Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2005 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2005. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2005.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2005 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat agentschappen)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het Agentschap SZW en Inspectie Werk en Inkomen i.o. voor het jaar 2005 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2005

MEMORIE VAN TOELICHTING

B. DE BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgaveblz
   
1.Leeswijzer4
   
2.De beleidsagenda7
   
3.De beleidsartikelen26
21.Inkomensbeleid26
22.Activerend arbeidsmarktbeleid33
23.Reïntegratie46
24.Sociale werkvoorziening59
25.Arbeid en zorg65
26.Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap74
27.Regulering van individuele arbeidsrelaties78
28.Pensioenbeleid82
29.Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim87
30.Inkomensbescherming met activering96
31.Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid110
32.Overige inkomensbescherming120
33.Tegemoetkoming specifieke kosten129
34.Rijksbijdrage aan sociale fondsen en spaarfonds AOW136
35.Emancipatie140
   
4.De niet-beleidsartikelen151
97.Aflopende regelingen151
98.Algemeen153
99.Nominaal en onvoorzien161
   
5.De bedrijfsvoering162
   
6.De agentschappen164
6.1Agentschap SZW164
6.2Inspectie Werk en Inkomen172
   
7.De verdiepingsbijlage180
   
8.De bijlage moties en toezeggingen207
   
9.De bijlage inzake ZBO's en RWT's225
   
10.Bijlage financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt231
   
11.Bijlage inkomensbeleid241
   
12.Bijlage sociale zekerheid250
13.Bijlage subsidies255
   
14.Bijlage gebruikte afkortingen257
   
15.Trefwoordenregister260

1. LEESWIJZER

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende elementen:

a. Beleidsagenda

In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de vijf prioriteiten WAO, reïntegratie, arbeid en Zorg, arbeidsparticipatie ouderen, Deregulering en administratieve lastenverlichting.

b. Beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen zijn in de afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. Op de begroting van SZW zijn 15 beleidsartikelen onderscheiden. De VBTB-paragraaf op de beleidsartikelen wordt niet meer voorgeschreven in de Rijksbegrotingsvoorschriften en is daarmee komen te vervallen. De paragraaf Evaluatieonderzoek is aan elk beleidsartikel toegevoegd. Deze paragraaf bevat een kalender en toelichting waarin de evaluatievoornemens voor de komende vijf jaar zijn opgenomen.

c. Niet-beleidsartikelen

De artikelen 97 (Aflopende regelingen), 98 (Algemeen) en 99 (Nominaal en onvoorzien) betreffen de niet-beleidsartikelen. De middelen op de begroting van SZW die niet rechtstreeks aan een doelstelling gekoppeld kunnen worden of omdat het om een technisch administratieve voorziening gaat (onvoorzien, loonbijstelling) worden op de niet-beleidsartikelen begroot.

d. Bedrijfsvoering

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan specifieke bedrijfsvoeringsthema's zoals het programma «managementinformatie, nu en in de toekomst», de vervanging van de financiële systemen bij SZW, de voorbereiding op het rijksbrede shared service centre HRM en de aansturing van de SUWI-ZBO's.

e. Agentschappen

Het ministerie heeft met ingang van 1 januari 2003 de «baten-lastendienst» Agentschap SZW. Dit agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiëring ten laste van het Europees Sociaal Fonds, de Communautaire Initiatieven en van enkele eigen SZW-regelingen. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) wordt onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring met ingang van 1 januari 2005 een agentschap.

f. Bijlagen

Nieuw is de bijlage Subsidies waarin conform de toezegging van de Minister tijdens het begrotingsonderzoek 2004 een overzicht wordt gegeven van de subsidies die door SZW worden verstrekt. De bijlage arbeidsmarkt en de bijlage internationale kerngegevens zijn niet meer opgenomen in de begroting. De achtergrondinformatie uit deze bijlagen is grotendeels te vinden op www.cbs.nl of via de kwartaalberichten arbeidsmarkten van SZW.

Nieuwe begrotingsstructuur

Vanaf 2002 heeft de begroting van SZW een aantal stappen doorlopen in de ombouw naar een VBTB-begroting waarin de beleidsdoelen voorop staan. Met de doelenbegroting 2005 wordt wederom een stap gezet die de transparantie en de evenwichtigheid ten goede komt. Kern van de doelenbegroting is dat de verschillende typen instrumenten, die voorheen vanwege gescheiden financieringsstromen verspreid in de begroting stonden, in samenhang onder bestendige, herkenbare SZW-beleidsdoelen worden samengebracht. Dat sluit aan bij de kabinetsfilosofie dat de Minister zich verantwoordt over beleidsdoelen en niet meer uitsluitend over de begrotingsgefinancierde geldstromen.

De missie van SZW luidt: «het stimuleren van werkgelegenheid, moderne arbeidsrelaties en een activerende sociale zekerheid.»

Bij de nieuwe begrotingsstructuur is aangesloten op de missie van het departement:

Na de algemene verantwoordelijkheid voor werkgelegenheid met daaronder arbeidsparticipatie, bemiddeling en arbeid en zorg, komt onder de noemer moderne arbeidsrelaties defocus op de kwaliteit van deze arbeid, arbeidsomstandigheden en de preventie van ziekteverzuim en arbeidsuitval. Vindt toch arbeidsuitval plaats dan is onder het thema activerende sociale zekerheid de inspanning allereerst gericht op individuele terugleiding naar de arbeid, reïntegratie, waarbij deze terugleiding wordt ondersteund door sociale zekerheidsarrangementen met activerende polisvoorwaarden. Alleen voor degenen of situaties waarbij arbeidsparticipatie geen doel (meer) is, is een inkomenswaarborg of anderszins ondersteuning zonder activerende voorwaarden beschikbaar.

De premiegefinancierde uitgaven en de overige beleidsonderwerpen uit de begroting 2004 zijn nu geïntegreerd in de beleidsartikelen.

Nieuwe artikelindeling

De heroriëntatie op de doelenstructuur leidt als logisch uitvloeisel tot een nieuwe artikelindeling. Over deze nieuwe indeling bent u op 1 juni geïnformeerd door middel van een brief (Tweede Kamer, 29 200 XV, nr. 88). In de Verdiepingsbijlage is een zogenaamde «was-wordt-tabel» opgenomen die de aansluiting met de begroting 2004 geeft. In de tabellen «budgettaire gevolgen van beleid» zijn de realisatie 2003 en de raming 2004 vertaald naar de nieuwe indeling van artikelen en operationele doelstellingen.

De door de Tweede Kamer te autoriseren begrotingsgefinancierde budgetten zijn expliciet in de beleidsartikelen herkenbaar doordat de begrotings- en premieuitgaven in aparte budgettaire tabellen zijn opgenomen.

Premie-uitgaven

De premie-uitgaven zijn in de budgettaire tabellen in constante prijzen opgenomen in plaats van zoals in voorgaande jaren in lopende prijzen. De premie-uitgaven hebben nu de zelfde grondslag als de begrotingsuitgaven. De nominale post bij de premie-uitgaven wordt per artikel apart begroot en geeft daarmee de aansluiting met de lopende prijzen.

Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften

Toedeling van de apparaatsuitgaven

Het ministerie van SZW heeft in deze begroting de apparaatsuitgaven zoveel mogelijk aan de verschillende beleidsartikelen toegerekend. Toerekening van middelen (personeel en materieel) vindt jaarlijks plaats op basis van een herziene, globale toedeling van de personeelsinzet naar de verschillende beleidsartikelen. Deze verdeelsleutel wordt ook het departementaal jaarverslag 2005 gehanteerd. Voor 2006 en volgende jaren zijn bij de beleidsartikelen nog geen apparaatsuitgaven geraamd.

Als gevolg van de nieuwe begrotingsstructuur zijn de apparaatsuitgaven voor de jaren 2003 en 2004 op artikel 98 verantwoord en niet voor een deel op de beleidsartikelen. Het was niet mogelijk om de apparaatsuitgaven op basis van de in de begroting 2003 en 2004 gehanteerde verdeelsleutels toe te rekenen naar de nieuwe artikelindeling.

De toegerekende apparaatsuitgaven worden niet afzonderlijk bij de beleidsartikelen toegelicht. In artikel 98 «Algemeen» is een integraal overzicht van de inzet van personeel en materieel opgenomen inclusief de verdeling van de personeelsinzet over de verschillende beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Dit staat gelijk aan de verdeelsleutel.

Handhaving

Handhaving is erop gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatieindicator «nalevingsniveau» in alle relevante artikelen. Een eerste meting hiervan zal voor een aantal wetten in 2004 en deels in 2005 gebeuren. Resultaten zullen in het jaarverslag over 2004, danwel de begroting voor 2006 opgenomen worden.

2. DE BELEIDSAGENDA

2.1 Inleiding

Na opnieuw een bewogen jaar op het terrein van werk en inkomen, is er in de loop van 2004 meer zicht gekomen op economisch herstel. Dat is niets te vroeg. Ook in het afgelopen jaar vormden bedrijfssluitingen, oplopende werkloosheid en tegenvallende inkomensontwikkelingen het decor waartegen de regering haar beleid moest voeren. Dat beleid van weliswaar onvermijdelijke, maar tegelijkertijd in zichzelf al pijnlijke structurele hervormingen, zou misschien makkelijker zijn te voeren in tijden van voorspoed. Die keuze had deze regering echter niet, met als gevolg dat structurele hervormingen in de tijd samenvielen met een economische neergang. Mede daarom was het afgelopen jaar zo bewogen.

Nederland moet worden toegerust om de aansluiting bij de wereldeconomie te bewerkstelligen. Dat betekent op korte termijn een verantwoorde loonontwikkeling en de noodzaak van een dynamische arbeidsmarkt. Daarnaast zijn ook hervorming van het ondernemingsklimaat en verbetering van het innovatieklimaat nodig, zoals is uiteengezet in de nota «Kiezen voor groei». Deze randvoorwaarden voor de korte termijn komen boven op de vereisten die voortvloeien uit ontwikkelingen op de lange termijn. Daarbij gaat het onder meer om individualisering, stijgende welvaart, internationalisering en vergrijzing. Tezamen leidt dit tot een beleid gericht op modernisering van de verzorgingsstaat. Deze modernisering vormt een van de centrale opdrachten die de regering zichzelf heeft gesteld.

Box 1 Economie van Nederland vergeleken met eurogebied

Vanaf 2001 is de economische situatie in Nederland duidelijk verslechterd, met de recessie van 2003 als dieptepunt. De werkgelegenheid daalde in dat jaar met maar liefst 1¼% en de werkloosheid liep op met bijna 100 duizend personen. Ook in de andere landen van het eurogebied is de economische situatie vanaf 2001 verslechterd; de omslag is in die landen echter minder sterk geweest. Dat Nederland harder is geraakt dan veel andere landen, was mede te wijten aan (te) hoge loonstijgingen in de jaren vanaf 1998. Een verslechtering van de internationale concurrentiepositie van Nederland is hiervan het directe gevolg geweest. Uitvoer, economische groei, werkgelegenheid en werkloosheid hebben hier zichtbaar onder geleden.

Figuur 1: Kerncijfers arbeidsmarkt 1995–2003

Economische groei (BBP)

Ontwikkeling totalewerk werkgelegenheid

Werkloosheid (% beroepsbevolking)

kst-29800-XV-2-1.gif

(*) in % van de totale beroepsbevolking

Bron: CPB (MEV 2005); werkgelegenheid: Europese Commissie (Spring Forecast 2004)

Inmiddels laat de Nederlandse economie tekenen van herstel zien. De economische groei bedraagt naar verwachting 1¼% in 2004 en 1½% 2005. Daarmee presteert Nederland nog steeds iets minder goed dan gemiddeld in het eurogebied. De werkgelegenheid (banen ≤12 uur/week) zal in 2004 naar verwachting dalen met bijna 75 duizend personen en in 2005 toenemen met ongeveer 20 duizend. De werkloosheid stijgt volgens CPB-ramingen in 2004 met 100 duizend personen en in 2005 met 55 duizend. Dat de werkloosheid ook volgend jaar nog verder stijgt, komt doordat deze met vertraging reageert op het economisch herstel.

De eerste stappen op het pad van modernisering van de verzorgingsstaat heeft Nederland reeds gezet. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat iedereen die kan werken, daartoe ook wordt aangezet. Dit uitgangspunt heeft onder andere vorm gekregen in de Wet werk en bijstand. De eerste signalen over hoe gemeenten er in 2004 in slagen om aan de uitgangspunten van deze nieuwe wet invulling te geven zijn veelbelovend. Het lijkt erop dat de ingeboekte volumereductie als gevolg van de verwachte grotere aandacht van gemeenten voor het beperken van de instroom en stimuleren van de uitstroom daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Terugkeer naar werk is ook het doel van wijzigingen in de Werkloosheidswet en in het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. Daarin ligt de nadruk voluit op arbeidsgeschiktheid.

Naast deze maatregelen die vooral op middellange en lange termijn hun vruchten afwerpen, heeft de regering ook gewerkt aan maatregelen die op korte termijn bijdragen aan herstel van economische groei en werkgelegenheid. Daarbij wordt bijvoorbeeld nagedacht over maatregelen die de dynamiek op de arbeidsmarkt vergroten. Centraal in dit beleid staat echter het streven naar loonmatiging. In dit kader is dit voorjaar getracht met de sociale partners te komen tot afspraken die zouden leiden tot een verantwoorde loonontwikkeling in 2005 in combinatie met een voor alle partijen aanvaardbare vorm voor de beëindiging van de stimulering van collectieve regelingen voor vervroegd uittreden. Het bleek echter niet mogelijk om tot een sociaal akkoord te komen.

De inbreng van sociale partners blijft echter relevant. Binnen het gezamenlijk overleg hebben de gesprekspartners – werkgevers, werknemers, overheid – ieder hun eigen verantwoordelijkheid om de economische ontwikkeling van Nederland op een hoger plan te brengen.

De economische situatie en de nullijn van de bruto-ontwikkeling van minimumloon en uitkeringen hebben ook hun neerslag op het inkomensbeeld. Over de hele linie zal de koopkrachtontwikkeling in 2005 negatief zijn. In de omvang van deze negatieve effecten heeft het kabinet ernaar gestreefd deze voor de zwakste groepen beperkt te houden (op –¼%). Voor ouderen levert een tijdelijke tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden van € 60 hieraan een bijdrage. De werkelijke inkomensontwikkeling van individuele huishoudens zal afwijken van de hier genoemde ramingen vanwege de spreiding in het inkomensbeeld. Deze wordt veroorzaakt door verschillen in individuele omstandigheden en specifieke effecten die niet voor iedereen gelden.

Box 2 De economische noodzaak van de nullijn in de loonontwikkeling

Een houdbaar niveau van economische groei wordt vooral bevorderd door een loonniveau waarbij de arbeidsmarkt in evenwicht is. Hoge werkloosheid vraagt om loonmatiging. (Te) hoge lonen leiden in alle gevallen tot hoge werkloosheid. Deze lessen kunnen ook op de Nederlandse economische ontwikkeling van de afgelopen tien jaar worden toegepast. Op de recessie die zich in de eerste helft van de jaren negentig openbaarde volgde een snelle aanpassing van de loonontwikkeling. Na een «adempauze» van twee maanden, waarin bestaande CAO's werden verlengd en onderhandelingen over nieuwe CAO's opgeschort, werden weer CAO's afgesloten met een loonstijging die achterbleef bij de productiviteitsstijging. De gematigde loonontwikkeling droeg bij aan een krachtig herstel op de arbeidsmarkt. Deze recessie was mede daarom in Nederland relatief mild van karakter. De werkloosheid liep niet op tot het hoge niveau van begin jaren tachtig.

De afgelopen jaren is de positie van Nederlandse bedrijven door te sterke loonstijgingen sterk verslechterd. Dat geldt zowel voor de winstgevendheid van bedrijven als voor de externe concurrentiepositie. De externe verslechtering blijkt vooral ook uit een vergelijking met de belangrijkste concurrenten in het Eurogebied (zie figuur 2). Een vergelijking met deze landen is meer op zijn plaats dan met landen als China en India, omdat vooral in het Eurogebied het gros van de Nederlandse export en import plaatsvindt en veel concurrenten daar zijn gevestigd. De gestage verslechtering van de loonkosten per eenheid product ten opzichte van het gemiddelde in het Eurogebied cumuleert vanaf 1998 tot in totaal 12 procentpunt in 2003. In vergelijking met bijvoorbeeld België en Duitsland is de verslechtering nog groter. Bovendien heeft de in 2003 ingezette matiging van de contractloonstijging nog niet geresulteerd in een verbetering van de concurrentiepositie, aangezien de recessie ook in omliggende landen tot loonmatiging heeft geleid.

Figuur 2: Arbeidskosten per eenheid product (links) en arbeidsinkomensquote en werkloosheid (rechts)

kst-29800-XV-2-2.gif

Bron: CPB (MEV 2005)

De belangrijkste reden waarom loonmatiging vanuit economisch perspectief gewenst is, is gelegen in het beslag van de lonen op het nationale inkomen en de daaruit volgende ruimte voor winsten waaruit investeringen worden gefinancierd. Dit beslag komt tot uitdrukking in de arbeidsinkomenquote (AIQ). De AIQ is, in lijn met de verslechterde externe concurrentiepositie, in de afgelopen jaren gestaag toegenomen, tot 86,9 procent in 2003. Een dergelijk hoge AIQ vertaalt zich onherroepelijk in een toename van de werkloosheid, zoals de ervaringen van de afgelopen dertig jaar laten zien (figuur 2). De huidige hoge niveaus van de AIQ traden ook op aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig. In de jaren negentig werd de weg van te hoge loonstijgingen daarentegen bijtijds verlaten en piekte de AIQ op 85,7 procent in 1993.

De inmiddels ingezette loonmatiging is in lijn met de economische ontwikkelingen, maar kan niet verhelpen dat de AIQ slechts langzaam afneemt. Het zal de nodige tijd vergen voordat de gunstige doorwerking van een gematigde loonontwikkeling zich vertaalt in herstel van winstgevendheid van Nederlandse bedrijven.

De geschetste ontwikkeling van werkgelegenheid en werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen winstgevendheid, maken een nullijn voor de contractloonstijging noodzakelijk. Deze nullijn is ook vanwege de doorwerking naar pensioenpremies gewenst. In deze setting houdt de voorgenomen nullijn het evenwicht tussen de diverse economische en maatschappelijke randvoorwaarden. In lijn hiermee heeft het kabinet voor 2004 en 2005 besloten tot een nullijn voor de contractlonen in de collectieve sector en tot het bruto bevriezen van het wettelijk minimumloon (WML) en de uitkeringen. De noodzaak tot een dergelijke nullijn vormt voor het kabinet ook de aanleiding om in de komende periode (van 1 november 2004 tot en met 31 december 2005) CAO-afspraken die leiden tot een stijging van de contractlonen niet te ondersteunen door middel van het instrument van algemeenverbindendverklaring. De noodzaak van de nullijn kent ook een maatschappelijke context: waar in de collectieve sector matiging het devies is, zou het zonder meer algemeen verbindend verklaren van loonstijgingen in de marktsector nadelig zijn voor het gewenste evenwicht in het inkomensbeeld.

Het voorgaande neemt niet weg dat er ook in de huidige situatie bedrijven zijn waar ruimte bestaat voor een loonstijging. Met nadruk zij echter vermeld dat dit kabinetsbeleid niet de ruimte voor afwijkende beloningen blokkeert. De kern van het kabinetsbeleid is niet dat partijen geen ruimte zouden hebben om de afspraken te maken die zij passend achten; de kern is dat het kabinet afspraken die leiden tot (contract)loonstijgingen niet via algemeen verbindend verklaring wil opleggen aan derden. Binnen het kader van algemeen verbindend verklaren hebben individuele bedrijven nog altijd de mogelijkheid om op ondernemingsniveau een rechtsgeldige CAO af te sluiten met een eigen loonontwikkeling. Deze kunnen zij voor dispensatie van de algemeen verbindend verklaring voorleggen. Bovendien kunnen partijen los daarvan afspraken maken over daadwerkelijk resultaatafhankelijke beloningen, zodat werknemers kunnen meeprofiteren van goede resultaten die zij helpen bewerkstelligen. Andersom kunnen in bedrijven waar zelfs een nullijn voor de lonen teveel is, CAO-afspraken worden gemaakt die leiden tot beperking van de arbeidskosten per uur. Dit alles illustreert nog eens dat het kabinet zich ertoe beperkt om contractloonstijgingen die in het licht van de macro-economische ontwikkelingen als onverantwoord moeten worden beoordeeld, tijdelijk niet aan derden op te leggen via een algemeenverbindendverklaring; de onderhandelingsvrijheid van partijen blijft hierdoor onaangetast.

2.2 Hogere arbeidsparticipatie

Langetermijnontwikkelingen als de vergrijzing van de bevolking leggen een druk op de verzorgingsstaat, tenzij het aantal mensen op de arbeidsmarkt toeneemt. Belemmeringen die arbeidsdeelname in de weg staan, moeten daarom zo veel mogelijk moeten worden weggenomen, en het beroep op regelingen in de sociale zekerheid moet beperkt blijven tot hen die hierop echt zijn aangewezen. Bij hervorming van regelingen als de WAO en WW is het zaak het recht op een uitkering zo veel mogelijk te verbinden met de plicht weer aan het werk te gaan, als iemand daartoe redelijkerwijs in staat is.

Box 3 Arbeidsparticipatie nu en in de toekomst

In de komende decennia zal het aantal 65-plussers in vergelijking met de omvang van de beroepsbevolking sterk toenemen. Om de verhouding tussen het aantal werkenden en het totale aantal mensen in Nederland constant te houden, zal tot 2040 een steeds groter gedeelte van de potentiële beroepsbevolking moeten deelnemen op de arbeidsmarkt (zie lijn C in de rechter grafiek hieronder). Dit is een grote opgave, omdat het aantal 55-plussers in de beroepsbevolking in de komende 20 jaar sterk toeneemt. Hun arbeidsparticipatie is in het afgelopen decennium aanzienlijk gestegen, maar lag in 2003 nog steeds op een laag niveau (zie linker grafiek). Als dat niveau hetzelfde blijft, zal de totale arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking tot 2025 niet stijgen, maar dalen (zie lijn A in rechter grafiek). Het participatieniveau dat besloten ligt in de streefcijfers van de regering is in de grafiek te zien als lijn B ( zie voor precieze streefcijfers beleidsartikel 22). Deze lijn ligt in de eerstkomende twee decennia hoger dan lijn A. In die periode ontstaat ruimte voor aflossing van de overheidsschuld. Die aflossing biedt op zijn beurt ruimte voor de hogere uitgaven aan oudedagsvoorzieningen op het hoogtepunt van de vergrijzing.

Figuur 3: Netto arbeidsparticipatie 50-plussers in 2003 (links) en netto arbeidsparticipatie 15–64 jarigen (rechts)

kst-29800-XV-2-3.gif

Bron: CBS (links) en CBS en berekeningen SZW (rechts; gebaseerd op EBB, banen ≤ 12 uur per week)

Het is overigens niet alleen van belang dat meer mensen deelnemen op de arbeidsmarkt, maar ook dat de jaarlijkse arbeidsduur toeneemt. De gemiddelde arbeidsduur is in Nederland relatief kort door het grote aantal deeltijdwerkers en door de relatief korte arbeidsduur van voltijdwerknemers. Het kabinet spreekt de sociale partners aan op hun verantwoordelijkheid in CAO's in ieder geval geen bepalingen op te nemen die een verlenging van de arbeidsduur in de weg staan.

Ook in Europees verband is onderkend dat een hoge arbeidsdeelname van essentieel belang is voor de toekomstbestendigheid van het stelsel van werk en inkomen. Om dit belang te onderstrepen, hebben de landen van de Europese Unie in 2000 doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de arbeidsparticipatie.

Box 4 Europese Taskforce Werkgelegenheid: «Jobs, jobs, jobs»

De Europese Unie heeft zichzelf in het jaar 2000 in Lissabon ten doel gesteld uiterlijk in 2010 uit te groeien tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld met meer en betere banen. De Europese Taskforce Werkgelegenheid onder leiding van oud-premier Wim Kok heeft in november 2003 in het rapport «Jobs, jobs, jobs» aanbevelingen gedaan om de zogenoemde Lissabondoelstelling te realiseren. Het rapport concludeert dat deze doelstelling alleen gehaald kan worden als de lidstaten hun beleid intensiveren. Als belangrijkste actiepunten voor de EU-lidstaten ziet de taskforce-Kok het versterken van het aanpassingsvermogen van arbeidsmarkten, toename van de arbeidsparticipatie en verhoging van de investeringen in menselijk kapitaal. Het rapport benadrukt de urgentie van deze maatregelen. Alleen als de Europese landen hun inspanningen drastisch verhogen kunnen welvaart en sociale verworvenheden ook in de toekomst veilig gesteld worden. Specifiek voor Nederland gelden bovendien aanbevelingen om de loonstijging gematigd te houden, het arbeidsongeschiktheidsstelsel te hervormen, om ouderen langer actief te houden en om de arbeidsdeelname van vrouwen te vergroten.

Arbeidsmarktbeleid

Het streven naar een hogere arbeidsparticipatie vraagt vooral om een activerend arbeidsmarktbeleid. Dit is ook vanuit sociaal oogpunt gewenst. Werk helpt sociaal isolement voorkomen, het draagt bij aan integratie en geeft een zinvolle invulling aan het bestaan. Het belang van activerend arbeidsmarktbeleid blijkt ook uit de invloed van technologische ontwikkeling op de arbeidsmarktkansen van hoger opgeleiden enerzijds en die van lager opgeleiden anderzijds. De opleidingseisen die werkgevers aan hun sollicitanten stellen, nemen steeds verder toe. Voor lager opgeleiden (ongeveer een kwart van de werkende bevolking) wordt het hierdoor steeds lastiger werk te vinden. Zonder aanvullende maatregelen zullen zij te maken krijgen met een structureel banentekort. Het activerende arbeidsmarktbeleid biedt ondersteuning aan degenen die niet op eigen kracht aan werk kunnen komen.

De regering wil met het arbeidsmarktbeleid zo veel mogelijk belemmeringen wegnemen die mensen ondervinden als ze willen participeren op de arbeidsmarkt. Dit betekent een omslag in het denken ten opzichte van eerder beleid dat gericht was op afzonderlijke doelgroepen, zoals ouderen, jongeren en etnische minderheden. Het nieuwe uitgangspunt is dat algemeen beleidwordt ingezet om individuele belemmeringen voor arbeidsdeelname weg te nemen (voor een verdere uitwerking zie beleidsartikel 22). Waar dat nodig is, bestaat bovendien ruimte voor aanvullende maatregelen met een tijdelijk, innovatief en agenderend karakter, bijvoorbeeld ter bestrijding van jeugdwerkloosheid.

Reïntegratie

Voor mensen die er niet zelfstandig in slagen aan het werk te komen, kan individuele ondersteuning een uitkomst bieden (zie beleidsartikel 23). Deze ondersteuning kan onder andere de vorm hebben van een stage, scholing, een sollicitatietraining of een reïntegratietraject. Deze ondersteuning is een integraal onderdeel van het arbeidsmarktbeleid. De regering heeft zich ten doel gesteld de effectiviteit van de reïntegratietrajecten te verbeteren. Het streven is om het percentage mensen dat uitstroomt naar reguliere arbeid na deelname aan een reïntegratietraject, met een kwart te verhogen in 2007. Invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) en prestatieafspraken met het UWV zijn hiervoor de belangrijkste instrumenten. Op grond van de WWB zijn gemeenten verantwoordelijk voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, sommige groepen (oudere) werklozen (IOAW en IOAZ), mensen met een nabestaandenuitkering (ANW) en niet-uitkeringsgerechtigden. Door de toegenomen financiële verantwoordelijkheid van gemeenten en door grotere bestedingsvrijheid voor reïntegratiegeld geven gemeenten een actievere en meer op maat gesneden invulling aan het reïntegratiebeleid.

Sociale werkvoorziening

Een reguliere baan is niet voor iedereen weggelegd; dit geldt bijvoorbeeld voor sommige groepen gehandicapten. Voor hen zijn gesubsidieerde banen beschikbaar conform de Wet sociale werkvoorziening (WSW; zie beleidsartikel 24). Deze wet wordt momenteel gemoderniseerd. De eerste fase van deze modernisering is in 2004 van start gegaan. De belangrijkste wijziging tot nu toe is dat vanaf 2005 het CWI zal beoordelen wie in aanmerking komt voor een plaats in de sociale werkvoorziening. Nu is dit nog een taak van gemeenten. In de tweede helft van 2004 worden ook de voorbereidingen getroffen voor de tweede fase van de modernisering, die tot doel heeft dat meer werknemers uit de sociale werkvoorziening aan het werk gaan buiten het sociaalwerkbedrijf. Dat kan bij reguliere werkgevers in de vorm van begeleid werken of door middel van detachering, in dienst van het sociaalwerkbedrijf. In nauwe samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, branche- en cliëntenorganisaties is in 2004 een veranderagenda vastgesteld. Deze is voorgelegd aan de Tweede Kamer en zal verder worden uitgewerkt in concrete wijzigingsvoorstellen.

Scholing en leven lang leren

Om duurzaam te kunnen participeren op de arbeidsmarkt, is voortdurende aandacht nodig voor het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden, oftewel een leven lang leren. De rol van de overheid is daarbij vooral stimulerend en informerend, met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als eerstverantwoordelijke. De regeringsvoornemens op dit terrein zijn benoemd in de notitie «Kiezen voor groei», die de Tweede Kamer in juli 2004 heeft ontvangen.

Een belangrijk aandachtspunt is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De regering voert nu onderzoek uit naar het functioneren van het VMBO. Op basis van de uitkomsten daarvan zal de regering maatregelen nemen waarmee VMBO-scholen hun opleidingen beter kunnen afstemmen op hun doelgroepen en op de specifieke behoeften in hun regio, waaronder die van het bedrijfsleven.

Bestrijding jeugdwerkloosheid

De recente stijging van de werkloosheid heeft vooral jongeren getroffen. Om te voorkomen dat dit leidt tot langdurige werkloosheid is tijdelijk aanvullend beleid nodig. De regering heeft zich ten doel gesteld dat het werkloosheidspercentage onder jongeren (15–22 jaar, exclusief scholieren en studenten) in de periode 2003–2007 niet méér mag bedragen dan het dubbele van het totale werkloosheidspercentage. Inzet is voorts dat iedere werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of naar school gaat. De taskforce jeugdwerkloosheid, die in november 2003 is ingesteld, brengt werkgevers, werknemers, gemeenten, scholingsinstellingen en andere betrokken organisaties bij elkaar om gezamenlijk langdurige werkloosheid onder jongeren te voorkomen, voortijdige schooluitval te verminderen en het behalen van een startkwalificatie te stimuleren (zie beleidsartikel 22).

Ook in breder verband, via de Operatie Jong, tracht de regering de positie van jongeren te versterken. Operatie Jong is erop gericht meer samenhang aan te brengen in het jeugdbeleid en aanverwante beleidstrajecten door het wegnemen van belemmeringen in regelgeving of anderszins.

VUT en prepensioen

De regering streeft naar verhoging van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) van 38,6% in 2003 naar 40% in 2007. In de decennia daarna is een verdere toename van de arbeidsparticipatie van ouderen gewenst. Bezien vanuit dit langetermijnperspectief is het niet wenselijk collectieve regelingen voor vervroegd stoppen met werken te stimuleren met fiscale voordelen. De fiscale voordelen voor VUT- en prepensioenregelingen zullen met ingang van 1 januari 2006 komen te vervallen. Het blijft mogelijk tot 100% van het laatstverdiende loon aan ouderdomspensioen op te bouwen. Een deel daarvan kan worden ingezet voor pensionering vóór 65 jaar. Deze versoepeling biedt vooral mensen die al op jonge leeftijd zijn begonnen met werken, meer ruimte voor pensionering vóór 65 jaar. Overigens biedt de levensloopregeling in de toekomst ook de mogelijkheid zelf te sparen voor verlof dat voorafgaat aan het ouderdomspensioen. Er zijn overgangsregelingen getroffen die het mogelijk maken dat werknemers van 57 jaar en ouder geen gevolgen hoeven te ondervinden van het nieuwe stelsel.

Inmiddels zijn maatregelen ingevoerd waardoor het voor werkgevers aantrekkelijker wordt ouderen in dienst te nemen en te houden, zoals vrijstelling van de WAO-basispremie voor werknemers die 50 jaar of ouder zijn als ze in dienst treden. Daarnaast is het voor ouderen financieel aantrekkelijker gemaakt tot 65 jaar door te werken, onder andere met een verhoogde arbeidskorting voor ouderen. In april 2004 heeft de regering concrete voorstellen gedaan om langer doorwerken te stimuleren, mede naar aanleiding van het eindrapport van de Taskforce Ouderen en Arbeid. De regering zal op korte termijn in beeld brengen welke mogelijkheden er zijn om langer werken verder te bevorderen. Daarbij zal de relatie tussen de toegenomen levensverwachting en de leeftijd waarop mensen stoppen met werken, centraal staan.

Om gebruik van de WW als uittreedroute tegen te gaan is de vervolguitkering afgeschaft voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. Ook geldt vanaf 2004 voor werknemers vanaf 57½ jaar weer een sollicitatieplicht. De leeftijdsgrens voor de IOAW wordt in 2005 verhoogd van 50 naar 55 jaar. Verder zullen in de loop van 2005 voor alle WW-gerechtigden ontslagvergoedingen in mindering worden gebracht op hun uitkering.

Arbeidsmigratie

Werknemers uit de oude EU-lidstaten staat het vrij zich op de Nederlandse arbeidsmarkt aan te bieden. Voor de nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa (exclusief Malta en Cyprus) geldt tijdelijk een afwijkend regime, vanwege de huidige arbeidsmarktomstandigheden in Nederland en vanwege de onzekerheid over het aantal arbeidsmigranten dat uit de nieuwe lidstaten zou kunnen komen. De regering zal tot 1 mei 2006 de toets op aanwezigheid van (binnenlands) aanbod handhaven voor die sectoren of beroepen waar verdringing dreigt. Vóór 1 mei 2005 wordt een tussenevaluatie van het afwijkende regime opgesteld.

Ook aan de bovenkant van de arbeidsmarkt kan sprake zijn van knelpunten. De regering heeft daarom besloten het voor werkgevers eenvoudiger te maken om een buitenlandse kenniswerker in dienst te nemen. Voor hen komt er één loket, één procedure en één vergunning. Deze wijzigingen betekenen dat voor een groot deel van de arbeidsmigranten (in 2003 in totaal 5000 personen) geen tewerkstellingsvergunning meer nodig is. Voor zelfstandigen zal de regering nog bezien welke belemmeringen er zijn voor vreemdelingen om zich in Nederland te vestigen. Feitelijk is hiermee de arbeidsmarkt aan de bovenkant «open».

2.3 Preventie van uitval en stimulans voor werkhervatting

Het voorkomen van arbeidsuitval begint met goede arbeidsomstandigheden en dus met goed arbo- en verzuimbeleid. Het eigen belang en de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zullen in 2005 verder worden benadrukt (zie beleidsartikel 29). De regering is zich er daarbij van bewust dat hoge regeldruk bij werkgevers en werknemers weerstand op kan roepen. Om dit te voorkomen streeft de regering naar een substantiële vermindering van arboregelgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de EU-regelgeving op dit terrein. De evaluatie van de Arbowet staat nadrukkelijk in het teken van de stimulering van zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers. In aanvulling op aanpassing van arboregelgeving zal de overheid ook in 2004 nog arboconvenanten sluiten met sociale partners, waarvan de uitvoering doorloopt tot en met 2007.

Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Als iemand ondanks alle preventieve maatregelen toch ziek wordt, dient terugkeer naar werk centraal te staan. Dit was het uitgangspunt van de Wet verbetering poortwachter, die in 2002 is ingevoerd. Uiterlijk in april 2006 zal de Tweede Kamer een evaluatie van de Wet verbetering poortwachter ontvangen.

De primaire verantwoordelijkheid voor de aanpak van verzuim in de eerste twee ziektejaren ligt sinds 1 januari 2004 bij de werkgever en de werknemer. Sinds die datum moeten werkgevers het loon van zieke werknemers niet één, maar twee jaar doorbetalen. Dit moet leiden tot intensivering van reïntegratie-inspanningen en vermindering van het aantal nieuwe arbeidsongeschikten.

De regering is voornemens ook werknemers een sterkere financiële prikkel te geven om langdurig ziekteverzuim te voorkomen. De Tweede Kamer zal voor het eind van het jaar een wetsvoorstel ontvangen ter beperking van de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70% van het laatste loon (wetsvoorstel Baltz). Deze beperking zet mensen ertoe aan zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. De beperking komt tot stand, doordat een langere loondoorbetalingsplicht zal gelden voor werkgevers die een bovenwettelijke aanvulling geven. Een werknemer die zo'n aanvulling ontvangt, krijgt op zijn beurt te maken met een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering na afloop van de doorbetalingsperiode. Eventuele CAO-afspraken over bovenwettelijke aanvullingen in het tweede ziektejaar zullen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Baltz niet meer algemeen verbindend worden verklaard.

Als de reïntegratie-inspanningen in de eerste twee ziektejaren niet het gewenste effect hebben, komt een wettelijk stelsel van rechten en plichten in beeld. In 2006 maakt de WAO plaats voor de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (zie beleidsartikel 31). Deze omvat een inkomensvoorziening voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten (IVA) en een regeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Het is de bedoeling het aantal nieuwe duurzaam volledig arbeidsongeschikten beperkt blijft tot maximaal 25 000 personen per jaar.

Wie niet voor IVA in aanmerking komt, maar wel ten minste 35% van zijn verdiencapaciteit heeft verloren, kan een beroep doen op de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Deze regeling (in de plannen uit te voeren door zowel UWV als verzekeraars) omvat zowel een reïntegratiepakket als een recht op loonaanvulling. Als werkhervatting niet lukt, ontvangt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte een uitkering conform de WW, gevolgd door een uitkering op minimumniveau naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid.

2.4 Inspelen op individuele wensen en behoeften

Verhoging van het aantal mensen op de arbeidsmarkt vergt onder meer de introductie van regelingen die de mogelijkheid verruimen arbeid te combineren en af te wisselen met andere activiteiten, zoals zorg en scholing. Het is daarbij niet aan de overheid om strikt voor te schrijven hoe mensen hun werkzame leven moeten indelen; de overheid moet burgers de ruimte én de verantwoordelijkheid durven geven die keuzes zelf te maken. Dit heeft als neveneffect dat het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt hierdoor toeneemt, en dat de sociale zekerheid hiermee beter kan inspelen op maatschappelijke veranderingen.

Verlof

De mogelijkheid om verlof op te nemen is vergroot met de invoering van de Wet arbeid en zorg. Hiermee is een nagenoeg compleet stelsel van verlofregelingen tot stand gebracht. Bij langer durend verlof vormt de financiering nog een belemmering. Het huidige financieringsstelsel is versnipperd. De regering wil dit stelsel vervangen door één algemene financieringsregeling voor verlof: de levensloopregeling. Deze regeling geeft werknemers een fiscaal voordeel als zij sparen of een verzekering afsluiten voor financiële overbrugging van langere periodes van onbetaald verlof. Wie deelneemt aan de levensloopregeling en daarnaast gebruik maakt van zijn wettelijk recht op ouderschapsverlof, krijgt de eerste jaren een extra voordeel in de vorm van een heffingskorting. De levensloopregeling zal ook een financiële stimulans kunnen vormen voor het gebruik van langdurend zorgverlof. Een wetsvoorstel voor deze vorm van verlof is bij de Tweede Kamer ingediend. De levensloopregeling kan ten slotte ook dienen ter financiering van verlof voor scholing, van «opfrisverlof» en van verlof dat vooraf gaat aan het ouderdomspensioen.

Arbeid en zorg

Iedereen die arbeid en zorg wil combineren, moet daartoe ook de mogelijkheid krijgen (zie beleidsartikel 25). Dit vereist niet alleen goede voorzieningen voor verlof, maar ook voor kinderopvang. De toegankelijkheid van kinderopvang zal in 2005 verbeteren door invoering van de Wet kinderopvang. Deze wet geeft ouders recht op een tegemoetkoming in de kosten van formele kinderopvang. Ouders krijgen bovendien een extra tegemoetkoming van de overheid, als de werkgever niet aan de opvang meebetaalt. Deze compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen kent een afbouw voor inkomens boven € 45 000. Dit is vastgelegd in de Wet kinderopvang. Bovendien geldt vanaf 1 januari 2005 een beperkt aantal landelijke kwaliteitseisen en een uniform toezichtsysteem voor kinderopvangcentra.

Ouderdomspensioen

Bij een toekomstbestendige sociale zekerheid hoort dat burgers kunnen rekenen op een adequaat inkomen op hun oude dag. Dit betreft naast de AOW een solide stelsel voor aanvullende pensioenen. Goed toezicht op pensioenfondsen is hiervoor onontbeerlijk (zie beleidsartikelen 28 en 32). Dat toezicht krijgt vorm in het nieuw financiële toetsingskader dat nader wordt uitgewerkt in de nieuwe Pensioenwet. De beoogde invoeringsdatum van deze wet is 1 januari 2006. Voorafgaand aan de invoering ervan zal de regering tevens een wetsvoorstel indienen dat de implementatie regelt van een Europese richtlijn over grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen en het toezicht daarop.

2.5 Uitvoering, controle en toezicht

Om een solidair socialezekerheidsstelsel in stand te kunnen houden is het onontbeerlijk het recht op inkomensondersteuning correct toe te kennen, en adequaat te controleren op de naleving van daaraan verbonden plichten. De toekenning van rechten, zoals uitkeringen en inkomensafhankelijke toeslagen, moet bovendien klantgericht, effectief en efficiënt plaatsvinden, met persoonlijke begeleiding waar nodig.

Uitvoering

De activiteiten van de organisaties die zich met werk en inkomen bezighouden, zijn erop gericht werkzoekenden zo snel mogelijk én duurzaam naar werk te leiden. Als dat niet lukt, moet tijdig de juiste uitkering worden verstrekt. De uitvoering van dit beleid is in handen van de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten. De kwaliteit van hun werk staat of valt bij een goede onderlinge samenwerking. Een correcte uitkeringsverstrekking is ook de hoofdtaak van de Sociale verzekeringsbank, die onder meer de AOW uitvoert. De Inspectie Werk en Inkomen houdt in dit kader toezicht op de uitvoeringsorganisaties en op de gemeenten en draagt daarmee bij aan een goed functionerend stelsel waarin belastingen en premies rechtmatig, doelmatig en doeltreffend worden besteed.

Sinds hun oprichting in 2002 hebben CWI en UWV zich primair gericht op het op orde krijgen van hun eigen organisatie. Dit heeft gevolgen gehad voor de samenwerking onderling en met gemeenten, ook op ICT-terrein. De ervaringen van de afgelopen twee jaar hebben geleid tot een verbeterde aansturing van CWI en UWV door de minister van SZW. Transparantie, duidelijke spelregels, soberheid en volledige en betrouwbare informatie, onder meer in de vorm van prestatie-indicatoren, vormen hierbij de sleutelwoorden.

CWI, UWV en gemeenten willen als één keten naar de klant opereren. Om de ketensamenwerking verder te verbeteren werken zij aan het gezamenlijk definiëren van ketenprestatie-indicatoren, gezamenlijke aanpak van reïntegratie, vorming van bedrijfsverzamelgebouwen, gezamenlijke handhaving, gegevensuitwisseling en het afstemmen van ICT-investeringen.

UWV staat voor de dubbele opgave enerzijds de transformatie naar één gemeenschappelijke organisatie tot een goed einde te brengen en daarbij de resultaatgerichtheid, doelmatigheid en kwaliteit van de uitvoering te verhogen, en anderzijds de uitvoering voor te bereiden van een aantal belangrijke beleidswijzigingen, zoals de invoering van het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen, voorgenomen veranderingen in werkloosheidsregelingen, de wet Walvis (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten) en het wetsvoorstel Wfsv (Wet financiering sociale verzekeringen).

Handhaving

Fraude en illegale arbeid moeten krachtig worden bestreden (zie beleidsartikel 22). Immers, door zwart en illegaal werk ontduiken werkgevers en werknemers de verplichting tot het betalen van premies en belastingen. De regering heeft extra middelen uitgetrokken voor additionele handhavingsactiviteiten van de Arbeidsinspectie. Speerpunten voor 2005 zijn de aanpak van zwartwerkers en identiteitsfraude; daartoe is het budget van gemeenten en UWV voor fysieke controles en huisbezoeken verhoogd. De boetes voor illegale tewerkstelling gaan omhoog. Werkgevers krijgen deze boetes bovendien sneller opgelegd door invoering van de zogeheten bestuurlijke boete. Een landelijk dekkend netwerk van interventieteams draagt bij aan de bestrijding van zowel zwarte fraude als illegale tewerkstelling. De SIOD wordt ingezet voor het opsporen van zware en complexe fraudezaken en georganiseerde vormen van illegale arbeid.

Armoedeval en inkomensafhankelijke regelingen

Sommige belemmeringen voor arbeidsdeelname zijn financieel van aard. Dit is bijvoorbeeld het geval als de netto-inkomensvooruitgang bij werkaanvaarding te gering of zelfs negatief is. Vermindering van deze zogeheten armoedeval is dan ook een belangrijk instrument voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie (zie beleidsartikel 21). De hervorming van inkomensafhankelijke regelingen is hierin voor Nederland een belangrijk element. Deze hervorming ondersteunt ook de ambitie meer voortgang te maken met het (financieel) aantrekkelijker maken van langer werken. Maatregelen ten aanzien van de hoogte en samenloop van inkomensafhankelijke regelingen en van de belasting- en premietarieven moeten daarbij centraal staan.

De regering wil de diverse inkomensafhankelijke regelingen harmoniseren en stroomlijnen. Daarbij gaat het zowel om bestaande regelingen, zoals de huursubsidie en studiefinanciering, als om nieuwe regelingen, zoals de Wet kinderopvang en de voorgenomen zorgtoeslag. De regering heeft daartoe onlangs bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ingediend. Voor burgers neemt hierdoor de inzichtelijkheid toe, waardoor het niet-gebruik van regelingen naar verwachting zal verminderen. Daarnaast wordt het inzicht in en de aanpak van de armoedeval beter mogelijk. De uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen zal ook klantvriendelijker worden door de invoering van één loket, de Belastingdienst Toeslagen. Dit gebeurt tegelijk met de harmonisatie in januari 2006.

In aanvulling hierop zullen in 2006 de bestaande fiscale kinderkortingen (verder) worden verhoogd, geïntegreerd en meer glijdend inkomensafhankelijk worden gemaakt. De invoering van één integrale kinderkorting verhoogt de transparantie. Bovendien daalt het bedrag van de nieuwe kinderkorting veel geleidelijker als het inkomen stijgt. Dat voorkomt de scherpe inkomensvallen die nu optreden bij het overschrijden van inkomensgrenzen.

2.6 Deregulering en vermindering van administratieve lasten

Regelgeving op het terrein van SZW leidde ultimo 2002 tot ruim € 2,5 miljard aan administratieve lasten voor bedrijven. In het Hoofdlijnenakkoord is als doelstelling opgenomen deze lasten met een kwart te verminderen in de periode 2003–2007. Vermindering van administratieve lasten is al gedurende lange tijd een prioriteit bij SZW. Zo zijn deze lasten In de periode 1995–2002 per saldo al met € 354 miljoen (12,6%) afgenomen ten opzichte van eind 1994. Overigens vloeit ruim eenderde van de administratieve lasten op SZW-terrein voort uit internationale regelgeving.

In april 2004 heeft de Tweede Kamer een actieplan ontvangen dat perspectief biedt op vermindering van de lasten op SZW-terrein. Aangevuld met enkele nieuwe maatregelen dalen de lasten per saldo met 19,0% (€ 481 miljoen). Eind 2004 zal SZW de maatregelen aankondigen die de doelstelling van een kwart reductie binnen bereik brengen. Overigens zal SZW ook een bijdrage leveren aan het in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen voornemen de administratieve lasten voor burgers te verminderen.

Tabel 2.1: Overzicht vermindering administratieve lasten naar type maatregel (x € 1 mln)
 Aanpassing regelgevingEfficiencyTotaal
Arbeidsomstandigheden99114213
Werknemersverzekeringen11595210
Arbeidsverhoudingen2727
Arbeidsmarkt & bijstand3131
Totaal272209481
Administratieve lasten ultimo 2002  2 533
Percentage realisatie10,7%8,3%19,0%

2.7 Tot besluit

De regering koerst in 2005 op spoedig economisch herstel. Voor de korte termijn vereist dit primair een verantwoorde loonontwikkeling. Met het oog op de langere termijn zijn ook aanpassingen in de sociale zekerheid nodig, die moeten leiden tot een scherper gerichte solidariteit in een stelsel dat rechten koppelt aan plichten, en dat ruimte én verantwoordelijkheid biedt voor het maken van eigen keuzes. Burgers die door ouderdom, ziekte, handicap of onverhoedse tegenspoed niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, kunnen er door deze aanpassingen van op aan dat de solidariteit met hen ook in de toekomst in stand blijft.

De beleidsartikelen in deze begroting geven een verdere invulling van de voornemens in deze beleidsagenda. Ter verhoging van de transparantie en met het oog op betere sturing zijn de beleidsartikelen opnieuw geordend en verder gestroomlijnd.

2.8 Tabel 2.2: Beleidsprioriteiten

DoelstellingMaatregelenFinancieel kaderRealisatiemomentBegrotingsartikelen
WAO:Vermindering van de instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikte werknemers tot maximaal 25 000 per jaar.Verlenging loondoorbetaling per 1-1-2004 Beperking van aanvullingen op de verplichte loondoorbetaling in het tweede ziektejaar (wet Baltz) Wetsvoorstel Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Wetgeving naar verwachting in november 2004 naar de Kamer. Invoering op 1-1-2006. Versterking marktwerking en vraagsturing op terrein van arbeidsomstandigheden, verruiming en herordening van arbodienstverlening in 2005 en evaluatie Wet verbetering Poortwachter uiterlijk april 2006. Arboconvenanten (eerste en tweede fase) in samenspraak met sociale partners over o.a. voorkoming arbeidsrisico's, beperking van ziekteverzuim en WAO-instroom in bedrijfstakken met een hoog arbeidsongeschiktheidsrisico. Programma's versterking arbeidsveiligheid, versterking arbobeleid stoffen en nieuw productbeleid.Besparing als gevolg van de stelselherziening op uitkeringslasten en uitvoeringskosten ten opzichte van ongewijzigd beleid ten tijde van het HA oplopend tot € 700 miljoen in 2007Na invoering van het wetsvoorstel WIA in 2006 en in elk jaar daarna.23: Reïntegratie29: Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid
Reïntegratie:Toename van het percentage uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar reguliere arbeid – na te hebben deelgenomen aan een reïntegratietraject – met een kwart (ten opzichte van 2004).Invoeren Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 (onder andere nieuwe budgetteringssystematiek, vrij besteedbaar reïntegratiebudget, betere afstemming rechten en plichten) Invoeren werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) per 1-1-2006, als onderdeel van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling (onder andere werken beter belonen dan niet-werken en meer werken beter belonen dan minder werken) Sturing op resultaat via prestatieafspraken met UWV over reïntegratie WW'ers en arbeidsgehandicapten.Flexibel reïntegratiebudget, € 1,6 miljard Onderdeel van het totaalbudget voor reïntegratie (zie beleidsartikel 23)200722: Activerend arbeidsmarktbeleid23: Reïntegratie24: Sociale werkvoorziening30: Inkomensbescherming met activering31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid
     
Arbeidsparticipatie:Toename van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) tot 40% in 2007.Afschaffen van de fiscale faciliëring voor VUT en prepensioen vanaf 2006 met uitzondering van lopende uitkeringen en van werknemers die 57 jaar of ouder zijn plus nog aanvullend over- gangsrecht tot 2011. Herinvoering op 1 januari 2004 van de sollicitatieplicht voor werklozen van 57,5 jaar en ouder, en premievrijstelling bij in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers.Invoering Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, in werking getreden op 1 mei 2004. Afschaffen van de vervolguitkering WW. Invoering met terugwerkende kracht voor nieuwe instroom in de WW per 11-8-2003. Diverse maatregelen die voortvloeien uit het «Kabinetsstandpunt stimuleren langer werken ouderen» (gepubliceerd in april 2004), waaronder een meerjarige voorlichtingscampagne ter bestrijding van vooroordelen over oudere werknemers en ter stimulering van langer doorwerken. Verhoging van de leeftijdsgrens van IOAW van 50 naar 55 jaar per 1 januari 2005Extra opbrengst LB/IB van € 680 miljoen in 2006 en € 990 miljoen in 2007. Herinvoering sollicitatieplicht van 57,5 plussers in combinatie met de invoering van een premievrijstelling bij het in dienst houden en nemen van oudere werknemers leidt tot een besparing die oploopt naar € 39 mln in 2007 en structureel tot € 101 mln. De afschaffing van de vervolguitkering WW levert in 2005 een besparing op van € 110 mln oplopend tot € 500 mln structureel. In totaal wordt voor «stimuleren langer werken ouderen» in 2005 € 6,9 mln en in 2006 en 2007 € 9,1 mln. gereserveerd. De verhoging van de leeftijdsgrens IOAW levert een netto-besparing op oplopend van € 12 mln in 2005 tot € 48 mln in 2009.200721: Inkomensbeleid22: Activerend arbeidsmarktbeleid27: Regulering van individuele arbeidsrelaties30: Inkomensbescherming met activering
Arbeid en zorg:Verkleinen van de groep werknemers die wel wil combineren, maar dat feitelijk (nog) niet doet met 25%Invoering Wet kinderopvang op 1 januari 2005 Invoering Levensloopregeling op 1 januari 2006 Invoering Wet langdurend zorgverlof op 1 januari 2005 Implementatie resultaten Stimuleringsmaatregel DagindelingExtra overheidsbijdrage in het nieuwe stelsel van kinderopvang vanaf 2005. Intensivering van € 180 miljoen in 2006 en 220 miljoen in 2007 voor de levensloopregeling. Deze intensivering komt bovenop het budgettair beslag van het aangehouden wetsvoorstel levensloopregeling.Realisatie van de doelstelling in 200925: Arbeid en zorg35: Emancipatie
     
Vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met een kwart op het terrein van SZW, onder andere via deregulering.Uitvoering van de voor vermindering administratieve lasten relevante actiepunten uit het Plan van aanpak dat april 2004 is ingediend bij de Tweede Kamer. De voorstellen in het actieplan lopen door tot in 2007. Twee belangrijke onderdelen van het actieplan zijn de invoering van de Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging in de Sociale Verzekeringen («Walvis», gefaseerde inwerkingtreding vanaf 2005) en de gezamenlijke heffing van premies en loonbelasting door de Belastingdienst («SUB», vanaf 1 januari 2006). Tot de overige maatregelen behoren: vereenvoudiging risico-inventarisatie en evaluatie; verbetering van informatievoorziening over arboverplichtingen en vereenvoudiging van aanbestedingsregels voor reïntegratiebedrijven.De administratieve lasten op het terrein van SZW worden teruggebracht van € 2 533 miljoen in 2002 tot maximaal € 2 052 miljoen in 2007. Het geld dat het bedrijfsleven bespaart door «Walvis» en SUB maakt onderdeel uit van die reductie. In de 2e tranche zal via een aanvullend pakket (o.a. door een beperking van de nationale kop op de EU-richtlijnen arbowet) de kwart reductie moeten worden bereikt.200722: Activerend arbeidsmarktbeleid23: Reïntegratie27: Regulering van individuele arbeidsrelaties29: Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim30: Inkomensbescherming met activering31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid
Tabel 2.3: Aansluitingstabel uitgaven begroting 2004 naar begroting 2005 (x € 1 mln)
UitgavenArtnr.200420052006200720082009
Ontwerpbegroting 2004 22 65323 96924 32024 65825 033 
        
Amendement/Nota van Wijziging       
Individuele bijzondere bijstand (29 200 XV 29)3050     
Overheveling uit Gemeentefonds naar WKO (29 200 XV 19)25123     
        
Mutaties Voorjaarsnota (1e sup 2004)       
Transformatiekosten CWI2212     
Praktijkscholing23  – 30   
Langer doorwerken233799  
Eindejaarsmarge Stimuleringsregeling ID-banen en WIW2393     
Naar Ministerie van Financiën (uitvoeringskosten kinderopvang)25– 15– 19– 19– 16– 15 
Intensivering bijzondere bijstand 3030     
Overboeking intensivering bijz. bijstand naar Gemeentefonds30– 80     
Volume- en prijseffect WWB30– 430– 14230260157 
Langdurigheidstoeslag303329232323 
Bijstelling WIK301210888 
Volume- en prijseffecten Wajong/REA31911989 
Afschaffen rijksbijdrage WAZ34– 10     
Rijksbijdrage BIKK AOW en Anw34– 70– 51– 51– 51– 51 
Verlaging subsidiebudget98– 1– 3– 3– 9– 9 
Loon- en prijsbijstellingdiv6659747373 
Overige mutaties Voorjaarsnota (o.a. eindejaarsmarge)div5827532130 
        
Mutaties Miljoenennota       
CWI: Werkherkansingsadviseur, indicatiestelling WSW, BVG22228161616 
Schuif stimuleringsregeling ID-banen23– 85201   
REA uitvoeringskosten23– 7– 5– 5– 4– 5 
Compensatie SPAK24– 12– 24– 24– 24– 24 
Overheveling uit Gemeentefonds naar kinderopvang(WK)25 123123123123 
Terugstorting in het Gemeentefonds25 – 57– 40– 41– 41 
Extra middelen kinderopvang25 100100100100 
Aanpassing raming kinderopvang25  – 20– 65– 80 
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR)25 51– 2– 2  
Amendement kinderopvang25  141517 
Nabetalingen Abw30170     
Volume- en prijseffect WWB30– 8– 372– 420– 411– 384 
Nabetalingen WWIK301010    
TRI herbeoordelingen30116189  
Nabetalingen Wajong UWV3164     
WAO maatregelen31 – 15– 30– 30– 30 
Doorwerking verlenging doorbetalingsverplichting bij ziekte (VLZ)32 4888 
Uitkeringen AKW321416221921 
Niet doorgaan maatregelen 16–17-jarigen en woonlandbeginsel33 23374328 
Rijksbijdrage Ouderdomsfonds341 043     
Rijksbijdrage BIKK AOW en Anw34 – 168– 266– 209– 362 
AOW compensatie34 152154156158 
Efficiency taakstelling personeel98 – 3– 5– 6– 6 
Overige mutatiesdiv– 105– 54– 41– 21– 58 
        
Ontwerpbegroting 2005 23 62323 87024 26324 66024 73924 849
Tabel 2.4: Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2004 naar begroting 2005 (x € 1 000)
OntvangstenArtnr.200420052006200720082009
Ontwerpbegroting 2004 534516647511511 
        
Amendement/Nota van Wijziging       
Dekking Individuele bijzondere bijstand (29 200 XV 29)2350     
        
Mutaties Voorjaarsnota (1e sup 2004) en miljoenennota       
Mutaties boete-opbrengsten22/99 – 5– 7– 7– 7 
Ontvangsten arbeidsmarkt2314224– 12– 11– 11 
Extra ontvangsten WIW2365     
Mutaties WSW244310– 8– 8– 8 
Ontvangsten kinderopvang25 10    
Uitboeken ontvangsten FWI303– 23– 23– 23– 23 
Nabetaling UWV voorgaande jaren3236     
Overigdiv  111 
        
Ontwerpbegroting 2005 873532600463463463
Tabel 2.5: Totaaloverzicht begroting- en premiegefinancierde uitgaven 2005 in constante prijzen (x € 1 000)
Art.ArtikelBegrotingsuitgavenPremie-uitgavenTotaal
Beleidsartikelen   
21Inkomensbeleid762 762
22Activerend arbeidsmarktbeleid384 105 384 105
23Reïntegratie1 872 158355 4292 227 587
24Sociale werkvoorziening2 167 715 2 167 715
25Arbeid en zorg775 918 775 918
26Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaarden vorming en medezeggenschap-4 385 4 385
27Regulering van individuele arbeidsrelaties2 288 2 288
28Pensioenbeleid1 063 1 063
29Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim97 151 97 151
30Inkomensbescherming met activering5 302 4705 497 20310 799 673
31Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid1 671 43712 342 67614 014 113
32Overige inkomensbescherming331 31224 932 28525 263 597
33Tegemoetkoming specifieke kosten3 347 382 3 347 382
34Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW7 657 892 7 657 892
35Emancipatie12 661 12 661
     
Niet-beleidsartikelen   
97Aflopende regelingen244 244
98Algemeen235 582 235 582
99Nominaal en onvoorzien5 020 5 020
Totaal artikelen23 869 54543 127 59366 997 138

3. DE BELEIDSARTIKELEN

BELEIDSARTIKEL 21 INKOMENSBELEID

21.1 Algemene doelstelling

Zorgdragen voor een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling

De minister van SZW is als coördinerend minister verantwoordelijk voor het inkomensbeleid. De ontwikkeling van de inkomens in Nederland is niet alleen de resultante van beleid op het terrein van SZW, maar ook afhankelijk van het beleid van andere ministeries en van ontwikkelingen die grotendeels buiten het bereik van de overheid vallen (loon- en prijsontwikkeling, samenstelling van de bevolking). De minister kan voor de onderdelen van de inkomensontwikkeling die binnen zijn invloedsfeer liggen corrigerend optreden.

