Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

A.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSVOORSTEL2
 Leeswijzer4
   
B.DE BEGROTINGSTOELICHTING11
 Beleidsagenda 201011
 Artikel 41 Volksgezondheid38
 Artikel 42 Gezondheidszorg61
 Artikel 43 Langdurige zorg86
 Artikel 44 Maatschappelijke ondersteuning106
 Artikel 46 Sport125
 Artikel 47 Oorlogsgetroffenen en Herinnering Wereldoorlog II138
 Niet-beleidsartikel 98 Algemeen147
 Niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien156
 Baten-lasten diensten157
 Bedrijfsvoeringsparagraaf171
 Financieel beeld zorg173
 Verdiepingshoofdstuk190
 Inzicht in de AWBZ212
 ZBO’s en RWT’s219
 Moties220
 Toezeggingen223
 Afkortingenlijst227
 Trefwoordenregister233

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2010 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2010. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2010.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2010 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendiensten)

Onder het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ressorteren de volgende diensten die een baten-lastenstelsel voeren: het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, het Nederlands Vaccin Instituut, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de Rijksinstellingen voor gesloten jeugdzorg Den Engh en De Lindenhorst.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, het Nederlands Vaccin Instituut, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de Rijksinstellingen voor gesloten jeugdzorg Den Engh en De Lindenhorst voor het jaar 2010 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren.

Wetsartikel 4

Na een overleg met de Tweede Kamer aan de hand van de brief van de minister van Financiën van 20 december 2007 (kamerstuk 31 031, nr. 19) is besloten tot een experiment ter verbetering van de (politieke) verantwoording aan de hand van de begrotingen en de jaarverslagen van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Wonen, Wijken en Integratie, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Jeugd en Gezin en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het experiment zal worden geëvalueerd in 2010. Ten behoeve van het experiment is het noodzakelijk af te wijken van een aantal bepalingen van de Comptabiliteitswet 2001 met betrekking tot de inrichting van de departementale begroting en het departementale jaarverslag. Het onderhavige wetsartikel regelt die afwijking voor de begroting 2010, inclusief voor de suppletore begrotingen 2010, van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het betreft de artikelen 5 en 14 van de Comptabiliteitswet 2001.

Het experiment heeft wat de begrotingen betreft inhoudelijk betrekking op de toelichting bij de begroting. De begrotingspresentatie zal worden toegespitst op de (politiek) belangrijkste beleidsprioriteiten van het kabinet. Die prioriteiten zullen in de Beleidsagenda worden opgenomen, waarbij zal worden aangesloten bij het Beleidsprogramma van het kabinet (kamerstuk 31 070, nr. 1). De Beleidsagenda kan worden aangevuld met enkele andere doelstellingen die door de betrokken minister beleidsmatig van groot belang worden geacht.

Indien bepaalde beleidsprioriteiten in de Beleidsagenda in termen van prestaties en effecten worden toegelicht, is het daarom niet noodzakelijk ook bij de betrokken beleidsartikelen zelf een toelichting te verstrekken. Een korte verwijzing naar de Beleidsagenda is dan voldoende. Derhalve zal er dus door de experimentdepartementen niet bij alle beleidsartikelen op grond van artikel 5 van de Comptabiliteitswet 2001 begrotingsinformatie – in termen van prestaties en effecten – over het beleid worden opgenomen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Leeswijzer

1. Inleiding

Voor u ligt de Begroting 2010 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze begroting bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Beleidsagenda;

2. Beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen;

3. Diensten die een baten-lastenadministratie voeren;

4. Bedrijfsvoeringsparagraaf;

5. Diverse bijlagen, waaronder het Financieel Beeld Zorg en het Verdiepingshoofdstuk.

De indeling van de begroting 2010 komt grotendeels overeen met die van 2009. De beleidsagenda geeft kort de beleidsprioriteiten voor 2010 weer. Deze prioriteiten worden verder uitgewerkt in de zogenoemde beleidsartikelen.

Behalve beleidsartikelen bevat deze begroting ook zogenoemde niet-beleidsartikelen (artikel 98 en 99). Artikel 98 bevat de uitgaven die niet specifiek aan een van de beleidsartikelen zijn toe te rekenen. Het gaat daarbij om ministerie- en zorgbrede apparaatsuitgaven, zoals voor het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de adviesraden, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de zorg-ZBO’s. Daarnaast worden in artikel 98 de uitgaven aan internationale samenwerking en de uitgaven aan het strategisch onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) verantwoord.

Artikel 99 ten slotte is een technisch-administratief artikel.

2. Experiment Verbetering en vereenvoudiging begroting en verantwoording

VWS doet samen met LNV, BuiZa, VROM, WWI en Jeugd en Gezin mee aan het experiment Verbetering en vereenvoudiging begroting en verantwoording. Het experiment is gepresenteerd door de minister van Financiën in zijn brief van 20 december 2007. Tijdens een Algemeen Overleg op 6 februari 2008 ging u akkoord met de voorstellen.

Het gevolg van deelname aan het experiment is dat in de beleidsagenda de doelstellingen van het kabinet in Samen werken samen leven een prominente plaats hebben gekregen. De toelichting erop omvat de inzet van de overheid, in principe toetsbare doelen, de beoogde effecten en een onderbouwing van de belangrijkste in te zetten instrumenten. Hiermee wordt beoogd meer politieke focus aan te brengen.

Aan het einde van de beleidsagenda is tevens een overzichtstabel opgenomen waarin per kabinetsdoelstelling wordt vermeld bij welk begrotingsartikel en operationele doelstelling de kabinetsdoelstelling terug is te vinden en wat de geraamde uitgaven zijn tot en met 2011.

In de beleidsartikelen is meer aandacht besteed aan het opnemen van trendgegevens voor de prestatie-indicatoren.

Onderdeel van het experiment is dat bij het jaarverslag minstens één beleidsdoorlichting naar de Kamer wordt gestuurd.

3. Verantwoordelijkheid, medebetrokkenheid en apparaatsuitgaven Jeugd en Gezin

In artikel 42 Gezondheidszorg en artikel 43 Langdurige zorg zijn de uitgaven opgenomen voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten voor jeugdigen (jeugd-lvg). De minister voor Jeugd en Gezin is inhoudelijk verantwoordelijk voor deze AWBZ en Zvw gefinancierde zorg.

Medebetrokkenheid minister voor Jeugd en Gezin:

In het constituerend beraad van 22 februari 2007 is vastgesteld dat de minister voor Jeugd en Gezin medebetrokken is bij een aantal beleidsterreinen waarvoor andere bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn. Een en ander is vervolgens nader toegelicht (kamerstuk 31 001, nr. 3). Medebetrokkenheid betekent dat de minister voor Jeugd en Gezin door de primair verantwoordelijke bewindspersonen op deze terreinen actief geïnformeerd wordt over, en vanuit het kabinet als eerste betrokken wordt bij beleidsonderwerpen en dossiers die raken aan de verantwoordelijkheid van de minister van Jeugd en Gezin voor een integraal jeugd- en gezinsbeleid. Ook betekent het dat de minister voor Jeugd en Gezin pro-actief alle zaken aankaart bij zijn collega-bewindspersonen, en bij bovengenoemde onderwerpen in het bijzonder, die hij in het belang van de jeugd en het gezin acht.

De minister voor Jeugd en Gezin is voor dit begrotingshoofdstuk medebetrokken bij het beleid ten aanzien van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de AWBZ.

Apparaatsuitgaven Jeugd en Gezin:

Met ingang van het begrotingsjaar 2008 wordt een aparte programmabegroting voor Jeugd en Gezin opgesteld. Een programmabegroting bevat geen apparaatskosten. Deze worden verantwoord op de begrotingen van de voormalige «moederdepartementen». De apparaatskosten van de directie Jeugdzorg en die van de directie Jeugd en Gezin worden daarom verantwoord in artikel 98 Algemeen onder de post Personeel en materieel kernministerie. De apparaatskosten van de Inspectie Jeugdzorg zijn onder een aparte post van datzelfde artikel opgenomen.

4. Begrotingsuitgaven en premiegefinancierde zorguitgaven

In de begroting zijn zowel begrotings- als premiegefinancierde uitgaven (hierna: premie-uitgaven) opgenomen. Beide uitgaven vallen onder de zogenoemde collectieve uitgaven. Er is een belangrijk verschil tussen beide uitgaven. Bij de begrotingsuitgaven voert VWS zelf het beheer over de middelen die bij de begroting beschikbaar gesteld zijn. Dat wil zeggen: VWS gaat alle verplichtingen aan en heeft alle uitgaven zelf gedaan. Bij de premie-uitgaven is dat anders; hieraan liggen individuele beslissingen ten grondslag van de partijen die bij de zorg betrokken zijn: patiënten/cliënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars.

VWS is bij de premie-uitgaven verantwoordelijk voor de randvoorwaarden en de regelgeving en zien toe op de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de gezondheidszorg. De Nederlandse gezondheidszorg is in belangrijke mate een zaak van het particuliere initiatief. Daarmee wordt bedoeld dat zorg verlenen de primaire verantwoordelijkheid is van private zorgaanbieders en dat voor die zorgverlening betaald wordt binnen privaatrechtelijke verhoudingen tussen patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars.

VWS is bij de premie-uitgaven verantwoordelijk voor de randvoorwaarden en de regelgeving en ziet toe op de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de gezondheidszorg. De Nederlandse gezondheidszorg is in belangrijke mate een zaak van het particuliere initiatief. Daarmee wordt bedoeld dat zorg verlenen de primaire verantwoordelijkheid is van private zorgaanbieders en dat voor die zorgverlening betaald wordt binnen privaatrechtelijke verhoudingen tussen patiënten, zorgaanbieders en zorgverleners.

De premie-uitgaven maken geen deel uit van het wetslichaam en de begrotingsstaat. Deze uitgaven zijn als beleidsinformatie opgenomen in de toelichting bij de begrotingsartikelen. In de toelichting bij de artikelen 41 tot en met 44 zijn bij de beschrijving van het instrumentarium daarom de premiegerelateerde instrumenten herkenbaar gemaakt door ze te coderen met een (P). De instrumenten in de overige artikelen zijn allemaal begrotingsgerelateerd. De begrotingsuitgaven en de premie-uitgaven zijn in aparte budgettaire tabellen opgenomen.

De tabellen met zorguitgaven geven een beeld van de verwachte premie-uitgaven op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op het beleidsdomein van het betrokken beleidsartikel. Deze premie-uitgaven zijn uitgesplitst naar de verschillende sectoren die binnen het beleidsartikel vallen. De beschikbare autonome volumegroei voor 2010 en volgende jaren is in de raming van de verschillende beleidsartikelen verwerkt. Hiermee kan onder andere de verwachte demografische groei worden opgevangen.

De bijlage bij deze begroting «Het Financieel Beeld Zorg» geeft een duidelijk beeld van de totale uitgaven en financiering van de zorg in Nederland.

De belangrijkste mutaties in de begrotingsuitgaven en premiegefinancierde zorguitgaven in het afgelopen jaar zijn vermeld in het verdiepingshoofdstuk.

5. Prestatie-indicatoren in de begroting

In de begroting 2010 is een aantal prestatie-indicatoren opgenomen. Deze zijn deels vernieuwd ten opzichte van de begroting 2009.

De motie-Douma (kamerstuk 29 949, nr. 11) spreekt uit dat de doelstellingen in de begroting zoveel mogelijk in termen van maatschappelijke effecten (outcome) en in daarbij passende indicatoren geformuleerd moeten worden. In de begroting zijn daarom de algemene doelstellingen van de beleidsartikelen en de operationele doelstellingen binnen die artikelen zoveel mogelijk geformuleerd in termen van maatschappelijke effecten (outcome). Het is echter niet mogelijk gebleken om dat bij alle doelstellingen te doen. Dat geldt ook voor de bijbehorende prestatie-indicatoren. In dat geval zijn waar mogelijk outputindicatoren opgenomen.

De indicatoren bij de doelstellingen geven, zoals gezegd, een gewenst maatschappelijk effect weer. Hierdoor hebben deze indicatoren een macrokarakter en zijn ze maar gedeeltelijk te beïnvloeden. De belangrijkste functie van de indicatoren is dat zij een positieve of negatieve trend kunnen weergeven. Een negatieve trend kan de aanleiding zijn om maatregelen te treffen. Inhoudelijk moeten de indicatoren overigens ook met enige terughoudendheid beoordeeld worden: zij geven een indicatie van de uitkomsten van het beleid weer.

Waar mogelijk is de realisatie van de indicatoren over 2008 opgenomen in de begroting, alsmede de tussenstreefwaarde voor 2010. Soms is het echter niet mogelijk om een (historische) trend of (toekomstige) tussenstreefwaarden op te nemen. Bijvoorbeeld omdat het jaarlijks verzamelen van de gegevens niet opweegt tegen de te maken kosten. In een aantal gevallen betekent dit dat de indicatoren één keer in de twee tot vier jaar verzameld worden. Dit is het geval als de indicator afkomstig is uit de Zorgbalans (die om de twee jaar verschijnt) of uit de VolksgezondheidsToekomst Verkenningen (die om de vier jaar verschijnt). Ook een aantal rapportages van het SCP wordt niet jaarlijks opgesteld. In deze gevallen is de frequentie waarmee de indicator wordt verzameld in de toelichting vermeld.

Comply or Explain overzicht

In onderstaande tabel wordt per artikel kort uitgelegd waarom bij enkele doelstellingen geen indicator geformuleerd is en welke aanvullende informatie gebruikt wordt om de resultaten van het beleid te kunnen volgen.

Explain tabel indicatoren
Algemeen
Voor veel van de operationele doelstellingen geldt dat de indicatoren slechts betrekking hebben op een deel van de instrumenten. In deze gevallen zijn de belangrijkste instrumenten wel voorzien van een prestatie-indicator.
  
Artikelnr.Geen zinvolle en relevante indicator mogelijk want:
 Algemene doelstelling
41 VolksgezondheidHet volksgezondheidsbeleid wordt gemeten met de indicatoren «absolute levensverwachting» en «levensverwachting in goed ervaren gezondheid».
 Daarnaast wordt de volksgezondheid aan de hand van de vierjaarlijkse «Volksgezondheid Toekomst Verkenningen» en de tweejaarlijkse «Zorgbalans» gemonitoord. Deze rapportages van het RIVM bieden inzicht in de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid.
  
 Operationele doelstellingen 2 en 6
41 Volksgezondheid Bij de operationele doelstellingen 2 en 6 zijn geen prestatie-indicatoren opgenomen. Reden hiervoor is dat de resultaten van de betreffende beleidsterreinen niet zinvol in één of enkele indicatoren samengevat kunnen worden of niet goed beïnvloedbaar zijn.
 Bij de overige operationele doelstellingen van artikel 41 zijn wel één of meerdere prestatie-indicatoren opgenomen.
  
 Algemene doelstelling
42 GezondheidszorgBij artikel 42 is geen indicator opgenomen bij de algemene doelstelling. Het stelsel van curatieve zorg in Nederland is namelijk niet in één of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te omvangrijk. De prestaties van het stelsel worden gemonitoord met de Zorgbalans. De Zorgbalans schetst aan de hand van ongeveer honderd indicatoren een beeld van dekwaliteit, detoegankelijkheiden debetaalbaarheidvan de Nederlandse gezondheidszorg. Ook geven de volgende evaluaties en monitors inzicht in de werking van het gezondheidszorgstelsel: Evaluatie verplicht eigen risico, Monitor cure en de Monitor zorgverzekeringsmarkt.
  
 Algemene doelstelling
43 Langdurige zorgBij artikel 43 is geen indicator opgenomen bij de algemene doelstelling. Het stelsel van langdurige zorg in Nederland is namelijk niet in één of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te veelzijdig. De prestaties van dit stelsel worden gemonitoord met de Zorgbalans. In dit document zijn diverse indicatoren met betrekking tot de langdurige zorg opgenomen. Daarnaast legt de sector Verpleging, Verzorging en Thuiszorg in het jaardocument Maatschappelijke verantwoording door middel van het «kwaliteitskader verantwoorde zorg» verantwoording af over de activiteiten langdurige zorg.
 Algemene doelstelling
44 Maatschappelijke ondersteuningBij artikel 44 is bij de algemene doelstelling het paticipatie-indexcijfer opgenomen als kengetal. Voor mensen met een beperking onderzoekt Nivel de participatie voor de domeinen sociale contacten, wonen, werk, vrijetijdsbesteding, vervoer en opleiding. Deze participatie wordt weergegeven met een participatie-indexcijfer. De index is nog een nieuw instrument. De rekenmethode voor de berekening van de index is verbeterd. Daarnaast zijn enkele indicatoren waarop het indexcijfer is gebaseerd aangepast, om ze vergelijkbaar te maken met indicatoren van het CBS en om de vergelijkbaarheid van de indexcijfers over de jaren heen te waarborgen. Aan de hand van onder meer de gegevens van de komende jaren en de spreiding en stabiliteit van de gegevens zal worden bezien of een streefwaarde kan worden geformuleerd.
  
 Algemene doelstelling
47 Oorlogsgetroffenen en herinnering WO IIBij artikel 47 is geen indicator opgenomen bij de algemene doelstelling, omdat de doelstelling meerdere, uiteenlopende elementen bevat die zich moeilijk in één of enkele indicatoren laten weergeven.

6. Beleidsartikelen

Budgetflexibiliteit

In de begroting 2010 wordt net als vorig jaar inzicht gegeven in de budgetflexibiliteit op het niveau van de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen. Dit gebeurt in een aparte tabel die volgt na de tabel budgettaire gevolgen van beleid in de tweede paragraaf van ieder artikel. Daarbij worden de verplichtingen gekarakteriseerd aan de hand van de categorieën «Juridisch verplicht», «Bestuurlijk gebonden» en «Niet juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden».

Onder de tabel met budgetflexibiliteit wordt per operationele doelstelling eveneens aangegeven wat de plannen/voornemens zijn die gedekt worden door het kopje «niet verplicht of bestuurlijk gebonden» voor zover de budgetflexibiliteit groter dan € 500 000,– is. Daarmee wordt invulling gegeven aan de motie Bakker (kamerstuk 30 391, nr. 3).

De VWS-begroting bevat een aantal grote inkomensregelingen, rijksbijdragen en specifieke uitkeringen die – bij ongewijzigd beleid – voor meerdere jaren vastliggen. U kunt hierbij denken aan de Zorgtoeslag. Daarnaast zijn er instellingen die een instellingssubsidie ontvangen en zijn er bijdragen aan baten-lastendiensten. In de begroting zijn deze posten als meerjarig verplicht aangemerkt.

Afspraken en convenanten met andere overheden, met ZBO’s en RWT’s en met private partijen zijn, evenals toezeggingen aan de Tweede Kamer en afspraken met andere bewindslieden, als bestuurlijk gebonden opgenomen.

De budgetflexibiliteit in het niet-beleidsartikel 98 is op dezelfde manier vormgegeven als in de begroting 2009. Dat betekent dat in artikel 98 de budgetflexibiliteit voor de doelstellingen «Beheer en toezicht stelsel» en «Internationale samenwerking bevorderen» is toegelicht. Van de overige posten op dit artikel is de budgetflexibiliteit niet toegelicht. Gezien het karakter van de uitgaven heeft dat geen toegevoegde waarde.

Artikel 99 is een technisch administratief artikel en bevat hoofdzakelijk nog onverdeelde posten. Het begrip budgetflexibiliteit is hierop niet van toepassing.

Tabel geraamde uitgaven per operationele doelstelling

Sinds de begroting 2007 bevat de begroting van VWS een aantal brede beleidsartikelen. Daarom is bij iedere operationele doelstelling in de beleidsartikelen een meerjarige tabel opgenomen met een samenvatting van de belangrijkste voorgenomen uitgaven.

De tabellen zijn ingedeeld naar de volgende categorieën/instrumenten: inkomensregelingen, rijksbijdragen, specifieke uitkeringen, instellingssubsidies/structurele subsidies, projectsubsidies, opdrachten, bijdragen aan ZBO’s en RWT’s, bijdragen aan baten-lastendiensten en bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken.

Per categorie/instrument worden de belangrijkste voorgenomen uitgaven genoemd. Met deze tabel per operationele doelstelling wordt tevens invulling aan de motie Schippers (kamerstuk 29 800, nr. 55) gegeven.

Artikeloverstijgende budgetten

Onze begroting bevat enkele uitgaven die betrekking hebben op meerdere artikelen, bijvoorbeeld de programma-uitgaven aan Zorgonderzoek Nederland Medische wetenschappen (ZonMw), of het beleid ter versterking van de positie van de cliënt. Daarnaast speelt dit ook bij enkele apparaatskosten, zoals die van de IGZ en die van de zogeheten zorg-ZBO’s.

De artikeloverstijgende programma-uitgaven zijn niet over de beleidsartikelen verdeeld, maar budgettair opgenomen onder de meest relevante operationele doelstelling van de beleidsartikelen, zoals artikel 41 Volksgezondheid (bijvoorbeeld ZonMw) of artikel 43 Langdurige zorg (bijvoorbeeld het beleid ter versterking van de positie van de cliënt).

De artikeloverstijgende apparaatsuitgaven van onder meer het kerndepartement, de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ), het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en de zorg-ZBO’s staan opgenomen in artikel 98.

7. Baten-lastendiensten

Het ministerie van Financiën heeft gekeken naar de mogelijkheid om een segmentatie aan te brengen in de rapportageverplichtingen van baten- en lastendiensten in de departementale begroting en verantwoording. Aanleiding hiertoe is het verzoek vanuit de Tweede Kamer om, in algemene zin, te komen tot betere informatievoorziening en een meer gefocust begrotings- en verslagleggingproces. Bij dit proces dient ook de baten-lastenparagraaf betrokken te worden.

Met de departementen die meedoen aan het experiment verbetering verantwoording en begroting is gesproken over de mogelijkheid om, vooruitlopend op aanpassing van de regelgeving, alvast ervaringen op te doen met de nieuwe (concept) richtlijnen ten behoeve van de Rijksbegrotingsvoorschriften 2010. Het ministerie van VWS is een van de experimentdepartementen en heeft in deze begroting gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Onder de huidige regels dient een grote baten- en lastendienst dezelfde informatie te rapporteren als een kleine baten- en lastendienst. In lijn met de regels die ook al gelden voor het bedrijfsleven zal in de toekomst hiertussen echter een onderscheid gemaakt gaan worden, door de informatieverplichting af te laten hangen van de grootte (in termen van omzet) van de dienst. De indeling op basis van omzet is als volgt:

• Kleine baten-lastendienst: omzet kleiner dan € 50 miljoen;

• Middelgrote baten-lastendienst: omzet tussen de € 50 miljoen en de € 250 miljoen;

• Grote baten-lastendienst: omzet meer dan € 250 miljoen.

Bij de kleine baten-lastendiensten (CBG, CIBG en de Rijksinstellingen gesloten jeugdzorg Den Engh en De Lindenhorst) ligt de nadruk op een toelichting op de omzet en doelmatigheidskengetallen. Bij de middelgrote en grote baten-lastendiensten (NVI en RIVM) dient daarnaast een meerjarig overzicht van baten en lasten te worden gepresenteerd voorzien van een toelichting.

8. Vermindering administratieve lasten/regeldruk

In november 2008 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het VWS programma ter vermindering van administratieve lasten en regeldruk. Het programma bevat concrete maatregelen die op dit moment leiden tot een vermindering van 28 procent van de gemeten administratieve lasten voor professionals, instellingen en bedrijven. De vermindering van administratieve lasten in 2011 voor cliënten/burgers is op dit moment bijna 26 procent en bedraagt circa 75 procent aan Out of Pocketkosten.

Naast deze kwantitatieve resultaten zet het ministerie van VWS in op verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening en de aanpak van ervaren lasten. Ook draagt VWS zorg dat toekomstige ontwikkelingen in het kader van transparantie, (voedsel)veiligheid en preventie gepaard gaan met zo min mogelijk administratieve lasten en zoveel mogelijk aansluiten bij bedrijfseigen informatiestromen van de doelgroepen.

De Tweede Kamer wordt in september 2009 geïnformeerd over de voortgang van het VWS reductieprogramma.

B. DE BEGROTINGSTOELICHTING

Beleidsagenda 2010

1 Inleiding

Gezond en wel

Gezondheid is de grootste schat, zo luidt een oud Nederlands gezegde. Gezondheid draagt in belangrijke mate bij aan het welbevinden van mensen. Gezondheid is belangrijk voor de samenleving.

Nederlanders zijn relatief positief over de betrouwbaarheid, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg in ons land en zij ervaren die als veilig. Dat blijkt onder meer uit de Commonwealth Fund Survey 2008. Nederland neemt de eerste plaats in op de prestigieuze Euro Health Consumer Index 2008, waarin zorgstelsels worden vergeleken. Gezondheid – lichamelijk en geestelijk – is echter niet vanzelfsprekend.

Goede zorg, waarbij preventie, genezing, verzorging en ondersteuning elkaar versterken, draagt bij aan het menselijk kapitaal waarop onze economie drijft. Bovendien geeft de innovatieve gezondheidszorg impulsen aan onze kenniseconomie.

Werkgevers zijn zich er meer en meer van bewust dat een goede balans tussen werk en privé van belang is om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid tegen te gaan. Het kabinet wil een gezonde leefstijl stimuleren en mogelijk maken. Ook de kracht van sport levert een bijdrage aan een goede gezondheid en het verbinden van mensen.

In het licht van de toenemende vergrijzing en het stijgend aantal chronisch zieken is het meer dan ooit noodzakelijk het hoge niveau en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg ook in de toekomst te behouden. Solidariteit en vertrouwen staan daarbij centraal.

Doelmatigheid is meer dan ooit geboden. De financiële crisis gaat ook aan de gezondheidszorg niet voorbij. Het rendement van elke euro die geïnvesteerd wordt in de gezondheidszorg moet toenemen. Dat wil het kabinet vooral bereiken door te investeren in de verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening. Tegelijkertijd wordt de bureaucratie aangepakt.

Solidariteit betekent in de eerste plaats de kosten eerlijk verdelen. Solidariteit betekent investeren in de zorg, misschien wel voorál in tijden van tegenwind. Door de oplopende vraag naar zorg dreigt een tekort aan arbeidskrachten.

Niets doen betekent minder handen aan het bed. Schaarste leidt tot hogere lonen. Dat zijn extra kosten die niet besteed kunnen worden aan de zorg. En dat terwijl de kosten van de zorg sowieso al bovengemiddeld toenemen. Dat zou kunnen leiden tot premieverhogingen die de solidariteit onder druk kunnen zetten.

Meer samenhang brengen in de zorg voor chronisch zieken en ouderen is een vereiste. Als dure medicijnen niet onnodig worden voorgeschreven, als er geen onnodige behandelingen worden toegepast, als we het voor elkaar krijgen dat mensen thuis, of dicht bij huis, goede zorg ontvangen en als mensen niet onnodig gemedicaliseerd raken, dán redden we levens en besparen we kosten van onnodige opnames, behandelingen, complicaties en aandoeningen. Dáár ligt de agenda van de nabije toekomst.

Het kabinet wil investeren in het verbeteren van de zorgverlening en de organisatie ervan. Levens redden en juist daarmee kosten besparen: Saving lives and costs, zoals president Barack Obama het verwoordt.

Het kabinet werkt aan een nieuw bekostigingssysteem in de cure, dat bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit. Vrije prijsvorming voor de geneeskundige zorg speelt daarin een rol.

Niet meer het financieren van de medische verrichting of het bed, maar het bekostigen van goede kwaliteit van zorg. En in de langdurige zorg niet meer financieren wat een zorginstelling aanbiedt, maar de hoeveelheid zorg die de cliënten nodig hebben. Het zogeheten zorgzwaartepakket.

Samenhangende zorg is meer dan genezen alleen. Daarom moeten we af van de hoge schotten tussen de eerste en de tweede lijn en tussen zorg en welzijn. De zorg moet dicht bij de mensen staan; de huisarts die men vertrouwt, de wijkverpleegkundige die men kent. Mensen staan centraal. Maar mensen dragen ook zelf actief bij aan het zorgproces. Door voorlichting en zelfmanagement krijgt de patiënt beter inzicht in de beperkingen en mogelijkheden die zijn ziekte met zich mee brengt, en wordt daarmee in staat gesteld de eigen gezondheid te helpen verbeteren of stabiliseren.

Het is van belang dat de samenleving kan blijven vertrouwen op kwalitatief goede, veilige en toegankelijke zorg, en op de professional en de instelling die de zorg verleent. Verschillen in kwaliteit tussen zorgaanbieders moeten zichtbaar zijn, zodat mensen kunnen kiezen. De overheid, zorgverleners, zorgverzekeraars en ook burgers horen elkaar te kunnen aanspreken op goede, herkenbare en doelmatige zorg. Wederkerigheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Het kabinet streeft naar een gezondheidszorg waarin de burger zich herkent en regie kan nemen. Sociale cohesie en burgerschap spelen een belangrijke rol bij het organiseren van zeggenschap over het eigen bestaan. Mensen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun leven en de invulling daarvan. Daarbij steunen zij op hun familie, vrienden en buren.

Als het sociale netwerk niet toereikend is, kunnen kwetsbare mensen erop vertrouwen dat de kwaliteit van hun bestaan op peil blijft. Dat zij niet buiten de maatschappij komen te staan. Wanneer dat nodig is, zijn voorzieningen van welzijn en ondersteuning beschikbaar om hen te beschermen, met respect voor autonomie en weerbaarheid.

De missie van het kabinet is bijdragen aan de kwaliteit van leven van iedere Nederlander. Iedereen zo lang mogelijk gezond houden, zieken zo snel mogelijk beter maken, mensen met beperkingen ondersteunen en maatschappelijke participatie bevorderen. Nederland gezond en wel.

2 Curatieve zorg

2.1 Doelmatige zorg

Door onder meer vergrijzing en nieuwe medische mogelijkheden neemt de vraag naar zorg sterk toe. Vooral het aantal chronisch zieken stijgt. Bovendien krijgen meer mensen medische klachten door een te ongezonde leefstijl. De zorgsector moet zo worden ingericht dat deze ontwikkelingen de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betaalbaarheid niet in gevaar brengen. Bovendien moet de patiënt zelf meer regie kunnen nemen en meer keuzevrijheid hebben. Grondslag van onze gezondheidszorg is solidariteit. Samen moeten wij de zorg betaalbaar en verzekerbaar houden.

In het Aanvullend beleidsakkoord is voorts afgesproken dat de curatieve zorg bijdraagt aan de vergroting van de houdbaarheid van de collectieve uitgaven met structureel 0,4 procent BBP. Hiervan wordt tenminste 0,2 procent ingevuld in de zorgtoeslag. Voor het restant worden maatregelen in de curatieve zorg genomen.

De maatregel bij de zorgtoeslag zal erop gericht zijn om met geleidelijke aanpassingen de groei die zich in deze regeling zonder wijzigingen voordoet, op koopkrachtevenwichtige wijze, te beperken.

Het pakket van maatregelen in de curatieve zorg dient ertoe de efficiencyprikkels die liggen besloten in het stelsel van de gezondheidszorg te versterken. Dit pakket omvat – onder voorwaarden – meer vrij onderhandelbare dbc’s, aanpassingen in de governancestructuur, waaronder een sterkere positie van het ziekenhuisbestuur en meer mogelijkheden voor het aantrekken van vreemd kapitaal. Daarnaast is het van belang dat zorgverzekeraars meer risico dragen. Voorts wordt de geïntegreerde ketenzorg voor chronisch zieken versterkt. Deze maatregelen worden elders in de Beleidsagenda nader toegelicht.

Indien nodig zal dit pakket met aanvullende efficiencymaatregelen in de curatieve zorg worden aangevuld.

Om de solidariteit en het vertrouwen in de gezondheidszorg op peil te houden, moeten ziekenhuisbesturen en verzekeraars nog meer geprikkeld worden tot het leveren van kwaliteit en doelmatigheid. Investeren in kwaliteit spaart levens en kosten. Ook om die reden neemt het kabinet stappen gericht op gereguleerde marktwerking in de ziekenhuissector. Kwaliteit wordt zichtbaarder. De ontwikkeling van vrije prijsvorming voor medische behandelingen maakt ziekenhuizen en artsen scherper bewust van het belang van kwaliteit en doelmatigheid.

Huisartsen kunnen bijvoorbeeld nog doelmatiger geneesmiddelen voorschrijven dan ze nu doen. Vooral als het gaat om maagzuurremmers en cholesterolverlagers. Om dit te stimuleren verlaagt het kabinet het inschrijftarief van huisartsen in 2010 met € 60 miljoen. In 2011 kunnen zij dat terugverdienen door doelmatiger voor te schrijven.

Transparantie is een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel. De kwaliteit en prijs van zorg moet goed inzichtelijk zijn; meetbaar en openbaar. Dit gebeurt via het project «Zichtbare zorg» (zie hoofdstuk 5 «Kwaliteit en Veiligheid van de zorg»).

De komende aanpassingen van het stelsel hebben betrekking op de wijze van financiering van ziekenhuizen en eerstelijnszorg, zoals de huisarts. Er komt een directer verband tussen prijs en prestatie. Belangrijker nog: er ontstaat een samenhangende aanpak en begeleiding van mensen met diabetes, hartklachten en longaandoeningen. De gevolgen daarvan kunnen ver reiken. Het aantal complicaties neemt af, evenals het aantal opnames in ziekenhuizen. Mensen blijven gezonder, langer vitaal en hebben minder te maken met (acute) aandoeningen. Zij krijgen meer inzicht in hun aandoening en meer greep op hun leven.

Tien jaar geleden werd de chronische zorg vrijwel uitsluitend door huisartsen en medisch specialisten verleend. Tegenwoordig hebben chronisch zieken vaker en intensiever contact met praktijkondersteuners bij de huisarts of gespecialiseerde verpleegkundigen. Door meer mensen op te leiden tot nurse practitioner en physician assistent kan worden tegemoet gekomen aan de grotere vraag naar verpleegkundigen in zowel de eerste als tweede lijn.

Ziekenhuizen moeten risicodragend kapitaal kunnen aantrekken voor de financiering van investeringen, voor zover de kwaliteit en continuïteit van de zorg gewaarborgd zijn: maatschappelijk ondernemen (zie ook hoofdstuk 9 «Governance»).

Alle maatregelen hangen nauw met elkaar samen. Verbeteren van de doelmatigheid leidt niet alleen tot een betere kwaliteit, maar ook tot een beheerste ontwikkeling van de kosten. Oftewel, zoals president Obama stelt: Saving lives and costs.

2.2 Prestatiebekostiging

Het is van belang dat er een duidelijke en directe relatie bestaat tussen de behandeling en de prijs daarvan. Het kabinet streeft ernaar deze zogeheten prestatiebekostiging te versterken, zowel in de eerstelijnszorg als in de ziekenhuiszorg. Dat maakt het voor verzekeraars mogelijk om zo te contracteren dat de zorg dichtbij huis plaatsvindt. De manier van betalen hangt af van de kwaliteit van de zorg en de wensen van patiënten. Niet van wie de zorg verleent.

Zorgverzekeraars betalen per ziektegeval één prijs voor de totale zorg die wordt verleend: de diagnose behandelcombinatie (dbc). Dat zorgt er voor dat er samenhangende zorg wordt verleend en de patiënt echt centraal komt te staan. De invoering van keten-dbc’s en vrije prijzen voor zorgproducten (gemoderniseerde dbc’s) zijn niet alleen een belangrijke aanzet geweest prijs en prestatie aan elkaar te koppelen, maar verbeteren ook de samenhang in de zorg. Het aantal zorgproducten waarvoor vrije prijzen zal gelden neemt in 2011 toe tot 50 procent, op voorwaarde dat de evaluaties van de NZa gunstig blijven uitpakken.

Voor de eerstelijnszorg wil het kabinet voor vier chronische ziekten: diabetes, hartfalen, cardiovasculair risicomanagement (hart- en vaatziekten) en COPD (longziekten), functionele bekostiging invoeren en de samenwerking tussen huisarts en specialist versterken. Hierbij stelt de patiënt alles in het werk om de ziekte zo goed mogelijk beheersbaar te houden: zelfmanagement.

Dit betekent concreet dat in 2010 de zorg en behandeling van mensen met een chronische ziekte wordt georganiseerd in een sluitende keten. Dat levert betere en vertrouwenwekkende zorg op.

Randvoorwaarde voor een goede werking van prestatiebekostiging is dat de financiële risico’s daadwerkelijk liggen bij de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Wanneer elke zorgverzekeraar zomaar zorg kan inkopen zonder te hoeven letten op de behoefte van de patiënt of de prijs van de zorg, is er geen noodzaak om de beste prijs-kwaliteitverhouding na te streven. Het achteraf compenseren van zorgverzekeraars wordt verminderd, omdat de compensatie vooraf gaandeweg is verbeterd en om zo bij te dragen aan de verplaatsing van zorg naar de eerste lijn. Verzekeraars worden geprikkeld om vooraf goede afspraken te maken met de zorgaanbieders.

2.3 Solidariteit/ontwikkeling zorguitgaven curatieve zorg

Om solidariteit overeind te houden is het noodzakelijk dat iedereen staat ingeschreven bij een verzekeraar én premie betaalt. Daarom wil het kabinet het aantal onverzekerden en wanbetalers sterk verminderen. Om dat te bereiken is in 2009 een wetsvoorstel gedaan om onverzekerden actief te kunnen opsporen. Hiervoor is in 2010 € 8,9 miljoen uitgetrokken. Om het aantal wanbetalers te verminderen krijgen zorgverzekeraars de mogelijkheid wanbetalers een betalingsregeling te bieden, over te gaan tot automatische incasso of te wijzen op schuldhulpverlening. Degenen die hier niet op ingaan en hun premies niet voldoen, krijgen een opslag. Zij moeten dan een premie betalen die 30 procent hoger ligt dan de standaardpremie. Voor de maatregelen reserveert het kabinet € 33 miljoen in 2010.

2.4 Geestelijke Gezondheidszorg

De kwaliteit van verplichte zorg moet omhoog. Bij het opstellen van een behandelplan en het afgeven van de zorgmachtiging moet zo veel mogelijk rekening worden gehouden met de persoonlijke voorkeur van de cliënt. Er moet zorg op maat worden geleverd.

Ook de rechtspositie van mensen met een psychische stoornis aan wie tegen hun wil zorg wordt verleend, moet worden versterkt. Dwang moet daarbij zo veel mogelijk worden voorkomen of zo kort mogelijk duren. Om dit alles te bereiken wordt in 2010 een wetsvoorstel Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg voorgelegd ter vervanging van de Wet Bopz (Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Daarbij is voorzien in de introductie van multidisciplinaire commissies Verplichte Zorg, die advies uitbrengen aan de rechter. De nieuwe wet moet in 2011 in werking treden.

2.5 Spoedeisende hulp

Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat medische voorzieningen beschikbaar zijn op het moment dat zij die nodig hebben. Dit geldt in het bijzonder voor de spoedeisende hulp. Er komt een profiel waarin staat waaraan een ziekenhuis minimaal moet voldoen om de kwaliteit van de geleverde zorg op de afdeling spoedeisende hulp (SEH) te waarborgen. Onderzocht wordt welke functies van acute zorg er binnen de normtijd van 45 minuten beschikbaar dienen te zijn.

Integratie van de spoedeisende hulp van ziekenhuizen met huisartsenposten is nodig omdat een groot aantal mensen (60 procent) op eigen houtje bij de spoedeisende hulp aanklopt. Van deze zogenoemde zelfverwijzers hadden vier van de vijf kunnen worden geholpen bij de huisarts. In dat geval zouden de kosten veel lager liggen, omdat het ziekenhuis een duurder dbc-tarief rekent. In de acute basiszorg wordt toegewerkt naar integrale bekostiging. In 2010 wordt beleid gemaakt om te stimuleren dat patiënten met een acute zorgvraag, die huisartsgeneeskundig geholpen kunnen worden, naar de huisartsenpost gaan.

In 2010 worden hiervoor aanpassing in de bekostiging van de huisartsenposten doorgevoerd, zodat de verplaatsing vanuit de tweedelijn vergoed kan worden.

2.6 Geneesmiddelenbeleid

Mensen moeten de juiste medicijnen krijgen samen met de juiste voorlichting. Om hoge kwaliteit te garanderen worden richtlijnen voor voorschrijvers steeds belangrijker. VWS streeft ernaar om de verzekerde prestatie op meer algemene wijze te omschrijven. Functiegericht in plaats van productgericht.

Om de kwaliteit en de doelmatigheid van de farmaceutische zorg te bevorderen zal de bekostigingssystematiek van apotheekhoudenden meer mogelijkheden moeten bieden en zal ook doelmatig voorschrijven worden bevorderd. Ook hier wordt kwaliteit beloond. Immers de juiste medicatie, therapietrouw en een goede begeleiding zijn van groot belang voor nog betere zorg. Veel complicaties, vermijdbare schade en ziekenhuisopnames zijn zo te voorkomen. Betere zorg levert ook meer doelmatigheid op. Levens redden en kosten besparen.

2.7 Medisch specialisten

In de loop van 2009 zijn gegevens beschikbaar gekomen over de ontwikkeling van de honoraria van (vrijgevestid) medisch specialisten. Uit deze cijfers bleek dat er € 375 miljoen teveel wordt uitgegeven. De oorzaken van deze overschrijding worden onderzocht, maar duidelijk is wel dat de compensatie voor ondersteunende medisch specialisten te hoog is vastgesteld. Dat geldt ook voor de normtijden – de afgesproken tijd voor een medische behandeling – voor enkele specialismen. De NZa heeft opdracht gekregen om per 2010 de ondersteunerscompensatie aan te passen en de normtijden opnieuw vast te stellen. Dit in combinatie met een algemene verlaging van de tarieven voor een behandeling.

3 Langdurige zorg

3.1 Inleiding

De zorg voor kwetsbare mensen is een graadmeter voor de kwaliteit van de samenleving. Mensen die langdurig zorg nodig hebben, moeten zo lang mogelijk in staat kunnen zijn deel te nemen aan het dagelijkse leven en zelfstandig inhoud en vorm te geven aan hun bestaan. Iedereen die een onbetwistbare vraag heeft naar langdurige zorg, moet erop kunnen vertrouwen dat die langdurige zorg beschikbaar is en van goede kwaliteit. Nu en in de toekomst.

Daarvoor is het nodig dat de AWBZ weer teruggaat naar zijn oorspronkelijke bedoeling: het leveren van zorg aan kwetsbare mensen die daar langdurig behoefte aan hebben. De zorg die deze mensen krijgen, moet rondom de cliënt worden georganiseerd. Bovendien wil het kabinet dat professionals de ruimte krijgen om die zorg in samenhang te kunnen bieden. Zij verdienen bovendien waardering en respect en moeten hun werk met plezier kunnen doen.

3.2 Zeker van zorg, nu en straks

Het kabinet werkt eraan de langdurige zorg ook in de toekomst beschikbaar te houden voor de mensen die een onbetwistbare zorgvraag hebben. Dat is een serieuze taak voor ons en alle mensen in de zorg.

Versterken positie van de cliënt

Het kabinet vindt het belangrijk dat zorgaanbieders zich aanpassen aan de wensen van hun cliënten. Daarom wordt in 2010 met iedere cliënt een gesprek gevoerd over de zorgwensen van en -mogelijkheden voor de cliënt. De afspraken worden vastgelegd in een zorgplan. Op die manier krijgt de cliënt een sterkere positie om zorg op maat te realiseren.

Instellingen ontvangen geld voor het leveren van zorg op basis van het aantal cliënten aan wie zij zorg verlenen én de hoeveelheid zorg die een cliënt nodig heeft (zorgzwaarte). Het geld volgt de cliënt naar de instelling van zijn keuze. Daarmee wordt de positie van de cliënt versterkt.

Deze wijze van bekostiging – naar zorgzwaarte – wordt in 2010 verder ontwikkeld. Het kabinet onderzoekt of deze manier van bekostigen ook kan worden gebruikt voor zorgverlening buiten de instellingen. Verkend wordt verder of het mogelijk is om de bekostiging nog meer persoonsvolgend te maken, bijvoorbeeld door voor sommige cliënten een systeem van tegoedbonnen in te voeren.

Met veldpartijen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg wordt nauw samengewerkt om het aantal vrijheidsbeperkingen in de zorg terug te dringen. In 2010 treedt het wetsvoorstel Zorg en dwang in werking. Hiermee wordt de rechtspositie van mensen met dementie of een verstandelijke beperking versterkt.

Keuzevrijheid en diversiteit in wonen

Het is belangrijk dat mensen die langdurig zorg nodig hebben kunnen kiezen hoe ze wonen. Vaak willen mensen zo lang mogelijk verzorgd worden in hun eigen woonomgeving. Die keuzevrijheid bepaalt de kwaliteit van leven. De regeling «Volledig Pakket Thuis» kan hierbij behulpzaam zijn.

Andere maatregelen om dit te stimuleren treft u aan in de brief van 3 juli 2009 (kamerstuk 30 597, nr. 78).

Kleinschalig wonen moet een serieuze keuzemogelijkheid zijn. Daarom wil het kabinet in 2010 de regelgeving rond bouw verbeteren en het aanbod van kleinschalig wonen vergroten. Het kabinet bereidt ook de invoering voor van de zogeheten integrale tarieven in 2011. In die tarieven zijn behalve de zorgkosten ook de kapitaallasten van de instelling verwerkt.

Stimuleren bouw

In het Aanvullend Coalitieakkoord zijn aanvullende middelen beschikbaar gekomen ter stimulering van de bouw. In de care worden deze middelen vooral ingezet als stimulans voor het wegwerken van de meerbedskamers in de verpleeghuizen. Cliënten in instellingen krijgen meer privacy. Het aantal kamers waarin meer dan twee personen liggen, wordt verder teruggedrongen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat in een verpleeghuis niemand tegen zijn wens met anderen op één kamer ligt.

Vereenvoudigen indicatiestelling

Het kabinet wil de langdurige zorg zo min mogelijk belasten met bureaucratie. De indicatiestelling wordt daarom vereenvoudigd en verbeterd. Het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) draagt eenvoudige indicatiestellingen over aan de zorgprofessionals en zorgaanbieders. Dit kan de huisarts zijn, de wijkverpleegkundige, het verzorgingshuis, of het verpleeghuis. Het CIZ zal in 2010 steekproefsgewijs toetsen.

Professional centraal

Professionals zijn het kapitaal van de zorg. Het kabinet vindt het belangrijk dat professionals voor cliënten in de langdurige zorg toegankelijk zijn, verbinden en meedenken over het totale pakket aan zorg. Zorgverleners werken nauw met elkaar samen. De wijkverpleegkundige kan daarbij goed als spil werken.

ZonMw gaat verder met het programma dat tot meer wijkverpleegkundigen moet leiden. Eind 2010 wordt geëvalueerd of de wijkverpleegkundige inmiddels een stevigere positie heeft verworven.

Verbeteren van de kwaliteit

De kwaliteit van instellingen wordt bepaald aan de hand van indicatoren die de sector heeft ontwikkeld (normen voor verantwoorde zorg). In samenspraak met het veld worden de normen voor verantwoorde zorg verder ontwikkeld, ingevoerd en nageleefd. Zorgkantoren werken met het zogeheten zorginkoopkader. Hierin is vanaf 2010 vastgelegd dat bij de inkoop van zorg een directe relatie wordt gelegd tussen kwaliteit van dienstverlening en de vergoeding die daarvoor wordt verstrekt.

Voor de aandoening dementie wordt een samenhangend zorgaanbod gerealiseerd. De kwaliteit van zorg wordt hierbij onder andere bepaald door het totale overzicht dat zorgverleners hebben van iemand met dementie. In het programma ketenzorg dementie is een inkoopleidraad ontwikkeld, die het goed en integraal inkopen van zorg voor dementerenden ondersteunt. Het kabinet streeft ernaar dat in 2010 alle zorgkantoorregio’s op deze manier inkopen.

Ook in de uitvoering wil het kabinet verbeteringen doorvoeren. Op dit moment kopen zorgverzekeraars niet de langdurige zorg in voor hun eigen cliënten; dat doen de zorgkantoren namens hen. Wanneer de verzekeraars de zorg inkopen voor hun eigen cliënten zijn er naar verwachting voordelen te behalen voor de cliënten op het vlak van kwaliteit, samenhang en betaalbaarheid. Halverwege 2010 valt hierover een besluit.

Waarborgen van de solidariteit

De zorg voor de meest kwetsbaren in onze samenleving wordt mede mogelijk gemaakt doordat mensen bereid zijn solidariteit voor elkaar op te brengen. Het kabinet wil deze solidariteit waarborgen. Daarom is het belangrijk dat de zorg betaalbaar blijft en dat duidelijk wordt gemaakt in welke gevallen mensen aanspraak kunnen maken op de AWBZ.

Revalidatiezorg past gezien het op genezing gerichte karakter minder goed bij de doelstellingen van de AWBZ. Daarom bereidt het kabinet de overheveling voor van revalidatiezorg naar de Zorgverzekeringswet.

3.3 In voor zorg

Om de langdurige zorg toekomstbestendig te maken, werkt het kabinet samen met de sector. Daarom zijn in de afgelopen jaren diverse programma’s ontwikkeld om kennis te verzamelen en te verspreiden. Programma’s zoals het Nationaal Ouderenprogramma, Transitieprogramma Langdurige Zorg, Landelijk Dementie Programma, en Zorg voor beter. Instellingen moeten gebruik kunnen maken van de vergaarde kennis. Met het stimuleringsprogramma In voor zorg helpen we instellingen met het toepassen van nieuwe kennis.

4 Preventie

4.1 Inleiding

Mensen zijn over het algemeen in staat om zelfstandig keuzes te maken naar eigen voorkeur en leefstijl. De omgeving – fysiek en sociaal – bepaalt vaak de bandbreedte waarbinnen wordt gekozen. Werkgevers, bedrijven, zorgverzekeraars, het onderwijs, de overheid hebben allemaal een rol in die omgeving. Ook hebben zij belang bij gezond levende Nederlanders. We zijn partners in gezondheid, want voorkomen is beter dan genezen.

Daarom werkt het kabinet ook in 2010 aan een kabinetsbreed beleid, waarin gezondheid meetelt in onderwijs, op de werkplek en in de woonomgeving.

4.2 Samenhangend gezondheidsbeleid

Het kabinet neemt in het najaar 2009 een standpunt in over het SER-advies «Een kwestie van gezond verstand: breed preventiebeleid binnen arbeidsorganisatie» en het gezamenlijke advies van de RVZ, de Onderwijsraad en de Raad Openbaar Bestuur «Buiten de gebaande paden». Daarin staan de gedeelde belangen centraal.

Leefstijl is een zaak van mensen zelf. Maar bij ziekte die voortkomt uit die leefstijl wordt wel een beroep gedaan op de (financiële) solidariteit van anderen. Ook om deze redenen wil het kabinet gezonde keuzen stimuleren.

Gezonde voeding is een onderdeel van een gezonde leefstijl. Bedrijven die voedingsmiddelen produceren, maken afspraken – soms onderling, soms met de overheid – onder meer over het gebruik van gezonde vetten en minder zout. Waar nodig ondersteunt het kabinet de zelfregulering van de bedrijfstak.

Leefstijlcampagnes richten zich vooral op de rol van opvoeders en op jongeren. Er zal aandacht zijn voor voeding, beweging, alcohol, roken, drugs, letselpreventie, diabetes en seksualiteit. Een wijziging van de Drank- en Horecawet en een verscherpt toezicht zal het jongeren moeilijker maken aan alcohol te komen.

In september 2009 stuurt het kabinet een hoofdlijnenbrief drugsbeleid naar de Tweede Kamer. In deze brief zal een reactie worden gegeven op het rapport van de Adviescommissie Drugsbeleid en worden de door het kabinet voorgestane hoofdlijnen van het drugsbeleid besproken. In de brief zal onder andere worden ingegaan op de drugsproblematiek onder jongeren, het coffeeshopbeleid en de bestuurlijke context van het drugsbeleid. Deze hoofdlijnen worden vervolgens uitgewerkt in een integrale drugsnota.

4.3 Preventie als onderdeel van de zorgketen

De samenwerking tussen openbare gezondheidszorg en de eerstelijnsgezondheidszorg wordt verbeterd. Met de LVG (Landelijke Vereniging Georganiseerde Eerste Lijn), GGD-Nederland en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) werkt het kabinet aan een betere informatievoorziening.

De eerstelijnszorg, zoals de huisarts of fysiotherapeut, speelt bij het voorkomen van chronische aandoeningen een centrale rol. Een huisarts kan mensen aanraden deel te nemen aan bijvoorbeeld screening, of ze stimuleren genoeg te bewegen en gezond te eten.

Doeltreffende preventieve programma’s worden onderdeel van de basistaken eerste lijn en onderdeel van de zorgketen. Mensen helpen bij stoppen met roken wordt per 2011 in het basispakket van de zorgverzekeringswet opgenomen. Ook de opname van de beweegkuur in het basispakket is voorzien in 2011.

Met de beweegkuur begeleidt de huisarts mensen met (een verhoogd risico op) diabetes en/of overgewicht naar een gezonde leefstijl. Dat levert gezondheidswinst op en is kosteneffectief. Proefprojecten, onder begeleiding van het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen, worden voortgezet.

In 2010 gaat het kabinet door met de uitvoering van het Nationaal Actieprogramma Diabetes (NAD). Daarmee wordt beoogd de groei van het aantal diabetespatiënten af te remmen en complicaties te verminderen. Het kabinet gaat verder met de ontwikkeling en het gebruik van zorgstandaarden voor diabetes, cardiovasculair risicomanagement, COPD, hartfalen, depressie en obesitas. Ook komen er zelfmanagementprogramma’s voor chronisch zieken. Die programma’s houden in dat de patiënt verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen gezondheid, bijvoorbeeld door gezonder te eten en meer te bewegen. Een leefstijl die eraan bijdraagt dat de ziekte niet verergert.

4.4 Lokaal gezondheidsbeleid en openbare gezondheid

De openbare gezondheidszorg staat dicht bij de bevolking. Het Centrum Gezond Leven bij het RIVM levert kennis over interventies en certificeert de effectieve aanpak. Er worden steunpunten ingericht voor en door lokale professionals in de gezondheidsbevordering. Het ZonMw-programma «Gezonde Slagkracht» stelt gemeenten in staat om samen met lokale en regionale gezondheidspartners programma’s op te zetten over alcohol, drugs, tabak en overgewicht.

In het kader van het Convenant Overgewicht gaat Nederland van start met een lokale en samenhangende aanpak van overgewicht. Op lokaal niveau wordt de bevolking gestimuleerd gezond en verantwoord te leven.

Het kabinet begint samen met de VNG en GGD-Nederland het traject Gezond Lokaal-Centraal. Lokale bestuurders hebben hun eigen verantwoordelijkheid op basis van landelijk vastgestelde prioriteiten. Dat is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gezond Lokaal-Centraal ondersteunt bestuurders bij het preventiebeleid. Lokaal ontwikkelen partijen een Preventie Toets Overleg, waarin gemeente, GGD’en, zorgaanbieders in de eerste lijn en zorgverzekeraars samenwerken en preventiedoelen vaststellen én behalen.

4.5 Gezondheidsbescherming en ziektepreventie

Het is van belang dat vrijwel alle burgers deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). De vaccinatiecampagne tegen het HPV-virus laat zien dat dit niet vanzelfsprekend is. Onderzocht wordt hoe we de tot dan toe hoge acceptatiegraad van het RVP kunnen handhaven.

Het kabinet moet snel en adequaat kunnen reageren op infectieziekten zoals Nieuwe Influenza A/H1N1 (eerder Mexicaanse griep genoemd) en Q-koorts. Het Centrum Infectieziekten bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) speelt daarbij een centrale rol, in nauwe samenwerking met GGD’en, ziekenhuizen en huisartsen. Diverse bestrijdingsdraaiboeken liggen klaar voor grootschalige uitbraken. Met de aankoop en het indien nodig beschikbaar stellen van 34 miljoen vaccins wil het kabinet onze samenleving tegen de nieuwe griep beschermen. VWS en LNV hebben in 2009 en 2010 middelen beschikbaar voor onderzoek naar de bestrijding van Q-koorts. Op basis van de huidige kennis over de overdracht van Q-koorts is een aantal maatregelen genomen op melkgeitbedrijven. Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken worden de maatregelen aangescherpt.

