Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

A.Artikelsgewijze toelichting bij de wetsartikelen2
   
B.Begrotingstoelichting3
   
 Lijst met afkortingen203
 Trefwoordenregister206

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2005 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2005. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2005.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2005 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Algemene Inspectiedienst, Dienst Landelijk Gebied, Dienst Regelingen, Plantenziektenkundige Dienst en Voedsel en Waren Autoriteit voor het jaar 2005 vastgesteld. Gezien eerdere overleggen met de Tweede Kamer is, lopende de voorhangprocedure, de Algemene Inspectiedienst reeds als nieuwe baten-lastendienst in de LNV-begroting opgenomen. Voor de Voedsel en Waren Autoriteit en de Dienst Regelingen geldt dat zij per 1 januari 2005 nog de status van baten-lastendienst in oprichting kennen.

De in de begroting opgenomen baten-lastendiensten worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

B. BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgaveblz.
   
Leeswijzer4
   
Beleidsagenda7
   
 1. Hoofdlijnen van het beleid in 20057
 2. Financieel kader voor 200518
   
01Versterking landelijk gebied21
02Realisatie van de ecologische hoofdstructuur (verwerving en inrichting)39
03Realisatie van de ecologische hoofdstructuur (Beheer)51
04Economisch perspectiefvolle agroketens57
05Bevorderen duurzame productie69
06Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid83
07Kennisontwikkelingen innovatie92
08Kennisvoorziening102
09Kennisverspreiding108
10Nominaal en onvoorzien118
11Algemeen119
   
Bedrijfsvoeringsparagraaf123
Algemene Inspectiedienst126
Dienst Landelijk Gebied132
Dienst Regelingen138
Plantenziektenkundige Dienst144
Voedsel en Waren Autoriteit(VWA)149
Verdiepingsbijlage167
Bijlage moties en toezeggingen186
Bijlage ZBO's en RWT's194
Bijlage Europese geldstromen195
Lijst met afkortingen203
Trefwoordenregister206

LEESWIJZER

Met het Beleidsprogramma LNV 2004–2007 heb ik vorig jaar in de begrotingstoelichting aangegeven hoe het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet wordt doorvertaald naar het LNV-beleid.

In het beleidsprogramma is aangegeven dat de kern van de beleidsopgave luidt:

het realiseren van een duurzame landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een hoogwaardig voedselaanbod op een samenhangende wijze combineren met de wensen van burgers op het gebied van wonen, werken en vrije tijd.

Met de verwezenlijking ervan is een voortvarende start gemaakt. Hoever het daarmee staat, wat er nog te doen staat, welke rollen en verantwoordelijkheden aan de orde zijn voor LNV, andere overheden en maatschappelijke groeperingen, welke middelen en instrumenten ingezet worden komt aan de orde in dit begrotingshoofdstuk.

In de Beleidsagenda gaat het om voortgang, vorderingen en verdere stappen bij de beleidsprioriteiten. In de Beleidsartikelen wordt verder toegespitst aangegeven wat LNV wil bereiken, wat het daarvoor gaat doen en wat dat mag kosten.

Mede in het licht van de rijksbrede VBTB-evaluatie is ten opzichte van vorige begrotingen vooralsnog afgezien van grote wijzigingen binnen en tussen de beleidsartikelen. De voorbereidingen daartoe zijn overigens inmiddels zover gevorderd dat ik verwacht later dit najaar als opmaat naar 2006 een voorbeeldbegroting te kunnen presenteren.

De memorie van toelichting van de LNV-begroting 2005 kent de volgende indeling:

– de beleidsagenda

– de beleidsartikelen (1 t/m 9)

– de niet-beleidsartikelen (10 en 11)

– de paragraaf inzake bedrijfsvoering

– de paragraaf inzake baten-lastendiensten

– de verdiepingsbijlage

– de bijlage moties en toezeggingen

– de bijlage inzake ZBO's en RWT's

– de bijlage Europese geldstromen

De bijlage Europese geldstromen verschaft, voor zover relevant voor het ministerie van LNV, inzicht in de vertaling van het Europese beleid in nationaal beleid, onze nationale inzet binnen de Europese Unie en de Europese geldstromen die buiten het nationale begrotingsverband lopen. Tot slot is achter de memorie van toelichting een trefwoordenregister, een lijst met afkortingen en het organogram van het ministerie van LNV opgenomen.

Deze leeswijzer vermeldt verder een aantal aandachtspunten van algemene aard.

Baten-lastendiensten

Met ingang van 1 januari 2005 zullen nagenoeg alle uitvoerende taken, ook die op het gebied van de handhaving, binnen LNV belegd zijn in baten-lastendiensten. Daarop inspelend en omdat in het kader van VBTB uitvoeringskosten in beginsel toe te rekenen zijn aan (operationele) beleidsdoelstellingen, heeft in de LNV-begroting voor 2005 een herallocatie van de middelen voor uitvoering plaatsgevonden. Deze zijn volledig in de beleidsartikelen (onder apparaatsuitgaven) opgenomen als «bijdrage aan baten-lastendienst» en gebaseerd op de inzet per dienst per beleidsartikel. Bij de betreffende baten-lastendienst komen deze bijdragen gecumuleerd terug als «bijdrage moederdepartement».

Evaluatieprogrammering

Onder elk beleidsartikel is een overzicht opgenomen met de programmering van evaluatieonderzoek ex post van 2002 tot en met 2009. Hiermee wordt een zo compleet mogelijk beeld gegeven van afgeronde, lopende en geplande onderzoeken per operationele doelstelling.

Overzichtsconstructies

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een aparte budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Zo wordt inzicht verschaft in de belangrijkste uitgaven die Nederland jaarlijks doet in het kader van internationale samenwerking. Belangrijke uitgangspunten van de HGIS zijn het bevorderen van samenwerking en afstemming tussen de ministeries op het gebied van buitenlands beleid. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor wat betreft het ministerie van LNV komen de uitgaven uit hoofde van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland (inclusief de twee centra voor training en technologieoverdracht) en de contributie aan de Food and Agricultural Organisation (FAO) ten laste van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden in beleidsartikel 11 «Algemeen» nader toegelicht.

Het ministerie van LNV draagt tevens de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor internationale natuurprojecten die voortvloeien uit internationale verdragen. Het betreft projecten die worden gefinancierd uit middelen die op de begroting van LNV staan en die onderdeel uitmaken van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden nader toegelicht in Beleidsartikel 1 onder de operationele doelstelling «Internationaal natuurlijk».

In de begroting 2005 is tevens een overzichtsconstructie «Milieu» opgenomen. Deze overzichtsconstructie geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2005 tot en met 2009 voor het onderwerp Milieu. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van VROM. De hiermee gemoeide LNV-uitgaven hebben betrekking op beleidsartikel 1 «Versterking landelijk gebied», beleidsartikel 4 «Economisch perspectiefvolle agroketens» en beleidsartikel 9 «Kennisverspreiding».

Fiscale instrumenten

Het beleidsinstrumentarium dat LNV inzet of ter beschikking staat om zijn doelstellingen te realiseren bestaat naast de instrumenten, die de LNV-begroting belasten, ook uit fiscale instrumenten. Deze fiscale instrumenten worden in de memorie van toelichting van deze begroting, voor zover ze direct betrekking hebben op een beleidsartikel, benoemd onder de beleidsinstrumenten bij de operationele doelstellingen van dat beleidsartikel. Er zijn ook fiscale instrumenten die niet direct aan een beleidsartikel zijn te koppelen, omdat ze worden ingezet ter realisering van een breder scala aan doelstellingen. Dit kunnen maatregelen zijn die specifiek op de LNV-sector zijn gericht dan wel sectoroverstijgende maatregelen. Het gaat hier om de volgende fiscale maatregelen:

DoelgroepDirecte belastingenIndirecte belastingen
LNV-sectorLandbouwvrijstellingLandbouwregeling
   
SectoroverstijgendO.m. zelfstandigenaftrek, doorschuiving stakingswinst, bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit successiewet, aftrek speur-/ontwikkelingswerk, vervroegde afschrijving milieu-investeringen, energie- en milieu-investeringsaftrekO.m. tariefdifferentiatie accijnzen tractoren en mobiele werktuigen, vrijstelling overdrachtsbelasting bij overdracht aan de volgende generatie

De budgettaire gevolgen van de fiscale instrumenten zijn onder de noemer belastinguitgaven te vinden in bijlage 5 van de Miljoenennota 2005.

BELEIDSAGENDA

1. Hoofdlijnen van het beleid in 2005

Algemeen

Voor het ministerie van LNV ligt er de komende jaren een belangrijke opgave om te bewerkstelligen dat regelgeving verdwijnt ten gunste van meer ruimte voor initiatief voor de burger en dat directe overheidscontrole waar mogelijk wordt vervangen door toezicht op controle. Hiermee geef ik uitvoering aan het streven van het kabinet de rol en taakopvatting van de overheid waar nodig en waar mogelijk te heroverwegen. De oplossing van maatschappelijke vraagstukken moet niet altijd in de eerste plaats bij de (rijks)overheid worden gezocht, maar waar mogelijk komt het initiatief bij burgers en bedrijven, andere overheden en maatschappelijke partijen.

De heroverweging van verantwoordelijkheden tussen overheid, bedrijven, burgers en civil society is ook een essentieel onderdeel van het Programma Andere Overheid, waaraan LNV het komende jaar de nodige prioriteit zal geven. In het kader van ditzelfde programma zullen tevens zowel departementale als rijksbrede takenanalyses worden uitgevoerd om na te gaan welke taken als rijksoverheidstaken dienen te worden aangemerkt en of deze nu optimaal worden uitgevoerd. Bij alle beleidsopgaven die in deze begroting aan de orde zijn, hecht ik er daarom aan duidelijk te markeren waar de verantwoordelijkheid van het rijk begint en ophoudt en waar ik verwacht dat andere overheden, ondernemers en burgers hun rol vervullen. In Vitaal en Samen heb ik die benadering samengevat in het credo dat de (rijks)overheid niet langer moet zorgen voor, maar moet zorgen dat.

In 2003 zijn de door LNV-beleid gegenereerde administratieve lasten reeds met 8% verminderd. De regelgeving inzake kwaliteitseisen voor landbouwproducten op basis van de Landbouwkwaliteitswet zal in 2005–2006 in het kader van de vereenvoudiging van regelgeving worden aangepast. Zo zullen bovenwettelijke eisen die uitgaan boven de EU regelgeving worden geschrapt en zullen verschillende regelingen worden vereenvoudigd en gestroomlijnd. Een overzicht van het verwachte verloop in de administratieve lasten in 2005 wordt gegeven in de toelichting bij artikel 11 van deze begroting.

Door «toezicht op controle» uit te oefenen kan aan de nieuwe rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven vorm gegeven worden. Het bedrijfsleven pakt daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de normen op en schept daartoe ook controlesystemen. De overheid kan in het verlengde hiervan het directe toezicht vervangen door toezicht op deze systemen van het bedrijfsleven. Hiermee zijn wederzijds voordelen te behalen, zoals een vermindering van de lasten voor het bedrijfsleven en een meer gerichte inzet van de toezichts- en controlecapaciteit door de overheid. In 2005 zal de ontwikkeling ervan verder vormgegeven kunnen worden, waarbij ruimte aanwezig is voor maatwerk. Ik zal de ontwikkeling van de arrangementen faciliteren. Initiatieven zullen echter vanuit de sector zelf moeten komen.

Ook wanneer op 1 januari 2005 het Nederlandse voorzitterschap van de EU is afgesloten, zal de oriëntatie van LNV op «Brussel» sterk blijven. Immers voor alle beleidsvelden van mijn departement geldt dat het Europese speelveld en de Europese spelregels sterk bepalend zijn voor de (invulling van de) nationale beleidsruimte. Daarnaast zijn de WTO en de lopende WTO-onderhandelingen van invloed op de Europese en daarmee de nationale speelruimte. Met het bereiken van een tussentijds raamwerkakkoord eind juli 2004 in Genève, heeft de Doha-ronde de nodige richting gekregen. Het raamwerkakkoord bevat specifieke afspraken over de wijze waarop landbouwsteun en -protectie zullen worden afgebouwd en vormt de basis voor slotonderhandelingen over landbouwmodaliteiten. Deze moeten in december 2005 leiden tot een nieuwe WTO-landbouwovereenkomst.

Kennis en innovatie

Het wetenschaps- en kennisbeleid van mijn ministerie is gericht op het waarborgen van een hoogkwalitatieve kennisinfrastructuur voor de agrofoodsector en natuur en platteland. Met de motie Van der Ham (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 XIV, nr. 35) is de regering opgeroepen een interdepartementale kennisontwikkelingsvisie voor het volledige agrocluster te ontwikkelen. In recent overleg met bedrijfsleven, kennisinstellingen en de minister van EZ is duidelijk geworden dat er meer regie gewenst is op de kennisontwikkelingsagenda van overheid en bedrijfsleven voor het brede terrein van voeding en gezondheid. LNV zal zich ervoor inzetten dat die sterkere regie tot stand komt.

Gelijke bekostiging is en blijft het uitgangspunt van het beleid voor het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving. Met het oog op de voortgaande harmonisatie tussen het groene en het overige onderwijs, is een bekostigingsonderzoek van de AOC's gestart. Doel daarvan is onder meer na te gaan hoe de huidige situatie met betrekking tot gelijke bekostiging is, welke knelpunten zich eventueel voordoen en hoe daar oplossingen voor kunnen worden gevonden.

Fiscale aangelegenheden

Om de concurrentiepositie van Nederland te versterken en de werkgelegenheid te bevorderen verlaagt het kabinet in drie stappen het tarief van de vennootschapsbelasting van 34,5% naar 30% in 2007. Parallel hiermee zal voor zelfstandige ondernemers de zelfstandigenaftrek worden verhoogd met in totaal € 2650.

Om belemmeringen bij de bedrijfsovername te voorkomen zal per 1 januari 2005 de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in het successie- en schenkingsrecht worden verhoogd van 30% naar 50%. In de inkomstenbelasting wordt de bedrijfsoverdracht aan een mede-ondernemer/werknemer aantrekkelijker gemaakt. Hiertoe wordt de termijn van mede-ondernemerschap/werknemerschap voor de toepassing van de zogenaamde doorschuifregeling verkort van 3 jaar naar 2 jaar.

In het Hoofdlijnenakkoord is een verdere vergroening van het belastingstelsel aangekondigd. De energiebelasting zal in 2005 worden verhoogd. Deze verhoging maakt onderdeel uit van het pakket aan lastenverzwarende maatregelen waardoor financiering van de tariefverlaging vennootschapsbelasting en verhoging van de zelfstandigenaftrek mogelijk wordt gemaakt. De verhoging van de energiebelasting op (aard)gas en electriciteit wordt voor ongeveer 80% opgebracht door bedrijven. Ter compensatie wordt het budget van de milieu-investeringsaftrek met € 30 miljoen verhoogd.

Op basis van de bevindingen van een interdepartementale werkgroep zal een aantal andere vergroeningsmaatregelen worden ingevoerd. Zo wil het kabinet een uiterste inspanning doen om met ingang van 2006 biobrandstoffen, inclusief zuivere plantaardige oliën, fiscaal te stimuleren. Het kabinet staat open voor nieuwe mogelijkheden tot vergroening van het fiscale stelsel. Te onderzoeken mogelijkheden liggen onder andere op het terrein van transitie duurzame landbouw en van plattelandsontwikkeling.

Voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) wordt in 2005 € 25 miljoen uitgetrokken. In het Hoofdlijnenakkoord is voor de WBSO in totaal € 100 miljoen gereserveerd, waarvan € 50 miljoen al was ingevuld. Het restant wordt in 2006 beschikbaar gesteld. De WBSO zal inhoudelijk verbreed worden door meer werkzaamheden ten behoeve van procesinnovatie in aanmerking te laten komen. Voor zelfstandigen zal de urennorm in de WBSO worden verlaagd.

Vitale, duurzame land- en tuinbouw

Duurzaam produceren betekent niet alleen milieu- en mensvriendelijk produceren, maar zeker ook economisch duurzaam. De overheid houdt daarom rekening met de economische consequenties van haar beleid voor ondernemers, werknemers en andere maatschappelijke actoren. De onlangs door mij ingestelde Task Force Economie zal hierbij een belangrijke ondersteunende rol vervullen.

De noodzakelijke transitie naar meer duurzaamheid vraagt inspanningen die voor een deel pas op langere termijn vruchten zullen afwerpen. Het in 2004 goedgekeurde en door vele partijen gedragen BSIK-programma (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur) voor de transitie naar een duurzame landbouw betekent een extra impuls voor deze lange termijnbenadering. In 2005 zullen de eerste geïntegreerde projecten worden aangepakt.

In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet als ambitie uitgesproken 10% biologisch areaal in 2010. Op basis van de evaluatie van Een biologische markt te winnen wordt het beleid voor de komende jaren bepaald. De eindrapportage van de evaluatie zal samen met de plannen voor het beleid vanaf 2005, dit najaar naar de Kamer worden verstuurd.

Bij de andere overheidsrol die het kabinet voor ogen staat, past ook een klantvriendelijke en op dienstverlening gerichte opstelling. Terecht krijgt dit aspect momenteel rijksbreed de nodige aandacht binnen het Programma Andere Overheid. Reeds enkele jaren geleden heeft LNV samen met bedrijfsleven en andere overheden het programma CLIENT opgestart, bedoeld om bij de buitengrenscontroles informatiestromen en inspectieprocessen zo in te richten, dat de administratieve en logistieke processen bij zowel het bedrijfsleven als de overheid verbeteren. In 2004 is bovendien gestart met de analyse van mogelijke verbeteringen in processen en systemen bij de export van landbouwgoederen. Realisatie hiervan zal waarschijnlijk doorlopen tot 2006.

Herziening Gemeenschappelijke Landbouwbeleid

De Tweede Kamer is geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet de hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid in Nederland gestalte wil geven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 21501-32, nr. 73). Met name in de eerste jaren van de nieuwe ontkoppelde steunregeling zijn de uitvoeringskosten hoog. Om de risico's van een overhaaste invoering te vermijden zal de invoering van het nieuwe systeem met ingang van 1 januari 2006 geschieden.

Herziening mestbeleid

Nederland staat na de veroordeling door het Europese Hof van Justitie inzake de implementatie van de Nitraatrichtlijn voor de opgave een aan de eisen beantwoordend mestbeleid te ontwerpen en te implementeren. Met het akkoord dat op 1 juli jl. is bereikt met de Europese Commissie over de invulling van het 3e actieprogramma Nitraatrichtlijn, is er nu volstrekte duidelijkheid over de normstelling én de Europese vereisten ten aanzien van vormgeving van het nieuwe stelsel van gebruiksnormen. Met het akkoord is tevens de steun van de Commissie verkregen voor het indienen van een derogatievoorstel van 250 kgN/ha bij het nitraatcomité. De invoering van het stelsel van gebruiksnormen, inclusief een derogatie, zal plaatsvinden vanaf 1 januari 2006.

Ook in het mestbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers voor het kabinet een centraal uitgangspunt. De rol van de overheid is enerzijds kaderstellend, anderzijds wil het kabinet bijdragen aan onderzoek en innovatie en waar mogelijk ruimte bieden voor oplossingen.

Toekomst veehouderij

In het najaar van 2004 krijgt de Nationale Dialoog intensieve veehouderij een follow-up, waardoor een jaar na het afsluiten van het debat over de toekomst van de intensieve veehouderij de balans wordt opgemaakt. De activiteiten van LNV in 2005 zullen in belangrijke mate afhangen van de initiatieven die maatschappelijke actoren naar aanleiding van deze dialoog nemen.

De overheidsinzet met betrekking tot dierenwelzijn beschouw ik als een belangrijke lakmoesproef voor het realiseren van de omslag naar een beleid gericht op «zorgen dat». Fokkers, verkopers, eigenaren en maatschappelijke organisaties wil ik nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheden aanspreken. Daarbij wil ik de helpende hand bieden. Uiteraard blijft de overheid zelf handelend optreden bij excessen. Een werkconferentie in het najaar van 2004 over het welzijn van gezelschapsdieren moet aangrijpingspunten opleveren voor verdere implementatie van de nieuw in te zetten lijn.

Fytosanitair

Gezien de kwetsbaarheid van Nederland voor de insleep van ziekten en organismen die de gezondheid van planten kunnen schaden en de forse consequenties die dit voor onze productie- en handelspositie kan hebben, is per 1 januari 2004 de inzet op het fytosanitaire beleidsterrein versterkt. Daar waar internationaal voor ons land belangrijke discussies spelen, zal sterker worden ingezet op tijdige coalitievorming en zullen relevante discussies bijtijds worden aangezwengeld. Het noodzakelijke proces van het beter en efficiënter organiseren van keuringen, is in gang gezet (project Slim Fruit). In 2005 zullen de eerste verbetervoorstellen worden geïmplementeerd. Dat zal in ieder geval consequenties hebben voor de wijze waarop nu fyto- en kwaliteitskeuringen in de groenten- en fruitketen zijn georganiseerd. De versterkte inzet op het fytosanitaire beleid wordt in goed overleg met het bedrijfsleven uitgevoerd, met behoud van ieders verantwoordelijkheid.

In 2005 zal de ontwikkeling van fytosanitair beleid voor de groene ruimte worden voortgezet in overleg met relevante betrokkenen. Aandachtspunten daarbij zijn: EU-regelgeving, risico-analyses, management van risico's inclusief preventie, versterken van samenwerking.

Visserij

Het eind 2003 tot stand gekomen EU-kader voor het visserijbeheer doet recht aan de tweezijdige opgave waarvoor het visserijbeleid zich gesteld ziet: enerzijds moet worden gestreefd naar een biologisch verantwoord niveau voor de visbestanden, anderzijds zal er voor de visserijsector sociaal-economisch perspectief moeten blijven bestaan. Vanuit beide gezichtspunten zijn rigoureuze schommelingen in de toegestane vangsthoeveelheden ongewenst. Een herstelplan voor Noordzeeschol is in voorbereiding. Ook voor andere visbestanden die onder druk staan, zijn herstelplannen in voorbereiding.

In het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid is niet voorzien in een verplichte reductie van de vlootcapaciteit. Maar de verwachting is gerechtvaardigd dat in de rondvis-, platvis- en garnalensegmenten van de vloot een aanhoudende behoefte aan capaciteitsvermindering blijft bestaan. De mogelijkheid wordt onderzocht om de segmenteringsgrenzen binnen de vloot meer flexibel te maken, zodat delen van de capaciteit kunnen overgaan naar andere segmenten. De overheid zal hierbij onnodige knelpunten en belemmeringen in de regelgeving wegnemen.

Om het mariene ecosysteem te ontlasten wordt de ontwikkeling van meer selectieve visserijtechnieken gestimuleerd. Het gaat daarbij met name om het doorontwikkelen van de zogenaamde elektropulskor, die in 2005 op praktijkschaal zal worden getest.

De privatisering van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), een zelfstandig bestuursorgaan, en de sportvisakte, zullen in 2005 verder ter hand worden genomen. Een wijziging van de Visserijwet is daartoe in voorbereiding.

Ruimte op het platteland

De functies van het platteland voor de samenleving als geheel veranderen door de tijd en ook ontstaat er ruimte voor nieuwe vormen van ondernemerschap, zowel binnen als buiten de agrarische sector. Met de Agenda Vitaal Platteland (AVP) heeft het kabinet voor het eerst een integrale visie gegeven op een vitaal platteland in al zijn facetten: economisch, ecologisch en sociaal-cultureel. Uitgangspunt van het plattelandsbeleid zal zijn «decentraal, wat kan; centraal wat moet». Het kabinet wil op hoofdlijnen sturen. Daarom is de Agenda Vitaal Platteland op hoofdlijnen geformuleerd en is het aantal doelen waarop gestuurd wordt fors teruggebracht. Op gebiedsniveau moet de daadwerkelijke integratie van de doelen van het plattelandsbeleid plaatsvinden. Om de provincies in hun regisseursrol te ondersteunen komt er één investeringsbudget voor het landelijk gebied (ILG), waarvoor eind 2004 door het kabinet – in overleg met IPO, VNG en waterschappen – het implementatietraject zal worden vastgesteld.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, onderdeel Plattelandsontwikkeling

Eind juli heeft de Europese Commissie voorstellen gepresenteerd voor een nieuw plattelandskader voor de periode 2007 tot en met 2013. De Europese Commissie wil de uitvoering van het plattelandsbeleid belangrijk vereenvoudigen, onder meer door de vorming van een Europees Plattelandsfonds. Onder het huidige Nederlandse EU-voorzitterschap start het besluitvormingsproces hierover.

Versterking van de concurrentiekracht en herstructurering van de landbouw in het algemeen wordt met steun vanuit Europese plattelandsgelden bevorderd door middel van gebiedsgerichte en ondernemersgerichte maatregelen. Tussen deze beide wil Nederland een goed evenwicht bewerkstelligen. Gelijktijdig met de besluitvorming over de Europese plattelandskaderverordening, werkt Nederland aan het opstellen van een nieuw plattelandsprogramma voor de periode na 2006. Dit ontwerp-POP 2007–2013 wil het kabinet rond de jaarwisseling 2005–2006 ter goedkeuring aan de Europese Commissie aanbieden. Het nieuwe POP zal een uitwerking bevatten van de Europese steunmogelijkheden, die zoveel mogelijk zal aansluiten bij de nationale beleidsprioriteiten.

Omgevingsbeleid

Ons land staat voor de wezenlijke vraag hoe we de beschikbare bronnen – water, bodem, milieu, klimaat, ruimte & landschap – in de toekomst in goede staat kunnen houden. De milieudruk vanuit de landbouw neemt af (zie NMP 4), maar er ligt nog steeds een behoorlijke opgave voor de vermindering van de milieu-effecten. Het kabinet wil haalbare doelen stellen, die in Europees verband geharmoniseerd worden doorgevoerd.

In de eerste plaats staat de overheid de komende jaren voor de opgave om het watersysteem op orde te brengen. Voor de kwantiteitsproblemen is nieuw beleid ingezet (Nota Waterbeleid voor de 21ste Eeuw (WB21) en Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)): meer ruimte voor water, die vooral in het landelijk gebied moet worden gevonden. Tegelijkertijd is de waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater nog steeds niet aan de maat. Voor de waterkwaliteit is de Europese Kaderrichtlijn Water leidend. Het kabinet werkt aan een grotere samenhang tussen het natuurbeleid (verdroging en natte natuur), het landbouwbeleid (watervoorziening en groene diensten), het mest- en gewasbeschermingsbeleid (waterkwaliteit) en het recreatiebeleid (schoon en toegankelijk).

Ook het bodembeleid is in beweging. Een gezonde bodem is de basis van een vitaal platteland. De Europese Commissie stelt een Europese bodemstrategie op. Vertrekpunt voor de Commissie is de systeembenadering, waarbij onder andere gekeken wordt naar bodemverontreiniging, organische stof, bodembiodiversiteit en erosie. Tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU zal een consultatie van de lidstaten plaatsvinden. De verwachting is dat de Commissie begin 2005 met voorstellen komt.

Reconstructie

Het kabinet heeft ervoor gekozen de intensiveringsgelden voor de reconstructie deze kabinetsperiode prioritair in te zetten op de drie thema's

– flankerend beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur,

– duurzame landbouw en

– water.

Het flankerend beleid beoogt een integrale aanpak van de verdrogings-, stikstof- en fosfaatproblematiek in en rond de grote natuurgebieden van de EHS. Duurzame landbouw richt zich op extensivering van de melkveehouderij (in het kader van het mestbeleid) en het concentreren van intensieve veehouderij in landbouwontwikkelingsgebieden (Nota Ruimte). In deze gebieden heeft de intensieve veehouderij vestigingszekerheid op de lange termijn, waardoor de dynamiek in de sector wordt bevorderd. Via het thema water wil het rijk ertoe bijdragen dat er voldoende schoon water voor alle functies in het landelijk gebied beschikbaar is en blijft.

De drie prioritaire rijksdoelen worden aangevuld met regionale doelen, zodat onder regie van de provincies een integrale gebiedsgerichte aanpak wordt gerealiseerd. Deze aanpak biedt ruimte voor innovatie en regionaal maatwerk, geeft ieder zijn eigen verantwoordelijkheid, en is vooral uitvoeringsgericht. Het rijk beperkt zich tot de hoofdlijnen, waarbij er sprake is van een koppeling van rijksgeld aan rijksdoelen. Een belangrijke voorwaarde voor succes is dat mensen in het reconstructiegebied en hun organisaties ruimte krijgen en uitgedaagd worden samen concreet aan de slag gaan. Het gaat immers om de toekomst van hun gebied, hun werk- en leefomgeving, hun platteland. De gekozen aanpak van de reconstructie is hier bij uitstek op gericht.

In de eerste helft van 2005 worden de laatste reconstructieplannen verwacht. Over de uitvoering van de plannen worden meerjarige afspraken gemaakt met de provincies waarbij aansluiting zal plaats vinden bij de in ontwikkeling zijnde ILG-systematiek.

Groene Hart en veenweidegebieden

Door het kabinet zijn vier interdepartementale ruimtelijke programma's in gang gezet, waardoor samenhang ontstaat tussen projecten op het gebied van ruimtelijk beleid van diverse departementen. Eén van deze programma's betreft het Groene Hart. LNV gaat dit coördineren. Dit zal in nauwe samenwerking met de bestuurders en betrokkenen in het Groene Hart gebeuren, temeer daar de provincie de regierol op zich zal nemen voor de verdere ontwikkeling van het nationale landschap het Groene Hart.

Binnen het Groene Hart vraagt de problematiek van de veenweide bijzondere aandacht. Het behoud en de ontwikkeling van de westelijke veenweidegebieden (ook binnen nationaal landschap Laag Holland) vraagt ingrijpende keuzes voor beheer en inrichting. Alleen door een goed samenspel met de grondgebruikers en inzet van alle overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap voor de toekomst worden gerealiseerd. De gezamenlijke overheden (Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten) hebben een belangrijke stap gezet door een Agenda op te stellen waarin deze ambitie is vastgelegd.

Voedselkwaliteit en diergezondheid

Samen met de minister van VWS heb ik een gedeelde verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid; de minister van VWS vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid, ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor voedselkwaliteit en -productie. Toekomstige ontwikkelingen, zoals verdergaande internationalisering, kunnen van invloed zijn op het te voeren voedselveiligheidsbeleid en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen beide ministeries. Een toelichting op de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen LNV en VWS zal op korte termijn aan de Kamer worden gezonden. Verder heb ik een gezamenlijke nota met de minister van VWS aangekondigd over de toekomst van het voedselveiligheidsbeleid. Inzet is om deze nota Voedselveiligheid in het najaar 2004 naar de Kamer te verzenden.

Nieuwe rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven

De andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven die het kabinet nastreeft, heeft als consequentie dat het bedrijfsleven niet alleen verantwoordelijk is voor de veiligheid van voedsel en voor de gezondheid van de dieren waarmee gewerkt wordt. Het betekent ook dat het bedrijfsleven moet aantonen en borgen dat overeenkomstig de normen geproduceerd wordt en dat wordt voldaan aan alle nationale regelgeving die hierop van toepassing is. Ook in de EU wordt meer en meer de nadruk gelegd op het verkrijgen van inzicht in huidige en toekomstige risico's op vooral primaire bedrijven. Ik wil mij dan ook gaan inzetten om een veterinair netwerk van de grond te krijgen met als doel risicoreductie in de keten en verbetering van het toezicht op de naleving van de veterinairrechtelijke voorschriften. In dit netwerk van toezicht zijn de hoofdrolspelers de primaire bedrijven en de particuliere dierenartsen.

De EU-General Food Law eist van het bedrijfsleven garanties aangaande de voortgebrachte producten. De overheid stimuleert met het oog hierop het produceren in ketengarantiestelsels. Dit houdt in dat de ketenpartijen elkaar onderling garanties geven, dat transparantie in de procesvoering wordt gewaarborgd, met name in de richting van de consument, en dat het gehele productieproces door daartoe geaccrediteerde private controle-instellingen wordt gecontroleerd.

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) zal vanaf 1 januari 2006 volledig zijn geïntegreerd tot één baten-lastendienst. Hierdoor zullen de toezichtstaken, die onder andere de gehele keten van voedselveiligheid zullen beslaan, nog efficiënter en effectiever worden uitgevoerd. Voor de risicobeoordelingstaken van de VWA is de Wet Onafhankelijke Risicobeoordeling Voedsel en Waren Autoriteit in voorbereiding. Hiermee wordt de onafhankelijke status van de risicobeoordeling en de daarmee samenhangende advisering van de VWA vastgelegd. De VWA is voor Nederland het primaire contactpunt naar de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA).

Dierziektebestrijding

Dierziektebestrijding dient te zijn gebaseerd op maatschappelijke acceptatie van bestrijdingsmethoden. In Europees verband blijft het dierziektebestrijdingsbeleid onverminderd gericht op de gezondheid van de dierpopulatie, de vrijwaring van (een toenemend aantal) bestrijdingsplichtige en handelsbelemmerende dierziekten en de intrinsieke waarde van het dier. In 2005 zal de inzet op een meer maatschappelijk verantwoorde dierziektebestrijding worden voortgezet, onder meer door aandacht voor de gewenste aanpassing van het Europese non-vaccinatiebeleid.

De bestrijding van dierziekten is en blijft de eerste verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. De kosten die hieraan verbonden zijn, worden dan ook tot een maximum bij het bedrijfsleven in rekening gebracht. Een deel van de kosten en uitgaven, zoals de kosten van de bestrijding bij particulieren en de kosten van opsporing en toezicht, blijft uitgezonderd van deze doorberekening en komt volledig ten laste van de overheid.

Overheid en bedrijfsleven hebben kenbaar gemaakt voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2010 de afspraken over de financiering van de dierziektebestrijding te willen aanpassen. Mede van invloed op deze afspraken is de geschapen mogelijkheid om bij de bestrijding van een uitbraak van mond- en klauwzeer vaccinatie als instrument te kunnen inzetten. Vaccinatie heeft tot gevolg dat de uitgaven voor de uitvoering van de bestrijding en voor de schadeloosstellingen dalen. Daarentegen neemt de gevolgschade toe. Voor vogelpest (AI) is vooralsnog geen effectief vaccin beschikbaar en zal bij een uitbraak preventief worden geruimd.

Tenslotte zullen de Nederlandse plannen voor noodvaccinatie zowel voor wat betreft KVP als MKZ in Brussel voorgelegd moeten worden. Binnen Nederland is de aanpassing van het beleidsdraaiboek MKZ in een ver gevorderd stadium en staat ook de aanpassing van het beleidsdraaiboek KVP en de opstelling van het beleidsdraaiboek AI op stapel. Daarna volgen de overige bestrijdingsplichtige ziekten. In alle gevallen zullen de mogelijkheden van vaccinatie zoveel mogelijk benut worden.

Herziening destructiebestel

Met de herziening van het destructiebestel, waarover de Tweede Kamer laatstelijk per brief van 25 mei 2004 (Kamerstukken II, 2003-2004, 27 495, nr. 20) is geïnformeerd, wil ik ondernemers meer ruimte geven om invulling te geven aan hun eigen verantwoordelijkheid om dierlijke bijproducten (slachtafval en kadavers) op een veilige, en voor hen wellicht meer kosteneffectieve manier te verwerken. Ter uitwerking van dit uitgangspunt bezie ik de mogelijkheden om te komen tot een versterkte marktwerking op het terrein van het verwijderen en verwerken van dierlijke bijproducten. De huidige destructiewet- en -regelgeving bevat nog elementen die verdergaande marktwerking in de weg kunnen staan. Op korte termijn ontvangt u concrete voorstellen voor de herziening van het destructiebestel, waarvan de uitvoering in 2005 ter hand zal worden genomen.

Mede op basis van de uitkomst van de besluitvorming over de herziening van het destructiebestel zal ik een lange termijnvisie op de medefinanciering van destructiekosten door de overheid opstellen. Deze zal ik in het najaar van 2005 aan de Tweede Kamer aanbieden. In afwachting hiervan ben ik voornemens in 2005 een overheidsbijdrage op transport en verwerking van kadavers te handhaven.

Natuur en landschap: samen werken aan kwaliteit

Het versterken van de biodiversiteit en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving; dat is waar het in het natuurbeleid om draait, zowel nationaal als internationaal. De realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in 2018 is hiervoor cruciaal. Het kabinet hecht veel waarde aan de totstandkoming van de EHS en heeft daarom extra middelen uitgetrokken voor realisatie ervan; in deze kabinetsperiode € 700 mln. extra voor EHS én reconstructie en vanaf 2008 € 250 mln. per jaar extra.

Realisatie EHS

De EHS omvat belangrijke natuurgebieden in Nederland en robuuste verbindingen tussen deze gebieden. Die robuuste verbindingen zijn als het ware de levensaders van de EHS. Zij maken het mogelijk dat bepaalde soorten van het ene gebied in het andere kunnen komen. Zonder de robuuste verbindingen is een goed functionerende EHS onmogelijk.

Behalve door verwerving zal een aanzienlijk deel van de EHS tot stand komen via particulier beheer (ca. 40 000 ha in 2018) en agrarisch natuurbeheer (ca. 100 000 ha in 2018). Voortzetting van de vereenvoudiging van Programma Beheer en omvorming naar Groene Diensten spelen daarbij een belangrijke rol. Dit mede in het licht van de ontwikkelingen in het EU-landbouw- en plattelandsbeleid. In vervolg op de evaluatie van Programma Beheer vindt in 2005 de derde tranche revisie plaats. De effecten van de omslag van minder verwerving naar meer beheer worden vanaf 2004 goed zichtbaar. Inzet is in 2005 te starten met de uitvoering van de pilots en verkenningen voor Groene Diensten.

Op basis van een onderzoek door het Milieu- en Natuurplanbureau naar de mogelijkheden voor het vergroten en optimaliseren van de samenhang van de EHS, uit te voeren in 2004, zal het rijk in overleg treden met provincies om hier in de komende periode verder uitwerking aan te geven. Herbegrenzing van delen van de EHS zal hierbij een van de mogelijkheden zijn.

Aanwijzing gebieden

De komende jaren (2005–2008) zal de Vogel- en Habitatrichtlijn verder worden geïmplementeerd. Dit gebeurt door het opstellen van de aanwijzingsbesluiten voor de Habitatrichtlijngebieden, het concretiseren van de instandhoudingdoelstellingen voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en het (doen) opstellen van beheerplannen. Uitgangspunt is het voldoen aan de internationale verplichtingen. Het kabinet staat echter wel een pragmatische aanpak voor ogen en zal de voor nationale afwegingen beschikbare beleidsruimte benutten. Er wordt de komende periode extra geïnvesteerd in communicatie over de implementatie van de richtlijnen met betrokken partijen, teneinde tot gezamenlijke afspraken te komen.

Wadden

Op 28 juni jl. heeft het kabinet zijn reactie op het advies «Ruimte voor de Wadden» aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 684, nr. 1). Het kabinet trekt € 500 mln. uit voor additionele investeringen in de Waddenzee en het waddengebied. Dit wordt in beginsel verdeeld over de categorieën natuurherstel en -ontwikkeling, vermindering van bedreigingen, duurzame economische ontwikkeling en kennisinfrastructuur. Het kabinet zal het investeringsplan voor het zomerreces van 2005 vaststellen.

De mechanische kokkelvisserij wordt per 1 januari 2005 niet langer toegestaan in de Waddenzee. Op korte termijn wordt een plan opgesteld voor beëindiging van de mechanische kokkelvisserij. Een in te stellen commissie krijgt de opdracht advies uit te brengen over de hoogte van de schadevergoeding. Met de mosselsector streeft het kabinet naar afspraken over de ontwikkeling van alternatieve bronnen van mosselzaad. Daarmee kan de sector zich minder afhankelijk maken van de natuurlijke dynamiek en kunnen op een termijn van 10 tot 15 jaar delen van het waddensysteem extra worden ontzien.

Soortenbescherming en faunabeheer

Het doel van het beleid voor soortenbescherming is zekerstellen dat soorten die van nature in Nederland voorkomen in een duurzame staat van instandhouding verkeren of komen te verkeren. Voor veruit de meeste soorten is die duurzame staat momenteel gewaarborgd, maar circa 3% van de circa 36 000 bekende soorten in Nederland heeft speciale aandacht nodig. In 2005 zal daarom worden gestart met de uitvoering van het Werkprogramma Impuls Soortenbeleid, dat naar aanleiding van het eind 2004 verwachte advies van de Task Force Impuls Soortenbeleid wordt opgesteld. Onderdeel van dit werkprogramma zal een nieuw Meerjarenplan Soortenbescherming zijn, waarin de samenwerking tussen en bijdrage van verschillende partijen in concrete maatregelen en afspraken worden vertaald.

Een goede gegevensvoorziening is essentieel voor de uitvoering van het natuurbeleid. In 2004 is een aanzet gegeven om de gegevensvoorziening voor overheden, bedrijven en organisaties te verbeteren. Dit zal in 2005 worden voortgezet. Uitgangspunt is dat na een initiërende bijdrage van de overheid, de gegevensvoorziening kostendekkend wordt.

Op het gebied van beheer- en schadebestrijding zal in 2005 verder uitvoering worden gegeven aan het Beleidskader Faunabeheer. Daarmee wordt een duurzame instandhouding van ganzen en smienten én een ombuiging van de sterk stijgende uitgaven voor schadevergoeding beoogd. De monitoring en evaluatie van het beleid zal in 2005 worden gestart. Eveneens zal in 2005 het beleid inzake beheer en bestrijding van niet-inheemse soorten die schadelijk (kunnen) zijn voor de duurzame instandhouding van inheemse soorten planten en dieren verder vorm worden gegeven. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de internationale ontwikkelingen en afspraken op dit gebied.

Landschapsbeleid

Voor behoud en versterking van (inter)nationaal waardevolle landschappen heeft het rijk een bijzondere verantwoordelijkheid. Het rijk geeft daar prioriteit aan. Dat betekent onder meer dat het rijk binnen het thema landschap alleen in Nationale Landschappen de aanleg en het beheer van landschapselementen en recreatieve voorzieningen meefinanciert. Het rijk (LNV/VROM) stelt een bedrag van € 30 mln. in de periode 2005–2007 beschikbaar.

2. Financieel kader voor 2005

2.1 Uitgaven

De begroting van de uitgaven voor 2005 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2004 bijgesteld met € 58 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Bedragen x € 1 mln. 2004
 20042005 2006 2007 20082009
Stand begroting 2004 1 915 1 918 2 1072 098 2 078 2 078
1EHS – 25– 22 – 54 – 50 – 36 – 34
2Gevolgen EU-beleid 18 50 96 71 4743
3Intertemporele compensaties – 5– 12 – 54 14 18 18
4Destructie– 515– 8– 1 – 1 0
5Loon en prijsbijstelling 24 25 27 27 27 27
6Efficiencytaakstelling – 2– 4– 6– 6– 6
7Overig114 4 – 21 – 7 – 6 1
Stand begroting 2005 2 036 1 976 2 089 2 146 2 1212 127

Toelichting

1. EHS

De neerwaartse bijstelling is enerzijds het gevolg van een daling van de gemiddelde (agrarische) grondprijs in 2003. Anderzijds wordt bespaard door grondverwerving ten behoeve van de EHS niet rechtstreeks uit de begroting te financieren maar gebruik te maken van leningen met een looptijd van 30 jaar. Deze leningen worden aangegaan en afgelost door particuliere terreinbeherende organisaties als Natuurmonumenten. De uitgaven voor rente en aflossing worden door het Rijk vergoed.

2. Gevolgen EU-beleid

De meerjarige verhoging heeft betrekking op:

– het opzetten en invoeren van een nieuw systeem voor het mestbeleid om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn van de EU;

– ICT-investeringen, ontwikkelingskosten, extra handhavingskosten en bezwaarschriften ten behoeve van de uitvoering van het hervormde gemeenschappelijke landbouwbeleid;

– Apparaatskosten (met name VWA en AID) voor de verplichte uitvoering en handhaving van diverse nieuwe EU-verordeningen.

3. Intertemporele compensaties

Bij voorjaarsnota 2004 heeft op een tweetal beleidsterreinen (intensieve veehouderij en kwaliteit EHS) fasering van de budgetten plaatsgevonden.

4. Destructie

Voor de extra destructie-uitgaven in 2005 vindt binnen de LNV-begroting een horizontale budgetverschuiving plaats.

5. Loon- en prijsbijstelling

De loon- en prijsbijstellingstranche 2004 is structureel over de diverse artikelen verdeeld. Met de toedeling van de loonbijstelling is de meerjarige doorwerking van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid verwerkt. De toewijzing vindt plaats conform de voorschriften van het ministerie van Financiën.

6 Efficiencytaakstelling

Dit betreft de nog nader in te vullen efficiencytaakstelling voor LNV als gevolg van de besluitvorming over de uitgaventaakstelling van € 750 mln. m.i.v. 2005.

7 Overig

Het budget in 2004 is met € 21 mln. opgehoogd voor de laatste uitgaven in verband met de Vogelpestcrisis in 2003 (uitvoeringskosten, schadeloosstellingen, bijdrage Noodfonds) en de MKZ-crisis in 2001 (slachtpremie). Voorts is het budget met € 49 mln. verhoogd ten behoeve van de uitfinanciering van de laatste tranche Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV), beleidsvoorbereidende activiteiten voor het nieuwe mestbeleid en de evaluatie van de meststoffenwet 2004. De overige € 44 mln. verhoging is het gevolg van enkele technische wijzigingen, onder meer met betrekking tot uitvoerings- en handhavingskosten in het kader van het mestbeleid.

De verlaging in 2006 wordt met name veroorzaakt door een overboeking naar V&W in het kader van natte natuur (- € 10 mln.), de verzelfstandiging van de OVB (- € 6 mln.) en de genomen maatregelen bij het hoger onderwijs (- € 4 mln.) in het kader van de uitgaventaakstelling van € 750 mln. m.i.v. 2005.

2.2 Ontvangsten

De begroting van de ontvangsten voor 2005 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2004 technisch neerwaarts bijgesteld met € 24 mln.

Bedragen x € 1 mln. 2004
 200420052006 2007 2008 2009
Stand begroting 2004432 443 405 361 358 358
1Vogelpest 41 – 41    
2Overig 96 17 – 9– 9 – 10 – 6
Stand begroting 2005 569 419396 352 348 352

Toelichting

1. Vogelpest

In 2004 komen de voor 2005 geraamde EU-ontvangsten vogelpest vervroegd binnen.

2. Overig

De verhoging van de ontvangsten in 2004 heeft voor het merendeel (€ 49 mln.) betrekking op een onttrekking aan het O&S-fonds voor de Landbouw ten behoeve van de uitfinanciering van de RBV (zie verder toelichting onder 2.1 uitgaven). Daarnaast is de raming voor ontvangsten aan landbouwheffingen verhoogd met € 15 mln. als gevolg van een volume-effect. Verder is de raming per saldo met € 32 mln. verhoogd als gevolg van enkele technische wijzigingen, onder meer met betrekking tot de uitfinanciering van de 2e tranche RBV en uitvoerings- en handhavingskosten in het kader van het mestbeleid.

01 Versterking landelijk gebied

Algemene beleidsdoelstelling

Versterking van het landelijk gebied is gericht op kwaliteitsverbetering en het in onderlinge samenhang versterken van de verschillende functies in het landelijk gebied. Deze doelstelling valt uiteen in de volgende operationele doelen (OD):

• Gebiedenbeleid (1.11): een verbetering van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur;

• Reconstructie (1.12): een integrale aanpak van specifieke problemen in concentratiegebieden van landbouw en natuur;

• Landelijk Natuurlijk (1.13): de verbetering van de kwaliteit van natuur- en landschap in het landelijk gebied;

• De stedelijke omgeving (1.14): bevorderen van recreatie in en om de stad;

• Recreatie (1.15): het verder ontwikkelen van gevarieerde recreatiemogelijkheden op het platteland.

• Internationaal natuurlijk (1.16): een structurele ombuiging van het wereldwijde verlies aan biodiversiteit.

Daarnaast zijn in dit beleidsartikel de uitvoeringskosten opgenomen voor de realisatie van de versterking van het landelijk gebied, alsmede de bijdrage voor de baten lastendiensten Dienst Landelijk Gebied (DLG) en Dienst Regelingen (DR). De grafiek geeft een procentuele verdeling van alle posten.

Grafiek 2: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-1.gif

Verwerving en inrichting

De uitvoering van dit beleidsartikel steunt voor een groot deel op de verwervings- en inrichtingactiviteiten van DLG. Daarnaast komen deze beide activiteiten terug in beleidsartikel 2 (Ecologische Hoofdstructuur). Het overzicht van inrichting is opgenomen onder beleidsartikel 1, het overzicht van grondverwerving staat onder beleidsartikel 2.

De realisatie van inrichting vindt plaats in het kader van meerjarige programma's. Dit betekent dat de hier opgenomen kasuitgaven in eerste plaats betrekking hebben op het onderhanden werk en niet op de geraamde afgeronde taakstellingen. Afgeronde hectares zijn gedurende de voorgaande jaren ingericht en worden in 2005 opgeleverd.

Tabel Verwachte prestaties voor inrichting voor 2005 (in ha)

Prestaties in ha (tenzij anders vermeld)Taakstellingen a) – GIOS t/m 2013 – EHS t/m 2018 Restant taakstelling per 1 jan 2004 Begroting 2005 prestaties (in ha)
   Afgerond Onderhanden
01 Versterking Landelijk Gebied    
1.11 Gebiedenbeleid    
– Ruimtelijke structuur (inrichting) 35 000 560 000
– Ruimtelijke structuur (kavelruil) 5 000 1 300
1.13 Landelijk Natuurlijk    
– Bos & landschap 26 830 22 986 180 2 100
– Groene lijnelementen landschap 2001 600
– Blauwe lijnelementen landschap 100 520
1.14 Stedelijke omgeving    
– Recreatie in de stad pm pmpm
– Recreatie om de stad; grootschalig groen 15 8919 690 220 2 190
– Recreatie om de stad; regionaal groen 492 35
1.15 Recreatie op het platteland    
– Nationaal landschappm pm pm
– Toegankelijkheid in km (uitfinanciering) 2 090 km 1 389 km 50 450
– Toegankelijkheid in ha (uitfinanciering) 15300
     
02 Realisatie EHS    
2.13 Inrichting droge EHS    
– Reservaat 100 000 63 549 80013 000
– Natuurontwikkeling 50 000 41 793 6009 300
– Robuuste verbindingen 27 000 27 000 08
– Inrichting Nieuwe Natuur 250 3 300
– Inpassing Bestaande Natuur 120 2 800
– Inrichting Ecologische Verb. Zone 2002 900
2.14 Inrichting natte EHS    
– Natte natuur b)7 000 6 486 400 3 700

a) Taakstellingen m.b.t. onderdelen Reconstructie en SGB zullen uitgewerkt worden aan de hand van de reconstructieplannen en de uitvoeringsprogramma's hiervan.

b) Inclusief bijdrage van V&W

Operationele doelstellingen

01.11 Gebiedenbeleid

Het programma betreft de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur in gebieden die perspectiefvol en/of waardevol en/of kwetsbaar zijn bezien vanuit landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, cultuurhistorie, water en milieu.

Streefwaarden

Versterking van het landelijk gebied krijgt vorm door:

• Verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw en van het landelijk gebied in zijn totaliteit, die (mede) worden gerealiseerd met het landinrichtingsinstrumentarium (o.a. aanpassing van de verkavelingstructuur en aanpassing van wegen en waterlopen). Een inrichtingsbehoefte bezien vanuit de landbouw resteert van ongeveer 560 000 ha. In 2005 wordt 35 000 ha ingericht.

• Verbetering van de ruimtelijke structuur van het platteland, de landbouw en de natuur, gerealiseerd met het instrument «vrijwillige kavelruil». In 2005 wordt 5 000 ha via vrijwillige kavelruil heringericht.

• Verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur worden mede gerealiseerd met de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB). Gericht wordt op bestrijding van de verdroging en verbetering van milieu- en watercondities. Afspraken over de met SGB te realiseren doelen zijn vastgelegd in de tussen rijk en provincies afgesloten Bestuursovereenkomst 2002–2005. Verantwoording over de gerealiseerde doelen vindt achteraf (2006) plaats. Deze verantwoording is deels opgebouwd uit doelen van het Meerjarenprogramma (MJP) van de Agenda Vitaal Platteland. Er zijn daarnaast tussentijdse rapportages, maar deze bestaan uitsluitend uit het aantal projecten (zie prestatietabel).

• Tot slot zullen in 2005 specifieke, externe projecten worden uitgevoerd onder auspiciën van het Ministerie van LNV (voorheen Stimuleringskaders of SMK). Merendeels betreft het hier de uitwerking van duurzaam beleid voor de omgevingsfactoren water, bodem, milieu, klimaat, ruimte en landschap.

Streefwaarden ruimtelijke structuur
 2005
Landinrichting 35 000 ha
Kavelruil 5 000 ha

Beleidsinstrumenten

• Uitvoeringscontracten tussen rijk en provincies over de gebiedsgerichte inrichting van het landelijk gebied.

• Landinrichtingsinstrumentarium.

• Vrijwillige kavelruil.

• Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB)

Doelgroep

De verbetering van de ruimtelijke structuur en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving is bedoeld voor alle gebruikers van het landelijk gebied.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestaties Totale uitgaven (x € 1000)
1.LandinrichtingAfronding: 35 000 ha 41 574
 Onderhanden: 560 000 ha 
2.Vrijwillige kavelruil Afronding kavelruil 5 000 ha 1 654
 Onderhanden kavelruil 1 300 ha 
3.SGB 300 projecten afgerond 18 370
 750 projecten onderhanden  
4.Specifieke projecten 30 projecten 3 318
5.Uitfinanciering NUBL  – 182

01.12 Reconstructie

Oogmerk van de reconstructie van grote zandgebieden in de provincies Utrecht, Limburg, Noord Brabant, Gelderland en Overijssel is een integrale aanpak van verdrogings-, stikstof- en fosfaatproblematiek in en rond de grote natuurgebieden, verbetering van de milieukwaliteit en extensivering van de melkveehouderij. Ook de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en uitbreidingsmogelijkheden van de recreatie zijn beleidsthema's in de reconstructie. Gedifferentieerde gebiedsgerichte oplossingen staan daarbij voorop.

In maart 2003 hebben Rijk, reconstructieprovincies en VNG een bestuurlijke afspraak (Krokusakkoord) over de reconstructie ondertekend. Het akkoord bevat onder andere afspraken over financiële inspanningen van genoemde partijen in de reconstructie. Gelijktijdig is een start gemaakt met de uitvoering van de reconstructie in de vorm van een aantal urgente projecten (urgentieprogramma 2003), gevolgd door het urgentieprogramma 2004–2005.

Streefwaarden

Omschrijving 2005
Uitvoering reconstructie (inclusief voorbereiding)12 uitvoeringsprogramma's
Experiment verplaatsing intensieve veehouderij (urgente knelgevallen) 16 bedrijven

Reconstructie: van planvorming naar uitvoering

Sinds de inwerkingtreding van de Reconstructiewet Concentratiegebieden op 1 april 2002 is gewerkt aan de planvorming. Onder regie van de provincies worden twaalf reconstructieplannen uitgewerkt. In april 2004 is het eerste reconstructieplan (Limburg) goedgekeurd.

In juli 2004 is over het bijbehorende uitvoeringsprogramma een 4-jarige bestuursovereenkomst aangaande de uitvoering afgesloten. Hierin is naast de inzet van rijksmiddelen ter realisatie van de rijksdoelen ook de financiële inzet van de provincie en andere partijen geregeld conform het Krokusakkoord. Met het opstellen van deze bestuursovereenkomst is samen met Limburg tevens de slag gemaakt, vooruitlopend op het ILG, om meer te sturen op doelen. Voor het Rijk is hierbij het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland het vertrekpunt.

In de loop van 2004 en de eerste helft van 2005 zullen de overige reconstructieplannen aan het rijk ter goedkeuring worden voorgelegd. Het rijk zal daarbij alle plannen toetsen aan het rijkskader voor reconstructie. De uitvoering van deze plannen zal in 2005 en 2006 geregeld worden middels een voorloper van het ILG-contract.

Experiment Verplaatsing Intensieve Veehouderij

Dit betreft een experiment in het kader van het urgentieprogramma 2003 voor het oplossen van urgente knelgevallen in de intensieve veehouderij. Aan 16 bedrijven met investeringsplannen op korte termijn op een vanuit reconstructieoogpunt ongewenste plek wordt financiële ondersteuning geboden bij de verplaatsing naar een planologisch betere en duurzame locatie. Dit programma loopt medio 2006 ten einde.

Beleidsinstrumenten

• Reconstructiewet concentratiegebieden

• Uitvoeringscontracten gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied rijk-provincies

• Het LNV verwervings- en (land)inrichtingsinstrumentarium

• Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB)

• Experiment verplaatsing intensieve veehouderij

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesTotale uitgaven (x € 1 000)
Voorbereiding en uitvoering reconstructie 12 programma's 9 206
Experiment verplaatsing intensieve veehouderij a)16 bedrijven 4 800

a) Raming is inclusief VROM-aandeel.

01.13 Landelijk Natuurlijk

In 2020 is de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteit van het landelijk gebied aanzienlijk versterkt. Voor de 20 Nationale Landschappen geldt een ontwikkelingsgericht ruimtelijk regime en cofinanciert het rijk beheer, herstel en aanleg van landschappelijke netwerken.

Buiten de Nationale Landschappen dienen provincies en gemeenten ontwikkelingen te koppelen aan kwaliteitsverbetering. Het rijk stimuleert en faciliteert dit met o.a.:

• landschapsontwikkelingsplannen

• uitwerken kwaliteitsagenda

• werkzaamheden rijkslandschapsarchitect

Met de Agenda voor een Vitaal Platteland zijn enkele operationele doelen vervallen of ondergebracht bij andere operationele doelen. De rijksmiddelen voor bosuitbreidingslocaties zijn alleen nog beschikbaar voor de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen. De rijksmiddelen voor aanleg van bos en landschap worden geconcentreerd ingezet binnen de EHS en de Nationale Landschappen.