21.2 Operationele doelstellingen

1. Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling.

2. In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval).

De algemene doelstelling van een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling wordt door de bovenstaande twee operationele doelstellingen ondersteund. Deze operationele doelstellingen worden toegepast bij de beoordeling van de inkomensontwikkeling van jaar op jaar, maar ook bij de beoordeling van de inkomenseffecten van afzonderlijke beleidsvoorstellen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kijkt daarbij vanuit zijn verantwoordelijkheid niet alleen naar beleid dat het eigen departement initieert, maar ook naar beleid vanuit andere overheidsorganen.

Deze twee operationele doelstellingen kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Dit weerspiegelt de spanning die in de algemene doelstelling besloten ligt. Er zal in concrete situaties bijvoorbeeld een afweging gemaakt moeten worden tussen een gunstiger inkomensontwikkeling van de laagste inkomens (sociale minima) en een verkleining van de armoedeval (werkloosheidsval en doorstroomval). Een verbetering van de werkloosheidsval (vergroten verschil tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit een uitkering) impliceert dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden niet aan elkaar gelijk kan zijn.

Operationele doelstelling 1: Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling (evenwichtige inkomensontwikkeling).

Een evenwichtige inkomensontwikkeling betekent dat voor de verschillende inkomensgroepen de koopkrachtmutatie zoveel mogelijk gelijk aan elkaar is en dat uitschieters zoveel mogelijk worden voorkomen. Aandachtspunt hierbij is het beschermen van de inkomenspositie van de zwakste groepen. De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van de standaard-koopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 21.1. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten-)premies en kinderbijslag.

Tabel 21.1: Prestatie-indicatoren koopkrachtontwikkeling
Koopkrachtcijfers (mutaties in %)20042005
Actieven:  
Alleenverdiener mk  
modaal0– ¾
2*modaal– 1– 1¼
Tweeverdiener  
modaal + ½*modaal mk– 1
2*modaal + ½*modaal mk0– 1
modaal + modaal zk–¼– 1¾
2*modaal + modaal zk–½– 1¼
Alleenstaande  
WML0 *– 1½ *
modaal– ¼– 1¾
2*modaal– ¾– 1
Alleenstaande ouder  
WML–½*– 1½*
Modaal1 ¼– ½
   
Inactieven  
Sociale minima  
paar mk¼ *–¼ *
alleenstaande– ¼*– 1½*
alleenstaande ouder¼–½*
AOW(alleenstaand)  
sociaal minimum½ *–¼*
AOW+5 000½–½
AOW (paar zk)  
sociaal minimum¼*–¼*
AOW+10 000–½– 1

* Voor de met een * gemerkte groepen kan het koopkrachtbeeld ½% à ¾ %-punt negatiever uitkomen vanwege de bezuinigingen in de huursubsidie.

De cijfers in tabel 21.1 kunnen gezien worden als prestatie-indicatoren voor het inkomensbeleid. Daarbij moet bedacht worden dat de daadwerkelijke uitkomsten voor een belangrijk deel buiten de invloedsfeer van de minister van SZW liggen. De uitkomsten zijn bijvoorbeeld sterk afhankelijk van loon- en prijsontwikkelingen. Dit geldt overigens ook voor de prestatie-indicatoren zoals opgenomen in tabel 21.2. Ook houden de cijfers in tabel 21.1 geen rekening met veranderingen in persoonlijke omstandigheden van burgers zoals bijvoorbeeld baanverlies, werkaanvaarding, promotie of verandering van huishoudsamenstelling (scheiding, geboorte van een kind).

Standaard koopkrachteffecten

Het generieke inkomensbeeld voor 2004 is gunstiger dan geraamd in de begroting 2004. Dit hangt samen met de, na het uitkomen van de begroting besloten, wijziging in de eigen bijdragen voor medicijnen en met de afspraken uit het Najaarsakkoord. Deze effecten zijn beschreven in de brief van de minister van SZW van 22 oktober 2003 (29 200 XV, nr.8). Ten opzichte van het beeld in die brief is het koopkrachtbeeld 2004 slechts licht gewijzigd. In 2004 zijn met name ook maatregelen van belang die niet in dit generieke inkomensbeeld tot uitdrukking komen. Op dat gebied is in december 2003 tot aanvullende maatregelen besloten (brief van 8 december 2003 29 200 XV, nr 64). Het kabinet zal in dat kader in september in een brief aan de Tweede Kamer een overzicht presenteren van maatregelen in de zorg voor 2004 en de stand van zaken met betrekking tot het compensatiepakket voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen.

Het koopkrachtbeeld voor 2005 is, mede als gevolg van de slechte economische en budgettaire situatie, voor alle gepresenteerde groepen negatief. Het kabinet heeft er naar gestreefd de negatieve effecten voor de zwakste groepen beperkt te houden. Voor ouderen met alleen een AOW-pensioen en voor gehuwden met kinderen op minimumniveau is de generieke koopkrachtontwikkeling beperkt tot -¼%. Dit wordt bereikt door middel van een extra pakket aan maatregelen ter waarde van €380 miljoen. Belangrijkste onderdelen van dit pakket zijn een verhoging van de algemene heffingskorting, een extra tegemoetkoming voor ouderen, verlenging van de eerste belastingschijf, en verhoging van ouderenkortingen en kinderkortingen (zie tabel 21.3 voor een overzicht van bepalende factoren voor het inkomensbeeld 2005). Als het negatieve inkomensbeeld 2005 wordt gezien in het licht van een meerjarige ontwikkeling valt op te merken dat voor de periode 2001–2005 over het geheel nog sprake is van een positieve koopkrachtontwikkeling.

Niet standaard koopkrachteffecten

In het gepresenteerde generieke beeld zijn enkele maatregelen die specifieke inkomenseffecten hebben niet opgenomen. Een overzicht van inkomenseffecten als gevolg van specifieke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten voor specifieke groepen is te vinden in bijlage Inkomensbeleid (hoofdstuk 11). In de bijlage wordt ook de cumulatie van de verschillende specifieke inkomenseffecten weergegeven. De belangrijkste maatregelen met een mogelijke negatieve invloed op het niet-generieke beeld zijn:

De bezuinigingen in de huursubsidie. Deze leiden tot negatieve effecten (-0,4% à -0,8%) voor degenen die in een huurhuis wonen en huursubsidie ontvangen. Het gaat hierbij om ongeveer 1 miljoen huishoudens.

De invoering van de Wet kinderopvang. Dit heeft gemiddeld genomen geen effect, maar hierin bestaat wel een grote spreiding.

De no-claimteruggaafregeling. In het in tabel 21.1 gepresenteerde beeld is rekening gehouden met het gemiddelde effect van de invoering van de no-claimteruggave-regeling. Daarbij is de gemiddelde teruggaaf over 2005 verwerkt. Het werkelijke inkomenseffect is afhankelijk van het individuele zorggebruik en kan positief of negatief afwijken. Op minimumniveau ligt de spreiding ten opzichte van het generieke koopkrachtbeeld tussen –1,2% en +2,4%.

Het vervallen van de zogenaamde PC-priveregeling en de mogelijkheid van dubbel spaarloon kan een negatief inkomenseffect hebben voor werknemers.

De maximering van de hoogte van het eigenwoningforfait aan de betaalde hypotheekrente. Deze maatregel leidt tot positieve inkomenseffecten (2% op WML, 1% op 2*modaal) voor huishoudens met een kleine of afbetaalde hypotheek. Dit zijn voornamelijk ouderen. Het gaat hierbij om ongeveer 720.000 huishoudens.

Wat betreft de cumulatie van inkomenseffecten van specifiek beleid is het aantal maatregelen met niet-standaard inkomenseffecten voor 2005 ten opzichte van 2004 beperkt. Voor huishoudens met een laag inkomen kunnen met name de maatregelen in de huursubsidie en de no-claimteruggaafregeling cumuleren.

Operationele doelstelling 2: In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval).

De inkomensverdeling heeft een verband met de arbeidsparticipatie van burgers door het effect van de inkomens op de financiële prikkel om te gaan werken. Als een bruto-inkomensstijging bij het aanvaarden van een baan geen of weinig netto-voordeel oplevert zal er geen sprake zijn van een activerend effect (armoedeval problematiek). Het in stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding betekent dat de inkomensmutatie voor werkenden (met een laag inkomen) bij voorkeur positiever is dan voor uitkeringsgerechtigden.

Tabel 21.2 presenteert de ontwikkeling van de armoedeval. Dit is de ontwikkeling in de afstand tussen inkomen uit een uitkering op minimumniveau en inkomen uit werk op het niveau van het WML (werkloosheidsval) en de inkomensontwikkeling van niet-verdienende partners die een baan aanvaarden (herintredersval). Verder zijn cijfers opgenomen over de netto-inkomensstijging na een verbetering van het bruto-inkomen (marginale druk). Deze indicatoren geven de mate aan waarin (meer) gaan werken financieel aantrekkelijk is.

Tabel 21.2: Prestatie-indicatoren armoedevalontwikkeling
ArmoedevalcijfersNiveau 2004MutatieNiveau 2005
Werkloosheidsval*   
alleenverdiener mk– 3¾½– 3 ¼
alleenstaande¾2 ¼
alleenstaande ouder– 3¾– 1– 4¾
    
Herintredersval**   
partner minimumloon18½18½
    
Marginale druk   
Alleenverdiener mk   
minimumplus74½1 ½76
modaal122¼16 ¼138½
2*modaal54¾054¾
Tweeverdiener   
minimumplus + ½*minimumplus37½½37¾
modaal + 1/2*modaal33¾½34¼
2*modaal + modaal47¼48¾

* De hier getoonde cijfers geven de procentuele mutatie in het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan op het niveau van het minimumloon vanuit een uitkering op het niveau van het sociaal minimum. De cijfers zijn berekend inclusief het gemiddelde effect van gemeentelijke regelingen en huursubsidie.

** Dit cijfer laat de procentuele toename in het huishoudinkomen zien van een gezin waarbij één partner werkt tegen het minimumloon en de niet-verdienende partner een baan aanvaardt met een inkomen op ½*minimumloon.

Tabel 21.2 laat zien dat de werkloosheidsval in 2005 afneemt voor de alleenverdiener met kinderen en de alleenstaande. De alleenverdiener met kinderen gaat er bij werkaanvaarding op minimumloonniveau gemiddeld echter nog steeds in inkomen op achteruit (– 3¼% ofwel € 630) ondanks de verbetering van de werkloosheidsval. De verbetering van de werkloosheidsval wordt met name veroorzaakt door de verhoging van de arbeidskorting met € 56 en de beperking van het budget voor de bijzondere bijstand ten opzichte van 2004. Een alleenstaande gaat er 2¼% (€ 275) in inkomen op vooruit bij het aanvaarden van een baan op minimumloon niveau. Een gezin waarin de partner weer gaat werken (herintredersval) gaat er in 2005 meer in inkomen op vooruit dan in 2004 (een verbetering van 18% naar 18½%). De afname van de werkloosheidsval en de herintredersval zorgt ervoor dat mensen eerder een baan zullen aanvaarden. Deze positieve financiële prikkel stimuleert meer mensen om te gaan werken waardoor het arbeidsaanbod en de arbeidsparticipatie worden vergroot. Voor alleenstaande ouders neemt de armoedeval toe. Dit hangt samen met het feit dat vanwege de fiscale faciliteiten voor werkende alleenstaande ouders deze groep bij een inkomen rond het minimumloon geen belasting meer verschuldigd is. Daarom profiteert deze groep niet van de verhoging van de arbeidskorting en combinatiekorting.

In 2004 is de marginale druk 122¼% voor de alleenverdiener met kinderen en een inkomen rond modaal. In 2005 stijgt de marginale druk voor deze alleenverdiener tot 138½%-punt. Dit betekent dat een bruto inkomensverbetering leidt tot een netto inkomensverslechtering. Dit komt doordat deze groep nog net profiteert van de aanvullende kinderkorting. Bij een inkomensverbetering verliest deze groep dit voordeel. De toename van de marginale druk voor deze groep vloeit derhalve met name voort uit de verhoging van de aanvullende kinderkorting in 2005. Overigens heeft het kabinet zich voorgenomen om met ingang van 2006 de kinderregelingen meer glijdend inkomensafhankelijk te maken.

De marginale druk voor de alleenverdiener met kinderen op minimumplus (120%*WML) en voor tweeverdieners neemt toe door de verhoging van de tarieven eerste en tweede belastingschijf. Ter illustratie: de marginale druk van 76% betekent dat van een bruto-inkomensverbetering met € 100 er netto € 24 overblijft. De toename van de marginale druk (doorstroomval) betekent dat degene die al wel werk hebben aanvaard een geringere financiële prikkel hebben om actief te streven naar doorstroming in een beter betaalde baan of meer uren te werken.

In tabel 21.3 volgt een nadere toelichting op de achterliggende factoren die de in de tabellen 21.1 en 21.2 opgenomen ontwikkeling bepalen:

Tabel 21.3: Factoren die van invloed zijn op de armoedeval en koopkrachtontwikkeling
FactorenEffect op koopkrachtbeeldEffect op de armoedeval(werkloosheidsval + marginale druk)
• Gemiddelde loonontwikkeling in de marktsector van ¾%Positief effectPositief effect
• Geraamde prijsstijging (inflatie) van 1¼%Negatief effectNeutraal
• Stijging tarief 1e schijf met 0,85%Negatief effectNegatief effect
• Verlenging 1e schijf met € 400Positief effectNeutraal
• Stijging tarief 2e schijf met 1,45%Negatief effectNegatief effect
• Algemene heffingskorting plus € 43Positief effectNeutraal
• Arbeidskorting plus € 56.Positief effectPositief effect
• Verhoging van de aanvullende kinderkorting met € 135 en de verhoging van de gerichte combinatiekorting met € 93.Positief effectKinderkorting: negatief effectGerichte combinatiekorting: positief effect
• Ouderenkorting + € 30Positief effectNeutraal
• Aanvullende Ouderenkorting + € 35Positief effectNeutraal
• Extra tegemoetkoming voor ouderen + € 60Positief effectNeutraal
• AWF-werknemerspremie + 0,05%Negatief effectNegatief
• WTZ omslagbijdrage + € 56 en gemiddelde stijging particuliere ziektekosten premies + € 28,50Negatief effectNeutraal
• Afschaffen van de zalmsnip van gemiddeld € 45.Negatief effectNeutraal

21.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 21.4: Begrotingsuitgaven artikel 21 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen  7620000
Uitgaven  7620000
        
Programmauitgaven  00000
        
Apparaatsuitgaven  7620000
Personeel  718    
Materieel  44    
        
Ontvangsten  00000

Er worden geen programmauitgaven op dit beleidsartikel begroot, alleen toegerekende apparaatskosten.

21.4 Budgetflexibiliteit

Er is geen tabel budgetflexibiliteit opgenomen omdat er geen programmauitgaven op dit artikel worden begroot.

21.5 Evaluatieonderzoek

Jaarlijks worden in de begroting de geraamde uitkomsten van het inkomensbeleid beschreven in de vorm van de hierboven opgenomen kengetallen. Een jaarlijkse evaluatie hiervan vindt plaats in het jaarverslag als de gerealiseerde inkomensontwikkeling wordt samengevat in de dan beschikbare kengetallen. In een breder kader zij gememoreerd dat elke vier jaar een onderzoek plaatsvindt naar de wenselijkheid van een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon. In dat licht wordt eens in de vier jaar de inkomensontwikkeling van lage inkomens (WML en daaraan gekoppelde uitkeringen) bezien in relatie tot de inkomensontwikkeling van andere inkomens. Dit geeft nader inzicht in de mate waarin sprake is van een evenwichtige inkomensontwikkeling. Het laatste onderzoek is gehouden in 2003.

BELEIDSARTIKEL 22 ACTIVEREND ARBEIDSMARKTBELEID

22.1 Algemene doelstelling

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

De algemene doelstelling «toename van de arbeidsparticipatie» duidt op het vergroten van het volume. Om dit te kunnen realiseren is het van belang dat Nederland beschikt over een kwantitatief en kwalitatief toereikend arbeidsaanbod zodat er kan worden voldaan aan de vraag naar arbeid.

22.2 Operationele doelstellingen

Een toename van de arbeidsparticipatie kan onder meer worden bereikt door realisatie van onderstaande operationele doelstellingen

1. Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten.

2. Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie.

3. Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren.

4. Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk.

Operationele doelstelling 1: Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten.

Een beheerste arbeidskostenontwikkeling betekent dat de prijs van arbeid in de pas blijft lopen met de productiviteit. Dit is een belangrijke voorwaarde om de vraag naar arbeid niet te frustreren. De ontwikkeling van de arbeidskosten wordt gemeten door de loonkosten per eenheid product, de omvang van de wig en ontwikkeling van de administratieve lasten.

Tabel 22.1: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009*
22.01.01Loonkostenper eenheid product2,7%– 2%– 2%
22.01.02Omvang van de wig inclusief werkgeverslasten naar inkomensniveau (WML-modaal-maximum premie-inkomen)42,1%42,5%42,5%
22.01.03Administratieve lasten door SZW veroorzaakt (een vermindering met 25% in 2007 t.o.v. 2002)– 2%– 9%– 14%– 25%*

* betreft het jaar 2007.

Loonkosten per eenheid product

Loonkosten per eenheid product (p.e.p) maken het mogelijk een internationale vergelijking te maken van de (ontwikkeling van de) concurrentiepositie van een sector of het bedrijfsleven als geheel. Gegeven de al sinds 1998 optredende verslechtering van deze indicator ten opzichte van onze voornaamste concurrenten is een verbetering van deze indicator in internationaal verband wenselijk. In tabel 22.1 is de (gangbare) mutatie van de arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie (exclusief olie-industrie) opgenomen. Deze prestatie-indicator is slechts in beperkte mate door overheidsbeleid beïnvloedbaar. Stijgen de arbeidskosten p.e.p. sterker dan het prijspeil van de productie, dan zal de arbeidsinkomensquote (AIQ) oplopen. Gegeven de stand van de AIQ is een daling wenselijk. Deze wordt bereikt als in 2004 en 2005 de arbeidskosten p.e.p. met 2 procent per jaar afnemen. Een nullijn in de contractloonontwikkeling in beide jaren kan hieraan een substantiële bijdrage leveren. Een kwantificering voor latere jaren is niet zinvol, want zou moeten afhangen van de ontwikkeling van loonkosten, productiviteit en de economische conjunctuur in het algemeen.

Omvang van de wig

Deze prestatie-indicator laat het totaal aan bijkomende kosten zien, die een werkgever moet maken om een werknemer een bepaalde nettoloonstijging te geven. Het in de tabel gepresenteerde cijfer betreft een gemiddelde van de werknemersen de werkgeverswig op verschillende inkomensniveaus. De wig is de afgelopen jaren voor zowel werkgevers als werknemers toegenomen. Streven is deze stijging in 2004 te beperken en in 2005 dit niveau te stabiliseren. Een terugkeer naar een niveau van iets boven 40% zoals dat werd bereikt in 2001 en 2002 ligt vooralsnog buiten bereik.

Administratieve lasten

Eén van de manieren om de arbeidsparticipatie te bevorderen is het terugdringen van administratieve lasten voor bedrijven. Als de met arbeid verbonden kosten verminderen dan verbetert de concurrentiepositie, waardoor werkgelegenheid en BBP toenemen. Tot dusverre zijn voorstellen uitgewerkt waarmee de lasten in 2007 19% lager liggen dan de € 2533 miljoen van eind 2002. Het voornemen is om met een aanvullend pakket maatregelen te komen gericht op realisatie van de prestatievermindering van de administratieve lasten met 25% in 2007. Tot dusverre is voor € 354 miljoen (14%) vermindering gerealiseerd, waarvan € 121 miljoen (4,8%) in 2005. Uit tabel 22.2 blijkt dat het merendeel van de lastenreductie het gevolg is van de afstemming van loonbegrippen (WALVIS).

Tabel 22.2: Overzicht voorgenomen reducties administratieve lasten in 2005 voor het bedrijfsleven
 Wet- of regelgevingTotale AL van betreffende wet of regelActieReductie (x € 1 mln)Reductie in procenten
ArbeidsomstandighedenArbowet & Arbobesluit908Efficiëntere inrichting van de informatievoorziening11,01%
ArbeidsomstandighedenArbeidsomstandighedenwet 1998528Invoering maatwerk arbodienstverlening7,01%
ArbeidsomstandighedenBesluit Drukapparatuur15Meer marktwerking bij certificatie; lagere frequentie keuring gebruik2,517%
ArbeidsomstandighedenBesluit Stralingsbescherming25Deskundigheidseisen naar Europees niveau brengen0,83%
WerknemersverzekeringenPremieafdracht werknemersverzekeringen650WALVIS – afstemming loonbegrippen75,012%
WerknemersverzekeringenPremieplicht werknemersverzekeringen43Uitbreiding rechtsgevolgen verklaring arbeidsrelatie2,76%
WerknemersverzekeringenVerlenging loondoorbetaling bij ziekte13Maximering ziekengeldlasten uitzendsector1,29%
WerknemersverzekeringenWet kinderopvang27 Verschuiven verplichtingen van bedrijven naar burgers9,535%
ArbeidsverhoudingenWet kinderopvang8,2Verschuiven verplichtingen van bedrijven naar burgers6,984%
ArbeidsverhoudingenVereenvoudiging ontslagstelsel65Invoering standaardverklaring werkgever/werknemer3,76%
ArbeidsverhoudingenWet medezeggenschap werknemers6,8Vervanging van de Wet op de ondernemingsraden0,710%
Arbeidsmarkt en BijstandBesluit bijstandsvoorziening zelfstandigen0,3 Het besluit vervalt0,3100%
Totaal SZW 2 533 121,34,8%
Tabel 22.3: Overzicht verwachte toename van administratieve lasten in 2005 voor het bedrijfsleven door nieuw beleid
 Wet- of regelgevingTotale AL van betreffende wet of regelActieToename (x € 1 mln)Toename in procenten
ArbeidsomstandighedenAsbestverwijdering in arbobesluit0,74Uitbreiding certificering asbestverwijderaars0,045%
WerknemersverzekeringenVerlenging loondoor-betaling bij ziekte13Beperking bovenwettelijke uitkering 2e ziektejaar0,252%
ArbeidsverhoudingenPensioenfondsenwet160Betere informatie aan burgers over hun pensioen(rechten)PMPM
Totaal SZW 2 533 0,30,0%

De administratieve lastentoename is vrij beperkt. De belangrijkste vermeerdering is het gevolg van het feit dat de Pensioenwet wijzigt. De pensioenfondsen moeten burgers beter gaan informeren over hun pensioen.

Operationele doelstelling 2: Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie.

Een kwalitatief toereikend arbeidsaanbod betekent dat een stijging van het aandeel werkenden en werklozen met een startkwalificatie noodzakelijk is. Een startkwalificatie is het minimale niveau dat nodig is om een duurzame plek te veroveren op de arbeidsmarkt.

Tabel 22.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009
22.02.01Extra toename van het aantal werkenden en werklozen in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met een startkwalificatie42 000*50 00050 00050 000
22.02.02Aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking. (25–65 jaar) met een startkwalificatie74%**  > 80***

* betreft een gemiddelde van de jaren 2001 en 2002.

** betreft het jaar 2002; data 2003 niet beschikbaar.

*** betreft het jaar 2010.

Het hebben van een startkwalificatie (HAVO, VWO-diploma of MBO-2 niveau) wordt algemeen gezien als een belangrijke voorwaarde voor duurzame arbeidsparticipatie. Inzet is dan ook het bevorderen van scholing van laagopgeleide werkenden en werklozen naar dit niveau. Het doel is dat in 2010 meer dan 80% van de werkenden en werklozen in de beroepsbevolking over een startkwalificatie beschikt.

Omgerekend naar absolute aantallen betekent dit, dat het aantal werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie jaarlijks met 50 duizend personen moet toenemen, bovenop de trendmatige groei met jaarlijks circa 60 duizend personen als gevolg van demografische ontwikkelingen en een verwachte stijging van de gemiddelde participatiegraad. In totaal gaat het dus om een jaarlijkse toename van 110 duizend personen met een startkwalificatie.

Daarvoor worden de volgende instrumenten ingezet:

– Fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers scholen tot startkwalificatieniveau;

– Via ESF kunnen projecten ingediend worden voor de scholing van werkenden tot startkwalificatieniveau;

– Fiscale afdrachtsvermindering onderwijs ter vergoeding van de loonkosten van werknemers die de beroepsbegeleidende leerweg volgen (ministerie OCW).

Bij de inzet van deze instrumenten wordt uitgegaan van een combinatie van werken en leren om de startkwalificatie te behalen. Met behulp van ESF wordt ook de inzet van Erkenning van Verworven Competenties, ofwel het herkennen en erkennen van tijdens het werk opgedane competenties, ondersteund.

Voor de stijging van het aandeel werkenden en werklozen met startkwalificatie is de groep «jongeren» van belang. Voorkomen moet worden dat jongeren de school verlaten zonder een startkwalificatie. Als dat onvermijdelijk is wordt gestreefd naar het behalen van een startkwalificatie door middel van gecombineerd werken en leren. In het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid is de terugdringing van het voortijdig schoolverlaten een belangrijke pijler. Met dit plan zijn de nodige maatregelen om voortijdig schoolverlaten aan te pakken in gang gezet of versterkt (zie ook operationele doelstelling 3).

Operationele doelstelling 3: Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren

Het is de komende jaren zowel vanuit economisch als sociaal oogpunt noodzakelijk om het effectieve arbeidsaanbod te vergroten. Om de kosten van de vergrijzing op te vangen, het tekort aan arbeidskrachten in de toekomst tegen te gaan en de sociale voorzieningen betaalbaar te houden, dient de arbeidsparticipatie van de Nederlandse bevolking verhoogd te worden. Groei van de arbeidsparticipatie kan gerealiseerd worden door het wegnemen van generieke en specifieke belemmerende factoren. Vooral bij ouderen, vrouwen, jongeren, etnische minderheden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten is er potentieel voor verhoging van de arbeidsparticipatie.

Tabel 22.5: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 3
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2007Streven 2009
22.03.01Netto-arbeidsparticipatie van etnische minderheden48% 54%  
22.03.02% werkloze jongeren (15–22 jaar)12,3%10–15%10–15%10–15% 
22.03.03Netto-participatiegraadouderen (banen ≥ 12 uur)39%  40%45%*
22.03.04Netto-participatiegraadvrouwen55%  65%*65%*
22.03.05Nalevingsniveau WAV75–85%  >85%**>85%**

* betreft het jaar 2010.

** betreft het jaar 2008.

De gemiddelde arbeidsparticipatie in Nederland in het jaar 2003 bedroeg 65%. Nederland heeft zich in Lissabon (arbeidsparticipatie van 70% in 2010) en in Stockholm gecommitteerd aan de doelstelling om van de Europese Unie een in internationaal opzicht dynamische en concurrerende kenniseconomie te maken. Een verhoging van de arbeidsparticipatie is hiervoor van cruciaal belang, omdat dit zorgt voor meer economische groei en minder uitkeringsafhankelijkheid. Er is een grote arbeidspotentie beschikbaar die nu onvoldoende wordt gebruikt door allerlei belemmeringen. Voor een aantal groepen heeft het kabinet specifieke doelen geformuleerd.

Het primaire uitgangspunt van het kabinetsbeleid bij het verhogen van de arbeidsparticipatie van genoemde groepen is niet de doelgroep maar de factoren die de deelname aan de arbeidsmarkt belemmeren zoals: het ontbreken van een startkwalificatie, problemen met het combineren van arbeid en zorg, onvoldoende scholing , de armoedeval of minder grijpbare knelpunten als vooroordelen.

Door het meten van de arbeidsparticipatie wordt beoordeeld hoe het algemene arbeidsmarktbeleid uitwerkt voor diverse groepen in de samenleving. Daarmee wordt gekeken of dit beleid voldoende is om Lissabon- en kabinetsdoelstellingen te realiseren. Mochten cijfers daartoe aanleiding geven dan zal achterhaald moeten worden welke belemmerende factor hieraan ten grondslag ligt, zodat deze kan worden aangepakt in eerste instantie binnen het algemene beleid. Als dit niet of onvoldoende mogelijk is kan het nuttig zijn om – bovenop het algemene beleid – aanvullend beleid te voeren.

Aanvullend beleid heeft een tijdelijk, innovatief en agenderend karakter. Een aanvullende actie kan noodzakelijk zijn als het algemene beleid niet alle cruciale knelpunten voor arbeidsparticipatie op korte termijn kan oplossen. Bij het aanvullende beleid is van belang te kijken naar wie verantwoordelijk is voor de uitvoering. De verantwoordelijkheid kan liggen bij de sociale partners, de uitvoeringsketen, gemeenten en/of het Rijk.

Daarnaast is handhaving van beleid met betrekking tot illegale arbeid en de WAV van belang om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Verdringing van legale door illegale arbeid heeft immers een drukkend effect op de arbeidsparticipatie.

Aanvullende acties

In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties.

Oprichting landelijk centrum diversiteitsmanagement

Het binnenkrijgen en houden van personeel uit de niet traditionele wervingsgroepen vereist in veel gevallen een andere aanpak. Het kabinet heeft in 2004 besloten tot de oprichting van een landelijk centrum diversiteitsmanagement dat werkgevers in de private en publieke sector stimuleert en faciliteert bij het voeren van beleid gericht op instroom en behoud van personeel uit verschillende bevolkingscategorieën, onder wie minderheden, vrouwen en ouderen. Het centrum is in 2004 opgericht, en ontvangt tot en met 2006 subsidie van SZW.

Maatregelen ter bestrijding van de Jeugdwerkloosheid

Naar aanleiding van de in 2002 en 2003 snel oplopende werkloosheid onder jongeren is in juni van het jaar 2003 het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, 2002/03, 23 972, nr. 64). Hierin formuleert de regering twee doelstellingen:

• Een jeugdwerkloosheid die in de kabinetsperiode 2003–2007 niet meer bedraagt dan het dubbele van de totale werkloosheidspercentage. Het kabinet spant zich in om met behulp van alle partijen de jeugdwerkloosheid te beperken binnen een bandbreedte van 10 tot 15%.

• Inzet is dat iedere werkloze jonger binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of op school te krijgen, zodat langdurige werkloosheid wordt voorkomen.

Om deze doelstellingen te realiseren worden in de periode 2004–2007 de volgende instrumenten ingezet:

Fiscale faciliteit: De bestaande fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau is per 1 januari 2004 ook opengesteld voor jongeren tot 23 jaar.

Drempelslechting: CWI heeft de beschikking over een drempelslechtingsbudget. Uit dit budget kunnen individuele begeleiding, sollicitatietrainingen en korte cursussen voor jongeren, voor wie alleen bemiddeling niet volstaat, worden bekostigd. Een arbeidsovereenkomst is noodzakelijk om voor het drempelslechtingsbudget in aanmerking te komen. Het gaat om gemiddeld € 1 000,– per jongere. Voor de periode 2004–2007 is jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar.

Taskforce Jeugdwerkloosheid: De Taskforce heeft als belangrijkste taken: het realiseren van 40 000 extra jeugdbanen in de lopende kabinetsperiode en stimuleren van samenwerking op lokaal en regionaal niveau om jongeren binnen een half jaar aan het werk of op school te krijgen. In de eerste helft van 2004 zijn ruim 3 500 extra jeugdbanen gerealiseerd, bij een doelstelling voor 2004 als geheel van 7 500 jeugdbanen. Voor de Taskforce is in de periode 2004–2007 jaarlijks € 3,4 miljoen uitgetrokken.

Stimuleren langer werken van ouderen

Langer doorwerken van ouderen is van cruciaal belang voor werkgevers, werknemers en overheid. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de aanbevelingen van de Taskforce Ouderen en Arbeid is opgenomen dat het kabinet streeft naar een netto arbeidsparticipatie van 40% in 2007. Het kabinetsbeleid gericht op het stimuleren van langer doorwerken zal naar verwachting pas na 2007 tot volle ontplooiing komen, daarom komt bij een versnelde stijging ook de in het kader van het Lissabonproces afgesproken Europese doelstelling van 50% in 2010 binnen bereik. De volgende aanvullende maatregelen zijn aangekondigd om langer doorwerken te stimuleren:

Stimuleringsregeling: Er is een cultuurverandering nodig bij werkgevers en werknemers om het mogelijk te maken dat ouderen langer doorwerken. Daarom wordt budget beschikbaar gesteld voor een stimuleringsregeling om leeftijdsbewust beleid in bedrijven te stimuleren en een brede toepassing van instrumenten mogelijk te maken. Voor de stimuleringsregeling leeftijdsbewust beleid, die loopt tot en met 2007, wordt uitgegaan van maximaal 150 projecten per jaar met een subsidie van gemiddeld € 50 000 per project.

Landelijk meerjaren communicatietraject: Met behulp van een communicatietraject moet een mentaliteitsverandering bij werkgevers en werknemers over het deelnemen van ouderen aan de arbeidsmarkt worden bewerkstelligd. «Vervroegd uittreden» moet plaats maken voor «langer doorwerken». Voor het landelijk meerjaren communicatietraject dat loopt van 2004 t/m 2007 is jaarlijks € 1 mln beschikbaar.

Pilots mobiliteit: Er zal budget beschikbaar worden gesteld om enkele pilots (intersectorale) mobiliteit te starten. Deze experimenten worden uitgevoerd in 5 branches/sectoren waar de problemen van vergrijzing groot zijn. Het gaat bij de pilots ondermeer om vormgeving van duale trajecten waarbij ook Erkenning van Verworven Competenties (EVC) wordt ingezet. Er zullen gedurende 2 jaar 5 pilots per jaar gestart worden. Per pilot wordt een bedrag gereserveerd van max. € 200 000.

Monitorcommissie: Er komt een commissie die gaat bijhouden of aanbevelingen om ouderen in het arbeidsproces te houden ook daadwerkelijk worden overgenomen. Hiervoor is € 200 000 per jaar beschikbaar voor de periode 2004 t/m 2007.

Tot slot heeft het kabinet in de brief «Kiezen voor groei» aangekondigd op korte termijn in beeld te brengen welke mogelijkheden er zijn om langer werken te bevorderen. Hierbij staat de relatie tussen toegenomen levensverwachting en de leeftijd waarop mensen stoppen met werken centraal.

Commissie PaVEM

De tijdelijke commissie Participatie Vrouwen Etnische Minderheden (PaVEM) heeft tot taak gemeenten te ondersteunen bij het voeren van beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie en de participatie op de arbeidsmarkt. Gemeenten hebben op dit punt een regierol. De commissie richt zich bij de ondersteuning in eerste instantie op de dertig grootste gemeenten en richt zich bij haar acties op de thema's: werk, taal en debat.

Tabel 22.6: Uitgaven stimulering arbeidsparticipatie (x € 1 mln)
 200520062007
Drempelslechtingsbudget CWI*8,008,008,00
Taskforce Jeugdwerkloosheid3,403,403,40
Langer doorwerken6,909,109,10
Etnische minderheden0.050,050,05
Totaal18,3520,5520,55

* Het budget voor drempelslechting wordt jaarlijks overgeboekt naar het budget CWI (OD 4).

Handhaving

Handhaving, fraude, illegaliteit (nieuwe initiatieven)

Effectiviteit van het handhavingsbeleid is zowel afhankelijk van de pakkans als van de hoogte van de sancties. Het kabinet heeft maatregelen genomen om beiden te verhogen. De Illegalennota (Kamerstukken II, 2003/4, 29 537, nr. 2) en de brief over fraude en illegaliteit in de uitzendbranche (Kamerstukken II 2003/4, 17 050, nr. 261) die in april 2004 aan de Kamer zijn aangeboden bevatten een reeks van maatregelen die de handhaving van vigerende wet- en regelgeving moeten ondersteunen. Het gaat onder meer om een vestigingsvergunning voor uitzendbureaus (in relatie tot geblokkeerde rekening), wijzigingen in de inleners- en ketenaansprakelijkheid, de bestuurdersaansprakelijkheid, het anoniementarief, verificatie- en bewaarplicht documenten, hercontroles, boeteverhoging, eerste dagmelding, fictiebepaling bij zwartwerkers, en intensivering/uitbreiding interventieteams. Om deze maatregelen zo effectief mogelijk te laten zijn, wordt ook aandacht besteed aan verbetering van de afdoening.

Deze nieuwe maatregelen zullen deels al in 2004, maar grotendeels in 2005 hun beslag krijgen.

Zij komen boven op de eerder aangekondigde maatregelen zoals uitbreiding van de handhavingscapaciteit van de Arbeidsinspectie van 65 fte in 2003 naar 174 fte eind 2005 en invoering van de bestuurlijke boete in de WAV. De boete gaat van gemiddeld € 980 omhoog naar € 4 000 per illegale werknemer die is tewerkgesteld bij een natuurlijk persoon en € 8 000 per illegale werknemer die is tewerkgesteld bij een rechtspersoon.

Nalevingsniveau Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav)

Het beleid is erop gericht dat de naleving van de Wav omhoog gaat. Op termijn moet door de hogere pakkans, de hogere boete, de kosten-batenanalyse van illegale tewerkstelling zodanig uitvallen, dat de huidige en potentieel malafide werkgevers niet meer tot illegale tewerkstelling overgaan. Op termijn moet het beleid daarmee tot een daling van het aangetroffen aantal overtredingen leiden. Door uitbreiding van de capaciteit neemt het aantal inspecties snel toe. In 2006 worden naar verwachting 11 000 inspecties verricht. De regering verwacht hierbij in 2006 circa 2600 boetes uit te schrijven. Bij malafide werkgevers wordt binnen een bepaalde periode een hercontrole uitgevoerd, waarmee de druk op de betreffende werkgever om geen vreemdelingen meer illegaal tewerk te stellen verder zal worden verhoogd.

Momenteel wordt bij circa 15–25% van de bedrijven die worden gecontroleerd overtredingen geconstateerd. Invoering van de bestuurlijke boete, uitbreiding van de handhavingscapaciteit tot 174 fte, extra maatregelen om malafide uitzendbureaus aan te pakken, de oprichting van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) die onder meer de georganiseerde illegale tewerkstelling bestrijdt en een landelijk dekkend netwerk van interventieteams moeten ervoor zorgen dat er minder werknemers illegaal tewerk worden gesteld. Het kabinet stelt zich ten doel dat het percentage van werkgevers dat overtredingen begaat in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen, in 2008 is teruggebracht tot minder dan 15% in de sectoren land- en tuinbouw, horeca, bouw, uitzendbureau, schoonmaak, vlees en vis.

De informatie in hoeverre aan de doelstelling wordt voldaan, zal onder andere door inspecties worden verkregen. Indien voor 2008 besloten zou worden tot een vrij verkeer van werknemers met de Midden- en Oost-Europese landen, zal dit gevolgen hebben voor de realisatie van de doelstelling, omdat een aanzienlijk deel van de overtredingen betrekking heeft op illegale tewerkstelling van werknemers uit deze landen.

Operationele doelstelling 4: Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk

Ten slotte is het van belang dat het beschikbare arbeidsaanbod snel wordt bemiddeld naar werk. Daarom is het van belang dat het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk wordt verhoogd.

Tabel 22.7: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 4
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005*
22.04.01Preventiequoteuitgesplitst naar WW en WWB17,3% WW45,6% WWB18% WW40% WWB20% WW45% WWB
22.04.02 Uitstroomquote uitgesplitst naar WW en WWB51,0% WW50,4% WWB50% WW 50% WWB55% WW55% WWB
22.04.03Vervullingsquote van de vacatures33,8%31%38%

* Betreft normen afkomstig uit het conceptjaarplan CWI 2005. Het definitieve jaarplan CWI 2005 is conform de SUWI-wet op 1 oktober 2004 beschikbaar en wordt jaarlijks aan het parlement aangeboden. In de loop van het jaar zal het parlement, via de toezending van de het jaarplan, de kwartaalverslagen en de jaarverslagen, worden geïnformeerd over de definitieve normstelling en de resultaten op deze indicatoren.

De bij CWI ingeschreven werkzoekenden krijgen passende dienstverlening aangeboden zodat zij op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Er is daarbij sprake van een gedifferentieerde dienstverlening, die afhankelijk is van de marktkans en het profiel van de cliënt. Om te bepalen welke cliënten makkelijk bemiddelbaar zijn en welke cliënten een reïntegratietraject nodig hebben, hanteert CWI op dit moment een stelsel van fasering (4 fasen), waarbij alleen de fase 1 cliënten bij CWI direct via CWI bemiddeld worden. De overige cliënten (fase 2 tot en met 4) worden ten behoeve van de reïntegratie overgedragen aan UWV of gemeenten. In 2005 zal het faseringstelsel waarschijnlijk worden vervangen door een routeringssysteem met twee groepen/klantstromen. Uitgangspunt daarbij is dat iedereen bemiddelbaar is (route A), tenzij er omstandigheden zijn die dat belemmeren (route B). Men komt in route B als gevolg van bepaalde persoonlijke omstandigheden (nu fase 4) of als er daadwerkelijk een reïntegratietraject beschikbaar is voor de cliënt of de doelgroep waartoe hij behoort. Verder komt een cliënt in route B als hij na afloop van route A (variërend van 3 tot 9 maanden) geen werk heeft gevonden. De afstand tot de arbeidsmarkt blijft relevant als criterium voor het advies over de inzet van reïntegratie-instrumenten, maar alleen op basis van een analyse over de activiteiten van de cliënt in route A.

Bij de dienstverlening van CWI staat de zelfwerkzaamheid van cliënten voorop. Taak van CWI is om cliënten in staat te stellen zelf werk te vinden. Een belangrijk instrument hierbij is werk.nl. Verdere ontwikkeling van werk.nl vindt ook in 2005 plaats. De zelfwerkzaamheid is zonder vrijblijvendheid, CWI voert met de werkzoekenden gesprekken over het sollicitatiegedrag en handhaaft de bijbehorende verplichtingen. Daarnaast specialiseert CWI zich in het onderkennen van competenties.

Naast de groep cliënten voor wie het beschikbaar stellen van elektronische dienstverlening al voldoende is, is er ook een groep werkzoekenden die behoefte heeft aan meer (intensieve) dienstverlening. Naast de hiervoor genoemde activiteiten voert CWI met deze groep cliënten geregeld bemiddelingsgesprekken. Ten behoeve van de reïntegratietaak van gemeenten en UWV stelt CWI overdrachtsrapportages en arbeidsmarktanalyses op voor cliënten die er niet in slagen werk te vinden.

Iedere werkgever die bij CWI een vacature aanmeldt, krijgt passende dienstverlening aangeboden. Maatwerk wordt geboden hetzij via toegang tot werk.nl, hetzij in de vorm van het actief aanbieden van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature op zo kort mogelijke termijn. CWI heeft hiervoor op ieder kantoor vacatureteams ingesteld waarbij persoonlijke dienstverlening en deskundigheid van de vraagkant van de arbeidsmarkt voorop staan. In 2005 zal CWI deze deskundigheid (meer branche en sector gericht) verder ontwikkelen.

Naast de werkzaamheden die CWI verricht om vraag en aanbod van arbeid bij elkaar te brengen, krijgt CWI er in 2005 een nieuwe vorm van dienstverlening bij. CWI voert vanaf 1 januari 2005 de indicatiestelling in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) uit. Doel van de Wsw is om personen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische handicap, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, aan een passende en volwaardige baan te helpen. Door middel van de indicatiestelling wordt bepaald wie wel of niet tot de doelgroep van de Wsw behoort.

22.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 22.8: Begrotingsuitgaven artikel 22 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen435 721397 040382 606344 030337 301317 292316 292
Uitgaven443 532400 590384 105345 530338 801317 292316 292
        
Programmauitgaven443 532400 590365 168345 530338 801317 292316 292
Operationele doelstelling 3       
Stimulering arbeidsparticipatie13 97212 64418 34520 54520 5454545
Primair proces 1 577500500   
Voorlichting 753     
Operationele doelstelling 4       
Centra voor Werk en Inkomen411 289376 976337 875317 803311 574310 565309 565
BKWI10 6718 6408 4486 6826 6826 6826 682
Handhaving7 600      
        
Apparaatsuitgaven  18 9370000
Personeel  16 904    
Materieel  2 033    
        
Ontvangsten33 052011 50014 60014 60014 60014 600

Stimulering arbeidsparticipatie

In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties. Hiervoor is in 2005 een budget van € 18,35 miljoen beschikbaar. Dit budget zal worden ingezet ten behoeve van de onderdelen: diversiteitsmanagement, drempelslechting, Taskforce Jeugdwerkloosheid, langer doorwerken en de Commissie PAVEM. Zie ook tabel 22.6 en de bijbehorende toelichting.

CWI

De programma-uitgaven van CWI hebben betrekking op de uitvoeringskosten. CWI verzorgt hiervan de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers en onderhoudt daarvoor een netwerk van 128 vestigingen. Ten behoeve van de reguliere dienstverlening van CWI is in de programma-uitgaven voor 2005 een bedrag van € 305,8 miljoen aan middelen beschikbaar. In de programma-uitgaven die in 2005 voor CWI beschikbaar zijn, is geen rekening gehouden met de transformatieprojecten die CWI uitvoert op het gebied van personeel en opleidingen, huisvesting, ICT en werkprocessen en communicatie. Hiervoor is in 2005 een bedrag van € 2,7 miljoen gereserveerd op de aanvullende post van Financiën. Een geoormerkt bedrag van € 18,3 miljoen is beschikbaar voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw in 2005.

BKWI

Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vormt een verbindende schakel in de SUWI-keten door het onderhouden van voorzieningen en standaarden waarmee de SUWI-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen. Voor BKWI is in 2005 een bedrag van € 8,37 miljoen beschikbaar. Onderdeel hiervan is een bedrag van € 1,75 miljoen voor de projectmatige ontwikkeling van Suwinet in 2005.

Tabel 22.9: Fiscale uitgaven artikel 22 (x € 1 mln)
Artikelonderdeel20032004200520062007
Uitgaven888651402166162
      
Operationele doelstelling 2     
Heffingskorting voor toetreders8520 
Afdrachtsvermindering onderwijs w.v. WVA startkwalificatie1433374146
      
Afdrachtsvermindering lage lonen61440920500
Afdrachtsvermindering langdurig werklozen15010050130
      
Operationele doelstelling 3     
Arbeidskorting voor ouderen102104108112116

22.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 22.10: Budgetflexibiliteit artikel 22
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven384 105345 530338 801317 292316 292
2.Waarvan apparaatsuitgaven18 937    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)365 168345 530338 801317 292316 292
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht98%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)2%99%99%99%99%
7.Beleidsmatig gereserveerd 1%1%1%1%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

22.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 22.11: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Evaluatie SUWI-wet (OD 4) XXX   
Evaluatie stimuleringsprojecten allochtonen groepen (OD 3) X     
Evaluatie raamconvenant grote ondernemingen (OD 3) X     
Ontwikkeling en effectiviteit beleidsmaatregelen op de combinatie leren en werken (OD 2) X     
Evaluatie administratieve lasten (OD 1)     X 

De doelstellingen van SUWI zijn werk boven uitkering, klantgerichtheid en doelmatigheid van de uitvoering. Deze doelstellingen zijn voor een belangrijk deel verwoord in de opgenomen operationele doelstellingen van SUWI. Over de voortgang bij de implementatie van SUWI en de bijdrage van de uitvoering aan het bereiken van de doelstellingen van de wet wordt jaarlijks gerapporteerd. In 2003 heeft een eerste evaluatie plaatsgevonden op deelaspecten, in 2004 is een tussenevaluatie verschenen. Net als de tussenevaluatie 2004 zal ook de tussenevaluatie 2005 een geïntegreerde rapportage betreffen over de voortgang bij het bereiken van de effecten van de Wet SUWI en de bijdrage van de individuele actoren daaraan. Nadat per 1 januari 2006 de implementatie van de Wet SUWI grotendeels voltooid is zal later dat jaar een integrale evaluatie volgen. In deze integrale evaluatie wordt antwoord gegeven op de centrale vraag of de SUWI-doelstellingen worden bereikt.

De Stimuleringsregeling Projecten Allochtone Groepen (SPAG) is in mei 2004 afgelopen. Ter afsluiting van de evaluatie van de SPAG projecten stellen Research voor Beleid en Regioplan een eindrapportage op, waarin gebruik wordt gemaakt van de bevindingen uit de reeds opgestelde tussenrapportages. De eindrapportage zal naar verwachting in oktober 2004 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Het Raamconvenant Grote Ondernemingen (RGO) is medio 2004 afgelopen. Het RGO-project wordt geëvalueerd door SEOR. Het eindrapport wordt naar verwachting in oktober 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Najaar 2004 presenteert het kabinet, mede in antwoord op door de SER en RWI uitgebrachte adviezen over de inzet van duale trajecten voor inburgeraars, haar standpunt duale trajecten. Als onderdeel van dat plan zullen enkele pilottrajecten worden opgezet en gevolgd (eind 2004–2005). Daarbij zal worden nagegaan, of de inzet van trajecten waarin leren en werken wordt gecombineerd daadwerkelijk beter aansluit bij de wensen van betrokkenen, of dergelijke trajecten effectiever zijn (en in welk opzicht dan – waarbij een onderscheid gemaakt zal worden naar kwantitatieve en meer kwalitatieve prestatie-indicatoren) en of ze resulteren in een meer duurzame arbeidsparticipatie. Ook gaat het daarbij om de vraag welke vorm en inhoud dergelijke trajecten zouden moeten hebben en hoe de overheid het gebruik van duale trajecten kan ondersteunen en stimuleren.

De administratieve lasten die door SZW worden veroorzaakt moeten in 2007 met 25% zijn verminderd ten opzichte van 2002. In 2008 zal een nulmeting worden uitgevoerd van de situatie per 31 december 2007.

BELEIDSARTIKEL 23 REÏNTEGRATIE

23.1 Algemene doelstelling

Inschakeling in reguliere arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid, van hen die dat niet op eigen kracht kunnen.

23.2 Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: Het toeleiden naar (reguliere) arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid van hen die dat niet op eigen kracht kunnen door het bieden van reïntegratievoorzieningen.

Ten aanzien van operationele doelstelling 1 zijn de volgende prestatie-indicatoren (tabel 23.1) en kengetallen (tabel 23.2) geformuleerd.

Tabel 23.1: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2007
23.01.01Mate van sluitendheid83%100%100%100%
23.01.02*Percentage uitstroom naar regulier werk na volgen reïntegratie- trajectIn 2007 25% meer dan 2004
23.01.03**Nalevingsniveau van deelname aan een traject (WW/BIA + WAO/WAJONG/WAZ)

Bronnen: SZW en UWV, bewerking SZW.

* De nulmeting van het resultaat van deze doelstelling wordt opgenomen in het Departementaal Jaarverslag SZW 20041.

** Het nalevingsniveau is over 2003 en 2004 niet bekend. Vanaf 2005 zal de informatie die daarvoor nodig is structureel worden uitgevraagd bij UWV.

Sluitende aanpak

Om langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen krijgen alle nieuw ingeschreven volwassen werklozen2 die niet zelf aan het werk komen binnen 12 maanden een aanbod voor een activiteit gericht op arbeidsreïntegratie of sociale activering; voor jongeren geldt dat binnen 6 maanden een aanbod moet worden gedaan.

In 2003 was de mate van sluitendheid 88 procent3. Dit cijfer houdt in dat 88 procent van de nieuwe instroom in werkloosheid in 2002 binnen twaalf maanden uit de werkloosheid is gestroomd of een aanbod voor een reïntegratietraject heeft gehad. Het cijfer is exclusief de sluitende aanpak van nieuwe werklozen die gedurende het jaar van (uitkerings)positie veranderen, bijvoorbeeld van WW naar ABW of van ABW naar niet-uitkeringsgerechtigd, de zogenaamde doorstroomgroep.

De mate van sluitendheid voor de nieuwe instroom inclusief de doorstroomgroep is 79 procent. De mate van sluitendheid voor de doorstroomgroep ligt zodoende lager dan voor de groep die binnen de 12 maanden afhankelijk is van één uitkeringsinstantie. Overgaan van uitkeringsinstantie heeft dus voor de werkloze een negatief effect op zijn/haar kans op uitstroom naar werk dan wel op het verkrijgen van aanbod voor het volgen van een reïntegratietraject. Mogelijke oorzaken hiervan zijn dat de overdracht van uitkeringsinstantie niet soepel verloopt, of dat tijdspanne voor de uitkeringsinstantie na de overdracht te kort is voor het doen van een aanbod binnen de 12-maandstermijn. In het ketenoverleg is de problematiek voor de zogenaamde doorstroomgroep een aandachtspunt.

In aansluiting op de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de Europese richtsnoeren streeft Nederland ook in de toekomst in principe naar het realiseren van een mate van sluitendheid van 100%.

Tabel 23.2: Kengetallen bij sluitende aanpak
KengetallenStreven 2004Streven 2005
Kengetallen sluitende aanpakvolwassenen (nieuwe instroom)  
–Mate van sluitendheid bijstandsgerechtigden100%100%
–Mate van sluitendheid NUG/ANW100%100%
–Mate van sluitendheid WW/prestatie-indicator UWVsluitende aanpakWW100%100%
   
Kengetallen sluitende aanpak jongeren (< 23 jaar)  
Mate van sluitendheid jongeren (binnen 6 maanden een aanbod, aan het werk en/of opleiding)100%100%
–Mate van sluitendheid bijstandgerechtigde jongeren100%100%
–Mate van sluitendheid jongeren NUG100%100%
–Mate van sluitendheid jongeren in WW100%100%

De sluitende aanpak wordt uitgevoerd door gemeenten en UWV, waarbij gemeenten verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van bijstandsgerechtigde werklozen en sinds 1-1-2002 ook voor de begeleiding van werkloze niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) en voor Anw-gerechtigden. Het UWV is verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van werklozen met een WW-uitkering. De sluitende aanpak voor jongeren wordt ook opgepakt in het kader van de maatregelen ter bestrijding van Jeugdwerkloosheid (zie ook beleidsartikel 22).

Percentage uitstroom naar regulier werk na een traject

Het kabinet heeft de wens uitgesproken om de effectiviteit uit reïntegratietrajecten te verhogen (prestatie-indicator 23.01.02). Hiertoe is reeds in de begroting 2004 de doelstelling geformuleerd dat alle reïntegratietrajecten moeten leiden tot 25% meer uitstroom naar regulier werk in 2007. Deze toename moet plaatsvinden in de periode 2004–2007, ten opzichte van 2004 (zie ook de Beleidsagenda). Invoering van de wet Werk en Bijstand en prestatie-afspraken met UWV moeten bijdragen aan het realiseren van deze doelstelling (zie ook flexibel reïntegratiebudget gemeenten en inspanningen UWV).

De doelstelling van 25 procent meer uitstroom naar regulier werk geldt over het totaal van alle reïntegratietrajecten, dus WAO, WW, Bijstand en NUG/ANW. Het gaat hierbij om een gewogen gemiddelde over alle reïntegratietrajecten, hetgeen inhoudt dat de uitstroompercentages per onderscheiden categorie zouden kunnen verschillen. Naast de doelstelling ten aanzien van uitstroom naar regulier werk, wordt ook de duurzame uitstroom in beeld gebracht. Voor zowel gemeenten als UWV geldt dat sprake is van duurzame uitstroom als iemand binnen 6 maanden niet opnieuw is ingestroomd in de uitkering. De 25% doelstelling is bedoeld voor de gehele periode en er worden geen tussentijdse, jaarlijkse streefwaarden bepaald (zie ook TK, 2003–2004, 29 200 XV, nr. 24). De uitstroom naar werk is conjunctuurgevoelig.

Met het oog op de realisatie van de doelstelling in 2007 volgt SZW de tussentijdse ontwikkelingen bij de uitvoerders op deze doelstelling, onderscheiden naar categorie. In het departementaal jaarverslag zullen hierover kengetallen worden opgenomen. De voorlopige nulmeting van het resultaat van deze doelstelling wordt gepresenteerd in het Departementaal Jaarverslag SZW 2004.

Flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten

Gemeentelijke overheden zijn op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verantwoordelijk voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, IOAW-, IOAZ- en ANW-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Om deze verantwoordelijkheid beter vorm te kunnen geven zijn per 1 januari 2004 diverse budgetten samengevoegd tot één flexibel reïntegratiebudget. Gemeenten kennen de lokale en regionale spelers op de arbeids- en reïntegratiemarkt, en kunnen – zonder gebonden te zijn aan «dichtgetimmerde» regelingen – aan de rol van regievoerder invulling geven. Over de invulling en resultaten van het gemeentelijke reïntegratiebeleid leggen de colleges van B&W verantwoording af aan de gemeenteraden. Een goed reïntegratiebeleid is van groot belang. Ten eerste vanwege de positieve effecten voor individu en gemeenschap die uitgaan van een grotere participatie aan het economische en maatschappelijke leven. Ten tweede kan het voor individuele gemeenten leiden tot besparingen op het gebudgetteerde inkomensdeel. Op basis van een persoonsmonitor die voor alle gemeenten gaat gelden, volgt SZW de voortgang.

Op macroniveau beoogt de WWB een effectiever en efficiënter reïntegratiebeleid dan voorheen, waarbij een actievere – en op maat gesneden – invulling door gemeenten een positieve invloed heeft op de werking van de reïntegratiemarkt en daarmee op de uitstroomdoelstelling van 25% meer uitstroom naar regulier werk in 2007 (prestatie-indicator 23.01.02).

Voor SZW is er ten aanzien van gemeenten sprake van een nieuwe rol, die meer faciliterend en ondersteunend is. SZW en VNG hebben afgesproken dat zij uit hoofde van sociale en economische overwegingen en vanuit hun eigen verantwoordelijkheden, een bijdrage leveren aan een succesvolle ontwikkeling van het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. SZW en VNG hebben een gezamenlijke beleidsagenda geformuleerd om ten aanzien van gemeenten o.a.:

• arbeidsmarktontwikkelingen en/of arbeidsmarktonderwerpen te bespreken;

• naar wederzijdse behoefte te komen tot gewenste kaderstelling;

• best practices en belemmeringen in beeld te brengen;

en op basis hiervan waar mogelijk gezamenlijk actie te ondernemen.

Waar 2004 een overgangsjaar was, dient per 1 januari 2005 de WWB in het geheel te zijn geïmplementeerd. Per 1 januari 2005 dienen gemeenteraden bij verordening regels te hebben gesteld voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen. Een evenwichtige aandacht aan de verschillende te onderscheiden doelgroepen dient daarin te worden vastgelegd. Via het recht op ondersteuning dat iedere cliënt volgens de WWB bezit, worden gemeenten geacht invulling te geven aan de sluitende aanpak (prestatie-indicator 23.01.01, zie ook sluitende aanpak).

Agenda voor de Toekomst

In 2001 heeft de Minister van SZW bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG over extra inspanningen om bijstandsgerechtigden te activeren. Afspraak was dat tot en met 2004 in totaal circa 300 000 trajecten zouden zijn gerealiseerd, waarvan 40% tot uitstroom naar werk moet hebben geleid in 2006 (zie tabel 23.6). Vanwege invoering van de WWB en de huidige conjunctuur is in overleg met de VNG besloten dat het meetpunt voor het realiseren van de trajectdoelstelling verschuift van ultimo 2004 naar ultimo 2005 en dat gemeenten die eind 2004 op schema liggen zich niet langer financieel hoeven te verantwoorden voor de subsidievaststelling. De Agenda van de toekomst heeft richting gemeenten een impuls gegeven aan het resultaatgerichte werken, aan het (verder) invoeren van klantmanagement en aan het doorlichten van het huidige klantenbestand, en is zodoende een opmaat om de grotere verantwoordelijkheid onder het WWB-regime in te vullen.

Reïntegratie-inspanningen UWV

Tabel 23.3: Kengetallen UWV1
KengetallenReali-satie2 2003Streven 2004Streven 2005
Snelle start reïntegratietrajecten WW85%85%
Snelle start reïntegratietrajecten Rea85%85%
Plaatsingspercentage duurzame werkhervatting WWnnb50%60%
Plaatsingspercentage duurzame werkhervatting Reannb40%40%

Bron: UWV.

1 Bronnen: De onderstaande streefwaarden per contractjaar zijn afkomstig uit de concept-jaarplannen van de SUWI-organisaties. De definiteve jaarplannen zijn conform de SUWI-wet op 1 oktober a.s. beschikbaar. In de loop van het jaar zal de Tweede Kamer via de toezending van de jaarplannen, via kwartaalverslagen en de jaarverslagen geïnformeerd worden over de definitieve normstelling en de resultaten op deze indicatoren.

2 Realisatiecijfers 2003 van de plaatsingspercentages zijn nog niet bekend omdat pas in 2007 de volledige eindresultaten van de in 2003 gestarte trajecten bekend zijn.

Voor het UWV zijn drie beleidsprioriteiten ontwikkeld ten aanzien van de reïntegratie-inspanningen. Deze zijn neergelegd in de volgende beleidsuitgangspunten (en voorzien van daarvoor geldende UWV-prestatie indicatoren):

1. uitkeringsgerechtigden hoeven niet langer dan noodzakelijk op een reïntegratieaanbod te wachten (Prestatie-indicator UWV «Snelle start van reïntegratietrajecten», i.e. binnen 20 werkdagen na het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte);

2. langdurige werkloosheid moet worden voorkomen door binnen 12 maanden na de eerste werkloosheidsdag een reïntegratietraject aan te bieden (mate van sluitendheid WW/Prestatie-indicator UWV sluitende aanpak WW, zie tabel 23.2) en;

3. het UWV contracteert kwalitatief goede reïntegratiebedrijven met goede resultaten (Prestatie indicator UWV «Plaatsingspercentage duurzame werkhervatting»).

Om meer grip te krijgen op het kengetal sluitende aanpak, zijn de afspraken met het UWV aangescherpt. Over de resultaten wordt de TK geïnformeerd via het kwartaalbericht van het UWV en het kwartaalbericht Arbeidsmarkt van SZW. Overige afspraken tussen SZW en UWV:

• Prestatie-afspraken tussen CWI en UWV moeten leiden tot snellere overdracht van WW-gerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

• In aansluiting op de werkwijze in de ons omringende landen wordt voor sommige categorieën, zoals bijv. fase 1 cliënten die na een halfjaar alsnog aan het UWV worden overgedragen, een intensieve begeleiding door de reïntegratiecoach geregistreerd als aanbod. Hierover worden nadere afspraken gemaakt met het UWV.

• Uitkeringsgerechtigden die zelf het initiatief in handen willen nemen kunnen gebruik maken van de reïntegratietelefoon of een individuele reïntegratie overeenkomst (IRO).

Om het percentage uitstroom naar werk na een reïntegratietraject (zie ook prestatie-indicator 23.01.02) te verhogen is t.a.v. het UWV het volgende beleid ingezet:

• Met betrekking tot de aanbesteding wordt er naar gestreefd om het aantal doelgroepen en de omvang van de doelgroepen zo te kiezen dat er een betere mix ontstaat tussen het behalen van schaalvoordelen (risicospreiding) en het leveren van maatwerk (specialisatie).

• De contracten tussen het UWV en reïntegratiebedrijven bevatten meer prikkels die er toe moeten leiden dat reïntegratiebedrijven de efficiëntste weg naar duurzame arbeid inzetten. Dit is conform en ter uitvoering van het beleid zoals verwoord in notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt».

• Uitbreiding van beleidsmaatregelen die de primaire doelstelling – nl. werkhervatting – ondersteunen. Het gaat hierbij om de vormgeving en het gebruik van de reïntegratie-instrumenten preventieve trajecten, proefplaatsing, no-riskpolis, werkplekaanpassing en premiekorting. Het UWV implementeert mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Het Werkend Perspectief een plan van aanpak waarmee de bekendheid van het reïntegratie-instrumentarium bij werkgevers wordt verhoogd. Tevens implementeert het UWV een plan van aanpak waarmee de beslistermijnen van het UWV met betrekking tot de toekenning van reïntegratie-instrumenten aanzienlijk wordt verkort.

• Het beleid om uitkeringsgerechtigden die hun plicht tot meewerken aan de reïntegratie niet of onvolledig nakomen te sanctioneren, wordt geïntensiveerd en is onderdeel van reguliere verantwoording in kwartaalrapportages en jaarverslagen UWV.

• Ten aanzien van de extra middelen die beschikbaar zijn voor de doelgroep Wajong heeft De commissie Het Werkend Perspectief voorstellen gedaan om tot een betere afstemming te komen van beleid voor de Wajong arbeidsgehandicapten. Daarnaast worden de jonggehandicaptenteams van het UWV geïntensiveerd, waarbij de regie in handen komt van in Wajonggerechtigden gespecialiseerde arbeidsdeskundigen (AD-J). Tevens krijgen innovatieve ideeën uit het veld een kans en worden financieel gesteund.

RSP

De Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP) subsidieert loonkosten voor langdurig werklozen die huishoudelijke diensten verrichten bij particulieren.

Tabel 23.4: Kengetallen RSP (x € 1 mln)
Kengetallen200320042005
Totaal6 0577 6487 842
–RSP-loonkostensubsidie5 8767 4487 642
–RSP-uitvoeringskosten181200200
Volume   
Aantal contracten (op basis van 32 uur)577727600
Subsidiebedrag per werknemer (x € 1)10 18410 24510 245

Bron: SZW

Over 2003 was de bezetting 577 fte's. Het is de prognose dat de bezetting in 2004 727 fte's bedraagt. De Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) ontvangt voor de uitvoering van de regeling een vergoeding. Hierbij handelt de OSB overeenkomstig de afspraken die in de uitvoeringsovereenkomst tussen het ministerie en OSB zijn opgenomen. Tot de werkzaamheden die OSB in het kader van de handhaving uitvoert, behoren het controleren van declaraties en jaaropgaven.

De herbezinning over de RSP heeft geleid tot het voornemen de regeling af te bouwen. Met de OSB wordt overlegd over een afbouwregeling die tegemoet komt aan belangen van betrokken partijen (werknemers en werkgevers).

Raad voor Werk en inkomen (RWI) en Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers (SVWW)

In het Hoofdlijnenakkoord is gekozen voor overheveling van de adviestaken van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) naar de Sociaal-Economische Raad (SER) en het afschaffen van RWI-subsidieregelingen (SVWW). Het besluit tot beëindiging van de SVWW is genomen en uitgevoerd. De lopende projecten hebben een looptijd tot en met 2006 en de uitfinanciering van de regeling wordt nog uitgevoerd door de RWI. Met betrekking tot de overige taken is eerst een evaluatie uitgevoerd1. Het kabinet heeft daarop besloten de RWI per saldo in gewijzigde vorm te handhaven, teneinde de gebleken waarde van met name coördinatie, overleg en expertisevorming inzake decentraal arbeidsmarktbeleid te behouden. Het kabinet acht het wel noodzakelijk om het aantal taken van de RWI te verminderen en de werkwijze aan te passen. Hiertoe is wetswijziging noodzakelijk. Het wetsvoorstel is inmiddels ingediend bij de Tweede Kamer.

Europees Sociaal Fonds (ESF)

Het ESF is het voornaamste financiële instrument voor de Europese Unie om de strategische doelstellingen op het terrein van het werkgelegenheidsbeleid in concrete acties om te zetten.

Het ministerie van SZW stelt het beleidskader vast en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het ESF 3. Voor het programma 2000–2006 is in totaal € 1 611 miljoen beschikbaar.

De voor de Sluitende Aanpak verantwoordelijke partijen (gemeenten en UWV) kunnen bijvoorbeeld co-financiering verkrijgen via de ESF-middelen. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.

EQUAL

Het doel van het ESF-EQUAL-programma is het via transnationale samenwerking stimuleren van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van arbeidsmarktgerelateerde discriminatie en ongelijkheid van welke aard dan ook. Hiervoor wordt aan vernieuwende EQUAL-projecten budget toegekend.

Positieve resultaten uit de projecten worden geïmplementeerd in het Nederlands arbeidsmarktbeleid.

Voor de integratie van succesvolle praktijken in beleid wordt een strategie van continue selectie, verbreiding en invoering in de reguliere manier van werken toegepast, de zogenaamde «mainstreaming» zoals in het kader van EQUAL wordt ontwikkeld.

Voor het programma 2000–2006 is in totaal € 209,1 miljoen beschikbaar. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.

Totale reïntegratiemiddelen

Naast de reïntegratiemiddelen die op de begroting van SZW staan zijn er reïntegratiemiddelen beschikbaar via de sociale zekerheidsfondsen voor het UWV, middelen voor reïntegratie vanuit belastingmaatregelen en ESF middelen.

In de tabel 23.5 is een overzicht van reïntegratie en uitvoeringmiddelen opgenomen voor ESF 3 en EQUAL die buiten begroting beschikbaar zijn.

Tabel 23.5: Beschikbare reïntegratie- en uitvoeringsmiddelen ESF 3 en EQUAL (x € 1 miljoen)
 20042005200620072008 
ESFreïntegratie246253261263267 
ESFuitvoering88778 
EQUAL reïntegratie3334343535 
EQUAL uitvoering22222 
Totaal291297302307312 

Bron: SZW.

Tabel 23.6: Effectiviteit van reïntegratie
 Realisatie/raming 2003Begroting 2004Begroting 2005
Gestarte reïntegratietrajecten en gesubsidieerde arbeid (jaargemiddelden)   
WAO132 80042 30027 500
WW123 30023 00023 000
Abw/WWB1, 2105 700103 010
NUG6 080
ID Banen48 450
WIW dienstbetrekkingen26 540
WIW werkervaringsplaatsen2 030
Totaal gesubsidieerde arbeid3
Totaal244 900
    
Plaatsingen   
WAO111 40011 75013 700
WW14 8006 2507 300
Abw/WWB1, 226 78039 30033 070
NUG4 680
ID banen4 190
WIW dienstbetrekkingen3 750
WIW werkervaringsplaatsen1 780
Totaal57 380

Bronnen: SZW en UWV, bewerking SZW (cijfers UWV 2003 en 2004 op basis van kwartaalverslagen, 2005 op basis van concept jaarplan).

1 Voor WAO, WW, ABW en NUG kan per kalenderjaar het aantal gestarte trajecten niet gerelateerd worden aan de plaatsingen omdat deze laatste cijfers voor een groot deel betrekking hebben op trajecten die in eerdere jaren zijn gestart. De inzet van SZW is om, aan de hand van nog beschikbaar te komen gegevens, op jaarbasis plaatsingen te kunnen relateren aan gestarte trajecten.

2 Gegevens uitsluitend op basis van de Agenda voor de Toekomst. De afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst over het aantal te realiseren trajecten lopen tot en met 2005. Plaatsingen inclusief uitstroom naar gesubsidieerd werk.

3 Gegevens over gesubsidieerde arbeid onder de WWB komen in 2005 beschikbaar.

Handhaving

Als prestatie-indicator voor handhaving hanteert SZW het nalevingsniveau. Bij reïntegratie wordt dit omschreven als naleving van de verplichting tot deelname aan een traject. De eerste resultaten zullen in het jaarverslag over 2005 worden opgenomen (zo mogelijk in de begroting voor 2006). Naast de prestatie-indicator zijn er vier kengetallen «handhaving reïntegratie» geformuleerd, die nauw aansluiten bij de handhavingsketen: bekendheid met regels (preventie), aantal signalen van onvoldoende inzet bij deelname aan een reïntegratietraject (controle), financiële omvang van opgelegde maatregelen (opsporing) en het afdoeningspercentage (afdoening). De levering van deze gegevens door UWV is op dit moment nog niet volledig. Het streven is al deze kengetallen over 2005 te meten.

23.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 23.7: Begrotingsuitgaven artikel 23 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen684 9931 974 6461 809 6571 744 1321 708 4771 702 0171 699 017
Uitgaven2 104 4882 033 1561 872 1581 744 1321 708 4771 702 0171 699 017
        
Programmauitgaven2 092 8882 024 1751 861 4891 736 1511 698 5061 693 0461 690 046
Operationele doelstelling 1       
Flexibel reïntegratiebudget*1 783 4651 622 9361 620 5431 638 9701 638 9701 638 9701 638 970
Agenda voor de Toekomst135 973163 22646 74421 119593  
RSP6 0577 6487 8427 8427 8427 8427 842
Stimuleringsregeling ID-banen11 31759 96336 1491 000   
SZW cofinanciering Equal 3 0006 8074 7956 8073 000 
Praktijkscholing79 80764 82965 2095 033   
RWI/SVWW21 98227 50424 23816 2356 1276 1276 127
REA uitkeringslasten (Wajong)38 40047 22038 44028 24027 64026 78026 780
REA uitvoeringskosten (Wajong)11 00010 8507 9005 3005 0003 8003 800
        
Overige programmauitgaven       
Subsidies3 75014 6956 7626 7624 6725 6725 672
Voorlichting3331 449     
Onderzoek804855855855855855855
        
Apparaatsuitgaven11 6008 98110 6697 9819 9718 9718 971
Personeel  2 570    
Materieel  118    
Agentschap SZW11 6008 9817 9817 9819 9718 9718 971
        
Ontvangsten201 493264 70139 701140 9904 8564 8564 856

* Budget 2003 betreft het samengestelde budget van ID-banen, Wiw en sluitende reïntegratie. Budget 2004 is flexibel reïntegratie budget inclusief budget van sluitende reïntegratie en reservering voor nabetaling ID-banen.

1. Programmagelden

Flexibel reïntegratiebudget gemeenten

Dit budget is bedoeld ter financiering van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van personen uit de gemeentelijke doelgroepen. De uitvoeringskosten mogen niet worden gefinancierd uit dit budget.

Voor 2003 zijn de dat jaar nog beschotte reïntegratiebudgetten voor gemeenten omwille van de presentatie samengevoegd. Met hetzelfde doel is voor 2004 de € 19,22 mln voor uitfasering sluitende reïntegratie samengevoegd met het flexibel reïntegratiebudget.

Agenda voor de Toekomst

Het betreft de uitfasering van middelen voor de prestatie-afspraken met gemeenten en de projecten die in het kader van de Agenda voor de Toekomst worden uitgevoerd.

Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken ID-banen

Vanaf 1 juli 2004 worden er geen nieuwe aanvragen voor de stimuleringsregeling meer in behandeling genomen. De middelen voor 2005 zijn nodig voor de uitfinanciering van de toegekende subsidies.

SZW cofinanciering EQUAL

Vanaf 2001 is cofinanciering voor EQUAL projecten in het programma 2000–2006 in de begroting opgenomen. Het betreft gelden die ingezet worden voor de integratie van succesvolle praktijken in beleid. Hiertoe wordt een strategie van continue selectie, verbreiding en invoering in de reguliere manier van werken toegepast («mainstreaming»). Voorts worden de gelden ingezet voor het programma en de uitvoering van projecten die door SZW worden aangevraagd en uitgevoerd.

RWI/SVWW

Het hier opgenomen bedrag betreft de apparaatskosten van de RWI. Het structurele budget hiervoor is vastgesteld op € 6 mln. Voor 2005 en 2006 is tevens een budget voor de uitfinanciering van de SVWW opgenomen.

Praktijkscholing

Aan de Regionale Opleidingencentra (ROC's) is voor de borging van de praktijkscholing volgens de Hoofdelijke Versnelde Scholing (HVS) is een subsidie voor de periode 2003 t/m 2005 toegekend. De ROC's hebben per 2003 deze activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding overgenomen. De in 2006 beschikbare middelen van ca € 5 mln zijn beschikbaar voor de afwikkeling van de subsidie aan de ROC's en de liquidatie van de stichting Centrum Vakopleiding.

2. Overige programmauitgaven

Subsidies en overige beleidsuitgaven

Dit is een samengestelde post, waar onder meer bedragen voor ESF en EQUAL staan opgenomen. Deze post bevat voor ESF en EQUAL activiteiten ter ondersteuning van de ten uitvoer legging van de regelingen zoals publiciteit, voorlichting, mainstreaming, coördinatie, bewaking, onderzoek, organisatie van congressen, uitvoering van evaluatie enzovoorts. De uitvoering wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd.

3. Apparaatuitgaven

Bijdrage aan Agentschap SZW

De uitvoering van subsidieregelingen is voor een belangrijk deel opgedragen aan het Agentschap SZW. Een aantal taken in o.a. coördinatie, bewaking, onderzoek en evaluatie wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd. Voor de programmaperiode 2000–2006 worden ESF 3 en het Communautair Initiatief EQUAL uitgevoerd. Tevens heeft het agentschap opdrachten in de door de minister vastgestelde (subsidie)regelgeving op het terrein van werk en inkomen, zoals in de «Stimuleringsregeling voor Allochtone Groepen» (SPAG).

Voor de uitvoering van de regelingen ESF 3 en voor het communautaire initiatief EQUAL in de lopende periode 2000–2006 is alleen de financiering die door de lidstaat wordt ingezet opgenomen. De Europese subsidies voor 50% cofinanciering van de uitvoering zijn niet in de rijksbegroting opgenomen.

Tabel 23.8 Premieuitgaven artikel 23 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Totaal uitgaven615 300493 550358 100230 514212 766169 436172 901
        
Programmauitgaven615 262493 550358 100230 514212 766169 436176 901
Operationele doelstelling 1       
REA uitkeringslasten535 100414 138297 221186 366168 070133 198132 603
REA uitvoeringskosten80 20079 41258 20839 28236 68927 81928 206
Nominaal002 6714 8668 0078 41912 092

Bronnen: SZW en UWV.

Uitvoeringskosten REA

De uitvoeringskosten 2004 en latere jaren zijn bijgesteld op basis van de uitvoeringsinzichten van UWV. Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten REA een dalende trend ten gevolge van de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord. Als gevolg van de uit SUWI voortvloeiende efficiency afspraken vanaf 2005 zal ook een verlagend effect optreden. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

Tabel 23.9 Uitkeringslasten REA (x € 1 miljoen)
 2003200420052006200720082009
Trajecten na ziekte1641731441211067973
Scholing tijdens trajecten7332150000
Extra reïntegratie Wajong(Verburg)0121212121212
Subsidies aan werkgevers522080000
Uitkeringen REA152130780000
Subsidies aan arbeidsgehandicapten69695971726374
Uitvoeringskosten9190674433435
Overig65262215151414
Totaal Uitkeringslasten666552405265248202208

Bronnen: SZW en UWV.

Onder de post «Trajecten na ziekte» worden de reïntegratietrajecten voor arbeidsgehandicapten ondergebracht die instromen in het WAO stelsel na de loondoorbetalingsperiode. Conform het hoofdlijnenakkoord is er € 100 miljoen extra voor reïntegratiemiddelen, gelijk verdeeld over de jaren 2004 tot en met 2007 (4 maal € 25 miljoen) beschikbaar. Deze gelden worden ingezet voor trajecten na herbeoordeling volgens het nieuwe schattingsbesluit.

In 2005 vindt geen nieuwe instroom in de WAO plaats in verband met de verlenging van de loondoorbetalingsperiode van 1 naar 2 jaar voor werkgevers. De reguliere reïntegratiegelden die voor de nieuwe instroom waren gereserveerd, worden ook ingezet voor reïntegratietrajecten naar aanleiding van de herbeoordelingoperatie.

Vanaf 1 juli 2003 zijn de uitgaven aan scholing tijdens trajecten onderdeel van de trajectprijs. Alleen voor trajecten die voor 1 juli 2003 zijn gestart, wordt scholing nog separaat vergoed. Deze begrotingspost loopt derhalve af naar 0.

Tijdens de begrotingsbehandeling 2003 is overeengekomen dat er jaarlijks € 11,5 mln beschikbaar komt ten behoeve van de reïntegratie van Wajonggerechtigden. De Minister heeft de Commissie Het Werkend Perspectief advies gevraagd over de besteding van deze middelen. De Commissie heeft haar advies op 7 juni 2004 uitgebracht. Bij brief van 25 juni 2004 heeft het Kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen besteding van deze middelen.

De subsidies aan werkgevers bij het in dienst nemen of in dienst houden van arbeidsgehandicapten zijn vanaf 2002 omgezet in een premiekortingsregeling (belastingplan 2002-deel V). De reeds toegekende subsidies kennen een looptijd van maximaal drie jaar. Derhalve zal de oude regeling tot in 2005 tot afnemende kosten leiden.

Onder de post Uitkering REA vallen de declaraties ziekengeld (no riskpolis) en de reïntegratie uitkering tijdens scholing en proefplaatsing. Vanaf 2006 zal de financiering van de no riskpolis veranderen. Op het moment dat de no riskpolis tot uitbetaling komt, heeft het het kenmerk van een loondervingsuitkering. Om aan te sluiten bij andere sociale verzekeringsuitkeringen bij ziekte zal de financiering worden overgeheveld naar het AWf.

Naar aanleiding van de dereguleringsoperatie heeft het Kabinet het voornemen om de reïntegratie-uitkering tijdens scholing of proefplaatsing te laten vervallen. De reeds gestarte reïntegratie-uitkeringen worden afgefinancierd.

De overheid is verantwoordelijk voor het waarborgen van een gelijke toegang tot de arbeidsmarkt. Om deze toegang mogelijk te maken biedt het UWV arbeidsplaatsvoorzieningen aan. Onder de post Subsidies aan arbeidsgehandicapten worden deze uitgaven verantwoord.

23.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 23.10: Budgetflexibiliteit artikel 23, begrotingsuitgaven
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven1 872 1581 744 1321 708 4771 702 0171 699 017
2.Waarvan apparaatsuitgaven10 669    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)1 861 4891 744 1321 708 4771 702 0171 699 017
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht97%1%   
5.Complementair noodzakelijk 96%   
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)3%3%97%97%97%
7.Beleidsmatig gereserveerd  3%3%3%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%
Tabel 23.11: Budgetflexibiliteit artikel 23, premieuitgaven
 20052006200720082009
3.Premieuitgaven (x € 1 000)358 100230 514212 766169 436172 901
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht90%30%30%30%30%
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)10%70%70%70%70%
7.Beleidsmatig gereserveerd     
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

23.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 23.12: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
REA/WGA    X  
Periodiek onderzoek regelovertreding* X X X 
Samenwerking gecombineerde reïntegratie-aanpak van activering en zorg X     
Evaluatie RWI X X   
Monitor individueel reïntegratiecontract X     
Realisatie en effectiviteit van het beleid op het terrein van de sluitende aanpak X     
Regeling schoonmaakdiensten  X    
Evaluatie realisatie 25% meer uitstroom uit reïntegratietrajecten     X 
Evaluatie reïntegratiemarkt X X   
Evaluatie asielzoekers en werk X     
Evaluatie seizoenarbeid X     

* Voorheen Misbruik en oneigenlijk gebruik.

Reeds in 2004 afgeronde evaluatieonderzoeken:

Sluitende aanpak

De Evaluatie Sluitende Aanpak 1999–2003 is op 2 juni 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003–2004, 23 972 nr. 71).

De Evaluatie Rwi is op 29 april 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003–2004, 26 448, nr. 137).

Het rapport Evaluatie asizelzoekers en werk is op 5 april 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003–2004, 19 637, nr. 808).

BELEIDSARTIKEL 24 SOCIALE WERKVOORZIENING

24.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen.

Arbeidsgehandicapten die dat willen, moeten kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. De sociale werkvoorziening voorziet in aangepaste arbeid voor mensen die vanwege een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking niet kunnen werken onder reguliere omstandigheden. De aangepaste arbeid dient, binnen het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw), bij voorkeur in een zo regulier mogelijke werkomgeving plaats te vinden. Op basis van deze wet heeft de gemeente de zorgplicht de benodigde arbeidsplaatsen voor geïndiceerde arbeidsgehandicapten tot stand te brengen.

Het Rijk verdeelt volgens een financieel verdeelmodel jaarlijks een totaal aantal arbeidsplaatsen over gemeenten met bijbehorende subsidie per arbeidsplaats. Indien gemeenten hun Wsw-taken integraal hebben overgedragen aan een werkvoorzieningschap op grond van de Wet gemeenschappelijke regeling (Wgr) wordt de rijkssubsidie aan dat werkvoorzieningschap verstrekt.

Tabel 24.1: Streefwaarden algemene doelstelling
Beleidsartikel 24200320042005
Effectindicatora92%92%92%
Prestatie-indicatorb98%99%99%
Doelmatigheidsindicatorc100102102

a De effectindicator geeft het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand weer tegenover de totale doelgroep (werknemersbestand plus wachtlijst).

b De prestatie-indicator geeft de realisatie van arbeidsplaatsen weer in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend.

c De doelmatigheidsindicator geeft de ontwikkeling weer van de (geïndexeerde) kosten per standaardeenheid ten opzichte van het jaar 2003 (gesteld op 100).

Tabel 24.2: Effectinformatie ontwikkeling werknemersbestand en wachtlijst (in personen)
JaarWerknemersbestandWachtlijstTotale doelgroep
199791 00020 380111 380
199890 10016 100106 200
199991 5008 650100 150
200092 5006 50099 000
200193 4005 70099 100
200294 9505 750100 700
200396 4008 500104 900

bron: Wsw jaarstatistiek en Wsw monitor.

24.2 Operationele doelstellingen

1. Het realiseren van aangepaste arbeid voor degenen die hiervoor zijn geïndiceerd.

2. Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de sw-werknemer.

Aangepaste arbeid kan binnen het kader van de Wsw op drie manieren worden gerealiseerd.

1. Beschutte arbeid in een dienstbetrekking bij de gemeente of een daartoe door de gemeente aangewezen rechtspersoon;

2. Detachering vanuit een dienstbetrekking bij de gemeente of een daartoe door de gemeente aangewezen rechtspersoon en feitelijk werkzaam bij een reguliere werkgever (CAO Wsw);

3. Begeleid werken in een dienstbetrekking met een reguliere werkgever (CAO van betreffende werkgever). Bij deze laatste vorm is de stap naar het gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden het kleinst. Het ligt dus voor de hand om zoveel mogelijk personen met een Wsw-indicatie, voor wie dat mogelijk is, een begeleid werken arbeidsplaats aan te bieden.

Operationele doelstelling 1: Het realiseren van aangepaste arbeid voor degenen die hiervoor zijn geïndiceerd.

Tabel 24.3: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009
24.01.01Verblijfsduur op wachtlijst WswGem. 11 maandenGem. 12 maandenMax. 12 maandenMax. 12 maanden

Bron: WSW monitor.

SZW verstrekt jaarlijks een bedrag aan subsidie per arbeidsplaats voor een jaarlijks af te spreken taakstelling per gemeente/schap. De gemeente dient zoveel mogelijk personen met een indicatie en herindicatiebesluit een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te bieden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Plaatsing in een dienstbetrekking of op een begeleid werkplek is alleen mogelijk vanaf de wachtlijst.

Realisatie taakstelling aangepaste arbeid

In overleg met de VNG maakt SZW afspraken over het jaarlijks te realiseren aantal arbeidsplaatsen. Gestreefd wordt naar een realisatie in taakstelling van 100%. Dit percentage is de afgelopen jaren niet geheel gerealiseerd. In 2003 was er sprake van een realisatie van bijna 99% (87 800 standaardeenheden, ten opzichte van een taakstelling van 89 043). In 2005 wordt een realisatie verwacht van tegen de 100%.

Wachtlijst/wachtduur

De gemeente beheert de wachtlijst. De gemiddelde wachttijd is gedaald tot 11 maanden in 2003. De wachtlijst stijgt voor het eerst sinds jaren weer. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe dit zich in 2005 zal ontwikkelen.

Naar aanleiding van de motie Verburg (december 2003, 29 200 XV, nr. 46) zijn in bestuurlijk overleg met VNG maatregelen afgesproken om per 2005 niet meer de gemiddelde, maar de individuele wachttijd van WSW-geïndiceerden op de wachtlijst te maximeren op 12 maanden, uitgezonderd geïndiceerden die niet direct beschikbaar zijn voor arbeid wegens detentie, ziekte of deelname aan voltijds onderwijs. En eveneens binnen de mogelijkheid van de door het rijk toegekende taakstelling. Op voorwaarde van instemming van de Tweede Kamer zullen personen die ten onrechte langer dan 12 maanden op de wachtlijst staan niet meer meegerekend worden bij de verdeling van de taakstelling.

Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de sw-werknemer.

Tabel 24.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009
24.02.01Aantal plaatsingen in begeleid werken t.o.v. totaal aantal plaatsingen7%13%25%25%

Bron: WSW Jaarverantwoording gemeenten.

Begeleid werken

Bij begeleid werken is een sw-geïndiceerde in het kader van de Wsw in dienst bij een reguliere werkgever. De reguliere werkgever ontvangt van de gemeente subsidie, die een deel van de loonkosten, samenhangend met een lagere arbeidsproductiviteit, de kosten van bemiddeling, begeleiding en eventuele werkplekaanpassingen compenseert.

Vanaf 1998 dienen gemeenten jaarlijks tenminste 25% van de nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst in de Wsw te realiseren in de vorm van begeleid werken. In het geval een gemeente aantoonbaar onvoldoende inspanningen heeft gepleegd om – gezien de streefwaarde – de vereiste aantallen plaatsingen begeleid werken te realiseren, wordt het subsidiebedrag overeenkomend met het aantal niet-gerealiseerde plaatsingen begeleid werken van de gemeente teruggevorderd.

Toezicht en handhaving

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is verantwoordelijk voor de uitoefening van het tweedelijns toezicht op de uitvoering van de Wsw door gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de eerste lijn.

Modernisering Wsw

Conform het advies over de Wsw van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) en het daarop gevolgde kabinetsstandpunt over de modernisering van de Wsw uit 2003 heeft het kabinet als eerste stap de wetswijziging aan de Kamer voorgelegd, waarmee de overdracht van de indicatiestelling WSW naar CWI formeel wordt geregeld. Dit wetsvoorstel is in 2004 door de Eerste en Tweede Kamer aanvaard.

Met deze overdracht beoogt het kabinet te komen tot een onafhankelijke en meer uniforme uitvoering van de indicatiestelling, zodat de Wsw optimaal beschikbaar blijft voor mensen die hierop zijn aangewezen. Tevens heeft de overdracht tot doel vorm te geven aan de sluitende aanpak, waarbij na afwijzing voor de Wsw-indicatie doorgeleiding plaatsvindt naar andere voorzieningen of arbeidsmarktinstrumenten. In deze begroting zijn de middelen voor de uitvoering van de indicatiestelling in 2005 reeds overgeboekt van artikel 24 (sociale werkvoorziening) naar artikel 22 (activerend arbeidsmarktbeleid).

Centraal in de tweede fase van het moderniseringstraject staat het stroomlijnen van de indicatiestelling Wsw met andere indicatiestellingen voor zorgvoorzieningen en (reïntegratie)instrumenten als ook het bevorderen van de omslag in de Wsw van aanbod- naar vraagsturing, waarbij de cliënt centraal staat. Hierbij hoort de uitdrukkelijke ambitie om het werken onder zo regulier mogelijke omstandigheden te bevorderen. Deze verandering vergt onder meer aanpassingen op het terrein van de financieringssystematiek. Over de invulling van de tweede fase van het moderniseringstraject heeft het kabinet toegezegd in september 2004 een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer te verzenden. Onder meer de VNG, branche-organisatie Cedris en de gehandicaptenorganisaties worden bij de uitwerking van de in deze notitie aangekondigde maatregelen betrokken.

Publiek Overzicht Resultaten Wsw

Met de introductie in 2004 van het Publiek Overzichten Resultaten Wsw (POR) is aan gemeenten en werkvoorzieningschappen een geschikt instrument gegeven om meer inzicht te krijgen in eigen prestaties en prestaties van andere gemeenten en schappen, zoals de realisatie van het aantal arbeidsplaatsen, de omvang van de wachtlijst en de wachtduur daarop en het aantal plaatsingen in begeleid werken.

24.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 24.5: Begrotingsuitgaven artikel 24 (x €1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen2 247 8242 225 0002 400 5642 400 0002 400 0002 400 0002 400 000
Uitgaven2 151 3072 186 0832 167 7152 181 3462 181 4172 181 4172 181 417
        
Programmauitgaven2 151 3072 186 0832 167 1512 181 3462 181 4172 181 4172 181 417
Operationele doelstelling 1       
Wet sociale werkvoorziening2 151 3072 186 0832 167 1512 181 3462 181 4172 181 4172 181 417
        
Apparaatsuitgaven  5640000
Personeel  539    
Materieel  25    
        
Ontvangsten458 934509 130444 629417 658417 698417 737417 843
Tabel 24.6: Kengetallen WSW
Kengetallen2003200420052006200720082009
Uitgaven (x € 1 mln)Wsw-decentraal 2 180,52 162 42 176,52 176,62 176,62 176,6
 Wsw-centraal 6,04,84,84,84,84,8
Taakgesteld volume 89 04589 04289 81789 81789 81789 81789 817
Gerealiseerd volume 87 800      
Gemiddelde prijs (x € 1)Kosten per SE24 12024 55624 12924 28724 28724 28724 287
         
Budget, volume, uitkering Anticumulatiebaten        
Anticumulatie baten (x € 1 mln)        
 WAZ1,51,71,7    
 WAO139171,5142,6    
 Wajong264,7273,4273,4    
Volume bespaarde uitkeringen        
 WAZ100100100    
 WAO18 00018 00018 000    
 Wajong23 60024 10024 100    
Gemiddelde bespaarde uitkering (x € 1)        
 WAZ13 50012 78012 850    
 WAO8 0359 5307 920    
 Wajong11 09011 34511 345    

Bron: SZW, Jaaropgaven Wsw van gemeenten, gegevens Wsw-monitor en gegevens UWV.

De programma-uitgaven WSW voor 2005 zijn onderverdeeld in een centraal en een decentraal budget.

Centraal budget

Jaarlijks stelt de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in september na Bestuurlijk Overleg met de VNG de hoogte van het centraal budget vast. Het budget bedraagt voor 2005 naar verwachting circa € 4,8 miljoen. In de begroting 2005 is reeds een overboeking verwerkt van een bedrag van € 14,3 miljoen naar artikel 22 in verband met de overdracht van de indicatiestelling WSW naar CWI. Het centraal budget omvat € 2,8 miljoen voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM), en € 2 miljoen voor het moderniseringstraject Wsw. Het precieze bedrag voor het centraal budget wordt na het Bestuurlijk Overleg in september 2004 vastgesteld.

Decentraal budget

Het decentraal deel van het Wsw-budget voor 2005 bedraagt € 2 162 miljoen en is bedoeld ter financiering van het voor 2005 taakgestelde aantal arbeidsplaatsen. Dit decentrale deel is inclusief een bedrag van € 1,2 miljoen ten behoeve van kinderopvang, dat tot en met het budget 2004 centraal gereserveerd stond bij de middelen voor SBCM. Niet gerealiseerde arbeidsplaatsen worden in latere jaren verrekend. Een deel van het decentrale budget wordt gereserveerd voor eventuele 95% garantietoekenningen die in het najaar van 2005 vastgesteld worden.

Ontvangsten anticumulatie bepalingen

Een deel van het Wsw-budget wordt gefinancierd uit inverdieneffecten Waz, WAO of Wajong. Dit komt omdat uitkeringen vanwege arbeidsongeschiktheid (Waz, WAO, Wajong) worden «verrekend» met de Wsw-salarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de SZW-begroting (Wsw-budget). Voor 2005 gaat het om een bedrag van € 444,6 miljoen. De prestatiegegevens zijn alle beschikbaar vanuit de huidige gegevensinwinningen.

Bij de vaststelling van de subsidie Wsw worden onder meer niet benutte subsidiemiddelen verrekend met gemeenten. De terugvordering van toegekende subsidiemiddelen betreft vooral onderrealisatie van arbeidsplaatsen. Dit deel van de ontvangsten 2005 heeft betrekking op de onderrealisatie 2003, en bedraagt € 27 miljoen.

24.4 Budgetflexibiliteit

De Wsw is een gebudgetteerde regeling. De omvang van het centraal deel van de begroting wordt jaarlijks vastgesteld op grond van bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG. Het decentraal deel van de begroting wordt in oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar aan gemeenten toegekend. De budgetflexibiliteit voor 2005 is daarmee vrijwel nihil.

Tabel 24.7: Budgetflexibiliteit artikel 24
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven2 167 7152 181 3462 181 4172 181 4172 181 417
2.Waarvan apparaatsuitgaven564    
3.programma-uitgaven (1–2)2 167 1512 181 3462 181 4172 181 4172 181 417
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht99%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)1%1%1%1%1%
7.Beleidsmatig gereserveerd 99%99%99%99%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

24.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 24.8: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Wsw  X    
Realiseren aangepaste arbeid  X    
Bevorderen arbeidsbekwaamheid  X    

Evaluatie Wsw

Artikel 46 van de Wsw geeft aan dat periodiek onderzoek (iedere 4 jaar) gedaan dient te worden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wet. De eerstvolgende evaluatie is voor 2005 voorzien. De voorbereidingen daartoe worden eind 2004 gestart. Hierbij zal afstemming plaatsvinden met het lopende moderniseringstraject Wsw dat naar verwachting zal leiden tot wetgeving in 2007 en tot een eerste evaluatie in 2010. Gestart in 2004 is een onderzoek naar het in beeld brengen van de kosten van een Wsw-arbeidsplaats (operationele doelstelling 1).

BELEIDSARTIKEL 25 ARBEID EN ZORG

25.1 Algemene doelstelling

Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren.

De laatste jaren is het aantal werknemers dat arbeid en zorg combineert sterk toegenomen. Dat vrouwen bij de komst van een eerste kind actief blijven op de arbeidsmarkt, is in de afgelopen jaren gebruik geworden. Omgekeerd zijn er ook meer mannen die een bijdrage leveren aan de dagelijkse zorg voor hun jongere kinderen, zij het dat deze ontwikkeling minder sterk is. En behalve zorg aan jonge kinderen, wordt door werknemers ook hulp geboden aan zorgafhankelijke naasten (zoals partner en ouders). Deze groeiende groep zorgende werknemers heeft behoefte aan faciliteiten die een optimaal evenwicht tussen (tijd voor) arbeid en zorg mogelijk maken.

Daarnaast zijn er vrouwen met zorgtaken die niet (meer) participeren op de arbeidsmarkt, maar dat mogelijk met adequate faciliteiten om te combineren wel zouden doen. Ook zullen er mannelijke werknemers zijn die hun aandeel in de dagelijkse zorg zouden vergroten wanneer daarvoor goede voorzieningen aanwezig zouden zijn.

Met arbeid-en-zorgbeleid wil de overheid ervoor zorgdragen dat werknemers die willen combineren, dat ook feitelijk kunnen. Met andere woorden: het streven is erop gericht de groep werknemers die zou willen combineren maar dat feitelijk (nog) niet doet, kleiner te maken.

Tabel 25.1: Streefwaarden algemene doelstelling
  Realisatie 2004*Streven 2004Streven 2005Streven 2007
 Het aandeel werknemers (m/v) dat wil combineren, maar dat feitelijk (nog) niet doet, op het totaal aantal werknemers (m/v) dat wil combinerenNog niet bekend  – 25%

* De realisatie 2004 geldt als nulmeting en wordt door het CBS uitgevoerd in 2005.

Het in de tabel genoemde aandeel zal in de komende jaren worden gevolgd (monitoren). Daarbij zal ten behoeve van zicht op de omvang van de groep werknemers die wil combineren maar dat feitelijk nog niet (in de zelf gewenste mate) doet, zowel gemeten worden hoeveel werknemers naast hun werk (meer) zouden willen zorgen, als hoeveel zorgenden (meer) zouden willen werken. Wat betreft zorgtaken zal gefocused worden op drie belangrijke zorgsituaties: de dagelijkse zorg voor een kind tot en met 12 jaar; de incidentele zorg voor een ziek kind, partner of ouder en de langerdurende zorg voor een levensbedreigend ziek kind, partner of ouder. De eerste meting ten behoeve van deze indicator zal plaatsvinden in 2005.

25.2 Operationele doelstellingen

Werknemers die arbeid en zorg willen combineren, kunnen grofweg op drie verschillende manieren ondersteund worden: met tijd, geld of voorzieningen. In Nederland is gekozen voor ondersteuningsbeleid via een combinatie van deze instrumenten, waarbij mogelijkheden voor verlof en kinderopvang centraal staan.

De operationele doelstellingen zijn dan ook:

1. Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen.

2. Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen

Met de Wet arbeid en zorg (2001) wordt werknemers een stelsel van verlofarrangementen geboden, dat tijd (recht op verlof) biedt voor een aantal situaties waarin zorgtaken om extra aandacht vragen. Behalve voor het ouderschapsverlof geldt voor de overige verlofvormen in de Wet arbeid en zorg (zwangerschaps- en bevallingsverlof; kraamverlof; adoptieverlof; calamiteiten- en kortverzuimverlof; kortdurend zorgverlof) dat niet alleen een recht op verlof, maar ook een recht op betaling is geregeld. Daarnaast regelt de wet onder voorwaarden een financiële tegemoetkoming bij een langere periode van onbetaald verlof voor zorg of educatie: de financieringsregeling loopbaanonderbreking.

Als sluitstuk van het geheel van verlofrechten heeft het kabinet een voorstel gedaan voor opname in de Wet arbeid en zorg van een recht op langdurend zorgverlof1. Het betreffende wetsvoorstel werd in juli 2001 aan de Tweede Kamer gezonden; de plenaire behandeling ervan zal naar verwachting nog dit jaar kunnen plaatsvinden.

Tabel 25.2: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009
25.01.01Het aandeel werknemers (m/v) dat behoefte heeft aan verlof, maar dit (nog) niet gebruikt, op het totaal aantal werknemers (m/v) met behoefte aan verlof   – 25%*
25.01.02Ouderschapsverlof72%  54%
25.01.03Kortdurend zorgverlof15%  11%
25.01.04Langdurend zorgverlof40%  30%

* Betreft een streven voor 2007.

Of, zoals de operationele doelstelling beoogt, het stelsel van verlofarrangementen adequaat is, is af te lezen aan de grootte van de eventuele discrepantie tussen de behoefte aan en het feitelijk gebruik van de verschillende verlofregelingen door de specifieke doelgroepen. Een grote discrepantie kan wijzen op belemmeringen om, ondanks de behoefte daaraan, van verlof gebruik te maken. Het streven is om een dergelijke discrepantie in 2007 te hebben verminderd met 25%.

In opdracht van SZW heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een onderzoek verricht naar behoefte aan en gebruik van verlofarrangementen, teneinde per verlofregeling het bestaan en de grootte van een eventuele discrepantie in beeld te brengen. Dit rapport is op 21 april 2004 naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd, waarbij is aangegeven dat de onderzoeksresultaten zullen worden betrokken bij de in 2004 gestarte evaluatie van de Wet arbeid en zorg.

In het SCP-onderzoek is de discrepantie tussen behoefte en gebruik voor de verschillende verlofvormen nagegaan en uitgedrukt in een percentage, dat aangeeft wat het aandeel van de groep behoeftige niet-gebruikers is op de totale groep behoeftigen. Een discrepantie tussen (wel) behoefte en (toch geen) gebruik doet zich relatief weinig voor bij kortdurende vormen van verlof (kraamverlof; calamiteitenverlof; kortdurend zorgverlof). De discrepantie varieert daar van 6 tot respectievelijk 9 en 15%. Een grotere discrepantie geldt voor vormen van langerdurend verlof: 40% voor langdurend zorgverlof en 72% voor ouderschapsverlof.

De redenen om geen gebruik te maken van een verlofregeling, hoewel men daaraan wel behoefte heeft, zijn divers. Werkgerelateerde factoren, zoals (verwachte) problemen voor het werkpakket en de continuïteit van het werk en het uitblijven van toestemming van de werkgever, zijn het belangrijkst. Ongewenst inkomensverlies als reden om geen gebruik te maken van een regeling, kwam het meest voor bij ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. Onbekendheid met de regeling speelde globaal een rol bij 10% van de behoeftige niet-gebruikers.

Dit onderzoek kan beschouwd worden als een «nul-meting» voor de in tabel 25.2 genoemde prestatie-indicator. Daarin is de discrepantie aangegeven voor de verlofregelingen die van toepassing zijn in de drie zorgsituaties die in paragraaf 25.1 zijn aangegeven: dagelijkse zorg voor jonge kinderen (ouderschapsverlof); kortdurende zorg voor zieke partner, kind of ouder (kortdurend zorgverlof) en langerdurende zorg voor levensbedreigend zieke partner, kind of ouder (langdurend zorgverlof).

De vraag hoe de geconstateerde discrepantie tussen behoefte aan en gebruik van verlofregelingen met beleid kan worden verminderd, zal aan de orde komen in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de integrale evaluatie van de Wet arbeid en zorg dat naar verwachting in maart 2005 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Tabel 25.3: Kengetallen
Kengetallen2003200420052006200720082009
Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering       
Werknemers       
–aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters)144144144144144144144
–uitgaven Vangnet-Awf (x € 1mln)912,0912,0912,0912,0912,0912,0912,0
Zelfstandigen       
–aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters)5511111
–uitgaven WAZ (x € 1 mln)242322222
Adoptieverlofuitkering       
Werknemers       
–aantal werknemers met uitkering1 2941 5001 5001 5001 5001 5001 500
–uitgaven Awf (x € 1 mln)2,63,03,03,03,03,03,0
Zelfstandigen       
–volume uitkeringen0,00,00,0
–uitgaven WAZ (x € 1 mln)0,00,00,0
Gebruik (betaald en onbetaald) ouderschapsverlof       
aantal werknemers (x 1000)64646464646464
Uitkeringen financieringsregeling loopbaanonderbreking       
aantal gebruikers248248
totale Finlo-uitgaven Awf (x € 1000)250250

Het gebruik van langerdurend onbetaald verlof wordt mede bepaald door de mogelijkheden om dit verlof te financieren, zoals ook uit het SCP-onderzoek bleek. Daarmee is duidelijk dat de discrepantie tussen behoefte aan en gebruik van langerdurend verlof verkleind kan worden door een financieringsregeling voor langerdurend verlof.

Om het gebruik van onbetaald verlof te vergemakkelijken heeft het kabinet in de begroting 2004 het voorstel gedaan voor een per 1 januari 2004 te introduceren levensloopregeling: een individuele, fiscaal ondersteunde spaarregeling waarmee werknemers tijdens de levensloop periodes van onbetaald verlof financieel kunnen overbruggen. Dit voorstel is, conform het Najaarsakkoord 2003, aangehouden in afwachting van nader overleg tussen kabinet en sociale partners over het gehele stelsel van VUT/prepensioen en levensloop. Dit overleg zou in april 2004 tot overeenstemming hebben moeten leiden. Daar deze overeenstemming niet bereikt werd, heeft het kabinet de Tweede Kamer bij brief van 3 mei 2004 laten weten dat het alsnog teruggrijpt op zijn voorstellen uit het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel levensloop, waarbij deze laatste op één punt wordt gewijzigd.

De belangrijkste kenmerken van de voorgestelde levensloopregeling die per 1 januari 2006 zal worden ingevoerd, zijn:

• Werknemers krijgen een recht op deelname aan de levensloopregeling.

• Jaarlijks kan maximaal 12% van het bruto jaarinkomen worden gespaard, tot een maximum van in totaal 150% van het bruto jaarinkomen. Voor werknemers die per 1-1-2006 tussen de 50 en 57 jaar zijn geldt dat zij meer dan 12% per jaar mogen inleggen op hun levensloopregeling.

• Wie de levensloopregeling gebruikt voor het financieren van (onbetaald) ouderschapsverlof komt in aanmerking voor een heffingskorting ter hoogte van 50% van het bruto wettelijk minimumloon (WML) per opgenomen verlofdag1. De fiscale tegemoetkoming is een tijdelijke regeling die loopt tot en met 2009.

• Een belangrijke wijziging ten opzichte van het in 2003 ingediende wetsvoorstel Levensloopregeling is, dat het spaartegoed ook kan worden gebruikt voor voltijds verlof in het jaar voorafgaand aan de ingang van ouderdomspensioen.

De spaarloonregeling blijft gehandhaafd, maar er kan niet in hetzelfde jaar aan beide regelingen worden deelgenomen.

De fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof wordt per 1 januari 2006 afgeschaft. Er geldt in 2006 een overgangsregeling voor lopende gevallen. Dat zijn werknemers die al in 2005 betaald ouderschapsverlof genieten en op basis waarvan de werkgever afdrachtvermindering kan toepassen. De fiscale verlofspaarregeling blijft in 2005 nog in de huidige vorm bestaan en zal per 1 januari 2006 in de levensloopregeling opgaan. De voorgestelde financieringsregeling voor langdurend zorgverlof en de bestaande financieringsregeling loopbaanonderbreking zullen (zoals voorgesteld in de derde nota van wijziging op het betreffende wetsvoorstel Langdurend zorgverlof) in het licht van de introductie van de levensloopregeling als algemene financieringsmogelijkheid voor langerdurend verlof, worden geschrapt. De behandeling van dit wetsvoorstel is hangende het overleg tussen sociale partners en het kabinet over de levensloopregeling aangehouden, maar zal naar verwachting nog in 2004 kunnen worden afgerond.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang

Op 1 januari 2005 wordt de Wet kinderopvang van kracht. Vanaf dat moment worden alle bestaande regelingen van de rijksoverheid voor de bekostiging en de kwaliteit van kinderopvang vervangen door een nieuw wettelijk kader. De ouders staan centraal in de Wet kinderopvang. De wet gaat uit van vraagfinanciering. Ouders die arbeid en zorg combineren of een traject volgen gericht op deelname aan betaalde arbeid, kunnen in aanmerking komen voor een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van het kinderopvanggebruik. De Wet kinderopvang heeft betrekking op formele vormen van kinderopvang: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Van ouders wordt een eigen aandeel in de kosten verwacht. Bij werknemers wordt daarnaast een financieel aandeel van de werkgever verwacht. Deze vorm van vraagfinanciering stelt ouders in staat zelf te kiezen van welke opvangvorm en opvangvoorziening gebruik wordt gemaakt. Als gevolg daarvan zal de kinderopvangbranche als markt gaan functioneren. De verantwoordelijkheid voor het aanbod ligt bij de branche.

De Belastingdienst geeft de ouders op aanvraag maandelijks de tegemoetkoming als voorschot. Na afloop van het jaar wordt de tegemoetkoming vastgesteld op basis van de feitelijke inkomensgegevens en het feitelijke kinderopvanggebruik. Aan de uitvoering door de Belastingdienst ligt een uitvoeringsconvenant ten grondslag.

De Wet kinderopvang gaat bij kinderopvanggebruik door werknemers uit van een werkgeversbijdrage ter grootte van 1/3e van de kosten (situatie van twee werkende ouders). De werkgeversbijdrage is vrijwillig. Gestreefd wordt naar een situatie, waarbij in 2008 voor 90% van de werknemers een werkgeversbijdrage beschikbaar is (realisatie 2003: 60%). Voor werknemers zonder werkgeversbijdrage biedt de Wet kinderopvang een financiële compensatie. Voor werknemers met een inkomen tot anderhalf maal modaal (€ 45 000) is deze compensatie structureel. In 2006 wordt op basis van een evaluatie bepaald hoe de ontwikkeling van het aandeel van werkgevers beoordeeld moet worden.

De Wet kinderopvang heeft de ambitie de financiële toegankelijkheid van formele kinderopvang te waarborgen. Het streven daarbij is dat huishoudens waarbinnen ouders arbeid en zorg combineren en gebruik maken van formele kinderopvang in gelijke mate gebruik blijven maken van formele kinderopvang als voor invoering van de wet. Daaraan gekoppeld geldt het streven dat het aandeel van huishoudens met een inkomen tot anderhalf keer modaal (€ 45 000) binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang minstens gelijk blijft als voor invoering van de wet.

Tabel 25.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2008
25.02.01%werknemers met een werkgeversbijdrage60%  90%
25.02.02Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang *Groter of gelijk aan 2004Groter of gelijk aan 2004
25.02.03Het aandeel huishoudens met een inkomen tot € 45 000 binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang *Groter of gelijk aan 2004Groter of gelijk aan 2004

* Op basis van een nulmeting wordt de situatie van 2004 vastgelegd.

De Wet kinderopvang regelt naast de bekostiging ook de kwaliteit van de kinderopvang. In de wet is een beperkt aantal kwaliteitsvoorschriften vastgelegd, waaraan de ondernemer moet voldoen. Deze bieden de ondernemers in vergelijking met de bestaande situatie meer ruimte voor eigen invulling. Ondernemers zijn verplicht ouders via een oudercommissie medezeggenschap te verlenen over een aantal bepalende elementen. De oudercommissie heeft een verzwaard adviesrecht. Het toezicht op de kwaliteit wordt uitgevoerd door de GGD. Ten behoeve van de uniformiteit maakt de GGD gebruik van toezichtprotocollen. Op de toezichtfunctie van de GGD wordt een tweedelijns toezicht uitgevoerd door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Op grond van de Wet kinderopvang zijn experimenten met innovatieve vormen van kinderopvang mogelijk.

De overgang naar een stelsel van vraagfinanciering heeft consequenties voor de aanbieders van kinderopvang. Eén klantengroep (de ouders) komt in de plaats van drie klantengroepen (ouders, gemeenten en werkgevers). Alle inkomsten moeten worden gegenereerd vanuit de maandelijkse betalingen van ouders. Niet alle organisaties kunnen daarop in alle opzichten volledig zijn voorbereid. Voor de organisaties waarvoor de overgang naar de Wet kinderopvang tot tijdelijke financieringsproblemen leidt, biedt het Waarborgfonds kinderopvang in de periode 2005–2006 een aantal tijdelijke financiële faciliteiten. Het Waarborgfonds heeft daarvoor in 2004 een tijdelijke subsidie van € 30 miljoen ontvangen, die in 2012 grotendeels terugvloeit naar het ministerie van SZW.

In verband met de invoering van de Wet kinderopvang, worden in het kader van flankerend beleid projectsubsidies verstrekt onder andere gericht op de bevordering van zelfregulering en het stroomlijnen van toezicht.

De Wet kinderopvang heeft niet alleen betrekking op kinderopvanggebruik door werknemers. Ook kinderopvanggebruik in het kader van reïntegratie in de arbeidsmarkt valt onder de reikwijdte van de Wet kinderopvang. Onderzocht wordt of de uitgaven van het rijk voor deze doelgroep in de periode 2005–2006 voor 50% bekostigd kunnen worden via ESF Doelstelling 3.

