelling verder worden aangescherpt. Tevens zal duidelijkheid ontstaan over welk departement verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de verschillende prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid.

Prestatie- en effectgegevens betreffen in deze begroting voornamelijk procesindicatoren. Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid zal de aandacht zich tevens richten op het gebruik van effectindicatoren. Effectindicatoren op het niveau van de algemene beleidsdoelstelling zijn al wel beschikbaar en dienen als basis voor het uit te voeren monitoringen evaluatie-onderzoek. In de begroting van 2006 zal dit nader worden uitgewerkt.

Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

9.1. Algemene beleidsdoelstelling

VROM stelt zich tot doel de ruimtelijke kwaliteit van Nederland in Europees verband in stand te houden en waar mogelijk te versterken. De aansluiting van de Nederlandse Ruimtelijke Hoofdstructuur op de Europese Hoofdstructuur staat daarbij centraal. Om die aansluiting te bereiken wordt langs twee sporen afstemming nagestreefd tussen het Nederlandse ruimtelijke beleid en dat in het buitenland, inclusief het «Brusselse» (EU) beleid.

Het eerste spoor («van binnen naar buiten») omvat al die activiteiten die er op gericht zijn dat het nationale beleid zo veel mogelijk conform eigen beleidsdoelstellingen gevoerd kan worden zonder «spanningen» aan de grenzen als gevolg van «ander» beleid aan de andere kant van de grens.

Het tweede spoor («van buiten naar binnen») omvat die activiteiten die bewerkstelligen dat nieuw te ontwikkelen of te herzien Europees beleid dat een impact heeft op de ruimtelijke inrichting van Nederland zo veel mogelijk bijdraagt aan de uitvoering van het ruimtelijk beleid in Nederland.

Het eerste spoor wordt verder geoperationaliseerd in de doelstellingen onder paragraaf 9.3.1; het tweede spoor onder paragraaf 9.3.2.

Behalve door afstemming langs beide sporen wordt versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Europees verband gerealiseerd door de uitvoering van projecten in het kader van de INTERREG-programma's.

9.2. Interreg

Doel

Het INTERREG-programma wordt in de eerste plaats ingezet ter ondersteuning van de aansluiting van de Nederlandse op de Europese Hoofdstructuur. Nederland participeert in drie INTERREG programma's, te weten: INTERREG IIIB North West Europe, INTERREG IIIB North Sea en INTERREG IIIC Westzone.

Door middel van het INTERREG programma wil VROM:

1. Uitvoering geven aan het nationaal ruimtelijk beleid met behulp van de beschikbare Europese gelden. Het INTERREG programma vereist dat de toegezegde Europese middelen aangevuld worden met een eigen nationale bijdrage, die voor het grootste deel door de projectpartners zelf wordt ingebracht. Het laten neerslaan van 40% van de toegekende Europese INTERREG subsidie in de drie INTERREG programma's bij Nederlandse partners; dit komt neer op (40% van 550 mln =) 220 mln voor de gehele programmaperiode;

2. Bereiken dat er zoveel mogelijk projecten met Nederlandse partners worden goedgekeurd. (Goedkeuring vindt plaats in daartoe ingestelde stuurgroepen, waarin alle betrokken lidstaten een stem hebben);

3. Het opdoen van kennis over transnationale ruimtelijke processen in het programma ESPON;

4. Bijdragen aan de organisatorische kwaliteit van de huidige INTERREG programma's door het uitwisselen van ervaringen en door het ontwikkelen van gemeenschappelijke procedures voor INTERREG in het Interactprogramma;

5. Positief uitvallende evaluatie van de bijdrage aan nationale en internationale ruimtelijke doelstellingen.

Beleidsinstrumenten

Om dit te bereiken zet VROM een drietal instrumenten in:

1. Project Stimulerings Regeling: subsidieregeling gericht op het ontlokken van zoveel mogelijk door Nederlandse organisaties getrokken INTERREG projecten;

2. Cofinanciering: versnelling van de totstandkoming en inhoudelijke beïnvloeding van door Nederlandse organisaties getrokken INTERREG-projecten door middel van financiële ondersteuning;

3. Interne- en externe voorlichting: vergroten van de bekendheid met INTERREG bij de doelgroepen door middel van bijeenkomsten, workshops en individueel advies.

Prestatiegegevens

VROM is enerzijds afhankelijk van bottom-up initiatieven voor projectontwikkeling (provincies, waterschappen en dergelijke) en is anderzijds slechts één van de spelers in het internationale besluitvormingsproces ter goedkeuring van de projecten. Tegen deze achtergrond zet VROM niettemin in op:

• Binnen de verschillende INTERREG stuurgroepen zet VROM in op goedkeuring van 20 INTERREG projecten waarbij een Nederlandse partner betrokken is;

• Het ontlokken van ongeveer 15 Nederlandse INTERREG projectvoorstellen door ondersteuning via de Project Stimulerings Regeling;

• Monitoring en evaluatie van de resultaten van alle projecten met Nederlandse projecttrekkers en projectpartners en rapportage aan de Kamer tenminste via EZ middels de jaarlijkse Structuurfondsrapportage;

• Belangenbehartiging lidstaat Nederland in de diverse toezichts- en stuurcommité's (Monitoring and Steering Committee's en subgroepen zoals Supervisory Groups) van de verschillende programma's;

• Financiële controle van INTERREG-projecten, om vast te stellen of deze projecten conform de regels worden uitgevoerd (door EU voorgeschreven 5% controle).

9.3. Operationele doelstellingen

9.3.1. Internationale afstemming ruimtelijke inrichting

Het ruimtelijk beleid in Nederland kent een aantal beleidsthema's waarvoor internationale afstemming van cruciaal belang is voor een succesvolle uitvoering. Hierbij kan een tweedeling worden gemaakt tussen thema's waarvoor het Rijk een primaire verantwoordelijkheid wil nemen en thema's waarvoor het Rijk de eerstverantwoordelijkheid in eerste instantie aan andere overheden toekent (stimuleringsprogramma). Tot de eerste categorie behoren:

• Aansluiten van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS);

• Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen met onder meer als doelstelling het verminderen van het risico van overstromen van grote rivieren;

• Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee;

• Transnationale visie ten behoeve van een effectief ruimtegebruik van de Noordzee.

9.3.1.1. Aansluiten van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Doel

Aansluiten van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) op vergelijkbare structuren in de grensregio's, waardoor het open karakter en de groene kwaliteiten van het Benelux-Middengebied en de open ruimten van Noord-Nederland en Nedersaksen duurzaam te behouden en zo mogelijk versterkt worden.

Doelgroep

• Voor ruimtelijke beleid bevoegde overheden in Duitsland en België: het Land Niedersaksen, het Vlaamse en het Waalse Gewest en regionale (eventueel ook lokale) overheden.

• Betrokken NL provincies en lokale overheden.

• Private partners aan weerszijden van de grens, m.n. in de sfeer van toerisme en recreatie.

Beleidsinstrumenten

• Bestaand, geïnstitutionaliseerd overleg over ruimtelijk ordeningsbeleid aan weerszijden van de grens in de subcommissies Noord en Zuid van de Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening en in de grenscommissies van de Bijzondere Commissie voor de Ruimtelijke Ordening van de Benelux.

• INTERREG-projecten.

Verantwoordelijkheid minister

Het initiatief tot het overleg ligt bij de Minister van VROM, voor het bereiken van de doelen is overeenstemming met de buitenlandse partners en de lagere overheden nodig.

Prestatiegegevens

• Vastgelegde afspraken over het opstellen van een transnationaal ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor het Benelux-Middengebied, met het Gewest Vlaanderen.

• Opening van het overleg met Nedersaksen over een gezamenlijke ontwikkelingsvisie met politiek geaccordeerde beleidsuitgangspunten en maatregelen (tegen het eind van 2005).

9.3.1.2. Opstellen van transnationale stroomgebiedbeheersplannen

Doel

Het doel is een internationale, integrale, gebiedsgerichte aanpak van het waterbeheer in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems, waarin zowel verbetering van de waterkwaliteit als het verminderen van de overstromingsrisico's in deze gebieden centraal staan. Dit betekent een uitbreiding t.o.v. de huidige Kaderrichtlijn Water, die zich alleen richt op de waterkwaliteit. Nederland heeft als voorzitter van de informele Milieuraad van juli 2004 de gemeenschappelijke aanpak van de hoogwaterproblematiek op de agenda gezet en voorgesteld daarover een EU-mededeling en -actieprogramma op te stellen. In 2005 zet VROM in op afronding van een advies voor de Rijn voor een transnationaal actieprogramma, maar is daarbij afhankelijk van de inzet van andere lidstaten.

Doelgroep

Decentrale overheden, ministerie van V&W, ministerie van LNV. Nationale en decentrale overheden van de landen die in de stroomgebieden (m.n. dat van de Rijn) liggen.

Beleidsinstrumenten

• Opstelling van een (advies over een) ruimtelijke actieprogramma integraal waterbeheer voor het stroomgebied van de Rijn.

• Totstandkoming van een Europees dan wel transnationaal netwerk van organisaties en personen op het gebied van ruimte en water. Dit netwerk moet een belangrijke bijdrage leveren aan verdere ontwikkeling van transnationale afspraken of transnationaal beleid.

• Internationale afstemming via de internationale commissies voor bescherming van de Rijn.

• Stimuleren van INTERREG-projecten die tot doel hebben om ruimtelijke maatregelen ten behoeve van waterkwaliteit en waterkwantiteit uit te voeren op niveau van stroomgebieden.

Verantwoordelijkheid minister

Ten aanzien van de doelstellingen voor wateroverlast en waterkwaliteit is voornamelijk het ministerie van V&W verantwoordelijk. De veiligheid in deze gebieden is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van VROM en V&W. Het doelmatig gebruik van de ruimte en het instrumentarium voor de ruimtelijke maatregelen is de verantwoordelijkheid van VROM.

Het opstellen van een (advies over een) ruimtelijke actieprogramma gebeurt door nationale en decentrale overheden afkomstig uit de landen die eveneens deel uitmaken van het stroomgebied van de Rijn.

Prestatiegegevens

• Selectie en uitvoering van enkele pilots ten behoeve van het (advies over een) ruimtelijke actieprogramma voor geïntegreerd waterbeheer in het stroomgebied van de Rijn.

• Inventarisatie en evaluatie van ervaringen en reeds lopende initiatieven in binnen- en buitenland op dit terrein (waaronder m.n. screening van de resultaten van relevante lopende INTERREG-projecten.

9.3.1.3. Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee

Doel

Doel is het bijdragen aan de realisering van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee, zoals vastgelegd in de PKB Derde Nota Waddenzee: «de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap».

Doelgroep

Rijk, Denemarken en Duitsland, waddenprovincies, waddengemeenten, bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en alle overige gebruikers van het waddengebied.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is coördinerend minister voor het Nederlandse Waddenzeebeleid. Voor de internationale afstemming met Duitsland en Denemarken is de Minister van LNV verantwoordelijk.

Beleidsinstrumenten

• Kaderstelling: de Nota Ruimte (VROM) en de PKB Derde Nota Waddenzee (VROM).

• Vergunningverlening door het rijk: op basis van diverse wet- en regelgeving zijn diverse ministers (mede)bevoegd gezag voor het toestaan van menselijke activiteiten in en rond de Waddenzee.

• Nationale en internationale coördinatie in verschillende gremia: Coördinatiecollege Waddengebied (CCW) & Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW) (rijk, waddenprovincies en gemeenten; VROM betaalt 50% van de secretariaatskosten van beide colleges); trilateraal overleg met Denemarken en Duitsland, internationaal Waddensecretariaat en regeringsconferentie.

• Internationaal onderzoeks- en monitoringprogramma (LNV, V&W).

• INTERREG-projecten met betrekking tot de Waddenzee.

Prestatiegegevens

• Opstelling van PKB Derde Nota Waddenzee (afronding PKB-procedure).

• Opstelling van Beheerplan Waddenzee als uitwerking van de PKB Derde Nota Waddenzee.

• Voorbereiding en organisatie van de in 2005 onder Nederlands voorzitterschap te houden regeringsconferentie tussen Nederland, Duitsland en Denemarken. Deze conferentie wordt 1x per vier jaar georganiseerd; in 2005 is de beurt aan Nederland. De conferentie dient om bestaande beleidsafspraken te evalueren, zo nodig bij te stellen en te herbevestigen.

• (evaluatie van) resultaten relevante INTERREGprojecten.

9.3.1.4. Opstellen transnationale visie ten behoeve van effectief ruimtegebruik van de Noordzee

Doel

Doel is het realiseren van effectief en efficiënt ruimtegebruik op/in de Noordzee en het creëren van een duurzaam evenwicht tussen economische belangen, ecologische waarden en belevingsaspecten. Om dit te bereiken zet Nederland in op transnationale beleidsafstemming en versterking van de transnationale samenwerking op het gebied van ruimtelijke planning en beheer.

Doelgroep

Ministerie van V&W, Ministerie EZ, OSPAR-landen (landen die het verdrag Oslo en Parijs 1992, ter bescherming van het zeemilieu in het Noordoostelijk Atlantisch gebied, hebben ondertekend).

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van V&W coördineert het Noordzeebeleid; de Minister van VROM is verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening. Samen bereiden zij de Noordzeeconferentie voor.

Beleidsinstrumenten

• Bestaand geïnstitutionaliseerd overleg: InterdepartementaaI Directeuren Overleg Noordzee, OSPAR, Noorzee ministersconferentie.

• Integraal beheersplan Noordzee 2015 (afwegingskader gebruiksfuncties).

• (evaluatie van) resultaten relevante INTERREG-projecten.

Prestatiegegevens

• Toetsing nieuwe gebruiksfuncties aan Integraal Beheersplan.

• Onderzoek in OSPAR-kader naar de mogelijkheden van verdere internationale samenwerking bij plannen en beheer van activiteiten op de Noordzee door middel van ruimtelijke planning (waaronder inventarisatie van af te stemmen ruimtelijke activiteiten).

• Bijdrage (voorzitterschap stuurgroep, deelname in redactieraad) aan afronding transnationale Noordzee-atlas.

9.3.2. Beïnvloeden impact Europees beleid

Doel

De inzet bij dit operationele doel is om vanuit de doelstellingen van het Nederlandse ruimtelijke beleid invloed uit te oefenen op nieuw te ontwikkelen of te herzien Europees beleid (regelgeving en fondsen) met een impact op de ruimtelijke hoofdstructuur, op een dergelijke wijze dat dit Europese beleid zo veel mogelijk aansluit bij en bijdraagt aan het ruimtelijk beleid in Nederland.

Doelgroep

Europese Commissie, sectordepartementen EU, medeoverheden, IPO, VNG, Unie van Waterschappen

Beleidsinstrumenten

• Overleg in formele comités zowel in Den Haag als in Brussel, onder andere in het kader van de Financiële Perspectieven/Agenda 2007.

• Het EU ruimtelijk onderzoeksprogramma ESPON.

Verantwoordelijkheid minister

De Minister van VROM is samen met de ministers van LNV, V&W, OC&W en EZ direct verantwoordelijk voor het zodanig beïnvloeden van het ruimtelijk relevante Europese beleid, dat dit het nationale ruimtelijke beleid ondersteunt.

Prestatiegegevens

De planning van prestaties voor 2005 (ofwel de beïnvloedingsstrategie) is sterk afhankelijk van het bereiken van consensus over een politieke ruimtelijke agenda tijdens de informele ministersconferentie (november 2004). VROM zet zich in voor:

• Overeenstemming tussen de doelstellingen van het strategische kader voor het post-2006 cohesie- en structuurbeleid en onze nationale ruimtelijke beleidsdoelen;

• Uitvoering van het beleid ten aanzien van transnationale elementen van de Nederlandse ruimtelijke hoofdstructuur samen met de buren, middels post-2006 cohesie- en structuur-programma's;

• Eenvoud van de managementstructuur van bovenbedoelde programma's;

• Participatie in en beïnvloeden van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie 2005 en 2006;

• Het starten van een proces om te komen tot een op ESPON analyses gebaseerde Euopees ruimtelijk strategische beleidskader als opvolger van het EROP. De uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn daarbij maatgevend.

9.4. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1. (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:4 7268 1677 9005 8344 2121 1711 171
Uitgaven:3 6075 7057 7237 48111 1132 6711 171
Programma:2 7974 8806 9276 69610 3311 889389
Internationale afstemming ruimtelijke inrichting:2 7064 2606 4536 48110 1161 674174
InterregIII2 5374 1666 3646 40710 0421 600100
Ontwikkeling Waddengebied169948974747474
        
Concurrerende ruimtelijke inrichting mainports: 200259200200200200
Ontwikkeling nationale luchthaven(ONL) 200259200200200200
        
Overig programma:9142021515151515
Overige instrumenten DGR89420200    
OnderzoekDGR       
Communicatie-instrumenten2 1515151515
Apparaat:810825796785782782782
Apparaat:       
Juridische instrumenten40454444444444
Apparaat DGR770780752741738738738
Ontvangsten:0000000

9.5. Budgetflexibiliteit

Tabel 9.2. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven7 723 7 481 11 113 2 671 1 171 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -796 785 782 782 782 
3.Dus programma-uitgaven6 927 6 696 10 331 1 889 389 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht31%2 11320%1 35213%1 32168%1 2770% 
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)63%4 36277%5 13085%8 76517%3230% 
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0%00%00%00%00% 
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld7%4523%2142%24515%289100%389
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%6 927100%6 696100%10 331100%1 889100%389

Toelichting:

Het grootste deel van dit artikel is vastgelegd in de Interreg III verplichtingen.

9.6. VBTB-paragraaf

Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid en de uitvoeringsagenda, gericht op het bereiken van een gecoördineerde inzet van investeringsstromen met betrekking tot een aantal prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid, zal meer helderheid ontstaan over de VROM-agenda voor de komende periode en de te realiseren doelstellingen. Op basis hiervan kunnen zowel de algemene beleidsdoelstelling als de operationele doelstelling verder worden aangescherpt. Tevens zal duidelijkheid ontstaan over welk departement verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de verschillende prioriteiten van het nationaal ruimtelijk beleid.

Prestatie- en effectgegevens betreffen in deze begroting voornamelijk procesindicatoren. Na vaststelling van het nationaal ruimtelijk beleid zal de aandacht zich tevens richten op het gebruik van effectindicatoren. Effectindicatoren op het niveau van de algemene beleidsdoelstelling zijn al wel beschikbaar en dienen als basis voor het uit te voeren monitoringen evaluatie-onderzoek. In de begroting van 2006 zal dit nader worden uitgewerkt.

Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit

10.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het rijksbeleid richt zich onder meer op een aantrekkelijk en vitaal platteland. Kernbegrippen zijn: economische concurrentiekracht, ecologische duurzaamheid, sociale cohesie en culturele identiteit. Dit beleid wordt door verschillende departementen vormgegeven. VROM zorgt ervoor dat de invalshoek «ecologische duurzaamheid» voldoende gewicht krijgt bij de beleidsformulering. Er is sprake van ecologische duurzaamheid als:

• Voor alle gewenste functies de vereiste milieukwaliteit is gerealiseerd en functies elkaar niet negatief beïnvloeden;

• De ruimtelijke inrichting zodanig flexibel is, dat kan worden ingespeeld op veranderende omstandigheden (klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling, e.d.);

• De sleutelvoorraden ruimte, energie, biodiversiteit en zoet water zorgvuldig worden beheerd (onder meer door het duurzaam gebruiken van productieve ecosystemen, het sluiten van kringlopen en het voorkomen van versnippering van natuurgebieden);

• Milieuproblemen niet worden afgewenteld in de tijd.

Deze vier aspecten van ecologische duurzaamheid vormen leidende uitgangspunten voor de uitwerking van de operationele doelen in dit beleidsartikel. Het accent ligt daarbij op duurzaam gebruik van bodem- en watersystemen. De volgende operationele doelstellingen komen aan de orde:

• Vitaal platteland;

• Duurzaam bodembeheer;

• Optimale waterketen.

De transities naar duurzame landbouw en een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen (BNH) zijn op dit artikel de beleidsprioriteiten voor 2005.

10.2. Operationele doelstellingen

10.2.1. Vitaal platteland

Doelstelling

Doel is het realiseren van ecologische duurzaamheid als kernelement van een aantrekkelijk en vitaal platteland. Deze doelstelling valt uiteen in de volgende zes onderdelen:

A: Realiseren van de vereiste milieukwaliteit in het landelijk gebied.

Het rijk wil dit bevorderen door middel van een decentrale gebiedsgerichte aanpak, waar mogelijk in combinatie met ruimtelijk gedifferentieerd generiek beleid gericht op beperking van emissies.

De vereiste milieucondities voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), gekoppeld aan de gewenste natuurdoeltypen, moeten in 2030 gerealiseerd zijn (vogel- en habitatrichtlijn-gebieden (VHR) in 2015). In 2018 is de verdroging van de EHS opgeheven. Tot 2010 ligt de prioriteit bij de aanpak van verzuring, vermesting en verdroging in VHR-gebieden en vervolgens de natuurkernen van de EHS. In 2030 is de gewenste kwaliteit voor geluid, stank en licht gerealiseerd.

De nulsituatie voor de betreffende doelen is in 2003 en 2004 gedeeltelijk vastgelegd. De beschrijving hiervan wordt in 2005 gecompleteerd. In 2004 is de huidige toestand van 4 nationale en 17 regionale stroomgebieden beschreven. Op grond van de Kaderrichtlijn Water moeten uiterlijk in 2009 voor het hele landelijke gebied kwaliteitsdoelen zijn vastgelegd in stroomgebiedbeheersplannen.

De milieukwaliteit van bodem- en watersystemen in het landelijk gebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van VROM en V&W. VROM is daarbij primair aanspreekpunt voor normstelling en de kwaliteit van bodem- en grondwater. Dit beleidsterrein heeft tevens sterke raakvlakken met het beleidsterrein van de Minister van LNV.

B: Transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen voor huidige en toekomstige generaties.

De Minister van Ontwikkelingssamenwerking is primair verantwoordelijk voor uitwerking van de transitie-agenda. De Minister van VROM levert een bijdrage vanuit de invalshoek milieu en ruimtelijke ordening.

C: Transitie naar een duurzame landbouw.

Nationaal staan de onderstaande drie thema's mineralen, ammoniak en bestrijdingsmiddelen centraal. De Minister van LNV is eerstverantwoordelijke. VROM levert een bijdrage aan de ecologische duurzaamheid van de landbouw.

D: Het bereiken van een situatie in het mineralenbeleid waarin:

• Met ingang van 1-1-2006 wordt voldaan aan de Nitraatrichtlijn. Dit betekent uitvoering geven aan de verplichte middelvoorschriften betreffende de aanwending van dierlijke mest, gebruiksnormen voor totaal – stikstof en – fosfaat alsmede aanvullende gebruiksvoorschriften;

• De doelstelling van 50% reductie van de stikstofbelasting naar het oppervlaktewater ten opzichte van 1985 wordt gerealiseerd;

• De milieudoelen voor grond- en oppervlaktewater worden in de kwetsbare gebieden uiterlijk in 2015 gerealiseerd op grond van de EU-Kaderrichtlijn Water, in de overige gebieden in 2027.

Het mineralenbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindslieden van LNV en VROM. LNV is primair verantwoordelijk voor de Meststoffenwet; VROM is primair verantwoordelijk voor de implementatie van de EU-Nitraatrichtlijn.

E: Het verminderen van de verzuring door ammoniakemissie.

Op basis van Europese regelgeving is een nationaal emissieplafond vastgelegd voor ammoniak van 128 kiloton per jaar, te realiseren uiterlijk 2010. Voor de landbouw betekent dit een plafond van circa114 kiloton als resultaatverplichting. In het NMP4 is een scherper doel als inspanningsverplichting gesteld: 86 kiloton uit de landbouw in 2010. De ammoniakemissie uit de landbouw was in 2001 134 kiloton. Het RIVM verwacht op basis van reeds vastgesteld beleid in 2010 een emissie van 106 kiloton uit de landbouw (bron: Milieubalans 2003).

Het ammoniakbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindslieden van LNV en VROM, waarbij VROM eerst verantwoordelijke is.

F: Het voor bestrijdingsmiddelen realiseren van een maximaal toelaatbaar risiconiveau op korte termijn en een verwaarloosbaar risiconiveau op lange termijn.

Het beleid voor bestrijdingsmiddelen is gesplitst in landbouwbestrijdingsmiddelen en biociden (bijv. aangroeiwerende verven, houtconserveermiddelen).

Het landbouwbestrijdingsmiddelenbeleid is vastgelegd in de nota «Duurzame gewasbescherming» van 2004. Daarin zijn op basis van genoemde milieukwaliteitsdoelen doelen voor vermindering van de milieubelasting (uitgedrukt in milieubelastingspunten) afgeleid: 75% in 2005 t.o.v. 1998 en 95% in 2010 ten opzichte van 1998.

Het beleid voor de biociden is vastgelegd in het Meerjarenplan hygiëne en materiaalbescherming (MJPH) van 1996. In 2004 is de stand van zaken van de uitvoering opgemaakt. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan zullen de doelstellingen van het biocidenbeleid in 2005 worden aangepast.

Het bestrijdingsmiddelenbeleid komt tot stand in samenwerking tussen de vier verantwoordelijke departementen LNV, VWS, SWZ en VROM, waarbij VROM primair verantwoordelijk is voor de milieutoelatingseisen en voor de milieuresultaten.

Beleidsprestaties

De gewenste gebiedsgerichte milieukwaliteit wordt gedeeltelijk gerealiseerd door inzet van generieke wet- en regelgeving met betrekking tot het terugdringen van milieu-emissies. Daarnaast zijn gebieds-gericht aanvullende maatregelen nodig in de sfeer van inrichting en beheer. Daarvoor zet het rijk vanaf 2007 het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) in. De overgangsperiode tot 2007 wordt gebruikt om de provinciale planvorming te verbeteren via een uitvoeringscontract tussen LNV, VROM en provincies over de inzet van rijksgeld en de daarmee te realiseren doelen.

Om extensivering van de melkveehouderij te bevorderen in aangewezen kwetsbare gebieden zet het rijk de zogenoemde Koopmansgelden in. In 2004 is hiervoor een regeling tot stand gekomen. LNV en VROM zetten deze regeling ook in 2005 voort. Daarbij zal bezien worden of de Koopmansgelden zullen worden opgenomen in het ILG.

Samen met de landbouwsector en LNV wordt in 2005 gewerkt aan de uitvoering van het Implementatieprogramma Agrobiodiversiteit, dat in 2004 is opgesteld. Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. Het gaat hierbij ondermeer om het opzetten van 15 pilotprojecten waarin de functionaliteit van biodiversiteit voor het realiseren en borgen van een goede milieukwaliteit wordt gedemonstreerd of waarin samenwerkingsverbanden worden gevormd tussen producenten, NGO's en consumenten rond het thema agrobiodiversiteit.

Kennisontwikkeling en -verspreiding op bedrijfsniveau is van cruciaal belang voor de transitie naar duurzame landbouw. Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. De zogenoemde «voorloper-bedrijven» spelen daarin een belangrijke rol. VROM zal experimenten gericht op het vinden van nieuwe wegen naar duurzame landbouw ondersteunen. Deze «duurzame landbouwprojecten» zullen gericht zijn op duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen door onder meer mineralenkringlopen op bedrijfsniveau zoveel mogelijk te sluiten, op landbouwmethoden die goed aansluiten bij het fysieke systeem van bodem, water, lucht en biodiversiteit en op een bedrijfsvoering die het met de tijd veranderende optimum tussen ecologische én economische duurzaamheid opzoekt.

Het Europese Hof heeft in 2003 het Nederlandse stelsel voor het mineralenbeheer op basis van verliesnormen (MINAS) definitief afgewezen. In reactie hierop heeft Nederland in december 2003 een concept 3e Actieprogramma ingediend bij de Europese Commissie. Hierin wordt op hoofdlijnen een stelsel van mestgebruiksnormen beschreven dat het Kabinet in 2006 wil invoeren. Op 1 juli is hierover overeenstemming bereikt met de Europeese Commissie. En zal een verzoek tot versoepeling van de EU-gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest (derogatieverzoek) worden ingediend. Tot die tijd blijft MINAS van kracht. Ten behoeve van de invoering van het gebruiksnormenstelsel in 2006 zal ook het Besluit zand- en lössgronden worden herzien. In dit besluit wordt de aanwijzing van uitspoelings-gevoelige gronden geregeld, waarvoor strengere normen gelden.

Ammoniakgevoelige natuurgebieden worden aanvullend beschermd door middel van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Nieuwe vestigingen en uitbreiding van veehouderijen is niet of beperkt mogelijk in zones rondom deze gebieden. De werkingssfeer van de Wav wordt ingeperkt op grond van het Regeerakkoord 2003. De gewijzigde Wav zal in 2005 in werking treden.

Het beoordelingskader voor stank uit veehouderijen dat gemeenten hanteren bij vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer is neergelegd in de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 en in de daaraan voorafgaande brochure van 1985. Deze richtlijn zal worden vervangen door een handreiking om meer ruimte te creëren voor lokale afwegingen door de gemeenten.

In 2003 zijn in het Afsprakenkader Convenant Gewasbescherming, acties vastgelegd die de convenantspartijen willen uitvoeren om een duurzame gewasbescherming te bereiken. VROM zal in 2005 aan de uitvoering van deze acties zijn bijdrage leveren. Welke acties dat met name betreft zal in de loop van 2004 worden vastgesteld naar aanleiding van het bestuurlijk overleg over het Convenant.

Een van de uitvoeringsgerichte aspecten van de Kaderrichtlijn Water (KRW) betreft de kwantitatieve en kwalitatieve grondwatermonitoring. Ter voorbereiding hiervan wordt tezamen met het Ministerie van V&W en provincies een basisstrategie monitoring grondwater voorbereid, die als uitgangspunt zal dienen voor het opstellen van de monitoringprogramma's eind 2006.

Tabel 10.1. Prestaties 2005 Vitaal platteland
• A: Uitvoeringscontract sluiten over een tweejarig traject ter verbetering van de provinciale planvorming 
• A: Stimulering van extensivering melkveehouderij met behulp van de Koopmansregeling 
• A: Vaststellen landelijke strategie grondwatermonitoring 
• B: Opzet 15-tal overheidsprojecten voor transitie BNH en nationaal implementatieplan Agrobiodiversiteit 
• C: Ondersteuning van experimenten gericht op duurzame-landbouwpraktijken 
• D: Aanpassing Meststoffenwet en mestbeleid ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en de uitkomsten van de evaluatie Meststoffenwet 2004 
• E: In werking treden wijziging Wet ammoniak en veehouderij 
• E: In werking treden gewijzigde Stankwet voor de reconstructiegebieden 
• F: Uitvoering van (nog vast te stellen) acties uit Afsprakenkader Convenant Gewasbescherming 

Evaluaties

Tabel 10.2. Beleidsevaluaties Vitaal platteland
Omschrijving20052006200720082009
GebiedsgerichtemilieukwaliteitMineralenbeleid GewasbeschermingsBeleidGebiedsgerichte milieukwaliteit Evaluatie SGB EvaluatieMeststoffenwetEvaluatieAfsprakenkaderILG(UC 2005–2006)  EvaluatieMeststoffenwet 

10.2.2. Duurzaam bodembeheer

Doelstelling

Duurzaam bodembeheer betekent een zodanig gebruik van de bodem dat de eigenschappen van de bodem ook voor toekomstige generaties behouden blijven en de bodem geschikt blijft voor het uitoefenen van functies die van deze eigenschappen afhankelijk zijn. Dit doel kent drie onderdelen:

• Realisatie van de voor de gewenste functies vereiste kwaliteit van de bodem in 2030;

• Voorkoming van nieuwe verontreinigingen van bodemsystemen door preventieve beschermings-maatregelen en verantwoord omgaan met vrijkomende grond en baggerspecie per 2005;

• Sanering van reeds verontreinigde (water)bodems (curatief beleid; toegelicht in artikel 7).

De doelgroep is zeer breed: overheden als uitvoerder van wettelijk vastgelegde taken en individuen, organisaties en overheden als bezitter of beheerder van de bodem en potentieel veroorzaker van bodemverontreiniging.

Verantwoordelijkheid van de minister

VROM is primair verantwoordelijk voor het stellen van de kaders voor het realiseren van duurzaam bodembeheer; is de Minister van V&W mede verantwoordelijk en voor landbouw en natuur de minister van LNV.