De inzet van middelen voor landschap in landinrichtingsprojecten zal op termijn worden afgebouwd en deze middelen zullen worden ingezet voor landschapsontwikkeling in Nationale Landschappen.

Buiten de nationale landschappen en de GIOS gebieden is inzet van Rijksmiddelen voor aanleg van landschapselementen en recreatieve ontsluiting uitsluitend aan de orde in het kader van behoud en ontwikkeling van de basiskwaliteit voor landschap en ruimte bij mede door het Rijk gefinancierde ruimtelijke ontwikkelingen.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Opgestelde landschapsontwikkelingsplannen door gemeenten 8
Start implementatie nationale landschappen 20
Opstellen kwaliteitsagenda Landschap 1
Verkenningen groene diensten in uitvoering 2
Aantal opgestelde Soortenbeschermingsplannen 5

Beleidsinstrumenten

Het belangrijkste instrument voor het beheer in het landelijk gebied is het gereviseerde Programma Beheer. Dit wordt verder uitgebouwd tot het vernieuwde beheersinstrumentarium Groene Diensten. De ambitie is om dit uitgebouwde instrument per 2007 in te kunnen zetten, in aansluiting op zowel de nieuwe Europese Kaderverordening Plattelandsontwikkeling als het hierop gebaseerde nieuwe Plattelands Ontwikkelingsprogramma (POP), die beide per 2007 van kracht worden.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe instrumentarium vinden Verkenningen Groene Diensten plaats, onder andere in twee voormalige Proeftuinen. Momenteel is ook een pilot Groene Diensten in uitvoering, die mede is geïnitieerd door de Europese Commissie. Het doel hiervan is ervaringen op te doen die gebruikt zullen worden bij het opstellen van de nieuwe Kaderverordening Plattelandsontwikkeling.

Een ander instrument betreft de fiscale vrijstelling voor vergoeding van bos- en natuurbeheer. Het betreft (gedeeltelijke) vrijstelling van inkomstenbelasting over ontvangen subsidies voor functiewijziging en beheer op grond van de subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de regeling Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. De vrijstelling met betrekking tot de Subsidieregeling Natuur (SN) wordt ingevoerd onder voorbehoud van goedkeuring van zowel de regeling als de vrijstelling door de Europese Commissie. De regeling voor SN-functieverandering is onlangs goedgekeurd.

Doelgroepen

SBB, particuliere terreinbeherende organisaties, particuliere beheerders van natuur, bos en landschap en hun koepelorganisaties, agrariërs en agrarische verenigingen, provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en Defensie.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie Totale uitgaven x € 1 000
1Verwerving overig bos/landschap in landinrichting 79 ha35 000 2 780
2Inrichting bos uitbreidingslocaties in landinrichting, waarvan:   3 458
– afronding 60 ha  
– onderhanden 520 ha  
3Inrichting overig bos/landschap in landinrichting, waarvan:   4 060
Groene vlakelementen:   
– afronding 180 ha  
– onderhanden 2 100 ha  
Groene lijnelementen:   
– afronding 200 km  
– onderhanden 1 600 km  
Blauwe lijnelementen:   
– afronding 100 km  
– onderhanden 520 km  
4Opstellen landschapsontwikkelingsplannen 8 105 000839
5Verkenningen groene diensten 2 2000
6Beheer bestaand bos, natuurterreinen en landschap, waarvan:    
6a– beheerd door SBB   10 719
6b– waarvan beheerd door PNB's 47 000 ha 108 5 098
7Bosaanleg op landbouwgrond 1. 700 ha 2 500
8Weidevogelbeheer   1 750
9Beheer wintergasten en natuurbraak 16 491 ha1692 780
10Landschapbeherende stichtingen 12 stichtingen  4 477
11Inkomenscompensatie bos op landbouwgrond 1 869 ha 8561 600
12Belvedèresubsidieregeling   2 722
13Faunafonds  5 701
14Regeling draagvlak natuur  1 350
15Soortenbeschermingsplannen 9202 000 1 820

Toelichting

Ad. 2 Betreft uitfinanciering. Taakstelling is geschrapt in het meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland.

Ad. 3 Betreft uitfinanciering bestaande verplichtingen in landinrichting.

Ad. 6a Het areaal beheerd door SBB dat vanuit 01.13 gefinancierd wordt, maakt deel uit van het areaal genoemd in artikel 3 (216 813 ha).

Ad. 7 Betreft uitfinanciering. Taakstelling is geschrapt in het Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland.

Ad. 8 Het aantal ha weidevogelbeheer dat vanuit 01.13 gefinancierd wordt, maakt deel uit van het areaal agrarisch natuurbeheer genoemd in artikel 3 (214 487 ha).

Ad. 10 Betreft een bijdrage aan de twaalf landschapbeherende stichtingen.

Ad. 11 Betreft uitfinanciering.

01.14 De stedelijke omgeving

In het MJP Vitaal Platteland is als beleidsopgave voor het recreatiebeleid in de stedelijke omgeving opgenomen «de realisatie van recreatiegebieden ter opheffing van de nog bestaande tekorten aan dagrecreatiemogelijkheden». LNV draagt hiertoe financieel bij aan de realisatie van recreatiegebieden in en om de stad. Recreatiegebieden om de stad dienen een gemiddelde opvangcapaciteit van ten minste 20 personen per dag per ha te hebben en bereikbaar te zijn vanuit de woonomgeving via met name wandel- en fietspaden.

• Recreatiegroen in de Stad: Gemeenten bepalen eind 2004 in de Meerjarenontwikkelingsprogramma's ISV 2 welke projecten worden gerealiseerd in de periode 2005–2009. Het rijk stuurt gemeenten aan via convenanten Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en Grote Steden Beleid (GSB);

• Recreatie om de Stad (Grootschalig Groen): aanleg van 15 891 ha recreatiegebied nabij de steden in de periode 1994–2013;

• Recreatie om de Stad (Regionaal Groen): aanleg van 492 ha recreatiegebied nabij nieuwe woonwijken met meer dan 5 000 woningen in de periode 2004–2010.

De regeling Kwaliteitsimpuls Groene Hart biedt aanvullend mogelijkheden om projecten te ondersteunen die mede zijn gericht op het vergroten van de recreatieve gebruiksmogelijkheden en de bereikbaarheid van het Groene Hart vanuit de stedelijke gebieden.

Streefwaarden

Omschrijving 2005
1.Recreatiegroen in de stad p.m.
2.Recreatie om de stad (grootschalig groen) 
• verwerven grond 360 ha
• inrichting 220 ha
3.Recreatie om de stad (regionaal groen) 35 ha

De streefwaarde Recreatiegroen in de stad voor 2005 is afhankelijk van nadere invulling van het beleid (Agenda Vitaal Platteland)

Een belangrijk deel van taakstelling voor Recreatie om de Stad is reeds als ruilgrond verworven en onderdeel van het BBL bezit.

Beleidsinstrumenten

Recreatiegroen in de stad:

• Convenanten rijk-individuele steden gebaseerd op het Grote Steden Beleid, Wet Stedelijke Vernieuwing en Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. De steden realiseren recreatiegroen in de Stad op basis van Stedelijke Meerjarenontwikkelingsprogramma's. Na 5 jaar beoordeelt het rijk de gerealiseerde prestaties.

Recreatie om de stad (grootschalig groen):

• Bufferzoneconvenant VROM-LNV (1996); VROM en LNV zijn overeengekomen de verwervingstermijn te verruimen naar 2011.

• Uitvoeringscontracten gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied rijk-provincies.

• Verstedelijkingsafspraken 2010 tussen rijk-provincies en stedelijke regio's. Dit houdt in dat recreatiegroen op basis van deze afspraken integraal wordt uitgewerkt in relatie tot wonen, werken, infrastructuur en milieu. In de Nota Ruimte is opgenomen dat vanaf 2005 bij nieuwe woningbouw sprake is van een integrale planvorming, uitvoering en financiering van «rood» en «groen».

• Verwerving en (land)inrichting, inclusief flankerende instrumenten zoals de Regeling Bedrijfsverplaatsingen en Bedrijfsbeëindiging, de inzet van onteigening en voorkeursrecht.

• Het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV). Het IPSV is bedoeld om de stedelijke vernieuwing te stimuleren bij de gemeenten en marktpartijen. LNV draagt niet financieel bij, maar beslist wel mee m.b.t. de inzet van dit instrument.

• Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Dit betreft subsidie aan gemeenten ter bevordering van de stedelijke vernieuwing; het ISV 1 loopt tot en met 2004, gevolgd door het ISV 2 (2005–2009).

• Regeling Kwaliteitsimpuls Groene Hart.

• Anticiperende aankopen; instrument dat in samenhang met de centrale leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën incidenteel wordt ingezet op het moment dat er behoefte is aan flexibele inzet van middelen op het moment dat er zich strategische aankoopmogelijkheden voordoen.

Recreatie om de stad (regionaal groen):

• Kaderwet LNV-subsidies

Doelgroep

Recreatiegroen in de stad: recreanten in de nabijheid van de woning voor de burgers van de G30 steden.

Recreatie om de stad: recreanten in de stedelijke omgeving.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatieTotale Uitgaven (x € 1 000)
1.Recreatiegroen in de stad (ISV-2)p.m. a) 1 500 b)
    
2a.Grootschalig groen;   
• Verwerving 360 ha 70 000 €25 045
• Inrichting220 ha afgerond 2 190 ha onderhanden  17 653
    
2b.Regionaal groen;   
• Kaderwet LNV projectbijdragen 35 ha 2 922
    
3.Groene Hart Impuls 35 Projecten  2 663
    
4.Bosaanleg buiten de randstad (PPS)  460

a) Eind 2004 is een Convenant voorzien met de grote steden (G-30) en daarin zullen de prestaties verder worden uitgewerkt.

b) Bijdrage van Ministerie van LNV aan de begroting van Ministerie van VROM.

De kosten voor verwerving t.b.v. Recreatie om de Stad zijn gestegen. Kon de afgelopen jaren volstaan worden met een gemiddeld bedrag van € 59 000 per hectare, vanaf 2005 moet worden uitgegaan van € 70 000 per hectare. Tevens heeft LNV de normkosten en normbijdrage voor inrichting geactualiseerd.

De belangrijkste kritische factoren voor het realiseren van Recreatie om de Stad zijn:

• Een tijdige beschikbaarheid van voldoende grond tegen een prijs die niet leidt tot verstoring van de grondmarkt. Het rijk heeft provincies en gemeenten verzocht om zo snel mogelijk planologische helderheid te bieden en, waar nodig, onteigeningsprocedures in te zetten;

• De grondprijs in de betreffende locaties is in 2003 sterk gestegen. Er zal de komende jaren sprake zijn van een blijvend hogere grondprijs dan voorzien in 2003;

• Gelijktijdig met de vereenvoudiging van operationele doelen zijn de normkosten voor LNV doelen herzien. Gezien de grote kostenstijging vraagt het Rijk aan de provincies om zorg te gaan dragen voor een substantieel regionaal en Europees aandeel in de inrichtingskosten van Recreatie om de stad: 40% (bron: Meerjarenplan AVP);

• «Rood» en «groen» moeten beter aansluiten bij de uitvoering en er moet, mede gezien de concurrentie om de nog beschikbare ruimte, meer worden samengewerkt met marktpartijen om te kunnen komen tot een grotere wederzijdse meerwaarde wat betreft zowel het behaalde inhoudelijke eindresultaat als de financiering daarvan.

Afwijkende uitvoering Regionaal Groen

Voor het programma Recreatie om de Stad zijn de provincies opdrachtgever voor de verdere uitwerking en realisatie. Hiertoe leggen rijk en provincies afspraken vast in het uitvoeringscontract gebiedsgerichte ontwikkeling landelijk gebied en stelt het rijk instrumenten als landinrichting beschikbaar.

Omdat de projectuitvoerders voor Regionaal Groen individuele gemeenten en/of kaderwetgebieden Bestuur in verandering (straks WGR plus) betreft en er geen sprake is van provinciale programmering en uitvoering wordt voor Regionaal Groen een aparte voorziening getroffen. Tussen de Minister van LNV en de betrokken subsidieontvangers, te weten Regionaal Overlegorgaan Amsterdam, Bestuur Regio Utrecht, Haaglanden, Stads Regio Rijnmond, Heerhugowaard/Alkmaar, Stads Regio Eindhoven, Breda, Den Bosch, Tilburg, Knooppunt Arnhem-Nijmegen, Oegstgeest, worden individuele afspraken gemaakt over de uitvoering en de financiering. Het rijk stelt in de periode 2004 tot en met 2010 in totaal maximaal € 20,42 mln. beschikbaar. Op basis van de woningbouwtaakstelling is per project de maximale rijksbijdrage vastgesteld.

01.15 Recreatie in het landelijk gebied

In het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland is als beleidsopgave voor het recreatiebeleid in het landelijk gebied opgenomen «het vergroten van de toegankelijkheid van het landschap» t.b.v. recreatief medegebruik. LNV draagt hiertoe financieel bij aan recreatieve voorzieningen in de EHS (02.13), Recreatie om de Stad (01.14), de reconstructiegebieden (01.12) en in Nationale Landschappen. Tevens wordt de realisatie van een landelijk, aaneengesloten routenetwerk voor wandelen, fietsen en varen gesubsidieerd.

Op 01.15 is het beschikbaar budget en de te realiseren prestatie van de Landelijke Routenetwerken en van het vergroten van de toegankelijkheid in Nationale Landschappen aan de orde. Tevens is hier de financiering opgenomen van het beheer van recreatiegebieden door SBB en van de recreatiegebieden Grevelingen en Midden-Delfland alsmede de financiering van projecten ter bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie.

Streefwaarden

Omschrijving 2005
1.Verbeteren toegankelijkheid Nationale Landschappen p.m.
2.Toegankelijkheid buiten Nationale Landschappen a) 
•verwerven grond 85 ha
•inrichting (aanleg paden) 50 km
•inrichting (vlakelementen) 15 ha
3.Landelijke routenetwerken (RVR) 1 000 km
4.Beheer recreatieve voorzieningen 221 302 ha
5.Versterking recreatieve sector (overig RVR) 75 projecten
•Bevorderen kennis en deskundigheid (KIC) 
•Overige projecten (niet KIC)  

De streefwaarde Verbeteren toegankelijkheid Nationale Landschappen voor 2005 afhankelijk van deze invulling van het beleid (Agenda Vitaal Plattelad)

a) Uitfinanciering van oude verplichtingen.

RVR = Regeling Versterking Recreatie; KIC = Kennis en innovatiecentrum Stichting Recreatie.

Nationale Landschappen

Het programma omvat het verbeteren van de toegankelijkheid in Nationale Landschappen door de aanleg van recreatieve voorzieningen (wandel- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelweiden etc.). Dit onderdeel is nieuw en komt voort uit het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland. Het is in ontwikkeling (zie groeiparagraaf) en daarom vooralsnog niet ingevuld voor middelen en prestaties.

Uitfinanciering LNV verwervings- en inrichtingsinstrumentarium

Buiten de Nationale Landschappen zijn in landinrichtingsverband al eerder verplichtingen aangegaan voor de aanleg van recreatieve voorzieningen. Deze oude verplichtingen zullen worden uitgefinancierd. Het gaat om de verwerving en inrichting van recreatieve paden en vlakelementen (bos) in het landelijk gebied.

Landelijke routenetwerken

Realisering van landelijke, aaneengesloten routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen. De lengte van het totaalnetwerk bedraagt ca. 13 000 km en is bijna geheel gerealiseerd. Voor een groot deel van de Landelijke Routenetwerken is een kwaliteitsimpuls noodzakelijk. Deze dient in de periode 2010 (wandelen, fietsen) tot 2012 (varen) te worden uitgevoerd. Per 1 januari 2004 is 6 370 km routenetwerk gerealiseerd (d.w.z. van voldoende kwaliteit).

Voor 2005 is voorzien in een bijdrage voor ruim 1 000 km, verdeeld over:

• Routenetwerk wandelen: 260 km kwaliteitsimpuls;

• Routenetwerk fietsen: 434 km kwaliteitsimpuls en 30 km uitbreiding;

• Routenetwerk varen: 283 km kwaliteitsimpuls.

Beheer recreatieve voorzieningen

LNV financiert het beheer van recreatiegebieden door Staatsbosbeheer en draagt bij aan de financiering van het beheer door rijksrecreatieschappen van de recreatiegebieden Midden-Delfland en Grevelingen.

In 2005 bedraagt de gemiddelde oppervlakte in beheer:

• 217 015 ha (Staatsbosbeheer);

• 4 287 ha (recreatieschappen)

Het rijk zal de bijdrage voor het beheer van het recreatiegebied Grevelingen in de toekomst afkopen en overweegt dezelfde actie voor het beheer van recreatiegebied Midden Delfland.

Bevorderen kennis en deskundigheid

• Het KIC voert voor LNV jaarlijks projecten uit ter bevordering van kennis en deskundigheid m.b.t. recreatie. Deze kennis is toegankelijk en bruikbaar voor derden.

Beleidsinstrumenten

• Uitvoeringscontracten gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied rijk-provincies;

• Het verwervings- en (land)inrichtingsinstrumentarium;

• Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB);

• Regeling versterking recreatie (RVR);

• Subsidieregeling netwerk landelijke wandelpaden (SNLW);

• Rijksbijdrage Staatsbosbeheer;

• Deelname Wet gemeenschappelijke regelingen m.b.t. Recreatieschappen Midden-Delfland en Grevelingen.

Doelgroep

Recreanten en ondernemers

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per haTotale uitgaven (x € 1 000)
1.Toegankelijkheid nationale landschappen p.m.p.m.
    
2.Toegankelijkheid buiten nationale landschappen (uitfinanciering)   
a. Verwerving 80 ha verwerving€ 35 000 2 739
b. Inrichting  4 125
• Inrichting recreatieve paden50 km afgerond450 km onderhanden   
• Inrichting vlakelementen 15 ha afgerond300 ha onderhanden   
    
3.Landelijke routenetwerken (RVR)    
• Wandelen260 km  1 610 a)
• Fietsen 464 km  
• Varen 283 km  
    
4.Beheer recreatieve voorzieningen natuur- en bosgebieden   23 172
• Staatsbosbeheer217 015 ha   
• Midden-Delfland & Grevelingen4 287 ha   
    
5.Versterking recreatie sector (overig RVR) Projecten  2 040
• Bevorderen kennis- en deskundigheid (KIC)45   
• Overige projecten 30  

De prestaties Toegankelijkheid nationale landschappen zijn afhankelijk van nadere invulling van het beleid (Agenda Vitaal Platteland)

a) Exclusief Bijdrage V&W voor vaarroutes

01.16 Internationaal natuurlijk

In internationaal verband is het streven gericht op een structurele ombuiging van het wereldwijde verlies aan biodiversiteit. Voorts is het streven gericht op behoud en ontwikkeling van het werelderfgoed en de diversiteit van cultuurlandschappen. Dit beleid krijgt vorm door:

1. het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen;

2. het actief bijdragen van Nederland in internationaal verband aan het behoud en het duurzaam gebruik van biodiversiteit en de billijke verdeling van de opbrengsten van het gebruik van genetische bronnen en het behoud van landschappelijke diversiteit.

In het kader van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI) (2002–2006) wordt aan de volgende drie programma onderdelen prioriteit gegeven:

• Het wereldwijd versterken van beschermde gebieden, bufferzones en andere elementen van ecologische netwerken;

• Het verduurzamen van het gebruik van biodiversiteit in de economische sectoren, agrobiodiversiteit in het bijzonder;

• Het verminderen van negatieve effecten van Nederlands handelen op de biodiversiteit in het buitenland

Eind 2004 begin 2005 is de ratificatie van de Europese Landschapsconventie (ECL) voorzien.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Het aantal Memorandums Of Understanding 2
Het aantal in 2005 startende internationale natuurprojecten 75
Grensoverschrijdende landschappen 5
Uitvoeringsprogramma ELC 1
UNESCO werelderfgoed cultuurlandschap 1

De internationale natuurprojecten worden gefinancierd uit middelen die op de begroting staan van LNV en uit middelen die onderdeel uitmaken van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De HGIS is een gezamenlijk rijksbreed budget.

De internationale natuurprojecten worden gerealiseerd in samenwerking met de departementen BUZA/OS, V&W, VROM, EZ en OCW. Van de projecten binnen Nederland die voortvloeien uit internationale verdragen wordt de LNV-bijdrage verantwoord op beleidsartikel 03: Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer).

Beleidsinstrumenten

• internationale verdragen en richtlijnen binnen de EU op het gebied van natuur- en landschapsbescherming: Biodiversiteitsverdrag, Ramsar Conventie, Bern Conventie, Bon Conventie (inclusief Agreement), CITES, UNESCO Werelderfgoedverdrag, OSPAR, Pan-Europese Biologische en Landschapsdiversiteitsstrategie (PEBLDS), Europese Landschap Conventie, EU-Vogelrichtlijn, EU-Habitatrichtlijn, EU-Biodiversiteitsstrategie, EU-Kaderrichtlijn Water.

• Overeenkomsten met internationale organisaties (IUCN, Birdlife International, Eeconet Action Fund, Plantlife International, Wetlands International, UNEP), pre-accessie landen en Memorandums of Understanding (MoU's, overeenkomsten met landen);

• Projectsubsidies in het kader van:

– de ontwikkeling van het Europese biodiversiteitsbeleid, w.o. de ontwikkeling van een Pan-Europees Ecologisch Netwerk;

– natuur in Oost Europa;

– natuur buiten Europa in het kader van ontwikkelingssamenwerking;

• Concept Besluit Natuur Oost Europa;

• Contributies aan internationale organisaties en secretariaten van internationale verdragen op het gebied van natuurbescherming;

• Vertegenwoordiging in en bijdragen aan internationale gremia.

Doelgroepen

Partners bij de uitvoering van BBI zijn onder meer de doellanden, multilaterale organisaties, non-gouvernementele organisaties.

Prestatiegegevens

InstrumentTotale uitgaven x € 1 000
Internationale natuurprojecten en contributies2 214

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen in € 1 000
01Versterking landelijk gebied2003 2004 2005 2006 2007 20082009
VERPLICHTINGEN 275 250 289 480 220 834234 223 318 756 307 333 313 862
UITGAVEN320 914 270 700 279 881 279 366 359 571350 362 356 891
Programma-uitgaven 245 902212 996 218 719 218 744 296 780 287 342293 871
U0111 Gebiedenbeleid 93 375 67 95164 916 56 199 45 889 44 789 42 789
–Landinrichting 67 885 48 10141 574 36 671 35 479 37 479 40 479
–Kavelruil 1 885 1 702 1 654 1 6541 654 1 654 1 654
–SGB a)15 509 13 630 18 370 14 713 6 000 3 000– 2000
–Specifieke projecten 6 126 4 2363 318 3 161 2 756 2 656 2 656
–Uitfinanciering NUBL 1 970 282      
U0112 kwaliteitsimpuls zandgebieden/        
reconstructie 4 3716 480 14 006 19 869 106 401 96 643 99 643
–Reconstructie pilots 1 311      
–Reconstructievoorbereiding/uitvoering 2 060 1 212 9 206 19 869106 401 96 643 99 643
–Experiment intensieve veehouderij 3 200 4 800
–Uitfinanciering NUBL 1 000 2 068     
U0113 Landelijk Natuurlijk 65 36854 722 53 654 52 149 52 560 53 020 56 549
–Rijksbijdrage SBB 10 771 10 804 10 71910 605 10 773 11 133 11 133
–Verwerving 6 638 2 749 2 780 2 7802 780 2 780 2 780
–Landinrichting 11 661 7 59810 357 6 933 9 341 9 341 9 341
–Programma Beheer 6 892 8 89612 128 13 219 13 218 13 218 13 218
–Overig beheer 26 365 20 794 14 50015 442 13 278 13 378 16 907
–Overige regelingen 3 041 3 881 3 170 3 170 3 1703 170 3 170
U0114 De stedelijke omgeving «Groen in en om de stad» 45 299 46 592 50 243 56 059 57 44757 447 57 447
–Recreatiegroen in de stad (ISV)4 243 2 754 1 500 2000 2 500 2 5002 500
–Grootschalig groen; verwerving 28 79923 071 25 045 27 004 27 690 27 690 27 690
–Grootschalig groen; inrichting 9 325 14 57017 653 20 729 20 887 20 887 20 887
–Regionaal groen 2 922 2 922 2 9222 921 2 921 2 921
–Groene Hart Impuls2 932 2 655 2 663 2 889 2 967 2 9672 967
–Bosaanleg buiten de randstad (PPS) 620 460 515 482 482 482
U0115 Realisering gevarieerde recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied 35 53535 032 33 686 32 259 32 274 33 234 35 234
–Verwerving 3 175 2 298 2 739 2 9363 005 3 005 3 005
–Inrichting 3 8044 982 4 125 3 454 3 563 4 563 6 563
–Landelijke routenetwerken b)2 4072 678 1 610 1 714 1 751 1 751 1 751
–Rijksbijdrage SBB 20 657 21 308 21 76520 554 20 293 20 293 20 293
–Beheer recreatieschappen 1 407 1 407 1 407 1 4071 407 1 407 1 407
–Versterking sector4 085 2 359 2 040 2 194 2 255 2 2152 215
U0116 Internationaal natuurlijk 1 954 2 2192 214 2 209 2 209 2 209 2 209
–Internationale natuurprojecten en contributies 1 9542 219 2 214 2 209 2 209 2 209 2 209
Apparaatsuitgaven 75 012 57 704 61 162 60 62262 791 63 020 63 020
U0121 Apparaat 71 58010 104 5 908 5 627 5 626 5 626 5 626
U0122 Baten-lastendiensten 3 432 47 600 55 25454 995 57 165 57 394 57 394
ONTVANGSTEN90 091 76 644 76 299 75 418 66 088 66 08866 088

a) Exclusief mogelijke bijdrage VROM (2007 t/m 2009) en V&W (2004 t/m 2009).

b) Exclusief mogelijke bijdrage V&W (2005 t/m 2009).

Toelichting

De budgetten voor het verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium zijn in onderhavige begroting verdeeld over de beleidsartikelen 1 en 2. De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven betreffen de beleidsdirecties Platteland (inclusief Raad voor Landelijk Gebied) en Natuur. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op de Dienst Regelingen, de Dienst Landelijk Gebied en de Algemene Inspectiedienst.

De ontvangsten hebben met name betrekking op landinrichting (landinrichtingsrente en bijdragen derden) en verder op EU-ontvangsten voor inrichting en op diverse overige ontvangsten. Soortgelijke ontvangsten komen ook terug in de beleidsartikelen 2 en 3.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsRaming 2005 Totaal
Personeel DP/RLG 63,5 62,43 960
Personeel DN 21,5 57,4 1 234
Materieel  593
Overig apparaat*   121
Bijdrage aan DR   175
Bijdrage aan DLG   51 808
Bijdrage aan AID   3 271
Totaal apparaatsuitgaven  61 162

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

Ontvangsten (x € 1 000)
Totaal 76 299
Landinrichtingsrente 40 161
Bijdragen van derden 22 553
EU-ontvangsten 10 496
Overige ontvangsten 3 089

Budgetflexibiliteit

Bedragen in € 1000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 279 881 279 366 359 571 350 362 356 891
2.Waarvan apparaatuitgaven 61 162 60 622 62 791 63 020 63 020
3.Dus programma-uitgaven 218 719 218 744 296 780 287 342  293 871
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht 19% 41 557 18% 39 374 10%29 678 5% 14 367 5% 14 694
5.complementair noodzakelijk 19% 41 5578% 17 500 7% 20 755 7% 20 114 5%14 694
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 55% 120 295 59% 129 058 68%201 810 73% 209 760 75% 220 402
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) 6% 13 123 13% 28 43710% 29 678 10% 28 734 10% 29 387
8.beleidsmatig nog niet ingevuld 1% 2 1872% 4 375 5% 14 839 5% 14 367 5%14 694
9.Totaal (=3) 100% 218 719100% 218 744 100% 296 780 100% 287 342100% 293 871

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoeka)20022003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
01.11 SGB    X    
01.11 ILGb)    X   
01.12 Reconstructiewet  X  X    
01.13 Landschapbeherende stichtingen    X     
01.13Programma Beheer  X    X  
01.13 Realisatie EHS    X    
01.13 Regelingen Landschapsontwikkelingsplannen (BOL)     X   
01.13 FF-wet      X  
01.13/15 Verzelfstandiging SBB  X      
01.13/16 Natuurbalans X X XX X X X X
01.13/16 Nota Natuur voor Mensen  X      
01.14 GSB, ISV   X     
01.15 Openstelling landelijk gebied (deel I en II)  X X      

a) Evaluatie van de interdepartementale Architectuurnota (gepland 2006) is komen te vervallen.

b) Ex ante evaluatie van ILG (gepland 2004) is komen te vervallen.

Toelichting

• SGB. In 2005 komt er een evaluatie van de stimuleringsregeling Gebiedsgericht beleid.

• ILG. Voor 2005–2006 zal er een overgangscontract zijn voor het ILG, dat aansluitend wordt geëvalueerd.

• Reconstructie. Na de eerdere evaluatie van pilots volgt in 2006 een evaluatie gericht op onder andere de uitwerking en de verplaatsing van intensieve veehouderij.

• GSB ISV (Grote Steden Beleid, Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing): de resultaten van deze evaluatie worden verwacht in het najaar van 2005.

• De werking van het Programma Beheer is in 2003 geëvalueerd. Dit betrof een onderzoek naar de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. In 2007 zal de effectiviteit van het Programma Beheer in het veld worden geëvalueerd.

• Met betrekking tot de realisatie van de EHS is in 2005 vooralsnog een doelmatigheidsonderzoek gepland dat de Algemene Rekenkamer gaat uitvoeren (verwachte start in 2004). Ten tijde van de opstelling van deze begroting was nog niet bekend of dit onderzoek daadwerkelijk gaat plaatsvinden.

Groeiparagraaf

Meerjarenprogramma Vitaal Platteland (MJP)

Het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland 2004 geeft een overzicht van het rijksbeleid en de rijksinzet van met name de Ministeries van LNV, VROM en V&W voor het platteland en omvat de thema's natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaal-economische vitalisering, milieu, water en reconstructie zandgebieden. Per thema zijn operationele doelen geformuleerd, die in de periode tot en met 2018 moeten worden gerealiseerd. Het MJP is derhalve het rijkskader voor het maken van afspraken over de uitvoering van het rijksbeleid. De gefinancierde rijksdoelen MJP zullen hun volledige weerslag krijgen in de begroting 2006, aan de hand van een nieuwe indeling van beleidsartikelen en operationele doelen.

Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)

Voor de rijksdoelen, die via een gebiedsgerichte aanpak zullen worden gerealiseerd gaat het rijk in het vervolg sturen via meerjarige prestatieafspraken met de individuele provincies. Het rijk formuleert daartoe op hoofdlijnen beleidsdoelen, stelt prioriteiten en geeft daarbij aan met welke voorwaarden, kwaliteitseisen en taakstellingen rekening moet worden gehouden bij de verdere uitwerking en realisatie ervan (zie MJP). Het rijk geeft tevens aan wat de concrete meerjarige rijksbijdrage is voor de realisatie van de betreffende rijksdoelen. Het rijk zal zijn bijdrage gebundeld en meerjarig toezeggen aan de provincies in een investeringsbudget landelijk gebied.

Uitvoeringscontracten rijk-provincies

Op grond van het rijksbeleidskader (MJP) zullen meerjarige prestatieafspraken (5 of 7 jaar) worden gesloten tussen het rijk en de individuele provincies. Provincies maken daartoe een «provinciaal beleidskader». Dat wordt voor de periode van het eerstkomende ILG-contract geconcretiseerd in een provinciale gebiedsgerichte programmering. Provincies maken hun keuzen in nauw overleg met de betreffende gemeenten, waterschappen en regionale maatschappelijke actoren.

02 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)

Algemene beleidsdoelstellingen

Er wordt een samenhangend netwerk gerealiseerd van kwalitatief hoogwaardige natuurterreinen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), met de volgende doelstellingen:

• Biodiversiteit: voor alle in 1982 in Nederland voorkomende soorten en populaties zijn in 2020 duurzame condities voor hun voortbestaan gegarandeerd;

• Milieu: productie van schoon water en CO2-vastlegging;

• Bescherming: bescherming van landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden;

• Recreatie: het voldoen aan de recreatieve behoeften in de samenleving;

• Wonen en werken: het creëren van een aantrekkelijk leefklimaat en vestigingsklimaat.

De EHS is onderdeel van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) en vindt zijn grondslag in het Natuurbeleidsplan (1990) en het Structuurschema Groene Ruimte (1992). Aanvullende ambities (robuuste verbindingen) zijn geformuleerd in de regeringsnota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (2000). In 2004 is de betekenis van de EHS nogmaals bevestigd in de Agenda Vitaal Platteland (AVP) en is ruimtelijk verankerd in de Nota Ruimte.

De EHS bestaat uit verschillende soorten terreinen: bestaande natuurterreinen, nieuw aan te leggen natuurterreinen, beheersgebieden, de Noordzee, grote wateren en rivieren en robuuste verbindingen.

Grafiek 3: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaatRealisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)

kst-29800-XIV-2-2.gif

Omvang van de ambities

Terreinsoort Totale oppervlakteGrondslag Realisatietermijn
Bestaande natuurterreinen453 500 ha AVP en Nota Ruimte 2 018
Reservaten en natuurontwikkelingsgebieden 151 500 ha AVP en Nota Ruimte2 018
Beheersgebieden binnen EHS 90 000 ha AVP en Nota Ruimte 2 018
Noordzee, grote wateren en rivieren6 300 000 ha AVP en Nota Ruimte 2 018
Robuuste verbindingen* 27 000 ha AVP en Nota Ruimte 2 018
Uitbreiding natte natuur 6 500 ha AVP en Nota Ruimte 2 018
TOTAAL 7 028 500 ha   

* 2e tranche robuuste verbindingen wordt deels na 2018 gerealiseerd

In 2018 zal de EHS zijn afgerond, inclusief de nieuwe robuuste verbindingen. Wat betreft de kwaliteit van de EHS stuurt het Kabinet op het realiseren van 27 soorten natuur (natuurdoelen). Op de landelijke natuurdoelenkaart is aangegeven waar in Nederland de realisatie van de verschillende natuurdoelen wordt nagestreefd. Een voorlopige versie van deze kaart is in 2003 vastgesteld. Het doel is om, in overleg met provincies en beheerders, de kaart eind 2005 definitief vast te stellen. Ook na 2005 zullen nieuwe (beleids)ontwikkelingen in de kaart opgenomen kunnen worden.

Om de maatschappelijke betrokkenheid bij en de verantwoordelijkheid voor de natuur te vergroten is het beleid er thans op gericht om minder grond aan te kopen en in te richten voor de grote terreinbeherende organisaties. Er wordt nu gestimuleerd dat meer natuur wordt beheerd door agrariërs en andere particulieren.

Van de uitgavenintensivering op grond van het Hoofdlijnenakkoord komen in de laatste twee jaren van de kabinetsperiode ruimere budgetten beschikbaar dan in de eerste twee jaren. Omdat het wenselijk is dat reeds vanaf 2004 de realisatie van de EHS met kracht ter hand wordt genomen, is met de provincies afgesproken dat zij voor zowel grondverwerving als voor inrichting uitgaven met eigen middelen voorfinancieren. Hierdoor ontstaat bovendien een meer gelijkmatige inzet van de verwervings- en inrichtingsmiddelen. Een dergelijke gelijkmatige inzet is beter te programmeren en leidt bovendien niet tot marktverstoringen.

Dit voorjaar heeft het kabinet besloten de benodigde verwervingsbudgetten voor de particuliere terreinbeherende nb-organisaties beschikbaar te stellen door middel van langlopende leningen van het rijk aan de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten. Het Rijk vergoedt de vereniging de kosten van rente en aflossing.

Op rijksniveau is de realisatie van de EHS niet alleen een verantwoordelijkheid van LNV. Voor specifieke programma's dragen ook andere departementen bij. Voor het bufferzoneprogramma in de EHS vindt financiering plaats door VROM. Bij het samengaan van veiligheidsaspecten en natuurontwikkeling in de grote rivieren financiert V&W mee. Maar de uitvoering van de EHS is niet alleen een zaak van het Rijk. Bij de uitvoering hebben de provincies een nadrukkelijke verantwoordelijkheid. Deze komt enerzijds tot uitdrukking in hun regie- en programmeringsrol en anderzijds in een financiële bijdrage. De provincies dragen jaarlijks bij in de kosten van grondverwerving uit hun autonome middelen. De financiële middelen van VROM, V&W en de provincies zijn niet verwerkt in het budgettaire beeld van LNV. Wel komt de medeverantwoordelijkheid tot uitdrukking in de prestatiecijfers voor de EHS.

In onderstaande tabel worden per EHS-categorie de restanttaakstellingen en het te verwerven areaal weergegeven. Het in 2004 te verwerven areaal voor de EHS-categorieën (nieuwe natuur, robuuste verbindingen en natte EHS) is gebaseerd op het beschikbare verwervingsbudget. In de restanttaakstellingen is het beleid van de verschuiving van minder grondaankopen naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer reeds doorgevoerd.

Taakstellingen en prestaties in ha.Restant-taakstelling per 01-01-2004 Realisatie 2004Restant-taakstelling per 01-01-2005 Raming 2005Restant-taakstelling 2006 e.v.j.
Nieuwe natuur31 016 ha 2 058 ha 29 003 ha 2 277 ha 26 726 ha
Robuuste verbindingen 15 808 ha 405 ha 15 403 ha439 ha 14 964 ha
Natte EHS 2 126 ha 288 ha1 838 ha304 ha 1 534 ha

02.11 Verwerving droge EHS

1. In 2018 is het functioneren van de EHS als een ecologisch netwerk aanzienlijk versterkt door vergroting van de ruimtelijke en ecologische samenhang, mede door het tot stand komen van 27 000 ha robuuste verbindingen.

2. In de Nota Ruimte is de begrenzing van de EHS opgenomen alsmede het aantal en de globale begrenzing van de robuuste verbindingen.

3. In 2015 worden de laatste grondaankopen uitgevoerd om in 2018 de EHS te kunnen realiseren. Voor de 2e tranche robuuste verbindingen wordt ook na 2018 grond aangekocht.

4. De verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer heeft ook betrekking op de robuuste verbindingen.

5. Bij de grondaankopen wordt voorrang gegeven aan grondaanbieders die een beroep doen op de koopplicht.

6. In 2018 omvat de EHS op het land 728 500 ha bos en natuurterreinen, waarvan 453 500 ha bestaand bos en andere natuurterreinen, 178 500 ha dat een functiewijziging (151 500 ha nieuwe natuur en 27 000 ha robuuste verbindingen) heeft ondergaan.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Robuuste verbindingen te verwerven 415 ha
Uitbreiding EHS met functiewijziging (excl. Robuuste verbindingen) te verwerven 2 479 ha

De streefwaarden voor de verwerving van nieuwe natuur en robuuste verbindingen zijn gebaseerd op het beschikbare budget voor verwerving en de medefinanciering door andere ministeries en de provincies.

Voorfinanciering door de provincies kan leiden tot hogere prestaties dan hierboven is aangegeven. Terugbetaling aan de provincies vindt plaats in de jaren 2006, 2007 en 2008 wanneer ruimere verwervingsbudgetten beschikbaar zijn.

Het met de leningen van de Staat voor aankopen beschikbare volume (€ 20,7 mln. in 2005) is meegenomen in de streefwaarden en de prestatiecijfers. Verder zijn in de streefwaarden en de prestatiecijfers de garantielening (€ 9,076 mln.) medefinanciering van V&W (€ 4,0 mln. NURG), VROM (€ 2,9 mln. bufferzones) en de provincies (€ 10,4 mln.) autonome middelen) meegenomen.

In de voor grondverwerving beschikbare budgetten is rekening gehouden met een grondprijsdaling van gemiddeld 8%.

Beleidsinstrumenten

• Voor SBB door middel van directe rijksfinanciering via aankopen door DLG.

• Voor de aankopen van de particuliere natuurbeschermingsorganisaties wordt het aandeel van het Rijk gefinancierd door middel van jaarlijkse leningen van de Staat aan Natuurmonumenten. Deze vereniging ontvangt van het Rijk voor de jaarlijks te betalen bedragen voor rente en aflossing een subsidie op grond van de Regeling particuliere nb-organisaties.

• Voor de aankopen voor de particuliere nb-organisaties wordt het aandeel van de provincies gefinancierd met autonome provinciemiddelen via provinciale subsidieregelingen.

Doelgroepen

SBB, Natuurmonumenten en Provinciale Landschappen.

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 Totale uitgaven x € 1 000
Verwerving robuuste verbindingen 415 ha 35 14 518
Verwerving nieuwe natuur 1 160 ha 3540 602
–waarvan NURG 228 ha 35 
–waarvan Maaswerken 285 ha 35 
Verwerving nieuwe natuur overig   18 884

Toelichting

• In vergelijking met vorig jaar zijn thans ook de prestaties voor verwerving in NURG en Maaswerken zichtbaar gemaakt.

• De laatste aankopen voor de NURG vinden in 2012 plaats.

• In verband met de opgetreden grondprijsdaling zijn de gemiddelde kosten voor het verwerven van grond voor de EHS aangepast.

• Het budget voor de verwerving van nieuwe natuur zal prioritair worden ingezet voor grondaanbieders die een beroep doen op de koopplicht.

02.12 Verwerving natte EHS

1. Deze operationele doelstelling heeft samen met artikel 02.14 betrekking op het in oppervlakte en kwaliteit versterken van de voor Nederland karakteristieke natte natuur in 2010 en het waarborgen van een duurzaam gebruik.

2. In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur met 6 500 ha toegenomen. Hiervan wordt 3 000 ha hectare verworven in de Zuid-Hollandse Delta. Het resterend areaal is reeds in overheidsbezit.

3. In 2007 en 2008 worden de laatste grondaankopen uitgevoerd om in 2010 de natte natuur doelstelling gerealiseerd te kunnen hebben.

4. In de Nota Ruimte is opgenomen dat de natte natuur als onderdeel van de netto begrensde EHS in 2008 in de bestemmingsplannen opgenomen moet zijn.

5. Realisering van deze doelstelling vindt plaats middels financiering met ICES2-middelen en vormt onderdeel van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur tussen LNV en V&W (maart 2000).

6. De realisatie van natte natuur betekent enerzijds een kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied en anderzijds veiligheid tegen het water. Voor die veiligheid is V&W primair verantwoordelijk. Door op het terrein van natte natuur goed samen te werken, realiseren LNV en V&W op een optimale manier hun doelen.

7. De verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer heeft geen betrekking op natte natuur.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Verwerving terreinen natte natuur304 ha

Beleidsinstrumenten

Voor Staatsbosbeheer en particuliere natuurbeschermingsorganisaties vindt directe rijksfinanciering plaats via aankopen door DLG/BBL.

Doelgroepen

SBB, Natuurmonumenten en Provinciale Landschappen

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 Totale uitgaven x € 1 000
Verwerving terreinen natte natuur 304 ha 38 11 563

Toelichting

Het budget voor de verwerving van natte natuur zal worden ingezet voor aankopen in de Zuid-Hollandse Delta.

02.13 Inrichting droge EHS

1. In 2018 zijn de belangrijkste barrières voor de EHS (inclusief de Robuuste Verbindingen) opgeheven (ontsnippering), voor zover veroorzaakt door rijkswegen, spoorwegen en rijkswaterwegen. Deze geactualiseerde doelstelling is opgenomen in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). In het uitvoeringsprogramma MJPO staan deze belangrijkste barrières beschreven.

2. In 2018 zijn, via agrarisch of particulier natuurbeheer dan wel door verwerving en inrichting, tussen grote eenheden van de EHS robuuste verbindingen gerealiseerd met een oppervlakte van 27 000 ha.

3. In 2018 zijn in de EHS de fysieke condities gerealiseerd, die passen bij de voor de EHS geldende kwalitatieve natuurdoelen, zodat een effectief op de natuurdoelen gericht beheer mogelijk is. In het bijzonder zullen de gronden in de EHS, die een functiewijziging moeten ondergaan, zijn ingericht. Het te hanteren instrumentarium wordt afgestemd op de verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer.

4. De inrichting van de EHS dient mede te geschieden op basis van de eisen die ter plaatse voorkomende bedreigde soorten (met name doelsoorten Meerjarenprogramma Soortenbescherming) aan hun habitat/leefgebied stellen.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Percentage taakstelling ontsnippering gerealiseerd 8
Inrichting robuuste verbindingen 102 ha
Uitbreiding EHS met functiewijziging (exclusief robuuste verbindingen) ingericht 1 650 ha

In 2005 zal het Meerjarenprogramma Ontsnippering in uitvoering komen. In het MJPO zijn ten opzichte van het oude ontsnipperingsbeleid nieuwe knelpunten geïdentificeerd. Het bepalen van de streefwaarde voor het percentage in 2005 te ontsnipperen knelpunten dient nog plaats te vinden.

De streefwaarden voor de inrichting van nieuwe natuur en robuuste verbindingen zijn gebaseerd op het beschikbare inrichtingsbudget. Door de voorfinanciering van de provincies kunnen de prestaties voor 2005 feitelijk hoger komen te liggen dan hierboven is aangegeven.

In het kader van de realisatie van natuur in de uiterwaarden in combinatie met veiligheidsaspecten (NURG) vindt medefinanciering ( € 4,0 per jaar) door V&W plaats.

Beleidsinstrumenten

• Landinrichting, SGB, reconstructie

• Inrichting buiten landinrichting

• Inrichtingsmaatregelen via Programma Beheer

• De voorlopige landelijke natuurdoelenkaart

• Inrichting van de NURG en Maaswerken verlopen via V&W

Doelgroepen

SBB, Natuurmonumenten, Provinciale Landschappen, Agrarische en andere particuliere beheerders van natuurterreinen, Provinciale wegbeheerders, Rijkswaterstaat, ProRail.

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 Totale uitgaven x € 1 000
Inrichting robuuste verbindingen:   
– onderhanden 102 ha  1 360
Inrichting nieuwe natuur, waarvan:   30 857
– afronding 1 650 ha   
– onderhanden 27 747 ha   

Toelichting

Het Rijk heeft voor de EHS inmiddels veel grond aangekocht. Een groot deel van die grond is nog niet ingericht. In veel gevallen gaat het hierbij om zogenaamde ruilgronden die bij de verwerving reeds aan de EHS worden toegerekend. Deze ruilgronden worden in landinrichtingsprojecten ingebracht. Het systeem van landinrichting brengt echter met zich mee dat het enkele jaren duurt voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk»), maar het wordt pas natuur als het gehele project gereed («afgerond») is en de ruilgronden worden doorgeleverd aan een particuliere natuurbeschermingsorganisatie of SBB. Dit leidt er toe dat er pas sprake is van gerealiseerde natuur als het landinrichtingsproject in zijn geheel wordt opgeleverd.

02.14 Inrichting natte EHS

1. In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur in oppervlakte en kwaliteit versterkt en is duurzaam gebruik gewaarborgd. Dit omvat versterken van natte natuur, in combinatie met maatregelen die de veerkracht van watersystemen vergroten (meegroeien met water, gedeeltelijk herstel van zoet-zoutovergangen), recreatiemogelijkheden vergroten en de identiteit van Nederland als waterland versterken.

2. Realisering van deze doelstelling vindt plaats door middel van financiering met ICES2-middelen en vormt onderdeel van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur tussen LNV en V&W (maart 2000).

• Er wordt circa 6500 ha natte natuur ingericht in en langs de grote wateren: 3 000 ha grootschalige, kenmerkende natte natuur in de Zuid-Hollandse Delta met mogelijkheden voor recreatief medegebruik.

• 3 000 ha grootschalige, kenmerkende natte natuur in het IJsselmeergebied met mogelijkheden voor recreatief medegebruik.

• Realisatie van beekherstel en natte oeverlanden van totaal circa 500 ha in de drie noordelijke provincies (herstel van reeds bestaande natuur).

• Daarnaast krijgt het reguliere programma Herstel en inrichting rijkswateren van V&W een impuls. Dit programma betreft fysieke herstel- en inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteit van de rijkswateren.

3. In de Nota Ruimte is opgenomen dat de natte natuur als onderdeel van de netto begrensde EHS in 2008 in de bestemmingsplannen opgenomen moet zijn.

4. Doelen van de natte onderdelen van de EHS zijn verdeeld over onderstaande partijen en in het verlengde daarvan zijn met deze partijen afspraken gemaakt (Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, VEWIN, SBB en particuliere terreinbeherende organisaties).

5. De verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer heeft geen betrekking op natte natuur.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Natte natuur ingericht 255 ha

De streefwaarde voor de inrichting van natte natuur is gebaseerd op het beschikbare rijksbudget, inclusief de projecten die worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat en derden, waarvoor budgetoverheveling respectievelijk subsidieverlening heeft plaatsgevonden.

Beleidsinstrumenten

• Inrichting vindt plaats op projectbasis (individuele planvorming);

• De kwaliteit van natte natuur wordt gestuurd door gebruik te maken van de natte bouwstenen van de landelijke Natuurdoelenkaart (december 2003). In afspraken met beheerders (o.a. met Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat) worden natte natuurwensen verwerkt.

Doelgroepen

SBB, Vereniging Natuurmonumenten, Provinciale landschappen, Rijkswaterstaat en Waterschappen.

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 Totale uitgaven x € 1 000
Inrichting terreinen natte natuur:    
–afronding 255 ha  
–onderhanden 1 905 ha 13 281*

* Na mutaties VJN 2004 overheveling naar V&W.

Toelichting

De inrichting van natte natuurprojecten heeft een meerjarig karakter. Hierdoor duurt het aantal jaren voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk»). Het project is pas afgerond als het klaar is om doorgeleverd te worden aan Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen in € 1 000
02 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)2003 20042005 2006 2007 2008 2009
VERPLICHTINGEN184 672 118 593 136 313 202 037 215 308222 805 219 805
Waarvan garanties 9 0769 076 9 076 9 076 9 076 9 076 9 076
UITGAVEN 195 530 119 458 149 154 215 837229 108 236 605 233 605
Programma-uitgaven174 239 101 300 131 065 196 605 210 952217 927 214 927
U0211 Verwerving droge EHS 135 23258 931 74 004 124 107 129 326 109 304106 304
–Verwerving 135 232 58 93174 004 124 107 129 326 109 304 106 304
U0212 Verwerving natte EHS 5 360 9 550 11 56311 563 11 563 11 563 11 563
–Verwerving 5 360 9 550 11 563 11 56311 563 11 563 11 563
U0213 Inrichting droge EHS27 386 23 874 32 217 47 353 46 481 73 47873 478
–Landinrichting 27 38623 874 32 217 47 353 46 481 73 478 73 478
U0214 Inrichting natte EHS 6 261 8 945 13 28113 582 23 582 23 582 23 582
–Landinrichting 6 261 8 94513 281 13 582 23 582 23 582 23 582
Apparaatsuitgaven 21 291 18 158 18 089 19 23218 156 18 678 18 678
U0221 Apparaat 19 2263 244 2 949 2 763 2. 763 2 763 2 763
U0222 Baten-lastendienst 2 065 14 914 15 14016 469 15 393 15 915 15 915
ONTVANGSTEN41 004 4 757 10 568 12 788 3 338 3 3383 338

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven betreffen de directie Natuur. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op de Dienst Landelijk Gebied.

De ontvangsten hebben betrekking op EU-bijdragen in het kader van POP voor verwerving en inrichting en op bijdragen van derden (gemeenten en waterschappen) voor inrichting.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven

(bedragen x € 1 000)
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsRaming 2005 Totaal
Personeel DN 43,6 57,42 505
Materieel   338
Overig apparaat*  106
Bijdrage aan DLG   15 140
Totaal apparaatsuitgaven   18 089

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

Ontvangsten 2005 (x € 1 000)
Totaal 10 568
EU-ontvangsten7 230
Bijdragen van derden 3 175
Overige ontvangsten163

Budgetflexibiliteit

Bedragen in € 1000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven  149 154  215 837  229 108 236 605  233 605
2.Waarvan apparaatuitgaven  18 089  19 232  18 156 18 678  18 678
3.Dus programma-uitgaven  131 065  196 605 210 952  217 927  214 927
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht 65% 85 192 38% 74 710 32%67 505 29% 63 199 28% 60 180
5.complementair noodzakelijk 0% 0%0% 0% 0%
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 0%0% 0% 0% 0%
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) 35% 45 873 62% 121 89568% 143 447 71% 154 728 72% 154 747
8.beleidsmatig nog niet ingevuld 0% 0% 0% 0% 0%
9.Totaal (=3) 100% 131 065 100%196 605 100% 210 952 100% 217 927 100%214 927

Veronderstellingen

Verwerving droge EHS

• Voor 2005 is rekening gehouden met een gemiddelde grondprijsdaling van 8%. Het budget is in verband hiermede meerjarig naar beneden bijgesteld.

• De grondverwerving is zeer afhankelijk van het aanbod van grond. Is het grondaanbod laag of is er sprake van een lage grondmobiliteit in een bepaalde regio, dan kan dit leiden tot het niet behalen van de begrote prestaties.

Verwerving natte EHS

De grondverwerving vindt plaats in één specifieke regio ten behoeve van de Zuid-Hollandse Delta. De te behalen prestaties zijn zeer afhankelijk van het grondaanbod en de grondmobiliteit. In de provincie Zuid-Holland zijn grondaanbod en grondmobiliteit over het algemeen laag.

Inrichting droge EHS

• Inrichting van de EHS vindt plaats door de uitvoering van projecten zowel binnen als buiten landinrichting.

• Door de verschuiving van verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer wordt ook meer inrichting gerealiseerd door agrariërs en andere particulieren.

• De inrichting van de EHS vindt plaats op basis van de natuurdoelen op de landelijke Natuurdoelenkaart.

Inrichting natte EHS

• Het realiseren van de prestaties is mede afhankelijk van de realisatie grondverwerving. Indien er minder gronden zijn verworven, zullen er minder inrichtingsprojecten kunnen starten.

• De inrichting van natte natuur vindt plaats op basis van de natuurdoelen op de landelijke natuurdoelenkaart.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek 2002 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
02.11/12/13/14 Natuurbalans X X X X XX X X
02.11/12/13/14 Nota Natuur voor Mensen  X      
02.11/12/13/14 Realisatie EHS   X     

Toelichting

Met betrekking tot de realisatie van de EHS is in 2005 vooralsnog een doelmatigheidsonderzoek gepland dat de Algemene Rekenkamer gaat uitvoeren (verwachte start in 2004). Ten tijde van de opstelling van deze begroting was nog niet bekend of dit onderzoek daadwerkelijk gaat plaatsvinden.

Verantwoordelijkheid LNV

Verwerving droge EHS

De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. De provincies programmeren de te realiseren hectares. Daartoe wordt jaarlijks een uitvoeringscontract afgesloten tussen de minister van LNV en de provincies. Voor de jaren 2005 en 2006 is met de provincies een tweejarig uitvoeringscontract gesloten, dat anticipeert op het ILG.

Verwerving natte EHS

De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. Planvorming en uitvoering vindt in samenspraak en samenwerking met andere overheden en maatschappelijke organisaties plaats. In het kader van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur is de regionale stuurgroepen een programmering- en uitvoeringbevoegdheid toegekend.

Inrichting droge EHS

De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. De provincies programmeren de te realiseren hectares. Daartoe wordt jaarlijks een uitvoeringscontract afgesloten tussen de minister van LNV en de provincies. Voor de jaren 2005 en 2006 is met de provincies een tweejarig uitvoeringscontract gesloten, dat anticipeert op het ILG.

De verantwoordelijkheid voor NURG en ontsnippering ligt mede bij V&W.

Inrichting natte EHS

De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. De doelen waar de natuurinrichting op is gericht worden landelijk bepaald op basis van de natuurdoelen op de landelijke Natuurdoelenkaart en de regionale stuurgroepen helpen de concrete invulling mede te bepalen. In het kader van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur is aan de regionale stuurgroepen een programmering- en uitvoeringbevoegdheid toegekend.

03 Realisatie van de ecologische hoofdstructuur (Beheer)

Algemene beleidsdoelstelling

Er wordt een samenhangend netwerk beheerd van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De omvang van de EHS zal in 2018 ca. 728 500 ha zijn. Een belangrijke kern hiervoor wordt gevormd door de 17 Nationale Parken en 1 grensoverschrijdend park. Ook historische buitenplaatsen, multifunctioneel bos en gebieden met agrarisch en particulier natuurbeheer vormen een onderdeel van de EHS. Beheer van bezoekerscentra, educatie en voorlichting vormen een onderdeel van het beheer.

Wat betreft de kwaliteit van de EHS stuurt het Kabinet op het realiseren van 27 soorten natuur (natuurdoelen) volgens de taakstellingen voor natuurkwaliteit uit NvM. Op de landelijke natuurdoelenkaart is aangegeven waar de realisatie van de verschillende natuurdoelen wordt nagestreefd. De landelijke natuurdoelenkaart zal met de onderliggende provinciale natuurdoeltypekaarten en met het Handboek Natuurdoeltypen, waarin de voor een bepaalde natuurkwaliteit benodigde milieu- en watercondities zijn aangegeven, de komende jaren richtinggevend zijn voor het milieu- en waterbeleid van rijk en provincie en voor de inzet van instrumenten voor het beheer (Programma Beheer).

Met de EHS wordt in belangrijke mate invulling gegeven aan een aantal internationale verplichtingen zoals het Biodiversiteitsverdrag, de Wetlands-conventie en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De EHS is onderdeel van het te ontwikkelen pan-Europese ecologische netwerk (Natura 2000). Het beheer van droge natuur vindt vooral plaats door Staatsbosbeheer, gemeenten, particuliere terreinbeherende organisaties en overige particulieren. Voor het beheer van de natte natuur is vooral Rijkswaterstaat verantwoordelijk.