25.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.5: Begrotingsuitgaven artikel 25 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen174 589311 988775 718775 032760 674749 712749 712
Uitgaven218 058315 588775 918775 032760 764749 712749 712
        
Programmauitgaven218 058315 588774 334775 032760 674749 712749 712
Operationele doelstelling 1       
Rijksbijdrage loopbaanonderbreking373400     
Basisregeling levensloop       
Operationele doelstelling 2       
KOA-regeling57 94471 500     
Kinderopvang157 463240 727772 506773 204758 846747 884747 884
Primair proces1 1601 9091 2281 2281 2281 2281 228
Voorlichting455542100100100100100
Onderzoek663510500500500500500
        
Apparaatsuitgaven  1 5840000
Personeel  1 412    
Materieel  172    
        
Ontvangsten2010 0000000

Kinderopvang

In 2005 wordt de Wet kinderopvang ingevoerd. De programma-uitgaven vanaf 2005 hebben betrekking op de tegemoetkomingen die op grond van de Wet kinderopvang aan ouders worden verstrekt. De tegemoetkoming voor kinderopvang komt in de plaats van alle bestaande overheidsregelingen op het terrein van kinderopvang. In verband daarmee worden de middelen die in het Gemeentefonds en in de fiscaliteit voor kinderopvang waren bestemd, toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze gelden worden ingezet voor de financiering van de Wet kinderopvang. De fiscale regelingen (afdrachtvermindering en buitengewone uitgaven) komen per 2005 te vervallen (tabel 25.6). Tevens worden extra middelen vanuit het Hoofdlijnenakkoord ingezet.

Tabel 25.6: Fiscale uitgaven artikel 25 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Uitgaven327 000454 00068 000563 000580 000635 000635 000
        
Operationele doelstelling 1       
Afdrachtkorting ouderschapsverlof42 00068 00068 00043 000
Levensloopregeling*520 000580 000635 000635 000
        
Operationele doelstelling 2       
Afdrachtvermindering kinderopvang162 000234 000
Buitengewone lasten aftrek123 000152 000

* In prijzen 2003.

25.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 25.7: Budgetflexibiliteit artikel 25
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven775 918775 032760 674749 712749 712
2.Waarvan apparaatsuitgaven1 584    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)774 334775 032760 674749 712749 712
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht     
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)     
7.Beleidsmatig gereserveerd100%100%100%100%100%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

25.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 25.8: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Evaluatie Wet Arbeid & Zorg x    x
Evaluatie Wet aanpassing arbeidsduur x     
Evaluatie Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang  x    
Evaluatie Wet kinderopvang     x 

De Wet arbeid en zorg zal in 2004 worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal behalve van de resultaten van door het SCP verrichte onderzoek onder werknemers, ook gebruik gemaakt worden van de resultaten van een onderzoek onder werkgevers, een CAO-onderzoek en een jurisprudentieonderzoek. Bij deze evaluatie zullen de effecten van de wet voor werkgevers en werknemers nader worden onderzocht en gewogen. Op basis van deze resultaten zal naar verwachting in maart 2005 een definitief kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer kunnen worden gezonden.

Het kabinetsstandpunt evaluatie Wet aanpassing arbeidsduur (Waa) is, mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 2 april 2004 naar de Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 503, nr. 1). Het kabinet concludeert daarin dat Waa in de huidige vorm voldoet en het daarmee beoogde doel ook in de praktijk wordt gerealiseerd.

In 2005 wordt op basis van de subsidieafrekeningen met gemeenten vastgesteld of de doelstelling van de Regeling uitbreiding kinderopvang (eind 2003 een capaciteitsuitbreiding met circa 82 000 plaatsen ten opzichte van de situatie in 1999) is gehaald. Een monitor over de stand van zaken eind 2003 wijst uit dat deze doelstelling naar verwachting zal worden gehaald.

In 2008 zal de Wet kinderopvang worden geëvalueerd. Vanaf de inwerkingtreding in 2005 tot aan de evaluatie zal jaarlijks verslag worden uitgebracht over de belangrijkste aspecten van de wet. In 2006 wordt onderzocht hoe de bijdrage van werkgevers aan de kinderopvang zich ontwikkelt. De trend zal moeten aangeven in hoeverre het streven dat in 2008 voor 90% van de werknemers een werkgeversbijdrage beschikbaar zal zijn, haalbaar zal blijken. Op basis van deze evaluatie wordt het beleid ten aanzien van de werkgeversbijdrage bepaald. Tevens zullen in 2006 de effecten van de Wet kinderopvang op het reïntegratiebeleid worden onderzocht.

BELEIDSARTIKEL 26 OVERLEGSTRUCTUREN, COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENVORMING EN MEDEZEGGENSCHAP

26.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen.

In het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen is de zelfregulering door sociale partners een belangrijk uitgangspunt. De overheid biedt diverse instrumenten en structuren ter ondersteuning van die zelfregulering. Het uitgangspunt van zelfregulering door sociale partners laat onverlet dat de overheid op sociaal en sociaal-economisch terrein haar eigen verantwoordelijkheid heeft. Afstemming en coördinatie van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners vormen dan ook een logische aanvulling op dit uitgangspunt.

26.2 Operationele doelstellingen

1. Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners.

2. Afstemmen en onderling coördineren van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners.

Operationele doelstelling 1. Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners

Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), de Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (AVV), de Wet op de loonvorming, de Wet op de ondernemingsraden (WOR), de Wet op de Europese ondernemingsraden (WEOR) en de Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO). Het is aan betrokkenen om al dan niet gebruik te maken van de aangeboden instrumenten en structuren.

Wet CAO/Wet AVV

De Wet CAO en de Wet AVV vormen samen het instrumentarium dat de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming ondersteunt. Met dit instrumentarium (en het onderhoud daarvan) kan op effectieve wijze worden voorzien in de behoefte van sociale partners en van de overheid tot zelfregulering door sociale partners. Het draagt bij aan stabiele arbeidsverhoudingen en arbeidsrust.

Met de Wet op de loonvorming beschikt het kabinet over de mogelijkheid om bij een zich plotseling voordoende noodsituatie, veroorzaakt door één of meer schoksgewijze optredende externe factoren, in te grijpen in het niveau van de loonkosten. Daarbij dient wel voldaan te worden aan de strikte voorwaarden zoals opgenomen in de wet.

In Nederland valt ongeveer 84% van de werknemers onder de werkingssfeer van een CAO. Hierin zijn ook begrepen de werknemers die onder een arbeidsvoorwaardenregeling van de overheid vallen. In tabel 26.1 wordt nader aangegeven om welke aantallen CAO's en werknemers het gaat.

Ten behoeve van de uitvoering van het beleid ten aanzien van de algemeenverbindendverklaring worden regels vastgesteld in het Toetsingskader AVV. Het «onderhoud» van het AVV-instrument brengt met zich mee dat de toepassing wordt afgestemd op de actuele ontwikkelingen op het terrein van de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming. In 2005 betreft dit in ieder geval: decentralisatie binnen CAO's, de onafhankelijkheid van nieuw optredende vakbonden en de bevordering van de transparantie van CAO-fondsen. De ontwikkeling van de werkgelegenheid en de werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen winstgevendheid maken een nullijn voor de contractloonstijging noodzakelijk. In lijn hiermee heeft het kabinet voor 2004 en 2005 besloten tot een nullijn voor de contractlonen in de collectieve sector en tot het bruto bevriezen van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen. De noodzaak tot een dergelijke nullijn vormt voor het kabinet de aanleiding om in de komende periode tijdelijk (van 1 november 2004 tot en met 31 december 2005) CAO-afspraken die leiden tot een stijging van de contractlonen niet te ondersteunen door middel van het instrument van algemeenverbindendverklaring. Het Toetsingskader is dienovereenkomstig aangepast. Na invoering van het wetsvoorstel beperking van aanvullingen op de verplichte loondoorbetalingen in het tweede ziektejaar (BALTZ) kunnen aanvullingen in het tweede ziektejaar conform het bestaande Toetsingskader niet meer algemeen verbindend verklaard.

Tabel 26.1: Kengetallen collectieve arbeidsvoorwaardenvorming*
 Aantallen 20032004% CAO's 20032004 % werknemers 20032004
bedrijfstak-CAO's      
aantal bedrijfstak-CAO's19319527%26%  
aantal direct gebonden werknemers4 335 5004 650 000  75%76%
aantal door AVV gebonden werknemers779 500686 000  14%11%
ondernemings-CAO's      
aantal ondernemings-CAO's51956473%74%  
aantal gebonden werknemers653 000716 000  11%12%
       
totaal aantal CAO's712759100%100%  
totaal aantal werknemers onder CAO5 768 0006 052000  100%100%

* Cijfers voor 2003 wijken af t.o.v. eerder verstrekte cijfers i.v.m. een wijziging in de gehanteerde systematiek (verder toegelicht in de Voorjaarsrapportage CAO-afspraken, juni 2004, SZW).

Medezeggenschap van werknemers

De Wet op de ondernemingsraden biedt het instrumentarium waarmee organen voor medezeggenschap van werknemers in de onderneming kunnen worden ingesteld en effectief kunnen functioneren. Het beleid is onveranderd gericht op het bevorderen van de kwaliteit van de medezeggenschap, evenals op het bevorderen van het goed functioneren van de medezeggenschapsorganen. In 2002 hadden van de ondernemingen met 50 of meer werknemers in de overheidssector 98% en in de marktsector 71% een ondernemingsraad ingesteld.

Nog in 2004 wordt een nieuwe opzet van de WOR ingediend bij de Tweede Kamer (Wet medezeggenschap werknemers, WMW). Uitgangspunt van het kabinetsvoorstel tot wijziging van de WOR is dat de overheid de voorwaarden moet creëren die ondernemer en ondernemingsraad de mogelijkheid bieden te komen tot een verbetering van de medezeggenschap in de onderneming. Het kabinet zal voorstellen doen om de regelgeving toegankelijker te maken en waar mogelijk minder dwingend, meer maatwerk mogelijk te maken, procedures te vereenvoudigen en inmiddels verouderde en overbodige regelgeving te schrappen. In het begrotingsjaar 2005 gelden de volgende prioriteiten:

• Afronding van de nieuwe WMW ter vervanging van de WOR

• Voorlichting in verband met de wetswijziging.

Daarnaast worden Europese afspraken ten aanzien van medezeggenschap voorbereid en geïmplementeerd. In 2003 is, in vervolg op verordening en richtlijn omtrent de Europese vennootschap en de rol van de werknemers daarbij, de verordening en de medezeggenschapsrichtlijn betreffende de Europese coöperatieve vennootschap vastgesteld. Uiterlijk begin 2005 wordt een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn ingediend, die uiterlijk 18 augustus 2006 in werking moet treden.

Tabel 26.2: Kengetal naleving medezeggenschap
 2002200320042005200620072008
Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR174%  X  X

1 Meting van dit kengetal vindt om de drie jaar plaats. De eerstvolgende meting vindt plaats in 2005.

Wet WBO

De Wet op de bedrijfsorganisatie stelt het bedrijfsleven in staat gemeenschappelijke belangen in eigen beheer te behartigen en is een institutioneel kader voor (hoofd)product- en (hoofd)bedrijfschappen. Ook de WBO is er nadrukkelijk op gericht zelfregulering tot stand te brengen. Inmiddels zijn alle instellings-amvb's vastgesteld in het kader van de lopende hergroepering van de bedrijfslichamen. Nog in 2004 wordt het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de laatste herziening van de WBO in 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden.

In de WBO is eveneens de adviestaak van de SER vastgelegd. Binnen dit institutionele kader kunnen sociale partners het kabinet op sociaal en economisch terrein adviseren. In het kader van de adviesstructuur stelt het kabinet jaarlijks in de Prinsjesdagbrief een lijst vast van voorgenomen adviesaanvragen aan de SER.

Operationele doelstelling 2: Afstemmen en onderlinge coördineren van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners

De overheid wenst een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners in stand te houden. In dit overleg wordt de inzet van de onderscheiden partijen ten aanzien van met name het sociaal-economische beleid – met nadrukkelijk behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid – waar mogelijk afgestemd. Gedurende het gehele jaar voert de Regiegroep (SZW en Stichting van de Arbeid) hiertoe overleg. Eind 2003 heeft dit overleg geresulteerd in het Najaarsakkoord (formeel ondertekend op 18 november 2003). Tijdens het Voorjaarsoverleg d.d. 18 mei 2004 is echter geen overeenstemming bereikt over de dossiers VUT, prepensioen en levensloop. Dit betekent dat het kabinet genoodzaakt is terug te vallen op de oorspronkelijke plannen op deze terreinen.

26.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 26.3: Begrotingsuitgaven artikel 26 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen 5904 346496471471471
Uitgaven 6224 385525500500500
        
Programmauitgaven 622790525500500500
Operationele doelstelling 1       
Voorlichting(WMW) 85490225200200200
Subsidies 537300300300300300
        
Apparaatsuitgaven  3 5950000
Personeel  3 368    
Materieel  227    
        
Ontvangsten 000000

26.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 26.4: Budgetflexibiliteit artikel 26
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven4 385525500500500
2.Waarvan apparaatsuitgaven3 595    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)790525500500500
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht     
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)     
7.Beleidsmatig gereserveerd100%100%100%100%100%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

26.5 Evaluatieonderzoek

Als gevolg van de WOR-evaluatie uit 2003 wordt in 2004 het wetsvoorstel WMW ingediend. Evaluatie van de gewijzigde wetgeving zal vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet WMW plaatsvinden.

De Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO) kent een vierjaarlijkse evaluatiecyclus. Eind 2004 zal de evaluatie Wet op de bedrijfsorganisatie met een kabinetsstandpunt worden ingediend bij de Tweede Kamer.

Tabel 26.5: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
WBO X  X  

BELEIDSARTIKEL 27 REGULERING VAN INDIVIDUELE ARBEIDSRELATIES

27.1 Algemene doelstelling

Bescherming van werknemers binnen een arbeidsrelatie onder waarborging van voldoende flexibiliteit voor de werkgever.

Hiermee wordt bijgedragen aan kwalitatief goede, stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Het gaat hierbij om beleid dat gericht is op het met de maatschappelijke ontwikkelingen afgestemde basisniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder voorschriften ten aanzien van gelijke behandeling bij de arbeid en het beleid ten aanzien van arbeids- en rusttijden.

Een belangrijk uitgangspunt op het terrein van de arbeidsverhoudingen is dat het primaat in beginsel ligt bij sociale partners, waarbij de overheid verantwoordelijk is voor een minimumniveau aan arbeidsrechtelijke bescherming en ordening. De inzet van de overheid is hierbij niet alleen gericht op de totstandkoming van wet- en regelgeving waarmee bepaalde normen worden vastgelegd, maar ook op het bevorderen van de naleving hiervan.

27.2 Operationele doelstellingen

1. Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep.

2. Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst.

3. Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden.

Operationele doelstelling 1: Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep

Met toegankelijke regelgeving dient een effectieve bescherming geboden te worden tegen ongelijke behandeling en tevens gewaarborgd te worden dat een ieder gelijke kansen heeft op het terrein van de arbeid. Dit draagt tevens bij aan het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, allochtonen, ouderen en gehandicapten.

De overheid voert een actief beleid ter bevordering van gelijke behandeling voorafgaand aan, tijdens en bij de beëindiging van de arbeidsverhouding. Onderdeel hiervan is het beleid gericht op het terugdringen van ongerechtvaardigde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders. Verder worden de sociale partners gestimuleerd tot een zorgvuldig werving- en selectiebeleid. Naast regelgeving worden voor de gelijke behandeling instrumenten als voorlichting en gedragscodes ontwikkeld en gestimuleerd, en zijn klachtenprocedures – bij de Commissie gelijke behandeling en bij de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen – ingericht.

Bevordering van de naleving van de wettelijke voorschriften en stimulering van sociale partners om hun eigen verantwoordelijkheid op dit terrein te nemen vormen belangrijke uitgangspunten van het beleid.

Voor het komende jaar gelden de volgende prioriteiten:

• Bevordering van de naleving van de nieuwe wettelijke normen betreffende gelijke behandeling naar leeftijd, handicap en tijdelijk en vast personeel en stroomlijning en samenvoeging van de regelgeving op het terrein van gelijke behandeling.

• Implementatie van de herziene tweede richtlijn (gelijke behandeling m/v) in nationale regelgeving. Hierbij zal tegelijkertijd de victimisatiebescherming in artikel 7:648 BW en artikel 125 g AW in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen daaromtrent in het communautaire recht.

• Terugdringing van ongelijke beloning in strijd met de wet.

• Bevorderen van een zorgvuldig werving- en selectiebeleid en het tegengaan van niet-functionele aanstellingskeuringen.

Op grond van de wettelijke verplichting zal in samenhang met de Algemene wet gelijke behandeling een evaluatie van de Wet gelijke behandeling m/v plaatsvinden.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst

Bij deze doelstelling gaat het om het ontwikkelen en onderhouden van een normstelling voor de arbeidsrechtelijke bescherming van werknemers, zonder daarbij het belang van werkgevers uit het oog te verliezen. Een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst is hierbij onontbeerlijk, evenals een adequaat stelsel van ontslagbescherming en een adequate regeling ter voorkoming van ontslag bij een tijdelijke vermindering van de bedrijvigheid die buiten de normale risicosfeer van de werkgever ligt. In dat kader is het van belang er op toe te zien dat internationale regelgeving op deze terreinen het realiseren van deze doelstelling waar mogelijk bevordert, ondersteunt en niet belemmert.

Voor de komende periode gelden de volgende prioriteiten:

• Kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel (Commissie Rood);

• Kabinetsreactie op de evaluatie van de wet Flexibiliteit en Zekerheid;

• Heroverweging van het bij bedrijfseconomische ontslagen te hanteren lifo-beginsel.

Wat betreft de WML is voor 2005 de ambitie om de trend in de toename van het aantal onderbetalingen te keren, onder meer door middel van voorlichting en samenwerking met branche-organisaties. Kwantificering van deze ambitie wordt gekoppeld aan de overweging een bestuurlijke boete in de WML op te nemen. De Tweede Kamer zal hierover voor 1 december 2004 worden geïnformeerd.

Operationele doelstelling 3: Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden

Met de Arbeidstijdenwet (ATW) biedt de overheid een wettelijk kader voor arbeids- en rusttijden van werknemers, zowel jeugdigen als volwassenen. De wet kent minimumnormen voor de duur van de verplichte rustperioden en pauzes, en maximumnormen ten aanzien van de arbeidstijden en bijvoorbeeld het aantal nachtdiensten. Daarnaast bevat de wet specifieke bepalingen over arbeid door kinderen en arbeid door vrouwen rondom de bevalling.

Het doel van de wet- en regelgeving op het gebied van arbeids- en rusttijden is het beschermen van werknemers tegen risico's op het gebied van de veiligheid, gezondheid en het welzijn in relatie tot hun arbeids- en rusttijden. Ook is de wet- en regelgeving bedoeld om een betere balans tussen werk en privé mogelijk te maken.

De implementatie van internationale regelgeving, in het bijzonder Europese richtlijnen, speelt een belangrijke rol bij de wet- en regelgeving in Nederland.

In 2004 zijn een aantal belangrijke stappen gezet ten aanzien van de drie prioritaire onderwerpen (invoering bestuurlijke boete, algemene vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet en de herziening Europese richtlijn 93/104) waaraan ook in 2005 nog gewerkt zal worden.

• De parlementaire behandeling van het voorstel van Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet is in 2004 afgerond. De toezichthoudende instanties (Arbeidsinspectie, Staatstoezicht op de Mijnen en de Inspectie Verkeer en Waterstaat) hebben nu de beschikking gekregen over een nieuw instrument waardoor een effectievere handhaving van de normen van de arbeids- en rusttijden mogelijk is. Over de effecten van de wet zal 3 jaar na inwerkingtreding in een verslag aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd.

• Verbeteren wet- en regelgeving in het kader van deregulering en vereenvoudiging. Nadat een meerderheid van de Tweede Kamer tijdens het Algemeen overleg van 15 april 2004 kon instemmen met de hoofdlijnen van het kabinetsstandpunt over de voorgenomen vereenvoudiging van de regelgeving over arbeids- en rusttijden1, is dit voor advies aan de SER voorgelegd. Het SER-advies wordt eind 2004 verwacht en zal worden betrokken bij het opstellen van een wetsontwerp, waarvan de parlementaire behandeling is voorzien in 2005. Dan zal ook de lagere regelgeving over arbeids- en rusttijden worden herzien in het kader van de voorgenomen vereenvoudiging.

• In reactie op de mededeling van de Europese Commissie over de richtlijn 93/104/EG heeft het kabinet aangedrongen op een spoedige herziening van de richtlijn2. Een herziening is nodig om een oplossing te vinden voor de financiële en personele knelpunten die bij het werken in aanwezigheidsdiensten zijn ontstaan tengevolge van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie aangaande de interpretatie van de definitie van arbeidstijd. Tijdens het Voorzitterschap in de tweede helft van 2004 heeft het bereiken van een politiek akkoord over een aanvaardbare structurele aanpassing hoge prioriteit. Tegelijkertijd wordt in dit kader een noodzakelijke aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit voor aanwezigheidsdiensten voorbereid, die in 2005 in werking kan treden indien een snelle Europese oplossing op zich laat wachten.

27.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 27.1: Begrotingsuitgaven artikel 27 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen  2 2880000
Uitgaven  2 2880000
        
Programmauitgaven  00000
        
Apparaatsuitgaven  2 2880000
Personeel  2 085    
Materieel  203    
        
Ontvangsten  00000

27.4 Budgetflexibiliteit

Er is geen tabel budgetflexibiliteit opgenomen omdat er geen programma-uitgaven op dit artikel worden begroot.

27.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 27.2: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Wet verbod op onderscheid tijdelijk en vast dienstverband    X  
Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur X    X
Algemene wet gelijke behandeling/Wet gelijke behandeling m/v X    X
Wet verbod op onderscheid naar leeftijd      X
Wet verbod op onderscheid naar handicap of chronische ziekte X   X 
Wet Flexibiliteit en Zekerheid X     
Besluit aanstellingskeuringen X     
Regeling werktijdverkorting X     
Wet bestuurlijke boete ATW    X  

Het periodieke verslag van de Commissie gelijke behandeling over de werking in de praktijk van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur (WOA) is, mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 8 april 2004 de Kamer toegezonden. Hierbij zijn tevens betrokken de resultaten van een evaluatieonderzoek naar onder andere de bekendheid met en de uitwerking in de praktijk van de WOA en een CAO-onderzoek.

Op grond van de samenhang vindt in 2004 evaluatie van de Wet gelijke behandeling m/v tegelijkertijd plaats met de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Voortouw bij de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling ligt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het voortouw bij de evaluatie van de Wet verbod op onderscheid naar handicap of chronische ziekte ligt bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Verder wordt in 2004 een kabinetsstandpunt over de Regeling werktijdverkorting en een kabinetsstandpunt over de Wet flexibiliteit en zekerheid aan de Tweede Kamer gezonden.

BELEIDSARTIKEL 28 PENSIOENBELEID

28.1 Algemene doelstelling

Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen.

In Nederland zorgt de overheid voor een basispensioen in de vorm van de AOW (zie beleidsartikel 32 Overige inkomensondersteuning). Daarnaast beoogt de overheid te bewerkstelligen dat werknemers een aanvullend pensioen opbouwen. Dit om te voorkomen dat het inkomen op het moment van pensionering te veel terugvalt. Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de aanvullende pensioenen omdat het om een arbeidsvoorwaarde gaat.

Het is de verantwoordelijkheid van de overheid te bewaken dat toegezegde aanvullende pensioenen ook daadwerkelijk tot uitbetaling komen. Dat betekent dat, wanneer een werkgever een pensioentoezegging doet aan zijn werknemers, die toezegging minimaal moet voldoen aan een aantal eisen ten aanzien van de inhoud van de pensioenregeling, de financiering daarvan en een transparante uitvoering van de pensioenregeling. De overheid schept een wettelijk kader als waarborg en bevordert de opbouw van aanvullend pensioen door daarop toegesneden belastingmaatregelen.

De overheid beoogt te bewerkstelligen dat het overeenkomen en uitvoeren van pensioenregelingen gebeurt op een wijze die aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en die rekening houdt met andere aspecten van sociaal-economisch beleid (loonontwikkeling, lange termijn betaalbaarheid). Daarbij is ook regelgeving op EU-niveau van toenemend belang.

28.2 Operationele doelstellingen

1. Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen.

2. Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen.

3. Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.

Operationele doelstelling 1: Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen

Met gebruikmaking van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt bevorderd dat zoveel mogelijk werknemers in het kader van hun arbeidsovereenkomst afspraken maken over een aanvullend pensioen. Verder wordt ingezet op het bevorderen van afspraken met en tussen sociale partners over algemene werking van een pensioenregeling. Het kabinet heeft als criterium tot het niet in werking laten treden van de bepalingen voor algemene werking genoemd dat in 2006 zicht moet zijn op halvering van dat deel van de witte vlek dat wordt gevormd door werknemers die uitgesloten worden van deelneming aan de pensioenregeling van de werkgever (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 2). Dit is 7% van het aantal werknemers in de leeftijd tussen 25 en 65 jaar.

Tabel 28.1: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1
  Realisatie 1996Streven 2004Streven 2005Streven 2006
28.01.01Verminderen van de witte vlek    
 Aantal werknemers dat uitgesloten wordt van een pensioenregeling van de werkgever7%  3½%

Uit onderstaande tabel valt af te leiden dat wat betreft de toegankelijkheid van pensioenregelingen de toetredingsleeftijd bij pensioenfondsen de afgelopen jaren omlaag is gegaan. Hiermee wordt bereikt dat meer deelnemers gedurende een langere periode een pensioen kunnen opbouwen.

Tabel 28.2: Kengetallen operationele doelstelling 1
 1998199920002001200220032004
Toetredingsleeftijd bij pensioenregelingen Aandeel actieve deelnemers (%) 
< 25 jaar49%65%64%69%68%72%77%
>=25 jaar51%35%36%31%32%23%19%
Onbekend5%4%

Bron: PVK, Pensioenmonitor 1998–2004, bewerking SZW.

Het wetsvoorstel houdende nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Kamerstukken II 2003/04, 29 481) is in maart 2004 ingediend. Het wetsvoorstel regelt de verplichtstelling van pensioenregelingen voor zelfstandige beroepsbeoefenaren op een moderne en transparante wijze.

Voor 2005 geldt de volgende prioriteit:

• Implementatie van de Wet verplichte beroepspensioenregelingen.

Operationele doelstelling 2: Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen

In de Pensioenwet worden de waarborgen getroffen om ervoor te zorgen dat overeengekomen pensioenen ook daadwerkelijk tot uitkering kunnen komen. In het voorjaar van 2004 werd tussen kabinet en sociale partners overeenstemming bereikt over een nieuw financieel toetsingskader aan de hand waarvan kan worden bepaald hoeveel geld een pensioenfonds moet reserveren om in de toekomst aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Op 11 maart 2004 sprak de Tweede Kamer zijn steun uit voor dit financiële toetsingskader (FTK). De Pensioen- en Verzekeringskamer zal in de praktijk uitvoering geven aan dit kader, wat uiteindelijk in de Pensioenwet zal worden verankerd.

Met sociale partners wordt een constante dialoog gevoerd waarin – gegeven de vergrijzing en de behoefte aan een beheerste loonontwikkeling – modernisering en kostenbeheersing centraal staan.

Uit onderstaande tabel is af te leiden dat de aard van de regeling bij pensioenfondsen verschuift van een eindloon- naar een middelloonsysteem, wat bijdraagt aan kostenbeheersing.

Tabel 28.3: Kengetallen operationele doelstelling 2
 1998199920002001200220032004
Type regeling bij pensioenregelingenAandeel actieve deelnemers (%) 
Eindloon67%59%59%58%56%52%12%
Middelloon25%32%31%33%33%36%74%
Beschikbare premie0%0%0%1%2%3%2%
Overig8%9%9%8%9%9%11%

Bron: PVK, Pensioenmonitor 1998–2004, bewerking SZW.

In de internationale context is de inzet te bewerkstelligen dat het Nederlandse stelsel zijn specifieke kenmerken kan behouden.

In het begrotingsjaar 2005 geldt de volgende prioriteit:

• Parlementaire behandeling van de Pensioenwet ter vervanging van de Pensioen- en Spaarfondsenwet op basis van de Hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II 2001/02, 28 294, nrs. 1, 2) en het Financieel Toetsingskader (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 4);

Operationele doelstelling 3: Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening

Om te voorkomen dat burgers op het moment van pensionering voor verrassingen komen te staan over de aard en inhoud van hun oudedagsvoorziening, is het aangewezen het pensioenbewustzijn bij burgers te vergroten. Ook door het vergroten van de transparantie in de uitvoering van pensioenregelingen kan draagvlak voor het behoud van het bestaande pensioenstelsel worden vergroot. De overheid bevordert dat de voorlichting van uitvoerders van pensioenregelingen ten aanzien van indexatie, besluitvorming over overschotten en tekorten, en deelnemersraden, evenals de individuele aanspraken van actieve deelnemers en slapers aan de gewenste vereisten voldoet. De instrumenten daartoe zijn het opnemen van voorschriften in de Pensioenwet, het stimuleren van projecten (zoals de website www.pensioenkijker.nl) en het maken van afspraken met pensioenuitvoerders, sociale partners en ouderenorganisaties.

De betrokkenheid van gepensioneerden bij bestuur en beheer van de uitvoering van de pensioenregeling verdient aandacht omdat deze groep vanwege hun positie buiten het arbeidsproces alleen met extra inspanningen hierin een positie kan verwerven.

Als zich in de uitvoering van pensioenregelingen keuzes voordoen, dan moeten diegenen die de gevolgen van een gemaakte keuze zullen ervaren, in de gelegenheid zijn de besluitvorming over die keuze te beïnvloeden en eventueel aan te vechten. De overheid zal de randvoorwaarden scheppen om een goed klimaat te organiseren voor het invullen van het convenant medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, zoals dat op 28 februari 2003 tussen de Stichting van de Arbeid en het Coördinatieorgaan van samenwerkende ouderenorganisaties is gesloten. Als per 1 juli 2005 niet minstens 65% van de pensioenfondsen aan de vereisten ten aanzien van medezeggenschap van gepensioneerden voldoet, dan zullen beide convenantpartijen bij de regering op een wettelijke regeling van de medezeggenschap van gepensioneerden aandringen.

In 2005 zijn de prioriteiten:

• Het stimuleren van een project ter verbetering van de kwaliteit van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen;

• Het bij gelegenheid van de Pensioenwet bevorderen van transparantie in voorlichting en uitvoering door het opstellen van een wettelijk kader daartoe;

• Het bij gelegenheid van de Pensioenwet treffen van een wettelijke regeling voor medezeggenschap bij de uitvoering van rechtstreeks verzekerde regelingen.

28.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 28.4: Begrotingsuitgaven artikel 28 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen  1 0630000
Uitgaven  1 0630000
        
Programmauitgaven  00000
        
Apparaatsuitgaven  1 0630000
Personeel  974    
Materieel  89    
        
Ontvangsten  00000

Er worden geen programmauitgaven op dit artikel begroot, alleen toegerekende apparaatskosten.

28.4 Budgetflexibiliteit

Er is geen tabel budgetflexibiliteit opgenomen omdat er geen programmauitgaven op dit artikel worden begroot.

28.5 Evaluatieonderzoek

Bij de evaluatie van het vrijstellingsbesluit van de wet verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds 2000 (wet Bpf) gaat het er om inzicht te krijgen wat het gevolg is van het toestaan van een groter aantal vrijstellingsgronden voor werkgevers om uitgezonderd te worden van de verplichting tot deelname in een bedrijfstakpensioenfonds.

De betrokkenheid van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen wordt per 1 juli 2005 gemeten door de convenantpartijen bij het convenant medezeggenschap gepensioneerden.

Bij de evaluatie van de witte vlek gaat het er om te meten in welke mate het aantal werknemers, dat wordt uitgesloten van deelname aan een pensioenregeling van de werkgever, is afgenomen.

Tabel 28.5: Evaluatie overzicht
  200420052006200720082009
Evaluatie vrijstellingsbesluit wet Bpf 2000  x    
Betrokkenheid gepensioneerden bij uitvoering van aanvullende pensioenregelingen  x    
Verminderen witte vlek   x   

BELEIDSARTIKEL 29 ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN, ARBOZORG EN VERZUIM

29.1 Algemene doelstelling

Bevorderen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en goede arbozorg, mede om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te beperken.

Werkgevers, werknemers en overheid hebben belang bij goede arbeidsomstandigheden. Na een werkdag weer gezond thuiskomen is een waarde die inzet verdient. Het gaat ook om terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, bijdragen aan arbeidsproductiviteit en groei van ondernemingen, en het voorkomen van incidenten met een maatschappelijk ontwrichtend karakter.

Essentieel voor het bereiken van goede arbeidsomstandigheden is de arbo- en verzuimaanpak meer tussen de oren van werkgevers en werknemers te brengen. De overheid activeert zelfwerkzaamheid en stuurt op ernstige risico's met stimuleringsbeleid, vraaggestuurde informatie en in regelgeving en handhaving. Daaraan inherente verlaging van regeldruk en lasten neemt weerstand weg en vergroot kansen op effectief beleid in bedrijven.

29.2 Operationele doelstellingen

1. Beperken van de arbeidsrisico's waaraan werknemers zijn blootgesteld.

2. Het stimuleren en ondersteunen van beleid in arbeidsorganisaties om het ziekteverzuim te beperken en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken.

Operationele doelstelling 1: Beperken van de arbeidsrisico's waaraan werknemers zijn blootgesteld

Mensen aan het werk houden, betekent het voorkomen van uitval ten gevolge van de arbeid. SZW heeft de afgelopen jaren voor verschillende arbeidsrisico's streefwaarden geformuleerd. Streefcijfers voor tillen en geluid lopen tot 2006. Ter realisatie zet SZW onder meer handhaving in en arboconvenanten met sociale partners.

Risicogestuurd beleid op basis van ernstige risico's is het uitgangspunt. Zo wordt de komende jaren ingezet op een reductie van het aantal arbeidsongevallen in verschillende (hoog risico) sectoren. Er wordt een aantal specifiek op de bouw gerichte activiteiten ondernomen omdat daar relatief de meeste ongevallen gebeuren. De op de bouw gerichte Europese inspectiecampagne wordt in 2005 vervolgd. Daarnaast worden in 2005 in samenwerking met de (chemische) procesindustrie maatregelen getroffen, onder meer op basis van onderzoek naar oorzaken van de verontrustende piek van zware ongevallen in deze bedrijfstak.

Tabel 29.1: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2006Streven 2007
29.01.01Percentage werknemers blootgesteld aan schadelijk geluid5%  2,3% 
29.01.02Percentage werknemers dat regelmatig kracht moet zetten22%  15,4% 
29.01.03Aantal afspraken met branches     
 * VASt actieplannen:     
 – opgestart 18   
 – gerealiseerd    13
 * Versterking arbeidsveiligheid2510 3
29.01.04Bovengemiddelde handhavingsinzet Arbeidsinspectie11% > 10%  

Bron: SZW.

SZW heeft een tweetal projecten gestart die zich richten op het vergroten van de kennis en bewustwording over risicovolle situaties om deze vervolgens ook daadwerkelijk aan te pakken.

Het programma Versterking Arbeidsveiligheid richt zich op het verminderen van het aantal arbeidsongevallen. Dit programma heeft als doel het inhoudelijk vormgeven aan risicogestuurd arbeidsveiligheidsbeleid en vergroting van eigen verantwoordelijkheid van bedrijven door het verhogen van veiligheidsbewustzijn. De gehanteerde werkwijze behelst:

• ontwikkeling van een methodiek voor kwantitatieve analyse voor arbeidsrisico's (risicomodel)

• ontwikkeling goede praktijken door het uitvoeren van concrete veiligheidsverbetertrajecten

• bouw van een database met gegevens over arbeidsongevallen in binnen- en buitenland.

Dit zal significant bijdragen aan het begrip over de onderliggende oorzaken van ongevallen. Bedrijven worden in staat gesteld om op kosteneffectieve wijze beslissingen te nemen over risicoreductiestrategieën. Via veiligheidsverbetertrajecten voor individuele bedrijven en werkvloer worden voor diverse branches goede praktijken ontwikkeld. Het programma loopt van 2003 tot en met 2007. Dan moet het kwantitatieve risicomodel gereed zijn en in totaal 20 verbeteringstrajecten zijn gestart.

In 2003 is het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt) gestart. Hiermee wil SZW het bedrijfsleven, in het bijzonder het MKB, stimuleren en faciliteren bij de adequate beheersing van de blootstelling van werknemers aan stoffen. SZW stimuleert (hoogrisico) branches en ketens een actieplan te maken om het stoffenbeleid te versterken. Doelstelling is dat in 2007 minimaal 10 branche-actieplannen en 3 keten-actieplannen zijn uitgevoerd.

Farboregeling

Doel van de Farboregeling is de verbetering van arbeidsomstandigheden door stimulering van aanschaf en gebruik van innovatieve arbovriendelijke bedrijfsmiddelen. De regeling wordt op basis van evaluatie per 1 januari 2005 omgezet van een fiscale in een subsidieregeling. De aanpassing wordt budgetneutraal doorgevoerd. Tegenover een beperking van de lijst van arbeidsmiddelen die voor subsidie in aanmerking komt (meer risicogericht) staat een versterking van de financiële stimulans door een hogere bijdrage dan het huidige voordeel van 3,5%.

Handhaving

De Arbeidsinspectie (AI) handhaaft regels op arboterrein door inspecties en het openbaar maken van inspectieresultaten. Daarmee draagt de AI bij aan een veilig en gezond werkklimaat. Voor de inspectieprojecten wordt op basis van risicoanalyse prioriteit gegeven aan branches en bedrijven met de hoogste arborisico's en de laagste naleving.

Bij de representatieve aselecte steekproef van de jaarlijkse Arbomonitor blijken in 2003 bij circa 48% van de bedrijven zodanige tekortkomingen te bestaan dat een handhavingsinstrument (waarschuwing, stillegging, boete) is ingezet. De AI wil haar capaciteit zoveel mogelijk inzetten in situaties die ongunstiger zijn dan het «gemiddelde». Dat doet de AI door een zodanige selectie voor inspectie dat er «wordt gevist waar vis zit». Streven is om de handhavingsinzet in projecten arbeidsomstandigheden in 2005 tenminste 10 procentpunten hoger te laten zijn dan in de Arbomonitor.

Tabel 29.2: Kengetallen Arbeidsinspectie: nagestreefd handhavingspercentage
Sectorgerealiseerd handhavings-percentage* arbomonitor 2003gerealiseerd handhavings-percentage* AI in projecten arbo 2003nagestreefd handhavings-percentage AI in projecten arbo 2005:
Industrie53%53% 
Bouw43%65% 
Commerciële dienstverlening46%56% 
Publieke dienstverlening49%61% 
Totaal ArboAI48%59% 
Extra handhavings% AI t.o.v. arbomonitor 11%> 10%

Bron: Arbeidsinspectie.

Daarnaast is het van belang om inzicht te geven in de effectiviteit van het handhavinginstrumentarium op arbeidsomstandigheden. De daling van het percentage bedrijven met overtreding bij eerste en vervolginterventies biedt dat. Bij geconstateerde overtredingen bij eerste interventie wordt direct handhavend opgetreden. Als er bij de vervolginterventie opnieuw overtredingen worden geconstateerd, zet de AI zwaardere instrumenten in.

Tabel 29.3: Percentage bedrijven met inzet handhavinginstrumenten bij eerste en vervolginterventie*
Kengetallen200120022003
Percentage geïnspecteerde bedrijven met inzet handhavingsinstrumenten bij eerste interventie59%59%58%
Percentage geïnspecteerde bedrijven met inzet handhavingsinstrumenten bij vervolginterventie11%8%6%

Bron: SZW.

* gemeten in jaar van vervolginterventie.

De inzet van handhavinginstrumenten bij eerste interventie in combinatie met de inzet van handhavinginstrumenten bij vervolginterventie is een indicator van de mate van effectiviteit van de handhaving. Als de capaciteit van de AI daar ingezet wordt waar veel overtredingen van de arboregelgeving zijn én als de inzet van deze capaciteit ertoe leidt dat de betreffende overtredingen na het eerste inspectiebezoek niet meer aanwezig zijn, dan geeft dat een indicatie dat de handhaving effectief is. De AI hanteert als streven voor 2005 om de effectiviteit van de handhaving tenminste op het peil van 2003 te houden en zal hiervan een beeld geven in het SZW-jaarverslag over 2005.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren en ondersteunen van beleid in arbeidsorganisaties om het ziekteverzuim te beperken en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken.

Tabel 29.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2007
29.02.01RI&E's beschikbaar bij bedrijven86%91%92% 
29.02.02Aantal arboconvenanten met branches 69  
 eerste fase4850**  
 tweede fase319  
29.02.03Aandeel werkzame arbeidsgehandicapten dat nog aanpassingen in het werk noodzakelijk acht16%*15% 14%

Bron: SZW (29-02-01 en 29-02-02) en CBS (29-02-03).

* voorlopig cijfer.

** realisatie 2004.

Risico-inventarisatie en evaluatie (ri&e) als basis voor bewuster preventiebeleid op de werkvloer

Voor een goede arbo- en verzuimaanpak moeten werkgevers en werknemers inzicht hebben in de risico's en weten hoe zij die kunnen aanpakken. De ri&e draagt bij aan bewustwording bij werkgevers en werknemers. Sinds 1998 is grote winst geboekt in het aantal aanwezige ri&e's, alleen het MKB loopt nog achter (zie tabel 29.8). Verdere verbetering is noodzakelijk, voor een bewuster preventiebeleid door ondernemingen. SZW zet daartoe in op het toegankelijk en toepasbaar maken van de kennis daarover, geënt op de behoeftes van ondernemingen. SZW doet dit – samen met het Arboplatform en partijen daarin – door het faciliteren van voortgaande digitalisering van branchespecifieke ri&e's die via internet vrij toegankelijk zijn en door arbo informatiepakketten voor administratiekantoren (belangrijke informatiebron voor de MKB ondernemer). Ook worden arboproducten over bijvoorbeeld kosten en baten van arbobeleid ontwikkeld, specifiek voor MKB branches. Dit zorgt voor een kwaliteitsimpuls én voor vermindering van administratieve lasten. Voor het overige beleid ter vermindering van regeldruk wordt verwezen naar de brief van SZW van 8 april 2004 (TK 29 515, nr. 3).

Voor flexibilisering in de organisatie van deskundige bijstand voor en door ondernemingen dient ultimo 2004 wetgeving gerealiseerd te zijn. In 2005 ligt dan de nadruk op flankerend beleid bij implementatie.

Arboconvenanten, over beperking van blootstelling aan belangrijke arbeidsrisico's en bevordering van vroege reïntegratie.

In april 2004 werd het 50e en laatste arboconvenant afgesloten dat in het oorspronkelijke kader tot stand kwam, een aantal dat het streven bij aanvang (20) ruim heeft overtroffen. De aanpak met convenanten is verlengd met een tweede fase die loopt tot en met 2007. Hierin wordt het sectorale beleid over verzuim en reïntegratiebeleid verder ontwikkeld, zowel in bestaande convenantsectoren als in nieuwe sectoren met een relatief groot of groeiend WAO-bestand. Streven is dat eind 2004 19 tweedefaseconvenanten zijn getekend met taakstellingen tot minder verzuim en lagere WAO instroom. Het accent in de jaren 2005 tot en met 2007 ligt vooral op implementatie en expiratie.

Tabel 29.5: Convenanten naar fase, stand per 1 augustus 2004
 AantalBereik werknemers (* 1 miljoen)Financiële reservering SZW (* € 1 miljoen)Financiële reservering sectoren/sociale partners (* € 1 miljoen)
Convenanten totaal573,786,7203,6
– eerste fase503,581,5195,1
– tweede fase70,75,28,5
Intentieverklaringen tweede fase120,813,013,0*

Bron: SZW.

* Dit is een minimumbedrag.

Het aantal onderwerpen waarover in convenanten afspraken worden gemaakt, loopt uiteen: in sommige convenanten blijven de afspraken beperkt tot één onderwerp, in de meeste convenanten komen echter meerdere onderwerpen tegelijkertijd aan de orde.

Tabel 29.6: meest voorkomende onderwerpen in convenanten, per 1 augustus 2004
OnderwerpFrequentie in eerste-faseconvenanten (N = 50)Frequentie in tweede-faseconvenanten (N = 7)Frequentie totaal (N = 57)
(Vroegtijdige) reïntegratie37643
Werkdruk/PSA35237
Fysieke belasting/tillen27229
RSI13114
Oplosmiddelen819
Agressie en geweld99
Allergenen718
Geluid88
WAO-uitstroom33

Bron: SZW.

Onder (vroegtijdige) reïntegratie zijn diverse soorten afspraken geschaard. Veelal gaat het om kwantitatieve afspraken over reduceren van (langdurig) ziekteverzuim of WAO-instroom. In de tweedefase convenanten wordt in een drietal sectorale pilots – mede met het UWV – onder meer gestreefd naar een verhoging van de WAO-uitstroom.

In 2005 verstrijkt de looptijd van 13 eerstefaseconvenanten. Onderzoek wijst uit dat in de periode 2001–2003 de verzuimdaling in convenantbranches significant groter is geweest dan in niet convenantbranches. Ook is er binnen convenantsectoren een sterkere daling in WAO-toekenningen. Succesvolle projecten zijn gebundeld in de uitgave «Arboconvenanten: het betere werk».

Tabel 29.7: Overzicht van convenanten die in 2005 expireren én kwantitatieve afspraken bevatten ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage en/of het WAO-instroompercentage*
ArboconvenantenOvereengekomen doelstelling(en) voor 2005
GrafimediaZiekteverzuim uiterlijk 9-10-2005 reduceren met ten minste 10% ofwel 0,5% punt; instroom in de WAO uiterlijk 9-10-2005 reduceren met ten minste 20%
KappersZiekteverzuimpercentage uiterlijk 17-12-2005 reduceren met ten minste 15%, op basis van het vast te stellen verzuimpercentage na verbetering van de registratiesystematiek, per 1-1-2003; instroom in WAO en WAZ uiterlijk 17-12-2005 reduceren met ten minste 25%
Industriële reiniging en Scheepsonderhoud ORSIMA)Ziekteverzuim uiterlijk 11-9-2005 reduceren met ten minste 1% punt op basis van het vast te stellen verzuimpercentage na verbetering van de registratiesystematiek per 1-1-2003;Instroom in WAO uiterlijk 11-9-2005 reduceren met ten minste 15% ten opzichte van de cijfers van de eerste helft van 2001, en voor 11-9-2007 de WAO-instroom reduceren met 20%
Openbare BibliothekenZiekteverzuimpercentage uiterlijk 10-10-2005 reduceren met ten minste 1,0%-punt
WoningcorporatiesIn de convenantsperiode het ziekteverzuim in de branche terugdringen tot op het landelijk gemiddelde en zo mogelijk daar onder
PolitieZiekteverzuimpercentage bij iedere afzonderlijke organisatie in drie jaar terug te brengen met ten minste 10% van het ziekteverzuimpercentage zoals dit voor het jaar 2000 voor elke afzonderlijke organisatie gold.
ZiekenhuizenReduceren van het verschil tussen het gemiddelde ziekteverzuim in de branche en het vergelijkbaar landelijk gemiddelde op 1-7-2004 met tenminste 50%; reduceren van het verschil tussen de landelijke instroom in de WAO en de instroom vanuit de branche over het jaar 2003 met 50% ten opzichte van 2000.

Bron: SZW.

Effectmetingen zullen naar verwachting bij het jaarverslag over 2006 beschikbaar zijn.

Ontschotting Sociale zekerheid en zorg, met nadruk op verzuim- en arbobeleid

Op de slotconferentie van het project Sociale zekerheid en zorg in december 2004 zal met partijen in het veld de balans opgemaakt worden. Kernpunt in de activiteiten is de totstandkoming van een integrale en transparante dienstverleningsketen van preventie, verzuim en reïntegratie. Het grote aantal instanties dat deze dienstverlening aanbiedt (arbodiensten, reïntegratiebedrijven, zorg- en inkomensverzekeraars, verschillende artsengroepen, UWV) moet daartoe hun diensten in onderlinge samenspraak en tegen een goede prijs-/kwaliteitsverhouding aanbieden. Dat moet werkgevers en werknemers in staat stellen op de werkvloer effectief arbozorg en verzuimbeleid te realiseren.

Werk voor arbeidsgehandicapten

Werk voor arbeidsgehandicapten vergt veelal aanpassingen van werkplek of werkomgeving. In 2003 bleken ruim 1,6 miljoen mensen van 15 tot en met 64 jaar door een langdurige aandoening, ziekte of handicap belemmerd te worden in het verkrijgen of uitvoeren van werk. Van hen waren er 778 000 werkzaam. Daarvan gaf 16% aan dat er nog een aanpassing noodzakelijk is. Streven is dit percentage te verlagen naar 14% in 2007 door zoveel mogelijk belemmeringen voor arbeidsgehandicapten bij het verkrijgen of uitvoeren van werk te verminderen, door een toegespitste arboaanpak van hun werkgever.

Belangrijke inspanningen voor het stimuleren van toetrede tot arbeid en behoud van werk voor deze werknemers worden verricht door de Commissie Het Werkend Perspectief (CWP).

Tabel 29.8: Kengetallen operationele doelstellingen 1 en 2
Kengetallen200320042005
Beschikbaarheid schriftelijke ri&e   
alle werkgevers86%91%92%
1–9 werknemers83%90% 
10–99 werknemers93%97% 
> 99 werknemers98%99% 
    
Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen84% 90%
    
Farbo-producten met (gedeeltelijk) positief advies van de Arbeidsinspectie   
Fiscale regeling6 0006 600 

Bron: Arbeidsinspectie en NCvB.

De fiscale Farboregeling wordt vanaf 2005 vervangen door een subsidieregeling. Deze regeling moet nog vorm krijgen; aantallen producten worden daarom pas in de begroting 2006 gepresenteerd.

29.3 Budgettaire gevolgen

Tabel 29.9: Begrotingsuitgaven artikel 29 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen47 75556 87295 37444 32332 06722 56320 825
Uitgaven40 63961 18697 15144 32334 06723 69920 825
        
Programmauitgaven40 63961 18649 26644 32334 06723 69920 825
Operationele doelstelling 1       
Handhaving223500     
Primair proces2 2873 179896896896896896
Subsidies5 4576 73814 38412 84712 99214 12812 992
Onderzoek1 8541 953365350350350350
        
Operationele doelstelling 2       
Arboconvenanten20 15739 31225 03021 63514 2432 7391 001
Subsidies9 7416 9778 2328 2455 2365 2365 236
Voorlichting1253899    
Onderzoek7952 138350350350350350
        
Apparaatsuitgaven  47 8850000
Personeel  42 827    
Materieel  5 058    
        
Ontvangsten6 1155 9846 8846 8846 8846 8846 884

Subsidies operationele doelstelling 1

De fluctuatie in de subsidie-uitgaven voor operationele doelstelling 1 wordt veroorzaakt door een kasschuif in de uitgaven voor het VASt-project; de raming 2004 is verlaagd en de begrote uitgaven voor 2005 en 2008 zijn verhoogd.

Arboconvenanten

De uitgaven voor de met sociale partners afgesloten arboconvenanten lopen door tot in 2008. De piek in de uitgaven is in 2004. De voor 2009 begrote uitgaven maken onderdeel uit van het amendement Verburg (TK 2002–2003, 28 600 XV, nr. 42).

Overige programmauitgaven

De voor 2005 en verder begrote uitgaven voor de onderdelen «Primair proces», «Onderzoek en beleidsinformatie» en «Handhaving» zijn thans nog niet volledig toebedeeld aan de individuele beleidsartikelen, maar zijn begroot in artikel 98 «Algemeen». De hiervoor benodigde middelen worden toebedeeld op basis van jaarlijks op te stellen jaarplannen. Deze toedeling leidt tot begrotingsmutaties in de suppletore begrotingen.

Ontvangsten

De begrote ontvangsten hebben betrekking op bestuurlijke boeten.

29.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 29.10: Budgetflexibiliteit artikel 29
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven97 15144 32334 06723 69920 825
2.Waarvan apparaatsuitgaven47 885    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)49 26644 32334 06723 69920 825
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht45%26%7%  
5.Complementair noodzakelijk7%8%11%9%8%
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)26%30%33%30%22%
7.Beleidsmatig gereserveerd18%18%23%29%32%
8.Beleidsmatig vrij4%18%26%32%38%
9.Totaal100%100%100%100%100%

Voor de afgesloten arboconvenanten zijn juridische verplichtingen met sociale partners afgesproken Voor in onderhandeling zijnde convenantstrajecten en voor diverse projecten zoals VASt, Versterking Arbeidsveiligheid, de Commissie Werkend Perspectief, het Arboplatform Nederland en het NCvB zijn toezeggingen gedaan waardoor SZW bestuurlijk gebonden is om gelden beschikbaar te stellen. Voor projecten als de aanpak administratieve lasten en het vervolg op het Project Sociale Zekerheid en Zorg, alsmede voor de subsidieregelingen zijn beleidsmatig gelden gereserveerd.

29.5 Evaluatieonderzoek

De evaluatie van de Arbowet 1998 wordt in oktober 2004 afgerond en resulteert in een SER-advies. Dit omvat tevens evaluatie van de werking van de Arbowet inzake ongewenste omgangsvormen. De tussenevaluatie van de werking wet verbetering poortwachter bestaat uit twee onderdelen; het eerste wordt oktober 2004 afgerond, het tweede april 2005. Voor de evaluatie van het arboconvenantentraject zijn inmiddels voorbereidingen getroffen. Het eindrapport van de Evaluatie Brzo 1999 is opgeleverd en wordt in het najaar 2004 aan de Kamer aangeboden.

Het evaluatieonderzoek «maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden» is afgerond. Er is vervolgonderzoek toegezegd. Hierin worden de beleidseffecten op brancheniveau nader onderzocht: de causale relatie tussen kosten en baten van arbeidsomstandighedenbeleid in bedrijven en instellingen (met name op het gebied van verzuim) en de invloed van arbeidsomstandighedenbeleid op de productiviteit.

Tabel 29.11: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Evaluatie Arbowet 1998 X     
Evaluatie «seksuele intimidatie, agressie en geweld», als deel van de evaluatie Arbowet 1998 X     
Eindevaluatie arboconvenantentraject     X 
Tussenevaluatie Wet Verbetering Poortwachter XX    
Maatschappelijke kosten arbeidsomstandigheden X     
Evaluatie BRZO 1999 X     

BELEIDSARTIKEL 30 INKOMENSBESCHERMING MET ACTIVERING

30.1 Algemene doelstelling

Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico's bij inkomensverlies1.

«De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid»2.

Deze taak voor de overheid is in de Nederlandse Grondwet verankerd, en op grond hiervan stelt de overheid de polisvoorwaarden op voor de te onderscheiden socialezekerheidsregelingen. Wanneer het over de hoogte en duur van inkomensbescherming gaat kan een spanningsveld ontstaan tussen de vraag of dat recht doet aan de persoonlijke omstandigheden waarin iemand verkeert, en de vraag of het betrokkenen voldoende motiveert activiteiten te ondernemen gericht op arbeidsinschakeling.

Dit artikel gaat over inkomensbescherming voor personen die gerekend worden tot de (potentiële) beroepsbevolking, en op basis van de onderliggende regelgeving in beginsel een inspanningsverplichting hebben om betaalde arbeid te verkrijgen, waarmee zomogelijk zelfstandig in het levensonderhoud voorzien kan worden. Beleidsartikelen 22 (Activerend arbeidsmarktbeleid) en 23 (Reïntegratie) zijn zodoende nauw verwant met dit beleidsartikel. Daar waar (hernieuwde) arbeidsinschakeling om welke reden dan ook niet direct kan plaatsvinden, wordt voorzien in inkomensbescherming.

In de operationele doelstellingen van dit artikel wordt ingegaan op de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers respectievelijk zelfstandigen (IOAW respectievelijk IOAZ), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Werkloosheidswet (WW), de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK), de tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA) en de Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI). De WWB, IOAW, IOAZ, Bbz, WWIK, BIA en de TRI zijn sociale voorzieningen, de WW is een sociale verzekering.

30.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud.

2. Zorgdragen dat een tijdelijke en activerende inkomensvoorziening wordt verstrekt aan werknemers die werkloos zijn geworden.

3. Zorgdragen dat een tijdelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van het bestaan wordt verstrekt aan beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud.

4. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten.

5. Zorgdragen dat een tijdelijke tegemoetkoming wordt verstrekt aan bepaalde arbeidsongeschikten die herbeoordeeld zijn in de zg. herbeoordelingsoperatie.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud.

De WWB voorziet erin om, na aanwending van alle beschikbare voorliggende voorzieningen, te voorkomen dat burgers met hun inkomen onder het niveau van het sociale minimum geraken. Hiermee is de WWB het «vangnet» in de sociale zekerheid. Daarbij is het streven om betrokkenen (met uitzondering van personen van 65 jaar en ouder) zo spoedig mogelijk weer zelfstandig in het levensonderhoud te doen voorzien. In dringende situaties kan een college van B&W tijdelijk vrijstelling verlenen van de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

Behalve dat de uitkeringsafhankelijkheid daarmee wordt doorbroken, wordt betaalde arbeid gezien als een krachtig instrument om armoede tegen te gaan. Daar waar er belemmeringen zijn om werk te aanvaarden, biedt het ministerie van SZW zo mogelijk «tools» om het vinden van oplossingen op decentraal niveau te vergemakkelijken. Bijvoorbeeld voor mensen die tot een gemeentelijke doelgroep voor reïntegratie behoren en die kampen met een schuldenproblematiek. In de praktijk kan het bestaan van een schuldenproblematiek demotiverend werken op de beoogde reïntegratie. In zo een situatie kunnen vanuit het werkdeel WWB middelen worden ingezet voor een integraal traject, waarin schuldhulpverlening bijdraagt aan de reïntegratie. Om gemeenten aan te moedigen op innovatieve wijze invulling te geven aan de doelen van de WWB is er jaarlijks (via artikel 98 van deze begroting) een subsidiebudget beschikbaar.

De WWB voorziet, naast de algemene bijstand en de bijzondere bijstand (zie beleidsartikel 33: Tegemoetkoming specifieke kosten), in een langdurigheidstoeslag. Deze toeslag kan op aanvraag worden verstrekt aan personen van 23 jaar tot en met 64 jaar die minimaal 60 maanden ononderbroken een inkomen hebben van maximaal de bijstandsnorm. Door de afstand tot de arbeidsmarkt is dit een uiterst kwetsbare groep. Zie voor de hoogte van de toeslagen en de bijstandsnormen tabel 30.1. De bijstandsnormen zijn gekoppeld aan het nettominimumloon.