Beleidsprestaties

Op 24 december 2003 is de beleidsbrief bodem naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 28 663, 2003–2004, nr. 13). In deze brief is het gebruik van de bodem centraal gesteld en wordt de gewenste bodemkwaliteit in gebieden vastgesteld door provincies en gemeenten. Het rijk ondersteunt dit door het formuleren van referentiewaarden voor een goede bodemkwaliteit. De basis voor dergelijke waarden is inmiddels voor een aantal typen gebruik (functies) gelegd in de vorm van bodemgebruikswaarden (BGW 's). Dit is nu nog beperkt tot chemische aspecten, maar uitbreiding is voorzien met biologische en fysische aspecten. In 2005 zal de aandacht vooral uitgaan naar referenties voor een goede biologische, fysische en chemische bodemkwaliteit voor de functies landbouw en natuur.

Het Bouwstoffenbesluit zal fundamenteel worden herzien. Het besluit wordt qua structuur sterk vereenvoudigd en daardoor beter uitvoerbaar en handhaafbaar. In 2005 is het ontwerpbesluit gereed.

Tevens is in de beleidsbrief bodem en in het kader van de herijking van de VROM-regelgeving aangekondigd, dat het omgaan met grond en baggerspecie zal worden ingebed in het geschetste systeem van duurzaam bodembeheer. Daarnaast zal de regelgeving voor het toepassen en hergebruik van grond en baggerspecie worden vereenvoudigd en samengebracht worden in een besluit. Daartoe zijn in 2004 de hoofdlijnen van het nieuwe kader voor hergebruik en toepassen van grond en baggerspecie opgesteld. Op basis van die hoofdlijnen zal in het vierde kwartaal van 2005 een ontwerp-besluit worden opgesteld.

Tabel 10.3. Prestaties 2005 Duurzaam bodembeheer
• Vaststellen milieuverantwoorde referentiewaarden voor landbouw en natuur 
• Uitbrengen ontwerp-besluit bouwstoffen 
• Uitbrengen ontwerp-besluit grond en baggerspecie 

Evaluaties

Tabel 10.4. Beleidsevaluatie Duurzaam bodembeheer
Omschrijving20052006200720082009
Bouwstoffenbesluit Evaluatie kwaliteitsontwikkeling bouwstoffen   
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB)Evaluatie implementatie NRB    

10.2.3. Optimale waterketen

Doelstelling

De waterketen omvat de elementen drink- en leidingwatervoorziening, riolering en afvalwaterzuivering. Een optimale waterketen betekent dat de activiteiten die nodig zijn voor het goed functioneren van de keten professioneel en in samenhang worden uitgevoerd, waarbij de mate van dienstverlening, milieubelasting alsmede maatschappelijke kosten transparant kunnen worden getoetst en waarbij de publieke belangen (volksgezondheid, milieu en bescherming gebonden klanten) in voldoende mate kunnen worden gewaarborgd. Het operationele doel valt uiteen in twee onderdelen:

• Optimale waarborging van de kwaliteit en de continuïteit van de levering van drink- en industriewater tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten;

• Verwijdering van afvalwater binnen milieuhygiënische randvoorwaarden en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, via versterking van de samenhang in de waterketen.

De uitvoering van het beleid voor de drinkwatervoorziening en riolering berust bij respectievelijk de waterleidingbedrijven en de gemeenten.

Drinkwatervoorziening:

Het huidige kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening mag ten opzichte van 1999 niet verslechteren. Ultimo 2005 beschikken de waterleidingbedrijven over een gecertificeerd kwaliteitssysteem, hetgeen thans nog niet het geval is. Vanaf 2006 moeten alle nieuwe materialen die in contact komen met drinkwater zijn voorzien van een door de minister erkende kwaliteitsverklaring. Thans beschikken circa 320 producten over een kwaliteitsverklaring. In 2006 moet krachtens het Waterleidingbesluit aan de norm voor lood (maximaal 10 microgram per liter) worden voldaan. De sanering van de loden dienstleidingen zal ultimo 2005 zijn voltooid. Vanaf 1 januari 2006 moeten de waterleidingbedrijven krachtens het Waterleidingbesluit voldoen aan de stringentere maximale norm voor trihalomethanen van 50 mg/l (met 25 mg/l als 90 percentielwaarde).

Vanaf 2006 gelden voor waterleidingbedrijven nieuwe wettelijke eisen ten aanzien van leveringszekerheid, de beschikbaarheid van nooddrinkwater en het beveiligingsniveau. In 1999 voldeed 32% van de bedrijven volledig aan de leveringszekerheidseis en 45% grotendeels. Vanaf 2006 wordt de prestatievergelijking van waterleidingbedrijven uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke regeling die in 2005 van kracht wordt. Hieraan voorafgaande wordt van de bedrijfstak verwacht om in 2005 over de resultaten van de derde vrijwillige VEWIN-prestatievergelijking te rapporteren.

Riolering en afvalwaterzuivering:

De doelen zijn enerzijds samenwerking in de waterketen regionaal meer van de grond laten komen via organisatorisch en gebiedsgericht maatwerk op lokaal niveau. Anderzijds de samenwerking ook nationaal te versterken en daarbij de verantwoordelijkheid van het rijk te verduidelijken voor zowel de financiering als de ordening van de waterketen. Deze doelen zijn vastgelegd in de Rijksvisie Waterketen (juni 2003), IBO waterbeheer plus kabinetsstandpunt (februari 2004) en de Beleidsbrief regenwater en riolering (juni 2004).

Verantwoordelijkheid van de minister

Zowel voor het beleidsterrein drink- en industriewatervoorziening als het beleidsterrein riolering is de Minister van VROM geheel verantwoordelijk. Het onderdeel afvalwaterzuivering valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het beleid inzake de gehele waterketen wordt dan ook gezamenlijk vorm gegeven.

Beleidsprestaties

De Waterleidingwet is het juridisch kader voor de drinkwatervoorziening. Deze wet wordt in 2005 geheel herzien, waarbij alle in de streefwaarden genoemde elementen een plaats zullen krijgen.

Zoals is aangekondigd in het kabinetsstandpunt IBO-Waterbeheer zal een set bestuurlijke afspraken, danwel een bestuursakkoord gemaakt worden voor de nieuwe financieringsstructuur en de planfiguren in de waterketen. De gezamenlijke aanpak bij de financieringsstructuur heeft betrekking op:

• Het innen van de waterketengelden via één rekening;

• Het introduceren van een kostendekkend rioolrecht dat bestemd is voor en voorziet in de bekostiging van rioleringsexploitatie inclusief de vervangingsinvesteringen;

• Het creëren van een systematiek waarbij de rioleringskosten èn de zuiveringskosten eenduidig in de tariefstructuur zijn ondergebracht en worden toegerekend;

• Het vaststellen van het traject om binnen 3–5 jaar te komen tot één waterketentarief, gebaseerd op het waterverbruik en gekoppeld aan de levering van drinkwater;

• Bij de vormgeving van de nadere invulling van de financieringsstructuur, zal het opheffen van de asymmetrie tussen de verschillende onderdelen van de waterketen een punt van aandacht zijn.

Bij de bestuurlijke afspraken voor de planfiguren zal er aandacht zijn voor de uitwerking en positionering van het afvalwaterakkoord, het Gemeentelijk Rioleringsplan en de afstemming tussen de waterketeninfrastructuur en de inrichting van de openbare ruimte en wegbeheer.

In 2005 zal een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer worden toegezonden, waarmee de in de Wet milieubeheer vastgelegde gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en transport van afvalwater zal worden gesplitst in twee afzonderlijke zorgplichten; de zorgplicht voor inzameling en transport van afvalwater en de zorgplicht voor het omgaan met regenwater.

Tabel 10.5. Prestatiegegevens
PrestatiePrestatie-indicatorRaming 2005
Betrouwbaar drinkwaterAantal incidentele normoverschrijdingen< 60
 Sanering loden dienstleidingen100%
 Totale productiecapaciteit die voldoet aan nieuwe eis voor leveringszekerheid> 80%
 Percentage waterleidingbedrijven die risico-analyse voor pathogene micro-organismen (ex. Wlb 2001) hebben uitgevoerd100%
 Percentage waterleidingbedrijvenmet een gecertificeerd kwaliteitssysteem70%
 Percentage nieuwe materialen en chemicaliën met erkende kwaliteitsverklaring (100% in 2007)70%
Doelmatigheid drinkwatervoorzieningRapportage 3de vrijwillige benchmarking waterleidingbedrijvenpublicatie
Verbeterd wettelijk instrumentariumPublicatie nieuwe Waterleidingwet en nieuw Waterleidingbesluitontwerp naar Tweede Kamer
Tabel 10.6. Prestaties Optimale waterketen
• Aanbieding ontwerp nieuwe Waterleidingwet aan de Tweede Kamer. 
• Maken bestuurlijke afspraken op basis van het projectprogramma vernieuwing financieringsstructuur en planfiguren in de waterketen. 
• Aanpassing Wet milieubeheer ter facilitering van de uitvoering herijkt regenwaterbeleid. 

Evaluaties

Tabel 10.7. Beleidsevaluaties Optimale waterketen
Omschrijving20052006200720082009
Beleidsnota openbare watervoorziening  X  

10.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.8. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:11 94428 42224 08234 86437 89237 78337 521
Uitgaven:13 55425 12016 17820 87737 89237 78337 521
Programma:7 52319 19810 38015 13332 24332 24331 981
Duurzaam bodembeheer:2 273672672673265265265
Subsidies duurzaam bodembeheer2005408     
Instrumenten duurzaam bodembeheer268264672673265265265
        
Subsidies duurzaam landelijk gebied: 6 647     
Subsidies duurzaam landelijk gebied 6 647     
        
Duurzame landbouw:06 344     
Aanvullend stikstofbeleid 6 344     
        
Vitaal platteland:005 2099 87125 85925 85925 597
Instrumenten vitaal platteland  5 2099 87125 85925 85925 597
        
Overig programma:5 2505 5354 4994 5896 1196 1196 119
Overige instrumenten DGM3 6644 0032 5512 5663 9503 9503 950
OnderzoekDGM1 5861 5321 8481 9232 0692 0692 069
Communicatie-instrumenten  100100100100100
Apparaat:6 0315 9225 7985 7445 6495 5405 540
Apparaat:       
Juridische instrumenten671717706706706706706
Apparaat DGM5 3605 2055 0925 0384 9434 8344 834
Ontvangsten:1 673000000

10.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 10.9. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven16 178 20 877 37 892 37 783 37 521 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -5 798 5 744 5 649 5 540 5 540 
3.Dus programma-uitgaven10 380 15 133 32 243 32 243 31 981 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht19%200016%2 4007%2 1000% 0% 
5.Complementair noodzakelijk0% 0% 0% 0% 0% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)62%6 44073%11 10284%27 09084%27 09084%26 828
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)5%5003%5002%5002%5002%500
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld14%1 4407%1 1318%2 55314%4 65315%4 653
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%10 380100%15 133100%32 243100%32 243100%31 981

Toelichting:

Meer dan 2/3 van dit artikel is bestuurlijk gebonden. Het gaat hierbij om de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB), (de koopmansgelden) en de subsidieovereenkomst met het aanvullend stikstofbeleid en de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). De SGB- en koopmansgelden worden op jaarbasis gelden overgeheveld naar de begroting van het ministerie van LNV. Met het SIKB is een subsidie-overeenkomst gesloten voor de periode 2002 t/m 2006.

10.5. VBTB-paragraaf

Op basis van de regionale milieukwaliteitsambities die provincies vastleggen in gebiedsplannen en reconstructieplannen, zullen de operationele rijksdoelen voor de begroting 2006 met betrekking tot «Vitaal platteland» in concreet meetbare termen worden geformuleerd.

Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies

11.1. Algemene beleidsdoelstelling

Om te komen tot een duurzame samenleving streeft VROM naar het tegengaan van klimaatverandering door menselijke beïnvloeding en naar het tegengaan van verzuring en milieuschadelijke emissies.

VROM richt zich ook op duurzaam produceren en consumeren. Burgers en bedrijven moeten er zelf belang bij krijgen om de emissies die strijdig zijn met een duurzame ontwikkeling terug te dringen.

Bij het bereiken van deze doelen zet VROM in op samenwerking in mondiaal en Europees kader en stimuleert VROM dat milieubelangen worden meegenomen in de besluitvorming door overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en burgers.

Langs de volgende operationele doelen wordt dit beleid uitgewerkt:

• internationale samenwerking milieu;

• vermindering uitstoot broeikasgassen;

• tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging;

• vermindering algemene uitstoot industrie;

• vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart;

• duurzaam produceren en consumeren;

• vergroten draagvlak milieubeleid.

Duurzame ontwikkeling, het tegengaan van klimaatverandering en de internalisering van de zogenaamd externe (milieu)kosten zijn op dit beleidsartikel de prioritaire onderwerpen in 2005.

11.2. Operationele doelstellingen

11.2.1. Internationale samenwerking milieu

Doelstelling

Het voorkomen of oplossen van grensoverschrijdende milieuproblemen vraagt om een internationale aanpak. Het milieubeleid wordt dan ook voor een belangrijk deel op internationale, vaak Europese, schaal bepaald. Doel van de internationale samenwerking is het bundelen van de krachten gericht op duurzame ontwikkeling en integratie van milieuverantwoord handelen in andere beleidsvelden, alsmede het versterken van het milieubeleid zelve. Dit geldt binnen de EU, Pan Europees binnen het raamwerk van de VN-ECE alsmede in de mondiale fora, zoals de VN. Met dit doel voert Nederland een actieve milieudiplomatie.

De staatssecretaris is belast met en verantwoordelijk voor het nationale en internationale milieubeleid.

De coördinatie van het internationaal milieubeleid ten behoeve van het politieke optreden en vertegenwoordiging van de Staatssecretaris van VROM in de betreffende internationale gremia ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken.

Beleidsprestaties

Energy for Development

In december 2004 wordt in Noordwijk de conferentie Energy for Development gehouden. Deze ministeriële conferentie die gezamenlijk wordt georganiseerd door VROM en BZ/OS, is gericht op het vergroten van de toegang tot energiediensten langs de lijnen van duurzaamheid. De follow up van de Conferentie is een beleidsprioriteit voor VROM in 2005 en verder. De conferentie moet onder meer aanbevelingen voor publieke en private financiering opleveren, die duurzaam energiebeleid voor economische ontwikkeling en armoedebestrijding ondersteunen. De resultaten zullen moeten doorwerken in een vervolgproces. Zo zullen de resultaten worden ingebracht bij de voorbereiding van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling nr. 14 en nr. 15 (2006 en 2007), waar energie, luchtverontreiniging, industriële ontwikkeling en klimaatverandering centraal staan en kunnen voorts van nut zijn bij de voorbereidingen van de onderhandelingen over een nieuw klimaatregime.

In een nota zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van de Conferentie en de wijze waarop deze internationaal zullen worden gerealiseerd.

De VROM begroting voorziet in bijdragen aan secretariaten van diverse milieuverdragen. Voorts is voorzien in een evenredig deel van de contributie aan UNEP volgens de interdepartementale verdeelsleutel. In bescheiden mate wordt ondersteuning gegeven aan internationale organisaties, waar het gaat om het verbeteren van internationaal milieubestuur. VROM participeert financieel in enkele partnerschappen, aansluitend bij afspraken gemaakt tijdens de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg, waarover jaarlijks wordt gerapporteerd in het kader van het actieprogramma Duurzame Daadkracht. Tot slot voorziet de VROM-begroting, met de regeling internationale samenwerking milieubeheer, in steun aan samenwerkingsprogramma's met enkele landen en aan organisaties die een bijdrage leveren aan de milieupijler van duurzame ontwikkeling. De regeling wordt jaarlijks door VROM gepubliceerd in de Staatscourant. De inzet van middelen voor internationaal beleid zijn onderwerp van jaarlijkse interdepartementale programmering in HGIS kader. Voor het overzicht van alle middelen voor internationaal natuur- en milieubeleid van de verschillende departementen waaronder VROM, wordt verwezen naar de extra-comptabele staat in de jaarlijkse HGIS nota bij de begroting van BZ/OS.

Tabel 11.1. Prestaties 2005 Internationale samenwerking milieu
• Nota aan TK inzake resultaten en follow-up conferentie Energy for Development 
• (Financiële) ondersteuning van internationale maatschappelijke (milieu)organisaties 

Evaluaties

Voor 2005 is een evaluatie van het VROM-aandeel in het EU-voorzitterschap gepland.

11.2.2. Vermindering uitstoot broeikasgassen

Doelstelling

In het VN-Klimaatverdrag is overeengekomen om de door de mens veroorzaakte gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. Nationaal is het klimaatbeleid gericht op vermindering in de uitstoot van broeikasgassen, door het nemen van de maatregelen die opgenomen zijn in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1 en 2, de Evaluatienota Klimaatbeleid en de Uitvoeringsnotitie Milieubeleid. Internationaal is het klimaatbeleid gericht op het verder ontwikkelen van de internationale kaders waarbinnen de nationale inspanningen plaatsvinden.

11.2.2.1. Nationaal klimaatbeleid

Het nationale klimaatbeleid kent twee hoofdsporen:

1. Realisering van het Kyoto-doel:

In de periode 2008–2012 moet de emissie van de broeikasgassen CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6 met 6% worden gereduceerd ten opzichte van het basisjaar 1990 (voor HFK's, PFK's en SF6 is dat 1995). Dit vormt de Nederlandse verplichting in het kader van het Kyoto-protocol dat in 2002 door de Europese Unie collectief en haar lidstaten individueel is geratificeerd. Het betekent een maximaal toegestaan emissieniveau van 199 Mton CO2-equivalenten per jaar in de periode 2008–2012. Conform het Hoofdlijnenakkoord zal dit op de meest kostenefficiënte wijze gebeuren. Om dit niveau te bereiken heeft Nederland ervoor gekozen gemiddeld 219 Mton binnen Nederland uit te stoten, en gemiddeld 20 Mton per jaar buiten Nederland te reduceren door middel van Joint Implementation (JI), het Clean Development Mechanism (CDM) en internationale emissiehandel. Begin 2004 zijn de streefwaarden voor de sectorale verdeling van het binnenlandse emissieniveau per 2010 vastgesteld:

Tabel 11.2. Overzicht streefwaarden max. emissieniveau broeikasgassen per sector in 2010
Industrie/electriciteit112 Mton
Landbouw7 Mton
Gebouwde omgeving29 Mton
Verkeer38 Mton
Totale CO2-emissie186 Mton
Overige broeikasgassen33 Mton
Maximale emissie broeikasgassen219 Mton
Af: aankoop rechten JI/CDM20 Mton
Kyoto-doel (bij 6% reductie)199 Mton

2. Transitie naar een duurzame energiehuishouding:

Uitvoering van verschillende activiteiten, in eerste instantie gericht op verdergaande reducties op de langere termijn (na 2012) en zo mogelijk, bij een succesvolle ontwikkeling, al bijdragend aan de prestatie voor de eerste verplichtingen-periode van het Kyoto-protocol (2008–2012).

Verantwoordelijkheid van de minister

De Minister van VROM is coördinerend bewindspersoon voor de voortgang binnen het klimaatbeleid. De uitvoerende taken vallen grotendeels onder de verantwoordelijkheid van andere departementen (EZ, V&W, LNV en Financiën). De Minister van VROM is aan de uitvoerende kant verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de overige broeikasgassen, de CO2-emissie van voertuigen en het aankopen van reductie-credits via het Clean Development Mechanism (CDM). De Minister van VROM is ook de eerstverantwoordelijke voor het energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving.

Onderstaand wordt ingegaan op de prestaties die in 2005 worden geleverd vanuit de coördinerende taak en de uitvoerende taken. In paragraaf 11.2.5 wordt ingegaan op de CO2-emissie van voertuigen en in beleidsartikel 3 op energiebesparing in de gebouwde omgeving.

Beleidsprestaties

Ad 1: Realisering van het Kyoto-doel (2008–2012)

Evaluatienota uitvoering klimaatbeleid:

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. In 2005 wordt de (tweede) Evaluatienota Uitvoering Klimaat-beleid aangeboden aan de Tweede Kamer. In de eerste plaats wordt een rapportage gemaakt over onder andere supplementariteit en demonstrable progress. Deze rapportage is ook vereist vanuit de Europese Unie. Wat betreft supplementariteit moet Nederland aannemelijk maken dat de inspanning voor Kyoto in eigen land significant is en die in het buitenland supplementair. Wat betreft demonstrable progress moet Nederland aangeven welke voortgang richting de Nederlandse Kyoto-doelstelling reeds is gemaakt. In de tweede plaats worden analyses uitgevoerd van de doeltreffend-heid en doelmatigheid van het gevoerde klimaatbeleid (ex post). Ten derde wordt ook een ex-post evaluatie van het CDM uitgevoerd.

Emissiehandel:

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. De implementatie van de EU-richtlijn emissiehandel in broeikasgassen (in eerste instantie alleen CO2) is ter hand genomen. De intentie is deze implementatie waar mogelijk te combineren met implementatie van nationale emissiehandel in NOx.

Het Europese systeem van CO2-emissiehandel treedt per 1 januari 2005 in werking. Een eerste te leveren prestatie is daarom dat wet- en regelgeving hiervoor in werking zijn en tot uitvoering worden gebracht. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) heeft een aantal taken bij de uitvoering van emissiehandel, te weten vergunningverlening, toezicht, handhaving en onderhoud van het register. Een tweede prestatie is de uitvoering van een proefproject inzake een baten/lasten-administratie, ter ondersteuning van de besluitvorming over de ZBO-status van de NEa (beoogd per 1 januari 2006). Een derde prestatie betreft een taak van VROM ten behoeve van CO2-emissiehandel, te weten de afhandeling van toewijzingsbesluiten van eventuele nieuwkomers en procedures van bezwaar en beroep van de huidige deelnemers, naar aanleiding van het in 2004 vastgestelde allocatieplan (waarbij EZ het voortouw had).

Doorlichting sector «Overige Broeikasgassen»:

In de eerste Evaluatienota Klimaatbeleid is aangekondigd dat er jaarlijks één sector wordt doorgelicht om de effecten van het gevoerde beleid in detail na te gaan. In 2003 en 2004 zijn respectievelijk de sectoren «gebouwde omgeving» en «verkeer» onderzocht, in 2005 is dit de sector «Overige Broeikasgassen».

Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB):

Voor de overige broeikasgassen (N2O, CH4, HFK's, PFK's en SF6) geldt voor de eerste verplichtingen-periode van het Kyoto-protocol (2008–2012) een gemiddelde emissieruimte van 33 Mton CO2-equivalenten zoals is vastgesteld in de Evaluatienota Klimaatbeleid en de streefwaarden (de emissie in 2002 bedroeg 37 Mton). Daarnaast wordt in het kader van het ROB ook gewerkt aan implementatie van een project uit het reservepakket, N2O-reductie bij de salpeterzuurfabricage. Doel is de zekerheid over het realiseren van de Kyoto-verplichting te vergroten. Dit project heeft een reductiepotentieel van ruim 5 Mton CO2-equivalenten.

De salpeterzuurindustrie heeft voorkeur om met lachgas te participeren in het Europese systeem van emissiehandel. Daartoe moet uiterlijk in 2005 een gestandaardiseerde meetmethode voor lachgasemissies zijn ontwikkeld. Lachgas kan opgenomen worden in de Europese emissiehandel vanaf de tweede handelsperiode (2008–2012). Een alternatieve Europese aanpak voor de reductie van lachgas-emissies is via de IPPC (BREF), waarin de best-available-technology in Europa de norm is.

Clean Development Mechanism (CDM):

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. Dit jaar zal vooral in het teken staan van een beleidsmatige vertaling van de internationaal afgesproken spelregels voor het CDM middels het beoordelen van individuele CDM-projecten, het aansturen van de gecontracteerde uitvoeringsorganisaties, de voortgang van het Community Development Fund, waarin Nederland participeert, en de uitvoering van de gesloten Bilaterale Overeenkomst met Indonesië. Deze inzet dient er zorg voor te dragen dat:

1. voor Nederland relevante CDM-projecten en gegeneerde emissiereducties zo snel mogelijk door de Executive Board van de UNFCCC worden geregistreerd respectievelijk gecertificeerd en

2. de uitvoering van het CDM-instrument rechtmatig en doelmatig plaatsvindt.

Tabel 11.3. Prestatiegegevens CDM Verwachte gegenereerde CO2-equivalenten (in Mton)
Totaal2003200420052006200720082009201020112012
673,07,07,58,28,38,28,38,28,3

Voor de uitvoering van het Klimaatverdrag, het Kyoto-protocol en het CDM is een positieve instelling van de ontwikkelingslanden belangrijk. Om het verkrijgen van CDM-projecten te vergemakkelijken zijn met, vanuit CDM-perspectief interessante, ontwikkelingslanden Memoranda of Understanding (MoU's) afgesloten. Het aangaan van MoU's wordt thans mede afhankelijk gesteld van de kans op slagen van het opnemen van concrete projecten uit het desbetreffende land in het CDM-programma. Hoewel deze activiteiten een intenationaal karakter hebben, worden ze onder het nationale klimaatbeleid gerangschikt, omdat ze bijdragen aan het behalen van de nationale taakstelling.

Ad 2: Transitie naar een duurzame energiehuishouding

De transitie is een beleidsprioriteit voor 2005. De prestaties liggen in het verlengde van het vernieuwingspakket uit de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid en hangen samen met de uitvoering van hoofdstuk 5 van het NMP4 (transitie naar een duurzame energiehuishouding). Zij zijn gericht op de langere termijn. De Minister van Economische Zaken is trekker van deze transitie; over de voortgang van de transitie wordt in de begroting van EZ gerapporteerd. De transitie valt wel onder de coördinatieverantwoordelijkheid van de Minister van VROM. VROM zal in overleg met EZ in 2005 indien mogelijk het onderdeel klimaat-neutrale elektriciteit binnen de MEP-regeling (Milieukwaliteit Elektriciteits Productie) in werking laten treden. De MEP-regeling maakt het mogelijk dat voor elektriciteit uit fossiele bronnen die met afvang en berging van CO2 klimaatneutraal is gemaakt, een vergoeding per kWh wordt gegeven.

11.2.2.2. Internationaal klimaatbeleid

De Nederlandse inbreng in het internationale klimaatbeleid richt zich op twee hoofdsporen:

1. Het maken van internationale afspraken met betrekking tot de uitvoering van en het vervolg op het VN-Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol, zowel voor wat betreft het voorkomen van klimaatverandering als het aanpassen er aan. Bij de uitvoering van deze afspraken voor Nederland spelen naast VROM onder meer de ministeries van EZ, BZK, LNV en V&W een belangrijke rol.

2. Een beter begrip wereldwijd van het klimaatprobleem, de gevolgen en mogelijke oplossingen. Met dit doel is Nederland actief in het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Het IPCC publiceert eens in de 5 à 6 jaar een assessment-rapport over de stand van de klimaatwetenschap. Het in Nederland gevestigde voorzitterschap van de werkgroep «oplossingen» wordt door VROM gefinancierd. In 2005 zal de IPCC rapporten publiceren over CO2-opslag en F-gassen in relatie tot klimaat- en ozonlaag-aantasting. Via het National Research Programme on Climate Change (NRP CC; voorheen NVKO) en het penvoerderschap voor het ICES-KIS-programma Klimaat voor Ruimte draagt VROM bij aan de wetenschappelijke kennis die nodig is voor de internationale (en nationale) beleidsonderbouwing.

11.2.2.3. Beleid ter bescherming van de ozonlaag (Montreal Protocol)

Het Montreal Protocol (1987) bevat de wereldwijde afspraken ten aanzien van stoffen zoals CFK's, HCFK's, Halonen, Carbon tetrachloride, Methylbromide, Bromochloromethaan en nog vele andere stoffen met een ODP (Ozone Depleting Potential). De beoogde doelstelling is te voorkomen dat de ozonlaag verder wordt aangetast en ervoor te zorgen dat deze zich op termijn weer kan herstellen.

In Europees verband zijn verdergaande afspraken gemaakt over niveaus voor productie, consumptie, gebruik en beperking van emissies (vastgelegd in Verordening 2037). Daarnaast zijn de internationale afspraken in Nederland verwerkt in nationale wetgeving (zoals het Besluit Ozonlaagafbrekende Stoffen). De prestaties die voor Nederland relevant zijn, worden in internationaal verband vastgesteld. Het gaat hierbij om bestaande afspraken en om aanscherpingen van zowel het Montreal Protocol als Verordening 2037. In 2005 kunnen onder andere voorstellen van de Europese Commissie verwacht worden over de bestaande uitzonderingen voor HCFK-gebruik en voor militaire toepassingen van CFK's, en over QPS (Quarantaine and Preshipment) en gebruik van methylbromide. VROM bereidt de Nederlandse standpunten voor, die na interdepartementale afstemming als Nederlands standpunt worden ingebracht in internationationaal overleg. In 2005 dient Nederland te rapporteren aan het Ozon Secretariaat en de Europese Commissie. Het gaat met name om cijfers over de productie, consumptie, emissies, beperking van emissies en ontwikkeling van alternatieven.

Tabel 11.4. Prestaties 2005 Vermindering uitstoot broeikasgassen
1. Nationaal klimaatbeleid: 
1a. Prestaties ten behoeve van realisatie Kyoto-doel (2008–2012): 
• Beleidsnota voor de Tweede Kamer betreffende ex post evaluatie uitvoering klimaatbeleid (incl. CDM). 
• Rapportage (via Tweede Kamer) aan de Europese Unie over onder andere supplementariteit en «demonstrable progress». 
• Het registreren van CDM-projecten en gegenereerde emissiereducties door de Executive Board UNFCCC. 
• Tot uitvoering brengen van wet- en regelgeving op het gebied van CO2- en NOx-emissiehandel. 
• De NEazodanig uitrusten dat zij haar taken kan uitvoeren (met name via proefproject baten/lasten stelsel) 
• Afhandeling toewijzingsbesluiten (eventuele nieuwkomers, procedures van bezwaar en beroep) ten behoeve van CO2-emissiehandel. 
1b. Prestaties voor de transitie naar duurzame energiehuishouding (langere termijn): 
• Invoeren MEP-regeling voor klimaatneutrale (fossiele) elektriciteit. 
  
2. Internationaal klimaatbeleid: 
• In interdepartementaal verband ontwikkelen en vaststellen van Nederlandse standpunten in instructies ten behoeve van internationale afspraken in EU-, OECD-, IPCC- en VN-verband en op basis daarvan onderhandelen (informeel en in genoemde fora). 
• Inhoudelijke en financiële inbreng in IPPC, NRP-CC en Klimaat voor Ruimte. 
  
3. Ozonbeleid: 
• Inbreng van het Nederlandse standpunt in EU- en VN-overleg 
• Rapportage aan Ozon Secretariaat en EU inzake Montreal Protocol 

Evaluaties

Tabel 11.5. Beleidsevaluaties Vermindering uitstoot broeikasgassen
Omschrijving20052006200720082009
Klimaatbeleid als geheelEvaluatie van het beleid gericht op realisatie van de Kyoto-doelstelling    
      
Doorlichting streefwaardensectorenOverige broeikasgassenIndustrie*   
      
ConvenantenGlami-convenant    
      
Transitienaar duurzame energie-huishoudingEvaluatie CrustToepassing schoon fossiel-technieken in Nederland   

* getrokken door EZ.

11.2.3. Tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging

Doelstelling

Het beleid voor verzuring en grootschalige luchtverontreiniging is gericht op het terugdringen van de emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3), Vluchtige Organische Stoffen (VOS) en (fijn)stof. Hiermee wordt beoogd de depositie van zuur en stikstof te verminderen en de concentraties van ozon, fijn stof, stikstofdioxide (NO2) en andere stoffen die de luchtkwaliteit bepalen terug te dringen tot niveaus waarbeneden geen of acceptabele effecten optreden voor volksgezondheid en natuur/biodiversiteit. Deze duurzame niveaus bepalen de lange termijn doelstellingen voor de genoemde stoffen. Voor de middellange termijn (2010) zijn tussendoelen vastgesteld. Deze tussendoelen zijn in 2003 herijkt en vastgelegd in de notitie «Erop of eronder», de Uitvoeringsnotitie emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003 (Tweede Kamer 2003–2004, nr. 28 663, nr. 12).

Vanwege het grensoverschrijdende karakter worden in internationaal verband (EU en UNECE) emissieplafonds voor de verzurende stoffen per land vastgesteld. In de UNECE zijn daarnaast voor zware metalen (H(eavy) M(etals)) en POP's (Persistent Organic Pollutants) protocollen vastgesteld waarmee emissies van deze stoffen in het milieu worden beperkt dan wel voorkomen via emissie-eisen, productmaatregelen en verbod c.q. beperking van gebruik van bepaalde stoffen. Voor luchtkwaliteit worden in EU-verband grenswaarden vastgelegd in de dochterrichtlijnen luchtkwaliteit.