In de realisatie van de EHS vormt beheer een onmisbare schakel. Naast verwerving en inrichting van gronden, worden door middel van beheer de noodzakelijke condities voor het bereiken van de gewenste natuurdoelen gerealiseerd. Habitats voor flora en fauna worden beschermd of ontwikkeld, waardoor de (o.a. in internationaal verband afgesproken) biodiversiteitsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Tot beheer behoort ook invulling van herstelbeleid, bijvoorbeeld door maatregelen te nemen tegen de effecten van verzuring, verdroging en vermesting. Programma Beheer is het belangrijkste instrument om het beheer tot uitvoering te brengen.

Om de maatschappelijke betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de natuur te vergroten blijft LNV de komende jaren inzetten op meer beheer. Het streven is om van de totale taakstelling 60% via verwerving te realiseren en 40% via beheer. Van die 40% dient 75% gerealiseerd te worden via particulier natuurbeheer en 25% via agrarisch natuurbeheer. In 2006 zal het Kabinet evalueren hoe deze nieuwe koers in de praktijk uitpakt.

Het beheer van de EHS is niet alleen gericht op het behoud en herstel van ecosystemen (grootschalig systeembeheer), maar ook op kleinschalig beheer ter behoud van bedreigde soorten die binnen de EHS voorkomen. Dit komt tot uitdrukking in de Rijksbijdrage aan SBB, het Programma Beheer, het beheer van de Nationale Parken en het Overlevingsplan Bos en Natuur. In de programmering van deze onderdelen zal hier expliciet aandacht aan worden gegeven.

Grafiek 4: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-3.gif

03.11 Beheer van de EHS

Deze operationele doelstelling bevat -binnen de door internationale verdragen vastgestelde voorwaarden- het realiseren van de natuurdoelen, zoals vastgelegd op de natuurdoelenkaart, het beheer van bos en andere natuur, het beheer van natte natuur en het nakomen van internationale verdragen.

Streefwaarden

OmschrijvingStreefwaarde 2005
Uitbreiding beheer droge natuur exclusief particulier natuurbeheer 3 000 ha
Uitbreiding particulier natuurbeheer 800 ha
Uitbreiding beheer natte natuur850 ha
Uitbreiding agrarisch natuur beheer 22000 ha

• De streefwaarden zijn een prognose voor de groei in 2005 op basis van het aantal ingediende aanvragen in 2004.

• In 2005 worden verwervingsmiddelen ingezet voor de recente overschrijding van de budgetplafonds voor agrarisch en particulier natuurbeheer.

Beleidsinstrumenten

• Internationale afspraken vastgelegd in de Wetlands-conventie, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn;

• Wettelijke verankering van de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet en de vigerende ruimtelijke plannen;

• Programma Beheer: Subsidieregeling natuurbeheer 2000, Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, Regeling Organisatiekosten Samenwerkingsverbanden;

• Natuurdoelenkaart, onderliggende provinciale natuurdoelenkaarten en Handboek Natuurdoeltypen;

• Convenanten met terreinbeherende organisaties;

• Besluit versterking natuur- en bosbeheer bij bosen landgoedeigenaren (VNBBL);

• Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen;

• Subsidieregeling nationale en grensoverschrijdende parken;

• Besluit behoud historische buitenplaatsen;

• Fiscale vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer: (gedeeltelijke) vrijstelling van inkomstenbelasting over ontvangen subsidies voor functiewijziging en beheer op grond van de subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de regeling Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. De vrijstelling met betrekking tot de subsidie SN wordt ingevoerd onder voorbehoud van goedkeuring van zowel de regeling als de vrijstelling door de Europese Commissie. De regeling SN-functieverandering is onlangs goedgekeurd.

• Fiscale vrijstelling bos- en natuurterreinen (forfaitair rendement): een vrijstelling voor de grondslag van het forfaitaire rendement in de inkomstenbelasting voor bos- en natuurterreinen en NSW-landgoederen (met uitzondering van gebouwde eigendommen).

Voorts vindt een klein deel van de doelrealisatie nog plaats via oude subsidieregelingen (waarvan de meeste inmiddels zijn opgegaan in Programma Beheer), waarbij nog slechts uitfinanciering plaatsvindt van lopende verplichtingen.

Doelgroepen

Staatsbosbeheer, Particuliere terreinbeherende organisaties, particuliere beheerders van natuur, bos en landschap en hun koepelorganisaties, agrariërs en agrarische verenigingen, provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en Defensie.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie Totale uitgaven x € 1 000
1Beheer bestaand bos, natuurterreinen en landschap   
–waarvan beheerd door SBB 216 813 ha 49 827
–waarvan beheerd door PNB's 224 000 ha 100 22 500
2Particulier natuurbeheer (functieverandering) 2 074 ha 2 000 3 500
3Agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer (SAN)85 500 ha 760 56 668
4Bijdrage nationale parken  5 563
5Overlevingsplan bos en natuur300 projecten  9 348
6Behoud historische buitenplaatsen* 260 buitenplaatsen  1 800
7Herstel historische buitenplaatsen** 35 buitenplaatsen  277
8Natuurbeschermingswet 175 gebieden 1 277
9Specifieke thema's  3 208

* voorheen genaamd: Onderhoud historische parken en tuinen.

** voorheen genaamd: Herstel historische parken en tuinen.

Ad. 2 Deelname aan particulier natuurbeheer groeit nog steeds, maar minder dan per jaar nodig is om de totale taakstelling voor particulier natuurbeheer te realiseren.

Ad. 3 Er is veel animo voor deelname aan agrarisch natuurbeheer, waardoor de totale taakstelling sneller gerealiseerd wordt dan voorzien.

Ad 2/3 In 2005 zullen verwervingsmiddelen worden vrijgemaakt voor de recente budgetoverschrijdingen voor agrarisch en particulier beheer. Dit wordt verwerkt in de Voorjaarsnota 2005. Als gevolg hiervan zijn de totale uitgaven niet in overeenstemming met het aantal prestaties x de gemiddelde kosten per prestatie.

Staatsbosbeheer

Bedragen x € 1 000
 Aantal prestatiesTotale uitgaven
1Terreinbeheer  
1aDoeltypebeheer Natuur, Bos en Landschap 216 813 ha 31 149
1bDoeltypebeheer Recreatie 217 785 ha 22 459
1cBijzondere kosten  8 849
2Voorlichting, Educatie en Vermaatschappelijking 18 301
3Overige Producten en Bedrijfsonderdelen  2 913
Efficiency taakstelling – 900
totaal  82 771

* De contractbesprekingen met Staatsbosbeheer zijn nog niet afgerond.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen in € 1 000
03 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)2003 2004 2005 20062007 2008 2009
VERPLICHTINGEN 174 662332 157 142 075 149 889 140 381 150 342158 532
UITGAVEN 135 269 168 407 173 293180 633 170 841 181 231 189 421
Programma-uitgaven 120 169 149 981 153 968161 192 151 404 161 664 169 835
U0311 Beheer van de EHS 120 169 149 981 153 968 161 192151 404 161 664 169 835
–Rijksbijdrage SBB43 602 53 081 49 827 46 494 46 641 47 07747 077
–Programma Beheer 55 34665 460 79 168 89 783 79 233 89 057 97 228
–Beheer nationale parken 4 889 5 3725 563 5 522 5 522 5 522 5 522
–Overlevingsplan Bos en Natuur 5 556 10 2839 348 9 331 9 331 9 331 9 331
–Overige beheersregelingen 10 776 15 78510 062 10 062 10 677 10 677 10 677
Apparaatsuitgaven 15 100 18 426 19 325 19 44119 437 19 567 19 586
U0321 Apparaat 5 7912 146 2 155 2 022 2 022 2 022 2 022
U0322 Baten-lastendienst 9 309 16 280 17 17017 419 17 415 17 545 17 564
ONTVANGSTEN8 146 16 605 14 163 18 433 103 103103

Toelichting:

De programma-uitgaven zijn bij de vorenstaande operationele doelstelling toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven betreffen de directie Natuur. De uitgaven voor baten-lastendiensten hebben betrekking op de Dienst Regelingen en de Dienst Landelijk Gebied.

De ontvangsten hebben met name betrekking op EU-bijdragen in het kader van cofinanciering van het Programma Beheer en de regeling beheersovereenkomsten natuurontwikkeling RBON.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)

 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsRaming 2005 Totaal
Personeel DN 31,8 57,4 1 825
Materieel  256
Overig apparaat*   74
Bijdrage aan DR  11 073
Bijdrage aan DLG   6 097
Totaal apparaatsuitgaven   19 325

* Dit betreft uitgaven voor overige personeel en post-actieven.

Budgetflexibiliteit

Bedragen in € 1000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven  173 293  180 633  170 841 181 231  189 421
2.Waarvan apparaatuitgaven  19 325  19 441  19 437 19 567  19 586
3.Dus programma-uitgaven  153 968  161 192 151 404  161 664  169 835
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht 81% 124 714 44% 70 924 24%36 337 26% 42 033 26% 44 157
5.complementair noodzakelijk 2% 3 07938% 61 253 45% 68 132 43% 69 515 43%73 029
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 0% 0% 0% 0%0%
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) 14% 21 55615% 24 179 28% 42 393 28% 45 266 28%47 554
8.beleidsmatig nog niet ingevuld 3%4 619 3% 4 836 3% 4 542 3% 4 8503% 5 095
9.Totaal (=3) 100%153 968 100% 161 192 100% 151 404 100%161 664 100% 169 835

Evaluatie

Operationele doelstelling Evaluatieonderzoek 20022003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
03.11 Verzelfstandiging SBB  X      
03.11 Natuurbalans X X XX X X X X
03.11 Nota Natuur voor Mensen  X      
03.11 Programma Beheer  X    X   
03.11Realisatie EHS    X     
03.11Nederlandse voorbereiding op EU-evaluatie Vogel- en Habitatrichtlijnen 2007    X    

Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De realisatie is grotendeels afhankelijk van vrijwillige deelname (met name bij particulier natuurbeheer) die niet exact te prognosticeren is. Verondersteld wordt dat de restanttaakstellingen jaarlijks in gelijke stappen (lineair) gerealiseerd worden in de periode 2005-2018. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van EHS gebieden en voorts voor het opstellen van gebiedsplannen, op basis waarvan de meeste subsidies in het kader van Programma Beheer worden toegekend. Gemeentelijke bestemmingsplannen spelen een belangrijke rol bij de realisatie van Particulier natuurbeheer Voor het behalen van de kwaliteit van de rijks-natuurdoelen vormen de milieucondities een randvoorwaarde.

De werking van het Programma Beheer is in 2003 geëvalueerd. Dit betrof een onderzoek naar de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. In 2007 zal de effectiviteit van het Programma Beheer in het veld worden geëvalueerd.

Met betrekking tot de realisatie van de EHS is in 2005 vooralsnog een doelmatigheidsonderzoek gepland dat de Algemene Rekenkamer gaat uitvoeren (verwachte start in 2004). Ten tijde van de opstelling van deze begroting was nog niet bekend of dit onderzoek daadwerkelijk gaat plaatsvinden.

Verantwoordelijkheid LNV

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor het vastleggen van natuurdoelen, voor het formuleren van hectaretaakstellingen en voor het vormgeven van instrumenten. Deze verantwoordelijkheid kan niet geheel tot zijn recht komen zonder de inzet van de volgende actoren:

– provincies (begrenzen gebiedsplannen)

– beheerders (voeren het beheer uit).

LNV faciliteert beheerders van natuur in het behalen van de gewenste natuurkwaliteit op regionaal en lokaal niveau. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van EHS gebieden en voorts voor het opstellen van gebiedsplannen, op basis waarvan de meeste subsidies in het kader van Programma Beheer worden toegekend.

04 Economisch perspectiefvolle agroketens

Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is de bevordering van duurzame en vitale agroketens. Het rijk ziet zich geplaatst voor de uitdaging om de condities te scheppen waaronder de agrosector zich duurzaam kan ontwikkelen en rekening houdt met maatschappelijke wensen. Dit doet het rijk onder meer door:

• het stimuleren en faciliteren van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

• het stimuleren van vernieuwing in de keten op het gebied van duurzaamheid, marketing, kwaliteit, garantiesystemen en differentiatie in niche markten zoals streek- en biologische producten;

• de inzet van het internationaliseringinstrumentarium (inclusief de instrumenten van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken);

• het ondersteunen van belangrijke processen van herstructurering in de veehouderij, de glastuinbouw en de visserij.

Op deze wijze draagt het rijk bij aan (her)nieuw(d) perspectief voor de agrosector en blijft de Nederlandse agrosector internationaal concurrerend op vooral hoog ontwikkelde markten.

Grafiek 5: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-4.gif

04.11 Versterking concurrentiekracht agrofoodcomplex

Het kabinet heeft een duurzaam werkend, op eigen kracht internationaal concurrerend agro-foodcomplex voor ogen, dat midden in de samenleving staat en toonaangevend is binnen Europa. Een agrobedrijfsleven dat, ondanks afnemende marktondersteuning door de overheid, nieuwe strategieën ontwikkelt en zich richt op technologische en innovatieve ontwikkelingen die zich – deels buiten de agrosector – voltrekken en op de mogelijkheden in internationale markten.

De verantwoordelijkheid voor de concurrentiekracht ligt primair bij de sectoren c.q. bedrijven zelf. LNV streeft naar een effectieve bijdrage aan de gewenste ontwikkeling, met name bij het MKB, met de volgende subdoelstellingen:

• Het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentatie van Nederlandse bedrijven en agrarische producten op buitenlandse markten.

• Verbeteren van de energie-efficiency in bedrijven die gebaseerd is op reële en wettelijk voorgeschreven besparingsmogelijkheden.

• Agrologistieke systeeminnovaties richting meer duurzame, innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek.

• Verbeteren van informatiesystemen in ketens waardoor keteninformatie transparant en snel beschikbaar komt voor overheid, consument en bedrijfsleven.

Streefwaarden

Omschrijving 2005 2007
Gerealiseerde bilaterale (agro-)economische samenwerkingsactiviteiten (BES) 75% 
Geactualiseerde energiebesparingsplannen en meerjarenplannen 2005–2008 van het totaal aantal toegetreden bedrijven en sectoren80%  
Succesvolle agrologistieke pilotprojecten 25%

Een belangrijke indicator voor het effect van het programma Bilaterale Economische Samenwerking (BES) vormt de mate van realisatie van BES-activiteiten. Aangezien deelname aan activiteiten grotendeels voor rekening van de deelnemers komt, indiceert de mate van realisatie de aansluiting op de behoeften van de doelgroep.

De streefwaarde voor energie-efficiency vloeit voort uit de verantwoordelijkheid die de overheid heeft ten aanzien van het programma: namelijk het bedrijfsleven faciliteren bij het nemen van energiebesparende maatregelen en toetsen en monitoren van de voortgang van de afspraken. Concrete afspraken zijn vastgelegd in energiebesparingsplannen op bedrijfsniveau en in meerjarenplannen op sectorniveau. In de meerjarenplannen bepalen de sectoren zelf de energie-efficiency doelstelling van de sector. In 2005 worden de energiebesparingsplannen en meerjarenafspraken geactualiseerd.

In 2003 is gerapporteerd welke innovatieve agrologistieke pilotprojecten uitgevoerd zullen worden. LNV streeft ernaar dat in 2007 minimaal 25% van deze projecten succesvol zal zijn en een bijdrage zal leveren aan doelen als transportbesparing, filebestrijding, dierenwelzijn, ruimtelijke kwaliteit en voedselveiligheid.

Het instrument Transparantie en ICT wordt na consultatie bij de Europese Commissie in gewijzigde vorm voortgezet. Een streefwaarde is nog niet vastgesteld.

Beleidsinstrumenten

De uitvoering van de beleidsinstrumenten wordt voor een belangrijk deel bepaald door de inzet van het bedrijfsleven zelf. De agrosector in Nederland is internationaal van aard, waarbij het niet alleen om export, import en re-export van producten gaat, maar ook om langdurige relaties in de vorm van investeringen en participatie in productie en logistiek in andere landen, en om kennisoverdracht. In nauwe samenspraak met de LNV-vertegenwoordiging in het buitenland en het agrobedrijfsleven wordt jaarlijks een breed spectrum van activiteiten ontwikkeld en uitgevoerd om de bilaterale economische samenwerking (BES) te bevorderen. Onderdeel daarvan is onderhandelingen over de vermindering van handelsbelemmeringen, vooral op veterinair en fytosanitair terrein. De biologische landbouw wordt bij alle daartoe geëigende BES-instrumenten als een volwaardige sector meegenomen. Het accent van het programma ligt op de nieuwe EU-lidstaten, kandidaat EU-lidstaten en«Nieuwe Buren» van de EU.

De meerjarenafspraken energie-efficiency tussen overheid en voedings- en genotmiddelenindustrie lopen tot 2012. De afspraken zijn bedoeld om bedrijven te faciliteren bij het nemen van energiebesparende maatregelen, het opzetten van energiezorg, het monitoren van besparingsresultaten en het onderzoeken van nieuwe besparingsmogelijkheden in de keten.

Agrologistiek beoogt systeeminnovaties richting duurzaamheid en vervoersefficiëntie te bewerkstelligen door het uitvoeren van pilotprojecten. De projecten hebben een sterke voorbeeldwerking voor alle agrosectoren. Voor de ondersteuning van de pilots op bestuurlijk en ruimtelijk vlak is een platform opgericht. Het bedrijfsleven betaalt de kosten van de pilotprojecten, LNV financiert aanvullend onderzoek zoals planontwikkeling op overkoepelend niveau en de facilitatie van het proces.

Het Platform voor Transparantie is een partnerschap tussen de overheid (LNV/VWA) en het bedrijfsleven. Het totale project heeft een looptijd van 4 jaar, waarin 6 pilots worden uitgevoerd. De pilots hebben tot doel de transparantie van de betrokken ketens te vergroten door de informatie-uitwisseling tussen alle betrokken partijen in de keten beter op de behoefte af te stemmen. Hiermee wordt de transparantie ten behoeve van voedselveiligheid, ketenbrede tracing en tracking en de uitwisselbaarheid en kwaliteit van informatie verbeterd. Dit project is in 2002 Brussel aangemeld als steunmaatregel maar heeft tot op heden nog geen goedkeuring gekregen. De goedkeuring wordt eind 2004 verwacht.

Doelgroepen

Nederlandse productie-, verwerkings-, distributie- en handelsbedrijven van agrarische (food en non-food) producten, met name het MKB. Buitenlandse overheden, instituties en bedrijven. Maatschappelijke organisaties.

Prestatiegegevens

Instrument Aantal projectenGemiddelde kosten per project (x € 1 000) Totale uitgaven (x € 1 000)
Bilaterale Economische Samenwerking120  3 378
Energie   1 552
Agrologistieke pilotprojecten 9  1 000
Overig (projecten) 13  489

De activiteiten in het kader van BES, Energie en Agrologistiek zijn stimulerend en faciliterend van aard. Door de aard van de projecten en de moeilijke onderlinge vergelijkbaarheid is het niet zinvol te spreken over gemiddelde kosten per project.

04.12 Herstructurering (melk)veehouderij

De beleidsopgave voor de grondgebonden landbouw richt zich in het algemeen op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven en de verduurzaming van de landbouwproductie. Uitgangspunt voor de grondgebonden melkveehouderij bij een toekomstgerichte bedrijfsvoering is het bieden van de mogelijkheid voor weidegang dat gewenst is uit oogpunt van dierenwelzijn en milieu (beperking ammoniakvervluchting). Voor een deel van de melkveehouderij is tot 2010 een apart rijksbudget beschikbaar (zogenoemde Koopmansgelden) ten behoeve van het extensiveren van melkveehouderijbedrijven in nader aan te wijzen gebieden.

Een gemengde werkgroep waarin behalve LNV, ook VROM, IPO en LTO zitting hebben, onderzoekt momenteel vanuit een algemene schets van de ontwikkeling van de melkveehouderij voor de komende 10 á 20 jaar welke problemen door deze ontwikkeling kunnen bestaan. Het gaat daarbij vooral om de ontwikkeling naar grootschaligheid waarbij de verkaveling niet meegroeit én naar intensievere bedrijfsvoering terwijl dat niet past bij de kwetsbaarheid van een aantal gebieden.

Streefwaarden

Omdat de werkzaamheden van eerdergenoemde werkgroep nog niet zijn afgerond, is het momenteel niet mogelijk al streefwaarden te noemen. Het beleid richt zich echter op het volgende.

In gebieden waarin sprake is van een stapeling van problemen, zoals nitraat -en ammoniakproblemen en verdroging, en waarin de functie van het gebied specifieke eisen stelt (bijv. natuur of bijzondere landschappelijke kwaliteit), wordt gestreefd naar extensivering van de melkveehouderij. Ten behoeve van deze extensivering wordt gestreefd naar een huiskavel van tenminste 0,5 hectare per melkkoe.

In 2005 zullen enkele pilotprojecten in uitvoering zijn. Eén hiervan is het pilotproject «Inplaatsing melkveehouderij in de Veenkoloniën». Voorzien is dat in de periode 2004–2006 zes melkveebedrijven zullen worden ingeplaatst (á 60 hectare) en dat enkele akkerbouwbedrijven zullen zijn vergroot. Hiernaast worden drie pilotprojecten gestart, gericht op de extensivering van de bestaande melkveehouderij in drie verschillende gebieden.

Beleidsinstrumenten

• Stimuleren van kavelruil (door plus op de regeling of door gerichte inzet van kavelruilcoördinatoren, eventueel aangevuld met infrastructurele werken als bijvoorbeeld een veetunnel);

• Inzet grondbank voor een extensief graslandbeheer in kwetsbare gebieden;

• Inzet vergoedingsregeling voor extensief graslandbeheer in kwetsbare gebieden.

Doelgroepen

Melkveehouders en beheerders van landelijk gebied in kwetsbare gebieden.

Prestatiegegevens

In verband met de nog niet afgeronde werkzaamheden van de werkgroep extensivering melkveehouderij, zijn nog geen prestatiegegevens beschikbaar.

04.13 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energie

Het algemene operationele doel is het bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. Om perspectiefvol te zijn moet economisch en vraaggericht worden geproduceerd met aandacht voor kwaliteit en innovatie van producten en productieprocessen. Duurzaam houdt in dat de productie plaatsvindt binnen de (wettelijke) randvoorwaarden voor energie, milieu en ruimtelijke kwaliteit, dan wel op een vrijwillig gekozen hoger niveau. Subdoelen daarbij zijn:

• een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw in economische en milieutechnische zin;

• een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw qua ruimtelijke kwaliteit.

Deze subdoelen zijn onderling/wederzijds afhankelijk. Duurzaam gebruik van energie past in de context van het energiebesparingsbeleid en het klimaatbeleid.

Een tweede operationeel doel is de implementatie van het energiebesparingsbeleid voor de primaire productie. Dit beleid is geconcretiseerd in afspraken met de sector. Deze afspraken hebben betrekking op vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie (de Integrale Milieutaakstelling IMT). In het Aanvullend Convenant Glastuinbouw en Milieu (2002), is met de sector voorts overeengekomen dat betrokken partijen (overheid en bedrijfsleven) zich ten doel stellen de (ruimtelijke) herstructurering zodanig te bevorderen en te faciliteren, dat de haalbaarheid van de IMT wordt vergroot, duurzame ontwikkeling en inrichting van nieuwe glastuinbouwlocaties is gewaarborgd, de ruimtelijke en milieuhygiënische kwaliteit van bestaande concentratiegebieden belangrijk verbetert en de sociaal-economische positie en de concurrentiekracht van de sector verbetert.

Streefwaarden

Omschrijving Realisatie t/m 2004Streefwaarde 2005 Streefwaarde 2006 (tot.) Streefwaarde 2010 (tot.)
Herstructurering glastuinbouwareaal (RSG)750 ha 115 ha 1 000 ha  
Ontwikkeling nieuwe duurzame vestigingsgebieden (STIDUG) 1 247 ha   2 700 ha
Verbetering infrastructuur (IRG)  3 projecten  

Toelichting

Herstructurering wordt gerealiseerd via de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG). De stimuleringsregeling duurzame glastuingebieden (Stidug) stimuleert de ontwikkeling van nieuwe duurzame vestigingsgebieden. Een volgende openstelling vindt plaats nadat de Raad voor het Landelijk (RLG) advies heeft uitgebracht en een tussentijdse evaluatie is afgerond.

De verbetering van de infrastructuur vindt plaats onder de Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG). In de komende jaren zullen een aantal nieuwe infrastructuurprojecten worden opgestart.

Perspectiefvol en duurzaam

In de periode 1997 tot en met 2006 wordt de (achterhaalde) bedrijfsstructuur op 25% van het glastuinbouwareaal verbeterd. Tot en met 2004 is circa 750 ha nieuw glas gerealiseerd. In de periode tot en met 2006 zal nog ca. 250 ha nieuw glas worden gerealiseerd op bedrijven die hun bedrijfsstructuur hebben verbeterd.

In de periode 2000–2010 wordt de omslag gemaakt van (nu merendeels) autonome vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven naar landbouwontwikkelingsgebieden met een omvang van 2 700 ha netto glas. Naast de reeds eerder aangewezen en in de Nota Ruimte herbevestigde 10 gebieden, gaat het ook om hervestiging van glastuinbouwbedrijven in door provincies aan te wijzen regionale landbouwontwikkelingsgebieden.

Tenslotte wordt de basisinrichting van de infrastructuur in het Westland en Aalsmeer en omstreken verbeterd. Ongeveer de helft van de infrastructuurplannen is inmiddels gerealiseerd. Vanaf 2005 worden tenminste zeven nieuwe infrastructuurprojecten opgezet in de omgeving Westland.

Energiebesparingsbeleid

Met betrekking tot energie is vastgelegd:

SectorEfficiencyverbetering Aandeel duurzame energie
 2005 2010 2005 2010
Glastuinbouw t.o.v. 1980  65%  4%
Paddestoelen t.o.v. 1995 20%  5%  
Bloembollen t.o.v. 1995 22%  4%  

In het Glami/IMT zijn voorts de volgende doelstellingen voor 2010 opgenomen (alle ten opzichte van 1984–1988, behalve stikstof en fosfaat).

Gewasbeschermingsmiddelen 2010
Vermindering van het verbruik 72%
Emissiereductie (lucht) 88–72%
Emissiereductie (bodem en grondwater) >75%
Emissiereductie (oppervlaktewater) 95%
Vermesting: 
Emissiereductie stikstof en fosfaat t.o.v. 198595%

Het Besluit glastuinbouw (een bundeling van regels op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet, Wet Milieubeheer en Wet verontreiniging oppervlaktewater), regelt dat een glastuinder jaarlijks uiterlijk 1 mei zijn gebruik van energie, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen over het voorafgaande jaar rapporteert aan LNV, gemeenten en waterschappen. Op basis van deze registraties zal de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu jaarlijks een voortgangsrapport uitbrengen over het voorafgaande jaar, waarin voor de onderscheiden milieuvelden wordt ingegaan op de mate van doelbereiking.

Beleidsinstrumenten

Het beleid voor een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouwsector en energiebesparing kent diverse instrumenten: regelgeving, subsidies/fiscaal, onderzoek, communicatie/voorlichting. Specifieke belastinguitgaven ten behoeve van de glastuinbouw zijn de regulerende energiebelasting en het verlaagde BTW-tarief sierteelt.

Perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw:

• Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG): subsidie voor vernieuwende investeringen op bedrijven of clusters van bedrijven, die hun bedrijfsstructuur verbeteren en subsidie voor afbraak van glas op beëindigende bedrijven.

• Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG): ter verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.

• Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug): bevordert de ontwikkeling van landbouwontwikkelingsgebieden en de hoogwaardige en duurzame inrichting ervan.

• Stallingsbedrijf glastuinbouw Nederland: dit bedrijf is in 2001 opgericht als stimuleringsinstrument om de herstructurering van de glastuinbouw op gang te brengen.

Energiebesparingsbeleid:

• Het Besluit glastuinbouw vertaalt de Integrale Milieutaakstelling 2000–2010 op sectorniveau naar de individuele glastuinbouwbedrijven.

• LNV draagt bij aan energieonderzoek in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector.

• Communicatie/voorlichting, inclusief demonstratieen bestaande innovatieprojecten.

• Certificering: LNV sluit met registratie voor regelgeving aan bij certificeringsystemen in de markt, gericht op kwaliteit, milieu en de consument.

• Voorlichtingsproject, gericht op de verbetering van het energiemanagement in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelenteelt met het oog op de liberalisering van de energiemarkt.

• Stimulering van demonstratieprojecten in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector.

Doelgroepen

Doelgroep is de Nederlandse glastuinbouwsector bestaande uit 9 876 bedrijven (2002) met een totaal glasareaal van 10 538 ha (in 2002; bron land- en tuinbouwcijfers 2003).

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestaties Gemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 Totale uitgaven x € 1 000
RSG-investeringen* 115 ha 50 5 734
RSG glasafbraak* 40 ha 45 1 815
Stidug* 6 projecten  12 385
IRG* 3 projecten Westland, Aalsmeer e.o.   
Energie en demoregeling Voorlichting, demo en onderzoek  2 986
Diverse   481

* Dit betreft uitfinanciering van voorgaande openstellingen. T.a.v. de RSG betreft het ook al de uitgaven van geplande openstelling. De IRG wordt uitgefinancierd vanuit de Brandstofcompensatiegelden.

04.14 Herstructurering visserij

Duurzaamheid krijgt in het visserijbeleid o.a. invulling door te streven naar biologisch verantwoorde visserij door een sector die vanuit een gezond sociaal-economisch perspectief de gevolgen voor het ecosysteem beperkt. Dit maakt in een aantal situaties vermindering van de vangstcapaciteit via herstructurering noodzakelijk.

Streefwaarden

Evenwicht tussen de te vangen hoeveelheden vis en de vangstcapaciteit van de visserijvloot. Om dit te bewerkstelligen:

• heeft de overheid middelen gereserveerd om de capaciteit van de kottervloot met 2 400 Bruto Ton te verminderen.

• wordt de visserijcapaciteit op het IJsselmeer in 2005 met ten minste 35% gereduceerd.

Beleidsinstrumenten

Voor het realiseren van deze doelstelling zijn de volgende instrumenten beschikbaar:

• openstelling van subsidieregelingen met bijdrage vanuit de Europese begrotingen (Europese Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij, FIOV) voor vrijwillige sanering van vaartuigen;

• beheersing van de visserij-inspanning op zee door middel van een regime van zeedagen. De aantallen uitgegeven zeedagen zijn gerelateerd aan de toegestane hoeveelheden te vangen vis;

• Een combinatie van warme sanering en beheersmaatregelen in de IJsselmeervisserij.

Doelgroepen

Schippereigenaren, reders en opvarenden van vissersvaartuigen.

Prestatiegegevens

Beleidsinstrument PrestatieUitgaven (x € 1 mln.)
Vrijwillige sanering zeevisserij capaciteitsvermindering 5
Vrijwillige sanering IJsselmeervisserijcapaciteitsvermindering 1,9

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
04 Economisch perspectiefvolle agroketens2003 2004 2005 2006 2007 20082009
VERPLICHTINGEN 99 220 75 989 52 09758 024 51 032 55 032 49 789
UITGAVEN82 619 72 230 66 475 74 572 66 080 70 05064 882
Programma-uitgaven 52 491 45 400 41 60651 156 43 117 47 087 41 919
U0411 versterking concurrentiekracht       
agrofoodcomplex 6 6778 479 6 419 8 042 6 154 6 154 5 911
–Bilaterale economische samenwerking 2 9703 406 3 378 3 450 3 522 3 522 3 522
–Energie 1 465 1 665 1 552 1 5851 617 1 617 1 617
–Agrologistiek360 1 000 1 000 1 000 400 400 400
–Client 1 286 225     
–Overig 596 2 183 4892007 615 615 372
U0412 Herstructurering veehouderij18 451 8 221 4 857 10 429 20 673 24 67319 673
–RBV-1 4 088 246     
–SEP Veehouderij/IOZV 3 464100      
–Herstructurering veehouderij10 899 721 3 191 8 781 19 034 23 03418 034
–Overig 7 1541 6661 6481 6391 6391 639
U0413 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energie 16 846 23 376 23 401 27 061 16 29016 260 16 335
–RSG 4 01610 128 7 549 10 874   
–Stidug 6 197 10 47512 385 12 255 12 198 12 198 12 198
–Energie en demoregeling 1 784 2 153 2 9863 147 3 291 3 261 3 336
–Inrichting4 064 420 429 438 447 447 447
–Overig 785 200 52 347 354 354354
U0414 Herstructurering Visserij 10 5175 324 6 929 5 624   
–Vlootstructuurbeleid 10 517 5 3246 929 5 624    
Apparaatsuitgaven 30 12826 830 24 869 23 416 22 963 22 963 22 963
U0421 Apparaat 19 625 21 526 5 167 5 1865 184 5 184 5 184
U0422 Baten-lastendienst10 503 5 304 19 702 18 230 17 779 17 77917 779
ONTVANGSTEN 16 695 10 816 12 8424 737 2 507 1 107 1 107

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens. De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de beleidsdirecties Landbouw en Industrie en Handel. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op Dienst Regelingen, AID en de Dienst Landelijk Gebied.

De ontvangsten hebben onder meer betrekking op inkomsten afkomstig uit het Europese Structuurfonds FIOV in het kader van de Regeling capaciteitsvermindering en andere maatregelen uit hoofde van het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD). Verder worden inkomsten van de Europese Unie geraamd voor de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw. Daarnaast worden ontvangsten geraamd uit het O&S-fonds voor de Visserijen en het O&S-fonds voor de Landbouw ten behoeve van vlootstructuurbeleid en capaciteitsvermindering resp. extensiveringsprojecten en experimenten knelgevallen intensieve veehouderij.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsRaming 2005 Totaal
Personeel DL 41,7 60,52 525
Personeel I&H 40,7 57,2 2 330
Materieel  198
Overig apparaat*   114
Bijdrage aan DR   5 097
Bijdrage aan DLG   47
Bijdrage aan AID   14 558
Totaal apparaatsuitgaven  24 869

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

Ontvangsten 2005 (x € 1 000)
Totaal 12 842
EU-ontvangsten Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2 852
Ontvangsten Visserij (o.a.FIOV) 1 700
Overige ontvangsten 8 290

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven  66 475  74 572  66 080 70 050  64 882
2.Waarvan apparaatsuitgaven  24 869  23 416  22 963 22 963  22 963
3.Dus programma-uitgaven  41 606  51 156  43 117 47 087  41 919
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht 59% 24 741 50% 25 738 18%7 609 16% 7 277 5% 2 121
5.complementair noodzakelijk          
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 6% 2 422 7%3 494 4% 1 926 3% 1 617 4% 1 617
7.beleidsmatig gereserveerd 35% 14 44336% 18 486 69% 29 832 72% 33 993 82%34 224
8.beleidsmatig nog niet ingevuld  7% 3 438 9% 3 750 9% 4 2009% 3 957
9.Totaal (=3) 100% 41 606100% 51 156 100% 43 117 100% 47 087100% 41 919

Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

04.11

Bij de beleidsinzet inzake de versterking van de concurrentiekracht van het agrofoodcomplex is uitgangspunt dat met relatief weinig financiële middelen een maximaal beleidseffect gerealiseerd kan worden door gebruik te maken van stimulering en facilitering. In het komende decennium zal de Nederlandse agrosector zich zodanig aan moeten passen dat tenminste gelijke tred wordt gehouden met eisen op het gebied van milieu, voedselveiligheid en markt en maatschappij. Bovendien zal de Nederlandse agrosector haar weg moeten weten te vinden in een wereld waarin sprake is van een voortgaand proces van handelsliberalisatie, verschillen in cultuur over non-trade concerns, relatief hoge kostprijzen in het eigen land en toenemende concurrentie uit nieuwe productiegebieden.

04.11 + 04.13

De beleidsinzet bij het verbeteren van energie-efficiency is gebaseerd op het commitment dat Nederland en de Europese Unie zijn aangegaan in Kyoto (1997) voor het terugdringen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen.

04.13

Voor het behalen van de beleidsdoelen glastuinbouw is de economische situatie op het tijdstip en de mate waarin ondernemers investeren in beleidsmatig en op duurzaamheid gewenste voorzieningen van belang. Daarnaast zullen de bedrijven in regio's met een herstructureringsopgave, zelf prioriteit moeten geven aan de investeringsinhaalslag. Tenslotte is het stoppen van verspreide nieuwvestiging afhankelijk van de medewerking van ondernemers en het actualiseren van (streek- en) bestemmingsplannen.

04.14

Sanering zeevisserij: te verwachten is dat in de rondvis-, platvis- en garnalenonderdelen van de zeevarende vloot behoefte aan capaciteitsvermindering blijft bestaan. Als aanvullend instrument wordt een onderzoek gedaan om de segmenteringgrenzen binnen de vloot minder rigide te maken of deels op te heffen om mobiliteit van capaciteit mogelijk te maken.

Evaluatie

Operationele doelstelling Evaluatieonderzoek 20022003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
04.11 Bilaterale Agro Economische Samenwerking   X   X  
04.11 Energie   X   X  
04.11 Transparantie en ICT     X   
04.11Agrologistiek    X   X 
04.11 Client   X      
04.12Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderij (RBV)  X      
04.13 Ruimtelijke herstructurering glastuinbouw     X   
04.13 Herstructurering bedrijfsstructuur glastuinbouw      X   
04.13Duurzaam gebruik energie glastuinbouw    X    
04.13 Meerjarenafspraken energie (bloembollen en paddestoelen)    X     
04.14 Uitvoering EPD   X   X   

04.11

In 2005 zal het BES programma worden geëvalueerd. In 2008 zullen de meerjarenafspraken energie-efficiency worden geëvalueerd conform art. 22 van de MJA. Over de voortgang van de uitvoering van agrologistiek ontvangt de 2e Kamer elk jaar een rapportage. In 2005 zal een tussentijdse evaluatie worden gehouden, in 2008 zal de totale uitvoering worden geëvalueerd. Het project Transparantie zal na afloop in 2007 worden geëvalueerd.

04.12

De toekomstige evaluatieprogrammering is afhankelijk van de te kiezen richting en de daaraan te koppelen streefwaarden.

04.13

In 2005 zal een evaluatie plaatsvinden inzake Duurzaam gebruik van energie in de glastuinbouw. In 2006 vindt de evaluatie Ruimtelijke herstructurering plaats, gericht op de projectvestigingslocaties en de bestaande gebieden Westland en Aalsmeer. In 2007 zal de eindevaluatie plaatsvinden van de Herstructurering bedrijfsstructuur glastuinbouw, nadat in 2006 de RSG zal zijn beëindigd.

Verantwoordelijkheid LNV

04.11

Het agrofoodcomplex is zelf primair verantwoordelijk voor zijn concurrentiekracht. Desalniettemin zal het bedrijfsleven oplopen tegen handels-, vervoers- en bedrijfseconomische belemmeringen en sterke maatschappelijke eisen (voedselveiligheid, dierenwelzijn en duurzaamheid) over de wijze van produceren. Ter verbetering en behoud van de concurrentiekracht streeft LNV naar een vitaal agrofoodcomplex. Samen met het bedrijfsleven voelt LNV zich verantwoordelijk om bedrijfseconomische belemmeringen weg te nemen en een duurzame wijze van produceren te stimuleren.

Op het gebied van energie-efficiency zijn deelnemende bedrijven zelf verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering van de Energiebesparingsplannen en Meerjarenplannen. De overheid toetst en monitort de voortgang van deze plannen.

04.12

De Minister van LNV is, samen met de staatssecretaris van VROM, verantwoordelijk voor de te behalen resultaten.

04.13

LNV is verantwoordelijk voor de doelstellingen en streefwaarden met betrekking tot de economisch perspectiefvolle agroketens en voor de inzet van beleidsinstrumenten die gericht zijn op een effectieve bijdrage aan de ontwikkeling van de concurrentiekracht van de sectoren en bedrijven.

05 Bevorderen duurzame productie

Algemene beleidsdoelstelling

Algemene doelstelling is de bevordering van duurzame productie door sectoren in land-, tuinbouw en visserij. Voor de laatstgenoemde sector betekent dit specifiek het bevorderen van een visserij die rekening houdt met de draagkracht van het ecosysteem in het water.

De productiesectoren staan de komende jaren voor een forse opgave om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van de samenleving ten aanzien van product en productiewijze. Deze verwachtingen – bijvoorbeeld ten aanzien van voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu – ontwikkelen zich snel en vormen de «licence to produce» voor het bedrijfsleven waarbij de op Europees niveau afgesproken normen, in principe richtinggevend zijn. Het is primair aan het bedrijfsleven zelf om daarop in te spelen en «tekorten» tussen dat wat de samenleving verlangt en dat wat het bedrijfsleven biedt, weg te werken.

De overheid ondersteunt dit proces door enerzijds heldere randvoorwaarden te stellen en anderzijds ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te stimuleren. Een voorbeeld van deze procesondersteuning is het maatschappelijk debat dat eind 2003 is gevoerd over de intensieve veehouderij in ons land.

Grafiek 6: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-5.gif

05.11 Bevorderen biologische landbouw

De doelstelling van de Beleidsnota biologische landbouw 2001–2004 was de ontwikkeling naar een op eigen kracht internationaal concurrerende duurzame sector, die midden in de samenleving staat en toonaangevend is in Europa. In de beleidsnota was gekozen voor het centraal stellen van de vraaggerichte ketenbenadering met als doel zo voldoende aanzuigende werking te genereren om primaire producenten om te laten schakelen naar de biologische productiemethode. De evaluatie van deze nota is nagenoeg afgerond. In het najaar zal een nota naar de Tweede Kamer worden gezonden waarin het vervolgbeleid voor 2005–2007 wordt uiteengezet.

Streefwaarden

In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet bevestigd dat het streven blijft om 10% van de landbouwproductie in 2010 bestemd te hebben voor biologische landbouw.

Omschrijving Realisatie 2003Begroting 2004 Streefwaarde 2005Streefwaarde 2007Streefwaarde 2010
% biologische landbouw (ha) op totale areaal landbouw2,2% 3% – 3,5% PM 10%
Aandeel biologisch in consumentenbestedingen1,6%5%PM5% 

Bron: LEI i.s.m. Stichting Skal.

* De streefwaarden voor 2005 en verder zijn afhankelijk van besluitvorming over het vervolgbeleid.

Beleidsinstrumenten

De inzet van beleidsinstrumenten is afhankelijk van het te kiezen vervolgbeleid. Eventuele nieuwe instrumenten worden gepresenteerd in de nota die in het najaar uitkomt.

Uit het beleid van de beleidsnota 2001–2004 resteren nog:

• Regeling Stimulering Biologische Productie (RSBP);

• Investeringsregeling Biologische Varkenshouderij (IBV);

• Kaderregeling Kennis en Advies.

Doelgroepen

Alle actoren die een bijdrage kunnen leveren aan de groei en professionaliteit van de keten: primaire sector (zowel gangbare als biologische producenten), de relevante partijen in de keten en de consument.

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000) Totale uitgaven (x € 1 000)
RSBP*   2 534
IBV*   330
Kaderregeling Kennis en Advies*  350
Vervolgbeleid PM PM 3 500

* Betreft uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in voorgaande jaren.

05.12 Duurzame landbouw/vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen

Doelstelling van de overheid is dat er transitie plaatsvindt naar een duurzame productie in de landbouw, waarbij een omslag wordt bewerkstelligd van «zorgen voor» naar «zorgen dat». De transitie naar een duurzame productie zal de komende jaren in het teken staan van het op gang brengen van veranderingsprocessen bij ondernemers en ketens, bij burgers en consumenten. Na het maatschappelijk debat over de intensieve veehouderij in 2003, de vaststelling van het kabinetsstandpunt ter zake en de behandeling in het parlement in 2004, zijn op dit vlak diverse initiatieven aan de orde, deels ook met betrokkenheid van de overheid.

Transitie naar duurzame productie

Aandachtsvelden bij een marktgerichte en duurzame landbouw zijn versterking van het ondernemerschap en innovatie/communicatie en transparantie/initiatieven in het kader van een toekomstgerichte intensieve veehouderij en initiatieven in het kader van de ontwikkeling van een duurzame glastuinbouw (o.m. energieleverende kassen).

De beleidsmatige inspanning met betrekking tot de transitie naar een duurzame landbouw is niet alleen aan deze operationele doelstelling verbonden. Projectmatige en thematische inspanningen worden in diverse onderdelen van de beleidsartikelen 4 en 5 beschreven.

Jonge agrariërs

Een specifieke doelgroep waar de overheid stimulansen aan wil geven, betreft de jonge boeren. De overname en de ontwikkeling van het bedrijf is een moeilijke stap voor jonge boeren: er zijn veel onzekerheden bij de bedrijfsovername en de hoge lasten na de overname leggen een groot beslag op de financiële ruimte. Het is van groot belang dat jongeren in deze situatie zich goed voorbereiden op de overname en bewust kiezen voor overname van levensvatbare, op duurzaamheid gerichte bedrijven. LNV wil bevorderen dat jongeren zich optimaal voorbereiden op het starten of overnemen van een bedrijf en een bewuste keuze maken. Door jonge boeren een steun in de rug geven om vernieuwingen door te voeren, leggen ze een goede basis voor hun toekomst en kunnen ze ook bijdragen aan een meer duurzame landbouw.

Mest en Mineralen

Bij een duurzame productie vindt het gebruik van mineralen in de land- en tuinbouw op bedrijfsniveau plaats binnen de milieurandvoorwaarden. Het mineralengebruik dient beperkt te worden tot een hoeveelheid waarbij de milieunormen (fosfaat en stikstof) voor grond- en oppervlaktewater niet worden overschreden. Daarnaast is uitgangspunt om landelijk evenwicht op de mestmarkt te bereiken. Daarvoor dient het landelijk mestoverschot tot een verantwoord niveau te worden gereduceerd. 2005 is het laatste jaar dat het huidige stelsel van verliesnormen (MINAS) van kracht zal zijn. De uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de inbreukprocedure Nitraatrichtlijn op 2 oktober 2003, betekent dat het huidige MINAS wordt vervangen door een stelsel dat is gebaseerd op gebruiksnormen. Aangezien hiervoor een wetswijziging nodig is, zal het nieuwe beleid niet eerder dan in 2006 van kracht zal kunnen zijn. Medio 2004 is het nieuwe beleid, in de vorm van een voorstel voor een nieuwe meststoffenwet, in procedure gebracht.

Met de Europese Commissie is overeenstemming bereikt over het nieuwe stelsel met gebruiksnormen vanaf 2006. De Europese Commissie staat tevens achter het Nederlandse derogatieverzoek. Dit verzoek zal pas definitief door de Commissie worden gehonoreerd nadat het Nitraatcomité een positief oordeel heeft gegeven en de desbetreffende wet- en regelgeving door het Nederlandse parlement is aangenomen.

In 2003 is tevens gestart met de (wettelijk verplichte) 2-jaarlijkse evaluatie van de (huidige) meststoffenwet. Deze evaluatie is inmiddels afgerond. In het onderdeel over de evaluatie van mestafzetovereenkomsten versus (dier)rechten, is geconcludeerd dat het stelsel van (dier)rechten adequater is dan het stelsel van mestafzetovereenkomsten (MAO) als het gaat om het beperken van het landelijk mestoverschot. Op basis hiervan heeft het kabinet besloten het MAO-stelsel reeds per 1 januari 2005 af te schaffen en het rechtenstelsel te behouden.

Streefwaarden

Omschrijving Streefwaarde 2005
Jonge agrariërs:  
Overnames middels BF-faciliteiten*60
  
Mest en mineralen:  
MINAS: percentage bedrijven dat voldoet aan de verliesnormen 100%

* Hiervoor zijn in 2004 vanuit de LNV begroting middelen beschikbaar gesteld aan het Borgstellingsfonds voor de landbouw.

Transitie naar een duurzame productie

Het uiteindelijke streven is het bereiken van een duurzaam en maatschappelijk geaccepteerd landbouwcomplex in 2030. De op verduurzaming gerichte concrete projecten en maatregelen van de overheid staan in de diverse beleidsartikelen weergegeven. Meer op het totale proces en de randvoorwaarden gerichte inspanningen alsmede enkele bijzondere activiteiten tot en met 2006 zijn:

• De transitie-ontwikkeling en de inspanningen van de diverse maatschappelijke actoren waaronder ook de overheid, zijn zichtbaar geworden door een adequate brede monitoring en door thematische verkenningen en berichten.

• Het LNV-instrumentarium ten behoeve van innovatie en kennisverspreiding vormt een helder en samenhangend pakket; alle ondernemers zijn bekend met de mogelijkheden voor kennisbenutting, bedrijfsontwikkeling, advies en ondersteuning.

• Vernieuwende ondernemers, met name samenwerkingsverbanden, kunnen aanspraak maken op overheidssteun in de vorm van processteun en gericht maatwerkonderzoek.

• De transitiebelemmerende of conflicterende onderdelen in de LNV-regelgeving en voorzieningen zijn in beeld gebracht en er zijn gerichte acties ten behoeve van uitzonderingen, integratie, vereenvoudiging of afschaffingen gestart.

• Enkele brede en ambitieuze projecten in het kader van intensivering veehouderij en glastuinbouw, worden actief gesteund of gestimuleerd.

Jonge agrariërs:

De positie van starters en bedrijfsondernemers wordt door de overheid versterkt. De overheid streeft er naar dat jonge boeren een ondernemingsplan maken alvorens het bedrijf over te nemen.

Ook streeft de overheid er naar dat na de overname er financiële ruimte is om het bedrijf in duurzame richting te ontwikkelen.

MINAS:

De streefwaarden voor het mestbeleid in 2005 beperken zich tot het voldoen aan de verliesnormen in het kader van MINAS. Over het jaar 2005 moet uiterlijk op 1 september 2006 MINAS-aangifte zijn gedaan. De realisatie van de streefwaarden kan pas in 2007 worden beoordeeld.

Beleidsinstrumenten

In 2005 zullen de volgende instrumenten worden ingezet:

Transitie naar een duurzame productie

• Programma facilitering ondernemersgroepen: een programma om uiteenlopende groepen ondernemers op vraagbasis te faciliteren met procesondersteuning en/of gericht onderzoek bij vernieuwende, toekomstgerichte bedrijfsontwikkeling.

• Versterking maatschappelijk draagvlak duurzame landbouw: subsidies voor projecten van maatschappelijke organisaties inzake het bevorderen van duurzaam consumeren en het verkleinen van de kloof tussen producenten en consumenten.

• Steun/medefinanciering brede projecten/programma's: LNV steunt/stimuleert brede vernieuwende initiatieven in met name de intensieve veehouderij en de glastuinbouw financieel en/of door het geven van ruimte, bekendheid, processteun of onderzoekssteun. In dit kader moet ook de inzet van het BSIK-programma Kennisnetwerk Transitie Duurzame landbouw worden gezien.

Jonge agrariërs

• Voorbereiding bedrijfsovername door het maken van bedrijfsontwikkelingsplannen (middels Kaderregeling Kennis en Advies).

• Overname perspectiefvol bedrijf middels faciliteit vanuit het Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Het beleid is er op gericht dat jaarlijks ca. zestig jongeren een bedrijf overnemen met behulp van deze faciliteit.

• Investeringen met het oog op duurzame ontwikkeling. Hiervoor is een investeringsstimuleringsregeling voorzien. In deze kabinetsperiode is € 10 miljoen beschikbaar.

Mest en Mineralen

• Dierrechten: Het stelsel van dierrechten (varkens en pluimvee) en mestproductierechten (onder andere rundvee) blijft in 2005 nog ongewijzigd bestaan. In het kader van het nieuwe mestbeleid komt er een vereenvoudiging van dit stelsel.

• Mineralenheffing: MINAS reguleert, via een heffing, de mineralenstromen op bedrijfsniveau. Hierbij wordt achteraf vastgesteld of sprake is van evenwicht op bedrijfsniveau.

• Handhaving en controle: De controle-inspanning richt zich met name op bedrijven met een potentieel milieurisico. De groep van intermediaire bedrijven vormt daarvan een belangrijk onderdeel. Met behulp van integrale controles van de mestregelgeving en met een lik-op-stuk aanpak kan gerichter en met minder capaciteit naar verwachting een betere naleving van de regelgeving worden bewerkstelligd.

• De Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV). In 2005 zal het restant van de tweede tranche RBV worden uitbetaald. Het zal hierbij gaan om uitbetaling van rechten die reeds in voorafgaande jaren uit de markt zijn gehaald. Dit zal derhalve geen invloed meer hebben op de mestproductie in 2005.

Doelgroepen

Alle maatschappelijke actoren van producent tot consument alsmede milieuorganisaties en waterbeheerders.

Innovatieve agrarische ondernemers, met name in de intensieve veehouderij en jonge bedrijfsopvolgers.

Voor het mestbeleid betreft het in principe alle veehouderijen en akkerbouwbedrijven, intermediairs (met name mestvervoerders), mestverwerkende bedrijven en mestexporteurs.

Prestatiegegevens

Transitie naar een duurzame productie

Faciliteren vernieuwende ondernemersgroepen. Het steunen van 50 groepen, met waar mogelijk accent op intensieve veehouderijen.

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000) Totale uitgaven (x € 1 000)
Kaderregeling Kennis en Advies (bedrijfsontwikkelingsplannen)  1 749
Stimuleren van jonge boeren na bedrijfsovername door investeringssteun.  2 000

05.13 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijk

Bij gewasbescherming staat het kabinet voor een lastige opdracht: enerzijds bewaken dat mens en milieu worden beschermd, anderzijds zorgen dat de land- en tuinbouw kan beschikken over middelen en mogelijkheden om op een concurrerende wijze te blijven produceren.

Aan deze ambitie heeft het kabinet concrete doelen verbonden inzake verlagen van de milieubelasting, verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterbereiding, overschrijding van residunormen en de arbeidsbescherming.

Begin 2003 hebben de overheid en enkele relevante maatschappelijke organisaties afgesproken gezamenlijk een programma uit te voeren dat moet leiden tot een meer duurzame gewasbeschermingspraktijk. Dit kader vormt een belangrijk onderdeel in het actieprogramma van de nota Duurzame gewasbescherming die het kabinet voorjaar 2004 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Duidelijker dan voorheen zijn in het nieuwe beleid rollen en verantwoordelijkheden van onderscheiden partijen vastgelegd. Gemarkeerd is dat noodzakelijke veranderingen niet kunnen worden bereikt als niet ook maatschappelijke organisaties zich er mede voor verantwoordelijk voelen dat gewenste resultaten worden bereikt.

Streefwaarden

• In 2010 is de milieubelasting t.o.v. 1998 met 95% verminderd; in 2005 met 75%.

• In 2010 is het aantal knelpunten voor drinkwaterwinning uit oppervlaktewater t.o.v. 1998 met 95% verminderd; in 2005 met 50%.

• In 2010 is de overschrijding van residunormen t.o.v. 2003 verminderd met 50%.

• In 2010 voeren alle teeltbedrijven hun gewasbescherming en werkzaamheden in behandeld gewas uit conform een goedgekeurde Risico-inventarisatie en -evaluatie.

Beleidsinstrumenten

Regelgeving voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: ten aanzien van milieudoelen, residunormen, harmonisatie communautaire regels, toezicht en handhaving.

Ontwikkelen en verspreiden van kennis: via het stimuleren van het bedrijfsleven, investeren in bredere toepassing van geïntegreerde gewasbescherming en kennisoverdrachtsprojecten.

Effectief middelenpakket: aansturing College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, versnelling EU-procedures, stimuleren natuurlijke beschermingsmiddelen met een kleine toepassing.

Doelgroepen

Doelgroepen zijn gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. Dat zijn vooral agrarische ondernemers, loonwerkers, hoveniers, beheerders van openbaar groen, beheerders van bedrijfsterreinen en niet-professionele gebruikers, zoals hobbytuinders.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal Prestaties*Gemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000) Totale uitgaven (x € 1 000)
Bevorderen innovatie en verbeteren management  995
    
Bevorderen effectief en duurzaam middelenpakket   
Kleine toepassingen 17 50850
Gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO's) 8,5 100 850
    
Intensivering handhaving, monitoring en verantwoording  1 325
    
Stimuleren duurzaam produceren en consumeren   
Diverse projecten   100
    
Bijdrage aan KCB en CTB  395

* Het aantal prestaties is gebaseerd op de volledige periode tot en met 2007 o.b.v. het te verwachten aantal aanvragen.

05.14 Verbetering dierenwelzijn

Dierenwelzijn is een belangrijk thema bij duurzaamheid. Daarbij is en blijft op termijn het streven dat de gehouden dieren hun natuurlijk gedrag vertonen en de houderijsystemen zijn aangepast aan het dier in plaats van het dier aan het houderijsysteem. De overheid kan die omslag nadrukkelijk niet alleen bewerkstelligen. Andere partijen als veehouders, retail, ketenpartijen en de consument zijn hierbij van cruciaal belang.

De normstelling voor dierenwelzijn komt op EU-niveau tot stand. Ik pleit daar voor een scherpe normstelling en zal in principe geen beleid maken dat stringenter is dan de Europese normen.

Streefwaarden

Op langere termijn wordt gestreefd naar natuurlijk gedrag bij door de mens gehouden dieren. Voor de korte termijn gaat het om de volgende streefwaarden:

• Een verhoging van het niveau van dierenwelzijn in de op handen zijnde (en te wijzigen) Europese richtlijnen;

• Ontwikkelen van een welzijnsindex;

• Alle dierentuinen zijn in het bezit van een vergunning conform de Europese richtlijn Dierentuinen;

• Afbouw Honden- en Kattenbesluit;

• Uitwerking resultaten conferentie gezelschapsdieren inclusief discussie over bedrijfsmatig gehouden honden en katten.

Beleidsinstrumenten

• Nationale regelgeving op basis van EU-richtlijnen (o.a. GWWD);

• Regeling In Beslaggenomen Goederen (IBG);

• Onderzoek uitvoeren en beschikbaar stellen;

• Bevorderen van transparantie in de keten (o.a. welzijnsindex);

• Uitvoering en afbouw Honden- en Kattenbesluit;

• Medefinanciering Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID).