Onderzocht wordt of de registratie van bijwerkingen in het Rijksvaccinatieprogramma bij het RIVM moet blijven. Dit om belangenverstrengeling te voorkomen en de onafhankelijkheid van de veiligheidsbewaking te garanderen. In elk geval moet het hoge kwaliteitsniveau van registratie van bijwerkingen gehandhaafd blijven. Het kabinet ontwikkelt normen voor het aanbod van preventief gezondheidsonderzoek om de kwaliteit te garanderen. Het toenemend aanbod aan screeningsmogelijkheden en de technologische ontwikkelingen maken het de burger soms moeilijk een goed geïnformeerde en verantwoorde keuze te maken. Over de inzet van bevolkingsonderzoek naar darmkanker neemt het kabinet in 2010 een standpunt in.

4.6 Seksuele gezondheid

Seksualiteit hoort bij het leven. Het is wel van belang dat mensen weten hoe je met seks omgaat. Het kabinet geeft informatie over seksualiteit en seksuele gezondheid zodat mensen kunnen genieten van gewenste en veilige seks. Mensen moeten op de hoogte zijn van risico’s als seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s), ongewenste zwangerschap en seksuele dwang.

Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen zelf bepalen hoe ze met seksualiteit omgaan. Niet alleen wensen zijn belangrijk, ook grenzen. Om autonoom beslissingen te kunnen nemen, is weerbaarheid belangrijk. Niemand mag zich gedwongen voelen tegen zijn of haar wil handelingen te verrichten of te ondergaan. Als respect geschonden wordt, moet goede hulpverlening beschikbaar zijn.

5 Kwaliteit en Veiligheid van de zorg

5.1 Inleiding

Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze goede en veilige zorg krijgen wanneer dat nodig is. En zorg kunnen kiezen die het best bij hen past. Daarvoor is inzicht in kwaliteit en veiligheid noodzakelijk. Aandacht voor kwaliteit moet vanzelfsprekend zijn. Instellingen zijn daar in eerste instantie zelf verantwoordelijk.

De overheid houdt daar met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht op. Verder houdt de IGZ regie op de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en stimuleert zij veiligheidsnormen van het veld. Belangrijke doelstellingen zijn: het bevorderen van kwaliteit van zorg, het effectiever maken van preventie, het vergroten van transparantie en aandacht voor kwetsbare groepen.

De in mei opgerichte Regieraad Kwaliteit van Zorg stimuleert de veiligheid, kwaliteit en doelmatigheid van zorg door een impuls te geven aan het onderhoud en de invoering van richtlijnen en behandelmethoden. Daarbij zal de Regieraad transparantie ten aanzien van over- en onderbehandeling vergroten en daar vervolgens aandacht voor vragen bij veldpartijen. Dat bevordert werken op basis van richtlijnen. En dat werkt betere zorg en besparing van middelen in de hand.

5.2 Kabinetsdoelstellingen 45 en 48

Kabinetsdoelstelling 45: De kwaliteit van de zorg zichtbaar verhogen in 2011 ten opzichte van 2006

45a. De vermijdbare schade in de ziekenhuiszorg is in 2012 gehalveerd

Het veiligheidsprogramma «Voorkom schade, werk veilig» is gericht op het verbeteren van tien inhoudelijke thema’s1 en de invoering van het veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Voor die thema’s worden verbeteringen en indicatoren ontwikkeld en toegepast in de ziekenhuissector. Vanaf 2010 registreren de instellingen deze indicatoren. De Inspectie betrekt de indicatoren vanaf medio 2011 in het toezicht. De IGZ houdt toezicht op de invoering van het VMS. Eind 2010 of begin 2011 komen ook cijfers beschikbaar van een tussentijds onderzoek naar vermijdbare schade en sterfte in ziekenhuizen.

Op het terrein van de medische technologie zal de IGZ worden gevraagd de basisset prestatie-indicatoren uit te breiden met een indicator over onderhoud en vervanging van de medische apparatuur van de instelling of specifieke afdeling. De mogelijkheden van certificering van onderhoudsdiensten worden onderzocht.

In richtlijnen dient aandacht te worden gegeven aan vaardigheden en opleidingseisen ten aanzien van de toepassing van medische technologie. De Regieraad is gevraagd aandacht te besteden aan dit thema.

45b. Burgers kunnen op kiesBeter.nl voor 80 aandoeningen zien welke kwaliteit de ziekenhuizen bieden

Als mensen informatie hebben over de kwaliteit van geleverde zorg kunnen ze de zorg kiezen die bij hen past. Tegelijk kunnen zorgverzekeraars zorg beter en efficiënter inkopen. Kwaliteitsinformatie over steeds meer sectoren of zorgaanbieders is te vinden op www.kiesBeter.nl. In 2010 is dat een feit voor de behandeling van bijna 30 aandoeningen. In 2011 wil het kabinet dat informatie over de kwaliteit voor 80 aandoeningen beschikbaar is.

In 2009 komt er een Programma Advies Commissie (PAC) om samenhang te brengen in de verschillende indicatoren, waarmee de ziekenhuizen te maken hebben. Die worden in 2010 uitgewerkt tot een samenhangende set indicatoren, zodat burgers en zorgverzekeraars de prestaties nog beter kunnen vergelijken.

45c. Cliënten geven 90 procent van de zorgaanbieders in de AWBZ een voldoende voor de kwaliteit van de zorg

De ervaringen van cliënten met AWBZ-zorg moeten zichtbaar worden. Het gaat om alle drie de kernsectoren in de AWBZ: Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), Gehandicaptenzorg (GZ) en Geestelijke Gezondheidszorg (ggz). Hierbij wordt gebruik gemaakt van cliëntervaringsgegevens middels een Consumer Quality (CQ)-index. De kwaliteit van de geleverde prestaties van zorginstelingen zullen ook gemeten worden aan de hand van daarvoor ontwikkelde zorginhoudelijke indicatoren.

Voor de VVT zullen in 2010 voor 100 procent van de aanbieders de Consumer Quality (CQ)-index gegevens beschikbaar zijn. Voor de gehandicaptenzorg is dat in 2011 het geval voor twee derde van de zorginstellingen. Wel zullen voor GZ voor 80 procent van de zorginstellingen zorginhoudelijke indicatoren beschikbaar zijn. Voor de ggz zal de CQ-langdurige zorg en CQ-klinische zorg worden ingevoerd. Deze indicatoren worden gepubliceerd in het jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. In 2010 brengt het kabinet meer samenhang in die indicatoren met de bedoeling dat burgers en zorgverzekeraars de prestaties kunnen vergelijken.

45d. De rechten en plichten van patiënten en cliënten zijn in 2011 wettelijk vastgelegd en de informatie hierover is voor iedereen toegankelijk

Het kabinet versterkt de juridische positie van de cliënt. Ook de plichten van de cliënt ten opzichte van de zorgverlener worden wettelijk vastgelegd. Het voorstel van Wet cliëntenrechten zorg (WCZ) wordt naar de Tweede Kamer gestuurd.

Het kabinet wil dat in 2010 de helft van de zorginstellingen zich aansluit bij de onpartijdige geschillencommissie. De positie van patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties wordt verstevigd door de subsidieregeling te verfijnen en samenwerking te bevorderen.

Kabinetsdoelstelling 48: Verbeteren en versterken van de palliatieve zorg

Mensen moeten waardig kunnen sterven. Daarom ziet het kabinet scherp toe op de deskundigheid van verzorgenden, verpleegkundigen en artsen, zodat patiënten in een terminale fase snel en goede verzorging krijgen. De toegankelijkheid en beschikbaarheid van palliatieve zorg moet verder worden ontwikkeld. Dat kan door de subsidieregeling Palliatieve Terminale Zorg te verbeteren. Hiervoor stelt VWS in 2010 € 4,2 miljoen extra beschikbaar. Ook wordt € 2 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de tegemoetkoming in de huisvestingslasten van de bijna-thuishuizen en high care hospices. Daarnaast wordt de termijn van één jaar palliatieve zorg waarop iemand recht heeft, losgelaten.

Bij palliatieve zorg speelt de sociale omgeving van de patiënt een belangrijke rol. Uitgezocht wordt hoe we meer mensen kunnen informeren over palliatieve zorg. Vrijwilligers worden verder geschoold. Verder worden kwaliteitsinstrumenten ontwikkeld, zoals indicatoren en het project «Palliatieve zorg kan beter».

6 Participatie

6.1 Inleiding

In onze samenleving moet iedereen kunnen participeren. Voor de meeste mensen is dit een vanzelfsprekendheid, maar er zijn mensen die daarbij moeten worden geholpen. Wanneer dat het geval is, moeten zij ervan op aan kunnen dat hulp of ondersteuning beschikbaar is. Het kabinet wil daarbij de weerbaarheid, het respect en de autonomie van kwetsbare mensen versterken, zodat zij zo veel en zo lang mogelijk zelfstandig kunnen meedoen en eigen keuzes kunnen maken. Mensen moeten zich prettig en vertrouwd voelen in hun directe omgeving. In 2010 is er extra aandacht voor welzijn nieuwe stijl.

6.2 Wmo

De Wmo – Wet maatschappelijke ondersteuning – biedt gemeenten, burgers en instellingen de mogelijkheid op een vernieuwende wijze werk te maken van participatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een adequaat ondersteuningsaanbod bijvoorbeeld voor mantelzorgers en vrijwilligers, zodat zij zich met plezier en zonder overbelasting kunnen inzetten.

In 2010 worden er – samen met de gemeenten van het project «Wmo-in-de-buurt» en met relevante landelijke veldpartijen – basisfuncties voor sociale samenhang ontwikkeld.

Welzijn heeft waarde als algemene voorziening voor zelfredzaamheid, participatie en ontmoeting. Maar ook als middel om specifieke lokale problemen adequaat op te kunnen oplossen, bijvoorbeeld naar opleiding of naar werk leiden van moeilijk bemiddelbare groepen.

Welzijn nieuwe stijl richt zich op relaties tussen welzijn en haar opdrachtgevers en geeft richting voor effectieve interventies. Daarbij staat het creëren en versterken van sociale netwerken en empowerment centraal. Het kabinet ondersteunt verder innovatie via het programma Beter in Meedoen en activiteiten van Movisie. Eind 2009 verschijnt een evaluatie van de Wmo.

6.3 Kabinetsdoelstellingen 35 en 47

Kabinetsdoelstelling 35: Uitbreiding van het aantal vrijwilligers en behoud van het aantal mantelzorgers in 2011

Vrijwilligers en mantelzorgers maken het mogelijk dat mensen kunnen meedoen in de samenleving. Zij zorgen voor ondersteuning, sociale binding en zijn zelf hét voorbeeld van actief burgerschap. Door maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, wordt de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers nog belangrijker. Nederland loopt in de wereld voorop als het gaat om vrijwillige inzet. Het kabinet wil koploper blijven en ervoor zorgen dat er ook in de toekomst genoeg vrijwilligers en mantelzorgers zijn.

In 2010 ligt de nadruk op het invoeren van «basisfuncties» voor vrijwilligerswerk en mantelzorg. Deze geven richting aan lokale partijen bij de opdracht aan de gemeente om vrijwilligers en mantelzorgers te ondersteunen.

Het kabinet stimuleert het vrijwilligerswerk in de zorg met het meerjarige programma «Zorg beter met vrijwilligers». In 2010 worden met het bedrijfsleven verdere afspraken gemaakt ter bevordering van mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Verder wordt een stimuleringsplan uitgevoerd voor vrijwilligerswerk door werknemers.

Kabinetsdoelstelling 47: Betere hulp en opvang van tienermoeders

In 2007 hebben 2 540 tienermeisjes een kind gekregen (bron: CBS). Het betreft meisjes die ten tijde van de geboorte jonger waren dan 20 jaar. Dit is vrijwel hetzelfde aantal als een jaar eerder. Veel tienermoeders zijn in staat – veelal met hulp van familie en vrienden – goed voor hun kind en zichzelf te zorgen. Sommige van deze meisjes hebben echter hulp en opvang nodig om zich voor te bereiden op een zelfstandig bestaan met hun kind. De verantwoordelijkheid voor de vrouwenopvang en de opvang van tienermoeders ligt bij de 35 centrumgemeenten. De centrumgemeenten kunnen de specifieke uitkering vrouwenopvang gebruiken voor hulp en opvang voor tienermoeders. Aan deze uitkering is in totaal structureel € 0,65 miljoen toegevoegd voor deze groep.

6.4 Bescherming en weerbaarheid bij geweld in afhankelijkheidsrelaties

Veertig procent van de mensen in Nederland krijgt op een of andere manier in zijn of haar leven te maken met huiselijk geweld. Geweld in afhankelijkheidsrelatie is vaak onzichtbaar.

Slachtoffers van huiselijk en eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking horen tijdig goede opvang te krijgen. Slachtoffers of mensen die risico lopen moeten hun weerbaarheid kunnen vergroten om hun zelfrespect terug te krijgen en weer regie te nemen over hun leven. Het actieprogramma «Beschermd en Weerbaar» wordt verder uitgevoerd. Om slachtoffers te ondersteunen, legt het kabinet in 2010 het wetsvoorstel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor aan de Tweede Kamer. Met een meldcode zijn professionals beter in staat risico’s vroegtijdig te signaleren. Daarmee kan geweld worden voorkomen of zo snel mogelijk worden gestopt.

Aan het einde van deze kabinetsperiode is voor de slachtoffers van geweld in afhankelijkheidrelaties voldoende opvang geregeld. Onderzocht wordt hoe de bestaande opvang structureel kan worden aangepast aan de vraag van bijvoorbeeld mannelijke slachtoffers van geweld of slachtoffers van mensenhandel.

Voor de bestrijding van vrouwelijke genitale verminking wordt het zogenoemde medisch certificaat ingevoerd. Door dit document – op vrijwillige basis – te ondertekenen, verklaren ouders dat zij hun dochter niet laten besnijden. Op Europees niveau zet het kabinet zich verder in om besnijdenis bij vrouwen en meisjes tegen te gaan.

6.5 Gelijke behandeling van mensen met een handicap

Mensen met een handicap mogen zich niet belemmerd voelen door sociale of fysieke drempels. Het kabinet houdt er bij het maken van nieuwe wetten en regels rekening mee dat de rechtspositie van mensen met een beperking wordt versterkt. Het uitgangspunt is gelijke behandeling. Dat geldt ook op lokaal niveau.

In 2010 treedt een regeling in werking voor een toegankelijk openbaar vervoer. De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) wordt daarmee ook voor het openbaar vervoer van kracht. Het kabinet treft voorbereidingen, zodat Nederland in 2010 het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap kan ratificeren.

Wie chronisch ziek of gehandicapt is, heeft vaak extra kosten. De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) regelt dat zij daarvoor een compensatie kunnen krijgen, indien zij aan de voorwaarden voldoen. In 2010 worden de eerste forfaits uitgekeerd.

7 Innovatie

7.1 Inleiding

Het stimuleren van innovatie is een belangrijke doelstelling van het kabinet om de zorg op termijn betaalbaar en toegankelijk te houden. Innovatie is een samenspel van zorgaanbieders, verzekeraars, bedrijfsleven en wetenschap. Het slimmer en efficiënter organiseren van de zorg in netwerken rondom de patiënt draagt bij aan betere zorgverlening. Ook speelt innovatie een rol om de werkdruk te verlagen en de veiligheid te vergroten.

Kabinetsdoelstelling 46: Meer patiëntgerichte zorg door vernieuwing zorgconcepten en innovatie

Nieuwe zorgconcepten kunnen de positie van de patiënt en de rol van de professional versterken. Werkprocessen slimmer organiseren, arbeidsbesparende technologie beter benutten, dat verlicht het werk van de professional. Die kan zich dan, ondanks de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, beter concentreren op zijn oorspronkelijke taken met behoud van persoonlijke aandacht voor cliënten.

Samenhangende communicatie – zoals ICT-toepassingen en telemonitoring – kan de kwaliteit van zorg verbeteren. ICT is er niet alleen voor de professional, maar ook voor de cliënt. Een goed voorbeeld is MijnZorgnet, dat voor 2008–2010 de experimenteerstatus heeft ontvangen. MijnZorgNet richt zich op Parkinson en vruchtbaarheidsproblemen. In de care zetten innovaties, zoals de valpreventiebus en de alarmmat, aan tot meer regie en zelfredzaamheid.

Het kabinet wil de kwaliteit van zorg verbeteren door de verdere landelijke invoering van het elektronisch patiëntendossier (EPD). De Wet op het EPD ligt ter behandeling in de Eerste Kamer. Een aantal zorgaanbieders werkt al met het landelijk elektronisch medicatiedossier en het waarneemdossier huisartsen. Als de Eerste Kamer de Wet op het EPD aanvaardt, zijn zorgaanbieders verplicht zich aan te sluiten op het landelijk schakelpunt en deel te nemen aan het landelijk EPD. De elektronische toegang van de patiënt tot zijn eigen EPD moet in 2010 een feit zijn.

7.2 Zorginnovatieplatform

Het Zorginnovatieplatform (ZIP) heeft tot doel innovaties aan te jagen en op de agenda te zetten. Het trekt samen op met het rijksbrede programma Nederland Ondernemend Innovatieland van waaruit de maatschappelijke innovatieagenda Gezondheid (MIA G) is opgesteld. Vernieuwingen moeten zichtbaar worden gemaakt en partijen bij elkaar worden gebracht. Het ZIP wil aanjagen en processen versnellen om de positie van patiënten en professionals te verbeteren. Door de mogelijkheden van ICT en technologie beter toe te passen, kan de zorg zich slimmer organiseren en wordt meer ondernemerschap in de zorg mogelijk. Aandacht is er vooral voor chronisch zieken en ouderen. Preventie van chronische ziekten staat in 2010 op de agenda.

Het ZIP verkent in 2010 de mogelijkheden om samen met bedrijfsleven en zorgverzekeraars de ontwikkelingen op het gebied van e-health te versnellen.

Goede innovaties probeert het ZIP vast te houden via opleidingen, bekostigingsstelsels en procedures voor introductie van innovaties in bijvoorbeeld dbc’s. Het platform wil leren van innovaties. En nagegaan wordt waar in de bekostiging, opleiding, dbc-ontwikkeling en kwaliteitsbewakingen belemmeringen schuilen voor zorginnovatie.

Voor de periode tot en met 2012 is in totaal bijna € 100 miljoen beschikbaar voor het experimenteren met en in de praktijk brengen van innovaties.

7.3 Innovatie medische producten

Nederland behoort tot de wereldtop als het gaat om patentaanvragen op het gebied van de gezondheidszorg.

Innovatie van medische producten komt niet altijd in de markt tot stand. Zelfs niet als het maatschappelijk belang van deze producten groot is. VWS zal de markt dan op het belang wijzen en partijen bijeen brengen. Om innovatie van medische producten te bevorderen lopen er programma’s waar zorginstellingen, wetenschappers en bedrijven samenwerken aan de ontwikkeling van medische producten. De overheid draagt financieel bij aan deze publiek-private samenwerking, bijvoorbeeld door deelname in het Top Instituut Pharma en het subsidiëren van verschillende ZonMw-programma’s.

7.4 Innovatie in zorgprocessen: «In voor zorg», van leren naar doen

De langdurige zorg sector is een sector in transitie, dit is nodig om aan de uitdagingen voor de toekomst het hoofd te kunnen bieden. Zaken als ketenzorg voor bijvoorbeeld dementerende ouderen, zorg op afstand, doelmatigheidsvergroting, de zorg teruggeven aan de professional zijn noodzakelijke voorwaarden. De instellingen in de langdurige zorg worden in het stimuleringsprogramma «In voor zorg» ondersteund bij het implementeren van de reeds bestaande kennis. Dit zal een grote bijdrage leveren aan de houdbaarheid van de langdurige zorg.

8 Werken in de zorg

8.1 Inleiding

Met meer dan één miljoen arbeidsplaatsen is de zorg de grootste werkgever van Nederland. Van de werknemers is meer dan 90 procent tevreden tot zeer tevreden. De vraag naar zorg neemt wel steeds toe. Om ook in de toekomst goede en veilige zorg te kunnen bieden, stelt het kabinet alles in het werk om voldoende goed geschoold personeel te werven. Zonder extra inzet houden we niet genoeg handen aan het bed. Het kabinet werkt aan het verbeteren van zorgopleidingen, opdat de professionaliteit van het personeel gegarandeerd is. De zorg moet een aantrekkelijke sector blijven om in te werken.

Figuur 1: Groei arbeidsaanbod Nederland en werkgelegenheid zorgsector tot 2025

kst-32123-XVI-2-1.gif

Bron: CPB, CBS, bewerking VWS.

8.2 Arbeidsmarktbeleid

Het arbeidsmarktbeleid in de zorg valt onder de verantwoordelijkheid van zorginstellingen en sociale partners. VWS ondersteunt hen daarbij. Goede zorg bevordert de arbeidsproductiviteit doordat ziekte en beperkingen kunnen worden voorkomen en mensen sneller beter worden.

Ziekenhuizen moeten minder afhankelijk zijn van medisch specialisten. Dat is mogelijk door de opleiding en inzet van gespecialiseerde verpleegkundigen1 en technische assistenten. Deze verpleegkundigen staan met één been in de verpleegkundige wereld en met het andere in de medische wereld. Zij kunnen bepaalde taken van de medisch specialist overnemen, waardoor die zich beter kan richten op zijn kerntaak. Daarbij bewaakt de specialist de gewenste begeleiding van patiënten.

Het kabinet besteedt expliciet aandacht aan de veiligheid van medewerkers in de zorg. Het kabinet gaat door met het project ergocoaches, dat is gericht op het terugdringen van fysieke belasting, agressie en geweld. Een ander voorbeeld is het verhogen van de veilige taakuitoefening door ambulancemedewerkers middels het plaatsen van camera’s op de ambulances. Dit in overeenstemming met het door de minister van BZK uitgevoerde programma Veilige Publieke Taak.

Er wordt een beroep op werknemers in de zorg gedaan om meer uren te werken. Als alle deeltijdwerknemers twee uur per week meer werken, zouden er bij benadering 75 000 minder personeelsleden nodig zijn.

Voor werkgevers wordt levensloopbeleid en investeren in menselijk kapitaal steeds belangrijker. Dit in het kader van een hogere pensioenleeftijd en schaarste op de arbeidsmarkt. Om werkgevers hun organisatie daarop aan te laten passen werkt het kabinet aan personeelsbeleid dat rekening houdt met de verschillende levensfasen van de werknemer.

Ket kabinet investeert € 98 miljoen via het stagefonds in de kwaliteit en kwantiteit van stageplaatsen. Het project «Zorg on Tour» wil jongeren onder de aandacht brengen dat werken in de zorg aantrekkelijk is. Ook zijn er projecten gericht op het werven van specifieke doelgroepen voor een baan in de zorg, bijvoorbeeld lager opgeleiden en allochtonen. Ongeveer € 10 miljoen wordt geinvesteerd in regionaal arbeidsmarktbeleid. Door innovatie kan de kwaliteit van zorg toenemen en het personeel beter worden ingezet. Het Zorginnovatieplatform richt zich onder andere op deze activiteiten.

9 Governance

9.1 Inleiding

Waar de overheid het aanbod van zorg voorheen direct aanstuurde, hebben aanbieders van zorg en ondersteuning de afgelopen jaren meer ruimte gekregen. Dat leidde ertoe dat de sector de zorg beter kon organiseren om de cliënt kwalitatief goede, betaalbare en toegankelijke zorg te kunnen aanbieden. Dat bracht andere verantwoordelijkheden met zich mee, die bijvoorbeeld in de thuiszorg tot problemen hebben geleid.

9.2 Ruimte en rekenschap

In de brief «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» zijn voorstellen gedaan om de ingezette trend naar meer ruimte voor aanbieders van zorg en ondersteuning daadwerkelijk ten goede te laten komen aan de cliënt. Het succes van deze maatregelen staat of valt met instellingen die op deugdelijke wijze worden bestuurd. Het moet vanzelfsprekend zijn dat bestuurders in de zorg hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen.

Het veld werkt aan een code die randvoorwaarden schept voor het beloningssysteem in de zorg. Inkomens moeten maatschappelijk aanvaardbaar zijn en gekoppeld zijn aan geleverde prestaties. Onredelijke topinkomens moeten kunnen worden aangepakt.

9.3 Verantwoordelijkheid

De overheid verheldert de verdeling van verantwoordelijkheden. De positie van de Raad van Bestuur en de interne toezichthouders moeten worden versterkt. In de Raad van Bestuur moet één bestuurder verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en daarop aanspreekbaar zijn. Bij een hogere kwaliteit hoort inzichtelijk verantwoording afleggen. Cliëntenraden en lokale overheden krijgen een sterkere positie. In geval van fusies wordt het toezicht door de IGZ verscherpt.

Belanghebbenden moeten meer mogelijkheden krijgen om in te grijpen als de kwaliteit en de continuïteit van zorgverlening in gevaar dreigen te komen. Met een early warning systeem kunnen instellingen waar financiële problemen op de loer liggen sneller worden gesignaleerd. Instellingen kunnen vervolgens zelf maatregelen ter verbetering nemen. Daarnaast wordt het instrumentarium van de overheid om in te kunnen grijpen uitgebreid om doorlevering van cruciale zorg aan cliënten te garanderen.

9.4 Resultaat afhankelijke vergoeding

De belangen van kapitaalverschaffers mogen nooit de overhand hebben boven de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Het maatschappelijke doel moet wettelijk worden beschermd. Dit vraagt om een structurele versterking van de zeggenschap van bestuurders en interne toezichthouders ten aanzien van strategische beslissingen die direct van invloed zijn op de publieke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.

Beslissingen over investeringen, fusies, strategische allianties en het afstoten van activiteiten blijven voorbehouden aan de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht. De bestaande zeggenschapsrechten van aandeelhouders in bv’s in bijvoorbeeld de thuiszorg en de eerstelijnszorg worden aangescherpt.

Het kabinet wil enerzijds meer ruimte voor ziekenhuizen en anderzijds strikter beleid en minder ruimte als het gaat om thuiszorg en eerstelijnszorg. We willen immers af van ondernemers in de thuiszorg en de eerstelijnszorg, die slechte zorg verlenen, maar wel winst in eigen zak steken. De «cowboys».

Het kabinet zal uitwerken onder welke voorwaarden in de cure een resultaatsafhankelijke vergoeding voor privaat kapitaal kan worden toegestaan.

Voorop staat in alle gevallen de waarborging van publieke belangen waaronder kwaliteit en continuïteit van zorg. Van een «ongeclausuleerde winstuitkering» is geen sprake. Bezien wordt op welke wijze dit via de maatschappelijke onderneming kan plaatsvinden. In de instellingen voor AWBZ-zorg zal een resultaatsafhankelijke vergoeding niet worden toegestaan.

10 Ethiek en gezondheid

10.1 Orgaandonatie

VWS gaat verder met het Masterplan Orgaandonatie. Het kabinet wil dat er meer transplantaties worden uitgevoerd en dat beschikbare donoren zo goed mogelijk worden benut.

In het najaar van 2009 gaat een meerjarige campagne van start waarin mensen worden geïnformeerd over orgaandonatie en worden opgeroepen donor te worden. Er bestaan nog steeds wachtlijsten voor organen. Elk jaar komen er mensen bij. Mensen moeten zich realiseren dat je met donororganen levens kunt redden. Uiteraard moeten mensen de keuze om donor te zijn vrij en weloverwogen kunnen maken. De lichamelijke integriteit staat hierbij centraal.

Betere voorlichting en betere organisatie in de ziekenhuizen leiden tezamen met de eventuele invoering van het Activerende Toestemming Systeem (ATS) mogelijk tot een toename van het aantal postmortale transplantaties met 25 procent in 2013. De Tweede Kamer beslist waarschijnlijk in het najaar van 2009 over de invoering van het ATS.

Met proefprojecten in regio’s waarin ziekenhuizen op het vlak van donaties samen optrekken, werkt het kabinet aan een optimale benutting van het donorpotentieel. In 2010 worden de eerste resultaten verwacht.

10.2 Standpunt toekomstvisie CCMO

In 2009 is door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) een toekomstvisie uitgebracht. Het is een visie op het Nederlandse toetsingssysteem voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen voor de komende tien jaar. Het kabinet komt eind 2009 met een standpunt.

10.3 Euthanasie

Euthanasie is een beladen onderwerp. Om zorgvuldigheid te garanderen is inzicht in de praktijk van euthanasie en hulp bij zelfdoding van belang. In 2010 wordt de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding geëvalueerd. Daarbij wordt onder meer gekeken naar het meldingspercentage van gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding.

11 Oorlogsgetroffenen

Het kabinet wil de herinnering aan de oorlog en de aandacht voor oorlogsslachtoffers respectvol bewaren. In 2010 wordt stilgestaan bij het feit dat er 65 jaar geleden een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. Veel organisaties ondernemen hierom extra activiteiten. Denk bijvoorbeeld aan het voorlezen van 102 000 namen van de slachtoffers die vanuit kamp Westerbork zijn gedeporteerd.

Ook wordt volgend jaar het programma Erfgoed van de Oorlog beëindigd. Op een slotconferentie in september worden de resultaten gepresenteerd van dit driejarig programma, gericht op behoud en toegankelijkheid van het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog.

Verder werkt het kabinet aan de overgang van de werkzaamheden van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die per 1 januari 2011 een feit moet zijn.

12 Sport

12.1 De kracht van sport in de samenleving

Sport brengt mensen bij elkaar, dat geldt zowel voor breedtesport als voor topsport. Sport is leuk om te doen, daagt je uit en draagt bij aan een goede gezondheid. Het verbindt mensen. Jongeren en ouderen worden gestimuleerd om meer te sporten en te bewegen. Want wie zich actief met sport bezig houdt, zal zich minder vervelen en heeft meer respect voor anderen.

Dat gebeurt onder meer door sportverenigingen te versterken met de inzet van combinatiefuncties. Iemand is dan in dienst van één werkgever, maar oefent zijn functie uit op diverse terreinen bijvoorbeeld bij een school én een sportclub in de wijk. Dat bevordert tegelijkertijd de sociale cohesie, bijvoorbeeld in de veertig aandachtswijken.

Het kabinet gaat verder met het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen. Ons doel is dat in 2012 tenminste 70 procent van de volwassen Nederlanders voldoende beweegt. Ook stimuleert het kabinet dat mensen met een handicap beter kunnen deelnemen aan sport en bewegen. De kracht van sport wordt ook ingezet om bij te dragen aan armoedebestrijding, welzijn en vredesopbouw in ontwikkelingslanden.

Alle Nederlanders moeten hun talent kunnen ontwikkelen. Talentvolle topsporters moeten het op hoogste internationale niveau kunnen excelleren. De Olympische en Paralympische Winterspelen van Vancouver bieden daarvoor in 2010 een uitgelezen kans. Goede resultaten in de topsport brengen mensen bij elkaar en zorgt voor enthousiasme om zelf actief te worden in de breedtesport.

12.2 Olympisch Plan 2028

Het Olympisch Plan 2028 kan Nederland motiveren om uit te blinken op alle niveaus. Juist als het economisch tegen zit kan dit een extra impuls geven in ruimtelijk, economisch en sociaal opzicht. Nederland kan nog meer een sportland worden. Een land waar iedereen wel iets doet aan sport en beweging. En waar talenten de kans krijgen uit te groeien tot toppers.

Het kabinet heeft belangrijke ambities aan het Olympisch Plan 2028 gekoppeld. Aandacht voor het herkennen en ontwikkelen van talent, niet alleen in sport maar ook in muziek, kunst, onderwijs en wetenschap. Kansen voor jongeren en volwassenen om mee te doen door stages en vrijwilligerswerk, maar ook door sociale activiteiten en re-integratie.

Nederland zet zich met het Olympisch Plan 2028 op de kaart als land dat grote evenementen kan organiseren, als een aantrekkelijke bestemming voor buitenlandse toeristen en als handelspartner. Om onze ambities te realiseren is een breed maatschappelijk draagvlak noodzakelijk.

13 Financieel Beeld op Hoofdlijnen

Deze paragraaf beschrijft het financieel beleid op hoofdlijnen.

Het kabinet neemt de volgende maatregelen in de zorg in het kader van de economische crisis:

• De Regeling Garantie Ondernemingsfinanciering (Regeling GO) zal ook worden opengesteld voor de curatieve zorgsector. Vanaf 1 september is het gedurende één jaar mogelijk dat banken voor financieringen van bouwleningen van zorginstellingen in de curatieve zorg, tot € 50 miljoen per zorginstelling, een gedeeltelijke (50 procent) staatsgarantie kunnen verkrijgen. De banken betalen voor deze garantie een kostendekkende premie. De regeling kent voor de zorg een garantieplafond van € 250 miljoen. De regeling valt onder de begroting van Economische Zaken, artikel 3 een concurrerend ondernemingsklimaat. De openstelling van de regeling GO voor bouwfinanciering van zorginstellingen geschiedt voor rekening en risico VWS;

• De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verhoogt de rentenorm voor langlopende leningen. Dit betekent dat zorginstellingen een hogere vergoeding krijgen voor leningen voor de financiering van (nieuw) bouwprojecten. Door de kredietcrisis dekt de huidige norm de kosten van instellingen niet meer. Hierdoor bestaat de kans dat instellingen met goed onderbouwde investeringsplannen zich genoodzaakt voelen die plannen uit te stellen, vanwege een te lage vergoeding;

• In het aanvullend coalitieakkoord (kamerstuk 31 070, nr. 24) zijn aanvullende middelen beschikbaar gekomen ter stimulering van de bouw. Het gaat om een bedrag van € 160 miljoen voor zowel de cure als de care (totaal € 320 miljoen). Deze middelen dragen eraan bij dat instellingen de financiering van hun bouwplannen eerder rond kunnen krijgen. In latere jaren wordt een besparing bereikt. In de care worden deze middelen vooral ingezet als stimulans voor het wegwerken van de meerbedskamers in de verpleeghuizen en de oranjerood plaatsen in de gehandicaptensector. Het kabinet zal aandacht vragen voor energiezuinige en duurzame vormen van bouw in de zorg.

De geraamde uitgaven behorend bij het beleidprogramma van het kabinet Samen werken Samen leven worden hieronder gepresenteerd. Vervolgens wordt een totaaloverzicht gepresenteerd van de zorguitgaven, gevolgd door een totaaloverzicht van de begrotingsuitgaven. Ten slotte volgen overzichten met de financiële consequenties van de belangrijkste onderwerpen in deze beleidsagenda.

Doelstellingen kabinet

Het kabinet heeft in Samen werken Samen leven 74 doelstellingen voor de kabinetsperiode geformuleerd. Vijf daarvan hebben direct betrekking op de beleidsterreinen van VWS. Ze zijn opgenomen in ondertaande tabel. In de tabel is tevens opgenomen in welk artikel en onder welke operationele doelstellingen het beleid verder is uitgewerkt.

Kabinetsdoelstellingen bedragen x € 1 000
Nr. kabinets doelstellingOmschrijvingNr. Beleids-artikel/ODGeraamde uitgaven 2010Geraamde uitgaven 2011Vindplaats
35Substantiële uitbreiding van het aantal vrijwilligers en behoud van het aantal mantelzorgers in 201144.3.215 97914 479kamerstuk 30 169, nr. 11
      
45aDe vermijdbare schade in de ziekenhuiszorg is in 2012 gehalveerd42.3.298.3.46 3076 288kamerstuk 31 016, nr. 8 kamerstuk 28 439 nr. 18 Kamerstuk XX XXX, nr. X
      
45bBurgers kunnen op KiesBeter.nl voor 80 aandoeningen zien welke kwaliteit de ziekenhuizen bieden42.3.1 43.3.198.3.410 4229 422kamerstuk 28 439, nr. 98
      
45cCliënten geven 90 procent van de zorgaanbieders in de AWBZ een voldoende voor de kwaliteit van de zorg42.3.1 43.3.1900900kamerstuk 28 439, nr. 98
      
45dDe rechten en plichten van patiënten en cliënten zijn in 2011 wettelijk vastgelegd en de informatie hierover is voor iedereen toegankelijk42.3.1 43.3.141 79141 436kamerstuk 31 476, nr. 1
      
46Meer patiëntgerichte zorg door vernieuwing zorgconcepten en innovatie42.3.2 43.3.3191 749186 452kamerstuk 29 282, nr. 79 kamerstuk 29 515 nr. 271 Kamerstuk XX XXX, nr. Xkamerstuk 31 466, nr. 21
      
47Betere hulp en opvang voor tienermoeders44.3.4650*650kamerstuk 28 345, nr. 51kamerstuk 31 474 XVI, nr. 7
      
48Verbeteren en versterken palliatieve zorg43.3.321 40021 400kamerstuk 29 509, nr. 19

* Uit het actieprogramma «Beschermd en Weerbaar» worden ook middelen ingezet voor deze kabinetsdoelstelling.

Totale premiegefinancierde zorguitgaven

Totale premiegefinancierde zorguitgaven (bedragen x € 1 000 000)1
 2010 2010
41 Volksgezondheid10843 Langdurige zorg22 485
Preventieve zorg (uitvoeren Rijksvaccinatieprogramma)109Langdurige geestelijke gezondheidszorg1 558
Volksgezondheid onverdeeld– 1Gehandicaptenzorg6 010
  Verpleging en verzorging12 339
42 Gezondheidszorg33 187Bovenbudgettaire vergoedingen114
Huisartsen en gezondheidscentra2 033Persoonsgebonden budgetten2 261
Tandheelkunde en tandheelkundige specialistische zorg787Subsidies langdurige zorg76
Paramedische hulp604Beheerskosten/diversen AWBZ248
Verloskunde en kraamzorg437Langdurige zorgonverdeeld– 121
Dieetadvisering36   
Extramurale zorg onverdeeld3544 Maatschappelijke ondersteuning178
Algemene en categorale ziekenhuizen11 083MEE-instellingen178
Academische ziekenhuizen2 849   
Academische component60699 Nominaal en onvoorzien935
Medisch specialisten2 019Nominaal en onvoorzien935
Overig curatieve zorg571   
Ziekenhuizen, medisch specialisten en overig curatief onverdeeld581Overig3 002
Ambulancevervoer432Wmo (gemeentefonds)1 627
Overig ziekenvervoer117Opleidingfonds (begroting VWS)840
Ziekenvervoer onverdeeld6Wtcg (begroting VWS)499
Farmaceutische hulp5 522Begrotingsgefinancierde BKZ-uitgaven37
Hulpmiddelen1 386  
Geneeskundige GGZ door instellingen3 266Totaal zorguitgaven60 054
Geneeskundige GGZ door vrijgevestigden157   
Geneeskundige GGZ onverdeeld109  
Chronische keten dbc’s242   
Grensoverschrijdende zorg467   
Beheerskosten uitvoeringsorganen Zvw6  

Bron: VWS

1 De som der delen kan afwijken van het totaal.

Totale begrotingsuitgaven

Begrotingsuitgaven(bedragen x € 1 000)
 2010 2010
41 Volksgezondheid679 69747 Oorlogsgetroffenen en herinnering WO II369 245
1 – Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl44 5351 – Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WO II in een situatie van afbouw359 001
2 – Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel onveilige producten84 6212 – De herinnering aan WO II blijft levend en veel mensen – vooral jeugdigen – zijn zich van bewust van de betekenis van WO II9 335
3 – Het voorkomen van gezondheidsschade door ongevallen5 497Personeel en materieel909
4 – De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectie- en chronische ziekten338 006   
5 – Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid182 80998 Algemeen303 719
6 – Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij medisch wetenschappelijk onderzoek15 3321 – Beheer en toezicht stelsel89 992
Personeel en materieel8 8972 – Internationale samenwerking9 525
  3 – Verzameluitkering VWS0
42 Gezondheidszorg7 472 005Personeel en materieel 
1 – De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt1 796Inspectie Gezondheidszorg45 411
2 – Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren1 297 034– Sociaal en Cultureel Planbureau5 365
3 – Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket voor noodzakelijke zorg aan6 164 865– Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling 1 153
Personeel en materieel8 310– Raad voor de Volksgezondheid en Zorg2 997
  – Gezondheidsraad3 655
43 Langdurige zorg5 990 885– Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek1 281
1 – De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt63 181– Strategisch onderzoek RIVM18 107
2 – Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar138 745– Strategisch onderzoek NVI7 720
3 – De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg)166 452– Inspectie Jeugdzorg5 970
4 – De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar5 618 506– Personeel en materieel kernministerie112 543
Personeel en materieel4 001  
    
44 Maatschappelijke ondersteuning304 07199 Nominaal en onvoorzien– 46 855
1 – Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden27 6451 – Loonbijstelling175
2 – Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning en kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning81 3702 – Prijsbijstelling12 685
3 – Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning74 3483 – Onvoorzien79
4 – Burgers met (psycho) sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning116 8114 – Taakstelling– 59 794
Personeel en materieel3 897  
    
46 Sport144 186  
1 – Mensen sporten en bewegen meer voor hun gezondheid27 894  
2 – Via de sportontmoeten mensen elkaar, doen mensen mee aan maatschappelijke activiteiten en gaan mensen respectvol met elkaar om81 682  
3 – De topsort in Nederland staat symbool voor ambitie, is een bron van ontspanning en draagt bij aan ons nationale imago in binnen- en buitenland32 314  
Personeel en materieel2 296Totaal begrotingsuitgaven15 216 953

Geraamde begrotingsuitgaven bij de belangrijkste onderwerpen in de beleidsagenda 2010

In deze tabel zijn de begrotingsuitgaven bij de belangrijkste onderwerpen in deze beleidsagenda opgenomen. De opbouw van de begroting 2009 naar 2010 is niet in deze beleidsagenda opgenomen. U kunt deze vinden in het verdiepingshoofdstuk van de begroting.

OmschrijvingNr. Beleids-artikel/ODGeraamde uitgaven 2010Geraamde uitgaven 2011Geraamde uitgaven 2012
Curatieve Zorg    
Vereenvoudiging dbcsystematiek42.3.31 0487000
Stimuleren projecten patiëntveiligheidggz42.3.21 5001 895175
     
Langdurige zorg    
Invoeren zorgzwaartebekostiging43.3.32 50000
Palliatieve zorg43.3.321 40021 40021 400
     
Preventie    
Preventieprogramma’s ZonMw: 3e (lopend) en 4e (op te starten)41.3.413 00313 70210 849
Proefprogramma preventie in het basispakket van de Zorgverzekeringswet:    
– depressiepreventieen zelfmanagement van chronisch zieken41.3.43 52400
– beweegkuur46.3.110 4007 9000
ZonMwDiseasemanagement41.3.41 6571 06956
Nationaal Programma Diabetes41.3.42 5002 5002 500
     
Kwaliteit en veiligheid    
Ontwikkelen en onderhouden kwaliteitsindicatoren (Project Zizo) 42.3.1, 43.3.1 en 98.3.46 2005 2002 500
Ontwikkelen CQ-index42.3.1 en 43.3.1900900900
KiesBeter.nl42.3.1 en 43.3.14 2224 2224 222
Veiligheidsprogramma ziekenhuizen42.3.23 0503 0503 050
Regieraad kwaliteit en veiligheid42.3.2894614614
Actieprogramma veilige zorg 1e lijn42.3.25273430
ZonMwprogramma Zorg voor beter43.3.33 8003 8000
Subsidies PGO-organisaties42.3.1 en 43.3.141 79141 43641 638
     
Innovatie    
Algemeen innovatiebeleid (zorgbreed), waaronder het ZorgInnovatieplatform42.3.236 00036 00036 000
ICT in de Zorg42.3.240 00040 00040 000
     
Werken in de zorg    
Stagefonds42.3.2. en 43.3.398 00098 0000
Arbeidsmarktbeleid42.3.2. en 43.3.317 74912 45255 395
     
Participatie    
Uitbreiding vrijwilligers en behoud mantelzorgers44.3.29 0009 0009 000
Deskundigheidsbevordering vrijwillige inzet44.3.25 0003 5002 500
Mantelzorgcompliment44.3.265 00065 00065 000
Actieprogramma Beschermd en weerbaar, waaronder hulp en opvang tienermoeders44.3.433 95036 45038 950
Bevorderen seksuele gezondheid41.3.410 75810 1889 415
Allochtonen en seksuele gezondheid41.3.41 0001 0001 000
Forfaits chronisch zieken en gehandicapten43.3.4499 599511 731518 296
Tegemoetkoming specifieke zorgkosten43.3.411 12042 29942 299
     
Sport    
Impuls brede scholen, sport en cultuur46.3.223 33423 33428 334
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen46.3.112 18117 03518 632
Talentontwikkeling, waaronder Centra voor Topsport en Onderwijs46.3.311 20211 22111 163
Werkplan gehandicaptensport in Nederland46.3.22 4982 5982 598
     
Medische ethiek    
Ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg41.3.615 33215 44614 729
Masterplan orgaandonatie42.3.213 68033 94422 470
     
Oorlogsgetroffenen    
Programma Erfgoed van de Oorlog47.3.21 00600

Ontwikkeling zorguitgaven

In de tabel hieronder worden de belangrijkste mutaties van de ontwikkelingen van de premiegefinancierde zorguitgaven van de begroting 2009 tot de begroting 2010 gepresenteerd. Een toelichting op deze mutaties is opgenomen in de bijlage Financieel Beeld Zorg van deze begroting.

Mutaties in de bruto-BKZ-uitgaven en ontvangsten sinds de ontwerpbegroting 2009 (bedragen x € 1 000 000)
 200920102011201220132014
Bruto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 200958 009,661 292,965 003,969 378,873 803,9 
Productieontwikkelingen, mee- en tegenvallers    > 
a. Actualisatie zorguitgaven 2008 en doorwerking838,4804,9804,5804,8804,8 
       
Maatregelen en beleidsaanpassingen      
b. Preferentiebeleid en verlopen patenten– 370,0– 495,0– 545,0– 545,0– 545,0 
c. Tegenvaller receptregelvergoeding, aflopen transitieakkoord en volume (gebruik) geneesmiddelen223,2531,8565,5565,5565,5 
d. (pseudo-)WW-premie30,030,030,030,030,0 
e. Wijziging voorcalculatie– 67,4– 53,3– 55,7– 58,1– 59,8 
f. Besparingsverlies niet-indexeren huisartsen37,09,06,03,02,0 
g. Maatregelen medisch specialisten – 375,0– 375,0– 375,0– 375,0 
h. Tariefmaatregel ggz – 119,0– 119,0– 119,0– 119,0 
i. Wet geneesmiddelenprijzen– 12,5– 72,5– 80,0– 80,0– 80,0 
j. Doelmatig voorschrijven – 127,0– 110,0– 110,0– 110,0 
k. Variabilisering inschrijftarief – 60,0– 60,0– 60,0– 60,0 
l. Beloning doelmatig voorschrijven  120,060,060,0 
m. Zelfverwijzers – 48,0– 117,0– 117,0– 117,0 
n. Tariefmaatregel alle vrije beroepsbeoefenaren – 57,5– 94,3– 94,3– 94,3 
o. Pakketuit-/opname – 3,3– 3,3– 3,3– 3,3 
p. Aanpak topinkomens  – 27,0– 27,0– 27,0 
q. Sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten44,0     
r. Ramingsbijstelling PGB– 50,0– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0 
s. Vermogensinkomensbijtelling– 40,0– 70,0– 70,0– 70,0– 70,0 
t. Invulling taakstelling best practices – 91,0– 91,0– 91,0– 91,0 
u. Inzet reserve AWBZknelpunten – 113,0– 19,0– 18,0– 20,0 
v. Ontbureaucratisering AWBZ  – 50,0– 50,0– 50,0 
w. Ramingsbijstelling tariefsmaatregelen AWBZ– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0 
x. Prikkelwerking Wmo  – 50,0– 50,0– 50,0 
       
Technische en macro-economische mutaties      
y. Macro loon- en prijsbijstelling– 531,8– 1 362,7– 2 009,9– 2 835,1– 3 709,5 
z. IJklijnmutaties– 100,980,796,2106,3108,1 
aa. Diverse mutaties17,4152,4106,9100,7103,7 
bb. Financieringsschuif– 21,0     
Totaal mutaties– 63,6– 1 558,5– 2 267,1– 3 152,5– 4 026,8 
       
Bruto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 201057 946,059 734,462 736,866 226,369 777,173 506,2
BKZ-ontvangsten stand VWS ontwerpbegroting 20092 993,53 046,63 326,23 472,03 638,8 
       
I. Vermogensinkomensbijtelling– 40,0– 70,070,0– 70,0– 70,0 
II. Wtcg5,010,010,011,011,0 
III. IJklijnmutaties– 7,2– 11,4– 5,3– 3,9– 2,6 
       
Totaal mutaties– 42,2– 71,4– 65,3– 62,9– 61,6 
       
BKZ-ontvangsten stand VWS ontwerpbegroting 20102 951,32 975,23 260,93 409,13 577,23 747,9
Netto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 200955 016,158 246,361 677,765 906,870 165,1 
       
Netto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 201054 994,756 759,259 475,962 817,266 199,969 758,3

Bron: VWS

Artikel 41 Volksgezondheid

41.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een goede volksgezondheid, waarbij mensen gezond leven en zo min mogelijk bloot staan aan bedreigingen van hun gezondheid.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Op 24 september 2007 is de kabinetsvisie op gezondheid en preventie naar de Tweede Kamer gestuurd (kamerstuk 22 894, nr. 134). Via 4 beleidslijnen wil het kabinet de volksgezondheid verbeteren. De 4 beleidslijnen zijn:

• Bestaande preventiemaatregelen (gezondheidsbescherming en ziektepreventie) in stand houden («dijkbewaking») en innoveren. Het kabinet neemt in 2010 een standpunt in op het advies van de Gezondheidsraad om de vaccinatie tegen Hepatitis B in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) op te nemen;

• Integraal gezondheidsbeleid. Bij het verbinden van preventie, curatie en langdurige zorg wordt op het gebied van primaire preventie ook aansluiting gezocht bij de specifieke belangen van sectoren buiten de zorg, zoals het onderwijs, de werkgevers en werknemers, gemeenten, de sportsector en andere partijen. Met andere departementen werkt VWS aan een meer integraal en samenhangend gezondheidsbeleid en dient vooral in preventieve zin een concrete bijdrage te leveren aan het verhogen van de levensverwachting, in het bijzonder die van laagopgeleiden. In 2010 zal invulling worden gegeven aan het in het najaar 2009 te verschijnen kabinetsstandpunt op de uitgebrachte adviezen van de RVZ, Onderwijsraad en de Raad voor het Openbaar Bestuur, alsmede van de Sociaal Economische Raad (SER) over parallelle belangen bij gezondheid;

• Preventie via de zorg versterken. Met de vergrijzing neemt het aantal mensen dat lijdt aan chronische ziekten verder toe. In de brief «Programmatische aanpak van chronische ziekten» van 13 juni 2008 (kamerstuk 31 200 XVI, nr. 155) is geschetst wat de ambities op dit gebied zijn. Belangrijk onderdeel van de aanpak gericht op het voorkomen van (het verder verergeren van) chronische ziekten is de curatieve zorg en preventie meer aan elkaar te verbinden. Verder wordt het Nationaal Actieprogramma Diabetes uitgevoerd;

• Bestuurlijke vernieuwing realiseren waar dit nodig is: er wordt gestreefd naar gebiedscongruentie tussen GGD’en en GHOR-regio’s. In het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet is opgenomen dat het toezicht op de naleving overgaat van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) naar de gemeenten. Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiënter kunnen uitoefenen.

In de verschillende operationele doelstellingen van dit artikel komen deze lijnen terug, evenals het onderwerp seksuele gezondheid en allochtonen, waarover op 4 juli 2008 een brief aan de Tweede Kamer is gestuurd (kamerstuk 29 200, nr. 12).

Op het gebied van medische-ethiek is in 2009 is een aantal wetswijzigingsprocessen gestart die naar verwachting in 2010 in het parlement behandeld zullen worden. Het gaat bijvoorbeeld om de wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Embryowet.

Ook zal een aantal (wets)evaluaties worden gestart. Het gaat onder meer om de evaluatie van de Centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen, als ook de Embryowet en de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Belangrijke andere onderwerpen op het terrein van de medische ethiek zijn:

• De abortushulpverlening en -registratie;

• Uitwerken van standpunten op wetsevaluaties, onder andere Embryowet en Wet op de Medische Keuringen;

• Uitwerking standpunt op het advies van de commissie medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen;

• Uitvoeren van het onderzoeksprogramma Ethiek en Gezondheid bij ZonMw, alsmede Maatschappelijk Verantwoord Innoveren bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersoon van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor het:

• Bevorderen dat mensen gezonder gaan leven;

• Beschermen van consumenten tegen onveilige consumentenproducten en levensmiddelen;

• Bevorderen van veilig gedrag en een veilige omgeving ter voorkoming van letsels door ongevallen in de privésfeer;

• De vroegopsporing van (risico’s op) ziekten;

• Beschermen van burgers tegen (de gevolgen van) infectieziekten en rampen;

• Effectueren van een doelmatige en effectieve openbare gezondheidszorg;

• Scheppen van de randvoorwaarden voor meer preventie via de zorg;

• Bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek.

Externe factoren

Externe factoren

Veel ziekte overkomt mensen. Maar ziekte is ook vaak te voorkomen. Door burgers zelf, en via de wijken, op scholen, in de sport, op het werk en in de zorg. Vaak is er sprake van een parallellie van belangen. Om onze beleidsdoelen te bereiken, is samenwerking van belang met andere ministeries, gemeenten, het bedrijfsleven, scholen, werkgevers en werknemers, zorgverzekeraars en -aanbieders (beroepsgroepen), maatschappelijke organisaties en met de sportsector.

Binnen de overheid is een aantal actoren werkzaam op het terrein van de volksgezondheid:

• Gemeenten staan voor de collectieve preventie op lokaal niveau. Elke vier jaar brengen gemeenten een nota lokaal gezondheidsbeleid uit. GGD’en voeren de wettelijke preventietaken van gemeenten grotendeels uit;

• Het RIVM is een expertise- en regiecentrum voor de publieke gezondheid. Daartoe zijn er centra voor Infectieziektebestrijding, Bevolkingsonderzoek, Gezond Leven en Gezondheid en Milieu;

• De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) handhaaft de wettelijke regels voor alcohol, tabak, eet- en drinkwaren en consumentenproducten;

• De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt onder meer toezicht op de volksgezondheid en de openbare gezondheidszorg.

Het nationale preventiebeleid is deels afhankelijk van ontwikkelingen in EU-verband of op mondiaal niveau. Nederland is actief op het terrein van voedsel- en productveiligheid en infectieziektebestrijding in EU- en WHO-verband.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Het volksgezondheidsbeleid wordt gemeten met de indicatoren absolute levensverwachting en levensverwachting in goed ervaren gezondheid.

Het RIVM brengt vierjaarlijks de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen en tweejaarlijks de Zorgbalans uit, die inzicht bieden in de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid.

Prestatie-indicatoren
 1995200020052007Streefwaarde 2010
Absolute levensverwachting in jaren:     
– mannen74,675,577,278,0≥ 78,0
– vrouwen80,480,681,682,3≥ 82,3
Waarvan jaren in goed ervaren gezondheid:     
– mannen60,861,562,564,7≥ 64,7
– vrouwen61,960,961,863,4≥ 63,4

Bron: CBS-Statline (www.cbs.nl/statline)) (Voor het berekenen van de levensverwachting in als goed ervaren gezondheid is het aantal «gezonde» jaren bepaald op basis van de vraag «Hoe is over het algemeen met uw gezondheidstoestand?» Mensen die deze vraag beantwoorden met «goed» of «zeer goed» worden gezond genoemd.

Toelichting:

Het kabinet streeft ernaar Nederland terug te brengen naar de top vijf van Europese landen met de hoogste levensverwachting. Het kabinet wil er aan bijdragen dat de burger gezonder gaat leven, maar wel met inachtneming van het gegeven dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun leefstijl. Op dit moment staat Nederland voor mannen op het gemiddelde van de 15 «oude» EU-landen en voor vrouwen op het gemiddelde van de EU-27.