Tabel 11.6. Emissies voor 1980, 1990, 2000 en 2002 en emissietaakstellingen 2010 (Kton/jr)
 19801990200020022010
Gotenburg ProtocolNEC-Richtlijn
SO248120086795050
NOx596598436415266260
NH3234249152136128128
VOS569488263233190185

Bron: Milieubalans, RIVM 2004.

Tabel 11.7. Sectorplafonds van de doelgroepen voor 2010 (Kton)
 SO2 NOxNH3 VOS
Industrie11,5  3  
Energie13,5}65}61
Raffinaderijen14,5    
Consumenten1 127 29
HDO* en Bouw1 71 33
Landbouw0 596 1
Verkeer4 1583 55
Onverdeelde emissieruimte4,5 130 0
Totaal50 260110 179

* HDO: Handel, Diensten en Overheid.

Bron: notitie «Erop of eronder». NB: voor NH3 en VOS is sprake van verlaging van de taakstelling uit de NEC-richtlijn.

De Milieubalans laat zien dat er een dalende trend is in de emissies. In «Erop of eronder» is aangegeven hoe Nederland zijn emissieplafonds onder de NEC-richtlijn wil realiseren. Hoe die plafonds worden gerealiseerd staat de doelgroepen voor een deel vrij: beschreven maatregelen kunnen worden ingeruild voor andere (goedkopere) maatregelen zolang de plafonds worden gerealiseerd. Er is dus sprake van vrijheid binnen de grenzen van de vastgestelde plafonds.

In de paragrafen 11.2.4 tot en met 11.2.6 wordt respectievelijk het beleid ten aanzien van de sectoren industrie, verkeer en binnenvaart, en consumenten behandeld. In 11.2.7 komt de bijdrage die vergroening van het belastingstelsel kan leveren kort aan de orde. De sector landbouw komt aan de orde in artikel 10.

Verantwoordelijkheid van de minister

In «Erop of eronder» is afgesproken is dat verantwoordelijkheid voor de diverse sectorplafonds wordt gedeeld tussen de verschillende betrokken ministeries. De lijn van de verantwoordelijkheidsverdeling wordt getrokken aan de hand van de bevoegdheidsverdeling en het instrumentarium waarmee de verschillende departementen de emissies van de sectoren/doelgroepen beïnvloeden.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de coördinatie. Dat betekent dat hij verantwoordelijk is voor de hoofdlijnen en de integrerende producten (nota's, brieven, rapportages). Tevens is hij (als uitvloeisel van de NEC-richtlijn ook wettelijk) verantwoordelijk voor monitoring en evaluaties en voor het in internationaal verband vaststellen van nieuwe doelstellingen. De collega bewindslieden zijn hier nauw bij betrokken.

Beleidsprestaties

In 2005 wordt het internationale luchtbeleid door zowel de UN-ECE als de EU gereviewd.

Bij de UN-ECE gaat het om het Gothenburg Protocol onder de Conventie voor grensoverschrijdende luchtverontreiniging (CLRTAP), waarbij de review wacht op de inwerkingtreding van het Protocol (waarschijnlijk in 2005). Als voorzitter van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM) speelt Nederland daarbij een belangrijke rol. Nederland brengt hierbij de integratie van de aanpak van luchtkwaliteit/verzuring en klimaatverandering in.

Ook de HM (Heavy Metals) en POP (Persistent Organic Pollutants) protocollen, die eind 2003 in werking zijn getreden, worden gereviewd. De review van deze protocollen is in 2004 gestart in een daarvoor opgerichte taskforce. In 2005 wordt besloten over het toevoegen van nieuwe stoffen aan het POP-protocol. Als «co-leading country» voor dit protocol is Nederland hierbij nauw betrokken.

De review van het luchtbeleid binnen de EU vindt plaats als onderdeel van het Europese CAFE programma. Op basis van onder andere de resultaten van deze review presenteert de Europese Commissie haar strategie voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van luchtkwaliteit en verzuring, die in het 6e Milieu Actie Programma van de Commissie zijn vastgelegd. Deze strategie is richtinggevend voor het bijstellen van het huidige beleid en tevens voor het toekomstige beleid op gebied van verzuring en luchtkwaliteit (2010–2020). De Nederlandse inbreng hierin is tweeërlei: inbreng van kennis uit onderzoek en inbreng van de Nederlandse standpunten ten aanzien van de voorstellen die de Europese Commissie formuleert voor de strategie.

Tabel 11.8. Prestaties 2005 Tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging
• Inbreng in Reviews luchtbeleid door VN/ECE en door EU 

Evaluaties

Tabel 11.9. Beleidsevaluaties Tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging
Omschrijving20052006200720082009
Internationale emissieplafonds (SO2, NOx, NH3, VOS) Evaluatie   
      
Dochterrichtlijnen luchtkwaliteit, Gothenburg protocol, NEC-richtlijn, Heavy Metals- en POP-protocollenEvaluatie in 2004/2005    
      
NEC-plafonds Evaluatie   

11.2.4. Vermindering algemene uitstoot industrie

Doelstelling

In 11.2.3 is aangegeven wat de emissieplafonds zijn, zoals is vastgelegd in de NEC-richtlijn, voor de luchtverontreinigende stoffen die bodemverzuring, eutrofiëring en negatieve gezondheidseffecten tot gevolg hebben. Het gaat hier om de componenten NOx, SO2, VOS en NH3.

De emissietaakstellingen voor de industrie zijn hieronder per stof nader uitgewerkt. Verdere uitwerking vindt plaats via rechtstreeks milieubeleid (vergunningen, AMvB's). Bij het doelgroepenbeleid gaat het om het verminderen van de totale milieudruk, waartoe met diverse bedrijfstakken convenanten zijn afgesloten waarin integrale milieutaakstellingen zijn opgenomen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De verantwoordelijkheid voor het bereiken van de taakstellingen is meer bij het bedrijfsleven gelegd. De overheid legt afspraken vast in vergunningen en toetst. De verantwoordelijkheid (en het instrumentarium) voor de sector Industrie, Energie en Raffinaderijen (I,E&R) berust bij VROM. Instrumenten zijn: emissiehandel (in ontwikkeling), emissie-eisen en richtlijnen (Bees-A en Bees-B, Besluit Luchtemissies Afvalverbranding, NeR), convenanten en BedrijfsMilieuPlannen (BMP's).

Beleidsprestaties

A. Stofgericht emissiebeleid

NOx-reductie maatregelen

De reductie van de NOx-emissies bij de grote industriële bronnen naar 55 kton zal in 2010 worden gerealiseerd door het systeem van NOx-emissiehandel (zie ook bij 11.2.2.4). Dit systeem wordt in 2005 ingevoerd. De emissieplafonds voor 2010 van de overige industrie van 10 kton, van 7 kton voor HDO en Bouw en 5 kton voor Landbouw worden voor de verbrandingsemissies gerealiseerd door aanscherping van de regelgeving (Bees-A en Bees-B). De verlaging van de procesemissies wordt gerealiseerd door aanscherping van de eisen in de Nederlandse emissierichtlijnen NeR. In 2004 is gestart met een project om Bees-A en Bees-B samen te voegen tot één besluit. Dit nieuwe besluit moet leiden tot vereenvoudiging, verlaging van de administratieve lasten en een maximale flexibiliteit van het systeem van NOx-emissiehandel. In 2005 zal een eerste concept van een nieuw besluit met emissie-eisen voor stookinstallaties beschikbaar zijn.

SO2-reductie maatregelen

In de notitie «Erop of eronder» is voor de industrie voor 2010 voorlopig een plafond vastgesteld van 39,5 kton, terwijl er nog een onverdeelde emissieruimte is van 4,5 kton. Er wordt een plan van aanpak voor de reductie van de SO2-emissie van de industrie gemaakt, waarin de sectorplafonds van de industriële doelgroepen definitief worden vastgesteld en de onverdeelde emissieruimte wordt toegedeeld. In 2005 wordt een keuze gemaakt uit de instrumenten die moeten worden ingezet.

VOS-reductie maatregelen

De in 2004 ingestelde projectgroep Nationaal Reductieplan VOS zal ook in 2005 acties ondernemen gericht op de instrumentatie van de VOS-reductieplannen van de branches binnen de sectoren industrie en handel. Daarbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van het bestaande instrumentarium. Zo kan voor branches waarmee een convenant of milieubeleidsovereenkomst is gesloten, een verankering van de maatregelen uit het reductieplan in werkboeken of handboeken een handvat vormen voor daadwerkelijke effectuering van reductiemaatregelen. In het eerste kwartaal van 2005 zal aan de Europese Commissie worden gerapporteerd over de uitvoering van de Oplosmiddelenrichtlijn door het bevoegd gezag over de jaren 2003 en 2004. In 2005 worden enkele nieuwe acties ter verbetering van de monitoring van VOS-emissies uitgevoerd. Er worden twee nieuwe, nader te bepalen protocollen opgesteld. Betrouwbare emissiecijfers op basis van uniforme methodieken zijn belangrijk in het licht van onze internationale verplichtingen onder het NEC-plafond.

NH3-reductie maatregelen

De emissietaakstelling van 3 kton in 2010 wordt gerealiseerd via de taakstellingen in de convenanten met de chemische industrie.

B. Doelgroepenbeleid

Doelgroepenbeleid/milieuverslaglegging

Het doelgroepenbeleid is uitgewerkt aan de hand van convenanten. Dit houdt in dat sinds 1992 met 11 bedrijfstakken, die verantwoordelijk zijn voor 80 tot 90% van de emissie, een intentieverklaring is opgesteld met daarin een integrale milieutaakstelling (IMT) met doelstellingen voor 2000 en 2010. Een evaluatie van de toekomst van het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie (DMI) zal in 2005 leiden tot een milieuagenda voor de industrie (na 2010) en een herziening van de instrumentatie.

VROM financiert de Facilitaire Organisatie Industrie (FO-I) voor de begeleiding bij de implementatie van het doelgroepenbeleid. Daarnaast ontvangt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een subsidie voor de landelijke coördinatie van het milieubeleid van de gemeenten ten aanzien van de industrie. In 2004 zijn de bijdragen aan de FO-I en aan de VNG geëvalueerd. Uit de evaluatie van de VNG blijkt dat het continueren van de huidige rol van de VNG een noodzakelijke randvoorwaarde is in het DMI, daarom wordt de subsidie voor de komende 3 jaar gecontinueerd. Uit de evaluatie van de FO-I blijkt dat er naast de huidige rollen en taken behoefte is aan meer inhoudelijke ondersteuning. De huidige FO-I zal hiertoe moeten worden omgevormd.

Tabel 11.10. Prestaties 2005Vermindering algemene uitstoot industrie
• Opstellen uitvoeringsplan SO2-reductie industrie 
• Aanscherping procesemissie-eisen in NeR 
• Opstellen juridisch instrument ter vervanging van Bees-A en Bees-B 
• Opstellen twee nieuwe monitoringsprotocollen voor VOS-emissies 
• Vaststellen milieuagenda voor de industrie voor na 2010 

Evaluaties

Tabel 11.11. Beleidsevaluaties Vermindering algemene uitstoot industrie
Omschrijving200420052006200720082009
Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie Evaluatie    
Financiering FO-Industrie    Evaluatie in 2008/2009Evaluatie in 2008/2009
Electronische milieu-jaarverslaglegging   Evaluatie  

11.2.5. Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart

Doelstelling

Doel van het verkeersemissiebeleid is om de uitstoot van verkeer (en binnenvaart) te verminderen. De belangrijkste luchtemissies van verkeer zijn: NOx, SO2, VOS, fijn stof en CO2 (en bevatten dus zowel verzurende stoffen als broeikasgassen). Het verkeer in brede zin bestaat uit: binnenvaart, vrachtauto, zeevaart, mobiele werktuigen, personenauto, bestelauto, luchtvaart, autobus, spoorwegen, speciale voertuigen, binnenvaart recreatie, motoren en brommers. De doelgroep is zeer divers en bestaat uit burgers (automobilisten), diverse belangenorganisaties (zoals TLN, ANWB, BOVAG, RAI en Centraal Bureau voor de Binnenvaart), het bedrijfsleven (bijvoorbeeld de brandstoffabrikanten), maar ook andere overheden, de EU en andere internationale gremia (OECD, VN).

Het verkeersemissiebeleid kent twee hoofdsporen:

1. Het realiseren van de korte termijn doelen (2010), die afgeleid zijn van de EU-NEC-richtlijn, de EU-richtlijn luchtkwaliteit en het Kyotoprotocol; zie onderstaande tabel. Voor de sector verkeer geldt voor de eerste verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol (2008–2012) een streefwaarde van 38 Mton CO2 (dit is exclusief de implementatie van de EU-richtlijn biobrandstoffen).

Tabel 11.12. Emissiedoelstellingen verkeer
 NOx (kton)SO2 (kton)VOS (kton)Fijn stofCO2 (Mton)
Prognose emissie in 2010185455 38,3
Sectordoelstelling Verkeer 2010158    
 Doelstelling t.a.v. luchtkwaliteit455Doelstelling t.a.v. luchtkwaliteit38 (streefwaarde)

Bron: Beleidsnota Verkeersemissies (TK 2003–2004, 29 667).

2. Het leveren van een bijdrage aan het bereiken van het lange termijndoel van no-effect level emissies. Het bereiken van verdergaande reducties voor de hierboven genoemde stoffen in de decennia na 2010 is een onderdeel van de Transitie duurzame mobiliteit. Transitie is een beleidsprioriteit voor 2005. Verkeer en Waterstaat trekt de Transitie duurzame mobiliteit en heeft in dit kader een Innovatieberaad opgericht.

Verantwoordelijkheid van de minister

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het emissiebeleid van verkeer en heeft voor een deel zelf de mogelijkheid beleidsinstrumenten in te zetten ter vermindering van de uitstoot. Daarnaast heeft hij een coördinerende rol voor de milieuprestaties van de andere departementen en draagt hij zorg voor een coherente inzet richting de EU (de belangrijkste bron van emissiebeperkende regelgeving). De Minister van VROM kan dus ten dele direct verantwoordelijk worden gehouden voor de emissieniveaus in Nederland en kan voor het overige aangesproken worden op zijn coördinerende inzet.

Beleidsprestaties

De belangrijkste beleidsinstrumenten zijn normstelling voor de emissies van motoren en voor brandstoffen. Het gaat hierbij om EU emissie-eisen voor personenauto's, bestelauto's, vrachtauto's, binnenvaart en overige mobiele bronnen, aangeduid als EURO-4 en EURO-5-normen, en om eisen voor het zwavelgehalte van brandstoffen. Ten behoeve van verder gaande CO2-reductie zullen op termijn wezenlijk andere technieken en brandstoffen (zoals biobrandstoffen) moeten worden ingezet. De onderhandelingen hiervoor worden in diverse internationale gremia gevoerd. Nederland wil met enkele landen een gezamenlijke visie op dit onderwerp krijgen, opdat er in de toekomst makkelijker afspraken gemaakt kunnen worden omtrent internationaal in te zetten beleidsinstrumenten en internationale afspraken ten aanzien van research and development.

Een beleidsprioriteit voor 2005 is het realiseren van een samenwerkingsverband van 3 à 4 landen om samen een lange termijn duurzaamheidsstrategie te bepalen voor de energiecomponent van transport. Dit in het kader van het door VROM geleide project Itessa van de transitie duurzame mobiliteit, gericht op het in internationaal verband bereiken van duurzame energieketens voor voertuigen.

Om aan te geven welke maatregelen het Kabinet op het terrein van verkeersemissies wil nemen is in juni 2004 de Beleidsnota Verkeersemissies gepresenteerd (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 667). Naast aanscherping van de internationale normstelling voor motoren en brandstoffen gaat het hierbij om een nationaal pakket van (vergroenings)maatregelen, dat nodig is om de uit EU-verplichtingen voortvloeiende milieutaakstellingen voor het verkeer te halen. Om de uitstoot van NOx in 2010 terug te brengen (EU-NEC-richtlijn) worden (naast de al eerder aangekondigde stimulering van schonere binnenvaartmotoren) maatregelen genomen om vervroegd schone vrachtauto's en bussen op de weg te krijgen. Ter verbetering van de luchtkwaliteit (EU-richtlijn luchtkwaliteit) komt er vanaf 2005 een stimuleringsregeling voor roetfilters bij nieuwe dieselpersonenauto's. Om uitvoering te geven aan de EU-richtlijn biobrandstoffen verricht het Kabinet een uiterste inspanning om per 1 januari 2006 een start te maken met het gebruik van biobrandstoffen in het verkeer. In samenwerking met de markt en niet-gouvernementele organisaties zal in 2005 de regelgeving voor de introductie van biobrandstoffen worden uitgewerkt. Nederland zal zich hierbij in de EU inzetten voor een geharmoniseerde methode voor de beoordeling en certificering van de milieuprestaties van biobrandstoffen. Ter uitvoering van de EU-richtlijn zwavelvrije brandstoffen wordt verder in 2005 zwavelvrije diesel gestimuleerd, zodat de toepassing van schone dieseltechnologie mogelijk wordt. Tot slot wordt beoogd het gebruik van stillere voertuigen en banden te bevorderen om zo de bouw van dure geluidschermen te voorkomen.

Tabel 11.13. Prestaties 2005Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
• Realiseren samenwerkingsverband met 3 à 4 landen voor het gezamenlijk bepalen van een lange termijn duurzaamheidstrategie voor de energiecomponent van transport (Itessa). 
• Stimuleren dat ca. 40 binnenvaartschepen met NOx-katalysator worden uitgerust 
• Implementeren stimuleringsregeling EURO-4 motoren in vrachtwagens. 
• Implementeren stimulering zwavelvrije diesel door middel van accijnsdifferentiatie. 
• Implementeren stimulering van roetfilters bij nieuwe dieselauto's d.m.v. de aankoopbelasting 
• Uitwerking regelgeving voor de introductie van biobrandstoffen 

Financiën is het eerstverantwoordelijke departement voor de fiscale stimuleringsregelingen voor schonere vrachtauto's en bussen (MIA), zwavelvrije diesel (accijns) en roetfilters (aankoopbelasting). VROM is inhoudelijk verantwoordelijk voor deze regelingen.

Evaluaties

Tabel 11.14. Beleidsevaluaties Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
Omschrijving20052006200720082009
Evaluatie NEC-richtlijn X   
Evaluatie richtlijn biobrandstoffen  X  

11.2.6. Duurzaam produceren en consumeren

Doelstelling

Productie- en consumptieprocessen dienen zodanig plaats vinden dat deze passen binnen de beschikbaarheid en de herstelmogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen, waarbij de gehele levenscyclus van stoffen en producten in beschouwing wordt genomen. De strategie kent als hoofdtaken voor de centrale overheid: het verwerken van «milieu» in de prijzen, het formuleren van duurzaamheidsdoelen en het stimuleren van transparantie. De taken zijn omgezet in concrete acties in 2005 en volgende jaren. Uitgangspunt is het in Europese context beperken van de milieubelasting door producten. Een continue taak is het omzetten van EU-regelgeving in nationale regelgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke Nederlandse situatie. De ministeriële verantwoordelijkheid in het specifieke productenbeleid is die van regelgever.

Verantwoordelijkheid van de minister

De verantwoordelijkheid voor het productenbeleid in zowel de sector Handel, Diensten, Overheid en Bouw (HDO, B) als bij de consumenten ligt bij het ministerie van VROM.

Beleidsprestaties

Duurzaam geproduceerd hout

De Minister van VROM geeft uitvoering aan het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de «minimumeisen houtcertificering en duurzaam bosbeheer 1997» met als doel de biodiversiteit in bossen te beschermen. Hoofdtaak voor 2005 is het via de op te richten, onafhankelijke instelling implementeren van de beoordelingsrichtlijn voor certificatie van duurzaam bosbeheer en de handelsketen en het toetsen van gelijkwaardigheid van andere certificatiesystemen. VROM zal het initiatief nemen deze stichting door de betrokken partijen (onder andere bedrijfsleven en NGO's) op te laten richten en zal een bijdrage leveren in de aanloopkosten. Daarnaast richt VROM zich op het implementeren van flankerend beleid (onder andere duurzaam inkopen en aanbesteden, sluiten van convenanten, stimuleren en faciliteren) gericht op het bereiken het NMP-doel van 25% aantoonbaar duurzaam geproduceerd hout op de Nederlandse markt in 2005 (op dit moment is dat circa 10%). Voorts wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van een Kabinetsbesluit van juli 2004, waarbij alle rijksinstanties zich ertoe verplichten dat het door hen aangekochte of aanbestede hout zoveel mogelijk en op termijn op aantoonbaar duurzame wijze geproduceerd is. Verder is een belangrijke taak het bijdragen aan het EU-actieplan FLEGT (Forest Law Enforcement, Governance and Trade).

Duurzaamheidscriteria voor producten

Op basis van het SER-advies over keurmerken zal een blauwdruk worden opgesteld voor een organisatie met als taak het ontwikkelen van duurzaamheidscriteria voor producten. Dit zal zoveel mogelijk in samenwerking met EZ en LNV plaatsvinden. Daarnaast wordt bezien of hier een nieuwe organisatie voor in het leven moet worden geroepen en hoe deze aangestuurd en gefinancierd kan worden. In 2005 worden voor 6 productgroepen of diensten duurzaamheidscriteria opgesteld.

Stroomlijning van de kennisoverdracht over energie en milieu

Bekeken is hoe de kennisoverdracht over milieu en energie door de stichtingen Milieu Centraal (MC), Nationaal Dubo Centrum (NDC), Projectbureau Duurzame Energie (PDE) en een deel van de activiteiten van Novem organisatorisch kan worden verbeterd, opdat de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid worden verbeterd. De taken van NDC en PDE zullen deels bij een vernieuwd MC en deels bij Novem worden ondergebracht. Implementatie zal door EZ respectievelijk VROM worden aangestuurd.

Tabel 11.15. Prestaties 2005 Duurzaam produceren en consumeren
• Implementatie certificatiesystematiek duurzaam geproduceerd hout. 
• Opzetten organisatie duurzaamheidscriteria voor producten en opstellen criteria voor 6 productgroepen of diensten. 
• Stroomlijning vier intermediaire kennis- en informatieorganisaties inzake milieu en energie. 

Evaluaties

Tabel 11.16. Beleidsevaluaties Duurzaam produceren en consumeren
Omschrijving20052006200720082009
Duurzaam inkopen  Evaluatie implementatie  
Duurzaam geproduceerd hout Evaluatie systematiek   
Duurzaamheidscriteria   Evaluatie organisatie 

11.2.7. Vergroten draagvlak milieubeleid

Doelstelling

Enerzijds is het beleid er op gericht om initiatieven en wensen vanuit de samenleving tot uitdrukking te laten komen in het VROM-beleid en betrokkenen in staat te stellen om eigen verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van duurzame ontwikkeling (maatschappelijke participatie). Anderzijds is het beleid er op gericht om het bedrijfsleven, maatschappelijke groeperingen en burgers te stimuleren het milieubelang mee te nemen in hun afwegingen (externe integratie).

Bij dit tweesporenbeleid behoren diverse instrumenten. Voorafgaand aan onderstaande instrumenten wordt de samenhang daartussen uiteengezet. De effecten die beoogd worden zijn per instrument uitgewerkt. Omdat de instrumenten indirecte effecten beogen, worden ook indirecte indicatoren ontwikkeld.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de kwaliteit en uitvoering van dit beleid. De financiële uitvoering van de fiscale regelingen Groen Beleggen, VAMIL en MIA loopt via de Belastingdienst.

Beleidsprestaties maatschappelijke participatie

VROM Stimuleringsprogramma Beleid met Burgers

Sedert 2002 is er een stimuleringsprogramma om het VROM-beleid meer ván, vóór en dóór de burger te laten worden. Het VROM-beleid zal aan legitimiteit en effectiviteit winnen naarmate het meer rekening houdt met de prioriteiten, opvattingen, verwachtingen en wensen van burgers. De prioriteiten van burgers worden in 2004 gepeild onder een representatief deel van de bevolking. Op basis van de uitkomsten en een verkenning van burgerinitiatieven op het terrein van de kwaliteit van de leefomgeving worden in 2005 acht beleidstrajecten in coproductie met burgers gestart. Daarnaast zal in 2005, afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie van het experiment Burgerplatform VROM in 2004, een Burgerforum op basis van meningen van burgers VROM op twee beleidsterreinen adviseren. In 2005 worden, als een eerste uitvoeringsjaar voor een driejarig scholingstraject, twintig trainingen burgeroriëntatie aan circa 250 VROM-medewerkers gegeven. Het programma wil tenslotte in 2005 zowel binnen als buiten VROM in acht gevallen stimuleren dat burgers worden betrokken bij de uitvoering van de nota Duurzame Daadkracht en de transities van het NMP4.

Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (SMOM-regeling)

De SMOM-regeling heeft als doel maatschappelijk initiatief op het terrein van milieu of duurzame ontwikkeling te ondersteunen en te laten doorklinken in het beleid en in de samenleving als geheel.

De SMOM-regeling is opgezet als een tender. Het bereik van de regeling wordt vastgesteld in termen van volgens de criteria gehonoreerde projecten en programma's, de kwaliteit in termen van een positieve evaluatie door relevante stakeholders. In 2005 worden naar schatting 20 programma's en 80 projectsubsidies toegekend voor een bedrag van € 8,5 mln.

Beleidsprestaties Externe integratie

Met de volgende instrumenten wordt beoogd in samenhang en omvang de milieutechnologie te verbeteren: de subsidieregeling Programma Milieu & Technologie (ProMT) en drie fiscale regelingen: Regeling Groen Beleggen, Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de Milieu-investeringsaftrek (MIA). Verder worden milieuprikkels afgegeven door het internaliseren van externe kosten.

De ontwikkeling van milieutechnologie is een complex proces dat zich in verschillende vervolgfasen afspeelt. Het instrumentarium is er op gericht om voor de verschillende vervolgfasen een optimale oplossing te bieden. Zo richt het Programma Milieu & Technologie zich op het ontwikkelingstraject vóór de marktintroductie. De faciliteit Groen Beleggen is gericht op kapitaalintensieve projecten die een economisch rendement hebben dat nog te laag is voor toepassing in een marktsituatie. De VAMIL en de MIA richten zich op de marktintroductiefase en marktverbredingsfase van de technologie. Ze vormen daarmee het voorportaal van verplichte toepassing van de technologie door middel van normstelling en vergunningverlening.

Programma Milieu & Technologie (ProMT)

In 2005 worden circa 50 nieuwe technologietrajecten opgestart die geselecteerd zijn door de selectie-commissie van externe deskundigen op basis van de criteria die in de Regeling ProMT zijn verwoord. Succesvolle technologieën worden op de milieulijst voor VAMIL/MIA geplaatst. De opgedane kennis wordt voor twee bedrijfstakken in overzichten van nieuwe technologie binnen de doelgroep verspreid.

Groen Beleggen

Met Groen Beleggen wordt bedoeld het fiscaal vriendelijk financieren van projecten op het terrein van duurzame energie, energiebesparing, bos en natuur en projecten die innovatie en duurzaamheid sterk combineren. Voor het jaar 2005 wordt verwacht dat circa 400 projecten zich kwalificeren, waarmee een investeringsbedrag gemoeid is van circa € 750 mln. De verwachting is dat het aantal spaarders stabiliseert op circa 160 000.

De realisaties van 2004 van de regeling Groen Beleggen worden opgenomen in het jaarverslag Groen Beleggen 2004, dat medio medio 2005 verschijnt. Hierin worden ook de milieueffecten van de regeling opgenomen.

Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en Milieu-investeringsaftrek (MIA)

Omdat de instrumenten gericht zijn op de bevordering van het gebruik van innovaties en op de actuele milieuproblematiek, worden de lijsten met technieken jaarlijks aangepast. Het streven is dat minstens 10% van de milieulijst-technieken vervangen wordt dan wel een veranderd ambitieniveau krijgt.

Beoogd wordt om in 2005 in totaal aan 3 000 nieuwe investeringsprojecten bij te dragen. De belastinguitgaven die in 2005 gemoeid zijn met de MIA worden geraamd op € 50 mln. Voor de VAMIL komt de raming uit op € 30 mln.

Internalisering van externe kosten (prioriteit 2005)

Marktconforme instrumenten zoals heffingen, belastingen en verhandelbare emissies moeten ervoor zorgen, dat de kosten voor milieu en natuur zwaarder meewegen bij maatschappelijke afwegingen.

Ook moeten prijzen betere milieusignalen aan consumenten en producenten geven. Uitwerking van dit doel vindt plaats onder Emissiehandel (zie 11.2.2.4), Milieugebruiksrechten, Vergroening belastingen en Tegengaan milieuschadelijke subsidies.

A: Milieugebruiksrechten

Een prioriteit voor 2005 is het behalen van reductiedoelstellingen op een kosteneffectieve wijze door emissie-/milieugebruiksrechten verhandelbaar te maken. In vervolg op de in 2004 af te ronden verkenning van de mogelijkheden van een brede invoering van het concept milieugebruiksrechten en producentenverantwoordelijkheid (naar aanleiding van toezegging aan het kamerlid Samson tijdens de begrotingsbehandeling 2004), worden in 2005 een of enkele milieuproblemen uitgewerkt, gericht op concrete invoering van verhandelbare milieugebruiksrechten.

B: Vergroening belastingen

De Regering vindt vergroening van het belastingstelsel een prioritair instrument (regeerakkoord). In de motie Spies (Kamerstukken II 2003–2004, 29 200 XI, nr. 28) heeft de Kamer gevraagd hier voortvarend mee aan de slag te gaan en in een notitie aan te geven hoe de verdere vergroening van het fiscale stelsel zal worden ingevuld. In reactie hierop is een interdepartementale studie naar vergroenings-opties uitgevoerd en worden in 2005 concrete maatregelen ingevoerd in de verkeerssector, onder meer het fiscaal stimuleren van roetfilters en een accijnsdifferentiatie ter stimulering van zwavelvrije diesel. De verhoging van de energiebelasting met € 450 mln vindt plaats met gelijktijdige terugsluis van hetzelfde belastingbedrag. Ook zullen er mogelijkheden voor decentrale vergroening worden aangedragen.

C: Tegengaan milieuschadelijke subsidies

Op basis van de gekwantificeerde milieu-, sociale en economische effecten kunnen in 2005 of 2006 politieke besluiten worden genomen over het aanpassen of afschaffen van milieuschadelijke subsidies met het oog op een duurzame ontwikkeling. Prioriteit in 2005 is het kwantificeren van de sociale en de economische effecten van millieuschadelijke subsidies.

Tabel 11.17. Prestaties 2005 Vergroten draagvlak milieubeleid
Onderwerp:Prestatie:
Stimuleringsprogramma Beleid met burgersUitvoering stimuleringsprogramma Beleid met burgers
SMOMProMTVAMIL/MIAGroen BeleggenInternaliseren van externe kostenUitvoeren SMOM-regelingUitvoeren Programma Milieu & TechnologieUitvoeren VAMIL/MIAregelingUitvoeren van regeling Groen BeleggenRapportage aan Tweede Kamer van mogelijkheden van concrete invoering van het concept milieugebruiksrechten en producentenverantwoordelijkheid d.m.v. verhandelbare rechten.Op basis van interdepartementale studie naar vergroeningsopties worden concrete maatregelen ingevoerd bij verkeer.Decentrale vergroeningsopties worden aangedragen.Kwantificering van sociale en economische effecten van milieuschadelijke subsidies.