Doelgroepen

Partijen uit de keten, waaronder veehouders, retail en consumenten en houders van gezelschapsdieren.

05.15 Ecologisch duurzame visserij

Het visserijbeleid is gericht op duurzaamheid. Doelen daarbij zijn:

• Gezonde visbestanden door een verantwoorde visserij, die is gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die de gevolgen voor het ecosysteem beperkt en daar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor neemt.

• Integraal visstandbeheer op de (Staats)binnenwateren.

• Duurzame ontwikkeling van de aquacultuur, met specifieke aandacht voor welzijnsvriendelijke productie en doding van kweekvis.

• Een zelfstandige economisch rendabele visserijketen, die in sociaal-economische en culturele zin als waardevol wordt erkend.

Streefwaarden

a. Verantwoorde visserij

• De Nederlandse zeevisserij vist in Europese wateren binnen de quota.

• Stimulering van visserijtechnieken die het mariene ecosysteem ontlasten. Het gaat daarbij met name om het doorontwikkelen van de zogenaamde elektropulskor, waarvan in 2005 de 1 jaar durende proef op praktijkschaal zal worden afgerond.

• Stimulering van innovatieve aquacultuurprojecten in lijn met het actieplan van de Europese Commissie voor een duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur.

• Duurzaam beheer van bestanden, die de Nederlandse zeevisserijvloot buiten de Europese wateren mag bevissen.

• Implementatie nieuw beleidskader voor de schelpdiervisserij in de kustwateren.

b. Integraal visstandbeheer op de (Staats)binnenwateren

• Privatisering van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij en fusie met de Nederlandse Vereniging van Sportvisfederaties (NVVS) tot het Nationaal Centrum voor Visstand en Sportvisserij (NCVS).

• Bevordering van beheers- en inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de migratie van geslachtrijpe aal.

c. Viskweek

• Stimulering van de Nederlandse viskweeksector. LNV stelt hierbij de randvoorwaarden. Het accent zal hierbij liggen op onder meer welzijnsvriendelijke productie- en dodingsmethoden.

Beleidsinstrumenten

a. Verantwoorde visserij

• Bestandsonderzoek. Monitoring van visbestanden levert indicatoren voor het behoud en herstel van visbestanden.

• Vaststelling door de EU, in december van elk kalenderjaar, van maximale vangsthoeveelheden vis (TAC's en quota).

• Bijstandsprogramma's in het kader van de Europese Structuurfondsen (FIOV).

• Het beheer van de individuele vangsthoeveelheden door groepen vissers (co-management).

• Afgifte van publieke en privaatrechtelijke vergunningen.

• Controles op zee, bij aanlanding en in de keten.

• Onderzoek ter voorkoming van visserij op ondermaatse vis en ter voorkoming van ongewenste bijvangsten van zeezoogdieren in niet EU-wateren.

• Inventarisatie van de schelpdierbestanden in de kustwateren.

b. Integraal visstandbeheer (Staats)binnenwateren:

• Visstandbeheercommissies.

• Bestrijding van illegale visserij.

• Monitoring van beperkende visserijmaatregelen op het IJsselmeer.

c. Viskweek

• Onderzoek naar het natuurlijke gedrag van paling en meerval.

• Uitbreiding van de «lijst voor productie te houden diersoorten» met een aantal kansrijke vissoorten.

• Plaatsing van een aantal noodzakelijke diergeneesmiddelen op de vrijstellingslijst.

Doelgroepen

Visserijbedrijfsleven en zijn organisaties, visstandbeheercommissies, niet gouvernementele organisaties, EU.

Prestatiegegevens

BeleidsinstrumentOnderdelenPrestatie Uitgaven (x € 1 mln.)
Samenwerkingsovereenkomst Onderzoeken visserijniet-Europese wateren in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met Mauritanië Bestandsinzichten; selectievere vistechnieken2,8
    
Verbetering Binnenvisserij Omvorming OVBProcesbegeleiding 0,15
 Monitoringsprogramma aalBestandsinzichten + Aanpak aalmigratie 0,3
    
ViskweekHouderij- en welzijnsdossiers t.b.v. uitbreiding «lijst voor productie te houden diersoorten» Aanbevelingen kweekvis 0,1
    
Innovatie Innovatieprojecten pelagische visserij Vermindering milieubelasting 1,0
 Kustvisserij en viskweek  1,2
 Mosselsector  0,15
    
EU-verplichtingWaarnemers walvisachtigen Onderzoek ongewenste bijvang zeezoogdieren 0,4
 Opbouw gegevensbestand diergeneesmiddelenBepaling wachttijden 0,1
    
Technische maatregelen en Onderzoek (FIOV) Selectieve vistechniekenPraktijkproef pulskor 1,2
 «F-project» Verbetering bestandsbeoordeling 1
 Overig  0,15
    
Voedselveiligheid, veterinair en welzijn Evaluatie sanitair 0,1
  Welzijn0,1

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
05 Bevorderen duurzame productie2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
VERPLICHTINGEN 156 916 202 371 197 046224 182 198 889 165 976 162 176
UITGAVEN211 480 215 036 182 792 220 033 195 540160 827 155 027
Programma-uitgaven 113 143111 045 37 568 40 926 33 416 21 11919 119
U0511 Bevorderen biologische landbouw10 057 8 695 6 714 12 060 14 127 6 6274 627
–Stimulering van de biologische primaire productie 4 097 2 613 2 534 4 510 4 6274 6274 627
–Professionalisering van de ketens2 404 2 115      
–Platform biologica 475 460     
–Publieksvoorlichting 1 857726      
–Investeringsregeling Biologische Varkens (IBV) 1 026 2 635 33050    
–Intensivering   3 5007 500 9 500 2 000  
–Overig 198146 350     
U0512 Vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen83 823 69 519 17 274 19 683 9 882 7 1637 163
–Duurzame landbouw 3 833 3 8214 345 3 847 4 458 5 464 5 464
–Vestigings-/investeringssteun jonge agrariërs 3 233 3 749 5 000 3 000  
–RBV-2 59 847 56 000     
–Overig (w.o. intensivering mest)20 143 6 465 9 180 10 836 2 424 1 6991 699
U0513 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijk2 788 5 278 4 515 4 036 4 202 4 3894 389
–Bevorderen innovatie en verbeteren management 1 158995521 0441 2311 231
–Bevorderen effectief en duurzaam middelenpakket 1 700 1 7001 700850850850
–Bijdrage aan KCB en CTB1 607 395 395 509 533 533 533
–Intensivering handhaving, monitoring en verantwoording 1 925 1 325 1 675 1 6751 6751 675
–Stimuleringsprojecten 100100100100100100
–Overig1 181       
U0514 Verbetering dierenwelzijn 7 19212 088 342 842 842 842 842
–Vogelpest (noodfonds en sociaal) 5 15511 000      
–LID/IBG/Overig 2 0371 088 342 842 842 842 842
U0515 Ecologisch duurzame visserij 9 283 15 465 8 7234 305 4 363 2 098 2 098
–Samenwerkingsovereenkomst 2 864 2 8462 800     
–Verbetering van de binnenvisserij 938 967 828 909 909909 909
–Technische maatregelen en onderzoek5 481 6 152 2 545 3 396 3 454 1 1891 189
–Innovatie visserij 5 000 2 350     
–Overig 500 200     
        
Apparaatsuitgaven98 337 103 991 145 224 179 107 162 124139 708 135 908
U0521 Apparaat 32 172 36 68612 822 11 251 11 251 11 251 11 251
U0522 Baten-lastendienst 66 165 67 305 132 402167 856 150 873 128 457 124 657
ONTVANGSTEN80 624 91 244 30 660 16 512 11 226 10 37810 378

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens. De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de beleidsdirecties Landbouw en Visserij. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op Dienst Regelingen, de Plantenziektenkundige Dienst en de AID.

De ontvangsten betreffen Minas-heffing, diverse EU-ontvangsten voor o.a. biologische landbouw, en EU-demoregeling. Daarnaast worden ontvangsten geraamd uit het O&S-fonds voor de Visserijen uit hoofde van vergunningverlening en verhuur van percelen en visrechten.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
Raming 2005 Gemiddelde sterkteGemiddelde prijs Totaal
Personeel DL 47,6 64,53 070
Personeel Visserij 103,4 54,15 594
Materieel   3 854
Overig apparaat*  341
Bijdrage aan Dienst Regelingen   96 064
Bijdrage aan de Plantenziektenkundige Dienst   12 081
Bijdrage aan de AID   24 220
Totaal apparaatsuitgaven   145 224

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

Ontvangsten 2005 (bedragen x € 1 000)
Totaal 30 660
Mineralenheffing 7 261
Duurzame Visserij 14 638
Overige (w.o. EU-ontvangsten)8 761

Budgetflexibiliteit

Bedragen in EUR 1 000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven  182 792  220 033  195 540 160 827  155 027
2.Waarvan apparaatsuitgaven  145 224  179 107 162 124  139 708  135 908
3.Dus programma-uitgaven  37 568  40 926  33 416 21 119  19 119
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht 23% 8 531 17% 6 828 7%2 550 8% 1 738 9% 1 738
5.complementair noodzakelijk          
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 27% 10 250 22%9 000       
7.beleidsmatig gereserveerd 42% 15 684 47% 19 132 58%19 298 25% 5 342 18% 3 342
8.beleidsmatig nog niet ingevuld 8% 3 10314% 5 966 35% 11 568 67% 14 039 73%14 039
9.Totaal (=3) 100% 37 568100% 40 926 100% 33 416 100% 21 119100% 19 119

Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

05.11

Is afhankelijk van besluitvorming over het vervolgbeleid.

05.12

Mest en Mineralen:

Voor de beleidsuitvoering tot 2006 is gekozen voor een lik-op-stuk aanpak van risicovolle bedrijven. De veronderstelling die hieraan ten grondslag ligt, is dat bij deze bedrijven de grootste kans bestaat op overtreding van de regels. Deze aanpak zal een preventieve werking naar de andere bedrijven hebben. In 2005 zal het evenwicht op de mestmarkt door het rechtenstelsel moeten worden gerealiseerd.

De effectiviteit van de uitvoering zal in belangrijke mate worden bepaald door het effect van de lik-op-stuk aanpak. De ervaringen hiermee zullen van wezenlijk belang zijn voor de controle en handhaving van het nieuwe beleid.

Een belangrijk risico is dat bedrijven zich niet zullen houden aan de milieunormen bij de afvoer van mest. Ingevolge de systematiek van verrekening binnen MINAS kunnen bedrijven een overschrijding van de verliesnorm en de daaruit voortvloeiende heffing, in enig jaar compenseren met saldo's die zijn ontstaan door onderschrijding van de normen in daaraan voorgaande jaren. Dit betekent dat bedrijven in het verleden opgebouwde saldo's, kunnen gebruiken om minder mest af te voeren.

05.13

Met betrekking tot gewasbescherming wordt verondersteld dat:

• Het communautaire harmonisatieproces voor werkzame stoffen geen verdere vertraging ondergaat.

• Het Convenant gewasbescherming in stand blijft.

05.14

Met betrekking tot dierenwelzijn wordt verondersteld dat Europese richtlijnen worden ontwikkeld en waarbij ook andere partijen dan de overheid, zoals de veehouders, retail, ketenpartijen en consumenten, meewerken in het streven naar een veehouderij waarbij de dieren hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek 2002 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
05.11Biologische landbouw   X     
05.12 Programma Nitraatprojecten  X      
05.12 Meststoffenwet X X  X    
05.12 Duurzame landbouw   X     
05.13Gewasbeschermingsbeleid     X   
05.15 Vaste vistuigen X     X  
05.15 Beleidsbesluit binnenvisserij  X      
05.15 Uitvoering EPD  X   X   

05.12

De 2-jaarlijkse evaluatie van de meststoffenwet is in het voorjaar van 2004 afgerond. De eerstvolgende evaluatie zou in 2006 moeten plaatsvinden. In het voorstel voor een nieuwe meststoffenwet, zal ook een voorstel worden gedaan voor de evaluatie van de wet.

05.13

De beleidsperiode loopt tot 2010. Direct daarna wordt geëvalueerd. Tussentijdse evaluatie geschiedt in 2006. De Tweede Kamer ontvangt jaarlijks bericht over de voortgang in de uitvoering van het beleid.

05.14

Er wordt vooralsnog geen evaluatie voorzien.

Verantwoordelijkheid LNV

05.12

De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor het oplossen van het mest- en mineralenoverschot. Daarvoor zijn instrumenten ontwikkeld die landelijk voor evenwicht op de mestmarkt moeten zorgen (dierrechten) en op bedrijfsniveau voor evenwicht in de mineralenstromen (MINAS). Daarnaast hebben diverse opkoopregelingen (o.a. RBV), afroming en kortingen, de mestproductie de afgelopen jaren sterk gereduceerd.

05.13

LNV (en deels ook de medebetrokken departementen) is verantwoordelijk voor:

• De aansturing van het onderzoek.

• De implementatie van de EU-gewasbeschermingsrichtlijn in doelmatige nationale regelgeving.

• Adequate uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet door het CTB.

• Monitoring, procesbewaking en handhaving.

05.14

LNV is medeverantwoordelijk voor onderzoek naar verbetering van dierenwelzijn en de verspreiding van de uitkomsten daarvan. Gekozen is voor level-playing field waarbij LNV ten aanzien van dierenwelzijn kiest voor een stevige inzet op Europees niveau.

06 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid

Algemene beleidsdoelstelling

Doelstelling is het ten behoeve van de consument bevorderen van de veiligheid en de kwaliteit van voedsel alsmede het handhaven van een hoog diergezondheidsniveau.

Het beleid op het gebied van voedselkwaliteit (inclusief voedselveiligheid) en diergezondheid wordt in hoge mate in internationaal verband vormgegeven. Vooral de rol van de Europese Unie en de VN-organisaties is groot. Inzet in Europees en multilateraal verband (Codex Alimentarius, OIE) is gericht op harmonisatie van normen. Harmonisatie levert een bijdrage aan een wereldwijde transparante handel en productie van levensmiddelen.

Binnen de internationale kaders wordt – vanuit een integrale benadering – gewerkt aan het beheersen en reduceren van risico's bij het houden van dieren en het produceren van voedsel. Dit krijgt invulling door de belangrijkste risico's in de keten te identificeren (o.a. microbiële contaminaties en voedselinfecties). De Voedsel en Waren Autoriteit vervult hierbij een belangrijke rol.

De overheid draagt niet de totale verantwoordelijkheid. Zij verschaft de randvoorwaarden, waarbinnen burgers en bedrijven problemen kunnen oplossen. LNV zal blijven investeren in heldere randvoorwaarden. Als onderdeel daarvan herijkt LNV de grenzen tussen de eigen verantwoordelijkheid en die van maatschappelijke actoren, om hen daarmee de maatschappelijk aanvaardbare en gewenste ruimte voor eigen handelen en innovatie te bieden.

Onverkort wordt ingezet op het eenduidig en transparant aansturen van de met uitvoeringstaken belaste instanties op het gebied van voedselveiligheid en diergezondheid binnen een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Dit betreft de verdeling tussen diverse betrokken overheidsinstanties onderling enerzijds en die tussen overheid en bedrijfsleven anderzijds. Uitgangspunt blijft dat de overheid eindverantwoordelijk is voor controle en handhaving, maar – binnen een stevig kader van gedeelde verantwoordelijkheden – steeds meer de rol van toezichthouder op zich zal nemen. De overheid faciliteert daartoe de ontwikkeling van ketengarantiestelsels en zelfcontrole door het bedrijfsleven. Waar dergelijke stelsels door het bedrijfsleven zelf worden ontwikkeld, kan de overheid mogelijk overgaan van direct toezicht naar toezicht op toezicht. Daarin zal de overheid maatwerk bieden om de verantwoordelijkheidsverdeling zo optimaal en transparant mogelijk te maken.

De overheid richt zich op vermindering van de administratieve lasten, een grotere verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en vermindering van de regelgeving. LNV streeft ernaar dat (inter)nationale normstelling is gebaseerd op wetenschappelijke onderbouwing, maar daarnaast ook op maatschappelijke en economische aspecten en technische haalbaarheid.

Grafiek 7: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-6.gif

06.11 Bewaking en verhoging van het diergezondheidsniveau en effectieve bestrijding van dierziekten

In de afgelopen tijd is een ontwikkeling in gang gezet, die tot doel heeft de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de preventie van dierziekten meer aandacht te geven. Het preventiebeleid is gericht op het verminderen van de kans op een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte en de gevolgen daarvan. De implementatie van het met het bedrijfsleven overeengekomen beleid is in 2004 grotendeels afgerond. In 2005 wordt met name geïnvesteerd in de voorlichting aan dierhouders om deze te stimuleren zich te blijven inzetten voor een gezonde veestapel.

LNV is primair verantwoordelijk voor de bestrijding van de zogeheten lijst A-dierziekten en een aantal voor de mens (levens)bedreigende zoönosen. Een van de belangrijkste risicofactoren in de bestrijding van een dierziekte uitbraak is een lange periode tussen besmetting en ontdekking. In het kader van de preventieve aanpak is adequate en actieve monitoring, bewaking en early warning van groot belang voor het zo vroeg mogelijk kunnen signaleren van een (potentiële) uitbraak.

Ten behoeve van een effectieve en doelmatige bestrijding van dierziekte-uitbraken werkt LNV verder aan het optimaliseren van de crisisorganisatie op het terrein van diergezondheid en voedselveiligheid. Heldere meldstructuren en sluitende systemen voor identificatie en registratie van runderen, schapen en geiten, alsmede voor varkens leveren daaraan een belangrijke bijdrage. De maatschappelijke inbedding van methoden van dierziektebestrijding is een voortdurend punt van aandacht.

Streefwaarden

• In 2005 zullen diverse voorlichtingsacties over de regelgeving voortvloeiend uit het plan van aanpak preventieve diergezondheid ertoe bijdragen dat dierhouders zich inzetten voor een gezonde veestapel.

• Door herinrichting en integratie van bestaande monitoringsystematiek vordert de ontwikkeling van monitoring en early warningsystemen t.b.v. vroegtijdige signalering van potentiële risico's voor de volks- of diergezondheid.

• In 2005 vindt de oplevering plaats van het nieuwe operationele I&R systeem voor runderen. De huidige meldingsdiscipline (ca. 97%) wordt voortgezet. Het aantal zwevende runderen vermindert tot onder de 10 000 per eind 2005. Per 1 juli 2005 zijn de nieuwe I&R voorschriften voor schapen en geiten geïmplementeerd. Eind 2005 hebben houders van schapen en geiten voldoende bekendheid met de nieuwe verplichtingen.

• Continuering van de door de EU verleende status officieel vrij te zijn van OIE lijst A-ziekten en een belangrijk aantal OIE lijst B-ziekten. Voortzetting en verbetering van algemene en specifieke monitoring en early warning m.b.t. de bestrijdingsplichtige ziekten. In het kader van de Aviaire Influenza status worden alle bedrijven met AI gevoelige (hobby)dieren in 2005 minstens 1 maal bemonsterd. In 2005 maakt 90% van de pluimveepraktijken minstens 1 maal per maand melding in het Early Warning Systeem.

• In het kader van het landelijk scrapie fokkerijprogramma is de fokkerijpopulatie eind 2005 grotendeels ongevoelig. Dit blijkt uit een afname van het aantal geruimde gevoelige dieren.

• De LNV crisisorganisatie met betrekking tot dierziekten en voedselveiligheid wordt in 2005 verder geoptimaliseerd. Voor de belangrijkste bestrijdingsplichtige ziekten is het beleidsdraaiboek eind 2005 geoptimaliseerd en de draaiboeken van de uitvoerende diensten sluiten hier goed op aan. Signalen van (ernstige) incidenten worden snel gemeld en adequaat opgepakt en er worden oefeningen gehouden.

• De kans op insleep van dierziekten via reizigers en dierlijke producten uit derde landen wordt gereduceerd.

Beleidsinstrumenten

• Europese wet- en regelgeving;

• Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren;

• Voorlichting over preventie van dierziekten;

• Identificatie & Registratiesystemen voor runderen, varkens, schapen en geiten;

• Monitoring- en early warningsystemen t.b.v. vroegtijdige signalering van risico's voor de volks- en diergezondheid;

• Monitoring- en bewakingsprogramma's dierziekten: basismonitoring, specifieke monitoring- en early warningprogramma's voor bestrijdingsplichtige ziekten, scrapie-programma schapen, TSE bij schapen en Brucella melitensis bij schapen;

• Crisisorganisatie: draaiboeken crisisbeheersing, crisisoefening, aanhouden voorraden vaccin;

• Veterinaire buitengrenscontroles op reizigersbagage;

• Onderzoek dierziekten en zoönosen.

Doelgroepen

Alle professionele en particuliere dierhouders, partijen in de productieketen en controlerende organisaties.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestatie Aantal
Voorlichting, communicatie Voorlichtingsprogramma preventie en bestrijding van dierziekten 1
Identificatie & Registratie Oplevering operationeel I&R systeem rund 1
 Implementatie I&R schapen en geiten 
 Controle en Handhaving I&R rund 5% van de houderijen
Basismonitoring Bedrijfsbezoeken 1 000
 Telefonische consulten 11 000
 Secties 8 500
Monitoring KVP Secties 5 000
Monitoring WildOnderzoek wilde zwijnen 300
ScrapieprogrammaErfelijkheidstesten 35 000
 Geruimde bedrijven 75
Monitoring TSE's Monitoring BSE 500 000 runderen
 Monitoring TSE schapen en geiten 24 000 schapen en geiten
Bewakingprogramma's Prevalentieonderzoek Leucose en Brucella melitensis 5 200 bedrijven
Crisisorganisatie dierziektebestrijding Beheer voorraad markervaccin KVP 
 High Containment Unit  
 Oefening crisisorganisatie 1
 Optimaliseren draaiboeken bestrijdingsplichtige ziekten 5

06.12 Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming en de stimulering van voedselkwaliteit

Ook in 2005 zal het beleid gericht zijn op het waarborgen van productieprocessen in ketens van de primaire en secundaire sector, met als doel:

• veilige voedselproducten en ketens,

• handhaven (herstel) van consumentenvertrouwen, en

• verbeteren van de keuzemogelijkheden voor consumenten met betrekking tot de kwaliteit van voedingsmiddelen.

Dit gebeurt door implementatie en controle en handhaving van (meest Europese) wet- en regelgeving die voedselveiligheid en eerlijkheid in de handel beogen. Op grond van het Nationaal Plan Residuen heeft de wering van illegale groeibevorderaars daarbij speciale aandacht. In het kader van de nieuwe rolopvatting waarbij het «zorgen voor» plaats maakt voor «zorgen dat» faciliteert de overheid het proces van verdergaande samenwerking in de keten, bijvoorbeeld in de vorm van ketengarantiesystemen.

Transparante ketens zullen eveneens bijdragen aan een betere bewustwording van de consument met betrekking tot voedselkwaliteit. Het Consumentenplatform zal ook in 2005 worden ingezet om hieraan een bijdrage te leveren. Een pilotproject zal de essentiële elementen in kaart brengen om te komen tot vraaggestuurde ketens.

Streefwaarden

• LNV streeft ernaar in 2005 met twee ketens afspraken te maken over de voorwaarden waaronder op een ketengarantiesysteem kan worden overgestapt en de overheid «toezicht op controle» kan toepassen. Het initiatief hiervoor ligt bij de betrokken private partijen.

• Vergroting van het vertrouwen van de consument in de voedselproductie door vergrote betrokkenheid en bewustwording van de consument m.b.t. voedselkwaliteit en – veiligheid.

• Het huidige niveau van voedselveiligheid wordt gewaarborgd door (afspraken over) doeltreffend en doelmatig toezicht en controle op (meest Europese) wet- en regelgeving:

– de Europese kaderrichtlijn voedselveiligheid, de General Food Law.

– de (nieuwe) Europese diervoederregelgeving.

– de regelgeving met betrekking tot veilige en verantwoorde verwerking van destructiemateriaal;

– Europese verordeningen met betrekking tot de etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

• In het kader van het Programma Alternatieve verwerking slachtafvallen wordt gestreefd naar de realisering van drie praktisch toepasbare alternatieven.

• De registratiekosten van diergeneesmiddelen worden in 2005 volledig door de aanvragers opgebracht.

• De continuïteit en zorgvuldigheid van de vergunningverlening voor het biotechnologisch handelen bij dieren wordt geborgd door verdere professionalisering van de vergunningverlening. In 2005 worden alle vergunningen binnen de wettelijke termijnen afgehandeld. Door verbreding en verdieping van de discussie over biotechnologisch handelen bij dieren wordt beter inzicht verkregen in de ethische aanvaardbaarheid.

Beleidsinstrumenten

• Europese wet- en regelgeving op het gebied van voedsel- en diervoederveiligheid en diergeneesmiddelen;

• Destructiewet;

• Kaderwet diervoeders;

• Gezondheids -en Welzijnswet voor Dieren;

• Landbouwwet;

• Diergeneesmiddelenwet;

• Hygiënecodes en wet- en regelgeving op het gebied van traceerbaarheid en HACPP;

• Controle en handhaving;

• Keuring dierlijke (bij)producten;

• Overeenkomsten met ketens over de implementatie van private controle -en ketengarantiesystemen;

• Voorlichting en communicatie;

• Consumentenplatform;

• Pilotprojecten m.b.t. transparantie van de voedselproductie;

• Pilots in het kader van het stimuleringsprogramma Alternatieve verwerking slachtafvallen;

• Onderzoek naar (gebruik van) illegale groeibevorderaars;

• Discussiebijeenkomsten over de ethische aanvaardbaarheid van biotechnologisch handelen bij dieren.

Doelgroepen

Voedselproducenten (primaire sector én andere partijen in de keten) en certificerende organisaties, burgers en consumenten. De vergunningverlening voor biotechnologisch handelen bij dieren is zowel gericht op vergunninghouders (onderzoek) als maatschappelijke en koepelorganisaties die belang hebben bij de ethische aanvaardbaarheid van het biotechnologisch handelen bij dieren.

Prestatiegegevens

InstrumentPrestaties Aantal
Ketengarantiesystemen Visie op de voorwaarden waaronder een ketengarantiesysteem kan gaan werken en de rol van de overheid 
 Overeenkomst met keten voor de toepassing van ketengarantiesystemen en overschakelen naar «toezicht op controle»2
Traceerbaarheid en HACCP Plan van aanpak stimulering met beschrijving van verantwoordelijkheid overheid en bedrijfsleven 
General Food and Feed Law Implementatie diverse onderdelen 
Onderzoek Onderzoeksproject vraagsturing 1
Consumentenplatform Bijeenkomsten Consumentenplatform 3
 Consumentenpanels 9
 Consumentenenquêtes 3
Bestrijding en beheersing zoönosen Salmonellaruiming, beheersing campylobacter  
Transparantie product en productieprocessen Pilotprojecten 2
Communicatie en voorlichting Consumentenonderzoek, informatievoorziening via internet, telefoon, media en lesmateriaal  
Handhaving en toezicht Inspecties, analyses, erkenningsverplichtingen en (overige) toezichtstaken overeenkomstig regelingsafspraken met de VWA/RVV, AID, COKZ, etc. 12 rapportages
 Handhaving verbod illegale groeibevorderaars door inzet AID 4 rapportages
Verwerking dierlijke bijproducten Pilots alternatieve verwerking slachtafvallen 3

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
06 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid20032004 2005 2006 2007 2008 2009
VERPLICHTINGEN 424 698 107 076 90 64771 333 70 745 70 745 71 745
UITGAVEN419 356 107 071 93 108 71 333 70 74570 745 71 745
Programma-uitgaven 360 097 66 30150 077 28 713 27 917 27 917 28 917
U0611 Bewaking en verhoging van       
diergezondheidsniveau en effectieve        
bestrijding van dierziekten 304 262 33 567 18 207 15 61415 039 15 039 16 039
–Preventieve diergezondheid 796 1 061 607 694 839839 839
–Identificatie &Registratiesystemen3 688 6 163 4 000 2 820 2 000 2 0003 000
–Monitoringsprogramma's 7 256 7 4256 000 5 800 5 800 5 800 5 800
–Handhaving EU dierziektevrije status 3 5483 534 1 000 700 700 700 700
–Crisisorganisatie dierziekte bestrijding 4 4833 207 6 600 5 600 5 700 5 700 5 700
–Vogelpest (Aviaire Influenza)259 919 7 600 0 0 0 0 0
–Overig 24 572 4 577 0 0 0 00
U0612 Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming en de stimulering van Voedselkwaliteit 55 835 32 734 31 87013 099 12 878 12 878 12 878
–Ketengarantiesystemen 800 1 618 8001 000 1 000 1 000 1 000
–Risicomanagement 6 331 5 733 3 0003 000 3 000 3 000 3 000
–Destructie33 569 14 00019 000    
–Handhaving niveau van voedselveiligheid 13 141 11 213 8 5008 500 8 500 8 500 8 500
–Overig1 994 170 570 599 378 378 378
Apparaatsuitgaven 59 259 40 770 43 031 42 62042 828 42 828 42 828
U0621 Apparaat 33 85618 899 12 312 12 196 12 695 12 695 12 695
U0622 Baten-lastendiensten 25 403 21 871 30 71930 424 30 133 30 133 30 133
ONTVANGSTEN49 912 82 800      

Toelichting

In 2005 blijft een overheidsbijdrage op transport en verwerking van kadavers gehandhaafd. Mede op basis van de uitkomst van de besluitvorming over de herziening van het destructiebestel zal ik een lange termijnvisie op de medefinanciering van destructiekosten door de overheid opstellen. Deze zal ik in het najaar van 2005 aan de Tweede Kamer presenteren.

De apparaatsuitgaven hebben betrekking op de beleidsdirectie Voedselkwaliteit en Diergezondheid (VD). De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op de VWA/CE, VWA/RVV, de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Dienst Regelingen (DR).

Er zijn voor 2005 op dit artikel geen ontvangsten geraamd. Reden daarvoor is dat de eindafrekening van de EU-bijdrage aan de bestrijding van de AI-uitbraak in 2003, naar verwachting nog in 2004 plaatsvindt. Eerder was die afrekening voor 2005 voorzien.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
Raming 2005Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel VD 77,268,2 5 264
Personeel BRD 11,6 55,3 642
Personeel RDA 1,8 71,1 128
Materieel  9 105
Overig apparaat *   344
Bijdrage aan VWA   16 856
Bijdrage aan AID   9 492
Bijdrage aan DR   1 200
Totaal apparaatsuitgaven  43 031

* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1 000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven  93 108  71 333  70 745 70 745  71 745
2.Waarvan apparaatsuitgaven  43 031  42 620  42 828 42 828  42 828
3.Dus programma-uitgaven  50 077  28 713  27 917 27 917  28 917
Waarvan op 1 januari 2005:          
4.juridisch verplicht 70% 35 056 70% 20 262 70%19 544 70% 19 544 70% 20 244
5.complementair noodzakelijk 30% 15 02130% 8 451 30% 8 373 30% 8 373 30%8 673
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) %  %  %  %  % 
7.beleidsmatig gereserveerd %  % %  %  %  
8.beleidsmatig nog niet ingevuld %  %  %  %  % 
9.Totaal (=3) 100% 50 077 100%28 713 100% 27 917 100% 27 917 100%28 917

Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Er ligt een aantal veronderstellingen ten grondslag aan het kunnen realiseren van de doelstellingen van beleid. Zo moet er sprake zijn van betrokkenheid en inzet van voedselproducerende sectoren bij het opzetten van private ketengarantiesystemen. Een afbreukrisico is gelegen in het niet realiseren van beleidsdoelstellingen en posities in internationale onderhandelingen. Dit geldt in het bijzonder voor posities die Nederland inneemt in discussies rond veterinaire en voedselveiligheidsnormen in de Europese Unie. Ook moet de Europese regelgeving voldoende ruimte bieden voor de beoogde verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van controle en toezicht: primair door de keten zelf en «toezicht op controle» door de overheid.

Naast het Europese speelveld is ook de nationale politieke haalbaarheid van een aantal beleidsstappen essentieel. Voor zowel de handhaving van het veterinaire beleid als voor de crisisorganisatie dierziektebestrijding geldt dat het realiseren van de gestelde doelen afhankelijk is van het al dan niet optreden van een (zeer) besmettelijke dierziekte.

Evaluatie

Operationele doelstelling Evaluatieonderzoek 20022003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
06.11 Biotechnologie bij dieren   X     
06.11 Crisisorganisatie voedselveiligheid en dierziekte bestrijding   X     
06.11 Diergezondheid    X    
06.12 Verordening genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders    X    
06.12 Destructiewet   X     
06.12 Dierlijke bijproducten   X     
06.12Voedselveiligheid     X   

Per 2006 is de (ex post) evaluatie voorzien van de verschillende operationele doelstellingen per beleidsveld. Daarnaast wordt in 2005 nog een aantal deelevaluaties uitgevoerd:

• De evaluatie van de uitvoering verordening Dierlijke bijproducten.

• De werking, inclusief administratieve lasten en uitvoeringslasten, van de twee nieuwe Europese verordeningen die betrekking hebben op de etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoerders.

• De evaluatie van oefeningen van de crisisorganisatie op het gebied van voedselveiligheid en dierziektebestrijding.

Verantwoordelijkheid LNV

Op het gebied van diergezondheid is de houder van (landbouw)huisdieren primair verantwoordelijk voor de gezondheid van zijn dieren en de preventie van dierziekten. In geval van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige besmettelijke dierziekte is LNV verantwoordelijk voor een zo snel en effectief mogelijke bestrijding van de ziekte.

Op het gebied van voedselkwaliteit is LNV -voor wat betreft de voedselveiligheid samen met VWS- verantwoordelijk voor het vaststellen van de eisen waaraan moet worden voldaan en voor de controle op de naleving van deze eisen. Waar mogelijk wordt gestreefd naar toezicht door de overheid op eigen controlesystemen van het bedrijfsleven. In dat geval houdt de overheid toezicht op de inrichting en werking van zo'n controlesysteem.

07 Kennisontwikkeling en innovatie

Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het ontwikkelen van kennis die van meerwaarde is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrofoodsector en een duurzaam gebruik van de groene ruimte door alle actoren.

Om inzicht te hebben in de effecten van kennisontwikkeling worden, op regelmatige basis, de bruikbaarheid en het gebruik van onderzoek door verschillende belanghebbenden beoordeeld. De volgende belanghebbenden worden onderscheiden: overheid, wetenschap, onderwijs, maatschappelijke groeperingen en bedrijfsleven.

Het doel wordt gerealiseerd langs de volgende drie beleidslijnen:

• Kennisbasisonderzoek: het instandhouden van een (onderzoeks)kennisinfrastructuur (7.13).

• Beleidsondersteunend onderzoek: onderzoek gericht op de beantwoording van kennisvragen (7.14).

• Wettelijke onderzoekstaken (7.15).

Enkele kenmerken van kennisbasis (KB), Beleidsondersteunend onderzoek (BO) en Wettelijke onderzoekstaken (WOT) zijn:

 DoelstellingTermijn tot realisatie doelstellingSturingVerantwoording in VBTB-termen
KBKennisinfrastructuur5–15 jaarWageningen UR binnen kader strategische conferentiesOp hoofdlijnen
BOKennis voor beleid1–4 jaarLNV-beleidOp beleidsrelevante resultaten
WOTOnderzoek t.b.v. wettelijke takendoorlopendLNV wettelijke verplichtingenOp resultaat

Het onderzoeksprogramma sluit aan op de 4 thema's uit het beleidsprogramma LNV 2004–2007. De onderzoeksmiddelen voor de stichting DLO (87% van de totale onderzoeksuitgaven op dit artikel) worden in 2005 als volgt per thema ingezet:

 KennisbasisBeleidsondersteunend OnderzoekWettelijke onderzoekstakenTotaal
Vitale, duurzame land- en tuinbouw€ 8 mln.€ 67 mln.€ 14 mln.€ 89 mln.
Natuur en landschap€ 5 mln.€ 17 mln.€ 5 mln.€ 27 mln.
Ruimte op het platteland€ 4 mln.€ 5 mln.€ 0 mln.€ 9 mln.
Voedselkwaliteit/diergezondheid€ 10 mln.€ 5 mln.€ 32 mln.€ 47 mln.
     
Totaal€ 27 mln.€ 94 mln.€ 51 mln.€ 172 mln.

Onderzoek binnen het thema vitale, duurzame land- en tuinbouw is niet alleen gericht op productie maar ook op milieu. Voorbeelden zijn onderzoek in het kader van biologische landbouw en het mest- en mineralenonderzoek.

Nadere info over het DLO-onderzoeksprogramma is beschikbaar via http://www.kennisonline.wur.nl/.

Grafiek 8: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-7.gif

07.13 Kennisbasis

Doel is het instandhouden van een (onderzoeks)kennisinfrastructuur voor de agrofoodsector en de groene ruimte door middel van het ontwikkelen van strategische expertise.

Nieuwe wetenschappelijke inzichten en vaardigheden als uitkomst van fundamenteel onderzoek zijn onontbeerlijk voor vernieuwingen en innovatie in een duurzame agrofoodsector en een duurzaam gebruik van de groene ruimte. De kans op succes wordt vergroot door gunstige voorwaarden te creëren voor (fundamenteel) onderzoek. Daarom investeert LNV in een solide kennisbasis op het terrein van voedsel en groen. Ook ontwikkelen en uitbouwen van wetenschappelijke en technologische kennis met als doel om op langere termijn een doorbraak te bewerkstelligen en innovatie te bevorderen op dit terrein behoort tot de kennisbasis. LNV kiest voor het ontwikkelen en uitbouwen van dergelijke kennis door structurele financiering van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) als onderdeel van Wageningen UR. Daarnaast wordt gekozen voor financiering van strategische speerpuntprogramma's bij andere kennisinstellingen en samenwerkingsverbanden. De ontwikkeling van de kennisbasis komt onder meer tot uitdrukking in aantallen en inhoud van proefschriften, wetenschappelijke artikelen en literatuur, octrooien/licenties, (internationale) onderzoeksnetwerken, innovatieve toepassingen, inzichten en verkenningen. De doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid op dit terrein worden bevorderd door de organisatie van een doorlopende discussie met vertegenwoordigers vanuit het beleid, de wetenschap, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties over de strategische thema's waarop de kennisbasis wordt gericht. Daarnaast is het van groot belang te onderkennen dat uitkomsten en resultaten van onderzoek niet op voorhand zijn vast te leggen, waarmee het doen van onderzoek als een risicovolle onderneming moet worden beschouwd.

Streefwaarden

A Aanwezigheid goedgekeurd strategisch plan en rapportage resultaten programma's kennisbasis
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Goedgekeurd strategisch planaanwezig
Rapportage over de behaalde resultaten per kennisbasisprogramma.aanwezig

• De toekenning van middelen voor de kennisbasis bij DLO vindt plaats op basis van een strategisch plan van Wageningen Universiteit en Research en aan de hand daarvan opgestelde strategische agenda.

• Ten behoeve van beoordeling van de resultaten van kennisbasisonderzoek stelt DLO een rapportage op over de behaalde resultaten per kennisbasisprogramma over het voorafgaande jaar.

B Positieve beoordeling wetenschappelijke kwaliteit DLO
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Positieve beoordeling door visitatie100%

De onderzoeksinstellingen van DLO worden afzonderlijk één maal per vier jaar gevisiteerd door een (internationaal) panel van deskundigen. Er wordt gestreefd naar een positieve beoordeling van de 9 onderzoeksinstellingen van DLO. Deze norm geldt voor alle uitgevoerde visitaties.

C Beoordeling DLO als «gezonde organisatie»
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Adequate verantwoording (periodieke managementrapportage en jaarverslag)aanwezig

Ten behoeve van een beoordeling vanuit de optiek van LNV als verantwoordelijke («eigenaarsrol») voor de (onderzoeks)kennisinfrastructuur verantwoordt DLO jaarlijks over kwaliteit van bedrijfsprocessen, weerstandsvermogen, rendement, ISO-certificering, en waarborgen op het terrein van scheiding van publieke en private activiteiten. Verantwoording vindt plaats in de periodieke managementrapportage (CCS-rapportage) en het jaarverslag van de Stichting DLO aan LNV. De indicatoren die bij deze beoordeling worden gehanteerd zijn in 2004 op bruikbaarheid geëvalueerd en waar nodig aangepast en/of aangevuld. De evaluatie van de verantwoording zal in 2006 opnieuw worden uitgevoerd.

Beleidsinstrumenten

• Regeling Subsidie Stichting DLO.

• Beoordeling van Strategische Plannen van Wageningen UR vastgelegd in de Regeling subsidie Stichting DLO.

• Visitatieprogramma DLO.

Doelgroepen

Doelgroepen zijn overheid, wetenschap, onderwijs, maatschappelijke groeperingen en bedrijfsleven.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatiex € 1 000Totale uitgavenx € 1 000
DLO kennisbasisonderzoek  26 551

De kennisbasis is gericht op expertise-ontwikkeling voor het (middel-)lange termijn beleid van LNV. Het kennisbasisonderzoek is geënt op het Strategisch Plan van Wageningen UR. LNV oefent op de invulling van de kennisbasis invloed uit door op hoofdlijnen gewenste accenten aan te geven. Jaarlijks legt Wageningen UR op hoofdlijnen verantwoording af aan LNV over de besteding van de kennisbasismiddelen.

Medio 2003 hebben LNV en Wageningen UR besloten de kennisbasis in 2004 van start te laten gaan met een omvang van 17 miljoen euro. In 2005 wordt dit verhoogd met 4,1 miljoen euro (excl. BTW). De uiteindelijke omvang van de kennisbasis zal 35 miljoen euro (excl. BTW) gaan bedragen in 2007. Er zijn 9 thema's gekozen en per thema zijn kennisleemten benoemd die relevant zijn voor het middellange termijnbeleid van LNV en andere maatschappelijke stakeholders.

De thema's zijn:

1. Inrichting en gebruik van groene en blauwe ruimte

2. Klimaatverandering

3. Ketens en logistiek

4. Duurzame landbouw

5. Plant en dier voor de gezonde mens

6. Voedselveiligheid

7. Transitieprocessen, instituties en bestuur en beleid

8. Diergezondheid

9. Wetenschappelijke infrastructuur

07.14 Beleidsondersteunend onderzoek

Het genereren van nieuwe kennis ter beantwoording van (kennis)vragen van overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven.

Voor beleid en innovatie is kennis nodig. LNV verstrekt daartoe opdrachten aan publieke en private instellingen. Opdrachten komen tot stand door het formuleren van kennisvragen uit het beleidsproces (zie de algemene en operationele doelstellingen in deze begroting). Bijna altijd in interactie met belanghebbenden en op basis van beleidsambities, verkenningen en maatschappelijke signalen. Kennisontwikkeling is een proces waarbij beleid, maatschappij en wetenschap bij voortduring met elkaar in gesprek moeten zijn om de behoefte en het aanbod goed met elkaar te kunnen verbinden. Uitgaande van een breed gedragen kennisvraag worden daarmee op voorhand de mogelijkheden tot benutting vergroot. Met de voorgenomen fusie tussen de LNV-organisatieonderdelen Directie Wetenschap en Kennisoverdracht en Expertisecentrum wordt nagestreefd de benutting van onderzoeksresultaten te verbeteren.

De opdrachten worden langs twee lijnen uitgezet. Er wordt gewerkt met programmering van DLO-activiteiten op basis van de regeling subsidie Stichting DLO. Om de scope van het beleidsondersteunende onderzoek te verbreden en daar kennis te halen die voor LNV relevant is worden daarnaast opdrachten aanbesteed in een open kennismarkt. Het kan bij beide lijnen gaan om korte termijn (bijvoorbeeld 6 maanden) en middellange termijn (bijvoorbeeld 4 jaar) onderzoek. Kennis die voorziet in de behoefte vanuit maatschappij en beleid vormt een essentiële bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke problemen.

Streefwaarden

Beleidsondersteunend onderzoek levert verkenningen, oorzaak- en gevolganalyses, methodiekontwikkeling en evaluaties op, veelal in de vorm van rapporten en publicaties. Het genereert conceptontwikkeling of onderbouwt beleid en uitvoering zowel in de publieke als in de private arena. Deze producten lenen zich voor beoordeling van de mate waarin is beantwoord aan vooraf gestelde vragen en bepaling van de kennisdoorwerking en -benutting bij gebruikers.

Beoordeling beleidsondersteunend onderzoek vanuit het beleidsdomein voedsel en groen
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Percentage positief beoordeelde programma's=>90%

Het percentage positieve oordelen van het totaal aantal oordelen geeft de score. Er wordt gestreefd naar een score van minimaal 90%. Gezien de resultaten van de beoordeling van projecten op basis van de gehanteerde beoordelingsmethode, is het streefgetal voor 2005 en de ontwikkeling daarin t.o.v. 2004 naar boven bijgesteld.

Beleidsinstrumenten

• Regeling subsidie Stichting DLO, voor (routine)onderzoek, verkenningen en beleidsstudies.

• Open programmering: beleidsondersteunend onderzoek aanbesteed in een open kennismarkt.

• Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.

• Stimuleringsprogramma's beleidsondersteunend onderzoek.

Doelgroepen

Doelgroepen zijn overheid, wetenschap, onderwijs, maatschappelijke groeperingen en bedrijfsleven.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatiex € 1 000Totale uitgavenx € 1 000
DLO onderzoeksprogramma's  94 407
DLO bouwtaken en integratievergoeding*  4 878
Innovatienetwerk Groene ruimte en agrocluster**  3 514
Open programmering onderzoek  9 074
Stimuleringsprogramma's  11 715

* Het betreft meerjarige afspraken in het kader van de verzelfstandiging DLO, met name vergoedingen aan DLO voor aflossing van leningen, overige vaste lasten ten behoeve van bedrijfsgebouwen en een compensatie voor vraaguitval derden.

** Het Innovatienetwerk is een arrangement op afstand dat zich richt op het ontwikkelen van systeeminnovaties.

Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

• De beleidsmatige veronderstelling die aan de realisering van de operationele doelstelling ten grondslag ligt is dat de kennisbehoefte en de daaraan gekoppelde kennisleemte op de gerelateerde beleidsterreinen in een vrijwel continu proces van overleg kan worden vastgesteld. Op basis hiervan kunnen in overleg met en door de betrokken kennisinstituten de onderzoeksplannen worden aangeboden.

• Hiermee wordt de belangrijkste variabele voor het welslagen van het beleid en daarmee de legitimering van de besteding van het budget neergelegd bij de mogelijkheden van benutting van de resultaten van (beleids)ondersteunend onderzoek in beleid, maatschappelijke organisatie en het bedrijfsleven.

• De belangrijkste risico's liggen op het terrein van fasering, de tijd benodigd om adequaat onderzoek uit te voeren en het feit dat op voorhand niet vast staat dat de kennis die benodigd is ook daadwerkelijk ontwikkeld of gerealiseerd kan worden. Ook is het niet ondenkbaar dat uitkomsten van onderzoek er toe leiden dat bepaalde maatschappelijke problemen niet gekoppeld kunnen worden aan de meest voor de hand liggende oplossingen omdat die oplossingen op termijn leiden tot nieuwe problemen.

07.15 Wettelijke onderzoekstaken

Het nakomen van wettelijke verplichtingen en geratificeerde internationale verdragen voor zover daarin onderzoeksverplichtingen voor LNV zijn opgenomen.

Dit betreft met name onderzoek naar diergezondheid, voedselveiligheid, visserij, natuur en milieu, genetische bronnen en economische informatievoorziening. De minister stelt deze taken veilig door structurele financiering van faciliteiten en de uitvoering van dit onderzoek. Deze taken worden vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten.

Streefwaarden

Rapportage over behaalde resultaten
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Percentage jaarprogramma's WOT met positieve beoordeling100%

Ten behoeve van de beoordeling van de werking rapporteert DLO per jaarprogramma over behaalde resultaten, in het licht van de gestelde doelen. De streefwaarde is dat voor 100% van het onderzoek uitgevoerd binnen de uitvoeringsovereenkomsten een positieve beoordeling kan worden afgegeven.

De kwaliteit van de betrokken kennisinstellingen wordt getoetst door middel van visitaties en audits. Op de beoordeling door middel van visitaties is ingegaan in onderdeel 7.13.

Beleidsinstrumenten

WOT-uitvoeringsovereenkomsten gebaseerd op de Regeling Subsidie Stichting DLO.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatiex € 1 000Totale uitgavenx € 1 000
DLO clusters WOT77 35051 450

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
07 Kennisontwikkeling en innovatie2003200420052006200720082009
VERPLICHTINGEN343 756220 487201 931202 726203 104199 957203 657
UITGAVEN316 098311 488205 997204 164204 541201 394205 094
Programma-uitgaven309 869306 868201 589199 883200 261197 114200 814
U0713 Kennisbasis118 067119 69026 55132 78037 48937 48937 489
–Bekostiging WU97 77996 189     
–DLO, strategisch onderzoek20 28823 50126 55132 78037 48937 48937 489
U0714 Beleidsondersteunend onderzoek158 552144 684123 588115 379110 986107 839111 539
–Stimuleringsprogramma's17 77113 67611 71514 51814 56113 60117 301
–Bijdrage Innovatienetwerk3 2803 4383 5142 2202 2642 2642 264
–Bijdrage DLO136 101120 77299 28589 36584 68282 49582 495
–Open programmeringonderzoek1 4006 7989 0749 2769 4799 4799 479
U0715 Wettelijke onderzoekstaken33 25042 49451 45051 72451 78651 78651 786
Apparaatsuitgaven6 2294 6204 4084 2814 2804 2804 280
U0721 Apparaat6 2294 6204 4084 2814 2804 2804 280
ONTVANGSTEN16 17121 93415 15813 97513 87512 87516 575

Toelichting

De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

De apparaatsuitgaven van de beleidsartikelen 7 (Kennisontwikkeling en innovatie), 8 (kennisvoorziening) en 9 (kennisverspreiding) zijn onder dit beleidsartikel (7) gebracht en hebben betrekking op de beleidsdirectie Wetenschap en Kennisoverdracht en het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.

In 2005 gaan directie Wetenschap en Kennisoverdracht en het Expertisecentrum LNV volgens planning op in een te vormen beleidsdirectie Kennis. De apparaatsuitgaven van het Expertisecentrum LNV zijn voor 2005 nog opgenomen binnen artikel 11 Algemeen.

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
Raming 2005Gemiddelde sterkteGemiddelde prijsTotaal
Personeel DWK49,159,82 936
Personeel Innovatienetwerk10,581,6857
Materieel DWK  95
Materieel Innovatienetwerk  208
Overig apparaat  312
Totaal apparaatsuitgaven  4 408
Ontvangsten 2005 (x € 1 000)
Totaal15 158
Rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO inzake aankoop van grond en gebouwen11 141
FES ontvangsten4 000
Apparaat DWK17

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1000
  2005 2006 2007 2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 205 997 204 164 204 541 201 394 205 094
2.Waarvan apparaatsuitgaven 4 408 4 281 4 280 4 280 4 280
3.Dus programma-uitgaven 201 589 199 883 200 261 197 114 200 814
Waarvan op 1 januari 2004:          
4.juridisch verplicht3%5 0361%1 5520%803    
5.complementair noodzakelijk          
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)93%187 80592%184 06992%183 80091%179 00191%181 734
7.beleidsmatig gereserveerd4%8 7487%14 2628%15 6589%18 1139%19 080
8.beleidsmatig nog niet ingevuld          
9.Totaal (=3)100%201 589100%199 883100%200 261100%197 114100%200 814

Toelichting

De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. Dit zelfde geldt voor de bijdragen aan DLO, waar LNV een structurele subsidierelatie mee onderhoudt. DLO verricht structurele werkzaamheden in het kader van de subsidieregeling waaronder wettelijke onderzoekstaken, strategische expertise ontwikkeling en meerjarige onderzoeksprogramma's. Ook onderzoekscontracten in het kader van de open programmering kunnen meerjarig zijn.

De bekostiging van het universitair onderzoek uitgevoerd door Wageningen Universiteit vindt vanaf het bekostigingsjaar 2005 plaats binnen artikel 8. Tot en met 2004 vond bekostiging plaats binnen artikel 7.

Reden voor de aanpassing is het feit dat bij OCW universitair onderzoek en universitair onderwijs ook gezamenlijk in één begrotingsonderdeel worden gepresenteerd.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek20022003200420052006200720082009
07.13Kennisbasis     X  
07.14Beleidsondersteunend onderzoek    X   
07.14Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster   X    
07.14Open programmering onderzoek      X 
07.15Waarborgen wettelijke onderzoekstaken     XXX

Toelichting

• Wetenschappelijke kwaliteit wordt beoordeeld door interne en externe visitaties van de instellingen.

• In 2003 zijn nadere afspraken gemaakt over de uitvoering van de regeling subsidie Stichting DLO. In 2006 zal een evaluatie van de regeling plaatsvinden.

• Het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster wordt in 2005 geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bepaald hoe de activiteiten van het Innovatienetwerk na 2005 worden voortgezet.

• In het kader van de vernieuwing van het aansturen van het onderzoek ten behoeve van LNV is in 2001 begonnen met een verbreding van de scope van het onderzoek via een systeem van open programmering. De ervaringen met de eerste tenders open programmering zijn in 2003 geëvalueerd ten behoeve van de verdere ontwikkeling en bijstelling.

• Evaluatie van wettelijke onderzoekstaken vindt per uitvoeringsovereenkomst plaats. Het jaar waarin wordt geëvalueerd is afhankelijk van het startjaar van de uitvoeringsovereenkomst. Eind 2009 zijn alle overeenkomsten geëvalueerd.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is direct verantwoordelijk voor het doen instandhouden en het ontwikkelen van de kennisbasis (infrastructuur). Organisaties die daar deel van uitmaken zijn verantwoordelijk voor de resultaten.

LNV is direct verantwoordelijk voor het doen beantwoorden van de kennisvragen die beantwoording behoeven in het kader van het beleidsproces. Opdrachtnemers van onderzoekopdrachten zijn resultaatverantwoordelijk.

LNV is direct verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van wettelijke onderzoekstaken. Opdrachtnemers zijn resultaatverantwoordelijk.

08 Kennisvoorziening

Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het waarborgen van een kwalitatief hoogwaardig stelsel van groen voorbereidend, middelbaar en hoger beroepsonderwijs, alsmede universitair onderwijs dat goed toegankelijk is en doelmatig functioneert.

08.11 Voorzieningen groen onderwijs

Het bevorderen en waarborgen van aanbod en kwaliteit van voorzieningen van groen voorbereidend middelbaar en hoger beroepsonderwijs alsmede universitair onderwijs door adequate bekostiging, toezicht en monitoring van financiële en inhoudelijke kengetallen.

Streefwaarden

A Kwaliteit van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek LNV-instellingen
Omschrijving Streefwaarde 2005
Positieve beoordeling Onderzoekscholen (erkenning KNAW)gerealiseerd
Positieve beoordeling WO en HBO onderwijs (accreditatie NVAO) gerealiseerd
Positieve beoordeling MBO onderwijs (volgens kwaliteitsonderzoek inspectie) gerealiseerd
Positieve beoordeling VMBO onderwijs (volgens kwaliteitsonderzoek inspectie/kwaliteitskaart) gerealiseerd 

Het aanbod van voorbereidend, middelbaar en hoger onderwijs en universitair onderzoek wordt verzorgd door bij de wet erkende instellingen. Daarom moeten instellingen een systeem voor kwaliteitszorg hebben. Kwaliteitszorg- en accreditatiesystemen worden steeds meer als basis voor het waarborgen van algemene kwaliteit van instellingen en hun opleidingen benut. LNV kiest er voor als norm aan te houden dat de kwaliteit bij alle instellingen voldoet. Bij onvoldoende kwaliteit op één of meer punten worden naar de betreffende instelling maatregelen genomen. De kwaliteitsoordelen worden verkregen van de onafhankelijke instanties aan wie de beoordeling is opgedragen:

• De onderzoeksscholen van Wageningen Universiteit, waarbinnen alle onderzoek is georganiseerd, worden eenmaal per 6 jaar beoordeeld door de KNAW op thematische organisatie van onderzoek en de kwaliteit van opleiding van jonge onderzoekers. Uitgangspunt van het systeem is (openbare) zelfevaluatie door de onderzoekscholen; deze dient ten minste twee maal per vijf jaar te worden uitgevoerd. De zelfevaluatie dient als basis voor de beoordeling door de KNAW. De beoordeling leidt bij een positieve uitkomst tot de status van formeel erkend instituut. Alle 6 onderzoekscholen zijn erkend. LNV streeft naar een positieve beoordeling van alle zes onderzoekscholen.

• De kwaliteit van opleidingen van het universitair en hoger beroeps onderwijs wordt gewaarborgd via accreditatie van opleidingen door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De basis voor de accreditatie door de NVAO zijn visitatierapporten, opgesteld door een visiterende en beoordelende instantie die wordt erkend door de NVAO. De visitaties van de opleidingen vinden binnen een cyclus van 6 jaar plaats volgens de systematiek van de NVAO.

• De Wet op het Onderwijstoezicht bepaalt dat de Inspectie van het Onderwijs periodiek de instellingen binnen de BVE-sector (waaronder MBO) beoordeelt op kwaliteit. Zowel jaarlijks (beperkt) als minimaal eens per 4 jaar (uitgebreid) voert de inspectie onderzoek uit. Jaarlijks rapporteert de inspectie over de kwaliteit van de instellingen. Het gaat daarbij over drie domeinen: de kwaliteitszorg, het proces van onderwijs en leren én de resultaten. Aan de hand van de drie domeinen wordt vervolgens beoordeeld of de instellingen onderwijs van voldoende kwaliteit bieden.

• Beoordeling van het VMBO-onderwijs vindt jaarlijks plaats door de Inspectie van het Onderwijs op drie onderdelen: kwaliteitszorg, onderwijs en leren, en resultaten. Het resultaat van de kwaliteit bij het VMBO wordt uitgedrukt in de kwaliteitskaart. De beoordeling geschiedt hetzelfde als bij het MBO-onderwijs.