Tabel 30.1: Normbedragen Wet Werk en Bijstand (per 01-07-2004, incl. vakantie-uitkering)
Categorie (21 t/m 64 jaar)Normbedrag% netto minimumloonLangdurigheidstoe-slag (23 t/m 64 jaar)
Gehuwden of ongehuwd samenwonenden (21 t/m 64 jaar)€ 1 151,82100%€ 462
Alleenstaande ouders (21 t/m 64 jaar)€ 806,2770%€ 415
Alleenstaanden (21 t/m 64 jaar)€ 575,9150%€ 324
Maximale toeslag alleenstaande (ouder) (21 t/m 64 jaar)€ 230,3620% 

De norm voor alleenstaande (ouders) kan worden verhoogd met een toeslag wanneer er sprake is van hogere noodzakelijke kosten van bestaan dan waar de norm in voorziet, als gevolg van het niet kunnen delen van kosten met een ander. Voor geen van de categorieën is de normuitkering hoger dan het netto minimumloon.

Om bovengenoemde operationele doelstelling te realiseren is het van belang dat het rijk – macro bezien – voldoende middelen beschikbaar stelt aan gemeenten (prestatie-indicator 30.01.01). Het macrobudget voor jaar t wordt in september van jaar t definitief vastgesteld op basis van een met het Centraal Planbureau afgestemde volumeraming. In deze raming wordt rekening gehouden met het bijstandsvolume in jaar t-1, de actuele economische vooruitzichten en de verwachte effecten van gewijzigd beleid. Daarentegen wordt het effect van het gemeentelijke beleid in jaar t niet meegenomen bij de definitieve vaststelling van het macrobudget, omdat anders een deel van de financiële prikkel in de WWB wordt weggenomen. Jaarlijks zal het verschil tussen het definitieve budget en de macrorealisatie worden gemonitord, en conform het verzoek van de Tweede Kamer onderwerp zijn van bespreking met de VNG.

Het kabinet streeft er voor de lange termijn naar de verdeling van het macrobudget voor alle gemeenten volledig te laten plaatsvinden op basis van objectieve criteria. Momenteel is er sprake van een overgangssituatie waarbij er in het verdeelmodel – afhankelijk van de omvang van een gemeente – sprake is van een bepaalde combinatie van objectieve criteria en historische kostenaandelen.

De WWB voorziet in een toetsingscommissie. Deze commissie adviseert de Minister van SZW over aanvragen door colleges van B&W voor een aanvullende uitkering inkomensdeel. Een dergelijke aanvraag kan worden toegekend wanneer de gemaakte kosten de toegekende uitkering met minimaal 10% overstijgen en dit niet te wijten is aan een tekortschietende gemeentelijke uitvoering.

Met de WWB hebben gemeenten een zo groot mogelijke beleidsruimte en financiële verantwoordelijkheid gekregen voor de uitvoering van de algemene bijstand en de reïntegratie van bijstandsgerechtigden. Hierdoor worden gemeenten beter in staat gesteld en financieel gestimuleerd om het beroep op bijstand te beperken tot situaties waarin dit echt noodzakelijk is.

De regering streeft ernaar in 2006 5% minder bijstandslasten te hebben dan zonder de WWB het geval zou zijn. In het kader van de evaluatie van de WWB in 2007 zal hiertoe een analyse worden verricht. Deze doelstelling is gerelateerd aan de in de beleidsagenda opgenomen doelstelling over verhoogde effectiviteit van reïntegratietrajecten.

De eerste signalen over hoe gemeenten invulling geven aan de nieuwe verantwoordelijkheid onder de WWB zijn positief. Zowel de aandacht voor instroombeperking als voor uitstroombeperking zijn toegenomen. Gemeenten zetten de accenten verschillend, bijvoorbeeld bij een stringente «controle aan de poort» of bij de implementatie van een «Work First» aanpak. Daarbij is het belang van heldere (prestatie)afspraken met bijvoorbeeld Centra voor Werk en Inkomen en reïntegratiebedrijven toegenomen. Dit heeft dan ook in toenemende mate de aandacht van gemeentebesturen.

Naast de WWB voorzien ook de IOAW, IOAZ en Bbz in realisatie van de operationele doelstelling. Deze regelingen onderscheiden zich onder meer van de WWB door de afgebakende doelgroepen en de financieringssystematiek. Daarnaast kennen de genoemde regelingen afwijkende bepalingen met betrekking tot het in aanmerking te nemen vermogen.

Het kabinet heeft het voornemen om per 1 januari 2005 de leeftijdsgrens om in aanmerking te komen voor een IOAW-uitkering te verhogen van 50 naar 55 jaar. Het aan het werk gaan of blijven van mensen in deze leeftijdscategorie wordt hiermee gestimuleerd. Dit is in lijn met andere kabinetsmaatregelen die beogen de arbeidsdeelname voor ouderen te bevorderen.

De financieringssystematiek van de WWB geeft gemeenten een impuls op het terrein van de preventie, opsporing en afdoening van fraude. Het rijk heeft daarnaast ter ondersteuning van het implementeren van een effectief handhavingsbeleid door gemeenten, een aantal instrumenten ingezet, waaronder de Stimuleringsregelingen «Hoogwaardig Handhaven» en «Opsporing en Controle». Een belangrijke rol bij het opsporen van witte fraude is weggelegd voor het Inlichtingenbureau gemeenten. Dit bureau heeft twee taken:

1. Samenloopdetectie: het vergelijken van gegevens van Gemeentelijke Sociale Diensten over bijstandscliënten met die van andere registraties om zo bijstandsfraude op te kunnen sporen (zoals de Informatie Beheer Groep (IBG) en de Belastingdienst).

2. Het mogelijk maken van elektronisch gegevensverkeer tussen de Sociale Diensten onderling en andere overheidsorganisaties waarmee wordt samengewerkt (zoals CWI en UWV).

Inzet voor 2005 is dat het Inlichtingenbureau deze dienstverlening aan gemeenten verder zal verbeteren (de bestaande samenloopsignalen van UWV, IBG en Belastingdienst en de faciliteiten voor het gegevensverkeer met UWV en CWI).

Het is de verwachting dat de toenemende mogelijkheden voor en aandacht van gemeenten om invulling te geven aan het handhavingsbeleid zal leiden tot een stijging van de spontane naleving van de regels door uitkeringsgerechtigden. Daarnaast is het denkbaar dat door intensievere «controle aan de poort» mensen met een verkeerde intentie worden geweerd uit de uitkering. Als verbijzondering van de naleving van regels zal het nalevingsniveau van de opgave van inkomsten worden gemeten (prestatie-indicator 30.01.02). Dit nalevingsniveau geeft aan welk percentage van de bijstandspopulatie geen inkomsten heeft naast de uitkering, of deze, wanneer dat wel het geval is bij de verstrekkende sociale dienst meldt. Het nalevingsniveau wordt gemeten met het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ).

Tabel 30.2: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009
30.01.01Toereikendheid inkomensdeel macrobudget W en Bnvttoereikend*toereikendtoereikend
30.01.02Nalevingsniveau van de opgave van inkomsten**61% 64%67%73%

Bron: SZW, POROSZ

* Uitgangspunt is dat het macrobudget toereikend is. De minister van SZW is verantwoordelijk voor de uiteindelijke raming en vaststelling van het inkomensdeel macrobudget WWB, en monitort zodoende continu de systematiek. Mochten aanzienlijke en structurele discrepanties worden geconstateerd tussen het definitieve budget en de macrorealisatie, dan kan dit in het bestuurlijke, politiek overleg aan de orde komen.

** Deze prestatie indicator wordt met ingang van 2004 structureel via POROSZ gemonitord. Voor de uitkomsten van POROSZ gelden overigens bepaalde betrouwbaarheidsintervallen. Een secundaire analyse van eerder verricht POROSZ-onderzoek geeft een indicatie van de nulsituatie in 2003.

Tabel 30.3: Kengetallen operationele doelstelling 1
WWB2003200420052006200720082009
Volume (x 1000 uitkeringen)       
Thuiswonenden periodiek < 65328365394416425422419
Thuiswonenden periodiek >= 6522232526283033
        
IOAW17151719232526
IOAZ3333456
Bijstandbuitenland1111111
Bbz1111111
        
Gegevens handhaving *     
Bekendheid regels (Abw)51%      
Aantal geconstateerde fraudegevallen16 370      
Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)63,4      
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1)3 873      
% Strafrechtelijke afdoening13%      
% Administratieve afdoening69%      
Incassoratio15%      

Bron: SZW, CBS bijstandsfraudestatistiek 2003, POROSZ.

* Op het moment van publicatie van deze begroting zijn er nog geen halfjaarcijfers uit de CBS bijstandsfraudestatistiek 2004 beschikbaar. Ramingen voor 2004 op grond van deze cijfers worden in het jaarverslag 2004 opgenomen.

De ontwikkeling van het bijstandsvolume is sterk gerelateerd aan de werkloosheidsontwikkeling, zij het dat er sprake is van een vertragend effect. Naast de conjuncturele invloed zijn ook geraamde effecten van het Rijksbeleid en de uitvoeringspraktijk van invloed op de ontwikkeling van het bijstandsvolume.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een tijdelijke en activerende inkomensvoorziening wordt verstrekt aan werknemers die werkloos zijn geworden

De Werkloosheidswet (WW) verzekert werknemers tegen het risico van loonderving als gevolg van werkloosheid. De WW biedt een tijdelijke inkomensgarantie. De duur van het recht op een WW-uitkering bedraagt ten minste 6 maanden en ten hoogste 5 jaar. Het activerende karakter van de WW komt tot uitdrukking in het tijdelijke karakter van de WW én in de verplichtingen gericht op werkhervatting. Het gaat hierbij onder meer om de sollicitatieplicht en de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. De WW-gerechtigde is eveneens verplicht om voor werkhervatting noodzakelijke scholing te volgen en ook anderszins mee te werken aan activiteiten die de werkhervatting bevorderen.

In de tweede helft van de jaren '90 is het aandeel van ouderen (vanaf 57½ jaar) in het WW-bestand ruim verdubbeld naar meer dan 30%. Werknemers vanaf 57½ jaar hebben een hogere instroomkans, maar vooral een extreem lage kans op uitstroom uit de WW wegens werkhervatting. Dit is met name een gevolg van lagere arbeidsmarktkansen van oudere werknemers, maar hangt ook samen met institutionele kenmerken van de WW. Per 1 januari 2004 is de vervolguitkering in de WW afgeschaft voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. De maximale duur van de WW is hiermee bekort van 7½ jaar naar 5 jaar. De afschaffing van de vervolguitkering leidt ook voor werknemers die bij aanvang van de werkloosheid jonger zijn dan 57½ jaar tot een verkorting van de uitkeringsduur. Deze maatregel past zodoende in het algemene kabinetsbeleid – zoals dat is verwoord in het Hoofdlijnenakkoord en recentelijk nogmaals in de nota «Kiezen voor groei» – om de sociale zekerheid meer activerend te maken. Naast het afschaffen van de vervolguitkering is de vrijstelling voor oudere werknemers van de sollicitatieplicht en van andere verplichtingen gericht op werkhervatting ongedaan gemaakt. Met deze maatregelen wil het kabinet de instroomkans van oudere werknemers in de WW terugdringen en de gemiddelde uitkeringsduur van alle WW-gerechtigden, maar met name van ouderen bekorten. Om de uitwerking van het kabinetsbeleid op de leeftijdscategorie 57½ en ouder in de tijd te kunnen volgen, zijn in tabel 30.4 twee prestatie-indicatoren opgenomen (over de instroomkans en de verwachte uitkeringsduur voor deze groep).

De duur van de werkloosheidsuitkering is gerelateerd aan het arbeidsverleden van de werknemer.

Met ingang van 1 januari 2005 wordt dit arbeidsverleden in principe vastgesteld aan de hand van het feitelijke arbeidsverleden.

Tevens is het kabinet voornemens met ingang van 2005 over te gaan tot de in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigde afschaffing van de kortdurende WW-uitkering en de aanscherping van de wekeneis voor de WW. Het recht op een WW-uitkering wordt aldus voorbehouden aan werknemers die zowel voldoen aan de wekeneis (39 uit 52), als aan de jareneis (4 uit 5).

Het voornemen om de financiering van de WW meer te richten op het beperken van frequent terugkerende, kortdurende werkloosheid, is in 2004 verder uitgewerkt in overleg met de betrokken sectoren. De Tweede Kamer is per brief van 6 juli 2004 geïnformeerd over de met de sectoren besproken vormen van premiedifferentiatie. De besluitvorming over de vormgeving van premiedifferentiatie vindt in het najaar van 2004 plaats.

Om de ontslagkosten te beperken zal in de WW een regeling worden ingevoerd voor beperking van ontslagvergoedingen. Vergoedingen in welke vorm dan ook (inkomsten in verband met beëindiging van de dienstbetrekking) zullen op de WW-uitkering in mindering worden gebracht. Door de werkgever verstrekte diensten met het oog op de arbeidsinschakeling van de ontslagen werknemer (outplacement, scholing) blijven hierbij buiten beschouwing.

Het kabinet heeft de SER op 1 februari 2004 verzocht om te adviseren over een toekomstbestendige WW en daarbij zijn oordeel te geven over een aantal modaliteiten waarmee de financierbaarheid en/of de legitimiteit van de WW kan worden vergroot.

In overleg met het UWV zijn voorstellen uitgewerkt om de WW te vereenvoudigen en te dereguleren. Een deel van deze voorstellen waarvoor geen wetswijziging was vereist, is in 2004 al ingevoerd. De minister van SZW zal de Tweede Kamer in het najaar van 2004 informeren over aanvullende vereenvoudigingen van de WW.

Als prestatie-indicator voor handhaving (zie tabel 30.4) hanteert SZW het nalevingsniveau. Het nalevingsniveau wordt voor de WW op twee manieren geoperationaliseerd, namelijk het nalevingsniveau van de plicht tot het ondernemen van sollicitatieactiviteiten en het nalevingsniveau van de plicht voor de opgave van eventuele inkomsten (i.v.m. de hoogte van de uitkering). Begin 2005 worden de resultaten van de derde meting van het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ-3) bekend. De resultaten daarvan zullen in het jaarverslag over 2004 worden opgenomen. In de begroting voor 2006 worden de geoperationaliseerde streefwaarden van de indicator zo nodig bijgesteld.

Tabel 30.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009
30.02.01Instroomkans 57½+ t.o.v. 55–57½ jr.1,041–1,051–1,051–1,05
30.02.02Verwachte uitkeringsduur 57½ (in maanden)38383730
30.02.03*Nalevingsniveau van sollicitatieverplichtingen68707280
30.02.04*Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid74757680

Bronnen: UWV (bewerking SZW), POROSZ.

* Deze prestatie-indicatoren worden met ingang van 2004 structureel via POROSZ gemonitord. Voor de uitkomsten van POROSZ gelden overigens bepaalde betrouwbaarheidsintervallen. Een secundaire analyse van eerder verricht POROSZ-onderzoek geeft een indicatie van de nulsituatie 2003.

De kengetallen «handhaving WW» in tabel 30.5 geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (inclusief bijzondere controles, fysieke controles op basis van risico-analyse), opsporing (omvang geregistreerde schade) en afdoening (administratief en strafrechtelijk).

Tabel 30.5: Kengetallen operationele doelstelling 2
WW2003200420052006200720082009
Volume ontslagwerkloosheid*       
volume zonder aanvullend beleid218277309294273258248
beleidseffecten WW-maatregelen00– 29– 46– 51– 53– 53
volume met aanvullend beleid218277280247222205194
aantal nieuwe uitkeringen419478481448423405395
aantal beëindigde uitkeringen343419478481448423405
        
Lasten (x € 1 mln)***       
uitkeringslasten zonder extra beleid3 3934 4234 8294 7644 6234 6154 580
beleidseffecten00– 340– 550– 599– 631– 640
uitkeringslasten met extra beleid3 3934 4234 4894 2134 0243 9843 940
uitkeringslasten per uitkeringsjaar (x € 1)15 56415 96816 03217 05718 12619 43420 309
        
Gegevens handhaving       
bekendheid met regels54%n.b.     
aantal fysieke en bijzondere controles22 09510 315**     
totaal schadebedrag (x € 1 mln)8,34,9**     
afdoeningspercentage84,4%95,2%**     

Bronnen: SZW, UWV, POROSZ.

* Volume en beleidseffecten luiden in duizenden uitkeringsjaren, aantallen nieuwe en beëindigde uitleringen in duizenden uitkeringen.

** Halfjaarcijfers UWV.

*** Exclusief overige WW-Lasten

Tabel 30.5 laat zien dat het einde van de conjuncturele neergang in zicht is. In 2005 wordt wel nog een verdere toename van het WW-volume verwacht. Echter, als gevolg van beleidsmaatregelen die in 2005 in werking treden, zal deze ten opzichte van 2004 gering zijn (3 000). Na 2005 laten zowel conjunctuur als beleid hun positieve werking gelden en neemt het WW-volume verder af. Deze volumereductie vertaalt zicht uiteraard in lagere uitkeringslasten (zie paragraaf 30.3). Het door het kabinet in gang gezette beleid leidt ertoe dat de gemiddelde WW-uitkering (het quotiënt van de uitkeringslasten en het WW-volume) in de komende jaren geleidelijk zal toenemen tot naar verwachting€ 20 267 in 2009.

Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat een tijdelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van het bestaan wordt verstrekt aan beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud.

De Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) treedt naar verwachting per 1 januari 2005 in werking. De WWIK biedt kunstenaars ondersteuning bij het opbouwen van een renderende – al dan niet gemengde – beroepspraktijk. Gedurende maximaal 48 maanden binnen een tijdbestek van 10 jaar kan aanspraak worden gemaakt op inkomensondersteuning. Jaarlijks wordt door het door de minister aangewezen adviserend orgaan «Kunstenaars & Co» beoordeeld of de kunstenaar beroepsmatig actief is (geweest), en aan de centrumgemeenten advies uitgebracht of de betrokkene zodoende aanspraak kan (blijven) maken op een WWIK-uitkering. Daarnaast is het voor het behouden van de uitkering van belang dat de kunstenaars voldoen aan een progressie-eis in de inkomsten (dit legt de verantwoordelijkheid voor het slagen in de opbouw van een renderende – al dan niet gemengde – beroepspraktijk bij de kunstenaars zelf).

Een groot verschil ten opzichte van de «oude WIK» is dat de gemeenten meer mogelijkheden hebben om de betrokken kunstenaars te ondersteunen. Het werkdeel WWB kan op verzoek van de kunstenaar(s) worden aangewend voor activiteiten gericht op het verwerven van inkomsten uit alternatieve bronnen, naast de kunstpraktijk. Voor het versterken van de kunstpraktijk zijn flankerende middelen beschikbaar via de begroting van OC&W. Op basis van deze activerende bepalingen wordt verwacht dat meer kunstenaars dan voorheen erin zullen slagen om – na maximaal 48 maanden WWIK-uitkering – zelfstandig in het bestaan te voorzien (prestatie-indicator 30.03.01). In de evaluatie van de WWIK zal op basis van een nadere analyse nadrukkelijk aan de orde komen in hoeverre uitstromers uit de WWIK er in slagen om een renderende – al dan niet gemengde – beroepspraktijk op te bouwen.

De WWIK wordt uitgevoerd door 20 centrumgemeenten, waarbij sprake is van spreiding over alle provincies en over alle gemeenten met een kunstvakopleiding. Deze gemeenten ontvangen een vergoeding voor de uitvoeringskosten.

Tabel 30.6: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 3
 Prestatie-indicatorStreven 2004Streven 2005Streven 2009
30.03.01Het uitstroomaandeel WWIK in 2005 dat zelfstandig kan voorzien in het levensonderhoud.0-metingtoename t.o.v. 2004*

* Nadat de 0-meting over het uitstroomaandeel 2004 is verricht zal een streefwaarde voor de langere termijn worden gekozen. Deze zal in de begroting 2006 worden opgenomen.

Tabel 30.7: Kengetallen operationele doelstelling 3
WWIK2003200420052006 e.v.
Gemiddeld aantal personen3 6253 4363 1503 000
Aantal personen per 31-123 5713 3003 0003 000

Bron: SZW.

De verwachting is dat het volume WWIK vanaf 2005 zal stabiliseren rond de 3000 personen. Dit betekent dat in 2005 het neerwaartse effect van het bereiken van de maximale uitkeringsduur op het volume tot staan zal zijn gebracht en de instroom en de uitstroom met elkaar in evenwicht zijn.

Operationele doelstelling 4: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten.

Ten gevolge van herbeoordeling op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen van 7 juli 1993 (wet TBA) verliest een aantal uitkeringsgerechtigden geheel of gedeeltelijk hun arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zij zullen, als zij geen werk kunnen vinden, onmiddellijk dan wel op termijn, een beroep doen op de WWB, IOAW of IOAZ die een (partner)inkomens- en/of vermogenstoets kennen. Deze situatie werd voor de groep oudere arbeidsongeschikten en arbeidsongeschikten die reeds lang op een uitkering waren aangewezen, ongewenst geacht. Hiertoe is de tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA) in het leven geroepen. BIA-gerechtigden zijn (als men na 1 augustus 1993 als gevolg van herkeuring het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (gedeeltelijk) verliest:

• Arbeidsongeschikten die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een AAW- of een WAO-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren.

• Arbeidsongeschikten die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een AAW- of WAO-uitkering ontvingen. Voorwaarde daarbij is dat zij geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering.

Aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten wordt daarom een minimuminkomen dan wel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt. De hoogte van de BIA-uitkering bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. Een BIA-uitkering wordt verstrekt tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Het activerende karakter van de BIA komt tot uitdrukking in de verplichtingen gericht op werkhervatting, zoals in de WW verwoord. Het gaat hierbij onder meer om de sollicitatieplicht en de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. De BIA-gerechtigde is eveneens verplicht om voor werkhervatting noodzakelijke scholing te volgen en ook anderszins mee te werken aan activiteiten die de werkhervatting bevorderen.

De BIA is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op basis van de BIA vervallen. De BIA wordt uitgevoerd door het UWV, dat de loondervingsregelingen uitvoert. Uit doelmatigheidsoverwegingen is de BIA geen onderwerp van evaluatie-onderzoek. Van de BIA worden ook geen afzonderlijke handhavingsgegevens bijgehouden: de kengetallen handhaving WW bevatten mede die van de BIA.

Tabel 30.8: Kengetallen operationele doelstelling 4
BIA2003200420052006200720082009
Aantal uitkeringsjaren857850779722680595495
Gemiddelde uitkering (x € 1)7 6737 6737 6737 6737 6737 6737 673

Bron: UWV, SZW.

Operationele doelstelling 5: Zorgdragen dat een tijdelijke tegemoetkoming wordt verstrekt aan bepaalde arbeidsongeschikten die herbeoordeeld zijn in de zg. herbeoordelingsoperatie.

Vanaf 1 oktober 2004 start een herbeoordelingsoperatie van de bestaande arbeidsongeschikten met het aangepaste Schattingsbesluit. Arbeidsongeschikten geboren voor of op 1 juli 1949 zijn van de herbeoordelingsoperatie uitgezonderd, evenals personen die bij eerdere herzieningen onder beschermend overgangsrecht vielen. Deze herbeoordelingsoperatie is geregeld in de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten en zal 2,5 jaar duren. De herbeoordelingsoperatie kan er toe leiden dat arbeidsongeschikten een lager arbeidsongeschiktheidspercentage krijgen waardoor hun uitkering verlaagd of beëindigd wordt.

De regering vindt het wenselijk om in bepaalde gevallen deze inkomensgevolgen tijdelijk te compenseren. Daartoe is op basis van de Kaderwet SZW-subsidies een ministeriële regeling getroffen, waardoor de mogelijkheid wordt gecreëerd om aan arbeidsongeschikten die betrokken zijn bij de herbeoordelingsoperatie en die daarvoor in aanmerking komen, een tijdelijke tegemoetkoming te verstrekken. Op deze manier wordt het overgangsrecht voor de betrokken groep verbeterd, en krijgen zij meer kans zich te oriënteren op de arbeidsmarkt en een baan te zoeken.

De Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) heeft betrekking op arbeidsongeschikten die een lager arbeidsongeschiktheidspercentage krijgen door een herbeoordeling op grond van de herbeoordelingsoperatie, die geen recht (meer) hebben op een WW-uitkering en die er ondanks adequate inspanningen niet in slagen een (extra) arbeidsinkomen te verwerven dat opweegt tegen de verlaging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Met verlaging van de uitkering wordt ook bedoeld een beëindiging van de uitkering.

De regeling heeft betrekking op alle arbeidsongeschikten die betrokken zijn bij de herbeoordelingsoperatie, dus zowel personen met een WAO- als met een WAZ- of Wajong-uitkering.

De TRI wordt uitgevoerd door het UWV.

De betrokken personen hebben recht op een tijdelijke tegemoetkoming van maximaal zes maanden. Het eerste moment waarop recht kan ontstaan op de tijdelijke tegemoetkoming is twee maanden na de herbeoordeling, met andere woorden op de dag waarop de uitkering zoals die was voor de herbeoordeling daadwerkelijk wordt verlaagd of beëindigd. De tegemoetkoming eindigt uiterlijk zes maanden na de daadwerkelijke verlaging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze maximale duur wordt verkort met tijdvakken waarop wel recht op WW bestaat. De hoogte van de tijdelijke tegemoetkoming is gelijk aan het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering die de herbeoordeelde ontving voor de datum van verlaging of intrekking van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en de arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf die datum. Hierop wordt de toename van het inkomen uit arbeid vanaf de datum van verlaging of intrekking van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering ten opzichte van het inkomen uit arbeid voor die datum in mindering gebracht.

Gezien de duur van de herbeoordelingsoperatie van 2,5 jaar, enige uitloop die daarbij kan optreden en de duur van de TRI-tegemoetkoming van zes maanden, kan de regeling uiterlijk per 1 januari 2009 komen te vervallen.

Het activerende karakter van de TRI komt tot uitdrukking in de verplichtingen gericht op werkhervatting, zoals in de WW verwoord. Het gaat hierbij onder meer om de sollicitatieplicht en de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. De TRI-gerechtigde is eveneens verplicht om voor werkhervatting noodzakelijke scholing te volgen en ook anderszins mee te werken aan activiteiten die de werkhervatting bevorderen.

30.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 30.9: Begrotingsuitgaven artikel 30 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen3 437 53410 160 7955 424 5855 484 8095 468 1645 462 3265 476 811
Uitgaven4 624 1605 197 1575 302 4705 422 0255 522 2725 477 3935 476 811
        
Programmauitgaven4 624 1605 197 1575 298 6035 422 0255 522 2725 477 3935 476 811
Operationele doelstelling 1       
WWB4 225 3484 643 0684 915 2885 034 7755 083 6265 023 7925 003 819
IOAW219 400201 831190 613204 991250 052262 325270 989
IOAZ39 80038 75834 37044 05054 73065 45076 300
Bijstandzelfstandigen38 60040 64438 88039 54039 47039 46039 460
Bijstandbuitenland2 6002 6002 6002 6002 6002 6002 600
Overig 175 70013 7168 6229 65411 58512 315
Handhaving35 25224 13523 45519 02422 36022 36022 360
Subsidies989675113    
Voorlichting117300     
Operationele doelstelling 3       
WWIK uitkeringslasten49 32054 99851 28539 26439 26739 27039 270
WWIK uitvoeringskosten5 8155 1444 7654 7234 7234 7234 723
Operationele doelstelling 4       
BIA uitkeringslasten6 5766 5996 0485 6185 2924 6403 872
BIA uitvoeringskosten3431 4551 4701 3181 2481 1881 103
Operationele doelstelling 5       
TRI 1 25016 00017 5009 250  
        
Apparaatsuitgaven  3 8670000
Personeel  3 707    
Materieel  160    
        
Ontvangsten72 87026 00000000

WWB inkomensdeel

Dit betreft het macrobudget dat op grond van de WWB over de gemeenten wordt verdeeld voor de kosten van WWB-uitkeringen en toeslagen.

IOAW/IOAZ/Bbz

Dit betreffen optellingen per regeling van het budgetdeel (25%) en het declaratiedeel (75%). De gebudgetteerde delen worden samen met de macrobudgetten WWB in één beschikking aan gemeenten toegekend.

Bijstand Buitenland

Dit betreft een aflopende regeling die voorziet in bijstand aan Nederlandse onderdanen in het buitenland. Deze bijstand wordt via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen verstrekt.

WWIK

Dit betreffen de uitkeringslasten en uitvoeringskosten van de WWIK die voor 100% door 20 uitvoerende centrumgemeenten en «Kunstenaars & Co» worden gedeclareerd.

BIA

Dit betreft een tijdelijke overgangsregeling die de inkomensgevolgen t.g.v. herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidsregelingen (op grond van de wet TBA van 7 juli 1993) dient te beperken.

Naar verwachting zal ultimo 2016 het uitkeringsrecht op grond van deze regeling vervallen.

Uitvoeringskosten BIA

Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten BIA een dalende trend. Dit hangt samen met de uit SUWI voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

TRI

Dit betreft een overgangsregeling die de inkomensgevolgen ten gevolge van de herbeoordelingen in het kader van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten dient te beperken. Mede gelet op de duur van deze herbeoordelingsoperatie is de verwachting dat het recht op deze regeling uiterlijk per 1 januari 2009 komt te vervallen.

Tabel 30.10: Premieuitgaven artikel 30 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Totaal uitgaven4 407 6785 548 7105 520 6515 047 2264 750 4474 708 8124 672 637
        
Programmauitgaven4 407 6785 548 7105 520 6515 047 2264 750 4474 708 8124 672 637
Operationale doestelling 2       
WW uitkeringslasten3 393 4994 823 1314 880 2244 476 5224 213 0114 109 5014 012 550
WW uitvoeringskosten642 179725 579617 019475 258372 097361 425351 836
WW overige lasten372 000000000
Nominaal0023 40895 446165 339237 886308 251
        
Ontvangsten450 840520 463592 936751 583763 217770 362783 669

WW

In 2004 bereiken de uitgaven aan WW een voorlopig maximum. Als gevolg van het pakket beleidsmaatregelen en een conjunctuur die zich langzaam aan het herstellen is, zullen de uitgaven vanaf 2005 geleidelijk afnemen.

WW uitvoeringskosten

Vanaf 2005 vertonen ook de uitvoeringskosten WW een dalende trend. Dit wordt met name veroorzaakt door effecten van nieuw beleid (afschaffen VVU, afschaffen KDU en aanscherpen wekeneis). Voorts treedt er een daling op vanwege de uit SUWI voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

30.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 30.11: Budgetflexibiliteit artikel 30, begrotingsuitgaven (X € 1 000)
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven5 302 4705 422 0255 522 2725 477 3935 476 811
2.Waarvan apparaatsuitgaven3 867    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)5 298 6035 422 0255 522 2725 477 3935 476 811
Waarvan op 1 januari 2005:     
4.Juridisch verplicht100%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)     
7.Beleidsmatig gereserveerd 100%100%100%100%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

De budgetflexibiliteit is gering. De WWB, IOAZ, IOAW, BIA en de TRI zijn openeinderegelingen.

Aan alle rechthebbenden die een beroep doen op de regeling(en) dienen middelen ter beschikking te worden gesteld. Een deel van de regelingen is krachtens de WWB gebudgetteerd. Het budget wordt bepaald op basis van ramingen van het aantal uitkeringsgerechtigden. De uitgaven aan handhavingsgelden liggen vast door bestuurlijke afspraken.

Tabel 30.12 Budgetflexibiliteit artikel 30, premieuitgaven (x € 1 000)
 20052006200720082009
3.Premieuitgaven5 520 6515 047 2264 750 4474 708 8124 672 637
Waarvan op 1 januari 2005:     
4.Juridisch verplicht97%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)3%14%13%12%12%
7.Beleidsmatig gereserveerd 86%87%88%88%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor uitkeringslasten WW en voor de uitvoeringskosten UWV van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen leiden tot flexibiliteit.

30.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 30.13: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
   200420052006200720082009
WWB     X  
WWIK   X (0-meting)   X
Periodiek onderzoek regelovertreding*  X X X 
SZW-beleid in perspectief ex cliënt  X     
Terugval bijstand en inkomenseffecten**  X     
Problematische schulden  X     

* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik

** Voorheen: Herhaalde instroom in de bijstand.

In 2004 afgeronde evaluatieonderzoeken:

SZW-beleid in perspectief ex cliënt

Dit onderzoek is in juni 2004 afgerond en op 28 juni 2004 ter kennisname aan de Tweede Kamer aangeboden. De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de evaluatie WWB.

Problematische schulden

Dit onderzoek is recent afgerond en wordt aangeboden aan de Tweede Kamer.

Gezien het tijdelijke karakter van de TRI is niet voorzien in een evaluatieonderzoek.

Begin 2004 heeft het kabinet een toekomstverkenning WW gemaakt.

Daarin is het huidige stelsel geëvalueerd en bezien tegen het licht van te verwachten ontwikkelingen (vergrijzing, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt etc). Het kabinet heeft de SER gevraagd te adviseren over de toekomst van de WW.

BELEIDSARTIKEL 31 INKOMENSBESCHERMING EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

31.1 Algemene doelstelling

Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico's bij arbeidsongeschiktheid.

Het wettelijk stelsel beschermt werknemers, personen die met werknemers worden gelijkgesteld en jonggehandicapten tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze bescherming wordt geboden door verschillende wettelijke regelingen.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) in1996 zijn werkgevers verplicht hun werknemers bij ziekte 70% van het laatstverdiende loon te betalen. Met ingang van 1 januari 2004 is de duur van deze verplichting verlengd van één jaar naar twee jaar door middel van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003.

Speciale categorieën en werknemers die geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben (de zogeheten «vangnetgevallen», zoals flexwerkers, uitzendkrachten en werklozen), kunnen bij ziekte gedurende twee jaar aanspraak maken op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Werknemers die na een ziekteperiode van twee jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, verkrijgen recht op een inkomensdervingsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

Zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeur-grootaandeelhouders en hun meewerkende echtgenoten kunnen wegens arbeidsongeschiktheid recht hebben op uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsuitkering zelfstandigen (WAZ). In de Wet einde toegang verzekering WAZ is in 2004 de wettelijk verplichte verzekering voor zelfstandigen afgeschaft. Zelfstandigen kiezen bewust voor het zelfstandig ondernemerschap, met de daarbij behorende kansen en risico's. Daarbij past dat aan zelfstandigen wordt overgelaten of zij het risico van arbeidsongeschiktheid al dan niet privaat verzekeren. Een wettelijk verplichte verzekering past daar niet meer bij. Slechts voor de lopende uitkeringen is de WAZ gehandhaafd.

Bij brief van 16 september 2003 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de contouren geschetst voor het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 1 april 2004 met de minister overleg gevoerd over de contouren van het nieuwe stelsel van arbeidsongeschikt-heidsregelingen (Kamerstukken II, 2003/04, 28 333, nr. 33). De wetgeving waarin die contouren worden uitgewerkt, is in voorbereiding.

31.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers.

2. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers (ZW/WAO)

De ZW verzekert de in paragraaf 31.1 genoemde speciale categorieën tot 65-jarige leeftijd van recht op uitkering bij ziekte. De ZW-uitkering bedraagt 70% van het dagloon. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV.

Na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte (twee jaar of, bij verlenging, ten hoogste drie jaar) of van uitkering van ziekengeld op grond van de ZW wordt aan werknemers bij arbeidsongeschiktheid tot 65 jarige leeftijd een WAO-uitkering verstrekt. De WAO kent een loondervingsuitkering en een vervolguitkering. De loondervingsuitkering is gebaseerd op het dagloon en de duur is afhankelijk van de leeftijd waarop de werknemer recht krijgt op een WAO-uitkering. Na afloop van deze periode kan aanspraak worden gemaakt op een vervolguitkering die is gebaseerd op het vervolgdagloon. Het vervolgdagloon is gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen het dagloon en het minimumloon. Bij beide uitkeringen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

SZW streeft naar beperking van de instroom in de ZW en de WAO. Voorkomen van arbeidsongeschiktheid van werknemers is primair een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. De werkgever dient zorg te dragen voor goede arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbegeleiding. Hiertoe worden onder meer arboconvenanten afgesloten. Gedurende de eerste twee ziektejaren zijn werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijk voor reïntegratie.

De Wet verbetering poortwachter en de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003 hebben een gunstig effect op het vroegtijdig ingrijpen bij ziekte en daardoor op snelle werkhervatting. Werkgever en werknemer zijn ingevolge deze wetten gezamenlijk gedurende twee jaar verantwoordelijk voor de reïntegratie.

Werkgever en werknemer hebben belang bij reïntegratie. De werkgever is gedurende twee jaar verplicht tot loondoorbetaling bij ziekte en heeft belang bij een daartegenover staande arbeidsprestatie. Bij onvoldoende reïntegratie-inspanningen van de werkgever wordt zijn loondoorbetalingsplicht na twee jaar ziekte verlengd met ten hoogste één jaar. Bij voldoende reïntegratie-inspanningen volgt na twee jaar ziekte een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van de werknemer. De werknemer kan bij onvoldoende medewerking aan zijn reïntegratie in de loondoorbetalingsperiode geconfronteerd worden met vermindering van zijn loon of met beëindiging van de loondoorbetaling of ontslag. Indien bij de beoordeling van het reïntegratieverslag blijkt dat de werknemer zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, weigert het UWV de WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk. De werknemer heeft derhalve belang bij medewerking aan zijn reïntegratie.

Als gevolg van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 zullen werknemers die in 2004 ziek geworden zijn in het jaar 2005 niet in de WAO instromen.

De WAO zal worden vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), die twee regelingen omvat. Als na twee ziektejaren iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, volgt een uitkering op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De doelstelling is dat in het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen de instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten beperkt blijft tot maximaal 25 000 per jaar.

Voor diegenen die niet voor IVA in aanmerking komen, maar wel een verlies van verdiencapaciteit hebben van tenminste 35%, wordt de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) gecreëerd. Dit wordt een activerende regeling die gedeeltelijk arbeidsgeschikten stimuleert de resterende verdiencapaciteit te benutten. De WGA zal zowel een reïntegratiepakket alsook een recht op loonsuppletie omvatten. Als werkhervatting niet lukt, ontvangt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte een uitkering conform de WW, gevolgd door een uitkering op minimumniveau naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid.

In 2005 zal de wetgeving van de WIA worden afgerond en worden voorbereidingen getroffen voor een adequate uitvoering, zodat 1 januari 2006 het nieuwe stelsel in kan gaan.

In 2004 is door middel van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten geregeld dat de wettelijk voorgeschreven herbeoordelingen vervallen en daarvoor in de plaats bestaande arbeidsongeschikten worden herbeoordeeld in een nader te bepalen volgorde en tijdpad. In de brief van 16 september 2003 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2003/04, 28 333, nr. 2) is met betrekking tot deze herbeoordelingsoperatie opgenomen dat personen die de meeste kansen hebben op reïntegratie, het eerst worden opgeroepen voor een herbeoordeling.

Arbeidsongeschikten worden in de herbeoordelingsoperatie herbeoordeeld op grond van aangescherpte normen die zijn vastgelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. In het jaar 2005 zet UWV de capaciteit, die ontstaat vanwege het wegvallen in 2005 van «einde-wachttijd-beoordelingen» als gevolg van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003, in voor de herbeoordelingsoperatie. De volgorde van de cohorten waarin arbeidsongeschikten voor herbeoordeling worden opgeroepen, is bepaald op basis van leeftijd. Op deze wijze wordt bereikt dat personen met de beste reïntegratiekansen en de grootste kans op een vermindering van de arbeidsongeschiktheid, het eerst aan de beurt komen.

Uitstroom uit de WAO vindt voor een aanzienlijk deel plaats wegens niet-beïnvloedbare factoren als overlijden en het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Wel beïnvloedbaar is uitstroom wegens herstel.

Als prestatie-indicator voor handhaving hanteert SZW het nalevingsniveau. Het nalevingsniveau wordt voor de WAO op twee manieren geoperationaliseerd, namelijk het nalevingsniveau van de verplichtingen inzake informatie over de gezondheidstoestand (opdat kan worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van herstel) en het nalevingsniveau van de plicht voor de opgave van eventuele inkomsten (i.v.m. de hoogte van de uitkering). Het nalevingsniveau wordt gemeten met het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ). Begin 2005 worden de resultaten van de derde meting (POROSZ-3) bekend. De resultaten daarvan zullen in het jaarverslag over 2004 worden opgenomen. In de begroting voor 2006 worden de geoperationaliseerde streefwaarden van de indicator zo nodig bijgesteld.

Tabel 31.1: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 en 2
WAO incl. WAJONG en WAZPrestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009*
31.02.01*Nalevingsniveau van verplichtingen ihk van herstel76%77%78%82%
31.02.02*Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid78%79%80%84%

Bron: POROSZ.

* Deze prestatie indicator wordt met ingang van 2004 structureel via POROSZ gemonitord. Voor de uitkomsten van POROSZ gelden overigens betrouwbaarheidsintervallen. Een secundaire analyse van eerder verricht POROSZ-onderzoek geeft een indicatie van de nulsituatie 2003.

Tabel 31.2: Kengetallen WAO
WAO20012002200320042005
1.Bestand     
*in uitkeringen (ultimo, x 1000)792802786769711
*als % verzekerde populatie12,1%12,1%11,8%11,5%10,5%
*% geheel arbeidsongeschikt68,3%67,4%66,9%66,4%65,9%
*Gem. % arbeidsongeschiktheid80,8%80,4%80,1%79,8%79,5%
*% werkende WAO'ers27%28%28%28%28%
      
2.Instroom     
*in uitkeringen (x 1000)104,192,466,362,016,0
*instroomkans1,6%1,4%1,0%0,9%**
*% afgewezen bij keuring30%30%31%31%**
*% geheel arbeidsongeschikt57%56%57%58%**
      
3.Uitstroom     
*in uitkeringen (x 1000)80,882,083,278,774,3
*uitstroomkans9,3%9,3%9,6%9,3%9,5%
–herstel/herbeoordeling41%45%44%42%40%
–pensionering/overlijden47%46%47%49%52%
–overige redenen12%9%9%9%8%
      
4.Gegevens handhaving (incl. WAZ/Wajong)***     
Bekendheid met regels  50%  
Aantal fysieke en bijzondere controles 5 2623 8212 358 
Totaal schadebedrag (x € 1 mln) 9,511,34,3 
Afdoeningspercentage 93,493,7%94,5 

Bronnen: UWV maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m juni 2000–2004; UWV kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003; Porosz, juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005.

** Deze kengetallen worden voor 2005 niet opgenomen, omdat er in 2005 nauwelijks instroom zal zijn als gevolg van de verlenging van de loondoorbetalingsperiode.

*** Betreft halfjaarcijfers in 2004.

In 2005 zal er voor het eerst sprake zijn van het tweede jaar loondoorbetaling bij ziekte. Dit betekent dat er in principe nauwelijks instroom in de WAO zal plaatsvinden in 2005. Wel zal er enige instroom zijn als gevolg van bijvoorbeeld langere doorlooptijd van WAO-aanvragen, een toekenning na bezwaar en beroep of herleving van een recht. Het niveau van de uitstroom zal in 2005 licht dalen als gevolg van de lage instroom in 2003 en 2004. Herstel vindt namelijk het vaakst in het begin van de WAO-periode plaats. Bij de verwachte uitstroom is rekening gehouden met het effect van de herbeoordelingsoperatie. Het WAO-bestand zal per saldo dalen naar circa 711 duizend uitkeringen aan het eind van 2005.

De kengetallen handhaving WAO geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (bijzondere controles en fysieke controles op basis van risico-analyse), opsporing (omvang geregistreerde schade) en afdoening (administratief- en strafrechtelijk).

Tabel 31.3: Kengetallen WAZ
WAZ20012002200320042005
1.Bestand     
*in uitkeringen (ultimo, x 1 000)55,856,255,956,054,0
*als % verzekerde populatie7,2%7,3%7,3%7,3%7,2%
*% geheel arbeidsongeschikt62,1%62,7%62,5%61,6%60,8%
*Gem. % arbeidsongeschiktheid82,0%82,3%82,1%82,0%82,0%
*% werkende WAZ'ers5%6%6%6%6%
      
2.Instroom     
*in uitkeringen (x 1 000)6,87,86,97,14,0
*instroomkans0,9%1,0%0,9%0,9%**
*% afgewezen bij keuring26%24%27%29%**
*% geheel arbeidsongeschikt52%51%50%55%**
      
3.Uitstroom     
*in uitkeringen (x 1 000)7,67,47,27,06,0
*uitstroomkans11,9%11,7%11,4%11,1%9,5%
–herstel/herbeoordeling12%15%20%18%18%
–pensionering/overlijden62%65%66%73%73%
–overige redenen25%20%14%9%9%
      
4.Gegevens handhaving*     
* samen met WAO en Wajong in tabel 31.2     

Bronnen: UWV maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m juni 2000–2004; kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003; juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005.

* Van de WAZ worden geen afzonderlijke handhavingsgegevens bijgehouden: de kengetallen handhaving WAO bevatten mede die van de WAZ.

** Vanwege het vervallen van de instroom per 1-8-2005 worden deze kengetallen vanaf 2005 niet meer opgenomen.

Per 1 augustus 2004 treedt de wet «Einde toegang verzekering WAZ» in werking, waardoor er geen instroom in de regeling WAZ meer plaatsvindt vanaf 1 augustus 2005. De reeds bestaande lopende uitkeringen blijven hun rechten behouden. Vanaf 2005 zal het aantal lopende uitkering alleen nog maar afnemen.

Tabel 31.4: Kengetallen ZW
ZW20012002200320042005
1.Bestand     
*in uitkeringsjaren (ultimo, x 1 000)106103103104111
      
2.Instroom     
*in uitkeringen (x 1 000)618649575  
      
3.Uitstroom     
*in uitkeringen (x 1 000)594561525  
      
4.Handhaving**     
*aantal geconstateerde overtredingen inlichtingenplicht 32 44515 8604 044 
*totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 1,31,20,4 
*gem. benadelingsbedrag (x € 1) 417599 
*afdoeningspercentage inlichtingenplicht 99,3%99,1%98,8% 

Bronnen: UWV Kerncijfers Werknemersverzekeringen UWV kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003, juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005.

** Betreft halfjaarcijfers in 2004.

Het volume van het vangnet ZW is vooral afhankelijk van het aantal werklozen en het aantal flexwerkers. Dit zijn de grootste groepen die bij ziekte recht krijgen op een ZW-uitkering. Daarnaast worden de uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof vooralsnog in het ZW volume meegerekend. Het aantal ZW-uitkeringen in 2005 neemt iets toe. Dit is het saldo van een stijging als gevolg van de verlenging van de ziekteperiode tot twee jaar, een stijging van het aantal zieke werklozen vanwege de oplopende werkloosheid en een daling van het aantal ZW-uitkeringen aan flexwerkers.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten

Jonggehandicapten zijn jongeren, leerlingen en studenten van 18 jaar en ouder die geen arbeidsverleden hebben, arbeidsongeschikt zijn geworden en niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Jonggehandicapten zijn niet verzekerd op grond van de ZW en de WAO omdat zij geen werknemer zijn geweest. Omdat het kabinet bij afschaffing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in 1998 van oordeel was dat ook voor jonggehandicapten van rechtswege een regeling bij inkomensgebrek ten gevolge van arbeidsongeschiktheid moest blijven bestaan, is de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) tot stand gebracht. De WAJONG kent geen vermogenstoets.

De hoogte van de WAJONG-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt ten hoogste 70% van de (leeftijdsgebonden) grondslag. De grondslag is een afgeleide van het bruto minimumjeugdloon per dag.

Vrijwel alle WAJONG-gerechtigden zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Overigens zal de aanscherping van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten niet alleen de instroom in de WAO maar ook de instroom in de WAJONG beperken. De WAJONG valt evenals de WAO en WAZ onder de eerder genoemde herbeoordelingsoperatie met het aangescherpt Schattingsbesluit.

Ten aanzien van de tijdigheid van de verstrekking van WAJONG-uitkeringen zullen de achterstanden in 2005 worden weggewerkt.

De WAJONG wordt uitgevoerd door het UWV. Het UWV heeft ten aanzien van jonggehandicapten een reïntegratietaak. Daartoe beschikken de meeste districtskantoren over een gespecialiseerd WAJONG-team. In dit team is – naast een arts – een arbeidsdeskundige jonggehandicapten werkzaam. Het merendeel van de werkzame WAJONG'ers werkt voor WSW-bedrijven.

Tabel 31.5: Kengetallen Wajong
 20012002200320042005
1.Bestand     
*in uitkeringen (ultimo, x 1 000)130,6134,4138,2142,7147,4
*als % verzekerde populatie1,27%1,30%1,31%1,34%1,39%
*% geheel arbeidsongeschikt97,9%97,8%97,7%97,7%97,7%
*Gem. % arbeidsongeschiktheid99,0%98,9%98,8%98,8%98,9%
*% werkende Wajong'ers 28%28%28%28%
      
2.Instroom     
*in uitkeringen (x 1 000)7,07,78,28,78,9
*instroomkans3,8%4,2%4,4%4,6%4,5%
*% afgewezen bij keuring13%12%14%15%16%
*% geheel arbeidsongeschikt96%96%96%97%97%
      
3.Uitstroom     
*in uitkeringen (x 1 000)3,73,94,44,24,2
*uitstroomkans2,8%2,8%3,1%2,9%2,8%
–herstel/herbeoordeling19%21%22%24%24%
–pensionering/overlijden53%51%50%44%44%
–overige redenen28%28%27%32%32%
      
4.Gegevens handhaving     
* samen met WAO en WAZ in tabel 31.2*     

Bronnen: UWV maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m juni 2000–2004; kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003; juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005.

* Van de WAJONG worden ook geen afzonderlijke handhavingsgegevens bijgehouden: de kengetallen handhaving WAO bevatten mede die van de WAJONG.

Het aantal Wajong-uitkeringen zal voorlopig blijven stijgen. De instroom ligt op een structureel niveau met nog slechts beperkte ontwikkelingen vanwege demografische factoren, terwijl de uitstroom relatief laag is. Het bestand Wajong'ers is nog relatief jong, waardoor de uitstroom vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd op een laag niveau ligt. Binnen de totale uitstroom is het aandeel vanwege demografische redenen desondanks het hoogst. De reden daarvan is dat Wajong'ers slechts weinig herstellen.

31.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 31.6: Begrotingsuitgaven artikel 31 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen1 592 3961 746 5871 671 4371 682 7641 718 0701 755 2521 795 941
Uitgaven1 592 3961 746 5871 671 4371 682 7641 718 0701 755 2521 795 941
        
Programmauitgaven1 592 3961 746 5871 670 0171 682 7641 718 0701 755 2521 795 941
Operationele doelstelling 2       
Wajonguitkeringslasten1 546 7521 692 5721 614 4691 633 4491 672 6881 709 4671 749 600
Wajonguitvoeringskosten45 64454 01555 54849 31545 38245 78546 341
        
Apparaatsuitgaven001 4200000
Personeel  1 349    
Materieel  71    
        
Ontvangsten0000000

Wajong

De uitkeringslasten Wajong laten een stijgend patroon zien, vanwege de in voorgaande paragraaf nader toegelichte geleidelijke stijging van het aantal Wajong uitkeringen. De daling van de uitvoeringskosten in 2006 en latere jaren hangt samen met de uit SUWI-voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

Tabel 31.7: Premie-uitgaven artikel 31 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Totaal uitgaven12 978 63612 876 65712 362 54911 774 64211 625 36911 696 72211 790 917
        
Programmauitgaven12 978 63612 876 65712 362 54911 774 64211 625 36911 696 72211 790 917
Operationele doelstelling 1       
WAOuitkeringslasten9 869 7929 660 2539 096 5598 421 6108 244 1908 179 6918 133 274
WAOuitvoeringskosten795 091838 887807 385665 045555 297537 952537 952
ZW uitkeringslasten1 537 8511 574 0041 667 7711 834 8831 869 8271 892 0001 900 298
ZW uitvoeringskosten198 417211 775207 588193 074183 056182 259182 331
WAZuitkeringslasten525 000529 000510 652449 004394 583350 176308 252
WAZuitvoeringskosten52 48562 73852 72141 98934 20231 59428 719
Nominaal0019 873169 037344 214523 050700 091

De uitkeringslasten van de WAO dalen in 2005 en 2006 fors. Dit is vooral het gevolg van de verschuiving van het eerste WAO jaar naar het tweede jaar loondoorbetaling. Als gevolg van deze verschuiving zal de premie verlaagd worden. Daarnaast zorgen het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheid en de herbeoordelingsoperatie met het gewijzigd Schattingsbesluit voor een besparing op de uitkeringslasten. Na 2007 stabiliseert het niveau van de uitkeringslasten. Door de beleidsmaatregelen liggen de uitkeringslasten dan op een aanzienlijk lager niveau dan bij ongewijzigd beleid.

ZW

De uitkeringslasten van het vangnet ZW zijn vooral afhankelijk van het aantal werklozen en het aantal flexwerkers. Dit zijn de grootste groepen die bij ziekte recht krijgen op een ZW-uitkering. Daarnaast worden de uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof vooralsnog in het ZW volume meegerekend. Afgezien van de ontwikkeling van het aantal werklozen, flexwerkers en zwangerschaps- en bevallingsverloven stijgen de uitkeringslasten van de ZW in 2005 en 2006 als gevolg van de verlenging van de ziekteperiode tot twee jaar.

WAZ

Vanwege de beëindiging van de toegang tot de WAZ zullen de uitkeringslasten van de WAZ een dalende trend laten zien. Het lopend bestand van de WAZ zal geleidelijk uitstromen, terwijl er geen zelfstandigen meer instromen.

Uitvoeringskosten WAO, ZW en WAZ

Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten een dalende trend. Dit hangt samen met de uit SUWI-voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Daarnaast wordt de daling bij de WAO veroorzaakt door de verminderde instroom als gevolg van de Wet Verbetering Poortwachter, als gevolg van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003 en in latere jaren als gevolg van de geraamde besparingen als gevolg van de voorgenomen wet WIA. De daling van de uitvoeringskasten WAZ hangt samen met het stopzetten van de instroom als gevolg van de voorgenomen afschaffing van de WAZ. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

31.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De WAO, de WAZ, de ZW en de Wajong zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 31.8: Budgetflexibiliteit artikel 31, begrotingsuitgaven
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven (x € 1 000)1 671 4371 682 7641 718 0701 755 2521 795 941
2.Waarvan apparaatsuitgaven1 420    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)1 670 0171 682 7641 718 0701 755 2521 795 941
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht100%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 3%3%3%3%
7.Beleidsmatig gereserveerd 97%97%97%97%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%
Tabel 31.9: Budgetflexibiliteit artikel 31, premieuitgaven
 20052006200720082009
3.Premieuitgaven (x € 1 000)12 362 54911 774 64211 625 36911 696 72211 790 917
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht100%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7%7%7%7%
7.Beleidsmatig gereserveerd 93%93%93%93%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2005. Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot flexibiliteit.

31.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 31.10: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Periodiek onderzoek regelovertreding* X X X 
Wet eigen risicodragen ZW X     
Wet instroomcijfers WAO  X    
Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte    X  

* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik.

Met betrekking tot het stelsel van regelingen rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt gewerkt aan een herziening van dit stelsel. Ten aanzien van regelingen die worden herzien is in dit artikel geen evaluatieoverzicht opgenomen.

BELEIDSARTIKEL 32 OVERIGE INKOMENSBESCHERMING

32.1 Algemene doelstelling

Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico's bij inkomensverlies.

SZW draagt er voor zorg dat aan bepaalde personen bescherming wordt geboden tegen de financiële risico's bij inkomensverlies zonder activerende voorwaarden. Deze bescherming heeft vorm gekregen in de volgende uitkeringsregelingen, te wetende Algemene nabestaandenwet (Anw), de Algemene Ouderdomswet (AOW, met waar van toepassing een aanvullende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB)) en de Toeslagenwet (TW). Deze uitkeringsregelingen komen op dit beleidsartikel tot uiting en bieden respectievelijk bescherming tegen de financiële risico's bij het overlijden van de partner of de ouders, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, en bij een inkomen onder het sociaal minimum na het ontvangen van een loondervingsuitkering.

32.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden, wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien.

2. Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder.

3. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden, wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien

Nabestaanden, wezen of halfwezen van wie na het overlijden van hun partner of ouder(s) niet verwacht kan worden dat zij zelfstandig in hun levensonderhoud voorzien, ondervinden van overheidswege bescherming tegen het hierdoor optredend risico van inkomensverlies. Deze bescherming wordt geboden op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).

Een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de alleenstaande nabestaande jonger dan 65 jaar die

• een ongehuwd eigen kind, stief- of pleegkind heeft jonger dan 18 jaar dat niet tot het huishouden van een ander behoort;

• arbeidsongeschikt is voor minstens 45%; of

• geboren is voor 1 januari 1950.

Een inkomensonafhankelijke halfwezenuitkering ter hoogte van 20% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees jonger dan 18 jaar.

Volle wezen tot 16 jaar (onder sommige omstandigheden tot 21 jaar) hebben recht op een inkomensonafhankelijke wezenuitkering, waarvan de hoogte afhankelijk van de leeftijd 32 tot 64% van de nabestaandenuitkering bedraagt.

De nabestaandenuitkering wordt toegekend aan een alleenstaande nabestaande en is inkomensafhankelijk. Omdat het (gaan) voeren van een gezamenlijke huishouding of het (gaan) verwerven van inkomen van invloed is op het recht op of de hoogte van de uitkering, is het van belang dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), op tijd over informatie hierover beschikt. De ontvanger van de uitkering is verplicht tijdig alle (wijzigingen in) omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op de uitkering. In tabel 32.1 wordt weergegeven in welke mate aan deze verplichting wordt voldaan.

Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau».

Tabel 32.1: Prestatie-indicatoren Anw
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009*
32.01.01*Nalevingsniveau van het melden van het voeren van een gezamenlijke huishoudingNiet bekend   
32.01.02*Nalevingsniveau van opgave van inkomen en wijziging daarvanNiet bekend   

* De invulling van deze gegevens is afhankelijk van de uitkomsten van het Periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) dat voor de ANW voor het eerst in 2004 wordt uitgevoerd. Bij de uitkomsten zal worden gewerkt met een bandbreedte waartussen het werkelijke nalevingsniveau zich beweegt, zodat bij monitoring over meerdere jaren conclusies kunnen worden getrokken over de ontwikkeling in dat nalevingsniveau.