41.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen705 758852 943667 450661 476635 541625 022623 474
        
Uitgaven601 290875 670679 697668 059640 961625 732623 474
        
Programma-uitgaven592 600866 508670 800660 059632 961617 732615 474
        
1. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl39 91043 73044 53539 37539 37538 77538 825
2. Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel onveilige producten80 32483 30684 62178 08277 98577 98577 985
3. Het voorkomen van gezondheidsschade door ongevallen4 9715 4825 4975 4974 6474 6474 597
4. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectie- en chronische ziekten290 409574 659338 006335 721333 094335 931340 660
5. Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid162 527143 668182 809185 938163 131145 752138 765
6. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij medisch wetenschappelijk onderzoek14 45915 66315 33215 44614 72914 64214 642
        
Apparaatsuitgaven8 6909 1628 8978 0008 0008 0008 000
        
Ontvangsten14 19822 65321 65315 62315 62315 62315 623

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
1. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl44 53539 37539 37538 77538 825
– Juridisch verplicht43 24135 56532 27428 45424 934
– Bestuurlijk gebonden00000
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden1 2943 8107 10110 32113 891
      
2. Het voorkomen van gezondheidsschadedoor onveilig voedsel en onveilige producten84 62178 08277 98577 98577 985
– Juridisch verplicht84 13477 40177 08776 77476 462
– Bestuurlijk gebonden0220220220220
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden4874616789911 303
      
3. Het voorkomen van gezondheidsschadedoor ongevallen5 4975 4974 6474 6474 597
– Juridisch verplicht5 3475 0003 8053 3832 962
– Bestuurlijk gebonden00000
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden1504978421 2641 635
      
4. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectie- en chronische ziekten338 006335 721333 094335 931340 660
– Juridisch verplicht336 842333 119328 206330 484333 447
– Bestuurlijk gebonden0150150150150
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden1 1642 4524 7385 2977 063
      
5. Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid182 809185 938163 131145 752138 765
– Juridisch verplicht182 28131 97930 87630 25929 564
– Bestuurlijk gebonden0152 806130 655113 276106 289
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden5281 1531 6002 2172 912
      
6. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek15 33215 44614 72914 64214 642
– Juridisch verplicht15 1462 8972 2132 0081 568
– Bestuurlijk gebonden011 95811 95811 95811 958
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden1865915586761 116

Toelichting:

De bedragen die als «niet verplicht of bestuurlijk gebonden» zijn opgenomen zijn beleidsmatig gereserveerd voor uitgaven op het terrein van de volgende operationele doelstellingen:

Operationele doelstelling 1: Uitgaven naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief alcoholbeleid (kamerstuk 27 565, nr. 35, beleid gericht op het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik met een sterke focus op het alcoholgebruik door jongeren), preventie van schadelijk drugsgebruik, preventie overgewicht en voeding.

Operationele Doelstelling 4: Uitgaven naar aanleiding van de brief Programmatische aanpak van chronische ziekten (kamerstuk 31 200 XVI, nr. 155), uitvoeren van het Nationaal Actieprogramma Diabetes en zelfmanagement chronische ziekten. Daarnaast voorlichting en implementatie op het gebied van International Health Regulations.

Operationele Doelstelling 5: Uitgaven ter uitvoering van de kaderbrief 2007–2011 visie op gezondheid en preventie (kamerstuk 22 894, nr. 134) en voorbereiding op crisis en rampen.

Premie-uitgaven:

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premie-uitgaven op het terrein van volksgezondheid. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Eerste suppletore begroting 2009 en de begroting 2010 verwerkt. Voor 2009 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2010 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voorzover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

Premie-uitgaven(bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Preventieve zorg (uitvoeren Rijksvaccinatieprogramma)106,8108,5108,5108,5108,5108,5108,5
Ouder- en kindzorg5,3      
Volksgezondheid onverdeeld  – 0,7– 1,1– 1,1– 1,1– 1,1
Totaal112,1108,5107,8107,4107,4107,4107,4
Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar – 3,2%– 0,6%– 0,4%0,0%0,0%0,0%

Bron: VWS

Premiegefinancierde prioriteiten

De volgende tabel geeft de premiegefinancierde prioriteiten weer. De beleidsinformatie is opgenomen onder de operationele doelstelling bij de betreffende prioriteit. Bij een onbekend bedrag is een «pm» opgenomen en daar waar budgetneutraliteit het uitgangspunt is een «n.v.t.».

Premiegefinancierde prioriteiten (bedragen x € 1 000 000)
 OD20102011201220132014
Opname ondersteuning bij stoppen met roken in het basispakket van de Zvw met ingang van 1 januari 2011141.3.1 20,020,020,020,0
Rijksvaccinatieprogramma (RVP) uitvoeren41.3.4108,5108,5108,5108,5108,5

Bron: VWS

1 Deze middelen staan nu nog verantwoord op nominaal en onvoorzien

• (P) Rijksvaccinatieprogramma

Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) heeft tot doel de vaccinatie van alle kinderen in de leeftijdscategorie van 0 tot 12 jaar die in Nederland wonen. De ziekten waartegen gevaccineerd wordt zijn: difterie, kinkhoest, tetanus en polio (DKTP), infectie met Haemophilus Influenzae type B (Hib), bof, mazelen en rodehond (BMR), meningokokken C infecties (Men C), pneumokokken infecties en de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker (meisjes). Het kabinet neemt in 2010 een standpunt in op het advies van de Gezondheidsraad om de vaccinatie tegen Hepatitis B in het RVP op te nemen.

41.3 Operationele doelstellingen

Er zijn zes operationele doelstellingen op het gebied van volksgezondheid:

1. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl;

2. Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten;

3. Het voorkomen van gezondheidsschade door ongevallen;

4. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectieziekten en chronische ziekten;

5. Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid;

6. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek.

41.3.1 Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl

Motivering

Motivering

De burger is primair zélf verantwoordelijk voor zijn leefstijl. Gemeenten, scholen, werkgevers, sportverenigingen, zorgverzekeraars en- aanbieders spelen ook een belangrijke rol. De gezondheidsbevorderende instituten in samenwerking met het Centrum Gezond Leven (CGL) bij het RIVM ondersteunen deze partijen door voorlichting te geven en leefstijlinterventies aan te bieden. Het kabinet wil gezond leven bevorderen door het roken te ontmoedigen, schadelijk alcoholgebruik te voorkomen, beweging te stimuleren, drugsgebruik tegen te gaan, gezonde voeding te promoten en overgewicht te bestrijden en te werken aan integraal en samenhangend gezondheidsbeleid.

Instrumenten ter bevordering van gezond leven

• Opdrachten en subsidies om gezond leven te stimuleren

(€ 18,7 miljoen):

– RIVM/Centrum Gezond Leven. Het Centrum Gezond Leven krijgt ook de taak een aantal bovenregionale steunpunten in te richten voor en door lokale professionals in gezondheidsbevordering;

– Programma Gezonde Slagkracht (ZonMw). Dit programma richt zich op de leefstijlonderwerpen alcohol, drugs, tabak en overgewicht. Het programma biedt gemeenten de mogelijkheid om samen met lokale/regionale gezondheidspartners initiatieven te implementeren die de lokale gezondheid verbeteren;

– Programma Landelijke Leefstijlcampagnes, uitvoering via ZonMw. Dit programma richt zich op de belangrijkste leefstijlonderwerpen, zoals alcohol, drugs, tabak, overgewicht en veilig vrijen;

– Diverse gezondheidsbevorderende instellingen en preventieprogramma’s, zoals op scholen. Bijvoorbeeld «De gezonde School en Genotmiddelen».

• Samenwerking met andere ministeries om gezond leven te stimuleren en de omgeving van de burger gezonder maken.

Het, in samenwerking met JenG en BZK opgestelde, wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet ligt bij de Tweede Kamer (kamerstuk 32 022, nrs. 2 t/m 4). Er komt in samenwerking met de ministeries van Justitie, BZK en JenG in 2009 een hoofdlijnenbrief drugsbeleid en in 2010 een integrale drugsnota en start ZonMw de uitvoering van het 4e preventieprogramma, waarin onder andere met het ministerie van SZW wordt samengewerkt op het gebied van participatie en gezondheid.

Instrumenten ten behoeve van het ontmoedigen van roken

Prestatie-indicatoren
Indicator2005200620072008Streefwaarde 2010
Percentage niet-rokers ouder dan 15 jaar stijgt72%72%72%73%≥ 73%

Bron: Stivoro, continu onderzoek rookgewoonten; deze indicator wordt jaarlijks gemeten

• (P) Opname ondersteuning bij stoppen met roken in het basispakket van de Zvw met ingang van 1 januari 2011

Het vergoeden van ondersteuning bij stoppen met roken leidt tot meer stoppogingen, waardoor de slaagkans groter wordt. Mede op basis van de afgeronde proefimplementatie is de verwachting dat het percentage niet-rokers zal stijgen.

• Uitvoeren van het Nationaal Programma Tabaksontmoediging 2006–2010

In 2006 is het Nationaal Programma Tabaksontmoediging (kamerstuk 22 894, nr. 78) in 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden, mede namens de Nederlandse Hartstichting, het Astma Fonds en KWF Kankerbestrijding. De genoemde partijen maken jaarlijks een actieplan, met daarin de concrete activiteiten voor het daaropvolgende jaar. Het actieplan 2010 zal naar verwachting eind 2009 gereed zijn.

• Rookvrije horeca

De handhavingscapaciteit van de VWA is uitgebreid om toe te zien op de naleving van de rookvrije horeca, sport en kunst/cultuur. Dit zal in 2010 worden doorgezet (€ 1 miljoen).

Instrumenten ter bevordering van gezonde voeding

• Voedingsnota

In de nota «Gezonde voeding, van begin tot eind, nota Voeding en gezondheid» uitgekomen (kamerstuk 31 532, nr. 1) zijn de doelstellingen van gezonde voeding verder toegelicht1.

De overheid wil de keuze voor gezonde voeding makkelijker maken via beschikbaarheid en aanbod van gezonde producten en door burgers over voldoende informatie te laten beschikken om de gezonde keuze te maken. Kern van de boodschap hierbij is dat het draait om het totale voedingspatroon: gezond, evenwichtig en gevarieerd.

• Monitoring

Gezonde voeding is een belangrijk onderdeel van een gezonde leefstijl, zoals beschreven in de Voedingsnota. Daarom houdt de overheid bij wat mensen eten. Dit gebeurt via voedselconsumptiepeilingen, statusonderzoek en monitoring van productsamenstelling (€ 1,7 miljoen). Deze drie instrumenten worden in samenhang jaarlijks met elkaar programmatisch gepland. Deze gegevens kunnen ook een belangrijke functie hebben ten behoeve van beoordeling van de voedselveiligheid (zie OD 41.3.2).

• Verbeteren van productsamenstelling via zelfregulatie om een gezond voedingspatroon beter mogelijk te maken

Door middel van afspraken tussen het bedrijfsleven onderling en tussen de overheid en het bedrijfsleven wordt gewerkt aan productverbetering door gebruik van gezondere vetten, minder zout, meer groente in levensmiddelen en betere beschikbaarheid van groente en fruit. Bijvoorbeeld via de Taskforce Verantwoorde Vetzuursamenstelling en de Taskforce Zoutreductie in Levensmiddelen. Daarnaast vindt er onderzoek plaats naar innovatieve levensmiddelen die een gezond voedingspatroon mogelijk maken in het Top Institute Food and Nutrition, via het innovatieprogramma Food & Nutrition (FND-2) en via publiek gefinancierd onderzoek bij het RIVM, TNO en Universiteit Wageningen.

• Onderzoeksprogramma Voeding en Gezondheid

Dit programma richt zich op het stimuleren van een gezonde leefstijl door het bevorderen van gezonde en verantwoorde voedingspatronen. Via ZonMw worden financiële middelen beschikbaar gesteld voor een programma Voeding en Gezondheid (€ 1,1 miljoen).

• Uitvoering overgewichtbeleid

Overgewicht is een door meerdere factoren veroorzaakt probleem, waarop vanuit verschillende sectoren diverse beleidsinstrumenten worden ingezet. De samenhang van deze instrumenten en de wijze waarop deze elkaar versterken zijn beschreven in de nota «Uit balans, de last van Overgewicht» (kamerstuk 31 899, nr. 1) (€ 2,4 miljoen). Daarnaast geeft de nota onder andere een impuls aan:

• Een lokale samenhangende aanpak van overgewicht bij kinderen (onder andere de Gezonde schoolkantine);

• Vervolg op de samenwerking met maatschappelijke partners in het Partnerschap Overgewicht en Convenant Overgewicht. Dit zal onder andere vorm krijgen door de introductie van de Epode (Ensemble Prévenons l’Obesité Des Enfants) aanpak. Dit is een in Frankrijk ontwikkelde interventie die een geïntegreerde lokale aanpak biedt om overgewicht bij kinderen terug te dringen.

Instrumenten ten behoeve van preventie van schadelijk alcoholgebruik

Prestatie-indicatoren
IndicatorWaarde 2007Waarde 2008Streefwaarde 2010Streefwaarde 2011
1. Het percentage mensen in algemene bevolking (12+), dat niet zwaar drinkt, stijgt89,3%90,0%90%91%
2. Het percentage 12-jarigen dat nog nooit alcoholhoudende drank heeft gedronken, stijgt44,3%48%50%
3. Het percentage 12–15 jarigen dat nog nooit alcoholhoudende drank heeft gedronken, stijgt25,6%35%38%

Bronnen:

1. Periodiek Onderzoek Leefstijl Situatie (POLS), Centraal Bureau voor de Statistiek

2. Peilstationsonderzoek en Health Behaviour of School Aged Children, Trimbos-instituut

3. Zie 2.

• Voorbereiden implementatie gewijzigde Drank- en Horecawet (DHW)

De nieuwe maatregelen betreffen onder meer vereenvoudiging van het vergunningstelsel, decentralisatie van het toezicht, introductie van een «experimenteerartikel» in de wet waarmee gemeenten de mogelijkheid krijgen te experimenteren met een lokale verhoging van de leeftijdsgrens (18 jaar) en strafbaarstelling van jongeren (€ 1,3 miljoen).

• Tijdelijk verscherpen toezicht controle leeftijdsgrenzen Drank en Horecawet (DHW)

In het bestuursakkoord Rijk-Gemeenten «Samen aan de slag» van 4 juni 2007 is vastgelegd dat het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet overgaat naar de gemeenten. Vooruitlopend daarop zal de tijdelijke intensivering van het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen door de VWA worden gecontinueerd (€ 3,0 miljoen).

Instrumenten ter voorkoming van drugsgebruik en ten behoeve van het laten afnemen van gezondheidsschade door drugsgebruik

Prestatie-indicatoren
 Waarde 2001Streefwaarde 2010Streefwaarde 2011
Aantal problematische drugsverslaafden per 1 000 inwoners3,13,13,1

Bron: jaarbericht 2007, Nationale Drug Monitor (ggz Nederland).

Toelichting:

Definitie problematisch druggebruik: het gebruik van een middel op zo’n manier dat hierdoor lichamelijke, psychische of sociale problemen ontstaan, of op zo’n manier dat maatschappelijke overlast ontstaat.

Het aantal problematisch drugsverslaafden in Nederland is al jaren stabiel. Het goede bereik van de verslavingszorg onder met name heroïneverslaafden draagt hieraan bij. Het aantal zal in de loop der jaren waarschijnlijk iets dalen doordat dit een «vaste» groep verslaafden is die veroudert.

• Continueren kwaliteitsverbetering en innovatie

Met het programma «Resultaten scoren» wil het kabinet bewezen effectieve behandelingen en best practices in de verslavingszorg doelmatig invoeren. In 2010 ligt het accent op de ontwikkeling van een effectief preventie- en behandelprogramma voor kwetsbare groepen (€ 0,3 miljoen).

• Continueren van het programma Risicogedrag en Afhankelijkheid via ZonMw

Dit programma is bedoeld om ontspoord gebruik van genotmiddelen en daarmee samenhangend probleemgedrag aan te pakken. Het programma concentreert zich op riskant gedrag in het perspectief van de levensloop (€ 2,0 miljoen). Dit programma loopt in 2010 af. In het kader van de nieuwe drugsnota en na evaluatie zal bezien worden of een nieuw programma geformuleerd dient te worden. Dit zal dan in de tweede helft van 2010 opgesteld worden.

• Heroïnebehandeling

Continuering van het verstrekken van subsidies aan de gemeenten voor de behandeling met heroïne op medisch voorschrift voor therapieresistente verslaafden in een aantal steden (€ 16,1 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Specifieke uitkeringen16 06316 06316 06316 06316 063
Heroïnebehandeling op medisch voorschrift16 06316 06316 06316 06316 063
      
Instellingssubsidies/Structurele subsidies6 5326 5326 5326 4126 412
Waarvan onder andere:     
Stichting Mainline285285285285285
Trimbos4 3274 3274 3274 3274 327
Stivoro625625625625625
Stichting informatievoorziening Zorg (IVZ)1 1751 1751 1751 1751 175
      
Projectsubsidies14 18913 70114 20213 72113 891
Waarvan onder andere:     
Medische heroïnebehandeling4710000
Preventie van schadelijk alcohol- en drugsgebruik2 6081 8891 7651 7651 765
Infopunt Roken en de wet200200200200200
Overgewicht en voeding4 2783 5683 1883 3863 447
Programma Voeding & Gezondheid1 0471 1229838490
VWA: Continuering pilot DHW1 2500000
Monitoring zelfregulering alcohol reclame/market STAP150150150150150
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten7 7513 0792 5792 5792 459
Waarvan onder andere:     
VWA: Rookvrije horeca1 0000000
VWA: Verscherpen toezicht controle leeftijdsgrenzen DHW3 0000000
RIVM: Voedselconsumptiepeiling447570570450450
RIVM: Centrum Gezond Leven2 0092 0092 0092 0092 009
      
Totaal44 53539 37539 37538 77538 825

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

41.3.2 Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten

Motivering

Motivering

Ook in 2010 wil het kabinet de consument beschermen tegen gezondheidsschade als gevolg van onveilig voedsel en onveilige producten. Daartoe neemt VWS een aantal initiatieven op het terrein van:

• Het bevorderen van voedselveiligheid;

• Het bevorderen van productveiligheid.

Burgers hebben vanzelfsprekend een eigen verantwoordelijkheid om zich te beschermen tegen risico’s die ze zelf kunnen beperken, zoals zorg dragen voor een goede hygiëne bij de bereiding van levensmiddelen en producten op een veilige en daartoe bestemde manier gebruiken. Via uitvoering door de VWA wordt de consument beschermd tegen gezondheidsrisico’s waarop hij zelf weinig of geen invloed heeft om ze te voorzien en te voorkomen. Op het gebied van voedselveiligheid wordt nauw samengewerkt tussen de ministeries van LNV en VWS om optimale synergie te behalen. De Europese en nationale productwetgeving bepalen dat producenten en handelaren primair verantwoordelijk zijn voor het produceren en in de handel brengen van uitsluitend veilige producten en levensmiddelen.

Instrumenten ter bevordering van de voedselveiligheid

• Vaststellen van criteria en eindnormen voor de aanwezigheid van pathogene micro-organismen in levensmiddelen in internationaal verband

Met de Europese normstelling wordt voorkomen dat microbacteriële gevaren via voedsel tot infecties leiden. Salmonella en Campylobacter zijn voorbeelden van pathogenen die in dit verband aangepakt worden. In mondiaal verband (Codex Alimentarius) worden richtlijnen voor virussen in voedsel ontwikkeld.

• Europese regelgeving Consumenteninformatie

Door het voortzetten van de actieve Nederlandse inbreng op het gebied van etikettering, claims en verrijking wordt bevorderd dat de informatie over levensmiddelen helder is, en consumenten kunnen kiezen voor gezonde en veilige levensmiddelen, de administratieve lasten beperkt blijven en innovatie mogelijk blijft.

• Vaststellen van maximum toelaatbare gehaltes residuen en verontreinigingen in internationaal verband

Met Europese normstelling wil het kabinet voorkomen dat consumenten via voedsel te veel residuen van bestrijdingsmiddelen en andere verontreinigingen innemen. Ook wordt met deze normstelling vastgelegd welke additieven en aroma’s aan voedselproducten mogen worden toegevoegd. Een van de aandachtspunten voor 2010 is de Europese harmonisatie van regelgeving voor enzymen en rookaroma’s in levensmiddelen.

Instrumenten ter bevordering van de productveiligheid

• Bijdragen aan vaststelling en implementeren van de Europese Global Harmonized System Verordening voor de indeling en etikettering van stoffen en preparaten (EU GHS Verordening) voor bedrijfsleven en consumenten

Er wordt voorlichting gegeven aan bedrijven en consumenten over de gewijzigde gevaarsetikettering van producten ter bescherming van de consument tegen risico’s van chemische stoffen en het veilig omgaan door het bedrijfsleven met de chemische risico’s van producten (€ 0,8 miljoen).

• Actief bijdragen aan een rijksbeleid voor nieuwe risico’s

Voor nanotechnologie zal onderzoek naar mogelijke risico’s gedaan worden (€ 0,3 miljoen). Dit is onderdeel van het rijksbrede actieplan nanotechnologie. De doelstelling van VWS is het beschermen van de consument tegen de eventuele risico’s van nanotechnologie in levensmiddelen en producten.

• Dierproeven en alternatieven voor dierproeven

Via ZonMw draagt VWS bij aan het verminderen, vervangen en verfijnen van dierproeven (€ 0,3 miljoen). Daarnaast loopt een programmeringsstudie met als doel het door de overheid gefinancierde lopende onderzoek in Nederland meer te kunnen stroomlijnen. Dit is onderdeel van de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven (kamerstuk 30 168, nr. 4).

• Vaststellen van eisen aan consumentenproducten in Europees en internationaal verband

Doel is het veiligheidsniveau van producten verder te verhogen en consumenten te beschermen tegen uiteenlopende risico’s van producten waaraan zij kunnen worden blootgesteld. Inzet hierbij is ook de lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. Het gaat onder meer om:

– In samenwerking met het ministerie van EZ en VWA bevorderen van veiligheid van producten uit niet EU-landen (o.m. China);

– Aanpassen aan de stand van de wetenschap en waar mogelijk vereenvoudigen van Europese productveiligheidsrichtlijnen en -verordeningen.

Geraamde begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies1 4421 4421 4421 4421 442
Stichting Voedingscentrum1 4421 4421 4421 4421 442
      
Projectsubsidies2 1751 8711 7741 7741 774
Waarvan onder andere:     
Consumentendatabank220220220220220
Voedselinfecties/voedselveiligheid350350350350350
Nanotechnologie250250000
Voorlichting EU GHS Verordening800800800800800
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten80 70474 46974 46974 46974 469
Voedsel en Warenautoriteit80 48474 24974 24974 24974 249
Centraal Justitieel Incassobureau220220220220220
      
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken300300300300300
Bijdrage College Toetsing Bestrijdingsmiddelen300300300300300
      
Totaal84 62178 08277 98577 98577 985

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

41.3.3 Het voorkomen van gezondheidsschade door ongevallen

Motivering

Motivering

Het kabinet wil de consument beschermen tegen gezondheidsschade als gevolg van ongevallen. Burgers hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich te beschermen tegen risico’s die ze zelf kunnen beperken. Dat neemt niet weg dat door gerichte voorlichting en gedragsbeïnvloeding onnodig letsel kan worden beperkt.

In de periode 2001–2003 is een sterke daling opgetreden van het aantal SEH-behandelingen (Spoed Eisende Hulp) voor ongevallen in de privésfeer. Na een aantal jaren waarin het aantal SEH-behandelingen stabiel bleef, is in 2006 echter een kentering opgetreden. Deze stijging heeft zich in 2007 voortgezet.

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicator:

Prestatie-indicatoren
 200120052007Streefwaarde 2010
Aantal spoedeisende hulpbehandelingen in ziekenhuizen door privé-ongevallen en sportblessures700 000600 000650 000620 000

Bron: Letsel Informatie Systeem 2001–2007 (Consument en Veiligheid) en CBS

Toelichting:

De vermelde cijfers voor 2001, 2006 en 2007 zijn realisatiecijfers, gebaseerd op het aantal SEH-behandelingen in het betreffende jaar. Omdat het om een schatting gaat, is er afgerond op 10 000.

De streefwaarde in 2010 is gebaseerd op een reductiedoelstelling van 10% in de periode 2001–2008, gevolgd door een additionele reductie van 2,5% in 2010 ten opzichte van 2008. Hierbij is rekening gehouden met bevolkingsprognoses en demografische veranderingen, zoals vergrijzing.

Instrumenten ter voorkoming van gezondheidsschade

• Subsidie verstrekken aan de Stichting Consument en Veiligheid (C&V)

Het doel is om veilig gedrag van consumenten te bevorderen. Om dit te realiseren ontwikkelt C&V maatregelen die ongevallen in de privésfeer moeten voorkomen. Ook onderzoekt de stichting het effect hiervan (€ 4,0 miljoen).

• Voortzetten van intensivering kosteneffectief beleid en versterken intersectorale aanpak

Om de ongunstige ontwikkeling van de stijging van de SEH-behandelingen positief om te buigen, zijn middelen vrijgemaakt om zodoende een verdere daling van letsels door ernstige ongevallen in de privésfeer en daarmee ook een daling van de hoge directe medische kosten die daarmee gemoeid zijn, te realiseren door middel van een projectsubsidie aan de Stichting Consument en Veiligheid (€ 1,3 miljoen). Het gaat om een brede, intersectorale aanpak van letsels door ongevallen in de settings wonen, kinderopvang, school, wijk, vervoer en werk. Daarmee worden we dus ook bestaande inspanningen op het gebied van veiligheid in het verkeer, op het werk en in de privésfeer verbonden.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies3 9943 8392 9622 9622 962
Stichting Consument en veiligheid3 9943 8392 9622 9622 962
      
Projectsubsidies1 5031 6581 6851 6851 635
Waarvan onder andere:     
Voortzetten van intensivering kosteneffectief beleid en versterken intersectorale aanpak1 2928963521510
      
Totaal5 4975 4974 6474 6474 597

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

41.3.4 Minder vermijdbare ziektelast door een goede bescherming tegen infectieziekten en chronische ziekten

Motivering

Motivering

Het kabinet wil de gevolgen van ziekten vermijden door ziekten te voorkomen, tijdig op te sporen en complicaties tegen te gaan. Dat doen wij door:

• Te zorgen voor een goede landelijke structuur om bekende en onbekende infectieziektedreigingen snel te kunnen signaleren en bestrijden;

• Te zorgen voor een goede voorbereiding op grote uitbraken van ziekten, waaronder een grieppandemie (bijvoorbeeld de voorbereiding op Nieuwe Influenza A (H1N1) in 2009);

• Het inrichten van een kwalitatief hoogwaardig Rijksvaccinatieprogramma (RVP) en het instandhouden van een hoge vaccinatiegraad;

• Het versterken van de signalering en bestrijding van zoönosen door betere samenwerking tussen het veterinaire en volksgezondheidsdomein;

• Het internationaal uitwisselen van informatie en afstemmen van voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen;

• Het bevorderen van een goede organisatie van en deelname aan bevolkingsonderzoeken;

• Het zorgen voor een goede structuur rondom de preventie van chronische ziekten. De aandacht ligt hierbij op (toekomstige) grote gezondheidsproblemen die veel leed en kosten met zich meebrengen. Door de vergrijzing, de medisch-technologische ontwikkelingen en leefstijl (o.a. overgewicht) neemt het aantal mensen dat lijdt aan chronische ziekten verder toe. In het kader van het verbinden van curatieve zorg en preventie wordt ingezet op het voorkomen van/of het verder verergeren van deze chronische ziekten (kamerstuk 31 200 XVI, nr. 155).

Instrumenten voor een goede structuur voor infectieziektebestrijding

Prestatie-indicatoren
 2005200620072008Streefwaarde 2010
Aantal opgespoorde seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s)     
a. Gonorroe1 6231 7571 8271 964> 1 964
b. Chlamydia5 9887 0857 8019 403> 9 403

Bron: RIVM/Centrum Infectieziektebestrijding. De indicator wordt jaarlijks geactualiseerd

Toelichting:

Een opgespoorde seksueel overdraagbare aandoening (soa) is het startpunt voor behandeling. Het aantal soa’s zal voorlopig toenemen. De reden hiervoor is dat er meer testen worden uitgevoerd en daardoor dus meer gevallen gevonden worden. Er is (nog) geen exacte opgave te geven door onderrapportage over de omvang van het aantal geslachtsziekten. (Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa): SOA samengevat – Nationaal Kompas Volksgezondheid).

• Opdrachtverlening aan het RIVM/Centrum voor infectieziektebestrijding

Het RIVM/Centrum voor Infectieziektebestrijding heeft de volgende taken:

– Coördinatie en ondersteuning van de uitvoering op het gebied van infectieziektebestrijding en -onderzoek (€ 29,5 miljoen);

– Financiering van een aantal instellingen die zich inzetten voor infectieziektepreventie en -bestrijding (€ 8,1 miljoen) waaronder preventie en bestrijding van soa/hiv;

– Coördinatie van aanvullende curatieve soa-zorg (€ 22,7 miljoen) en aanvullende eerstelijns seksualiteitshulpverlening voor jongeren (€ 3,6 miljoen).

• Bevorderen seksuele gezondheid

Om de seksuele gezondheid te bevorderen verleent VWS subsidie aan diverse gezondheidsbevorderende instellingen (€ 7,5 miljoen) en wordt extra geïnvesteerd in voorlichting over seksualiteit aan allochtonen (€ 1,0 miljoen).

Verder voert ZonMw in opdracht van VWS de volgende activiteiten uit:

– een vijfjarig programma Seksuele gezondheid van de jeugd (€ 1,5 miljoen);

– de ontwikkeling van een veilig vrijen campagne, deze wordt vanaf 2010 uitgebreid met een campagne weerbaarheid (€ 1,7 miljoen in totaal).

Instrumenten voor een goede organisatie van en deelname aan vaccinatieprogramma’s

Prestatie-indicatoren
 20052006200720082009Streefwaarde 2010
Percentage deelname aan:      
1. Griepvaccinatieprogramma (seizoensgriep)76,9%74,5%73,5%≥ 73,5%
2. Rijksvaccinatieprogramma95,8%94,3%94,0%94,5%95,2%≥ 95,0%

Bronnen:

1. Het Landelijk InformatieNetwerk Huisartsenzorg: Monitoring Nationaal Programma Grieppreventie 2007

2. RIVM: Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland, Verslagjaar 2009

Beide indicatoren worden jaarlijks geactualiseerd.

Toelichting:

Als streefpercentage voor deelname aan het griepvaccinatieprogramma (seizoensgriep) is het opkomstpercentage in 2007 aangehouden. In 2008 is de doelgroep uitgebreid (met de groep 60–65 jaar) en de opkomst onder deze groep lijkt lager te liggen dan voor de overige risicogroepen het geval is.

• Nationaal Programma Grieppreventie via de subsidieregeling Publieke Gezondheid

Doel van dit programma is om kwetsbare groepen (60+-ers en mensen met een risico-indicatie zoals longziekten, hart- of nieraandoeningen en diabetes mellitus) te beschermen tegen (de ernstige gevolgen van) griep (€ 53,8 miljoen).

• (P) Rijksvaccinatieprogramma (RVP) uitvoeren

Zie paragraaf 41.2 onder premie-uitgaven.

• Opdracht verlenen aan het Nederlands Vaccin Instituut

Op deze operationele doelstelling worden de opdrachten van VWS aan het Nederlands Vaccin Instituut geraamd (€ 65,7 miljoen). Zie verder de aparte paragraaf over de baten-lastendiensten van VWS.

Instrumenten voor een goede structuur rondom de preventie van chronische ziekten

Kengetallen
 1994200020042007verwachting 2010
Aantal patiënten diabetesmellitus306 000414 000609 000740 000> 850 000

Bron: RIVM/Volksgezondheid Toekomst Verkenningen. Diabetes tot 2025. Preventie en zorg in samenhang

Toelichting:

Dit zijn schattingen van het aantal patiënten met diabetes type 1 en type 2 samen. De schattingen van de prevalentie zijn gebaseerd op het aantal gediagnosticeerde patiënten door de huisarts in vijf huisartsenregistraties. Door onderrapportage en toename van obesitas wordt de komende jaren een forse toename van het aantal patiënten verwacht.

• Nationaal Actieprogramma Diabetes (NAD)

Dit vierjarige programma (2009–2013) heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de groei van het aantal diabetespatiënten en het verminderen van de complicaties (€ 2,5 miljoen).

• Preventieprogramma uitvoeren via ZonMw

De kern van de eerdere preventieprogramma’s was de kennis over (kosten)effectieve preventie en de toepassing ervan te vergroten en vernieuwende en kansrijke (kosten)effectieve preventiemogelijkheden te ontwikkelen. In juni 2009 is opdracht gegeven aan de uitvoering van het 4e preventieprogramma. Met dit programma geeft ZonMw invulling aan de visie op preventie (kamerstuk 22 894, nr. 134) en levert een bijdrage aan het versterken van de preventiecyclus. Dit is een vierjarige cyclus waarmee specifieke doelstellingen en uitvoering van het Nederlandse gezondheidsbeleid worden vastgelegd, uitgevoerd en bijgesteld. Dit programma legt nog meer dan haar drie voorgangers, verbindingen tussen preventie en andere sectoren (wonen, werken, leren), in het bijzonder tussen de publieke en de eerstelijnsgezondheidszorg en daarmee ook tussen de preventieprogramma’s en andere programma’s van ZonMw. Daarnaast zal dit nieuwe programma inspelen op de volgende Preventienota van VWS die in oktober 2010 verschijnt (€ 13,0 miljoen).

• Programma diseasemanagement chronische ziekten via ZonMw

Bij diseasemanagement wordt een sluitende keten gevormd van diagnostiek, behandeling en begeleiding. Ook vroege opsporing en preventie bij mensen met een verhoogd risico op chronische ziekten en zelfmanagement maken er deel van uit. Het doel van dit programma is kennis te verzamelen over diseasemanagement bij chronische aandoeningen en ervaring op te doen met de toepassing ervan in de praktijk. Dit programma kent ook een praktijkdeel waarin multidisciplinaire transmurale zorggroepen ondersteund en gevolgd worden die gaan werken volgens de diseasemanagement aanpak (€ 1,7 miljoen). Het programma loopt tot en met 2012.

• Interventiestrategieën chronische ziekten

Het aantal mensen met chronische ziekten zal in de komende jaren fors toenemen. In 2010 worden daarom de volgende preventieve interventies (verder) ontwikkeld:

– Beweegkuur. Deze interventie moet medisch noodzakelijke beweging stimuleren (zie artikel 46, onder de eerste OD);

– Depressiepreventie. Deze interventie is bedoeld om mensen met depressieve klachten via ICT en/of in groepsverband op een laagdrempelige manier vroegtijdig te helpen om te voorkómen dat deze mensen in een depressie terecht komen;

– Zelfmanagement chronische ziekten. Het gaat hier om een programmatisch aanbod om chronische patiënten beter in staat te stellen hun eigen ziekte te managen. Als effectief zelfmanagement beschikbaar is, moet dit onderdeel worden van de zorgstandaarden. Een voorbeeld hiervan is een zelfmanagement module voor de diabetes zorgstandaard.

Voor depressiepreventie en zelfmanagement chronisch ziekten is € 3,5 miljoen beschikbaar voor trajecten waarin wordt onderzocht of deze interventies in het basispakket van de ZvW kunnen worden opgenomen.

Instrumenten voor een goede organisatie van en het bevorderen van deelname aan bevolkingsonderzoeken

Prestatie-indicatoren
Indicator2001200320062007Streefwaarde 2010
Percentage deelname aan bevolkingsonderzoeken en screeningen:     
1. Bevolkingsonderzoek borstkanker78,7%80,8%81,9%82,4%≥ 82,4%
2. Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker62,0%66,0%66,0%n.n.b.≥ 66%
3. Hielprik99,8%99,9%99,9%≥ 99%

Bronnen:

1. Landelijk Evaluatie Team voor Bevolkingsonderzoek naar Borstkanker (LETB);

2. RIVM;

3. TNO: Evaluatie van de neonatale hielprikscreening bij kinderen geboren in 2007.

Alle indicatoren worden jaarlijks geactualiseerd.

• Uitvoeren van bevolkingsonderzoeken en screeningsprogramma’s via de Subsidieregeling publieke gezondheid

De inzet van VWS betreft het financieren, bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de landelijke bevolkingsonderzoeken naar borst- en baarmoederhalskanker, screening op familiaire hypercholesterolemie, bloedonderzoek bij zwangeren en de hielprik en gehoorscreening bij pasgeborenen (€ 104,3 miljoen). Het RIVM/Centrum voor Bevolkingsonderzoek voert de bekostiging, landelijke aansturing en coördinatie uit (€ 12,1 miljoen).

• Bevolkingsonderzoek darmkanker

Het advies van de Gezondheidsraad (GR) over de wenselijkheid en (kosten)effectiviteit van screening naar darmkanker wordt dit najaar verwacht. De reactie op dit advies volgt, zoals vastgelegd in de Kaderwet adviesorganen, binnen drie maanden. Bij een positief advies van de GR en een positieve beslissing daarop, zal in 2010 worden gestart met de voorbereiding van een bevolkingsonderzoek (kamerstuk 22 894, nr. 85), mits budgettair inpasbaar.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies10 88910 88910 88910 88910 889
Waarvan onder andere:     
Instellingen op het terrein van de preventie van chronische ziekten1 5681 5451 5451 5451 545
Instellingen die de seksuele gezondheidbevorderen7 5227 5227 5227 5227 522
Dwangopname TBC-patiënten1 0561 0561 0561 0561 056
WHO Kopenhagen: Contributie IARC743743743743743
      
Projectsubsidies11 6408 1729 4767 0637 063
Nationaal Actieprogramma Diabetes2 5002 5002 50000
Depressiepreventie en zelfmanagement van chronisch zieken3 5240000
Preventieen bestrijding van infectieziekten4 4384 7764 9675 0525 052
Preventie Chronische Ziekten1 1788962 0092 0112 011
      
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s150150150150150
ZonMw-programmering150150150150150
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten315 327316 510312 579317 729322 558
Waarvan onder andere:     
RIVM/Opdrachtverlening Centra:     
– Centrum infectieziektebestrijding29 48329 48329 43329 43329 433
– Centrum bevolkingsonderzoek12 05410 91710 90710 64710 647
– Centrum Gezondheid en Milieu2 3942 3942 3942 3942 394
RIVM/Uitvoering subsidieregeling Publieke Gezondheid;     
– Bevolkingsonderzoek naar borstkanker51 03350 62354 77055 76155 761
– Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker32 15430 19329 95229 85229 852
– Nationaal programma grieppreventie53 77855 12256 00556 93256 932
– Pre- en postnatale screening bij zwangeren en pasgeborenen18 95918 49918 48718 51118 511
– Screening op Familiaire hypercholesterolemie2 1001 8301 0005000
– Soa-bestrijding/Seksualiteitshulpverlening26 32929 03629 24229 24229 242
RIVM/Ontwikkelingen technologie/demografie5 25112 9319 94714 09519 324
RIVM/Uitvoering subsidieregeling VWS-subsidies8 1388 1388 0988 0988 098
Nederlands Vaccin Instituut (NVI)52 71952 43947 43947 43947 539
NVI/RSV-vaccin (FES-middelen)13 0307 0007 0007 0006 900
      
Totaal338 006335 721333 094335 931340 660

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

41.3.5 Een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid

Motivering

Motivering

Het kabinet wil bijdragen aan een goede volksgezondheid en anticiperen op (dreigende) volksgezondheidsproblemen door een goed systeem voor openbare gezondheidszorg (OGZ) te creëren en in stand te houden. Een keten van preventie en zorg die goed op elkaar aansluit is daarbij essentieel. Wij vullen deze verantwoordelijkheid in door:

• Het bevorderen van effectieve landelijke, regionale en lokale voorzieningen van OGZ;

• Het verbeteren van de paraatheid van zorgvoorzieningen voor grootschalig optreden bij crises en rampen.

Instrumenten voor effectieve landelijke, regionale en lokale voorzieningen van OGZ

Prestatie-indicatoren
 200520072008Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn (2011)
Percentage gemeenten met een:     
1e nota gezondheidsbeleid87%99%
2e nota gezondheidsbeleid14%46%90%100%

Bron: RIVM: Nationale Atlas Volksgezondheid

• Gemeenten staan voor de collectieve preventie op lokaal niveau

Elke vier jaar brengen gemeenten een nota lokaal gezondheidsbeleid uit. GGD’en voeren de wettelijke preventietaken van gemeenten, zoals opgenomen in de Wet Publieke Gezondheid, grotendeels uit. Met het uitkomen van preventienota «Kiezen voor gezond leven» (oktober 2006) zijn de gemeenten gestart met het opstellen van hun 2e nota lokaal gezondheidsbeleid.

• Versterken openbare gezondheidszorg

Een meerjarig traject is gestart om lokale bestuurders/gemeenten meer te betrekken bij het lokaal gezondheidsbeleid en om de openbare gezondheidszorg te verbeteren. Het traject moet meer samenhang brengen tussen diverse activiteiten op landelijk en lokaal niveau. Hierdoor kunnen de betrokken partijen hun activiteiten meer op elkaar afstemmen, samen optrekken waar dat nodig is en kunnen dubbele activiteiten worden voorkomen. Meer coördinatie en afstemming draagt ook bij tot het optimaliseren van de totale overheidsinzet met betrekking tot gezondheidsbevordering. In 2010 gaat een communicatietraject starten om de nieuwe preventienota en de landelijke speerpunten onder de aandacht van de lokale bestuurders te brengen. Ook een betere afstemming tussen de gegevensverzameling over publieke gezondheid en praktische ondersteuning bij de opzet van lokaal gezondheidsbeleid worden in dit jaar opgepakt.

• Actieplan Krachtwijken

De aanpak heeft als doel gezondheidsproblemen in de aandachtswijken te verminderen door samen met gemeenten, de eerstelijnszorg en de GGD’en een programmatische aanpak voor de concrete gezondheidsproblemen in de wijk te ontwikkelen. Een aantal activiteiten wordt samen met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) uitgevoerd. Negen steden nemen deel aan het experiment «Gezonde wijk». Deze experimenten worden onder meer ingevuld op het gebied van geïntegreerde zorg, sport en bewegen en voeding.

• Gezonde stad

Vanaf 2010 stelt het kabinet in het kader van het programma «Gezond in de stad» jaarlijks € 5,0 miljoen beschikbaar aan de grote gemeenten (G31). Via deze decentralisatie-uitkering ontvangen zij extra middelen die kunnen worden ingezet om gezondheidsachterstanden terug te dringen via een wijkgerichte aanpak.

Zie ook artikel Maatschappelijke ondersteuning onder operationele doelstelling 44.3.1.

• Financiering van tolk- en vertaalcentrum voor gezondheidszorg

Hiermee wil het kabinet tolken en vertalers beschikbaar kunnen stellen wanneer dat nodig is (€ 10,8 miljoen).

Instrumenten voor een verbeterde paraatheid van zorgvoorzieningen voor grootschalig optreden bij crises en rampen

Prestatie-indicatoren
 2007 (mei)2009 (jan)2009 (juli)Streefwaarde lange termijn (31-12-2010)
Congruentie GGD’en/GHOR met veiligheidsregio’s68%76%89%100%

Bron: RIVM: Nationale Atlas Volksgezondheid

Toelichting:

Het betreft hier de congruentie van de buitengrenzen van de GGD’en met de veiligheidsregio’s.

Dit betekent dat de buitengrenzen van GGD’en gelijk zijn aan de buitengrens van één veiligheidregio.

• Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)

De GHOR is een instrument van het bestuur van de veiligheidsregio teneinde een doelmatige en gecoördineerde geneeskundige hulpverlening bij zware ongevallen, rampen en crisis te bewerkstelligen. De GHOR slaat de brug tussen de veiligheidsorganisaties en de zorgketen. In de uitvoering beweegt de GHOR op het terrein van de openbare gezondheidszorg. Het is van belang dat werkgebieden van GGD’en en veiligheidsrisico’s op elkaar aansluiten.

Ook wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering en borging van de GHOR.

• CBRN weerstandsverhoging

Doel is het nemen van weerstandsverhogende maatregelen gericht op het verminderen of voorkomen van de kans dat personen of groeperingen zich ongewenst toegang verschaffen tot chemische, biologische, radioactieve en/of nucleaire agentia (CBRN) (€ 11,3 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies3 0843 0843 0843 0843 084
Stichting Pharos3 0843 0843 0843 0843 084
      
Projectsubsidies5 2825 8275 8735 4185 918
Algemeen en strategisch gezondheidsbeleid3 4642 8532 5332 5782 578
Voorbereid zijn op crisis en rampen1 8182 9743 3402 8403 340
      
Opdrachten22 05022 05022 05016 45010 750
Financiering tolk- en vertaalcentrum gezondheidszorg10 75010 75010 75010 75010 750
CBRN Weerstandsverhoging11 30011 30011 3005 7000
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten14 51513 47112 76913 22412 724
RIVM: Opdrachtverlening programma’s volksgezondheid14 51513 47112 76913 22412 724
      
Bijdragen aan zbo’s137 878141 506119 355107 576106 289
ZonMw: Programmering136 024139 652117 501105 722104 435
ZonMw: Overhead1 8541 8541 8541 8541 854
      
Totaal182 809185 938163 131145 752138 765

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Toelichting:

In bovenstaande tabel is het VWS-brede bedrag aan begrote gelden voor ZonMw-prgramma’s weergegeven. Deze programma’s hebben betrekking op verschillende beleidsterreinen van het ministerie van VWS.

41.3.6 Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek

Motivering

Motivering

Het kabinet wil patiënten/cliënten en proefpersonen beschermen bij de voortschrijding van ontwikkelingen in de gezondheidszorg. De beleidsbrief Ethiek van 7 september 2007 bevat de beleidsuitgangspunten en activiteiten van ethiek in de komende periode (kamerstuk 30 800 XVI, nr. 183).

Instrumenten

• Verbeteren van de abortushulpverlening en -registratie

Doel is het verbeteren van de hulpverlening aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn door onder meer het verbeteren van de opleiding van hulpverleners, het ondersteunen van de richtlijnontwikkeling voor abortusartsen en een onderzoeksprogramma bij ZonMw (€ 1,1 miljoen).

• Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

Doel is het vergroten van kennis op het terrein van medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen, in het bijzonder met minderjarigen, naar aanleiding van vragen uit de praktijk.

• Uitvoeren van het onderzoeksprogramma Ethiek en Gezondheid via ZonMw

Het doel is het vergroten van nieuwe en belangwekkende kennis en inzichten in ethiek in de (gezondheids)zorg en de zorgverlening (€ 0,8 miljoen).

• Bijdrage aan de baten-lastendienst Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG)

Deze bijdrage is nodig voor het beheer van regionale toetsingscommissies Euthanasie en de centrale deskundigheidscommissie Late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen. Ook fungeert het CIBG als aanspreekpunt voor k.i.d.-kinderen (kunstmatige inseminatie met donorzaad), ouders en artsen, indien zij vragen hebben over het register donorgegevens kunstmatige bevruchting (€ 1,5 miljoen).

• Rijksbijdrage aan het CVZ

Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de financiering van abortusklinieken (€ 11,9 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Projectsubsidies1 8561 9701 2531 1661 166
Verbeteren van de abortushulpverlening en -registratie650650000
Beleid Medische Ethiek1 2061 3201 2531 1661 166
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten1 5181 5181 5181 5181 518
CIBG: Uitvoeringstaken Medische Ethiek1 5181 5181 5181 5181 518
      
Bijdragen aan zbo’s11 95811 95811 95811 95811 958
CVZ: Rijksbijdrage financiering abortusklinieken11 95811 95811 95811 95811 958
      
Totaal15 33215 44614 72914 64214 642

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

41.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Overzicht beleidsonderzoeken
 Onderzoek onderwerpNummer AD of ODA Start B Afgerond
Beleidsdoorlichting  
    
Effectonderzoek ex postEffectmetingen van interventies m.b.t. (convenant) overgewicht41.3.1A 2006 B 2010
    
Overig evaluatieonderzoekEvaluatie MDFT i.v.m. cannabisverslaving41.3.1A 2006 B 2010
 Regeling aanvullende seksualiteitshulpverlening41.3.4A 2009 B 2010
 Proefimplementatie chlamydia screening41.3.4A 2009 B 2010
 Evaluatie Embryowet41.3.6A 2010 B 2011
 Evaluatie Euthanasiewet41.3.6A 2010 B 2011
 Evaluatie Wet Medisch-weten-schappelijk Onderzoek met mensen41.3.6A 2010 B 2011

Artikel 42 Gezondheidszorg

42.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een goed werkend en innoverend zorgstelsel gericht op een optimale combinatie van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid voor de burger.

Belangrijkste beleidsonderwerpen in 2010

Belangrijkste beleidsonderwerpen in 2010

In dit artikel wordt het beleid inzake de curatieve zorg verwoord. Om de algemene doelstelling te realiseren zal het kabinet zich in 2010, in lijn met de kabinetsdoelstellingen in het Beleidsprogramma «Samen werken, samen leven 2008–2011», sterk maken om de volgende doelstellingen te realiseren:

• Het uitvoeren van het veiligheidsprogramma «voorkom schade, werk veilig» om de vermijdbare schade, inclusief vermijdbare sterfte, in de ziekenhuizen te laten dalen met 50% in 2012 (kabinetsdoelstelling 45a) en het in gang zetten van veiligheidsprogramma’s in de eerstelijns gezondheidszorg en de curatieve ggz;

• Het vergroten van zorgbrede transparantie, waaronder het mogelijk maken dat burgers ophttp://www.kiesbeter.nlvoor 80 aandoeningen zien welke kwaliteit de ziekenhuizen bieden (kabinetsdoelstelling 45b);

• Het wettelijk vastleggen van de positie van de cliënt (kabinetsdoelstelling 45d);

• Het stimuleren van innovatie in de zorg (kabinetsdoelstelling 46).

Kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn, naast bovengenoemde kabinetsdoelstellingen, belangrijke aandachtspunten in het beleid van VWS. Het stimuleren hiervan wordt breed opgepakt, onder andere door:

• De ontwikkeling van richtlijnen en zorgstandaarden voor beroepsgroepen (OD 42.3.2);

• Het verbeteren van het functioneren van het zorgstelsel door de verdere implementatie van prestatiebekostiging van ziekenhuizen (OD 42.3.2. Ziekenhuizen krijgen hierdoor meer vrijheid voor een doelmatige bedrijfsvoering en verzekeraars kunnen beter concurreren op doelmatigheid en kwaliteit;

• Het opnemen van preventieve interventiestrategieën in het basispakket wanneer deze kosteneffectief en budgettair inpasbaar zijn (OD 42.3.3);

• De implementatie van de Langetermijnvisie Geneesmiddelenvoorziening (OD 42.3.3);

• De implementatie van het Masterplan Orgaandonatie. Het Masterplan Orgaandonatie bevat voorstellen voor de kwaliteit van donorwerving, uitname van organen en transplantatie. Het is de bedoeling dat het aantal donoren met 25% omhoog gaat (OD 42.3.2).

Voor zover de invoering van het beleid additionele administratieve lasten met zich meebrengt, zal VWS bezien in hoeverre deze extra regeldruk zo beperkt mogelijk kan worden gehouden en naar compensatie zoeken voor de extra administratieve lasten.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor:

• Het scheppen van randvoorwaarden om de kwaliteit, de toegankelijkheid, de veiligheid en de betaalbaarheid van de curatieve zorg te waarborgen voor de burger;

• Het versterken van de positie van de patiënt, zodat deze in staat is om zijn rol als zorgconsument te vervullen;

• Het scheppen van randvoorwaarden om het innoverend vermogen van de gezondheidszorg te waarborgen;

• Een goed werkend stelsel, waarin zorgverzekeraars in staat worden gesteld een betaalbaar verzekerd pakket aan te bieden.

Externe factoren

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling van dit artikel hangt af van een goed samenspel van veel partijen: zorgprofessionals, cliënten, zorginstellingen, zorgverzekeraars en toezichthouders.

Het kabinet stimuleert hen deze rol in te vullen onder meer door het zorgstelsel te moderniseren, zodanig dat het prikkelt tot kwaliteitsverbetering, innovatie en doelmatigheid. Verder stimuleert het kabinet hen door het verlenen van subsidies, het verspreiden van goede voorbeelden, het verrichten van onderzoek en het leveren van bijdragen (in middelen en door medewerking) aan projecten in de zorg. De prikkels en programma’s versterken elkaar.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

De prestaties van het stelsel worden gemonitoord met de zorgbalans (zie hiervoorwww.rivm.nl). De zorgbalans schetst aan de hand van ongeveer honderd indicatoren een beeld van dekwaliteit, detoegankelijkheiden debetaalbaarheidvan de Nederlandse gezondheidszorg. Ook geven de volgende evaluaties en monitors inzicht in de werking van het gezondheidszorgstelsel: Evaluatie verplicht eigen risico, monitor cure en monitor zorgverzekeringsmarkt.

42.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen7 276 3107 246 9847 460 1267 912 5788 284 1058 747 2929 128 876
        
Uitgaven6 911 4277 226 6467 472 0057 916 2378 285 5058 748 3399 128 876
        
Programma-uitgaven6 903 6467 218 1177 463 6957 908 4068 277 6748 740 5089 121 045
        
1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt3708141 7961 620930930930
2. Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren1 117 8931 335 5731 297 0341 315 7441 287 2531 262 9151 267 294
3. Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket voor noodzakelijke zorg aan5 785 3835 881 7306 164 8656 591 0426 989 4917 476 6637 852 821
        
Apparaatsuitgaven7 7818 5298 3107 8317 8317 8317 831
        
Ontvangsten435 54464 94377 16266 63821 06623 20116 026

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt1 7961 620930930930
– Juridisch verplicht1 7961 620930930930
– Bestuurlijk gebonden00000
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden00000
      
2. Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burgers gewenste zorgaanbod te realiseren1 297 0341 315 7441 287 2531 262 9151 267 294
– Juridisch verplicht1 239 6841 237 2311 168 1911 115 7461 118 251
– Bestuurlijk gebonden51 01268 006101 661127 409125 880
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden6 33810 50717 40119 76023 163
      
3. Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket van noodzakelijke zorg aan6 164 8656 591 0426 989 4917 476 6637 852 821
– Juridisch verplicht6 158 7396 579 3376 977 3527 462 3667 838 364
– Bestuurlijk gebonden5 73811 22311 78713 80213 882
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden388482352495575

Toelichting:

De bedragen die als «niet verplicht of bestuurlijk gebonden» zijn opgenomen zijn beleidsmatig gereserveerd voor uitgaven op het terrein van de volgende operationele doelstellingen.

Operationele doelstelling 2:

• Actieprogramma Veilige zorg 1e lijn. Het programma Patiëntveiligheid in de eerstelijnszorg heeft de volgende onderdelen. Er wordt onderzoek gedaan naar de huidige stand van zaken met betrekking tot patiëntveiligheid in deze sector van zorg, een nulmeting. Er worden interventies ontwikkeld om de veiligheid voor patiënten te verbeteren en er worden veiligheidmanagementsystemen ontwikkeld om de verbeterde patiëntveiligheid in de eerstelijnszorg te waarborgen. Via verschillende projecten worden bij de verschillende beroepsbeoefenaren aan bewustwording voor patiëntveiligheid gewerkt. Actieprogramma Veilige zorg ggz. Door ggz-Nederland, die het plan trekt, is een preciseringsnota geschreven als vervolg op de contourennota met een raming voor de bekostiging van het plan patiëntveiligheid. In 2010 zal door ggz-Nederland voor de uit te voeren activiteiten hieromtrent een subsidieaanvraag worden ingediend.

• Kwaliteit, Innovatie en Patiënten ggz: het plan van aanpak voor een versnellingsprogramma kwaliteit, veiligheid en innovatie heeft vertraging opgelopen. In 2010 wordt een doorstart gemaakt met dit programma. Doel is om door middel van «best practices» en het delen van kennis en ervaringen, de transparantie in de ggz te vergroten en structurele verbeteringen te bevorderen op de thema’s logistiek en klantgerichtheid.

• De website «dwang en drang in de zorg» wordt in het najaar van 2009 operationeel. Vanaf 2010 zullen jaarlijks kosten worden gemaakt voor de instandhouding, het vullen en het onderhouden van de website. Het gaat daarbij zowel om technische alsook inhoudelijke activiteiten. Concreet zullen de volgende activiteiten worden ontwikkeld: redactieraad (vacatiegelden/ reiskostenvergoedingen), operationele directie (salarissen projectleider, redacteur, tekstschrijver), aanschaf servers, hosting en technisch beheer/ondersteuning, functioneel beheer/ondersteuning (in verband met nieuwe wetgeving), tekstuele aanpassingen (in verband met nieuwe wetgeving), vertalingen.

• De Nieuwe Praktijk (DNP). Het programma richt zich in eerste instantie op de huisartsenzorg als spil van de eerste lijn. Centrale boodschap is dat een beter georganiseerde en versterkte eerstelijnszorg voordelen biedt voor de kwaliteit van zorg en de service voor patiënten en daarnaast ook voor het werkplezier van de huisartsen zelf.