B Alle instellingen voor «groene opleidingen» hebben hun solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit (ten behoeve van continuïteit van de instellingen) op orde
OmschrijvingTotaal aantal Instellingen Streefwaarde 2005
Aantal WO-groen instellingen 1 1
Aantal HBO-groen instellingen6 6
aantal MBO/VMBO-groen instellingen (inclusief IPC's en Aequor) 15 15

Solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit worden bepaald aan de hand van de meest recente jaarrekening:

• De solvabiliteit wordt als acceptabel beoordeeld indien het eigen vermogen (inclusief egalisatierekening, exclusief voorzieningen) groter is dan 10% van het totaal vermogen.

• De liquiditeit wordt als acceptabel beoordeeld indien de vlottende activa groter zijn dan 60% van de kortlopende schulden.

• De rentabiliteit wordt als acceptabel beoordeeld indien het resultaat groter is dan – 1% van de totale baten (uit gewone bedrijfsvoering).

C Er is sprake van een geslaagde instroom binnen het groen onderwijs
Omschrijving Streefwaarde 2005
Geslaagde instroom WO-groen => 90%
Geslaagde instroom HBO-groen => 90%
Geslaagde instroom MBO-groen  
VMBO-groen instellingen=> 90%
Geslaagde instroom VMBO-groen  
VMBO-groen instellingen => 90%

De niet geslaagde instroom wordt gemeten aan de hand van het aantal voortijdige schoolverlaters, dat in het 1e jaar van inschrijving de instelling verlaat. De instroom per onderwijssector wordt als geslaagd beschouwd als het aantal voortijdige schoolverlaters niet groter is dan 10%.

D Alle instellingen voor «groene opleidingen» realiseren een acceptabel diplomarendement
OmschrijvingTotaal aantal Instellingen Streefwaarde 2005
WO-groen 11
HBO-groen 6 6
MBO-groen 12 12
VMBO-groen 12 12

Het diplomarendement van een WO-, HBO- of MBO-instelling wordt acceptabel geacht als minimaal 75% van de uitstroom een diploma behaalt. Voor het VMBO bedraagt dit percentage 85%

E Alle instellingen voor «groene opleidingen» realiseren een acceptabele gemiddelde verblijfsduur
OmschrijvingTotaal aantal Instellingen Streefwaarde 2005
WO-groen 11
HBO-groen 6 6
MBO-groen 12 12
VMBO-groen 12 12

De gemiddelde verblijfsduur van ingeschreven deelnemers aan een instelling wordt acceptabel geacht indien de gemiddelde duur waarin het einddiploma wordt behaald minder dan 15% boven het landelijk gemiddelde ligt.

In het kader van harmonisatie groen onderwijs wordt er naar gestreefd probleempunten (harmonisatiepunten) tussen het groen en overig onderwijsstelsel op te lossen (in uitwerking op de beleidsbrief Groen onderwijs 2010, maart 2002). Als onderdeel hiervan is een bekostigingsonderzoek AOC's gestart met doel na te gaan hoe de huidige situatie met betrekking tot gelijke bekostiging is, welke knelpunten zich eventueel voordoen (ongelijke bekostiging bij vergelijkbare taken) en hoe daar oplossingen voor kunnen worden gevonden.

Beleidsinstrumenten

• Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) op basis waarvan het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek worden bekostigd, alsmede het hierop gebaseerde Bekostigingsbesluit.

• Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan AOC's (VBO en MBO), IPC's en Aequor worden bekostigd.

• Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) op basis waarvan categoriale scholen VBO, mavo's, scholengemeenschappen, en afdelingen praktijkonderwijs worden bekostigd.

• Wet op het Onderwijs Toezicht op basis waarvan het toezicht wordt uitgevoerd.

• Afspraken met betrekking tot (gelijke) bekostiging van onderwijs LNV t.o.v. OCW. Het betreft overeenkomstige behandeling bij mutaties in onderwijsvraag en als gevolg van beleidsintensiveringen of ombuigingen.

• Maatregelen ter verbetering van verantwoording, toezicht en controle.

• Kaders van KNAW en NVAO voor visitatie en beoordeling.

Doelgroepen

• Onderwijsinstellingen.

• Diegenen die onderwijs genieten binnen door LNV bekostigde onderwijsinstellingen.

Prestatiegegevens

InstellingAantalPrijs/eenheidx € 1 000Totale uitgavenx € 1 000
Wageningen Universiteit basisvoorziening/SOC/investeringen   85 704
Wageningen Universiteit component 1e jaars 1 144 3,884 441
Wageningen Universiteit getuigschriften ongedeeld523 38,00 19 872
Wageningen Universiteit getuigschriften bachelor 32 21,32 682
Wageningen Universiteit getuigschriften master 90 16,68 1 501
Wageningen Universiteit promoties 179 83,39 14 926
Wageningen Universiteit Onderzoekscholen 6 998,325 990
ISRIC (International Soil Reference and Information Centre)   1 097
KNAW-fellows   599
HBO-groen (aantal studenten) 8 436 6,56 55 367
AOC's (niet gebaseerd op leerlingaantallen)   21 860
AOC's BOL (aantal deelnemers) 15 060 5,16 77 692
AOC's BBL (aantal deelnemers) 8 761 3,01 26 375
AOC's VMBO/LWOO (aantal leerlingen) 13 600 8,26112 363
AOC's overig VMBO (aantal leerlingen) 22 2005,49 121 789
IPC's (aantal leerling cursistweken)19 441 0,54 10 579
ASC-subsidie (Afrika Studie Centrum)   664

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
08 Kennisvoorziening2003 20042005 2006 2007 2008 2009
VERPLICHTINGEN513 614 571 885 573 758 580 457 579 810577 586 577 096
UITGAVEN 423 230 455 107561 501 571 516 578 521 579 146 577 586
Programma-uitgaven 423 230 455 107 561 501571 516 578 521 579 146 577 586
U0811Voorzieningen groen onderwijs 423 230 455 107561 501 571 516 578 521 579 146 577 586
–Bekostiging WU 35 244 39 450 134 812135 365 135 460 135 540 134 470
–Bekostiging HBO-groen 52 600 55 271 55 36755 010 54 351 54 434 53 944
–Bekostiging VMBO/MBO groen 334 717 348 543360 079 370 161 377 730 378 192 378 192
–IPC's  11 179 10 579 10 31610 316 10 316 10 316
–ASC-subsidie 669 664 664 664664 664 664
ONTVANGSTEN 339 30 30 3030 30 30

Toelichting

Vanaf 2006 zal, in uiterking op het Hoger Onderwijs en Onderzoekplan (HOOP) 2004, een nieuw bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs in werking treden. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het Ministerie van OCW.

Kern van het nieuwe model is dat de instellingen voor hoger onderwijs op basis van de volgende uitgangspunten worden bekostigd:

• afgebakend leerrecht van één bachelor en één masteropleiding per student;

• alleen EU-studenten;

• er moet voor het 30e levensjaar gestart zijn met de studie;

• verlaging van de publieke bekostiging in combinatie met een verhoging van het collegegeld.

Op basis van de bovenstaande uitgangspunten is een besparing op de bekostiging van het groen hoger onderwijs ingeboekt oplopend tot ongeveer € 3,5 mln. in 2007.

Het niet meer generiek bekostigen van niet EU-studenten gaat gepaard met de introductie van een nieuw beurzenarrangement en een impuls voor centres of excellence.

Ontvangsten 2005 (x € 1 000)
Totaal30
Vergoeding dyslexie 30

Budgetflexibiliteit

Bedragen x € 1000
  2005  2006  2007  2008 2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven 561 501  571 516  578 521  579 146 577 586
2.Waarvan apparaatsuitgaven          
3.Dus programma-uitgaven  561 501  571 516 578 521  579 146  577 586
Waarvan op 1 januari 2004: %  %  %  %   
4.juridisch verplicht 100%561 501 100% 571 516 100% 578 521 100%579 146 100% 577 586
5.complementair noodzakelijk          
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)          
7.beleidsmatig gereserveerd          
8.beleidsmatig nog niet ingevuld          
9.Totaal (=3)100% 561 501 100% 571 516 100% 578 521100% 579 146 100% 577 586

Toelichting

De bekostiging van het universitair onderzoek uitgevoerd door Wageningen Universiteit vindt vanaf het bekostigingsjaar 2005 plaats binnen artikel 8. Tot en met 2004 vond bekostiging plaats binnen artikel 7.

Reden voor de aanpassing is het feit dat bij OCW universitair onderzoek en universitair onderwijs ook gezamenlijk in een begrotingsonderdeel worden gepresenteerd.

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek 2004 20052006 2007 2008 2009
08.11 Kennisvoorziening (evaluatie CFI)  X     

• Evaluaties met betrekking tot algemeen onderwijsbeleid worden uitgevoerd door OCW (OCW-volgend beleid).

• Voor het algemeen onderwijsbeleid zijn de kaders voor toezicht wettelijk vastgelegd. De resultaten van toezicht worden in het jaarlijkse (landbouw-)onderwijsverslag opgenomen. LNV kan de inspectie opdrachten geven voor een aantal specifieke evaluaties.

• Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen worden door het Ministerie van LNV (in samenwerking met de baten-lastendienst CFI van OCW) analyses van de financieel economische positie van groene onderwijsinstellingen als totaal uitgevoerd welke kunnen fungeren als benchmark voor afzonderlijke instellingen.

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is direct verantwoordelijk voor het waarborgen van het stelsel van LNV-onderwijs en voor de bekostiging van de bij wet erkende instellingen van het groene onderwijs. De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het geven van goed onderwijs.

09 Kennisverspreiding

Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het bevorderen van kennisbenutting ter ondersteuning van het LNV-beleid met het zwaartepunt op de volgende actuele hoofdthema's:

• Vitale, duurzame land- en tuinbouw.

• Natuur en Landschap.

• Ruimte op het platteland.

• Voedselkwaliteit.

De ontwikkelingen in de LNV-sectoren en de veranderende arbeidsmarkt vragen om voortdurende inhoudelijke aanpassing van het curriculum van het groene onderwijs. Het curriculum zal steeds meer de vorm krijgen van een competentiegerichte leeromgeving met doorlopende leerlijnen. Deze richt zich op de individuele wensen en mogelijkheden van de leerling/student en op leren in een praktische context. Daarmee zullen initieel en postinitieel onderwijs gaan convergeren. Onderwijsinstellingen kunnen zich op deze wijze ontwikkelen tot kenniscentra met een schakelfunctie tussen enerzijds (praktijk)onderzoek en LNV en anderzijds bedrijfsleven en maatschappij als geheel. Het groene onderwijs kan een belangrijke, centrale rol vervullen bij kennisverspreiding (scholing/voorlichting) ter ondersteuning van LNV-beleid. LNV wil daarnaast ook aandacht besteden aan een betere ontsluiting en beheer van publieke kennis in het LNV-domein.

Het groene onderwijs is relatief homogeen en overzichtelijk. Binnen het groene onderwijs zijn, anders dan bij het overige onderwijs, VMBO en MBO via de AOC's institutioneel verbonden. AOC's vormen samen met het HAO de groene beroepskolom. De netwerken met het bedrijfsleven en de overheid zijn van oudsher goed ontwikkeld. Dit biedt bij uitstek kansen voor het groene onderwijs om zich, als voorloper, te onderscheiden bij herontwerp van het onderwijs (inhoud en vorm) en bij kenniscirculatie aansluitend bij de urgentie vanuit de LNV-sectoren. De groene instellingen zijn relatief klein. Voorwaarde voor welslagen met het gewenste behoud van de bestaande regionale spreiding is dat het groene onderwijs «de kleinschaligheid grootschalig organiseert». Maximale synergie is wenselijk tussen de groene instellingen en het overig onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. Een adequate infrastructuur dient deze ontwikkeling te ondersteunen.

Het doel wordt gerealiseerd langs de volgende drie beleidslijnen:

• Vakdepartementaal onderwijsbeleid (9.16)

– Bevorderen van verspreiding en benutting van kennis ten behoeve van LNV-beleid in het onderwijs.

– Instandhouding en ontwikkeling van de ondersteuningsstructuur van het groene onderwijs.

• Algemeen onderwijsbeleid: vernieuwing van het groene onderwijsstelsel (9.17).

• Voorlichting gericht op specifieke doelgroepen (9.18).

LNV wil meer samenhang brengen in deze drie beleidslijnen en geeft hiertoe in 2004 de aanzet. LNV maakt in 2004 met de groene kennisinstellingen (AOC's, HAO en WUR) afspraken over een meerjarenprogramma voor de periode 2004–2007, alsmede over een hierop toegesneden overleg- en uitvoeringsstructuur. Realisatie (voortgang en resultaten) van de vernieuwing zullen gevolgd worden door middel van een jaarlijkse monitor. In 2004 wordt een nulmeting uitgevoerd, waarna in 2005 de eerste meting kan plaatsvinden.

Grafiek 9: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-29800-XIV-2-8.gif

09.16 Vakdepartementaal onderwijsbeleid

1. Bevorderen van kenniscirculatie en netwerken tussen onderwijsinstellingen, (praktijk)onderzoek en/of bedrijfsleven ter ondersteuning van de realisatie van LNV-beleid (de eerdergenoemde thema's). De resultaten dienen verankerd te worden in het initiële en postinitiële onderwijs (scholing, voorlichting).

2. Instandhouden en verdere ontwikkeling van een hoogwaardige ondersteuningsstructuur voor het groene onderwijs c.q. kennissysteem in aanvulling op de algemene infrastructuur (OCW).

De LNV-sectoren hebben te maken met ingrijpende veranderingen. Huidige en toekomstige beroepsbeoefenaren in de agrosector en groene ruimte zullen hierop moeten inspelen. Ontwikkeling en afzet van nieuwe producten, diensten en processen vereisen innovatievermogen en creativiteit. Voor het verwerven en de synthese van de noodzakelijke kennis zijn netwerken essentieel. De overheid ziet een sleutelrol voor het onderwijs met name in regionale netwerken met het midden- en kleinbedrijf. De van oudsher goede sectorale netwerken en relatief grote investeringen in publieke kennis bieden het groene onderwijs in principe een goede uitgangspositie. Hierop voortbouwend wil LNV het onderwijs meer benutten als schakel tussen enerzijds (praktijk)onderzoek en LNV en anderzijds de regionale ontwikkelingen (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, e.d.). LNV zal daartoe regionale innovatieprojecten van het groene onderwijs subsidiëren die een concrete bijdrage leveren aan realisatie van het LNV-beleid. LNV zal voorts bevorderen dat waar mogelijk en zinvol studenten en docenten uit het groene onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van LNV-opdrachten voor onderzoek en voorlichting.

De ondersteuningsstructuur van het groene onderwijs behoeft aanpassing vanwege onderwijskundige ontwikkelingen (maatwerk, buitenschools leren, doorlopende leerlijnen, ICT). LNV wil samen met de instellingen investeren in een functionele, efficiënte en samenhangende ondersteuningsstructuur. Dit betreft o.a. een hoogwaardige sectorale informatie- en ICT-infrastructuur voor publieke kennis (Kennisplatform, Groen Kennisnet). Hiermee worden samenwerkingsprojecten van onderwijs, onderzoek, praktijk en LNV ondersteund. Via portals worden de kennisontsluiting en -circulatie bevorderd naar/met doelgroepen, zoals (groen) onderwijs, ondernemers, burgers/consumenten, internationaal.

Streefwaarden

A Regionale kenniscirculatie

In 2004 is een nieuwe kaderbrief voor de vernieuwing van het groene onderwijs verschenen. In deze kaderbrief wordt voorzien in stimulering van projecten voor regionale innovatie/kenniscirculatie tussen onderwijs, praktijk en onderzoek. De procedure voor het aanvragen van subsidie door groene onderwijsinstellingen wordt in een meerjarige regeling vastgelegd. Op basis van de beschikbare middelen tranche 2004 zullen tot en met 2006 ongeveer 50 regionale projecten, ter ondersteuning van LNV-beleid, starten. Er worden tenminste 1000 leerlingen bereikt. Voor volgende jaren wordt dit doorgezet. Thema's en prioriteiten zullen in samenspraak met instellingen jaarlijks worden vastgesteld. Er wordt gestreefd naar spreiding over regio's, beleidsthema's en onderwijsniveaus.

In 2005 zullen in overleg met de instellingen streefwaarden voor de regionale kenniscirculatie worden vastgesteld. Hierbij zullen de ervaringen van de eerste tranche projecten die in 2004 start als basis dienen.

B Aangescherpte regeling praktijkleren

Het betreft specifieke bekostiging van de LNV-instellingen ten behoeve van leren in de praktijk in gesimuleerde situaties met dure en bijzondere apparatuur (deels centraal bij innovatieve praktijkcentra, IPC's).

In 2005 zullen streefwaarden voor het praktijkleren worden vastgesteld nadat herijking van de regeling heeft plaatsgevonden waarbij de inzet van praktijkleren wordt gekoppeld aan de nieuwe exameneisen. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald welke vormen van praktijkleren, voor welke beroepsopleidingen en bij welke instellingen door LNV (mede) gefinancierd worden.

C Vernieuwing van vorm en inhoud van de groene infrastructuur
Omschrijving Streefwaarde 2005
Aantal beleidsthema's vastgelegd en ontsloten in Virtueel kennisplatform 5 beleidsthema's
Aantal gerealiseerde aansluitingen Groen kennisnet 32 000

• Er wordt een beleidskader ondersteuningsstructuur groen onderwijs opgesteld dat zich richt zich op de realisatie van een functionele, efficiënte en samenhangende ondersteuningsstructuur voor het groene onderwijs.

• In 2007 moet een virtueel kennisplatform gerealiseerd zijn. Hierin worden kennisthema's en uitvoeringsinstrumenten (bijvoorbeeld DLO-programma's, onderwijsregelingen, voorlichtingsprojecten) vastgelegd en ontsloten voor groene instellingen. In 2004 is een pilot gestart. In 2005 moet de formele start plaatsvinden. Eind 2005 zijn 5 beleidsthema's (waaronder gewasbescherming, energie, voedselveiligheid en regionale kennisvernieuwing groene opleidingen) van in totaal ongeveer 20 beleidsthema's vastgelegd.

• Eind 2005 zijn ruim 30 000 aansluitingen op Groen Kennisnet gerealiseerd. Hieronder wordt een specificatie gegeven van de aansluitingen:

doelgroep 2005 2007
Leerlingen25 000 65 000
Docenten 5 000 7 500
Onderzoek 500 1 000
Leerbedrijven 1 00010 000
overheid 500 500

Beleidsinstrumenten

• Regeling innovatie groen onderwijs: een nieuwe regeling waarmee jaarlijks subsidiemiddelen ter beschikking komen van groene onderwijsinstellingen voor innovatieve projecten in samenwerking met regionaal bedrijfsleven. Deze regeling vervangt de huidige regelingen Cursusonderwijs en VIA (Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs).

• Regeling praktijkleren ten behoeve van opleidingen voor de agrofoodsector en de groene ruimte. Met dit instrument wordt het leren in gesimuleerde praktijksituaties met specifieke en dure apparatuur en faciliteiten gestimuleerd. Het gaat om instructie met machinerie dan wel apparatuur die niet in de beroepspraktijk op bedrijven kan plaatsvinden vanwege bedrijfsen/of gezondheidsrisico's.

• Ondersteunende projecten voor het groene onderwijs. Dit betreft onderzoek ten behoeve van kenniscirculatie. Voorts gaat het om financiering van organisaties die een functie (incl. ICT) hebben in het netwerk van onderwijs, onderzoek, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

Doelgroepen

Zij die onderwijs genieten en zij die betrokken zijn (o.a. werkzaam) bij maatschappelijke activiteiten op de aandachtsgebieden van LNV.

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 Totale uitgavenx € 1 000
VIA-regeling*   2 201
Regeling cursusonderwijs*   1 759
Regeling praktijkleren**   15 960
Overig vakdepartementaal***  8 974
Innovatie groen onderwijs  800

* VIA-regeling en regeling cursusonderwijs lopen af. Middelen die niet meer aan deze aflopende regelingen worden besteed zijn bestemd voor de regeling innovatie groen onderwijs.

** Het aantal deelnemers wordt bepaald op basis van onderzoek naar de vormen van praktijkleren (voor welke beroepsopleidingen en bij welke instellingen) die door LNV (mede) gefinancierd worden.

*** Het betreft ongeveer 20 projecten met doel onderzoek ter ondersteuning van beleid voor groen onderwijs.

09.17 Algemeen onderwijsbeleid

Bevorderen van algemene onderwijskundige vernieuwingen van het onderwijs in de LNV-instellingen in lijn met het OCW-beleid ter zake, rekening houdend met de specifieke situatie van het groene onderwijs.

LNV volgt voor de algemene onderwijskundige vernieuwing het beleid van OCW. LNV en OCW geven daarnaast gezamenlijk prioriteit aan de aanpak van knelpunten in de wet- en regelgeving en aan een verdere integratie van het algemene onderwijsbeleid met als doel: gelijke ontwikkelingsmogelijkheden en integrale regelingen voor LNV en OCW-instellingen (ICT, impulsregelingen, kenniskringen) en meer ruimte voor samenwerking met OCW-instellingen.

Het curriculum van het initiële groene onderwijs zal net als in het niet-groene onderwijs steeds meer de vorm krijgen van een competentiegerichte leeromgeving met doorlopende leerlijnen. Thema's als «Minimaal bereiken van de startkwalificatie», «Vermindering van uitval«, «Doorstroom», «Elders en eerder verworven competenties» en «Kwaliteitsverbetering van examens» krijgen prioriteit. Een en ander vraagt hechte(re) samenwerking en kenniscirculatie tussen bedrijfsleven en het (beroeps)onderwijs. ICT wordt «state-of-the-art» gebruikt met het oog op een goede aansluiting van het onderwijs op de maatschappij én ondersteuning (van innovatie) van het onderwijs.

Streefwaarden

A Vernieuwing van de vorm en inhoud van de initiële groene opleidingen

De onder 9.16 vermelde kaderbrief voor de vernieuwing van het groene onderwijs voorziet in de realisatie van projecten voor onderwijskundige thema's (competentiegericht leren en benutting ICT). De procedure voor het aanvragen van subsidie wordt in een meerjarige regeling vastgelegd. Op basis van de beschikbare middelen starten in 2004 ongeveer 13 nieuwe meerjarige projecten. Thema's, prioriteiten en studiebelastingsuren worden in samenspraak met instellingen jaarlijks vastgesteld. Er wordt gestreefd naar spreiding over onderwijsniveaus en beleidsthema's. De streefwaarden voor de periode tot en met 2007 moeten nog worden vastgesteld. Dit gebeurt eind 2004/begin 2005. De nulmeting uit 2004 dient hiervoor als basis.

Streefwaarden voor Virtueel kennisplatform en Groen kennisnet (waarvoor de middelen binnen dit onderdeel zijn opgenomen) komen bij vakdepartementaal onderwijsbeleid (9.16) aan de orde.

B Competentiegerichte kwalificatiestructuur
Omschrijving Streefwaarde 2005
Aantal wettelijke beroepsvereisten LNV in de competentiegerichte kwalificatiestructuur 1
Aantal gestarte pilots op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving 1

• Ten behoeve van de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur in 2006 worden met ingang van het schooljaar 2005 één of meer pilots (gericht op nieuwe exameneisen en eerder verworven competenties) gestart.

• De 7 wettelijke beroepsvereisten moeten voor eind 2007 worden opgenomen in de competentiegerichte kwalificatiestructuur. In 2005 wordt gewasbescherming opgenomen. Met betrekking tot licenties gewasbescherming, paraveterinaire beroepen, mestmonsternemer etc. wordt waar nodig een wetswijziging voor LNV wet- en regelgeving in gang gezet voor opname in de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

C Doorlopende leerlijnen
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Pilot starten in het kader van vermindering van het aantal soorten diploma's vmbo en mbo gerealiseerd
Haalbaarheid bekend om in 4 jaar vmbo + niveau 1 mbo en in 7 jaar vmbo + niveau 4 mbo te halen gerealiseerd
Geslaagde doorstroom van groen VMBO naar groen MBO => 40%1
Geslaagde doorstroom van groen MBO naar groen HBO => 15%

1 Daarnaast stroomt 35% door naar het niet groen MBO.

• In 2005 worden de curricula van vmbo en mbo verder op elkaar afgestemd. Streefwaarde voor 2007 is een vermindering ten opzichte van 2004 van het aantal soorten diploma's vmbo en mbo met 50%. In 2005 wordt een pilot gestart.

• Tevens zal worden bezien of en waar verkorte leertrajecten kunnen worden ontwikkeld. Streefwaarde is het bieden van de mogelijkheid om in 2007 in 4 jaar het vmbo en een niveau 1 mbo-diploma te halen en in 7 jaar een vmbo en niveau 4 mbo-diploma te halen. De haalbaarheidsvraag zal in 2005 worden beantwoord.

• Er start een project om doorlopende leerlijnen te ontwikkelen van vmbo tot en met mbo. Dit project moet leiden tot een verbeterde doorstroom.

• Ook de doorstroom groen MBO naar HBO wordt gestimuleerd.

D Kenniskringen/lectoren
OmschrijvingStreefwaarde 2005
Aantal kenniskringen/lectoren HBO-groen15

Lectoren en kenniskringen zijn bedoeld als meerjarige impuls voor het (hoger) beroepsonderwijs om de kenniscirculatie te verbeteren met onderzoek en praktijk. LNV neemt deel in deze OCW-regeling. De komende jaren is intensivering voorzien, in lijn met OCW.

Beleidsinstrumenten

• Regeling innovatie groen onderwijs (ook opgenomen als instrument in onderdeel 9.16). De groene onderwijsinstellingen kunnen projectaanvragen indienen o.a. voor landelijke projecten gericht op vernieuwing van de vorm van het initiële groene onderwijs (herontwerp van opleidingen).

• Overige subsidies die zijn aangegeven bij het onderdeel prestatiegegevens.

• Ontheffingen van wet- en regelgeving bij pilots (ook bij doorlopende leerlijnen).

Doelgroepen

Zij die onderwijs genieten binnen door LNV bekostigde onderwijsinstellingen.

Prestatiegegevens

InstrumentAantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatiex € 1 000Totale uitgavenx € 1 000
ICT*   7 181
Overige regelingen (OCW-conforme regelingen t.b.v. onderwijskundige vernieuwing)**   17 619

* € 3,7 mln. is bestemd voor een ICT-vergoeding (inclusief internet) per leerling (VMBO en MBO, ongeveer 55 000 leerlingen). Het resterende bedrag wordt besteed aan projecten waaronder innovatie groen onderwijs tranche 2005. De ICT-middelen voor de regeling innovatie groen onderwijs tranche 2004 zijn opgenomen bij 9.16 onderdeel innovatie groen onderwijs.

** Het betreft ongeveer 35 projecten (OCW-conform) gericht op (onder andere) het realiseren van een competentiegerichte kwalificatiestructuur, doorlopende leerlijnen, en verbetering kenniscirculatie.

09.18 Voorlichting

Het realiseren van een optimale kennisdoorstroming over beleidsmatige ontwikkelingen met betrekking tot de thema's van LNV-beleid.

Betrokkenen moeten de juiste maatregelen kunnen treffen om aan doelstellingen van LNV-beleid te voldoen. Voor het communiceren met diverse doelgroepen worden voorlichtingsopdrachten verstrekt. De opdrachten zijn afgeleid van beleidsnota's van LNV en worden, indien mogelijk c.q. wettelijk vereist, openbaar aanbesteed.

Streefwaarden

A Afgeronde voorlichtingsprojecten die een positief effect laten zien ten opzichte van de nulmeting
Omschrijving Streefwaarde 2005
Positieve effecten van in 2005 afgeronde voorlichtingsprojecten ten opzichte van de nulmeting nulmetingafgeronde gerealiseerd

Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties handelen zoveel mogelijk met LNV-kennis die efficiënt wordt gedeeld en doorgegeven. Gemeten worden de effecten van voorlichtingsprojecten op het handelen van de doelgroepen.

Beleidsinstrumenten

Voorlichtingsopdrachten: met de opdrachten worden voorlichtingsopdrachten voor het domein voedsel en groen gefinancierd. De nota's van het ministerie van LNV zijn hierbij leidend.

Doelgroepen

Actoren binnen het LNV-beleidsdomein (producenten, consumenten en kenniswerkers op het gebied van voedselvoorziening en groene ruimte).

Prestatiegegevens

Instrument Aantal prestatiesGemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 Totale uitgavenx € 1 000
Voorlichting   8 400

Er zijn 10 projecten in uitvoering die doorlopen in 2005. Het aantal nieuwe projecten met uitgaven in 2005 is nog niet bekend.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
09 Kennisverspreiding2003 20042005 2006 2007 2008 2009
VERPLICHTINGEN71 649 62 418 62 246 66 935 70 513 70 77370 773
UITGAVEN 62 419 64 049 63 50668 481 71 915 72 205 72 130
Programma-uitgaven62 011 63 684 62 894 67 870 71 304 71 58371 508
U0916 Vakdepartementaal onderwijsbeleid36 001 29 794 29 694 29 286 30 056 30 20030 200
–VIA-regeling 1 105 890 2 2011 961 2 440 2 452 2 452
–Regeling cursusonderwijs 153 389 1 759 1 884 1 9461 956 1 956
–Regeling praktijkleren 25 83314 795 15 960 16 785 17 434 17 512 17 512
–Overig vakdepartementaal 8 910 7 320 8 9747 856 8 236 8 280 8 280
–Innovatie groen onderwijs  6 400800 800    
U0917 Algemeen onderwijsbeleid 19 583 22 844 24 80028 223 30 633 30 738 30 738
–Overige regel. WU, Alg. 0 267 371 382 107 111 111
–Overige regel. HBO-groen, Alg. 1 781 3 5413 794 4 118 4 734 4 748 4 748
–Overige regel. VMBO/MBO-groen, Alg. 9 05512 171 13 454 15 774 17 474 17 539 17 539
–Regelingen ICT 8 747 6 865 7 1817 949 8 318 8 340 8 340
U0918 Voorlichting6 427 11 046 8 400 10 361 10 615 10 64510 570
Apparaatsuitgaven 408 365 612 611611 622 622
U09.22 Baten-lastendienst 408365 612 611 611 622 622
ONTVANGSTEN 940937 45 45 45 45 45

Toelichting

• De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.

• Voor normatieve uitgaven ten behoeve van agrarische innovatie- en praktijkcentra (IPC's) is vanaf 2004 meerjarig budget overgeheveld ten laste van het artikelonderdeel vakdepartementaal onderwijsbeleid (U09.16).

• De uitgaven baten-lastendienst hebben betrekking op DR.

De ontvangsten betreffen diverse ontvangsten in het kader van het vakdepartementaal onderwijsbeleid.

Budgetflexibiliteit

Bedragen in € 1 000
  2005  2006  2007 2008  2009
1.Totaal geraamde kasuitgaven  63 506  68 481  71 915 72 205  72 130
2.Waarvan apparaatsuitgaven  612  611  611  622 622
3.Dus programma-uitgaven  62 894 67 870  71 304  71 583  71 508
Waarvan op 1 januari 2004: %  %  %  %   
4.juridisch verplicht 10% 6 4314% 2 947 2% 1 761 1% 750  
5.complementair noodzakelijk          
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 62% 38 627 58%38 931 56% 39 929 55% 39 676 57%40 426
7.beleidsmatig gereserveerd 28%17 836 38% 25 992 42% 29 614 44%31 157 43% 31 082
8.beleidsmatig nog niet ingevuld          
9.Totaal (=3)100% 62 894 100% 67 870 100% 71 304100% 71 583 100% 71 508

Evaluatie

Operationele doelstellingEvaluatieonderzoek 2002 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
09.16VIA-regeling   X      
09.16Regeling cursusonderwijs   X     
09.16 Regeling praktijkleren   X    X
09.16 Kaderbrief groen onderwijs   X     
09.16 Regeling innovatie groen onderwijs        X
09.17 Algemeen onderwijsbeleid (Evaluatie CFI)   X     
09.18 Voorlichting  X     X

Evaluaties met betrekking tot algemeen onderwijsbeleid worden uitgevoerd door OCW (OCW-volgend beleid).

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is direct verantwoordelijk voor vakdepartementaal onderwijsbeleid. De begunstigden zijn verantwoordelijk voor het daadwerkelijk te behalen resultaat.

De minister van LNV is systeemverantwoordelijk voor algemene onderwijskundige vernieuwing voor het groen onderwijs. LNV volgt het algemene onderwijsbeleid van OCW. De begunstigde instellingen zijn verantwoordelijk voor resultaten. Op basis van resultaten vindt eventueel aanpassing van beleid plaats.

LNV is direct verantwoordelijk voor kennisverspreiding. De begunstigden zijn verantwoordelijk voor het daadwerkelijk te behalen resultaat.

10 Nominaal en onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel heeft een bijzonder karakter. Vanuit dit artikel vinden overboekingen naar de overige beleidsartikelen plaats. Daarnaast worden onvoorziene uitgaven op het artikel geraamd. Het artikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen.

Onvoorzien

De grondslag van deze post ligt in de Comptabiliteitswet 2001, waarin de mogelijkheid is opgenomen om een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Budgettaire gevolgen

Bedragen x € 1 000
10 Nominaal en onvoorzien2003 2004 2005 2006 2007 20082009
VERPLICHTINGEN 0 1 754 – 2 262– 4 224 – 6 187 – 6 187 – 6 187
UITGAVEN 0 1 754 – 2 262 – 4 224– 6 187 – 6 187 – 6 187
U1021 Prijsbijstelling0 0 0 0 0 0 0
U1022 Loonbijstelling0 1 754 69 69 69 69 69
U1023 Onvoorzien 0 0 – 2 331 – 4 293 – 6 256– 6 256 – 6 256
ONTVANGSTEN 0 0 0 00 0 0

Toelichting

De loonbijstelling 2004 wordt in het najaar 2004 over de relevante artikelen verdeeld.

Op onvoorzien is opgenomen de nog nader in te vullen LNV-efficiencytaakstelling in het kader van de uitgaventaakstelling van € 750 mln. m.i.v. 2005.

11 Algemeen

Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de voorgaande beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, uitgaven in het kader van het actieplan emancipatie, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.

Grafiek 10: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat.

kst-29800-XIV-2-9.gif

Budgettaire gevolgen

Bedragen x €1 000
11 Algemeen2003 2004 2005 2006 20072008 2009
VERPLICHTINGEN 287 051 251 064202 851 207 609 204 892 204 662 206 443
UITGAVEN 287 320 251 059 202 847 207 605204 888 204 658 206 439
Programma-uitgaven48 944 43 645 43 161 42 734 42 338 42 33842 338
U1111 Emancipatie 60 203 204 206209 209 209
U1113 Internationale contributies7 471 7 417 7 419 7 420 7 421 7 4217 421
U1114 Uitvoering van EU-maatregelen 41 41336 025 35 538 35 108 34 708 34 708 34 708
        
Apparaatsuitgaven 238 376 207 414 159 686164 871 162 550 162 320 164 101
U1121 Apparaat204 863 170 572 159 686 164 871 162 550162 320 164 101
U1122 Baten-lastendienst 33 51336 842 0 0 0 0 0
ONTVANGSTEN 389 150263 618 259 534 254 534 254 334 254 334254 334

Toelichting op de programma-uitgaven

U11.11 Emancipatie

In het kader van emancipatie subsidieert LNV projecten waar aandacht is voor het voorkomen van uitsluiting en het versterken van verscheidenheid.

U11.13 Internationale contributies

Het ministerie van LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), het cluster van buitenlanduitgaven en -ontvangsten op de rijksbegroting.

U11.14 Uitvoering van EU-maatregelen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder «interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningsproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Een nadere toelichting betreffende de uitvoering door de productschappen uit hoofde van medebewind wordt in de EU-bijlage gegeven.

Ten behoeve van de afwikkeling van declaraties over afgesloten jaren met het EOGFL, afdeling Garantie, door middel van de zogenaamde apurement-procedure is op dit artikel een stelpost opgenomen.

Toelichting op de aparaatsuitgaven

Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
Raming 2005Gemiddelde sterkteGemiddelde prijs Totaal
Personeel algemene leiding en stafdirecties1648 51,7 33 491
Personeel overige directies2635 67,8 43 067
    
Materieel   24 753
Materieel Ministerie algemeen en huisvesting   33 489
Overig personeel en post-actieven   24 886
    
Totaal apparaatsuitgaven  159 686

1 Dit betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Bureau Bestuursraad, Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Aangelegenheden, de Auditdienst en de directie Voorlichting.

2 Dit betreffen de personele uitgaven voor de directies Juridische Zaken, Internationale Zaken (incl. LNV-VB) en Regionale Zaken, de (tijdelijke) projectdirecties en het Expertisecentrum LNV.

Op dit artikel worden tevens de materiële uitgaven ministerie algemeen geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

Met ingang van 2005 worden op dit artikel niet langer apparaatsuitgaven baten-lastendiensten geraamd. Dit budget is overgeheveld naar de relevante beleidsartikelen die betrekking hebben op de activiteiten van deze baten-lastendiensten.

Toelichting op de ontvangsten

Ontvangsten 2005 (x € 1 000)
Totaal259 534
Landbouwheffingen 245 000
EU-ontvangsten5 684
Overige ontvangsten 8 850

De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen per landbouwproduct weergegeven. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouwmaatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten, met name apparaatsontvangsten.

Administratieve lasten

De administratieve lastenverlichting voor 2005 wordt voorzien op 4%. In onderstaande tabel worden de acties weergegeven die in 2005 worden ondernomen en de gevolgen daarvan voor de administratieve lasten. Na een goede start in 2003, waarin 8% lastenverlichting werd gerealiseerd uit relatief gemakkelijke ingrepen, nemen de maatregelen zoals voorzien voor 2004 en 2005 meer (beleids- en juridische) incubatietijd in beslag. De voorziene reducties voor deze jaren bedragen respectievelijk 1% en 4%. In 2006 wordt vervolgens een reductie voorzien van 11%, waarmee cumulatief een nettoreductie voor de periode 2003–2006 van 25% in zicht blijft.

RegelingActieRaming mutatie AL in 2005 x € 1 mln.
Landbouwwet• landbouwtellingcombineren met inwinning voor basisregistratie– 2,7
Kwaliteitswet  
• COKZ regelingen• opheffen rijkskeurmerken– 1,6
• controle KCB• combineren met PD-inspectie– 0,8
Diergezondheid  
• regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten• afschaffen bezoekersregister– 13,0
• I&R rund• toepassingen ICT– 3,6
Gewasbescherming• convenant AMvBVormvrije invulling voor bedrijfsleven+ 4,0
Totaal geraamde afname administratieve lasten – 17,7
Percentage wijziging t.o.v. de stand van 31/12/2002 (€ 430 miljoen) Minus 4,1%

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Algemeen

Met de zogenaamde Houtskoolschets is twee jaar geleden onder het motto «minder beleid, minder inzet, minder regels» een traject gestart waarmee LNV slank, maar slagvaardig de agenda voor de toekomst tegemoet kon treden. Daaraan lag niet alleen de forse financiële en personele taakstelling ten grondslag. Ook gewijzigde opvattingen over de rol van de overheid en de daarmee verbonden zich wijzigende verhoudingen tussen overheden en maatschappelijke groeperingen gaven daartoe aanleiding.

Het pad dat LNV is ingeslagen had en heeft voor het ministerie grote operationele, organisatorische en personele gevolgen. De financiële en personele taakstelling, die het hoofd moest worden geboden, leidt in amper 4 jaar tijd tot een afname van het personeelsbestand met ruim 20% (ca. 1 200 fte). Een dergelijke majeure operatie kon en kan niet uitsluitend gerealiseerd worden met -interne- organisatorische maatregelen, zoals de samenvoeging van een viertal uitvoerende diensten in de Dienst Regelingen, het bundelen van de regiodirecties in één directie Regionale Zaken en de clustering van ICT-activiteiten in een Dienst ICT-Uitvoering (DICTU). Bijna alle onderdelen van het departement hebben een formele reorganisatie moeten doorvoeren om de krimptaakstelling te kunnen realiseren. Daarnaast is een versterkte uitstroom slechts mogelijk gebleken met behulp van de zogenaamde FPU-regeling.

Deze interne maatregelen stonden niet op zichzelf. Een integrale beleidsdoorlichting van het LNV-domein leidt tot het beëindigen van activiteiten, afschaffing van regelgeving en aanmerkelijke verlaging van administratieve lasten, zoals neergelegd in de zogenaamde Pakketbrief. Deze actie liep vooruit op de doorlichting die rijksbreed aan de orde is in het Programma Andere Overheid. De omslag van zorgen voor naar zorgen dat is in dit verband een belangrijk vertrekpunt. Primair heeft dit betrekking op de rol van de overheid richting doelgroepen en maatschappelijke groeperingen. Daarnaast werkt het ook door in de rolverdeling tussen overheden (bijv. de ILG-constructie).

Bij dit alles blijft een waakzaam oog geboden voor de eisen die de ministeriële verantwoordelijkheid – ook vanuit de relatie met de EU – stelt.

In onderstaande grafiek is het verloop van de personeelsbezetting vanaf 31 december 2002 in beeld gebracht, afgezet tegen de streefbezetting te bereiken in 2004. De cijfers zijn gericht op de krimptaakstelling in het kader van de houtskoolschets dus nog exclusief de VWA. In het eerste halfjaar van 2004 is ook een afname van de bezetting van de VWA waar te nemen met in totaal 77,3 fte.

kst-29800-XIV-2-10.gif

Verandering in organisatie en besturing

In 2004 zijn op het vlak van bedrijfsvoering vervolgstappen gezet, die er op zijn gericht het sturingsvermogen van LNV verder te versterken. Scherpere processturing en toenemende verzakelijking tussen beleid en uitvoering staan centraal bij het laten doorwerken van de VBTB-criteria. Gebleken is dat het werken met uitvoeringsorganisaties die een baten-lastenstelsel voeren, in dat verband belangrijke prikkels oplevert.

Met ingang van 1 januari 2005 wordt ook de AID baten-lastendienst. Daarmee zijn dan nagenoeg alle uitvoeringstaken binnen LNV ondergebracht in baten-lastendiensten. Het aantal baten-lastendiensten binnen LNV neemt overigens nog wel af, omdat bij de Voedsel en Waren Autoriteit en bij de Dienst Regelingen fusietrajecten gaande zijn. Dit heeft ook organisatorische gevolgen. Zo zal bij de VWA 2005 in het teken staan van de integratie van de Keuringsdienst van Waren (KvW) en de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees (RVV).

Als baten-lastendienst, beheersmatig ressorterend onder BZK, zal P-direkt vanaf 1 januari 2006 voor 12 departementen de personeelsregistratie en salarisadministratie gaan verzorgen. De wijzigingen die dat voor LNV met zich meebrengt worden geïmplementeerd door een speciaal daarvoor opgerichte programmaorganisatie. De grootste veranderingen betreffen de manier van werken, de ICT-architectuur en het digitaliseren van de P-dossiers. Voor de introductie ervan wordt gebruik gemaakt van een tijdelijk systeem: «Emplaza». Het is de bedoeling dat Emplaza per 1 januari 2005 voor geheel LNV beschikbaar is.

Eind 2004 zal duidelijk worden of de oprichting zal plaatsvinden van een interdepartementaal HRM-Ontwikkel- en/of Expertisecentrum (OC/EC). Dit zal consequenties hebben voor het P&O-werk binnen LNV.

Bij de herinrichting van de ICT-functie binnen LNV zal sprake zijn van een scheiding tussen uitvoering en beleid. De nieuw te vormen directie Informatiebeleid en Facilitaire Zaken (IFZ) zal zich richten op het beleid van ICT voor het concern en de inbedding van ICT-investeringen in de planning- en controlcyclus. De nieuw te vormen Dienst ICT-Uitvoering (DICTU) wordt verantwoordelijk voor de ontwikkeling van applicaties, het technisch beheer daarvan en levert de ICT-services zoals infrastructuur en helpdesk. Op deze wijze kan binnen LNV beter gebruik worden gemaakt van schaalvoordelen, gedeelde inkoop en standaarden. Bovendien is LNV zo ook beter toegerust voor eventuele verdere aansluiting bij interdepartementale ontwikkelingen zoals shared services ICT.

ALGEMENE INSPECTIEDIENST

Profiel

De Algemene Inspectiedienst (AID) is de controle- en opsporingsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De kerntaak van de AID is handhaving van de wet- en regelgeving op de beleidsterreinen van LNV. De daarbij benoemde producten zijn controle, verificatie, opsporing, handhavingcommunicatie en beleidsadvisering. Onder handhaving wordt «het geheel van activiteiten gericht op de bevordering van naleving van wet- en regelgeving» verstaan. In het kader van de uitvoering van deze taak beschikken de ambtenaren AID over toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden worden in onderlinge samenhang ingezet.

Toezicht betreft enerzijds verificatie (waarbij de juistheid van een opgave gedaan in het kader (financiële) EU-regelgeving wordt vastgesteld) en anderzijds controle (waarbij naleving van ge- of verbodsbepalingen aan de orde is). Bij de opsporingstaak staat het gericht het zoeken van strafbare feiten voorop. Bij de uitvoering van de handhavingstaak verkrijgt de AID informatie over de naleving van regelgeving.

De producten/diensten van de AID zijn weergegeven in onderstaande figuur en bestaan uit productgroepen: een productief uur controle, opsporing, verificatie, beleidsadvisering en/of handhavingscommunicatie in combinatie met doelgroepen, handhavingsaspecten (wet- en regelgeving) en regio's.

kst-29800-XIV-2-11.gif

Binnen deze productgroepen wordt afgesproken met de opdrachtgever op welke beleidsonderwerpen de inspanning van de AID zich specifiek moet richten, eventueel aangevuld met een nadere afbakening naar doelgroep en/of regio. Op deze wijze ontstaan de individuele producten, gerangschikt naar productgroepen, die elk worden gekwantificeerd in (bestede) productieve uren.

De producten van de AID vormen een bijdrage aan het realiseren van operationele doelen van de volgende resultaatgebieden van het ministerie van LNV. In de onderstaande tabel wordt de verdeling over de jaren 2004 en 2005 weergegeven.

Inzet in % verdeeld over resultaatgebieden
Beleidsartikel2004 2005
1.Versterking landelijk gebied6,5 6,3
4.Economisch perspectiefvolle agroketens 32,9 28,3
5.Bevorderen duurzame productie 44,5 47,0
6.Voedselveiligheid etc. 16,1 18,4
Totaal 100 100

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005 Algemene Inspectiedienst

Bedragen x € 1 000
 2005 2006 20072008 2009
Baten     
opbrengst moederdepartement (meerjaren begroting) 51 541 55 495 54 488 51 643 51 643
opbrengst derden 400 400 400 400 400
rentebaten 2 8 15 19 19
      
Totaal baten51 94355 90354 90352 06252 062
      
Lasten     
apparaatskosten     
*personeel 34 568 37 40536 757 34 421 34 409
*materieel12 799 13 848 13 595 12 731 12 727
rentelasten 289 318 320 316 283
afschrijvingskosten      
*materieel2 935 2 759 2 859 3 222 3 271
*immaterieel 1 102 1 323 1 1221 122 1 122
dotaties voorzieningen     
buitengewone lasten 250 250 250 250250
      
Totaal lasten51 94355 90354 90352 06252 062
      
Saldo van baten en lasten00000

Baten

Opbrengst LNV

Van het moederdepartement worden jaarlijks opdrachten ontvangen, zoals afgesproken in het aansturingprotocol AID. De opbrengst van de AID wordt gevormd door te leveren diensten in aantallen productieve uren te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs en de parameter voor de kwaliteit. Voor de omzet van de AID wordt uitgegaan van de bedragen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting LNV.

Opbrengst derden

De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op subsidies voor investeringen in handhavinginstrumentarium door de Europese Commissie en dienstverlening aan andere handhavingorganisaties.

Rentebaten

De rentebaten worden verkregen uit het positieve saldo op de rekening courant. Er is gerekend met 3,2% rente.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel.

De gemiddelde prijs in 2005 bedraagt € 51 900 per fte. De personele kosten komen dan uit op zo'n € 34,6 mln.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit beleidsondersteunende kosten (circa € 1,5 mln.), de directe kosten voor de operationele uitvoering (€ 6,8 mln.) en indirecte kosten (€ 6 mln.).

Rentelasten

De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van de AID via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. In het overzicht van baten en lasten wordt voorlopig uitgegaan van een rentepercentage van 3,2%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa zoals opgenomen in de indicatieve openingsbalans. De afschrijvingskosten volgen uit de geraamde boekwaarde van de activa per 1 januari 2005 en uit het investeringsprogramma van de AID. De afschrijvingen vinden lineair plaats. De afschrijvingstermijn van de activa varieert afhankelijke van het type activa van 3 tot 10 jaar. In de definitieve openingsbalans worden de gegevens uit de complete inventarisatie en de daarop gebaseerde waardering opgenomen. Deze zal bij 1e suppletore begroting 2005 worden opgenomen.

Indicatieve openingsbalans per 1 januari 2005
Bedragen x € 1 000
Activa Passiva 
 01-01-05 01-01-05
Immateriële vaste activa 2 066 Eigen vermogen  
materiele vaste activa  exploitatie reserve
grond verplichte reserve
installaties + inventarissen 2 293 onverdeeld resultaat
overige materiele vaste activa 3 918 Leningen bij Financiën8 277
Voorraden Voorzieningen 
Debiteuren 20 Crediteuren 0
nog te ontvangen 1 770 Nog te betalen kosten 1 791
liquide middelen 1   
Totaal activa10 068Totaal passiva10 068

Toelichting

De indicatieve openingsbalans geeft een prognose van de stand van zaken per 1 januari 2005. De definitieve openingsbalans zal begin 2005 worden opgesteld als onderdeel van de verantwoording over 2004 en worden voorzien van een accountantsverklaring en worden opgenomen in de 1e suppletore begroting 2005.

Grondslagen voor de waardering van activa en passiva

– De activa en passiva zijn opgenomen tegen nominale waarde.

– De waarde van de vaste activa is gebaseerd op een inventarisatie van de aanwezige activa. Van de activa is op basis van de historische aanschaf de aanschafwaarde en cumulatieve afschrijvingen de boekwaarde per 1 januari 2005 bepaald. Hierbij is ook rekening gehouden met investeringen die in 2004 plaatsvinden.

Toelichting op de onderscheiden posten van de openingsbalans

– De immateriële vaste activa bestaan voornamelijk uit het bedrijfsinformatiesysteem SPIN en de softwarepakketten voor de kantoorautomatisering. De gehanteerde afschrijvingstermijn bedraagt 5 jaar; er is geen restwaarde.

Waardeverloop van de activa in 2005
 Materiële vaste activa Immateriële vaste activa Totaal vaste activa
Boekwaarde 1/1/20056 2112 0668 277
    
Investeringen 3 295 420 3 715
Afschrijvingen– 2 935 – 1 102 – 4 037
    
Saldo mutaties360 – 682 – 322
    
Boekwaarde 31/12/20056 5711 3847 955

– De post debiteuren wordt gevormd door nog te ontvangen bedragen voor het privé gebruik van de dienstauto's.

Nog te ontvangen bestaat uit gereserveerd vakantiegeld van de medewerkers op het moment van baten-lastendienstvorming.

Eigen vermogen. Voorlopig wordt er van uit gegaan dat er zich een beperkt eigen vermogen zal ontwikkelen. Bij de toekomstige vermogensontwikkeling wordt uitgegaan van een geleidelijke opbouw van de exploitatiereserve op basis van het risicobeleid. De exploitatiereserve groeit tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet.

– De uitstaande leningen bij het ministerie van Financiën zijn rentedragend met een looptijd langer dan een jaar, te weten:

Bedragen x € 1 000
 1-1-2005
Leningen uit hoofde overdracht vaste activa 8 277
Lening tbv nieuwe investeringen in 2005 5 465
Totaal 13 742

– De post Nog te betalen kosten is als volgt gespecificeerd:

Bedragen x 1000 euro
 1-1-2005
Nog te betalen vakantiegeld 1 350
Nog te betalen interim-uitkering420
Diversen 21
Totaal 1 791

Kasstroomoverzicht Algemene Inspectiedienst

Bedragen x € 1 000
 2005 2006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari0111123
      
2.Totaal operationele kasstroom 4 037 4 082 3 981 4 3444 393
      
3a.-/- totaal investeringen– 3 715 – 3 180 – 3 180 – 3 180– 3 180
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen     
3.Totaal investeringskasstroom– 3 715 – 3 180 – 3 180 – 3 180 3 180
      
4a.-/- uitkering aan moederdepartement– 8 277 0 0 0 0
4b.+ storting door moederdepartement 0 0 0 0 0
4c.-/- aflossingen op leningen – 4 036 – 4 082– 3 981 – 4 222 4 271
4d.+ beroep op leenfaciliteit 11 992 3 180 3 180 3 1803 180
4.Totaal financieringskasstroom – 321– 902 – 801 – 1 042 – 1 091
      
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)111123245

Toelichting

Het beginsaldo op de rekening courant per startdatum van de baten-lastendienst is 0.

Het saldo van de vermogensstromen met betrekking tot de uitkering naar het moederdepartement, aflossing op lening, en lening bij het Ministerie van Financiën, aangevuld met de operationele kasstroom is voldoende om de investeringen te dekken.

Overzicht vermogensontwikkeling Algemene Inspectiedienst

Bedragen x € 1 000
 2005 2006 2007 2008 2009
1.Eigen vermogen per 1 januari00000
      
2.Saldo van baten en lasten 0 0 0 0 0
      
3a.Uitkering aan moederdepartement 0 0 0 0 0
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen 0 0 0 0 0
3c.Overige mutaties 0 0 0 0 0
3Totaal directe mutaties in eigen vermogen00000
      
4.Eigen vermogen per 31 december (=1+2+3)00000

De AID start per 1-1-2005 met een eigen vermogen van 0. In principe zal een mogelijk positief resultaat over 2005 worden toegevoegd aan het eigen vermogen.

Prestaties

De prestaties van de AID bestaan uit het aantal directe uren per product/dienst waartoe de AID een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten. In 2004 vindt de nulmeting plaats van de prestatie-indicatoren.

Onderstaande tabel geeft per productgroep het aandeel in de verwachte omzet van de AID in 2005 weer. Deze verdeling is gebaseerd op de verdeling 2004.

Prestaties per productgroep
productgroepprestaties (in uren) aandeel(in %)
controle425 600 58,5
verificatie 179 900 24,7
opsporing 102 620 14,1
beleidsadvisering 16 5202,3
communicatie 2 800 0,4
Totaal727 440 100

In verband met EU regelgeving (cross compliance) wordt verwacht dat er de komende jaren een verschuiving zal optreden van controle naar verificatie. Bij de overige productgroepen wordt geen ingrijpende verschuiving verwacht.

Doelmatigheidsgegevens

De AID onderscheidt een mix van indicatoren en prikkels met betrekking tot de doelmatigheid. De kengetallen zijn opgenomen in het meetplan dat moet dienen om de verbetering van de doelmatigheid bij de AID aan te geven. Dit meetplan is opgenomen in de bundel «Instellingsproducten kandidaat-baten-lastendienst AID».

In 2004 vindt de nulmeting plaats van de doelmatigheidsindicatoren. De gegevens zullen worden geleverd bij eerste suppletore begroting 2005.

DIENST LANDELIJK GEBIED

Profiel

De Dienst Landelijk Gebied is een uitvoerende dienst van LNV die in opdracht van het rijk, provincies en andere overheden beleid voor het inrichten van groene gebieden voor natuur, recreatie, water en landbouw, vertaalt naar uitvoering in concrete projecten. DLG verwerft hiervoor gronden, richt die gronden opnieuw in en draagt gebieden vervolgens over aan gebiedsbeherende instanties en agrariërs. Daarnaast worden geldstromen bij elkaar gebracht. DLG zoekt naar samenwerking en oplossingen die passen bij de (bestuurlijke) wensen en de eigenschappen van het gebied. Als EU-betaalorgaan is DLG verantwoordelijk voor het uitbetalen van een breed scala aan POP-regelingen.

De producten van DLG ten behoeve van LNV zijn gericht op uitvoeren van beleid dat is vastgelegd in de LNV-begroting in de artikelen Versterking landelijk gebied, Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en Economisch perspectiefvolle agroketens;

DLG werkt binnen één opdracht voor meerdere overheden, gericht op publieke doelen en vanuit een unieke positie tussen verschillende publieke domeinen waarvoor werk wordt uitgevoerd. De kracht van DLG ligt in de combinatie van het kennen van het gebied, het kennen van de mensen in het gebied en het kennen van het beleid van verschillende overheden.

Het werkgebied van DLG is zeer divers. DLG werkt aan ruim 150 gebiedsgerichte projecten in het landelijk gebied. Waar voorheen projecten een lange looptijd hadden, zijn de landinrichtingsprojecten tegenwoordig opgeknipt in termijnen met kortere doorlooptijden. Daarbij worden steeds vaker nieuwe media als internet en GIS-visualisaties ingezet. In navolging van het project Groningen Meerstad wordt samen met diverse internationale universiteiten een GIS-viewer verder ontwikkeld.