Evaluaties

Tabel 11.18. Beleidsevaluaties Vergroten draagvlak milieubeleid
Omschrijving200420052006200720082009
ProMT  X   
VAMIL/MIAXXXXXX
Groen BeleggenXXXXXX
Stimuleringsprogr. Beleid met Burgers  X   

11.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.19. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:199 635199 69475 11184 92782 09775 80175 636
Uitgaven:92 587127 829107 741125 331128 101120 741119 136
Programma:78 280114 68095 207113 256116 313109 133107 528
Internationale samenwerking milieu:5 6658 2535 9095 4395 4395 2395 239
Subsidies internationale samenwerking milieu5 0025 2974 8484 8484 8484 3384 338
Overige instrumenten internationale samenwerking milieu6632 9561 061591591901901
        
Verminderen uitstoot broeikasgassen:17 13933 41039 08555 62059 68758 91657 658
Clean Development Mechanism6 67611 00019 50040 00042 50046 00046 500
Subsidies vermindering uitstoot broeikasgassen4 2229 5408 3504 819200020002000
Overige instrumenten verminderen uitstoot broeikasgassen6 24112 87011 23510 80115 18710 9169 158
        
Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart:6 7297 9934 4233 7343 0583 0583 058
Subsidies uitstoot verkeer en binnenvaart2 7725 8162 4501 581905905905
Overige instrumenten uitstoot verkeer en binnenvaart3 9572 1771 9732 1532 1532 1532 153
        
Fiscale instrumenten en draagvlak voor milieubeleid:31 80340 58727 34428 40224 92524 92524 925
Subsidies milieuverantwoorde technologie3 9349 9644 0804 1483 4053 4053 405
Schadevergoedingen1 2025 000     
Overige instrumenten duurzame samenleving6 9165 6076 3517 2276 4796 4796 479
Subsidies maatschappelijke milieuactiviteiten19 75120 01616 91317 02715 04115 04115 041
        
Verminderen algemene uitstoot industrie:6 00610 0637 3337 4226 6886 6886 506
Operationalisering emissiehandel1 3073 0792 3952 500966966966
Subsidies vermindering algemene uitstoot industrie4724 130     
Overige instrumenten vermindering algemene uitstoot industrie4 2272 8544 9384 9225 7225 7225 540
        
Duurzaam produceren en consumeren:3 7423 1092 6822 2022 2011 9651 858
Subsidies duurzaam produceren en consumeren2 6042 7712 0201 7311 7301 4941 387
Overige instrumenten duurzaam produceren en consumeren1 138338662471471471471
        
Overig programma:7 19611 2658 43110 43714 3158 3428 284
Overige instrumenten DGM 1 4814572 8446 9502 3772 319
OnderzoekDGM5 9608 9847 9747 5937 3655 9655 965
Communicatie-instrumenten1 236800     
Apparaat:14 30713 14912 53412 07511 78811 60811 608
Apparaat:       
Juridische instrumenten405427420420420420420
Apparaat DGM13 90212 72212 11411 65511 36811 18811 188
Ontvangsten:2 1468 9271 200917000

11.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 11.20. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven107 741 125 331 128 101 120 741 119 136 
2.Waarvan apparaatsuitgaven12 534 12 075 11 788 11 608 11 608 
3.Dus programma-uitgaven95 207 113 256 116 313 109 133 107 528 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht75%71 40567%75 88025%29 07822%24 0108%8 091
5.Complementair noodzakelijk2%1 9002%20000%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)7%6 66511%12 45040%46 00044%48 20050%53 500
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)2%2 2006%7 0000%00%05%5 000
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld14%13 03714%15 92635%41 23534%36 92338%40 937
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%95 207100%113 256100%116 313100%109 133100%107 528

Toelichting:

De kasbudgetten zijn voor de eerstkomende jaren voor een aanzienlijk deel reeds juridisch vastgelegd, met name voor CDM, BANS, NIRIS, NVKO, SMOM-, PROMT en INFOMIL. De bestuurlijk- en beleidsmatig gebonden bedragen zitten met name in de uitvoeringssfeer. Bij bestuurlijk gebonden moet men naast CDM denken aan de financiering van de emissieautoriteit inzake haar rol op het gebied van Nox emissiehandel, de FO-industrie ter ondersteuning van het doelgroepenbeleid en het programma Natuur en Milieu Educatie. Bij beleidsmatig gebonden moet men denken aan de uitvoeringskosten voor klimaatbeleid en ROB.

11.5. VBTB-paragraaf

In 2005 zal een assessment van, voor het realiseren van internationale milieudoelen, relevante internationale organisaties worden uitgevoerd. Doel van het assessment is het optimaliseren van het effect op het bereiken van internationaal afgesproken milieudoelen in het multilaterale kanaal. Het assessment zal leiden tot criteria waarmee de effecten zijn te concretiseren. De assessment zal aansluiten bij een bredere beoordeling van multilaterale instellingen zoals voorzien door BZ.

Artikel 12. Beheersen milieurisico's van stoffen, afval en straling

12.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het beleid op dit artikel richt zich op de beheersing van risico's voor mens en milieu bij het omgaan met stoffen, met afvalstoffen, met radioactieve stoffen en straling en met genetisch gemodificeerde organismen, daarbij rekening houdend met sociale en economische factoren.

Het gaat in dit verband om de volgende vier operationele doelstellingen:

• Een situatie realiseren waarin mens en milieu verwaarloosbare risico's lopen als gevolg van de schadelijke effecten van stoffen en andere milieu-agentia (beheersen milieurisico's van stoffen);

• Minder afvalstoffen en afvalstoffen lekvrij beheren (beheersen milieurisico's van afvalstoffen);

• Het handhaven van de situatie waarin mens en milieu tegen de gevolgen van straling zijn beschermd (beheersen milieurisico's van straling);

• Een situatie realiseren op het gebied van biotechnologie zodanig dat de toepassing van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) gepaard gaat met optimale waarborgen voor de veiligheid, transparantie van de besluitvorming, keuzevrijheid voor de burger en ethische aanvaardbaarheid (beheersen milieurisico's van genetisch gemodificeerde organismen).

Duurzame ontwikkeling bij afvalstoffen en het omgaan met risico's van stoffen en van ggo's zijn op dit artikel de beleidsprioriteiten voor 2005.

12.2. Operationele doelstellingen

12.2.1. Beheersen milieurisico's van stoffen

Doel

Het realiseren van de situatie waarin mens en milieu verwaarloosbare risico's lopen vanwege de schadelijke effecten van stoffen, wordt uitgesplitst in drie onderdelen, te weten:

a. Vernieuwing stoffenbeleid

Het doel van de vernieuwing van het stoffenbeleid is om in 2020 een zodanig veilig gebruik van stoffen te bereiken dat mens en milieu geen of slechts verwaarloosbare risico's lopen als gevolg van de schadelijke effecten van stoffen. De Nota uitvoering Strategie Omgaan Met Stoffen (Kamerstukken II 2003–2004, 27 646, nr. 13) bevat een overzicht van alle streefwaarden en de in te zetten instrumenten. Het belangrijkste instrument is de implementatie van de nieuwe EU-regelgeving op het gebied van stoffen REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie van CHemicaliën). Andere relevante instrumenten zijn onder andere: uitvoering van het convenant stoffen, monitoring van emissiereductie van prioritaire stoffen en ondersteunen van de vergunningverlening op grond van de Wm en de Wvo.

b. Uitvoering vigerend stoffenbeleid

Naast de hierboven genoemde vernieuwing van zowel het Nederlandse als het Europese stoffenbeleid is er sprake van de uitvoering van het vigerende stoffenbeleid. Op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen moeten alle nieuwe (na 1981 op de markt gebrachte) stoffen worden kennisgegeven bij de bevoegde instanties van de EU-lidstaten. Voor de zogeheten bestaande stoffen met een productievolume van meer dan 2 500 ton/jaar gaat het om uitvoering van de huidige Europese risicobeoordeling conform het EU-prioriteitenprogramma. Daarnaast zijn nationale activiteiten voor een beperkt aantal stoffen van belang, met name voor asbest. Doel van het asbest-beleid is om blootstelling aan asbest terug te dringen tot het genormeerde niveau.

c. Vernieuwing milieubeleid «Omgaan met Risico's»

Naast de onder a genoemde vernieuwing van het stoffenbeleid is er een vernieuwing van het milieubeleid «Omgaan met Risico's». Dit richt zich op het reduceren van risico's voor mens en milieu, en in het bijzonder van de effecten op de gezondheid, als gevolg van (opeenstapeling van) blootstelling aan agentia uit het milieu (bij agentia moet gedacht worden aan stoffen, straling, geluid, lucht- en bodemverontreiniging).

Daarnaast heeft het Actieprogramma Gezondheid en Milieu als specifiek doel het terugdringen van gezondheidseffecten door milieufactoren en het wegnemen van ongerustheid door milieurisico's.

Doelgroep bij het realiseren van het operationeel doel «Beheersen milieurisico's van stoffen»

Het bedrijfsleven is bij de vernieuwing en de uitvoering van het stoffenbeleid betrokken via onder andere de brancheorganisaties. Dit is van belang omdat zij gehouden zijn aan de huidige en toekomstige EU-regelgeving en omdat zij initiatieven op het gebied van het stoffenbeleid ontplooien. Het bedrijfsleven is ook betrokken bij de uitvoering van de vernieuwing van het «Omgaan met Risico's» beleid, omdat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van bepaalde problemen bij het bedrijfsleven ligt. Het bevoegd gezag is betrokken bij het stoffenbeleid, omdat het van belang is voor de uitvoering van onderdelen van het beleid en de regelgeving. Ook de andere overheden zijn betrokken bij het omgaan met risico's, omdat zij een medeverantwoordelijkheid hebben bij het realiseren van oplossingen voor de gesignaleerde problemen.

Werknemers, burgers en belangenorganisaties zijn betrokken bij het stoffenbeleid voorzover zij direct of indirect te maken krijgen met chemicaliën bijvoorbeeld via producten. Voorts zijn zij betrokken bij het omgaan met risico's, omdat communicatie en, indien mogelijk, participatie van burgers bij de besluitvorming kernelementen van het nieuwe beleid zijn.

Verantwoordelijkheid van de minister van VROM inzake het «Beheersen milieurisico's van stoffen»

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de onderhandeling over, de implementatie van en de uitvoering van de in wording zijnde EU-regelgeving ten aanzien van stoffen alsmede voor de uitvoering van de huidige wettelijke taken. Voor bepaalde onderdelen zijn andere ministers verantwoordelijk, namelijk Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor beroepsmatige risico's en Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor specifieke consumentenrisico's. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de uitvoering van de acties die voortvloeien uit de Nota Nuchter Omgaan met Risico's. Voor het externe veiligheidsdeel is er een gedeelde verantwoordelijkheid met onder andere Verkeer en Waterstaat. De Minister van VROM is samen met de Minister van VWS verantwoordelijk voor de uitvoering van het Actieprogramma Gezondheid en Milieu.

Beleidsprestaties

Voor de drie onderdelen van het beheersen van milieurisico's van stoffen worden de volgende prestaties geleverd:

a. Vernieuwing stoffenbeleid

Er zal worden deelgenomen aan de onderhandelingen over de EU-verordening over chemische stoffen Registratie, Evaluatie en Autorisatie van Chemicaliën (REACH; Kamerstukken II, 2000–2001, 27 646 nr. 2, VROM001285 en VROM020941). Op verzoek van Luxemburg, voorzitter van de EU in de eerste helft van 2005, zal Nederland meewerken aan de behandeling van REACH. Voorts zal worden gewerkt aan het tot stand brengen van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer (stoffen en producten), waarin de huidige Wet milieugevaarlijke stoffen wordt geïntegreerd en de implementatie van REACH in 2007 mogelijk wordt gemaakt. Daarmee samenhangend wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een uitvoeringsorganisatie die de taken, die vanuit de EU worden voorgeschreven in het kader van REACH, daadwerkelijk kan uitvoeren op het moment dat de Verordening in werking treedt. In 2005 zal de overheid de acties uit het Convenant Stoffen (getekend maart 2004) uitvoeren en de emissie-reductie van stoffen monitoren.

b. Uitvoering vigerend stoffenbeleid

In het kader van het uitvoeren van de huidige wetgeving zal het RIVM namens de overheid de kennisgevingen nieuwe stoffen, die het bedrijfsleven aanlevert bij het Stoffen Expertise Centrum van het RIVM, afhandelen en de bestaande stoffen beoordelen op hun schadelijkheid voor mens en milieu. Het asbestverwijderingsbesluit zal worden herzien (inclusief een certificering- en accreditatie-stelsel voor asbestinventarisatie en asbestverwijderingsbedrijven) en de saneringsregeling asbestwegen 2e fase zal worden uitgevoerd.

c. Vernieuwing milieubeleid «Omgaan met risico's»

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. In 2005 voert de overheid de acties uit het Actieprogramma Gezondheid en Milieu en de nota «Nuchter omgaan met Risico's» van 30 januari 2004 (VROM 040 088) uit. Ook de acties in het kader van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) en het EU-actieplan Milieu en Gezondheid worden in 2005 uitgevoerd. Voor prestaties op het onderdeel externe veiligheid met betrekking tot het omgaan met risico's zie artikel 7.4 «Externe veiligheid».

Tabel 12.1. Prestaties 2005 Beheersen milieurisico's van stoffen
• bijdragen aan totstandkoming en voorbereiding van de implementatie van EU-Verordening chemische stoffen 
• uitvoeren acties convenant stoffen en monitoring van emissiereductie van stoffen 
• afhandeling van kennisgevingen van nieuwe en bestaande stoffen 
• herziening asbestverwijderingsbesluit en uitvoering saneringsregeling asbestbevattende wegen 2e fase 
• uitvoeren acties uit de Nota Nuchter Omgaan met Risico's, uit het Actieprogramma Gezondheid en Milieu, het WHO-programma en het EU-actieplan Milieu en Gezondheid 

Evaluatie

Tabel 12.2. Beleidsevaluatie beheersen milieurisico's van stoffen
Omschrijving20052006200720082009
Vernieuwing stoffenbeleidTussentijdse eva- luatie doelstellingenTussentijdse eva- luatie doelstellingenTussentijdse eva- luatie doelstellingenEvaluatie bereiken doelstellingenAfhankelijk van bereiken doelstelling in 2008
Uitvoering stoffenbeleidJaarlijkse monitoring van de doel- stellingenJaarlijkse monitoring van de doel- stellingenJaarlijkse monitoring van de doel- stellingenAfhankelijk van voortgang vernieu- wing beleidAfhankelijk van voortgang vernieuwing beleid
Sanering asbestwegenEvaluatie uitvoering saneringsregelin- gen asbestwegen    
«Omgaan met risico's»Tussentijdse eva- luatie nat. doelstel- lingenEvaluatie bereiken nat. doelstellingenTussentijdse evaluatie bereiken internat. doelenTussentijdse evaluatie bereiken internat. doelenEvaluatie bereiken internat. doelen

12.2.2. Beheersen milieurisico's van afvalstoffen

Doelstelling

Doel van het afvalstoffenbeleid is het voorkomen dat afvalstoffen ontstaan (minder afvalstoffen) en een zodanig beheer van afvalstoffen dat de gevolgen voor het milieu aanvaardbaar zijn (lekvrij beheer). Het beleid om deze doelstelling te realiseren is geformuleerd in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP), dat op 3 maart 2003 in werking is getreden. De planperiode van het LAP loopt tot en met 2006, waarbij de doelstellingen zijn gericht op het jaar 2012.

Het beleid in het LAP is gericht op een verdere versterking van de marktwerking en op het toewerken naar een gelijk speelveld in Europa. In april 2004 is een gewijzigde versie van het LAP van kracht geworden, waarin een aantal uitspraken van het Europese Hof inzake het onderscheid tussen verwijderen en nuttige toepassing bij verbranden is verwerkt en een aantal verduidelijkingen en correcties is aangebracht. In het LAP zijn de doelstellingen voor de onderdelen «minder afvalstoffen» en «lekvrij beheer» voor 2012 gekwantificeerd. In het LAP zijn geen tussendoelen opgenomen. Jaarlijks wordt de voortgang gemonitord en wordt vastgesteld of we op de goede weg zijn.

Tabel 12.3. Doelstellingen algemeen afvalstoffenbeleid voor 2012
Omschrijving2000 in Mton referentiejaar *2002 in Mton realisatie2 012 in Mton doelstelling
Aanbod**5758***66
Nuttige toepassing444655
Verbranden878
Storten542
Lozen111

* De voortgang van het LAP wordt jaarlijks door het Afval Overlegorgaan gemonitord. De realisatiecijfers van een bepaald jaar komen medio het daarop volgende jaar beschikbaar.

** De som van het totaal wijkt af als gevolg van afronding.

*** De groei van het afvalaanbod beperken tot 16% bij een voorspelde groei van 38% van het BBP.

Bron: Afval Overlegorgaan.

Verantwoordelijkheid van de minister

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) per 8 mei 2003 is de sturing van het beleid op landelijk niveau gebracht onder verantwoordelijkheid van de Minister van VROM. De taken voor provincies en gemeenten richten zich met name op preventie, afvalscheiding, vergunningverlening en handhaving. Gemeenten hebben daarnaast een wettelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval. Ieder bestuursorgaan moet bij de uitoefening van een bevoegdheid met betrekking tot afvalstoffen rekening houden met het LAP.

Beleidsprestaties

Om de doelstellingen van het LAP te realiseren worden verschillende instrumenten ingezet. De voorgenomen en gerealiseerde beleidsresultaten van het LAP worden jaarlijks in een voortgangs-rapportage aan de Tweede Kamer voorgelegd. In 2005 wordt ook gestart met de uitwerking en uitvoering van het strategisch handhavingsplan voor het LAP.

Een deel van de instrumenten van het LAP is specifiek voor het realiseren van de onderscheiden doelen: versterken preventie en nuttige toepassing (a) en verminderen verwijderen (b).

Een ander deel is generiek voor alle onderdelen van het beleid, zoals de regelgeving (c) en de internationale inzet gericht op het realiseren van een gelijk speelveld in Europa (d). Tenslotte is als beleidskader de strategie voor de lange termijn van belang (transitie afvalbeheer) (e).

a. Versterken preventie en nuttige toepassing

Afvalpreventie en gescheiden inzameling (nodig om nuttige toepassing mogelijk te maken) bij huishoudens en bij bedrijven blijft achter bij die van andere doelgroepen. Dit leidt er toe dat van het afval dat wordt verwijderd (storten en verbranden) het overgrote deel bestaat uit huishoudelijk afval en daarmee vergelijkbaar afval van bedrijven. Met het realiseren van AMvB's en ministeriële regelingen wordt nuttige toepassing bevorderd. Verder zijn in het LAP minimumstandaards voor verwerking opgenomen als basis voor de vergunningverlening voor verwerkingsinrichtingen. Het Platform secundaire brandstoffen dat zich richtte op de oplossing van de knelpunten bij de inzet van afval en biomassa voor energiewinning, is in 2004 samengegaan met het platform biomassa (Berk: Bio-Energie Realisatie Koepel). In 2005 worden de activiteiten van het platform geëvalueerd.

b. Verminderen verwijdering

Een centrale doelstelling van het LAP is dat afval zo min mogelijk door verbranden en storten wordt verwijderd. Dit wordt gestuurd door middel van stortverboden en een hoge stortheffing op het storten van brandbaar afval. Op basis van overleg in 2004 met het bedrijfsleven over de wijze waarop de afvalverbranders met voorrang huishoudelijk afval verbranden en over de onderlinge afstemming van de revisieperioden van de installaties, worden in 2005 nadere maatregelen voorbereid om de stort van huishoudelijk afval volledig te voorkomen.

De evaluatie van het systeem van indirecte financiering van scheepsafvalstoffen, aangekondigd in de begroting 2003, is in 2004 voltooid door evaluatie van de stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart (SAB) die dit systeem ruim 10 jaar heeft beheerd met subsidie van VROM en V&W.

De uitkomsten zijn overwegend positief: de SAB heeft haar taken (waaronder het opzetten van een landelijk dekkend inzamelsysteem voor olie- en vethoudend afval van de binnenvaart) effectief uitgevoerd, de doelen zijn gehaald (w.o. drastische vermindering van illegale lozingen) en de middelen zijn efficiënt besteed. De relatie tussen overheid en SAB zal worden verbeterd door met ingang van 2004 meer aandacht te besteden aan de jaarlijkse beleidsplanning vooraf, naast controle en verantwoording achteraf.

c. Uitvoering regelgeving afvalbeleid

In 2005 wordt een aantal op de Wet milieubeheer gebaseerde besluiten van kracht, zoals de Wijziging Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, het Besluit scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen en een aanpassing van het Besluit stortverboden en stortplaatsen afvalstoffen.

De uitvoering van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) wordt per 1 januari 2005 overgebracht naar de uitvoeringsagentschap Afval bij Senter/Novem. Deze organisatie zal zich ook gaan bezighouden met de uitvoering van het Besluit inzamelen afvalstoffen en de regeling afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen (die beide in 2004 van kracht worden) en het landelijk centrale systeem voor het melden van afvalstoffen (van kracht per 1-1-2005).

d. Realisatie maatregelen gelijkwaardig speelveld afvalbeheer en voorbereiding open landsgrenzen

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. De structurele Nederlandse inzet in bestaande internationale fora in combinatie met eigen initiatieven, met name versterking van de samenwerking met Duitsland, België en Frankrijk, moet bijdragen aan Europese harmonisatie van termen (afval, nuttige toepassing, verwijdering, afvallijsten), afvalverwerkingsniveaus, gelijkwaardige milieu-eisen en afvalsturende regelgeving. De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het realiseren van een gelijkwaardig speelveld. In 2005 worden de werkzaamheden van het in 2004 opgerichte Platform gelijkwaardig speelveld voor afvalbeheer en biomassa, waarin overheden en bedrijfsleven samenwerken, geëvalueerd. In 2005 worden voorts maatregelen genomen om met het openstellen van de grenzen de Nederlandse publieke belangen te waarborgen en de continuïteit van de afvalverwijdering in Nederland te garanderen.

e. Programma toekomstig afvalbeheer

Dit is een beleidsprioriteit voor 2005. Het realiseren van de doelstellingen van het LAP heeft betrekking op de korte en middellange termijn. Om een en ander in een langer strategisch perspectief te stellen is een lange termijnvisie voor het afvalbeleid ontwikkeld. Centraal in deze transitie voor 2050 staat de transformatie van afval naar grondstof en brandstof. De lange termijnvisie wordt in 2005 vertaald in concrete maatregelen op het gebied van de integratie van afvalbeleid in andere beleidsterreinen, de stimulering en facilitering van marktwerking en innovatie, de inbreng van de visie in Europees kader en de verankering in het huidige beleid.

Tabel 12.4. prestaties 2005 Beheersen milieurisico's van afvalstoffen
• Uitwerking en uitvoering van het strategisch handhavingsplan LAP 
• Rapportage monitoring en evaluatie LAP 
• Realiseren AMvB's en MR's Wm en product AMvB's (batterijen, wit- en bruingoed, autowrakken, autobanden) 
• Voorbereiding nadere maatregelen ter voorkoming storten van huishoudelijk afval 
• Uitvoering EVOA en drie nieuwe afvalregelingen door agentschap Senter/Novem 
• Maatregelen realisatie gelijkwaardig speelveld afvalbeheer en voorbereiding open landsgrenzen brandbaar afval 
• Vaststelling maatregelen ter implementatie programma toekomstig afvalbeheer 

Evaluatie

Tabel 12.5. Beleidsevaluatie beheersen milieurisico's van afvalstoffen
Omschrijving20052006200720082009
LAPMonitoring en evaluatie van het LAP IVoorbereiden en vaststelling het LAP IIMonitoring en evaluatie van het LAP IIMonitoring en evaluatie van het LAP IIMonitoring en evaluatie van het LAP II
Wet- en regelgeving afvalstoffen Evaluatie hfst. Afvalstoffen Wm (art. 21.2)   
Gelijkw. speelveldEval. Platform gelijkw. speelveld    
Stimuleringsprogr. Afval-scheiding en afval-preventie v. huishoudel. afval en Uitvoeringsprogr. «Met preventie naar duurzaam ondernemen» Eindevaluatie   
Meldsysteem afvalstoffen Evaluatie werking van het systeem   

12.2.3. Beheersen milieurisico's van straling

Doelstelling

Doel van het stralingsbeleid is een situatie te bereiken waarin mens en milieu zo goed als redelijkerwijs mogelijk beschermd zijn tegen de gevolgen van ioniserende en niet-ioniserende straling. Voor ioniserende straling zijn in de Kernenergiewet (KEW) grenswaarden geformuleerd die niet mogen worden overschreden. Boven deze grenswaarden worden geen vergunningen verleend. Onder deze grenswaarden wordt door middel van actuele vergunningen of meldingen gestreefd naar een redelijkerwijs zo laag mogelijke blootstelling van mens en milieu aan straling. Voor straling in de woning (radon) zijn geen grenswaarden geformuleerd, maar ook hier geldt het uitgangsprincipe van «zo laag als redelijkerwijs mogelijk». Op het gebied van niet-ioniserende straling zijn er (nog) geen wettelijk regelingen, maar ook hier is de doelstelling het publiek zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te beschermen tegen mogelijke negatieve gezondheidseffecten van elektromagnetische velden.

De Minister van VROM is primair verantwoordelijk voor de bescherming van het algemene publiek tegen de gevaren van ioniserende en niet-ioniserende straling en voor de veiligheid van nucleaire inrichtingen. Op grond van de Kernenergiewet zijn de ministers van SZW, EZ en VWS medeverantwoordelijk.

Beleidsprestaties

In lijn met de concentratie van KEW-taken bij VROM is op verzoek van SZW besloten om de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening met betrekking tot radioactieve stoffen en toestellen over te dragen aan VROM en om de uitvoering van de vergunningverlening onder te brengen bij een agentschap. Dit proces wordt in 2005 voltooid. Voorstellen om de uitvoeringbesluiten op grond van de KEW te wijzigen zullen worden gedaan met het doel om uiterlijk in 2007 het vergunningenstelsel zoveel mogelijk te vervangen door een meldingenstelsel en algemene regels om de uitvoeringslasten voor de overheid en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlagen.

Een wetvoorstel tot wijziging van de KEW zal worden ingediend om de bevoegdheidsverdeling binnen de rijksoverheid te vereenvoudigen, de ontmanteling van nucleaire inrichtingen zeker te stellen en invloed te kunnen uitoefenen op de keuze voor wel of niet opwerken van splijtstof. Ondanks intensieve onderhandelingen heeft bespreking van de Euratom richtlijnen/aanbevelingen op het gebied van nucleaire veiligheid en van radioactief afval niet tot overeenstemming geleid. In 2005 zal in EU kader bepaald moeten worden of en hoe dit dossier tot afronding kan worden gebracht.

Door het Besluit Detectie Radioactief Schroot en de plaatsing van nucleaire detectiepoorten in de Rotterdamse haven worden er regelmatig containers gedetecteerd waarin zich radioactief besmet materiaal bevindt. Voor de totstandkoming van een tijdelijke opslag waarbij tevens de mogelijkheid bestaat om de containers nader te onderzoeken, vindt een Europese aanbesteding plaats. Deze opslag wordt in 2005 gerealiseerd.

Over de nadere invulling van het radonbeleid zijn voor de periode tot en met 2015 afspraken gemaakt met VNO-NCW. De afspraken houden onder andere in voorlichting over en monitoring van bouw-materialen en de radonconcentratie in woningen. In 2005 vindt de eerste rapportage plaats. Het beleid voor hoogspanningslijnen wordt in 2005 nader ingevuld in overleg met de betrokken doelgroepen.

In het hoofdlijnenakkoord is vastgelegd dat de Kerncentrale Borssele ultimo 2013 gesloten wordt. In 2005 wordt de sluiting in een jurdisch afdwingbare overeenkomst met de eigenaar (EPZ) van de kerncentrale Borssele vastgelegd of wordt een wetsvoorstel tot wijziging van de KEW ingediend om de sluiting juridisch vast te leggen.

Tabel 12.6. Prestaties 2005 Beheersen milieurisico's van straling
• Sluiten van overeenkomst met agentschap over vergunningverlening KEW 
• Wijzigen uitvoeringsbesluiten KEW (algemene regels ipv vergunningen) 
• Wijzigen KEW(vereenvoudiging/ontmanteling/opwerken) 
• Implementatie EU Richtlijnen Nucleaire Veiligheid en Radioactief Afval 
• Realisatie tijdelijke opslag radioactief besmette containers 
• Ontwikkelen beleid met betrekking tot hoogspanningslijnen 
• Overeenkomst met EPZ of wetsvoorstel KEW (sluiting Borssele) 

Evaluatie

Tabel 12.7. Beleidsevaluatie beheersen milieurisico's van straling
Omschrijving20052006200720082009
KerncentralesEvaluatie MER van de Onder- zoeksreactor Delft (IRI)    
Straling in de woningenBouwmaterialen Standstill woningBouwmaterialen 

12.2.4. Beheersen milieurisico's genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)

Doelstelling

Het doel van het ggo-beleid is de situatie waarin ggo's wordt toegepast, gepaard te laten gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid. De toepassingen van biotechnologie bieden kansen voor het oplossen van belangrijke maatschappelijke thema's door innovatie op het terrein van onder andere duurzame landbouw, het milieu en industrie, maar roepen veel maatschappelijke discussie op. Omdat de ontwikkelingen in de biotechnologie de komende jaren doorgaan, vergt het beleid een continue aanpassing om ook nieuwe biotechnologische ontwikkelingen met de vereiste zorgvuldigheid in het bestaande kader in te bedden.

De doelgroep van het Besluit ggo bestaat onder meer uit verschillende typen laboratoria bij universiteiten, onderzoeksinstellingen, ziekenhuizen, bedrijven die ggo-voedingsgewassen ontwikkelen en bedrijven voor toepassingen inzake het ingeperkt gebruik (laboratoria). Er zijn aan ongeveer 200 inrichtingen vergunningen voor het ingeperkt gebruik met ggo's afgegeven. Veldproeven en toelatingen tot de markt worden aangevraagd door een tiental veredelingsbedrijven en een enkele onderzoeksinstelling. Gentherapie wordt uitgevoerd bij enkele academische ziekenhuizen.

De Minister is eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor de uitvoering van het Besluit ggo, dat een kader geeft voor de beoordeling van handelingen met ggo's binnen de randvoorwaarden van veiligheid voor mens en milieu.

Beleidsprestaties

Biotechnologie en duurzaamheid is een beleidsprioriteit voor 2005. In 2004 wordt een visie opgesteld over de rol die witte biotechnologie kan hebben voor duurzaamheid. Witte biotechnologie is biotechnologie toegepast in industriële processen. Naar verwachting kan daar de grootste bijdrage aan duurzaamheid geleverd worden. Op basis van deze visie wordt in 2005 een actieplan opgesteld waarbij een relatie wordt gelegd naar duurzame chemie.

Het Besluit ggo kent een vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten met ggo's in laboratoria (ingeperkt gebruik), veldproeven, gentherapie en toelating tot de markt. De afgifte van vergunningen geschiedt door het ministerie van VROM na een voorbereidende behandeling door het Bureau ggo.

Ter uitvoering van de Integrale nota biotechnologie (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 428, nr.2) en het Besluit ggo worden de volgende beleidsprestaties geleverd:

– kabinetsstandpunt uitbrengen over de verwachte ontwikkelingen in de biotechnologie met de dilemma's die dit oproept en uitvoering van dit standpunt;

– kabinetsstandpunt uitbrengen verlichting regelgeving biotechnologie en uitvoeren van dit standpunt mede namens EZ, OCW, LNV, VWS en Justitie;

– kabinetsstandpunt witte biotechnologie uitbrengen en de uitvoering van dit standpunt.

Het Biosafety Protocol is op 11 september 2003 van kracht geworden. In 2004 is met de uitvoering van het Protocol gestart. In 2005 wordt de 2e Bijeenkomst van Partijen bij het Carthagena protocol gehouden. Belangrijke agendapunten zijn: aansprakelijkheid en verhaal, documentatie van transporten, sociaal-economische aspecten, publieke consultatie, risico-analyse en aan te leveren informatie van kennisgevingen. Een aantal van deze onderwerpen is nog niet eerder in VN-verband behandeld. Daarom zullen de onderhandelingen tijdens Meeting of Parties (MOP-2) hiervan de eerste belangrijke invulling op VN-niveau geven.

Luxemburg (voorzitter 1e helft 2005) heeft aangegeven dat zij op het gebied van het Biosafety Protocol en het Arhusverdrag dit voorzitterschap graag in samenwerking met Nederland wil uitvoeren. Met een beperkte personele inzet van VROM kan Nederland hierop een belangrijke invloed uitoefenen.