• De «Doelstellingenbrief Eerstelijnszorg» wordt uitgewerkt in een actieplan. Hierin worden een aantal grotere en kleinere projecten opgesomd. De grotere en langdurige projecten zullen uitgewerkt worden in een ZonMw programma 1e lijn.

Operationele doelstelling 3:

• Het niet verplichte deel of bestuurlijk gebonden bedrag van deze operationele doelstelling is voornamelijk gereserveerd voor activiteiten ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de dbc’s, communicatie en ondersteuning bij de verdere invoering van dbc’s.

Premie-uitgaven:

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premie-uitgaven op het terrein van de gezondheidszorg. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Eerste suppletore begroting 2009 en de begroting 2010 verwerkt. Voor 2009 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2010 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voorzover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

Premie-uitgaven(bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Extramurale zorg3 893,74 069,83 931,44 061,13 991,33 993,83 993,9
Huisartsen en gezondheidscentra2 119,92 183,42 032,92 131,12 059,12 059,12 059,1
Tandheelkunde en tandheelkundige specialistische zorg766,1799,3787,4782,6782,6782,6782,6
Paramedische hulp559,2603,7603,8604,4605,8607,2607,3
Verloskunde en kraamzorg410,5444,1436,9434,3433,9435,0435,0
Dieetadvisering38,039,335,535,535,535,535,5
Extramurale zorgonverdeeld  34,973,274,474,474,4
        
Ziekenhuizen, medisch specialisten en overig curatief16 583,517 483,217 708,318 057,218 100,918 127,118 133,8
Algemene en categorale ziekenhuizen10 507,611 054,311 082,511 184,311 183,611 187,211 193,3
Academische ziekenhuizen2 637,92 838,42 849,42 869,62 890,12 911,32 911,8
Academische component606,2606,2606,2606,2606,2606,2606,2
Medisch specialisten2 296,32 413,82 018,52 008,32 008,32 008,32 008,3
Overig curatieve zorg535,5570,5570,8570,8570,8570,8570,8
Ziekenhuizen, medisch specialisten en overig curatief onverdeeld  580,9818,0841,9843,3843,4
        
Ziekenvervoer537,6547,6553,5559,6560,0560,0560,0
Ambulancevervoer426,0431,1431,5431,7431,7431,7431,7
Overig ziekenvervoer111,6116,5116,5116,5116,5116,5116,5
Ziekenvervoer onverdeeld  5,511,411,811,811,8
        
Genees- en hulpmiddelen6 356,96 502,06 907,57 346,57 362,47 361,37 361,8
Farmaceutische hulp5 102,35 197,55 521,95 907,05 922,65 922,85 923,3
Hulpmiddelen1 254,61 304,51 385,61 439,51 439,81 438,51 438,5
        
Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg3 313,23 512,73 532,13 661,43 680,93 693,63 694,0
Geneeskundige GGZ door instellingen3 161,43 237,53 266,43 277,93 289,83 302,43 302,8
Geneeskundige GGZ door vrijgevestigden151,8156,8156,8156,8156,8156,8156,8
Geneeskundige GGZ onverdeeld 118,4108,9226,7234,3234,4234,4
        
Chronische keten dbc’s  241,5241,5241,5241,5241,5
Grensoverschrijdende zorg374,6447,0467,0488,8490,0490,0490,0
Subsidies gezondheidszorg2,1      
Beheerskosten uitvoeringsorganen Zvw7,75,55,55,55,55,55,5
Totaal31 069,332 567,833 346,834 421,634 432,534 472,834 480,5
Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar 4,8%2,4%3,2%0,0%0,1%0,0%

Bron: VWS

De minister voor Jeugd en Gezin draagt de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de jeugd-ggz en de jeugd-lvg (artikel 3 Zorg en bescherming’ van de begroting van Jeugd en Gezin). Vanaf 2009 valt de kortdurende jeugd-ggz onder de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. In de premie-uitgaven voor geestelijke gezondheidszorg is circa 10% toewijsbaar aan de zorg voor kinderen en jeugdigen (jeugd-ggz). De jeugd-lvg valt onder de gehandicaptenzorg (artikel 43).

Premiegefinancierde prioriteiten

De volgende tabel geeft de premiegefinancierde prioriteiten weer. De beleidsinformatie is opgenomen onder de operationele doelstelling bij de betreffende prioriteit. Bij een onbekend bedrag is een «pm» opgenomen en daar waar budgetneutraliteit het uitgangspunt is een «n.v.t.».

Premiegefinancierde prioriteiten (bedragen x € 1 000 000)
 OD20102011201220132014
Medisch specialisten – 375,0– 375,0– 375,0– 375,0– 375,0
Bereikbaarheid huisartsenzorg en acute zorg42.3.2n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Functionele integratie spoedeisende hulp en huisartsenposten42.3.2n.v.t.– 39,0– 39,0– 39,0– 39,0
Ambulances42.3.2n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Verplicht eigen risico42.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Preventieve interventies in het basispakket142.3.3 32,050,050,050,0
Geneeskundige ggz in de Zvw42.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Overheveling van de somatische revalidatiezorg vanuit de AWBZ naar de Zvw42.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Pakketmaatregelenhulpmiddelen42.3.33,23,23,23,23,2
Pakketmaatregel Acetylcysteïne42.3.3– 7,0– 7,0– 7,0– 7,0– 7,0
Heroriëntatie hulpmiddelen en functiegerichte bekostiging42.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Afloop Transitieakkoord 2008/200942.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Bekostiging apotheekhoudenden42.3.3pmpmpmpmpm
Prestatiebekostigingziekenhuizen42.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Introductie chronische keten dbc’s42.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.

Bron: VWS

1 Deze middelen staan nu nog verantwoord op nominaal en onvoorzien, bedrag is inclusief stoppen met roken.

Medisch specialisten

In de loop van 2009 zijn gegevens beschikbaar gekomen over de ontwikkeling van de honoraria van (vrijgevestigd) medisch specialisten, in de periode 2007–2008. Uit schadelastcijfers afkomstig van het CVZ bleek een overschrijding van circa € 375 miljoen. Naar aanleiding van deze overschrijding zijn een aantal maatregelen aangekondigd. De maatregelen zijn neergelegd in een aanwijzing aan de NZa d.d. 6 juli 2009. De maatregelen betreffen in eerste instantie het plegen van versneld regulier onderhoud door het aanpassen van de ondersteunerscompensatie en het herijken van de normtijden. Voor de resterende problematiek heeft de NZa een algemene maatregel uitgewerkt. Als gevolg van de te nemen maatregelen heeft VWS tevens de Gezamelijke Verklaring tussen VWS en de Orde van Medisch Specialisten met ingang van 1 januari 2010 opgezegd.

42.3 Operationele doelstellingen

Er zijn drie operationele doelstellingen op het gebied van de gezondheidszorg:

1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt;

2. Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren;

3. Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket van noodzakelijke zorg aan.

42.3.1 De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt

Motivering

Motivering

Het kabinet wil de burger door transparante informatievoorziening, wetgeving en versterking van patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties in staat stellen de keuze van de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar te baseren op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Dit prikkelt de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars veilige, effectieve en klantgerichte zorg te leveren c.q. in te kopen. Wij realiseren dit door:

• Transparante informatievoorziening voor burgers;

• Verbeteren van de rechtspositie van burgers in het zorgstelsel.

Prestatie-indicatoren
 Realisatie 2007Realisatie 2008Streefwaarde 2010Streefwaarde 2011
Voor 80 aandoeningen kunnen burgers op www.kiesBeter.nl zien welke kwaliteit ziekenhuizen bieden6102880

Bron: IGZ, bureau Zichtbare Zorg, Het resultaat telt (jaarlijkse meting).

Toelichting:

Realisatie 2008: Het betreft hier het ontwikkelde aantal raadpleegbaar op www.kiesBeter.nl in 2009.

Instrumenten

Hieronder vallen activiteiten op het gebied van Zichtbare Zorg (kabinetsdoelstelling 45b), Early warning, Fusietoezicht, Wet cliëntenrechten zorg (kabinetsdoelstelling 45d), geschilbeslechting en het versterken van patiëntenorganisaties. Dit betreft zorgbreed beleid. Zie artikel 43, OD 1, voor een toelichting en de geraamde middelen.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
Instellingssubsidies1 242920930930930
St. PAN (Perinatale Audit)1 242920930930930
      
Projectsubsidies377342000
Consumentenbond Transparantiehuisartsenzorg1840000
Ned. Huisartsen Genootschap Basisset Ind. Huisartsen180000
Heup-en knievervanging en mammacarcinoom17542000
Projecten transparantie Curatieve zorg0300000
      
Opdrachten177358000
Projecten transparantie Curatieve zorg177358000
      
Totaal geraamde uitgaven1 7961 620930930930

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

42.3.2 Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren

Motivering

Motivering

Om te zorgen dat de burger de zorg krijgt waar hij conform het verzekerde pakket recht op heeft, bevat het zorgstelsel prikkels die zorgaanbieders moeten aanzetten tot het leveren van een kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg. Een kwalitatief hoogwaardige zorg is veilig en toegankelijk. Om het zorgaanbod, ook op de langere termijn, aan te laten sluiten op de behoefte van de burger en op de demografische en technologische ontwikkelingen, vindt het kabinet het beschikbaar krijgen van nieuwe en het verbeteren van bestaande medische producten en processen via innovatie noodzakelijk. Daarnaast kan innovatie van zorg leiden tot een verbetering van de arbeidsproductiviteit, waardoor werknemers in de zorg meer tijd kunnen besteden aan de patiënt en zelf minder belast worden.

Hiervoor zet het kabinet in op:

• De kwaliteit en veiligheid van het zorgaanbod;

• De toegankelijkheid van het zorgaanbod;

• De innovatie van de zorg.

Instrumenten ten behoeve van kwaliteit en veiligheid van het zorgaanbod

Prestatie-indicatoren
 WaardePeildatumStreefwaarde 2010Streefwaarde Lange termijn
1. Vermijdbare incidenten in ziekenhuizen (kabinetsdoelstelling 45a)30 000200428 50015 000 (2012)
2. Vermijdbare sterfte in ziekenhuizen (meting bij huidige stand technologie)1 73520041 648850–900 (2012)
3. Percentage ziekenhuizen dat speerpunten 2009 op het gebied veiligheids-management-systeem (VMS) heeft geïmplementeerd100%100% (v.a. ultimo 2009)
4. Het aantal ziekenhuizen dat op de thema’s van het programma «voorkom schade, werk veilig» participeert of aantoonbaar vergelijkbare initiatieven ontplooit842009 100% (2012)
5. Het aantal ziekenhuizen dat deelneemt aan de HSMR (Hospital Standardised Mortality Rate)692006 100% (2012)
6. Aantal gevallen van vermijdbare ziekenhuisopname t.g.v. medicijngebruik19 0002006< 13 300 (2011)
7. Percentage instellingen dat CQ-index meet:    
– ZiekenhuizenStart meting100% (2011)
– HuisartsenPilotjaar100% (2011)
– ggz50%100% (2011)
8. Score op indicator bejegening door patiënten:    
– ZiekenhuizenNulmeting 
– HuisartsenPilotjaar 
– ggzDoorontwikkeling 
9. Ontwikkeling indicatoren voor ketenzorg voor vier ziektebeelden    
– HartfalenInvoering 
– DiabetesmellitusInvoering 
– Cardiovasculair RisicomanagementInvoering 
– COPDInvoering 

Bronnen:

1. De basiswaarden zijn gemeten door het Nivel in 2004. De waarden over 2008 komen eind 2010/begin 2011 beschikbaar. De meting betreft circa de helft van het aantal dossiers dat in de nulmeting van 2004 betrokken was.

2. Zie 1.

3. IGZ. Begin 2009, 2010, 2011 en 2012 controleert de IGZ steekproefsgewijs of alle ziekenhuizen de extra speerpunten voor dat jaar op het gebied van VMS-implementatie gerealiseerd hebben. De 24 aselect gekozen ziekenhuizen die door de IGZ in de eerste steekproef zijn bezocht werken allen met (onderdelen van) het VMS.

4. VWS.

5. Deelname aan de HSMR wordt door de IGZ gemeten. In het tweede kwartaal van 2010 wordt bekend hoeveel ziekenhuizen deelnemen.

6. Eindrapport Hospital Admissions Related to Medication (Harm), Universiteit Utrecht (nieuwe meting 2011).

7. t/m 9 VWS.

• Patiëntveiligheid ziekenhuizen, Voorkom schade, werk veilig (kabinetsdoelstelling 45a)

Het veiligheidsprogramma «Voorkom schade, werk veilig» (kamerstuk 28 439, nr. 18) heeft tot doel om in de jaren 2008–2012 de onbedoelde vermijdbare schade in ziekenhuizen met 50% te reduceren. Dit plan bestaat uit twee pijlers: het reduceren van vermijdbare sterfte en schade op tien inhoudelijke thema’s én het implementeren van het veiligheidsmanagement systeem (VMS) in alle ziekenhuizen. Voor de tien thema’s zijn verbeterinterventies en indicatoren ontwikkeld, waarop vanaf 2010 door de ziekenhuizen wordt geregistreerd en die vanaf mei/juni 2011 in het toezicht van de IGZ worden betrokken. De IGZ zal begin 2010 een vervolg onderzoek uitvoeren naar de VMS-implementatie in de ziekenhuizen. Deze activiteiten worden door middel van een subsidie (€ 1,85 miljoen) ondersteund. Eind 2010/begin 2011 komen cijfers beschikbaar van een tussentijds dossieronderzoek naar vermijdbare schade en sterfte. Hiervoor heeft het kabinet in 2010 € 1,2 miljoen uitgetrokken. In 2011 zullen cijfers beschikbaar worden van de Harm-meting naar het aantal vermijdbare ziekenhuisopname als gevolg van verkeerd medicijngebruik.

Op dit moment loopt een kwaliteitstraject voor de zorg die wordt geleverd op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van ziekenhuizen. Het veld beschrijft het profiel waaraan een SEH van een ziekenhuis minimaal zou moeten voldoen om de kwaliteit van de geleverde zorg op de SEH te waarborgen. Deze kwaliteitsnormen worden in een pilot uitgetest.

• Actieprogramma veilige zorg/ Patiëntveiligheid eerstelijnszorg

Ook in de eerstelijnszorg wordt gericht gewerkt aan de verbetering van de patiëntveiligheid. De sector is verantwoordelijk voor de veiligheid van de zorg. Het is noodzakelijk in kaart te brengen wat de kritieke punten zijn. Op basis van een nulmeting, die eind 2009 wordt uitgevoerd door een gecombineerd onderzoek van de Radboud Universiteit en het iBMG, naar de stand van zaken van incidenten en schade in de brede eerstelijnszorg zullen concrete haalbare doelstellingen worden geformuleerd. Focus ligt op concrete acties van de beroepsgroepen op het terrein van de bewustwording omtrent incidenten op het terrein van diagnostiek, tijdig handelen, communicatie, behandeling, procedureel en documentatie en de aanbevelingen uit het Harm Wrestling onderzoek (medicatieveiligheid,kamerstuk 29 477, nr. 47). Daarnaast is het Netwerk Eerstelijns Organisaties in 2008 gestart met het ontwikkelen van een Toolkit Patiëntveiligheid voor de brede eerstelijnszorg, waarin het opzetten van een meldsysteem ter ondersteuning van de veiligheid van zorg en de samenwerking en overdrachtsmomenten tussen de verschillende beroepsgroepen prioriteit hebben. In het najaar 2009 start de implementatie van deze Toolkit Patiëntveiligheid. In overleg met het veld worden tevens afspraken gemaakt betreft concrete en haalbare doelstellingen als het gaat om implementatie van deze Toolkit Patiëntveiligheid. Het kabinet ondersteunt deze activiteiten (€ 1,35 miljoen).

• Actieprogramma «Veilige zorg; ieders zorg»/ Patiëntveiligheidsprogramma ggz

In het plan patiëntveiligheid van ggz Nederland (kamerstuk 28 439, nr. 22) zijn speerpunten benoemd die betrekking hebben op de invoering van een Veilig Melden Systeem, het veilig melden van incidenten (VIM), medicatie-onveiligheid, suïcidepreventie, risico’s bij dwang en drang, agressie in de zorg en comorbiditeit van psychische en somatische klachten. Begin 2009 zijn vijf pilotinstellingen van start gegaan met de invoer van het VMS, VIM en agressie in de zorg. In de loop van 2010 zal een vervolggroep starten met het doel dat dan 80 ggz instellingen zullen zijn aangehaakt (€ 1,25 miljoen).

• Regieraad Kwaliteit van Zorg

De Regieraad Kwaliteit van Zorg heeft een agenderende, faciliterende en stimulerende rol bij het beschrijven van richtlijnen die ervoor zorgen dat cliënten een kwalitatief goede, veilige en doelmatige zorg krijgen. De Regieraad zal veldpartijen nadrukkelijk stimuleren om normen voor veilige zorg zo concreet mogelijk te benoemen in richtlijnen. Tevens zal de raad zich inspannen om de relatie tussen veiligheid en doelmatigheid van zorg inzichtelijk te maken. De Regieraad zal een met het veld afgestemde knelpuntenanalyse opstellen en deze vertalen in een meerjarenagenda voor richtlijnontwikkeling, -implementatie en onderhoud. Daarnaast zal de Regieraad instrumenten en procedures ontwikkelen om het veld bij deze onderwerpen te ondersteunen. De ondersteuning van de regieraad is bij ZonMw ondergebracht (€ 0,9 miljoen).

• Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte

De Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte richt zich op het verbeteren van de organisatie en bereikbaarheid van verloskundige zorg en kraamzorg en het verbeteren van de inhoudelijke kwaliteit en transparantie. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de wijze waarop verloskundige zorg en kraamzorg gericht op hoogrisicogroepen verleend moet worden (€ 0,2 miljoen in 2010).

• Medicatieveiligheid

In het verlengde van de brief Koers op kwaliteit (kamerstuk 29 439, nr. 18) wordt het plan van aanpak om de medicatieveiligheid te verbeteren, uitgevoerd. Elementen daaruit betreffen de introductie van een periodieke medicatiebeoordeling van zogenaamde risicopatiënten, het beter organiseren van een verantwoorde medicatieoverdracht tussen zorgverleners zorgbreed, maar ook de verbetering van registratie van medicatiegegevens binnen de apotheek is een belangrijke activiteit (€ 1 miljoen). Deze activiteiten lopen door tot en met 2011.

• Medische technologie

Vermijdbare incidenten worden deels veroorzaakt door de verkeerde toepassing van medische technologie. Op dit terrein wil het kabinet gedurende 2010–2011 de transparantie bevorderen. Zo zal de IGZ gevraagd worden informatie over de onderhouds- en vervangingstatus van medische apparatuur binnen zorginstellingen inzichtelijk te maken. Daarnaast zal het kabinet, uiteraard in overleg met de betrokken veldpartijen, ervoor zorgen dat onderhoudsdiensten op het terrein van de medische technologie gecertificeerd moeten zijn. Tenslotte willen we dat de richtlijnen aandacht schenken aan de benodigde vaardigheden en opleidingseisen met betrekking tot de toepassing van medische technologie. De Regieraad Kwaliteit van Zorg is meegegeven om deze aspecten van medische technologie mee te nemen als aandachtspunten bij richtlijn ontwikkeling.

• Namaakgeneesmiddelen

Vervalste genees- en hulpmiddelen kunnen ernstige lichamelijke- en geestelijke gevolgen voor de gezondheid hebben. Zo kan het gebruik van vervalste geneesmiddelen leiden tot therapeutische onderbehandeling of tot resistentie voor het echte geneesmiddel. Het gebruik van vervalste geneesmiddelen kan daarnaast leiden tot lichamelijke en/of geestelijke schade.

In 2009 wordt met partijen een nationaal plan van aanpak uitgewerkt langs de thema’s bewustwording, positieve alternatieven, handhaving, signalering en opsporing, schade en omvang en kwaliteitsborging. Eind 2009 zal er een campagne van start gaan. Deze zal zeker tot en met 2010 doorlopen. De campagne zal onder andere bestaan uit een uitgebreide internetcampagne, voorlichtingsmateriaal in allerlei vormen en publicaties in (vak)bladen (€ 0,2 miljoen).

• Internationale samenwerking op het gebied van geneesmiddelen en hulpmiddelen

In het kader van internationale samenwerking zal het kabinet zich in 2010 onder andere richten op:

– Het terugdringen van vervalsing van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen;

– Het optimaal laten aansluiten van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven, waaronder het Top Instituut Pharma, bij ontwikkelingen binnen de EU ten aanzien van innovatie van medicijnen;

– Het prominenter agenderen van het gesignaleerde probleem in het rapport Priority Medicines van ons bedreigende antibioticaresistentie samen met Europese en mondiale partners, ook vanuit het bedrijfsleven;

– De productveiligheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen;

– Bijdragen aan de uitvoering van resolutie WHA61.21 van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake «public health, innovation and intellectual property»;

– Het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van orgaantransplantatie en het voorkomen van handel in organen;

– Intensivering van samenwerking met andere producerende landen gericht op het terugdringen van het voortdurende wereldwijde tekort aan medische isotopen, die worden gebruikt voor diagnostiek, behandeling en pijnbestrijding van vele miljoenen patiënten per jaar.

Instrumenten voor een toegankelijk aanbod

Prestatie-indicatoren
 2005200620072008Streefwaarde 2010Streefwaarde Lange termijn
1. Aantal donoren (exclusief levende nierdonoren)217200257201> 250280 (2015 en verder)
2. Percentage ambulances dat binnen 15 minuten ter plaatse is bij spoed/levensbedreigende situaties91%91%92,1%≥ 95%≥ 95%
3. Percentage bevolking dat binnen 30 minuten een SEH afdeling met de auto kan bereiken98%99,4%99,7%99,4%≥ 98,8%≥ 98,8%
4. Percentage poliklinieken waar je binnen drie weken een afspraak hebt78,2%82,0%80,3%80,0%80%
5. Percentage burgers dat binnen 4 weken een afspraak heeft voor aanmelding bij een tweedelijns ggz-aanbieder77%74%71%72%80%80%
6. Aantal verwijzingen van huisarts naar de tweedelijn (per 1000 patiënten)171174188174171
7. Toename van aantal multidisciplinaire samenwerkingsverbanden in de eerstelijn1 6741 7002 300

Bronnen:

1. Nederlandse Transplantatie Stichting, jaarlijkse meting

2. RIVM, Zorgbalans, jaarlijkse meting

3. RIVM, Nationale Atlas Volksgezondheid

4. RIVM, Zorgbalans (update in 2010 bij nieuwe Zorgbalans)

5. ggz Nederland, wachttijden in de ggz-instellingen (jaarlijkse meting)

6. NIVEL, linh (jaarlijkse meting)

7. NIVEL, linh (jaarlijkse meting): (update in het najaar bekend)

Toelichting:

1. Indien de Wet op de orgaandonatie wordt aangepast (verwachting plaatsing in het Staatsblad in 2010), is de doelstelling om 25% meer transplantaties te realiseren in een tijdsperiode van vijf jaar (2010–2015).

4. Dit betreft de verwachte wachttijd zoals opgegeven door ziekenhuizen.

6. De streefwaarde is gebaseerd op een stabiel blijvend aantal verwijzingen naar de tweedelijn, ondanks de toenemende druk op de eerstelijnszorg.

• Orgaandonatie

Het tekort aan donororganen vraagt om een wijziging van het beleid, waarbij centraal staat dat niemand zich meer afzijdig kan houden. De verbetervoorstellen van de Coördinatiegroep Orgaandonatie hebben onder andere geleid tot de ontwikkeling van een voorlichtingscampagne, die in 2009 start en tot na 2010 doorloopt. De campagne, vanuit het idee «van de samenleving, voor de samenleving» ontwikkeld, staat naast een aantal verbetervoorstellen voor donorwerving in ziekenhuizen, waarvan in 2010 de eerste resultaten worden verwacht. Om de doelstelling van 25% meer postmortale transplantaties (ten opzichte van het driejaarlijks-gemiddelde 2005–2007) in een periode van vijf jaar te kunnen realiseren, wordt een wijziging van de Wet op de Orgaandonatie overwogen. Die wijziging moet er toe leiden dat van alle inwoners van 18 jaar en ouder een keuze in het Donorregister wordt vastgelegd. Daarbij wordt extra mogelijkheid gecreëerd om vóór orgaandonatie te kiezen waarbij nog wel ruimte is voor de nabestaanden. Voor de aanpassingen in het beslissysteem is vanaf 2010 een eenmalige investering nodig van € 35 miljoen (2010 € 2 miljoen, 2011 € 22 miljoen en 2012 € 11 miljoen).

• Versterking zorgorganisatie eerste lijn

Voor de periode 2009–2013 gaat het ZonMW programma «Versterking van de zorgorganisatie dicht bij huis» van start (€ 18 miljoen). Via dit programma zullen goede lokale voorbeelden worden geanalyseerd en verspreid waarbij handvaten voor samenwerking tussen aanbieders en verzekeraars worden ontwikkeld. Verder worden binnen het Landelijk Overleg Versterking Eerstelijnszorg (LOVE) afspraken gemaakt over doelgroepenbeleid en preventie en de versterking van het ondernemerschap van de zorg dicht bij huis, gerelateerd aan de belangrijkste ziekteclusters.

• (P) Bereikbaarheid huisartsenzorg en acute zorg

Ter verbetering van de bereikbaarheid van de acute huisartsenzorg en verloskundige zorg, zijn partijen gevraagd om eenduidige minimumnormen te ontwikkelen voor de bereikbaarheid van acute huisartsenzorg en verloskundige zorg, inclusief normen voor de telefonische bereikbaarheid. Inmiddels heeft de beroepsgroep van de huisartsen een uitgangspunt voor telefonische spoedoproepen van 30 seconden vastgesteld. De door de IGZ gehanteerde norm voor oproepen die minder spoed hebben (van 2 minuten) zal pas in werking treden na degelijke onderbouwing ervan.

• (P) Functionele integratie spoedeisende hulp en huisartsenposten

Het beleid is erop gericht om spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen binnen drie jaar functioneel te integreren met een huisartsenpost uit de regio van de betreffende ziekenhuizen. Deze integratie is wenselijk vanwege een relatief groot aantal zelfverwijzers dat naar de spoedeisende hulp gaat, waarvan een groot deel huisartsgeneeskundig geholpen had kunnen worden. In februari 2009 is de NZa om een vervolguitvoeringstoets gevraagd voor de bekostiging van acute basiszorg. Met de NZa is afgesproken dat per 2010 in de acute zorg wijzigingen in de bekostiging zullen plaatsvinden die de substitutie van zorg bevorderen en daarmee zorgaanbieders en zorgverzekeraars de mogelijkheid bieden de zorg doelmatig en op de juiste plaats te organiseren. De NZa zal eind van dit jaar adviseren over een definitief systeem per 2011.

• (P) Ambulances

Op 2 december 2008 heeft de Eerste Kamer de Wet op de ambulancezorg aangenomen. Deze wet regelt dat de minister van VWS eenmalig 25 vergunningen verleent voor het verrichten van ambulancezorg. Deze vergunningen treden per 1 januari 2011 in werking. Er is sprake van 25 vergunningsregio’s die aansluiten op de veiligheidsregio’s. Gelijktijdig aan het vergunningstraject is de NZa gevraagd een uitvoeringstoets te doen op een nieuw bekostigingssysteem voor de ambulancezorg. Vanaf 2013 wordt prestatiebekostiging ingevoerd.

• Arbeidsmarktbeleid

Gegeven de toenemende vraag naar zorgpersoneel en de nog beperkt groeiende beroepsbevolking, dient een actief en consequent arbeidsmarktbeleid ervoor te zorgen dat nu en in de toekomst voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar blijft voor de zorgsector. Het arbeidsmarktbeleid wordt verder toegelicht in artikel 43.

• Opleidingsfonds

Een ruim voldoende aanbod van gekwalificeerde zorgverleners is een vereiste voor een vraaggeoriënteerde zorg waarin de patiënt centraal staat. Uitgaande van een zeker overschot bij de jaarlijkse instroom van arts-assistenten in opleiding is het streven bij de bekostiging van de verschillende zorgopleidingen erop gericht om daar op te leiden waar de kwalitatief beste opleiding wordt geboden tegen een redelijke prijs. Met het «opleidingsfonds» wordt de bekostiging van onder meer de opleidingen tot huisarts (€ 118 miljoen), tot medisch specialist en tot andere medische beroepen (€ 840 miljoen) geregeld.

Om de gewenste capaciteit te bereiken stuurt het kabinet op de instroom van de zorgopleidingen. In 2010 is de toegestane instroomcapaciteit bepaald op 535 plaatsen (in fte) bij de huisartsenopleiding en 1057 plaatsen bij de medisch specialistische vervolgopleidingen.

Centrale thema’s die met het opleidingsfonds samenhangen zijn: goede ramingen, bruikbare kwaliteitsindicatoren, redelijke kostprijzen en het innoveren van de opleidingen- en beroepenstructuur.

Kengetallen
 Waarde 2005Waarde 2006Waarde 2007Waarde 2008
1. Instroom huisartsen in opleiding531524515537
2. Instroom in opleidingsplaatsen medisch specialisten9759341 0071 012

Bron: SBOH/MSRC, Capaciteitsorgaan

Toelichting:

1. Aantal personen dat in het betreffende jaar is ingestroomd in het eerste jaar van de opleiding.

2. Aantal personen dat is ingestroomd in het eerste jaar van opleiding van de opleidingen vallend onder de subsidieregeling zorgopleidingen eerste tranche (erkende medisch specialismen, exclusief psychiatrie, inclusief de erkende bèta beroepen ziekenhuisapotheker, klinisch fysicus en klinisch chemicus). Waarde 2006 is exclusief de instroom die in 2006 boventallig is gerealiseerd. Waarde 2008 is inclusief de boventallige instroom van 2006 die in 2008 in mindering is gebracht op toegestane instroom.

• Compensatie zorgkosten illegalen

Op 1 januari 2009 is de wet in werking getreden die regelt dat zorgaanbieders ingeval zij medisch noodzakelijke zorg hebben verleend aan in betalingsonmacht verkerende illegalen, in aanmerking kunnen komen voor compensatie uit collectieve middelen onder in de wet gestelde voorwaarden. Deze regeling wordt door het CVZ uitgevoerd. Voor compensatie aan de zorgaanbieders is in 2010 € 46,9 miljoen begroot.

Instrumenten voor innovatie

Prestatie-indicatoren
 AantalStreefwaarde 2010
Aantal aangesloten op Landelijk Schakelpunt (LSP):  
– huisartsendienstenstructuur7100%
– huisartsenpraktijken66100%
– ziekenhuizen4100%
– apothekers52100%
Totaal129 

Bron: Voortgangsrapportage ICT inzake de invoering van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD), stand week 34 2009.

• ICT in de zorg

Doel is de kwaliteit in de zorg te verbeteren. In 2010 richt het ICT-beleid zich op verdere landelijke invoering van het elektronisch patiëntendossier (EPD) met als eerste twee toepassingen het landelijk elektronisch medicatiedossier en het waarneemdossier huisartsen (zie stappenplan voor de landelijke invoering (kamerstuk 27 529, nr. 38) en voortgangsrapportage invoering EPD (kamerstuk 27 529, nr. 55)). Na behandeling en goedkeuring door de Eerste Kamer zal de Wet op het EPD in werking treden. In 2010 zal ook de elektronische toegang van de patiënt tot zijn EPD worden gerealiseerd.

• Algemeen Innovatiebeleid

In de brief aan de Kamer van 7 februari 2008 (Innovatie in preventie en zorg, kamerstuk31 200 XVI, nr. 116) zijn de uitgangspunten voor het innovatiebeleid voor de zorg neergelegd. Innovatie is essentieel om de maatschappelijke opgaven – toename chronisch zieken en ouderen en tekort aan verzorgend en verplegend personeel – van gepaste oplossingen te voorzien. In 2008 is hiertoe het Zorginnovatieplatform (ZIP) ingesteld.

De missie van het ZIP is het versnellen van zorginnovatie voor betere en duurzame zorg voor chronisch zieken en ouderen. Beter in de zin dat zorg als een netwerk om de patiënt beschikbaar komt en duurzaam in de zin van toegankelijkheid en betaalbaarheid ook op de lange termijn. Op het landelijk evenement in juni 2009 heeft het ZIP zijn visie en werkprogramma gepresenteerd, waarmee zijn missie naar inhoudelijke doelstellingen en activiteiten is vertaald. Innovaties die het ZIP wil versnellen en opschalen, versterken de positie van de patiënt en de rol van professional, benutten de mogelijkheden van ICT en technologie, bevorderen ondernemerschap en verbeteren de organisatie van de zorg.

Innovatieve zorgconcepten komen niet alleen uit de zorg zelf. Juist vanuit andere sectoren kunnen waardevolle oplossingen worden aangedragen. Op 4 juli 2008 is vanuit het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland de Maatschappelijke Innovatie Agenda Gezondheid (MIA-G) (kamerstuk 27 406, nr. 120) opgesteld, waarin de interdepartementale dimensie van het zorginnovatiebeleid werd uitgewerkt. In 2009 is in samenhang met de visie en het werkprogramma van het ZIP ook de MIA-G geconcretiseerd. Innovatie zal in 2010 met € 36 miljoen worden bevorderd door de voortzetting van reeds gestarte projecten en de inzet van het financieel instrumentarium voor innovatie in de zorg zoals door Senter Novem uitgevoerd. Dit bestaat uit de instrumenten zorginnovatievouchers en zorginnovatieprestatiecontracten, zoals omschreven in de Subsidieregeling zorginnovatie (Staatscourant 2009, 10 371) en het uitzetten van calls voor opschaling en experimenten. Naast deze instrumenten wordt geïnvesteerd in kennis om de effecten van innovatie zichtbaar te maken en te verkennen waar (intersectorale) kennishiaten bestaan.

• Innovatie medische producten

VWS investeert in grote life sciences projecten ten behoeve van nieuwe medische producten, zoals het Topinstituut Pharma (€ 32 miljoen in 2010), het Centre for Translational Molecular, Medicines (EZ), Parelsnoer (OCW), Bio Medical Materials (EZ) en recent Lifelines. Voor dit laatste project is voor een periode tot 2016 een bedrag gereserveerd van € 40 miljoen als cofinanciering voor het verzamelen van lichaamsmateriaal, klinische gegevens en leefstijlgegevens. Hiermee kunnen wetenschappers en industrie relevante onderzoeksvragen beantwoorden.

VWS heeft de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) gevraagd om met een voorstel te komen voor een agenda medische producten. Deze nieuwe agenda zal voor de komende periode het kader moeten bieden op welke terreinen en hoe onderzoek op het terrein van de geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en biomaterialen is te stimuleren. Daarbij is niet alleen research and development, maar ook de organisatie van innovatie (sociale innovatie) aandachtspunt. De nieuwe onderzoeksagenda zal naar verwachting in juni 2010 kunnen worden vastgesteld. Begin 2010 worden de resultaten verwacht van een onderzoek dat de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) uitvoert in opdracht van VWS naar «priority medical devices». Het onderzoek beoogt – op vergelijkbare wijze als dat gedaan is bij «Priority Medicines» (http://www.tipharma.com /research/priority-medicines.html) – in kaart te brengen wat «witte vlekken» zijn in het hulpmiddelenaanbod: welke hulpmiddelen zijn vanuit volksgezondheidsoogpunt gewenst? De antwoorden op deze vraagstelling zijn van belang voor het stimuleren van onderzoeks- en innovatieprogramma’s.

• Innovaties en het verzekerde pakket

Het CVZ, de NZa en ZonMw hebben naar aanleiding van de motie Schippers (kamerstuk 30 800, nr. 92) sinds augustus 2008 een gezamenlijk loket ingericht, de ZorgInnovatiewijzer (ZIW), om aan zorginnovatoren voorlichting te geven over bestaande regelingen zodat zorginnovaties sneller tot stand komen. De ervaringen met het loket moeten uitwijzen of en waar de bestaande regelingen hiaten vertonen waardoor zorginnovaties onvoldoende van de grond komen of vroegtijdig sneuvelen. De ZIW komt in het najaar van 2009 met een rapportage over het resultaat van de adviezen en een analyse van de belemmeringen.

Het CVZ brengt in het najaar van 2009 een rapport uit over aanvullende financiering van zorginnovaties met als doel die data te verzamelen op grond waarvan sneller een beslissing genomen kan worden over wel of geen verzekerde zorg.

• Kwaliteit en innovatie in de ggz

In 2010 wordt in samenwerking met veldpartijen verder ingezet op het terugdringen van dwang en drang in de ggz. Dit mede ter uitvoering van de beleidsvoornemens hiervoor. Zo wordt de ontwikkeling van veldnormen voor dwangtoepassingen in de ggz verder uitgewerkt om te komen tot een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang.

De beleidsagenda Suïcidepreventie (kamerstuk 22 894, nr. 172) wordt uitgevoerd om suïcidaliteit verder terug te dringen. Er zijn middelen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn suïcidaliteit en voor de ontwikkeling van multidisciplinaire richtlijnen voor verschillende psychiatrische stoornissen en ggz-(gerelateerde)problematiek. In het najaar wordt voor de eerste keer de jaarrapportage «Vermindering suïcidaliteit» naar de Tweede Kamer gezonden.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x €1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/structurele subsidies1 026 4331 037 9251 040 5431 044 5391 049 167
Waarvan onder andere:     
Nederlands Kanker Instituut14 78514 78514 78514 78514 785
Stichting Patiëntvertrouwenspersoon4 5464 5464 5464 5464 546
Opleidingsfonds839 811851 603856 266860 682865 310
Huisartsenopleiding (SBOH)118 145118 145118 145118 145118 145
College voor beroepen en opleidingen in de gezondheidszorg1 3941 3941 3941 3941 394
Nictiz23 81123 81123 81123 81123 811
Tuchtcolleges/registratiecolleges/adviescommissies5 5005 5005 5005 5005 500
Nederlandse Transplantatie Stichting/donorwerving3 3453 3453 3453 3453 345
Donorvoorlichting1 7451 745000
Nederlands instituut voor verantwoord medicijngebruik2 0001 7001 400980980
      
Projectsubsidies191 138177 837152 999133 994132 201
Waarvan onder andere:     
Uitvoering Amendement Heideheuvel2 0001 000000
Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg (CBO) meerjaren programma Kwaliteit en Kennis2000000
NIVEL monitor schade in ziekenhuizen1 2411 1781 1171700
LEVV/V&VN Veiligheidsprogramma3503501751750
NVZ Veiligheidsprogramma1 5001 5002507500
Actieprogramma veilige zorg/Patiëntveiligheidggz1 5001 895175175175
Actieprogramma veilige zorg/Patiëntveiligheideerstelijnszorg5273430524550
Innovatiefonds Revalidatie (uitvoering amendement)2 0002 000000
ZonMW programma Patiëntveiligheid7507507507500
Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte2000000
Projecten Versterking 1e lijn250300300300300
Tijdelijke Voorziening 1e lijnscentra in VINEX wijken3 0000000
Stagefonds33 00033 000   
Vaccinatiehepatitis B3 5003 500000
Arbeidsmarktbeleid12 8248 05753 15652 48152 481
ICT in de zorg7 4357 4167 3037 3037 303
Verpleegkundigen en verzorgenden2 5002 5002 0002 0002 000
Opleiding physician assistant en nurse practitioner21 00021 00021 00021 00021 000
Innovatie35 11337 70242 39626 51526 527
Subsidies beroepen en opleidingenstructuur8 6429 3599 7419 7429 742
Pilots orgaandonatie1 51898612000
Topinstituut Pharma32 32633 063000
Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK-projecten)9 32802 34000
Heroriëntatie hulpmiddelen20020020000
Opdrachten15 23436 03429 74920 42121 965
Waarvan onder andere:     
Projecten Versterking eerstelijnszorg300300300300300
ICT en Innovatie2 8482 4873 0214 3104 773
Arbeidsmarkt, beroepen en opleidingen1 8801 3882 7522 6772 677
Farmaceutische data1 0801 080800800800
Reservering voor voorgenomen systeemwijziging orgaandonatie2 00022 00011 00000
Veilige toepassing medische technologie55055010000
Regeling donatie bij leven800800800800800
Multimediale donorcampagne1 8001 8001 8001 8001 800
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten16 44016 43916 45316 45316 453
Bijdrage aan agentschap CIBG (o.a. UZI-register, BIG-register, SBV-Z, donorregister, Farmatec)16 44016 43916 45316 45316 453
      
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s47 78947 50947 50947 50947 509
CVZ/ Compensatie zorgkosten illegalen46 95946 95946 95946 95946 959
ZonMW: Regieraad Kwaliteit van Zorg830550550550550
      
Totaal1 297 0341 315 7441 287 2531 262 9161 267 295

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

42.3.3 Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket van noodzakelijke zorg aan

Motivering

Motivering

Zorgverzekeraars concurreren om de gunst van de verzekerden door polissen aan te bieden met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Dit realiseren zij door scherp en prestatiegericht zorg in te kopen bij zorgaanbieders.

Ons beleid is gericht op:

• Een goed werkend stelsel;

• Een pakket van verzekerde aanspraken;

• Een op het stelsel aansluitend bekostigingssysteem.

Instrumenten voor een goede werking van het stelsel

Prestatie-indicatoren
 2006200720082009Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn (2011)
1. Beheerste ontwikkeling gemiddelde nominale premie Zvw in euro’s1 0301 1031 0531 0641 085
2. Beheerste ontwikkeling bruto schadelast (prijspeil 2009), x € 1 miljard25,726,231,132,633,334,4
3. Aantal onverzekerden (op 1 mei van een jaar)241 000231 000171 280< 171 280< 171 280< 171 280
4. Aantal wanbetalers (aan het einde van een jaar)190 000240 000279 520271 000221 000171 000

Bronnen:

1. VWS

2. VWS

3. CBS

4. CBS

Toelichting:

1. De daling van de nominale premie van 2007 op 2008 is deels vertekend door de afschaffing van de no-claim en de invoering van het verplicht eigen risico.

2. De ontwikkeling 2007–2008 is voor een groot deel te verklaren door de overheveling van de geneeskundige ggz uit de AWBZ naar de Zvw.

4. Aantal wanbetalers 2009 betreft een verwachte uitkomst. Als sluitstuk van de structurele wanbetalersaanpak zal in 2010 bij wanbetalers tijdelijke inning van een bestuursrechtelijke premie (bronheffing) plaatsvinden.

• Monitoren Zorgverzekeringswet

In juli 2009 heeft de NZa voor de vierde maal de Monitor Zorgverzekeringsmarkt (www.nza.nl) uitgebracht. Net als in 2008 is de NZa van mening dat de positie van de consument op de zorgverzekeringsmarkt per saldo als positief moet worden beoordeeld. De toegankelijkheid van de basisverzekeringen en collectiviteiten is goed, er is sprake van een beheerste stijging van de nominale premie (gemiddeld 1% in 2009) en de dienstverlening van de zorgverzekeraars is over het algemeen ruim voldoende.

De NZa concludeert verder dat de marktconcentratie wel onverminderd hoog blijft en de verzekerdenmobiliteit beperkt is (3,6% in 2009, gelijk aan 2008). Eind 2008 liepen de contracten voor veel collectiviteiten met een looptijd van drie jaar af, dit heeft niet gezorgd voor extra mobiliteit. De NZa blijft deze ontwikkelingen nauw volgen.

Wat betreft de zorginkoop lijken zorgverzekeraars steeds meer de rol op te pakken, waarbij zij proberen om verzekerden te gidsen naar preferente zorgaanbieders met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Desalniettemin zijn er nog steeds verbeteringen nodig bij de zorginkoop. Daarnaast dient de transparantie van de kwaliteit van zorg te worden verbeterd, zodat verzekerden een betere afweging kunnen maken. Eind 2009 brengt de NZa voor het eerst een monitor Zorginkoop uit, waarin de stand van zaken op het gebied van zorginkoop bij zorgverzekeraars wordt beschreven.

• Actieve opsporing onverzekerden

Het aantal onverzekerden was op 1 mei 2008 volgens voorlopige cijfers van het CBS 171 280. De regering vindt het ongewenst dat mensen zich aan de solidariteit van de Zorgverzekeringswet onttrekken door zich niet te verzekeren. Daarom wordt een wetsvoorstel voorbereid om vanaf 2010 onverzekerde verzekeringsplichtigen actief op te sporen. Die opsporing vindt plaats door het CVZ door middel van vergelijking van een door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te bouwen bestand van alle AWBZ-verzekerden en het Referentiebestand verzekerden zorgverzekeringswet (RBVZ) dat alle Zvw-verzekerden bevat. Hiervoor is in 2010 € 8,9 miljoen begroot.

• Terugdringen aantal wanbetalers

Het CBS heeft gerapporteerd dat het aantal wanbetalers in een jaar tijd met 16% is gestegen tot 279 520 op 31 december 2008. Dit is 2,2% van het totaal aantal verzekerden.

In juni 2009 was in de Eerste Kamer het wetsvoorstel structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering in behandeling. Wanbetalers die langer dan zes maanden hun premie niet hebben betaald, worden door de verzekeraar aangemeld bij het CVZ. Het CVZ heft daarop een bestuursrechtelijke premie die 130% is van de gemiddelde nominale premie. Deze bestuursrechtelijke premie wordt via het principe van bronheffing ingehouden op het inkomen van de wanbetaler en indien nodig op de zorgtoeslag. Voor de uitvoering van het wetsvoorstel is in 2010 € 33 miljoen (uitvoeringskosten CVZ, CJIB, UWV, SVB, Raad voor Veiligheid en Rechtsorde) begroot.

• Uitvoeren zorgtoeslag

De Belastingdienst betaalt als tegemoetkoming in de kosten van de nominale premie Zvw de zorgtoeslag uit aan alle burgers die daar recht op hebben. Daardoor betaalt niemand een groter dan aanvaardbaar deel van zijn inkomen aan Zvw-premie. Het hierboven genoemde wetsvoorstel voor het terugdringen van het aantal wanbetalers regelt dat bij verzekerden met een premie-achterstand van zes maandpremies of meer, de zorgtoeslag zonodig wordt ingezet ter voldoening van de bronheffing.

Kengetallen
 Toeslagjaar 2006Toeslagjaar 2007Toeslagjaar 2008
Gemiddelde zorgtoeslag (bedragen in €)449471654
Aantal ontvangers zorgtoeslag5 584 0005 600 0005 176 000
Netto uitgaven Zorgtoeslag (x € 1 miljoen)2 5052 6373 387

Bron: Belastingdienst (jaarlijkse meting)

Toelichting:

De cijfers betreffen de tussenstand van 30 juni 2009. Deze bedragen wijken af van de in de jaarverslagen VWS over 2006 en 2007 opgenomen bedragen. De afwijkingen worden veroorzaakt doordat na afloop van een jaar de definitieve toeslagen nog vastgesteld moeten worden. Daardoor kan het definitieve bedrag aan toegekende toeslagen zowel hoger als lager uitvallen dan de in het jaar verstrekte voorschotten (die opgenomen worden in de jaarverslagen VWS).

• Operationele risicoverevening

Het systeem van risicoverevening wordt jaarlijks aangepast aan de gewijzigde omstandigheden in de zorg, daarnaast worden er jaarlijks verbeteringen aangebracht. De mate van risicodragendheid voor verzekeraars zal in de komende jaren vergroot worden door een geleidelijke afbouw van de ex post compensatie mechanismen. De werking van het risicovereveningssysteem wordt geëvalueerd door internationale experts.

Instrumenten op het terrein van het verzekerd pakket

• (P) Verplicht eigen risico

Het bedrag van het verplicht eigen risico wordt per 1 januari 2010 volgens de systematiek van artikel 18a, derde en vierde lid, van de Zvw geïndexeerd. Met deze indexatie wordt het bedrag in 2010 met € 10 verhoogd tot € 165.

Punt van aandacht blijft de afbakening van de groepen die voor de compensatie eigen risico in aanmerking komen. Hierbij gaat het om de toevoeging per 2011 van het meerjarig gebruik van Zvw-hulpmiddelen als criterium aan de compensatieregeling.

Daarnaast moet bezien worden hoe wijzigingen in de Farmacie Kosten Groepen (FKG’s) voor de risicoverevening kunnen worden opgevangen bij de afbakeningscriteria voor de compensatieregeling. Dit geldt eveneens voor de Diagnose Kosten Groepen (DKG’s) bij de omzetting van de dbc’s naar dot’s.

De uitvoering van de compensatieregeling wordt nauwlettend gevolgd.

Begin 2010 wordt de evaluatie van het verplicht eigen risico afgerond. Deze evaluatie vormt een bouwsteen voor de in het voorjaar van 2010 toegezegde notitie waarin het kabinet zijn standpunt zal weergeven over de toekomst van het verplicht eigen risico en de eigen betalingen.

• (P) Preventieve interventies in het basispakket

Voortvloeiend uit de preventiebrief «Gezond zijn, gezond blijven» (kamerstuk 22 984, nr. 134) is voor deze kabinetsperiode een vijftal maatregelen benoemd waarmee het preventiebeleid beter wordt ondersteund vanuit de zorgverzekering. Afgelopen jaar hebben verzekeraars de mogelijkheid gekregen om het verplichte eigen risico geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden als verzekerden een door de verzekeraar te bepalen preventieprogramma volgen dat gericht is op het voorkomen of verlichten van diabetes, hartfalen, depressie, overgewicht en chronische longziekte. Gelijktijdig is op de begroting een structureel bedrag gereserveerd voor de dekking van ondersteuning bij het stoppen met roken, preventie van depressie, de beweegkuur en versterking van zelfmanagement van chronisch zieken, dat oploopt tot € 50 miljoen in 2012.

– Wat de preventie van depressie betreft, heeft het CVZ geconcludeerd («Preventie van depressie: verzekerde zorg?» van 22 september 2008) dat de vroegtijdige behandeling van depressie onder de dekking van de Zvw-dekking valt. Er wordt echter nog erg weinig gebruik van gemaakt;

– Ondersteuning bij het stoppen met roken wordt met ingang van 2011 onder de Zvw gebracht. Het kabinet neemt het advies van het CVZ («Stoppen met rokenprogramma: te verzekeren zorg!» van 21 april 2009) over om dit te doen in de vorm van een stopprogramma, waarin zowel de begeleiding als de ondersteunende medicatie deel uitmaakt;

– Het voornemen bestaat om per 1 januari 2011 de beweegkuur in het Zvw pakket op te nemen. Inhoudelijk is het CVZ daar positief over («Preventie bij overgewicht en obesitas: de gecombineerde leefstijl interventie» van 23 februari 2009). In het land wordt de beweegkuur in pilotvorm al op diverse plaatsen in praktijk gebracht;

– Het onderwerp zelfmanagement bevindt zich nog in de fase waarin gezocht wordt naar het vertalen van dit begrip in concrete zorgdiensten of producten.

• (P) Geneeskundige ggz in de Zvw

Het kabinet zal de Kamer binnenkort op de hoogte brengen van de laatste stand van zaken rond de bekostiging van de geneeskundige ggz en de toekomstplannen daarbij. Dit op basis van onder andere de uitvoeringstoets, die de NZa in februari 2009 heeft afgeleverd. Na intensief overleg met alle partijen is gekozen voor een gefaseerde aanpak, waarbij voor komend jaar het accent voornamelijk komt te liggen op doorontwikkeling en stabilisatie van de dbc ggz productstructuur. Daarnaast wordt, in overleg met de NZa, bezien of het mogelijk is te experimenteren met bandbreedtetarieven in kleinschalige pilots. Zonodig ontvangt de NZa een aanwijzing, om de verdere inhoudelijke invulling van die pilots vorm te kunnen geven. Met het oog op de wens om in de toekomst kosten te beheersen, is het van belang een behoedzame stap richting verdere liberalisering te maken.

De forse structurele uitgavenoverschrijding die in het voorjaar 2009 is gebleken ad € 185 miljoen heeft geleid tot het kabinetsbesluit om een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit te laten voeren. De resultaten hiervan worden in 2010 verwacht.

De algemeen financieel-economische situatie en de hoogte van de collectieve uitgaven nopen tot een beheerste kostenontwikkeling in de gezondheidszorg en een meer doelmatig gebruik van de beschikbare middelen. Aan de ggz-sector wordt door het kabinet als onderdeel van een zorgbreed pakket van maatregelen een korting op de tarieven opgelegd van structureel € 119 miljoen, ter beperking van de kosten van de zorg.

• (P) Overheveling van de somatische revalidatiezorg vanuit de AWBZ naar de Zvw

Met het oog op een toekomstbestendige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWZB) gaat de somatische revalidatiezorg per 2012 over van de AWZB naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Overheveling biedt betere mogelijkheden voor ketenzorg en bovendien past deze kortdurende en op herstel van functioneren gerichte zorg beter bij de Zvw. De overheveling richt zich op somatische revalidatiezorg die intramuraal en in de vorm van dagbehandeling wordt geboden. 2010 zal in het teken staan van registratie en een periodieke monitoring van de verschillende zorgregistraties (met het oog op een zorgvuldige bepaling van het volume en budget in 2011 van de over te hevelen zorg). Daarnaast wordt in 2010 gestart met de voorbereidende activiteiten voor de overheveling. Dit betreft onder meer de ontwikkeling van een nieuwe bekostigingssystematiek voor somatische revalidatiezorg (invoering voorzien in 2012).

• (P) Pakketmaatregelen hulpmiddelen

Op basis van het Pakketadvies 2009 van het College voor zorgverzekeringen (www.cvz.nl ) heeft het kabinet besloten dat het Mandibulair repositie apparaat (een hulpmiddel voor het ademhalingsstelsel), € 3,7 miljoen in het basispakket wordt opgenomen.

• (P) Pakketmaatregel Acetylcysteïne

Op basis van het Pakketadvies 2009 van het College voor zorgverzekeringen (www.cvz.nl ) heeft het kabinet besloten dat de vergoeding van Acetylcysteïne (slijmoplossend middel), € 7 miljoen per 1 januari 2010 uit het verzekerde pakket wordt gehaald.

• Invloed farmaceutische industrie/ geneesmiddelenreclame

In 2009 zijn twee rapporten uitgebracht over de invloed van de farmaceutische industrie op de voorschrijvers en het geneesmiddelengebruik. Deze rapporten zijn aanleiding om samen met veldpartijen (industrie, beroepsbeoefenaren, inspectie en zelfregulering) het beleid steviger neer te zetten. Tevens zijn deze rapporten aanleiding om het systeem van toezicht en handhaving van geneesmiddelenreclame verder te verbeteren. Specifieke aandacht zal er zijn voor transparantie: er moet volstrekte helderheid komen over de banden die er zijn tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Wanneer de zelfregulering er niet in slaagt om normen hiervoor te ontwikkelen zal wetgeving à la de Amerikaanse Sunshine Act in gang gezet worden.

• Onafhankelijk geneesmiddelenonderzoek

ZonMW heeft in 2009 het signalement Goed Gebruik Geneesmiddelen uitgebracht (www.zonmw.nl). Dit signalement beschrijft de onderzoeksthema’s op het terrein van geneesmiddelengebruik. Het signalement brengt alle lacunes in kaart en biedt daarmee een goede basis voor een vervolg: aan welk onderzoek is het meest dringend behoefte en hoe kan in die behoefte worden voorzien. Deze vraag wordt samen met ZonMW in 2010 in kaart gebracht. Hierbij worden ook initiatieven uit andere landen betrokken. De focus zal liggen op onderzoek waaraan maatschappelijke behoefte bestaat maar waarvoor een commerciële prikkel ontbreekt om het uit te voeren.

• (P) Heroriëntatie hulpmiddelen en functiegerichte bekostiging

De heroriëntatie hulpmiddelen is een project dat de regelingen waaruit de burger een hulpmiddel kan krijgen (Zvw, AWBZ, Wmo en de WIA) wil stroomlijnen en vereenvoudigen. Het cliëntperspectief staat hierin centraal. In 2009 heeft het CVZ een uitvoeringstoets gedaan naar de budgettaire en praktische consequenties van de heroriëntatie. In 2010 hebben de betrokken partijen de tijd om alle uitvoeringstechnische zaken te regelen die daaruit voortvloeien. Gestreefd wordt om per 1 januari 2011 de hulpmiddelenregelingen zodanig te hebben gewijzigd dat het voor de cliënt duidelijker is waar hij welk hulpmiddel kan krijgen. De systematiek van aanspraak op hulpmiddelen wordt gewijzigd in een aanspraak gebaseerd op functiebeperking in plaats van een aanspraak op basis van het productaanbod. Om dit te realiseren zal VWS de Regeling Zorgverzekeringswet op basis van adviezen van het CVZ in 2010 verder gaan aanpassen. Dit traject is naar verwachting in 2012 voltooid. VWS wil tegelijkertijd stimuleren dat er meer zorgprotocollen tot stand komen die het principe van vraagsturing gaan ondersteunen.