DLG stimuleert en begeleidt grondeigenaren zoveel mogelijk om gronden vrijwillig te ruilen, zoals in het Zeeuwse Ponthe. Eén derde van de groenprojecten van DLG ligt binnen een straal van 10 km van de grote steden. DLG helpt steden (zoals Rotterdam en Breda) met ontwikkelingsgericht werken, PPS-constructies en anticiperend aankopen, de groenprojecten in de stadsranden te realiseren. DLG koopt daarnaast grond aan voor de realisatie van de EHS. De producten/diensten van DLG zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Overzicht bedrijfsprocessen en producten/diensten
BedrijfsprocesProduct/Dienst
1. Omzetten grond1.1 Verwerving grond 1.2 Vervreemding grond 1.3 Exploitatie grond
2. Inrichten landelijk gebied 2.1 Planvorming 2.2 Planuitvoering
3. Uitvoeren subsidieregelingen 3.1 Adviezen aanvragen 3.2 Uitvoering subsidieregelingen
4. Adviseren4.1 Advisering algemeen en beleid 4.2 Informatieverstrekking

De grondverwervingtransacties die plaatsvinden in het bedrijfsproces omzetten grond (1.) worden verricht door het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). De medewerkers van DLG voeren de werkzaamheden uit voor BBL.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005

Dienst Landelijk Gebied
Bedragen x € 1 000 2004 2005 20062007 2008 2009
Baten      
Opbrengst moederdepartement67 141 73 093 74 527 75 721 76 469 76 469
Opbrengst overige departementen 1 745 1 919 1 9191 919 1 919 1 919
Opbrengst derden 7 9478 740 8 740 8 740 8 740 8 740
Rentebaten122 88 88 88 88 88
Buitengewone baten 00 0 0 0 0
Exploitatiebijdrage 0 0 00 0 0
Verborgen opbrengsten 6 721 6 7216 721 6 721 6 721 6 721
       
Totale baten83 676 90 561 91 995 93 189 93 93793 937
       
Lasten      
Apparaatskosten      
*personeel 54 59658 281 58 281 58 281 58 281 58 281
*materieel 16 872 18 629 18 63118 630 18 630 18 630
Rentelasten 499 459663 834 875 875
Afschrijvingskosten      
*materieel 2 9333 452 4 000 4 434 4 665 4 665
*immaterieel 1 485 1 769 2 4493 039 3 515 3 515
Dotaties aan voorzieningen 570450 450 450 450 450
Buitengewone lasten 00 0 0 0 0
Verborgen lasten 6 7216 721 6 721 6 721 6 721 6 721
       
Totale lasten83 676 89 761 91 19592 389 93 137 93 137
       
Saldo van baten en lasten0800800800800800

Baten

Het moederdepartement geeft jaarlijks een opdracht aan DLG, zoals afgesproken in het aansturingprotocol DLG. In die opdracht wordt het vastgesteld welke werkzaamheden DLG verricht en welke bijdrage hiervoor wordt ontvangen. De raming van 2005 is gebaseerd op de opdracht van 2004 en de afgesproken krimp ingevolge het Hoofdlijnenakkoord 2002 met betrekking tot de volumetaakstelling. Voor de raming van 2006 en verder is deze lijn doorgezet.

De opbrengsten overige departementen hebben voornamelijk betrekking op het ministerie van Verkeer en Waterstaat en samenwerkingsverbanden tussen diverse departementen.

De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op provincies en samenwerkingsverbanden waarin ook gemeenten en waterschappen participeren.

De opbrengsten zijn als volgt verdeeld over de producten:

Bedragen x € 1 000
Producten 2005Moederdepartement Tweeden Derden
verwerving grond7 724 114 2 378
vervreemding grond 1 894 044
exploitatie grond 2 093 0 9
inrichting: planvorming 10 933 586 1 920
inrichting: planuitvoering 27 869 421 2 654
adviezen aanvragen Programma Beheer 5 366 0 0
uitvoeren subsidieregelingen 10 248 0 435
adviezen 5 172798 1 097
informatieverstrekking 1 794 0204

Rentebaten: gerekend is met 1% rente.

De verborgen opbrengsten hebben een fictief karakter en betreffen huisvestingskosten. Voor de bepaling van de integrale kosten is het namelijk noodzakelijk dat de kosten die andere diensten c.q. directies van LNV verantwoorden, voor de voortbrenging van DLG-producten en diensten worden meegenomen.

Deze diensten berekenen deze kosten echter niet door aan DLG.

Lasten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel. De gemiddelde sterkte ambtelijk personeel is geraamd op 1032 fte tegen een gemiddelde prijs van € 52 463.

Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om werk te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met het onderhoud van de geautomatiseerde systemen.

De materiële kosten bestaan uit personeelsgerelateerde kosten (reis- en verblijfskosten, opleidingskosten) 22%, bureaukosten 10%, huisvestingskosten 29%, automatiseringsuitgaven 13% en overige kosten (waaronder diensten derden) 15%. Onder de materiële kosten vallen ook de uitvoeringskosten voor opdrachten van het moederdepartement en voor opdrachten voor tweeden en derden, 11%.

De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van DLG via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:

3 jaar: 2,51%

4 jaar: 2,82%

7 jaar: 3,62%

De afschrijvingskosten hebben betrekking op materiële en immateriële vaste activa die volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van DLG. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 7 jaar.

Onder de materiële activa vallen onder andere kantoorverbouwingen en kantoorinventaris, beide met een afschrijvingstermijn van 7 jaar, en computerhardware met een afschrijvingstermijn van 4 jaar. De immateriële vaste activa betreffen voor het grootste deel software uit eigen ontwikkeling met een afschrijvingstermijn van 4 jaar en softwarelicenties die in 3 jaar worden afgeschreven. Deze sofware is ontwikkeld door extern personeel.

Als Dotaties aan voorzieningen zijn opgenomen: wachtgeld en dubieuze debiteuren. Een voorziening voor de reorganisatie per 1-1-2005 is als pm opgenomen.

De verborgen lasten betreffen kosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van DLG, maar door andere directies en diensten van LNV worden verantwoord. Het betreft hier de kosten van huisvesting.

Het saldo van baten en lasten is bestemd voor geleidelijke opbouw van een exploitatiereserve om risico's te kunnen opvangen. De exploitatiereserve groeit tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet.

Kasstroomoverzicht 2005

Dienst Landelijk Gebied
Bedragen x € 1 000 2004 20052006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari 0 2 120 2 921 3 720 4 5205 320
       
2.Totaal operationele kasstroom6 538 6 021 7 249 8 273 8 980 8 980
       
3a.-/- totaal investeringen 4 900 10 06010 040 11 640 5 830 5 338
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen 0 0 0 0 0 0
3.Totaal investeringskasstroom – 4 900– 10 060 – 10 040 – 11 640 – 5 830– 5 338
       
4a.-/- uitkering aan moederdepartement 10 380 0 0 0 0 0
4b.+ storting door moederdepartement 0 0 00 0 0
4c.-/- aflossingen op leningen4 418 5 220 6 450 7 473 8 180 8 180
4d.+ beroep op leenfaciliteit 15 280 10 06010 040 11 640 5 830 5 338
4.Totaal financieringskasstroom 482 4 840 3 590 4 167– 2 350 – 2 842
       
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)2 1202 9213 7204 5205 3206 120

Stijging van de operationele kasstroom wordt veroorzaakt door stijging van de afschrijvingskosten als gevolg van investeringen. De daling van de operationele kasstroom in 2005 wordt veroorzaakt door de post nog te ontvangen van het moederdepartement uit de openingsbalans van de per 1-1-2004 ingestelde baten-lastendienst.

De investeringen betreffen vervangingsinvesteringen van bestaande materiële en immateriële vaste activa. Het bedrag voor 2005 is als volgt opgebouwd:

– Verbouwingen € 4,50 mln.

– Hard- en software, inventaris, overige materiële vaste activa € 2,01 mln.

– Immateriële vaste activa (software uit eigen ontwikkeling) € 3,55 mln.

Overzicht vermogensontwikkeling

Dienst Landelijk Gebied
Bedragen x € 1 0002004 2005 2006 2007 2008 2009
1.Eigen vermogen per 1 januari0 0 800 1 600 2 400 3 200
       
2.Saldo van baten en lasten 0 800 800800 800 800
       
3a.Uitkering aan moederdepartement 0 0 0 0 0 0
3b.Bijdrage moederdepartement aan versterking eigen vermogen 0 0 0 0 0 0
3c.Overige mutaties 0 0 0 0 00
       
4.Eigen vermogen per 31 december0 800 1 600 2 400 3 200 4 000

Het eigen vermogen wordt opgebouwd door middel van een exploitatieresultaat van 1% tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet. De reserve is bestemd voor het opvangen van risico's.

Prestaties

De prestaties die DLG levert bestaan uit het aantal directe uren per product/dienst waartoe DLG een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten. In 2003 heeft de nulmeting plaatsgevonden van de prestatie-indicatoren.

 Uren en % van totaal uren  aantallen
Producten 2003 % Raming 2004 % Raming 2005% Prestatie 2003 Raming 2004Raming 2005
Verwerving grond 81 817 9% 83 85211% 83 852 11% Ha verworven 6 600 6 7006 700
Vervreemding grond 16 461 2% 20 5633% 20 563 3% Ha vervreemd 4 600 5 8005 800
Exploitatie grond 21 609 3% 22 7223% 22 722 3% Ha gemiddeld in bezit 43 60043 600 43 600
           
Planvorming 143 449 17%118 698 15% 118 698 15% Ha onderhanden360 000 364 000 364 000
Planuitvoering 312 68636% 302 558 38% 302 558 38% Ha onderhanden627 110 587 110 587 110
           
Adviezen aanvragen46 135 5% 58 256 7% 58 256 7%Geleverde adviezen aanvragen 8 686 7 100 7 100
Uitvoering subsidieregelingen 100 062 12% 111 26114% 111 261 14% N.v.t.    
           
Advisering algemeen en beleid 120 668 14% 56 147 7%56 147 7% Schriftelijke Adviesopdrachten 1e, 2e en 3e109 152 152
           
Informatieverstrekking 19 243 2% 19 474 2%19 474 2% N.v.t.    
           
Totaal 862 130100% 793 531 100% 793 531 100%    

De cijfers geven het resultaat weer van de nulmeting die is uitgevoerd over 2003 alsmede een raming van de indicatoren over 2004 en 2005. Omdat de opdracht 2005 nog niet bekend is, is uitgegaan van eenzelfde niveau als 2004. De prestatie-indicatoren geven een beeld van wat DLG realiseert met de inzet van uren op de verschillende producten van DLG.

De cijfers m.b.t. grond hebben betrekking op opdrachten 1e, 2e en 3e en zijn excl. toedeling en inbreng van het Bureau Beheer Landbouwgronden in landinrichtingsprojecten. De cijfers voor 2003 zijn voorlopig, in afwachting van de rekening en verantwoording Bureau Beheer Landbouwgronden.

De stijging van het aantal uren t.b.v. adviezen aanvragen is bijna in zijn geheel te verklaren door aanvraagbegeleiding Programma Beheer die in 2004 voor het eerst plaatsvindt. De daling van het aantal geleverde adviezen komt door de intensivering van de werkwijze m.b.t. afhandeling van aanvragen en een verwachte groei van de inrichtingssubsidies.

Projecten die DLG uitvoert dragen veelal bij aan realisatie van meerdere beleidsartikelen. Producten zijn daarom niet rechtstreeks aan één artikel te koppelen. De beleidsdoelen zijn hieronder genoemd met daarbij het percentage van de geraamde tijdbesteding:

– Versterking landelijk gebied (55%)

– Realisatie ecologische hoofdstructuur (32%)

– Economisch perspectiefvolle agroketens (1%)

– Overige (12%)

Doelmatigheidsgegevens

 2003 Raming 2004 Raming 2005
Gemiddeld aantal direct productieve uren per fte werkzaam in de projecten 1 043 1 050 pm
Verhouding tussen directe en indirecte uren 61%:39% 62%:38% 63,9%:36,1%
Verhouding tussen directe en indirecte uren (waarbij financiële toeslag is toegerekend aan directe uren 64%:36% 66%:34%68%:32%
Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief) * € 86,92 Pm

* Incl. opslag voor financiële diensten

In 2003 en 2004 is de doelmatigheid van DLG flink toegenomen. Door efficiencywinst is de formatie in deze jaren met circa 100 fte gekrompen. Verdere efficiencywinst moet worden bereikt met een toename van het werkpakket en een verbetering van de ICT-voorzieningen. Daarnaast biedt stroomlijning van de aansturing kansen voor verhoging van de efficiency.

De set doelmatigheidsindicatoren zal de komende jaren worden uitgebreid met kwaliteitsindicatoren, zoals de doorlooptijd van subsidieaanvragen en klanttevredenheid. Deze aanvullende kwaliteitsindicatoren worden ontwikkeld in 2005. In 2006 zal hiermee worden gestart.

DIENST REGELINGEN

Profiel

De Dienst Regelingen (DR) is een (beoogde) baten-lastendienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Per 1 januari 2004 heeft de Dienst Regelingen een tijdelijke baten-lastendienststatus. Het is de bedoeling dat de voorhangprocedure in mei 2005 start, zodat DR op 1 januari 2006 volwaardig kan opereren als baten-lastendienst.

De begroting 2005 is nog gebaseerd op de verschillende productenkaders en waarderingsgrondslagen van de baten-lastendiensten waaruit DR is samengesteld: Front Office (Loket, Dienst Basisregistraties), LASER en Bureau Heffingen. Het definiëren van producten en diensten, tarieven en doelmatigheidsindicatoren is nog in volle gang. In de ontwerpbegroting 2006 kan een compleet beeld worden gegeven.

Tezamen met enkele andere uitvoerende organisaties van het Ministerie is de DR «huisuitvoerder» van LNV regelingen. De DR streeft er daarnaast naar om – op niet-commerciële basis – ook andere (overheids)opdrachtgevers te verwerven. De DR streeft er naar partner in beleid voor opdrachtgevers te zijn vanuit een transparante en zakelijke verhouding. De belangrijkste opdrachtgever van DR is het moederdepartement LNV. Het betreft ondermeer regelingen op het terrein van:

• De uitvoering van EU-regelingen, verordeningen en verplichtingen;

• Identificatie en Registratie van dieren, percelen en bedrijven;

• Vergunningen en ontheffingen;

• Subsidieregelingen en financieringsregelingen;

• Het plattelandsontwikkelingsbeleid;

• Het mestbeleid;

• De crisisbestrijding.

Het gaat hierbij enerzijds om het uitvoeren van subsidieregelingen (bijvoorbeeld: ooipremieregeling), waarbij de subsidieverkrijger «voordeel» heeft bij de uitvoering. Maar anderzijds gaat het om het uitvoeren van «regulerende regelingen» (bijvoorbeeld in het mestbeleid, dat gericht is op het bereiken van milieudoelstellingen). Doelgroepen zijn met name agrarische ondernemers, maar ook bijv. organisaties als bijvoorbeeld natuurbeschermingsorganisties.

Naar verwachting zal het takenpakket van de dienst in de toekomst aanzienlijk wijzigen. LNV streeft vereenvoudiging van regelgeving na, in het bijzonder van het mestbeleid, en beperking van het aantal subsidies. Andere tendensen zijn:

• Internationale ontwikkelingen: er is binnen de EU sprake van een trend naar «cross compliance» («koppeling van onderling niet direct gerelateerde regelingen»), hetgeen o.a. een uitbreiding van controlepunten tot gevolg zal hebben.

• Nationale omgevingsontwikkelingen: er is al geruime tijd sprake van een afnemend aantal agrarisch ondernemers, waarbij enerzijds sprake is van grotere bedrijven en verdere professionalisering, anderzijds van toenemende diversificatie binnen bedrijven. Daarnaast blijft de aandacht voor natuurbeleid en -ontwikkeling hoog, waardoor de taken van DR op dit terrein mogelijk verder toe zullen nemen.

• Ontwikkelingen binnen de Rijksoverheid: Streven naar meer klantgerichtheid van de uitvoering en verlaging van de administratieve lastendruk. Hierbij wordt ondermeer gestreefd naar éénmalig inwinnen van gegevens en meervoudig gebruik daarvan.

De fusie van LASER, Bureau Heffingen, Dienst Basisregistraties en Het LNV-Loket tot één Dienst Regelingen maakt de invoering van één generiek bedrijfsprocesmodel mogelijk. Naar verwachting leidt dit ook tot efficiencyvoordelen.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005

Dienst Regelingen
Bedragen x € 1 000 2003* 20042005 2006 2007 2008 2009
Baten       
Opbrengst moederdepartement101 696 103 644 114 222 143 870 127 051107 661 103 861
Overige financiering  10 1121 972     
Opbrengst tweeden/derden 10 9238 680 9 753 9 548 9 298 9 217 9 217
Leges/Opbrengst I&R 776 11 200 11 200 6 9006 900 6 900 6 900
Rentebaten 135 170 254256 261 238 238
Buitengewone baten 91 00 0 0 0 0
Verborgen baten 5 353 5 2900 0 0 0 0
        
Totaal baten118 974139 096137 401160 574143 510124 016120 216
        
Lasten       
Apparaatskosten       
Personeel 57 340 69 82275 192 83 718 74 050 64 344 62 496
Materieel 42 313 52 834 52 245 56 28151 188 42 649 40 726
Afschrijvingskosten 9 14611 516 12 812 17 004 17 379 16 287 15 105
materieel3 7544 4163 3263 7223 4863 0482 863
immaterieel5 3927 1009 48613 28213 89313 23912 242
Rentelasten 861 900 977 1 1041 103 1 071 1 019
Dotatie voorzieningen– 1 536 0 0 0 0 0 0
Buitengewone lasten 6 309 0 0 0 0 0 0
Verborgen lasten 5 159 4 024 0 0 0 0 0
        
Totaal lasten119 592139 096141 226158 107143 720124 351119 346
        
Saldo van baten en lasten– 6180– 3 8252 467– 210– 335870

* 2003 is in de som van de realisatie LASER en Bureau Heffingen (exclusief Front Office).

Toelichting op de staat van baten en lasten

Uit bovenstaande blijkt dat de baten en lasten nog niet volledig met elkaar in evenwicht zijn. In het najaar van 2004 zullen er nadere besprekingen tussen opdrachtgevers en DR plaatsvinden over omvang werkpakket 2005 en financiering daarvoor.

Baten

De opbrengsten LNV bestaan naast het reguliere werkpakket uit het opstarten van het nieuwe mestbeleid en de implementatie van het vernieuwde GLB. Een nadere specificatie is gegeven onder het productenkader.

Overige financiering betreft incidentele overloop van werkzaamheden en de daarmee gemoeide lasten. Na de conversie vervalt deze post. In het bedrag 2004 zit o.m. een bijdrage vanuit het eigen vermogen ad € 1,940 mln. inbegrepen (zijnde het positieve resultaat, dat Bureau Heffingen in 2003 heeft gerealiseerd en dat ultimo 2003 aan het eigen vermogen is toegevoegd).

De opbrengsten tweeden/derden hebben betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van VROM en BZK.

De post leges/I&R-opbrengsten heeft betrekking op de vergoedingen voor de behandeling van overdracht van mestproductierechten dan wel varkens- en pluimveerechten en voor de registratie van dieren.

De rentebaten hebben betrekking op de rentevergoeding over het saldo van de rekening-courant bij het Ministerie van Financiën.

De verborgen baten (opgenomen in 2003 en 2004) hebben een fictief karakter. Voor de bepaling van de integrale kosten is het noodzakelijk dat de kosten die andere LNV diensten verantwoorden voor de voortbrenging van LASER producten en diensten worden meegenomen. Desbetreffende diensten berekenen deze kosten echter niet door aan LASER. LASER brengt deze kosten dan ook niet in rekening bij de LNV-opdrachtgevers. Deze kosten worden aan opdrachtgevers buiten LNV wel in rekening gebracht. De fusiepartners Bureau Heffingen en Front Office kennen een dergelijke systematiek niet waardoor besloten is om vanaf 2005 deze systematiek op te heffen vanwege het gecompliceerde en moeilijk communiceerbare karakter. Vanaf 2005 wordt gewerkt met de eenvoudiger systematiek van een minimumtarief voor opdrachten van tweeden en derden.

Lasten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie.

De materiële kosten hebben betrekking op huisvestingskosten, automatiseringskosten, logistieke kosten, diensten derden en overig personeelsgebonden kosten (opleiding, reis- en verblijfkosten e.d.).

De rentelasten hebben betrekking op de financiering van de vast activa d.m.v. leningen bij het Ministerie van Financiën.

De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. Onder de materiële activa vallen o.a. de kantoorinventaris, kantoormachines en hardware. De immateriële vaste activa betreft de inzet van Informatie Technologie voor de uitvoering van de regelingen. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van Dienst Regelingen. De afschrijvingen vinden lineair plaats met afschrijvingstermijnen van 3 tot 30 jaar.

De afschrijvingslasten zijn berekend op basis van verschillende waarderingsgrondslagen bij de fusiepartners. Dit heeft als gevolg dat bij het vaststellen van de te hanteren waarderingsgrondslagen ten tijde van de openingsbalans DR er een correctie dient plaats te vinden op de afschrijvingslasten.

De verborgen lasten betreffen voor 2003 en 2004 kosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van LASER. Deze kosten worden echter elders op de LNV-begroting verantwoord. Het betreft o.a. de gecalculeerde huur voor de regionale vestigingen, en de calculatorische afschrijvingen. Voorts worden hieronder kosten geraamd voor verrichte werkzaamheden van interne LNV-diensten. Vanaf 2005 wordt deze systematiek opgeheven (zie de toelichting bij de verborgen baten.)

Kasstroomoverzicht 2005

Dienst Regelingen
Bedragen x € 1 000 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari 7 730 28 016 29 065 11 19211 862 12 198 11 917
        
2.Totaal operationele kasstroom 26 107 11 184 – 4 21117 650 17 639 16 966 16 272
        
3a.-/- totaal investeringen – 4 842 – 22 212– 21 215 14 530 12 400 11 900 17 651
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen 4 9150 0 0 0 0 0
3.Totaal investeringskasstroom 73 – 22 212 – 21 215– 14 530 – 12 400 – 11 900 – 17 651
        
4a.-/- uitkering aan moederdepartement 1 6630 0 0 0 0 0
4b.+ storting door moederdepartement 0 0 0 0 0 0 0
4c.-/- aflossingen op leningen – 8 096– 10 135 – 13 662 – 16 980 – 17 303– 17 247 – 14 548
4d.+ Beroep op leenfaciliteit 3 865 22 212 21 215 14 53012 400 11 900 17 651
        
4.Totaal financieringskasstroom – 5 894 12 077 7 553– 2 450 – 4 903 – 5 347 3 103
        
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) 28 016 29 065 11 19211 862 12 198 11 917 13 641

De operationele kasstroom in 2005 toont een negatief saldo. Dit komt voort uit een aflossing van kortlopende schulden. De operationele kasstroom bestaat verder uit de afschrijvingen en het saldo van baten en lasten.

Overzicht vermogensontwikkeling

Dienst Regelingen
Bedragen x € 1 000 2003 2004 2005 2006 20072008 2009
1.Eigen vermogen per 1 januari 6 715 4 434 2 494 – 1 3311 136 926 591
        
2.Saldo van baten en lasten – 618 0 – 3 825 2 467 – 210– 335 870
        
3a.Uitkering aan moederdepartement – 1 663 0 0 0 0 00
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen 0 0 0 0 0 0 0
3c.Overige mutaties 0 – 1 940 0 00 0 0
3Totaal directe mutaties in eigen vermogen– 1 663– 1 94000000
        
4.Eigen vermogen per 31 december (=1+2+3)4 4342 494– 1 3311 1369265911 461

Het verschil in baten en lasten veroorzaakt een schommelende lijn in het eigen vermogen van de Dienst Regelingen. In de loop van 2004 zullen er nadere besprekingen plaatsvinden tussen opdrachtgevers en DR over omvang werkpakket en financiering daarvoor.

De daling in het eigen vermogen in 2004 (overige mutaties) wordt verklaard doordat € 1 940 mln. wordt aangewend ter financiering van het werkpakket 2004.

Productenkader
Beleidsartikel Integrale kosten (x € mln.) Subsidie omvang (x € mln.)
 2004 2005 2006 20042005 2006
Artikel 1 Versterking Landelijk gebied 1,62,2 2,2 7 7 7
Artikel 3 Beheer EHS 10,29,3 9,3 0 0 0
Artikel 4 Economisch perspectiefvolle agroketens 1,1 0,8 0,8 132 132132
Artikel 5 Bevorderen Duurzame Productie 57,7 105,5126,9 16 348 348
Artikel 6 Voedselveilgheid, -kwaliteit en diergezondheid 2,0 1,8 1,8 1313 13
Artikel 9 Kennisverspreiding 0,4 0,4 0,48 8 8
Artikel 11 Algemeen 40,7   332  
Totaal 113,7 120,0 141,4 508 508508

Bovenstaande tabel toont het productenpakket van de Dienst Regelingen, dat wordt afgenomen door LNV, onderverdeeld naar beleidsartikel. Vanaf 2005 wordt onder artikel 5 rekening gehouden met de lasten van het vernieuwde GLB en van het nieuwe mestbeleid. In 2005 betreft dit, inclusief lasten Front Office, in totaal € 41 mln.

Doelmatigheidsgegevens

Uurtarief

Bij het streven naar één integraal tarief voor DR als geheel is gebleken dat de fusiepartners op verschillende wijze het uurtarief hebben opgebouwd. Zo wordt er verschillend met overhead en productiviteit omgegaan. Dit maakt het vooralsnog onmogelijk de uurtarieven onderling te vergelijken en een gemiddelde voor DR als totaal te berekenen. De fusiewerkzaamheden zijn er op gericht dat in de ontwerpbegroting 2006 inzicht kan worden geboden in de kosten per product/dienst.

Telefoon

Aantal af te handelen telefoongesprekken
  20042005
  650 000 650 000

Het betreft de 1ste en 2de lijns telefoon. De norm is dat 70% van de binnenkomende telefoongesprekken (servicelevel) binnen 30 seconden wordt opgenomen. Voor de bereikbaarheid geldt een norm van 95%.

Bezwaarschriften

Aantal af te handelen bezwaarschriften
 20032004 2005
Minas9 84318 6008 000
% toegewezen18%20%30%
% afgewezen82%80%70%
    
Overige5 8777 0186 230
% toegewezen33%30%30%
% afgewezen67%70%70%

Het verschil in aantal af te handelen bezwaarschriften in 2004 ten opzichte van 2003 en 2005 wordt veroorzaakt door de doelstelling van DR om ten aanzien van de bezwaarschriften MINAS de voorraad op 31 december 2004 terug te brengen tot maximaal 3 000.

Beroepschriften

Aantal af te handelen beroepschriften
 200320042005
Minas188500300
Overig175787726

PLANTENZIEKTENKUNDIGE DIENST

Profiel

De kerntaak van de Plantenziektenkundige Dienst (PD) is het weren, bestrijden en beheersen van ziekten en plagen. Hiermee wordt beoogd een duurzame, concurrerende en veilige land- en tuinbouw te bevorderen, de handel zoveel mogelijk ongestoord te laten plaatsvinden en het Nederlandse landschap in stand te houden. Een duurzame, veilige en concurrerende land- en tuinbouw betekent onder andere minder gebruik en minder afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen. Het voorkómen, dan wel beperken van ziekten en plagen levert daaraan een belangrijke bijdrage. Hiertoe levert de PD de volgende producten: inspecties, diagnoses, beschikkingen, audits, adviezen aan beleidsdirecties en adviezen in opdracht van derden.

De wettelijke basis van de werkzaamheden van de PD ligt besloten in de Plantenziektenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet, Europese regelgeving en internationale verdragen.

Producten en diensten worden in beginsel in rekening gebracht bij de bedrijven waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Indien het wettelijk niet mogelijk is de tarieven door te berekenen aan het bedrijfsleven of indien de tarieven om beleidsmatige redenen onder de kostprijs worden vastgesteld, zijn de kosten voor de opdrachtgevers, doorgaans LNV.

De financiering van werkzaamheden in opdracht van derden komt voor diens rekening. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de PD niet concurreert met derden.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005

Plantenziektenkundige Dienst
Bedragen x € 1 0002003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Baten       
Opbrengst moederdepartement 15 017 16 137 12 081 12 04912 048 12 048 12 048
Opbrengst derden 13 51013 930 15 012 15 360 15 361 15 361 15 361
        
Totaal baten28 52730 06727 09327 40927 40927 40927 409
        
Lasten       
Apparaatskosten       
*personeel 16 84617 014 17 011 17 011 17 011 17 011 17 011
*materieel 5 928 5 852 5 676 5 5525 552 5 552 5 552
*huisvesting2 995 3 166 3 221 3 221 3 221 3 2213 221
Rentelasten 146 200 220 220 220220 220
Afschrijvingskosten       
*materieel 664 750897 897 897 897 897
*immaterieel362 360 478 478 478 478 478
Dotaties voorzieningen 1 023 225 30 30 30 30 30
Buitengewone lasten 0 2 500 1 000 0 0 00
        
Totaal lasten27 96430 06728 53327 40927 40927 40927 409
        
Saldo van baten en lasten5630– 1 4400000

Toelichting

Baten

De opbrengst moederdepartement van € 12,1 mln. betreft een vergoeding voor het uitvoeren van fytosanitaire en kwaliteitsregelgeving. Het betreft activiteiten gericht op uitroeien, beheersen en monitoring van quarantaine of quarantaine waardige organismen (q-organismen). Daarnaast levert de PD fytosanitaire beleidsondersteuning en beleidsondersteuning gericht op geïntegreerde gewasbescherming. Naast deze algemene beleidsondersteuning is ook sprake van concrete opdrachten zoals bijvoorbeeld ondersteuning op het gebied van het biodiversiteit en genetisch gemanipuleerde organismen of de ontwikkeling van een systeem dat de afhandeling van im- en exportprocedures efficiënter en effectiever zal doen verlopen.

De opbrengsten derden bestaan uit retributies ten behoeve van inspecties, diagnoses, toezicht, beschikkingen en adviezen derden.

In het meerjarig budgettair kader is rekening gehouden met een structurele stijging van de baten vanaf 2005 met € 1,5 mln. (ten opzichte van 2003). Het uitgangspunt daarvoor is de reeds aangekondigde tariefverhogingen per 1 januari 2005, welke al deels medio 2004 zijn doorgevoerd.

Lasten

De personele kosten van € 17 mln. zijn gebaseerd op een formatie van 375 fte en een middensom van € 45 365. De personeelskosten betreffen zowel het vast personeel als uitzendkrachten/detachering en opleidingskosten. Externe inhuur wordt verantwoord onder materiële kosten.

De materiële kosten bedragen in 2005 € 5,7 mln. Het betreffen hoofdzakelijk reis- en verblijfsvergoedingen, bureauen laboratoriumbenodigdheden en dienstverlening door derden. Daarnaast zullen in 2005 onder andere de volgende kosten gemaakt worden: het gebruiksrecht TOP-vector, onderhoud van het afvalwatersterilisatiesysteem en kosten met betrekking tot de herhuisvesting van Diagnostiek.

De huisvestingskosten hebben betrekking op het hoofdkantoor te Wageningen, de buitenlocaties, kassen en garages. In 2005 wordt de buitendienst geconcentreerd in een viertal districtskantoren met bijbehorende steunpunten. In de huisvestingslasten is rekening gehouden met een gemiddelde huurstijging van 5% ten opzichte van 2004.

De rentelasten van € 0,2 mln. hebben betrekking op de lening bij het ministerie van Financiën voor het doen van nieuwe investeringen.

De afschrijvingskosten bedragen voor 2005 € 1,4 mln. De afschrijvingstermijn voor investeringen in automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De afschrijvingstermijn voor investeringen in installaties laboratorium is 5 jaar en afschrijvingen op inventaris is 10 jaar.

Er is een vast bedrag aan dotaties voorzieningen voor met name dubieuze debiteuren en wachtgelden. Ervaring leert dat een dotatie per jaar van € 0,03 mln. voldoende is om de voorzieningenstand op peil te houden.

De buitengewone lasten betreffen de aanpassingen nodig om te blijven voldoen aan de instellingseisen baten-lastendiensten.

Het saldo van baten en lasten in deze begroting bedraagt – € 1,44 mln. Dit is met name toe te rekenen aan de buitengewone lasten. Gedurende 2005 zal er dekking worden gezocht voor dit tekort. Het streven is dat de PD met een neutraal saldo het jaar 2005 zal afsluiten.

Kasstroomoverzicht 2005

Plantenziektenkundige Dienst
Bedragen x € 1 000 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari 391 4 536 6 613 5 082 4 6174 050 3 226
        
2.Totaal operationele kasstroom 2 871 1 335 – 35 1 405 1 4051 405 1 405
        
3a.-/- totaal investeringen– 1 497 – 2 286 – 2 700 – 2 700– 2 700 – 2 700 – 2 700
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen       
3.Totaal investeringskasstroom – 1 497 – 2 286 – 2 700– 2 700 – 2 700 – 2 700 – 2 700
        
4a.-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement       
4b.+ eenmalige storting door moederdepartement 700 2000     
4c.-/- aflossingen op leningen– 760 – 1 258 – 1 496 – 1 870 – 1 972– 2 229 – 2 274
4d.+ beroep op leenfaciliteit 2 831 2 286 2 700 2 7002 700 2 700 2 700
4.Totaal financieringskasstroom 2 771 3 028 1 204 830728 471 426
        
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) 4 536 6 613 5 0824 617 4 050 3 226 2 357

De investeringen hebben betrekking op: het ontwikkelen van automatiseringssystemen, herhuisvesting laboratorium, laboratoriumbenodigdheden en vervanging van computers en het ontwikkelen van een garantiesysteem zodat het erkennen van exportbedrijven mogelijk wordt en vervanging elektra.

Overzicht vermogensontwikkeling

Plantenziektenkundige Dienst
Bedragen x € 1 0002003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
1.Eigen vermogen per 1 januari– 594 669 2 669 1 229 1 229 1 2291 229
        
2.Saldo van baten en lasten563 0 – 1 440 0 0 0 0
        
3a.Uitkering aan moederdepartement       
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen 7002 000*     
3c.Overige mutaties       
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen 700      
        
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3)6692 6691 2291 2291 2291 2291 229

* Zie 4b kasstroomoverzicht.

Prestaties
Producten (in aantallen) Productgroep 2004 2005
Inspectiebezoeken weren (fytosanitair en kwaliteit) Weren 27 37727 377
Inspectiebezoeken vrijwaren (fytosanitair en kwaliteit) Vrijwaren 96 447 96 447
Inspectiebezoeken uitroeien Uitroeien PM PM
Inspectiebezoeken beheersenBeheersen PM PM
Inspectiebezoeken monitoringMonitoring 20 187 21 187
Inspectiebezoeken toezichtToezicht 70 70
Mutaties besmetverklaringen Fytosan. Opsporing 500 500
Monstername bruinrot/ringrot Fytosan. Opsporing 85 000 85 000
Monsters detectie en identificatie Detectie en identificatie 40 700 40 700
Adviesuren landbouwkundige deugdelijkheid Duurzaam gebruik van gewasbeschermings-middelen 1 600 1 600
Verstrekte vergunningen Duurzaam gebruik van gewasbeschermings-middelen 10 475 2000

In de begroting zijn de prestaties opgenomen conform voorgaande jaren. In het programma «instellingseisen baten-lastendiensten» wordt de output van de PD opnieuw gedefinieerd. De juiste omschrijving is thans nog niet vastgesteld.

Doelmatigheidsgegevens

Inzet arbeidscapaciteit (%)
 2003 (%)2004 (%) 2005(%)
Bruto capaciteit 100 100100
Bezettingsgraad (= netto capaciteit) 82 83 83
Afwezigheid (verlof en ziekte) 18 17 17
Netto capaciteit 100 100 100
Primair proces 61 6969
Management en beheer 39 31 31

In verband met het programma «instellingseisen baten-lastendiensten» wordt de output omschrijving van de PD gerelateerd aan het te bereiken effect. Dit leidt tot een herziening van de doelmatigheidsgegevens en de onderstaande doeltreffendheid -en kwaliteitsgegevens. Om die reden zijn de aantallen van 2004 ook opgenomen voor 2005.

Doeltreffendheid

Wering schadelijke organismen 20032004 2005
Aantal geïnspecteerde zendingen 113 34775 000 75 000
Aantal geweerde zendingen 345 200200
Percentage geweerde zendingen 0,3 0,270,27

Kwaliteit

Kwaliteit 2003 2004 2005
Klachten 8 10 10
Aantal afgehandeld 7 88
Aantal gegrond verklaard 0 0 0
Beroeps- en bezwaarschriften    
Aantal uitspraken 37 11 11
Afgewezen (%) 100 100 100
Toegekend (%) 00 0

De beroepschriften worden afgehandeld door een rechtbank, de bezwaarschriften door DR en klachten door de PD zelf.

VOEDSEL EN WAREN AUTORITEIT

Inleiding

De Voedsel en Waren Autoriteit werkt aan zichtbare risicoreductie op het gebied van voedsel en consumentenproducten in relatie tot volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn. De VWA is opgericht om het vertrouwen van de consumenten en burgers op een hoog niveau te houden c.q. te verbeteren.

Het werkterrein van de VWA betreft de gezondheidsbescherming van mens en dier en de veiligheid van (zowel voedselgerelateerde als niet-voedselgerelateerde) producten. Het werkterrein beslaat complete productieketens, van grondstof en hulpstof tot aan de consumptie, het gebruik van het eindproduct en alle processen die daarbij een rol spelen. Dit omvat overigens mede de zorg voor gezondheidsbescherming op het vlak van alcohol en tabak. De VWA maakt deel uit van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

De VWA als geheel heeft de status van «tijdelijke baten-lastendienst». Er is een project gestart met als doel om per 1 januari 2006 aan de instellingsvoorwaarden voor een baten-lastendienst te kunnen voldoen. Het jaar 2005 is daarmee een proefjaar.

Op dit moment bestaat de VWA-organisatie (nog) uit drie onderdelen: de Centrale Eenheid (CE), de Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees (VWA/RVV) en de Keuringsdienst van Waren (VWA/KvW). De begroting van de VWA bestaat daarom nog uit drie afzonderlijke (deel)begrotingen.

Het reorganisatieproject VWA 2006 zal leiden tot een nieuwe organisatiestructuur. De fusie van de VWA/KvW en VWA/RVV zal dan zijn gerealiseerd. Daarnaast zullen andere organisatie-onderdelen opnieuw vorm krijgen. Hierbij wordt o.a. gestreefd naar een verbetering van de doelmatigheid. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe e.e.a. exact zal uitwerken. Daarom is er van afgezien om rekening te houden met de gevolgen van dit reorganisatieproces in de gepresenteerde begrotingscijfers voor de jaren ná 2005. In de begroting 2006 zal sprake zijn van één begroting voor de hele VWA.

Doelstellingen

De doelstellingen van de VWA zijn:

a. het concreet en aantoonbaar bijdragen aan het verminderen, dan wel pro-actief beheersen van gezondheids- en veiligheidsrisico's.

b. het bijdragen aan c.q. herstellen van het vertrouwen van burgers en consumenten in veilig voedsel en veilige producten.

Taken

De VWA voert de volgende taken uit:

a. Toezicht: het zorgdragen voor een ketenbreed en ketendekkend toezicht dat professioneel en effectief wordt uitgeoefend.

b. Risicobeoordeling: de VWA zorgt voor onafhankelijke, deskundige en eenduidige risicobeoordelingen.

c. Risicocommunicatie: bedrijfsleven, consumenten en burgers worden in een vroeg stadium betrokken bij (proactieve) risicobeoordeling. Bij een mogelijk nieuw gevaar of incident zorgt de VWA voor een eenduidig, helder en betrouwbaar oordeel dat publiek bekend en toegankelijk wordt gemaakt (o.a. op de VWA-website).

d. Incidenten- en calamiteitenmanagement: de VWA beheert één centraal meldpunt voor meldingen van incidenten en calamiteiten op het hele terrein van voedsel en waren, inclusief dierziekten. Hierdoor kan alert op signalen van consumenten, bedrijven, laboratoria, de Europese Commissie of andere landen worden gereageerd.

e. Beleidsadvisering: de VWA adviseert de Ministers van LNV en VWS gevraagd en ongevraagd over:

– de kwaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wet- en regelgeving en normstellingen op het gebied van de veiligheid van voedsel en waren (inclusief dierziekten);

– beleidsmatige aspecten van het bevorderen van de veiligheid van voedsel en waren (inclusief dierziekten);

– de Nederlandse inbreng in internationale fora;

– de beoordeling van signalen, incidenten en calamiteiten;

– te nemen maatregelen in een crisissituatie en bij situaties van grote politieke gevoeligheid;

– de evaluatie van crises;

– onderzoeksprogrammering m.b.t. risicobeoordeling;

– publieksvoorlichting.

f. Internationale contacten: de VWA coördineert internationale contacten op het gebied van toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie, o.a. met de EFSA en FVO.

Voedsel en Waren Autoriteit/Centrale Eenheid (VWA/CE)

Profiel

De belangrijkste taken van de Centrale Eenheid VWA zijn:

• strategieontwikkeling op het gebied van toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie;

• hoofdinspectietaken (toezichtbeleid, risicobeoordeling, signalering en advisering);

• onderzoeksprogrammering;

• communicatie naar de media, maatschappelijk veld en publiek;

• incidenten- en calamiteitenmanagement;

• beleidsadvisering ministers LNV en VWS;

• (coördinatie van) internationale contacten en inbreng;

• metatoezicht/auditfunctie;

• strategische bedrijfsvoering;

• aansturing en contractering met de opdrachtgevers resp. de werkmaatschappijen;

• (concernbrede) bestuurlijke juridische zaken;

• strategische interne communicatie alsmede strategische communicatiemiddelen (internet/intranet).

De Centrale Eenheid van de VWA bestaat uit vier directies: Toezicht, Onderzoek en Risicobeoordeling, Communicatie en Voorlichting en Bedrijfsvoering en Bestuursondersteuning.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005

VWA/CE
Bedragen x € 1 000 2003 2004 2005 2006 2007 20082009
Baten       
Opbrengst moederdepartement/LNV 14 257 9 175 9 175 9 1759 175 9 175 9 175
Opbrengst overige departementen/VWS  7 363 7 059 6 918 6 8016 801 6 801
Opbrengsten VWA/KvW en VWA/RVV  5 2845 284 5 284 5 284 5 284 5 284
Opbrengst derden 39       
Rentebaten 17      
Buitengewone baten 108      
Exploitatiebijdrage       
Totaal baten14 42121 82221 51821 37721 26021 26021 260
        
Lasten       
Apparaatskosten       
*personele kosten5 191 6 135 6 360 6 360 6 360 6 3606 360
*materiële kosten 7 883 14 25013 742 13 778 13 842 13 885 13 915
Rentelasten  311 297 264 220 177 147
Afschrijvingskosten       
*materieel 4871 126 1 119 975 838 838 838
*immaterieel        
Dotaties voorzieningen        
Buitengewone lasten32       
Totaal lasten13 59321 82221 51821 37721 26021 26021 260
        
Saldo van baten en lasten828000000

Toelichting

Baten

De opbrengst moederdepartement betreft de bijdrage in de kosten van de activiteiten van de Centrale Eenheid van de VWA. Deze activiteiten vloeien hoofdzakelijk voort uit de nieuwe taken van de VWA, te weten: onderzoek, risicobeoordeling, toezicht en risicocommunicatie.

De VWA/CE ontvangt een opbrengst overige departementen van het ministerie van VWS voor het (laten) doen van onderzoek bij het RIVM. Dit is een aflopende reeks in verband met de taakstelling vanuit het Hoofdlijnenakkoord.

De opbrengsten VWA/KvW en VWA/RVV hebben betrekking op bijdragen van de VWA/KvW en de VWA/RVV voor diensten die van de VWA/CE worden afgenomen. De bijdragen hebben onder meer betrekking op diensten/adviezen van de centrale directie Toezicht over toezichtarrangementen. Vooruitlopend op de integratie van de begrotingen vindt in 2005 interne doorbelasting plaats.

Lasten

De personele kosten betreffen de salariskosten. Het totaal aantal fte in 2005 wordt geraamd op 87 en de gemiddelde loonkosten per fte komen uit op ruim € 73 000.

De materiële kosten bestaan uit huurkosten voor het Centre Court (€ 2,3 mln.), exploitatiekosten Centre Court (€ 1,6 mln.), onderzoekskosten (o.a. RIVM) (€ 7,9 mln.), bureau-, reis- en verblijfkosten (€ 1,3 mln.) en inhuur derden (€ 0,6 mln.).

De rentelasten hebben volledig betrekking op lasten als gevolg van het afsluiten van leningen bij het ministerie van Financiën. Het rentepercentage dat van toepassing is op de leningen varieert tussen de 2,69% en de 4,67%. Dit percentage is afhankelijk van de looptijd van de lening en het moment van afsluiten.

Voor de afschrijvingskosten is de gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris/inrichting gebouw 10 jaar. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in hard -en software is 3 jaar.

Voor de afschrijvingen geldt dat in het jaar van aanschaf een half jaar aan afschrijvingen wordt berekend ongeacht het werkelijke moment van aanschaf. Vervolgens wordt elk jaar volledig afgeschreven, in het laatste jaar wordt dan wederom een halfjaar aan afschrijvingen berekend. Door te kiezen voor deze methode is het tijdstip van aanschaf gedurende het jaar niet relevant.

Kasstroomoverzicht 2005

VWA/CE
Bedragen x € 1 000 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari212 8132 3232 4082 4302 3152 232
        
2.Totaal operationele kasstroom 12 999– 9 222 1 119 975 838 837 837
        
3a.-/- totaal investeringen – 8 295– 500   – 293  – 293
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen     
        
3.Totaal investeringskasstroom– 8 295 – 500   – 293  – 293
        
4a.-/- uitkering aan moederdepartement – 142      
4b.+ storting door moederdepartement        
4c.-/- aflossingen op leningen  – 1 126 – 1 034– 953 – 953 – 920 – 920
4d.+ beroep op leenfaciliteit 8 107 500   293  293
        
4.Totaal financieringskasstroom 8 107– 768 – 1 034 – 953 – 660 – 920– 627
        
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)12 8132 3232 4082 4302 3152 2322 149

Toelichting

Overzicht vermogensontwikkeling

VWA/CE
Bedragen x €1 000 2003 2004 2005 20062007 2008 2009
1.Eigen vermogen per 1 januari 35 863 721 721 721721 721
        
2.Saldo van baten en lasten828 0 0 0 0 0 0
        
3a.Uitkering aan moederdepartement  – 142     
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen       
3c.Overige mutaties       
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen 0 – 142 0 0 0 0 0
        
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3)863721721721721721721

Toelichting

De uitkering aan het moederdepartement is het gevolg van het overschrijden van het maximaal toelaatbare eigen vermogen. Het eigen vermogen is gemaximeerd op 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen 3 jaren. Op basis van de omzet over 2003, € 14,4 mln., zou het eigen vermogen maximaal € 721 000 mogen bedragen. Het meerdere, ad € 142 000, wordt uitgekeerd aan het moederdepartement.

Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van Waren (VWA/KvW)

Profiel

De VWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenartikelen in de gehele productieketen; van grondstof tot eindproduct. De belangrijkste taak van de VWA/KvW is het toezicht houden op en bevorderen van de naleving van voorschriften voor eet- en drinkwaren, consumentenartikelen en veterinaire zaken. Het werkterrein is vastgelegd in verschillende wetten en verordeningen. De belangrijkste wetten en voorschriften zijn:

• Warenwet

• Gezondheidswet

• Vleeskeuringswet

• Veewet

• Destructiewet

• Wet op de dierproeven

• Bestrijdingsmiddelenwet

• Wet Milieugevaarlijke stoffen

• Drank- en Horecawet

• Tabakswet

• PBO-voorschriften

• Diergeneesmiddelenwet

• Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren

• Besluit Veiligheid attractie- en speeltoestellen

De aandacht van de VWA/KvW richt zich primair op de volksgezondheid en daarnaast op consumentenbescherming. De Minister van VWS is hoofdopdrachtgever van de VWA/KvW en heeft op grond van artikel 38 van de Gezondheidswet een aanwijzingsbevoegdheid. Daarnaast bestaat in het kader van de opsporing een duidelijke lijn naar het Openbaar Ministerie.

Taken

De belangrijkste taken van de VWA/KvW zijn handhaving en signalering/advisering. Hoewel beide taken hier separaat zijn genoemd, is er een duidelijke relatie. Alleen gezamenlijk kunnen deze activiteiten de invulling van de missie op een kwalitatief goed niveau garanderen. Naast deze twee kerntaken draagt de VWA/KvW bij aan consumentenvoorlichting en handhavingscommunicatie van de VWA en worden klachten en vragen van burgers behandeld. Voor de uitoefening van zijn taken kan de VWA/KvW een aantal middelen inzetten. De belangrijkste daarvan zijn plaatsen voor onderzoek betreden, ter plekke onderzoeken of monsters nemen, zakelijke bescheiden inzien en kopiëren, proces-verbaal opmaken en ondeugdelijke goederen in beslag nemen. Daarnaast heeft de minister de bevoegdheid om bestuurlijke boeten op te leggen aan overtreders van de Warenwet. Met dit middel is de VWA/KvW beter in staat een lik-op-stukbeleid te voeren bij deze overtredingen.

Gekoppeld aan de hoofdtaken handhaving en signalering worden twee doelstellingen gehanteerd:

1. Het bewerkstelligen van normconform gedrag door toezicht op het naleven van wetten en opsporen van overtredingen.

De beleidsintensivering die het opdrachtgevende departement VWS heeft ingezet in 2004, zet zich in 2005 als volgt door:

Met prioriteit zal aandacht worden geschonken aan:

• importproducten en grondstoffen van niet-veterinaire herkomst, die als zodanig of door besmetting of verontreiniging potentieel schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid;

• veiligheid van producten (mede dan wel vooral) bestemd voor kinderen;

• consumenteninformatie, met name ten aanzien van aspecten van eerlijkheid in de handel en de etikettering en aanprijzing van bijzondere eet- en drinkwaren;

• genotmiddelen, in het bijzonder de leeftijdsgrenzen bij verstrekking;

• effectiviteit van de handhavingsinspanningen.

Relatief minder capaciteit zal worden ingezet op:

• het toezicht op filialen van ketenbedrijven met een adequaat georganiseerd en ingezet intern voedselveiligheidsbeleid;

• de specifieke productcontrole in de detailhandel, wanneer het toezicht in een eerdere verhandelingsfase effectiever is;

• die delen van de horecasector waar het hygiëne-aspect niet prominent aan de orde is, dan wel adequaat wordt beheerst;

• traditionele ambachtelijke levensmiddelenbedrijven, zoals slagers, bakkers en poeliers.

Per saldo worden in 2005 in vergelijking met de jaren vóór 2004 aanmerkelijke verschuivingen gerealiseerd in de capaciteitsverdeling over de vier veiligheidsthema's binnen het werkterrein van de KvW. Als uitgangspunt voor de herprioritering wordt de planning 2003 genomen. Herprioritering gebeurt in deze fase vooralsnog richtinggevend op basis van outputgegevens, het aantal geplande inspecties.

Er vindt binnen voedselveiligheid een verschuiving naar import plaats zoals aangegeven in de VWS-koers.

Als tijdens een inspectie geen uitspraak gedaan kan worden over het betreffende product, worden er monsters genomen. Laboratoriumonderzoek biedt dan uitkomst. Ook in het kader van algehele surveillance wordt monsteronderzoek uitgevoerd. De raming van de aantallen inspecties en monsteronderzoeken 2005 en verder is in tabel 1 weergegeven. De productie-aantallen zijn van 2000 tot 2005 jaarlijks (lineair) met ca. 5% toegenomen (bij gelijkblijvende kosten) als gevolg van efficiencyverbetering. Vanaf 2005 is sprake van een daling van de totale aantallen inspecties en monsteronderzoeken, vanwege de dalende financiële middelen in 2005 en verder en het verschuiven van inspecties met verschillende kostprijs tussen de veiligheidsthema's.

De VWA/KvW houdt toezicht op keuringsinstanties van zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke aard (tweedelijnstoezicht). Tot de taken van de VWA/KvW behoort ook voorlichting om de handhavingstaak te ondersteunen.

Tabel 1: Realisatie (2003) en raming aantallen inspecties en monsteronderzoeken
 20032004* 2005 2006 2007 2008 2009
Inspecties155 615 156 488 149 700 148 100 145 500145 500 145 500
Monsteronderzoek 127 878127 850 127 850 126 500 124 300 124 300124 300

CIPI: 2 * In de ontwerpbegroting 2004 werd uitgegaan van resp. 127 976 inspecties en 106 141 monsteronderzoeken.

In 2004 is een onderzoek gestart naar de inzet van het instrument monsteronderzoek. Naar verwachting zal de productie op dit terrein minimaal op het aangegeven niveau gehandhaafd kunnen worden.

2. Het leveren van een bijdrage aan het adviseren en informeren van de Ministers en decentrale overheden.

De VWA/KvW levert deze bijdrage o.a. door: het stellen van diagnoses (op grond van handhaven, surveillance en monitoren) en het aangeven van mogelijke oplossingen. Signalering moet inzicht geven in de mate van gezondheidsbedreiging van een categorie producten, een proces of een bepaalde sector bedrijven. De activiteiten van de VWA/KvW bestaan voor ca. 20% uit signaleringsprojecten in het kader van Staatstoezicht. Het effect dat met signaleren en adviseren wordt beoogd is een risicoreductie van levensmiddelen en producten op de volgende terreinen: chemische productveiligheid; primaire land- en tuinbouwproducten en veterinaire producten; samengestelde levensmiddelen en mechanische productveiligheid.

Advies

De VWA kan de Minister van LNV en VWS en lagere overheden ongevraagd adviseren als het gaat om aanwezige gezondheidsrisico's. Behalve adviezen over de staat van de volksgezondheid, kan de VWA ook adviseren over de mate waarin de regelgeving te handhaven is voordat deze van kracht wordt en over effecten van nieuwe wetgeving op de volksgezondheid. De VWA/KvW draagt bij aan het opstellen van de adviezen van de Centrale Eenheid.

Onderzoek

De VWA/KvW verricht onderzoek naar de staat van de volksgezondheid en de determinanten daarvan. Via internet worden periodieke rapportages gepubliceerd en up-to-date gehouden. Er wordt een overzicht gegeven van waarnemingen, onderzoeksresultaten en effecten van het handelen op de diverse deelterreinen van de VWA/KvW. Dergelijke rapportages sluiten aan bij de VolksgezondheidsToekomstVerkenningen en Het Nationaal Kompas Volksgezondheid op de website van het RIVM.

Handhaving

De handhavingspraktijk draagt niet alleen bij aan de eerste doelstelling, ten dele vormt het ook een instrument voor advisering en signalering: de signaleringsafdelingen sturen inhoudelijk de handhavingspraktijk. De VWA/KvW besteedt voor zijn wettelijke, reguliere, handhavings- en signaleringstaak onder meer aandacht aan:

• import: producten die als zodanig of door besmetting of verontreiniging potentieel schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid;

• productveiligheid: producten voor kinderen;

• voedselveiligheid: bijzondere eet- en drinkwaren;

• consumenteninformatie: etikettering over onder meer genetisch gemodificeerde organismen (ggo's), virale besmettingen en parasitaire zoönosen;

• genotmiddelen: verstrekking van alcoholhoudende dranken en tabak;

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005

VWA/KvW
Bedragen x €1 000 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
Baten       
Opbrengst moederdepartement/LNV       
Opbrengst overige departementen/VWS72 572 67 748 69 939 69 087 68 303 68 30368 303
Opbrengst derden 1 383 1 000 1 0001 000 1 000 1 000 1 000
Rentebaten 44      
Buitengewone baten 1 385      
        
Totaal baten75 38468 74870 93970 08769 30369 30369 303
        
Lasten       
Apparaatskosten       
*personele kosten50 128 45 660 45 310 44 626 43 550 43 18644 507
*materiële kosten 21 38917 402 19 486 19 979 20 924 21 260 20 286
Rentelasten 645 881 938 840 812 784 464
Afschrijvingskosten       
*materieel 3 5534 705 5 105 4 542 3 917 3 973 3 946
*immaterieel        
Dotaties voorzieningen 196 100 100 100 100 100 100
Buitengewone lasten 1 133      
        
Totaal lasten77 04468 74870 93970 08769 30369 30369 303
        
Saldo van baten en lasten– 1 660000000

Toelichting

Baten

Er is geen opbrengst moederdepartement geraamd. LNV verstrekt geen opdrachten.

De opbrengst overige departementen bestaat uit de vergoeding van het ministerie van VWS voor inspecties, monsternames en signaleringsactiviteiten die door de VWA/KvW worden uitgevoerd en is inclusief een vergoeding voor de uitvoering van de Drank- en Horecawet. De VWS-bijdrage aan de VWA/KvW wordt geraamd op artikel 21 van de begroting VWS.

De opbrengst derden bestaan bij de VWA/KvW uit opbrengsten voor laboratoriumwerk t.b.v. aanverwante Rijksdiensten, het organiseren van ringonderzoeken en het vervaardigen van standaard referentie materialen (SRM) en uit het verstrekken van exportverklaringen. Onder exportverklaringen verstaat men een zogenaamde «no doubt» verklaring. Hierin verklaart de VWA/KvW dat op basis van zijn bevindingen geen reden bestaat te twijfelen aan de door het bedrijf zelf opgestelde verklaring m.b.t. de te exporteren producten. Ook is opgenomen in de verklaring dat het bedrijf onder regelmatige controle van de VWA/KvW staat. Door uitbreiding van de Europese Unie zullen de inkomsten uit het verstrekken van exportverklaringen in de komende jaren wellicht afnemen.

Lasten

De personele kosten worden voor 2005 geraamd op € 45,3 mln. De salariskosten worden geraamd op € 43,0 mln. op basis van een verwachte bezetting van 937 fte. Verder zijn er andere directe personeelskosten zoals opleidings- en reiskosten. Deze zijn begroot op een bedrag van € 2,3 mln.

Onder de materiële kosten zijn ook de huisvestingskosten begrepen. Voor 2005 betreft dit € 6,4 mln. Een bedrag van € 0,7 mln. voor het aandeel van VWA/KvW in de kosten van de gezamenlijke huisvesting van de centrale staven van de VWA is hierin inbegrepen. Voor de volgende jaren zijn de huren met 2,5% per jaar geïndexeerd. De overige huisvestingskosten bedragen € 1,8 mln.

De overige materiële kosten bestaan uit bureaukosten (€ 2,0 mln.), overige bedrijfskosten (€ 2,8 mln.), analyse- (€ 3,4 mln.) en inspectiekosten (€ 3,0 mln.). Hierin zijn de diensten die van de VWA/CE worden afgenomen en de kosten voor de uit te voeren taken van het Bureau Bestuurlijke Boetes opgenomen.