Tabel 12.8. Prestaties 2005 Beheersen milieurisico's van ggo's
• Opstellen Actieplanwitte biotechnologie en duurzaamheid 
• Beleidsontwikkeling ggo's (3 kabinetsnota's) 
• Uitvoering Biosafety Protocol en internationale inzet CoPMoP-2 
• Ondersteuning Luxemburgs EU-voorzitterschap biotechnologie 1e helft 2005 

Evaluatie

Tabel 12.9. Beleidsevaluatie Beheersen milieurisico's van ggo's
Omschrijving20052006200720082009
GenomicsTussentijdse evaluatie Genomics    
Integrale Nota Biotechnologie (INB)Evaluatie uitvoering Integrale Nota Biotechnologie    
Uitvoering Besluit ggo Evaluatie overeenkomst Bureau ggo   
Commissie Genetische Modificatie  4-jaarlijkse wettelijke evaluatie  

12.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.10. (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:49 64662 58065 35632 61232 44132 32232 310
Uitgaven:37 20271 34446 30343 74642 44137 32232 310
Programma:29 73765 07640 32838 12937 08332 08327 071
Beheersen milieurisico's van stoffen:4 4443 42912 49812 49812 7547 7542 754
Subsidies stoffenbeleid2 7771 98910 00010 00010 0005 000 
Overige instrumenten stoffenbeleid1 6671 4402 4982 4982 7542 7542 754
        
Beheersen milieurisico's van afvalstoffen:20 26556 72821 07820 68718 92018 92018 908
Subsidies afvalstoffenbeleid8 29243 2759 05110 3108 1768 1768 164
Overige instrumenten afvalstoffenbeleid11 97313 45312 02710 37710 74410 74410 744
        
Beheersen milieurisico's van straling:5306663 125725756756756
Subsidies stralingsbeleid223 2 400    
Overige instrumenten stralingsbeleid307666725725756756756
        
Beheersen milieurisico's van GGO's:1 0423341 8551 9261 9261 9261 926
Overige instrumenten GGO-beleid1 0423341 8551 9261 9261 9261 926
        
Overig programma:3 4563 9191 7722 2932 7272 7272 727
Overige instrumenten DGM2 816      
OnderzoekDGM 3 3691 1221 6432 0772 0772 077
Communicatie-instrumenten640550650650650650650
Apparaat:7 4656 2685 9755 6175 3585 2395 239
Apparaat:       
Juridische instrumenten796855841841841840840
Apparaat DGM6 6695 4135 1344 7764 5174 3994 399
Ontvangsten:2000000

12.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 12.11. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven46 303 43 746 42 441 37 322 32 310 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -5 975 5 617 5 358 5 239 5 239 
3.Dus programma-uitgaven40 328 38 129 37 083 32 083 27 071 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht83%33 51939%14 90031%11 50017%5 4000% 
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)9%3 50031%11 97935%13 04541%13 04548%13 045
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)4%1 50912%4 50015%5 67618%5 67621%5 664
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld4%1 80018%6 75019%6 86225%7 96231%8 362
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%40 328100%38 129100%37 083100%32 083100%27 071

Toelichting:

Het relatief grote bedrag juridisch verplicht in 2005 wordt vooral veroorzaakt door kasgevolgen van verplichtingen 2004 aan de Afvalverwerking Rijnmond, de 2e fase van sanering van asbestwegen en bouw van een loods voor opslag van radioactief afval. Onder de categorie bestuurlijk gebonden valt de uitvoering van wettelijk opgedragen taken zoals de uitvoering van Europese verordening overbrenging van afvalstoffen, het Afval Overleg Orgaan, de Commissie Genetische Modificatie, de Stichting Scheepsafvalstoffen Binnenvaart en de Gezondheidsraad. Onder de categorie beleidsmatig gereserveerd worden de uitgaven gerekend voor de programma's afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval en preventie door duurzaam ondernemen.

12.5. VBTB-paragraaf

In 2004 is geconstateerd dat de beoogde doelen van het Actieprogramma Gezondheid en Milieu van een zodanig abstract niveau zijn, dat deze niet meetbaar kunnen worden geformuleerd. Hiervoor worden voor de begroting van 2006 operationele subdoelen opgesteld.

Er worden in de begroting van 2006 ook concrete streefwaarden opgenomen voor de operationele doelen beheersen milieurisico's van straling en van genetisch gemodificeerde organismen.

Artikel 13. Handhaving

13.1. Algemene beleidsdoelstelling: regels naleven kan

Het Kabinet streeft naar een stelsel van regelgeving dat ruimte biedt voor ontwikkeling en tegelijkertijd grenzen helder vastlegt en aangeeft wie waar verantwoordelijk voor is. Daarbij staat de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven om regels na te leven voorop. Dat geldt dus ook voor de regelgeving van VROM. Het ministerie (beleid en Inspectie) staat aan de lat om de voorwaarden te scheppen om die doelstelling waar te maken, maar niet als enige. Andere actoren als provincies, gemeenten, waterschappen, andere ministeries en rijksinspecties spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. Dit geldt met name voor de decentrale overheden, want het streven is immers «decentraal wat kan en centraal wat moet». Al deze actoren hebben een set van interventies tot hun beschikking die zij kunnen inzetten om naleving te bevorderen.

Dat betekent niet dat het rijk zich geheel terugtrekt. Integendeel. Want al wordt bewust gekozen voor een sturingsfilosofie die andere partijen meer armslag biedt, tegelijkertijd moet wel worden voldaan aan bepaalde basiseisen en dient de bescherming van kwetsbare waarden te worden gewaarborgd. Er blijven dus grenzen die bewaakt zullen worden.

Dit beleidsartikel richt zich op de wijze waarop de VROM-Inspectie in dit krachtenveld opereert. De Inspectie heeft daarbij vanzelfsprekend een rol naar buiten (handhaving in de eerste lijn en toezicht op naleving), maar zeker ook een rol naar binnen (een bijdrage leveren aan uitvoerbare, handhaafbare en fraudebestendige wet- en regelgeving, rapporteren aan bewindslieden en beleidsdiensten over de resultaten van onderzoeken).

Het streven naar een betere naleving van regels is namelijk breder dan alleen handhaving. Daarom zet de Inspectie verschillende instrumenten in: formele interventies als bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en «informele» interventies als communicatie, ex post en ex ante evaluaties, verscherpt toezicht en directe rapportage aan de Tweede Kamer.

Er zijn regels waar de Minister van VROM in eerste en in laatste instantie verantwoordelijk voor is. Hierop houdt de VROM-Inspectie zogeheten 1e lijnstoezicht. Bij regels waar de Minister eindverantwoordelijk is, maar waarvoor andere overheden in eerste instantie toezien op de naleving houdt de Inspectie zogeheten 2e lijnstoezicht. De interventiemix verschilt afhankelijk van de positie die VROM inneemt en van de aard van de regelgeving.

Het VROM-beleidsterrein is breed en het is ondoenlijk om op alle gebieden even intensief toezicht te houden. Daarom richt de Inspectie zich in eerste instantie op die onderwerpen die maatschappelijk van belang worden geacht en op die regels die de grootste risico's met zich meebrengen als men deze niet of onvoldoende naleeft. Om risico's en naleeftekort te bepalen gebruikt de Inspectie de zogeheten Nalevingstrategie. Kernthema's zijn:

– veiligheid (onder andere controles van risicovolle bedrijven),

– gezondheid (zoals legionella) en

– duurzaamheid (bijvoorbeeld ozonlaag aantastende stoffen).

Een belangrijk onderdeel van de activiteiten van de VROM-Inspectie is de uitvoering van VROM-brede onderzoeken bij gemeenten. Per jaar wordt ongeveer een kwart van de gemeenten integraal onder de loep gehouden wat betreft de uitvoering van VROM-taken. Tevens wordt in 2005 een begin gemaakt met VROM-brede onderzoeken bij provincies.

Het komende jaar zal aandacht uitgaan naar de consequenties van de onlangs gepresenteerde Nota Ruimte.

Concreet betekent dit dat:

• in samenspraak met beleid een overgangsregime voor toezicht en handhaving (van Vijfde Nota naar Nota Ruimte) opgesteld wordt opdat alle partijen weten waar zij aan toe zijn;

• een minder intensieve toezichtrol van de Inspectie op het gebied van ruimtelijke ordening omdat het rijk zich immers voortaan richt op hoofdlijnen.

Ook de gevolgen van de beleidslijn ruimte voor de rivier komen in 2005 aan de orde.

Het tegengaan van onrechtmatige bewoning zal in 2005 gecontinueerd worden. In meer specifieke zin zal het komende jaar toezicht worden gehouden op aspecten als illegale onderverhuur. Tegelijkertijd ziet de Inspectie er op toe dat gemeenten de afspraken nakomen om statushouders (asielzoekers met een verblijfsvergunning) aan huisvesting te helpen.

Fraude staat hoog op de maatschappelijke agenda. De VROM-Inspectie richt zich met name op de opsporing van fraude, zoals huursubsidiefraude. Vanuit de Inspectie wordt een VROM-breed plan voor fraudeaanpak opgesteld. Tevens wordt de nodige aandacht besteed aan onderzoeken op het gebied van integriteit.

De Inspectie is op verschillende manieren doende haar werkwijze efficiënter en effectiever te maken, zowel door vaker en meer structureel samenwerkingsverbanden aan te gaan met handhavingspartners als door verbetering van de eigen werkwijze. Eén zo'n manier is het toepassen van ketenhandhaving, een onderwerp dat ook in het kader van het Ambtelijk Landelijk Overleg Milieu (ALOM) hoge prioriteit heeft. Voor 2005 past de Inspectie deze werkwijze toe in het kader van de EVOA-regeling, met name op het gebied van (export van) afval. Daarbij werkt de Inspectie samen met andere handhavingspartners als de Inspectie Verkeer&Waterstaat, Douane en Openbaar Ministerie.

Samenwerking krijgt ook vorm binnen het Programma Andere Overheid. VROM werkt hier nadrukkelijk aan mee, onder meer via het project «Samenwerking inspecties». Het programma richt zich op een efficiëntere inzet van capaciteit en op het verminderen van de (administratieve) lasten voor burgers, bedrijven en andere instellingen, bijvoorbeeld door het combineren van controles.

Samenwerking krijgt ook vorm op internationaal niveau. Zo werkt de VROM-Inspectie samen met handhavingspartners in andere landen op het gebied van controles in zeehavens.

Door op deze wijze samenwerking te stimuleren wordt zowel winst geboekt voor burgers, bedrijven en instellingen als voor de Inspectie zelf, waar het een zo optimaal mogelijk inzet van de beschikbare capaciteit betreft.

Tenslotte ruimt de Inspectie bewust tijd in om adequaat op (plotseling opkomende) maatschappelijke problemen te kunnen reageren. Dat kunnen incidenten zijn, maar ook zaken die op basis van politieke actualiteit of maatschappelijke onrust boven komen drijven. Vanzelfsprekend worden de bevindingen van de Inspectie gerapporteerd aan direct betrokkenen (zoals beleid, bewindslieden en brancheorganisaties) en in veel gevallen ook aan de Tweede Kamer. Daarbij gaat het niet alleen om het constateren van problemen, maar ook om het vanuit de toezichtpraktijk doen van aanbevelingen om problemen in de toekomst te voorkomen.

De prioriteiten en/of overige taken zijn per operationele doelstelling weergegeven. De prioriteiten zijn uitgewerkt in doelstellingen en prestaties. Deze zijn terug te vinden in de tabellen. De overige taken zijn in de tekst benoemd.

Bij de streefwaarden zijn in de tabellen percentages opgenomen op basis van onderzoeksgegevens en/of expertinschattingen. Kwalitatieve streefwaarden zijn opgenomen als deze zijn vastgesteld aan de hand van de expertinschattingen.

13.2. Operationele doelstellingen

13.2.1. Algemeen

Tabel 13.1. Prestaties prioriteiten 2005 (algemeen)
Operationeel doel: strategie
OnderwerpDoelstellingPrestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
NalevingsstrategieIn 2006 is de nalevingsstrategie binnen VROM structureel geimplementeerd bij het bepalen van VROM Inspectie prioriteitenIn 2005 is het jaarplan gebaseerd op de uitgangspunten van de naleefstrategie en wordt op basis van risico's en nalevingstekort bepaald welke (handhavings)acties er plaatsvinden.
Effectmeting van toezicht door VROMHet in 2010 kunnen meten van het effect van het toezicht.In 2005 zijn naleefindicatoren ontwikkeld voor een aantal wettelijke taken waarvoor streef- waarden zijn vastgesteld in de begroting voor 2005, waarmee de mate van verbetering van naleefgedrag in kaart wordt gebracht.
CrisismanagementIn 2005 verbeteren van een aantoonbaar voorbereide crisismanagementorganisatie die invulling geeft aan de verantwoordelijkheid van de minister van VROM bij het optreden bij rampen met ingrijpende gevolgen voor milieu, veiligheid en gezond- heid. Alle relevante partijen, zowel intern als extern VROM, voeren bij repressie de taken adequaat uit. Om deze systeemverantwoor- delijkheid in te vullen:wordt tenminste 3 maal systematisch geoefend.

Eerder is gesteld dat een betere naleving niet alleen een verantwoordelijkheid is van de Inspectie. Dit betekent ondermeer dat beleidsdiensten zorgen voor goed handhaafbare regelgeving en dat de Inspectie feedback geeft op de toereikendheid en handhaafbaarheid van regelgeving. Hiervoor wordt elk jaar een klein deel van de regelgeving ex ante en ex post geëvalueerd:

Ex ante: Beleidsdiensten zullen in een vroeg stadium van beleidsontwikkeling aandacht besteden aan de consequenties de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF) van het voorgenomen beleid. Als instrument is hiervoor de HUF-toets voor nog vast te stellen regelgeving.

Ex post: In de praktijk doet de Inspectie ervaring op met de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van regelgeving. Indien aanpassing vanuit het oogpunt van handhaving wenselijk is, koppelt zij dat terug aan de Beleidsdiensten.

Bij de selectie van HUF-beoordelingen (ex ante evaluaties) van wet- en regelgeving houdt de Inspectie onder andere rekening met de risicoinschatting en het nalevingstekort.

13.2.1.1. Opsporing en fraudebestrijding

De uitvoering van strafrechtelijke onderzoeken op het terrein van de wetgeving van het Ministerie van VROM (eventueel in combinatie met het commune strafrecht), is de primaire taak van de VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst (VROM-IOD), een onderdeel van de VROM-Inspectie.

Het werk van de VROM-IOD onderscheidt zich in drie categorieën. De prioriteit ligt bij de uitvoering van zelfstandige onderzoeken met betrekking tot middelzware en zware (georganiseerde) criminaliteit. Naast het zelfstandig inwinnen van informatie en voorbereiden en uitvoeren van opsporingsonderzoeken, verleent de VROM-IOD recherche tactische ondersteuning bij de uitvoering en/of strafrechtelijke afronding van inspectieonderzoeken (toezicht). Als derde categorie wordt, ingeval specifieke deskundigheid en ondersteuning op het gebied van de VROM wet- en regelgeving noodzakelijk is, bijstand verleend bij (veelal regionale) politieonderzoeken.

De VROM-IOD zoekt de samenwerking met andere (handhavings)partners:

• Bij het uitvoeren van strafrechtelijk onderzoek werkt zij samen met andere Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD'en) en politie-instanties.

• Voor technische ondersteuning werkt zij samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

• Bij het bestrijden van criminaliteit werkt zij samen met de Unit Milieucriminaliteit (UMC) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).

13.2.1.2. Crisisbeheersing

VROM moet in crisissituaties goed voorbereid zijn èn goed kunnen reageren. Voor de voorbereiding is de (inter)departementale samenwerking en coördinatie versterkt en zijn vitale objecten aangegeven die moeten worden beschermd. Recente terroristische dreiging vormt daarvoor mede de aanleiding. Voor VROM gaat het om objecten binnen de thema's drinkwater, externe veiligheid en nucleaire installaties. Om in geval van een incident, calamiteit, aanslag of crisis adequate ondersteuning te kunnen bieden professionaliseert de Inspectie instrumentaria, waaronder een landelijk netwerk van specialistische laboratoria en een interdepartementaal samenwerkingsverband met daaraan verbonden kennisinstituten.

Het aantoonbaar geoefend zijn als crisismanagementorganisatie op alle terreinen waar de minister van VROM voor verantwoordelijk is met behulp van een toegesneden en afrekenbaar oefenprogramma is van groot belang. De Nationale Stafoefening nucleair is binnen het totale pakket van oefeningen in dat verband een oefening met een bijzondere prioriteit. Medio 2005 zal deze oefening waar «van brandweerman tot minister» aan zal worden deelgenomen, worden uitgevoerd.

13.2.1.3. Internationaal

Binnen de in 2004 uitgebreide EU is internationale samenwerking op het gebied van de Handhaving belangrijker dan ooit. Handhaving moet binnen EU op uniformer peil worden gebracht waardoor uitwijkgedrag van bedrijven naar andere landen vermindert. Daarnaast zullen de EU landen hierdoor de rechtsgelijkheid en eerlijke concurrentie vergroten doordat concurrenten onder gelijke voorwaarden moeten opereren.

13.2.2. Naleving wet- en regelgeving en beleid betaalbaarheid en vrije woonkeuze (artikel 2)

Tabel 13.2. Prestaties Prioriteiten 2005 (artikel 2)
Wet- en regelgevingDoelstelling Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Referentiewaarde wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Woningwet (huisvesting statushouders)• Eind 2005 hebben minder dan 25% van de gemeenten een achterstand ten opzichte van hun wettelijke taakstelling bij de huisvesting van statushouders (vergunninghouders tot verblijf in Nederland na asielprocedure) • Eind 2005 verblijven niet meer dan 1000 vergunninghouders in de centrale opvang• 80% van de gemeente heeft een achterstand ten opzichte van de wettelijke taakstelling• verbleven 5000 vergunninghouders in de centrale opvangcentra• monitoren van de voortgangprovincies aanspreken op hun toezichthoudende èn handhavende taken• zo nodig ingrijpen door middel van bestuurlijk overleg• bewaken van beleidsaanpassingen en regelgeving op handhaafbaarheid

Naast bovenstaande prioriteit zal de Inspectie ook aandacht besteden aan:

– Bewoning door illegalen, dat wil zeggen verhuur aan illegalen;

– Strafrechtelijke onderzoeken bij vermoedens van frauduleus handelen bij woningcorporaties;

– Strafrechtelijke onderzoeken naar fraudegevallen met de individuele huursubsidie.

13.2.3. Naleving wet- en regelgeving en beleid goede woningvoorraad en duurzaam bouwen

Tabel 13.3. Prestaties Prioriteiten 2005 (artikel 3)
Wet- en regelgevingDoelstelling Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
WoningwetIn 2010 functioneert 90% van de gemeenten op adequaat niveau voor wat betreft de uitvoering en handhaving van de VROM wet- en regelgeving40% van de gemeenten functioneert op adequaat niveauIn 2005 integraal onderzoek bij 120 gemeenten
WoningwetIn 2010 is van de onderzochte gebouwen het aantal ernstige strijdigheden met de eisen op grond van veiligheid (constructie en brand)en gezondheid (ventilatie) beperkt tot 10%30% van de onderzochte gebouwen heeft ernstige strijdighedenéén onderzoek naar het deel van de utiliteitsbouw dat het meest risicovol is
Woningwet;Wet milieubeheerIn 2010 zijn alle bouwproducten die op basis van de Europese Richtlijn zijn aangewezen voorzien van CE-markering. In 2005 is in 90% van de onderzochte bouwproducten deze CE-markering op een juiste wijze tot stand gebracht of zal tot stand worden gebracht.De CE-markering dient het doel van vrij handelsverkeer in de EU en het schept internationale duidelijkheid over de kwaliteit van de bouwproducten.Voor die bouwproducten waarvoor Europese normen van kracht zijn is het naleefgedrag slecht• Tot 2010: ieder jaar 5 bouwproducten uit de bouwmarkt controleren op naleving van de Richtlijn Bouwproducten; opmaken PV's bij niet-naleving van wet- en regelgeving;• Aanpakken en oplossen van klachten en signalen over het al dan niet juist toepassen van de CE-markering

Binnen de integrale VROM-onderzoeken toetst de Inspectie hoe de gemeenten hun VROM-taken uitvoeren. Op het terrein van bouwen zal zij onder andere aandacht besteden aan gebruiksvergunningen, sloopvergunningen, bouwvergunningen en de handhaving van deze vergunningen.

Naast bovengenoemde prioriteiten:

– stelt de Inspectie het Toezichtverslag op van de Sociale Huursector;

– houdt zij toezicht op het onrechtmatig gebruik van recreatiewoningen.

13.2.4. Naleving wet- en regelgeving en beleid versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke gebieden (artikel 6 en 8).

Tabel 13.4. Prestaties Prioriteiten 2005 (artikelen 6 en 8)
Wet- en regelgevingDoelstelling Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Wet Ruimtelijke OrdeningZie tabel 13.3 en 13.5In 2010 functioneert 90% van de gemeenten en provincies op adequaat niveau voor wat betreft de uitvoering en hand- having van de VROM wet- en regelgeving40% van de gemeenten functioneert op adequaat niveauIn 2005 integraal onderzoek bij 120 gemeenten en 3 provincies
Wet Ruimtelijke Ordening> 90% naleefgedrag van gemeenten in 2008Matig (60–80%)Het toetsen aan het rijksbeleid (nota ruimte) van bestemmingsplannen en art. 19 op basis van een aantal thema's
ReconstructiewetGoedkeuring van de reconstruc- tieplannen van de provinciesNvtToetsen van alle voorgelegde reconstructieplannen in 2005
Deel 3 Vijfde nota (ruimte voor de rivier)Alle gemeenten hebben eind 2005 overeenkomstig de beleidslijn Ruimte voor de Rivier geactualiseerde bestemmingsplannen40 gemeenten voldoen nog nietOnderzoek bij 40 gemeenten die nu nog niet voldoen
PKB WaddenzeeDe betrokken overheden voldoen aan de PKB WaddenzeeDe betrokken overheden leven de PKB Waddenzee matig naOnderzoek naar de uitvoering van de PKB Waddenzee bij de betrokken overheden

Binnen de 120 integrale VROM-gemeenteonderzoeken voor 2005 zal de Inspectie onder andere aandacht op het terrein van de ruimtelijke ordening onder andere aandacht besteden aan de actualiteit van bestemmingsplannen, toepassen van artikel 19 en andere artikelen uit de WRO en op de handhaving van de bestemmingsplannen. Bij de integrale VROM-provincie onderzoeken houdt de Inspectie toezicht op de uitvoering van de VROM-taken (zie ook 13.3 en 13.5).

13.2.5. Naleving wet- en regelgeving en beleid verbeteren milieukwaliteit op nationaal niveau en integratie op lokaal niveau (artikel 7 en 10).

Tabel 13.5. Prestaties Prioriteiten 2005 (artikel 7 en 10)
Wet- en regelgeving of beleidDoelstelling Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Wet MilieubeheerZie tabel 13.2.3 en 13.2.4In 2010 functioneert 90% van de gemeenten en provincies op adequaat niveau voor wat betreft de uitvoering en handha- ving van de VROM wet- en regelgeving40% van de gemeentenfunctioneert op adequaat niveauIn 2005 integraal onderzoek bij 120 gemeenten en 3 provincies
Besluit LuchtkwaliteitIn 2010 voldoen alle gemeentenaan de normen van Besluit LuchtkwaliteitDe gemeentenleven het Besluit Luchtkwaliteit matig naIn 2005 bij 50 gemeenten nagaan of ze een adequaat plan van aanpak hebben
Wet bodemsaneringIn 2008 voert 90% van het bevoegd gezag adequaat de taken ten aanzien van bodemsaneringen adequaat uitBijna 80% van het bevoegde gezag houdt nog geen adequaat toezichtIn 2005 een onderzoek bij 18 gemeenten en nazorg bij de reeds onderzochte 12 provincies en 10 gemeenten
WaterleidingbesluitIn 2008 hebben alle in het nieuwe Waterleidingbesluit aangewezen (circa 10 000) prioritaire inrichtingen een risicoanalyse opgesteld en een beheersplan uitgevoerd; legio- nella besmettingen worden adequaat aangepakt (bestuurs- rechtelijk, strafrechtelijke en technisch)Het huidige naleefgedrag is matig (60–80%)• Adequate behandeling en registratie van meldingen van legionella-besmettingen; communicatietraject opzetten;• bestuurs- en strafrechtelijke afhandeling van circa 300 door de Waterleidingbedrijven geconstateerde overtredingen;• opstellen nieuwe versie van de VROM-Inspectierichtlijn;• aanpakken/oplossen van tech- nische en beheersmatige tekortkomingen bij 200 reeds onderzochte prioritaire inrich- tingen
Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms)Veilige ontgassing en lossing van gasvormige bestrijdingsmiddelen bevattende containers in 2010Slecht (<60%)• Registreren en actief volgen van de aanpak van ca 50 incidentmeldingen met gegaste ladingen;• Uitvoeren van 10 controles bij containers met consumentenproducten
Bestrijdingsmiddelenwet (Bw)In 2005 past 70% van de bedrij- ven op de voorgeschreven wijze alleen die gasvormende bestrij- dingsmiddelen toe ter bestrijding van ongedierte die in het kader van de zogenoemde toelatingsbeschikking zijn toegestaanMatigUitvoeren van 20 controles bij bedrijven die het gassen vooraf verplicht moeten melden
Wet- en regelgeving met betrekking tot defensie(Wet milieubeheer, Wet milieu-gevaarlijke stoffen, Wet bodembescherming, Wet ruimtelijke ordening)In 2008 is het naleefgedrag van defensie goed (ten minste 90% naleving)Het huidige naleefgedrag is redelijk• 15 eerstelijns controles van munitieopslagplaatsen inzake externe veiligheid en ruimte- lijke doorwerking in het kader van het Munitie-Actieprogram- ma 2004–2005• 20 eerstelijns controles van defensie-inrichtingen ten aanzien van prioritaire VROM- thema's, waaronder externe veiligheid en andere milieuthema's
VuurwerkbesluitIn 2006 is het naleefgedrag door de vuurwerkbedrijven goed (ten minste 90% naleving)Het huidige naleefgedrag is matig• 100 eerstelijns controles pro- ductveiligheidconsumenten- vuurwerk• 50 eerstelijns controles in het kader van ketenhandhaving (import, doorvoer, voorhanden hebben, ter beschikking stellen) in samenwerking met handhavingspartners• 30 tweedelijns controles vuurwerkbedrijven ten aanzien van de handhaving door gemeenten en provincies• landelijke rapportage over de uitvoering van het Vuurwerkbesluit door gemeentenen provincies ten aanzien van bedrijven met vuurwerkopslagen
Besluit risico's zware ongevallen (Brzo)In 2010 is het naleefgedrag goed (ten minste 90% naleving)Het huidige naleefgedrag is matig (60–80%)Een themaonderzoek inzake de uitvoering van het Brzo door het bevoegde gezag (provincies, gemeenten), bestaande uit een combinatie van bureaustudie en interviews (audits) bij ten minste 15 overheden en bedrijfscontroles ter verificatie van de uitvoe- ringspraktijk; het onderzoek richt zich op de uitvoeringsknelpunten (hoog risico, slechte naleving of handhaving) zoals die uit voor- gaande Brzo-onderzoeken naar voren zijn gekomen

Binnen de integrale onderzoeken zal de Inspectie op het terrein van milieu onder andere aandacht besteden aan de vergunningverlening, handhaving van vergunning en bodemtaken. Zie ook 13.3 en 13.4.

Daarnaast voert de Inspectie ook andere activiteiten uitvoeren, namelijk:

– Het toezicht houden bij risicovolle bedrijven op het gebied van externe veiligheid en milieu;

– Het toezicht houden op opslagbedrijven en gebruikers van explosieven voor civiel gebruik;

– Het toezicht houden op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor, gericht op het voorkomen en aanpakken van (potentiële) knelpuntsituaties op het gebied van externe veiligheid in verband met ruimtelijke ontwikkelingen nabij het spoor en station;

– Het toezicht houden op de naleving van de afstandseisen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

– Het handhaven van de grondwaterwinning op recreatiebedrijven;

– Het toezicht houden op de waterleidingbedrijven die continu drinkwater van een goede kwaliteit moeten leveren;

– Het toezicht houden op goed toepassen van bestrijdingsmiddelen bij koelwaterinstallaties (bijv. koeltorens), houtimpregneerbedrijven en schepen (anti-fouling);

– Het toezicht houden op producenten, importeurs en handelaren van chemische stoffen en preparaten die volgens het Kennisgevingsbesluit en het Veiligheidsinformatiebladenbesluit op een juiste wijze informatie aan derden moeten verstrekken.

13.2.6. Naleving wet- en regelgeving en beleid tegengaan klimaatverandering en emissies (artikel 11)

Tabel 13.6. Prestaties Prioriteiten 2005 (artikel 11)
Wet- en regelgeving. of beleidDoelstelling Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we uiteindelijk bereiken en wanneer?Referentiewaarde: wat is de huidige situatie?Wat gaat VI doen om het doel te bereiken?
Wet luchtverontreiniging; Besluit zwavelgehalte brandstoffen Wlv (zeeschepen)Een goed naleefgedrag (> 90%) door de zeescheepvaart in de Nederlandse wateren in 2010Slecht tot matig (<60%-80%)Er worden in samenwerking met de KLPD en de Douane brand- stofmonsters genomen bij 150 zeeschepen die zijn afgemeerd in een Nederlandse haven en geanalyseerd op het zwavelgehalte. De Inspectie gaat de Nederlandse reders actief bena- deren en informeren over de gevonden resultaten. Initiatief zal worden genomen om samen met België en Duitsland een handha- vingsactie op te zetten.
Wms 2003; Besluit ozonlaagafbrekende stoffen (eigenaren koelinstallatie scheepvaartEen afnemend percentage gemiddeld lekverlies tot minder dan 50% in 2005 en tot minder dan 40% in 2008 op zeeschepen. Slecht (<60%)– Uitvoeren van controles bij 20 reders/eigenaren op de lekverliezen onder andere aan koudemiddelen bij koelinstalla- ties op zeeschepen door con- trole op de aanschaf van de koudemiddelen.– Uitvoeren van administratief onderzoek bij de reders/eigenaren
Wms; Inzameling halonenEind 2005 worden bij bedrijven in Nederland en op schepen die onder Nederlandse vlag varen geen handbrandblussers en stationaire blusgasinstallaties met halon meer toegepast.Installaties zijn op correcte wijze ontmanteldSlecht (<60%)Uitvoeren van controles op de inzameling en verwijdering van halonen, waarbij de drie officieel aangewezen inzamelaars zullen worden gecontroleerd en (afhan- kelijk van de bevindingen) bedrij- ven die blusinstallaties ontmantelen

13.2.7. Naleving wet- en regelgeving en beleid beheersing milieurisico's straling, afval en stoffen (artikel 12)

Tabel 13.7. Prestaties Prioriteiten 2005 (artikel 12)
Wet- en regelgeving. of beleidDoelstelling Prestaties
 Streefwaarde: wat willen we bereiken en wanneer?Referentiewaarde: wat is de huidige situatieWat gaat de VROM in 2004 doen om het doel te bereiken?
Kernenergiewet (Kew); Besluit detectie radioactief besmet schrootEen oplopend nalevingspercentage van 50% in 2005 tot 70% in 2007 bij schrootbedrijvenSlecht• Uitvoeren van 30 controles bij schrootbedrijven op het goed naleven van het besluit detectie radioactief besmet schoot• Registreren en actief volgen van de aanpak van circa 250 incidentmeldingen van radio- actief materiaal bij schrootbedrijven
Kew: Besluit stralingbeschermingHet voorkomen dat in 2005 bedrijven, overheidsdiensten (oa brandweer) en burgers ongewild door met name incidenten of anderszins met radioactieve stoffen in aanraking komen of deze in handen krijgenNaleefgedrag:slecht (<60%)• Aanpakken en oplossen van circa 300 incidenten met radio- actieve stoffen, en• Aanpakken en oplossen van 30 meldingen van de stralingspoortjes van de Douane te Rotterdam met deze stoffen.
EVOA (acccent op export van afval naar ACS-landen, Oost Europa niet OESO)WmNaleefgedrag > 90% In 2010Naleefgedrag: slecht <60%• 2 Internationale handhavingsacties in TFS verband• Opstellen van interventiestra- tegie EVOA door ontwikkelingen als uitbreiding EU en nationale ontwikkelingen zoals aandacht voor ketenhandha- ving• 35 Gerichte handhavingsacties betreffende export naar niet OESO/ACS-landen en nieuwe EU toetreders• ca 150 Adhoc zaken mede ter ondersteuning van netwerk• 25 Combinatiecontroles (EVOA/Wet milieubeheer) bij afvalverwerkers
EVOA: OESO vergunning, export bouw- en sloop- afvalNaleefgedrag bij alle actoren in de bouw- en sloopafvalketen is adequaat in 2006Naleefgedrag is matig• Uitvoeren van 2 transportcontroles• Afronding ketenonderzoek BSA dat in 2004 gestart is• Oprichten van een structureel nationaal en internationaal toezicht netwerk via tenminste 2 bijeenkomsten en gegevensuitwisseling• Invulling geven aan Informatie en Analyse-functie onder andere met betrekking tot invoering van stortverbod in Duitsland• Uitvoeren van tenminste 1 accountantsonderzoek
Landelijk Afvalbeheerplan (ketenhandhaving) Wm• Het naleefgedrag van de actoren in de afvalverwer- kingsketen is adequaat in 2010• Het bevoegd gezag past ketenhandhaving toe in 2010Naleefgedrag: slecht <60%• Voltooien van 3 in 2004 gestarte ketenprojecten• Voor 2 afvalstromen uitvoeren van ketenonderzoek en uitwer- ken van een interventiestrate- gie voor deze ketens. Selectie door ALOM op basis van door Inspectie uitgevoerde risico- analyse van LAP stromen; Inspectie in proactieve rol.• Als handhavingspartner deel- nemen aan de uitvoering van de geselecteerde ketenhand- havingsprojecten.