• (P) Afloop Transitieakkoord 2008/2009

Sinds 2004 zijn convenanten van kracht tussen de KNMP, Bogin, ZN, Nefarma en de minister van VWS om conform de Langetermijnvisie geneesmiddelenvoorziening de overgang naar een geneesmiddelenvoorziening mogelijk te maken die, in lijn met de Zvw, ruimte biedt voor marktconforme onderhandelingen en die effectieve prikkels bevat voor kwaliteitsverbetering en doelmatigheidsbevordering. Het Transitieakkoord 2008/2009 is het laatste afgesloten convenant. Het is de bedoeling dat na afloop van het Transitieakkoord per 31 december 2009, er geen nieuw convenant wordt afgesloten of wettelijke maatregelen in plaats daarvan worden genomen, maar dat marktpartijen zelf verder «aan de slag gaan» om de toegevoegde waarde en dus de kwaliteit voor de patiënt te vergroten. Op basis van de convenanten en het Transitieakkoord geldt een taakstelling van € 1 427 miljoen in 2009. Deze opbrengst is structureel budgettair verwerkt in het Budgettair Kader Zorg (BKZ). Om de opbrengst van het Transitieakkoord structureel te kunnen garanderen, bestaan de volgende waarborgen: preferentiebeleid van verzekeraars, besparing door injectables onder de Wet Geneesmiddelenprijzen (WGP) te brengen, besparing door het uit octrooi lopen van spécialités en een kostenbesparing door de periodieke actualisering van de WGP-maximumprijzen.

Instrumenten voor de bekostiging/het bekostigingssysteem

• (P) Bekostiging apotheekhoudenden

Het voornemen was om de tarieven voor apotheekhoudenden met ingang van 1 januari 2010 vrij te laten overeenkomstig de Langetermijnvisie geneesmiddelenvoorziening. In de praktijk is dat niet haalbaar gebleken. De dynamiek in de sector is vooralsnog te groot en zorgt voor nieuwe, nog niet uitgekristalliseerde verhoudingen. Daarom heeft het kabinet besloten om het advies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met betrekking tot de ingangsdatum op te volgen en per 1 januari 2011 over te gaan tot vrije tarieven. Daarnaast sluit het kabinet aan bij de gedachte van de NZa om in 2010 nog meer onderhandelingsruimte te creëren in de al per 2009 geflexibiliseerde prestatiebekostiging voor apotheekhoudenden die ruimte biedt voor aanvullende zorgafspraken en aanvullende beloningen voor geleverde kwaliteit. Hierbij wordt gedacht om met ingang van 1 januari 2010 het mogelijk te maken dat bij schriftelijke overeenkomst tussen een apotheekhoudende en een zorgverzekeraar kan worden afgeweken van het vaste stramien van de huidige tariefstructuur. Hierdoor kan vanaf die datum bijvoorbeeld ook een all-in tarief per patiënt/-verzekerde of groep van patiënten/-verzekerden overeen worden gekomen.

• (P) Prestatiebekostiging ziekenhuizen

In de brief «Waardering III» (kamerstuk 29 248, nr. 74) zijn de beleidsvoornemens voor de ziekenhuisbekostiging uiteengezet. Per 2011 komt het huidige systeem van ziekenhuisbudgettering te vervallen en zullen ziekenhuizen zoveel mogelijk worden bekostigd op basis van herkenbare zorgproducten. De NZa is gevraagd een overgangsregime uit te werken ten behoeve van een verantwoorde overgang naar dit nieuwe bekostigingssysteem. Rond de jaarwisseling zal het kabinet zijn voornemens over de inrichting van de bekostiging vanaf 2011 en het overgangsregime kenbaar maken aan de Eerste en Tweede Kamer. In lijn met de motie Van Gerven (kamerstuk 29 248, nr. 86) zal vervolgens een debat met de Kamer plaatsvinden, waarna de NZa een aanwijzing zal worden gestuurd om de bekostigingssystematiek voor 2011 en het bijbehorende overgangsregime uiterlijk per 1 juli 2010 in beleidsregels vast te stellen.

In 2010 valt ook het besluit of in 2011 het B-segment verder zal worden uitgebreid. Dit zal gebeuren na zorgvuldige evaluatie van voorafgaande stappen op basis van kwaliteit en toegankelijkheid en na debat met de Kamer (in lijn met de motie Van Gerven (kamerstuk 29 248, nr. 85). Het kabinet zal het B-segment per 2011 uitbreiden tot 50%, onder de voorwaarde dat de uitkomsten van de evaluatie door de NZa gunstig zijn. Deze uitbreiding is ook van betekenis teneinde de substitutie naar de 1e lijn beter mogelijk te maken en de kwaliteit en toegankelijkheid te dienen.

• Verbeterplan dbc’s

Door middel van het project dbc’s (diagnose-behandelcombinaties) op weg naar transparantie wordt de dbc-systematiek verbeterd. Een belangrijk onderdeel van de verbeteringen is de nieuwe productstructuur. In deze nieuwe ordening wordt het aantal zorgproducten teruggebracht van 40 000 naar ongeveer 3 000. De productstructuur is in het voorjaar van 2009 vastgesteld. Vanaf 1 juli 2009 zijn de ziekenhuizen gestart met het registreren van de nieuwe DOT-zorgproducten (dbc’s op weg naar transparantie). Hiermee kunnen de ziekenhuizen praktische ervaring opdoen en kan er een analyse worden gemaakt van de financiële effecten. In 2010 gaat men hiermee door. Vanaf 1 januari 2011 zal er ook gedeclareerd worden op basis van de nieuwe zorgproducten en zullen de oude dbc’s komen te vervallen.

• (P) Introductie chronische keten dbc’s

In de brief van 22 december 2008 «De patiënt centraal door omslag naar functionele bekostiging» is aangegeven per 2010 vier keten-dbc’s voor chronische zorg te introduceren. Het gaat om dbc’s voor diabeteszorg, COPD, hartfalen en CVR (cardiovasculair risico). Met de vier keten-dbc’s biedt het kabinet het veld een eerste mogelijkheid te investeren in integrale zorgverlening. Hiermee wil het kabinet een impuls geven aan de kwaliteit van de geleverde zorg en daarmee kostenbesparing realiseren. In de brief van 13 juli 2009 (kamerstuk 29 247, nr. 95) zijn de concrete beleidswijzigingen voor de vier keten-dbc’s per 2010 beschreven. De bekostiging zal niet langer gebaseerd zijn op wie de zorg levert, maar welke zorg wordt verstrekt. Hiermee wordt de substitutie tussen zorgaanbieders gestimuleerd. Dit zal een aantal wijzigingen in de huisartsenbekostiging betekenen per 2010. Deze wijzigingen zijn vooral gerelateerd aan de introductie van de ketens, het voorkomen van dubbele bekostiging en een vereenvoudiging van de M&I systematiek.

• Regeling Garantie Ondernemingsfinanciering Zorg

De Regeling Garantie Ondernemingsfinanciering (Regeling GO) zal ook worden opengesteld voor de curatieve zorgsector. Vanaf 1 september is het gedurende één jaar mogelijk dat banken voor financieringen van bouwleningen van zorginstellingen in de curatieve zorg, tot € 50 miljoen per zorginstelling, een gedeeltelijke (50%) staatsgarantie kunnen verkrijgen. De banken betalen voor deze garantie een kostendekkende premie. De regeling kent voor de zorg een garantieplafond van € 250 miljoen. De regeling valt onder de begroting van Economische Zaken, artikel 3 een concurrerend ondernemingsklimaat. De openstelling van de Regeling GO voor bouwfinanciering van zorginstellingen geschiedt voor rekening en risico VWS.

• Rijksbijdrage zorgverzekeringsfonds

Met de rijksbijdrage wordt voorkomen dat huishoudens met kinderen jonger dan achttien jaar hoge zorglasten hebben (€ 2,19 miljard). Kinderen tot achttien jaar betalen geen nominale premie. De rijksbijdrage voorziet in de financiering van de premie van deze kinderen.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x €1 000)
 20102011201220132014
Rijksbijdragen2 132 6002 275 5002 355 5002 495 6002 495 600
Rijksbijdrage 18-2 132 6002 275 5002 355 5002 495 6002 495 600
      
Inkomensregelingen3 963 0804 264 8964 589 6984 939 2365 315 393
Zorgtoeslag3 963 0804 264 8964 589 6984 939 2365 315 393
      
Instellingssubsidies/structurele subsidies15 51913 26713 23113 23113 231
Stichting dbconderhoud14 7195 6675 2315 2315 231
Stichting dbc onderhoud Releaseontwikkeling DIS+onderhoud8007 6008 0008 0008 000
      
Projectsubsidies2 8311 7001 8501 9001 900
Waarvan onder andere:     
onderzoek NZa (dbc)400300400400400
dbc onderhoud projecten1000000
Communicatie (dbc)2505050100100
Projecten dbcggz600250400400400
Eindejaarscampagne Zorgverzekeringswet1 0611 0001 0001 0001 000
      
Opdrachten4 8194 4044 2884 3964 556
Waarvan onder andere:     
KLPD Centrale meldkamer (LMAZ)2 0002 0002 0002 0002 000
Projecten dbc ggz687350402400400
Risicoverevening1 2031 1031 1031 1031 103
Stelselherziening653839703597757
      
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken32 99521 15516 70515 98015 820
Bijdrage C2000 (MIN. BZK)4 1004 1004 1004 1004 100
Bijdrage kosten rechtbanken t.b.v. wanbetalers (Raad voor de Rechtspraak)5 7922 3358851600
Bijdrage UWV t.b.v. wanbetalers1 003420420420420
CJIB (wanbetalers)18 60014 20011 20011 20011 200
CJIB (onverzekerden)3 500100100100100
      
Bijdrage aan ZBO’s13 02010 1208 2206 3206 320
Waarvan onder andere:     
CVZ (onverzekerden)1 400100100100100
SVB (onverzekerden)4 0004 0004 0004 0004 000
CVZ (wanbetalers)7 6006 0004 1002 2002 200
SVB (wanbetalers)2020202020
      
Totaal geraamde uitgaven6 164 8656 591 0426 989 4917 476 6637 852 821

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

42.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Overzicht beleidsonderzoeken
 Onderzoek onderwerpNummer AD of ODA Start B Afgerond
BeleidsdoorlichtingIBO ggz42.3.2A 2009 B 2010
Effectonderzoek ex post  
    
Overig evaluatieonderzoekEvaluatie subsidiesystematiek PGO-organisaties42.3.1A 2011 B 2011
 Evaluatie Regieraad Kwaliteit van Zorg42.3.2A 2011 B 2011
 Beleidsrapportages ggz42.3.2A 2007 B 2010
 Dossieronderzoek naar vermijdbare sterfte en schade in ziekenhuizen42.3.2A 2010 B 2011
 Evaluatie Opleidingsfonds42.3.2A 2011 B 2011
 Evaluatie CBOG42.3.2A 2009 B 2010
 Monitor Cure, waarin opgenomen de monitor zorgverzekeringsmarkt42.3.3Jaarlijks
 Evaluatie risicoverevening door internationale experts42.3.3A 2009 B 2010
 Monitor Farmacie42.3.3Jaarlijks
 Inkoopvoordelen en praktijkkosten onderzoek42.3.3A 2009 B 2010
 Eerste evaluatie Verplicht Eigen Risico42.3.3A 2009 B 2010
 Tweede evaluatie Verplicht Eigen Risico42.3.3A 2010 B 2011

Artikel 43 Langdurige zorg

43.1 Algemene beleidsdoelstelling

Zorgen dat voor mensen met een langdurige of chronische aandoening van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard zorg van goede kwaliteit beschikbaar is en dat deze zorg tegen voor de samenleving aanvaardbare maatschappelijke kosten wordt geleverd.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

De belangrijkste beleidsonderwerpen in 2010 zijn:

• Het vergroten van zorgbrede transparantie, onder meer door het publiceren van kwaliteitsinformatie ophttp://www.kiesbeter.nl(kabinetsdoelstelling 45b);

• Kwaliteit van zorg in de AWBZ (kabinetsdoelstelling 45c);

• Het wettelijk vastleggen van de positie van de cliënt (kabinetsdoelstelling 45d);

• Vernieuwing van zorgconcepten en innovatie (kabinetsdoelstelling 46);

• Arbeidsmarktbeleid;

• Verbeteren en versterken van palliatieve zorg (kabinetsdoelstelling 48).

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor een goed werkend zorgstelsel voor de langdurige zorg door:

• Het scheppen van randvoorwaarden voor de toegankelijkheid, de kwaliteit, de veiligheid en de betaalbaarheid van de zorg voor mensen met een langdurige of chronische beperking van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard;

• Het versterken van de positie van de burger en in het bijzonder van cliënten en/of hun vertegenwoordigers met een langdurige of chronische aandoening of beperking;

• Het stimuleren en versterken van het innoverend vermogen.

Externe factoren

Externe factoren

Mensen met een langdurige of chronische aandoening of beperking hebben recht op toegankelijke zorg van goede kwaliteit. Dit vergt een samenspel van professionals, patiënten en cliënten, zorgaanbieders en zorgkantoren. De volgende partijen zijn daarnaast van groot belang voor een toegankelijke en kwalitatief goede zorg:

• Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voert onafhankelijk de indicatiestelling van de AWBZ uit op een wijze die voor cliënten helder en begrijpelijk is;

• De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is belast met markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg. Daarnaast houdt zij toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de AWBZ;

• De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) handhaaft normen voor verantwoorde zorg zoals deze door de sectoren zijn vastgesteld;

• Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) handhaaft een doelmatige inrichting van het systeem van prikkels en verantwoordelijkheden, adviseert over AWBZ-aanspraken en de toepassing daarvan, en beheert de AWBZ brede zorgregistratie (AZR).

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Bij de algemene doelstelling ten aanzien van de langdurige zorg is geen prestatie-indicator opgenomen. Het is namelijk niet mogelijk om de werking van het gehele stelsel van langdurige zorg in Nederland in een of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te veelzijdig. In april 2008 heeft de Sociaal Economische Raad (SER) haar rapport over de houdbaarheid en kwaliteit van de AWBZ op de lange termijn opgeleverd. Het kabinetsstandpunt ten aanzien van dit rapport is richtinggevend voor de visie op de AWBZ en de maatregelen die noodzakelijk worden geacht.

In het jaardocument Maatschappelijke Verantwoording legt de hele sector verpleging, verzorging en thuiszorg door middel van het kwaliteitskader verantwoorde zorg verantwoording af over de activiteiten in het kader van de langdurige zorg. De prestaties van het totale gezondheidszorgstelsel worden gemonitoord met de Zorgbalans, het document dat eens per twee jaar verschijnt en waarmee inzicht wordt verkregen in de ontwikkeling van de toegankelijkheid, betaalbaarheid en de kwaliteit van het Nederlandse zorgstelsel. In dit document zijn ook indicatoren met betrekking tot de langdurige zorg opgenomen.

43.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven

Begrotingsbedragen x € 1 000
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen5 384 9955 607 3085 988 6375 860 4915 805 8045 845 2285 873 096
        
Uitgaven5 394 6165 620 0195 990 8855 860 9565 805 8045 845 2285 873 096
        
Programma-uitgaven5 390 5865 615 7025 986 8845 857 5865 802 4345 841 8585 869 726
        
1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt57 21561 71763 18161 54059 54859 65660 406
2. Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar196 774183 634138 745117 072132 402132 401132 401
3. De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg)91 270163 688166 452157 81857 95462 63851 167
4. De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar5 045 3275 206 6635 618 5065 521 1565 552 5305 587 1635 625 752
        
Apparaatsuitgaven4 0294 3174 0013 3703 3703 3703 370
        
Ontvangsten1 431000000

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
1. Versterkte positie burger in het zorgstelsel63 18161 54059 54859 65660 406
Juridisch verplicht62 82160 33458 25958 25958 101
Bestuurlijk gebonden0900900900900
Niet-verplicht of niet-bestuurlijk gebonden3603063894971 405
      
2. Noodzakelijke zorg is beschikbaar138 745117 072132 402132 401132 401
Juridisch verplicht133 237112 440108 135111 183111 183
Bestuurlijk gebonden4 8383 6883 6883 6883 689
Niet-verplicht of niet-bestuurlijk gebonden67094420 57917 53017 529
      
3. Zorg is effectief en veilig (kwalitatief goede zorg)166 452157 81857 95462 63851 167
Juridisch verplicht120 795116 79744 60044 65042 636
Bestuurlijk gebonden41 06038 60012 17811 8581 937
Niet-verplicht of niet-bestuurlijk gebonden4 5972 4211 1766 1306 594
      
4. Aanvaardbare maatschappelijke kostenzorg5 618 5065 521 1565 552 5305 5871635 625 752
Juridisch verplicht5 617 0535 519 9615 551 2855 585 9205 624 508
Bestuurlijk gebonden1 154896934932933
Niet-verplicht of niet-bestuurlijk gebonden299299311311311

Toelichting:

Het merendeel van de uitgaven is reeds bestuurlijke gebonden of juridisch verplicht.

Bij deze doelstelling 2 zal nog een nadere invulling plaatsvinden van het niet gebonden bedrag vanaf 2012 samenhangend met projecten in het kader van de indicatiestelling AWBZ.

Premie-uitgaven:

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premie-uitgaven op het terrein van de langdurige zorg. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Eerste suppletore begroting 2009 en de begroting 2010 verwerkt. Voor 2009 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2010 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voorzover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Langdurige geestelijke gezondheidszorg1 423,71 489,31 558,21 584,21 602,41 621,21 621,7
Gehandicaptenzorg5 741,15 987,16 009,86 043,96 089,76 124,56 125,5
Verpleging en verzorging11 921,312 323,512 338,912 347,512 398,512 468,312 470,3
Bovenbudgettaire vergoedingen110,7113,8113,8113,8113,8113,8113,8
Persoonsgebonden budgetten1 660,82 035,12 260,82 512,62 759,42 765,42 765,3
Subsidies langdurige zorg77,976,276,076,076,076,076,0
Beheerskosten/diversen AWBZ212,2254,9247,9248,3248,3248,4248,4
Langdurige zorgonverdeeld 252,5– 120,8135,780,134,433,3
Totaal21 147,722 532,422 484,623 062,023 368,223 452,023 454,3
Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar 6,5%– 0,2%2,6%1,3%0,4%0,0%

Bron: VWS

De minister voor Jeugd en Gezin draagt de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de jeugd-ggz en de jeugd-lvg (artikel 3 Zorg en bescherming van de begroting van Jeugd en Gezin).

In de premie-uitgaven voor gehandicaptenzorg is circa 5% toewijsbaar aan de zorg voor jeugdige licht verstandelijk gehandicapten (jeugd-lvg). In de premie-uitgaven voor geestelijke gezondheidszorg is circa 10% toewijsbaar aan de zorg voor kinderen en jeugdigen (jeugd-ggz). Vanaf 2009 valt de kortdurende jeugd-ggz onder de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg.

Premiegefinancierde prioriteiten

De volgende tabel geeft de premiegefinancierde prioriteiten weer. De beleidsinformatie is opgenomen onder de operationele doelstelling bij de betreffende prioriteit. Bij een onbekend bedrag is een «pm» opgenomen en daar waar budgetneutraliteit het uitgangspunt is een «n.v.t.».

Premiegerelateerde instrumenten (bedragen x € 1 000 000)
 OD20102011201220132014
Persoonsgebonden budget43.3.2239,9493,4742,0749,7749,7
NZa-beleidsregel innovatie43.3.313,013,013,013,013,0
Verbetering kwaliteitgehandicaptenzorg43.3.330,030,030,030,030,0
Zorgzwaartebekostiging43.3.3n.v.t.n.v.tn.v.tn.v.tn.v.t
Volledig pakket thuis43.3.3n.v.t.n.v.tn.v.tn.v.tn.v.t
Bouwprogramma 2010 (waaronder kamers zorghuizen)43.3.397,0494,0636,0713,0595,0
Beschikbare groeiruimte AWBZ43.3.4616,01 289,01 289,01 289,01 289,0
Pakketmaatregelenbegeleiding143.3.4– 915,0– 979,0– 1 043,0– 1 043,0– 1 043,0
Eigen bijdrage begeleiding43.3.4– 80,0– 80,0– 80,0– 80,0– 80,0
Voorbereiding besluitvorming uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars43.3.4  pmpmpm
Ruimte voor wensen van de cliënt (integraal tarief)43.3.4n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t. n.v.t.
Overheveling revalidatiezorg naar de Zvw43.3.4  pmpmpm

Bron: VWS

* De bovenstaande reeksen betreffen de groei ten opzichte van 2009, bepaalde reeksen zijn reeds in de begroting 2009 aangekondigd.

1 De totale opbrengst van de pakketmaatregelen is hoger en loopt op tot 1,1 mld in 2012 (zie kamerstuk 30 597, nr. 29). De opbrengsten in de tabel zijn lager omdat in de tabel de mutaties ten opzichte van 2009 worden gepresenteerd.

43.3 Operationele doelstellingen

Er zijn 4 operationele doelstellingen op het terrein van langdurige zorg:

1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt;

2. Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar;

3. De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg);

4. De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar.

43.3.1 De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt

Motivering

Motivering

Door informatie over zorgaanbieders toegankelijk en vergelijkbaar te maken, kan de cliënt bewust kiezen tussen zorgaanbieders. De zeggenschap van burgers/cliënten wordt op die manier vergroot. Zorgaanbieders worden daardoor gestimuleerd zich te onderscheiden op kwaliteit en prijs. Het kabinet realiseert dit door instrumenten in te zetten die leiden tot:

• Meer transparante informatievoorziening over de zorg;

• Het verbeteren van de rechtspositie van burgers in het zorgstelsel.

Prestatie-indicatoren

De voortgang van het beleid met de volgende indicator:

Prestatie-indicatoren
 20072008Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn
Voor de sectoren Verpleging, verzorging en thuiszorg is voor alle instellingen inzicht in aanbod en kwaliteitbeschikbaar op www.kiesbeter.nl    
– Verpleging en verzorging15%49%75%100%
– Thuiszorg55%n.b.b.75%100%

Bron: Kwaliteitskader verantwoorde zorg

Toelichting:

– Naast deze doelstelling voor de sectoren Verpleging, Verzorging en Thuiszorg bevordert het kabinet ook dat in 2010 voor alle zorgsectoren in de AWBZ de kwaliteitsinformatie ophttp://www.kiesbeter.nlverschijnt.

– Doelstelling nr. 45d «De rechten en plichten van patiënten en cliënten zijn in 2011 wettelijk vastgelegd en de informatie hierover is voor iedereen toegankelijk» is uitgewerkt onder het kopje Instrumenten voor het verbeteren van de rechtspositie van burgers in het zorgstelsel.

– Het lange termijnstreven is 100%. Omdat zorgaanbieders niet verplicht zijn gegevens te publiceren via kiesbeter.nl kan een 100%-score niet worden gegarandeerd.

Instrumenten voor een transparante informatievoorziening

• Zichtbare Zorg

Alleen wanneer duidelijk is welke kwaliteit zorgaanbieders leveren is het voor cliënten en verzekeraars mogelijk hun keuzes gefundeerd vorm te geven. Het kabinet wil de kwaliteit van zorg zichtbaar verhogen, onder meer door deze transparanter te maken. Het kabinet wil in 2011 dat burgers opwww.kiesbeter.nlvoor 80 onderdelen van ziekenhuiszorg (IGZ basisset, veiligheidsnormen, aandoeningsgerichte indicatoren, indicatoren vanuit andere sectoren) kunnen zien welke kwaliteit de ziekenhuizen bieden (kabinetsdoelstelling 45b).

Bij de IGZ is het bureau Zichtbare Zorg (ZiZo) ondergebracht, dat de gewenste ontwikkelingen in de verschillende zorgsectoren regisseert, ondersteunt en aanjaagt en zorg draagt voor eenduidig gehanteerde «kwaliteitstaal» (ziewww.zichtbarezorg.nl). Dit is een breder terrein dan zichtbaar wordt uit de kabinetsdoelstellingen. Zowel bij ziekenhuizen als in de eerste lijn, ggz, verpleging, verzorging en thuiszorg, kraamzorg en gehandicaptenzorg zijn trajecten in gang gezet. Daarnaast wordt er gewerkt aan een data-infrastructuur, het verbeteren van de betrouwbaarheid van kwaliteitsinformatie en het borgen van structureel onderhoud van indicatoren (€ 6,2 miljoen). De informatie over instellingen wordt openbaar gemaakt viawww.kiesbeter.nl(€ 4,2 miljoen). In de loop van 2010 worden bureau ZiZo en Kiesbeter verzelfstandigd.

• Early warning

De afgelopen tijd heeft het kabinet te maken gehad met een aantal gevallen van instellingen in financiële problemen. Om in een vroegtijdiger stadium te signaleren dat de continuïteit van cruciale zorg bij dergelijke instellingen in gevaar kan komen wordt een early warning systeem door de NZa opgezet. Hierbij zal onder meer gebruik worden gemaakt van het jaardocument Maatschappelijke Verantwoording, waarin veel informatie over de (financiële) positie van zorginstellingen is opgenomen. Maar ook bij de IGZ, zorgverzekeraars, zorgkantoren en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is relevante informatie beschikbaar. Door deze informatie aan elkaar te koppelen wordt veel van de benodigde informatie voor het early warning systeem verkregen en zullen de administratieve lasten dan ook beperkt blijven.

• Fusietoezicht

Om de transparantie van interne besluitvorming te vergroten en bestuurders en interne toezichthouders in staat te stellen goed afgewogen besluiten te nemen, verplichten het kabinet bestuurders – in overleg met belanghebbenden – bij fusievoornemens een fusie-effectrapportage op te stellen. Het opstellen van de rapportage en de toetsing van de IGZ hierop zal voorafgaand aan een melding bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) geschieden. Als extra waarborg voor het externe toezicht introduceert het kabinet daarnaast een zorgspecifieke fusietoets door de IGZ op essentiële veiligheidseisen en bereikbaarheidsnormen. In 2010 wordt de implementatie van deze beleidsvoornemens uit onze brief Ruimte en rekenschap in zorg en ondersteuning (kamerstuk 32 012, nr. 1) voorbereid.

Instrumenten ter verbetering van de rechtspositie van burger

• Wet cliëntenrechten zorg

Conform de beleidsvoornemens in het programma «Zeven rechten voor de cliënt in de zorg: Investeren in de zorgrelatie» (kamerstuk 31 476, nr. 1) worden deze kabinetsperiode de rechten en plichten van cliënten en zorgaanbieders wettelijk vastgelegd (kabinetsdoelstelling 45d). De voorbereiding van het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (WCZ) is in volle gang en zal naar verwachting eind 2009, begin 2010 worden ingediend bij de Tweede Kamer.

• Geschilbeslechting

Het kabinet hecht aan een snelle, laagdrempelige en effectieve behandeling van signalen, klachten en geschillen binnen zorginstellingen. Inmiddels is er één toegangsloket tot een zorgbrede, externe en onpartijdige geschillencommissie (zie ookwww.degeschillencommissie.nl). Het betreft een eenvoudige, goedkope en snelle procedure voor cliënten die een geschil met een zorginstelling willen afhandelen. De Geschillencommissie Zorginstellingen zal naar verwachting opgaan in een onafhankelijke geschilleninstantie die voldoet aan de eisen zoals voorgenomen in het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg. In 2010 zal de implementatie van deze geschilleninstantie worden voorbereid.

• Versterken patiëntenorganisaties

Het kabinet streeft ernaar patiënten, gehandicapten en ouderen een sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden te vergroten om de regie op het eigen leven te voeren en deel te nemen aan de maatschappij (€ 41,8 miljoen). Per 1 januari 2009 is een nieuwe subsidiesystematiek voor de ruim 200 organisaties van patiënten, gehandicapten in werking getreden (Subsidieregeling PGO, Staatscourant 2008 nr. 192). Naar aanleiding van de eerste ronde toewijzing projectsubsidies kan een wijziging van het beleids- en beoordelingskader nodig of wenselijk zijn. In 2011 wordt de nieuwe subsidiesystematiek geëvalueerd.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies6 5666 4835 4065 4065 406
NIVEL5 8465 7634 6864 6864 686
Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector720720720720720
      
Projectsubsidies1060000
      
Opdrachten5 2184 1643 0473 1553 905
Waarvan onder andere:     
uitgaven voor met name het vergroten van transparantie in de zorg (Zichtbare Zorg)4 7003 7002 5003 1553 905
      
Bijdragen aan baten-lastendiensten50 39149 99350 19550 19550 195
Waarvan onder andere:     
CIBG: verstrekken van subsidies aan PGO-organisaties41 79141 43641 63841 63841 638
CIBG: DigiMV en VIA1 2581 3151 3151 3151 315
RIVM: www.kiesbeter.nl4 2224 2224 2224 2224 222
RIVM: Zorgbalans750650650650650
      
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s900900900900900
Dit betreft middelen die via ZonMw worden ingezet voor meten van patiëntervaringen.900900900900900
      
Totaal63 18161 54059 54859 65660 406

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

43.3.2 Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar

Het kabinet is verantwoordelijk voor de toegang tot de zorg. Zorg is toegankelijk als:

• De cliënt snel weet waar hij of zij aan toe is;

• De cliënt kan kiezen voor zorg in natura of voor een persoonsgebonden budget;

• De cliënt binnen een redelijke termijn de noodzakelijke zorg ontvangt.

Om de toegankelijkheid van de zorg te verbeteren worden instrumenten ingezet die gericht zijn op de kwaliteit, de organisatie en de uitvoeringspraktijk van de indicatiestelling. Of en in welke mate de toegankelijkheid daadwerkelijk verbetert wordt gemeten aan de hand van indicatoren die betrekking hebben op de cliënttevredenheid.

Prestatie-indicatoren
 200620072008Streefwaarde 2010Streefwaarde Lange termijn
1. Cliënttevredenheid over indicatiestellingCIZ7,5nnb8,08,5
2. Percentage cliënten dat binnen de Treeknormen zorg ontvangt85%86%nnb87%95%
3. Percentage indicatieaanvragen dat is afgedaan binnen de wettelijke termijn (0 tot 6 weken)89%88%86%88%95%

Bronnen:

1. Jaarverslag CIZ

2. AZR

3. Jaarverslag CVZ en CIZ

Toelichting:

1. De cliënttevredenheid bij de indicatiestelling wordt gemeten aan de hand van vragen over de bekendheid met het CIZ, de behandeltermijnen en de begrijpelijkheid van de indicatie. In 2007 en 2008 heeft geen meting plaatsgevonden. Het CIZ heeft het streven vanaf 2009 de klanttevredenheid jaarlijks te meten.

2. Bij het percentage cliënten dat wordt geholpen binnen de Treeknorm worden de cijfers geschoond van cliënten die kiezen voor een PGB of kiezen voor wachten op een specifieke aanbieder van voorkeur.

3. De genoemde termijn vloeit voort uit de wettelijke termijn van maximaal 6 weken waarbinnen het CIZ op grond van de Awb een besluit moet nemen.

Instrumenten voor toegankelijke zorg

• Indicatiestelling AWBZ

Het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) verzorgt de onafhankelijke, objectieve en integrale indicatiestelling voor de AWBZ en wordt op basis van een activiteitenplan gesubsidieerd. Voor het jaar 2009 is een instellingssubsidie van € 148,8 miljoen verleend. Als uitvloeisel van het Coalitieakkoord is een taakstelling overeengekomen voor de periode 2007–2011. Om die taakstelling aan het einde van 2011 te kunnen halen, is aan het CIZ € 3 miljoen voor investeringen in efficiency beschikbaar gesteld. Voor 2010 zal het CIZ een instellingssubsidie van € 133,2 miljoen aanvragen. De verwachting is dat als gevolg van de met ingang van 2009 ingevoerde pakketmaatregel AWBZ de groei in het aantal aanvragen voor een indicatie zal afnemen. De hoogte van de instellingssubsidie zal de komende jaren als gevolg van vereenvoudigingen in de uitvoering van de indicatiestelling AWBZ en de beoogde efficiencyverbetering (onder andere mandatering aan professionals) verder dalen. Over de invulling van de beoogde maatregelen, mede in het licht van de genoemde taakstelling, worden momenteel gesprekken gevoerd. In 2010 worden de resultaten verwacht van de beleidsdoorlichting van de indicatiestelling AWBZ.

Het CIZ spant zich in om de uitvoering van de indicatiestelling AWBZ verder te verbeteren. Daartoe worden de vereenvoudigingsvoorstellen, die in pilots zijn uitgetest, geleidelijk aan ingevoerd. Deze verbeteringen staan in het licht van enerzijds de vereenvoudiging van het proces van indicatiestelling AWBZ (motie Van der Veen c.s. (kamerstuk 30 800 XVI, nr. 73) en anderzijds in die van de taakstelling, zoals die aan het CIZ is opgelegd.

Naar verwachting zal in 2009 een nieuw wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend waarin het CIZ als indicatieorgaan een wettelijke en publieke verankering zal krijgen. Dit als uitvloeisel van het kabinetsstandpunt over het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) over de toekomst van de AWBZ. Gelijktijdig zal het wetsvoorstel dat door het vorige kabinet bij de Kamer aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.

• (P) Persoonsgebonden budget

De keuzevrijheid en zeggenschap van mensen die van AWBZ-zorg afhankelijk zijn, zijn door het pgb toegenomen. De belangstelling voor een pgb is de laatste jaren flink gegroeid en het budgettaire beslag van de pgb-regeling stijgt dienovereenkomstig. Naar aanleiding van berichten over oneigenlijk gebruik, misbruik en fraude en van een aantal moties zijn diverse maatregelen genomen, dan wel in voorbereiding, om het pgb toekomstbestendig, solide en «zuiver» te maken. Deze maatregelen beogen de directe relatie budgethouder – budget weer te herstellen. Over deze maatregelen is de Kamer geïnformeerd (kamerstuk 30 597, nr. 73).

• Stroomlijning indicatieprocessen

Het programma Stroomlijning Indicatieprocessen (STIP) is in 2006 gestart om de administratieve lasten te verminderen die chronisch zieken, gehandicapten en ouderen ondervinden bij het aanvragen van hulp en voorzieningen in zorg en sociale zekerheid. Op basis van de resultaten van het programma zijn in de zomer van 2009 twee afzonderlijke vervolgprogramma’s gedefinieerd én een wetgevingstraject.

– Het webloketwww.regelhulp.nl, met publieksinformatie over de indicatieprocessen in zorg en sociale zekerheid en de mogelijkheid om voorzieningen via de website meteen digitaal aan te vragen;

– Locaties Gezamenlijke Beoordeling, dat de samenwerking in de uitvoeringspraktijk van de indicatiestelling wil bevorderen;

– Een wetgevingstraject met als doel het mogelijk maken van hergebruik van indicatiegegevens, dit wordt gecoördineerd door het ministerie van SZW.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies136 318115 521111 216114 264114 264
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)133 181112 384108 079111 127111 127
Uitvoering TOG-regeling3 1373 1373 1373 1373 137
      
Projectsubsidies00000
      
Opdrachten2 4271 55121 18618 13718 137
Waarvan onder andere:     
Ontwikkeling en evaluatie PGB2500000
Beleidsevaluatie indicatiestelling4500000
Programma Stroomlijning Indicatieprocessen1 000550550550551
      
Totaal138 745117 072132 402132 401132 401

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

43.3.3 De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg)

Cliënten – meestal kwetsbaar – moeten er op kunnen rekenen dat de zorg goed is. Het kabinet vindt de kwaliteit in orde als:

• De (keten van) zorg naar 2009 professionele maatstaven effectief is, wat zich onder meer uit in minder prevalentie van decubitus en ondervoeding;

• De (keten van) zorg en de omgeving waarin deze geleverd wordt naar professionele maatstaven veilig zijn;

• De cliënt de (keten van) zorg en de omgeving waarin deze geleverd wordt positief ervaart;

• De cliënt gelet op zijn omstandigheden voldoende privacy behoudt;

• De cliënt uit voldoende verschillende aanbieders kan kiezen.

Om de kwaliteit van zorg te verbeteren worden instrumenten ingezet die gericht zijn op de effectiviteit en de veiligheid in de langdurige zorg. Of en in welke mate de kwaliteit van zorg daadwerkelijk verbetert, wordt gemeten aan de hand van de onderstaande indicatoren.

Prestatie-indicatoren
Kwaliteit van zorgWaarde 2006Waarde 2007Waarde 2008Streefwaarde 2010Streefwaarde Lange termijn (2011)
1. Prevalentie decubitus     
– Verzorgingshuizen2,5%3%
– Verpleeghuizen5,5%6%
– Thuiszorg1%
– Verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg2,8%2%
2. Prevalentie voedingstoestand     
– Verzorgingshuizen4%3%
– Verpleeghuizen7,5%3%
– Thuiszorg5%
– Verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg3,2%3%2,5%
3. Percentage instellingen dat CQ-index meet     
– Verzorgingshuizen15%
– Verpleeghuizen15%
– Thuiszorg55%
– Verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg49%100%100%
– Gehandicaptenzorg55%45%100%100%
– Geestelijke gezondheidszorg100%
4. Score op de indicator bejegening van cliënten/bewoners     
– Verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg2,873,4 3,6
– Gehandicaptenzorg80,981 86
– Geestelijke Gezondheidszorg  
5. Ontwikkeling indicatoren voor ketenzorg voor vier ziektebeelden:     
– DementieOntwikkeld Invoering
– DiabetesmellitusOntwikkeld Invoering
– Hart- en vaatziekten Pilotjaar
– COPD Pilotjaar
6. Percentage instellingen dat werkt met een veiligheids-management-systeem (VMS)     
– Verpleeg- en verzorgingshuizen 10%50%100%
– Thuiszorg 10%50%100%
– Gehandicaptenzorg 30%50%100%
7. Aantal plaatsen in kamers voor meer dan twee personen16 20014 1530

Bronnen:

1 tot en met 4: Kwaliteitskader Verantwoorde Zorg

5 tot en met 7: VWS

Toelichting:

De sector gehandicaptenzorg heeft in 2009 de indicatoren en vragenlijsten definitief vastgesteld, zodat in het najaar 2009 – voorjaar 2010 instellingen de kwaliteit in hun instelling kunnen meten. De uitkomsten van deze meting zullen worden opgenomen in het jaardocument en worden gepubliceerd opwww.kiesbeter.nl. De sector verpleging & verzorging heeft het proces en het instrumentarium van de eerste meting (2007–2008) geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie wordt het instrumentarium aangepast, zodat de sector in 2009 de tweede meting aan de hand van het aangepaste Kwaliteitskader verantwoorde zorg kan uitvoeren. In het schema hierboven zijn de cijfers over 2007 afkomstig van de resultaten van de LPZ (Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen) meting van april 2007. De cijfers over 2008 zijn resultaten uit de meting van het Kwaliteitskader verantwoorde zorg, zoals gepresenteerd in september 2008. Zie hiervoor ook de brief die september 2008 aan de kamer is verzonden (kamerstuk 31 200 XVI, nr. 186).

De tweede meting Kwaliteitskader verantwoorde zorg heeft intussen plaats gevonden, de resultaten hiervan zijn nog niet bekend. Deze komen eind september 2009 uit. Ook deze resultaten worden opgenomen in het jaardocument en gepubliceerd opwww.kiesbeter.nl. De Tweede Kamer zal geïnformeerd worden over de resultaten in november 2009. De uitkomsten van de meting zijn gebaseerd op relatieve normen, niet op absolute normen. Met de veldpartijen worden afspraken gemaakt welke streefwaarden er voor de toekomst gebruikt gaan worden.

1.  Prevalentiecijfer decubitus is hier bedoeld als: decubitus exclusief graad 1, dus graad 2 tot en met 4, in de instelling ontstaan. De waarde over 2007 is de LPZ meting, de waarde over 2008 is de meting Kwaliteitskader verantwoorde zorg. De zorginhoudelijke indicatoren worden gemeten op een schaal van 0% tot 100%.

2.  Voedingstoestand is hier bedoeld als: een onbedoelde en niet binnen het afgesproken behandelbeleid passende gewichtsafname van meer dan 3 kg in de laatste maand, of meer dan 6 kg in de afgelopen 6 maanden.

3.  Met ingang van 2007 is het meten van cliëntervaring middels de Consumers quality index (CQ index) ingevoerd. De afspraak is dat zorginstellingen in de sector verpleging&verzorging éénmaal per twee jaar deze CQ index meten; in de gehandicaptenzorg is afgesproken dat dit éénmaal in de drie jaar wordt gedaan.

4.  De CQ indicatoren kennen een schaal van 1 tot 4 (1: minst positieve ervaringen, 4: meest positieve ervaringen) waarin de uitkomsten worden weergeven. De gehandicaptenzorg start in 2009 met het meten van het kwaliteitskader verantwoorde zorg. De nieuwe versie zal waarschijnlijk de CliëntErvarings-index (CE-index) gaan heten. Deze CE-index is naar verwachting in het eerste kwartaal van 2009 gereed voor VG- en LVG-cliënten. De daarop volgende maanden wordt het instrument doorontwikkeld voor de overige doelgroepen binnen de gehandicaptensector. De inzet is om in de zomer van 2009 voor de gehele gehandicaptensector een CE-index te hebben, zodat hier in het najaar van 2009 mee gewerkt kan worden. De CE-index hanteert een schaal van 1 tot 100.

7.  Medio 2008 moeten nog circa 3 100 kamers in bestaande bouw worden gerenoveerd en circa 3 100 kamers door (kleinschalige) nieuwbouw worden vervangen.

Belangrijkste instrumenten voor kwalitatief goede zorg

• (P) Verbetering kwaliteit gehandicaptenzorg

Naar aanleiding de rapporten «Verantwoorde zorg voor gehandicapten onder druk» (kamerstuk,74 170, nr. 77) en «Rapportage verbeterkracht gehandicaptenzorg in beeld» (kamerstuk 24 170, nr. 85) van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is in 2009 € 42 miljoen oplopend tot € 72 miljoen in 2010 uitgetrokken om de kwaliteit van de zorg te verbeteren voor gehandicapten met een hoge zorgzwaarte. Deze middelen worden via de zorgzwaartepakketten ter beschikking gesteld.

De sector gehandicaptenzorg heeft daarnaast een verbeterplan opgesteld met drie thema’s waaraan de komende jaren wordt gewerkt. De thema’s betreffen het invoeren van een met de cliënt opgesteld zorgplan voor iedere cliënt; de preventie van seksueel misbruik (onder andere onderzoek door NissoRutgers Groep in samenwerking met Movisie) en het werken aan deskundigheid van de professional, waarbij onder andere de kwaliteitsindicatoren en richtlijnen concreet worden toegepast op de werkvloer.

• «In voor zorg»

De langdurige zorg is een sector in transitie. Om te bereiken dat de langdurige zorg ook in de toekomst beschikbaar blijft voor mensen die een onbetwistbare behoefte hebben aan zorg is het niet alleen nodig allerlei zaken in de techniek en wetgeving te realiseren. Juist ook het slimmer gaan werken is belangrijk. De afgelopen jaren is op veel plaatsen in de sector veel bruikbare kennis ontwikkeld. Door deze kennis door de gehele sector te implementeren kunnen kennis en praktijk op elkaar worden aangesloten en wordt het mogelijk om (versneld) resultaten te boeken in verbetering van de kwaliteit, de doelmatigheid en daarmee de toekomstbestendigheid van de langdurige zorg. In een stimuleringsprogramma wordt bestaande kennis geïmplementeerd bij een groot aantal zorginstellingen.

• Innovatiebeleid

Innovatie is essentieel om de maatschappelijke opgaven – toename chronisch zieken en ouderen en tekort aan verzorgend en verplegend personeel – van gepaste oplossingen te voorzien. In de brief aan de Kamer van 7 februari 2008 (Innovatie in preventie en zorg, kamerstukkamerstuk 31 200 XVI, nr. 116 zijn de uitgangspunten voor het innovatiebeleid voor de zorg neergelegd. Het algemene innovatiebeleid wordt onder artikel 42 toegelicht. Van het specifiek op de Langdurige Zorg gerichte beleid wordt hieronder een aantal trajecten separaat toegelicht:

AAL

De deelname van VWS aan het Europese programma Ambiënt Assisted Living (AAL) is er op gericht ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven, ook als ze last krijgen van lichamelijke en/of geestelijke beperkingen. Deelname aan dit programma biedt het zorgveld en de industrie de gelegenheid om de ontwikkeling en innovatiekracht op Europees niveau te bundelen. Behoeften en wensen van de ouderen (en hun mantelzorgers) vormen het uitgangspunt. Dit programma loopt tot en met 2013 (€ 1,0 miljoen).

Transitieprogramma in de Langdurige zorg

Het Transitieprogramma in de Langdurige Zorg (TPLZ) biedt een kader om samen te werken aan aanpassingen in structuur, cultuur en werkwijze voor een groter innovatievermogen in de langdurige zorg. Het programma is vooral gericht op houdbaarheid van de langdurige zorg maar ook op patiëntgerichtheid en maatwerk. Het programma stelt experimenteerruimte en -middelen beschikbaar en brengt uitwisseling van (praktijk)kennis op gang tussen experimenterende instellingen en een vernieuwingsnetwerk (Transitiearena). Het programma loopt tot en met 2011 (€ 3,1 miljoen).

NZa-beleidsregel innovatie (P)

In het kader van de NZa-beleidsregel «Innovatie ten behoeve van nieuwe zorgprestaties» krijgen zorginstellingen en zorgkantoren in 2010 opnieuw budgettaire ruimte voor kortdurende kleinschalige experimenten. In de aanwijzing contracteerruimte AWBZ wordt landelijke budgetruimte voor deze experimenten vastgesteld. Deze ruimte is aanvullend op de budgettaire ruimte voor de beleidsregels voor Ketenzorg Dementie, het Nationaal Programma Ouderen en de transitie-experimenten behorende bij het TPLZ.

Plan zorg voor mensen met dementie

In 2010 wordt de uitvoering van het plan «Zorg voor mensen met dementie» dat op 17 juni 2008 aan de Tweede Kamer is aangeboden (kamerstuk 25 424, nr. 68) voortgezet. Meer regio’s worden gestimuleerd om aan de slag te gaan met het aanbieden van samenhangende dementiezorg. Daarbij zal sterker ingezet worden op de betrokkenheid van gemeenten. Het verspreiden van goede voorbeelden en het stimuleren van kleinschalig wonen voor mensen met dementie zijn ook aandachtspunten in 2010.

• Arbeidsmarktbeleid

Kengetallen arbeidsmarktbeleid
 Gemiddeld 2003–20072008
1. Werkgelegenheidsontwikkeling2,7%1,8%
2. Vacaturegraad in zorg en welzijn1623
3. Instroom in opleidingen77 80080 800
4. Netto verloop verpleegkundig, verzorgend en agogisch personeel4,3%4,0%
5. Ziekteverzuim (1e ziektejaar)5,5%5,0%

Bron: CBS statline, www.azwinfo.nl, Regiomarge, Vernet

Toelichting:

2. Vacaturegraad in zorg en welzijn is het aantal openstaande vacatures per 1 000 werknemers.

Gegeven de toenemende vraag naar zorgpersoneel en de nog beperkt groeiende beroepsbevolking, dient een actief en consequent arbeidsmarktbeleid ervoor te zorgen dat nu en in de toekomst voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar blijft voor de zorgsector. De primaire verantwoordelijkheid ligt daarvoor allereerst bij de zorginstellingen en de sociale partners. De overheid heeft hierin een ondersteunende rol. Op basis van overleg met sociale partners, en rekening houdend met de verantwoordelijkheid van het kabinet voor het algemene arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid, is in de Arbeidsmarktbrief 2007 «Werken aan de zorg» (kamerstuk 29 282, nr. 46) een actieplan opgesteld. Dit actieplan is nader uitgewerkt in kamerstuk 28 282, nr. 71.

In 2010 gaat het kabinet verder op de ingeslagen weg. Dat betekent dat langs drie sporen activiteiten worden uitgewerkt en nieuwe activiteiten worden ontwikkeld: innovatie van zorgprocessen (toegelicht onder het instrument innovatie in artikel 42 en 43); investeren in behoud van personeel en vergroten van de instroom van nieuw personeel. In 2010 wordt het stagefonds voortgezet met een budget dat inmiddels is verhoogd tot € 99 miljoen. Voor ondersteunende maatregelen is daar bovenop in 2010 € 16 miljoen beschikbaar. Deze middelen zullen onder andere ingezet worden voor:

– Het investeren in het regionale arbeidsmarktbeleid en de verdere uitrol van de regionale pilots en de pilots gericht op werving van allochtone vrouwen;

– Stimuleren van de instroom van jongeren in zorgopleidingen (gerichte imagocampagnes op scholen, subsidieregeling voor vaccinatie tegen Hepatitis B);

– Een betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt (platforms voor werken en leren, implementatie nieuwe opleiding maatschappelijke zorg voor de gehandicaptenzorg);

– Het stimuleren van het behoud van personeel (vervolg op project ergocoaches, leeftijdsbewust personeelsbeleid);

– Versterking van de regionale samenwerking tussen zorginstellingen op het terrein van de arbeidsmarkt.

– Het investeren in innovatief HRM beleid UMC’s via het project Idealoog.

Een deel van de beschikbare middelen voor het arbeidsmarktbeleid wordt op artikel 42 begroot en verantwoord.

• (P) Zorgzwaartebekostiging

Met ingang van 2010 zal de hele keten van indicatiestelling tot en met inkoop, bekostiging en de verantwoording van de intramurale zorg volledig plaatsvinden in zorgzwaartepakketten (ZZP’s). Dit is een eerste stap bij de invoering van een meer persoonsvolgende wijze van bekostiging, waarbij de financiering van de instellingen is afgestemd op de cliënten die ze in zorg hebben en niet op de kenmerken van de instelling. De reeds gestarte ontwikkeling van een overzichtelijke reeks van zorgzwaartepakketten voor extramurale zorg wordt in 2010 voortgezet.

• (P) Volledig pakket thuis

In 2010 zal integrale zorg thuis verder worden uitgewerkt in het systeem persoonsvolgende bekostiging. Het is belangrijk dat de keuzevrijheid voor cliënten behouden wordt. De cliënt maakt zelf uit waar hij wil gaan wonen: thuis, een geclusterde woonvorm of een intramurale instelling. Dit binnen de randvoorwaarde dat de zorgaanbieder de zorg ook daadwerkelijk kan leveren. Daarnaast is het van belang dat de toegang en de aanspraken op zorg voor een ieder hetzelfde is. Het volledig pakket zal in 2010 ook door extramurale aanbieders mogen worden geleverd. Hiertoe gaan zij een samenwerking aan met een intramurale aanbieder, die blijft eindverantwoordelijk. De inkoop van het volledig pakket vindt plaats binnen de geldende contracteerruimte waarmee de mogelijk aanzuigende werking wordt begrensd tot de beschikbare financiële kaders. Ook blijft de mogelijkheid bestaan het ZZP middels functies en klasse in te kopen. In 2010 zal verder onderzoek plaatsvinden naar de toepasbaarheid van het VPT en aandacht besteed worden aan informatie rondom de mogelijkheden van integrale zorg thuis.

• Palliatieve zorg

Het kabinet wil dat mensen in hun laatste levensfase goed worden verzorgd en met respect worden begeleid (kabinetsdoelstelling 48). Daarbij is zowel een belangrijke rol weggelegd voor professionele zorgverleners als voor vrijwilligers. Het kabinet doet een forse investering door vanaf 2008 jaarlijks bijna € 10 miljoen extra beschikbaar te stellen; € 4,2 miljoen voor ophoging van de Subsidieregeling Palliatieve Terminale Zorg (totaal vanaf 2008 € 15,6 miljoen), € 2 miljoen tegemoetkoming in de huisvestingslasten van bijna-thuishuizen en high care hospices. Daarnaast is € 3,8 miljoen beschikbaar voor de actiepunten uit het plan van aanpak Palliatieve Zorg 2008–2010 dat op 15 april 2008 aan de Kamer is verzonden (kamerstuk 29 509, nr. 19).

• Zorgplan

Als cliënten langdurig van zorg gebruik maken is het essentieel dat er een goede vertaling wordt gemaakt van het zorgzwaartepakket (ZZP) naar een concrete invulling van de zorgverlening. Om de rol van de cliënt daarin maximaal te ondersteunen, zal in 2010 door zorgaanbieders voor iedere nieuwe en zittende cliënt een bespreking over de doelen van de zorg worden georganiseerd waarbij de wensen en mogelijkheden van de cliënt aan de orde worden gesteld. De uitkomsten van de bespreking worden vervolgens in het zorgplan vastgelegd.

• Implementatie kwaliteitskader verantwoorde zorg

De implementatie van het Kwaliteitskader verantwoorde zorg in elke sector is van groot belang om verdere stappen in de verbetering van kwaliteit te zetten. In 2010 wordt verder gegaan met het implementeren van de cyclus meten, verbeteren en borgen van kwaliteit. Daarnaast zal de hele sector van verpleging, verzorging en thuiszorg opnieuw verslag doen van de stand van de kwaliteit via het jaardocument «Maatschappelijke Verantwoording». In de gehandicaptensector kan vanaf 2009 een landelijke uitrol van de indicatoren plaatsvinden. De uitkomsten hiervan zullen dan in 2010 worden gepresenteerd. Daarnaast zoekt het kabinet naar wegen om het proces van meten van kwaliteit tot going concern van de instelling te maken. Om de administratieve lasten te verminderen zullen verbindingen worden gelegd met andere processen zoals de zorgzwaartebekostiging.

• Kwaliteit meten, verbeteren en borgen / Zorg voor Beter

Het beleid om kwaliteit te verbeteren richt zich op het meten van de kwaliteit van zorg, het verbeteren van deze zorg en het borgen van deze verbetering. Het meten van de kwaliteit van zorg gebeurt via de Kwaliteitskaders verantwoorde zorg. Het verbeteren van de zorg gebeurt onder andere door het programma Zorg voor Beter, door het werken aan ketenzorg en aandacht voor veiligheid en cliëntgerichtheid in de zorg. De komende jaren staat de verdere ontwikkeling van instrumenten om de kwaliteit te borgen op de agenda, waarbij een actieve betrokkenheid van zorgmanagers en bestuurders onontbeerlijk is. Ontwikkeling van de Zorg voor Beter academie en de verbetertrajecten plus – per verbetertraject 50 instellingen tegelijkertijd begeleiden – zijn hierin belangrijke instrumenten. De jaren 2010 en 2011 zullen ook worden gebruikt voor het ontwikkelen van instrumenten waarmee instellingen zelfstandig aan de slag kunnen met het toepassen van verbetertrajecten en voor het ontwikkelen een flexibeler aanbod van verbetertrajecten, aansluitend bij de uitkomsten van de kwaliteitsmetingen. Voor de genoemde onderwerpen is in 2010 € 7,5 miljoen beschikbaar. Daarnaast wil het kabinet via het programma In voor zorg een goede bestuurscultuur verder bevorderen.

• (P) Bouwprogramma 2010 (waaronder kamers zorghuizen)

Het is beleid dat cliënten eind 2010 niet meer in meerpersoonskamers hoeven te wonen. Privacy en een goede woonomgeving vormen een wezenlijk element van kwaliteit van leven. Door middel van een uitvoerings- en monitorprogramma van de daartoe noodzakelijke maatregelen wordt er op toegezien dat ultimo 2010 alle kamers voor meer dan 2 personen zijn of worden afgeschaft. Uit de stand van zaken zorghuizen blijkt dat de sector grote inspanningen heeft geleverd bij de afbouw van de meerbedskamers. Tegelijk zijn er ook instellingen die onvoldoende voortgang maken. Deze instellingen zijn in 2009 door ambtenaren van mijn departement bezocht en hierop aangesproken. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de oorzaken van de vertraging en welke maatregelen er worden genomen om de gestelde termijn van 1 januari 2011 te halen. In het aanvullend coalitieakkoord (kamerstuk 31 070, nr. 24) zijn aanvullende middelen beschikbaar gekomen ter stimulering van de bouw, onder andere voor de verpleeghuizen. Deze middelen gaat het kabinet vooral inzetten als stimulans voor het wegwerken van de meerbedskamers. In de u eerder genoemde voortgangsrapportage is de Kamer ook daarover bericht. Het kabinet zal aandacht vragen voor energiezuinige en duurzame vormen van bouw in de zorg.