Tabel 32.2: Kengetallen Anw
Kengetallen2003200420052006200720082009
Algemene nabestaandenwet (Anw)       
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren)       
Ingang recht voor 1 juli 199672574943373227
*Vrouwelijke nabestaanden63504338332925
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering5432221
w.v. nabestaandenuitkering58464035312723
*Mannelijke nabestaanden9665433
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering1110000
w.v. nabestaandenuitkering8654433
        
Ingang recht na 1 juli 199659646872767981
*Vrouwelijke nabestaanden51555862656769
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering78911111213
w.v. alleen nabestaandenuitkering39414345474849
w.v. alleen halfwezenuitkering5566677
        
*Mannelijke nabestaanden891010111112
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering1112222
w.v. alleen nabestaandenuitkering3333333
w.v. alleen halfwezenuitkering4556666
        
Wezenuitkeringen (x 1 000 personen)2221222
        
Totaal volume uitkeringsjaren133122119116114112110
        
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen)153148143140137134130
        
Gegevens handhaving*       
Bekendheid met regelsNiet bekend      
Aantal controles ogv fraudesignalen832      
Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)5,2      
Afdoeningspercentage fraude86%      

* BRONNEN: Handhavingsrapportages en Jaarverslagen SVB, Porosz vanaf 2004.

De volumes zijn gebaseerd op de meest recente prognoses van de SVB. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht voor 1 juli 1996 (de voormalige AWW-ers) is nauwelijks aangepast. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is in geringe mate neerwaarts aangepast. Met name bij de vrouwelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is de raming neerwaarts bijgesteld. De afname is vooral terug te vinden bij de vrouwelijke nabestaanden met alleen een nabestaandenuitkering, daar de stijging minder snel verloopt dan voorzien.

Per saldo is het totaal aantal uitkeringsgerechtigden met een paar duizend gedaald.

De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder

Personen van 65 jaar of ouder ontvangen voor hun oudedagsvoorziening van overheidswege een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Voor een alleenstaande bedraagt een volledig basispensioen 70% van het minimumloon en voor een gehuwde of samenwonende AOW-er 50% van het minimumloon. Als een AOW-er een partner heeft die jonger is dan 65 jaar, die niet (volledig) in zijn of haar eigen levensonderhoud voorziet, bestaat op grond van de AOW recht op een toeslag op het basispensioen tot aan het relevante sociaal minimum. Deze toeslag is afhankelijk van het eventuele inkomen uit of in verband met arbeid van de jongere partner. Vanaf 2015 worden geen nieuwe toeslagen meer toegekend.

Het AOW-pensioen wordt opgebouwd op basis van het aantal verzekerde jaren. Wie tussen zijn 15de en 65ste jaar continu verzekerd is geweest, ontvangt een volledig AOW-pensioen. Over een periode van 50 jaar heeft de verzekerde dan 100% van zijn pensioen opgebouwd. Wie niet 50 jaar continu verzekerd is geweest (bijvoorbeeld vanwege verblijf in het buitenland) ondervindt een korting op zijn AOW-pensioen van 2% per niet-verzekerd jaar.

Omdat het (gaan) voeren van een gezamenlijke huishouding van invloed is op het niveau van het AOW-pensioen en omdat het (gaan) verwerven van inkomen door de partner jonger dan 65 jaar van invloed is op het recht op of de hoogte van de toeslag, is het van belang dat SVB, op tijd over informatie hierover beschikt. De ontvanger van de uitkering, alsmede zijn jongere partner, is verplicht tijdig alle (wijzigingen in) omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op het pensioen of de toeslag. In tabel 32.3 wordt weergegeven in welke mate aan deze verplichting wordt voldaan.

Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau».

Tabel 32.3: Prestatie-indicatoren AOW
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009*
32.02.01*Nalevingsniveau van het melden van gewijzigde samenlevingsvormNiet bekend   
32.02.02*Nalevingsniveau van opgave van inkomen en wijziging daarvan van partner jonger dan 65 jaarNiet bekend   

* De invulling van deze gegevens is afhankelijk van de uitkomsten van het Periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) dat voor de AOW voor het eerst in 2004 wordt uitgevoerd. Bij de uitkomsten zal worden gewerkt met een bandbreedte waartussen het werkelijke nalevingsniveau zich beweegt, zodat bij monitoring over meerdere jaren conclusies kunnen worden getrokken over de ontwikkeling in dat nalevingsniveau.

Zoals hierboven toegelicht, heeft niet iedereen van 65 jaar en ouder een volledig AOW-pensioen opgebouwd. Indien dit gepaard gaat met geen, of onvoldoende aanvullend pensioen (via collectieve regeling of individuele verzekering), kan het zijn dat het inkomen van een huishouden onder het sociaal minimum geraakt. Indien betrokkenen voldoen aan de vereisten, onder andere met betrekking tot de in aanmerking te nemen middelen, ontstaat een recht op aanvullende bijstand. Voor deze categorie – die in de regel geen deel meer uitmaakt van de beroepsbevolking1 – zijn de activerende voorwaarden uit de Wet werk en bijstand niet van toepassing. De middelen waarover gemeenten de beschikking hebben voor deze categorie maken onderdeel uit van het gebudgetteerde inkomensdeel WWB en zijn onder artikel 30 opgenomen. Gemeenten worden jaarlijks geïnformeerd over welk deel van het toegekende budget aan deze categorie wordt toegerekend. In 2003 zijn ruim 22 000 uitkeringen verstrekt als aanvulling op een onvolledige AOW-opbouw.

Het kabinet hecht er veel waarde aan dat Nederlandse ingezetenen tijdig een afdoende oudedagsvoorziening opbouwen. Zie hiertoe beleidsartikel 28 Pensioenbeleid uit deze begroting.

Tabel 32.4: Kengetallen AOW
 2003200420052006200720082009
AOW       
Volume (maal 1000 uitkeringsjaren)       
90% uitkering (alleenstaande met kind)0.20,20,20,20,20,20.2
70% uitkering (totaal)9669709769819859931 004
w.v. partner < 65 jaar9656566
w.v. overigen957964971975980987998
        
50% uitkering (totaal)1 2661 3271 3551 3821 4101 4431 481
w.v. partner < 65 jaar163200204207211216221
w.v. overigen1 1031 1271 1511 1751 1991 2271 260
        
Totaal volume uitkeringsjaren (90%+70%+50%)2 2322 2982 3312 3632 3962 4362 485
        
Aantal uitkeringsgerechtigden (x 1000 personen)2 4242 4692 5172 5642 6112 6682 735
        
Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren       
*aantal personen met korting (x 1000 personen)325343365392420452488
*aantal personen met korting (% van het totaal)13%14%14%15%16%17%18%
*gemiddeld kortingspercentage49,9%49.8%50.6%51.3%51.3%51.3%51.3%
        
Gegevens handhaving*       
Bekendheid met regels Niet bekend      
Aantal controles ogv fraudesignalen779      
Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)3,4      
Afdoeningspercentage fraude73%      

* BRONNEN: Handhavingsrapportages en Jaarverslagen SVB, Porosz vanaf 2004

De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening.

Tot 1 januari 2000 konden een AOW- en Anw-uitkering onbeperkt worden geëxporteerd naar het buitenland. Sinds die datum geldt een exportbeperking voor het AOW-pensioen hoger dan 50% van het minimumloon, de AOW-toeslag en de Anw-uitkering. De exportbeperking is direct in werking getreden voor mensen die vanaf 1 januari 2000 in een niet-verdragsland (zijn) gaan wonen. Voor mensen die op de ingangsdatum al in een niet-verdragsland woonden en een uitkering hadden, geldt overgangsrecht. Het recht op uitkering op grond van de voorheen geldende regelgeving blijft gedurende een bepaalde termijn bestaan. Aanvankelijk zou deze termijn op 1 januari 2003 aflopen, maar de overgangstermijn is inmiddels wettelijk verlengd tot 1 januari 2004. Omdat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat export ook mogelijk is op basis van Verdrag nr. 118 van de Internationale Arbeidsorganisatie, heeft het kabinet inmiddels besloten om de exportbeperking op te schorten totdat genoemd verdrag is opgezegd. Dit is op zijn vroegst per 1 september 2005.

Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers

De Toeslagenwet (TW), die in 1987 in het kader van de stelselherziening is ingevoerd, vult de loondervingsuitkering (ZW, WW, WAO, WAZ, Wajong, WAMIL) aan tot het voor de leefvorm relevant sociale minimum. De TW kent geen vermogenstoets, maar wel een toets op het inkomen van de toeslaggerechtigde en zijn partner. De TW overbrugt daarmee de minimumbehoeftenfunctie en de loondervingsfunctie in de sociale zekerheid en vult maximaal aan tot het minimumniveau.

De TW wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die de loondervingsuitkeringen uitvoert.

Tabel 32.5: Kengetallen Toeslagenwet
Kengetallen2003200420052006200720082009
Gemiddelde jaarvolume (x 1 000 uitkeringsjaren)92999889858382
Gemiddelde toeslag (x € 1)3 3103 3183 3013 2943 2833 2723 280
        
Gegevens handhaving*       
Aantal fysieke en bijzondere controles15692**     
Totaal schadebedrag (x € 1 mln)1,30,6**     
Afdoeningspercentage93,7%98,7**     

* BRON: Jaarverslagen UWV

** Betreft halfjaarcijfers UWV

Handhaving is erop gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen.

De kengetallen «handhaving TW» geven informatie die aansluit bij onderdelen van de handhavingsketen: controle (inclusief bijzondere controles), opsporing (omvang geregistreerde schade) en afdoening (administratief- en strafrechtelijk). Preventie vindt bij de TW niet afzonderlijk plaats, maar samen met de primaire uitkering, zodat geen apart kengetal «kennis van regels» is opgenomen.

32.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 32.6: Budgettaire gevolgen artikel 32 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
        
Verplichtingen315 292341 739331 312297 084282 050275 595271 915
Uitgaven315 292341 739331 312297 084282 050275 595271 915
        
Programmauitgaven315 292341 739330 592297 084282 050275 595271 915
Operationele doelstelling 3       
Toeslagenwetuitkeringslasten304 543328 284318 693290 345275 149268 507265 171
Toeslagenwetuitvoeringskosten10 74913 45511 8996 7396 9017 0886 744
        
Apparaatsuitgaven007200000
Personeel  684    
Materieel  36    
        
Ontvangsten036 00000000

Uitkeringslasten toeslagenwet

In de moederwetten WW en WAO treden er t/m 2005 tegengestelde effecten op: Het WW-volume stijgt terwijl het WAO-volume daalt. In 2004 wordt het effect van een dalend WAO-volume overheerst door het effect van het stijgend WW-volume. Voor 2005 is dit net andersom waardoor de uitkeringslasten voor de TW gaan dalen. Vanaf 2006 daalt ook het WW-volume, waardoor er voor de uitkeringslasten in 2006 een grotere daling optreedt dan in 2005.

Uitvoeringskosten Toeslagenwet

Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten TW een dalende trend. Dit hangt samen met de uit SUWI-voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

Tabel 32.7: Premie-uitgaven artikel 32 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Totaal uitgaven24 064 52824 532 77425 072 00625 667 46026 330 29327 040 43827 762 017
        
Programmauitgaven24 064 52824 532 77425 072 00625 667 46026 330 29327 040 43827 762 017
Operationele doelstelling 1       
ANW uitkeringslasten1 499 1781 455 6041 405 9611 371 3801 343 1201 313 9391 278 138
ANW uitvoeringskosten36 26535 07334 12633 16232 56932 02331 689
Nominaal0012 56730 41248 99067 38384 787
        
Operationele doelstelling 2       
AOWuitkeringslasten22 427 58922 936 07323 234 69123 516 80423 812 50324 183 77424 564 251
AOWuitvoeringskosten101 496106 024105 607105 635107 970110 674113 045
AOW tegemoetkoming00151 900153 800155 800158 200161 100
Nominaal00127 154456 267829 3411 174 4451 529 007

Uitkeringslasten AOW/ANW

De uitkeringslasten AOW en ANW zijn in hoofdzaak het gevolg van demografische ontwikkelingen. Mutaties in de uitkeringslasten zijn op dit moment niet het gevolg van gewijzigd beleid.

Tegemoetkoming AOW-ers

In het licht van het inkomensbeeld 2005 (zie ook artikel 21) heeft het kabinet besloten tot een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 60 bruto per jaar. De uitgaven worden gefinancierd via de rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-ers (artikel 34).

Uitvoeringskosten AOW/ANW

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten voor AOW en ANW zijn afgestemd op de bijbehorende taken en zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Er is sprake van geringe mutaties onder invloed van loon-, prijs- en volumeontwikkelingen. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

32.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De ANW, de AOW en de TW zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 32.8: Budgetflexibiliteit artikel 32, begrotingsuitgaven
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven (x € 1 000)331 312297 084282 050275 595271 915
2.Waarvan apparaatsuitgaven720    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)330 592297 084282 050275 595271 915
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht99%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)1%1%1%1%1%
7.Beleidsmatig gereserveerd 99%99%99%99%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%
Tabel 32.9: Budgetflexibiliteit artikel 32, premieuitgaven
 20052006200720082009
3.Premieuitgaven (x € 1 000)25 072 00625 667 46026 330 29327 040 43827 762 017
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht99%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)1%1%1%1%1%
7.Beleidsmatig gereserveerd 99%99%99%99%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

Bij de verdeling van de begrotings- en de premieuitgaven is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2005. Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot flexibiliteit.

32.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 32.10: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Inkomensgarantie voor ouderen X     
Inkomensgarantie nabestaanden   X   
Periodiek onderzoek regelovertreding (vanaf 2004)* X X X 
Toeslagenwet     X 

* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik.

De SVB heeft onderzoek verricht naar de effecten van de wetswijziging vrijwillige AOW/ANW-verzekering, die in 2001 is ingegaan. Het parlement is op 16 april 2004 schriftelijk over de resultaten van dit onderzoek ingelicht (Kamerstukken II, 2003/'04, 27 468, nr. 16). De verhoging van de minimumpremie van 5% naar 10% heeft niet geleid tot veel opzeggingen van de vrijwillige verzekering.

BELEIDSARTIKEL 33 TEGEMOETKOMING SPECIFIEKE KOSTEN

33.1 Algemene doelstelling

Zorgdragen voor tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van de asbestslachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen.

SZW draagt er voor zorg dat bepaalde groepen personen een (financiële) tegemoetkoming krijgen voor specifieke kosten of als maatschappelijke erkenning van het leed van de asbestslachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen. Deze tegemoetkomingen hebben vorm gekregen in vier uitkeringsregelingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS). Al deze uitkeringsregelingen komen op dit beleidsartikel tot uiting en bieden respectievelijk een tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van bestaan, in de kosten van kinderen en aan de schadevergoeding van de immateriële schade van slachtoffers die door beroepsmatige blootstelling aan asbest maligne mesothelioom hebben ontwikkeld maar die geen verhaalbare vordering op een voormalige werkgever hebben.

33.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat gemeenten een tegemoetkoming kunnen verstrekken voor kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden en die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan.

2. Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers.

3. Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat gemeenten een tegemoetkoming kunnen verstrekken voor kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden en die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan

De Wet werk en bijstand maakt het voor gemeenten mogelijk om, naast de algemene periodieke bijstand en langdurigheidstoeslag, bijzondere bijstand te verstrekken. Het gaat daarbij om aanvullende inkomensondersteuning om te voorzien in, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende, noodzakelijke kosten van bestaan. De colleges van B&W zijn verantwoordelijk voor de beantwoording van de vraag of deze onkosten niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan. In beginsel is er bij het verstrekken van bijzondere bijstand sprake van een geïndividualiseerde tegemoetkoming. Aan personen van 65 jaar en ouder, evenals aan chronische zieken en gehandicapten kunnen gemeenten categoriale bijstand verlenen. Dit echter voor zover het ten aanzien van de categorie waartoe zij behoren aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt, waarbij sprake is van bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaat.

Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor bovengenoemde taak. Zie hiertoe de begrotingsstaat van het gemeentefonds en de bijlagen daarbij. Gemeenten zijn gezien de aard van de algemene uitkering uit het gemeentefonds vrij in de aanwending van middelen voor de bijzondere bijstand; zij hoeven daarover geen verantwoording af te leggen aan het rijk. Hoewel de algemene uitkering vrij besteedbaar is voor gemeenten, is voor de invulling van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid van belang dat herkenbaar wordt welke middelen het rijk hiervoor via het gemeentefonds beschikbaar stelt. Hierdoor wordt er uitgegaan van een «fictief budget bijzondere bijstand» binnen de algemene uitkering van het gemeentefonds.

In 2004 is naar aanleiding van de behandeling van de begroting van SZW € 80 miljoen extra voor compensatie voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten die onevenredig werden getroffen door maatregelen in de zorg beschikbaar gesteld. In navolging van deze compensatie reserveert het Kabinet in 2005 € 25 miljoen voor nadere maatregelen rond zittend ziekenvervoer en zelfzorgmiddelen. In het generieke inkomensbeeld, dat in 2005 over de hele linie negatief zal zijn, worden ouderen met een laag inkomen en gezinnen met kinderen en een laag inkomen relatief ontzien. Hieraan levert voor ouderen een toeslag op de AOW van € 60 een bijdrage. De toevoeging aan de middelen voor de bijzondere bijstand wordt in 2005 voor € 25 miljoen gecontinueerd. Het «fictief budget bijzondere bijstand» voor het jaar 2005 komt daarmee uit op € 316 miljoen.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers

Het verzorgen en opvoeden van kinderen brengt kosten met zich mee. In deze kosten wordt voor kinderen tot 18 jaar van overheidswege tegemoet gekomen door middel van het per kwartaal achteraf verstrekken van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Voor kinderen die geboren zijn op of na 1 januari 1995, ontvangen ouders een vast bedrag afhankelijk van de leeftijd. Voor kinderen die geboren zijn voor 1 januari 1995, is de hoogte van de kinderbijslag op grond van overgangsrecht ook afhankelijk van het aantal kinderen in het gezin waarvoor recht bestaat op kinderbijslag. In 2005 zal de Kamer een nota over de AKW in den brede ontvangen, waarin onder meer vereenvoudiging van de wetgeving aan de orde zal komen.

In het Strategisch Akkoord was het voorstel opgenomen om met ingang van 2003 voor in het buitenland (niet-EU/EER-landen) wonende kinderen nog slechts een vast bedrag van 10% van de Nederlandse kinderbijslag uit te keren (woonlandbeginsel). Invoering van deze maatregel werd uitgesteld tot 2005. Thans wordt ervan afgezien. Reden hiervan is, dat invoering van het woonlandbeginsel zou inhouden, dat het merendeel van de inmiddels afgesloten handhavingsverdragen in het kader van de Wet Beperking export uitkeringen (BEU) zouden moeten worden aangepast. Wanneer een land geen belang heeft bij verdragsaanpassing, bestaat het risico van opzegging van het verdrag door dat land, waarmee Nederland zijn controle-afspraken kwijtraakt, ook ten aanzien van de langlopende uitkeringen die Nederland hoe dan ook moet blijven exporteren. Hierdoor ontstaat een frauderisico, dat groter is dan dat invoering van het woonlandbeginsel zou opleveren. Ook wordt thans afgezien van het voornemen tot afschaffing van het recht op kinderbijslag voor 16- en 17-jarige kinderen die geen erkend onderwijs volgen, waartoe door het kabinet in aanvulling op de maatregelen voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord werd besloten.

Voor het recht op kinderbijslag voor een 16- of 17-jarige kind worden aanvullende voorwaarden gesteld. Zo moeten de ouders of verzorgers het kind in ieder geval in belangrijke mate onderhouden. Bij de bepaling hiervan speelt een rol of het kind eigen inkomen uit arbeid ontvangt. Dit inkomen mag een bepaald maximum bedrag niet overschrijden. Jaarlijks wordt hier onderzoek naar verricht, maar indien tussentijds een wijziging optreedt, moet een ouder of verzorger dit uit eigen beweging melden. Het in- of uitwonend zijn van een kind kan van invloed zijn op het recht op danwel de hoogte van de kinderbijslag. In onderstaande tabel wordt aangegeven in hoeverre ouders of verzorgers hun verplichting om wijzigingen in deze omstandigheden tijdig te melden, nakomen.

Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau».

Tabel 33.1: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2
 Prestatie-indicatorRealisatie 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2009*
33.02.01*Nalevingsniveau van tijdige opgave wijziging in- en uitwonendNiet bekend   
33.02.02*Nalevingsniveau van opgave van inkomsten kinderen 16 jaar en ouderNiet bekend   

* De invulling van deze gegevens is afhankelijk van de uitkomsten van het Periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) dat voor de AKW voor het eerst in 2004 wordt uitgevoerd. Bij de uitkomsten zal worden gewerkt met een bandbreedte waartussen het werkelijke nalevingsniveau zich beweegt, zodat bij monitoring over meerdere jaren conclusies kunnen worden getrokken over de ontwikkeling in dat nalevingsniveau.

Bovenstaande indicatoren hebben alle betrekking op de AKW. Naast de AKW bestaat de regeling Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000). Het verzorgen van een gehandicapt kind thuis brengt immers extra kosten met zich mee. Op grond van de TOG 2000 kunnen ouders of verzorgers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in deze kosten voor kinderen van 3 tot 18 jaar. Net als kinderbijslag wordt deze tegemoetkoming per kwartaal achteraf betaald. De tegemoetkoming bestaat uit één vast bedrag, ongeacht de leeftijd van het kind of de aard van de handicap.

Tabel 33.2: Kengetallen AKW en regeling TOG
Kengetallen2003200420052006200720082009
Volume-ontwikkeling AKW en TOG       
Gezinnen AKW (x 1 000)1 9061 9221 9341 9451 9491 9511 949
Aantal telkinderen AKW (x 1 000)3 5043 5293 5373 5423 5423 5363 524
Aantal telkinderen TOG (x 1 000)25303535353535
        
Gegevens handhaving AKW*       
Bekendheid met regelsNiet bekend      
Aantal controles ogv fraudesignalen197      
Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)0,4      
Afdoeningspercentage fraude72%      

* BRONNEN: Handhavingsrapportages en Jaarverslagen SVB, Porosz vanaf 2004

De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening.

De ontwikkeling van het volume TOG in tabel 33.2 laat ook in 2004 een stijging zien. Met deze stijging is in de begroting 2004 al rekening gehouden. In het meerjarig beeld wordt de stijging in 2005 doorgetrokken en zodoende aangepast aan het uitvoeringsbeeld. Het voornemen is om vanaf 2006 de indicatiestelling voor de TOG te laten plaatsvinden overeenkomstig de indicatiestelling in het kader van de AWBZ. Er wordt geen verdere stijging van het volume van de TOG verwacht als gevolg van dit voornemen.

Operationele doelstelling 3: Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling

De regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) is het sluitstuk op het Convenant Instituut Asbestslachtoffers. De TAS beoogt een vangnet te zijn voor die asbestslachtoffers die naar geldende burgerrechtelijke maatstaven een vordering tot schadevergoeding hebben, maar vanwege het ontbreken van een aansprakelijke tegenpartij of vanwege een beroep op verjaring van de claim er niet in slagen hun vordering geldend te maken. De overheid geeft een eenmalige tegemoetkoming in de immateriële schade van slachtoffers die door beroepsmatige blootstelling aan asbest maligne mesothelioom hebben ontwikkeld maar die geen verhaalbare vordering op een voormalige werkgever hebben. De overheid neemt niet de aansprakelijkheid van de werkgever over maar de vergoeding is te beschouwen als een uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van de asbestslachtoffers. Hierbij geldt dat het slachtoffer zelf de maatschappelijke erkenning moet kunnen verkrijgen. In de TAS regeling is een voorschotregeling opgenomen, met behoud van bovengenoemde uitgangspunten. Door de voorschotregeling ontvangt het gros van de slachtoffers bij leven een erkenning voor het leed.

Voor de TAS is essentieel dat het slachtoffer zich bij leven aanmeldt bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Vervolgens bereidt het slachtoffer met het IAS een aanvraag om een voorschot voor. Als het slachtoffer niet bij leven een voorschot aanvraagt kunnen de nabestaanden, mits het slachtoffer zich wel bij leven bij het IAS heeft aangemeld voor bemiddeling, recht hebben op een eenmalige uitkering, als het slachtoffer daarop recht zou hebben gehad. Het aantal door de SVB verstrekte voorschotten is een belangrijke indicator voor de werking van de TAS; immers een voorschot wordt in beginsel bij leven aan een slachtoffer uitgekeerd. Streven is dat 90% van de toekenningen bij leven – dus in de vorm van voorschotten – geschiedt. Na verstrekking van het voorschot start het IAS de bemiddeling op basis van het convenant. Indien dit leidt tot een schikking stort de werkgever of verzekeraar het voorschot terug naar de SVB. Voor de volumes is van belang dat het bemiddelingsproces lange tijd kan duren. In veel gevallen komt het pas in het jaar na voorschotverstrekking tot terugbetaling. Er wordt van uit gegaan dat het in 40% van de gevallen komt tot terugbetaling.

Tabel 33.3: Kengetallen Asbest
KengetallenRealisatie 2003Prognose 2004Prognose 2005 e.v.
Volume-ontwikkeling regeling Asbest (x 1)   
Toekenningen voorschot (bij leven)191230240
Toekenningen eenmalige uitkering293525
Terugontvangen TAS voorschotten38120115
    
Streven toekenningen in procenten  90%

Bron: SVB.

33.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 33.4: Begrotingsuitgaven artikel 33 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen3 313 0383 335 9673 347 3823 341 8053 324 7643 293 7683 257 569
Uitgaven3 313 0383 335 9673 347 3823 341 8053 324 7643 293 7683 257 569
        
Programmauitgaven3 313 0383 335 9673 346 9233 341 8053 324 7643 293 7683 257 569
Operationele doelstelling 2       
AKW uitkeringslasten3 207 0003 222 9003 229 2483 224 0383 206  9893 176 1073 140 100
AKW uitvoeringskosten75 00080 56480 74280 82480 83580 72580 515
TOG uitkeringslasten24 73726 75531 09431 09431 09131 09231 100
TOG uitvoeringskosten2 5622 5592 6062 6162 6162 6112 621
Operationele doelstelling 3       
Uitkeringslasten Reg. Asbest2 8362 1882 2352 2352 2352 2352 235
Uitvoeringskosten Reg. Asbest9031 001998998998998998
        
Apparaatsuitgaven  4590000
Personeel  438    
Materieel  21    
        
Ontvangsten12 168272272272272272272

Uitkeringslasten AKW/TOG/Regeling Asbest

Als gevolg van demografische ontwikkelingen laat het budgettair beeld van de AKW tot 2005 een stijgende uitkeringslast zien. Dit is voor een groot deel het gevolg van het doorschuiven naar een andere leeftijdscategorie met een hoger AKW-bedrag. Vanaf 2005 slaat dit om in een daling.

Gezien de stijging van het volume TOG in 2005 zijn de uitkeringslasten toegenomen voor dat jaar.

Bij de raming voor de uitkeringslasten van de asbestregeling is uitgegaan van een aantal te verstrekken tegemoetkomingen van 265 per jaar, waarvan 40% op werkgevers wordt verhaald.

Uitvoeringskosten AKW/TOG/Regeling Asbest

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten voor TAS, TOG en AKW zijn afgestemd op de bijbehorende taken en zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Er is sprake van geringe mutaties onder invloed van volumeontwikkelingen. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO's en RWT's (hoofdstuk 9).

33.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De AKW, de TOG en de TAS zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving. Bij de TAS zal ook het convenant moeten worden aangepast.

Tabel 33.5: Budgetflexibiliteit
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven (x € 1 000)3 347 3823 341 8053 324 7643 293 7683 257 569
2.Waarvan apparaatsuitgaven459    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)3 346 9233 341 8053 324 7643 293 7683 257 569
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht98%    
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)2%2%2%2%2%
7.Beleidsmatig gereserveerd 98%98%98%98%
8.Beleidsmatig vrij     
9.Totaal100%100%100%100%100%

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2005. Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot flexibiliteit.

33.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 33.6: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Tegemoetkoming in kosten van kinderen X     
Periodiek onderzoek regelovertreding (vanaf 2004)* X X X 
Tegemoetkoming asbestslachtoffers  X    
Bijzondere bijstand X     

* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik.

In mei 2004 heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de resultaten gepubliceerd van het onderzoek «Equivalentiefactoren 1995–2000». Het onderzoek betrof een actualisering van het onderzoek «Equivalentiefactoren 1990–1995» uit 1998. Op 30 juni 2004 is de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de belangrijkste resultaten van het onderzoek en is ingegaan op vragen van de Kamer naar de kostendekkendheid van kindgerelateerde tegemoetkomingen in relatie tot inkomen en gezinsgrootte (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 258, nr. 16).

De TAS-regeling wordt in 2005 geëvalueerd. Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer wordt daarbij ook gekeken naar de reikwijdte van de regeling.

In 2004 wordt er een onderzoek verricht naar maatregelen die gemeenten hebben getroffen om niet-gebruik bijzondere bijstand chronisch zieken, gehandicapten en ouderen tegen te gaan.

BELEIDSARTIKEL 34 RIJKSBIJDRAGEN AAN SOCIALE FONDSEN EN SPAARFONDS AOW

34.1 Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW.

Het grootste deel van de sociale zekerheidsregelingen wordt gefinancierd door middel van premieheffing. Omdat in sommige omstandigheden premieheffing niet wenselijk of volledig mogelijk is, is in een aantal gevallen ervoor gekozen om de sociale fondsen te voorzien van een rijksbijdrage.

Een aparte positie neemt de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW in. Het Spaarfonds AOW is geen daadwerkelijk fonds, in de eigenlijke betekenis van het woord. Het Spaarfonds bevat geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld. De ten gunste van het fonds geboekte bedragen maken deel uit van de collectieve sector. Stortingen in het Spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo.

34.2 Operationele doelstellingen

1. Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen.

2. Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft.

Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen.

Rijksbijdrage WAZ

SZW zorgt ervoor dat de rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ) zodanig wordt vastgesteld dat deze voorziet in de benodigde resterende dekking indien de Waz-premie die beroepsbeoefenaren inbrengen, onvoldoende is om hun arbeidsongeschiktheidslasten te dekken. De Waz-premie wordt geïnd door de Belastingdienst en afgedragen aan het AfZ. In 2003 is het voorschot op de rijksbijdrage WAZ voor het laatst betaald.

Premiebijdrage gemoedsbezwaarden

SZW voorziet in rijksbijdragen die de premiederving compenseren van de werknemersfondsen wegens aan werkgevers verleende premievrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Natuurlijke personen en rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kunnen bij het UWV een aanvraag doen voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van de verplichting tot premiebetaling. Dan wordt er in het kader van één of meer werknemersverzekeringen geen premie geheven, maar aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting (zonder verhoging) opgelegd ter hoogte van het bedrag waarvoor de werknemer aansprakelijk zou zijn geweest indien geen vrijstelling was verleend. Een compenserende rijksbijdrage is wenselijk omdat de uitkeringen aan werknemers met een gemoedsbezwaarde werkgever, gewoon uit de fondsen bekostigd worden.

Rijksbijdrage BIKK voor de AOW en de Anw

Sinds 2001 worden de fondsen voor de volksverzekeringen gecompenseerd voor een daling van de premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit betekende dat het systeem van belastingvrije sommen werd vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting, met als gevolg een lagere premieopbrengst. Deze compensatie is de zogeheten BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen). De hoogte hiervan wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Rijksbijdrage AOW-gat grensarbeiders

In 2002 heeft de Kamer besloten om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 de korting op het AOW-pensioen van vrouwen wier echtgenoten als grensarbeiders in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd waren voor de AOW, alsnog buiten beschouwing te laten. Dit geldt tevens voor de korting op de toeslag waarop de pensioengerechtigde echtgenoot recht heeft voor zijn jongere partner gedurende de periode dat zij de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

Rijksbijdrage Ouderdomsfonds

Bij het Ouderdomsfonds is sprake van een exploitatietekort. Dit leidt tot een vermogenstekort van gelijke omvang in 2004. Dit vermogenstekort wordt aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een neutrale kaspositie voor het Ouderdomsfonds ontstaat. Deze rijksbijdrage belast het EMU-saldo niet omdat daarin de saldi van de fondsen en het rijk integraal worden meegenomen. Op deze manier kan de AOW-premie ongewijzigd blijven, waardoor de lasten- en koopkrachtontwikkeling niet wordt beïnvloed.

Rijksbijdrage Aof

In de Wet einde toegang verzekering WAZ is bepaald dat de uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen met een arbeidsovereenkomst publiek geregeld blijven in de Wet arbeid en zorg. Ten tijde van de WAZ zijn deze uitkeringen gefinancierd uit WAZ-premies. Deze financieringswijze komt te vervallen met het vervallen van de WAZ. De uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen met een arbeidsovereenkomst, zal gefinancierd worden uit de algemene middelen, middels een rijksbijdrage in het Aof.

Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-gerechtigden

Deze rijksbijdrage betreft de tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden, waartoe het kabinet in het licht van het inkomensbeeld 2005 heeft besloten.

De volksverzekeringsfondsen worden beheerd door de SVB en de werknemersverzekeringsfondsen door het UWV. Dit vindt plaats op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVB en het UWV.

Tabel 34.1: Kengetallen operationele doelstelling 1
Kengetallen2003200420052006200720082009
Premiebijdragen gemoedsbezwaren       
*Vergoedingen werknemersverzeke- ringen i.v.m. vrijstelling wegens gemoedsbezwaren (x € 1 mln)1.71.71.71.71.71.71.7
*Aantal premievrijstellingen67686868686868
*Gemiddelde vrijstelling (x € 1)25 64525 00025 00025 00025 00025 00025 000

Operationele doelstelling 2: Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft.

Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn zeker te stellen. Tegelijk met de instelling van het Spaarfonds is de te innen AOW-premie beperkt tot maximaal 18,25% waardoor de AOW-lasten meer worden gespreid. Vanaf 2020 kan het Ouderdomfonds een beroep doen op middelen uit het Spaarfonds om de toegenomen uitgaven aan AOW-uitkeringen zonder extra premieverhogingen te kunnen financieren.

Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. SZW draagt zorg voor voeding van het spaarfonds AOW door middel van rijksbijdragen. Jaarlijks dient de rijksbijdrage met tenminste € 113,4 miljoen te stijgen. Naast de rijksbijdragen wordt het fonds ook gevoed door de jaarlijkse rentebijschrijvingen.

Het vermogen van het Spaarfonds AOW (inclusief rentebaten) zal op basis van de huidige inzichten in 2020 circa € 125 miljard bedragen. Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. Bij wet is bepaald dat tot het jaar 2020 aan dit fonds geen middelen zullen worden onttrokken.

Tabel 34.2: Kengetallen operationele doelstelling 2
 2003200420052006200720082009
Rijksbijdrage Spaarfonds AOW       
Rijksbijdrage (x € 1 mln)2 518,52 631,92 745,42 858,82 972,33 085,73 199,2
Rentebaten (x € 1 mln)680,2811,0959,11 138,71 338,61 554,11 786,1
Vermogenspositie (x € 1 mln)15 870,719 313,723 018,227 015,731 326,635 966,440 951,7
Rentestand4,09%4,30%4,85%5,00%5,00%5,00%5,00%

34.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 34.3: Begrotingsuitgaven artikel 34 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen6 529 2557 624 5497 657 8928 082 3158 453 4608 627 1058 743 451
Uitgaven6 529 2557 624 5497 657 8928 082 3158 453 4608 627 1058 743 451
        
Programmauitgaven6 529 2557 624 5497 657 5708 082 3158 453 4608 627 1058 743 451
Operationele doelstelling 1       
Rijksbijdrage WAZ9 756      
Rijksbijdrage AOW-gat grensarb.11 00011 00011 00011 00011 00011 00011 000
Bijdragen BIKK AOW2 598 5002 606 9002 362 1002 518 7002 751 3002 805 2002 805 200
Bijdragen BIKK Anw194 800189 900159 500174 300197 400201 300201 300
Rijksbijdrage Ouderdomsfonds1 195 0002 183 1242 224 0002 3620002 3620002 3620002 362000
Premiebijdragen gemoedsbezw.1 7191 7001 7001 7001 7001 7001 700
Rijksbijdrage Aof  2 0002 0002 0002 0002 000
Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-gerechtigden  151 900153 800155 800158 200161 100
Operationele doelstelling 2       
Rijksbijdrage Spaarfonds AOW2 518 4802 631 9252 745 3702 858 8152 972 2603 085 7053 199 151
Apparaatsuitgaven003220000
Personeel  304    
Materieel  18    
        
Ontvangsten0000000

34.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de rijksbijdragen is nihil. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

34.5 Evaluatieonderzoek

De evaluatie van operationele doelstelling 1 vindt plaats bij de respectievelijke moederwetten. Van evaluatie van operationele doelstelling 2 wordt afgezien omdat de doelstelling behaald wordt door middel van het, in de wet vastgelegde, instrument schuldreductie. Aan de hoogte van deze specifieke schuldreductie kan direct worden beoordeeld of de doelstelling (in voldoende mate) gehaald wordt.

BELEIDSARTIKEL 35 EMANCIPATIE

35.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden in de maatschappij voor vrouwen en mannen.

Belangrijke uitgangspunten voor het Nederlandse emancipatiebeleid zijn de Wet Gelijke behandeling en het VN Vrouwenverdrag ter uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het VN Vrouwenverdrag verplicht niet alleen tot het waarborgen van gelijkheid van vrouwen en mannen voor de wet, maar ook tot het voeren van beleid gericht op het realiseren van gelijke rechten en kansen in de praktijk op alle terreinen. Om de vier jaar dient Nederland te rapporteren over de implementatie van het Verdrag en de vooruitgang die in de praktijk is geboekt. Nog in 2004 wordt de vierde internationale rapportage in het kader van het VN Vrouwenverdrag bij het toezichthoudende comité van de Verenigde Naties ingediend. In deze rapportage zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de aanbevelingen van het toezichthoudende comité van de VN over de kwetsbare positie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Nederland. De rapportage is voorafgegaan door een tussentijdse rapportage aan de Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen (CSW) ter voorbereiding van de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» die in maart 2005 zal plaatsvinden.

Hoofdinzet van het kabinet is dat het uitgangspunt van gelijkheid van vrouwen en mannen en de verbetering van de positie en deelname van vrouwen in de samenleving geïntegreerd wordt in het beleid op alle departementen. Het kabinet heeft daarnaast voor de komende jaren de volgende drie prioriteiten op het emancipatieterrein. Op alle drie de terreinen zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de positieverbetering van vrouwen in een kwetsbare positie, met name laagopgeleide vrouwen en allochtone vrouwen.

1. Rechten en veiligheid

Er is nog veel geweld tegen vrouwen. Jaarlijks zijn circa 200 000 vrouwen slachtoffer van mishandeling door de (ex)partner. Dit geweld komt zowel in autochtone als allochtone relaties en gezinnen voor. Vrouwenhandel, gedwongen huwelijken en zwangerschappen, eerwraak en genitale verminking zijn in Nederland een groeiend probleem. Het streven is het aantal slachtoffers van geweld bij zowel autochtone als allochtone meisjes en vrouwen terug te dringen. Het beleid terzake moet gezien worden in het kader van de aanpak van geweld en huiselijk geweld die door de Minister van Justitie wordt gecoördineerd.

Ter uitvoering van de motie van Kamerlid Hirsi Ali c.s. (Tweede Kamer 28 600 XV, nr. 100) over geweld tegen vrouwen komt er een landelijk dekkend netwerk van advies- en steunpunten huiselijk geweld. Uiterlijk in januari 2006 moeten de advies- en steunpunten functioneren bij de 35 gemeenten die aangewezen zijn als centrumgemeente voor vrouwenopvang. Het Rijk ondersteunt de gemeenten hierbij met een stimuleringsmaatregel.

Om een beter inzicht te krijgen in de seksespecifieke dimensie van geweld zal SZW samen met enkele gemeenten de Vrouwen Veiligheids Index (VVI) uittesten en integreren in al bestaande lokale veiligheidsindexen. Doel van de VVI is om lokaal en regionaal de systematische monitoring van geweld tegen vrouwen en «seksespecifiek geweld» te stimuleren. In 2005 zijn de eerste resultaten van de VVI bekend.

Ter uitvoering van de motie van Kamerleden Wolfsen en Hirsi Ali (Tweede Kamer 28 345, nr. 10) over eerwraak zal Justitie/V&I de gelegenheid bieden aan de politie in twee regio's om een registratie van eerwraakincidenten op te zetten en op basis van het daarmee verkregen inzicht in de aard en omvang van eerwraak een sluitende aanpak te ontwikkelen waarin de in de motie genoemde aspecten van preventie, veiligheid en bescherming, opsporing en vervolging zullen worden betrokken.

In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Strategieën ter voorkoming van meisjesbesnijdenis, inventarisatie en aanbevelingen» geeft de regering haar inzet weer voor een samenhangend beleid om vrouwelijke genitale verminking te bestrijden. Omdat er geen betrouwbare gegevens over de omvang van de problematiek in Nederland zijn, start in 2004 een onderzoek dat duidelijk moet maken hoeveel genitaal verminkte vrouwen en meisjes er in Nederland zijn. Daarnaast heeft het kabinet een Adviescommissie vrouwelijke genitale verminking bij de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) ingesteld die de mogelijkheden moet onderzoeken van een effectief controlesysteem én van effectief signaleren, opsporen en handhaven. De commissie is gevraagd voor eind 2004 advies uit te brengen. Hiermee voert het kabinet tevens de motie van het Kamerlid Arib uit over een verplichte controle door jeugdartsen op onder meer vrouwelijke genitale verminking.

In juli 2004 heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) de derde rapportage aan de regering aangeboden. Mensenhandel is een ernstige vorm van, vaak georganiseerde en grensoverschrijdende, criminaliteit, waarbij fundamentele rechten van veelal vrouwen worden geschonden. Naast een aantal conclusies en aanbevelingen bevat het rapport informatie over wet- en regelgeving, slachtoffers, hulpverlening en belangenbehartiging, bestuurlijke handhaving, opsporing en vervolging. Nog in 2004 wordt de aanbeveling van de NRM voor een plan van aanpak mensenhandel uitgevoerd.

Uit een analyse van het Sociaal en Cultureel Planbureau «Emancipatie in estafette» naar de positie van vrouwen uit etnische minderheden is gebleken dat de meerderheid van deze vrouwen in een kansarme positie verkeert. Ze hebben geen werk en hun opleidingsniveau is over het algemeen laag. In het plan van aanpak Emancipatie en Integratie, dat de ministers van SZW en Justitie/V&I samen naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, worden maatregelen aangekondigd om de emancipatie en integratie van vrouwen en meisjes uit etnische minderheden te verbeteren. Over de uitvoering van dit plan zal de regering in de loop van 2004 afspraken maken met de dertig grootste gemeenten.

2. Arbeid en economische zelfstandigheid

Uit de Emancipatiemonitor 2002 blijkt dat de arbeidsparticipatie van alle categorieën stijgt, maar dat de arbeidsdeelname van allochtone vrouwen en van vrouwen boven de 50 jaar nog steeds erg laag is. De arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen was bijvoorbeeld slechts 26%, resp. 33% in 2001. De arbeidsparticipatie van alle vrouwen in de leeftijd van 15–64 jaar bedroeg 55% in 2003, 20%-punt lager dan de arbeidsparticipatie van mannen. Doelstelling van het kabinet is om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010, tot 5%-punt boven de Europese streefwaarde van 60% (zie tabel 35.1). Veel vrouwen werken in deeltijd. Meten we de arbeidsparticipatie van vrouwen in arbeidsjaren, dan ligt de participatie met 42% ruim onder het Europese gemiddelde van 47% en ver onder de arbeidsparticipatie van vrouwen in Zweden, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk die rond de 60% ligt.

Doordat de participatie in arbeidsjaren ver achter blijft bij de participatie in personen blijft de ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen ook achter bij de eerdere prognoses. In 2000 verdiende 38% van de Nederlandse vrouwen tenminste 70% van het nettominimumloon. In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie heeft het kabinet de doelstelling geformuleerd dat 60% van de vrouwen in 2010 economisch zelfstandig is (zie tabel 35.1).

Om belemmeringen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen weg te nemen stimuleert de overheid mannen om meer zorgtaken op zich te nemen en treft de overheid voorzieningen om de combinatie van werken en zorgen eenvoudiger te maken onder meer via de Wet Kinderopvang en de Levensloopregeling. Ook vier jaar experimenteren met dagindeling heeft succesvolle oplossingen opgeleverd om het combineren van werken en zorgen te vereenvoudigen. In 2004 komt er een kabinetsreactie op de adviezen van de Stuurgroep Dagindeling en de Commissie Dagarrangementen gericht op de brede implementatie op lokaal niveau van de resultaten van de experimenten.

3. Besluitvorming en bestuur

Evenredige participatie van vrouwen in besluitvorming en bestuur lijkt vanzelfsprekend, maar is dat nog niet. Het aandeel van vrouwen in de top van het bedrijfsleven en openbaar bestuur is ook internationaal gezien zeer laag. Daarom zet het kabinet boegbeelden uit het bedrijfsleven en uit maatschappelijke organisaties en politiek in om doorstroming van vrouwen naar hogere functies te bevorderen. Achterblijvers worden door publicatie van het aandeel vrouwen in de hogere managementfuncties gestimuleerd tot actie. Goede voorbeelden worden ontwikkeld, ondersteund en verspreid.

Tabel 35.1: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1
 Prestatie-indicatorenHuidige situatieStreefwaarden 20052010
35.01.011. Rechten en veiligheid*   
 Aantal advies- en steunpunten huiselijk geweld 35 in 2006 
 Uitbreiding capaciteit vrouwenopvang 200 in 2007 
 Aantal gemeenten met beleidsplan huiselijk geweld 250 in 2006 
35.01.022. Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid   
 arbeidsparticipatie van vrouwen55% in 200359%65%
 zorgparticipatie van mannen**35% in 200038%40%
 economische zelfstandigheid vrouwen***38% in 200051%60%
35.01.033. Besluitvorming en bestuur****   
 aandeel vrouwen in politieke functies28–36% in 200235–40%45–50%
 in topfuncties bedrijfsleven (top250)5% in 200211%20%
 in topfuncties non-profit13–30% in 200219–36%35–45%
 in topfuncties overheid11% in 200317%25%

Bron: Meerjarenbeleidplan Emancipatie (Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 3). Netto arbeidsparticipatie: CBS, Enquête beroepsbevolking. Bron voor cijfers 2000: SCP/CBS, Emancipatiemonitor 2002.

* In het kader van het VNG-project huiselijk geweld draagt SZW bij aan de totstandkoming van een instrument voor kwaliteits- en effectiviteitsmeting van de lokale aanpak van huiselijk geweld (Tweede Kamer 29 200 XV, nr. 37).Het ministerie van VWS heeft zich ten doel gesteld in 2007 de beschikbare capaciteit voor vrouwenopvang met 200 plaatsen uit te breiden in de daarvoor aangewezen 35 centrumgemeenten.Het ministerie van Justitie heeft zich ten doel gesteld eind 2006 tenminste 250 gemeenten meer dan nu te stimuleren om een beleidsplan te maken gericht op de aanpak van huiselijk geweld en samenwerkingsconvenanten af te sluiten met lokaal betrokken partijen.

** Het laatste realisatiecijfer betreft 2000. Aangezien de gegevens éénmaal in de vijf jaar worden gemeten door het CBS/SCP, zijn de nieuwe realisatiegegevens in 2006 te verwachten.

*** De streefwaarde voor 2010 is gebaseerd op de positieve trend in de economische zelfstandigheid van de jaren negentig (van 25% in 1990 naar 38% in 2000). Onbekend is op dit moment in hoeverre deze trend negatief beïnvloed is door de minder gunstige economische conjunctuur van de afgelopen jaren.

**** De realisatiecijfers uit 2000 zijn als uitgangspunt genomen; voor de streefwaarden is uitgegaan van een wenselijke groei van 2% per jaar. Voor politieke functies wordt gestreefd naar een verhoging van 5% om de vier jaar. In de gemeenteraden lag in 2000 het aandeel vrouwen lager dan in bijvoorbeeld de Tweede Kamer; voor 2010 ligt het doel voor gemeenteraden daarom op 45%. In de non-profitsector is het aandeel vrouwen in hogere functies in de welzijns- en zorgsector hoger dan in de sociale-economische sector; vandaar dat de streefwaarden varieren. De indicatoren voor 2005 sluiten aan op die uit het Meerjarenbeleidplan. Er zijn echter meer verfijnde indicatoren afleidbaar. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen tussen bedrijfstakken, die in dit overzicht niet tot uiting komen. Naast het aandeel vrouwen in topfuncties (zoals raden van bestuur en raden van commissarissen) is het belangrijk dat het aandeel vrouwen in de hogere (midden)functies evenredig stijgt. Bovendien kunnen arbeidsorganisaties zelf op basis van de huidige samenstelling van hun personeelsbestand op de site www.glazenplafondindex.nl een berekening laten maken voor hun mogelijke streefwaarden.

35.2 Operationele doelstellingen

1. Het duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid. Hieronder wordt begrepen het (re)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen op zo'n manier dat het perspectief van gendergelijkheid wordt geïntegreerd in al het beleid.

2. Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau. Hieronder wordt verstaan:

Agenderen van emancipatievraagstukken en het ontwikkelen van beleidsinitiatieven en publiek/private samenwerkingsprojecten;

Ondersteunen van sectoren, bedrijven, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties bij het uitvoeren van projecten en experimenten;

Monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid en de verankering van het emancipatieperspectief in politieke besluitvorming, beleidsvorming en -uitvoering.

Het emancipatiebeleid kent twee «sporen». Via het eerste spoor wordt emancipatiebeleid verankerd in het beleid bij departementen, andere overheden en maatschappelijke organisaties (gendermainstreaming). Via het tweede spoor werkt de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid aan verbreding en verdieping van het emancipatieproces. Dit gebeurt door het agenderen, ondersteunen en monitoren van nieuwe beleidsinitiatieven en nieuwe beleidsinstrumenten in samenspraak met andere overheden en maatschappelijke partners. Beide sporen zijn ingebed in internationale en Europese verdragen. Over de geboekte resultaten dient periodiek aan de Europese Raad en het toezichthoudende comité van de VN te worden gerapporteerd.

Operationele doelstelling 1: Het duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid

Er zijn verschillen in de positie en deelname van vrouwen en mannen in de samenleving.

Dientengevolge kunnen de effecten van beleid voor vrouwen en mannen aanzienlijk verschillen. Het onderkennen van deze verschillen in zowel ontwerp als uitvoering van beleid leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van het overheidsbeleid. Hierdoor kunnen ongewenste effecten van beleid voor vrouwen en mannen worden voorkomen. Vanuit deze uitgangspunten is in het kabinetsstandpunt gendermainstreaming, een strategie voor kwaliteitsverbetering (Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 15), gesteld dat het bevorderen van gelijke rechten en kansen van vrouwen in wetgeving en praktijk uitgangspunt is voor het kabinetsbeleid. Daarbij zijn alle ministers binnen hun eigen beleidsterreinen verantwoordelijk voor een beleid dat in ontwerp en uitvoering gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen tot uitgangspunt heeft en rekening houdt met de verschillen in deelname en positie van vrouwen en mannen in de samenleving. Op veel beleidsterreinen wordt vaak nog impliciet uitgegaan van «oude rolpatronen», terwijl die het deelnemen van mensen aan de samenleving in de weg kunnen staan. Het proces waarin naar de realisering van dit beleid wordt toegewerkt wordt ook wel gendermainstreaming genoemd, of de integratie van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering.

Een beoordeling in hoeverre de gendermainstreaming vordert zal gemaakt worden door de visitatiecommissie emancipatie (VCE) die alle departementen visiteert. Het instellen van de commissie is de markering van een nieuwe fase in het emancipatiebeleid, waarbij de rollen van de diverse actoren op dit terrein transparanter worden. Het instellen van de visitatiecommissie betekent ook dat voor de Kamer en haar commissies transparanter wordt, welke bewindspersoon voor welk terrein verantwoordelijk is voor de integratie van het man/vrouw perspectief. De coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid stimuleert de overige bewindslieden en werkt op verschillende terreinen nauw met hen samen. De commissie is op 1 juli 2004 ingesteld voor een periode van drie jaar (tot 1 juli 2007).

In het Kabinetsstandpunt inzake de implementatie van de strategie voor gender mainstreaming (Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 18) is een nadere invulling gegeven aan de wijze waarop het visitatieproces plaats zal vinden. De resultaten van de visitatie zullen door de verantwoordelijke minister zelf en niet door de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid aan de Tweede Kamer gestuurd worden. De commissie legt verantwoording af aan de coördinerend bewindspersoon via jaarlijkse rapportages en een eindrapportage uiterlijk 1 november 2006.

Operationele doelstelling 2: Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau

De coördinerende bewindspersoon voor het emancipatiebeleid is verantwoordelijk voor het agenderen van emancipatievraagstukken, het ondersteunen bij het uitvoeren van projecten en experimenten gericht op het versterken van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau en het monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid. Voor de hoofdprioriteiten van het emancipatiebeleid is deze betrokkenheid uitgewerkt in een programma van activiteiten. Dit programma beperkt zich tot activiteiten die de coördinerende bewindspersoon vanuit zijn verantwoordelijkheid uitvoert. Over de wijze van uitvoering en effectiviteit van deze activiteiten zal jaarlijks worden gerapporteerd in het departementale jaarverslag van SZW. De doelen en activiteiten waar de coördinerende bewindspersoon verantwoordelijk voor is, zijn ontleend aan het Meerjarenbeleidplan Emancipatie. Zoals in de begroting 2004 aangekondigd, zal de coördinerende bewindspersoon de Tweede Kamer eind 2005 een voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidplan doen toekomen. Afhankelijk van de bevindingen van deze tussentijdse evaluatie zal de coördinerende bewindspersoon in 2006 besluiten over bijstelling of wijziging van de tot nu toe gevolgde aanpak.

Programma van activiteiten op de hoofdlijnen, prioriteiten en doelen van het emancipatiebeleid.

1. Emancipatie algemeen

a. Internationaal

Nederland voldoet met de uitvoering van de strategie voor gendermainstreaming aan de internationale afspraken in VN- en EU- en Raad van Europa-verband (o.a. Wereldvrouwen-conferentie Beijing, 1995; Verdrag van Amsterdam, 1997). Tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2004 worden de voorbereidingen getroffen voor de 2e rapportage die in de eerste helft van 2005 aan de Voorjaarstop zal worden voorgelegd. In maart 2005 zal Nederland actief deelnemen aan de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» in de Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen.

doel: inzicht geven in uitvoering en implementatie van de Europese en internationale afspraken

b. Gendermainstreaming

In het najaar van 2004 start de visitatiecommissie emancipatie met haar eerste ronde. De tweede visitatieronde vindt plaats in 2006. Elke ronde levert rapportages op over de departementen en een overzichtsrapportage.

doel: inzicht in de wijze waarop de verschillende departementen het man/vrouw perspectief verankeren in hun beleid.

c. Emancipatiesubsidiebeleid

doel 1: waarborging van de Emancipatiekennisinfrastructuur die het emancipatieproces in de samenleving ondersteunt door middel van institutionele subsidie aan het IIAV en E-Quality;

doel 2. bijdrage aan concrete positieverbetering van groepen kwetsbare vrouwen door middel van meerjarige projectsubsidie aan circa 35 organisaties op jaarbasis.

doel 3. facilitering van de overgang van institutionele naar projectmatige subsidie door middel van projectsubsidie aan de drie koepels van vrouwenorganisaties: de Vrouwen Alliantie, de NVR en Tiye International. De te subsidiëren projecten leveren een bijdrage aan de doelstellingen van het emancipatiebeleid zoals geformuleerd in dit beleidsartikel.

Ten behoeve van projectmatige subsidies is per 1 januari 2004 de nieuwe subsidieregeling emancipatieprojecten ingevoerd. Voor de nieuwe subsidieregeling komen alle rechtspersonen in aanmerking. Vrouwen in een achterstandspositie ten opzichte van andere vrouwen vormen de doelgroep. Het budget voor projectmatige subsidies wordt verdeeld over de drie beleidsprioriteiten (zie tabel 35.2). Projecten kunnen een duur van maximaal drie jaar hebben. Samenwerking met belangrijke instanties en medefinanciering uit andere bronnen of eigen middelen zijn belangrijke criteria bij de beoordeling van de projectvoorstellen naast een beoordeling van het te verwachten bereik van en de effectiviteit voor de doelgroep.

2. Rechten en Veiligheid

a. Plan van aanpak emancipatie en integratie.

doel: afspraken met 30 gemeenten over de wijze waarop zij het emancipatie- en integratiebeleid op gemeentelijk niveau zullen stimuleren en faciliteren.

b. Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict.

doel: vergroten van de rol van vrouwen in conflictpreventie, -oplossing en naoorlogse wederopbouw door middel van een Taskforce die zich richt op onder andere het realiseren van een genderparagraaf in operatiebevelen voor internationale missies, het organiseren van themabijeenkomsten, specifieke trainingen en het integreren van gender in militaire- en politieopleidingen.

c. Pilot Vrouwen Veiligheids Index (VVI)

doel: bevorderen van aandacht voor seksespecifiek geweld in de gemeentelijke veiligheidsmonitoring. De aan de pilot deelnemende gemeenten zullen als voorbeeld voor andere gemeenten dienen.

d. Subsidieregeling thema rechten en veiligheid

doel: bijdragen aan de rechten en veiligheid van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het kan hierbij gaan om het verbeteren van de kennis over rechten en over diverse vormen van hulpverlening, het bespreekbaar maken van specifieke problemen op het terrein van rechten en veiligheid en het verhogen van zelfredzaamheid en weerbaarheid.