Op basis van risico-inschatting en het nalevingstekort heeft de Inspectie gekozen de bovenstaande prioriteiten uit tabel 13.7 in 2005 uit te voeren. VROM streeft naar het beheersen van milieurisico's van straling, stoffen en afval. Hierbij heeft de VROM-Inspectie de volgende wetten tot haar beschikking: de kernenergiewet, de Wet milieugevaarlijke stoffen (asbest, PCB's, genetischs gemodificeerde organismen, chemicaliën als kwik, cadmium, vluchtige organische stoffen en dergelijke); de Wet milieubeheer (EVOA en landelijk Afvalbeheersplan).

Op basis van risico-inschatting en het naleeftekort zal de Inspectie naast de prioriteiten in tabel 13.7 in 2005 ook andere activiteiten uitvoeren, namelijk:

– Het controleren van bedrijven die milieugevaarlijke producten en stoffen produceren of verhandelen. Hierbij krijgen asbest (het slopen van slepen en gebouwen) en PCB's (verwijdering PCB's uit trafo's) prioriteit vanwege de risico's en de slechte naleving;

– De handhaving van een aantal besluiten van de kernenegiewet (bijv. ziekenhuizen)

– Het toezicht houden op de meest milieurelevante afvalbedrijven en waar nodig ingrijpen;

– De handhaving van de productbesluiten Wet Milieubeheer (waarborgen inzamelstructuur voor onder andere verpakking, batterijen, wit en bruingoed)

– De handhaving van de inzamelvergunningen van scheepsafval-, kca-en olie-inzamelaars;

– De handhaving van de registratieplicht van alle betrokkenen bij de afvalhandel

De Kernfysische Dienst (KFD) van de Inspectie voert de volgende acties uit:

– circa 130 inspecties op gebied van stralingsblootstelling van medewerkers binnen de installaties, uitstoot van radioactieve stoffen naar de omgeving en beveiliging van de installaties als onderdeel van de nucleaire beveiliging en uitvoering van het non-proliferatie verdrag.

– De controle op de splijtstoftransporten van en naar nucleaire installaties.

– De beoordeling van circa 100 wijzigingsvoorstellen aan de geldende nucleaire veiligheidsregelgeving voor de installaties, de organisatie van de installaties en de technische specificaties voldoen.

– De beoordeling van de bedrijfsdocumenten van de twee-, vijf- en tienjaarlijkse (her)evaluaties en de verbeterplannen, de beveiligingsorganisatie van de installaties en de beveiligings- en noodplannen.

– De beoordeling van storingen bij Nederlandse en buitenlandse installaties en rapporten van internationale missies en daaruit resulterende verbeterplannen.

13.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.8. (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:79 47476 52574 45071 43370 48369 91969 874
Uitgaven:78 76177 21574 41871 43370 48369 87469 874
Programma:23 78227 29123 61021 34721 34721 34721 347
Overig programma:23 78227 29123 61021 34721 34721 34721 347
Servicepunten milieuhandhaving1 7983 2332 298    
Bijdrage RIVM6 2776 5576 4826 5196 5196 5196 519
Overige instrumenten IG15 57316 99214 17114 16914 16914 16914 169
OnderzoekIG 259259259259259259
Communicatie-instrumenten134250400400400400400
Nader aan te wijzen       
Apparaat:54 97949 92450 80850 08649 13648 52748 527
Juridische instrumenten215301296296296295295
Apparaat inspecties54 76449 62350 51249 79048 84048 23248 232
Ontvangsten:1 025882882882882882882

13.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 13.9. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven74 418 71 433 70 483 69 874 69 874 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -50 808 50 086 49 136 48 527 48 527 
3.Dus programma-uitgaven23 610 21 347 21 347 21 347 21 347 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht49%11 6430%00%00%00% 
5.Complementair noodzakelijk0%00%00%00%00% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)5%1 2966%1 3036%1 3036%1 3036%1 303
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)22%5 18524%5 21624%5 21624%5 21624%5 216
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld23%5 48669%14 82869%14 82869%14 82869%14 828
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%23 610100%21 347100%21 347100%21 347100%21 347

Toelichting:

De juridische verplichtingen omvatten de Servicepunten Milieuhandhaving en een deel van de programma-uitgaven voor de handhavingtaken in het kader van de nalevingsstrategie. Het RIVM is met ingang van 2005 een agentschap. Dit betekent dat het budget voor het Milieuplanbureau-deel (circa 20% van het budget) als bestuurlijk gebonden wordt aangemerkt en het budget voor de specifiek onderzoek-opdrachten (circa 80% van het budget) in de categorie beleidsmatig is opgenomen.

13.5. VBTB-paragraaf

Omdat de implementatie van de nalevingstrategie in 2006 structureel zal zijn, zijn er geen verdere VBTB-verbeteringen voor de begroting 2006 voorzien.

Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken

14.1. Algemene beleidsdoelstelling

Het ministerie van VROM draagt zorg voor de huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken (AZ). De huisvesting van deze klanten valt niet onder het huur-verhuurmodel van het agentschap Rijksgebouwendienst (Rgd) maar wordt gerealiseerd door inputfinanciering. De hoofddoelstellingen van het agentschap, «het leveren van adequate huisvesting» en «het leveren van toegevoegde waarde», zijn hier eveneens van toepassing.

14.2. Operationele doelstellingen

De doelgroep bestaat uit:

• Het Koninklijk Huis;

• De Hoge Colleges van Staat: Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, Raad van State, Algemene Rekenkamer, de Nationale Ombudsman, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Hoge Raad van Adel. Het Kabinet der Koningin is formeel geen Hoog College van Staat maar wordt hier wel als zodanig aangemerkt.

• Het ministerie van Algemene Zaken.

De Minister van VROM is direct verantwoordelijk voor de huisvesting van deze doelgroep.

14.2.1. Het leveren van adequate huisvesting

De Rgd zal in 2005 huisvestingsvragen in opdracht van de genoemde doelgroep als project voorbereiden en laten uitvoeren. De doelstelling om adequate huisvesting te leveren wordt meetbaar gemaakt door de indicatoren die ook voor de huisvesting van de overige rijksdiensten gelden. Voor de beschrijving van deze indicatoren wordt verwezen naar het niveau van de producten in de agentschapsbegroting.

14.2.2. Het leveren van toegevoegde waarde

De doelgroep is voor het overgrote deel gehuisvest in monumenten. Van toepassing is daarom voornamelijk de toegevoegde waarde zoals is toegelicht bij beleidsartikel 6 «Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden». De Rgd draagt zorg voor de veiligheid en gezondheid in het monument (door middel van legionella-, asbest- en brandveiligheidsbeleid), de instandhouding en, in opdracht van de gebruiker, ook voor de functionaliteit van het gebouw. Naar doelmatigheid wordt gestreefd door een integrale aanpak en clustering van meerdere huisvestingsprojecten in hetzelfde gebouw.

14.2.3. Uitbreiding huur-verhuurmodel

In 2004 is de evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel uitgevoerd, waarin onder andere de vraag1 is meegenomen of het huur-verhuurmodel ook van toepassing kan zijn op de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en AZ. In de tweede helft van 2004 zal door het Kabinet de evaluatie worden behandeld.

14.3. Budgettaire gevolgen

Tabel 14.1. (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:62 08673 25254 07065 02550 42623 38415 640
Uitgaven:62 08673 25254 07065 02550 42623 38415 640
Programma:62 08673 25254 07065 02550 42623 38415 640
Huisvesting Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken:43 37456 26234 48323 71910 9568 8035 094
Onderhoud6 4867 1288 0854 9374 2704 2704 270
Investeringen33 19545 06123 16516 4084 5123 7240
Huren1 3542 4492 3242 3742 174809824
Asbestsanering2 3391 624909    
        
Huisvesting Koninklijk Huis:18 71216 99019 58741 30639 47014 58110 546
Paleizen10 1558 56811 98433 70331 8679 0204 985
Functionele kosten8 5578 4227 6037 6037 6035 5615 561
Ontvangsten:94602 2690000

14.4. Budgetflexibiliteit

Tabel 14.2. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven54 070 65 025 50 426 23 384 15 640 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -3 506 4 143 3 259 1 838 1 371 
3.Dus programma-uitgaven50 564 60 882 47 167 21 546 14 269 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht64%32 44863%38 15743%20 06621%4 4756%824
5.Complementair noodzakelijk0% 0% 0% 0% 0% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)36%18 11637%22 72457%27 10175%16 07287%12 445
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0% 0% 0% 0% 0% 
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld0%00%10%05%9997%1 000
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%50 564100%60 882100%47 167100%21 546100%14 269

Toelichting:

De Rgd is een baten-lastendienst en voert derhalve geen kas-verplichtingenadministratie. De middelen voor investeringen zijn belegd met huisvestingsprojecten. Hoewel een aantal van deze projecten nog moet starten, zijn de projecten als bestuurlijk verplicht aangemerkt. De vergoeding van Functionele Kosten van het Koninklijk Huis is gebaseerd op het financieel statuut van het Koninklijk Huis. Derhalve kunnen bovenstaande posten eveneens als nagenoeg geheel verplicht worden beschouwd.

14.5. VBTB-paragraaf

Aangezien voor deze doelgroep dezelfde doelstellingen gelden als voor de overige huisvesting wordt kortheidshalve verwezen naar de VBTB-paragraaf van de agentschapsbegroting.

2.3. De niet-beleidsartikelen

Artikel 15. Algemeen

15.1. Algemeen

Op dit artikel worden alle uitgaven opgenomen die niet specifiek aan een van de beleidsdoelstellingen uit de voorgaande beleidsartikelen zijn toe te rekenen. Het betreft hier zowel uitgaven voor het apparaat als programma en uitgaven voor postactieven.

15.2. Reorganisatie VROM (Project ZEUS)

In 2004 heeft VROM een reorganisatie doorgevoerd, genaamd ZEUS. Deze reorganisatie had tot doel de bedrijfsvoering van VROM te moderniseren en meer in dienst te stellen van het primaire proces. Aan ZEUS is een taakstelling verbonden van in totaal 350 fte. In 2005 zal voor het eerste volledig met de nieuwe organisatie worden gewerkt. In de nieuwe organisatie wordt de bedrijfsvoering van VROM opgedeeld in: de Concernstaf, de Gemeenschappelijke Dienst en Directiebureaus.

De realisatie van het project ZEUS past in de (politieke) tendens van versobering, verzakelijking en modernisering van de overheid die het huidige Kabinet voor ogen staat. (Programma Andere Overheid).

15.3. Apparaat

De apparaatuitgaven omvatten de verplichtingen en uitgaven van het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en automatisering en postactieven. Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement en de beleids- en ondersteunende diensten. De overige personele uitgaven betreffen de inzet van externen en uitzendkrachten.

De materiële en automatiseringsuitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor beheer, exploitatie, huisvesting en investeringen om de voorzieningen van VROM op minimaal het huidige niveau te houden en daar waar mogelijk te verbeteren.

15.3.1. De Concernstaf

De taak van de Concernstaf is inhoudelijke, strategische en bestuurlijk/politieke advisering van de bewindslieden, de Secretaris-Generaal en de Bestuursraad; integrale advisering ten aanzien van de hoofdlijnen van de bedrijfsvoering, control en het beleid met betrekking tot wetgeving en juridische aangelegenheden, alsmede het communicatiebeleid; daarnaast het verzorgen van persvoorlichting en het woordvoerderschap van de bewindslieden en ten slotte het realiseren en handhaven van de integrale kwaliteit van en de samenhang tussen de bedrijfsvoeringskolommen.

Communicatie en Voorlichting

Speerpunten 2005

VROM investeert veel in het van buiten naar binnen halen van informatie en het vertalen hiervan in goed beleid en communicatie. Naast burgers krijgen de «stakeholders» van VROM hierin een belangrijke plaats. Bekeken wordt hoe VROM met deze doelgroep een dialoog kan starten.

Bovendien zal zoveel mogelijk worden samengewerkt in projecten waar rijksbrede inkoop centraal staat. Denk hierbij aan:

• gemeenschappelijk inkoop van opslag en distributie van publicaties;

• campagnemanagement;

• gemeenschappelijk uitvoering van Publieksvoorlichting.

VROM zal ook in 2005 investeren in verdere digitalisering van haar informatie en communicatie. De afhandeling van producten en diensten zal in toenemende mate via internet verlopen, zowel voor burgers als professionals. Het domein www.vrom.nl zal centraal staan in de digitalisering van de externe communicatie. Naast het openbare domein worden investeringen gedaan in extranet (afgesloten internetdomeinen voor specifieke doelgroepen).

Ook een goede afhandeling van de «burgercorrespondentie» wordt in 2005 verder gestroomlijnd. Hiermee is in 2004 reeds gestart op basis van aanbevelingen van de Nationale Ombudsman. Om tot een kwalitatief goede stroomlijning te komen zal VROM verder investeren in ICT-oplossingen. Signalen die gedestilleerd kunnen woren uit burgercorrespondentie worden verwerkt in de antennefunctie van de VROM-communicatie.

15.3.2. De Gemeenschappelijke Dienst

De taken van de Gemeenschappelijke Dienst zijn er op gericht om op een doelmatige en doelgerichte wijze ondersteuning te verlenen aan de politieke en ambtelijke leiding, de managers en medewerkers binnen de VROM organisatie via het verrichten van ondersteunende, uitvoerende en adviserende taken binnen departementale en interdepartementale kaders.

Ook met de secretariaten van de VROM-adviesraden (VROM Raad, Raad voor de Wadden, RMNO en Adviesraad Gevaarlijke Stoffen i.o.) alsmede het RPB worden door de GD leveringsovereenkomsten gesloten.

15.3.2.1. Juridisch instrumentarium

De kernproducten op nationaal, Europees en internationaal niveau van het juridisch instrumentarium van VROM zijn wetgeving, overeenkomsten/convenanten, behandeling van (buiten-)rechterlijke procedures, Koninklijke Besluiten, alsmede advisering. Voor al deze producten zijn kengetallen beschikbaar. Enkele belangrijke kengetallen zijn hierna opgenomen.

Wetgeving

Prioriteit bij het wetgevingsprogramma heeft de implementatie van EG-richtlijnen, de wetgevingsprojecten voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord, toezeggingen aan de Staten-Generaal en ondersteuning bij initiatiefwetsvoorstellen. De resterende centrale wetgevingscapaciteit wordt ingezet voor de overige VROM-prioriteiten. De belangrijkste in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen zijn toegelicht bij de artikelen.

Tabel 15.1. Juridische kwaliteit wetgevingsproducten
 Realisatie 2002Realisatie 2003Ontwerpbegroting 2004Ontwerpbegroting 2005
Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van de Raad van State84%81%90%90%
Implementatie EU-regelgeving niet overschreden29%0%90%90%
Uitvoering bepaalde EG-regelgeving (rapportages, meldingen intern recht) aan termijnen onderhevig88%53%75%75%
Convenanten in overeenstemming met de Aanwijzingen100%100%100%100%
Procedures met positief resultaat74%80%80%80%
Procedures behandeld zonder termijnoverschrijding100%100%100%100%

Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van de Raad van State

Een wetgevingsproduct wordt met «goed» beoordeeld wanneer de Raad van State daaraan het dictum 1, 2 of 3 toekent. Het oordeel van de Raad van State omvat zowel de technisch-juridische als de beleidsmatige aspecten van de wetgevingsproducten. In het overzicht wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drie dicta.

Implementatie van EG-richtlijnen

Dit kengetal geeft de tijdige implementatie van EG-richtlijnen aan. Het kengetal is gebaseerd op de datum in het begrotingsjaar waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd. In geval van een overschrijding gaat het meestal om een geringe termijnoverschrijding.

Europese meldingenprocedures

In veel gevallen moet een beleidsvoornemen van VROM eerst bij de Europese Commissie worden gemeld en een bepaalde procedure doorlopen, alvorens het voornemen mag worden geëffectueerd. De bekendste voorbeelden daarvan zijn meldingen van staatssteunmaatregelen en van productvoorschriften en diensten. Dit geldt niet alleen voor wetgeving, maar ook voor bijvoorbeeld convenanten en directe subsidiëring uit de begroting. Het kengetal geeft aan in hoeverre VROM deze procedure succesvol doorloopt, zowel naar de inhoud als naar de presentatie van de beleidsvoornemens. Het betreft hier verschillende procedures waarvoor aparte termijnen gelden.

Overeenkomsten en convenanten

De toenemende behoefte aan flexibiliteit in de uitwerking van beleidsvoornemens heeft geleid tot een uitbreiding van het gebruik van overeenkomsten en convenanten. Het belang van de naleving van afspraken in het publiek domein stelt hoge eisen aan de inhoudelijke kwaliteit van deze producten. De convenanten moeten na beoordeling tenminste voldoen aan de Aanwijzingen voor de Convenanten. Het percentage dat daaraan voldoet brengt de kwaliteit van de convenanten na beoordeling tot uitdrukking.

Procedures

Tegen primaire besluiten van de Minister van VROM wordt soms bezwaar gemaakt. De minister dient dan zijn besluit te heroverwegen en een beslissing op bezwaar te nemen. Tegen een beslissing op bezwaar en in voorkomende gevallen een primair besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechter. Daarnaast heeft de minister (in casu de VROM-inspectie) de mogelijkheid om zelf in bezwaar en beroep te komen tegen besluiten van andere organen. Het percentage procedures met een goede afloop voor VROM is een indicator voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van het beleid voor zover dat gestalte krijgt door middel van primaire besluiten, beslissingen op bezwaar en procedures.

15.3.2.2. Facilitaire en Informatiedienst

ICT en bedrijfsvoering

In 2005 zal worden voortgegaan met de verdere sanering van het aantal applicaties. Ook vraagt het digitaliseren van het documentenbeheer de nodige aandacht. Tot slot zal de interdepartementale samenwerking (Andere Overheid) in 2005 ook op ICT-gebied verder vorm krijgen.

Tabel 15.2. Automatiseringsuitgaven (ICT-dienst) per fte
 Realisatie 2002Realisatie 2003Ontwerpbegroting 2004Ontwerpbegroting 2005
Raming in € 1 mln34,935,223,423,9
Aantal fte4 0734 1493 9254 063
Uitgaven per fte in € 18 5688 4845 9625 882

Het kengetal geeft weer welke uitgaven per fte voor VROM worden gedaan ten behoeve van ICT via de gemeenschappelijke ICT-dienst.

Huisvestingsuitgaven

De huisvestingsuitgaven zijn te verdelen in huren, technisch beheer van gebouwen en installaties, en overige huisvestingskosten. Onder overige huisvestingskosten wordt verstaan energiekosten, schoonmaak en klein onderhoud. De raming 2004 is hoger als gevolg van uit te voeren meest noodzakelijk onderhoud. In de raming 2005 is rekening gehouden met extra budgetten voor noodzakelijk onderhoud aan de Hoofdzetel. Het prestatiegegeven geeft weer welke kosten voor het gehele ministerie per fte verbonden zijn aan huisvesting.

Tabel 15.3. Huisvestingsuitgaven per fte ambtelijk personeel
 Realisatie 2002Realisatie 2003Ontwerpbegroting 2004Ontwerpbegroting 2005
Raming in € 1 mln33,431,839,638,7
Aantal fte4 0734 2273 9254 063
Uitgaven per fte in € 18 2007 52310 0899 025

15.4. Programma

15.4.1. Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) is een bijna volledig door VROM gesubsidieerde instelling. Op verzoek van de Raad van State adviseert de StAB de bestuursrechter in geschillen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu.

Tabel 15.4. Aantal adviesaanvragen
 Realisatie 2002Realisatie 2003Ontwerpbegroting 2004Ontwerpbegroting 2005
Stand per 01-011901098989
Instroom aanvragen465435450460
Aantal afgehandelde aanvragen/adviezen546455450460
Stand per 31-12109898989

De ontwerpbegroting 2005 is geëxtrapoleerd vanuit 2004. De StAB levert de begroting 2005 medio oktober op.

De stand ontwerpbegroting 2004 is aangepast op basis van de verantwoording 2003.

15.4.2. Vastgoed- en planinformatie

15.4.2.1. Coördinatie Geo-informatie

Het ministerie van VROM is sinds het Besluit Informatievoorziening Rijksdienst (1990) verantwoordelijk voor de coördinatie van de Geo-informatievoorziening (GI). Een belangrijk deel van het Geo-informatiebeleid komt tot stand via de inzet rond een aantal te realiseren Geo-basisregistraties, die in principe deel zullen uitmaken van een samenhangend stelsel van (authentieke) registraties. Door het Kabinet aangemerkte authentieke basisregistraties in het geo-domein zijn een gebouwenregistratie, een adressenregistratie, de perceelregistratie van het Kadaster, een geografisch kernbestand en in de toekomst mogelijk aangevuld met de grootschalige basiskaart Nederland (de GBKN). Voor de perceelregistratie en het geografisch kernbestand zal worden toegewerkt naar de status van authentieke registratie. Over het GBKN zal pas in een later stadium (2006) een beslissing worden genomen.

Voor de opzet en implementatie van de basisregistraties gebouwen en adressen zal in de jaren 2005 t/m 2008 een wetgevings- en implementatietraject worden uitgevoerd conform de plannen zoals die aan de Tweede Kamer zijn gemeld.

15.4.2.2. RAVI

In 2001 is gekozen voor een steviger invulling van de regierol door VROM rond de eerder genoemde basisregistraties. Daarbij is afgestapt van de coördinatieverantwoordelijkheid langs de lijn van «zelfregulering» door het veld – verenigd in de RAVI (voorheen Raad voor de Vastgoedinformatie). De voor VROM daarbij belangrijke platformfunctie van de RAVI, een centrale factor op het terrein van innovatie en kennisontwikkeling op het terrein van de GI, blijft ook de komende jaren bestaan. Het kennisprogramma Ruimte voor Geo-informatie onder aanvoering van de RAVI heeft voor de jaren 2004 t/m 2009 Bsik-gelden toegewezen gekregen. Dit kennisprogramma zal de coördinatiefunctie op gebied van de Geo-informatie versterken.

15.4.3. Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen

Doel

In 2016 moeten alle (zowel nieuwe als bestaande) ruimtelijke plannen in Nederland digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar zijn gemaakt en als digitaal document rechtsgeldig beschikbaar zijn. Om dit te bereiken zal enerzijds gebruik worden gemaakt van de resultaten die reeds bereikt zijn in het kader van het stimuleringsprogramma. Anderzijds zullen criteria, randvoorwaarden en standaarden met betrekking tot digitale ruimtelijke plannen wettelijk worden verankerd in de nieuwe Wro/Bro. Het jaar 2016 is gekozen omdat het 10 jaar na inwerkingtreding van deze wet is en actualisering en digitalisering dan gelijktijd kunnen worden opgepakt.

Doelgroep

In eerste instantie alle gemeenten, provincies en departementen die ruimtelijke plannen maken. Tot de doelgroep behoren ook stedenbouwkundige bureaus, hard-software leveranciers en ingenieurs en adviesbureaus.

Beleidsinstrumenten

In de Nota Ruimte is, bij de sturingsfilosofie, opgenomen dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn en digitaal moeten kunnen worden uitgewisseld. Voor de relatie ruimtelijke plannen basisregistraties als onderdeel van de geo-informatieinfrastructuur is verdere beleidsontwikkeling nodig;

• Digitaal, uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen als rechtsgeldig document moeten worden verankerd in de nieuwe Wro/Bro. Nadere afstemming is nodig met andere wetgeving zoals de Wet Elektronisch Bestuurlijk Verkeer en de Algemene Wet Bestuursrecht;

• VROM moet zelf het goede voorbeeld geven door planologische kernbeslissingen digitaal beschikbaar te stellen en als ministerie de mogelijkheid hebben digitale ruimtelijke plannen te kunnen ontvangen en te verwerken voor handhaving en evaluatie;

• Een Implementatieprogramma als opvolger van het stimuleringsprogramma DURP tot de invoering van de Wro/Bro. Dit programma moet coördinatie en sturing geven aan de cultuurveranderingsprocessen (andere manier van werken) binnen en tussen overheidsorganisaties, de digitale ruimtelijke plannen afstemmen met andere programma's binnen de overheid zoals Programma Andere Overheid en nadere uitwerking geven aan de wettelijke verankering.

Verantwoordelijkheid minister

Voor het realiseren van bovenstaande doelstelling is de Minister van VROM eerst verantwoordelijke. De reeds opgezette samenwerking met BZK, VNG, IPO, ONRI, NIROV, BNSP, de Unie van Waterschappen en het Ravi moet worden voortgezet.

Prestatiegegevens

Een geleidelijke en door de partners in het veld geaccepteerde invoering van (uiteindelijk) verplichte, rechtsgeldige, digitale, uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen.

In 2005 zal het accent liggen op:

• Het uitwerken van de wettelijke verankering. Dit moet voor 2006 en in samenwerking met Wro/Bro;

• Het verder vergroten van draagvlak en implementeren van reeds ontstane inzichten en standaarden met betrekking tot digitale plannen in het veld van de RO;

• Het oppakken van de eerste fase van ontwikkeling van een laagdrempelige internetsite voor de ontsluiting van digitale ruimtelijke plannen bij gemeenten, provincies en departementen;

• Het regelen van het beheer van diverse standaarden.

15.5. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.5. (bedragen in €1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:205 688269 241152 771155 705151 685151 303165 014
Uitgaven:209 234191 359175 185171 351167 631165 006165 044
Programma:11 07216 36712 49814 30915 01915 42615 396
Advisering Bestuursrechtspraak:4 8994 9934 9344 9344 9344 9344 934
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak4 8994 9934 9344 9344 9344 9344 934
        
VROM-brede voorlichting:3 1113 4624 4514 9514 9514 9514 951
Communicatie-instrumenten3 1113 4624 4514 9514 9514 9514 951
        
Vastgoedinformatievoorziening:2 7696 3161 696937937937937
Coördinatie Geo-informatie1 4211 3581 379937937937937
Overige vastgoedinformatievoorziening4853 000     
Overige instrumenten DGR8631 958317    
        
Beleidsontwikkeling:248145145155155155125
Ontwerp en beeldontwikkeling248145145155155155125
        
Overig programma:451 4511 2723 3324 0424 4494 449
Onverdeeld RGD 8812672 3202 8202 8032 803
Bijdrage loket Bouwen en wonen8      
Overige instrumenten DGM     424424
OnderzoekDGM375701 0051 0121 2221 2221 222
        
Apparaat:198 162174 992162 687157 042152 612149 580149 648
Departementsleiding, control, expertdiensten en overige staf:92 19274 26575 40674 18474 25473 71773 717
Juridische instrumenten753284279279279279279
Apparaat CS39 19135 09632 31331 24231 40431 10431 104
Apparaat RGD6 5003 2042 5172 5172 5172 5172 517
Apparaat DGW23 76913 77316 26516 26516 26516 26616 266
Apparaat DGR11 99810 70511 44111 44911 43211 43211 432
Apparaat DGM9 98111 20312 59112 43212 35712 11912 119
        
Gemeenschappelijke voorzieningen:98 32195 23681 74477 32172 82170 62170 394
Huurbijdrage aan RGD26 80430 53229 79729 79729 79729 79729 570
Overige gemeenschappelijke voorzieningen71 51764 70451 94747 52443 02440 82440 824
        
Postaktieven:7 6495 4915 5375 5375 5375 2425 537
Apparaat CS1 5191 3341 3181 3181 3181 3181 318
Apparaat RPB14      
Apparaat DGW4 1582 3042 2762 2762 2762 2762 276
Apparaat DGR383259369369369369369
Apparaat DGM1 5321 2861 2701 2701 2701 2701 270
Apparaat Inspecties433083043043049304
Ontvangsten:47 92524 98021 98021 98021 98021 98021 652

15.6. Budgetflexibiliteit

Tabel 15.6. (bedragen in € 1000)
 2005 2006 2007 2008 2009 
1.Totaal geraamde kasuitgaven175 185 171 351 167 631 165 015 165 044 
2.Waarvan apparaatsuitgaven -162 687 157 042 152 612 149 589 149 648 
3.Dus programma-uitgaven12 498 14 309 15 019 15 426 15 396 
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.Juridisch verplicht42%5 23834%4 93433%4 93432%4 93432%4 934
5.Complementair noodzakelijk0% 0% 0% 0% 0% 
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)2%26716%2 32019%2 82018%2 80318%2 803
7.Beleidsmatig gereserveerd (op grond van een wettelijke regeling of beleidsprogramma)0% 0% 0% 0% 0% 
8.Beleidsmatig nog niet ingevuld56%6 99349%7 05548%7 26550%7 68950%7 659
9.Totaal (= gelijk aan 3.)100%12 498100%14 309100%15 019100%15 426100%15 396

Artikel 16. Nominaal en onvoorzien

16.1 Algemene beleidsdoelstelling

Dit artikel is een administratief artikel. Dit betekent dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van dit artikel worden gedaan. Vanuit dit artikel mogen alleen overboekingen van of naar de overige beleidsartikelen plaatsvinden. Als posten zijn hier opgenomen; loonbijstelling, Prijsbijstelling, Onvoorzien en Nog nader te verdelen

Loonbijstelling

Het betreft de loonbijstelling in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de apparaatsbudgetten.

Prijsbijstelling

De uit de aanvullende post «Prijsbijstelling» ontvangen bedragen worden op dit onderdeel geboekt en toebedeeld aan prijsgevoelige (onderdelen van) beleidsartikelen. Tevens zullen de kosten die het interne reorganisatietraject met zich meebrengt, voor een groot deel uit de prijsbijstelling gedekt worden.

Onvoorzien

In de Comptabiliteitswet wordt de mogelijkheid geboden om een post op te nemen voor «Onvoorziene uitgaven».

Nog nader te verdelen

Op dit onderdeel worden posten geraamd zoals intensiveringen, taakstellingen enzovoort, die in de begroting van VROM zullen worden verwerkt maar waarvan de precieze verdeling over de beleidsartikelen nog niet bekend is.

16.2. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.1. (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen:019 79617 503–268 675– 261 952– 266 275– 198 327
Uitgaven:019 79617 503-266 175– 261 952– 266 275– 198 327
Programma:019 79617 503– 266 175– 261 952– 266 275– 198 327
Loonbijstelling:0443 4253 3503 3173 3023 302
Loonbijstelling 443 4253 3503 3173 3023 302
        
Prijsbijstelling:013 95414 99013 08917 05518 60318 603
Prijsbijstelling 13 95414 99013 08917 05518 60318 603
        
Onvoorzien:05 5493 7543 6844 1224 1224 122
Onvoorzien 5 5493 7543 6844 1224 1224 122
        
Nog te verdelen:0249– 4 666– 286 298– 286 446– 292 302– 224 354
Nog nader te verdelen taakstellingen 249– 12 452– 275 942– 276 030– 286 011– 286 011
Nog nader te verdelen overig  7 786– 10 356– 10 416– 6 29161 657
Ontvangsten:0000000

Toelichting:

De nog nader te verdelen taakstellingen betreffen de gedeelten van de taakstellingen, die nog niet naar de beleidsartikelen zijn uitgeboekt.

Tabel 16.2. Nog nader te verdelen taakstellingen (uitgaven x € 1 000)
 200420052006200720082009
a.Hoofdlijnenakkoord: gestalde subsidietaakstelling  – 250 000– 250 000– 250 000– 250 000
b.IHS indexering maatregel huurbeleid    – 4 800– 4 800
c.Strategisch akkoord efficiency- en volumetaakstelling – 9 450– 10 340– 9 960– 9 960– 9 960
d.Hoofdlijnenakkoord efficiency- en volumetaakstelling82– 2 688– 3 700– 3 239– 2 383– 2 383
e.Overdracht uitvoering inkomensafhankelijke regelingen  – 11 702– 11 756– 11 793– 11 793
f.Efficiencytaakstelling 1% jaarlijks tot 3% structureel   – 508– 6 508– 6 508
g.overig167– 314– 200– 567– 567– 567
Totaal249– 12 452– 275 942– 276 030– 286 011– 286 011

ad b, e en f.

Voor een toelichting op deze taakstellingen wordt verwezen naar de verdiepingsbijlage artikel 16.

3. DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

De bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gericht op het doeltreffend, doelmatig en rechtmatig vaststellen, ontwikkelen en realiseren van de beleidsdoelstellingen. In de begroting komen de ontwikkelingen op het gebied van de bedrijfsvoering aan de orde die óf cruciaal zijn voor het realiseren van de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van VROM óf risicovol zijn. De bedrijfsvoeringsprioriteiten die van belang zijn voor één beleidsartikelzijn bij het betreffende beleidsartikel opgenomen, de artikeloverstijgende prioriteiten komen in deze paragraaf aan de orde.