• AWBZ-brede zorgregistratie verder ontwikkelen

De AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) is een uniforme systematiek waarmee indicatieorganen (66), zorgkantoren (32) en zorgaanbieders (3 000) elektronisch informatie over cliënten kunnen uitwisselen. Daarmee wordt inzicht verkregen in ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod en eventuele fricties daartussen (wachtlijsten). Afgelopen jaar is een nieuwe release (2.2) ingevoerd, zijn de intramurale non-indicaties weggewerkt en is het burgerservicenummer (BSN) in de AZR opgenomen. Eveneens wordt de AZR gebruikt voor het heffen van de eigen bijdrage voor de AWBZ-verblijfszorg. Momenteel worden de specificaties van release 3.0 opgesteld. Deze release ondersteunt de cliëntvolgende bekostiging (ZZP): informatie uit de AZR wordt dan gebruikt voor het declareren van zorg. Daartoe wordt een nieuwe declaratiestandaard ontwikkeld. Reeds met ingang van 1 juli 2009 wordt een eerste versie van deze declaratiestandaard ingevoerd. Parallel hieraan wordt in de vorm van een pilot ervaring opgedaan met een centraal schakelpunt voor het routeren van het berichtenverkeer van de AZR. Het CVZ draagt zorg voor het tactisch beheer van de AZR; daarvoor is in 2010 een bedrag van€ 2 miljoen beschikbaar.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven per OD (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies28 18527 18526 18526 18526 185
Hersenletselteams485485485485485
Landelijk Centrum CCE12 10011 10010 10010 10010 100
Subsidieregeling palliatieve zorg15 60015 60015 60015 60015 600
      
Projectsubsidies120 324109 27521 98732 40321 009
Waarvan onder andere:     
Project Zorgzwaartebekostiging2 5000000
Kwaliteitsverbetering palliatieve zorg5 8005 8005 8005 8005 800
Mentorschapsprojecten3 0003 0003 0003 0003 000
Kleinschalig wonen, domotica26 80324 285000
Ondersteuning van de zorgprofessional2 5002 500000
Arbeidsmarktbeleid Langdurige zorg65 00065 000000
Ouderenonderzoek LASA615615615615616
Programma Zichtbaar Schakel: Wijkverpleegkundige voor een gezonden wijk8 2578 3158 37811 8580
      
Opdrachten15 94319 3589 7824 0503 973
Waarvan onder andere:     
Zorg voor beter3 8003 800000
Zorg voor beter academie1 2001 2002 30000
Transitieprogramma in de Langdurige Zorg3 1002 0002 0002 0002 000
Programma Ambiant Assisted Living (AAL)1 0591 6611 9642 0141 937
Deltaplan GZ en ggz1 0001 0001 50000
Opdrachtgeverschap WTZi2 0362 0362 0362 0362 036
      
Totaal166 452157 81857 95462 63851 167

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

43.3.4 De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar

De maatschappelijke aanvaardbaarheid van de kosten voor de langdurige zorg bepaalt de mate waarin de samenleving duurzaan bereid is solidariteit op te brengen voor voldoende zorg van goede kwaliteit. Door de vergrijzing neemt de druk op deze solidariteit flink toe. Het kabinet vindt de maatschappelijke kosten aanvaardbaar als:

• De premie in verhouding is tot kwaliteit en capaciteit;

• Het beroep op de arbeidsmarkt in overeenstemming is met de mogelijkheden gelet op de concurrentie met andere sectoren in de economie;

• Mantelzorgers niet overmatig worden belast;

• De uitvoering van de AWBZ doelmatig is.

Prestatie-indicatoren
 200720082009Streefwaarde 2010Streefwaarde 2011
1. Beheerste ontwikkeling AWBZ-uitgaven langdurige zorg (€ 1 miljard)22,521,122,522,523,1

Bron:

1. VWS

Herijken van het pakket van verzekerde aanspraken

In 2009 is een aantal maatregelen ingevoerd om de houdbaarheid van de AWBZ te vergroten. Het gaat daarbij om de volgende maatregelen:

• (P) Beschikbare groeiruimte AWBZ

Bij aanvang van deze kabinetsperiode is de volumegroei voor de zorg over de jaren 2008–2011 beschikbaar gesteld (zie VWS begroting 2008, pagina 169). Voor de AWBZ loopt de groeiruimte in de komende jaren op met € 616 miljoen in 2010 en vervolgens met € 673 miljoen in 2011 (totaal € 1 289 miljoen). Van deze additionele middelen is jaarlijks € 150 miljoen bestemd voor extra groei pgb.

• (P) Pakketmaatregelen begeleiding

In 2009 is nog sprake geweest van een gewenningsperiode voor mensen die al AWBZ-zorg ontvingen. Vanaf 2010 zullen de nieuwe criteria voor iedereen van toepassing zijn. Dit impliceert dat met name personen met lichte beperkingen niet in aanmerking komen voor de functie begeleiding en de omvang van de zorg wordt ingeperkt. De verwachting is dat een deel van deze personen een beroep gaat doen op gemeentelijke voorzieningen, onderwijs of de jeugdzorg. Voor deze extra uitgaven worden de verschillende sectoren gecompenseerd. Voor de gemeenten gaat het hierbij om een bedrag van € 127 miljoen, onderwijs €10 miljoen en jeugdzorg € 12,6 miljoen.

Vanaf 2009 worden de effecten gemonitoord van de pakketmaatregelen om te voorkomen dat door onvoorziene effecten, mensen met beperkingen in de knel komen. Primair dienen hiervoor de CIZ-monitor en de monitor van de gezamenlijke cliëntenorganisaties. Daarnaast is een focusgroep ingesteld met een aantal gemeenten en is een rapid-responseteam geformeerd om te kunnen inspelen op vragen uit de samenleving.

• (P) Eigen bijdrage begeleiding

Voor bijna alle onderdelen van de intra- en extramurale AWBZ-zorgverlening geldt een eigen bijdrage. Alleen voor de functie begeleiding is dit niet het geval. In 2010 zal ook voor de functie begeleiding een eigen bijdrage worden ingevoerd om al te lichtvaardig gebruik van deze functie tegen te gaan.

• (P) Voorbereiding besluitvorming uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars

In de brief van 13 juni 2008 (kamerstuk 30 597, nr. 15) is aangegeven medio 2010 te bezien of aan de voorwaarden is voldaan om in 2012 (delen van) de AWBZ door zorgverzekeraars te laten uitvoeren voor eigen verzekerden.Kamerstuk 30 597, nr. 73bevat een nadere uitwerking van de toekomst en de AWBZ, waaronder de rol van de zorgverzekeraars bij de AWBZ. In het najaar van 2009 ontvangt de Tweede Kamer de stand van zaken bij de uitvoering van de AWBZ door zorgkantoren en tevens een vervolgrapportage van de stand van zaken bij de voorbereiding van de besluitvorming over uitvoering van de AWBZ voor eigen verzekerden en de nadere uitwerking van persoonsvolgende bekostiging daarbij. De komende periode wordt gewerkt aan de nadere invulling van de randvoorwaarden, zodat het kabinet uiterlijk 1 juli 2010 een weloverwogen besluit kan nemen over de uitvoering van de AWBZ vanaf 2012.

• Forfaits chronisch zieken en gehandicapten

Eind 2008 heeft het parlement de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) aanvaard. De Wtcg vervangt de buitengewone uitgavenregeling in de fiscaliteit en kent 3 pijlers. De eerste pijler betreft de forfaitaire tegemoetkoming die chronisch zieken en gehandicapten vanaf 2010 ontvangen. De tweede pijler betreft de verlaging van de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg en huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo. In de derde plaats is er een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorguitgaven. Daarnaast heeft het kabinet een aantal generieke inkomensmaatregelen getroffen zoals de invoering van een tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten.

Na aanvaarding van de Wtcg door het parlement wordt zowel gewerkt aan de invoering van de forfaitaire tegemoetkoming uit hoofde van de Wtcg en aan een verbetering van de afbakening van de doelgroep.

De Stuurgroep implementatie Wtcg, waarin de meest betrokken ketenpartners zitting hebben, treft de voorbereidingen voor de uitvoering van de forfaitaire tegemoetkoming, zodat op basis van het zorggebruik in 2009 in het najaar van 2010 de forfaits kunnen worden uitgekeerd. Daarnaast buigt deze Stuurgroep zich onder andere over de mogelijkheden voor het opzetten van een uniforme landelijke registratie van rolstoelen (naar aanleiding van de motie Tang) en pgb’s voor huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo. Ook de vraag of mantelzorg onderdeel kan worden van de afbakeningscriteria voor de forfaitaire tegemoetkoming is onderdeel van de werkzaamheden van deze Stuurgroep.

De Taskforce verbetering afbakening Wtcg werkt aan de beoogde verbetering van de afbakening van de doelgroep van de Wtcg. Het advies van de Taskforce hierover wordt in november 2009 verwacht.

Tot slot wordt de tweede voorlichtingsfase over de Wtcg en gerelateerde veranderingen voorbereid. In 2009 is onder andere een internetdossier opengesteld, inclusief een internettest waarmee iemand kan zien of hij/zij in aanmerking zou kunnen komen voor een forfait. Ook zijn er brochures gemaakt en informatiebijeenkomsten georganiseerd. De voorlichting wordt in 2010 geïntensiveerd.

• Tegemoetkoming Specifieke zorgkosten

Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is er in het kader van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) een nieuwe fiscale regeling voor uitgaven voor specifieke zorgkosten in de belastingwetgeving opgenomen die scherper is ingericht op de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten.

Als gevolg van deze nieuwe wetgeving is ook de basis voor de huidige tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven vervallen. Deze regeling voorzag in een afzonderlijke tegemoetkoming voor mensen met een laag inkomen die teruggave van inkomstenbelasting c.q. premie volksverzekeringen voor de aftrek van ziektekosten mislopen, doordat zij geen of weinig belasting betalen (verzilveringsproblematiek). In de nieuwe wetgeving is de basis gecreëerd voor een nieuwe regeling met dezelfde doelstelling als de hiervoor beschreven tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven. De desbetreffende Algemene Maatregel van Bestuur is reeds voor advies aan de Raad van State voorgelegd en zal te zijner tijd met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2009 in werking treden.

Instrumenten voor een goed werkend AWBZ stelsel

• (P) Ruimte voor wensen van de cliënt (integraal tarief)

Op dit moment lopen zorgaanbieders voor hun vastgoed nog geen risico, alle rente- en afschrijvingskosten worden nagecalculeerd. Maar daarin komt verandering in 2011. Met de introductie van de integrale tarieven zal de nacalculatie fasegewijs worden afgeschaft en zal de zorgaanbieder in dezelfde mate meer risico gaan lopen. Om cliënten bij deze overgang te faciliteren ligt het in de bedoeling dat in de toekomstige Wet cliëntenrechten zorg bepalingen worden opgenomen die moeten garanderen dat cliënten worden gehoord en mee kunnen bepalen hoe hun woonomgeving er uit gaat zien. Tot de inwerkingtreding van die wet zullen de beleidsregels ex artikel 4 van de WTZi van kracht blijven, waarin het standpunt van de cliëntenraad en het leefwensenonderzoek wettelijke regeling hebben.

In 2010 zullen de integrale tarieven worden bepaald. Nadat eerst uitgangspunten helder zijn geformuleerd en geadviseerd door de NZa en daarop door de staatssecretaris een besluit is genomen, zal verdere uitwerking worden gegeven aan de vormgeving van de tarieven zelf, aan een overgangsregeling (stapsgewijze invoering door middel van stapsgewijze afbouw nacalculatie) en aan een regeling voor individuele gevallen die door de introductie van de integrale ZZP’s in financiële problemen komen die zij zelf niet kunnen oplossen. Hierbij blijven uiteraard de brancheorganisaties, de cliëntenorganisaties en de verzekeraars betrokken.

• Stimuleringsregeling Kleinschalig Wonen

Om de keuzemogelijkheden in woonvormen en de spreiding van capaciteit voor zware zorg te vergroten is er een stimuleringsprogramma Kleinschalig wonen voor mensen met dementie. Vooral in de zorg voor dementerenden zijn er onvoldoende keuzemogelijkheden met betrekking tot de vorm waarin men zorg ontvangt. Zorgaanbieders krijgen de mogelijkheid de uitvoering van hun ambities op het gebied van kleinschalig wonen vooraf te onderzoeken. De uitvoering van de onderzoeks- en adviestrajecten is geraamd op € 1,5 miljoen in 2010. De NZa ontwerpt een beleidsregel kleinschalig wonen voor mensen met dementie voor AWBZ gefinancierde instellingen voor de financiering van de opstartkosten van nieuwe initiatieven voor kleinschalig wonen of de transitiekosten voor ombouw van grootschalige voorzieningen in kleinschalige woonvormen.

• (P) Overheveling revalidatiezorg naar de Zvw

Met het oog op een toekomstbestendige AWZB gaat de somatische revalidatiezorg per 2012 over van de AWZB naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Overheveling biedt betere mogelijkheden voor ketenzorg, en bovendien past deze kortdurende en op herstel van functioneren gerichte zorg beter bij de Zvw. De overheveling richt zich op somatische revalidatiezorg die intramuraal en in de vorm van dagbehandeling wordt geboden.

2010 zal in het teken staan van registratie en periodieke monitoring van de verschillende zorgregistraties (met het oog op een zorgvuldige bepaling van het volume en budget in 2011 van de over te hevelen zorg). Daarnaast wordt in 2010 gestart met de voorbereidende activiteiten voor de overheveling. Dit betreft onder meer de ontwikkeling van op herstelgerichte zorgpaden voor verschillende cliëntencategorieën. Daarnaast vormt communicatie met veldpartijen (zorgaanbieders en- verzekeraars) een essentieel onderdeel van het stappenplan richting 2012.

• Bijdrage in kosten van kortingen (BIKK)

Doel is om de lagere premie-opbrengst als gevolg van de grondslagverkleining van de AWBZ bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel van 2001 te compenseren (circa € 4,9 miljard).

Geraamde begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsuitgaven per OD (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies5 1615 1615 1615 1615 161
Landelijke kennisinstituten5 1245 1245 1245 1245 124
Bejaardenpensions3737373737
      
Projectsubsidies1 0241 0241 0741 0731 073
Waarvan onder andere:     
CG-raad9959000
      
Opdrachten8580000
Invoering WTCG8580000
      
Rijksbijdragen4 863 3004 945 0004 969 7004 994 6005 019 600
Rijksbijdrage BIKK4 863 3004 945 0004 969 7004 994 6005 019 600
      
Inkomensregelingen722 120554 030560 595568 329581 918
Tegemoetkoming Buitengewone Uitgaven (TBU)211 4010009 000
Forfaits chronisch zieken en gehandicapten499 599511 731518 296526 030531 031
Tegemoetkoming specifieke zorgkosten (Wtcg)11 12042 29942 29942 29941 887
      
Bijdrage aan ZBO’s26 04315 94116 00018 00018 000
CAK (Wtcg)26 04315 94116 00018 00018 000
      
Totaal5 618 5065 521 1565 552 5305 587 1635 625 752

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

43.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Overzicht beleidsonderzoeken
 Onderzoek onderwerpNummer AD of ODA Start B Afgerond
BeleidsdoorlichtingIndicatiestelling43.3.2A 2008 B 2010
Effectonderzoek ex post  
    
Overig evaluatieonderzoekSubsidiesystematiek PGO-organisaties43.3.1 en 42.3.1A 2011 B 2011

Artikel 44 Maatschappelijke ondersteuning

44.1 Algemene beleidsdoelstelling

Alle burgers participeren in de samenleving.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Voor 2010 richt het kabinet zich, mede in het licht van het Coalitieakkoord (in het bijzonder de pijler «Sociale samenhang») en het beleidsprogramma «Samen werken, samen leven», op het behalen van concrete resultaten op onderstaande thema’s.

Actieve participatie van burgers in maatschappelijke verbanden (OD 44.3.1.):

• Welzijn nieuwe stijl en prikkelwerking in de Wmo;

• Wetswijziging Wmo;

• Vernieuwingsprogramma «Beter in Meedoen»;

• Werkplaatsen Wmo;

• Evaluatie Wmo.

De inzet en ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers (OD 44.3.2):

• Vergroten van het aantal vrijwilligers (kabinetsdoelstelling 35);

• Behoud van het aantal mantelzorgers (kabinetsdoelstelling 35).

Verbeteren van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning (OD 44.3.3):

• Uitbreiding Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz);

• Voorbereiding goedkeurings- en uitvoeringswet VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap;

• Vergroten keuzemogelijkheden op terrein van wonen, zorg en ondersteuning.

Verbeteren tijdelijke ondersteuning (OD 44.3.4):

• Beschermd & Weerbaar (onder andere tienermoeders; kabinetsdoelstelling 47);

• Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

• Versterken aanpak Zwerfjongeren;

• Nieuwe verdeelsleutel middelen maatschappelijke opvang invoeren.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindslieden van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor de randvoorwaarden waarbinnen een kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare maatschappelijke ondersteuning kan worden gerealiseerd, zowel voor als door burgers.

Externe factoren

Externe factoren

Een kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare maatschappelijke ondersteuning vergt een samenspel van gemeenten, burgers en anderen, zoals zorgleveranciers, woningcorporaties, kennisinstituten, organisaties voor vrijwilligers en mantelzorgers. Al deze partijen dragen bij aan het ontwikkelen van sociale netwerken, die weer in belangrijke mate bijdragen aan de algemene beleidsdoelstelling.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Voor mensen met een beperking onderzoekt Nivel de participatie voor de domeinen sociale contacten, wonen, werk, vrijetijdsbesteding, vervoer en opleiding. Deze participatie wordt weergegeven met een participatie-indexcijfer, waarbij als basiswaarde 100 geldt voor het jaar 2006. De index is nog een zeer nieuw instrument. De rekenmethode voor de berekening van de index is ten opzichte van vorig jaar verbeterd. Daarnaast zijn enkele indicatoren waarop het indexcijfer is gebaseerd aangepast om ze vergelijkbaar te maken met indicatoren van het CBS en om de vergelijkbaarheid van de indexcijfers over de jaren heen te waarborgen. De tabel is uitgebreider: de totale populatie met een lichamelijke beperking is toegenomen onder meer door de toevoeging van de groep die naast een motorische ook een zintuiglijke beperking heeft. Aan de hand van onder meer de gegevens van de komende jaren en de spreiding en stabiliteit van de gegevens zal worden bezien of een streefwaarde kan worden geformuleerd.

Kengetallen
Het participatie-indexcijfer voor zelfstandig wonende mensen met een lichamelijke beperking van 15 jaar en ouder, gebaseerd op gegevens over de feitelijke participatie binnen de verschillende domeinen.200620072008
Totale groep100102103
    
Geslacht   
Man (ref.)99101100
Vrouw101102105
    
Leeftijd   
15–39 (ref.)108116110
40–64102104107
65 jaar en ouder959495
    
Opleidingsniveau   
Laag (ref.)909294
Midden105107109
Hoog121123120
    
Aard van de beperking   
Alleen motorisch (ref.)100103103
Motorisch en zintuiglijk9999103
    
Ernst van de beperking   
Licht (ref.)110112112
Matig969898
Ernstig697377

(Basisjaar 2006=100)

Bron: Nivel, Participatiemonitor

Toelichting:

De gemiddelde participatie van de mensen met een lichamelijke beperking is voor het jaar 2006 op 100 gesteld. Ten opzichte van die gemiddelde participatie geldt dan dat bijvoorbeeld de participatie van de mensen in de leeftijd 15–39 in 2006 8% hoger was dan voor de gehele groep.

Ten opzichte van 2007 is het participatie-indexcijfer zeer licht gestegen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de cijfers een onzekerheidsmarge hebben en er geen significante lineaire trend zichtbaar is. De lichte stijging is het resultaat van een toegenomen gebruik van het openbaar vervoer en een lichte stijging van het aantal mensen dat maandelijks een restaurant, café, bioscoop, theater, attractiepark of museum bezoekt. Hiertegenover staat een lichte daling van het aantal mensen met een motorische beperking dat vrijwilligerswerk doet en een lichte daling van het aantal mensen dat maandelijks contact heeft met vrienden / goede kennissen.

44.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen594 075301 346300 718299 696298 454299 731300 731
        
Uitgaven510 287611 351304 071301 975299 776299 731300 731
        
Programma-uitgaven506 393607 085300 174298 481296 282296 237297 237
        
1. Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden44 74334 92327 64526 14626 21626 00327 003
2. Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning en kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning40 30382 74881 37079 77678 72078 75378 753
3. Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voor- zieningen en professionele ondersteuning68 67173 79074 34873 46573 54873 54873 548
4. Burgers met (psycho) sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning352 676415 624116 811119 094117 798117 933117 933
        
Apparaatsuitgaven3 8944 2663 8973 4943 4943 4943 494
        
Ontvangsten1 931000000

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
1. Actieve participatie in maatschappelijke verbanden27 64526 14626 21626 00327 003
– Juridisch verplicht12 5779 7659 3327 1357 135
– Bestuurlijk gebonden13 96815 28115 78417 76818 768
– Niet verplicht/bestuurlijk gebonden1 1001 1001 1001 1001 100
      
2. Beschikbaarheid vrijwillige ondersteuning81 37079 77678 72078 75378 753
– Juridisch verplicht75 82972 02970 02968 32968 329
– Bestuurlijk gebonden5 2417 4478 39110 12410 124
– Niet verplicht/bestuurlijk gebonden300300300300300
      
3. Voorzieningen en ondersteuning voor burgers met beperkingen74 34873 46573 54873 54873 548
– Juridisch verplicht72 07372 07372 07372 27372 273
– Bestuurlijk gebonden1 8691 3921 4751 2501 100
– Niet verplicht/bestuurlijk gebonden4060025175
      
4. Tijdelijke ondersteuning van burgers met (psycho) sociale problemen116 811119 094117 798117 933117 933
– Juridisch verplicht103 290102 64993 68692 68392 435
– Bestuurlijk gebonden12 82115 74523 41224 55024 798
– Niet verplicht/bestuurlijk gebonden700700700700700

Premie-uitgaven:

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premie-uitgaven op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Eerste suppletore begroting 2009 en de begroting 2010 verwerkt. Voor 2009 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2010 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voorzover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
MEE-instellingen171,7177,8178,0178,1178,3178,3178,3
Totaal171,7177,8178,0178,1178,3178,3178,3
Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar 3,6%0,1%0,1%0,1%0,0%0,0%

Bron: VWS

Premiegefinancierde prioriteiten

De volgende tabel geeft de premiegefinancierde prioriteiten weer. De beleidsinformatie is opgenomen onder de operationele doelstelling bij de betreffende prioriteit. Bij een onbekend bedrag is een «pm» opgenomen en daar waar budgetneutraliteit het uitgangspunt is een «n.v.t.».

Premiegefinancierde prioriteiten (bedragen x € 1 000 000)
 OD20102011201220132014
Cliëntondersteuning mensen met een beperking44.3.3n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.

Bron: VWS

44.3 Operationele doelstellingen

Er zijn vier operationele doelstellingen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning:

1. Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden;

2. Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning en kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning;

3. Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning;

4. Burgers met (psycho)sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning.

44.3.1 Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden

Motivering

Motivering

Samen met gemeenten bevordert het kabinet de participatie van burgers. De Wmo biedt gemeenten, burgers en instellingen de mogelijkheid problemen rondom participatie op een vernieuwende manier op te lossen. Burgers gaan verbindingen met elkaar aan en er ontstaan sociale verbanden. Gemeenten worden ondersteund om op vernieuwende wijze integraal beleid te ontwikkelen en uit te voeren, waarbij verbindingen gelegd worden tussen verschillende onderdelen van de Wmo en met aanpalende beleidsvelden.

In 2010 concentreert het kabinet zich, in vervolg op 2009, op het geven van richting aan de Wmo via inhoudelijke kaders, onder andere op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties, vrijwilligersbeleid en mantelzorg en welzijn nieuwe stijl. De werking van de Wmo wordt gemonitord op grond van artikel 9 (horizontale verantwoording door gemeenten) via een benchmark. Tevens voert het SCP de eerste evaluatie van de Wmo (ex. Artikel 24 Wmo) uit die eind 2009 verschijnt. In het voorjaar van 2010 zal het kabinetsstandpunt daarop verschijnen. Daarnaast ondersteunt het kabinet innovatie via het programma «Beter in Meedoen» en activiteiten van het kennisinstituut Movisie. De eerste resultaten van dit 4-jarig programma zullen in 2010 zichtbaar worden.

Als het gaat om welzijn nieuwe stijl, waarover op 24 september 2009 een groot congres wordt georganiseerd, wordt bevorderd dat (welzijns)instellingen en gemeenten lange termijnafspraken maken om passende voorzieningen/interventies te kunnen bieden. Daarbij staan de volgende kernbegrippen centraal:

• Verbinden;

• Lokaal maatwerk;

• Integraliteit;

• Gedeeld/gelijkwaardig partnerschap;

• Professionaliteit;

• Direct eropaf/outreachend werken;

• Cliënt centraal.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Bij alle operationele doelstellingen wordt een tabel opgenomen met de (basis)waarde en de streefwaarde van de prestatie-indicatoren. Deze tabel heeft dezelfde opbouw als in de begroting 2009.

Prestatie-indicatoren
 2008Streefwaarde 2009Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn
1. Percentage gemeenten waar één of meerdere Wmo beleidsplannen zijn vastgesteld.94%100%100%100%
2. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan zelfstandig wonen en meedoen in de samenleving. 93%94%95%100%
3. Aantal projecten vernieuwend welzijn in wijken.55510

Bronnen:

1. Onderzoek Sociaal Cultureel Planbureau in kader van monitoring en evaluatie Wmo. (Deze indicator is geherformuleerd naar een percentage)

2. Wijkactieplannen Krachtwijken

3. Rapportage benchmark cliënten Wmo SGBO 2008 juni 2008

4. Movisie

Instrumenten voor actieve participatie

• Welzijn nieuwe stijl

Welzijn heeft waarde. De welzijnsfunctie kan -goed verweven in de buurt- lokale sociale problemen signaleren en aanpakken; bijvoorbeeld door overlastgevende jongeren te benaderen en ze te leiden naar de reguliere kanalen voor bijvoorbeeld scholing en werk of door kwetsbare eenzame ouderen te vinden, te activeren en te leiden naar maaltijdvoorziening en andere sociale activiteiten.

Door ontmoeting te faciliteren en te stimuleren zorgt welzijn ook voor sociale samenhang in de buurt. Vaak in de vorm van activiteiten in ontmoetingsruimten, maar ook door een meer actieve benadering van bewoners. Maar de welzijnsfunctie heeft vaak zowel een imago- als een kwaliteitsprobleem. Daarom zet het kabinet in op Welzijn nieuwe stijl. Welzijn moet worden geherwaardeerd en opnieuw gepositioneerd. De werkzaamheid van interventies is niet altijd duidelijk, een verdergaande professionalisering van de sector is nodig én de relatie tussen de welzijnsinstelling en de gemeente kan verbeteren. Kernbegrippen voor Welzijn nieuwe stijl zijn: burger centraal, gelijkwaardig partnerschap, versterkt professioneel handelen, empowerment van de burger, direct erop af, cliëntparticipatie en cliëntondersteuning en lokaal keuzes maken. Deze begrippen staan centraal tijdens het Wmo-congres van 24 september 2009 en zullen (in 2010) daarna concreet handen en voeten worden gegeven.

• Wetswijziging Wmo

De wetswijziging Wmo gaat in op 1 januari 2010. Door de wetswijziging wordt de positie van de burger verbeterd doordat de burger bij een voorziening in natura niet geconfronteerd kan worden met werkgevers- of opdrachtgeverslasten. De invoering van de wetswijziging wordt door het gezamenlijke implementatiebureau van VWS en de VNG nadrukkelijk ondersteund via voorlichtingsbijeenkomsten, handreikingen, modelbepalingen, voorbeeldteksten en de website en helpdesk (www.invoeringwmo.nl) (€ 0,5 miljoen).

• «Beter in Meedoen»

Om gemeenten en uitvoerende instellingen te ondersteunen bij de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van het Wmo-beleid wordt in 2010 subsidie aan het Verwey-Jonker Instituut en het kennisinstituut Movisie (€ 2,8 miljoen) gegeven voor het uitvoeren van het vernieuwingsprogramma «Beter in Meedoen» (BIM). Bij Movisie ligt de focus op effectieve interventies en professionalisering van de sector. Bij het Verwey-Jonker instituut is governance de voornaamste insteek. In 2010 komen concrete resultaten beschikbaar.

• Werkplaatsen Wmo

Voor een krachtig welzijnsbeleid is het nodig te investeren in de kwaliteit van de beroepsuitoefening. In zes regio’s gaan in september 2009 zes werkplaatsen van start voor een periode van 3 jaar. In de werkplaatsen werken hogeschool c.q. lectoraat, gemeenten, instellingen en beroepsbeoefenaren samen. De werkplaats heeft tot doel maatschappelijke problemen te verkennen, nieuwe praktijken te ontwerpen, de uitvoering te onderzoeken en de effecten ervan te evalueren. Op basis van deze nieuwe praktijkkennis ontwerpt de werkplaats competentieprofielen voor beroepskrachten en vrijwilligers en bijbehorende opleidingsmodulen en bestuurlijke modellen voor de onderlinge relaties in het veld van zorg en welzijn. Op deze manier worden het evidence- en practice-based werken in de sector zorg en welzijn bevorderd. Er is in 2010 een bedrag van€ 0,9 miljoen beschikbaar (€ 0,15 miljoen per werkplaats per jaar). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het amendement Wolbert (kamerstuk 31 700 XVI, nr. 35). Daarnaast zal het concept buurtdiensten in een pilot nader worden uitgewerkt. Het verslag van de pilot zal in de vorm van een overdraagbare methodiek breed worden verspreid € 0,35 miljoen.

• Verspreiden kennis Wmo

Movisie ondersteunt gemeenten en instellingen bij de invoering van de Wmo en aanpalende terreinen door middel van het verzamelen, verrijken, valideren en verspreiden van kennis op het terrein van de Wmo. Movisie ontvangt hiervoor een subsidie van € 8,1 miljoen per jaar. De activiteiten worden uitgevoerd in zeven programma’s, die worden ingevuld door vragen uit het veld. De programma’s zijn: Leefbaarheid en sociale samenhang, Versterking vrijwillige inzet, Informele zorg, Hulpverlening en activering, Aanpak huiselijk en seksueel geweld, Kwaliteit van interventies, organisaties en beleid, en Kennis, internet en onderzoek. Hierbij zijn onder andere de volgende onderwerpen en producten aan de orde: wonen, zorg en welzijn (publicatie best practices), cliëntparticipatie (methodiekbeschrijving, artikelen, werkconferentie), het ondersteunen en versterken van vrijwilligersorganisaties met veel aandacht voor jongeren en jongerenparticipatie (handboek, tijdschrift, databank), het promoten en het versterken van het imago van vrijwilligerswerk (make a difference day, tijdschriftartikelen), vernieuwende vormen van mantelzorgondersteuning (tijdschriftartikelen, coaching en training, workshops), activering van kwetsbare groepen (artikelen, methodiekbeschrijvingen, werkconferentie), ketenaanpak van huiselijk geweld (regionale bijeenkomsten, deskundigheidsbevordering), en preventie van huiselijk en seksueel geweld (publicaties, conferenties, deskundigheidsbevordering). Al veel van deze informatie is ook te vinden op of via de website van Movisie.

• Behoud van thuiszorgmedewerkers voor de zorg

Het kabinet zet de beschikbare middelen in (€ 8 miljoen) om gezamenlijk met werkgevers, werknemers en gemeenten ervoor te zorgen dat medewerkers behouden blijven voor de thuiszorg. De verwachting is dat het beroep op de regeling lager is dan het oorspronkelijke budget, zodat het subsidieplafond met € 2 miljoen kan worden verlaagd. De € 2 miljoen wordt conform de voorjaarsbesluitvorming 2009 ingezet ter dekking van de rijksbrede taakstelling.

• Sociale samenhang

Voor de kwaliteit van het bestaan zijn sociale netwerken – óók in de buurt- cruciaal. Mensen moeten zich prettig en vertrouwd voelen in hun directe omgeving. Dat is sociale samenhang, de verbinding van (groepen van) mensen in hun buurt. De Wmo is een belangrijk instrument voor gemeenten om sociale samenhang te vergroten. In 2010 zal het kabinet samen met de gemeenten van het project Wmo-in-de-buurt en met relevante landelijke veldpartijen, basisfuncties voor sociale samenhang ontwikkelen. Dat zijn spelregels, procesvoorwaarden en een breed gedragen operationele definitie van Wmo-sociale samenhang. Het kabinet wil hiermee gemeenten een stevig kader bieden om sociale samenhang in de stad te vergroten. Daarnaast wordt gewerkt aan de versterking van de welzijnsfuncties in de wijken, waaronder een vijftal aandachtswijken die meedoen aan het experiment «vernieuwend welzijn» van het ministerie van WWI. De welzijnsfuncties in de wijken kunnen een belangrijke rol spelen in het versterken van de sociale samenhang in de buurt (€ 0,6 miljoen).

• «Erbij horen»

Erbij horen is belangrijk. Toch leven veel mensen zonder vrienden en geïsoleerd van buren en familie. Bovendien groeit het aantal mensen dat eenzaam is, zeker ook onder ouderen. De groep is moeilijk vindbaar omdat eenzame mensen vaak niet toe durven te geven dat ze eenzaam zijn. Bestrijding van eenzaamheid is niet makkelijk. Het vraagt een actieve lokale overheid die samen met welzijnsinstellingen, zorginstellingen en lokale vrijwilligersorganisaties nagaat waar de doelgroep zit en over de domeinen heen een aanpak ontwikkelt. Een aanpak gericht op het activeren van de eenzame ouderen zelf, op zingeving, ondersteuning en activering. Samen met de «Coalitie Erbij», een organisatie van publieke en private partijen wil het kabinet de komende drie jaar een stimulans geven aan «erbij horen» (€ 0,15 miljoen per jaar). Het taboe rond eenzaamheid moet doorbroken worden en er moeten goede methoden komen, zodat gemeenten, welzijnsorganisaties en vrijwilligers kunnen worden gefaciliteerd in hun werk. Daarnaast wordt Sensoor, de landelijke organisatie van telefonische hulpdiensten gesubsidieerd. Sensoor zorgt ervoor dat 1 200 vrijwilligers jaarlijks 230 000 telefoongesprekken voeren met eenzame mensen (€ 0,1 miljoen).

• Lokale cliëntenparticipatie

De resultaten van de programma’s voor het verbeteren van de lokale inspraak van (kwetsbare) burgers in het gemeentelijke Wmo-beleid worden in 2010 op lokaal niveau verder opgepakt. Het kenniscentrum cliëntenparticipatie onder auspiciën van Movisie wordt gecontinueerd in 2010. Dit kenniscentrum is zowel gericht op cliënten als op gemeenten die (kwetsbare) mensen willen betrekken bij hun Wmo-beleid (€ 0,1 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies11 5739 7659 3327 1357 135
Movisie incl. Vernieuwingsprogramma «Beter in Meedoen»10 6409 3329 3327 1357 135
Stimulansz933433000
      
Projectsubsidies14 26814 58114 88416 86817 868
Waarvan onder andere:     
Wetswijziging Wmo invoering financiële vergoeding500500500500500
Vernieuwingsprogramma «Beter in Meedoen»2 8002 8002 8002 8002 800
Werkplaatsen Wmo en buurtdiensten1 2501 2501 2501 2501 250
Ondersteuning gemeenten500500500500500
Behoud van thuiszorgmedewerkers voor de zorg8 0008 0008 0008 0008 000
Erbij horen25025025000
Welzijn nieuwe stijl6000000
      
Opdrachten1 8001 8002 0002 0002 000
Waarvan onder andere:     
BeleidsdoorlichtingWmo1 1001 1001 0001 0001 000
Monitoring Wmo300300800800800
      
Totaal27 64526 14626 21626 00327 003

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

44.3.2 Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning en kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning

Motivering

Motivering

Onze samenleving kent veel mensen die er niet voldoende in slagen om voor zichzelf te zorgen of om te participeren. De inzet van vrijwilligers of mantelzorgers zorgt er voor dat ook zij kunnen meedoen. Vrijwilligers en mantelzorgers dragen daarmee in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van anderen en zorgen voor verbinding, aan het vergroten van de onderlinge betrokkenheid en sociale samenhang in onze maatschappij. Het belangeloos inzetten voor een ander levert vrijwilligers en mantelzorgers ook voldoening, nieuwe ervaringen en kennis op. Het is van belang dat er voldoende vrijwilligers en mantelzorgers zijn en blijven. Verder moet overbelasting van deze mensen, die cruciale ondersteuning bieden, worden voorkomen.

Gemeenten zijn op grond van de Wmo verantwoordelijk voor de ondersteuning die vrijwilligers en mantelzorgers bieden. Op lokaal niveau moet er een adequaat ondersteuningsaanbod zijn voor mantelzorgers en vrijwilligers zodat zij zich met plezier en resultaat kunnen (blijven) inzetten voor de medemens. Het kabinet streeft naar het behoud van het aantal mantelzorgers en een toename van het aantal vrijwilligers (zie onderstaand schema).

Prestatie-indicatoren
Kabinetsdoelstelling 35:0-meting 20021-meting 2008Streefwaarde 2009Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn
1. Aantal mantelzorgers2,6 miljoen2,6 miljoen2,6 miljoen2,6 miljoen (2011)
      
2. Deelname aan vrijwillige inzet in % van het aantal mensen van 18 jaar en ouder42%42%> 42%> 42%> 42% (2012)

Bronnen:

1. A. de Boer en J. Timmermans, Blijvend in Balans; een Toekomstverkenning van Informele Zorg, SCP Den Haag juni 2007.

2. P. Dekker e.a., Toekomstverkenning Vrijwillige Inzet 2015, SCP Den Haag, juni 2007 en M. van Herten, Vrijwillige Inzet 2008, CBS Heerlen, april 2009.

Toelichting:

Het SCP meet iedere vijf jaar de participatie aan het vrijwilligerswerk in het kader van het Tijdsbestedingsonderzoek (Tbo). De volgende keer zal dat in 2010/11 zijn. Het CBS meet iedere twee jaar de deelname aan vrijwilligerswerk in het kader van het Permanent Onderzoek Leef-Situatie (POLS). De volgende keer zal dat in 2010 zijn. Dan wordt ook voor het eerst de mantelzorg in de meting opgenomen.

Instrumenten voor mantelzorg en vrijwillige ondersteuning

• Verspreiden van kennis over mantelzorg en vrijwilligerswerk.

VWS subsidieert Movisie, het Expertisecentrum Mantelzorg (EM) en Mezzo (belangenorganisatie mantelzorgers) (totaal € 5 miljoen) voor het verspreiden van kennis over vrijwilligerswerk en mantelzorg onder gemeenten en organisaties. Tevens ondersteunen zij gemeenten en organisaties bij de toepassing daarvan. In 2010 worden voorbereidingen getroffen voor het Europees jaar voor de vrijwilliger in 2011.

• Lokale ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligersorganisaties

Het versterken van de lokale infrastructuur vindt verder plaats via de makelaarsfunctie maatschappelijke stage en vrijwilligerswerk, de implementatie van basisfuncties vrijwilligerswerk en mantelzorg in gemeenten via een op maat gesneden adviestraject (€ 4 miljoen). Het SCP onderzoekt de (over)belasting van mantelzorgers.

• Regeling deskundigheidsbevordering vrijwilligers

In het kader van deze regeling kunnen landelijke vrijwilligersorganisaties – als voldaan wordt aan bepaalde criteria – subsidie aanvragen voor trainingen van hun vrijwilligers. Hiervoor is in 2010 een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar.

• Bedrijven en vrijwilligers en mantelzorgers

Samen met het bedrijfsleven wordt het vrijwilligerswerk door werknemers gestimuleerd en de aandacht voor mantelzorg in personeelsbeleid vergroot, door bijvoorbeeld meer aandacht te hebben voor flexibel werken, voor ondersteuning van mantelzorgers op het werk, het betrekken van mantelzorg bij functioneringsgesprekken, et cetera. Met MVO-Nederland zijn afspraken gemaakt over het programma «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen».

• Regeling waardering mantelzorgers

In 2009 zijn de criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een compliment in de regeling waardering mantelzorg verruimd. Bovendien is een overgangsartikel in de regeling opgenomen om te voorkomen dat bij de overgang van de oude naar de nieuwe regeling mensen niet meer in aanmerking komen. Vanaf augustus 2009 wordt de gewijzigde regeling uitgevoerd. In 2010 vindt een evaluatie van de regeling plaats.

Geraamde begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies4 3294 3294 3294 3294 329
Mezzo, Rode Kruis en Zonnebloem4 3294 3294 3294 3294 329
      
Stimuleringsregeling Mantelzorgers65 00065 00065 00065 00065 000
Vergoeding aan mantelzorgers65 00065 00065 00065 00065 000
      
Projectsubsidies12 04110 4479 3919 4249 424
Waarvan onder andere:     
Kennisverwerken/verspreiden m.b.t. mantelzorg650650650650650
Deskundigheidsbevordering vrijwillige inzet5 0003 5002 5002 5002 500
Behoud van aantal mantelzorgers en versterken vrijwillige inzet4 0004 0004 0004 0004 000
      
Totaal81 37079 77678 72078 75378 753

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

44.3.3 Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning

Motivering

Motivering

Mensen met een beperking moeten kunnen deelnemen aan de samenleving. Door drempels te voorkomen of weg te nemen, kunnen mensen met beperkingen op voet van gelijkheid gebruik maken van algemene voorzieningen. Als zij er, al dan niet met behulp van vrijwillige inzet, niet in slagen voor zichzelf te zorgen of op eigen kracht te participeren, dan wordt dit met professionele ondersteuning of specifieke voorzieningen alsnog mogelijk gemaakt.

Om de positie van mensen met een beperking te verbeteren richten het kabinet zich op:

• Het bevorderen van gelijke behandeling door het wegnemen van drempels (fysiek en sociaal) en het bevorderen van gelijke behandeling door het verbeteren van de individuele rechtsbescherming;

• Specifieke voorzieningen daar waar algemene voorzieningen niet toegankelijk zijn;

• Het verbeteren van de lokale belangenbehartiging en inspraak van (kwetsbare) burgers.

Prestatie-indicatoren
 200620072008Streefwaarde 2009Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn
1. Klanttevredenheid over Valys8,37,18,0> 8,1> 8,1> 8,1
2. Percentage 65+ dat extramuraal woont92,7%92,9%93,0%> 93,0%> 93,0%> 93,0%
3. Percentage gemeenten dat samenwerking aangaat met MEE90%> 90%> 90%100%

Bronnen

1. Jaarlijks tevredenheidsonderzoek

2. CBS/CTG, NZa

3. CVZ

Instrumenten voor de bevordering van gelijke behandeling

• Uitbreiding Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte

In 2010 zal de AMvB voor een toegankelijk openbaar vervoer in werking treden. De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) wordt daarmee ook voor het openbaar vervoer van kracht. De Wgbh/cz is al van toepassing op de terreinen arbeid, onderwijs en wonen. In 2010 wordt verder gewerkt aan de voorbereiding van een besluit over de uitbreiding van de Wgbh/cz op het terrein van het aanbieden van goederen en diensten.

• Praktijkspoor goederen en diensten

In 2009 is een samenwerkingsverband van ondernemersorganisaties en organisaties die zich inzetten voor de belangen van mensen met een handicap of chronische ziekte gestart. Deze samenwerking wordt het Praktijkspoor genoemd. Met het Praktijkspoor wordt gestimuleerd dat aanbieders van goederen en diensten en de belangenorganisaties afspraken maken over hoe de toegankelijkheid kan worden bevorderd. Dit zal leiden tot een informatiebank met goede voorbeelden die voor iedereen te raadplegen is. In de loop van 2010 wordt deze operationeel (€ 0,6 miljoen).

• Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Het kabinet zet zich actief in voor het ratificeren van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Na een grondige analyse van bestaande wetten door alle betrokken departementen zijn de consequenties van het Verdrag voor de Nederlandse wetten in kaart gebracht. De conclusies worden opgenomen in de voorstellen voor de goedkeuringswet en de invoeringswet. Deze zullen in het najaar van 2009 aan de Raad van State worden voorgelegd. Het kabinet zal na parlementaire goedkeuring initiatieven ontplooien en ondersteunen, gericht op de bekendheid van dit Verdrag (€ 0,15 miljoen in de jaren 2010 tot en met 2013).

• EU-Richtlijn gelijke behandeling

De Europese Commissie heeft medio 2008 een voorstel ingediend voor een Richtlijn gelijke behandeling ongeacht geloof/overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid buiten de arbeidssfeer. De besprekingen in het Europees kader rond deze brede Richtlijn vergen naar zich laat aanzien nog geruime tijd; daar de inhoud van deze Richtlijn nog ter discussie staat, is niet zeker wanneer deze Richtlijn door de Raad van Ministers zal worden aangenomen.

Beschikbaarheid specifieke voorzieningen

• Wonen met zorg en ondersteuning

VWS voert samen met de minister voor WWI en partijen in het veld het Actieplan «Beter (t)huis in de buurt; Samenwerken aan wonen, welzijn en zorg 2007–2011» uit.

In 2010 richten het kabinet zich op twee thema’s, namelijk «lokale samenwerking» en «regievoering door de gemeente». Met een ondersteuningsprogramma getiteld «Verbinding wonen, welzijn en zorg» zal individuele en collectieve ondersteuning (adviseurs) aan een aantal gemeenten worden geboden en komt er een «gereedschapskist» ter beschikking van gemeenten en samenwerkingspartners met instrumenten voor samenwerking en voor regievoering door de gemeente.

Daarnaast voeren veldpartijen in het kader van het Actieplan belangrijke activiteiten uit die waar wenselijk en mogelijk vanuit het Rijk worden ondersteund (€ 0,6 miljoen). In de brief van 13 juni 2008 (kamerstuk 30 597, nr. 15) is aangekondigd dat een aantal onderzoeken zal worden verricht naar de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg. Bij brief van 26 juni 2009 (kamerstuk 30 957, nr. 78) heeft de Tweede Kamer een analyse van de resultaten van de onderzoeken ontvangen, alsmede de daaraan verbonden consequenties voor het bevorderen van het scheiden van wonen en zorg.

• Bovenregionaal vervoer gehandicapten (Valys)

Valys is bedoeld om bovenregionaal vervoer per (deel)taxi te bieden aan mensen met een mobiliteitsbeperking. Dit is een aanvulling op het (minder toegankelijke) openbaar vervoer en het gemeentelijke Wmo-vervoer. In 2010 blijft het kabinet bijzondere aandacht geven aan de kwaliteit van het vervoer en de beheersbaarheid van de uitgaven (€ 59 miljoen).

Kengetallen Aantallen pashouders persoonlijke kilometer budgetten (pkb) Valys en % pashouders dat daadwerkelijk reist
 200620072008
Standaard PKB120 433168 876209 592
Hoog PKB5 2106 5887 444
Totaal aantal pashouders125 643175 464217 036
    
Percentage van aantal Valys-pashouders dat daadwerkelijk reist met bovenregionaal vervoer gehandicapten64,2%63,5%59,5%

Bron: Managementinformatie Valys conform de maandelijkse facturen van de vervoerder. Het aantal pashouders neemt maandelijks toe. Ultimo mei 2009 waren er 237 901 pashouders. Hiervan had 96,8% (230 193) een standaard pkb en 3,2% (7 708) een hoog pkb.

• Doelgroepenvervoer

Doel is te komen tot één loket, een eenvoudiger en klantvriendelijkere indicatiestelling en een doelmatigere organisatie en uitvoering van het doelgroepenvervoer.

Met de reeds afgeronde pilots, nog lopende pilots en de onderzoeken is een aantal aspecten van het bundelen van doelgroepenvervoer onderzocht (zie brief van 7 juli 2008;kamerstuk 25 847, nr. 62). Conclusie is dat nog een aantal zaken (indiceren, één loket, één telefoonnummer) kan worden verbeterd. Het gaat daarbij vooral om kwaliteitsverbetering voor de cliënt. Het kabinet wil met enkele pilots in 2010 de verbeteringsmogelijkheden verder verkennen. Over deze pilots en de daarbij behorende analyse wordt u zo spoedig mogelijk in 2010 geïnformeerd.

De gewenste samenwerking tussen betrokken partijen wordt op deze wijze door een praktische aanpak gestimuleerd, gericht op die vervoerssystemen waar samenwerking het makkelijkst te realiseren is. Vaak gaat dat stap voor stap. De vorm of mate van bundeling kan per regio verschillend zijn. Er is nu al op een groot aantal plaatsen in het land samenwerking ontstaan. Aangezien er niet voor wordt gekozen de samenwerking door regelgeving af te dwingen, is niet te voorspellen wanneer alle partijen in alle regio’s volledig met elkaar zullen samenwerken. In 2012 zal worden bezien of er op deze wijze voldoende voortgang wordt geboekt in de samenwerking en indien nodig zal de aanpak worden bijgesteld (€ 0,2 miljoen).

Instrumenten om de lokale belangenbehartiging en inspraak van (kwetsbare) burgers te verbeteren

• (P) Cliëntondersteuning mensen met een beperking

MEE-organisaties bieden cliëntondersteuning aan mensen met een beperking. Daarvoor ontvangen zij subsidie van het College voor Zorgverzekeringen op basis van de AWBZ (€ 178 miljoen). In 2010 is op basis van een onderzoek naar de normtijden van de diensten van MEE een efficiencykorting opgelegd. In 2009 zijn onderzoeken uitgevoerd naar een objectieve verdeelsleutel voor de MEE-middelen en de efficiency van de MEE-organisaties. Mede op basis van deze onderzoeken wordt de verdeelsleutel aangepast.

In 2009 is in de subsidieregeling opgenomen dat de MEE-organisaties rapporteren over de samenwerking met gemeenten. Deze verslagen worden geanalyseerd evenals de uitkomsten van een enquête die onder gemeenten en MEE-organisaties gehouden wordt. Eind 2009 komen de resultaten beschikbaar. Op basis hiervan zal besloten worden over eventuele verdere acties vanaf 2010 op het gebied van samenwerking van de MEE-organisaties met partijen op lokaal niveau.

Kengetallen Mee-organisaties
 200520062007200820091
Aantal cliënten82 53191 183100 546110 601102 000
Aantal diensten122 417163 675185 976204 611185 000
Aantal MEE-organisaties2625232322

Bron: Monitor van Mee-Nederland (2008)

Toelichting:

1. Schatting van 2009 door Mee-organisaties

• De Taakgroep Handicap en Lokale Samenleving

De Taakgroep faciliteert met de organisatie van overleggen en debatten, de communicatie tussen gemeentebesturen en (lokale organisaties van) burgers met een beperking. De Taakgroep wil er langs deze weg voor zorgen dat gemeenten inclusief beleid maken en dus rekening houden met burgers met en zonder beperkingen. Ook langs deze weg kan de participatie van burgers met een beperking bevorderd worden (€ 0,3 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1000)
 20102011201220132014
Projectsubsidies15 26814 38514 46814 26814 268
Waarvan onder andere:     
Doelgroepenvervoer20020020000
VN-verdrag1501501501500
Woningaanpassingen12 99312 99312 99312 99312 993
Wet gelijke behandeling gehandicapten en chronisch zieken600600600600600
Wonen met zorg en ondersteuning600258500500500
Taakgroep Handicap en Lokale Samenleving319184000
      
Opdrachten59 08059 08059 08059 28059 280
Bovenregionaal vervoer (Valys)59 08059 08059 08059 28059 280
      
Totaal74 34873 46573 54873 54873 548

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

44.3.4 Burgers met (psycho)sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning

Motivering

Motivering

Het doel van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is mensen, die daar hun toevlucht hebben gezocht, perspectief te bieden om daarna weer mee te kunnen doen in de samenleving. Daarvoor is een samenhangend (lokaal) beleid nodig op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, veiligheid, wonen en zorg, inkomen en dagbesteding.

Bij de uitvoering van dit beleid werkt VWS daarom nauw samen met andere departementen, waaronder Justitie en SZW.

Voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang heeft het Plan van aanpak van de G4 het beleid een enorme impuls gegeven. Het Plan berust op twee centrale pijlers:

• Een persoonsgerichte benadering met behulp van individuele trajectplannen en aan de individuele personen gekoppelde cliëntmanagers.

• Een 100% sluitende samenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen.

Inmiddels hebben vrijwel alle andere centrumgemeenten zich daarbij aangesloten met een eigen Stedelijk Kompas maatschappelijke opvang.

Voor slachtoffers van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking (VGV) en mensenhandel gaat het kabinet in deze kabinetsperiode extra investeren om te komen tot een toekomstbestendig stelsel van opvang en hulpverlening. In «Beschermd en weerbaar» (kamerstuk 28 345, nr. 90) staat welke maatregelen daarvoor getroffen (gaan) worden. Op 18 juni 2008 is met de VNG/centrumgemeenten, de Federatie Opvang, de MOgroep en GGD Nederland een actieverklaring ondertekend om vanuit ieders verantwoordelijkheid een extra inspanning te leveren aan de totstandkoming van dit stelsel. In een actieprogramma zijn deze afspraken vertaald naar concrete acties. Daarin zijn ook de structurele middelen ad € 0,65 miljoen voor tienermoeders opgenomen (kamerstuk 28 345, nr. 90).

Prestatie-indicatoren
 20062007Streefwaarde 2009Streefwaarde 2010Streefwaarde lange termijn
1. Uitbreiding van het aantal opvangplaatsen in de vrouwenopvang (alle doelgroepen)105108+ 100+ 100500
2. Opvangplaatsen voor mannelijke slachtoffers van ernstige dreiging van geweld in afhankelijkheidsrelatie.+ 404040
3. Aantal daklozen met trajectplan3 0005 0007 50010 000

Bronnen:

1. Voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang,kamerstuk 29 325, nr. 25

2. Het bedrag van € 0,8 miljoen hiervoor is overgeboekt naar het Gemeentefonds.

3. Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang, Rapportage 2007, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.

Kengetallen Capaciteit (aantal plaatsen) in de opvang, naar voorzieningensoort
 200520062007
Maatschappelijke opvang   
Nachtopvang1 3931 4031 783
MO 24 uurs woonvoorziening3 5703 4613 780
MO 24 uurs meerzorg709802749
MO 24 uurs (crisis)opvang784718903
Dagopvang2 6162 7013 047
Totaal Maatschappelijke opvang9 0729 08510 262
    
Vrouwenopvang (VO)   
VO 24 uurs woon partieel822923904
VO 24 uurs woonvoorziening (met 24-uurs begeleiding)950916949
VO 24 uur (crisis)opvang277270305
Nachtopvang434323
Dagopvang86131210
Totaal Vrouwenopvang2 1782 2832 391
    
Maatschappelijke opvang/Vrouwenopvang   
MO/VO begeleid wonen3 8373 9084 938

Bron: Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang, rapportage 2007 Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.

Toelichting:

Bovenstaande tabel laat de capaciteit naar voorzieningensoort in 2005, 2006 en 2007 zien. De capaciteit is onderverdeeld in drie categorieën: maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en een combinatie van beiden. De toename van het aantal plaatsen begeleid wonen past in het beleid om de doorstroom van de laagdrempelige opvang naar woonvoorzieningen te bevorderen.

Instrumenten ten behoeve van het uitvoeren van het plan van aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk-G4 en Stedelijke Kompassen van de overige centrumgemeenten.

• Decentralisatie-uitkering

Vanaf 2010 ontvangen de 43 centrumgemeenten jaarlijks de decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang, Openbare geestelijke gezondheidszorg (Oggz) en verslavingsbeleid, mits zij prestatie-afspraken hebben gemaakt die zijn afgeleid van de doelstellingen uit het Plan van aanpak van de G4 of de Stedelijke Kompassen:

– Dakloosheid ten gevolge van uit huiszetting komt (vrijwel) niet meer voor.

– Dakloosheid ten gevolge van ontslag uit detentie komt (vrijwel) niet meer voor.

– Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor.

– Voor een afgesproken tijdstip is voor dak- en thuislozen een trajectplan opgesteld en zijn zij – afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden – voor zover mogelijk voorzien van inkomen, passende huisvesting, effectieve ondersteuning, zorg, zinvolle dagbesteding en werk.

– Bij een groot deel van de doelgroep is meetbaar overlastgevend gedrag substantieel verminderd.