De rentelasten zijn het gevolg van het aantrekken van vreemd vermogen ten behoeve van investeringen. Dit vreemd vermogen is via de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën aangetrokken.

Voor leningen afgesloten met een looptijd van 10 jaar geldt een gemiddeld percentage van ongeveer 5%, voor leningen met een looptijd van 5 jaar geldt een percentage van ongeveer 4% en voor leningen met een looptijd van 3 jaar geldt een gemiddeld percentage van ongeveer 3,5%.

Voor de afschrijvingskosten is de gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in laboratoriumapparatuur en inventaris 10 jaar. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in hulpapparatuur en dienstauto's is 5 jaar en voor investeringen in hard- en software 3 jaar. Hierbij is zoals te doen gebruikelijk bij de VWA/KvW, de helft van de normale afschrijvingen berekend in het jaar van aanschaf.

De dotatie is bestemd voor de voorzieningen wachtgelders en claimrisico.

Kasstroomoverzicht 2005

VWA/KvW
Bedragen x €1 000 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari 6 237 2 119 4 084 6 3418 152 9 344 10 490
        
2.Totaal operationele kasstroom 686 4 704 5 105 4 5433 917 3 973 3 946
        
3a.-/- totaal investeringen – 9 849 – 3 400 – 5 179– 2 269 – 2 269 – 2 269 – 2 269
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen 349  0 0 0 0 0 0
3.Totaal investeringskasstroom – 9 500 – 3 400 – 5 179– 2 269 – 2 269 – 2 269 – 2 269
        
4a.-/- uitkering aan moederdepartement 0 00 0 0 0 0
4b.+ storting door moederdepartement 0 0 0 0 0 0 0
4c.-/- aflossingen op leningen – 2 606– 2 739 – 2 848 – 2 732 – 2 725– 2 827 – 3 123
4d.+ beroep op leenfaciliteit 7 302 3 400 5 179 2 2692 269 2 269 2 269
4.Totaal financieringskasstroom 4 696 661 2 331 – 463– 456 – 558 – 854
        
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4)2 1194 0846 3418 1529 34410 49011 313

Toelichting

De investeringen hebben met name betrekking op het aanschaffen van inventaris en installaties (€ 2,878 mln.), hard- en software (€ 1,051 mln.) en vervoermiddelen (€ 1,085 mln.).

Overzicht vermogensontwikkeling

VWA/KvW
Bedragen x €1 000 2003 2004 2005 2006 2007 20082009
1.Eigen vermogen per 1 januari 3 116 1 456 1 456 1 4561 456 1 456 1 456
        
2.Saldo van baten en lasten – 1 660 0 0 0 0 0 0
        
3a.Uitkering aan moederdepartement       
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen       
3c.Overige mutaties       
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen 0 0 0 0 0 0 0
        
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3)1 4561 4561 4561 4561 4561 4561 456

Toelichting

Naar verwachting zal er geen verandering in het eigen vermogen optreden.

Prestatie- en kwaliteitsindicatoren 2005

De prestaties worden uitgedrukt in kengetallen en hebben betrekking op de doelmatigheid en de kwaliteit van de uitgevoerde taken.

Product Aantallen KostprijsOpbrengst
Inspecties levensmiddelen 87 189 19116 653 099
Inspecties niet-levensmiddelen 12 649 3584 528 342
Inspecties vet.-technologisch 13 026 5867 633 236
Inspecties Drank, Horeca, Tabak 32 536 1856 019 160
Inspecties import 4 300 3461 487 800
Monsteronderzoek microbiologisch 51 890123 6 382 470
Monsteronderzoek chemisch 63 360139 8 807 040
Monsteronderzoek (centrale handh.)12 600 415 5 229 000

De kwaliteitskengetallen en de voor 2005 geldende prognoses zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Kwaliteitskengetallen

KwaliteitskengetalPrognose
Doorlooptijd monsters van monsterneming tot monsterafhandeling 90% < 10 weken
Doorlooptijd proces-verbaal90% < 1 jaar
Doorlooptijd bestuurlijke boete 90% < 20 weken
Percentage te bezoeken bedrijven 60%
Percentage herinspecties 20%
Percentage maatregelen n.a.v. inspecties20%
Percentage maatregelen n.a.v. monsteronderzoek 20%
Realisatie geïncasseerde t.o.v. opgelegde bestuurlijke boeten96%

Voedsel en Waren Autoriteit/Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (VWA/RVV)

Profiel

De VWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenartikelen in de gehele productieketen; van grondstof tot eindproduct. In dit proces ziet de VWA/RVV erop toe dat bij de productie en afzet van dieren en producten van dierlijke oorsprong voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van diergezondheid, volksgezondheid en het welzijn van dieren. Daarnaast draagt de VWA/RVV zorg voor de bestrijding van dierziekten. De werkzaamheden zijn vastgelegd in o.m. de volgende wetten en verordeningen:

• Warenwet

• Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren

• Destructiewet

• Diergeneesmiddelenwet

• Vleeskeuringswet

• Veewet

• Kaderwet diervoeders

• Landbouwwet

• Landbouwkwaliteitswet

• PBO-verordeningen

• Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990

• Vogelziektenwet

• Wet tot wering van besmettelijke ziekten bij knaagdieren

• Nertsen-Ziektenwet

Producten VWA/RVV

Het producten- en dienstenpakket van de VWA/RVV bestaat uit het verrichten van keuringswerkzaamheden, controle & audit, dierziektebestrijding en beleidsondersteunende werkzaamheden. Deze producten en diensten vinden hun oorsprong in de Nederlandse wetgeving en in een aantal Europese richtlijnen en verordeningen. De VWA/RVV onderscheidt vier hoofdproducten, te weten: (1) het verlenen, verlengen of intrekken van erkenningen, (2) controle en toezicht, (3) het verstrekken van (export-)certificaten en (4) dierziektebestrijding. In onderstaande vier paragrafen worden de producten kort toegelicht.

Het verlenen, verlengen en intrekken van erkenningen

De VWA/RVV toetst in het kader van de zgn. toelating of inrichtingen (bijvoorbeeld slachterijen) voldoen aan de wettelijke eisen. Indien dit het geval is wordt de inrichting erkend. Periodiek vinden checks plaats en periodiek – meestal 1 keer per kwartaal – wordt een grondige systematische inspectie verricht. Als blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan een procedure tot intrekken van de erkenning worden gestart. Vergelijkbaar met het erkennen van inrichtingen zijn de erkenningen van schepen, bedrijfsprocessen (HACCP), de registratie van handelaren, de afgifte van kentekenplaten aan houders van veewagens/voertuigen, enz.

Controle & toezicht

De VWA/RVV neemt tevens keuringsbeslissingen met betrekking tot partijen dieren en dierlijke producten. Hierbij wordt getoetst of aan de gestelde eisen wordt voldaan. Indien dit het geval is volgt een goedkeuring in de vorm van bijvoorbeeld een stempel of certificaat. De keuring wordt zowel verricht op basis van een verplichte melding als op basis van initiatief van de VWA/RVV. De keuring, controle en toezichtwerkzaamheden door de VWA/RVV zijn voorwaarde om de dieren of de dierlijke producten in het handelsverkeer te brengen.

(Export)certificaten

In verband met de export van dieren en dierlijke producten kunnen de ontvangende landen (al of niet op basis van een bilaterale overeenkomst) eisen dat de zending vergezeld gaat van een door de VWA/RVV afgegeven certificaat. Uit dit certificaat moet blijken dat voldaan is aan de eisen die worden gesteld.

Dierziektebestrijding

De VWA/RVV heeft op grond van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) taken op het gebied van dierziektebestrijding. Het gaat hierbij om preventie, monitoring, het afhandelen van verdenkingen en het bestrijden van uitbraken (crisis).

Integratie VWA

Op 1 januari 2006 zal de totale samenvoeging van de VWA/CE, VWA/KvW en de VWA/RVV zijn beslag krijgen. Dit houdt in dat gedurende 2005 de nieuwe organisatie vorm gaat krijgen. Zo zullen de vaststelling van het Voorgenomen Organisatiebesluit en de plaatsingsprocedure een groot deel van het komend jaar gaan beheersen. Verder zal intensief gewerkt worden aan de invoering van de nieuwe General Food Law, Feed to Food 2006 en de nieuwe Hygiënerichtlijn en zal de Post Mortem-keuring Roodvlees buiten de VWA worden gepositioneerd.

Overdracht Post Mortem-keuring Roodvlees

Doordat met het bedrijfsleven lange tijd geen overeenstemming bereikt kon worden over de wijze van inning van de bijdrage in de transitiekosten, kan de voorgenomen aanvangsdatum van de overdracht van 1 januari 2005 niet meer bereikt worden. De overdrachtsdatum zal nu tegelijk met de vorming van de VWA op 1 januari 2006 komen te liggen.

Marktontwikkelingen

Bij het opstellen van de opbrengstbegroting is rekening gehouden met een daling van de bedrijfsdrukte. Hierbij is rekening gehouden met ontwikkelingen in de diverse sectoren, zowel in de vraag naar producten en diensten als in de tarieven. Zo zal de vraag naar levend vee naar verwachting met 10% dalen en is de vraag naar producten en diensten inhet cluster invoer derde landen gehandhaafd op het niveau 2004. Overall is rekening gehouden met een daling van 4% in de vraag naar fee-earners van de VWA/RVV.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005

VWA/RVV
Bedragen x €1 000 2003 2004 2005 2006 2007 20082009
Baten       
Opbrengst LNV 14 947 8 631 7 681 7 565 7 449 7 4497 449
Opbrengsten DGF 7 266 3 100 2 5002 500 2 500 2 500 2 500
Opbrengst VWS6 095 1 170 450     
Opbrengst derden78 465 87 565 78 500 68 000 68 000 68 00068 000
Rentebaten        
Overige opbrengsten 1 720 1 000 750 382 382 382382
Buitengewone baten       
Exploitatiebijdrage LNV/VWS 8 200      
Buitengewone baten LNV/bedrijfsleven 4 000      
Totaal baten116 693105 46689 88178 44778 33178 33178 331
        
Lasten       
Apparaatskosten       
*personele kosten86 507 70 056 66 745 57 104 56 418 55 92855 768
*materiële kosten 29 98428 160 22 613 18 913 18 913 18 913 18 313
Rentelasten 447 350 400 400 400 400 400
Afschrijvingskosten       
*materieel 5041 250 888 1 430 2000 2 490 3 250
*immaterieel  650     
Dotaties voorzieningen 677 1 000780 600 600 600 600
Buitengewone lasten 1574 000      
Totaal lasten118 276105 46691 42678 44778 33178 33178 331
        
Saldo van baten en lasten– 1 5830– 1 5450000

Toelichting

Baten

Alle producten en diensten van de VWA/RVV worden in rekening gebracht bij de afnemers. In beginsel betreft dit de bedrijven waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Indien het wettelijk niet mogelijk is om tarieven in rekening te brengen of indien de tarieven om beleidsmatige reden beneden kostprijs worden vastgesteld, worden de kosten in rekening gebracht bij de opdrachtgevende beleidsdirecties van LNV en VWS. Voor alle activiteiten zijn regelingsafspraken gemaakt die zijn verankerd in protocollen.

De opbrengst LNV heeft betrekking op de lopende regelingafspraken in 2005.

RegelingsafspraakOmschrijvingOpdrachtgeverOpbrengsten 2005 (x € 1 000)
C01Roodvlees LNV/VD 960
L02 Levende dieren LNV/VD1 271
L03 Export dierlijke producten LNV/VD 140
L04 Welzijn LNV/DL 40
L05 DiervoedersLNV/VD 1 300
L06 Dierlijke bijproducten LNV/VD960
L07 Aquacultuur LNV/VISS 45
L10Dierziekten LNV/VD 2 500
L11 Toezicht op Toezicht LNV/VD 140
L12 Watergehalte pluimveevleesLNV/I&H 5
L13 Restactiviteiten LNV LNV/VD320
Totaal   7 681

De opbrengst VWS heeft betrekking op de lopende regelingsafspraken in 2005. De opbrengsten VWS bestaan voor circa € 0,33 mln. uit een financieringstekort in verband met de 5% tariefsverlaging in de roodvleessector, € 0,1 mln. inzake TSE monsterneming en € 35 000 voor begeleiding van buitenlandse bezoeken.

Voor de opbrengsten derden wordt aangenomen dat het werkaanbod overall 4% daalt t.o.v. 2004. De extra opgeleide keuringsassistenten zullen het gat opvullen dat de met FPU gaande keurmeesters achterlaten. Verder is in de opbrengstenraming rekening gehouden met extra inkomsten als gevolg van de invoering van tarieven voor onder meer Nationale Plan zuivel en Diervoeders alsmede 3% loon- en prijsbijstelling. Ook is rekening gehouden met de nieuwe tarieven voor de bijzondere slachtplaatsen, het levend vee cluster en de aanpassingen in de tarieven van de Post Mortem-keuring Roodvlees (geen loon- en prijsbijstelling en de tariefsverlaging per 1 juli 2005).

De overige opbrengsten zijn conform de verwachte realisatie van 2004 neerwaarts bijgesteld naar € 0,75 mln. Dit heeft onder andere te maken met de afschaffing van de Rabiëscertificering.

Lasten

De personele kosten zijn geraamd op grond van de werkelijke bezetting rekening houdend met de zekere mutaties: in de lonen en salarissen is rekening gehouden met een uitstroom van circa 95 keurmeesters, circa 13 dierenartsen en circa 13 niet-fee-earners aan het eind van 2004. De opengevallen plaatsen door het vertrek van deze keurmeesters zullen waar nodig opgevuld worden door de keuringsassistenten die dit jaar worden opgeleid. In deze begroting is rekening gehouden met de 164 aanwezige keuringsassistenten en een instroom van 20 fte begin 2005. Daarnaast is bij de dierenartsen rekening gehouden met instroom van 25 fte keuringsdierenartsen.

Ten opzichte van de gemiddelde bezetting van eigen personeel in 2003 (1 471 fte) zal de verwachte bezetting voor 2005 (1 117 fte) flink afgenomen zijn, hetgeen de oorzaak is van de aanzienlijke daling in de personeelskosten ten opzichte van 2003.

Bij de raming van de materiële kosten is rekening gehouden met de forse daling in het eigen personeelsbestand. De materiële kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

OmschrijvingKosten 2005 (x € 1 000)
Kosten inhuur derden 2 000
Huisvestingskosten4 000
Reis, verblijf, representatiekosten 5 300
Opleidingskosten 1 000
Kantoorkosten 5 100
Specifieke kosten RVV 5 000
Algemene kosten 213
Totaal 22 613

De rentelasten hebben te maken met de leningen voor materiële vaste activa van de VWA/RVV. Voor 2005 wordt een beroep op de leenfaciliteit voor nieuwe investeringen verwacht van € 2,7 mln. De rente, ad € 0,4 mln., is berekend op basis van de Regeling Leen- en Depositofaciliteit agentschappen 2003 van de Minister van Financiën.

Voor de afschrijvingskosten is de gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in automatiseringsapparatuur en datacommunicatie 3 jaar. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatieapparatuur is 5 jaar.

De dotaties aan de voorzieningen dubieuze debiteuren betreft een bedrag van circa 1% van de begrote opbrengsten. Verder zijn er geen dotaties aan voorzieningen opgenomen.

Het saldo van baten en lasten bedraagt € 1,545 mln. negatief en wordt veroorzaakt door boventalligheid in de overhead. Dit wordt veroorzaakt door de onevenredige afbouw van overhead fte ten opzichte van fee-earner fte, waardoor de kosten van overhead niet geheel gedekt zijn.

Kasstroomoverzicht 2005

VWA/RVV
Bedragen x € 1 000 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
1.Rekening-courant RHB 1 januari 0 – 38 – 38 1 252 1 2521 252 1 252
        
2.Totaal operationele kasstroom 32 750 645 1 430 2 000 2 4903 250
        
3a.-/- totaal investeringen – 664– 750 – 2 700 – 3 900 – 3 900 – 3 900– 3 900
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen 0   0 0 0 0 0 0
3.Totaal investeringskasstroom – 664 – 750– 2 700 – 3 900 – 3 900 – 3 900– 3 900
        
4a.-/- uitkering aan moederdepartement 0 0 0 0 0 0 0
4b.+ storting door moederdepartement 0 01 545 0 0 0 0
4c.-/- aflossingen op leningen – 246 – 750 – 900 – 1 430– 2 000 – 2 490 – 3 250
4d.+ beroep op leenfaciliteit 840 750 2 700 3 900 3 9003 900 3 900
4.Totaal financieringskasstroom594 0 3 345 2 470 1 900 1 410 650
        
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) – 38 – 38 1 2521 252 1 252 1 252 1 252

Toelichting

Vooruitlopend op de overdracht van de Post Mortem-keuring Roodvlees en de integratie van de VWA zijn de investeringen in 2005 op een lager niveau begroot.

Overzicht vermogensontwikkeling

VWA/RVV
Bedragen x € 1 000 2003 2004 2005 2006 2007 20082009
1.Eigen vermogen per 1 januari 0 1 217 1 217 1 217 1 2171 217 1 217
        
2.Saldo van baten en lasten – 1 583 0 – 1 545 0 0 0 0
        
3a.Uitkering aan moederdepartement       
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen2 800 1 545    
3c.Overige mutaties        
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen 2 8000 1 545 0 00 0
        
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3) 1 217 1 217 1 217 1 2171 217 1 217 1 217

Toelichting

Het eigen vermogen per 1 januari 2005 bedraagt € 1,217 mln. Het negatieve exploitatieresultaat, ad € 1,545 mln., wordt in beginsel verrekend met de schuld van de VWA/RVV aan het moederdepartement. De restant schuld aan het moederdepartement is dan nihil. Het eigen vermogen blijft ruim onder het gestelde plafond.

Prestatie-indicatoren 2005

 Aantal directe uren fee-earners (x 1 000) Prijs per direct uur (x €) Opbrengst (x € 1 000)
Artikel 10 slachterijen runderen 70,75 75,245 323
Artikel 10 slachterijen kalveren 63,75 71,204 538
Artikel 10 slachterijen varkens 352,5 77,9627 480
Artikel 10 slachterijen schapen/geiten 15 86,41 297
Artikel 10 slachterijen eenhoevigen 0,15 119,118
Artikel 4 roodvlees slachterijen 18,75 133,832 509
Bijzonder slachtplaatsen 15 107,88 1 618
Vleesverwerkende bedrijven e.d. 107,5 74,02 7 957
Pluimvee- en wildslachterijen 74,5 91,44 6 812
Levend vee e.d. 29,5 163,36 4 923
Invoer 3e landen 46,25 160,57 7 426
Werkzaamheden op verzoek 17,5 263,79 4 616
Erkenningverlening en onderhoud 22 80 1 743
Diervoeders 15,9 84,21 340
Overige primaire activiteiten* diversdivers 900
Totaal   78 500

* De opbrengsten uit de overige primaire activiteiten bestaan uit een grote hoeveelheid verschillende producten en diensten zoals entrepots, analyses Laboratorium RVV etc., met diverse tariefeenheden.

Kwaliteitsindicatoren 2005

Omschrijving RegelgevingRealisatie 2003 Begroot 2005
Aantal bezwaarschriftenLNV 97 90
 VWS 8 10
 Dierziekten 138 P.M.
Aantal schadeclaimsLNV/VWS 135 100
 Schadebedrag € 331 220P.M.
Aantal klachten Algemeen 135 130
 Diertransport (Animo) 209 200

Toelichting

Als indicatoren van kwaliteit zijn de bezwaarschriften, schadeclaims en het aantal klachten opgenomen. Het betreft het aantal ingediende bezwaarschriften, schadeclaims en klachten. De klachten over diertransporten betreft met name de onjuiste invulling van certificaten. Bezwaarschriften zijn onder andere gericht op het intrekken van erkenningen, in rekening gebrachte keurlonen en tegen besluiten bijvoorbeeld in kader van dierziektebestrijding.

VERDIEPINGSBIJLAGE

In deze verdiepingsbijlage zijn de begrotingsmutaties opgenomen, na de vaststelling van de 1e suppletore begroting 2004.

Loonbijstelling

De loonbijstellingstranche 2004 is structureel over de diverse artikelen verdeeld. De toewijzing heeft plaatsgevonden conform de voorschriften van het ministerie van Financiën.

Prijsbijstelling

Dit betreft de meerjarige doorwerking van de 2004. Voor zover juridische verplichtingen daartoe aanleiding geven heeft toewijzing plaatsgevonden conform de voorschriften van het ministerie van Financiën.

Invulling restant subsidietaakstelling

Dit betreft de invulling van het restant subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord. De restant taakstelling was gestationeerd op artikel 10 en is thans over de diverse beleidsartikelen verdeeld. De hiermee gemoeide bedragen zijn:

2004: – 8,5 mln.

2005: – 17,8 mln.

2006: – 5,8 mln.

2007 en volgende jaren: – 3,8 mln.

Hiervoor zijn de volgende maatregelen genomen:

• De regeling Natuurbraak en twee regelingen in het kader van de particuliere historische buitenplaatsen worden afgebouwd (beleidsartikel 1).

• Op beleidsartikelen 4 en 5 wordt compensatie geboden door het toepassen van enkele kasschuiven (transparantie van ketens en biologische landbouw), en eenmalige kortingen op de uitgaven voor de glastuinbouw en dierenwelzijn.

• De uitvoeringskosten van de Regeling Varkensleveringen (RVL) worden vanaf 2005 doorbelast aan het bedrijfsleven. Daarnaast wordt de voorzieningenstructuur van de crisisorganisatie doorgelicht en wordt op monitoringsprogramma's voor dierziekten structureel een besparing gerealiseerd met name door het stopzetten van de programma's voor brucellose (beleidsartikel 6).

• Taakstellende kortingen zijn opgelegd op de openprogrammering en voorlichting in het kader van het kennisbeleid (artikelen 8 en 9) en een deel van de in 2004 toegekende prijsbijstelling (art. 11).

De verdeling over de verschillende operationele doelstellingen is als volgt:

 2004 20052006 2007 2008 2009
U01.13 Landelijk natuurlijk  – 1 300 – 2 300 – 2 889– 2 889 – 646
U04.11 Versterking concurrentiekracht – 1 366 – 1 166 1 652243 243  
U04.13 Herstructurering glastuinbouw – 2 000     
U05.11 Bevordering biologische landbouw  – 4 000  2 0002 000  
U05.14 Verbetering dierenwelzijn – 500     
U05.15 Ecologisch duurzame visserij  – 100     
U06.11 Diergezondheid  – 3 000 – 4 000– 2 000 – 2 000 – 2 000
U07.14 Kennisbasis – 1 000 – 1 000 – 1 000 – 1 000– 1 000
M07.13 Rente en aflossing DLO 7 000 2 100    
U09.18 Voorlichting  – 1 000    
U10.23 Onvoorzien 8 545 17 845 5 8253 825 3 825 3 825
U10.23 Onvoorzien – 179– 179 – 177 – 179 – 179 – 179
U11.21 Apparaat  – 1 500     

Beleidsartikel 1 Versterking landelijk gebied

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  195 473 223 577 281 413 285 254270 108  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 35 243 – 14 084 – 63 518 4 533 8 287 
Nieuwe mutaties        
1Omslag verwerving naar beheer  51 000     
2Natuur Voor Mensen  11 239 11 239 24 478 24 478 
3Strategisch en regionaal groen  7 0297 029 7 029 7 029 7 029 
4Subsidieregeling jonge agrariërs  – 6 000     
5Invulling restant subsidietaakstelling   – 1 300 – 2 300– 2 889 –  2 889  
6Baten-lastendienst DR   – 1 247 – 1 245 – 1 244– 1 241  
7Loonbijstelling  1 1061 169 1 173 1 172 1 176 
8Prijsbijstelling  187 188 181180 182  
9Overige  – 558263 251 243 203  
Stand ontwerpbegroting 2005275 250 289 480 220 834 234 223 318 756307 333 313 862

1. Omslag verwerving naar beheer

De omslag van verwerving naar beheer leidt tot een groot aantal aanvragen voor de Subsidieregelingen Natuurbeheer en Agrarisch natuurbeheer. Daartoe dient het verplichtingenbudget te worden verhoogd met € 60 mln. waarvan € 51 mln. op het onderhavige artikel wordt verwerkt en € 9 mln. op artikel 3. Deze verplichtingenverhoging buiten de EHS op artikel 1 is éénmalig voor 2004 en wordt gecompenseerd uit de meerjarige verplichtingenbudgetten van verwerving (artikel 2). Op dit moment is nog niet bekend hoe het effect op het kasritme exact zal zijn. Die begrotingswijziging zal daarom bij Voorjaarsnota 2005 worden verwerkt.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  256 357 265 069 322 804 326 645311 499  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 6 626 – 1 329 – 56 766 5 757 9 925 
Nieuwe mutaties        
1Natuur Voor Mensen   11 239 11 239 24 47824 478  
2Strategisch en regionaal groen 7 029 7 029 7 029 7 029 7 029 
3Subsidieregeling jonge agrariërs  – 1 200 – 3 000 – 1 800  
4Invulling restant subsidietaakstelling  – 1 300 – 2 300 – 2 889 – 2 889 
5Baten-lastendienst DR   – 1 247– 1 245 – 1 244 – 1 241 
6Loonbijstelling  1 106 1 1691 173 1 172 1 176  
7Prijsbijstelling 187 188 181 180 182 
8Overige  – 605 263 251243 203  
Stand ontwerpbegroting 2005 320 914270 700 279 881 279 366 359 571 350 362356 891

1. Natuur Voor Mensen

In het kader van de nota Natuur Voor Mensen (NVM) zijn in de begroting 2001 middelen beschikbaar gesteld op artikel 2. Een deel van deze middelen is niet voor de EHS bestemd maar voor verwerving en inrichting van gronden behorend bij doelstelling Landelijk natuurlijk, ressorterend onder het onderhavige beleidsartikel. Dit leidt tot een budgetoverheveling vanaf 2005 van € 11,2 mln. vanuit artikel 2. Voorts is in de begroting 2003 een deel van de middelen voor Natuur voor Mensen (NVM), geraamd op doelstellingen Verwerving- en inrichting droge EHS (artikel 2) ten gunste gekomen van de categorie Kwaliteitsimpuls Landschap en verantwoord op het onderhavige beleidsartikel. Horizontale compensatie is verwerkt op het jaar 2007. Om het budget voor NVM voor 2007 en verder meerjarig op peil te houden vindt vanaf 2007 een budgetoverheveling plaats van € 13,2 mln. vanuit artikel 2.

2. Strategisch en regionaal groen

Op grond van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Actualisatie (VINAC) zijn voor de jaren 2004 t/m 2010 middelen vrij gemaakt voor de inrichting en verwerving van strategisch en regionaal groen. De uitgaven ter zake worden verantwoord op doelstelling Groen in- en om de stad, ressorterend onder het onderhavige beleidsartikel. Compensatie vindt plaats vanuit artikel 2.

3. Subsidieregeling jonge agrariërs

Tijdens de begrotingsbehandeling 2004 is toegezegd om binnen de LNV-begroting € 10 miljoen te reserveren ten behoeve van een subsidieregeling voor investeringen door jonge boeren. Binnen artikel 5 Bevorderen duurzame productie is hiervoor € 4 mln. vrijgemaakt. Uit de reconstructiemiddelen, die in het kader van de intensiveringen uit het Hoofdlijnenakkoord in de begroting 2004 zijn geplaatst op het onderhavige artikel, wordt in de periode 2004 t/m 2006 in totaal € 6 mln. beschikbaar gesteld. Het verplichtingenbedrag wordt in 2005 in zijn geheel overgeheveld.

5. Dienst Regelingen

Vanuit dit artikel vindt vanaf 2005 compensatie plaats ten behoeve van artikel 5 van € 1,2 mln. Deze mutatie is noodzakelijk in verband met een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de Dienst Regelingen plaats vindt.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004/2005 90 091 76 64476 299 75 418 66 088 66 088 66 088

Beleidsartikel 2 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  174 998 201 103 303 337 306 749300 249  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 44 440 – 32 568 – 64 596 – 50 338– 36 341  
Nieuwe mutaties       
1Omslag verwerving naar beheer   – 10 000 – 10 000 – 10 000– 10 000  
2Natuur Voor Mensen  – 11 239 – 11 239 – 24 478 – 24 478 
3Strategisch en regionaal groen  – 7 029– 7 029 – 7 029 – 7 029 – 7 029 
4Grondaankopen via leningen – 5 100– 3 600– 8 300   
5Overige 164 – 354 – 136 404 404  
Stand ontwerpbegroting 2005 184 672 118 593 136 313202 037 215 308 222 805 219 805

1. Omslag verwerving naar beheer

Deze mutatie is toegelicht onder Beleidsartikel 1.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  176 490 204 245 307 137 310 549304 049  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 – 45 067 – 32 869 – 64 596 – 50 338– 36 341  
Nieuwe mutaties       
1Omslag verwerving naar beheer   PM PM PM PM  
2Natuur Voor Mensen   – 11 239 – 11 239– 24 478 – 24 478  
3Strategisch en regionaal groen  – 7 029 – 7 029 – 7 029– 7 029 – 7 029  
4Grondaankopen via leningen – 5 100– 3 600– 8 300   
5Overige 164 – 354 – 136 404 404  
Stand ontwerpbegroting 2005 195 530 119 458 149 154215 837 229 108 236 605 233 605

1. Omslag verwerving naar beheer

Op dit moment is nog niet bekend hoe het effect op het kasritme exact zal zijn. Die begrotingswijziging zal daarom bij Voorjaarsnota 2005 worden verwerkt.

2. Natuur Voor Mensen

Deze mutatie is toegelicht onder Beleidsartikel 1.

3. Strategisch en regionaal groen

Deze mutatie is toegelicht onder Beleidsartikel 1.

4. Grondaankopen via leningen

In de 1e suppletore begroting is een structurele budgetverlaging verwerkt als gevolg van het besluit om grondverwerving door particuliere terreinbeherende organisaties ten behoeve van de EHS niet rechtstreeks uit de begroting te financieren maar gebruik te maken van leningen met een lange looptijd. In dit kader vindt thans een verdere verlaging plaats voor 2004 t/m 2006. De vrijvallende middelen worden ingezet ten behoeve van financiering van destructieuitgaven. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004/2005 41 004 4 757 10 568 12 788 3 3383 338 3 338

Beleidsartikel 3 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  157 907 166 164 173 468 163 646174 617  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 163 712 – 24 579 – 24 106 – 23 822– 24 251  
Nieuwe mutaties       
1Omslag verwerving naar beheer  9 000     
2Baten-lastendiensten DR en AID  – 1 304 – 1 301 – 1 301 – 1 980 
3Loonbijstelling  1 255 1 5121 548 1 577 1 672 
4Prijsbijstelling  283 282 280281 284  
Stand ontwerpbegroting 2005 174 662332 157 142 075 149 889 140 381 150 342158 532

1. Omslag verwerving naar beheer

De omslag van verwerving naar beheer leidt tot een groot aantal aanvragen voor de Subsidieregelingen Natuurbeheer en Agrarisch natuurbeheer. Daartoe dient het verplichtingenbudget te worden verhoogd met € 60 mln. waarvan € 51 mln. op artikel 1 wordt verwerkt en € 9 mln. op het onderhavige artikel. Zie toelichting bij artikel 1.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  164 280 172 829 180 132 170 310181 281  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 2 589 – 26 – 26 – 26 – 26 
Nieuwe mutaties       
2Baten-lastendiensten DR en AID   – 1 304 – 1 301 – 1 301– 1 980  
3Loonbijstelling  1 2551 512 1 548 1 577 1 672 
4Prijsbijstelling  283 282 280281 284  
Stand ontwerpbegroting 2005 135 269168 407 173 293 180 633 170 841 181 231189 421

2. Dienst Regelingen en AID

Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de Dienst Regelingen en de Algemene Inspectiedienst plaats vindt.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004/2005 8 146 16 605 14 16318 433 103 103 103

Beleidsartikel 4 Economisch perspectiefvolle agroketens

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  75 047 55 910 56 28440 328 40 328  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  – 336 – 1 242 7 158 7 1587 158  
Nieuwe mutaties       
1Mestbeleid 3 924      
2Diverse onderzoeken DLO  – 1 214     
3Brandstofcompensatie  1 305     
4Koopmansgelden  – 5 471 – 5 084 5 254 9 254 
5Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij   6 800    
6Baten-lastendienst AID  – 2 294 – 2 241 – 2 177 – 2 177 
7Invulling restant subsidietaakstelling – 1 366 – 3 166 1 652 243 243 
8Loonbijstelling  287 304 304275 275  
9Overige  – 353– 49 – 49 – 49 – 49  
Stand ontwerpbegroting 2005 99 220 75 989 52 097 58 02451 032 55 032 49 789
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  70 950 70 400 72 881 55 421 55 421 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  – 279– 1 242 7 158 7 158 7 158  
Nieuwe mutaties       
1Mestbeleid 3 924      
2Diverse onderzoeken DLO  – 933 – 112 – 49 – 45 – 75 
3Brandstofcompensatie  1 305     
4Koopmansgelden  – 5 471 – 5 084 5 254 9 254 
5Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij   6 800    
6Baten-lastendienst AID  – 2 294 – 2 241 – 2 177 – 2 177 
7Invulling restant subsidietaakstelling – 1 366 – 3 166 1 652 243 243 
8Loonbijstelling  287 304 304275 275  
9Overig  – 353– 49 – 49 – 49 – 49  
Stand ontwerpbegroting 2005 82 619 72 230 66 475 74 57266 080 70 050 64 882

1. Mestbeleid

Vanuit het O&S-fonds voor de Landbouw worden middelen overgeheveld naar de LNV-begroting, ter financiering van de kosten van het mestbeleid.

2. Diverse onderzoeken DLO

Ten behoeve van de uitvoering van diverse onderzoeken en projecten door DLO wordt budget overgeboekt naar de beleidsartikelen 7 en 9.

3. Brandstofcompensatie

Vanuit het O&S-fonds voor de Visserij worden middelen overgeheveld naar de LNV-begroting, welke worden ingezet voor vlootstructuurbeleid en capaciteitsvermindering.

4. Koopmansgelden

Ter verhoging van de transparantie worden met ingang van 2005 de Koopmansgelden volledig op beleidsartikel 4 verantwoord. Daarnaast wordt voor de invoering van het nieuwe mestbeleid een verlaging en een kasschuif doorgevoerd.

5. Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij

Voor de betaling van de extensiveringsprojecten en de experimenten knelgevallen intensieve veehouderij worden middelen uit het O&S-fonds voor de Landbouw overgeheveld.

6. Baten-lastendienst AID

Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de baten-lastendienst AID plaatsvindt.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  4 465 4 737 4 737 2 507 1 107 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  2 427     
Nieuwe mutaties       
1Mestbeleid 3 924     
2Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij   6 800    
3Brandstofcompensatie  1 305     
Stand ontwerpbegroting 200516 695 10 816 12 842 4 737 2 507 1 1071 107

Beleidsartikel 5 Bevorderen duurzame productie

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  117 889 116 142 113 725 113 408101 660  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 75 946 31 072 43 878 31 478 22 078 
Nieuwe mutaties       
1Verzelfstandiging OVB  – 5 600 – 5 600 – 5 600 – 5 600 
2Mestbeleid  10 651 1 200    
3Subsidieregeling jonge agrariërs  6 000    
4Brandstofcompensatie  3 453     
5Diverse onderzoeken DLO  – 2 109 – 1 666 – 2 099– 2 187   
6Koopmansgelden  – 3 529 – 3 916 – 4 254 – 4 254 
7Baten-lastendienst AID   1 3584 618 4 357 2 357  
8Baten-lastendienst DR   48 954 73 387 61 475 49 540 
9Invulling restant subsidietaakstelling  – 600     
10Loonbijstelling 767 746 673 696 679 
11Overig  – 773 – 484– 484 – 484 – 484  
Stand ontwerpbegroting 2005156 916 202 371 197 046 224 182 198 889165 976 162 176
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  121 837 110 338106 576 106 259 94 511  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  75 616 31 422 43 87831 478 22 078  
Nieuwe mutaties       
1Verzelfstandiging OVB  – 5 600 – 5 600 – 5 600 – 5 600 
2Mestbeleid  19 651 1 200    
3Subsidieregeling jonge agrariërs  1 200 3 000 1 800  
4Brandstofcompensatie  3 453     
5Diverse onderzoeken DLO  – 2 109 – 1 666 – 2 099– 2 187   
6Koopmansgelden  – 3 529 – 3 916 – 4 254 – 4 254 
7Baten-lastendienst AID   1 3584 618 4 357 2 357  
8Baten-lastendienst DR   48 954 73 387 61 475 49 540 
9Invulling restant subsidietaakstelling  – 4 600  2 000 2 000 
10Loonbijstelling  767 746 673696 679  
11Overig  – 726– 484 – 484 – 484 – 484  
Stand ontwerpbegroting 2005 211 480 215 036 182 792220 033 195 540 160 827 155 027

1. Verzelfstandiging OVB

Door de verzelfstandiging van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) worden de uitgaven en ontvangsten met betrekking tot visakten niet langer op de begroting van LNV geraamd.

2. Mestbeleid

Zie de toelichting beleidsartikel 4.

3. Subsidieregeling jonge agrariërs

Zie de toelichting bij beleidsartikel 1.

4. Brandstofcompensatie

Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.

5 Diverse onderzoeken DLO

Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.

6. Koopmansgelden

Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.

7. Baten-lastendienst AID

Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.

8. Baten-lastendienst DR

Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan Dienst Regelingen plaatsvindt

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  24 715 32 441 30 206 24 920 24 072 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  47 157     
1Verzelfstandiging OVB  – 5 600 – 5 600 – 5 600 – 5 600 
2Mestbeleid  19 651 1 200    
3Verlaging Minas-heffing   – 7 260 – 7 260 – 7 260 
4Brandstofcompensatiemiddelen  3 453     
5Overig – 279 – 834 – 834 – 834 – 834 
Stand ontwerpbegroting 2005 80 624 91 244 30 66016 512 11 226 10 378 10 378

3. Verlaging Minas-Heffing

Met ingang van 2006 verdwijnt het stelsel van regulerende Mineralenheffingen (MINAS). De ontvangsten uit hoofde van deze heffingen ad. € 7,3 mln. zullen vanaf 2006 niet meer worden gerealiseerd.

Beleidsartikel 6 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  90 374 67 358 68 261 66 884 66 884 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 15 144 4 907 4 907 4 907 4 907 
Nieuwe mutaties       
1Destructiekosten  19 000 – 1 000– 1 000 
2Baten-lastendienst AID   2 669 2 570 2 475 2 475 
3Invulling restant subsidietaakstelling  – 3 000 – 4 000 – 2 000 – 2 000 
4Loonbijstelling  349 368 366366 366  
5Overig  1 209– 655 – 771 – 887 – 887  
Stand ontwerpbegroting 2005 424 698 107 076 90 647 71 33370 745 70 745 71 745
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  90 369 69 819 68 261 66 884 66 884 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 15 144 4 907 4 907 4 907 4 907 
Nieuwe mutaties       
1Destructiekosten  19 000 – 1 000– 1 000 
2Baten-lastendienst AID   2 669 2 570 2 475 2 475 
3Invulling restant subsidietaakstelling  – 3 000 – 4 000 – 2 000 – 2 000 
4Loonbijstelling  349 368 366366 366  
5Overig  1 209– 655 – 771 – 887 – 887  
Stand ontwerpbegroting 2005 419 356 107 071 93 108 71 33370 745 70 745 71 745

1. Destructiekosten

Om de tarieven voor het ophalen en verwerken van kadavers in 2005 op hetzelfde niveau te kunnen handhaven, wordt een rijksbijdrage van € 19 mln. beschikbaar gesteld. Hiervoor wordt binnen beleidsartikel 6 in totaal € 2 mln. compensatie geboden (zie ook beleidsartikel 2).

2. Baten-lastendienst AID

Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  50 700 50 700 9 700 9 700 9 700 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 32 100 – 50 700 – 9 700 – 9 700– 9 700  
Stand ontwerpbegroting 2005 49 91282 800 0 0 0 0 0

Beleidsartikel 7 Kennisontwikkeling en innovatie

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 2005 2006 20072008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  292 544288 687 284 423 285 095 285 338 
Mutatie Nota van Wijziging       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  10 152 5 448 4 949 4 9484 948  
Nieuwe mutaties:       
1Bekostiging onderzoek WU naar beleidsartikel 8  – 93 869 – 99 487– 95 472 – 95 760 – 96 003 
2Diverse projecten  2 936 1 7962 229 2 317 130  
3Invulling restant subsidietaakstelling   – 1 000 – 1 000– 1 000 – 1 000  
4TransitieDuurzame Landbouw  4 200 4 000 5 100 5 0004 000  
5Loonbijstelling  5 9243 187 3 197 3 204 3 204 
6Overig  – 1 400 – 700– 700 – 700 – 660  
Stand ontwerpbegroting 2005343 756 220 487 201 931 202 726 203 104199 957 203 657

1. Bekostiging onderzoek WU naar beleidsartikel 8

De bekostiging van het universitair onderzoek uitgevoerd door Wageningen Universiteit vindt vanaf het bekostigingsjaar 2005 plaats binnen beleidsartikel 8 (Kennisvoorziening). Tot en met 2004 vindt bekostiging plaats binnen beleidsartikel 7 (Kennisontwikkeling en innovatie). Deze aanpassing vindt plaats omdat bij OCW universitair onderzoek en universitair onderwijs ook gezamenlijk in één begrotingsonderdeel worden gepresenteerd.

2. Diverse projecten

Voor de uitvoering van diverse projecten, o.a. op het gebied van energiebesparende maatregelen en mestbeleid door de Stichting DLO, is budget overgeheveld vanuit de beleidsartikelen 4 en 5.

4. Transitie Duurzame Landbouw

Voor het Kennisnetwerk Transitie Duurzame Landbouw is op grond van het Besluit subsidies investering in de kennisinfrastructuur (Bsik) en ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) een rijksbijdrage vastgesteld van € 30 mln. voor de periode 2004–2009.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  294 770 288 903 285 860286 532 286 775  
Mutatie Nota van Wijziging       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  10 448 5 448 4 949 4 9484 948  
Nieuwe mutaties:       
1Bekostiging onderzoek WU naar beleidsartikel 8   – 95 675 – 95 467– 95 758 – 96 003  
2Dekking tekort WU – 3 073      
1Diverse projecten  2 806 1 796 2 229 2 317 130 
2Invulling restant subsidietaakstelling  – 1 000 – 1 000 – 1 000 – 1 000 
4Transitie Duurzame Landbouw 4 200 4 000 5 100 5 000 4 000 
4Loonbijstelling  3 037 3 2253 193 3 202 3 204  
5Overig – 700 – 700 – 700 – 700 – 660 
Stand ontwerpbegroting 2005 316 098 311 488205 997 204 164 204 541 201 394205 094
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  9 984 9 758 9 575 9 5759 575  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  1 450      
Nieuwe mutaties:       
1Invulling restant subsidietaakstelling  7 000 2 100    
2Transitie Duurzame Landbouw  4 200 4 000 5 100 5 0004 000  
3Overig  – 700– 700 – 700 – 700 – 700  
Stand ontwerpbegroting 2005 16 171 21 934 15 158 13 97513 875 12 875 16 575

Beleidsartikel 8 Kennisvoorziening

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  440 946 453 618 465 917 475 732477 799  
Mutatie amendement 28 600-XIV, nr.37       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  5 981 5 881 6 282 5 707 5 702 
Nieuwe mutaties:       
1Bekostiging onderzoek WU van beleidsartikel 7  95 675 95 467 95 75896 003 96 003  
2Bijstelling verplichtingenbudget  17 379 11 477 8 6532 062   
3Loonbijstelling  9 7845 305 5 412 5 434 5 434  
4ILO tranche 2006–2008    – 1 495 – 3 018– 3 682  
5Diverse maatregelen  – 470 – 2 440 – 3 440 – 3 440 
6Huisvesting WU  1 600 2 2202 110 1 070   
7Overig  520260 260 260 – 230  
Stand ontwerpbegroting 2005513 614 571 885 573 758 580 457 579 810577 586 577 096

1. Bekostiging onderzoek WU van beleidsartikel 7

Zie de toelichting onder beleidsartikel 7

2. Bijstelling verplichtingenbudget

Uitgangspunt is dat het kaseffect plaatsvindt, volgend op het jaar waarin verplichtingen worden aangegaan. Deze bijstelling is het gevolg van een analyse om dit uitgangspunt meerjarig in de begroting te actualiseren. Met name de leerlingen- en studentenstijging bij de Wageningen Universiteit, het Hoger Beroepsonderwijs en het VMBO geven aanleiding deze aanpassing door te voeren.

5. Diverse maatregelen

In de bekostiging hoger onderwijs wordt een leeftijdsgrens van dertig jaar ingevoerd en wordt het collegegeld verhoogd. Daarnaast zullen de instellingen van hoger onderwijs geen bijdrage meer ontvangen voor studenten van buiten de Europese Unie.

6. Huisvesting WU

Voor het aandeel Wageningen Universiteit in de enveloppemiddelen «Huisvesting in het Wetenschappelijk Onderwijs» worden door OCW middelen overgeheveld naar de LNV-begroting.

B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  440 946 453 618 465 917 475 732477 799  
Mutatie amendement 28 600-XIV, nr. 37       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  5 981 5 881 6 282 5 707 5 702 
Nieuwe mutaties:       
1Bekostiging onderzoek WU van beleidsartikel 7   95 675 95 467 95 75896 003  
2Loonbijstelling  4 6075 177 5 305 5 412 5 434  
3Dekking tekort WU  3 073      
4ILO tranche 2006–2008    – 1 495 – 3 018– 3 682  
5Diverse maatregelen  – 470 – 2 440 – 3 440 – 3 440 
6Huisvesting WU  240 1 360 2 2202 110 1 070  
7Overig  260260 260 260 260  
Stand ontwerpbegroting 2005423 230 455 107 561 501 571 516 578 521579 146 577 586
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  30 30 30 30 30 
Mutatie 1e suppletore begroting 2004       
Nieuwe mutaties:       
1Overig       
Stand ontwerpbegroting 2005 33930 30 30 30 30 30

Beleidsartikel 9 Kennisverspreiding

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  60 564 59 522 61 096 62 940 63 184 
Mutatie Nota van Wijziging       
Mutatie amendement       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  375 2 588 4 680 6 392 6 392 
Nieuwe mutaties:       
1Invulling restant subsidietaakstelling   – 1 000    
2Loonbijstelling  803 851874 896 901  
3Overig  676285 285 285 296  
Stand ontwerpbegroting 200571 649 62 418 62 246 66 935 70 513 70 77370 773
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  62 126 61 020 62 593 64 297 64 541 
Mutatie Nota van Wijziging       
Mutatie amendement       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  725 2 238 4 680 6 392 6 392 
Nieuwe mutaties:       
1Invulling restant subsidietaakstelling   – 1 000    
2Loonbijstelling  803 851874 896 901  
3Overig  395397 334 330 371  
Stand ontwerpbegroting 200562 419 64 049 63 506 68 481 71 915 72 20572 130
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 2003 20042005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  45 45 45 45 45 45
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  892     
Stand ontwerpbegroting 2005 940 93745 45 45 45 45

Beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien

A. Opbouw uitgaven en verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)
 20032004 2005 2006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  – 8 366 – 17 666 – 5 648– 3 646 – 3 646  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  23 196 24 264 26 168 26 54726 433  
Nieuwe mutaties       
1HLA 2003 uitgavenbeperking  8 366 17 666 5 648 3 6463 646  
2Loonbijstelling  – 11 621– 14 471 – 14 498 – 14 659 – 14 771 
3Prijsbijstelling  – 9 821– 9 724 – 11 601 – 11 819 – 11 593 
4Efficiencytaakstelling 2004  – 2 331– 4 293– 6 256– 6 256 
        
Stand ontwerpbegroting 2005 0 1 754 – 2 262 – 4 224– 6 187 – 6 187 – 6 187

De loonbijstellings- en prijsbijstellingstranche 2004 zijn bij Voorjaarnota 2004 aan de LNV-begroting toegevoegd en op onderstaande wijze verdeeld over de diverse artikelen.

Loonbijstelling
K=V 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Totaal U0111 Gebiedenbeleid 86 86 86 86 8686
Totaal U0113 Landelijk Natuurlijk 341 328 339340 344 344
Totaal U0115 Real.recr. In land.gebied215 232 224 222 222 222
Totaal U0116 Internationaal natuurlijk 8 8 8 8 8 8
Totaal U0121 Apparaatsuitgaven 98 95 92 92 9292
Totaal U0122 Baten-lastendienst 387 420 424424 424 424
Totaal U0213 Inrichting droge EHS 77 7 7 7 7
Totaal U0221 Apparaatsuitgaven 3635 33 33 33 33
Totaal U0222 Baten-lastendienst121 114 96 96 96 96
Totaal U0311 Beheer droge EHS 1 132 1 378 1 414 1 443 1 5311 531
Totaal U0321 Apparaatsuitgaven 23 25 2323 23 23
Totaal U0322 Baten-lastendienst 100109 111 111 118 118
Totaal U0414 Herstructurering Visserij 27 29 29 0 00
Totaal U0421 Apparaatsuitgaven 217 230 230230 230 230
Totaal U0422 Baten-lastendienst 4345 45 45 45 45
Totaal U0515 ecologisch duurzame viss. 96 73 70 93 76 76
Totaal U0521 Apparaatsuitgaven 315 331 313 313 313 313
Totaal U0522 Baten-lastendienst 356 342 290 290290 290
Totaal U0611 Bewaking en verhoging diergezondheid en bestrijding dierziekten 4343 43 43 43 43
Totaal U0612 Voorlichting en Voeding 34 33 34 34 34 34
Totaal U0621 Apparaatsuitgaven 137 145 143 143 143 143
Totaal U0622 Baten-lastendienst 135 147 146 146146 146
Totaal U0713 Kennisbasis 2 490(V)1 284(V) 1 288(V) 1 290(V) 1 290(V) 1 290(V)
Totaal U0713 Kennisbasis 1 196(K) 1 294(K) 1 284(K)1 288(K) 1 290(K) 1 290(K)
Totaal U0714 Beleidsonderst.onder. 2 625(V) 1 450(V) 1 457(V)1 462(V) 1 462(V) 1 462(V)
Totaal U0714 Beleidsonderst.onder. 1 423(K) 1 478(K) 1 457(K)1 462(K) 1 462(K) 1 462(K)
Totaal U0715 Wett.onderz.taken 750(V) 391(V) 391(V) 391(V)391(V) 391(V)
Totaal U0715 Wett.onderz.taken 359(K)391(K) 391(K) 391(K) 391(K) 391(K)
Totaal U0721 Apparaatsuitgaven 59 62 61 61 61 61
Totaal U0811 Voorzien.groen onderw.9 784(V) 5 305(V) 5 412(V)5 434(V) 5 434(V) 5 434(V)
Totaal U0811 Voorzien.groen onderw.4 607(K) 5 177(K) 5 305(K)5 412(K) 5 434(K) 5 434(K)
Totaal U0916 Vakdep.onderwijsbeleid 367 397 400 413415 415
Totaal U0917 Alg. onderwijsbeleid279 312 322 327 330 330
Totaal U0918 Voorlichting 154 139 149 153 153 153
Totaal U0922 Baten-lastendienst 3 3 3 3 3 3
Totaal U1022 Loonbijstelling – 13 799 – 14 964 – 14 991– 15 152 – 15 264 – 15 264
Totaal U1114 Uitvoering EU maatr. 321 318 315 315 315 315
Totaal U1121 Apparaatsuitgaven 864 914 881 882883 883
Totaal U1122 Baten-lastendienst 210 224223 223 223 223
Prijsbijstelling
K=V 2004 2005 2006 2007 2008/9
U0113 Landelijk Natuurlijk 58 57 57 58 60
U0115 Recreatie landelijk gebied 129 131 124 122 122
U0311 Beheer van de EHS 283 282 280 281 284
U1021 Prijsbijstelling – 9 821 – 9 724– 11 601 – 11 819 – 11 593
U11.21 Apparaat9 351 9 254 11 140 11 358 11 127

Beleidsartikel 11 Algemeen

A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  245 338 239 251 240 842 239 035239 035  
Mutatie Nota van Wijziging       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  – 4 192 4 151 31 845 19 245 4 645 
Nieuwe mutaties:        
1HLA 2003 apparaatstaakstellingen  – 1 293 – 1 445– 1 445 – 1 445 – 1 445  
2Invulling restant subsidietaakstelling   – 1 500    
3Baten-lastendienst DR  – 25 077 – 25 018 – 25 007 – 25 007 
4Loonbijstelling  1 390 1 4511 414 1 415 1 416  
5Prijsbijstelling 9 351 8 923 10 574 10 252 10 021 
6EU-verplichtingen   – 23 300– 51 000 – 38 800 – 24 200 
7Overig  470 397 397 197197  
Stand ontwerpbegroting 2005 287 051 251 064202 851 207 609 204 892 204 662206 443
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  245 333 239 247 240 838 239 031239 031  
Mutatie Nota van Wijziging       
Mutatie 1e suppletore begroting 2004  – 4 192 4 151 31 845 19 245 4 645 
Nieuwe mutaties:        
1HLA 2003 apparaatstaakstellingen  – 1 293 – 1 445– 1 445 – 1 445 – 1 445  
2Invulling restant subsidietaakstelling   – 1 500    
3Baten-lastendienst DR  – 25 077 – 25 018 – 25 007 – 25 007 
4Loonbijstelling  1 390 1 4511 414 1 415 1 416  
5Prijsbijstelling 9 351 8 923 10 574 10 252 10 021 
6EU-verplichtingen   – 23 300– 51 000 – 38 800 – 24 200 
7Overig  470 397 397 197197  
Stand ontwerpbegroting 2005 287 320 251 059202 847 207 605 204 888 204 658206 439

3. Baten-lastendienst DR

Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de Dienst Regelingen plaatsvindt.

6. EU-verplichtingen

De voor uitvoering van het vernieuwde GLB en implementatie Nitraatrichtlijn (mest) gereserveerde middelen worden toegevoegd aan beleidsartikel 5 (Bevorderen duurzame productie).

C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 2003 2004 20052006 2007 2008 2009
Stand ontwerpbegroting 2004  244 435 244 435 244 435 244 435244 435  
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 18 910 15 000 10 000 10 000 10 000 
Nieuwe mutaties:  273 99 99 – 101– 101  
Stand ontwerpbegroting 2005 389 150263 618 259 534 254 534 254 334 254 334254 334

BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving motieVindplaatsStand van zaken
Spreekt uit dat in Europees verband gekomen moet worden tot een substantiële verbetering van de vervoersomstandigheden voor vee.21 501, nr. 32, Motie Vos c.s. Zie brief aan TK d.d. 06-05-2004
   
Verzoekt de regering Richtlijn EU 91/414 zodanig te wijzigen dat optimale toepassing van aflever- en opgebruiktermijnen wettelijk geregeld kan worden tot een maximum van twee teeltseizoenen.27 858, nr. 25, Motie Van Ardenne-Van der Hoeven c.s. Zie brief aan TK d.d. 25-05-2004
   
Verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre nieuwe vormen van pacht geïntroduceerd kunnen worden om zo tegemoet te komen aan de rechtvaardige wensen van betrokken partijen. 27 924, nr. 12, Motie Waalkens c.s.Onderzoek wordt binnenkort afgerond.
   
Verzoekt de regering bij de modernisering van de huidige pachtwet een prijsbeheersingsmechanisme te ontwikkelen in samenspraak met maatschappelijke organisaties met daarbij meer aandacht voor onder meer het opbrengend vermogen van de grond. 27 924, nr. 14, Motie Koomen c.s. Wordt binnenkort afgerond.
   
Verzoekt de regering te komen tot een gewijzigde waardeverdeling bij verkoop van het melkquotum die meer recht doet aan de pachter als producent. 27 924, nr. 15, Motie Slob c.s. Zie brief aan TK d.d. 28-06-2004
   
Verzoekt de regering de Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van aanpassing van de pachtwet. 27 924, nr. 16, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. Zie brief aan de TK d.d. 25-06-2004
   
Roept het kabinet op daar waar knelpunten worden ervaren over de grootte van habitatrichtlijngebieden in overleg te treden met de betrokkenen in die gebieden en te zoeken naar een oplossing, de Kamer hierover te informeren en tevens bij de Europese Commissie de mogelijke oplossingen vanuit Nederland neer te leggen. 28 171, nr. 41, Motie Jager Wordt aan gewerkt.
   
Roept het kabinet op zo spoedig mogelijk in overleg te treden met betrokken partijen en te inventariseren in hoeverre het opnemen van begrippen in de wet tot meer duidelijkheid kan leiden en daarover de Kamer binnen vier maanden te informeren. 28 171, nr. 42, Motie Jager Wordt uitgevoerd.
   
Verzoekt de regering in samenspraak met de eigenaren, gebruikers, belanghebbenden en andere overheden over te gaan tot het opstellen van duidelijke kaders voor de beheersplannen om zo zekerheid te bieden en de Kamer hierover te informeren. 28 171, nr. 45, Motie Snijder-Hazelhoff en Jager Wordt uitgevoerd.
   
Verzoekt de regering in het kader van de Wet Ammoniak en Veehouderij (zonering maximaal 250 meter) alleen de voor ammoniak gevoelige HR-gebieden aan te wijzen en vervolgens voor de andere natuurgebieden de WAV te heroverwegen. 28 171, nr. 58, Motie Snijder-Hazelhoff c.s.Wordt meegenomen.
   
Verzoekt de regering een beleidskader te ontwikkelen waardoor onder meer het begrip «significante gevolgen» zo strikt mogelijk geduid wordt en tevens een helder afwegingskader inzake een balans tussen economie en ecologie te ontwikkelen, teneinde de economische ontwikkelingsmogelijkheden niet onnodig in te perken en dit kader voor het zomerreces aan de Kamer voor te leggen. 28 171, nr. 62, Motie Jager Wordt uitgevoerd.
   