Implementatie ZEUS

In 2004 is binnen VROM de reorganisatie van de bedrijfsvoeringstaken afgerond. Dit heeft geresulteerd in de vorming van een Concernstaf die de strategievorming en de kaderstelling/monitoring op het gebied van de bedrijfsvoering voorbereidt. Daarnaast is een Gemeenschappelijke Dienst ingericht, waarin veel bedrijfsvoeringstaken zijn gebundeld. Uitgangspunten voor de sturing van de Gemeenschappelijke Dienst zijn: vraaggestuurd, marktanaloog, binnen het kasverplichtingenstelsel en transparant in de kosten.

Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in een sturingskader dat vanaf 2005 het richtsnoer moet zijn voor het functioneren van de Gemeenschappelijke Dienst en de relatie met de beleidsdiensten. In 2005, dat als proefjaar is bestempeld, wordt dit sturingskader in de praktijk getoetst en is er nog ruimte om eventueel noodzakelijke aanpassingen door te voeren.

4. AGENTSCHAPSBEGROTING

Het rijkshuisvestingsstelsel is ingevoerd met als oogmerk een vergroting van de doelmatigheid. Naar aanleiding daarvan is de Rijksgebouwendienst (Rgd) in 1999 overgegaan van een kasverplichtingenstelsel naar een batenlastenstelsel. Er is in deze begroting een onderscheid aangebracht op drie niveaus:

1. Het niveau van het rijkshuisvestingsstelsel

Op dit niveau gaat het om de doelmatige werking van het rijkshuisvestingsstelsel als geheel.

2. Het niveau van de producten

Dit niveau richt zich op de producten van de Rgd. Er is voor de ministeries sprake van een gedwongen winkelnering voor wat betreft de huisvesting en een vrije winkelnering voor services en adviezen.

3. Het niveau van de Rgd als uitvoeringsorganisatie

De omvang van de apparaatskosten maakt slechts een relatief klein deel van de kosten van de Rgd uit, maar verdient wel aandacht vanuit het streven naar doelmatigheid.

kst-29800-XI-2-1.gif

De agentschapsbegroting kent de volgende opbouw:

In § 4.1 wordt ingegaan op niveau 1. De «stelselbrede» ontwikkelingen komen hier aan de orde. In § 4.2 wordt ingegaan op niveau 2. De algemene doelstellingen van de Rgd worden hier toegelicht en vervolgens geoperationaliseerd via de producten van de Rgd. In § 4.3 komen doelstellingen en indicatoren voor de Rgd als uitvoeringsorganisatie aan de orde. § 4.4 is de VBTB-paragraaf en tot slot is in § 4.5 de financiële onderbouwing opgenomen.

4.1. Niveau 1 – het rijkshuisvestingsstelsel

4.1.1. Specifieke onderwerpen met politieke relevantie

De evaluatie van het stelsel

Bij de instelling van het agentschap Rgd is besloten om in 2004 een evaluatie uit te voeren ten einde te bezien of de inrichting van het nieuwe stelsel voldoet aan de verwachtingen. De evaluatie richt zich op de volgende vier punten:

• De ontwikkeling van huisvestingskosten van het Rijk;

• Marktanaloog werken in relatie tot zelfvoorziening in de rijkshuisvesting;

• De bijdrage aan het rijksbeleid;

• Samenwerking binnen het rijkshuisvestingsstelsel.

In 2003 is onder leiding van een interdepartementale stuurgroep het evaluatietraject van start gegaan. Dit traject is in twee fasen gedeeld. In de eerste fase (december 2003 – maart 2004) is met name via factfinding informatie verzameld over de onderzoeksvragen. In de tweede fase (maart 2004 – medio 2004) is deze factfinding aangevuld door nader onderzoek en wordt het evaluatierapport geschreven. De behandeling van de evaluatie in het Kabinet vindt in de tweede helft van 2004 plaats. Pas daarna kunnen concrete conclusies en vervolgacties aan de evaluatie worden verbonden.

Het scenarioproject

Met de reorganisatie van de Rgd is een meer klantgerichte organisatie ontstaan. Als vervolg op deze ontwikkeling is in juli 2003 besloten om een scenarioproject op te zetten. Het doel hiervan is om de Rgd strategisch en economisch helder te positioneren. Het traject is nadrukkelijk van buiten naar binnen georganiseerd en vraaggestuurd opgezet. Een andere belangrijke doelstelling van het scenariotraject is de klantvraag goed te vertalen in producten en werkwijze. In dit traject zijn verschillende toekomsten (scenario's) geschetst waarbij in iedere mogelijke toekomst de bijbehorende Rgd-organisatie is getypeerd. Op deze wijze kan de Rgd toekomstontwikkelingen sneller signaleren en er beter op bijsturen. De uitkomsten van het scenariotraject ondersteunen de richting die is ingezet tijdens de kanteling namelijk het versterken van de efficiency en de klantgerichtheid. De uitwerking zal later, in 2004 en 2005, in samenhang met de uitkomsten van de evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel plaatsvinden.

Evaluatie Raad voor het Vastgoed

In de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) werkt de Rgd samen met vier andere vastgoedbeherende rijksdiensten: Rijkswaterstaat, Domeinen, de Dienst Landelijk Gebied en de Dienst Gebouwen Werken en Terreinen. De RVR wordt ondersteund door de projectdirectie Vastgoed bij Financiën. Deze projectdirectie bestaat uit gedetacheerde medewerkers uit de vijf betrokken diensten. In 2004 is het samenwerkingsverband geëvalueerd. In de begroting van het ministerie van Financiën worden de werkzaamheden van de Raad voor Vastgoed en de evaluatie van de Raad toegelicht.

4.2. Niveau 2 – producten en klanten

4.2.1. Algemene doelstellingen

De Rgd heeft drie hoofddoelstellingen:

1. Het leveren van adequate huisvesting

2. Het realiseren van baten en lasten in evenwicht

3. Het leveren van toegevoegde waarde

Het leveren van adequate huisvesting

De Rgd draagt zorg voor het adequaat huisvesten van de rijksoverheid, waarmee wordt bijgedragen aan het effectief functioneren van het overheidsapparaat.

Klanttevredenheid

Doelstelling 2005: voor het onderwerp klanttevredenheid wordt de doelstelling voor 2005 gesteld op 92% tevreden klanten, dus klanten die een 6 of hoger geven.

De verbeteracties voor 2005 zullen nader worden geconcretiseerd naar aanleiding van de resultaten van de klanttevredenheidsmeting 2004, die in september 2004 afgerond zal zijn. De belangrijkste verbeteracties in 2004 zijn de vereenvoudiging van de Regeling Taakverdeling Beheer (RTB), de verbetering van het toezicht op de voortgang van onderhoudswerkzaamheden en het snel financieel-administratief afhandelen van oplevering van huisvestingsprojecten. Het meetmoment van het klanttevredenheidsonderzoek is juni 2005. Om de klanttevredenheid te verhogen werkt de Rgd aan verbeteracties op het gebied van: onderhoud en beheer van gebouwen, organisatie van de Rgd en werkwijze van de Rgd.

Het realiseren van baten en lasten in evenwicht

De Rgd streeft naar een bedrijfsresultaat waarbij de baten en lasten meerjarig met elkaar in evenwicht zijn. Voor de kostprijs van de producten van de Rgd wordt als uitgangspunt een kostendekkend tarief in rekening gebracht. De hoogte van de gebruiksvergoeding voor het product huisvesting en de kostprijs van services, adviezen en beleid leiden dan ook nauwelijks tot resultaateffecten. Het totale gesaldeerde effect hiervan op het bedrijfsresultaat wordt op jaarbasis geraamd op maximaal plus of min € 25 mln, ofwel maximaal 2% van de omzet. Producten worden derhalve kostendekkend geleverd met een maximale afwijking van plus of min 2%. De jaarlijks relatief grote afwijkingen in het resultaat worden met name veroorzaakt door de overige posten in de resultatenrekening, waarvoor dus geldt dat deze risico's door de Rgd zelf worden gedragen en niet worden doorberekend in de tarieven, conform gemaakte afspraken bij de start van het rijkshuisvestingsstelsel. Het betreft hierbij met name risico's die betrekking hebben op de vastgoedportefeuille en voor een belangrijk deel via voorzieningen lopen, zoals boekwaarderisico's, afstootresultaten, asbest, bodemverontreiniging en renterisico's. Deze risico's zijn op korte termijn redelijk te ramen en beïnvloeden per post het resultaat op jaarbasis met maximaal € 20 mln. Omdat zowel sprake is van positieve als negatieve resultaateffecten heffen deze effecten elkaar in totaliteit meerjarig grotendeels op. Op jaarbasis kunnen wel fluctuaties optreden, al worden deze nu niet voorzien. Daarnaast kan het resultaat in sterke mate beïnvloed worden door het optreden van calamiteiten zoals brandschade. Waar posten als boekwaarderisico en dergelijke, op korte termijn te ramen zijn, is schade tengevolge van onvoorziene risico's niet te ramen. Uit de meerjarenraming blijkt dat met de huidige tariefstelling en omzetverwachting de komende jaren sprake zal zijn van een situatie van baten en lasten in evenwicht. Uit voorgaande toelichting blijkt dat met name ingeval van onvoorziene risico's dit beeld snel kan wijzigen. Ook de overige resultaatbepalende posten die niet via de tariefstelling in rekening bij de klanten worden gebracht kunnen op basis van gewijzigde omstandigheden het resultaat beïnvloeden.

Doelstelling 2005: het resultaat over 2005, behoudens onvoorziene grote mee- of tegenvallers komt niet lager dan –/– € 3 mln.

Het leveren van toegevoegde waarde

Zelfvoorziening in de rijkshuisvesting geeft unieke mogelijkheden voor afwegingen, waarbij zowel de belangen van de klant, de portefeuille/staatskas als kwaliteit/rijksbeleid worden meegenomen. Gelijktijdig en vanuit gezamenlijk belang kan op vraag- en aanbodzijde worden gestuurd en kunnen belangen van de klant en van de portefeuille worden verenigd met doelstellingen voortkomend uit ander rijksbeleid.

De Rgd zal in 2005 het maatschappelijk verantwoord ondernemen concreet maken conform de eisen die het ministerie van EZ hieraan stelt. Daarbij zal over de aspecten people (personeel), planet (milieu) en profit (opbrengsten) verantwoording worden afgelegd in de rapportages aan de Kamer, zoals het Rgd-jaarverslag. Voorafgaand hieraan inventariseert de Rgd in 2004 wat de verwachtingen bij belanghebbenden hieromtrent zijn. De Rgd wil hiermee transparantie bieden, zowel vooraf als achteraf.

4.2.2. Producten van de Rgd

De producten en diensten waarmee de Rgd de beleidsdoelstellingen realiseert zijn onderverdeeld in de hoofdgroepen: huisvesting, services, adviezen en beleid.

4.2.2.1. Huisvesting

De Rgd levert huisvesting die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant. Het product «huisvesting» bestaat uit het ontwikkelen, realiseren en leveren van huisvesting (de huisvestingsprojecten). De Rgd handhaaft door middel van beheer de afgesproken kwaliteit van de geleverde huisvesting.

Ontwikkeling orderportefeuille

Door middel van de leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën is de Rgd in staat de huisvestingsprojecten van haar klanten te financieren. Het is in 2004 en 2005 voor het eerst sinds de invoering van het rijkshuisvestingsstelsel dat het EMU-saldo een drukkende invloed heeft gehad op het beroep op de leenfaciliteit. De toevoeging orderportefeuille voor 2005 wordt evenals in 2004 geraamd op € 175 mln. De verwachting is namelijk dat ten gevolge van de afslankingsoperatie bij de overheid de huisvestingsbehoefte de komende jaren beperkt zal zijn.

Kostprijs van de huisvesting

De klanten van de Rgd huren hun gebouwen van de Rgd en betalen daarvoor een gebruiksvergoeding. In deze gebruiksvergoeding zijn alle kosten opgenomen die de Rgd maakt om de gebouwen te beheren. In de onderstaande tabel is deze kostprijs onderverdeeld in productkosten en een kostprijs apparaat. De kostprijs staat los van de gekozen huisvestingsoplossing, namelijk een eigendomspand of een pand dat door de Rgd wordt gehuurd. In het onderste deel van de tabel zijn de absolute bedragen weergegeven per m2, waardoor mutaties in de omvang van de voorraad buiten beschouwing blijven. De kostprijs per m2 is ten opzichte van 2004 gestegen met name als gevolg van prijsontwikkelingen.

Tabel 1. Kostprijs huisvesting 2004 – beheer van gebouwen
Huisvesting/beheer van gebouwen20042005
in € 1 000Productkosten918 842959 819
 Kostprijs apparaat59 63762 294
 Totale kostprijs (= gebruiksvergoeding)978 4791 022 113
Per m2Productkosten137143
 Kostprijs apparaat99
 Totale kostprijs146152

Naast het beheren van gebouwen, ontwikkelt de Rgd ook nieuwe huisvesting. Hieronder worden ook verbouwingen en renovaties gerekend. De kosten hiervan worden geactiveerd indien het ontwikkelde huisvestingsproject binnen de huur-verhuurrelatie valt. Na oplevering van het huisvestingsproject komen deze kosten via afschrijving op de materiële vaste activa in het resultaat terecht. Dit product is dus niet direct zichtbaar in de resultatenrekening van de Rgd, maar komt tot uitdrukking in de post afschrijvingen. Voor 2005 is een investeringsvolume aan huisvestingsprojecten van € 500 mln geraamd. In de onderstaande tabel zijn deze uitgaven omgezet in een kostprijs onderverdeeld in productkosten en een kostprijs apparaat.

Tabel 2. Kostprijs huisvesting 2004 – ontwikkeling huisvesting
Ontwikkeling huisvesting20042005
in € 1 000Productkosten484 000474 000
 Kostprijs apparaat30 00026 000
 Totale kostprijs514 000500 000

Planmatig onderhoud

Planmatig onderhoud bestaat uit het op kwalitatief niveau houden van eigenaarszaken en vervangen van delen van de eigenaarszaken waarvoor de Rgd na de beëindiging van de levensduur financieel verantwoordelijk is. Van belang voor een goede sturing op het planmatig onderhoud is het inzicht in de technische kwaliteit van een gebouw of verzameling gebouwen. Nu wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de Indicator Technische Kwaliteit (ITK) die, naast de kosten van het onderhoud, ook de technische kwaliteit na de onderhoudsingreep definieert. Eind 2004 zijn alle gebouwen geïnspecteerd, dan kan ook de ITK worden gekwantificeerd. Resultaat van de inspecties zijn verder de meerjarenonderhoudsprognoses, die in overleg met de klant worden gemaakt en die niet alleen de Rgd-onderhoudsverplichtingen weergeven maar ook de prognoses voor de technische vervangingen die voor rekening zijn van de klant.

Dagelijks onderhoud

Dagelijks onderhoud omvat contractonderhoud en storingsonderhoud en bestaat uit alle werkzaamheden gericht op het zo goed mogelijk op peil houden van de technische kwaliteit van objectelementen. Bij storingen is het van belang voor de gebruiker hoe snel een storing kan worden opgelost. In 2003 is 97% van de storingen tijdig afgehandeld. Voor de afhandeling van storingen hanteert de Rgd als norm:

• Binnen 4 uur voor spoedeisende storingen;

• Binnen 24 uur voor overige storingen

Bij de responsetijd wordt onderscheid gemaakt tussen ter plaatse aanwezig zijn om de storing te onderzoeken en het herstellen van de storing.

Doelstelling 2005: 95% van de storingen wordt binnen de norm afgehandeld.

Naast de snelheid van afhandeling van storingen is de mate waarin zich storingen voordoen van belang voor de klant. De Rgd-eigenaarsinstallaties vormen, gemeten over de gehele voorraad, een redelijk homogene categorie, in tegenstelling tot de bedrijfsinstallaties die de Rgd onderhoudt op basis van servicecontracten. Daarom geeft alleen het aantal storingen per m2 bvo in eerstgenoemde groep, over een aantal jaren beschouwd, inzicht in het onderhoudsniveau. In 2003 werden 4,7 storingen per m2 bvo gemeten in de eigenaarsinstallaties.

Asbest

De Rgd voert een actief saneringsbeleid als het gaat om het beheersen van asbest. Uitgangspunt is dat de Rgd een gezonde werkomgeving creëert in rijkshuisvesting. Daartoe inventariseert de Rgd de voorraad op asbest (gereed eind 2004) en wordt bij aanwezigheid van asbest altijd een beheersplan opgesteld waaruit de status van de asbesttoepassing blijkt. De sanering van asbest hangt af van de aard en ernst van de risico's en kan variëren van het isoleren van het gevonden asbest (= asbestveilig) tot het verwijderen daarvan (= asbestschoon). Asbestsaneringen worden zoveel mogelijk uitgevoerd in combinatie met overig planmatig onderhoud. Asbestverwijdering is regelmatig pas mogelijk als objecten niet meer door klanten worden gebruikt. De totale looptijd van de asbestsanering bedraagt dan ook circa 20 jaar.

Doelstelling 2005: 3% van de voorraad is asbestschoon in 2005.

Brandveiligheid

De verantwoordelijkheid voor brandveiligheid (gebruiksveiligheid) van rijksgebouwen ligt bij de gebruiker van het pand. Brandveiligheid speelt een rol bij de afgifte van de vergunning brandveilig gebruik door de gemeente aan de gebruiker van een gebouw. Steeds vaker blijkt echter dat gemeenten bij handhaving van de vergunning bij oudere gebouwen aanvullende brandveiligheidscriteria stellen. Uniformering van de brandveiligheidseisen en de procedures zou ook voor de Rgd veel tijd en geld besparen. Daarnaast ontwikkelt de Rgd in opdracht van het ministerie van Verkeer & Waterstaat (V&W) een checklist, waaraan door V&W gehuurde gebouwen minimaal moeten voldoen. Deze checklist zal in 2005, na goedkeuring, al worden toegepast voor brandveiligheidsinspecties bij een aantal gebouwen die in gebruik zijn bij V&W.

Legionella

De Rgd heeft de beheersing van legionellabesmettingen goed onder controle. Om te komen tot een adequate permanente bestrijding van legionella is overleg gestart door de Rgd met de VROM-Inspectie over het toepassen van zogenaamde «Alternatieve Technieken», waaronder koper-zilverionisatie. In dit kader worden door de Rgd enkele pilotprojecten bij penitentiaire inrichtingen gestart – eerste resultaten zijn in 2005 bekend – en voert de KIWA, het kennisinstituut voor water, parallel hieraan laboratoriumproeven uit. Verder heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid per 1 januari 2004 een beleidsregel uitgevaardigd over «de Legionellapreventie bij natte Koeltorens en Bevochtigingsinstallaties». Met de handhaving van deze regeling wordt door de Arbeidsinspectie vanaf 1 juli 2004 begonnen. De Rgd start voor de inventarisatie en evaluatie van de risico's die hierbij kunnen optreden in 2004 een separaat project op om tot «technische aanpassingen» te komen. Afnemers van Rijkshuisvestingsobjecten, waarin genoemde (gebruikers)voorzieningen voorkomen worden hierbij betrokken.

Spreiding contracten en leegstandsrisico

Onderstaande grafiek laat de spreiding zien in de einddatum van de gebruikscontracten voor de eigendomspanden per eind 2003. Door de looptijd te volgen van de gebruikscontracten ontstaat een indicatie op welke termijn de Rgd meer dan normale bedrijfseconomische risico's loopt. Een verandering van de gemiddelde looptijd van contracten kan aanleiding zijn de leegstandsopslag of de gemiddelde afschrijvingsduur te herzien.

Aflopende contracten eigendomspanden inclusief bijbehorende gebruiksvergoedingen (x € 1000) uitgezet in de tijd

kst-29800-XI-2-2.gif

Medio 2006, 2013 en 2018 lopen gelijktijdig veel contracten af. De spreiding van de contracten over de jaren van afloop wordt geleidelijk beter.

Maatregelen om leegstand in verhuurbare m2 bvo te beperken zijn, in het geval van overtolligheid, het direct ter verkoop aanmelden van deze objecten bij Domeinen en, in het geval van hergebruik, het zo spoedig mogelijk realiseren van nieuwe huisvesting. Daarnaast geldt bij nieuwe contracten een variabele opslag voor leegstand, waarvan de hoogte is gerelateerd aan de lengte van het contract. Hiermee is een prikkel bij de klanten geïntroduceerd om langlopende contracten af te sluiten, waarmee op termijn de leegstandsrisico's voor de Rgd worden beperkt.

Doelstelling 2005: de Rgd streeft per ultimo 2005 een leegstandspercentage van 2,0 na.

4.2.2.2. Services

Bij services gaat het om producten en diensten die volgens de regeling Taakverdeling Beheer (RTB) tot de taak van de klanten behoren, maar die op verzoek van de klanten, door de Rgd worden verricht. Een voorbeeld van een service van de Rgd is het door de Rgd beheren van bedrijfsinstallaties. Deze installaties vallen normaliter onder verantwoordelijkheid van de gebruiker van een pand. Tegen betaling kan een gebruiker ervoor kiezen het beheer over te dragen aan de Rgd. De opbouw van de kostprijs is hieronder weergegeven. Daarbij zijn alle kosten evenredig aan de producten toegerekend. In 2005 zal de Rgd naar verwachting meer services leveren dan in 2004.

Tabel 3. Kostprijs services
Services20042005
Kostprijs in € 1 000Productkosten24 86425 401
 Kostprijs apparaat2 0002 000
 Totale kostprijs26 86427 401

4.2.2.3. Adviezen

Adviezen hebben betrekking op nog niet-concrete huisvestingsprojecten. Adviezen kunnen bijvoorbeeld worden gegeven over openbaar gebied en gebouw, rijksmonumenten, techniek, ontwikkelingsplannen voor huisvesting. Overigens is de hoeveelheid adviezen voor 2004 op basis van de realisatiecijfers naar beneden bijgesteld.

Tabel 4. Kostprijs Adviezen
Adviezen20042005
Kostprijs in € 1 000Productkosten13 45513 764
 Kostprijs apparaat2 0002 000
 Totale kostprijs15 45515 764

4.2.2.4. Beleid

De Rgd bereidt rijkshuisvestingsbeleid voor en evalueert de beleidsuitvoering. Rijkshuisvestingsbeleid omvat bijvoorbeeld het beleid op niveau 1, maar ook bijvoorbeeld kwaliteitsbewaking voor de monumentenzorg en het architectuurbeleid.

Dit product levert een bijdrage aan de doelstelling «Toegevoegde waarde». Het product beleid is in hoge mate verbonden met de VROM-artikelen 3 «Duurzame woningen en gebouwen» en 6 «Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden». De bijbehorende instrumenten zijn beschreven in artikel 3 en 6.

Tabel 5. Kostprijs Beleid
Beleid20042005
Kostprijs in € 1 000Kostprijs apparaat3 5533 577

4.3. Niveau 3 – de Rgd als uitvoeringsorganisatie

Het kabinet voorziet een daling van het aantal ambtenaren, wat zal betekenen dat de departementen op termijn minder huisvesting nodig hebben, waardoor de huuropbrengsten van de Rgd minder zullen worden. De verwachting is ook dat departementen minder investeringsprojecten zullen initiëren.

Bij de doorvertaling van de vraag naar de producten van de Rgd naar de omvang van het apparaat van de Rgd, speelt een aantal mechanismen een rol:

1. De Rgd is vraaggestuurd: het ontwikkelen van nieuwe huisvesting en het beheren van bestaande huisvesting hebben een relatie met de omvang van de organisatie van de Rgd. Afname van de vraag naar de producten van de Rgd kan derhalve worden doorvertaald in een afname van de omvang van de organisatie. Deze afname staat los van efficiencymaatregelen. Zowel de daling van de huuropbrengsten als een afname van de investeringsprojecten betekenen voor de Rgd een afname van dekking op de apparaatskosten. Als indicatie voor de vraagontwikkeling hanteert de Rgd daarom de dekking apparaatskosten. De dekking apparaatskosten is immers via een opslagsysteem gekoppeld aan de vraag naar de producten van de Rgd.

2. Los van de vraagontwikkeling is het noodzakelijk om de efficiency van de Rgd kritisch te bezien. De Rgd heeft een aantal maatregelen genomen om zijn efficiency te verhogen. Als indicatie voor de efficiency hanteert de Rgd de verhouding tussen de (geschoonde) dekking apparaatskosten en de gerealiseerde of geraamde apparaatsuitgaven. Dit verhoudingsgetal geeft immers aan hoeveel personeel en overige apparaatskosten de Rgd nodig heeft om in een bepaalde vraag te kunnen voorzien. Voor de indicator «efficiency apparaat» worden de bruto apparaatskosten, evenals de dekking, gecorrigeerd voor mutaties die weliswaar de kosten beïnvloeden maar die geen effect hebben op de efficiency. Een voorbeeld hiervan is dat er geen dotatie aan een voorziening reorganisatie wordt opgenomen, maar wel, tijdens reorganisatiejaren, de daadwerkelijke onttrekkingen hieraan. Uit de tabel blijkt dat over de jaren heen een efficiencyverbetering is gerealiseerd. Voor het jaar 2006 is het omslagpunt voorzien, waar de geschoonde dekking de apparaatsuitgaven zal overstijgen.

Tabel 6: Indicator efficiency apparaat
(bedragen in (€ 1000)20022003200420052006
Apparaatsuitgaven121,9114,6110,5104,399,6
Geschoonde dekking106,898,1102,6100,9101,2
Efficiency % dekking/uitgaven88%86%93%97%102%

4.4. VBTB-paragraaf

Indicator Technische Kwaliteit

De Rgd start na afronding van de onderhoudsinspecties (eind 2004) met het kwantificeren van de kwaliteit van gebouwen of verzamelingen van gebouwen ten behoeve van de indicator. Omdat kwantificering pas mogelijk is na afronding van alle inspecties zal over de eerste ervaringen met deze kwantificatie in de jaarverantwoording 2004 gerapporteerd worden. De indicator wordt opgenomen in de begroting 2006.

4.5. Baten en lasten

4.5.1. Inleiding

Deze paragraaf opent met een meerjarig overzicht van de ontwikkeling van het eigen vermogen. Vervolgens wordt deze ontwikkeling verklaard vanuit de begroting van baten en lasten. Ten slotte wordt aangegeven tot welk kasbeslag dit leidt.

4.5.2. Toelichting saldo baten en lasten 2005 en volgende jaren

Ontwikkeling agentschapsvermogen

Onderstaand overzicht biedt inzicht in de ontwikkeling van het agentschapsvermogen. De geraamde mutaties bestaan jaarlijks uit het saldo van baten en lasten en de directe mutaties op het agentschapsvermogen. Het saldo van baten en lasten wordt toegelicht in de meerjarige staat van baten en lasten. Een directe mutatie is bijvoorbeeld een afdracht aan het moederdepartement VROM, indien het maximaal toegestane agentschapsvermogen wordt overschreden, dan wel een storting van het moederdepartement, indien het agentschapsvermogen te beperkt wordt geacht. De directe mutaties van het agentschapsvermogen worden berekend door het agentschapsvermogen per ultimo boekjaar te vergelijken met het maximaal toegestane agentschapsvermogen. Het maximaal toegestane agentschapsvermogen bedraagt 5% van de gemiddelde omzet (van de afgelopen 3 jaar), waarbij de relevante omzet van de Rgd is gedefinieerd als de totale baten exclusief egalisatie, buitengewone baten en rentebaten. Op de afgedragen middelen kan de Rgd een beroep doen indien het agentschapsvermogen, ultimo een boekjaar, minder bedraagt dan € 15 mln.

Tabel 7. Overzicht vermogensontwikkeling (bedragen in € 1 000)
  200120022003200420052006200720082009
Eigen vermogen per 1 januari 87 25050 15670 542109 46967 18757 22058 88052 80444 397
Saldo van baten en lasten+/+10 87629 25462 79012 863– 3 0511 660– 6 076– 8 407– 12 060
Directe mutaties in het eigen vermogen:          
–uitkering aan het moederdepartement–/–47 9708 86823 86355 1456 9160000
–exploitatiebijdrage moederdepartement+/+         
–overige mutaties+ /+         
Eigen vermogen per 31 december 50 15670 542109 46967 18757 22058 88052 80444 39732 337

4.5.2.1. Begroting baten en lasten 2005 en meerjarenraming

Tabel 8. Rgd – begroting van baten en lasten voor het jaar 2005 (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Baten       
Leveren producten/diensten:       
Opbrengst departementen1 303 9081 230 7981 210 2781 158 8721 127 8371 132 2541 123 662
Opbrengst moeder86 78698 61277 85888 42073 37546 20738 463
Opbrengst derden13 94313 97413 27512 61111 98011 38110 812
Bedrijfsvoering:       
Rentebaten5 0642 9612 4112 0351 6821 273696
Overige baten17 045      
Totaal baten1 426 7461 346 3451 303 8221 261 9381 214 8741 191 1151 173 633
Lasten       
Product Huisvesting:       
Apparaatskosten (netto)43 86759 63762 29462 04562 41363 97864 421
Huren vanuit de markt277 305284 031289 538282 900279 492279 081280 159
Rentelasten279 581294 925303 045301 065297 813293 331282 772
Afschrijvingen286 218261 971266 715270 989271 857276 412278 541
Dagelijks beheer78 79188 20793 476112 017109 47985 31281 199
Mutaties voorzieningen48 487100 727109 19685 01685 08586 20286 202
Belastingen en heffingen22 88524 21325 49125 79325 81926 23026 230
Investeringenbuiten gebruiksvergoedingen253 704166 375104 70867 18034 83833 72430 000
Overige producten:       
Services24 93126 86427 40127 94928 50829 07829 660
Adviezen13 06815 45515 76416 07916 40116 72917 064
Beleid13 84311 0779 2459 2459 2459 4459 445
        
Overige lasten21 276      
Totaal lasten1 363 9561 333 4821 306 8731 260 2781 220 9501 199 5221 185 693
Saldo62 79012 863– 3 0511 660– 6 076– 8 407– 12 060

4.5.2.2. Toelichting bij opbouw Baten

Opbrengst departementen

De opbrengst departementen omvat alle opbrengsten van geleverde producten en diensten aan ministeries en kan als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 9. Opbrengst departementen (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Huisvesting       
Gebruiksvergoedingen lopende contracten941 882954 895995 215937 494875 231879 693870 693
Nog op te leveren projecten 23 58426 89872 350132 697141 754151 245
Subtotaal gebruiksvergoedingen941 882978 4791 022 1131 009 8441 007 9281 021 4471 021 938
Kleine projecten ministeries215 870120 00080 00050 00030 00030 00030 000
Egalisatie104 66790 00065 00055 00045 00035 00025 000
Services       
Services incidenteel6 1616 2856 4106 5386 6696 8026 939
Service-contracten17 40317 75118 10618 46818 83719 21419 598
Facility Management2 7732 8282 8852 9433 0023 0623 123
Subtotaal services26 33726 86427 40127 94928 50829 07829 660
Adviezen       
Adviezen15 15215 45515 76416 07916 40116 72917 064
Totaal departementen1 303 9081 230 7981 210 2781 158 8721 127 8371 132 2541 123 662

Huisvesting: gebruiksvergoedingen

De gebruiksvergoedingen zijn gebaseerd op de regeling Rekenmethodiek Rijksgebouwendienst 2003 (RMR 2003) en hebben betrekking op de opbrengst van de interne verhuurcontracten met de ministeries volgens het huur-verhuurmodel.

Bij de raming van opbrengst gebruiksvergoedingen van de lopende interne verhuurcontracten is rekening gehouden met de aflopende contracten. Contractverlengingen zijn verwerkt in de reeks «Nog op te leveren projecten». Hierbij is rekening gehouden met de verwachte afname in de vraag naar huisvesting, die vooral merkbaar wordt voor de Rgd in de loop van 2006 wanneer de eerste (7,5-jaars-)contracten aflopen. Naar verwachting zullen contracten niet verlengd worden.

Huisvesting: kleine projecten ministeries

Onder deze post zijn de opbrengsten opgenomen van de kleine, á fonds perdu gefinancierde, huisvestingsprojecten voor ministeries, die door de Rgd zijn uitgevoerd.

Huisvesting: egalisatie

De RMR 2003 heeft als uitgangspunt een (afgezien van de toegepaste indexering) constante huurprijs over de contractperiode. De jaarlijkse opbrengst uit hoofde van de gebruiksvergoedingen kent derhalve een constante reeks, terwijl de kosten van rente en afschrijving variëren over de jaren. Het verschil tussen deze baten en lasten wordt jaarlijks op contractniveau geëgaliseerd. In de balans wordt dit tot uitdrukking gebracht in een langlopende vordering op de gebruikers van de objecten onder de post egalisatierekening.