• Verdeelsleutel Maatschappelijke opvang

Vanaf 2010 wordt de nieuwe verdeelsleutel maatschappelijke opvang (MO), Oggz en verslavingsbeleid ingevoerd. Deze verdeelsleutel is opgesteld door Cebeon op basis van een gezamenlijke opdracht van VWS en de VNG. De invoering van deze sleutel zorgt ervoor dat het beschikbare budget evenwichtiger verdeeld wordt over de 43 centrumgemeenten. De huidige verdeling was vooral historisch waardoor de verdeling onvoldoende recht deed aan de huidige problematiek. De invoering vindt plaats in een zodanig tempo dat de gemeenten die een lagere uitkering gaan ontvangen, voldoende tijd hebben om zich daarop voor te bereiden.

• Longitudinaal onderzoek

In 2010 start het longitudinaal onderzoek met de vraag «Wat werkt voor wie in de maatschappelijke opvang». Daarvoor wordt gedurende vijf jaar een representatieve groep daklozen gevolgd. De focus ligt bij het perspectief van de dakloze zelf.

• Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang G4

De G4 wil in 2010 starten met de tweede fase van het plan van het aanpak. Het doel daarvan is het rendement van de eerste fase te behouden en de succesvolle aanpak uit te breiden naar een bredere groep van kwetsbare mensen in de vier grote steden. Met dat laatste willen de steden een nieuwe instroom in de maatschappelijke opvang voorkomen. Bij de voorbereiding van de tweede fase van het plan zal VWS de G4 ondersteunen.

• Zwerfjongeren

Onze inzet, samen met de minister voor Jeugd en Gezin, is het gezamenlijk met betrokken partijen uitvoeren van een plan van aanpak zwerfjongeren (kamerstuk 29 325, nr. 36). In dat kader wordt in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar zwerfjongeren waarbij in ieder geval aandacht zal worden besteed aan wonen.

Instrumenten Beschermd en Weerbaar

• Beschermd en Weerbaar

In totaal is voor het actieprogramma «Beschermd en Weerbaar» in 2010 € 33,95 miljoen beschikbaar. Een groot gedeelte hiervan € 22,95 miljoen is ondergebracht in de specifieke uitkering vrouwenopvang. Het resterende budget € 11,0 miljoen is bestemd voor projecten en opdrachten.

In 2010 wordt het actieprogramma «Beschermd en Weerbaar» (kamerstuk 28 345, nr. 90) uitgevoerd. Dit programma is gebaseerd op de actieverklaring «Beschermd en Weerbaar» dat in 2008 is ondertekend door VNG, GGD-Nederland, MO-groep, Federatie Opvang en VWS en richt zich op het verbeteren van de kwaliteit en effectiviteit van de opvang en hulp bij geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Daarnaast worden basisfuncties voor de steunpunten huiselijk geweld geïmplementeerd. Deze uniforme basisfuncties zorgen ervoor dat burgers weten waarop ze kunnen rekenen als ze bij een steunpunt aankloppen. Tevens worden de Steunpunten in 2010 voorbereid op hun voorgenomen extra taak als meldpunt huiselijk geweld.

Ter voorkoming van genitale verminking bij meisjes wordt in 2010 het medisch certificaat VGV (verder) landelijk ingevoerd. Het certificaat is een verklaring die ouders op vrijwillige basis ondertekenen waarmee zij aangeven dat hun dochter niet zal worden besneden.

Tot slot vindt in 2010 besluitvorming plaats over de uitkomsten van het onderzoek naar de toereikendheid van het stelsel van de vrouwenopvang voor specifieke groepen zoals tienermoeders en mannelijke slachtoffers van geweld, alsmede naar de gevolgen van de verbreding van de functie van vrouwenopvang.

• Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Om professionals in staat te stellen risico’s op geweld vroegtijdig te signaleren, zodat geweld kan worden voorkomen of zo snel mogelijk wordt gestopt, wordt het gebruik van een meldcode verplicht gesteld. In 2010 biedt het kabinet, samen met de minister voor Jeugd en Gezin en de minister van Justitie, het wetsvoorstel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aan de Tweede Kamer aan. Tevens ondersteunt het kabinet de betrokken sectoren bij invoering van deze wet door een intensief implementatietraject (€ 1,75 miljoen).

• Tienermoeders

Het actieprogramma «Beschermd en Weerbaar» bevat acties die (ook) ten goede komen aan de hulp aan kwetsbare zwangere tieners en tienermoeders. Verder ontvangen 35 centrumgemeenten via de specifieke uitkering vrouwenopvang in totaal structureel € 0,65 miljoen voor gemeentelijke activiteiten voor deze groep. Daarnaast ontvangen Stichting Ambulante FIOM en VBOK subsidie voor specifieke activiteiten voor tienermoeders.

Grafiek: aantal geboorten onder meisjes van 15–19 jaar naar herkomst

kst-32123-XVI-2-2.gif

Bron: CBS

• Slachtoffers van mensenhandel

Samen met de staatssecretaris van Justitie gaat VWS plekken beschikbaar stellen voor de categorale opvang van slachtoffers van mensenhandel. Daar zal hen de nodige rust, veiligheid en juridische ondersteuning worden geboden. Gedurende twee jaar wordt onderzocht hoe de opvang het beste structureel kan worden georganiseerd (€ 1,0 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies891891891891891
Stichting Korrelatie662662662662662
SOS telefonische Hulpdiensten229229229229229
      
Projectsubsidies11 99212 67512 87913 01413 014
Waarvan onder andere:     
Zwerfjongeren500500500500500
Vrouwelijke Genitale Verminkingen1 2001 2001 2001 2001 200
Verbeterplan Vrouwen Opvang2 5002 5002 5002 5002 500
Projecten Wet Huisverbod1 0001 0001 0001 0001 000
Meldcode1 750    
Mensenhandel1 0001 0001 0001 0001 000
      
Opdrachten750750750750750
Waarvan onder andere:     
Longitudinaal onderzoek dak en thuislozen300300300300300
Versterking kwaliteitMO/VO/Oggz250250250250250
      
Specifieke Uitkeringen/betalingen via het Gemeentefonds103 178104 778103 278103 278103 278
Specifieke uitkering VO88 77888 77888 77888 77888 778
Uitbreiding capaciteit VO2 4005 0007 5007 5007 500
Decentralisatieuitkering MO7 0007 0007 0007 0007 000
Verdeelsleutel MO5 0004 000000
      
Totaal116 811119 094117 798117 933117 933

44.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Overzicht beleidsonderzoeken
 Onderzoek onderwerpNummer AD of ODA Start B Afgerond
Beleidsdoorlichting  
    
Effectonderzoek ex postEvaluatie WmoAlle doelstellingenA 2007 B 2009
 Evaluatie Kennisbeleid44.3.1A 2007 B 2010
 Evaluatie Deskundigheidsbevordering vrijwilligers44.3.2A 2009 B 2010
 Evaluatie Beleidsbrief Voor Elkaar44.3.2A 2010 B 2011
 Interdepartementaal onderzoek naar de gelijke behandeling van mensen met een beperking (VWS is coördinerend departement).44.3.3
    
Overig evaluatieonderzoekTijdsbestedingsonderzoek Monitor vrijwilligerswerk (SCP)44.3.2A 2010 B 2011
 Deelname aan vrijwilligersWerk, POLS (CBS)44.3.2A 2010 B 2011
 Longitudinaal onderzoek daklozen44.3.4A 2010 B 2014

Artikel 46 Sport

46.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een sportieve samenleving waarin zowel veel aan sport wordt gedaan als van sport wordt genoten.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Het kabinet ziet sport als een bindende factor in de samenleving, omdat het bijdraagt aan belangrijke doelen op het terrein van gezondheid, veiligheid, ontwikkeling van wederzijds respect, integratie, maatschappelijke binding en excelleren van talent. Het kabinet wil de grote maatschappelijke waarde van de sport nog beter benutten. Sport heeft bovenal een belangrijke intrinsieke waarde: het is leuk om te doen en om bij betrokken te zijn als vrijwilliger of supporter. Investeren in de sport vindt het kabinet daarom van essentieel belang.

Het kabinet heeft medio 2009 haar visie op het Olympisch Plan 2028 van NOC*NSF uiteen gezet in het kabinetsstandpunt «Uitblinken op alle niveau’s» (kamerstuk 30 234, nr. 25). Het doel van het Olympisch Plan 2028 (bijlage bij kamerstuk 30 234, nr. 25) is heel Nederland naar Olympisch niveau te brengen: niet alleen in de sport, maar op velerlei gebied. Dit is vastgelegd in vijf ambities:

• Talentvol Nederland;

• Meedoen in Nederland;

• Vitaal Nederland;

• De kaart van Nederland;

• Nederland in beeld.

Het kabinet onderschrijft de Olympische ambities, maar realiseert zich wel dat voor het bereiken van de doelen de inzet van heel veel partijen noodzakelijk is. Belangrijk in de aanvangsfase van het Olympisch Plan is dan ook het versterken en verankeren van de samenwerking met alle betrokken partijen. Op veel terreinen zal de komende jaren hard gewerkt moeten worden om heel Nederland in 2016 op Olympisch niveau te krijgen. Of dit uiteindelijk kan en zal leiden tot een serieuze kandidaatstelling voor de organisatie van Olympische Spelen van 2028 moet daarna blijken. Om een dergelijke beslissing te zijner tijd gefundeerd te kunnen nemen, zal reeds in 2010 een onafhankelijke en deskundige Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) worden afgerond.

Het sportbeleid past heel goed binnen de ambities van het Olympisch Plan 2028 en draagt daar al in sterke mate aan bij. De belangrijkste beleidsonderwerpen in 2010 zijn:

• Stimuleren van beweging en een actieve leefstijl, met speciale aandacht voor de jeugd (46.3.1);

• Versterken van sportverenigingen met oog op hun maatschappelijke functie en hun inzet voor de Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur (46.3.2);

• Stimuleren dat gehandicapten meer sporten en bewegen (46.3.2);

• Bevorderen van sportiviteit en respect door middel van sport (46.3.2);

• Benutten van de sport om bij te dragen aan armoedebestrijding, welzijn en vredesopbouw in ontwikkelingslanden (46.3.2);

• Mogelijk maken dat talenten kunnen excelleren op internationaal niveau (46.3.3).

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor:

• Het bevorderen van een actieve en daarmee gezonde leefstijl van de burger door voorlichting te geven en kennis te verspreiden;

• Het aanzetten van partijen in verschillende sectoren van de maatschappij tot het ontwikkelen van activiteiten die ertoe leiden dat mensen (meer) gaan sporten en bewegen en dat minder mensen inactief zijn;

• Het ontwikkelen van programma’s en het stimuleren van activiteiten die ertoe leiden dat mensen door middel van sport meedoen aan maatschappelijke activiteiten en zich daarbij sportief gedragen;

• Het scheppen van voorwaarden voor topsporters in Nederland waardoor zij op verantwoorde en professionele wijze aan topsport kunnen doen.

Externe factoren

Externe factoren

Voor een succesvolle uitvoering van het beleid is de inzet van veel verschillende partijen essentieel. Met deze partijen werkt het kabinet dan ook intensief samen op de verschillende beleidsdoelstellingen. De sportsector zelf bestaat uit een wijd vertakt netwerk van zeer diverse organisaties, opgericht en in stand gehouden door burgers zelf. De sportbeoefening, zowel in de top als op recreatief niveau, wordt voor een belangrijk deel mogelijk gemaakt door deze private organisaties. Een belangrijke positie wordt ingenomen door de gemeenten. Zij zijn verantwoordelijk voor het lokale sportbeleid, waaronder het accommodatiebeleid. Een steeds belangrijker rol is weggelegd voor scholen en organisaties in de naschoolse opvang. Ook wordt gebruik gemaakt van kennisinstituten en onderzoeksinstellingen bij de uitvoering van het beleid. Vanzelfsprekend werkt VWS bij de uitvoering van het beleid eveneens samen met andere departementen.

Prestatie-indicator

Prestatie-indicator

De voortgang van het beleid gemeten met de volgende indicator:

Prestatie-indicatoren
 TrendgegevensStreefwaarde
 200320072011
Percentage van de Nederlandse bevolking dat minimaal twaalf keer per jaar aan sportdoet60%65%65%

Bron: het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek, dat eens in de vier jaar door het Sociaal Cultureel Planbureau wordt uitgevoerd. Het eerstvolgende onderzoek vindt plaats in 2011.

Toelichting:

Deze indicator geeft aan hoe sportief de Nederlandse samenleving is.

46.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsbedragen (x € 1 000)
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen95 89971 17589 386118 835119 041124 969127 049
        
Uitgaven104 550116 730144 186136 950126 791126 956127 049
        
Programma-uitgaven102 116114 323141 890134 876124 872125 037125 130
        
1. Mensen sporten en bewegen meer voor hun gezondheid12 89917 37027 89430 65125 15125 31725 410
2. Via de sport ontmoeten mensen elkaar, doen mensen mee aan maatschappelijke activiteiten en gaan mensen respectvol met elkaar om62 81761 93881 68271 66370 14070 14070 140
3. De topsort in Nederland staat symbool voor ambitie, is een bron van ontspan- ning en draagt bij aan ons nationale imago in binnen-en buitenland26 40035 01532 31432 56229 58129 58029 580
        
Apparaatsuitgaven2 4342 4072 2962 0741 9191 9191 919
        
Ontvangsten1 479870870870870870870

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen (x € 1 000)
 20102011201220132014
1. Mensen sporten en bewegen meer voor hun gezondheid27 89430 65125 15125 31725 410
– Juridisch verplicht20 85214 4314 0221 9021 502
– Bestuurlijk gebonden5 00010 0005 00000
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden2 0426 22016 12923 41523 908
      
2. Via de sport ontmoeten mensen elkaar, doen mensen mee aan maatschappelijke activiteiten en gaan mensen respectvol met elkaar om81 68271 66370 14070 14070 140
– Juridisch verplicht42 64316 9719 9255 2414 641
– Bestuurlijk gebonden35 69135 69137 69137 69137 691
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden3 34819 00122 52427 20827 808
      
3. De topsport in Nederland staat symbool voor ambitie, is een bron van ontspanning en draagt bij aan ons nationale imago in binnen- en buitenland32 31432 56229 58129 58029 580
– Juridisch verplicht24 02617 2266 5762 4261 316
– Bestuurlijk gebonden5 6315 6315 6315 6315 631
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden2 6579 70517 37421 52322 623

Toelichting:

De bedragen opgenomen op de regels «Niet verplicht of bestuurlijk gebonden» zijn beleidsmatig gereserveerd:

Operationele doelstelling 1:

–  Betreft voor een belangrijk deel de reserveringen voor de implementatie van de Beweegkuur en voor vervolgbeleid op de lopende impuls «Nationaal Actieplan Sport en Bewegen», een en ander in het kader van de ambitie «Vitaal Nederland» binnen het Olympisch Plan 2028.

Operationele doelstelling 2:

–  Betreft reserveringen voor vervolgbeleid in het kader van de ambitie «Meedoen in Nederland» binnen het Olympisch Plan 2028 na afloop van het lopende programma «Meedoen Alle Jeugd en Sport».

Operationele doelstelling 3:

–  Betreft reserveringen voor het vervolgbeleid in het kader van de ambities «Talentvol Nederland» en «Nederland in Beeld» binnen het Olympisch Plan 2028.

46.3 Operationele doelstellingen

Er zijn drie operationele doelstellingen voor sport:

1. Mensen sporten en bewegen meer voor hun gezondheid.

2. Via de sport ontmoeten mensen elkaar, doen mensen mee aan maatschappelijke activiteiten en gaan mensen respectvol met elkaar om.

3. De topsport in Nederland staat symbool voor ambitie, is een bron van ontspanning en draagt bij aan ons nationale imago in binnen- en buitenland.

46.3.1 Mensen sporten en bewegen meer voor hun gezondheid

Motivering

Motivering

In het gewone dagelijkse leven zijn flinke lichamelijke inspanningen vrijwel verdwenen. Bewegingsarmoede en verkeerde voedingspatronen leiden tot gezondheidsproblemen. Sport en beweging dragen bij aan een actieve en gezonde leefstijl van het individu en zijn daardoor in het belang van een gezonde samenleving waaraan mensen zo lang mogelijk actief blijven meedoen.

Om burgers op grote schaal tot een actieve leefstijl te verleiden, is een omslag nodig: dagelijks bewegen wordt de norm. Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) (http://www.nasb.nl) geeft daaraan een grote impuls. Partijen in verschillende sectoren van de maatschappij worden ertoe aangezet activiteiten te ontwikkelen waardoor mensen meer gaan sporten en bewegen en minder mensen inactief zijn.

Het kabinet wil bereiken dat:

• Mensen meer sporten en bewegen en minder mensen inactief zijn; en

• Mensen op een gezonde en verantwoorde manier aan sport doen.

In het Olympisch Plan 2028 is de ambitie «Vitaal Nederland» gericht op een actieve en gezonde leefstijl onder alle lagen van de bevolking. Met het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen worden belangrijke stappen gezet op weg naar het realiseren van deze ambitie.

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Prestatie-indicatoren
 TrendgegevensStreefwaarde
200420052006200720082012
Percentage van de Nederlandse bevolking (vanaf 18 jaar) dat voldoet aan de beweegnorm60%63%68%64%68%70%
Percentage jeugdigen (4–17 jaar) dat voldoet aan de beweegnorm45%47%50%
Percentage van de Nederlandse bevolking (vanaf 18 jaar) dat inactief is8,2%5,8%5,3%5,2%6,1%5,0%

Bron: De gegevens maken onderdeel uit van het standaardonderzoek Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN), uitgevoerd door onder meer TNO.

Toelichting:

Deze indicatoren geven aan hoeveel Nederlanders voldoende bewegen voor hun gezondheid. Dit geeft een indicatie van de behaalde gezondheidswinst door sport.

Als beweegnorm wordt de zogenaamde «combinorm» gehanteerd. Men voldoet aan die norm als men voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) en/of de Fitnorm. De NNBG vereist minimaal 30 minuten matig intensief bewegen op minstens 5 dagen per week. Voor de jeugd tot 18 jaar is dit 60 minuten op zeven dagen per week. De Fitnorm vereist minimaal 20 minuten intensief bewegen (sport of fitness) op minstens 3 dagen per week.

De realisatie van deze indicatoren wordt jaarlijks gemeten.

Instrumenten ten behoeve van het stimuleren van lichaamsbeweging en het tegen gaan van inactiviteit

• Nationaal Actieplan Sport en Bewegen

Doel is om gezonde lichaamsbeweging te stimuleren en inactiviteit tegen te gaan bij verschillende specifieke doelgroepen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de jeugd. Hiervoor zijn subsidies en uitkeringen beschikbaar (€ 12,2 miljoen) op alle relevante aandachtsgebieden van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen: wijk, school, werk, zorg en sport. Waarbij tevens wordt aangesloten op de afspraken met de minister van WWI en de G4 over de Gezonde Wijken.

Via de Impuls NASB worden in ruim 100 gemeenten burgers die te weinig actief zijn gestimuleerd meer te gaan bewegen, via succesvol gebleken sport- en beweegaanbod in de eigen woonomgeving. Van 2008 tot en met 2014 investeren het kabinet en de deelnemende gemeenten hierin gezamenlijk € 76 miljoen. De 1e tranche is in 2008 van start gegaan. Voor 2010 is daarvoor € 3,9 miljoen overgeboekt naar de begroting van het Gemeentefonds. De 2e tranche gaat medio 2010 van start. Daarvoor is in 2010 een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar op de VWS-begroting.

Daarnaast wordt fors ingezet op het terugdringen van de bewegingsarmoede bij jeugdigen. Onder meer door middel van een bijdrage aan het Beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs, waarmee sport en bewegen in het MBO wordt gestimuleerd. Deze bijdrage, van € 1,5 miljoen in 2010, is opgenomen onder operationele doelstelling 46.3.2.

Het beleid wordt ondersteund door de Leefstijlcampagne Bewegen, die is opgenomen in het Programma Landelijke Leefstijlcampagnes binnen operationele doelstelling 41.3.1 Daartoe is voor 2010 € 1,7 miljoen overgeheveld naar artikel 41.

• Beweegkuur

Verdere ervaring wordt opgedaan met het door de huisarts doorverwijzen van patiënten met Diabetes type II (of een verhoogd risico op het krijgen daarvan) naar een leefstijladviseur. De leefstijladviseur selecteert voor de patiënt een passend beweegprogramma, waarbij de patiënt maximaal één jaar wordt begeleid. Daarnaast worden voorbereidingen getroffen voor een mogelijke opname van de Beweegkuur in het verzekerde pakket. Voor deze activiteiten is in 2010 € 10,4 miljoen beschikbaar.

• Gezonde sportbeoefening

Voor dit doel worden activiteiten ondersteund op het gebied van de sportmedische begeleiding van topsporters, de opleiding van sportartsen, het verbeteren van de kwaliteit van de sportgeneeskunde, blessurepreventie en het verzamelen en verspreiden van kennis en informatie. Hiertoe worden subsidies en opdrachten verstrekt aan diverse instellingen (€ 5,3 miljoen).

De activiteiten voor blessurepreventie zijn ondergebracht op operationele doelstelling 41.3.3 Het voorkomen van gezondheidsschade door ongevallen. Daartoe is voor 2010 een bedrag van € 0,9 miljoen overgeheveld naar artikel 41.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies202202202202202
Gezonde sportbeoefening202202202202202
      
Decentralisatie-uitkering5 00010 0005 00000
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen5 00010 0005 00000
      
Projectsubsidies/Opdrachten22 69220 44919 94925 11525 208
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen7 1817 03513 63218 79818 891
Beweegkuur10 4007 900000
Gezonde sportbeoefening5 1115 5146 3176 3176 317
      
Totaal27 89430 65125 15125 31725 410

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

46.3.2 Via de sport ontmoeten mensen elkaar, doen mensen mee aan maatschappelijke activiteiten en gaan mensen respectvol met elkaar om

Motivering

Motivering

Sport is van grote maatschappelijke betekenis. Sport is een bindende factor in de samenleving. In (breedte)sport komen aspecten als gezondheid, veiligheid, ontwikkelen van wederzijds respect, integratie en maatschappelijke binding bijeen. De sport levert dan ook een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen en pijlers van het kabinetsbeleid, waaronder:

• Onderwijs/jeugd: betere schoolprestaties, minder schooluitval, beter school- en leerklimaat, ontwikkeling van wederzijds respect;

• Wijkaanpak: positieve bijdrage aan integratie, leefbaarheid, sociale samenhang, waarden en normen.

Om dit te kunnen blijven realiseren dient de sport wel in voldoende mate te zijn toegerust om die maatschappelijke taken goed te kunnen vervullen. Investeren in de sport(vereniging) is daartoe van essentieel belang. In het kader van de Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur wordt daarom geïnvesteerd in combinatiefuncties. Daardoor worden ook sportverenigingen versterkt.

Het kabinet wil bereiken dat:

• Mensen meedoen aan sportactiviteiten op lokaal niveau;

• Verenigingen aantrekkelijk zijn voor grote groepen sporters en vrijwilligers en hun maatschappelijke taken kunnen uitoefenen;

• Jongeren meedoen in de samenleving door middel van sport;

• Mensen zich sportief gedragen en (spel)regels respecteren;

• Sport benut wordt om bij te dragen aan armoedebestrijding, welzijn en vredesopbouw in ontwikkelingslanden.

De activiteiten in het kader van deze doelstelling dragen bij aan het realiseren van de ambitie «Meedoen in Nederland» van het Olympisch Plan 2028. Die ambitie beoogt dat sport voor iedereen in Nederland toegankelijk is en dat steeds meer mensen door sport meedoen aan de samenleving.

De activiteiten gericht op sport en onderwijs dragen bij aan de ambitie «Talentvol Nederland» en onze inspanningen op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking en van Internationale samenwerking zorgen er mede voor dat «Nederland in beeld» komt.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Prestatie-indicatoren
 TrendgegevensStreefwaarde lange termijn
19951999200320072011
1. Percentage van de Nederlandse bevolking dat lid is van een sportvereniging36%35%35%34%38%
2. Percentage van de Nederlandse bevolking dat als vrijwilliger in de sport actief is13%8% (2000)11%10%13%

Bron: Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek, dat eens in de vier jaar door het Sociaal Cultureel Planbureau wordt uitgevoerd. Het eerstvolgende onderzoek vindt plaats in 2011.

Toelichting:

1.  Deze indicator geeft aan hoeveel Nederlanders lid zijn van een sportvereniging. Dat is een indicatie van «meedoen in de maatschappij». Deze cijferreeks wijkt (voor de jaren 1999 en 2003) enigszins af van die in de vorige begroting, omdat de cijfers op een andere vraag uit het AVO zijn gebaseerd. Voor de trend heeft deze verandering geen gevolgen.

2.  Deze indicator geeft aan hoeveel Nederlanders als vrijwilliger actief zijn binnen de sport. Dat is een indicatie van «meedoen in de maatschappij».

Instrumenten ter bevordering van deelname aan sportactiviteiten op lokaal niveau

• Sport en onderwijs

Samen met de partners uit de onderwijs- en sportsector, de naschoolse opvang en de gemeenten wil het kabinet de komende jaren een grote stap voorwaarts maken in de structurele samenwerking tussen sport en onderwijs, het creëren van een doorlopend sport- en beweegaanbod en uiteindelijk de toename in sport en beweging door de jeugd (€ 5,2 miljoen).

Onder meer met het beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs streeft het kabinet we naar meer sportdeelname en beweging door de schoolgaande jeugd. In het beleidskader is prioriteit gegeven aan het middelbaar beroepsonderwijs en aan het verminderen van schooluitval door sport.

Daarnaast wordt geïnvesteerd in de ondersteuning van sportverenigingen en gemeenten bij de uitvoering van de Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur.

• Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur

Via deze impuls, die VWS in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) uitvoert, worden binnen gemeenten professionals aangesteld in combinatiefuncties. Daarmee zijn deze professionals werkzaam op meerdere terreinen. Hierdoor worden sportverenigingen versterkt met het oog op hun maatschappelijke functie.

In 2010 gaat de 3e tranche van start met circa 165 gemeenten. Zij moeten een kleine 400 fte aan combinatiefuncties realiseren. Binnen de gemeenten uit de 1e en 2e tranche moeten in 2010 ruim 900 fte combinatiefuncties gerealiseerd worden.

De middelen worden via het Gemeentefonds in de vorm van decentralisatie-uitkeringen aan de gemeenten beschikbaar gesteld (€ 23,3 miljoen). Vanaf het tweede jaar van deelname nemen de gemeenten 60% van de financiering voor hun rekening.

• Buurt, Onderwijs en Sport (BOS)

Het kabinet stimuleert samenwerking op lokaal niveau tussen buurt, onderwijs en sport (BOS) om door middel van sport achterstanden van jeugdigen op het gebied van gezondheid, sport en participatie tegen te gaan (€ 12,5 miljoen). Deze specifieke uitkering voor wijkgerichte projecten loopt de komende jaren af.

Instrumenten ten behoeve van het aantrekkelijk maken van verenigingen voor grote groepen sporters en vrijwilligers

• Vernieuwing lokaal sportaanbod

In 15 Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden wordt ervaring opgedaan met vernieuwende vormen van sportaanbod. Bij dit programma, dat uitgevoerd wordt onder leiding van NOC*NSF en loopt tot medio 2011, zijn ruim 100 sportverenigingen, 17 sportbonden, 12 provinciale sportraden en vele andere partijen betrokken (€ 3,9 miljoen).

• Sportdeelname Gehandicapten

Doel is om de sportparticipatie van gehandicapten te bevorderen (€ 2,5 miljoen).

Gehandicaptensport Nederland richt zich op het creëren van structureel sportaanbod in 25 á 30 woonvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke handicap en op het stimuleren van een actief beweegbeleid in alle woonvoorzieningen.

Gezamenlijk richten Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF zich op het stimuleren van sport in het speciaal onderwijs. Gehandicaptensport Nederland biedt via 24 Regionale Expertise Centra de beweeginterventies Special Heroes, SportMix en ClubExtra aan bij de aangesloten scholen. NOC*NSF biedt, in samenwerking met sportbonden en 400 sportverenigingen, een aangepast sportaanbod voor leerlingen uit het speciaal onderwijs binnen de reguliere sport.

• Kennis en informatie

Doel is om de kennis van en de informatie over de sport te vergroten en te verspreiden. Daartoe worden subsidies verstrekt aan twee kennisinstituten (€ 4,7 miljoen).

• Compensatie ecotax

Bijdragen verstrekken aan sportorganisaties om de kosten van sportverenigingen als gevolg van de regulerende energiebelasting, de ecotax, gedeeltelijk te compenseren (€ 9,4 miljoen).

Instrument ter bevordering van deelname van jongeren in de samenleving door middel van sport

• Meedoen jongeren door sport

Dit programma heeft als doel om enerzijds de sportdeelname van jongeren te bevorderen en anderzijds met sport extra begeleiding en zorgtrajecten voor jongeren in de jeugdzorg uit te voeren (€ 12,2 miljoen). Dit programma wordt uitgevoerd door 9 sportbonden en 11 grote gemeenten. Gezamenlijk begeleiden zij 500 sportverenigingen bij het uitvoeren van projecten voor sportparticipatie. Van deze sportverenigingen zijn er 50 tevens actief bij het uitvoeren van extra begeleiding en zorgtrajecten.

Instrumenten ten behoeve van het sportieve gedrag van mensen en het respecteren van de (spel)regels

• Sportkader

De aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd kader binnen de sport is primair de verantwoordelijkheid van de sport zelf. Daarover is overeenstemming bereikt met NOC*NSF en de sportbonden. Daarmee komt een einde aan de subsidieverlening vanuit VWS aan de sportbonden. Voor de periode 2010 tot en met 2012 worden de vrijvallende middelen beschikbaar gesteld aan de georganiseerde sport voor de versterking van sportverenigingen (€ 2,6 miljoen).

• Sportiviteit en respect

De sport hoort een sportieve en (sociaal) veilige omgeving te bieden, waar mensen elkaar met respect behandelen. Dit wordt onder meer nagestreefd door de uitvoering van het «Masterplan Arbitrage» door NOC*NSF en 15 sportbonden (€ 2,9 miljoen).

• Koninkrijksband en internationale samenwerking

Ter versterking van de Koninkrijksband vinden elke twee jaar, in de oneven jaren, de Koninkrijksspelen voor de jeugd plaats. In het kader van Internationale samenwerking worden uitwisselingsprojecten gefinancierd die passen binnen MoU’s (€ 0,8 miljoen).

In Europees verband blijft de behoefte aan meer rechtszekerheid voor de sport aanwezig. In nauwe samenwerking met enkele andere lidstaten wordt dit onderwerp hoog op de politieke agenda gehouden.

Instrument ten behoeve van het benutten van sport voor ontwikkelingssamenwerking

• Sport en ontwikkelingssamenwerking

Ook voor mensen in ontwikkelingslanden is een sport een belangrijk middel bij het vergroten van sociale samenhang, leefbaarheid, wederzijds respect, een gezonde leefstijl en het zelfvertrouwen. Vanaf 2009 wordt geïnvesteerd in sportprojecten in een tiental landen: Burkina Faso, Bhutan, Mozambique, Guatemala, Zambia, Suriname, Zuid-Afrika, Kenia, Senegal, Indonesië. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de kennis en ervaring ter plaatste van diverse Nederlandse instellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking (€ 1,5 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies4 6354 6354 6354 6354 635
Sportdeelname gehandicapten1 0001 0001 0001 0001 000
Kennis en informatie3 6353 6353 6353 6353 635
      
Specifieke uitkeringen12 5162 029666
BOS-regeling12 5162 029666
      
Decentralisatie-uitkering23 33423 33428 33428 33428 334
Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur23 33423 33428 33428 33428 334
      
Projectsubsidies/Opdrachten41 19741 66537 16537 16537 165
Sport en onderwijs5 2325 3574 1564 1564 156
Sportdeelname gehandicapten1 4981 5981 5981 5981 598
Vernieuwen lokaal sportaanbod3 9532 297148148148
Compensatie Ecotax9 3579 3579 3579 3579 357
Meedoen jongeren door sport12 22813 86113 81113 81113 811
Sportkader2 5872 6872 6872 6872 687
Sportiviteit en respect2 9442 9442 8442 8442 844
Koninkrijksband en Internationale Samenwerking8508501 3501 3501 350
Sport en ontwikkelingssamenwerking1 5001 500000
Kennis en informatie1 0481 2141 2141 2141 214
      
Totaal81 68271 66370 14070 14070 140

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

46.3.3 De topsport in Nederland staat symbool voor ambitie, is een bron van ontspanning en draagt bij aan ons nationale imago in binnen- en buitenland

Motivering

Motivering

Het kabinet ondersteunt de top 10 ambitie van de sport om Nederland een plaats te laten behouden in de internationale top tien landenklassering. Daarvoor moeten Nederlandse sporters goed presteren op Wereldkampioenschappen en op de Olympische Spelen. Om in de top tien te blijven, maakt de overheid duidelijke keuzes. De rijksoverheid investeert niet langer in alle topsportprogramma’s, maar concentreert de beschikbare middelen op die topsportonderdelen waarbij Nederlandse sporters nu of in de (nabije) toekomst goed presteren.

Om te kunnen concurreren met en te presteren binnen de internationale top zijn internationaal kwalitatief hoogwaardige sporttechnische programma’s essentieel voor het succes van onze sporters. Sporters moeten in staat gesteld worden om voltijds met hun sport bezig te zijn en moeten hierin goed begeleid worden. De rijksoverheid verliest hierbij het belang van de maatschappelijke carrière van de sporter niet uit het oog, onder meer door aandacht te schenken aan de combinatie topsport en onderwijs.

Het topsportbeleid is «inclusief beleid», dat wil zeggen dat alle topsportprogramma’s beschikbaar zijn voor sporters met en zonder handicap. De prestaties van de Nederlandse gehandicaptensport blijven achter op die van de valide topsporters. Daarom is een top 10 ambitie voor de Paralympische Spelen nu nog niet aan de orde.

De in het Olympisch Plan 2028 opgenomen ambities «Talentvol Nederland» en «Nederland in beeld» krijgen binnen deze operationele doelstelling al een stevige impuls. Talentvolle sporters krijgen steeds meer mogelijkheden om te excelleren en door de organisatie van grote topsportevenementen laat Nederland aan de internationale (sport)wereld zien waar het toe in staat is.

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicator:

Prestatie-indicatoren
 WaardePeildatumStreefwaarde lange termijn
Positie van Nederland in de topsportlandenklassering9e plaatsJuli 2008Positie bij de eerste tien (2010)
Positie van Nederland in de medaillespiegel van de Olympische Zomerspelen12e plaatsAug. 2008Positie bij de eerste tien (2012)
Positie van Nederland in de medaillespiegel van de Olympische Winterspelen10e Plaats Feb. 2006Positie bij de eerste tien (2010)

Bronnen: De bronnen zijn de World Sports Nations Index van NOC*NSF en de Medaillespiegels van de meest recente Olympische Spelen. In de World Sports Nations Index zijn de uitslagen verwerkt van alle medaille-evenementen van de laatst gehouden Wereld Kampioenschappen.

Toelichting:

Deze prestatie-indicatoren geven aan in hoeverre Nederland erin slaagt om zich te scharen bij de top tien van topsportlanden.

Instrumenten ter bevordering van de topsport

• Talentontwikkeling

Het doel is om het ontwikkelen van talenten te verbeteren en om talenten ook de laatste stap te laten zetten: het excelleren in internationale wedstrijden en competities. Dat gebeurt door projectplannen door de sportbonden uit te laten voeren, door meer specifieke talentcoaches in te zetten, door facilitaire ondersteuning door Olympische netwerken, door de combinatie van toptraining, onderwijs en wonen te verbeteren door Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) en door een bijdrage te leveren aan hoogwaardige internationale trainings- en wedstrijdprogramma’s in voorbereiding op de Olympische Spelen (€ 9,1 miljoen).

Daarmee wordt ook in 2010 invulling gegeven aan de beleidsmaatregelen uit de Beleidsbrief «De kracht van sport» (kamerstuk 30 234, nr. 13). Daarnaast worden de investeringen in, evenredig over het land verspreide, Centra voor Topsport en Onderwijs verhoogd naar het structurele niveau van € 2,1 miljoen per jaar.

• Topsportevenementen

Doel is om aansprekende topsportevenementen in Nederland te organiseren. Daarom zijn subsidies beschikbaar voor (sport)organisaties voor het verkrijgen en de organisatie van topsportevenementen in Nederland (€ 4,8 miljoen).

Het naar Nederland halen en in Nederland organiseren van grote topsportevenementen is een belangrijke pijler van het Olympisch Plan 2028. In 2010 wordt € 1 miljoen geïnvesteerd in pilots rondom grootschalige topsportevenementen, waarbij bovendien aandacht is voor de relatie tussen topsportevenementen en media. In aanvulling hierop zal het ministerie van Economische Zaken in 2010 € 1 miljoen extra investeren op het gebied van Holland branding, toerisme, evenementen en innovatie.

• Coaches aan de top

Het doel is topcoaches vrij te maken voor hun trainerscarrière en te kunnen behouden voor de Nederlandse topsport. Daartoe wordt een bijdrage verstrekt aan het programma Coaches aan de top van de sportsector voor de aanstelling van 75 topcoaches (€ 4,5 miljoen).

• Stipendiumregeling

Deze regeling is bedoeld voor het uitkeren van een stipendium aan A-topsporters en nationale toptalenten met een inkomen dat lager is dan het minimumloon, zodat zij zich vrij kunnen maken voor hun sportcarrière (€ 5,6 miljoen). De bijdrage wordt verstrekt aan het Fonds voor de Topsporter.

• Tegengaan van dopinggebruik

Dopinggebruik is een grote bedreiging voor de sport. Het tast het grondbeginsel van fair play aan en leidt bovendien tot gezondheidsrisico’s voor de sporters. Het tegengaan van dopinggebruik wordt daarom onverminderd voortgezet. Daartoe worden subsidies verleend aan (inter)nationale antidopingorganisaties (€ 1,6 miljoen).

• Kennis en innovatie topsport

Het doel is om grensverleggende innovatieve toepassingen voor de sport te ontwikkelen. Daartoe worden subsidies verstrekt aan InnoSportNL en NOC*NSF (€ 2,5 miljoen).

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)     
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies6 9576 9576 9576 9576 957
Stipendiumregeling5 6315 6315 6315 6315 631
Dopingbestrijding1 3261 3261 3261 3261 326
      
Projectsubsidies/Opdrachten25 35725 60522 62422 62322 623
Talentontwikkeling11 20211 22111 16311 16311 163
Coaches aan de top4 5004 5004 5004 5004 500
Topsportevenementen6 8076 7565 4335 4325 432
Dopingbestrijding344294294294294
Kennis en Innovatie2 5042 8341 2341 2341 234
      
Totaal32 31432 56229 58129 58029 580

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

46.4 Overzicht beleidsonderzoeken

Overzicht beleidsonderzoeken
 Onderzoek onderwerpNummer AD of ODA Start B Afgerond
BeleidsdoorlichtingUitvoering Sportbeleid46.1A 2010 B 2011
Effectonderzoek ex postEindevaluatie uitvoering sportprogramma46.1A 2010 B 2011
 Tussenevaluatie (kosten)effectiviteit Beweegkuur46.3.1A 2010 B 2010
 Outputmonitoring Impuls Brede Scholen, Sport en cultuur46.3.2A 2009 B 2010
 Outcomemonitoring Impuls Brede Scholen, Sport en cultuur46.3.2A 2010 B 2010
 Brede Analyse School en sport46.3.2A 2010 B 2010
 Maatschappelijke Kosten-Baten analyse evenementen & Olympische Spelen46.3.3A 2010 B 2010
    
Overig evaluatieonderzoekRapportage Sport 201046.1A 2009 B 2010
 Onderzoek Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN)46.3.1Doorlopend
    
 Trendrapportage Bewegen & Gezondheid 2008/200946.3.1A 2008 B 2010
 Topsportklimaat onderzoek46.3.3Doorlopend

Artikel 47 Oorlogsgetroffenen en Herinnering Wereldoorlog II

47.1 Algemene beleidsdoelstelling

De erfenis van WO II is afgewikkeld en mensen beseffen, mede op basis van de gebeurtenissen uit WO II, wat het betekent om in vrijheid te kunnen leven.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2010

Op het terrein van de Tweede Wereldoorlog is continuïteit en toekomstbestendigheid belangrijk. Het mogelijk maken dat er blijvend betekenis wordt gegeven aan de herinnering aan de gebeurtenissen uit de periode van de Tweede Wereldoorlog is essentieel. 2010 is een heel speciaal jaar: 65 jaar herdenking. Dit zal leiden tot veel extra aandacht. Naar verwachting zullen de activiteiten in het najaar van 2009 een aanvang nemen.

Voor 2010 ligt de nadruk op de volgende beleidsimpulsen:

• Afronding van het programma Erfgoed van de oorlog (operationele doelstelling 47.3.2)

Dit programma, dat loopt van 2007 t/m 2009, is gericht op het behoud, de toegankelijkheid en de publieksgerichte toepassing van bijzonder of kwetsbaar erfgoedmateriaal dat betrekking heeft op de Tweede Wereldoorlog. In 2010 ligt het accent van de werkzaamheden voor het programma op de inhoudelijke en financiële eindverantwoording van de projecten en op het presenteren van de resultaten. Tevens zal gekeken worden op welke wijze de eenmalige investering duurzaam kan worden geborgd.

• Voorbereiding overheveling naar het Nationaal Comité 4 en 5 mei per 2011 van een aantal departementale taken gericht op het mogelijk maken dat er blijvend betekenis wordt gegeven aan de herinnering aan de gebeurtenissen uit de periode van de Tweede Wereldoorlog (operationele doelstelling 47.3.2).

In de brief van 22 oktober 2008 (kamerstuk 20 454, nr. 93) is de Tweede Kamer geïnformeerd over dit voornemen en op hoofdlijnen geschetst wat het kabinet daarbij voor ogen staat. Door het herinneringsterrein dichter te koppelen aan de nationale herdenking zullen beide terreinen elkaar versterken.

• Voorbereiding overheveling per 2011 van het cliëntbeheer van de Pensioen- en uitkeringsraad (PUR) naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (operationele doelstelling 47.3.1)

Bij brief van 17 juni 2008 (kamerstuk 20 454, nr. 90) hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijzigingen in het uitvoeringsbestel met ingang van 2011.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor:

• Het actueel houden van de wet- en regelgeving voor oorlogsgetroffenen. Wijzigingen zijn nodig in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van de wetten en in verband met wijziging van wetgeving op andere terreinen;

• Het toezicht op drie zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s): de PUR, de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR) en Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR);

• De (financiering van de) infrastructuur die het mogelijk maakt de herinnering van WO II in stand te houden.

Externe factoren

Externe factoren

Om de erfenis van WO II af te wikkelen, dat wil zeggen, de materiële en immateriële hulpverlening bij een dalend aantal oorlogsgetroffenen goed te laten verlopen, is het nodig dat uitvoeringsorganen in de laatste fase doelmatig en effectief blijven functioneren. Voor de PUR is dit geborgd door overheveling van het cliëntbeheer naar de SVB in 2011.

Bewustwording van de betekenis van het woord «vrijheid» wordt ondersteund door WO II als referentiepunt te nemen. Daarvoor is het belangrijk de herinnering aan WO II levend te houden door:

• Instandhouden van herinneringscentra;

• Conserveren, het ontsluiten en het stimuleren van gebruik van waardevol erfgoedmateriaal;

• Vertalen van gebeurtenissen tijdens WO II naar deze tijd (voorlichting) en het borgen van de toekomstbestendigheid hiervan met daarbij bijzondere aandacht voor specifieke subgroepen zoals bijvoorbeeld de jeugd.

Werken aan bewustwording van (met name) de jeugd over de betekenis van vrijheid in relatie tot WO II is een complexe aangelegenheid. Het resultaat is onder meer afhankelijk van actuele maatschappelijke ontwikkelingen en kan niet direct door ons beïnvloed worden.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Bij de algemene doelstelling is geen prestatie-indicator opgenomen, omdat de doelstelling meerdere, uiteenlopende elementen bevat die zich moeilijk in één of enkele indicatoren laten weergeven.

47.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsbedragen (x € 1 000)
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen402 843404 919368 480348 933332 671316 941301 451
        
Uitgaven399 789397 799369 245349 362333 050316 941301 451
        
Programma-uitgaven398 475396 418368 336348 615332 303316 194300 704
        
1. Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WO II in een situatie van afbouw383 420379 324359 001339 786323 474307 365291 875
2. De herinnering aan WO II blijft levend en veel mensen – vooral jeugdigen – zijn zich van bewust van de betekenis van WO II15 05517 0949 3358 8298 8298 8298 829
        
Apparaatsuitgaven1 3141 381909747747747747
        
Ontvangsten785000000

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
1. Wetten, regelingen en rechtsherstel WO II359 001339 786323 474307 365291 875
– Juridisch verplicht357 516329 919311 598295 489279 999
– Bestuurlijk gebonden9379 31911 10511 10511 105
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden548548771771771
      
2. Herinnering en bewustzijn WO II9 3358 8298 8298 8298 829
– Juridisch verplicht8 3290000
– Bestuurlijk gebonden1 0068 8298 8298 8298 829
– Niet-verplicht of bestuurlijk gebonden00000

47.3 Operationele doelstellingen

Er zijn twee operationele doelstellingen voor dit beleidsterrein:

1. Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WO II in een situatie van afbouw;

2. De herinnering aan WO II blijft levend en veel mensen – waaronder specifieke subgroepen zoals bijvoorbeeld jeugdigen – zijn zich bewust van de betekenis van WO II.

47.3.1 Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WO II in een situatie van afbouw

Motivering

Motivering

Het aantal oorlogsgetroffenen neemt om demografische redenen geleidelijk af. De kerncijfers van de Pensioen- en Uitkeringsraad (http://www.pur.nl) laten zien dat het aantal uitkeringen ingevolge de oorlogswetten daalt van 34 006 in 2008 naar 27 127 in 2013. Gezien deze ontwikkeling zullen ook de organisaties die de materiële en immateriële hulpverlening verzorgen, geleidelijk moeten afbouwen. Het is belangrijk dat dit op een verantwoorde manier gebeurt, zodat de ondersteuning kwantitatief en kwalitatief op peil blijft. Het kabinet begeleidt en faciliteert deze afbouw. Dat gebeurt bijvoorbeeld door samenwerking te stimuleren tussen de instellingen waar het draagvlak van de afzonderlijke instellingen te smal dreigt te worden. In dit kader zal het cliëntbeheer van de PUR (het berekenen en betalen van de pensioenen en uitkeringen en de verstrekking van bijzondere voorzieningen aan bestaandecliënten) per 1 januari 2011 worden overgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

In het algemeen overleg met de Tweede Kamer op 12 november 2008 is uitvoerig gesproken over dit voornemen. Na dit debat is eind november 2008 een projectorganisatie gestart met deelname van het ministerie van VWS, het ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid (SZW), PUR en SVB, die in enkele maanden een gemeenschappelijk plan van aanpak heeft ontwikkeld. Inmiddels is de uitvoering van het plan van aanpak voortvarend ter hand genomen en zijn in hoofdlijnen de volgende punten als stand van zaken te noemen:

• Het wetsontwerp voor de wijziging van het uitvoeringsbestel van de wetten voor oorlogsgetroffenen is – na nauwe samenwerking met SZW – dezer dagen voor advies aangeboden aan de Raad van State. Het wetgevingstraject zal inclusief de parlementaire behandeling naar verwachting medio 2010 kunnen worden afgerond;

• De SVB heeft voorstellen voor de inrichting van de SVB-afdeling voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen ontwikkeld en deze voorstellen zijn aan de ondernemingsraad van de SVB voorgelegd;

• De PUR heeft – gezamenlijk met de SVB – voorstellen gedaan voor de afbouw en overdracht van het personeelsbestand van de PUR en het Sociaal Plan voor het betrokken personeel. Hierover wordt overleg gevoerd met de vakbonden en wordt de ondernemingsraad van de PUR geraadpleegd.

Met al deze stappen komt het moment in zicht waarbij een fase van kwartiermaken begint bij de SVB en bij de PUR-nieuwe stijl. Belangrijkste taak van de PUR-nieuwe stijl is de «raadskamerfunctie», dat wil zeggen besluiten over de toelating tot de oorlogswetten van nieuwe aanvragers.

Onderstaande prestatie-indicatoren hebben betrekking op de doelmatigheid (indicator 1) en de kwaliteit van dienstverlening (indicatoren 2 en 3) van de PUR.

Indicator 1 laat de apparaatskosten van de PUR zien in verhouding tot de uitgaven voor pensioenen en uitkeringen. Dit verhoudingspercentage geeft een globale indicatie van de doelmatigheid van de PUR. Directe sturing op dit percentage is niet goed mogelijk, mede door de afbouwfase waarin de PUR zich bevindt. Het streven is erop gericht een (sterke) stijging van dit percentage zoveel mogelijk te voorkomen.

De indicatoren 2 en 3 tonen de percentages eerste aanvragen en vervolgaanvragen (om een uitkering of voorziening) die binnen de wettelijke termijn zijn afgehandeld. Dit is een belangrijke indicator voor de kwaliteit van dienstverlening van de PUR. Het percentage schommelde in 2007 rond de 92 procent. Gestreefd wordt in 2010 dit percentage te handhaven.

Prestatie-indicatoren
 200620072008Streefwaarde 2010 e.v.
1. Percentage apparaatskosten PUR in verhouding tot de uitgaven voor pensioenen en uitkeringen5,0%4,8%4,8%4,8%
2. Percentage eerste aanvragen die door de PURbinnen de (verlengde) wettelijke termijn zijn afgehandeld89%91%91%92%
3. Percentage vervolgaanvragen die door de PURbinnen de (verlengde) wettelijke termijn zijn afgehandeld88%93%92%92%

Bron: jaarverslag PUR 2008

Toelichting:

Prestatie-indicatoren 2 en 3: de basiswaarden en de streefwaarden voor de afhandeling van eerste aanvragen en vervolgaanvragen betreffen een gewogen gemiddelde van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (WUV), de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945 (WUBO) en de Wetten buitengewoon pensioen (WBP). Deze prestatie-indicatoren worden jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag van de PUR.

Instrumenten

• Wetten en regelingen

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal uitkeringen/pensioenen en de daarmee gemoeide totale uitgaven van de wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen over de periode 2006–2008. De wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen worden bijgesteld, als wijzigingen in aanpalende wetten dat noodzakelijk maken.

Kengetal: kerngegevens wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen
 200620072008
Wuv   
Gemiddeld aantal betaalbare uitkeringen (incl. uitkeringen art. 21b)18 35817 48616 624
Uitgaven Wuv totaal (bedragen x € 1 miljoen)187,2187,3182,5
Wubo   
Gemiddeld aantal betaalbare uitkeringen (incl. toeslag art. 19)13 29813 26513 338
Uitgaven Wubo totaal (bedragen x € 1 miljoen)63,867,069,0
Wbp   
Gemiddeld aantal betaalbare pensioenen4 7354 3894 044
Uitgaven Wbp totaal (bedragen x € 1 miljoen)92,491,385,2
AOR   
Gemiddeld aantal uitkeringen1 3901 6671 979
Uitgaven AOR totaal (bedragen x € 1 miljoen)5,55,86,1

Bron: PUR, Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, januari 2009

Toelichting:

AOR staat voor Algemene Ongevallenregeling.

Het gemiddeld aantal uitkeringen bij Wuv en Wbp daalt geleidelijk. Bij de Wubo en de AOR-regeling is er nog sprake van een stijging, direct of indirect als gevolg van het project Gerichte Benadering.

• Bijdragen verlenen aan ZBO’s

Om materiële hulp te kunnen verlenen aan oorlogsgetroffenen, stelt het kabinet in 2010 bijdragen ter beschikking aan de volgende ZBO’s: PUR, Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR) en Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR). In totaal gaat het om € 27,4 miljoen. Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma heeft in 2010 uitsluitend nog een subsidierelatie met het Landelijk Steunpunt Sinti en Roma. Doel van dat steunpunt is om te voorzien in de behoefte van Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en Sinti en Roma om kennis te delen en hulp te bieden bij het blijvend verbeteren van de maatschappelijke positie van Sinti en Roma in Nederland. Naar verwachting zal het Landelijk Steunpunt Sinti en Roma minimaal 3 jaar nodig hebben om volledig tot ontwikkeling te komen. Gedurende die tijd zal de SRSR het toezicht uitoefenen.

• Subsidies immateriële dienstverlening

Om immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen mogelijk te maken worden subsidies verleend aan gespecialiseerde instellingen, waaronder de begeleidende instellingen Stichting Pelita, Joods Maatschappelijk Werk (JMW) en Stichting 1940–1945 (€ 6,5 miljoen).

• Toezicht houden op de ZBO’s

Het doel van dit toezicht op de ZBO’s is de verantwoordelijkheid voor een rechtmatige, doelmatige en kwalitatief goede uitvoering van het wettelijk stelsel voor oorlogsgetroffenen en het naoorlogs rechtsherstel te kunnen waarmaken. In de brief van 22 oktober 2008 (kamerstuk 20 454, nr. 93) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rond het toezicht op de ZBO’s.

Geraamde begrotingsuitgaven:

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen319 836302 026285 714269 605254 115
Waarvan onder andere:     
Wet uitkeringen vervolgingslachtoffers 1940–1945 (Wuv)168 925159 134150 166141 391133 217
Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 40–45 (Wubo)71 84470 57768 67966 28763 685
Wetten buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp)69 80962 35656 36850 91745 994
      
Bijdragen aan ZBO’s (totaal)27 39725 88425 88425 88425 884
Waarvan onder andere:     
Pensioen- en uitkeringsraad24 83823 42523 42523 42523 425
      
Instellingssubsidies/Structurele subsidies9 7349 9659 8539 7679 767
Waarvan onder andere:     
Subsidies immateriële dienstverlening6 5036 3856 2906 2046 204
      
Opdrachten321321321321321
      
Projectsubsidies1 7131 5901 7021 7881 788
Waarvan onder andere:     
Projecten immateriële hulpverlening504570537537537
      
Totaal359 001339 786323 474307 365291 875

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

47.3.2 De herinnering aan WO II blijft levend en veel mensen – waaronder specifieke subgroepen zoals bijvoorbeeld jeugdigen – zijn zich bewust van de betekenis van WO II

Motivering

Motivering

Het is belangrijk de herinnering aan WO II levend te houden en te borgen dat er blijvend betekenis wordt gegeven aan deze herinnering. Het belang van het levend houden van de herinnering geldt niet alleen voor de mensen die deze oorlog hebben meegemaakt, maar ook voor diegenen die na de oorlog deel zijn gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving. Ook Nederlanders die geen persoonlijke relatie hebben met WO II moeten goed geïnformeerd zijn over het oorlogsverleden en de gevolgen daarvan. De betekenis van het levend houden van de herinnering aan WO II ligt vooral in de relatie tot actuele vraagstukken rond vrijheid, discriminatie, burgerschap en vrede.

Momenteel wordt de overdracht aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) voorbereid van een aantal departementale taken op het terrein van herdenken en vieren en voorlichtingsbeleid. Bedoeling is dat het NC zich zal ontwikkelen tot het kenniscentrum op het gebied van de herinnering aan WO II. In 2009 zijn al eerste stappen gezet door onder andere de lancering van de website WOII online. In 2010 zullen de voorbereidingen voor de overdracht worden gecontinueerd.

Onderstaande prestatie-indicatoren meten het belang dat de Nederlandse bevolking hecht aan 4 en 5 mei. De percentages zijn vrij stabiel met een lichte stijging in de afgelopen jaren waar het gaat om het belang dat wordt gehecht aan 4 mei. De meeste Nederlanders vinden herdenken belangrijker dan vieren, voor jongeren ligt dat in 2009 net andersom. Overigens is de mening van de Nederlandse bevolking over 4 en 5 mei maar beperkt beleidsmatig te sturen.

Prestatie-indicatoren
 2006200720082009Streefwaarde 2010 e.v.
1. Percentage van de bevolking dat (veel) belang aan 4 mei hecht. 80%82%85%86%86%
2. Percentage van de bevolking dat (veel) belang aan 5 mei hecht. 77%72%79%77%77%

Bron: Nationaal Comité 4 en 5 mei. Deze prestatie-indicatoren worden jaarlijks gemeten.

In de inleiding bij dit beleidsartikel is al opgemerkt dat continuïteit op dit terrein en het borgen van toekomstbestendigheid essentieel is. In het kader van deze operationele doelstelling betekent het dat de in het verleden geformuleerde prioriteiten zullen worden gehandhaafd. Dat betreft met name:

• Het voorlichtingsbeleid en wel op zodanige wijze dat er toegewerkt wordt naar de nieuwe invulling en voorgenomen overheveling naar het Nationaal Comité 4 en 5 mei;

• Het behoud en de toegankelijkheid van waardevol erfgoedmateriaal WO II (het programma Erfgoed van de Oorlog).