3. Arbeid en economische zelfstandigheid

a. Arbeidsparticipatie

doel: het doorbreken van de horizontale beroepensegregatie (beter toegankelijk maken van mannenberoepen voor vrouwen en omgekeerd) met projecten welke met name het vrouwelijk potentieel voor bèta/techniek beter benutten.

b. Rolverdeling arbeid en zorgverantwoordelijkheid.

doel: een meer evenredige rolverdeling tussen vrouwen en mannen door middel van publicaties over de combinatie arbeid en zorg, debatten en conferenties, campagnes «wiedoetwat» en «Mannen in de Hoofdrol» (ESF Equal).

c. Dagindeling en levensloop

doel 1: het op lokaal niveau ontwikkelen en implementeren van oplossingen die de combinatie arbeid en zorg vergemakkelijken door middel van het subsidiëren van 125 experimenten en implementatietrajecten (ESF-3) en het bekend maken van de resultaten via website, publicaties en conferenties. De experimenten zijn onder meer gericht op afstemming van werk- en openingstijden, flexibele werktijden en de invoering van kleinschalige vormen van kinderopvang.

doel 2: stimuleren van gemeenten om vorm te geven aan concreet beleid gericht op samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang en vrijetijdsvoorzieningen (dagarrangementen) en combinatiefuncties in onderwijs, opvang en sport. Hiertoe wordt een ESF-programma ontwikkeld.

doel 3: bevorderen van kennisuitwisseling over vraagstukken van dagindeling, ruimte en tijd en levensloop door het oprichten van het kenniscentrum Dagindeling, ruimte en tijd, het kennisplatform Tijden van de Samenleving, het uitvoeren van een «tijdsmonitor» en het organiseren van een nationale «Tijdconferentie».

doel 4: stimuleren van het denkproces over levensloop, arbeidsparticipatie en keuzevrijheid. Hiertoe wordt een onderzoek uitgevoerd naar de kosten en baten van beleidsmaatregelen voor het vergroten van het aantal gewerkte uren van vrouwen en mannen over de gehele levensloop.

d. Subsidieregeling thema maatschappelijke participatie

doel: bijdragen aan de verhoging van de maatschappelijke participatie van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het kan hierbij gaan om het doorbreken van isolement, het verhogen van de participatie aan vrijwilligersactiviteiten, aan onderwijs en werk alsmede het bespreekbaar maken van traditionele rolpatronen.

4. Besluitvorming en bestuur

a. Glazen Plafond

doel 1: de doorstroming van vrouwen naar hogere functies in arbeidsorganisaties bevorderen door het ontwikkelen en verspreiden van daartoe ontwikkelde instrumenten in 30 pilots van het ESF-Equalproject MIXED.

doel 2: het verhogen van het aantal vrouwen in topfuncties in het bedrijfsleven, overheid en non-profitsector door middel van promotieactiviteiten door een netwerk van 20 prominenten uit het bedrijfsleven en andere arbeidsorganisaties. Dit derde ambassadeursnetwerk is in mei 2004 van start gegaan.

doel 3: arbeidsorganisaties stimuleren om hun m/v balans te verbeteren door de situatie in hun bedrijf zichtbaar te maken (glazen-plafondindex).

b. Ambassadeursnetwerk besturen

doel: een grotere deelname van vrouwen aan maatschappelijke en politieke besluitvorming door het inzetten van een stimulerend netwerk van 14 boegbeelden uit vertegenwoordigende organen en besturen. Het ambassadeursnetwerk is in oktober 2004 van start gegaan.

c Subsidieregeling thema besluitvorming en bestuur

doel: bijdragen aan verhoging van de deelname aan besluitvorming en bestuur van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het gaat hierbij vooral om het verhogen van de deelname van vrouwen in verenigingsbesturen, wijkraden, ouderraden, besturen van belangenorganisaties en zelforganisaties.

Tabel 35.2 Samenvatting van het programma van activiteiten
BeleidsprioriteitenAgenderenOndersteunenMonitoren
EmancipatiealgemeenInternationaal• Internationale en nationale rapportage VN Vrouwenverdrag• CSW evaluatie Beijing + 10 Gendermainstreaming• Visitatiecommissie Emancipatie• Rapportage Gendermainstreaming aan Europese Raad• Voortgangsrapportage op het MeerjarenbeleidplanEmancipatiekennisinfrastructuur • SZW-Subsidie E-Quality• SZW-Subsidie IIAV• SZW projectmatige subsidies aan de Vrouwen Alliantie, de NVR en Tiye InternationalMonitoring• Emancipatiemonitor
    
Rechten en veiligheidEmancipatie en integratie• Plan van aanpak Geweld• Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict• VrouwenveiligheidsindexSZW-subsidie• SZW-Subsidie «Rechten en veiligheid»Monitoring• Geweld- en slachtofferstatistieken• Monitor aanpak van huiselijk geweld
    
Arbeid en economische zelfstandigheidArbeidsparticipatie• Doorbreken beroepensegregatieSZW-subsidie• SZW-Subsidie «Maatschappelijke participatie»Monitoring• Arbeidsparticipatie vrouwen
    
 Rolverdeling arbeid en zorgverantwoordelijkheid• Campagne Mannen in de hoofdrol (ESFEqual) Monitoring• Monitor Mannen in de hoofdrol
    
 Dagindeling en levensloop• Experimenten en implementatie resultaten op lokaal niveau• Kenniscentrum• Platform Tijden van de samenlevingESF-subsidie• Subsidie gemeentelijke experimenten dagindeling en tijdbureaus (ESF3)Monitoring• Tijdsmonitor
    
Besluitvorming en bestuurEvenredige vertegenwoordiging• Doorstroming vrouwen naar hogere functies (ESFEqual)• 3e Ambassadeursnetwerk Glazen plafond• Ambassadeursnetwerk BesturenSZW-subsidie• SZW-Subsidie «Besluitvorming en bestuur»Monitoring• Glazen Plafond index

35.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 35.3: Begrotingsuitgaven artikel 35 (x €1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen12 67614 18912 66110 27710 27710 27710 277
Uitgaven13 78111 68812 66110 27710 27710 27710 277
        
Programmauitgaven13 78111 68810 27710 27710 27710 27710 277
Operationele doelstelling 1 en 2       
Dagindeling2 196660     
Primair proces4 2632 5482 2462 2462 2462 2462 246
Subsidies6 8057 7267 7277 7277 7277 7277 727
Voorlichting178269204204204204204
Onderzoek339485100100100100100
        
Apparaatsuitgaven  2 3840000
Personeel  2015    
Materieel  369    
        
Ontvangsten562000000

35.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 35.4: Budgetflexibiliteit artikel 35
 20052006200720082009
1.Totaal geraamde kasuitgaven12 66110 27710 27710 27710 277
2.Waarvan apparaatsuitgaven2 384    
3.Dus programma-uitgaven (1–2)10 27710 27710 27710 27710 277
Waarvan op 1 januari van 2005:     
4.Juridisch verplicht40%35%22%  
5.Complementair noodzakelijk     
6.Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch)     
7.Beleidsmatig gereserveerd35%35%35%35%35%
8.Beleidsmatig vrij25%30%43%65%65%
9.Totaal100%100%100%100%100%

Het budget voor programma uitgaven is in 2005 al voor een belangrijk deel juridisch verplicht (40%), dat geldt onder andere voor de institutionele subsidies in het kader van de subsidieregeling emancipatieprojecten. Voorts is in 2005 het budget voor 35% beleidsmatig gereserveerd op grond van de subsidieregeling emancipatieprojecten.

35.5 Evaluatieonderzoek

Tabel 35.5: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
  200420052006200720082009
Duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering   X   
Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces  X    

Een beoordeling in hoeverre de gendermainstreaming vordert zal gemaakt worden door de visitatiecommissie emancipatie (VCE) die alle departementen visiteert. De commissie legt verantwoording af aan de coördinerend bewindspersoon via jaarlijkse rapportages en een eindrapportage uiterlijk 1 november 2006.

De coördinerend bewindspersoon is verantwoordelijk voor een beleidsprogramma met activiteiten (die zijn ontleend aan het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, zie tabel 35.2). Eind 2005 krijgt de Kamer een voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. Afhankelijk van de bevindingen van deze tussentijdse evaluatie zal de coördinerende bewindspersoon in 2006 besluiten over bijstelling of wijziging van de tot nu toe gevolgde aanpak.

4. NIET-BELEIDSARTIKELEN

NIET-BELEIDSARTIKEL 97 AFLOPENDE REGELINGEN

97.1 Algemene beleidsdoelstelling

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

97.2 De afgesloten regelingen

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

De wet Werkloosheidsvoorziening is financieel afgewikkeld. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Regeling ex-mijnwerkers

De Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers en de Silicoseregeling mijnwerkers zijn financieel afgewikkeld. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd, zodat uitsluitend nog nabetalingen worden verantwoord. Op deze voorziening wordt tevens de Rijksbijdrage aan het algemeen mijnwerkersfonds verantwoord.

IHS-banenpools

In verband met koopkrachtverlies voor ex-banenpoolers is in 1999 een afbouwregeling gecreëerd met een looptijd van 3 jaar met als doel koopkrachtreparatie van optredende negatieve koopkrachteffecten. Op deze voorziening worden uitsluitend eventuele nabetalingen verantwoord.

Ontvlechting Arbvo

De financiële afwikkeling van de ontvlechting Arbvo is tot en met 2004 verantwoord op artikel beleidsartikel 17 «SUWI». Op deze voorziening worden met ingang van 2005 uitsluitend nabetalingen of ontvangsten op afrekeningen verantwoord.

Ondersteuning Bedrijfsverzamelgebouwen

Voor de implementatie van de SUWI-structuur is een stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen van kracht geweest. Eventuele nabetalingen of terugontvangsten op deze stimuleringsregeling worden hier verantwoord.

Afwikkeling ESF-oud

Naar verwachting worden in 2004 alle eindafrekeningen van de ESF-programma's ontvangen en kan worden overgegaan tot definitieve afwikkeling van deze programma's. Eventuele nabetalingen of terugontvangsten worden op deze voorziening geboekt.

Afwikkeling overige uitgaven in verband met de implementatie van de SUWI-structuur

De financiële afwikkeling van het proces «implementatie van de SUWI-structuur» is afgerond. Eventuele afrekeningen op de posten «Facilitering oprichting CWI», «Coördinatie reïntegratiemarkt», «ICT» en «Overig» worden op deze voorziening afgewikkeld.

97.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 97.1: Begrotingsuitgaven artikel 97 (bedragen x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen238 03438 798620000
Uitgaven243 25838 980244182182182182
        
Programmauitgaven242 97438 822182182182182182
Afgesloten Regelingen4      
Regeling Ex Mijnwerkers182182182182182182182
IHS-Banenpools139      
Ontvlechting Arbvo189 23315 000     
Ondersteuning vorming BVG'en2 54722 640     
Afwikkeling ESF-oud33 045      
Overig afwikkeling SUWI17 8241 000     
        
Apparaatsuitgaven284158620000
Personeel  59    
Materieel  3    
Agentschappen284158     
        
Ontvangsten14 64011 58700000

De bedragen 2003 zijn de in dat jaar uiteindelijk gerealiseerde uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Naast de toerekening van de apparaatsuitgaven zijn nog bedragen 2004 geraamd voor Ontvlechting Arbvo, Bedrijfsverzamelgebouwen en Overige SUWI. De rijksbijdrage aan het Algemeen Mijnwerkersfonds loopt tot 2010 en bedraagt € 0,182 miljoen per jaar.

97.4 Budgetflexibiliteit

Het betreft hier in alle gevallen uitfinanciering van aflopende en of afgesloten regelingen. De budgetten zijn daardoor volledig inflexibel.

NIET-BELEIDSARTIKEL 98 ALGEMEEN

98.1 Karakter van de uitgaven

Op dit artikel worden apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct kunnen worden toegerekend aan één van de andere beleidsartikelen. Op dit artikel worden verder de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving toegelicht.

Personeel en materieel

Het totale personele en materiële budget in 2005 bedraagt € 234,6 miljoen (inclusief huisvesting en automatisering). Van het totale apparaatsbudget wordt € 88,6 miljoen toegerekend aan de beleidsartikelen.

De toerekening naar de beleidsartikelen is met ingang van 2005 inclusief de apparaatuitgaven van de premiegefinancierde uitgaven en de overige beleidsonderwerpen. Hierdoor worden er voor € 24 miljoen meer apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen toegerekend dan in voorgaande jaren.

De toedeling naar de beleidsartikelen in 2005 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt:

Tabel 98.1: Toedeling personele en materiële budgetten naar artikelen (x € 1 000)
BeleidsartikelPersoneelMaterieelTotaal apparaat
21.Inkomensbeleid71844762
22.Activerend arbeidsmarktbeleid16 9042 03318 937
23.Reïntegratie2 5701182 688
24.Sociale Werkvoorziening53925564
25.Arbeid en Zorg1 4121721 584
26.Overlegstructuren, CAO-vorming en Medezeggenschap3 3682273 595
27.Regulering Individuele Arbeidsrelaties2 0852032 288
28.Pensioenbeleid974891 063
29.Arbeidsomstandigheden, Arbozorg en Verzuim42 8275 05847 885
30.Inkomensbescherming met activering3 7071603 867
31.Inkomensbescherming arbeidsongeschiktheid1 349711 420
32.Overige Inkomensbescherming68436720
33.Tegemoetkoming specifieke kosten43821459
34.Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW30418322
35.Emancipatie2 0153692 384
97.Aflopende regelingen59362
98.Algemeen personeel en materieel81 42816 13697 564
98.Algemeen huisvesting 31 01431 014
98.Algemeen automatisering 17 46317 463
Totaal apparaatsuitgaven161 38173 260234 641

De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW van € 8,0 miljoen (artikel 23) en de bijdrage aan IWI van € 26,4 miljoen (artikel 98) zijn buiten deze berekening gehouden.

Een onderdeel van de apparaatsuitgaven op artikel 98 zijn de uitgaven van de Arbeidsinspectie en de SIOD. Onderstaand wordt nader ingegaan op deze onderdelen van SZW.

Arbeidsinspectie

De missie van de Arbeidsinspectie (AI) luidt: «De Arbeidsinspectie pakt misstanden aan op het gebied van veiligheid en gezondheid van werknemers en op het gebied van de illegale arbeid en levert beleidsrelevante informatie op deze terreinen».

Het aanpakken van misstanden vraagt om een gedegen inzicht in het veld en een weldoordachte strategie en verantwoorde keuze in de inzet van de middelen. De Arbeidsinspectie zet met name haar handhavingscapaciteit in daar waar toezicht nodig is om tot een voldoende niveau van naleving te komen.

De inzet van de AI op handhaving arbeidsomstandigheden is zoveel mogelijk gericht op de grote ziekmakers en WAO-veroorzakers. Voor de keuzes van inspectieprojecten en de daarbij te inspecteren onderwerpen wordt o.a gebruik gemaakt van een risicomodel waarin de arbeidsrisico's zijn geïnventariseerd en geprioriteerd. Ieder inspectieproject wordt afgesloten met een projectverslag wat openbaar wordt gemaakt. Daarnaast worden ernstige arbeidsongevallen en klachten m.b.t. arbeidsomstandigheden onderzocht. Wanneer hierbij overtredingen worden geconstateerd wordt handhavend opgetreden.

Op grond van het Besluit Risico Zware Ongevallen 1999 zijn aangewezen inrichtingen verplicht tot het hebben van een Veiligheidsbeheersingssysteem (VBS) om de gevaren van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te beheersen. Binnen de Arbeidsinspectie is de directie Major Hazard Control (MHC) belast met het toezicht op deze bedrijven. Hiertoe worden de Veiligheidsrapporten van deze bedrijven beoordeeld en worden bedrijven geïnspecteerd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar incidenten met gevaarlijke stoffen en naar zware ongevallen. Wanneer overtredingen worden geconstateerd wordt handhavend opgetreden.

De AI heeft in 2003 en 2004 ca. 80 nieuwe inspecteurs geworven voor de aanpak van illegale tewerkstelling. In 2005 zullen nog circa 50 nieuwe inspecteurs op dit terrein van bestrijding arbeidsmarktfraude instromen. De nieuwe inspecteurs zullen worden ingezet in een aantal nieuwe multidisciplinaire Interventieteams ten behoeve van opsporing van o.a. illegale tewerkstelling in de horeca, de vleesverwerkende industrie, de tuinbouw en de transportsector. Daarnaast worden bestaande teams zoals het Westland interventie Team (WIT) en het Bouw Interventie Team (BIT) versterkt. Tevens zal de AI capaciteit inzetten om in met name Amsterdam, Den Haag en Utrecht meer onderzoeken te doen in het kader van het bestrijden van malafide uitzendbureaus, ter ondersteuning van het gemeentelijk handhavingsbeleid in probleemwijken.

Tabel 98.2: Producten arbeidsinspectie
ProductenAantal% van de capaciteitUitgaven (x € 1 000)
Trajecten Arbeidsomstandigheden19 94439,724 162
Trajecten Arbeids Tijden Wet2701,1653
Monitor-rapportages AVO14,22 577
Arbeidsmarkt Fraude -trajecten7 32020,212 309
Klachtenonderzoek2 0916,33 850
Ongevalsonderzoek2 38316,19 776
Major Hazard Control3556,94 181
Overig reactief1 8463,11 900
Desk-research rapportages90,5279
Beschikkingen, Ontheffingen, Vergunningen3 4251,91 129
    
Totaal aantallen37 644  
Totaal in procenten 100 
Totaal uitgaven (Personeel en Materieel)  60 816

Voor de begroting zijn negen productgroepen onderscheiden. De eenheid waarin deze gepland worden zijn «af te sluiten interventietrajecten», bij de Arbeidsinspectie kortweg «zaak» genoemd. Een zaak omvat alle bezoeken en administratieve afhandeling nodig om te komen tot normconform gedrag bij een bedrijf. De producten Arbo-trajecten, Klachtenonderzoek, Ongevalonderzoek, Overig reactief en Major Hazard Control zijn begroot en nader toegelicht in beleidsartikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim.

Het periodieke arbeidsvoorwaardenonderzoek (AVO-monitor) is als apart product onderscheiden. Het onderzoek levert representatieve informatie over o.a. loonontwikkelingen, onderbetaling, arbeidsmarktpositie van mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders en werknemers met vaste en tijdelijke contracten en als ook de beloningsverschillen tussen deze groepen. Ook diverse externe onderzoeksinstellingen maken van de verzamelde gegevens gebruik. Om tot een representatief AVO-onderzoek te komen worden bij circa 2500 bedrijven gegevens verzameld van circa 60 000 werknemers. De gegevens worden ter plekke verzameld uit de personeels- en loonadministraties en via interviews. Voorts worden gegevens opgevraagd, bewerkt en geanalyseerd van ruim 100 000 werknemers werkzaam bij de overheid.

Naast het AVO onderzoek wordt ook een aantal deskresearch analyses uitgevoerd. Bij deze onderzoeksprojecten worden de rapportages als één product geteld omdat hier geen sprake is van individuele handhavingstrajecten.

Het aantal zaken van 3425 bij de productgroep beschikkingen/ontheffingen/vergunningen is opgebouwd uit ca.

• 400 Vergunningen in het kader van de kernenergiewet,

• 25 beschikkingen in het kader van de Arbeidstijdenwet

• 3000 meldingen t.b.v. de FARBO regeling (fiscale aftrekmogelijkheid voor arbovriendelijke investeringen).

SIOD

Speerpunten in 2005 voor de SIOD blijven de aanpak van zware en/of georganiseerde vormen van illegale tewerkstelling, premie- en uitkeringsfraude en subsidiefraude. Binnen deze typering zijn aspecten als internationale (grensoverschrijdende) fraude, identiteitsfraude en bestrijding malafide intermediairs vertegenwoordigd.

Tabel 98.3: Kengetallen SIOD
 Realisatie 2003Streven 2004Streven 2005
Met OM bepaald aantal af te ronden opsporingsonderzoeken686580
Streefaandeel zelfgegenereerde onderzoeken22%30%30%
Beschikbaar aantal uren voor ondersteuning interventieteamsNvt2 8008 400
Beoogde opbrengst sv-premienadeel (in miljoenen euro's)10,212,615,7

In 2003 heeft de SIOD 68 opsporingsonderzoeken afgerond (het streefaantal was 65) met een totale opbrengst van € 16,7 miljoen (sv-premienadeel). Hiernaast is een fiscaal nadeel van € 43,4 miljoen opgespoord. Voor 2004 heeft de SIOD met het Openbaar Ministerie afgesproken het streefaantal van 65 te handhaven, waarbij aangetekend wordt dat de SIOD zich nog meer op de zware zaken zal concentreren. Voor 2005 zet de SIOD in op 80 afgeronde opsporingsonderzoeken.

In 2003 had de SIOD 22% van de afgeronde onderzoeken zelf gegenereerd, o.a. op basis van CIE-informatie, signalen uit themaonderzoeken, spin-offs van reeds uitgevoerde onderzoeken en andere interne projecten. Voor 2004 en 2005 zet de SIOD erop in dat 30% van de opsporingsonderzoeken voortkomt uit eigen bronnen. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van de 5 fte's uit de amendements-middelen Verburg die reeds aan de formatie van de SIOD zijn toegevoegd. Vanaf 2004 faciliteert de SIOD de interventieteams op het terrein van risicoanalyse. Deze ondersteuning wordt in het kader van het amendement Verburg in 2005 uitgebreid met inzet van extra criminaliteitsanalisten.

Tabel 98.4: Overzicht van een aantal SIOD-producten, beslag op capaciteit en uitgaven in 2005
ProductenAantal% van de capaciteituitgaven (x € 1000)
Aantal opsporingsonderzoeken80  
Ondersteuning interventieteams (in uren)8 400  
Totaal 73%14 413
    
Operationele ondersteuning en bedrijfsvoering 27%5 227
    
Totaal in procenten 100% 
Totaal uitgaven (personeel & materieel)  19 640

Programmauitgaven artikel 98

De programmauitgaven op dit artikel zijn het Primair proces, Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving. Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zullen daar worden verantwoord. Indien van toepassing zal voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie inzicht worden gegeven in de totale omvang van de budgetten.

Voorlichting

Het totale budget bedraagt € 6,3 miljoen, waarvan € 5,9 miljoen centraal geraamd op artikel 98. De voorlichtingsuitgaven, die rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toegerekend, worden onder het desbetreffende beleidsartikel verantwoord.

In verband met de wijzigingen in de WW en de WAO zijn omvangrijke meerjarige voorlichtingscampagnes gestart, waarvan de financiering via dit artikel verloopt.

Subsidies

Het totale subsidiebudget van SZW bedraagt in 2005 € 74,6 miljoen. Hiervan wordt € 67,4 miljoen toegerekend aan beleidsartikelen en € 7,2 miljoen centraal geraamd op artikel 98. Voor een totaaloverzicht van alle SZW subsidiemiddelen verwijs ik naar Bijlage subsidies in hoofdstuk 13.

Voor alle subsidiabele activiteiten van SZW worden de kaders sinds 1998 gesteld door de Kaderwet SZW-subsidies en de Algemene Regeling SZW-subsidies. Hierin zijn de bepalingen opgenomen waaraan de subsidieverstrekking moet voldoen. De subsidies worden zoveel mogelijk in de begroting zichtbaar gemaakt bij het beleidsartikel dat betrekking heeft op een specifieke doelstelling waar de subsidie een bijdrage aan levert.

Er is echter een aantal subsidies die niet aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toebedeeld omdat er geen begrotingsgefinancierde middelen mee gemoeid zijn, alsmede een aantal subsidies waarvan de toekenningsprocedure nog loopt en die nog definitief niet zijn toegekend. Voor beide categorieën subsidies geldt dat ze zijn opgenomen onder beleidsartikel 98 «Algemeen». Daarnaast wordt een klein reservebudget gehanteerd dat kan worden ingezet voor aanvullende subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend. Ook dit reservebudget is geplaatst onder artikel 98.

Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt € 62,6 miljoen, verdeeld over de artikelen 30 en 98. Van dit budget heeft € 32,3 miljoen betrekking op de uitvoering van het Handhavingsprogramma 2003–2006. Speerpunten zijn de bestrijding van zwarte fraude, identiteitsfraude en illegale tewerkstelling. Zie onder andere ook de Beleidsagenda en artikel 22.

Aan beleidsartikel 30 is € 23,5 miljoen toegerekend. Hiervan is € 15 miljoen gereserveerd voor intensiveringen uit het Handhavingsprogramma 2003–2006. Dit betreft onder meer de gemeentelijke maatregelen «Uitbreiding controle en opsporing» en «Hoogwaardig Handhaven».

Een bedrag van € 39,9 miljoen is niet aan beleidsartikelen toegerekend. Hiervan is een bedrag van € 17,3 miljoen geoormerkt voor intensiveringen uit het Handhavingsprogramma. Dit betreft onder meer de invoering van de bestuurlijke boete bij de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en maatregelen in het kader van de voorkoming en bestrijding van Identiteitsfraude en Illegale tewerkstelling.

Op grond van het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord moeten met de uitvoering van het Handhavingsprogramma 2003–2006 extra netto-opbrengsten gerealiseerd worden, die oplopen naar € 140 miljoen in 2006. De extra uitgaven en bruto-opbrengsten zijn in onderstaande tabel weergegeven.

De begrotingsuitgaven in de tabel omvatten naast de hierboven aangegeven uitgaven voor het handhavingprogramma ook de onder de apparaatsuitgaven opgenomen uitbreiding van de Arbeidsinspectie ten behoeve van deelname aan interventieteams (€ 6,1 miljoen). De premiegefinancierde uitgaven hebben vooral betrekking op uitbreiding van fysieke controles door het UWV en op de intensieve aanpak van identiteitsfraude.

Tabel 98.5: Bruto-opbrengsten en uitgaven fraude Strategisch Akkoord en Hoofdlijnenakkoord (x € 1 mln)
 2005200620072008
Bruto-opbrengsten    
–uitkeringslasten83,599,5105,7105,7
waarvan begrotingsgefinancierd (art. 30)54,460,663,763,7
waarvan premiegefinancierd (WAO, WW)29,138,94242
–premie-ontvangsten62,578,178,378,3
–boete-ontvangsten (art.2)11,514,614,614,6
Totaal157,5192,2198,6198,6
     
Uitgaven*    
–begrotingsgefinancierd (art. 30)38,43029,329,3
–premiegefinancierd (WAO, WW)18,614,116,716,7
Totaal57,044,146,046,0
     
Saldo (netto-opbrengsten)100,5148,1152,6152,6
taakstelling95140140140

* excl. de amendementsmiddelen Verburg (voor apparaatsuitgaven AI en SIOD), die geen deel uitmaken van deze uitgavenreeks.

98.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Onderstaand overzicht biedt inzicht in het totaal van de budgetten die niet worden toebedeeld en dus op het artikel Algemeen worden begroot en verantwoord.

Tabel 98.6: Begrotingsuitgaven artikel 98 (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Verplichtingen294 146335 423231 755314 288305 123305 123306 257
Uitgaven298 931328 351235 582315 660305 594305 094306 228
        
Programmauitgaven20 33648 34263 97857 25556 27855 77855 778
Handhaving4 56427 86039 91233 89433 40933 40933 409
Primair proces3 0933 001495495495495495
Subsidies7981 1447 2307 1517 5587 5587 558
Voorlichting5 1177 0365 9374 9124 4123 9123 912
Onderzoek en Beleidsinformatie6 7649 30110 40410 80310 40410 40410 404
Waarborg en garanties0000000
        
Apparaatsuitgaven269 595280 009171 604258 405249 316249 316250 450
Personeel153 299165 47481 428154 390148 789148 624148 624
Materieel33 53634 38916 13624 64624 88725 05225 052
Huisvesting29 01531 34931 01435 22635 44635 44636 580
Automatisering18 02021 54617 46318 58014 63114 63114 631
Bijdrage aan IWI35 72527 25125 56325 56325 56325 56325 563
        
Ontvangsten9 91616 82819 12619 12619 12619 12619 126

De voor 2005 en verder begrote uitgaven voor de onderdelen «Primair proces», «Voorlichting», «Subsidies» en «Onderzoek» en «Handhaving» zijn nog niet volledig toebedeeld aan de individuele beleidsartikelen, maar zijn deels begroot op het niet-beleidsartikel 98 «Algemeen».

Deze middelen worden verdeeld over de beleidsartikelen op basis van jaarlijks op te stellen jaarplannen. Deze toedeling leidt tot begrotingsmutaties in de suppletore begrotingen.

Garanties aan instellingen

De kredietgarantie aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek van het Rijk loopt door tot het jaar 2011. Het uitstaande risico bedraagt per 1 januari 2005 circa € 98 000,– en neemt jaarlijks met circa € 16 000,– af.

Bijdrage aan IWI

De bijdrage in 2005 aan de baten-lastendienst i.o. Inspectie Werk & Inkomen van € 26,5 miljoen is begroot op dit artikel 98. De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW (exclusief Equal) van € 8,0 miljoen is begroot op artikel 23 «Reïntegratie».

98.3. Budgetflexibiliteit

Tabel 98.7: Budgetflexibiliteit apparaatsuitgaven artikel 98
 20052006200720082009
Totaal apparaatsuitgaven171 604258 405249 316249 316250 450
Waarvan op 1 januari 2005:     
Juridisch verplicht95%91%87%83%80%
Beleidsmatig vrij5%9%13%17%20%
Totaal100%100%100%100%100%

Apparaatsuitgaven

De categorieën apparaatsuitgaven zijn niet los van elkaar te zien. Wanneer er personeel in dienst is zullen er uitgaven voor personeel, materieel, huisvesting en automatisering moeten worden gedaan. Uitgaven aan inhuur van externe deskundigen zijn in principe flexibel en worden vooral bepaald door specifieke organisatie- en ontwikkelingsvraagstukken.

Primair proces

Deze uitgaven zijn nog onverplicht en dus volledig flexibel.

Onderzoek

Ten laste van het onderzoeksbudget is een aantal langlopende verplichtingen aangegaan met een looptijd tot 2006. Dit betekent dat in 2005 31% van de geraamde uitgaven inflexibel is. In 2006 is dat nog 7% en tot slot in 2007 4%. Vanaf 2008 zijn de uitgaven 100% flexibel.

Tabel 98.8: Langlopende verplichtingen van Onderzoeksbudget
 20052006200720082009
Onderzoeksbudget10 40410 80310 40410 40410 404
Waarvan op 1 januari 2005:     
Juridisch verplicht31%7%4%  
Beleidsmatig vrij69%93%96%100%100%
Totaal100%100%100%100%100%

Voorlichting

Ten laste van het voorlichtingsbudget zijn geen langlopende verplichtingen aangegaan. In technisch juridische zin zijn daarmee alle geraamde uitgaven flexibel. Hoewel nog niet verplicht, zijn de geraamde uitgaven wel nodig voor het in stand houden van een basis infrastructuur voorlichting.

Subsidies

Uitgangspunt bij het verstrekken van subsidies is dat ze in principe niet meerjarig worden verstrekt (op enkele uitzonderingen na). Daarnaast is er bij subsidies sprake van een bevoorschotting van 80% van de totale kosten in jaar t, en 20% financiering in jaar t+1.

Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering

Ten laste van het handhavingbudget op dit artikel worden in principe geen langlopende verplichtingen aangegaan. Verplichtingen in een bepaald jaar worden in de regel voor 80% bevoorschot en afgerekend in het volgende jaar. Dit betekent dat van het budget voor 2005 20% niet flexibel is. Voor de latere jaren is er in principe sprake van 100% budgetflexibiliteit.

NIET-BELEIDSARTIKEL 99 NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Op dit artikel worden de uitgaven geparkeerd voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

99.1 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 99.1: Begrotingsuitgaven artikel 99 (x € 1 000)
Artikelonderdeel2003200420052006200720082009
Verplichtingen01 1185 02020 34419 50219 21819 218
Uitgaven01 1185 02020 34419 50219 21819 218
        
Programmauitgaven01 1185 02020 34419 50219 21819 218
Onvoorzien 000000
Loonbijstelling 3150014104104
Prijsbijstelling 8035 02020 34419 48819 11419 114
        
Ontvangsten0000000

5. DE BEDRIJFSVOERING

Programma Managementinformatie Nu en in de Toekomst

In 2003 is ten behoeve van de verdere ontwikkeling en inbedding van VBTB binnen het ministerie van SZW het «programma Informatiekundige Gevolgen van VBTB» gestart. In 2004 is het programma onder de naam «programma Managementinformatie Nu en in de Toekomst» verder gegaan.

Zowel in 2004 als in 2005 ligt de nadruk dan ook op het ontwikkelen én eenvoudig beschikbaar maken van managementinformatie die managers ondersteunt in het sturing geven aan het efficiënt en effectief bereiken van de (in de begroting) gestelde doelen.

Hiertoe lopen een aantal projecten, gericht op het bereiken van de volgende doelen:

1. Het in kaart brengen van de managementinformatiebehoefte aangaande de bedrijfsvoering en wel op een zodanige wijze dat de integrale manager op basis van deze managementinformatie adequaat kan sturen en verantwoording kan afleggen.

2. Het «VBTB»-proof maken van projectmatig werken, door het verbeteren van de gebruikte werkwijzen, het gegevensbeheer en de (management)informatievoorziening binnen projecten.

Vervanging financiële administratie systemen

Een belangrijke ontwikkeling in de bedrijfsvoering van SZW is de realisatie van een geïntegreerd financieel systeem ter ondersteuning van de begrotingsvoorbereiding, de financiële administratie en de bekostiging van gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties. Het nieuwe systeem, dat op 1 januari 2006 operationeel moet zijn, zal gebaseerd worden op het zogenaamde KFI-model. Met het nieuwe systeem wordt beoogd het begrotingsproces van SZW verder te stroomlijnen, de aansluitingsproblemen tussen de huidige financiële systemen te elimineren, de totale beheerskosten te verminderen en de kwaliteit en beschikbaarheid van stuur- en managementinformatie aanzienlijk te verbeteren. In de toekomst zal dit systeem ook gebruikt worden om voor andere aspecten van de bedrijfsvoering, zoals personeel en materieel beheer, het gegevensbeheer en de (management)informatievoorziening te ondersteunen.

Voorbereiding SSC HRM

In 2004 en 2005 wordt binnen SZW gewerkt aan het voorbereiden van de overgang van de personeels- en salarisadministratie (PSA) naar het rijksbrede shared service centre HRM per 1 januari 2006. In de gekozen aanpak wordt veel aandacht besteed aan het begeleiden van de betrokken PSA-medewerkers, het voorbereiden van de SZW-organisatie op het gebruik van het digitale zelfbedieningsconcept voor managers en medewerkers (E-HRM), het digitaliseren van de personeelsdossiers en de overgang naar het nieuwe personeelssysteem van het shared service centre HRM. SZW geldt als één van de voorlopers in dit interdepartementale veranderingstraject.

Aansturing SUWI-ZBO's

Bij de aansturing van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale verzekeringsbank (SVB) gaat SZW uit van het zogenaamde government governance analysekader. Het waarborgen van de realisatie van de beleidsdoelstellingen vormt de grondslag van de government governance benadering. In deze benadering staan de government governance principes inzake beleid, sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden centraal.

In aanvulling op de government governance is gekozen voor het zogenaamde 4R model (geven van Richting en Ruimte en het vragen van Rekenschap en Resultaat). De kern van het 4R model is de scheiding tussen beleid en uitvoering. De minister bepaalt wat er moet gebeuren en binnen welk kader (Richting) en de besturen van de uitvoeringsorganisaties bepalen hoe dat gebeurt (Ruimte). De focus van het verkeer tussen de minister van SZW en de SUWI-zbo's ligt in eerste instantie op de outputprestaties en de outcome. Daarbij is sprake van een P&C-cyclus waarbij op vaste momenten door uitvoeringsorganisaties verantwoording wordt afgelegd met betrekking tot de voornemens en de behaalde prestaties. Specifiek met betrekking tot de bedrijfsvoering stelt de Raad van Bestuur in het jaarverslag een mededeling bedrijfsvoering op. Deze maakt deel uit van een groeitraject dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. In 2005 zal over het begrotingsjaar 2004 door alle zbo's een mededeling bedrijfsvoering worden opgesteld. Wanneer uit het verantwoordings- en toezichtstraject blijkt dat de bedrijfsvoering c.q. het interne beheer niet op orde is, dan zal de minister stappen doen in de richting van het uitvoeringsproces.

6. DE AGENTSCHAPPEN

In dit hoofdstuk worden de twee agentschappen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegelicht: het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen.

6.1 AGENTSCHAP SZW

Missie

Het Agentschap SZW heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen, op een objectieve, effectieve en efficiënte wijze te doen plaatsvinden.

Op het moment van verschijnen van de begroting verzorgt het Agentschap voor SZW de uitvoering van twee Europese regelingen, namelijk ESF doelstelling 3 en EQUAL en zes nationale SZW regelingen. Voorts verzorgt het Agentschap SZW de (juridische en financiële administratieve) afwikkeling van het ESF-oud programma 94–99. Thans is het Agentschap SZW in gesprek met twee directies over de mogelijke uitvoering van twee nieuwe regelingen met ingang van 2005 (FARBO en langer werken).

Het Agentschap SZW verkent de mogelijkheden tot samenwerking met andere agentschappen op het terrein van huisvesting, ICT en dergelijke.

Strategie en Doelstellingen

Om de uitvoering op de gewenste wijze te realiseren heeft het Agentschap SZW onder andere de volgende aandachtspunten geformuleerd voor de middenlange termijn:

I. Verbetering van de Interne Processen

II. Verhoging van de tevredenheid bij de opdrachtgevers

III. Verbetering van doelmatigheid

Deze aandachtspunten zijn verder geconcretiseerd in doelstellingen en per doelstelling heeft het Agentschap SZW een indicator benoemd. Een selectie is opgenomen in tabel 6.1.1. Naast de interne sturing worden deze indicatoren gebruikt ter toetsing van de doelmatigheid van het Agentschap SZW.

Tabel 6.1.1: Strategie en doelstellingen
Verbeteren van Interne ProcessenRealisatie 2003Begroting 2004Streefwaarde 20051
Voorspelbaarheid richting aanvragers en uitvoerdersVerbeteren van de kwaliteit van de beschikkingen1. Doorlooptijd: 86 dagen 2. Slagingspercentage: 92%3. financiële fouten: geen1. Doorlooptijd: 91 dagen 2. Slagingspercentage: 90%3. financiële fouten: < 0,5%1. Doorlooptijd: 100% < 91 dagen2. Slagingspercentage: 90%3. financiële fouten: < 0,5%
Verhoging van de tevredenheid bij de opdrachtgeversRealisatie 2003Begroting 2004Streefwaarde 2005
Realisatie van beleidsdoelstellingen1. Toewijzing op nieuwe aanvragen van beschikbare Europese middelen budgetjaar 2003: 110,7%1. Verplichting van beschikbare Europese middelen: 85%1. Verplichting van beschikbare Europese middelen: n.v.t.2
Bereikbaarheid2. Telefonische bereikbaarheid: 66% binnen 15 sec.3. Aantal bezoeken website: 54 000 2. Telefonische bereikbaarheid: 90% binnen 15 sec.3. Aantal bezoekers website: 70 000
Verbeteren doelmatigheidRealisatie 2003Begroting 2004Streefwaarde 2005
Daling van het tarief per medewerker1. gem. tarief per medewerker per direct uur € 95,651. gem. tarief per medewerker per direct uur € 82,501. gem. tarief per medewerker per direct uur € 82,10
Loonkosten per FTE2. € 55 2002. € 54 0002. € 63 5003
Materiele kosten per FTE3. € 27 4003. € 27 0003. € 22 400
Directe uren/totale uren4. 47,2%4. 52%4. 57%

1 Op dit moment overweegt het Agentschap SZW of de gekozen indicatoren aangepast gaan worden.

2 De primaire verantwoordelijkheid voor deze doelstelling ligt bij de beleidsdirectie (i.c. ABG); het Agentschap SZW levert hieraan door middel van voorlichting en advies een belangrijke bijdrage.

3 De weergegeven loonkosten per fte is gebaseerd op 25% ingehuurde externe medewerkers, in 2005 zal dit percentage worden bijgesteld tot 15%.

Voorspelbaarheid richting aanvragers en uitvoerders

Voorspelbaarheid – en dus het zijn van een betrouwbare partner – is voor een uitvoeringsorganisatie van groot belang om duidelijk afstand te doen van de ervaringen met ESF-subsidies uit het verleden en zo meer kwalitatief goede aanvragen te realiseren.

De doorlooptijd is een kwaliteitsaspect dat iets zegt over de klantvriendelijkheid. De doorlooptijd is het aantal dagen dat het Agentschap SZW nodig heeft om een beoordeling af te ronden.

Bij het slagingspercentage wordt gemeten welk percentage van de aanvragen leidt tot toekenning van een subsidie. Dit percentage zegt iets over de duidelijkheid van communicatie die het Agentschap SZW geeft voordat een subsidie-aanvraag wordt ingediend en tijdens de behandelfase van de aanvraag. Het slagingspercentage zal ook in 2005 alleen voor de subsidieregeling ESF doelstelling 3 worden gemeten.

Verbeteren van de kwaliteit van de beschikkingen

Het afgeven van foutloze beschikkingen schept vertrouwen bij alle betrokkenen. Het Agentschap SZW streeft naar een zo gering mogelijk percentage financiële fouten.

Het financiële foutenpercentage is de verhouding tussen het gecorrigeerde subsidiebedrag gedeeld door het totale subsidiebedrag van de gecontroleerde dossiers.

Bereikbaarheid

De telefonische bereikbaarheid is een indicator voor de klanttevredenheid. Hieronder wordt verstaan welk percentage van de binnenkomende telefoontjes binnen welke tijd wordt beantwoord.

Ook in 2005 zal het aantal bezoeken op de website van het Agentschap SZW (www.Agentschapszw.nl) worden gemeten. Deze indicator geeft aan in hoeverre het Agentschap SZW op het gebied van e-voorlichting succesvol is gebleken.

Daling van het tarief per medewerker

Inzicht in de functieniveaus, bijbehorende taken en de hoogte van de tarieven is wenselijk om actief te kunnen sturen op financieel resultaat. Dit uiteraard wel met instandhouding van de gewenste kwaliteit. De daling van het gemiddelde tarief per medewerker is het gevolg van een betere opbouw van het personeelsbestand.

Loonkosten per FTE

De loonkosten vormen veruit de belangrijkste kostenpost. Beheersing daarvan is dus noodzakelijk. Het normatieve kader van de gewenste loonstijging wordt bepaald door exogene factoren (CAO) en endogene factoren (percentage inleen en beheerste incidentele en structurele loonsverbeteringen zittend personeel).

Materiële kosten per FTE

Onder de materiële kosten wordt verstaan de kosten voor: persoonlijke vergoedingen, opleidingen, materieel, post/distributie, telefonie, cateringvoorzieningen en vervoersvoorzieningen. Voorlichtings- en communicatiekosten evenals automatiseringskosten, huisvestingskosten en onderzoek en advies staan apart in de begroting, maar zijn bij het bepalen van de kosten per fte meegenomen. Deze indicator is belangrijk in het kader van de beheersing van de overheadkosten.

Directe uren/Totale uren

Het aantal directe evenals het totale aantal uren is afkomstig uit de tijdverantwoording van de medewerkers. De verhouding lijn (direct) en staf (indirect) is van invloed op de uitkomst van deze indicator. De ratio zegt iets over de productiviteit van de organisatie.

Tabel 6.1.2: Begroting van baten en lasten Agentschap SZW (x € 1 000)
 realisatie 2003na 1e sup 200420052006200720082009
Baten       
Opbrengsten moederdepartement110 44712 45915 7008 3978 1887 9738 971
Opbrengst overige departementen80      
Opbrengst derden      
Rentebaten27 2121212121
Buitengewone baten      
Exploitatiebijdrage5 648252     
Totaal baten16 20212 48415 7218 4188 2097 9948 992
        
Lasten       
Apparaatskosten       
–personele kosten10 7318 78011 4365 8775 8365 6386 810
–materiële kosten4 2093 2683 9012 1582 1262 1422 173
Rentelasten181573563910 
Afschrijvingskosten       
–Materieel48581151156060 
–Immaterieel118142185185100100 
Dotaties voorzieningen1 000      
Buitengewone lasten44      
Totaal Lasten16 16812 26315 7108 3918 1617 9508 983
        
Saldo van baten en lasten34221112748449

1 Bij het bepalen van de opbrengsten moederdepartement is op dit moment alleen uitgegaan van de uitvoering van de huidige regelingen. Gelet op de afloop van de regelingen laat dit een afnemend beeld zien.

2 Deze bijdrage heeft betrekking op een eenmalige bijdrage in de (personeels)kosten van de ondernemingsraad.

Baten

Algemeen

Het Agentschap SZW heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen. In de nabije toekomst zal het Agentschap SZW zich hoofdzakelijk richten op opdrachten uit het moederdepartement, maar mogelijke opdrachten uit andere ministeries worden niet uitgesloten.

De programmaperiode van de Europese regelingen loopt tot en met 2006. Het is nog niet zeker of en zo ja in welke vorm en omvang deze regelingen na 2006 zullen worden voortgezet. Ook drie van de vijf nationale regelingen kennen eindige looptijden. De terugval in de omzet na 2005 wordt concreet verklaard door afloop van de regelingen EQUAL, ID-banen, Klantmanagement en TSS abw.

Ten aanzien van de tariefstelling geldt dat het Agentschap SZW streeft naar een tariefdaling die gericht is op een tariefontwikkeling die gelijk blijft aan het inflatiepercentage.

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de uitvoering van de regelingen ESF doelstelling 3, Equal, ID-banen, Mut Bijstand Buitenland, Stimuleringsregeling Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG), Klantmanagement en Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerkingsverband Abw (TSS Abw).

De uitvoering van ESF 94–99 wordt in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de directie ABG gedaan.

Het Agentschap SZW kent de processtappen (producten) basislast, intake en ontvankelijkheid, monitoren, overig beheer, einddeclaratie, intake bezwaarschriften, afhandeling bezwaarschriften en afhandeling beroepszaken. De uit te voeren producten kunnen per regeling verschillen. Daarnaast worden bij een aantal regelingen out-of-pocketkosten in rekening gebracht. Deze kosten hebben betrekking op specifieke wensen van de opdrachtgever en worden direct aan de opdrachtgever doorbelast.

De volgende matrix geeft de vermoedelijke omzet, per product en opdrachtgever in 2005 weer:

Tabel 6.1.3: Omzet per product en opdrachtgever 2005 (x € 1 000)
 ESF-3EqualID-banenBijstandBuitenlandBVGKlant managementTSS abwSubtotaalnieuwe regelingenTotaal
Basislast1 7411 4092541057143223 645  
Intake en ontvankelijkheid3505820116004629  
Beoordelen en beschikken2 155662398119190263 379  
Monitoren1 5098346442002 413  
Overig beheer1 476940010139522 536  
Einddeclaratie1 4631505870001 606  
Intake bezwaarschriften3214110021  
Afhandeling bezwaarschriften15926501210014271  
Afhandeling beroepszaken1480740033  
Subtotaal8 8703 9549813321901386814 533  
Out of pocket412490488000958  
Totaal9 2824 4441 0293401901386815 49120915 700

Opbrengst overige departementen

Op dit moment worden geen opdrachten voor overige departementen uitgevoerd maar mogelijke opdrachten in de nabije toekomst worden niet uitgesloten.

Opbrengst derden

Opbrengst derden betreft omzet die buiten de Rijksoverheid wordt gerealiseerd. Het Agentschap SZW zal zich hoofdzakelijke richten op opdrachten vanuit het moederdepartement, maar het is niet uitgesloten dat er in de directe toekomst opdrachten voor derden worden uitgevoerd.

Rentebaten

De rentebaten heeft betrekking op de Rekening Courant Mifi Beheer. Het gehanteerde rentepercentage is variabel.

Buitengewone baten

Het Agentschap SZW verwacht dat geen buitengewone baten gerealiseerd zullen worden.

Exploitatiebijdrage

Een exploitatiebijdrage van het moederministerie heeft (in de regel) een tijdelijk karakter.

Op dit moment is de verwachting dat het Agentschap SZW in 2005 geen exploitatiebijdrage nodig zal hebben.

Lasten

Personele kosten

De hoogte van de personeelskosten wordt bepaald door prijs- en volumeontwikkelingen. De prijsontwikkelingen zijn het gevolg van CAO-verhogingen en de reguliere beloningsronde. Bovendien is rekening gehouden met het streven de tarieven die bij de opdrachtgevers in rekening worden gebracht nauwelijks te laten stijgen, door een beter en evenwichtiger personeelsbestand.

Bij het bepalen van de personeelskosten is uitgegaan van een piek aan werkzaamheden in begrotingsjaar 2005. Deze piek aan werkzaamheden heeft betrekking op het werkaanbod van de regeling ESF doelstelling 3 en EQUAL. Voor de regeling ESF doelstelling 3 is rekening gehouden met extra aanvragen en alle bijkomende werkzaamheden in de vervolgprocessen, voor de regeling EQUAL is rekening gehouden met het samenvallen van de werkzaamheden van tranche één en twee. Dit betekent ook dat de productiecapaciteit flexibel moet kunnen worden aangepast, zodat in de begroting is uitgegaan van 15% extern ingehuurde medewerkers (Agentschap SZW-breed).

Omdat nog niet bekend is in welke vorm en omvang de (Europese) regelingen na 2006 zullen worden voortgezet, is bij het bepalen van de personeelskosten na 2005 alleen rekening gehouden met de uitvoering van de huidige regelingen.

Materiële kosten

Een groot deel van de materiele kosten is gerelateerd aan het aantal personeelsleden en bestaan uit huisvestingkosten, automatiseringskosten en overige kosten. De verwachting is dat in 2005 een piek aan werkzaamheden opgevangen moeten worden waardoor extra personeel in dienst zal zijn en de materiele kosten in dat jaar hoger zullen zijn. De verwachting is dat na 2005 de piek in werkzaamheden voorbij zal zijn en is in de begroting alleen nog rekening gehouden met de uitvoering van de huidige regelingen. Hierdoor zullen de materiele kosten lager zijn.

De huisvestingkosten en automatiseringskosten zijn gebaseerd op de afgesproken SLA's. Daarnaast is rekening gehouden met onderhoudskosten van de in gebruik zijnde softwaresystemen en overige automatiseringskosten. De overige materiele kosten betreffen kantoorkosten, voorlichting & communicatie en advies & onderzoek.

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op vier investeringsleningen, twee voor (hoofdzakelijk) immateriële en twee voor (hoofdzakelijk) materiële activa. De leningen voor immateriële activa kennen een looptijd van vijf jaar en de rentepercentages zijn 3,72% en 3,22%. De lening voor materiële activa heeft een looptijd van drie jaar en de geldende rentepercentages zijn 3,35% en 2,69%.

Afschrijvingskosten

Bij de materiële activa wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar gehanteerd en bij de immateriële activa is de termijn vijf jaar. In 2003 en 2004 is door het Agentschap SZW geïnvesteerd in materiële en immateriële activa en deze investeringen zijn van invloed op de afschrijvingskosten in 2005 en volgende jaren.

Dotaties aan voorzieningen

Het Agentschap SZW verwacht dat er geen dotaties aan voorzieningen zullen worden gedaan.

Buitengewone lasten

Het Agentschap SZW verwacht dat geen buitengewone lasten zullen worden gerealiseerd.

Saldo van baten en lasten.

Het saldo van baten en lasten zal in het jaar van ontstaan opgenomen worden in het onverdeelde resultaat. In het jaar daarop wordt het resultaat verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar.

Kasstroomoverzicht

Tabel 6.1.4: Kasstroomoverzicht Agentschap SZW (x € 1 000)
 realisatie 2003200420052006200720082009
1Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito)6 8875 0605 2344 9614 7674 5854 305
        
2Totaal operationele kasstroom– 3 2727143113272092049
        
3a–/– Totaal investeringen448      
3b+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen0      
3Totaal investeringskasstroom– 448000000
        
4a–/– eenmalige uitkering aan moederdepartement 044010172 
4b+/+ eenmalige storting door moederdepartement       
        
4c–/– aflossingen op leningen875405405213813120
4d+/+ beroep op leenfaciliteit1 980      
4Totaal financieringskasstroom1 893– 540– 584– 521– 391– 4840
        
5Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)5 0605 2344 9614 7674 5854 3054 314

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in materiële en immateriële activa. Het Agentschap SZW verwacht in de nabije toekomst geen grote investeringen te doen.

Financieringskasstroom

De eenmalige storting van het moederdepartement wordt ten laste van het Eigen Vermogen gebracht volgens de vermogensvoorschriften baten-lastendiensten. Deze vermogensvoorschriften schrijven voor dat het Eigen Vermogen, exclusief de verplichte reserves niet hoger mogen zijn dan 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaren.

De aflossing op leningen heeft betrekking op de aflossing van de lopende leningen.

Vermogensontwikkeling

Onderstaande tabel geeft inzicht in de meerjarige vermogensontwikkeling van het Agentschap SZW:

Tabel 6.1.5: Vermogensontwikkeling Agentschap SZW (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
1Eigen Vermogen per 1 januari250284505472499537409
        
2Saldo van baten en lasten34221112748449
        
3auitkeringen aan moederdepartement  – 44 – 10– 172 
3bbijdrage moederdepartement ter versterking EV       
3coverige mutaties       
3Directe mutaties in het Eigen Vermogen00– 440– 10– 1720
        
4Eigen Vermogen per 31 december284505472499537409418

6.2 INSPECTIE WERK EN INKOMEN

Inleiding

De Inspectie Werk en Inkomen heeft de tijdelijke status van dienst die een batenlastenstelsel voert. Beoogd is dat de inspectie per 1 januari 2005 als volwaardige batenlastendienst van start gaat.

Taken IWI

De inspectie houdt onafhankelijk toezicht op de uitvoeringsinstanties die de werknemers- en volksverzekeringen uitvoeren en op de gemeentebesturen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sociale voorzieningen. Het gaat om het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), de Stichting Inlichtingenbureau (IB), het Bureau Keteninformatisering werk en inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) en de gemeenten.

IWI houdt ook toezicht op de werking van het stelsel van werk en inkomen, door te kijken naar de wijze waarop CWI, UWV, SVB en gemeenten samenwerken bij de uitvoering van de aan hen opgedragen taken. Verder houdt IWI toezicht op de Sociaal-Economische Raad (SER), de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) en certificatie- en keuringsinstellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden (CKI's) en participeert de inspectie in de interdepartementale Commissie van toezicht op het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB). Het toezicht op de SER en de PVK is beperkt tot enige aspecten. Vanaf 2005 krijgt IWI de coördinatie en verantwoordelijkheid van het toezicht op de certificering en accreditatie met betrekking tot risicovolle activiteiten. De Raad van Accreditatie blijft de beoordelingen van de aangewezen instellingen verrichten.

Het toezicht van de inspectie draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. De inspectie levert deze bijdrage door vast te stellen in hoeverre de uitvoering functioneert conform de daaraan te stellen eisen van doeltreffendheid, rechtmatigheid en doelmatigheid. De inspectie draagt daarmee tevens bij aan:

• het bevorderen van de kwaliteit van uitvoering en beleid;

• het bevorderen van de werking van het stelsel in relatie tot de beleidsdoelstellingen van de minister.

De inspectie beoogt hiermee tevens het vertrouwen van de burger in het systeem van beleid, uitvoering en toezicht te bevorderen.

Producten

De inspectie heeft een jaarcyclus, gebaseerd op de jaarlijks op te leveren toezichtproducten.

De programmering vindt primair plaats via het plan van werkzaamheden voor het komende jaar (jaarplan). Het jaarplan 2005 is het resultaat van een door de inspectie uitgevoerde omgevings- en risicoanalyse. Deze analyses helpen bij het maken van keuzes, gegeven de omvang van het toezichtterrein en de beschikbare capaciteit. De inspectie houdt bij de programmering rekening met de door de minister geformuleerde kaders voor de jaar- en meerjarenplannen van het UWV, het CWI, de SVB, het BKWI en het IB (zoals neergelegd in de Meibrieven 2004) en met de bestuurlijke afspraken die de minister maakt met uitvoerende instanties. Ook de wensen van de Tweede Kamer en de signalen van uitvoerende instanties en gemeentebesturen, burgers en maatschappelijke organisaties zijn in de overwegingen betrokken.

In het jaarplan geeft de inspectie aan welke producten zij het komende jaar gaat maken.

Onderzoek is de kernactiviteit van de inspectie. In de wettelijk voorgeschreven rapportages en in de rapportages naar aanleiding van risicogericht onderzoek oordeelt IWI over de kwaliteit van de uitvoering en draagt zij bij aan de kwaliteit van de regelgeving. Ook houdt de inspectie capaciteit vrij om te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen of verzoeken. De inspecteur-generaal stelt het jaarplan voor 1 juli vast en biedt het aan de minister aan.

Prioriteiten 2005

In het Jaarplan 2004 stelde de Inspectie Werk en Inkomen zich ten doel te komen tot stelselbrede oordelen, een accentverschuiving in het toezicht en het verbreden van de kwaliteit van de inspectie. Voor 2005 wordt deze lijn versterkt doorgezet.

Een belangrijke ontwikkeling is de omslag die de inspectie maakt naar doeltreffendheid als hoofdaccent van het toezicht. Hoofddoelen in de sociale zekerheid zijn beperking van de instroom in de regelingen (preventie), bevordering van de uitstroom (activering) en het voorzien in een uitkering waar nodig (uitkering). Vanaf het jaar 2004 programmeert de inspectie haar onderzoek vanuit de thema's preventie, activering en uitkering. De inspectie richt haar toezichtvragen op doeltreffendheid en neemt daarbinnen waar relevant de invalshoeken rechtmatigheid en doelmatigheid mee.

Met haar onderzoeksprogramma in het jaarplan voor 2005 geeft de inspectie invulling aan de accentverschuiving naar doeltreffendheid. De onderzoeken die vallen binnen de thema's preventie, activering en uitkering leiden vrijwel zonder uitzondering tot uitspraken, oordelen en inzichten over de bijdrage van de uitvoeringsinstanties en gemeenten aan het bereiken van de doelen van de wetgever.

Doelmatige taakuitvoering

IWI bevordert de doelmatigheid door resultaatgericht management. Met het moederdepartement worden afspraken gemaakt over de producten (prestaties en kwaliteit) van IWI en de daarbij in te zetten middelen (kosten). In de managementrapportages en in het jaarverslag legt de IG hierover verantwoording af. De inspectie maakt transparant wat zij doet.

Vooralsnog hanteert IWI in 2005 een productiviteitsnorm van 1 250 uur. Bij het bepalen van de norm is rekening gehouden met onder andere vakantie- en feestdagen, ziekteverzuim en uren die gemiddeld beschikbaar zijn voor indirecte activiteiten zoals opleidingen etc.

IWI wil de tijdigheid waarmee producten worden afgerond vergroten: in 2005 wil de inspectie minimaal 80 procent van de producten leveren op de afgesproken plandatum. IWI zal heldere afspraken maken met de uitvoeringsinstanties en gemeenten om te bevorderen dat de benodigde informatie volgens planning beschikbaar komt.