Voor de berekening van de egalisatie is alleen rekening gehouden met de huidige contracten. De samenstelling van de verschillende kostencomponenten in de gebruiksvergoedingen voor nog op te leveren onderhanden werk is immers nog niet bekend.

Adviezen

Gebruikers van rijkshuisvesting kunnen de Rgd verzoeken om niet-huisvestingsgebonden adviezen te leveren. Huisvestingsgebonden adviezen daarentegen worden geactiveerd bij de materiële vaste activa.

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement heeft betrekking op de inputfinanciering buiten de huur-verhuurrelatie. Hieronder vallen onder andere de posten huisvesting voor het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken, het beheer van monumenten met een erfgoedfunctie, de functionele kosten van het Koninklijk Huis en de beleidstaken van de Rgd. Voor de dekking van de inputfinanciering wordt zorggedragen door het moederdepartement vanuit diverse beleidsartikelen. De opbrengsten van inputfinanciering buiten de huurverhuurrelatie zijn begroot als uitgaven bij de Rgd-instrumenten op de beleidsartikelen 3, 6 en 15 (exclusief de beschikbare middelen voor correcties van de huisvestingsbudgetten van de ministeries) en artikel 14.

Tabel 10. Opbrengst moederdepartement (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Opbrengst artikel 34 0894 0083 5432 7722 3262 2002 200
Opbrengst artikel 613 26418 14817 72818 10618 10618 10618 106
Opbrengst artikel 1455 88073 29354 07065 02550 42623 38415 640
Opbrengst artikel 155 7973 2042 5172 5172 5172 5172 517
Vordering op VROM7 756      
Opbrengst totaal86 78698 57177 85888 42073 37546 20738 463

Opbrengst derden

De Rgd heeft onder meer als taak de zorg voor de huisvesting van organisaties op het niveau van de centrale overheid, die (vrijwel) geheel bekostigd worden uit collectieve middelen. Indien organisaties die binnen deze definities passen de Rgd daarom verzoeken, kan de Rgd de zorg voor de huisvesting op zich nemen. De voornaamste opbrengst is de huur die via Domeinen ontvangen wordt. Daarnaast is er sprake van opbrengsten van geleverde services (zeer incidenteel) en adviezen en van een aantal bijzondere objecten (onder andere parkeergarages en grafelijke zalen).

Tabel 11. Opbrengst derden (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Huuropbrengst Domeinen8 7768 8398 1697 5326 9276 3525 806
Bijzondere objecten4 5744 5744 5744 5744 5744 5744 574
Services2000000
Adviezen591561532505479455432
Opbrengst totaal13 94313 97413 27512 61111 98011 38110 812

Rentebaten

De Rgd kent rentebaten als gevolg van positieve saldi op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (dagrente) en op de depositorekeningen Rijkshoofdboekhouding (rentepercentage voor 1 jaar gelijk aan leenfaciliteit).

4.5.2.3. Toelichting bij opbouw Lasten

Huisvesting: apparaatskosten

De dekking van de bruto apparaatskosten is opgebouwd uit enerzijds dekking die direct toegerekend kan worden aan de (deel)producten huisvestingsprojecten, services, adviezen en beleid («verwerkt als productkosten») en anderzijds de dekking die gegenereerd wordt uit de opslag in de gebruiksvergoeding («netto apparaatskosten»).

In de kostenzijde zijn er verschillen tussen de realisatie 2003 en de begroting 2004–2009 als gevolg van een gewijzigde rubricering in de materiële kosten vanaf 2004. In de dekkingskant («verwerkt als productkosten») is sprake van een structurele verlaging als gevolg van vraagafname.

Tabel 12. Apparaatskosten (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Bruto kosten Personeel79 16170 06066 79965 07362 51161 71260 276
Bruto kosten Materieel24 94037 46234 45234 55235 07735 50235 927
Totaal Bruto Apparaatskosten104 101107 522101 25199 62597 58897 21496 203
Verwerkt als productkosten60 23447 88538 95737 58035 17533 23631 782
Apparaatskosten (netto)43 86759 63762 29462 04562 41363 97864 421

Op basis van de geplande investeringsbedragen, zoals die in deze begroting zijn opgenomen, is in bovenstaande tabel bij de post «Verwerkt als productkosten» de onderstaande reeks te activeren advies- en architecten- (A&A) en ontwikkelingskosten opgenomen.

Tabel 13. Te activeren advies en architectenkosten (A&A) en te activeren ontwikkelingskosten (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Te activeren A&A-kosten1 6432 0002 0002 0002 0002 0002 000
Te activeren ontwikkelingskosten28 79830 00026 00025 00023 50023 00022 000
Totaal30 44132 00028 00027 00025 50025 00024 000

Een deel van de apparaatskosten van de Rgd wordt gevormd door de kosten van eigen huisvesting en de afdrachten aan VROM voor gemeenschappelijke diensten. Deze kosten worden gemaakt voor alle producten van de Rgd. De huisvestingslasten zijn jaarlijks met 2% geïndexeerd.

Tabel 14. Eigen huisvestingskosten Rgd en kosten gemeenschappelijke diensten VROM (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Huisvestingskosten Rgd6 7407 1007 3007 1007 3007 4007 500
Afdrachten aan VROM8 2309 80010 60010 80011 00011 20011 400
Totaal14 97016 90017 90017 90018 30018 60018 900

Huisvesting: huren vanuit de markt

Deze post bevat de door de Rgd aan de markt te betalen huren. Zowel voor de rijkshuisvesting binnen het huur-verhuurstelsel als voor de rijkshuisvesting buiten het huur-verhuurstelsel worden (delen van) objecten op de markt gehuurd.

Tabel 15. Huren vanuit de markt (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Binnen het huur-verhuurstelsel276 061281 582287 214280 526277 318278 272279 335
Buiten het huur-verhuurstelsel1 2442 4492 3242 3742 174809824
Totaal277 305284 031289 538282 900279 492279 081280 159

Huisvesting: rentelasten

De rentelasten zijn geraamd op basis van de afgesloten en nog af te sluiten leenconvenanten met het Ministerie van Financiën.

Huisvesting: afschrijvingen

De afschrijvingskosten betreffen de afschrijvingen op gebouwen en inbouwpakketten. De afschrijvingstermijn op deze componenten kan varieren van 15 jaar op inbouwpakketten tot 60 jaar op het casco.

Huisvesting: dagelijks beheer

De kosten van dagelijks beheer hebben betrekking op regelmatig terugkerende vaste werkzaamheden (contractonderhoud en wettelijk verplichte keuringen) en storingsonderhoud. Deze activiteiten worden uitgevoerd voor zowel objecten binnen het huur-verhuurstelsel als voor objecten buiten huur-verhuurstelsel. De kosten opgenomen onder deze post kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 16. Dagelijks beheer (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Binnen huur-verhuurstelsel40 17747 20449 69550 28450 33351 13651 136
Bijzondere objecten binnen huurverhuurstelsel2 3872 2922 2002 1122 0281 9471 869
Buiten huur-verhuurstelsel6 0487 1288 0854 9374 2704 2704 270
Beheer monumenten10 24612 96913 00013 37813 37813 37813 378
Asbest buiten huur-verhuurstelsel2 1851 6249090000
Paleizen9 5828 56811 98433 70331 8679 0204 985
Functionele kosten Koninklijk Huis8 1668 4227 6037 6037 6035 5615 561
Totaal78 79188 20793 476112 017109 47985 31281 199

Huisvesting: Mutaties voorzieningen

De volgende dotaties aan voorzieningen zijn in de ramingen verwerkt:

• Dotatie aan de voorziening boekwaarderisico's, asbest en bodemverontreiniging: ter dekking van de risico's die kunnen ontstaan bij afstoot en bij risico's op het gebied van bodemverontreiniging. De voorziening boekwaarderisico's, asbest en bodemverontreiniging kent een tijdshorizon van vijf jaar.

• Dotatie aan de voorziening planmatig onderhoud: voor planmatig onderhoud worden jaarlijks de ontvangen opslagen planmatig onderhoud uit de gebruiksvergoedingen gedoteerd. Daarnaast is er in 2004 en 2005 een extra dotatie aan de voorziening geraamd van € 20 mln vanwege de te verwachten uitbreidingen van de lijst van zaken die ten laste van de voorziening planmatig onderhoud worden vervangen.

• Dotatie aan de voorziening leegstand: ter dekking van de kosten van leegstand worden jaarlijks de opslagen leegstand uit de ontvangen gebruiksvergoedingen aan de voorziening leegstand gedoteerd.

• Dotaties aan de overige voorzieningen: betreft verlieslatende contracten, geschillen en rechtsgedingen, wachtgelden en dubieuze debiteuren.

Tabel 17. Mutaties voorzieningen (bedragen in € 1 000)
 2003*200420052006200720082009
Boekwaarderisico, asbest- en bodemverontreiniging13 02510 00015 00010 00010 00010 00010 000
Planmatig onderhoud44 96667 52270 03050 62350 67351 48151 481
Leegstand17 22618 20519 16619 39319 41219 72119 721
Overige voorzieningen– 26 7305 0005 0005 0005 0005 0005 000
Totaal48 487100 727109 19685 01685 08586 20286 202

* De mutaties in de voorzieningen betreffen uitsluitend dotaties met uitzondering van het realisatiejaar 2003. In dit jaar zijn bij de voorzieningen boekwaarderisico's en de overige voorzieningen de dotaties gesaldeerd opgenomen. De vrijval bedroeg in 2003 respectievelijk € 53,070 mln en € 31 807 mln.

Huisvesting: belastingen en heffingen

Deze post betreft het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting (OZB) over de voorraad onroerend goed.

Huisvesting: Investeringen buiten gebruiksvergoedingen

Onder deze post zijn investeringen opgenomen die niet leiden tot een (aanpassing van) gebruiksvergoeding. Het betreft hier kleine projecten voor ministeries, investeringen ten behoeve van klanten buiten het huur-verhuurstelsel en investeringen gefinancierd uit het programma Energiebesparing Rijkshuisvesting.

Kleine projecten voor ministeries betreffen de integrale kosten van de door de Rgd uitgevoerde kleine, á fonds perdu gefinancierde, projecten voor ministeries. Het betreft hier (ver)bouwactiviteiten van relatief geringe financiële omvang. Naar verwachting zal vooral dit type projecten sterk teruglopen door bezuinigingen op huisvestingsbudgetten.

Investeringen voor klanten buiten het huur-verhuurstelsel en het energiebesparingsprogramma rijkshuisvesting worden inputgefinancierd.

Tabel 18. Investeringen buiten gebruiksvergoedingen (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Kleine projecten voor ministeries217 516120 00080 00050 00030 00030 00030 000
Investeringenbuiten huur-verhuur33 83145 06123 16516 4084 5123 7240
EnergiebesparingRijkshuisvesting2 3571 3141 54377232600
Totaal253 704166 375104 70867 18034 83833 72430 000

Services

Deze post betreft de integrale kosten voor werkzaamheden, die volgens de Regeling Taakverdeling Beheer (RTB) tot de taak van de afnemer worden gerekend. Een deel van de kosten bestaat uit de opbouw van een vervangingsverplichting die de Rgd heeft jegens een aantal klanten voor de vervanging van gebruikersinstallaties. Tevens worden onder deze post de kosten van het product facility-management verantwoord.

Adviezen

Onder deze post zijn de integrale kosten van niet-projectgebonden adviezen opgenomen. Deze kosten betreffen zowel de interne als externe kosten.

Beleid

Onder deze post zijn opgenomen de door het moederdepartement gefinancierde kosten voor beleid.

Tabel 19. Beleid (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Onderzoek1 186770590590590590590
Duurzaam bouwen48129000000
Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw1 4721 9531 7051 7051 7051 9051 905
Architectuurbeleid4 2614 8604 4334 4334 4334 4334 433
Diverse apparaatskosten beleid6 4433 2042 5172 5172 5172 5172 517
Totaal13 84311 0779 2459 2459 2459 4459 445

4.5.3. Begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten

De staat van kapitaaluitgaven en -ontvangsten geeft aan welke kapitaaluitgaven in de begrotingsjaren worden verwerkt en op welke wijze deze kapitaaluitgaven worden gefinancierd.

Tabel 20. Staat van kapitaaluitgaven en -ontvangsten (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
kapitaaluitgaven       
Investering490 866514 000500 000500 000439 000238 000169 000
Aflossing leningen162 290181 488211 678237 096227 785254 812270 955
afdracht surplus agentschapsvermogen23 86355 1456 9160000
Totaal677 019750 633718 594737 096666 785537 812439 955
kapitaalontvangsten       
Afstoot12 52410 00010 00010 00010 00010 00010 000
leenfaciliteit474 436514 000500 000500 000439 000283 000169 000
Totaal486 960524 000510 000510 000449 000293 000179 000

4.5.4. Kasstroomoverzicht 2005 en meerjarenraming

Het kasstroomoverzicht geeft aan hoeveel kasmiddelen in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en op welke wijze gebruik is gemaakt van deze middelen. Aan de hand van het kasstroomoverzicht worden de kapitaaluitgaven en -ontvangsten toegelicht. In dit model vormen de posten 3a, 4a en 4b de kapitaaluitgaven, terwijl de posten 3b en 4c de kapitaalontvangsten vormen.

Tabel 21: Kasstroomoverzicht (bedragen in € 1 000)
 2003200420052006200720082009
1.Begin RIC 1 januari204 449222 579172 100149 330122 043102 19967 552
        
2.Operationele kasstroom208 189176 154185 824199 809197 941210 165218 641
        
3a.investeringen– 490 866– 514 000– 500 000– 500 000– 439 000– 283 000– 169 000
3b.desinvesteringen12 52410 00010 00010 00010 00010 00010 000
3.Investeringskasstroom– 478 342– 504 000– 490 000– 490 000– 429 000– 273 000– 159 000
        
4a.afdracht– 23 863– 55 145– 6 9160000
4b.aflossing– 162 290– 181 488– 211 678– 237 096– 227 785– 254 812– 270 955
4c.beroep474 436514 000500 000500 000439 000283 000169 000
4.financieringskasstroom288 283277 367281 406262 904211 21528 188– 101 955
        
5.Eind RIC 31 december222 579172 100149 330122 043102 19967 55225 238

Toelichting op het kasstroomoverzicht:

ad 3a, 4c.

De investeringen en het beroep op de leenfaciliteit zijn gebaseerd op reeds afgesloten voorlopige leenconvenanten, waarin projecten zijn opgenomen waarvoor reeds opdrachten zijn verstrekt, aangevuld met een raming van al bekende nieuwe urgente huisvestingsprojecten. Toekomstige nieuwe huisvestingsprojecten zullen naar verwachting leiden tot een opwaardse bijstelling van deze raming in met name latere jaren.

ad 3b.

De raming van de post boekwaarde desinvesteringen is gebaseerd op de veronderstelling dat zich geen boekwinsten of -verliezen zullen voordoen op de af te stoten panden.

ad 4a.

De afdracht aan het moederdepartement betreft de afdracht van eigen vermogen, indien het maximaal toegestane agentschapsvermogen wordt overschreden. Voor een toelichting wordt verwezen naar het overzicht vermogensontwikkeling in § 4.5.2

ad 4b.

De raming van aflossingen en rentebetalingen is gebaseerd op de uitgangspunten leenfaciliteit die in het mantelconvenant Rgd en Ministerie van Financiën d.d. 5 december 2000 zijn afgesproken tussen de ministeries van VROM en Financiën.

ad 5.

De verwachting is dat de liquiditeiten in de loop van de komende jaren sterk zullen afnemen. Dit wordt veroorzaakt door de verwachting dat de onttrekkingen aan de voorzieningen de komende jaren structureel hoger zullen zijn dan de dotaties aan de voorzieningen. In 2003 werd dit nog gecompenseerd door het positieve resultaat. Hierover wordt echter in 2004 afgedragen, zodat dit compenserende effect zich maar kort voordoet.

5. Bijlage 1. Verdiepingsbijlage

Artikel 01. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in €1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 74 83874 78376 16173 08771 657 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 8 8653 4083 4603 064684 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Naar art 16.49.04 Korting budgetten RPB – 402– 402– 402– 879– 879 
b.Uitkering loonbijstelling 2004 669     
Stand ontwerpbegroting 200576 78283 97077 78979 21975 27271 46271 462
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 75 27276 20770 52667 18773 657 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 3 0763 4113 4953 064684 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Naar art 16.49.04 Korting budgetten RPB – 402– 402– 402– 879– 879 
b.Uitkering loonbijstelling 2004 669     
Stand ontwerpbegroting 200579 36478 61579 21673 61969 37273 46272 962
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 = Stand ontwerpbegroting 20051 803000000

Artikel 02. Betaalbaarheid van het wonen

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 1 724 7211 700 2291 714 0061 768 3521 846 414 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 17 069– 10 219– 11 594– 72 880– 146 406 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Afschaffen OZB  15 00030 00030 00030 000 
b.Aanpassing door CEP-raming  – 1 700– 4 700– 8 400– 13 700 
c.Eenmalige verhoging boven minimale normhuren   – 20 000   
d.Bijstelling aanpassing huurgrenzen  – 2 000– 3 000– 3 000– 4 000 
e.Programmakosten AWIR   187 000255 000249 000 
f.Effect programmakosten AWIR (vrijval vangnetregeling)   – 31 836– 32 000– 30 400 
g.Overdracht uitvoeringskosten HS aan BD ivm harmonisatie   – 31 548– 31 494– 31 457 
h.Inverdieneffect huurbeleid  – 20 000– 40 000– 40 000– 50 000 
i.Naar 7.20.11Compensatie AP vuurwerk   – 3 100– 3 100– 2 400 
j.Naar 4.99.81tbv uitvoering beleidsprioriteiten  – 1 800– 1 800– 1 800– 1 800 
k.Naar 2.99.83 tbv transitiekosten HS  – 2 000    
l.Naar 02.99.83 voor tekort HS uitvoering  – 2 000    
m.Van 2.03.01 tbv transitiekosten HS  2 000    
n.Van 2.03.01 voor tekort HS uitvoering  2 000    
o.Uitkering loonbijstelling 2004 329     
p.Overige mutaties  5 8004 9004 9004 200 
Stand ontwerpbegroting 20051 860 3581 742 1191 685 3101 788 3281 865 5781 849 4511 867 651
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 1 719 6611 708 6631 736 9801 800 6001 876 669 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 9 446– 18 019– 20 794– 83 280– 158 506 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Afschaffen OZB  15 00030 00030 00030 000 
b.Aanpassing door CEP-raming  – 1 700– 4 700– 8 400– 13 700 
c.Eenmalige verhoging boven minimale normhuren   – 20 000   
d.Bijstelling aanpassing huurgrenzen  – 2 000– 3 000– 3 000– 4 000 
e.Programmakosten AWIR   187 000255 000249 000 
f.Effect programmakosten AWIR (vrijval vangnetregeling)   – 31 836– 32 000– 30 400 
g.Overdracht uitvoeringskosten HS aan BD ivm harmonisatie   – 29 048– 31 494– 31 457 
h.Inverdieneffect huurbeleid  – 20 000– 40 000– 40 000– 50 000 
i.Naar 7.20.11 Compensatie AP vuurwerk   – 3 100– 3 100– 2 400 
j.Naar 4.99.81 tbv uitvoering beleidsprioriteiten  – 1 800– 1 800– 1 800– 1 800 
k.Naar 2.99.83 tbv transitiekosten HS  – 2 000    
l.Naar 02.99.83 voor tekort HS uitvoering  – 2 000    
m.Van 2.03.01 tbv transitiekosten HS  2 000    
n.Van 2.03.01 voor tekort HS uitvoering  2 000    
o.Uitkering loonbijstelling 2004 329     
p.Overige mutaties  5 8004 9004 9004 200 
Stand ontwerpbegroting 20051 880 2801 729 4361 685 9441 804 6021 887 4261 867 6061 890 306

Toelichting:

ad a. Afschaffen OZB

In de begroting 2003 zijn de (veronderstelde) effecten op de huursubsidie-uitgaven van de afschaffing van de OZB in minder gebracht op de huursubsidieraming. Deze maatregel is voor alsnog ingetrokken. Derhalve wordt de in de begroting 2003 verwerkte mutatie teruggedraaid.

ad c. Eénmalige verhoging bovenminimale normhuren

De verlaging van de raming in 2006 met € 20 mln betreft een correctie van de in de 1e suppletore begroting 2004 verwerkte meerjarige effecten van het aanpassen van de normhuren voor bovenminimale inkomens. De mutatie houdt verband met de dekking van de extra huursubsidie-uitgaven als gevolg van de voor de huursubsidieontvanger gunstige invulling van de zogeheten «kan»-bepaling voor het subsidietijdvak 2004–2005.

ad d. Bijstelling aanpassing huurgrenzen

Aangezien in de huursubsidieraming de verwachte huurprijsontwikkeling voor het tijdvak 2004–2005 naar beneden is bijgesteld, worden de huursubsidiegrenzen voor dit tijdvak aangepast met 2,8% in plaats van (de in de begroting 2004 geraamde) 3,1%. Deze aanpassing leidt tot een geringe verlaging van de raming van de huursubsidie-uitgaven.

ad e. Door de harmonisatie van de inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) komen er wijzigingen in de huursubsidieuitgaven o.a. doordat de uitvoering per 1 januari 2006 plaatsvindt met geschatte inkomens in plaats van inkomens van t-1.

ad f. Door de inwerkingtreding van de AWIR op de huursubsidie vervalt de vangnetregeling.

ad g. De uitvoering van de huursubsidie gaat per 1 januari 2006 over naar de Dienst Toeslagen/Belastingdienst. De mutatie betreft de apparaatskosten die hiervoor overgaan naar het Ministerie van Financiën.

ad h. Door over te gaan op een andere inflatiesystematiek bij de huursubsidie (van vijfjaarsgemiddelde inflatie naar inflatie t-1) vallen de huursubsidieuitgaven lager uit.

ad i t/m n. Overboeking naar 4.99.81 t.b.v. beleidsprioriteiten en naar 2.99.83 tbv transitiekosten Huursubsidie en t.b.v. het tekort uitvoering Huursubsidie.

In aansluiting op de in de 1e suppletore begroting 2004 verwerkte mutaties wordt ook voor 2005 een deel van de overschotten bij de huursubsidieraming ingezet voor de uitvoering van de huursubsidie en de kosten van de transitie naar de Belastingdienst. Tevens wordt met ingang van 2005 structureel € 1,8 mln per jaar overgeboekt naar artikel 4 ten behoeve van de uitvoering van beleidsprioriteiten op het gebied van woningbouw en herstructurering.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 53 13137 14029 54124 53523 636 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 63 30054 50049 00047 50047 200 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Effect ontvangsten a.g.v. AWIR    104 000187 000 
Stand ontwerpbegroting 200585 761116 43191 64078 541176 035257 836270 839

Artikel 03. Duurzame woningen en gebouwen

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 208 270194 840185 111179 680174 414 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 78 0687 422– 609– 11 123– 7 082 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Herverdeling taakstelling doelmatig aanbesteden bouw 276276276276276 
b.Kas en verpl. Schuif EPR 2004 budget van 2004 naar 2006 – 3 500 3 500   
c.Dekking extra tekort EPR2003 50 000     
d.Uitkering loonbijstelling 2004 47     
Stand ontwerpbegroting 2005280 686333 161202 538188 278168 833167 608167 609
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 40 90544 50836 11532 64428 059 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 97 0607 759– 14 430– 14 216– 9 795 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Herverdeling taakstelling doelmatig aanbesteden bouw 276276276276276 
b.Kas en verpl. Schuif EPR 2004 budget van 2004 naar '06 – 3 500 3 500   
c.Dekking extra tekort EPR2003 50 000     
d.Uitkering loonbijstelling 2004 47     
Stand ontwerpbegroting 2005111 005184 78852 54325 46118 70418 54018 540

Toelichting:

ad b. Kas en verplichtingenschuif EPR 2004 budget naar 2006

Omdat een eventuele nieuwe EPR-regeling nog moet worden uitgewerkt en niet in 2004 in werking zal treden wordt dit budget voorlopig doorgeschoven naar 2006.

ad c. Dekking extra tekort EPR 2003

Dit betreft extra benodigde dekking voor de uitvoering van de EPR 2003. Dit wordt gecompenseerd uit een meevaller uit 2009 (zie artikel 4 en 16).

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 = Stand ontwerpbegroting 20051 782000000

Artikel 04. Fysieke Stedelijke Vernieuwing

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 679 268497 980407 476404 421403 136 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 21 42326 23825 09320 26813 306 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Herverdeling taakstelling doelmatig aanbesteden bouw – 276– 276– 276– 276– 276 
b.Kasschuif voor dekking extra tekort EPR2003 – 50 000     
c.Kas en verplichtingenschuif ISV naar 2004 15 000 – 10 000– 5 000  
d.Uitkering loonbijstelling 2004 53     
e.Intertemporele compensatie ISV  – 125 000 35 00030 000 
g.Overige mutaties  1 8001 8001 8001 800 
Stand ontwerpbegroting 2005455 149622 622400 742424 093456 213447 966491 886
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 122 602367 788372 972396 609399 960 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 756 518– 149 517– 119 506– 117 075– 119 025 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Herverdeling taakstelling doelmatig aanbesteden bouw – 5 434– 22 111    
c.Kas en verplichtingenschuif ISV naar 2004 15 000– 15 000    
d.Uitkering loonbijstelling 2004 53     
f.Aanpassen verplichtingenmoment ISV2  1 060 018– 247 523– 273 601– 275 009 
g.Overige mutaties  – 4 2801 8001 8001 800 
Stand ontwerpbegroting 200556 843888 7391 236 8987 7437 7337 7267 726

Toelichting:

ad b. Kasschuif ten behoeve van EPR 2003

Dit betreft een kasschuif ten behoeve van EPR 2003 (zie artikel 3 en 16).

ad c. Kas en verplichtingenschuif ISV naar 2004

Dit betreft een kasschuif ten behoeve van het specifieke beeld (zie artikel 16).

ad e. Intertemporele compensatie ISV

Dit betreft een intertemporele compensatie ten behoeve van het generale beeld.

ad d. en f. Aanpassen verplichtingenmoment ISV 2

De aanpassing van de verplichtingenraming voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing wordt veroorzaakt doordat het moment van het aangaan van verplichtingen voor het tweede investeringstijdvak stedelijke vernieuwing in januari 2005 ligt. Het tweede tijdvak loopt over de periode 2005 tot en met 2009. In de oorspronkelijke raming was nog opgenomen dat jaarlijks een verplichting zou worden vastgelegd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 1 5622 671000 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 1 143     
Stand ontwerpbegroting 20052 0682 7052 6710000

Artikel 05. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 39 36357 96754 58246 43437 979 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 5 071– 31 649– 36 583– 31 725– 24 472 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uitkering loonbijstelling 2004 7     
Stand ontwerpbegroting 200545 52134 29926 31817 99914 70913 50713 407
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 18 34523 22623 29625 68525 679 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 17 153– 21 983– 22 085– 24 476– 24 472 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uitkering loonbijstelling 2004 7     
Stand ontwerpbegroting 200529 3141 1991 2431 2111 2091 2071 207
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 = Stand ontwerpbegroting 20052 887000000

Artikel 06. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 33 48931 15731 13929 51929 383 
Mutatie Amendement (Hoftra, Mastwijk, Krst. II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 67) – 1 710– 1 710– 1 710– 1 710– 1 710 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 5 5062582314 249– 247 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.OnderhoudMonumenten met Erfgoedfunctie  2 6002 6002 6002 600 
b.Uitkering loonbijstelling 2004 65     
Stand ontwerpbegroting 200535 37237 35032 30532 26034 65830 02625 576
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 32 16030 88130 16729 48929 391 
Mutatie Amendement (Hoftra, Mastwijk, Krst. II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 67) – 1 710– 1 710– 1 710– 1 710– 1 710 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 28 4242582314 249– 247 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.OnderhoudMonumenten met Erfgoedfunctie  2 6002 6002 6002 600 
b.Uitkering loonbijstelling 2004 65     
Stand ontwerpbegroting 200596 68958 93932 02931 28834 62830 03425 534

Toelichting:

ad a. Onderhoud monumenten met erfgoed functie

Voor de monumenten in rijksbezit, die vrijwel zonder uitzondering objecten zijn van buitengewoon (inter)nationaal cultuurhistorisch belang, zijn structureel aanvullende middelen nodig om deze objecten te kunnen behouden. Gestructureerd onderhoud en het functioneel geschikt houden voor een gebruiker, vormen de beste garantie voor een goede instandhouding van deze monumenten. Uitgangspunt voor beide activiteiten is dat de cultuurhistorische waarde niet mag worden aangetast.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 3579 3579 3575 3575 357 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 7 082     
Stand ontwerpbegroting 200510 7897 4399 3579 3575 3575 357357

Artikel 07. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 188 409218 712220 115226 772222 807 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 34 790– 1 345– 13 074– 18 043– 20 516 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uit AP tbv programmafinanciering Externe Veiligheid 7 000     
b.Interne herschikking Milieu-instrumenten tbv AVR, handhaving, ra-schroot – 2 714– 12 709– 1 546   
c.Uit BIRK (FES fonds) voor wijziging chloortransportAKZO 25 320     
d.Uitkering loonbijstelling 2004 127     
f.Overige mutaties 615– 10 000– 6 900– 6 900– 2 600 
Stand ontwerpbegroting 2005237 317253 547194 658198 595201 829199 691202 176
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 249 491312 445326 124332 780328 815 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 22 161– 3 287– 14 274– 18 543– 21 016 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uit AP tbv programmafinanciering Externe Veiligheid 20 000     
b.Interne herschikking Milieu-instrumenten tbv AVR, handhaving, ra-schroot – 16 969     
d.Uitkering loonbijstelling 2004 127     
e.Verplichtingenschuif voor het MJP bodemsanering2005–2009 – 60 000634 000– 139 000– 145 000– 145 000 
f.Overige mutaties 615– 35 0003 1003 1002 400 
Stand ontwerpbegroting 200596 949215 425908 158175 950172 337165 199163 269

Toelichting:

ad a. De ophoging van het budget voor Externe Veiligheid vanuit de Aanvullende Post (AP) is bedoeld voor uitvoering van een programma ter verbetering van de externe veiligheid door lagere overheden. Voor 2004/2005 is € 20 mln beschikbaar. Hiervan wordt € 7 mln in 2004 toegevoegd en € 13 mln in 2005.

ad b. Met deze begrotingswijziging wordt budget overgeheveld naar artikel 12, onderdeel Subsidies Afvalstoffenbeleid om het resterende deel van de exploitatiebijdrage van AVR mogelijk te maken. Daarvoor wordt het budget voor bodemsanering verlaagd.

ad c. De Europese Commissie is akkoord gegaan met de rijksbijdrage voor beëindiging van chloortransporten door AKZO; het aandeel van BIRK in deze bijdrage wordt thans overgeboekt.

ad e. Met deze verplichtingenschuif wordt ruimte gecreëerd om in 2005 de toezeggingen te kunnen doen voor de nieuwe meerjarenprogramma's bodemsanering (2005–2009).

ad f. Dit is het saldo van enkele mutaties, waarvan de twee belangrijkste zijn een overheveling van € 35 miljoen ten laste van het budget bodemsanering naar artikel 12 voor sanering van asbesthoudende wegen en een overboeking uit de Aanvullende Post naar de VROM begroting van in totaal € 8,6 miljoen in 2006 t/m 2008 voor uitvoering van het Vuurwerkbesluit.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 00000 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 17 037     
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
c.Kasbudget BIRK tbv AKZO deal (FES) 25 320     
Stand ontwerpbegroting 200548 31042 35700000

Artikel 08. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 11 02112 27811 44410 2757 728 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 584– 2 0058 2962 1962 198 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uitkering loonbijstelling 2004 21     
Stand ontwerpbegroting 200515 78410 45810 27319 74012 4719 9267 726
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 9 92710 80110 2309 8117 264 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 584– 2 0058 2962 1962 198 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uitkering loonbijstelling 2004 21     
Stand ontwerpbegroting 200514 6069 3648 79618 52612 0079 4627 262
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 00000 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 400 10 3002 2002 200 
Stand ontwerpbegroting 20053 062400010 3002 2002 2000

Artikel 09. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 7 5078 0239 2819 9131 471 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 1 815– 300– 1 8001 2001 200 
Nieuwe mutaties:       
Beleidsmatige mutaties:       
a.Uitkering loonbijstelling 2004 13     
Stand ontwerpbegroting 20053 6075 7057 7237 48111 1132 6711 171
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (bedragen in € 1000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004 11 4698 2006 1341 5121 471 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 3 315– 300