Verzoekt de regering, in samenwerking met de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA), aan te geven hoe de wettelijke basis voor het welzijn en het houden van gezelschapsdieren nader kan worden ingevuld en de Kamer hierover voor 1 januari 2005 te informeren. 28 286, nr. 7, Motie Ormel c.s.Komt tijdens Werkconferentie Gezelschapsdieren in oktober aan de orde.
   
Verzoekt de regering, bij de aanstaande nadere invulling van artikel 56 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) deze toetsing en certificering van de verkoop van huisdieren een wettelijk kader te geven. 28 286, nr. 10, Motie Waalkens c.s.Certificering komt tijdens Werkconferentie Gezelschapsdieren in oktober aan de orde.
Verzoekt de regering te streven naar een verbod op het castreren van biggen in de Europese Unie. 28 286, nr. 12, Motie-Oplaat/Ormel Op basis van de bevindingen van het EFSA onderzoek zal de minister de EU-commissie verzoeken een castratieverbod in te stellen.
Verzoekt de regering, stappen te ondernemen om te komen met algemene regels voor groepen van huisdieren hoe men deze dient te houden, waarbij een voorbeeld wordt genomen aan het systeem zoals dat in Duitsland wordt gehanteerd. 28 286, nr. 13, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. Komt tijdens Werkconferentie Gezelschapsdieren in oktober aan de orde.
   
Verzoekt de regering, actie te ondernemen en ervoor te zorgen dat er zo spoedig mogelijk een algemeen keuringspunt zal komen op Schiphol zodat lange vervoerstijden worden vermeden in het belang van dierenwelzijn en er een betere controle is op welke dieren er ons land binnenkomen.28 286, nr. 14, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. Zie brief aan TK d.d. 22-06-2004
   
Verzoekt de regering om binnen het ESFA-onderzoek aan te dringen op specifiek onderzoek naar de mogelijkheden tot een eenvoudige vorm van verdoving bij castratie van biggen, eventueel door varkenshouders zelf. 28 286, nr. 16, Motie Van der Ham c.s. Zie brief aan TK d.d. 22-06-2004
   
Verzoekt de regering zich in te spannen om te komen tot Europese regelgeving betreffende het houden en verzorgen van gezelschapsdieren. 28 286, nr. 19, Motie Van den Brink c.s. Zie brief aan TK d.d. 22-06-2004
   
Verzoekt de regering mogelijkheden te verkennen om in EU-verband, waar het gaat om landen die qua klimaat en overige teeltomstandigheden vergelijkbaar zijn, te komen tot afstemming van toelatingsbeleid en tot bundeling van toelatingsinstituten.28 358, nr. 12, Motie van Mastwijk en Van den Brink Zie brief aan TK d.d. 25-05-2004
   
Verzoekt de regering om informatie over de werkwijzen van met het CTB vergelijkbare colleges in andere EU-lidstaten, specifiek als het gaat over de contra-expertise en beroepsmogelijkheden. 28 358, nr. 16, Motie Teeven Zie brief aan TK d.d. 25-05-2004
   
Verzoekt de regering in het najaar van 2004 met voorstellen te komen om mestbewerking en mestverwerking te stimuleren en tevens voorstellen te doen om de belemmeringen zo veel mogelijk weg te nemen. 28 385, nr. 31, Motie van der Vlies c.s.Wordt uitgevoerd.
   
Schrappen van artikel 46, lid 3, volgens welke jacht in beschermde natuurmonumenten, wetlands en vogelrichtlijngebieden is verboden. 28 600, XIV, nr. 18, Motie Schreijer c.s. Over de uitwerking van de motie wordt overlegd met betrokken partijen in het kader van Beleidskader faunabeheer.
   
Verzoekt de regering de WRR een rapport uit te laten brengen over de perspectieven voor de landelijke gebieden in de EU na de uitbreiding. 28 600, XIV, nr. 41, Motie Tichelaar Motie wordt uitgevoerd. Onderzoeksresultaten worden najaar 2004 verwacht.
   
Verzoekt de regering de herstructurering van de Veenkoloniën als prioriteit te handhaven, de Veenkoloniën als pilot aan de te wijzen voor een experiment met een gebiedsgerichte aanpak en met voorrang aan te wijzen t.b.v. het ILG. 28 600, XIV, nr. 42, Motie Tichelaar c.s. Zie brieven aan de TK d.d. 27-10-2003 & 27-04-2004
   
Verzoekt de regering te komen tot randvoorwaarden voor viskweek met betrekking tot milieu en dierenwelzijn 28 600, XIV, nr. 74, Motie Van den Brand c.s. Zie brieven aan de TK d.d. 18-07-2003 & 20-01-2004.
   
Verzoekt de regering op korte termijn visgeleidingssystemen verplicht te stellen voor zowel bestaande als nieuwe waterkrachtcentrales. 28 600, XIV, nr. 79, Motie Van der Vlies & Buijs Kamer wordt eind 2004 geïnformeerd over voortgang (AO Duurzame Visserij d.d. 30-06-2004) Zie ook brief d.d. 25-04-2003, brief d.d. 25-06-2003 & brief d.d. 11-11-2003.
   
De regering wordt verzocht binnen een half jaar de natuurdoelenkaart met uitvoeringsprogramma's vast te leggen en aan de Kamer te rapporteren.28 600, XIV, nr. 83, Motie Dijsselbloem Zie brief aan TK d.d. 12-12-2003
   
De regering wordt verzocht om provincies en gemeenten maximale ruimte te geven om natuurontwikkeling en woningbouw te combineren. 28 600, XIV, nr. 94, Motie Geluk en Van den BrinkZie brief aan TK d.d. 27-04-2004
   
De regering wordt verzocht op korte termijn voorstellen te doen voor een duidelijke overzichtelijke structuur binnen een beheersgebied. 28 600, XIV, nr. 97, Motie Van der Vlies c.s. Zie WGO NB-wet d.d. 08-12-2003
   
Roept het kabinet op de beschikbare middelen flexibel in te zetten voor agrarisch en particulier natuurbeheer, EHS en reconstructie en niet nu al precies en definitief voor de komende jaren te verdelen en vast te leggen. 29 200, XIV, nr. 26, Motie Schreijer-Pierik en Koopmans Zie brief aan de TK d.d. 20-01-2004
   
Verzoekt de regering om het importeren van en de handel in honden- en kattenbont en van producten waarin dit is verwerkt, te verbieden. 29 200, XIV, nr. 29, Motie Van Velzen c.s.Zie brieven aan de TK d.d. 09-12-2003, d.d. 20-01-2004 en d.d. 08-04-2004
   
Verzoekt de regering, met handhaven van het coupeerverbod een algemene ontheffingsmaatregel te maken onder de navolgende voorwaarden: 1. een praktiserend dierenarts dient vast te stellen dat ontheffing uit overwegingen van gezondheid en welzijn noodzakelijk is; 2. het couperen dient te geschieden binnen zeven dagen na de geboorte; 3. een praktiserend dierenarts dient de handeling te verrichten. 29 200, XIV, nr. 33, Motie Van den Brink (LPF) c.s. Zie brieven d.d. 17-12-2003, d.d. 19-01-2004 en 20-01-2004
   
Roept de regering op om een interdepartementale kennisontwikkelingsvisie voor het volledige agrocluster te ontwikkelen 29 200, XIV, nr. 35, Motie Van der Ham c.s. Zie brief aan de TK d.d. 20-01-2004.
   
Verzoekt de minister alles in het werk te stellen om te bereiken dat de visserijdruk op de Oosterscheldekreeft in overeenstemming wordt gebracht met de draagkracht van de Oosterschelde.29 200, XIV nr. 48, Motie Geluk c.s. Zie brief aan TK d.d. 20-01-2004
   
Verzoekt de regering, naast de extensiveringsgebieden met primaat wonen, ook de niet-concentratiegebieden volledig onder de werkingssfeer van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden te brengen. 29 200 XIV, nr. 55, Motie Koopmans c.s. Zie brief staatssecretaris VROM d.d. 23–07-2004

Door de bewindslieden gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer

ToezeggingVindplaats Stand van zaken
Algemeen  
   
Tijdens het EU-voorzitterschap in 2004 zal Nederland expliciet aandacht besteden aan de gevolgen van regelgeving voor agrariërs en het terugdringen van administratieve lasten. Brief d.d. 02-07-2003 en Begrotings-behandeling d.d. 29/30 okt. 2003 Zie brief aan TK d.d. 08-04-2004
   
Op basis van de nulmeting en de voorstellen van die gemengde commissie zal ik de Kamer in het voorjaar van 2004 melden hoe wij deze lastenvermindering met ca. 25% denken te realiseren. Ik zal de consequenties van die beleidskeuzes zo transparant mogelijk aan de Kamer voorleggen, o.a. op het gebied van handhaving, wat bij benadering de kostenbesparing zal zijn en wat anderen zouden kunnen doen zonder reëel gevaar van uitholling van de handhaving. Ik zal de consequenties van grofmazige regelgeving duidelijk maken.Begrotingsbehandeling d.d. 29/30 okt. 2003 Zie brief d.d. 08-04-2004
   
Voor 31 oktober 2004 zullen alle bezwaarschriften op de aanvraag zoogkoeienpremie 2002 zijn afgehandeld. AO Laser d.d. 17-06-2004 In uitvoering.
   
Vitaal platteland, natuur en recreatie  
   
Het beleid inzake de ombuigingen op het budget natuuraankopen wordt in 2005 geëvalueerd. Brief aan TK d.d. 09-10-2002 Zal gebeuren.
   
Op korte termijn zal de minister de Kamer een wetsvoorstel voorleggen waarin (o.a.) in artikel 65 de mogelijkheid wordt toegevoegd vrijstelling te verlenen op grond van het belang van duurzame instandhouding van de fauna. Brieven aan TK d.d. 09-10-2003 en 27-02-2004 en Begrotings-behandeling d.d. 29/30 okt. 2003 Wetsvoorstel is bij brief van Hare Majesteit aan de TK verzonden, d.d. 02-03-2004
   
De minister zal de Kamer in het kader van de voorhangprocedure op korte termijn een AMvB voorleggen om de kauw en de kraai op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen (wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren).Brief aan de TK d.d. 09-10-2003 Zie brief aan TK d.d. 23-01-2004
   
De Agenda Vitaal Platteland wordt begin 2004 naar de Kamer verzonden. Schriftelijke voorbereiding Begroting LNV, d.d. 10-10-2003 Zie brief aan TK d.d. 27-04-2004
   
Uitvoeringsprogramma Vitaal Platteland naar Kamer. 28 600 XIV, LNV Begroting 2003 Zie brief aan de TK d.d. 27-04-2004
   
De Kamer ontvangt een overzicht van de netto-positie van Europese LNV-uitgaven en ontvangsten, inclusief de geldstromen die buiten de begroting om lopen. WGO Begrotingsonderzoek d.d. 23-10-2003 Zie brief aan TK d.d. 22-01-2004
   
De minister organiseert deze winter een «LNV-landdag», bedoeld om het draagvlak voor het beleid voor agrarisch- en particulier natuurbeheer te versterken. AO Programma Beheer en Groene Diensten d.d. 23-10-2003 Zie brief aan TK d.d. 27-04-2004
   
Een task force van Rijk en provincies gaat na hoeveel geld wij kunnen vrijspelen door oude en gedateerde landinrichtingsprojecten te beëindigen of af te slanken. Als wij op die manier een impuls kunnen geven aan de inrichting in 2004, eventueel met terugbetaling in 2006 en 2007, wordt de intentie van het amendement van mevrouw Snijder geëerbiedigd. Ik zal de Kamer hier te zijner tijd over informeren. Begrotings-behandeling d.d. 29/30 oktober 2003 Zie brieven aan TK d.d. 20-01-2004, d.d. 02-06-2004, en brief aan TK d.d. 01-07-2004
T.b.v. populatiebeheer van de diersoorten edelhert, ree, damhert en wild zwijn wordt artikel 4 van het besluit beheer en schadebestrijding dieren gewijzigd. Het besluit wordt binnen afzienbare tijd aan de TK voorgelegd (voorhangprocedure). Brief d.d. 28-11-2003 Zie brief aan de TK d.d. 23-01-2004
   
De Kamer ontvangt voor 1 mei 2004 de reactie van de minister op het rapport van de commissie evaluatie Staatsbosbeheer. Brief d.d. 30-01-2004 Zie brief aan TK d.d. 11-06-2004
   
Ik ben voornemens een nota van wijziging t.a.v. het wetsvoorstel in te dienen strekkende tot wijziging van «belangrijke schade aan de fauna» in «schade aan de fauna». Brief aan de TK d.d. 31-03-2004 Nota van wijziging wordt najaar 2004 ingediend.
   
Zodra ik afspraken heb gemaakt met de provincies over voorfinanciering zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. Brief aan de TK d.d. 05-04-2004 & Verzamel AO d.d. 17 maart 2004 Zie brief aan TK d.d. 05-07-2004
   
Gelet op de toenemende aandacht voor het internationale waterdossier zullen de FAO en Nederland begin februari 2005 een conferentie organiseren (Dutch Conference on Water for Food and Ecosystems). Hierover zal ik u dit najaar nader informeren. Brief aan TK d.d. 03-06-2004 Nadere informatie volgt dit najaar.
   
Minister zegt toe de Kamer bij brief te informeren over de mogelijke juridische implicaties van het schrappen van de varkensvrije zones. NO toekomst intensieve veehouderij d.d. 07-06-2004 Brief volgt najaar 2004.
   
Duurzaam ondernemen  
   
De minister zal op grond van de resultaten van het debat over de toekomst intensieve veehouderij eind 2003 een vervolgbrief aan de TK zenden, met zijn visie, de voorgestelde maatregelen, en de inzet die van andere partijen mag worden verwacht of wordt overeengekomen. Brief d.d. 20-06-2003Zie brief aan TK d.d. 19-12-2003
   
Uit de tussentijdse evaluatie van de RSBP is gebleken dat een vorm van ondersteuning voor de omschakeling wenselijk is. Op dit moment is dat de RSBP en daarom stel ik deze in 2004 nogmaals open.Brief aan de TK d.d. 29-10-2003 (LNV-begrotingsbehandeling) Zie brief aan TK d.d. 01-06-2004
   
In december zal naar de Kamer een brief worden verzonden over de inhoud van het actieprogramma 2004-2007, dat mede dient ter uitvoering van het Hofarrest. Zie brief aan TK d.d. 03-11-2003 Zie brief aan TK d.d. 19-12-2003
   
Onderdeel van de evaluatie van de MSW 2004 is een analyse van het mestoverschot. AO Nitraatrichtlijn d.d. 09-12-2003 Zie brief aan TK d.d. 28-04-2004
   
Over enkele maanden zal er een positieve lijst worden gepubliceerd van producten die met mest vergist mogen worden. Brief aan de TK d.d. 11-12-2003 Zie brief aan TK d.d. 25-06-2004
   
De kamer ontvangt een brief met een nadere uitleg over belemmeringen voor deelnemers die gebruik maken van forfaitaire spoor. Plenair debat wijziging Meststoffenwet en expiratie dierrechten d.d. 12-02-2004 Zie brief aan de TK d.d. 25-02-2004
   
De kamer zal worden geïnformeerd over de aanpak van de problematiek rondom zwarte mest. Plenair debat wijziging Meststoffenwet en expiratie dierrechten d.d. 12-02-2004 Zie brief aan de TK d.d. 19-03-2004
   
De minister zal er naar streven om de behandeling van het Actieplan Biologische Landbouw tijdens het voorzitterschap af te ronden met conclusies van de Raad. Brief aan TK d.d. 15-6-2004Naar verwachting najaar 2004.
   
Minister informeert Kamer over consequenties van verhandelbare toeslagrechten, specifiek waar het gaat om successie- en schenkingsrechten in relatie tot de problematiek van jonge boeren en starters. AO Implementatie Hervorming GLB d.d. 24-06-2004 Naar verwachting najaar 2004.
   
De huidige beleidsnota biologische landbouw zal begin 2004 in zijn geheel worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zal het vervolgbeleid voor na 2004 worden vorm gegeven. De Kamer zal hierover in september worden geïnformeerd. Brieven aan TK d.d. 16-10-2002, d.d. 21-10-2003 & brief aan TK d.d. 01-06-2004 Naar verwachting verschijnt de eindevaluatie in september 2004.
   
Visserij  
   
Zodra het EVA II eindrapport (Evaluatieprogramma Schelpdiervisserij in de kustwateren 1999-2003) gereed is, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Brieven aan de TK d.d. 09-10-2003 en 04-11-2003Zie brieven aan de TK d.d. 11-12-2003 en 14-01-2004
   
Ik zal de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie van het FIOV-programma meenemen bij een eventuele aanpassing van het Programma. Schriftelijke voorbereiding Begroting LNV, d.d. 10-10-2003 Zie brief aan TK d.d. 17-06-2004
   
De Kamer wordt geïnformeerd over de opvolgerproblematiek in de visserij.WGO Visserij d.d. 10-11-2003 Zie brieven aan TK d.d. 20-01-2004 en 16-02-2004
   
Op langere termijn zal de minister kijken naar eventuele mogelijkheden voor een compensatieregeling voor de visserijsector (met EU middelen & cofinanciering). AO LB&VR d.d. 09-12-2003 Zie brief aan TK d.d. 17-06-2004
   
De Kamer wordt op korte termijn nader geïnformeerd over de wijze waarop de vergunningaanvragen voor de schelpdiervisserij in de fase tussen oud en nieuw beleid afgehandeld zullen worden in het licht van de nu beschikbare informatie. Brief aan de TK d.d. 11-12-2003Zie brief aan TK d.d. 11-02-2004
   
Medio 2004 zal de Stuurgroep Nijpels in haar eindrapportage verslag uitbrengen van de vorderingen. Brief d.d. 18-12-2003 Eindrapportage verschijnt naar alle waarschijnlijkheid in november 2004.
   
De minister is voornemens om in het najaar een aantal discussies te organiseren over de toekomst van een duurzaam visserijcluster met sector en maatschappelijke organisaties. Zie brief d.d. 17-06-2004 Wordt uitgevoerd.
   
De minister zal overleg voeren met sector en gemeentes over financiële deelname bij de sanering van de IJsselmeervisserij. AO Duurzame Visserij d.d. 30-06-2004 Wordt uitgevoerd.
   
Minister zegt toe een onderzoek uit te voeren naar het afhaken van vissers als gevolg van stroperij en de kamer over de uitkomsten te zullen informeren. AO Duurzame Visserij d.d. 30-06-2004Nadere informatie volgt t.z.t.
   
Voedselveiligheid, voedselkwaliteiten diergezondheid  
   
Bekijken mogelijkheden voor preventieve vaccinatie m.b.t. monitoring AI. AO L&VR d.d. 18-03-2004 Loopt momenteel.
   
De Minister is bereid om na te gaan in hoeverre de bevoegde mededingingsautoriteiten van mening zijn of onderzoek gewenst is naar de machtspositie van de integratiebedrijven in de kalverhouderij. Brief d.d. 15-04-2004Zie brief aan TK d.d. 13-05-2004
   
De minister zal tijdens de rondvraag van de Landbouwraad het punt van de ethische toets voor biotechnologie bij dieren opbrengen. AO LB&VR d.d. 20-04-2004 Zie brief aan TK d.d. 06-05-2004
   
De minister zegt toe op korte termijn een brief naar de TK te zenden over de precieze verantwoordelijkheidsverdeling tussen VWS en LNV inzake de VWA. Vragenuurtje TK d.d. 08-06-2004 Wordt naar verwachting in september 2004 aan de TK verzonden.
   
De minister deelt de conclusie dat het gewenst is de mogelijkheid voor vaccineren tegen bestrijdingsplichtige ziekten uit te breiden en hij richt zich dan ook op een verder aanpassing van het EU-beleid. NL organiseert een internationale conferentie over maatschappelijk verantwoorde dierziektebestrijding. Brief d.d. 25-06-2004 Internationale conferentie vindt in december 2004 plaats.
   
De minister zal het beleidsdraaiboek AI naar de TK zenden. AO Evaluatie AI d.d. 29-06-2004 Volgt t.z.t.
   
De Minister zegt 1,5 miljoen euro toe als cofinanciering voor vermeerderaars (mits PVE ook 1,5 miljoen euro geeft). AO Evaluatie AI d.d. 29-06-2004 Wordt uitgevoerd.
   
Kennisontwikkeling en innovatie  
   
Uitwerking Mansholtleerstoel (& brief aan dochter/zoon van Mansholt) AO Veenkoloniën d.d. 16-02-2004Wordt aan gewerkt.
   
Over de in gang gezette activiteiten rondom de financiële perikelen bij STOAS zal de Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd. Brief aan de TK d.d. 09-02-2004. Wordt aan gewerkt.

Door de bewindslieden gedane toezeggingen aan de Eerste Kamer

ToezeggingVindplaats Stand van zaken
Indiening novelle reconstructiewet in MR voor het zomerreces. Behandeling Wijziging Reconstructiewet EK d.d. 08-06-2004 Naar verwachting behandeling novelle in MR kort na het zomerreces.
   
De minister zal dhr Holdijk schriftelijk informeren over de stand van zaken m.b.t. tot de aanwending van gelden van het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD) Oost-Nederland.EK Beleidsdebat d.d. 18-05-2004 Zie brief aan EK d.d. 05-07-2004
   
De minister zal dhr Pormes informeren hoe andere landen modulatie hebben vormgegeven en of die aanwending nadelig uitwerkt voor Nederlandse bedrijven. EK Beleidsdebat d.d. 18-05-2004 De Eerste Kamer wordt geïnformeerd.
   
De minister zegt toe de onderzoeken naar een ecotax op gangbaar vlees en een verhoging dan wel verlaging van het BTW tarief aan de EK toe te zenden. EK Beleidsdebat d.d. 18-05-2004 Zie brief aan EK d.d. 15-07-2004

BIJLAGE ZBO'S EN RWT'S

Instelling RWT ZBO Bijdrage LNV 2005 (x € 1 000) (Beleids-)artikel(en)
1.Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen(HAS) (6) j n 55 367 8
2.Wageningen Universiteit j j 134 812 8
3.Agrarische Opleidingscentra (AOC's) (13) jn 360 079 8
4.Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst Tuinbouw j j  
5.Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) (NAK) j j  
6.Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD) jj  
7.Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) j j2 200 6
8.Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en eiproducten(CPE) j j  
9.Stichting Kwaliteitscontrolebureau voor Groente en Fruit (KCB) j j 135 5
10.Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden (SKAL)j j  
11.Staatsbosbeheer j n82 311 1, 2 en 3
12.Faunafonds j j5 701 1
13.Bureau Beheer landbouwgrondenj n 38 338 1 en 2
14.Commissie Beheer Landbouwgronden n j Pm  
15.Centrale Grondkamer n j 156 11
16.Regionale Grondkamers Z, ZW, NW, N, O n j  
17.Reconstructiecommissie Grevelingen-Midden Delfland n j 1 407 1
18.Commissies voor de samenstelling van de Rassenlijst voor Landbouw-, Groente-, Fruit-, Sier- en Bosbouwgewassen n j  
19.College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) j j 260 5
20.Stichting Landelijke Inspectie Dienst voor Dieren (LID) n j 1825
21.Inspectiedienst Gezelschapsdieren n j 
22.Raad voor het Kwekersrecht n j485 11
23.Voedselvoorzienings in- en verkoopbureau n j Pm  
24.Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw (BF) j j  
25.Stichting Ontwikkelings- en saneringsfonds voor de Landbouw j j  
26.Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserij jj  
27.Kamer voor de Binnenvisserij n j  
28.Stichting examens vakbekwaamheid honden en kattenbesluit (SEV) j j  
29.Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) n j  
30.Erkende stamboekverenigingen (28x) n j 
31.Stichting DLO j n 177 2867
32.Rendac j n 0 6

BIJLAGE EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Het nationale beleid op de terreinen van LNV hangt nauw samen met het Europese beleid. In deze bijlage wordt een samenhangend overzicht geboden tussen de nationale doelstellingen van LNV, zoals weergegeven in de diverse beleidsartikelen, en het Europese beleid. Op deze wijze wordt inzicht verschaft in de vertaling van het Europese beleid in nationaal beleid, onze nationale inzet binnen de Europese Unie en de Europese geldstromen die buiten het nationale begrotingsverband lopen.

Het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid (GLB en GVB) en het Structuurbeleid

In juni 2003 heeft de EU besloten tot een ingrijpende hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Belangrijke kenmerken van deze hervorming zijn:

– de steun wordt ontkoppeld van productie en gebaseerd op ontvangsten in het verleden;

– de agrarische producent moet voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden (ten aanzien van dierenwelzijn, voedselveiligheid, milieu, arbeidsomstandigheden etc.), de zogeheten cross-compliance, om voor deze inkomenssteun in aanmerking te komen. Bij onvoldoende naleving wordt de producent gekort op zijn inkomenssteun.

Verder zijn besluiten genomen over het financiële kader van het GLB en een verschuiving van middelen van de eerste (markt- en prijsbeleid) naar de tweede pijler (plattelandsbeleid) van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid. Afgesproken is dat er vanaf 2005 een verplichte verlaging komt van de rechtstreekse betalingen aan grotere landbouwbedrijven met 3%, oplopend tot 5% in 2007 en volgende jaren (modulatie). De hiermee vrijkomende gelden zijn beschikbaar voor de versterking van het plattelandsbeleid. Dat is in lijn met de Nederlandse positie dat versterking van het plattelandsbeleid moet plaatsvinden via modulatie (geen extra uitgaven) De zuivelsector heeft al in 2004 te maken gekregen met de hervormingen. In akkerbouwsector gaat het nieuwe beleid in per 2006. De premies in de rundvleessector zullen in eerste instantie voor vier jaar worden gehandhaafd.

Naast bovenstaande 2 pijlers van het GLB voert de Europese Unie ook het zogenaamde structuurbeleid. Het structuurbeleid is gericht op versterking van de sociale en economische cohesie tussen de regio's in de EU. Vanaf 2000 kent het EU-structuurbeleid nog slechts drie doelstellingsgebieden, het visserijstructuurbeleid en een beperkt aantal Communautaire Initiatieven, zoals Leader+ en Interreg.

In Nederland is er sprake van een zekere samenhang tussen het plattelandsbeleid van het GLB zoals dat is uitgewerkt in het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP, opgesteld op grond van Verordening 1257/99) en het regionale beleid dat gevoerd wordt in het kader van de Doelstelling 2 (voor zover dit betrekking heeft op plattelandsontwikkeling) en Leader+ (Verordening 1260/99). De acties in het kader van Doelstelling 2 (agrarisch luik) en Leader+ hebben een aanvullend karakter t.a.v. de acties in het kader van het POP.

Sinds januari 2003 is een nieuw Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) van kracht, gericht op duurzaamheid op ecologisch en sociaal-economisch gebied. Hierbij wordt uitgegaan van:

– verantwoorde en duurzame visserij- en aquacultuuractiviteiten, die bijdragen aan gezonde mariene ecosystemen. De situatie van de visbestanden en de daaruit voortvloeiende maatregelen zullen bepalen of er voor de visser economisch perspectief is om zijn beroep uit te blijven oefenen dan wel een beroep te doen op saneringsmogelijkheden;

– een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, met een redelijke levensstandaard voor wie van de visserij afhankelijk is, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de consument.

Uitgaven en ontvangsten Europese Unie

In tabel 1 zijn de financieringsstromen voor het jaar 2005 weergegeven die samenhangen met het plattelandsbeleid, het structuurbeleid en het markt- en prijsbeleid. In deze tabel zijn de programma-uitgaven gepresenteerd. De ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen zijn in tabel 2 weergegeven.

De uitgaven uit hoofde van markt- en prijsbeleid worden buiten begrotingsverband verantwoord. Het betreft voornamelijk betalingen wegens exportrestituties, hectaresteun en dierpremies. Uitgaven en ontvangsten voor plattelandsbeleid die zijn ondergebracht in het Plattelandsontwikkelingsplan (POP) worden voor wat betreft de uitgaven door LNV en de bijbehorende financiering door de EU uit EOGFL-Garantie (ontvangsten) op de LNV-begroting verantwoord.

Ten aanzien van de Structuurfondsen draagt LNV coördinerende primaire verantwoordelijkheid voor het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD) Oost-Nederland uit Doelstelling 2 en primaire verantwoordelijkheid voor Leader+. Voor EPD-Zuid-Nederland uit Doelstelling 2 heeft LNV gebiedsverantwoordelijkheid, maar is EZ het eerste aanspreekpunt voor de EU. De structuurprogramma's D2 en Leader+ ontvangen vanuit de EU bijdragen uit respectievelijk het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) en EOGFL-Oriëntatie. Rijk, provinciale en lokale overheden en private partijen nemen het Nederlandse deel van de financiering voor hun rekening. De ramingen voor 2005 zijn gebaseerd op prognoses uit de regio. Tot slot is LNV ook verantwoordelijk voor het Financierings Instrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV).

Tabel 1: geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2005 (bedragen x €1 mln.)
Financieringsbron BeleidLNVOverig*TotaalWaarvan gedekt door EU bijdrage
Plattelandsbeleid    
Duurzame landbouw 51,72 46,9798,69 19,62
Natuur en landschap 42,9822,32 65,30 24,09
Waterbeheer 14,20 15,2729,47 8,30
Diversificatie 0,52 3,55 4,071,31
Recreatie en toerisme 10,35 10,35 3,62
Leefbaarheid 14,46 14,46 5,06
Totaal109,42112,92222,3462,00
 EU LNV Overig* Totaal
Structuurbeleid    
D2 Oost -en Zuid-Nederland 68,3 p.m.** p.m.** 148,7
FIOV (inclusief FIOV-Flevoland) 5,67,1 12,7
Leader+ 12,3 18,9 31,2
Totaal86,2p.m.p.m.192,6
     
Markt en prijsbeleid    
Premieregelingen 545n.v.t.n.v.t.545
Interventies en restituties 555n.v.t.n.v.t.555
Totaal1 100n.v.t.n.v.t.1 100

* Overig, zijnde provincies, gemeenten, waterschappen en private partijen.

** De verhouding tussen rijks- en overige cofinanciering is voor een belangrijk deel afhankelijk van de projecten die de provincies in het kader van de reconstructie (Urgentieprogramma 2005) zullen indienen bij het Rijk.

In tabel 2 is een overzicht van de Eigen Middelen van de Europese Unie opgenomen voor zover het de douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen betreft. Een overzicht van alle bijdragen van de lidstaat Nederland aan de Europese Unie is ten behoeve van de integrale presentatie op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken opgenomen.

Tabel 2: Geraamde bijdragen aan de EU (bedragen x € 1 mln.)
  2005
1.Douanerechten op landbouwproducten  
–Hoofdproductschap Akkerbouw 7  
–Productschap Zuivel  
–Productschap Vee, Vlees en Eieren 2 
–Productschap Tuinbouw  
–Douane 213  
–Subtotaal douanerechten  222
2.Productieheffingen  
–Bijdrage in de opslagkosten suiker  
–Productieheffing suiker 22 
–Productieheffing isoglucose en insuline 1 
–Subtotaal productieheffingen  23
Totaal douanerechten en productieheffingen 245

Uitvoering markt en prijsbeleid

Ten aanzien van het markt- en prijsbeleid is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering. De programma-uitgaven (zie ook tabel 1 met de geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2005) worden ten laste van het EOGFL-garantie gebracht en worden buiten begrotingsverband verantwoord.

De nationale uitvoering van het markt- en prijsbeleid is aan stringente Europese voorwaarden verbonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Het aantal en de omvang van financiële correcties geven een indicatie van de mate van rechtmatigheid van de uitvoering. Daarnaast wordt ingezet op een doelmatige uitvoering van het markt- en prijsbeleid. In tabel 3 is een aantal prestatiegegevens m.b.t. de uitvoering van het markt- en prijsbeleid opgenomen.

Tabel 3: Aanvragen voor exportrestituties/productiesteun/certificaten invoer
Landbouwproducten/superheffingmuta ties 2003 aantal gerealiseerde aanvragen (x 1000) 2004 aantal aanvragen (x 1000) 2005 aantal aanvragen (x 1000) 2005 Geraamde uitgaven (x € 1 mln.) 2005 Gemiddeld financieel belang per aanvraag (x € 1)
Akkerbouw     
Restituties, productiesteun en invoer van akkerbouwproducten 68 57 59 170 2 883
Restituties voor verwerkte grondstoffen in voedselproducten 123108 107 67 630
Zuivelproducten en melk     
Restituties en veredeling van zuivelproducten 57 58 58 275 4 741
Productiesteun   0,5 75 150 000
Uitvoercertificaten 5 7 9  
Invoercertificaten 17 12 6  
Superheffing 51 45 40   
Vlees en eieren     
Exportrestituties 30 2526   
Invoerformulieren 18 20 14  
Certificaten 13 12 11   
Slachtpremies kalveren 2 2 2 40 20 000
(aantal premiabele kalveren) (675) (720) (800)   
Groenten en fruit     
Exportrestituties en 5 104 0,75 18,75
marktordening    674 785 714
Certificaten 2 9 2,5  
Margarine, vetten en oliën      
In- en uitvoerformulieren/certificaten      
Totaal aantal aanvragen (x 1000) 391 364 339   
Uitgaven medebewind (x € 1 mln.) 31,4 31,2 29,8  
Totale personeelsinzet medebewind in mensjaren 416428 404   
Berekend gemiddeld aantal aanvragen per mensjaar 940 850 839   
Berekende gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag (x € 1,–) 80 85 88  
Berekend gemiddeld uitgaven per mensjaar (x € 1000)75 73 74   
Apurement (x € 1 mln.) 02,3 2,3   

De vertaling van Europees beleid naar nationaal beleid

Europees plattelandsbeleid/tweede pijler GLB

Na de hervorming van het GLB in juni 2003, is een verbreed pakket aan Europese plattelandsmaatregelen beschikbaar gekomen voor de lidstaten (tweede pijler GLB). Lidstaten kunnen ervoor kiezen om deze maatregelenin de plattelandsontwikkelingsprogramma's op te nemen. Tevens zijn in juni 2003 afspraken gemaakt over afroming (modulatie) van gelden uit de eerste pijler van het GLB ten behoeve van het Europese plattelandsbeleid. Deze gelden komen vanaf 2006 beschikbaar.

In juni 2004 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de manier waarop Nederland nu in het huidige POP invulling geeft aan de hervormingsbesluiten van het GLB (TK 2003–2004, 21 501-32, nr. 73).

Het huidige Europese plattelandsbeleid loopt tot en met 2006. Het POP is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het rijk en de provincies. De afspraken tussen rijk en provincie worden vastgelegd in een bestuursovereenkomst op hoofdlijnen en provinciale uitvoeringsprogramma's. Hiervoor is een juridisch kader gecreëerd op grond waarvan de uitvoering van de provinciale programma's plaatsvindt. Niettemin is het rijk eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het POP.

Met het POP wordt Europese financiering verkregen van gemiddeld ca € 60 mln. per jaar. Rijk en provincie zullen naar verwachting € 150 mln. per jaar bijdragen. Jaarlijks wordt voor 30 juni gerapporteerd aan de Europese Commissie over de voortgang van de uitvoering. Dit gebeurt op basis van communautair voorgeschreven criteria.

Tabel 4: Verdeling van de POP-uitgaven en de EU-bijdrage POP over de beleidsartikelen (x € 1 mln.) in 2005
 POP-uitgaven EU-bijdrage
Beleidsartikel 135,36 9,24
Beleidsartikel 2 18,74 7,23
Beleidsartikel 3 36,45 14,06
Beleidsartikel 4 8,742,85
Beleidsartikel 5 10,13 3,79
Totaal 109,4237,17

Op 14 juli 2004 heeft de Europese Commissie voorstellen gepresenteerd voor een nieuw plattelandskader voor de periode 2007 tot en met 2013. Onder Nederlands EU-voorzitterschap wordt een begin gemaakt met de besluitvorming hierover door de 25 lidstaten van de EU. In lijn met de Europese conferentie over het plattelandsbeleid in Salzburg in november 2003, zal het Europese plattelandsbeleid zich op drie doelstellingen richten, te weten verbetering van de concurrentiekracht van de landbouw, verbetering van de kwaliteit van milieu, natuur en landschap op het plattelands en een verbrede plattelandsontwikkeling. Deze doelstellingen sluiten op hoofdlijnen goed aan bij de prioriteiten van Nederland.

De Europese Commissie wil een belangrijke slag maken in de vereenvoudiging van de uitvoering, onder meer door de vorming van een Europees Plattelandsfonds. Dit streven past bij het Nederlandse kabinetsbeleid met betrekking tot vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten.

Gelijktijdig met de besluitvorming over de Europese plattelandskaderverordening, werkt Nederland ook aan het opstellen van een nieuw plattelandsprogramma voor de periode na 2006. Dit ontwerp-POP 2007–2013 zal een uitwerking bevatten van de Europese steunmogelijkheden in relatie tot nationale beleidsprioriteiten. Een belangrijke basis hiervoor vormen de Agenda Vitaal Platteland, de toekomst van het beleid inzake de biologische landbouw, naast de verdere ontwikkeling van het concept «groene diensten» en een vereenvoudiging in de uitvoering door middel van het inrichten van een ondernemersprogramma.

Structuurbeleid

Doelstelling 2: Enkelvoudig Programmerings Documenten (EPD) voor Oost en Zuid-Nederland, reconstructie van de regio's. Via de uitvoering van de EPD's Oost en Zuid beoogt het kabinet onder meer een impuls te geven aan de noodzakelijke reconstructie van delen van Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg door hier ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen te stimuleren. Voor LNV van belang zijn met name de 2 maatregelen onder prioriteit 1, «ruimtelijke ontwikkeling»:

• Maatregel 1.1 herschikking functies buitengebied: duurzaam herschikken van de functies middels een ruimtelijke zonering, zodat de ruimtelijke structuur geen barrière vormt voor en perspectief biedt aan verdere duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied.

• Maatregel 1.2 natuur-, water- en milieuontwikkeling: het vergroten van de attractiviteit van het landelijk gebied, het behouden en versterken van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving, het verbeteren van de ecologische basis ten behoeve van de landbouw en andere (economische) activiteiten en het realiseren van duurzaam waterbeheer.

De nationale vertaling van de Europese structuurfondsen naar de reconstructie van de zuidelijke en oostelijke zandgebieden, is nader uitgewerkt in de operationele doelstelling Gebiedenbeleid» dat onder het beleidsartikel «Versterking landelijk gebied» (beleidsartikel 1) valt. Rijk en provincies zorgen voor de nationale financiering.

Mede doordoor de vertraging in het reconstructie proces heeft nog geen optimale benutting van de Doelstelling 2 gelden ten behoeve van Reconstructie plaatsgevonden. Om te voorkomen dat door onderuitputting middelen terug zouden vloeien naar Brussel is eind 2003 besloten om een substantieel deel van de programma's in Oost en Zuid, met name de maatregel gericht op herschikking van functies in het buitengebied (maatregel 1.1) over te hevelen naar de beter presterende maatregelen: 1.3 (revitalisering bedrijventerreinen) en 1.5 (versterking toeristische infrastructuur). Defacto is hiermee een bedrag van 11,6 mln. voor reconstructie doelen verloren gegaan. De verwachting is dat een groot deel van de achterstanden aan het begin van het programma in 2005 deels wordt ingelopen.

De verdeling van formele verantwoordelijkheden voor een rechtmatig en doelmatig beheer van en controle en toezicht op de Europese Structuurfondsen in de landsdelen Oost en Zuid is door het Rijk (LNV en EZ) en de provincies vastgelegd in convenanten. De provincies Gelderland en Noord-Brabant zijn daarin aangewezen als beheers -en betaalautoriteit voor de uitvoering van de EPD's in respectievelijk Oost- en Zuid-Nederland. Daarbij vervult de minister van LNV naar de Europese Commissie en de betrokken provincies de rol van coördinerende verantwoordelijke op het niveau van de lidstaat voor het EPD van Oost-Nederland (met betrokkenheid van EZ). Tegelijkertijd is de staatssecretaris van EZ voor Brussel het eerste aanspreekpunt voor het EPD van Zuid-Nederland (met betrokkenheid van LNV).

In de verordening voor de structuurfondsen (Vo 1260/99) wordt de evaluatie van alle structuurprogramma's geregeld (dus inclusief Leader+ en FIOV). Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de structurele bijstandsverlening worden de programma's aan een evaluatie vooraf, een evaluatie halverwege de looptijd en een evaluatie achteraf onderworpen, teneinde het effect op de specifieke structurele problemen te analyseren. De tussentijdse evaluatie is eind 2003 afgerond. Mede op basis hiervan hebben overhevelingen plaatsgevonden in Zuid en Oost en hebben met name in Oost-Nederland programma wijzigingen plaatsgevonden om de maatregel 1.1 (herschikking functies buitengebied) beter aan te laten sluiten bij de projectmogelijkheden in Oost-Nederland.

Financieringsinstrument voor Oriëntatie van de Visserij (FIOV)

Vanuit dit Europese structuurfonds worden middelen beschikbaar gesteld voor structuurmaatregelen in de visserijsector. Nederland kent twee programma's voor de periode 2000–2006, die zijn vastgelegd in twee Enkelvoudige Programmeringsdocumenten (EPD's). Doelstellingen van het FIOV zijn 1) de ontwikkeling van de visserij-inspanning die aansluit bij de duurzame exploitatie van de visbestanden en 2) het stimuleren van modern ondernemerschap. Voor de Provincie Flevoland is via het EPD Flevoland een Europese bijdrage voor de visserijsector beschikbaar. Het ministerie van Economische Zaken is voor de uitvoering van dat programma de eerstverantwoordelijke. De minister van LNV blijft echter eindverantwoordelijk voor het FIOV-gedeelte. Voor het programma van Nederland, exclusief Flevoland, kan ook een beroep worden gedaan op een FIOV-bijdrage. De nationale uitgaven voor de structuurmaatregelen in de visserijsector die onder het EPD vallen, komen ten laste van de beleidsartikelen «Economisch perspectiefvolle agroketens» (beleidsartikel 4) en «Bevorderen duurzame productie» (beleidsartikel 5).

LEADER+: het stimuleren en integreren van lokale initiatieven gericht op plattelandsontwikkelingen

Het communautair initiatief LEADER+ richt zich op plattelandsontwikkeling en heeft als belangrijkste doel «het stimuleren en integreren van innovatieve bottom-up initiatieven gericht op het ontwikkelen van een duurzaam en multifunctioneel platteland waar sociale en economische ontwikkeling samengaan met een behoud en versterking van natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden». Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen steun voor gebiedsgebonden, geïntegreerde en experimentele strategieën voor plattelandsontwikkeling, steun voor samenwerkingsverbanden tussen gebieden en op transnationaal niveau en de vorming van een netwerk voor plattelandsgebieden binnen de Gemeenschap. In totaal is in de periode 2000–2006 ongeveer € 82,9 mln. beschikbaar aan Europese middelen. Per landsdeel (Noord, West, Oost en Zuid) is een programmeringsdocument opgesteld. De provincies hebben hierbij het initiatief en zijn beheers -en betaalautoriteit. Het nationale deel van de financiering (€ 121,6 mln.) is vooral afkomstig van provincies, gemeenten en private partijen.

LNV heeft de uitvoering en de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de Leader+ programma's gedecentraliseerd naar de provincies. LNV houdt wel toezicht op de uitvoering en op de financiële en inhoudelijke voortgang van de Leader+ programma's. De indicatoren en streefwaarden zijn op regionaal niveau ingevuld en verschillen per regio. Om deze redenen worden in deze bijlage geen streefwaarden en indicatoren voor Leader+ opgenomen.

De inzet van Nederland binnen de Europese Unie

Hervorming van de traditionele marktordeningsinstrumenten ten behoeve van een duurzaam agrofoodcomplex en ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van het platteland.

De inzet van Nederland in de Europese Unie is tweeledig: enerzijds wordt er op ingezet dat de marktwerking moet toenemen en dat aanpassingen van het beleid moeten passen in de trend van liberalisatie van de wereldhandel. Deze inzet volgt uit de overtuiging dat vermindering van de bescherming en vergroting van de marktwerking op termijn de beste garanties bieden voor de ontwikkeling van een duurzaam en gezond agrofoodcomplex. In dat licht heeft Nederland ingestemd met de hervorming van het GLB medio 2003.

Daarnaast vindt Nederland dat de bestaande ondersteuning in de landbouw sterker gekoppeld moet worden aan de maatschappelijke functies die de landbouw vervult. Deze functies hebben o.a. te maken met het feit dat landbouw plaatsvindt in de open ruimte en daarmee sterk bepalend is voor het aanzien van het landelijk gebied. Voorts speelt mee dat landbouwproductie bijzondere kenmerken heeft als gevolg van het feit dat gewerkt wordt met levend materiaal en dat een basisproduct (voedsel) wordt voortgebracht. Aspecten als dierenwelzijn, voedselveiligheid, natuur en landschap hebben ook daarom een belangrijke plaats in het landbouwbeleid. Deze specifieke kenmerken verklaren voor een deel de nog steeds vrij grote overheidsbemoeienis in Nederland en de EU, voor de landbouw.

Veronderstellingen die aan het nationale beleid ten grondslag liggen

Het Europese landbouwbeleid komt tot stand in samenspel tussen de Europese Commissie, de lidstaten in de Raad van Ministers en het Europese parlement. Het Europees parlement heeft overigens slechts adviesrecht waar het klassieke landbouwonderwerpen betreft. Op terreinen als voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu heeft het Europees Parlement medebeslissingsbevoegdheid. De nationale vertaling is dus enerzijds zeer sterk afhankelijk van de wettelijke communautaire kaders waarbinnen men dient te opereren. Anderzijds is ook onze inzet binnen de Europese Unie sterk afhankelijk van het samen- dan wel tegenspel tussen Commissie, Raad en Parlement. Kortom, het nationale speelveld dient bezien te worden binnen het institutionele communautaire kader.

Daarnaast zijn er nog diverse andere factoren die ons handelen binnen de Europese Unie bepalen. De belangrijkste factor is ongetwijfeld de ontwikkeling van de internationale markt. Driekwart van de productie in het Nederlandse agro-foodcomplex wordt afgezet buiten de eigen grenzen. Voor de agrosector geldt net als voor andere economische sectoren: de (internationale) markt wordt sturend en de marktbescherming door de overheid neemt af.

LIJST MET AFKORTINGEN

AI Aviaire Influenza
AID Algemene Inspectiedienst
AO Administratieve Organisatie
AOC Agrarisch Opleidingscentrum
ASC Afrika studie centrum
AVP Agenda Vitaal Platteland
AwbAlgemene wet bestuursrecht
B&B Bedrijfsvoering en Bestuursondersteuning
BBI Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal Natuurbeheer
BBLBeroepsbegeleidende Leerweg
BBL Bureau Beheer landbouwgronden
BES Bilaterale (agro-)economische samenwerkingsactiviteiten
BOL Beroeps Opleidende Leerweg
BSE Bovine Spongiform Encephalopathy
BSIKBesluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur
BUZA Buitenlandse Zaken
CCS Concern- en Control Systeem
CE Centrale Eenheid
CFI Centrale Financiën Instellingen
CTB College Toelating Bestrijdingsmiddelen
DBRDienst Basisregistratie
DL Directie Landbouw
DLGDienst Landelijk Gebied
DLO Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek
DN Directie Natuurbeheer
DP Directie Platteland
DR Dienst Regelingen
DWK Directie Wetenschap en Kennisoverdracht
EFSA European Food Safety Authority
EGMEffect Gerichte Maatregelen
EHS Ecologische Hoofd Structuur
ERP Enterprise Resource Planning
EUEuropese Unie
EZ Economische Zaken
FAOFood and Agricultural Organisation
FIOVFinancieringsinstrument voor de oriëntatie van de Visserij
FVO Food en Veterinary Office
GIOSGroen in en om de stad
Glami Convenant Glastuinbouw en Milieu
GLB Gemeenschappelijke Landbouwbeleid
GNOGewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong
GSB Grote Steden Beleid
GVB Gemeenschappelijke Visserijbeleid
GWWD Gezondheids- en Welzijnswet Dieren
HACCP Hazards Analysis of -Critical Control Points
HAO Hoger Agrarisch Onderwijs
HBO Hoger Beroeps Onderwijs
HGIS Homogene Groep International Samenwerking
I&H Directie Industrie en Handel
I&RIdentificatie en Registratie
IBG In Beslaggenomen Goederen
IBV Investeringsregeling Biologische Varkenshouderij
ICES Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking
ICT Informatie Communicatie Technologie
ILG Inrichting landelijk gebied
IMT Integrale Milieutaakstelling
IOZV Inkomensvoorziening voor oudere gewezen zelfstandigen in de veehouderij
IPC Innovatiepraktijkcentra
IPO Interprovinciaal overleg
IPSVInnovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing
IRGInfrastructuurregeling Glastuinbouw
ISOInternationale Organisatie voor Standaardisatie
ISRICInternational Soil Referende and information Centre
ISVInvesteringsbudget Stedelijke Vernieuwing
KCBKwaliteits Controlebureau Groenten en Fruit
KIC Kennis en innovatiecentrum voor de recreatie
KLPD Korps Landelijke Politiedienst
KNAW Koninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen
KVP Klassieke varkenspest
KvWVWA/Keuringsdienst van Waren
LASER Dienst Landelijke Service Regelingen
LID Landelijke Inspectiedienst voor Dieren
LMO Living Modified Organism
LNV Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LTO Land- en Tuinbouw Organisatie
LWOO Leerweg Ondersteunend Onderwijs
MAOMestafzetovereenkomsten
MBO Middelbaar beroepsonderwijs
Minas Mineralenaangiftesysteem
MJAMeerjaren afspraken
MJP Meerjarenprogramma Vitaal Platteland
MJPO Meerjarenprogramma Ontsnippering
MKBMidden- en Kleinbedrijf
MKZ Mond- en Klauwzeer
MoU Memorandum of Understanding
NCD Newcastle Disease
NCVS Nationaal Centrum voor Visstand en Sportvisserij
NSW Natuurschoonwet
NURGNadere Uitwerking Rivierengebied
NVAO Nederlandse Vlaamse Accreditatie Organisatie
NvM Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur
NVVS Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties
OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OD Operationele Doelstelling
OIE Office Internationale des Epizoöties
OVB Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij
PD Plantenziektenkundige Dienst
PEBLDS Pan-Europese biologische en landschaps diversiteits strategie
PNB Particulier Natuurbeheer
POP Plattelandsontwikkelingsprogramma
PRA Pest Risk Analyses
RBV Regeling Beëindiging Veehouderijtakken
RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
RSBP Regeling Stimulering Biologische Productie
RSG Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw
RVR Regeling versterking recreatie
RVV VWA/Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees
RWT Rechtspersoon met een wettelijke taak
SAN Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer
SBB Staatsbosbeheer
SEP Sociaal Economisch Plan
SGBSubsidie gebiedsgericht beleid
SGRStructuurschema Groene Ruimte
SMK Stimuleringskader
SNSubsidieregeling Natuurbeheer
SNLW Subsidieregeling netwerk landelijke wandelpaden
SNN Samenwerkingsverband Noord-Nederland
SPIN Systeem Platform Integratie
StidugStimulering Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden
TAC Total allowable catches
UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
URUniversiteit en Researchcentrum
V&W Verkeer en Waterstaat
VBC Visstandbeheercommissies
VCN Stichting Voedingscentrum Nederland
VEWIN Vereniging van Waterbedrijven in Nederland
VIA Versterking InnovatieAgrarisch onderwijs
VINAC Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra – Actualisering
VJN Voorjaarsnota
VMBOVoortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs
VNBBL Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren
VROMVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VWAVoedsel en Waren Autoriteit
WEB Wet Educatie en Beroepsonderwijs
WHW Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek
WO Wetenschappelijk onderwijs
WOT Wettelijke onderzoekstaken
WU Wageningen Universiteit
WUR Wageningen Universiteit en Research centrum
WVO Wet op het voortgezet onderwijs
ZBO Zelfstandig bestuursorgaan
ZOGT Zicht op gezonde teelt

TREFWOORDENREGISTER

Administratieve lasten 7, 83, 91, 121, 122, 189, 199

Agrarisch onderwijs 205

Agrobiodiversiteit 33

Agrocluster 8, 188

Agrofoodcomplex 57, 65, 66, 68, 202

Agrologistiek 58, 59, 65, 67, 68

Aviaire Influenza 85, 89, 203

Beleidsnota Biologische Landbouw 2001–2004 69

Belvedère 27

Bestrijdingsmiddelenwet 63, 82, 144, 154

Bilaterale economische samenwerking 58, 65

Biodiversiteit 12, 15, 21, 33, 34, 39, 51, 145, 203

Biologische landbouw 59, 69, 70, 79, 81, 92, 167, 168, 191, 199

Biologische Varkens (IBV) 70, 79

Biotechnologie 91, 192

Brandstofcompensatie 64, 173, 174, 175, 176

BSE 86, 203

Concurrentiekracht 11, 57, 61, 65, 66, 68, 168, 199

Convenant Glastuinbouw en Milieu 61, 203

Dierenwelzijn 10, 58, 60, 68, 69, 76, 79, 81, 82, 167, 168, 187, 188, 195, 202

Diergezondheid 3, 13, 83, 84, 85, 89, 91, 92, 95, 97, 142, 149, 160, 168, 177, 183, 192

Diergezondheidsniveau 83, 84, 89

Dierziekten 14, 84, 85, 86, 89, 91, 150, 160, 163, 167, 183

Duurzame ontwikkeling 61, 73, 76, 77, 200

EHS Ecologische Hoofdstructuur 3, 12, 15, 21, 24, 34, 39, 40, 51, 132, 170, 171, 203

Energiebesparingsbeleid 61, 62, 63

EOGFL-Garantie 196

Europese non-vaccinatiebeleid 14

Evaluatieprogrammering 5, 68

FAO 5, 120, 190, 203

FIOV 64, 65, 66, 77, 78, 191, 196, 197, 200, 201, 203

Fytosanitair 10, 59, 145, 147

Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) 9, 11, 195

Gewasbescherming 12, 74, 75, 79, 81, 82, 110, 113, 145, 147

Gewasbeschermingsmiddelen 61, 62, 63, 75, 203

Glastuinbouw 57, 61, 62, 63, 66, 67, 68, 71, 72, 73, 167, 204, 205

Habitatrichtlijn 16, 34, 51, 52, 55, 186

Herstructurering glastuinbouw 61, 65, 67, 168

Herstructurering (melk)veehouderij 60

Herstructurering visserij 64

HGIS 5, 34, 120, 203

Hoofdlijnenakkoord 4, 8, 9, 41, 70, 133, 152, 167, 169

Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster. 96, 97,

99, 100, 101

Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing 29, 204

Innovatie 3, 8, 9, 10, 13, 31, 57, 58, 59, 61, 63, 71, 72, 74, 77, 78, 79, 83, 92, 93, 95, 97, 99, 101, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 178, 192, 201, 204, 205

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 28, 29, 37, 204

I&R-systeem 84, 86

Kennisinfrastructuur 8, 9, 16, 92, 93, 94, 178, 203

Kennisontwikkeling 3, 8, 92, 96, 99, 178, 188, 192

Ketenbenadering 69

Klimaatbeleid 61

Landinrichting 22, 23, 25, 27, 30, 31, 35, 36, 45, 47, 49, 132, 137, 190

Landschap 12, 13, 15, 17, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 30, 31, 33, 34, 37, 38, 39, 42, 44, 45, 47, 53, 54, 60, 92, 108, 144, 169, 197, 199, 201, 202, 204

Meerjarenafspraken energie 59, 68

Melkveehouderij 12, 24, 60, 61

Mestafzetovereenkomsten (MAO) 72, 204

Mestbeleid 10, 12, 18, 19, 20, 73, 74, 138, 139, 142, 173, 174, 175, 176, 178

Mestoverschot 71, 72, 190

Meststoffenwet 19, 71, 72, 81, 191

MINAS 71, 72, 73, 81, 82, 143, 176

Mineralenheffing 73, 80, 176

MKZ 14, 19, 204

Nationale landschappen 25, 26, 32

Nationale Parken 51, 53, 54

Natte natuur 12, 19, 22, 40, 43, 44, 46, 47, 49, 51, 52

Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur 39, 204

Natuurbeschermingswet 52, 53

Nitraatrichtlijn 10, 18, 71, 184, 190

Onderwijsbeleid 107, 108, 109, 112, 115, 116, 117, 183

Plattelandsbeleid 11, 15, 195, 196, 197, 198, 199

Plattelandsontwikkeling 11, 26, 138, 195, 196, 199, 201, 204

POP 12, 26, 48, 132, 195, 196, 199, 204

Programma Beheer 15, 26, 35, 37, 38, 45, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 134, 137, 190

RBV 19, 20, 65, 67, 73, 79, 82, 204

Reconstructie 12, 13, 15, 21, 22, 24, 25, 30, 35, 37, 38, 45, 169, 188, 193, 194, 197, 200

RSBP 70, 190, 204

RSG 63, 64, 65, 68, 204

Salmonella 88

Scrapie 85, 86

SGR 205

Stidug 63, 64, 65, 205

Transitie 9, 71, 72, 73, 74, 95, 161, 178, 179

Visserij 11, 16, 57, 64, 65, 66, 67, 69, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 97, 168, 173, 175, 183, 188, 191, 192, 194, 195, 196, 201, 203, 204

Voedsel en groen 93, 96, 115

Voedsel en Warenautoriteit 2, 3, 14, 83, 124, 149, 151, 154, 160, 205

Voedselkwaliteit 1, 2, 3, 13, 83, 86, 87, 89, 91, 92, 108, 126, 138, 177, 192, 204

Voedselveiligheid 3, 13, 14, 58, 59, 67, 68, 69, 78, 83, 84, 85, 86, 87, 89, 90, 91, 95, 97, 110, 127, 155, 157, 177, 192, 195, 202

Vogelpest 14, 19, 79, 89

Vogelrichtlijn 34, 52, 188

Wageningen UR 92, 93, 95

WEB 104, 205

(WOT) Wettelijke onderzoekstaken 92, 205

WTO 7, 8

Zicht op gezonde teelt 205

Licence