Tabel 6.2.1: Begroting baten en lasten
 2003200420052006200720082009
Baten       
Opbrengst moederdepartement35 72527 25126 47326 47326 47326 47326 473
Opbrengst overige departementen
Opbrengst derden
Rentebaten145504545454545
Buitengewone baten4 285
Exploitatiebijdrage
Totaal baten40 15527 30126 51826 51826 51826 51826 518
        
Lasten       
Apparaatskosten       
•Personele kosten25 51218 61518 60818 60818 60818 60818 608
•Materiële kosten7 0557 9776 9906 9906 9906 9906 990
Rentelasten
Afschrijvingskosten       
•Materieel42017514012011511085
•Immaterieel
Dotaties voorzieningen6 303
Buitengewone lasten1 365270
        
Totaal lasten40 65527 03725 73825 71825 71325 70825 683
        
Saldo van baten en lasten–/– 500264780800805810835

Toelichting bij de begroting van baten en lasten over het jaar 2005

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement wordt vooralsnog onderscheiden in «IWI-productie gerelateerd» en «niet IWI-productie gerelateerd». De inspectie brengt de kosten van haar toezichtproducten (toezichtbevindingen, risicoanalyses en T-toetsen) in rekening bij het moederdepartement. Voor de geplande producten uit het jaarplan 2005 heeft de inspectie naar verwachting circa € 25,1 miljoen nodig.

De opbrengst van het moederdepartement komt vanaf 2004 aanmerkelijk lager uit dan de voorafgaande jaren in verband met de taakstellingen die aan de inspectie zijn opgelegd als gevolg van het Strategisch en Hoofdlijnenakkoord.

Met ingang van 2004 is de inspecteur-generaal eindverantwoordelijk geworden voor zowel IWI als de Arbeidsinspectie (A.I.). De «niet IWI-productie gerelateerde» opbrengst (circa € 1,4 miljoen) van het moederdepartement betreft vooralsnog uitgaven van IWI die voornamelijk ten behoeve van de A.I. worden verricht (o.m. huisvestingskosten). In de loop van 2004 zullen hierover nadere afspraken gemaakt worden met het moederdepartement.

De productie gerelateerde omzet wordt voorlopig als volgt verdeeld over de productengroepen van de inspectie:

Tabel 6.2.2: Omzet IWI naar productgroepen
Omzet IWI naar productgroepenGeschatte capaciteits-inzet (in %)Omzet (x € 1 000)
Toezichtbevindingen (oordelen)  
•Wettelijke en reguliere producten29,17 280
•Risicogerichte producten  
•Preventie7,92 038
•Activering10,82 735
•Uitkering6,81 778
•Overige risicogerichte producten10,52 604
•Onvoorzien6,21 635
   
T-toetsen (tevens wettelijk product)1,8440
   
Risico-analyses  
•Ad hoc0,6139
•Jaarplan1,1262
•Monitoring12,12 987
IWI-producten uit jaarplan 200586,921 898
   
Overlopende producten uit jaarplan 2004 (onderhanden werk)13,13 198
Totaal100,025 096

IWI maakt afspraken met het moederdepartement over de te leveren producten en prijzen. In de loop van 2004 zal IWI een notitie opstellen over de tariefstructuur voor 2005. De kostprijs van de producten is afhankelijk van de aan de producten te besteden uren (declarabele uren) tegen het uurtarief van de medewerkers inclusief een risico-opslag. Het jaarplan 2005 gaat uit van 151 toezichtmedewerkers.

Vooralsnog is in de begroting rekening gehouden met een productienorm van 1 250 uur per jaar waarvan circa 94% declarabel is. Het gemiddelde uurtarief van een toezichtmedewerker bedraagt bij huidig inzicht circa € 139. De kosten van inhuur van externe deskundigen worden voor zover van toepassing direct aan de producten toegerekend.

Rentebaten

De rentebaten betreffen de rekening-courant en de depositorekeningen bij het ministerie van Financiën. Deze baten worden vanaf 2004 lager geraamd dan voorgaande jaren als gevolg van een gemiddeld lager liquiditeitensaldo en rentepercentage.

Lasten

Algemeen

De lasten van IWI zijn opgebouwd uit de apparaatskosten (personele en materiële kosten) en de afschrijvingskosten van materiële vaste activa. In de lasten zijn de «niet IWI-productie gerelateerde» kosten van circa € 1,4 miljoen opgenomen (zie toelichting baten).

In de begroting 2005 is geen rekening gehouden met de kosten van flankerend beleid als gevolg van de personele reductie van IWI in 2004. Er is van uitgegaan dat deze kosten (loonkosten van niet geplaatste medewerkers, scholingskosten, kosten van FPU+-regelingen, kosten van outplacement, doorlopende kosten van leaseauto's, etc.) gefinancierd kunnen worden uit de in de jaarrekening 2003 gevormde reorganisatievoorziening. De openstaande verplichtingen in het kader van de reorganisatie zullen elke vier maanden worden geherwaardeerd. De resultaten van deze herwaarderingen zullen worden opgenomen in de tussentijdse rapportages en de jaarrekening van IWI.

Apparaatskosten

Onderstaand wordt een toelichting gegeven op de apparaatskosten en zijn de uitgangspunten nader toegelicht.

Tabel 6.2.3: Apparaatskosten IWI
 Realisatie 2003Raming 2004Begroting 2005
Apparaatskosten IWI32 56726 59225 598
    
Personele kosten25 51218 61518 608
Waarvan:   
•Loonkostenmedewerkers20 81415 98515 878
•Inhuur externe deskundigen1 7361 0001 000
•Uitbestede onderzoeken274300300
•Rechtspositionele regelingen573455445
•Werving en selectie740
•Opleidingen342400500
•Overige personeelskosten435475445
•Kosten voormalig personeel/flankerend beleid1 331
    
Materiële kosten7 0557 9776 990
Waarvan:   
•ICT/automatisering1 5991 2871 130
•Huisvesting3 7184 9834 330
•Bureaukosten1 7381 7071 530

Personele kosten

De begrote loonkosten medewerkers zijn gebaseerd op een formatie en een gemiddelde bezetting van 238 fte tegen het gemiddelde loonniveau van 2004. Hierbij is rekening gehouden met een uitbreiding in 2005 met 3 fte in het kader van het toezicht op de certificering en accreditatie met betrekking tot risicovolle activiteiten als asbestverwijdering, werken met vuurwerk en risicovolle producten als drukapparatuur. In vergelijking met voorgaande jaren zijn de loonkosten vanaf 2004 aanmerkelijk lager begroot. Dit komt door de taakstelling die aan IWI is opgelegd naar aanleiding van het Strategisch en Hoofdlijnenakkoord.

De begrotingspost voor inhuur van externe deskundigen zal aangewend worden voor tijdelijke capaciteitstekorten en benodigde specifieke deskundigheid die niet binnen de inspectie aanwezig is. De inspectie is zeer kritisch ten aanzien van de inzet van externen en heeft daarom de raming vanaf 2004 ten opzichte van 2003 verder teruggebracht.

Het opleidingsbudget 2005 is voor een groot deel bestemd voor de organisatiebrede opleidingen die in 2005 zullen worden georganiseerd. Daarnaast is ruimte gereserveerd voor individuele opleidingen van medewerkers en begeleidings- en heroriëntatietrajecten.

Materiële kosten

De kantoorautomatisering van de inspectie is uitbesteed aan het facilitair bedrijf van het moederdepartement. De kosten hiervan zijn voornamelijk afhankelijk van het aantal personal computers (desktop en laptop), het aantal specifieke IWI applicaties en de overeengekomen tarieven. Vanaf 2004 komen de kosten hiervan lager uit dan begroot als gevolg van de afname van het aantal personeelsleden en dus het aantal personal computers.

Als gevolg van de reorganisatie van de inspectie zullen de vijf regiokantoren in de loop van 2004 sluiten. De huurovereenkomsten van vier vestigingen lopen eind 2004 af. Thans wordt onderzocht of het doorlopende contract van de vestiging in Groningen kan worden overgenomen door een ander onderdeel van het departement. In de begroting zijn voorzichtigheidshalve de kosten van deze regionale vestiging opgenomen.

De afname van de bureaukosten wordt voornamelijk veroorzaakt door de beëindiging van de lease-overeenkomsten van de dienstauto's van medewerkers uit de voormalige regio's.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen in het bijzonder het meubilair, de telefooncentrale en de kantoorapparatuur.

Buitengewone lasten

De buitengewone lasten in 2004 betreffen de afkoop van een rechtspositionele regeling.

Tabel 6.2.4: Kasstroomoverzicht IWI
 realisatie 2003200420052006200720082009
1Rekening courant RIC 1 jan.4 78721 14716 49113 46311 1379 5008 207
        
2Totaal operationele kasstroom16 901–/– 4 676–/– 2 476–/– 1 349–/– 796–/– 483–/– 276
        
–/– Totaal investeringen–/– 541–/– 62
+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen82
3 Totaal investeringskasstroom–/– 54120
        
–/– Eenmalige uitkering aan moederdepartement–/– 178–/– 552–/– 977–/– 841–/– 810–/– 835
+/+ Eenmalige storting door moederdepartement178
–/– Aflossing op leningen
+/+ Beroep op leenfaciliteit
4Totaal financieringskosten–/– 552–/– 977–/– 841–/– 810–/– 835
        
5Rekening courant RIC 31 dec.21 14716 49113 46311 1379 5008 2077 096

De operationele kasstroom voor de jaren 2005 tot en met 2009 betreft het saldo van baten en lasten, de afschrijvingen op materiële vaste activa en de afname van de voorzieningen.

De investeringen 2004 hebben betrekking op enkele aanpassingen aan het gebouw, aanvulling van meubilair en zonwering en de vervanging van de bestelauto. De desinvesteringen betreffen de boekwaarde van het meubilair en de vloerbedekking van de in 2004 te sluiten regiokantoren.

Tabel 6.2.5: Overzicht vermogensontwikkeling IWI
 realisatie 2003200420052006200720082009
1Eigen Vermogen per 1 januari1 6549761 2401 4681 2911 2551 255
        
2Saldo van baten en lasten–/– 500264780800805810835
        
Uitkeringen aan moederdepartement–/– 178–/– 552–/– 977–/– 841–/– 810–/– 835
Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen
Overige mutaties
3Directe mutaties in Eigen Vermogen–/– 178–/– 552–/– 977–/– 841–/– 810–/– 835
        
4Eigen Vermogen per 31 december9761 2401 4681 2911 2551 2551 255

Uitgaande van een gelijkblijvende opbrengst van de producten van de inspectie over de jaren 2006–2009 als begroot voor 2005 zal de staat van baten en lasten de komende jaren een positief saldo weergeven. Het deel van het eigen vermogen dat de 5%-norm overschrijdt zal worden uitgekeerd aan het moederdepartement.

Tabel 6.2.6: Indicatieve openingsbalans
Indicatieve openingsbalans1-1-2005
Activa 
Materiële vaste activa 
•Grond en gebouwen
•Installaties en inventarissen602
•Dienstauto's11
Vlottende activa 
•Voorraden
•Vorderingen3 400
•Nog te ontvangen/vooruitbetalingen260
•Liquide middelen16 491
  
Totaal activa20 764
  
Passiva 
Vermogen 
•Exploitatiereserve976
•Onverdeeld resultaat264
Langlopende schulden 
•Leningen
Voorzieningen12 729
Kortlopende schulden 
•Crediteuren2 300
•Nog te betalen 4 495
  
Totaal passiva20 764

De boekwaarde van de materiële vaste activa is de boekwaarde van 1 januari 2004 gecorrigeerd voor de investeringen, afschrijvingen en desinvesteringen.

In deze indicatieve openingsbalans is geen rekening gehouden met onderhanden werk (bestede uren maal tarief) per 31 december 2004.

In de post vorderingen is de vordering op het moederdepartement opgenomen die in verband met de voorziening voor reorganisatie in de balans per 31 december 2003 is gevormd.

De liquide middelen zijn voornamelijk ter dekking van de verplichtingen in verband met de voorzieningen.

De hoogte van de voorzieningen per 31 december 2004 is afgeleid van het saldo per 1 januari 2004 waarop de geraamde uitgaven 2004 in mindering zijn gebracht. Deze post is opgebouwd uit de voorziening voor wachtgeld van voormalige Ctsv-medewerkers voor circa € 9,5 miljoen en de reorganisatievoorziening van IWI zoals eind 2003 is gevormd voor een bedrag van € 3,2 miljoen. Van deze verplichtingen heeft € 3,4 miljoen per 1 januari 2005 een looptijd van minder dan 1 jaar, € 6,6 miljoen van 2 tot 5 jaar en € 2,7 miljoen van meer dan 5 jaar.

7. VERDIEPINGSBIJLAGE

Was/wordt tabel

Deze was/wordt-tabel verklaart de nieuwe structuur van de begroting 2005 op artikel-, op operationele doelstellingniveau en naar de uitgaven en ontvangsten vanuit de structuur van de begroting 2004.

Oude structuur 2004Nieuwe structuur 2005
Beleidsartikel 1: Basisdienstverlening werk en inkomen
OD 1, 2 en 3: Centra voor Werk en Inkomen(CWI)Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 4: CWI
OD 4: BKWIArtikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 4: BKWI
OD 4: HandhavingArtikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 4: Handhaving
  
OntvangstenArtikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 2: Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie
Apparaatsuitgaven: Bijdrage aan het Agentschap SZWArtikel 23 Reïntegratie, Apparaatsuitgaven: Bijdrage aan het Agentschap SZW
  
OD 1: Sluitende reintegratieArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget
OD 1: Wiw dienstbetrekkingen en WEPArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget
OD 1: PraktijkscholingArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Praktijkscholing
OD 1: KinderopvangAbwArtikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: KOA-regeling
OD 1: SVWW/RWIArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: RWI/SVWW
OD 1: Agenda voor de ToekomstArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Agenda voor de Toekomst
OD 1: Flexibel reintegratiebudgetArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget
OD 1: EQUAL projecten/AG SZWArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: SZW cofinanciering Equal
OD 1: ID-banenArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget
OD 1: RSPArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: RSP
OD 1: Stimuleringsregeling ID-banenArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Stimuleringsregeling ID-banen
OD 3: DoelgroepenbeleidArtikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 3, Doelgroepenbeleid
  
Overig: Subsidies en overige beleidsuitgavenArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Subsidies
Overig: VoorlichtingArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Voorlichting
Overig: Onderzoek en beleidsinformatieArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: Onderzoek
  
OntvangstenArtikel 23 Reïntegratie: Ontvangsten
 Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid: Ontvangsten (deel boetes illegale tewerkstelling)
  
Beleidsartikel 4: Aangepast werken 
OD 1: WSWArtikel 24 Sociale werkvoorziening, OD 1: WSW
  
OntvangstenArtikel 24 Sociale werkvoorziening: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 5: Algemene inkomensgarantie op minimumniveau
OD 1: Gebudgetteerd deel Abw, IOAW, IOAZArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: nieuwe indeling WWB
OD 1: Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: nieuwe indeling WWB
OD 1: ToeslagenwetuitkeringslastenArtikel 32 Overige inkomensbescherming OD 3: Toeslagenwet uitkeringslasten
OD 1: Toeslagenwet uitvoeringskostenArtikel 32 Overige inkomensbescherming OD 3: Toeslagenwetuitvoeringskosten
OD 1: Subsidies en overige beleidsuitgavenArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: Subsidies
OD 1: VoorlichtingArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: Voorlichting
OD 2: HandhavingArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: Handhaving
  
OntvangstenArtikel 30 Inkomensbescherming met activering: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 6: Inkomensgarantie voor jonggehandicapten
OD 1: Wajong uitkeringslastenArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 2: Wajonguitkeringslasten
OD 1: WajonguitvoeringskostenArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 2: Wajonguitvoeringskosten
OD 2: Bijdrage aan REAArtikel 23 Reïntegratie OD 1: REA uitkeringslasten (Wajong)
OD 2: Bijdrage aan REAArtikel 23 Reïntegratie OD 1: REA uitvoeringskosten (Wajong)
Beleidsartikel 7 Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten
OD 1: Tbia uitkeringslastenArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 4: Tbia uitkeringslasten
OD 1: Tbia uitvoeringskostenArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 4: Tbia uitvoeringkosten
  
Beleidsartikel 8: Inkomensvoorziening voor kunstenaars
OD 3: WikArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 3: WWIK uitkeringslasten en uitvoeringskosten
  
OntvangstenArtikel 30 Inkomensbescherming met activering: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 9: Tegemoetkoming in de kosten van kinderen
OD 1: AKW uitkeringslastenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: AKW uitkeringslasten
OD 1: AKW uitvoeringskostenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: AKW uitvoeringskosten
OD 1: TOG uitkeringslastenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: TOG uitkeringslasten
OD 1: TOG uitvoeringskostenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: TOG uitvoeringskosten
  
OntvangstenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 11: Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren
OD 1: Rijksbijdrage loopbaanonderbrekingArtikel 25 Arbeid en Zorg, OD 1: Rijksbijdrage loopbaanonderbreking
OD 2 en 3: KinderopvangArtikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Kinderopvang
Overig: CommunicatieArtikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Voorlichting
Overig: Onderzoek en beleidsinformatieArtikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Onderzoek
Overig: Subsidies en overige beleidsuitgavenArtikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Primair proces
  
OntvangstenArtikel 25 Arbeid en Zorg: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 12: Coördinatie emancipatiebeleid
Subsidies emancipatieondersteuningArtikel 35 Emancipatie, OD 2: Subsidies
Stimuleringsmaatregel dagindelingArtikel 35 Emancipatie, OD 2: Dagindeling
Primair procesArtikel 35 Emancipatie, OD 1 en 2: Primair proces
VoorlichtingArtikel 35 Emancipatie, OD 1 en 2: Voorlichting
Onderzoek en beleidsinformatieArtikel 35 Emancipatie, OD 1 en 2: Onderzoek
  
OntvangstenArtikel 35 Emancipatie: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 13: Verbetering arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuimaanpak
Convenanten arbeidsomstandighedenArtikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim, OD 2: Subsidies
Subsidies en overige beleidsuitgavenArtikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim, OD 1 en 2: Subsidies
VoorlichtingArtikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim, OD 1 en 2: Voorlichting
  
OntvangstenArtikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 14: Tegemoetkoming asbestslachtoffers
OD 1: Regeling asbestslachtoffers uitkerings-lastenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 3: Uitkeringslasten regeling asbest
OD 1: Regeling asbestslachtoffersuitvoeringskostenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 3: Uitvoeringskosten regeling asbest
  
OntvangstenArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten: Ontvangsten
  
Beleidsartikel 15: Rijksbijdragen sociale fondsen
OD 1: Rijksbijdrage WAZArtikel 34: Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW, OD 1: Rijksbijdrage WAZ
OD 2: GemoedsbezwarenArtikel 34, OD 1: Premiebijdragen gemoedsbezwaren
OD 3: HeffingskortingenArtikel 34, OD 1: Bijdragen BIKK AOWArtikel 34, OD 1: Bijdragen BIKK Anw
OD 4: AOW-gatArtikel 34, OD 1: Rijksbijdrage AOW-gat grensarbeiders
OD 5: OuderdomsfondsArtikel 34, OD 1: Rijksbijdrage Ouderdomsfonds
  
Beleidsartikel 16: Rijksbijdrage spaarfonds AOW
OD 1: Rijksbijdrage Spaarfonds AOWArtikel 34, OD 2: Rijksbijdrage Spaarfonds AOW
  
Beleidsartikel 17: Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Apparaatsuitgaven: AgentschappenArtikel 97 Aflopende regelingen, Apparaatsuitgaven: Agentschap SZW
  
OD 1: Facilitering oprichting CWIArtikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI
OD 1: Ontvlechting ArbvoArtikel 97 Aflopende regelingen: Ontvlechting Arbvo
OD 1: Coördinatie reïntegratiemarktArtikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI
OD 1: ICTArtikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI
OD 1: OverigArtikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI
OD 1: Afwikkeling ESFArtikel 97 Aflopende regelingen: Afwikkeling ESF-oud
OD 2: Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouw (bvg-en)Artikel 97 Aflopende regelingen: Ondersteuning vorming BVG'en
  
OntvangstenArtikel 97 Aflopende regelingen: Ontvangsten
  
Niet-beleidsartikel 97: Aflopende regelingen 
Financiele afwikkeling afgesloten regelingenArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
JeugdspaarwetArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
Regeling ex mijnwerkersArtikel 97 Aflopende regelingen: Regeling ex mijnwerkers
ExperimentenArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
KoopkrachtreparatieArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
MillenniumbijdragenArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
Liquidatiewet invaliditeitswettenArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
IHS-banenpoolsArtikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
  
OntvangstenArtikel 97 Aflopende regelingen: Ontvangsten
  
Niet-beleidsartikel 98: Algemeen 
Apparaatsuitgaven 
PersoneelPersoneel wordt zoveel mogelijk toegerekend aan de 15 beleidsartikelen
MaterieelMaterieel wordt zoveel mogelijk toegerekend aan de 15 beleidsartikelen
HuisvestingArtikel 98 Algemeen, apparaatsuitgaven: Huisvesting
AutomatiseringArtikel 98 Algemeen, apparaatsuitgaven: Automatisering
Bijdrage moederdepartement aan AgentschappenArtikel 98 Algemeen, apparaatsuitgaven: Bijdrage moederdepartement aan IWI
  
Programmauitgaven 
Primair procesArtikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Primair proces (deels naar artikel 22 en 29)
Onderzoek en beleidsinformatieArtikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Onderzoek (deels naar artikel 29)
VoorlichtingArtikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Voorlichting (deels naar artikel 22, 26 en 29)
SubsidiesArtikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Subsidies (deels naar artikel 26 en 29)
Handhaving en kwaliteitsverb. uitvoeringArtikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Handhaving (deels toerekening naar artikel 29)
Waarborg en garantiesArtikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Waarborg en garanties
  
OntvangstenArtikel 98 Algemeen: Ontvangsten
  
Niet-beleidsartikel 99: Nominaal en onvoorzien
OnvoorzienArtikel 99 Nominaal en onvoorzien: Onvoorzien
LoonbijstellingArtikel 99 Nominaal en onvoorzien: Loonbijstelling
PrijsbijstellingArtikel 99 Nominaal en onvoorzien: Prijsbijstelling
  
Premieartikel 1: Inkomensgarantie bij werkloosheid
Uitkeringslasten WWArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 2: WWuitkeringen
Uitvoeringskosten WWArtikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 2: WWuitvoeringskosten
  
Premieartikel 2: Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
Uitkeringslasten WAOArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAOuitkeringen
Uitvoeringskosten WAOArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAO uitvoeringskosten
Uitkeringslasten WAZArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAZuitkeringen
Uitvoeringskosten WAZArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAZ uitvoeringskosten
Uitkeringslasten ZWArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: ZW uitkeringen
Uitvoeringskosten ZWArtikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: ZW uitvoeringskosten
  
Premieartikel 3: Reïntegratie 
Uitkeringslasten ReïntegratieArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: REA uitkeringslasten
Uitvoeringskosten ReïntegratieArtikel 23 Reïntegratie, OD 1: REA uitvoeringskosten
  
Premieartikel 4: Inkomensgarantie voor nabestaanden
Uitkeringslasten AnwArtikel 32 Overige inkomensbescherming OD 1: Anw uitkeringslasten
Uitvoeringskosten AnwArtikel 32 Overige inkomensbescherming OD 1: Anw uitvoeringskosten
  
Premieartikel 5: Inkomensgarantie voor ouderen
Uitkeringslasten AOWArtikel 32 Overige inkomensbescherming OD 2: AOW uitkeringslasten
Uitvoeringskosten AOWArtikel 32 Overige inkomensbescherming OD 2: AOW uitvoeringskosten
  
Overig beleidsonderwerp 1: ArbeidsmarktbeleidArtikel 22: Activerend arbeidsmarktbeleid
  
Overig beleidsonderwerp 2: InkomensbeleidArtikel 21: Inkomensbeleid
  
Overig beleidsonderwerp 3: Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschapArtikel 26: Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap
  
Overig beleidsonderwerp 4: Regulering van individuele arbeidsrelatiesArtikel 27: Regulering van individuele arbeidsrelaties
  
Overig beleidsonderwerp 5: PensioenbeleidArtikel 28: Pensioenbeleid

VERDIEPINGSBIJLAGE 2005

Artikel 21: Inkomensbeleid

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20040000000
        
Nieuwe mutaties:007620000
1.Apparaatskosten toerekening007180000
2.Apparaatskosten toerekening00440000
        
Stand ontwerpbegroting 2005007620000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 22: Activerend arbeidsmarktbeleid

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004443 532362 961321 485312 035308 835296 435295 435
        
Mutatie 1e suppletore begroting026 2215 3005 3002 3002 3002 300
        
Nieuwe mutaties:011 40857 32028 19527 66618 55718 557
Operationele doelstelling 3       
1.Langer doorwerken ouderen02 7006 9009 1009 10000
2.Primair proces jeugdwerkloosheid01 577500500000
3.Voorlichtingjeugdwerkloosheid075300000
4.Overboeking naar VWS0– 19800000
        
Operationele doelstelling 4       
5.Arbeidsadviseur02 0004 0004 0004 0004 0004 000
6.Indicatiestelling WSW045618 3004 0004 0004 0004 000
7.Bedrijfsverzamelgebouwen006 0008 0008 0008 0008 000
8.Wettelijke taken naar Inlichtingenbureau00– 181– 181– 181– 181– 181
9.Loonbijstelling 200403 5202 8642 7762 7472 7382 738
10.Prijsbijstelling 2004060000000
        
Apparaatsuitgaven       
11.Apparaatskosten toerekening0016 9040000
12.Apparaatskosten toerekening002 0330000
        
Stand ontwerpbegroting 2005443 532400 590384 105345 530338 801317 292316 292

Nieuwe Mutaties:

1. Deze mutatie heeft betrekking op het kabinetsstandpunt langer doorwerken ouderen, hierin zijn een aantal maatregelen aangekondigd waarvoor budget beschikbaar is.

2 en 3. Betreft een overheveling van middelen die voorheen op artikel 98 stonden.

4. Betreft een overboeking naar VWS in het kader van Operatie Jong.

5. Voor de invoering van de functionaliteit van de arbeidsadviseur worden meerjarig middelen aan de ketenpartijen beschikbaar gesteld. Door het inrichten van een servicedesk ontstaat een onafhankelijke en laagdrempelige advies- en informatiefunctionaliteit met als doel de klant zodanig te ondersteunen dat de klant de regie over zijn eigen reïntegratie kan nemen. Vooralsnog zijn de middelen aan de begroting van CWI toegevoegd.

6. De indicatiestelling Wsw is van gemeenten overgegaan naar CWI. Het budget voor de uitvoering van de indicatiestelling is daarom overgeboekt van artikel 24 naar artikel 22.

7. De huisvestingskosten van CWI zullen stijgen als gevolg van hogere huurprijzen in de bedrijfsverzamelgebouwen (vaak een A-locatie) ten opzichte van de oude CWI-panden. Daarnaast vallen de huuropbrengsten tegen en lopen de leegstandskosten op.

8. Een aantal wettelijke beheertaken van BKWI zal worden overgenomen door het Inlichtingenbureau.

9. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004.

10. De raming is bijgesteld voor de prijsbijstelling 2004.

11 en 12. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 200433 05202 0002 0002 0002 0002 000
        
Mutatie 1e suppletore begroting 09 50012 60012 60012 60012 600
        
Stand ontwerpbegroting 200533 052011 50014 60014 60014 60014 600

Artikel 23: Reïntegratie

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20042 055 0881 932 1981 797 6461 737 3621 665 7001 665 1071 661 907
        
Mutatie 1e suppletore begroting0181 14651 32336 42333 92332 12332 123
        
Nieuwe mutaties:49 400– 80 18823 189– 29 6538 8544 7874 987
        
Operationele doelstelling 1       
Flexibel reïntegratiebudget       
1.Nabetaling ID-banen tot en met jaar 2003010 00000000
2.Uitvoeringskosten Nug Anw010 0537 5357 6217 6217 6217 621
3.Prijsbijstelling 200401 05000000
        
RSP       
4.Loonbijstelling 200400118118118118118
5.Wijziging uitvoeringskosten0– 30     
        
Stimuleringsregeling ID-banen       
6.Schuif stimuleringsregeling ID-banen0– 85 00020 0001 000000
7.Spakcompensatie0– 3 000– 3 0000000
8.Loonbijstelling 2004001490000
        
Cofinanciering EQUAL       
9.Wijziging kasritme0– 7 7950– 2 0126 8073 0000
        
Praktijkscholing       
10.Afbouw praktijkscholing000– 30 000000
11.Loonbijstelling 200400380204000
        
RWI / SVWW       
12.Extra besparingen RWI000– 1 000– 1 600– 1 600– 1 600
13.Loonbijstelling 2004007168606060
14.LCR025000000
        
REA uitkeringslasten       
15.Toerekening REA 2003 aan artikel 2338 400000000
16.Juninota01 1201 8402406401 2801 280
        
REA uitvoeringskosten       
17.Toerekening REA 2003 aan artikel 2311 000000000
18.Wijziging financiering no-risk polis/afschaffen REA-uitkering bij scholing0– 100– 100– 800– 800– 800– 800
19.Schuif januarinota0– 3 100– 3 100– 3 100– 3 100– 3 100– 3 100
20.Verschuiving wajongpremie0– 3 200– 3 200– 3 200– 3 200– 3 2000
21.Tegenvaller HA07002 0003 4004 4003 5003 500
22.Juninota0– 1 350– 1 400– 1 400– 1 200– 1 200– 1 200
        
Overige programmauitgaven       
23.Budgettair neutrale herschikkingen0214– 792– 792– 892– 892– 892
        
Apparaatsuitgaven       
24.Apparaatskosten toerekening002 5700000
25.Apparaatskosten toerekening001180000
        
Stand ontwerpbegroting 20052 104 4882 033 1561 872 1581 744 1321 708 4771 702 0171 699 017

Nieuwe mutaties

1. De nabetalingen voor de ID-banen tot en met 2003 komen vooral voort uit de naloop van de vaststelling 2002 en bezwaarschriften die in 2004 zijn afgehandeld.

2. Inzet loonbijstelling 2004 voor de uitvoeringskosten Nug Anw.

4, 8, 11 en 13. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004.

3. De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling 2004

5. De uitkeringslasten en uitvoeringskosten REA Wajong in 2003 worden verantwoord op artikel 23.

6. In december 2003 is de stimuleringsregeling met een halfjaar verlengd tot 1 juli 2004. Met deze schuif wordt de begroting aangepast aan de veranderde budgetbenutting door de verlenging van de regeling. Tegelijkertijd is ook een begin juni verwachte onderrealisatie ingeboekt.

7. Met het vervallen van de versnelde afbouw van de Spak is ook de compensatieregeling voor de stimuleringsregeling ID-banen vervallen.

9. De afronding van de eerste tranche Equal is met een half jaar verlengd. Aangezien de meeste uitgaven aan het eind van de looptijd van de projecten plaats vindt, verschuiven de uitgaven van de eerste tranche naar achteren. De tweede tranche is eerst in 2004 gestart en de uitgaven in verband daarmee worden vooral in 2007 en 2008 verwacht.

10. In verband met de verwachte liquidatie van de Stichting Centrum Vakopleiding in 2005 en de beëindiging in 2006 van de subsidie aan de Regionale opleidingscentra (ROC) voor praktijkscholing valt een bedrag van € 30 mln vrij.

12. Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek RWI heeft het kabinet besloten de RWI als zelfstandig orgaan te handhaven. Het aantal taken is teruggebracht, daarom is het beschikbare budget naar beneden bijgesteld.

14. Prijsbijstelling 2004 ingezet voor budget ten behoeve van de Landelijke Cliëntenraad.

15 en 17. Aan artikel 23 zijn de uitgaven in 2003 aan de uitkeringslasten en uitvoeringskosten REA Wajong toegerekend (zie ook mutatie 5 artikel 31).

16 en 22. Aanpassingen van de REA-uitgaven naar aanleiding van de uitvoeringsgegevens in de juninota van UWV.

18. Vanaf 2006 wordt de financiering van de no risk polis overgeheveld van de REA naar AWF-vangnet. Het afschaffen van de REA-uitkering bij scholing levert in de jaren daarvoor een kleine besparing in de uitvoeringskosten op.

19. Op basis van inzichten van UWV in de toedeling van de uitvoeringskosten REA heeft een herverdeling over de fondsen plaatsgevonden.

20. Schuif tussen het begrotings- en premiegefinancierde deel van de uitvoeringskosten REA.

21. Naar aanleiding van gewijzigde inzichten met betrekking tot de toedeling van de uitvoeringskosten (februarinota) zijn besparingen in het kader van het Hoofdlijnenakkoord naar een realistisch niveau bijgesteld.

23. Dit betreffen neutrale herschikkingen met artikel 98.

24 en 25. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004201 49316 70115 701151 83515 70115 70115 701
        
Mutatie Amendement050 00000000
        
Mutatie 1e suppletore begroting0133 00024 0000000
        
Nieuwe mutaties:065 0000– 10 845– 10 845– 10 845– 10 845
1.Extra ontvangsten WIW065 00000000
2.Lagere ontvangsten arbeidsmarkt000– 10 845– 10 845– 10 845– 10 845
        
Stand ontwerpbegroting 2005201 493264 70139 701140 9904 8564 8564 856

Nieuwe mutaties:

1. Naar verwachting zullen de terugontvangsten Wiw hoger zijn dan aanvankelijk geraamd.

2. Abusievelijk zijn in voorgaande jaren de ontvangsten in de meerjarenraming horizontaal geëxtrapoleerd, zonder expliciet te toetsen/ramen of de onderhavige ontvangstenbedragen reëel waren. Om dit euvel te herstellen wordt thans een technische correctie doorgevoerd waarin vanaf 2006 de meerjarenraming voor deze ontvangsten met € 10,8 miljoen neerwaarts wordt bijgesteld.

Artikel 24: Sociale werkvoorziening

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20042 151 3072 149 9452 149 8992 149 8992 149 8992 149 8992 149 899
        
Mutatie 1e suppletore begroting012 60024 00024 00024 00024 00024 000
        
Nieuwe mutaties:023 538– 6 1847 4477 5187 5187 518
        
Operationele doelstelling 1       
1.Spak compensatie structureel0– 12 000– 24 000– 24 000– 24 000– 24 000– 24 000
2.Loonbijstelling 2004035 99431 55231 44731 51831 51831 518
3.Indicatiestelling WSW0– 456– 14 3000000
        
Apparaatskosten       
4.Apparaatskosten toerekening005390000
5.Apparaatskosten toerekening00250000
        
Stand ontwerpbegroting 20052 151 3072 186 0832 167 7152 181 3462 181 4172 181 4172 181 417

Nieuwe mutaties

1. De structurele Spak compensatie die verwerkt was bij 1e suppletore begroting is ingetrokken in verband met het niet doorgaan van de versnelde afschaffing van de Spak.

2. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004. Hierbij is tranche 2004 voor het jaar 2004 zelf separaat met een bedrag van ca€ 4 miljoen verhoogd, ter compensatie van de verhoging van de WAO-premie in 2004.

3. In verband met voorbereidingen voor de overdracht van de indicatiestelling Wsw per 1-1-2005 naar CWI is in 2004 een bedrag van bijna € 0,5 miljoen overgeboekt naar artikel 22 CWI. Voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw in 2005 is een bedrag van € 14,3 miljoen overgeboekt naar artikel 22 CWI.

4 en 5. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004458 934469 480434 843424 843424 843424 843424 843
        
Mutatie 1e suppletore begroting02 10000000
        
Nieuwe mutaties:037 5507 200– 9 800– 9 800– 9 800– 9 800
1.Terugvordering onderrealisatie018 00017 0000000
2.Bijstelling samenloop Wsw/WAO0– 9 800– 9 800– 9 800– 9 800– 9 800– 9 800
3.Nieuwe systematiek029 35000000
4.Indexering ontvangsten samenloop02 5852 5862 6152 6552 6942 800
        
Stand ontwerpbegroting 2005458 934511 715444 629417 658417 698417 737417 843

Nieuwe mutaties

1. De raming van de ontvangsten is voor 2004 met € 18 miljoen en voor 2005 met € 17 miljoen verhoogd op grond van verwachte terugvordering als gevolgvan onderrealisatie van arbeidsplaatsen in de respectieve uitvoeringsjaren 2002 en 2003.

2. De raming van de ontvangsten is neerwaarts bijgesteld met € 9,8 miljoen wegens minder samenloop als gevolg van een lager volume WSW-werknemers met een WAO-uitkeringsrecht.

3. Vanaf 2004 is een nieuwe systematiek ingevoerd voor de ontvangsten wegens samenloop van Wsw-loon met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

In verband hiermee draagt het UWV in 2004 eenmalig één kwartaal extra anticumulatiebaten wegens samenloop WAO af. Daarmee hebben de ontvangsten voortaan volledig betrekking op het betreffende begrotingsjaar.

4. Het betreft de verhoging van de raming van de ontvangsten wegens samenloop (de uitkeringen) op grond van de loon- en prijsontwikkeling.

Artikel 25: Arbeid en zorg

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004218 058219 492586 971621 831657 492657 492664 374
        
Mutatie Nota van Wijziging0122 69900000
        
Mutatie 1e suppletore begroting0– 28 528– 19 000– 19 000– 15 500– 15 000– 15 000
        
Nieuwe mutaties:01 725– 4 60415 22110 63912 63912 639
        
Operationele doelstelling 1       
1.Uitvoeringskosten LBO020000000
        
Operationele doelstelling 2       
Kinderopvang       
2.Uitname Gemeentefonds00122 699122 699122 699122 699122 699
3.Naar Gemeentefonds00– 56 868– 39 800– 40 500– 40 500– 40 500
4.Hoofdlijnenakkoord00100 000100 000100 000100 000100 000
5.Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen0050 720– 1 919– 1 656– 1180
6.Vrijval uitvoeringskosten00– 4 000– 4 000– 7 500– 7 500– 7 500
7.Aanpassing compensatieregeling00– 7 000– 20 000– 65 000– 80 000– 80 000
8.Amendement compensatieregeling00014 00015 00017 00010 000
9.Naar OCW tussenschoolse opvang00– 6 000– 6 000– 12 000– 12 000– 12 000
10.Naar VWS kinderopvangproject0– 5500000
11.Loonbijstelling 200401 7816 8847 2937 7117 7117 711
12.Prijsbijstelling 2004010000000
        
Overige programmauitgaven       
13.Budgettair neutrale herschikking0– 101– 72– 72– 72– 72– 72
        
Apparaatsuitgaven       
14.Apparaatskosten toerekening001 4120000
15.Apparaatskosten toerekening001720000
        
Stand ontwerpbegroting 2005218 058315 588775 918775 032760 674749 712749 712

Nieuwe mutaties

1. De voorlopige realisaties leiden tot een hogere raming van de uitgaven.

2. De middelen die in voorgaande jaren in het Gemeentefonds zaten voor de financiering van (de uitbreiding van) kinderopvang worden toegevoegd aan de Wet kinderopvang.

3. Storting in het Gemeentefonds i.v.m. de overheveling van sociaal-medisch geïndiceerden naar gemeenten (alleen 2005) en voor bijdragen van gemeenten voor de gemeentelijke doelgroepen en uitvoering van eerstelijnstoezicht door gemeenten.

4. Intensivering uit het hoofdlijnenakkoord ter aanvulling van budgettair kader van de Wet kinderopvang.

5. De raming is aangepast i.v.m. het naar voren halen van het uitbetalingsmoment in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

6. De uitvoeringskosten van de Wet kinderopvang vallen lager uit dan eerder geraamd.

7. Bijstelling van de raming door afbouw van de compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen.

8. Kosten van het amendement voor een structurele compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen.

9. I.v.m. de overdracht van de verantwoordelijkheid voor tussenschoolse opvang naar het ministerie van OCW worden de daarmee gemoeide middelen overgeheveld naar dat ministerie.

10. Bijdrage van SZW in een subsidie van VWS voor het project Friese taal in de kinderopvang.

11. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004.

12. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004.

13. Budgettair neutrale herschikking met artikel 98.

14 en 15. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20042000000
        
Mutatie 1e suppletore begroting0010 0000000
        
Stand ontwerpbegroting 20052010 0000000

Artikel 26: Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20040537248218218218218
        
Mutatie 1e suppletore begroting085490225200200200
        
Nieuwe mutaties:003 5950000
1.Budgettair neutrale herschikkingen005282828282
        
Apparaatsuitgaven       
2.Apparaatskosten toerekening003 3680000
3.Apparaatskosten toerekening002270000
        
Stand ontwerpbegroting 200506224 385525500500500

Nieuwe mutaties:

1. Budgettair neutrale herschikking met artikel 98.

2 en 3. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 27: Regulering individuele arbeidsrelaties

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20040000000
        
Nieuwe mutaties:002 2880000
        
Apparaatsuitgaven       
1.Apparaatskosten toerekening002 0850000
2.Apparaatskosten toerekening002030000
        
Stand ontwerpbegroting 2005002 2880000

Nieuwe mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 28: Pensioenbeleid

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20040000000
        
Nieuwe mutaties:001 0630000
        
Apparaatsuitgaven       
1.Apparaatskosten toerekening009740000
2.Apparaatskosten toerekening00890000
        
Stand ontwerpbegroting 2005001 0630000

Nieuwe mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 29: Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 200440 63969 80249 92239 47028 93415 93415 304
        
Mutatie 1e suppletore begroting0– 5 875– 3 392– 892– 3921 1080
        
Nieuwe mutaties:0– 2 74150 6215 7455 5256 6575 521
        
Operationele doelstelling 1       
1.Accreditatie en certificering00548548548548548
2.Budgettair neutrale herschikkingen0360– 150000
3.Loonbijstelling 20040504645363636
4.Kasschuif VASt0– 2 1361 000001 1360
5.Farbo-regeling005 0005 0005 0005 0005 000
        
Operationele doelstelling 2       
6.Dekking kosten langer doorwerken ouderen0– 1 000– 4 0000000
7.Van VWS bijdragen tbv NVAB0200200200000
8.Budgettair neutrale herschikkingen0– 280– 100– 100– 100– 100– 100
9.Loonbijstelling 20040655752413737
        
Apparaatsuitgaven       
10.Apparaatskosten toerekening0042 8270000
11.Apparaatskosten toerekening005 0580000
        
Stand ontwerpbegroting 200540 63961 18697 15144 32334 06723 69920 825

Nieuwe mutaties

1. Mutatie houdt verband met intensivering toezicht op risicovolle activiteiten als asbestverwijdering en risicovolle producten als drukapparatuur.

2 en 8. Het gaat hier om diverse overboekingen van en naar andere artikel(onderdel)en.

3 en 9. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004.

4. Uitgaven voor het programma versterking arbobeleid stoffen worden later gedaan dan begroot.

5. Overboeking van Ministerie van Financiën voor de uitvoering van de FARBO-subsidieregeling vanaf 2005.

6. Mutatie betreft vrijval middelen arboconvenanten ter dekking van kosten langer doorwerken ouderen (zie artikel 22, OD 3, mutatie 1).

7. Overboeking van het ministerie van VWS als bijdrage in aan de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) te verstrekken subsidie voor richtlijnontwikkeling in de arbocuratieve keten.

10 en 11. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20046 1155 9846 8846 8846 8846 8846 884
        
Stand ontwerpbegroting 20056 1155 9846 8846 8846 8846 8846 884

Artikel 30: Inkomensbescherming met activering

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20044 624 1605 483 1515 640 9755 585 4125 660 2775 715 8836 074 998
        
Mutatie Amendement Verburg (29 200 XV 29)050 00000000
        
Mutatie 1e sup begroting en nieuwe mutaties:0– 335 994– 338 505– 163 387– 138 005– 238 490– 598 187
        
Operationele doelstelling 1       
        
Wet Werk en Bijstand       
1.Mutaties op doorwerking conjunctuur0– 211 059167 441390 408414 416308 092– 297 337
2.Mutaties op doorwerking SVB-prognose gekorte AOW-uitkeringen0– 4 473– 3 932– 1 1852 5236 88122 387
3.Realisatie 20030– 285 378– 283 935– 290 781– 293 571– 294 888– 88 915
4.Realisatie 200400– 199 984– 194 351– 192 692– 192 012– 191 998
5.Loonbijstelling 2004055 65061 32364 12166 10066 92868 128
6.Bijstellingen i.v.m. afstemming ramingsopbouw met CPB0– 19 973– 39 144– 59 519– 32 932– 14 896– 5 324
7.Afschaffen remigratieregeling02 1426 0289 58512 84615 8400
8.Alimentatie050 00000000
9.Pardonregeling asielzoekers012 75411 4119 3977 3846 0410
10.Stopzetten minimumloongarantie 2e ziektejaar001 2502 5002 5002 5000
11.Verhoging IOAW-leeftijd van 50 naar 550011 98222 10735 91142 11744 000
12.AOW-tegemoetkoming001 0001 0001 0001 0001 000
        
IOAW       
13.Realisatie 20030– 39 779– 44 582– 49 028– 56 674– 59 251– 42 840
14.Realisatie 20040– 19 600– 38 859– 37 184– 36 583– 35 782– 35 391
15.Loonbijstelling 200402 1312 1132 1932 5852 7142 687
16.Bijstellingen i.v.m. afstemming ramingsopbouw met CPB0– 1 5753 9472 349– 598– 3 2666 442
17.Verhogen IOAW-leeftijd van 50 naar 5500– 23 965– 44 215– 71 822– 84 234– 88 000
        
IOAZ       
18.Realisatie 20030– 5 803– 7 236– 6 961– 7 766– 8 535– 5 698
19.Realisatie 20040– 7 154– 11 411– 11 650– 11 667– 11 681– 11 684
20.Loonbijstelling 20040430431501592694716
21.Bijstellingen i.v.m. afstemming ramingsopbouw met CPB00– 4 407– 6 073– 5 827– 5 56410 561
        
Bijstandzelfstandigen       
22.Realisatie0– 1 511– 3 262– 2 602– 2 660– 2 6850
23.Loonbijstelling 20040182167166165167172
        
Overig       
24.Realisatie 20040– 15 00000000
25.Nabetalingen0170 00013 7148 6189 65511 58212 312
26.Overboeking naar Gemeentefonds0– 50 00000000
        
Handhaving       
27.Mutaties Voorjaarsnota03 436– 700– 700– 700– 700– 700
28.Budgettair neutrale herschikkingen02 340181181181181181
29.Loonbijstelling 20040177244213249249249
30.Prijsbijstelling 2004034500000
        
Subsidies en Voorlichting       
31.Eindejaarsmarge subsidies040300000
32.Voorlichting lenen jongeren030000000
        
Operationele doelstelling 3       
        
WWIK uitkeringslasten en uitvoeringskosten       
33.Mutaties Voorjaarsnota011 90010 0008 0008 0008 0000
34.Nabetalingen010 00010 0000000
35.Loonbijstelling 20040314292284287290290
        
Operationele doelstelling 4       
        
TBIA uitkeringslasten       
36.Mutaties Voorjaarsnota0– 500– 500– 300– 200– 2000
37.Juninota UWV0525481446420368200
38.Loonbijstelling 20040777075757272
        
TBIA uitvoeringskosten       
39.Mutaties Voorjaarsnota01 2451 1551 2451 2551 2050
40.Schuif januarinota0200200200200200200
41.Juninota UWV00110709080100
42.Loonbijstelling 20040953333
43.Prijsbijstelling 20040100000
        
Operationele doelstelling 5       
        
TRI       
44.Herbeoordelingen01 25016 00017 5009 25000
        
Apparaatsuitgaven       
45.Apparaatskosten toerekening personeel003 7070000
46.Apparaatskosten toerekening materieel001600000
        
Stand ontwerpbegroting 20054 624 1605 197 1575 302 4705 422 0255 522 2725 477 3935 476 811

Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota) en nieuwe mutaties:

1. CPB's ramingsbijstellingen van de werkloze beroepsbevolking hebben afgelopen begrotingsjaar geleid tot mutaties in de geraamde WWB-lasten van circa € – 211 mln in 2004, oplopend tot circa € + 414 mln in 2007.

2. SVB's prognose van de meerjarige ontwikkeling van de gekorte AOW-uitkeringen heeft tot aanpassing van de geraamde WWB-lasten.

3, 13, 18, 22 en 21. Doorwerking van de realisaties in 2003 heeft geleid tot ramingsbijstellingen.

4, 14, 19 en 24. Bijstellingen tengevolge van volumerealisaties in 2004 hebben geleid tot mutaties in de geraamde lasten.

5, 15, 20, 23, 29, 35, 38 en 42. De ramingen zijn aangepast aan de loonontwikkeling 2004.

6 en 16. In verband met afstemming van de ramingsopbouw met CPB zijn de geraamde lasten aangepast.

7. Ramingsbijstellingen door de doorwerking van de afschaffing van de remigratieregeling.

8. Uitstel van de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving op gebied van kinderalimentatie heeft tot een besparingsverlies geleid van € 50 mln in 2004.

9. De geraamde WWB-lasten zijn bijgesteld voor doorwerking van de pardonregeling aan asielzoekers.

10. Dit betreft de ramingsbijstelling als gevolg van de doorwerking van het discontinueren van de minimumloongarantie.

11. Voor doorwerking op de WWB van verhoging van de IOAW-leeftijd van 50 naar 55 jaar is de raming van de WWB-lasten verhoogd met ca € 12 mln in 2005, oplopend tot € 44 mln in 2009.

12. In het licht van het inkomensbeeld 2005 heeft het Kabinet besloten tot een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 60 bruto per jaar.

De uitgaven worden gefinancierd via een rijksbijdrage tegemoetkoming AOW'ers (artikel 34) maar heeft ook gevolgen voor de uitgaven WWB.

17. Verhoging van de IOAW-leeftijd van 50 naar 55 jaar leidt tot een geraamde bruto besparing op de IOAW-lasten van € 24 mln in 2004, oplopend tot € 88 mln in 2009.

25. Ramingen van de nabetalingen over eerdere jaren hebben geleid tot bijstellingen van ca € 170 mln in 2004 tot € 12 mln in 2009.

26. De amendementsgelden Verburg van € 50 mln zijn overgeheveld naar het Gemeentefonds (de bijzondere bijstand).

27, 31, 33, 36 en 39. Mutaties toegelicht in de Voorjaarsnota (eindejaarsmarge 2003 en budgettair neutrale herschikking van budgetten).

28. Budgettair neutrale herschikkingen tussen subartikelonderdelen.

30 en 43. De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling.

32. Voor voorlichting over lenen aan jongeren is € 0,3 mln beschikbaar gesteld.

34. Wijziging van de bevoorschottingssystematiek ter voorkoming van nabetalingen 2004 in 2005 leidt tot een verhoogde kasraming in 2004.

De inwerkingtreding van de WWIK in 2005 leidt eenmalig tot een verhoogde kasraming in 2005 omdat in dat jaar de brutering van de in 2004 verstrekte netto geldleningen samenvallen met de vanaf 2005 bruto verstrekte geldleningen. Deze extra uitgaaf wordt gecompenseerd door extra inkomsten aan loonheffing tot hetzelfde bedrag.

37. Op basis van de juninota UWV 2004 worden de uitkeringslasten structureel verhoogd vanwege een hoger geraamd volume voor 2004.

40 en 41. De ramingen zijn aangepast op basis van de uitvoeringsinformatie UWV mbt herverdelingen tussen fondsen en volume-inzichten.

44. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wijziging systematiek herbeoordelingen en de regeling ter wijziging van het Schattingsbesluit is besloten tot een overgangsregeling (TRI). De kosten van de TRI bedragen € 44 mln in de periode 2004–2007.

Daarnaast is in de bedragen een verschuiving van de bijstand naar de TRI verwerkt.

45 en 46. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 200472 87022 68922 68922 68922 68922 68922 689
        
Nieuwe mutaties:03 311– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689
1.Uitboeken ontvangsten fwi0– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689
2.Ontvangsten oude jaren026 00000000
        
Stand ontwerpbegroting 200572 87026 00000000

Nieuwe mutaties:

1. In de begroting was een geextrapoleerde post ontvangsten WFA opgenomen. Deze post komt onder de WWB niet meer voor en vervalt daarom.

2. In samenhang met de afrekening over de laatste bevoorschatting WFA 2003 is € 26 miljoen ontvangen.

Artikel 31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20041 641 7961 679 0301 694 7271 711 5091 744 2821 778 6821 772 900
        
Mutatie 1e suppletore begroting0– 55 115– 39 685– 29 135– 27 415– 25 4250
        
Nieuwe mutaties:– 49 400122 67216 3953901 203199523 041
        
Operationele doelstelling 2       
        
Wajonguitkeringslasten       
1.Uitvoeringsmutaties Juninota017 87024 88825 29425 81826 38327 100
2.Nabetalingen UWV0100 00000000
3.WAOmaatregelen00– 15 000– 30 000– 30 000– 30 000– 10 000
4.Loonbijstelling 200409 5729 7549 94610 18810 40210 700
5.Overboeking naar artikel 23 Reïntegratie– 49 400000000
        
Wajonguitvoeringskosten       
6.Schuif januarinota0– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500
7.Volume juninota00294173262269300
8.Loonbijstelling 20040624539477435441441
9.Prijsbijstelling 2004010600000
        
Apparaatsuitgaven       
10.Apparaatskosten toerekening001 3490000
11.Apparaatskosten toerekening00710000
        
Stand ontwerpbegroting 20051 592 3961 746 5871 671 4371 682 7641 718 0701 755 2521 795 941

Nieuwe mutaties:

1. Op basis van de juninota UWV 2004 worden de uitkeringslasten structureel verhoogd vanwege een hoger geraamd volume voor 2004.

Daarnaast is voor 2004 de gemiddelde uitkering naar beneden bijgesteld.

2. Betreft een afrekening over voorgaande dienstjaren.

3. Financiële gevolgen van de herbeoordelingsoperatie met een gewijzigd schattingsbesluit voor de Wajong.

4 en 8. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004.

5. De uitkeringslasten en uitvoeringskosten REA Wajong in 2003 worden verantwoord op artikel 23.

6 en 7 de ramingen zijn aangepast op basis van de uitvoeringsinformatie UWV mbt herverdelingen tussen fondsen en volume-inzichten.

9. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004.

10 en 11. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 32: Overige inkomensbescherming

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 2004315 292348 447330 068307 581293 000287 800272 200
        
Mutatie 1e suppletore begroting0– 3 587– 5 617– 21 660– 20 710– 21 5310
        
Nieuwe mutaties:0– 39 1216 86111 1639 7609 326– 285
        
Operationele doelstelling 3       
Toeslagenwetuitkeringslasten       
1.Overgangsrecht TW02 0002 0002 0002 0002 0002 000
2.Uitvoeringsmutaties0– 7 987– 2 608– 1 162– 2 389– 2 805– 4 029
3.Doorwerking VLZ003 7507 5007 5007 5000
4.Loonbijstelling 200402 0771 9961 7921 7141 6891 600
        
Toeslagenwetuitvoeringskosten       
5.Uitvoeringsmutaties00305380282289– 509
6.Schuif januarinota0600600600600600600
7.Loonbijstelling 200401629853535353
8.Prijsbijstelling 200402700000
        
Apparaatsuitgaven       
9.Apparaatskosten toerekening006840000
10.Apparaatskosten toerekening00360000
        
Stand ontwerpbegroting 2005315 292341 739331 312297 084282 050275 595271 915

Nieuwe mutaties:

1. Voor de beëindiging van de export uitkeringen worden waarschijnlijk de toegekende prestaties van voor 1 juni 1992 geëerbiedigd.

2. Geraamde besparing als gevolg van de geraamde dalingen voor het WAO- en WW-volume.

3. Als gevolg van 70% van het laatst verdiende loon in het tweede ziektejaar zullen meer mensen een beroep doen op de TW.

4 en 7. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004.

5 en 6. De ramingen zijn aangepast op basis van de uitvoeringsinformatie UWV mbt herverdelingen tussen fondsen en volume-inzichten.

8. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004.

9 en 10. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20040000000
        
Nieuwe mutaties:       
        
1.Nabetaling UWV036 00000000
        
Stand ontwerpbegroting 2005036 00000000

Nieuwe Mutaties:

1. Betreft een afrekening over de Toeslagenwet met het UWV over voorgaande dienstjaren.

Artikel 33: Tegemoetkoming specifieke kosten

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20043 313 0383 320 6303 302 5913 277 0863 257 0233 239 2233 214 423
        
Mutatie 1e suppletore begroting05000000
        
Nieuwe mutaties:015 28744 79164 71967 74154 54543 146
        
Operationele doelstelling 2       
        
AKW uitkeringslasten       
1.Uitvoeringsmutaties juninota014 13815 75322 27519 38921 407– 4 900
2.Niet doorgaan woonlandbeginsel0016 00015 00014 00014 00014 000
3.Correctie AKW-maatregel00000– 15 0000
4.Niet doorgaan akw-maatregel 16–17-jarigen007 00022 00029 00029 00029 000
        
AKW uitvoeringskosten       
5.Doorwerken afstel beleid0500350360360460500
6.Uitvoeringsmutaties juninota00511284101– 218– 600
7.Loonbijstelling 20040994812814815815815
8.Prijsbijstelling 2004017000000
        
TOG uitkeringslasten       
9.Uitvoeringsmutaties juninota0– 5903 5903 6803 7703 8804 200
        
TOG uitvoeringskosten       
10.Uitvoeringsmutaties juninota00280270270170100
11.Loonbijstelling 20040512626262121
12.Prijsbijstelling 20040800000
        
Operationele doelstelling 3       
        
Reg. asbestslachtoffersuitkeringslasten       
13.Loonbijstelling 200401188888
        
Reg. asbestslachtoffersuitvoeringskosten       
14.Loonbijstelling 20040322222
15.Prijsbijstelling 20040200000
        
Apparaatsuitgaven       
16.Apparaatskosten toerekening004380000
17.Apparaatskosten toerekening00210000
        
Stand ontwerpbegroting 20053 313 0383 335 9673 347 3823 341 8053 324 7643 293 7683 257 569

Nieuwe mutaties:

1 en 9. Op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB zijn de ramingen van het volume AKW en TOG meerjarig aangepast.

2 en 4. Niet doorgaan van de maatregelen woonlandbeginsel en 16–17-jarigen.

5, 6 en 10. Betreft mutaties op de uitvoeringskosten AKW en TOG van de SVB.

7, 11, 13 en 14. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004.

8, 12 en 15. De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling 2004.

16 en 17. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 200412 168272272272272272272
        
Stand ontwerpbegroting 200512 168272272272272272272

Artikel 34: Rijksbijdragen aan de Sociale fondsen en aan het Spaarfonds AOW

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 2003200420052006200720082009
Stand ontwerpbegroting 20046 529 2556 721 0257 722 7708 243 5158 555 4608 880 7058 994 151
        
Mutatie 1e suppletore begroting0– 69 700– 51 100– 51 100– 51 100– 51 100– 51 100
        
Nieuwe mutaties:0973 224– 13 778– 110 100– 50 900– 202 500– 199 600
        
Operationele doelstelling 1       
1.Rijksbijdrage WAZ