Instrumenten

• Subsidies Voorlichtingsbeleid

Het voorlichtingsbeleid is gericht op het aanvullen van de kennis en het inzicht van de Nederlandse bevolking met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en daarmee samenhangende thema’s. Het beleid wordt al in 2010 – het overgangsjaar naar de nieuwe situatie waarin overheveling plaatsvindt naar het Nationaal Comité 4 en 5 mei – gericht op de Nederlandse burgers in het algemeen met daarin aandacht voor specifieke subgroepen zoals bijvoorbeeld jeugdigen. Belangrijk is dat ze bekend zijn met de Tweede Wereldoorlog en zich daardoor meer bewust worden van de betekenis van het woord «vrijheid». In mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2008 is de stand van zaken met betrekking tot het voorlichtingsbeleid WO II geschetst en is ingegaan op de voorgenomen overheveling. Er wordt jaarlijks € 1,2 miljoen ter beschikking gesteld voor projecten voorlichting.

• Subsidies herinnering WO II

Doel van deze subsidies is de herinnering aan WO II levend te houden en de betekenis ervan te vertalen naar deze tijd. VWS verleent onder andere subsidies voor het houden van nationale manifestaties (4 en 5 mei; 15 augustus). Verder worden vier nationale herinneringscentra in stand gehouden (€ 4,2 miljoen).

• Internationaal beleid

Nederland heeft zich in een «Memorandum of Understanding» samen met Israël en Slowakije verbonden om Polen te ondersteunen bij het inrichten van een waardige herinneringsplaats in het voormalige vernietigingskamp Sobibor. Hier zijn in de Tweede Wereldoorlog 43 000 uit Nederland afkomstige joden om het leven gebracht. In 2010 zullen hiervoor kosten gemaakt worden. Vooralsnog is hiervoor € 1,0 miljoen gereserveerd. Nederland adviseert mee over de inrichting van deze herinneringsplek, waarbij er vooral gestreefd wordt naar het voor mensen die het verhaal niet kennen, inzichtelijk maken van wat er hier gebeurd is. VWS wordt hierbij ondersteund door Herinneringscentrum Kamp Westerbork, NIOD en het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

• Nationaal Comité 4 en 5 mei en Nationaal Vrijheidsonderzoek

Doel van het Nationaal Vrijheidsonderzoek is inzicht te verkrijgen in de gedachtevorming en bewustwording rond 4 en 5 mei en de achterliggende actuele thema’s (grondrechten, democratie, oorlog, vrijheid en verantwoordelijkheid). Het onderzoek wordt verricht in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei en bekostigd uit de instellingssubsidie die dit Comité van VWS ontvangt. Het draagvlakonderzoek 2009 is te vinden opwww.herdenkenenvieren.nl.

• Programma Erfgoed van de Oorlog

Het programma Erfgoed van de Oorlog loopt van 2007 tot en met 2009. Het is een eenmalige, krachtige impuls om ervoor zorg te dragen dat het meest waardevolle erfgoedmateriaal van WO II beschikbaar blijft en toegankelijk is (of wordt gemaakt) voor huidige en toekomstige generaties. Het kabinet heeft in de brief van 22 oktober 2008 (kamerstuk 20 454, nr. 92) de stand van zaken inzake Erfgoed WO II beschreven. Het programma Erfgoed van de Oorlog wordt in 2010 afgesloten. Dan is een maximale inspanning gepleegd om via subsidieverstrekking erfgoedbeherende instellingen in staat te stellen erfgoedmateriaal dat betrekking heeft op de Tweede Wereldoorlog, te behouden, te ontsluiten en voor een breed publiek toegankelijk te maken. Verreweg de meeste projecten worden eind 2009/begin 2010 afgerond en kennen een concreet resultaat. In de eerste helft van 2010 ligt het accent van de werkzaamheden dan ook op de inhoudelijk en financiële eindverantwoording van de projecten en op het presenteren van al die resultaten. In dat kader wordt in september 2010 een slotconferentie georganiseerd, bedoeld voor alle organisaties die zich op een of andere manier bezig houden met het overdragen van dit stuk geschiedenis, in woord, beeld en via moderne mediale toepassingen. In totaal is voor het programma Erfgoed van de oorlog in 2010 € 1,0 miljoen beschikbaar.

Geraamde begrotingsuitgaven

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 20102011201220132014
Instellingssubsidies/Structurele subsidies4 2574 2574 2574 2574 257
Onder andere:     
Nationaal Comité 4 en 5 mei2 7932 7932 7932 7932 793
      
Projectsubsidies4 6594 5724 5724 5724 572
Onder andere:     
Projecten jeugdvoorlichting1 1471 1781 1781 1781 178
Projecten Erfgoed WO II5870000
      
Opdrachten4190000
Erfgoedvan de oorlog4190000
      
Totaal9 3358 8298 8298 8298 829

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

47.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Overzicht beleidsonderzoeken
 Onderzoek onderwerpNummer AD of ODA Start B Afgerond
Beleidsdoorlichting  
    
Effectonderzoek ex post  
    
Overig evaluatieonderzoekErfgoed van de oorlog47.3.2A 2010 B 2010

Niet-beleidsartikel 98 Algemeen

98.1 Algemene doelstelling

In dit niet-beleidsartikel ramen we de ministerie- en zorgbrede uitgaven die niet specifiek zijn toe te rekenen aan een van de doelstellingen in de voorgaande beleidsartikelen.

98.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven

Begrotingsbedragen x € 1 000
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen370 582337 405299 172290 505284 505284 610285 143
        
Uitgaven325 494343 243303 719290 602284 505284 610285 143
        
Programma-uitgaven114 741118 22299 51792 96290 65990 65890 658
1. Beheer en toezicht stelsel102 936100 93989 99285 93783 36883 36783 367
2. Internationale samenwerking11 80517 2839 5257 0257 2917 2917 291
3. Verzameluitkering VWS0000000
        
Apparaatsuitgaven210 753225 021204 202197 640193 846193 952194 485
– Inspectie Gezondheidszorg43 63453 65545 41144 59442 39542 35241 572
– Sociaal en Cultureel Planbureau9 9687 6345 3654 6554 6554 6554 655
– Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling1 2391 2191 1531 0881 0881 0881 088
– Raad voor de Volksgezondheid en Zorg3 0213 2172 9972 8362 8362 8362 836
– Gezondheidsraad5 4704 7253 6553 2743 2143 2093 209
– Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek1 5911 6771 2811 2811 2811 2811 281
– Strategisch onderzoek RIVM16 15018 18218 10717 95617 95617 95621 975
– Strategisch onderzoek NVI9 0837 7347 7207 6937 6937 6937 693
– Inspectie Jeugdzorg4 5416 0005 9705 8925 8925 8925 892
– Personeel en materieel kernministerie114 056120 978112 543108 371106 836106 990104 284
        
Ontvangsten10 6366 7344 0804 0804 0804 0804 080

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven:

Begrotingsbedragen x € 1 000
 20102011201220132014
1. Beheer en toezicht stelsel89 99285 93783 36883 36783 367
– Juridisch verplicht89 9920000
– Bestuurlijk gebonden085 93783 36883 36783 367
– Niet verplicht of niet bestuurlijk gebonden00000
      
2. Internationale samenwerking9 5257 0257 2917 2917 291
– Juridisch verplicht00000
– Bestuurlijk gebonden9 5257 0257 2917 2917 291
– Niet verplicht of niet bestuurlijk gebonden00000
      
3. Verzameluitkering VWS00000
– Juridisch verplicht00000
– Bestuurlijk gebonden00000
– Niet verplicht of niet bestuurlijk gebonden00000

98.3 Operationele doelstellingen

In deze paragraaf wordt besproken wat het ministerie van VWS concreet doet in het kader van dit niet-beleidsartikel. Eerst wordt ingegaan in op de ZBO’s voor het beheer en het toezicht van het zorgstelsel en op het beleid voor internationale samenwerking. Daarna volgen zes subparagrafen over respectievelijk de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ), het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) en de Gezondheidsraad (GR). Vervolgens wordt ingegaan op het strategisch onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) en de apparaatskosten van de Inspectie Jeugdzorg. Ten slotte volgen de apparaatsuitgaven van het kernministerie die niet aan de beleidsartikelen zijn toe te rekenen.

98.3.1 Beheer en toezicht stelsel

De beheerkosten van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) die zich bezig houden met de uitvoering van en het toezicht op het huidige zorgstelsel worden uit begrotingsmiddelen gefinancierd. Het gaat hierbij om de volgende ZBO’s: de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het College voor zorgverzekeringen (CVZ), het College bouw zorginstellingen (CBZ) en het College sanering zorginstellingen (CSZ).

Jaarlijks vóór 1 oktober dienen deze ZBO’s een werkplan en begroting ter goedkeuring bij VWS in voor het daaropvolgende begrotingsjaar.

De NZa is belast met het markttoezicht specifiek voor de zorgsector en moet het algemeen consumentenbelang voorop stellen bij de uitoefening van haar taken. Die taken zijn:

• Marktwerking in de zorg op gang brengen en bewaken;

• Tarieven in de zorg reguleren;

• Toezien op de goede uitvoering van de Zvw en de AWBZ.

Het CVZ heeft tot taak het uitvoeren van:

• Pakketbeheer Zvw/AWBZ;

• Fondsbeheer van het zorgverzekeringsfonds en het algemeen fonds;

• Uitvoeren van de financiering van verzekeraars uit de fondsen en de beoordeling van de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de AWBZ;

• Uitvoering regelingen bijzondere groepen (verdragsgerechtigden, wanbetalers, onverzekerden, illegalen, gemoedsbezwaarden).

De bouwregimes voor de curatieve- en de langdurige zorg zijn per 1 januari 2008 respectievelijk 1 januari 2009 afgeschaft. Daarmee zijn de wettelijke taken van het CBZ komen te vervallen. Het CBZ zal als liquidatieorganisatie vooralsnog blijven bestaan. Om de opgebouwde kennis beschikbaar te blijven houden, primair voor zorgaanbieders (zeker in het kader van de volledige verantwoordelijkheid van zorgaanbieders voor de bouw en de financiering daarvan) en secundair voor de IGZ en de NZa, is er een overeenkomst 2009 tot en met 2013 gesloten met TNO.

Het CSZ zal ook in de toekomst een rol houden in het ex-ante toezicht op het behoud van het vermogen in de zorg. De positie van het CSZ als ZBO zal tot aan de inwerkingtreding van de Wet Cliënt en Kwaliteit van Zorg worden gehandhaafd.

98.3.2 Internationale samenwerking bevorderen

De recente grieppandemie bewijst eens te meer het belang van goede internationale samenwerking. Het kabinet is ervan overtuigd dat internationale samenwerking meerwaarde heeft voor het VWS beleid. De recente kamerbrief over de meerwaarde van het Europees beleid schetst de uitgangspunten die hierbij worden gehanteerd. Het moet om zaken gaan waarbij een gemeenschappelijke benadering meerwaarde biedt boven een nationale aanpak; de nadruk moet liggen op grensoverschrijdende problemen en er moet concrete meerwaarde zijn vanuit de missie van VWS. Het kabinet kiest ervoor om goed samen te werken met andere landen en multilaterale organisaties bij het vormgeven van onze internationale ambities.

Eigen en gedeelde verantwoordelijkheid

VWS is verantwoordelijk voor afstemming van internationale samenwerking op de beleidsterreinen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Op specifieke gebieden wordt hiertoe nadrukkelijk samengewerkt met andere ministeries. Vooral de samenwerking met de ministeries van Ontwikkelingssamenwerking (WHO), Justitie (drugs), Economische zaken (geneesmiddelenbeleid) en Sociale Zaken en werkgelegenheid (EU) is hierbij van belang.

Instrumenten en activiteiten

Internationale samenwerking kent een breed scala aan instrumenten en activiteiten. Met name kan hier worden gewezen op de volgende zaken:

• Integratie van de BES-eilanden

De integratie van de BES-eilanden binnen Nederland is een intensief en belangrijk traject waar veel internationale capaciteit mee gemoeid is.

• Samenwerking op Europees en mondiaal niveau

Het vertegenwoordigen van Nederland voor de voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport relevante onderwerpen bij internationale organisaties als de Europese Unie, de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Verenigde Naties (VN). Contacten met een beperkt aantal voor VWS belangrijke landen wordt gestimuleerd en de noodzakelijke reguliere contacten met de andere landen worden behartigd.

• Nieuw Partnerschap met de WHO

Nederland sluit een hernieuwd partnerschapsprogramma af met de WHO. Hiermee is een bedrag van € 6,0 miljoen gemoeid.

Het ministerie van VWS is voornemens haar partnerschapsprogramma vanaf 2010 te integreren met het partnerschapsprogramma dat het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking heeft met de WHO. Het partnerschapsprogramma vergroot de Nederlandse invloed binnen de WHO. Via het partnerschapsprogramma worden ook de contacten tussen de WHO en aan VWS gelieerde organisaties bevorderd.

• Internationale samenwerking en besmettelijke ziekten

De wereld wordt steeds kleiner en internationale contacten steeds intensiever. Besmettelijke ziekten stoppen niet bij grenzen. Er wordt samengewerkt met andere lidstaten en binnen multilaterale organisaties om de verspreiding van besmettelijke ziekten te beperken en om te komen tot de ontwikkeling van geneesmiddelen en vaccins ter bestrijding en voorkoming van deze ziekten. Internationale solidariteit is daarbij van belang.

• Grensoverschrijdende gezondheidzorg

Binnen Europa gaan steeds meer burgers de grens over voor hun gezondheidszorg. Vooral in grensstreken kan de dichtstbijzijnde zorgaanbieder zich in het buitenland bevinden. Zowel in EU verband als via bilaterale programma’s met Duitsland en België, werken we eraan om hier invulling aan te geven.

• Internationaal personeels- en detacheringsbeleid

Om internationaal goed samen te kunnen werken plaatst en detacheert VWS medewerkers in het buitenland en bij multilaterale organisaties. Inzet is om het aantal detacheringsplaatsen langzaam te verhogen, met name bij de EU en de WHO.

98.3.3 Verzameluitkering VWS

In de verzameluitkering van het ministerie van VWS zijn voor 2010 nog geen specifieke uitkeringen opgenomen. Het bestaande programma voor topsportevenementen en -accommodaties komt voor de verzameluitkering in aanmerking. Het betreft een programma waarmee vooral subsidies worden verleend aan sportbonden voor de organisatie van een topsportevenement. Incidenteel vindt er een uitkering aan een medeoverheid plaats in het kader van dit programma. Deze uitkering zal dan bij suppletore begroting in de verzameluitkering worden verantwoord. Ook andere uitkeringen aan medeoverheden kunnen in 2010 worden toegevoegd aan de eerste en tweede suppletore begroting.

98.3.4 Inspectie Gezondheidszorg (IGZ)

De IGZ is een handhavingsorganisatie die toezicht houdt op de volksgezondheid en zorg en overtredingen van wet- en regelgeving opspoort. Zij opereert tussen politiek, professie en publiek. Zij is ván de staat en werkt aan veilige, effectieve en patiëntgerichte zorg vóór burgers via zorgaanbieders. Vanuit haar wettelijke taakopdracht, verantwoordelijkheden en bevoegdheden draagt ze bij aan bescherming en bevordering van de volksgezondheid. Veilige zorg is daar een heel belangrijke component van. Door te waken over de kwaliteit van zorg maakt de inspectie zich sterk voor een gerechtvaardigd vertrouwen van de zorgconsument in de kwaliteit van zorg. De IGZ hanteert de methodiek van het gefaseerd toezicht (GT). Met deze systematiek krijgt de inspectie onder andere aan de hand van prestatie-indicatoren informatie over de kwaliteit van geleverde zorg. De IGZ maakt op basis daarvan een risico-inschatting en prioriteert haar toezicht.

De missie en visie van de IGZ worden in het jaarlijkse werkplan uitgewerkt in doelen, activiteiten en benodigde formatie. Dit werkplan geeft aan met welke inzet van activiteiten (werkwijze) en mensen IGZ haar doelen wil realiseren. Er wordt in 2010 in tien integrale inspectieprogramma’s gewerkt:

1 Gezondheidsbevordering;

2 Gezondheidsbescherming;

3 Eerstelijnsgezondheidszorg;

4 Specialistische somatische en psychiatrische zorg;

5 Gehandicaptenzorg;

6 Ouderenzorg;

7 Zorg thuis;

8 Productveiligheid;

9 Geestelijke Gezondheidszorg;

10 Medische technologie.

In de beleidsartikelen is opgenomen welk van de programma’s van de IGZ relevant zijn voor het beleidsdomein van dat artikel. In haar meerjarenbeleidsplan (MJB) schetst de IGZ de speerpunten tot 2011. Het jaar 2010 is het derde jaar uit de MJB-cyclus.

Jaarlijks geeft de inspectie in de Staat van de Gezondheidszorg (SGZ) haar visie op een actueel thema dat de gezondheidszorg in de volle breedte raakt. In 2010 onderzoekt de IGZ hoe het staat met sociaal-economische gezondheidsverschillen.

98.3.5 Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)

Het Sociaal en Cultureel Planbureau is een interdepartementaal, wetenschappelijk instituut, opgericht bij Koninklijk Besluit op 30 maart 1973. Het SCP verricht zelfstandig onderzoek en rapporteert – gevraagd en ongevraagd – aan de regering, de Eerste en Tweede Kamer, ministeries en andere maatschappelijke en overheidsorganisaties. De belangrijkste taken van het SCP zijn:

• Het beschrijven van de situatie op sociaal en cultureel terrein in Nederland en de te verwachten ontwikkelingen;

• Het bijdragen aan verantwoorde keuzen van doeleinden en middelen in het sociaal en cultureel beleid en het ontwikkelen van alternatieven;

• Het beoordelen van het gevoerde beleid, speciaal het interdepartementale beleid.

Het SCP verricht daartoe sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de leefsituatie en de opvattingen van de burger, alsmede naar het (overheids)beleid dat daarop van invloed is. Het werk van het SCP omvat de terreinen van nagenoeg alle ministeries. Eens per jaar geeft het SCP een overzicht van de voorgenomen activiteiten in een werkprogramma. De minister van VWS heeft het werkprogramma 2010 vastgesteld volgens de in de instellingsbeschikking vastgelegde procedure. Het werkprogramma is gepubliceerd op de website van het bureau (www.scp.nl).

Prestatie-indicatoren: Uren wetenschappelijk onderzoek SCP 2010
 Input(in uren)Kosten(x € 1 000)
1. Wetenschappelijk onderzoek (58 rapporten)44 1594 605
2. Kennisverspreiding5 564580
Totaal49 7235 185

Toelichting

1. Wetenschappelijk onderzoek

Het onderzoeksprogramma van het SCP staat in het teken van het ondersteunen van het beleid van de overheid, waar dat gericht is op het behoud en de verhoging van het welzijn en het welbevinden van de Nederlandse burger en samenleving.

Het Werkprogramma 2010 sluit aan op de zes pijlers van het Beleidsprogramma van het kabinet.

Veel van de door het SCP in 2010 uit te voeren projecten vloeien voort uit eerder gemaakte afspraken of verkregen opdrachten. Het Sociaal en Cultureel Rapport (SCR) verschijnt iedere twee jaar als verplichting die direct voortvloeit uit het KB van 1973 waarin de oprichting van het SCP geregeld is. In oneven jaren brengt het SCP «De Sociale Staat van Nederland» uit (een brede inventarisatie van de levensomstandigheden van de Nederlandse bevolking), in even jaren een meer thematisch SCR.

Er zijn langjarige afspraken over de opstelling van bijvoorbeeld het Jaarrapport Integratie, de Armoedemonitor, de Monitor Discriminatie op de Arbeidsmarkt op grond van etnische herkomst, de Emancipatiemonitor, «De Sociale Staat van het Platteland», «Het Cultureel Draagvlak» en de ontwikkeling van ramingsmodellen voor de vraag naar Jeugdzorg en Langdurige Zorg. Veel van het SCP-onderzoek is gebaseerd op door het CBS verzamelde en ter beschikking gestelde gegevens. Daarnaast laat het SCP zelf ook enkele grote surveys uitvoeren: het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (gebruik van voorzieningen in de publieke sector), de Survey Integratie Minderheden, het Tijdsbestedingsonderzoek en het onderzoek Culturele Veranderingen (opvattingen en houdingen). Ook in 2010 zal het SCP ten behoeve van het kabinet rapporteren over de uitkomsten van het in 2008 gestarte onderzoek naar zorgen en maatschappelijke kwesties die leven in de bevolking en van belang zijn voor de politiek (Continu Onderzoek Burgerperspectieven).

2. Kennisverspreiding:

Vele SCP-medewerkers hebben contacten met of maken deel uit van voor het SCP relevante wetenschappelijke of maatschappelijke organisaties, of hebben vanwege hun SCP-werk of -expertise een adviserende rol in allerlei gremia. Kennisverspreiding via publicaties of presentaties zijn een belangrijk onderdeel van het werk.

Een kerntaak van het SCP is het adviseren van departementen en andere overheidsinstanties op basis van de beschikbare kennis en inzichten. De positionering van het bureau binnen de rijksoverheid maakt het mogelijk deel te nemen aan het commissie- en advieswerk binnen de overheid (onderraden en voorportalen). Afgezien van deze vorm van indirecte advisering brengt het bureau ook met regelmaat adviezen uit aan (beleidsdirecties van) departementen. Deze advisering kan zeer uiteenlopend van karakter zijn, bijvoorbeeld via participatie in de kenniskamers van verschillende ministeries.

98.3.6 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) is de adviesraad van het kabinet en de Staten Generaal voor de sociale verhoudingen in Nederland.

De wetgever heeft de RMO de taak gegeven te adviseren over «participatie van burgers en stabiliteit van de samenleving». De RMO adviseert zowel gevraagd als ongevraagd over de hoofdlijnen van beleid. De begroting van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling is afgeleid van het door het kabinet vastgestelde werkprogramma. Het werkprogramma voor 2010 is nog niet vastgesteld.

98.3.7 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)

Het adviesdomein van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) is VWS-breed, en omvat dus de curatieve zorg, de langdurige zorg, de publieke gezondheid en de maatschappelijke ondersteuning. Het kabinet stelt in de zomer van 2009 het definitieve werkprogramma 2010 van de RVZ vast. Thema’s in het werkprogramma voor 2010 zijn:

• Nieuwe beroepen en opleidingen;

• Sturen op gezondheid;

• Intersectorale zorg voor het kind;

• Strategische zorgagenda 2011–2015;

• Zorgtaken gemeenten.

De RVZ voert samen met de Gezondheidsraad het secretariaat van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG). Het CEG publiceert elk jaar signalementen over ethische thema’s. De volgende onderwerpen staan voor 2010 op de rol:

• Genetische aanleg en etniciteit;

• Zorg op afstand.

Overleg tussen Gezondheidsraad en RVZ is gaande over een gezamenlijk signalement in 2010.

Ook heeft het CEG een verwijs- informatiefunctie. De RVZ neemt deze functie voor rekening aangezien deze functie beter past bij het RVZ dan bij Gezondheidsraad.

98.3.8 Gezondheidsraad (GR)

De Gezondheidsraad is een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan. De raad heeft als taak de regering en het parlement van advies te dienen over de stand van kennis ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid. De Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) had als een van de sectorraden de taak te adviseren over vraagstukken op het gebied van gezondheidsonderzoek, zorgonderzoek, medische technologie en de bijbehorende infrastructurele voorzieningen. Met ingang van 1 februari 2008 is de RGO als raadscommissie ondergebracht bij de Gezondheidsraad.

Het werkterrein van de Gezondheidsraad omvat thans de volgende onderwerpen: preventie, gezondheidszorg, voeding, leefomgeving, arbeidsomstandigheden, health technology assessment, gezondheids(zorg)onderzoek, medische technologieontwikkeling en kennisinfrastructuur. De raad brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit.

In september stelt de minister van VWS het werkprogramma voor het komende jaar vast. De raad verwacht in 2010 circa 25 adviezen uit te brengen aan verschillende departementen.

De Gezondheidsraad heeft samen met de Hoge Gezondheidsraad van België een Europees netwerk opgericht van vergelijkbare organisaties: EUSANH (European Science Advisory Network for Health). Vanuit dit netwerk wordt gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit en efficiency van de wetenschappelijke advisering op nationaal en op Europees niveau. Hiervoor is subsidie verkregen van de Europese Commissie. VWS draagt voor drie jaar bij aan het netwerk.

98.3.9 Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO)

DeCCMOis een bij wet ingestelde commissie (Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensenen de Embryowet). Zij is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen op 1 maart 2006, treedt de CCMO tevens op als bevoegde instantie.

98.3.10 Strategisch onderzoek RIVM

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is een baten-lastendienst en doet projectmatig onderzoek voor zijn primaire opdrachtgevers: de ministeries van VWS, VROM en LNV. Daarnaast doet het RIVM ook zogenoemd strategisch onderzoek. Dit is onderzoek om de expertise te ontwikkelen die nodig is voor de continuïteit van het instituut. Zo kan het RIVM zijn toekomstige taken voor de opdrachtgevers adequaat uitvoeren, op zowel de middellange als de lange termijn.

De Wet op het RIVM vormt de wettelijke basis voor het strategisch onderzoek dat dit instituut uitvoert. Deze wet bepaalt dat de directeur-generaal RIVM jaarlijks een programma van onderzoek opstelt. Hierin beschrijft hij welke inzichten het instituut moet verwerven om zijn taken adequaat te kunnen uitvoeren. Dit programma is openbaar. Met deze wettelijke bepaling laat de wetgever zien dat het RIVM professioneel zelfstandig is. In het licht van de betekenis van het strategisch onderzoek voor de toekomstige kennispositie van het RIVM is het budget voor het strategisch onderzoek belegd bij de secretaris-generaal van VWS, als «eigenaar» van de baten-lastendienst RIVM.

Een nieuwe vierjaarscyclus met speerpunten is in 2007 gestart. De speerpunten dekken de kennisdomeinen waarop het RIVM zijn kennis en kunde intact moet houden of moet vernieuwen. Het gaat in totaal om circa 60 projecten die jaarlijks worden geëvalueerd, en door de Commissie van Toezicht worden gevolgd om de kennispositie van het instituut te garanderen.

98.3.11 Strategisch onderzoek NVI

Het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) is een baten-lastendienst die projecten uitvoert voor zijn primaire opdrachtgever VWS. Net als het RIVM verricht ook het NVI daarnaast strategisch onderzoek om wetenschappelijke kennis en expertise te verwerven. Met die kennis en expertise kan het NVI zijn kerntaken uitvoeren en kan de continuïteit van het NVI op de langere termijn worden bestendigd. Het strategisch onderzoek is gebundeld in het Strategisch Vaccin Onderzoek Programma (SVOP).

Het strategisch onderzoek van het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) kan niet direct gekoppeld worden aan een specifiek product (vaccin, onderzoeksopdracht). Het NVI ontwikkelt onder meer onderzoeksmethoden, analyses van en oplossingen voor vaccinatieproblematiek, en verbreedt vaccinkennis. De projecten binnen het strategisch onderzoeksprogramma zijn geen zelfstandige, externe producten, maar interne projecten die de continuïteit waarborgen op de langere termijn. In het licht van de betekenis van het strategisch onderzoek voor de toekomstige kennispositie van het NVI is het budget voor het strategisch onderzoek belegd bij de secretaris-generaal van VWS, als «eigenaar» van de baten-lastendienst NVI.

Het SVOP wordt jaarlijks vastgesteld. De wetenschappelijke directeur wordt hierbij geadviseerd door een commissie, de SVOP Commissie. Deze bestaat uit een aantal interne en externe leden met expertise op onderzoeksgebied van vaccins en vaccinaties. De SVOP Commissie zal de projectplannen voor 2010 beoordelen op wetenschappelijk inhoudelijke gronden. Daarna zal het concept SVOP 2010 nog voor beoordeling worden voorgelegd aan de Raad van Advies die ten slotte een advies hierover zal uitbrengen aan de Eigenaar. De Eigenaar stelt het SVOP vervolgens vast.

Gelet op de organisatieontwikkeling van het NVI naar aanleiding van het besluit van de minister van VWS d.d. 10 februari 2009 (kamerstuk 22 894, nr. 213) zal bij de begrotingsvoorbereiding voor 2011 bezien worden welk budget voor strategisch onderzoek passend is.

98.3.12 Inspectie Jeugdzorg (IJZ)

Onder deze doelstelling worden de apparaatskosten van de Inspectie Jeugdzorg verantwoord. De Inspectie Jeugdzorg valt beleidsmatig onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin. De apparaatskosten blijven conform afspraak in het coalitieakkoord geraamd worden op de begroting van VWS.

98.3.13 Personeel en materieel kernministerie

Onder deze doelstelling worden de personele en materiële uitgaven voor de stafdiensten, de facilitaire diensten en de zorgbrede directies verantwoord. De geraamde uitgaven zijn opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

Niet-beleidsartikel 99: Nominaal en onvoorzien

99.1 Algemeen

Dit artikel heeft een technisch-administratief karakter. Vanuit het begrotingsdeel van dit niet-beleidsartikel vinden overboekingen van loon- en prijsbijstelling naar de loon- en prijsgevoelige artikelen binnen de begroting plaats. Een deel van de loonbijstelling moet nog worden toegedeeld. Ook worden er taakstellingen of extra middelen op dit artikel geplaatst die nog niet aan de beleidsartikelen zijn toegedeeld.

99.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven

Begrotingsbedragen x € 1 000
 2008200920102011201220132014
Verplichtingen0– 42 077– 46 855– 49 818– 29 504– 10 225– 19 338
        
Uitgaven0– 42 077– 46 855– 51 068– 29 529– 10 266– 19 338
        
Programma-uitgaven0– 42 077– 46 855– 51 068– 29 529– 10 266– 19 338
1 – Loonbijstelling0214175152133173173
2 – Prijsbijstelling012 31712 68512 41911 79711 81111 811
3 – Onvoorzien055791491 1251 0811 081
4 – Taakstelling0– 54 663– 59 794– 63 788– 42 584– 25 331– 32 403
        
Ontvangsten004 2004 9004 9004 9004 900

Premie-uitgaven:

Op dit artikel zijn verschillende bedragen opgenomen die nog niet aan de afzonderlijke beleidsartikelen zijn toegedeeld. Daarbij gaat het om de loon- en prijsbijstelling voor 2010 en latere jaren, gereserveerde bedragen voor bouw en de autonome volumegroei tot het jaar 2014.

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Nominaal en onvoorzien67,0179,7934,81 821,04 952,88 342,211 978,6
Totaal67,0179,7934,81 821,04 952,88 342,211 978,6

BATEN-LASTEN DIENSTEN

1. Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (aCBG)

1.1 Inleiding

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) bestaat uit een College en een secretariaat dat is ondergebracht in een agentschap (aCBG). Het College is een organisatie met een zelfstandige bevoegdheid (zelfstandig bestuursorgaan (ZBO)). De uitvoeringsorganisatie ter ondersteuning van het CBG is een agentschap van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Naast de taken voor het CBG ondersteunt het agentschap tevens het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) bij de uitvoering van veterinaire geneesmiddelenbeoordeling door de Commissie Registratie Diergeneesmiddelen (CRD) en -bewaking en de directie Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie (VGP) van het ministerie van VWS bij de beoordeling van nieuwe voedingsmiddelen.

De belangrijkste taken op basis van de Nederlandse Geneesmiddelenwet (2007), de Diergeneesmiddelenwet en Europese Verordeningen zijn voor het CBG:

• Verstrekken, handhaven en schorsen van handelsvergunningen op basis van de beoordeling van werkzaamheid, risico’s en kwaliteit;

• Vaststellen van de afleverstatus humaan, dus het bepalen of het geneesmiddel uitsluitend op recept, uitsluitend via de apotheek, via de drogist of in de vrije verkoop verkrijgbaar mag zijn;

• Vaststellen van de afleverstatus veterinair, dus het bepalen of het diergeneesmiddel uitsluitend door een dierenarts mag worden toegediend, afgeleverd mag worden door dierenarts of apotheker, op recept afgeleverd mag worden door dierenarts, apotheker of vergunninghouder, of vrij verkrijgbaar is;

• Geneesmiddelenbewaking;

• Geven van wetenschappelijk advies in het kader van geneesmiddelontwikkeling.

De meest up-to-date informatie over de organisatiestructuur, collegeleden en achtergrondinformatie over processen en procedures vindt men op de CBG-website:www.cbg-meb.nl.

1.2 Begroting van baten en lasten 2010

Tabel 1.1: Begroting van baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 2010
Baten 
Opbrengst moederdepartement178
Opbrengst overige departementen500
Opbrengst derden38 550
Rentebaten400
Totaal baten39 628
  
Lasten 
Apparaatskosten37 010
– Personele kosten18 957
– Materiële kosten18 053
ZBO College725
Afschrijvingskosten1 900
Totaal lasten39 635
  
Saldo van baten en lasten– 7

Toelichting op de begroting van baten en lasten

Tabel 1.2: Verdeling productgroepen opbrengst derden (bedragen x € 1 000)
Beoordelen van nationale aanvragen3 700
Beoordelen van Europese aanvragen: centraal3 400
Beoordelen van Europese aanvragen: MRP2 300
Beoordelen DCP’s12 500
Beoordelen van homeopathische aanvragen, kruiden en nieuwe voedingsmiddelen50
Jaarvergoedingen12 800
  
Bureau Diergeneesmiddelen3 800
  
Opbrengst derden38 550

• Beoordelen van nationale aanvragen

Het beoordelingsproces van een nationale aanvraag betreft de aanvraag van een handelsvergunning voor een nieuw op de Nederlandse markt te brengen geneesmiddel. De handelsvergunning wordt door het CBG afgegeven. Het betreffende geneesmiddel komt alleen in Nederland op de markt.

• Beoordelen van Europese aanvragen: centraal

Om een Europese handelsvergunning voor een geneesmiddel van de Europese Commissie toegekend te krijgen, moet de fabrikant de centrale procedure volgen. De fabrikant kan dan een handelsvergunning krijgen die in alle EU-lidstaten geldig is. De coördinatie van de centrale procedure berust bij het Europese geneesmiddelenagentschap (EMEA).

• Beoordelen van Europese aanvragen: MRP (Mutual Recognition Procedure)

In een MRP-procedure heeft een ander EU-lidstaat een handelsvergunning verleend. Het CBG beoordeelt of deze geneesmiddelen, op basis van het beoordelingsrapport van de andere lidstaat, toegelaten kunnen worden op de Nederlandse markt.

• Beoordelen DCP’s (Decentrale Procedures)

Een Decentrale Procedure kan door de fabrikant worden gebruikt om een handelsvergunning in meerdere lidstaten te verkrijgen als nog in geen enkel land een handelsvergunning is verkregen. De fabrikant kan een EU-lidstaat vragen om het beoordelingsproces te verrichten. Deze lidstaat wordt dan Referentieland (RMS). Na het beoordelingsproces starten de overige lidstaten een MRP-procedure.

• Beoordeling van homeopathische aanvragen, kruiden en nieuwe voedingsmiddelen

Het CBG verricht beoordelingswerkzaamheden voor homeopathische geneesmiddelen, kruiden en nieuwe voedingsmiddelen. Nieuwe voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen of voedselingrediënten die voor 15 mei 1997 niet in significante mate in de Europese gemeenschap voor de menselijke voeding zijn gebruikt.

• Jaarvergoedingen

Voor het op de markt brengen van een geneesmiddel moet door de registratiehouder jaarlijks een vergoeding worden betaald. De tarieven zijn gebaseerd op het Besluit registratie geneesmiddelen (BRG) en het Besluit vergoedingen wet op de geneesmiddelenvoorziening. De tarieven zijn kostendekkend vastgesteld.

• Bureau Diergeneesmiddelen

Het Bureau Diergeneesmiddelen beoordeelt en verleent vergunningen voor de productie en distributie van diergeneesmiddelen.

Naast opbrengsten van derden ontvangt het aCBG van het moederdepartement een bedrag van € 178 000 ter dekking van de kosten van het Bureau Nieuwe Voedingsmiddelen. Het Bureau Diergeneesmiddelen verricht voor het ministerie van LNV beleidsondersteunende activiteiten. Hiervoor is een bedrag begroot van € 500 000.

In de materiële kosten is een bedrag begrepen van € 4 miljoen in verband met de kosten van herhuisvesting.

De kosten van het ZBO College hebben betrekking op salariskosten, presentiegelden en vergaderkosten.

1.3 Doelmatigheid

Het aCBG zal gebruik maken van de volgende key performance indicators om doelmatigheid aan te tonen en/of te toetsen. De gerealiseerde waarden zullen worden afgezet tegen begrote waarden dan wel normen:

Tabel 1.3: Key performance indicatoren
 2008Begroot 2009Begroot 2010
Aantal zaken per fte (om de efficiency van de productie inzichtelijk te maken)100119124
    
Uurtarieven (om de kostenefficiency aan te tonen). Deze indicator zal een gemiddelde zijn over alle functies waarbij naar het primaire proces exclusief onderzoekskosten gekeken zal worden.€ 95€ 98€ 99
    
Aantal en aard van klachten (om inzicht te krijgen in de geleverde kwaliteitvan de productie)7 klachten, waarvan 3 gegrond verklaard15 klachten, waarvan 10 gegrond verklaard

Toelichting

De stijging van het gemiddelde uurtarief wordt voornamelijk veroorzaakt door hogere afschrijvingslasten van immateriële vaste activa en extra kosten in verband met de verwachte verhuizing.

2. Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG)

2.1 Inleiding

Sinds 1 januari 2003 is het CIBG een baten-lastendienst. De kerntaken van het CIBG ten behoeve van zorgaanbieders, burgers en bedrijven zijn:

• Het registreren, beheren, genereren, beoordelen en verstrekken van vertrouwelijke (zorg)gegevens die leiden tot besluiten, beschikkingen en vergunningen;

• Hoogwaardig ondersteunen van onafhankelijke commissies en colleges;

• Verstrekken van informatie over en begeleiden bij implementatie van CIBG producten.

De organisatie bestaat nu nog uit een staf en twee ondersteunende afdelingen en acht uitvoerende units. In 2009 is een reorganisatietraject gestart waarbij een nieuw besturingsmodel wordt ingevoerd en de indeling van de organisatie wordt gewijzigd. In de begroting is met deze ontwikkelingen nog geen rekening gehouden.

Meer informatie over de organisatie en taken van het CIBG vindt men op de CIBG-website:www.cibg.nl.

2.2 Begroting van baten en lasten 2010

Tabel 2.1: Begroting van baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 2010
Baten 
Opbrengst opdrachtgevers VWS22 478
Opbrengst derden2 581
Rentebaten10
Totaal baten25 069
  
Lasten 
Apparaatskosten23 785
– Personele kosten15 666
– Materiële kosten8 119
Rentelasten59
Afschrijvingskosten1 213
Totaal lasten25 057
  
Saldo van baten en lasten12

Toelichting op de begroting van baten en lasten

Naast de opbrengsten op basis van opdrachten vanuit de beleidsdirecties van VWS ontvangt het CIBG ook opbrengsten (baten) van burgers en bedrijven voor het verrichten van verschillende (wettelijke) registratieactiviteiten en verleende vergunningen en ontheffingen tegen door het departement vastgestelde tarieven alsmede de verkoop van medicinale cannabis.

Tabel 2.2: Opbrengst (bedragen x € 1 000)
 Opdrachtgevers VWSDerden
RIBIZ (Registratie en Informatie Beroepen In de Zorg)3 1671 030
Farmatec (Farmacie en Medische Technologie)1 1091 250
BMC (Bureau Medicinale Cannabis)130266
Donorregister3 699 
UZI-register (Unieke Zorgverleners Identificatie)4 300 
SBVz (Sectorale Berichten Voorziening in de Zorg)4 229 
Regionale Toetsingcommissies Euthanasie (RTE)1 057 
Deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging pasgeborenen82 
Register van Donoren Kunstmatige Bevruchting98 
Databank Maatschappelijke Verantwoording300 
Toelating Zorginstellingen1 918 
Landelijke Verwijsindex Risicojongeren447 
Patiënten-, Gehandicapten- en Ouderenorganisaties1 942 
Kwaliteitsregister Paramedici 35
Totaal22 4782 581

2.3 Doelmatigheid

In de jaarverantwoording zal het daadwerkelijk gerealiseerde resultaat van een aantal afgesproken kwantitatieve en kwalitatieve prestatie-indicatoren (o.a. doorlooptijden, aantal klachten en bezwaarschriften, bereikbaarheid) in relatie tot het vorige boekjaar worden opgenomen.

Tabel 2.3: Verloop kostprijzen (in euro’s) en prestatie-indicatoren van enkele producten
 2008Begroot 2009Begroot 2010
RIBIZ   
Kostprijs beschikking BIG-register in €130,00147,00147,00
Kostprijs vakbekwaamheidverklaring in €11 927,004 668,004 668,00
Aantal klachten/bezwaar en beroep121010
RTE   
Kostprijs oordeel in €498,00526,67526,67
Gerealiseerde doorlooptijd (wet. norm 42 dagen)32 dagen42 dagen42 dagen
Donorregister   
Kostprijs registratie wilsbeschikkingen in €6,738,008,00
Aantal klachten/bezwaar en beroep100
Gerealiseerde doorlooptijd (wet. norm 42 dagen)22 dagen42 dagen42 dagen
Farmatec   
Kostprijs vergunningen in €21 353,381 775,001 775,00

Toelichting:

1 De sterke daling (– 50%) van het aantal aanvragen voor een verklaring in relatie tot de relatief hoge vaste kosten en verschuiving van lasten heeft de kostprijs sterk doen stijgen.

2 Op grond van de nieuwe Geneesmiddelenwet is het aantal soorten vergunningen en daarmee ook het volume sterk teruggebracht. Als gevolg daarvan is de kostprijs sterk gestegen.

De kostprijsontwikkelingen worden daarnaast ook beïnvloed door onder andere gewijzigde productsamenstelling en doorberekening van hogere lasten door het kerndepartement.

3. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

3.1 Inleiding

Sinds 1 januari 2004 is het RIVM een baten-lastendienst van het ministerie van VWS. Het RIVM bevordert door onderzoek, uitvoering en ondersteuning de publieke gezondheid en een schoon en veilig leefmilieu. De taken van het RIVM zijn erop gericht de publieke gezondheid, een gezond leefmilieu en de veiligheid van de leefomgeving te bevorderen. Kerntaak van het RIVM is het verrichten van onderzoek en het wereldwijd verzamelen van kennis. De uitkomsten daarvan dienen als beleidsondersteuning voor de overheid. Het RIVM voert onderzoek uit voor de ministeries van VWS, VROM, LNV en SZW, voor diverse inspecties en voor internationale organisaties zoals de Europese Unie, de WHO en de Verenigde Naties. Informatie over de resultaten van het RIVM-onderzoek zijn te vinden via de thematische ingangen van de websitewww.rivm.nl.

Het RIVM vervult ook regiefuncties en verzorgt de landelijke coördinatie van preventie- en interventieprogramma’s, zoals het Rijksvaccinatieprogramma (RVP).

3.2 Begroting van baten en lasten

Tabel 3.1: Begroting van baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 200820092010
Baten   
Opbrengst moederdepartement121 102119 575117 440
– Eigenaar13 57813 15013 144
Opdrachtgevers107 524106 425104 29 6
Opbrengst overige departementen55 40652 61051 836
– VROM50 01049 68048 686
– LNV632780650
– Overige departementen4 7642 1502 500
Opbrengst derden144 967166 868170 205
Rentebaten4 0291 0501 050
Vrijval voorzieningen4 24300
Totaal baten329 747340 103340 531
    
Lasten   
Apparaatskosten318 608334 942335 355
– Personele kosten110 037110 836110 913
– Materiële kosten208 571224 106224 442
Rentelasten428270393
Afschrijvingskosten5 5594 8914 783
Dotaties voorzieningen8 81900
Totaal lasten333 414340 103340 531
    
Saldo van baten en lasten– 3 66700

Toelichting op de begroting van baten en lasten

De bedragen 2008 betreffen de gerealiseerde baten en lasten volgens de jaarrekening over 2008. De bedragen 2009 betreffen het geplande beloop. De omzetbedragen voor 2010 voor de primaire opdrachtgevers (VWS-eigenaar, VWS-opdrachtgevers, VROM en LNV) zijn ramingen op grond van de gerealiseerde omzetten in het komende jaar en thans bekende ontwikkelingen in het komende jaar. De overige omzetbedragen zijn gebaseerd op lopende en naar verwachting nog aan te gane contracten met overige opdrachtgevers.

De hoogte van de inkomsten is afhankelijk van overeenstemming tussen opdrachtgevers en RIVM over aard en omvang van de te verrichten activiteiten en – daarmee samenhangend – de in rekening te brengen kosten (zijnde uren x tarief plus directe projectgebonden kosten).

De geraamde baten van VWS-eigenaar zijn hoofdzakelijk bestemd voor het strategisch onderzoek van het RIVM en als aanvullend huisvestingsbudget.

De geraamde baten van VWS-opdrachtgevers betreffen inkomsten die het RIVM op grond van lopende werkprogramma’s en thans bekende ontwikkelingen verwacht te verkrijgen door opdrachtverlening door de beleidsdirecties van VWS, de IGZ en de VWA.

De geraamde baten van VROM en LNV volgen uit werkzaamheden die op het taakveld milieu worden uitgevoerd in opdracht van de beleidsdirecties van VROM en de VROM-Inspectie respectievelijk LNV.

Baten van derden verkrijgt het RIVM door het uitvoeren van werkzaamheden voor derden in Nederland en internationaal.

Uit de baten worden de lasten bestreden. De personele kosten bedragen circa € 111 miljoen, waarvan € 94,4 miljoen voor ambtelijk personeel en € 16,6 miljoen voor inhuur. De materiële kosten bedragen circa € 224 miljoen. De helft daarvan betreft uitvoeringskosten voor het Rijksvaccinatieprogramma (€ 114,8 miljoen).

In deze begroting zijn verwerkt de taakstellingen op grond van het Coalitieakkoord Balkenende IV, voor zover deze in euro’s gekwantificeerd zijn. De taakstellingen worden grotendeels ingevuld via efficiencymaatregelen waartoe de reële tarieven van het RIVM (dus los van algemene loon- en prijsontwikkelingen) worden verlaagd met 2% vanaf 2008, 4% vanaf 2009 en 6% vanaf 2010. De invulling van het restant van de totale aan het RIVM opgelegde taakstelling van 10% in 2011 zal naar verwachting plaatsvinden via uitplaatsing van taken. De kosten van deze uitplaatsingstrajecten zijn nog niet bekend en derhalve niet in de begroting opgenomen.

3.3 Doelmatigheid

Doelstelling bij de instelling als baten-lastendienst is geweest dat het RIVM door resultaatgericht management aantoonbaar doelmatiger gaat werken. Doelmatigheid heeft betrekking op het verband tussen de ingezette middelen en de door de dienst geleverde hoeveelheid producten en diensten. Het gaat om de verhouding tussen prijs en kwaliteit.

Indicator voor de efficiency is het gewogen uurtarief. De uurtarieven worden jaarlijks door de eigenaar vastgesteld. De hoogte van de tarieven wordt bepaald door onder meer de ontwikkeling van de loonkosten, de materiële kosten (waaronder de huren die de Rijksgebouwendienst in rekening brengt) en het aantal te declareren uren per medewerker.

Tabel 3.2: Ontwikkeling doelmatigheid bedrijfsvoeringRijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
 200320042005200620072008Begroot 2009Begroot 2010
Uurtarief        
Gewogen uurtarief in €108,94107,20106,10103,90103,90105,15106,60108,04
Ontwikkeling uurtarief (2003=100)100,0 98,4 97,4 95,4 95,4 96,5 97,9 99,2 
         
Taakstellingen (verwerkt in uurtarief)        
EfficiencytaakstellingBalkenende I in % – 2%– 1%– 1%    
EfficiencytaakstellingBalkenende II in % – 1%– 1%– 1%– 2%   
EfficiencytaakstellingBalkenende IV in %     – 2%– 2%– 2%
Exploitatieresultaat in k €-04 7211221 928– 3 66700

Toelichting

De stijging in de jaren 2009 en 2010 ten opzichte van het voorgaande jaar hangt samen met de stijgende personele kosten op grond van het CAO-akkoord Rijk 2007 en de stijging van de materiële kosten. Het gewogen uurtarief 2010 betreft het door het RIVM voorgestelde voorlopige tarief.

4. Nederlands Vaccin Instituut (NVI)

4.1 Inleiding

Het NVI heeft als missie: de Nederlandse bevolking beschermen tegen infectieziekten door vaccins te leveren voor vaccinatie onder normale en bijzondere omstandigheden. Het NVI heeft een drietal kerntaken:

• Levering van vaccins voor de Nederlandse vaccinvoorziening (NVV);

• Onderzoek en ontwikkeling op het terrein van vaccins voor de NVV;

• Voorhanden hebben van actuele kennis over vaccins en vaccinatie.

Meer informatie over de organisatie en taken van het NVI vindt men op de NVI-website:www.nvi-vaccin.nl.

Op 10 februari 2009 heeft de minister zijn besluit over de toekomst van het NVI per brief aan de Tweede Kamer medegedeeld. Dat besluit markeert de start van een transitieproces, dat grote impact zal hebben op het NVI in zowel het lopende jaar 2009 als het begrotingsjaar 2010. In onderstaande begroting is met de grotendeels nog onbekende financiële effecten hiervan nog niet of nauwelijks rekening gehouden.

In deze NVI-begroting is nog geen rekening gehouden met de kosten van de grieppandemie.

4.2 Begroting van baten en lasten

Tabel 4.1: Begroting van baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 200820092010
Baten   
Opbrengst moederdepartement43 08649 10041 520
Opbrengst Rijksvaccinatieprogramma57 13498 30072 300
Opbrengst derden39 55645 50048 594
Buitengewone baten1251 3000
Totaal baten139 901194 200162 414
    
Lasten   
Apparaatskosten131 909188 300156 914
– Personele kosten24 86826 50025 500
– Materiële kosten56 91472 30066 964
– Aangekocht product Rijksvaccinatieprogramma50 12789 50064 450
Rentelasten1 25120002 500
Afschrijvingskosten3 2076 0007 000
Buitengewone lasten6 13000
Totaal lasten142 497196 300166 414
    
Saldo van baten en lasten– 2 596– 2 100– 4 000

Toelichting op de begroting van baten en lasten

Het NVI genereert zijn opbrengsten door bijdragen van het moederdepartement, omzet uit belevering van het Rijksvaccinatieprogramma en werken voor derden.

• De opbrengst moederdepartement bestaat onder andere uit de opbrengsten voor het uitvoeren van de Opdrachtgeversovereenkomst (OGO), het Strategisch Vaccin Onderzoeksprogramma (SVOP) en (de bijdrage aan de vaste kosten van) het Gemeenschappelijk ProefdierLaboratorium (GPL). De bedragen voor de OGO en het SVOP zijn gebaseerd op de uitkomsten van het verbeterde kostprijsmodel op basis van integrale kosten. In onderstaande grafiek is de hieruit voortvloeiende budgetherverdeling met ingang van 2009 weergegeven (bedragen x € 1 000);

kst-32123-XVI-2-3.gif

• De opbrengst moederdepartement in 2010 omvat naast een reguliere bijdrage van € 26,7 miljoen een bijdrage voor doorlopende vaste kosten (€ 8,0 miljoen) en € 6,8 miljoen aan additionele opbrengsten opgenomen voor o.a. het onderzoeksproject RSV (uit het Fonds economische structuurversterking). In 2009 is sprake van tijdelijke compensatie voor het aanschaffen van BMR (€ 2,1 miljoen) en een vergoeding voor het uitvoeren van een extra project (grieppandemie) van ca. € 5,0 miljoen;

• De fluctuatie in de opbrengst RVP heeft onder meer te maken met de invoering van het HPV-vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma en het uitvoeren van een inhaalcampagne;

• De opbrengst derden vertoont een stijgende lijn. Dit wordt enerzijds verklaard door het uitvoeren van een aantal grote extern gefinancierde onderzoeksprojecten en anderzijds door een hogere omzet polio. Ook de opbrengst voor het uitvoeren van de griepcampagne is (nog) onder opbrengst derden opgenomen (vanwege de rol van de SNPG);

• De buitengewone bate 2009 betreft een fiscale meevaller (vpb-teruggave uit voorgaande jaren).

Het NVI ontvangt compensatie voor vaste kosten van het productieapparaat, voor zover dat niet (meer) voor het RVP wordt benut. Het effect van het definitief stopzetten van de BMR-productie is hierin nog niet meegenomen; dit verklaart ook het negatieve saldo in 2009 respectievelijk 2010. Voor het vraagstuk van de onderbenutting van de productiecapaciteit zal in het kader van de transitie een structurele oplossing moeten worden gevonden.

De grootste kostenposten zijn materiële kosten, aangekocht product RVP en personele kosten.

• De fluctuatie in de materiële kosten wordt verklaard door het tijdelijk uitvoeren van extra projecten die ook tijdelijke extra kosten met zich meebrengen;

• De fluctuatie in de kosten aangekocht product RVP heeft te maken met de invoering van het HPV-vaccin (zie ook opbrengst RVP);

• De raming van de personele kosten is in 2010 met € 1 miljoen verlaagd ten opzichte van de verwachting 2009. Dit zal enerzijds worden opgelost door het natuurlijke verloop van het personeelbestand, anderzijds wordt een daling van de externe inhuur in 2010 verwacht. Beide effecten veronderstellen dat, vooruitlopend op de invulling van de personele taakstelling in het kader van de transitie, vacatures niet meer worden ingevuld en dat er sprake is van een hogere interne mobiliteit.

De rentelasten en afschrijvingskosten zijn de resultante van het meerjarige investeringsprogramma; ook dit zal in het kader van de transitie worden herijkt.

4.3 Doelmatigheidsparagraaf

Het NVI meet de doelmatigheid via de productiviteit per medewerker. Als nulmeting geldt de realisatie van 2008 die uitkwam op 75%. Voor 2009 is de doelstelling een productiviteit die hoger is dan 80%. De verwachting is dat medewerkers in het kader van het transitietraject meer aan (om)scholing gaan doen, wat ten koste van de productiviteit gaat. De verwachting is dat daardoor de productiviteit in 2010 op het niveau van 2008 zal liggen: 75%.

Tabel 4.2: Ontwikkeling productiviteit per medewerker
 2008Begroot 2009Begroot 2010
Productiviteit per medewerker75%80%75%

5. Rijksinstelling voor gesloten jeugdzorg Den Engh

5.1 Inleiding

Sinds 1 februari 2009 is Den Engh een baten-lastendienst. In 2009 is de tijdelijke status toegekend (kamerstuk 31 914, nr. 1) en is het vervolgtraject naar een definitieve status ingezet. Den Engh is een voormalige rijksinrichting binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie, die per genoemde datum is omgevormd tot een gesloten jeugdzorg instelling. De primaire opdrachtgever van Den Engh is het ministerie voor Jeugd en Gezin. Omdat het een rijksinstelling betreft en het ministerie van VWS de beheersfuncties voor Jeugd en Gezin uitvoert, ressorteert de instelling onder het ministerie van VWS.

Den Engh richt zich op het opvoeden en behandelen van jongeren met (meervoudige) gedragsproblemen, met als doel het verminderen van probleemgedrag en het bieden van een reëel toekomstperspectief. De huidige behandelcapaciteit bedraagt 168 plaatsen. In 2010 zal het aantal behandelplaatsen worden uitgebreid naar 202 plaatsen door nieuwbouw op de locatie Ossendrecht. De capaciteit zal dan bestaan uit 120 plaatsen in Den Dolder (hoofdlocatie), 64 plaatsen in Ossendrecht en 18 plaatsen op een tweetal opleidingschepen.

Meer informatie over de organisatie en taken van het Den Engh vindt men op de website:www.den-engh.nl.

5.2 Begroting van baten en lasten

Tabel 5.1: Begroting van baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 2010
Baten 
Opbrengst Jeugd en Gezin28 045
Opbrengst overige departementen630
Overige opbrengsten25
Totaal baten28 700
  
Lasten 
Apparaatskosten26 727
– Personele kosten18 066
– Materiële kosten8 661
Afschrijvingskosten1 220
Rentelasten111
Dotatie voorzieningen543
Totaal lasten28 700
  
Saldo van baten en lasten0

Toelichting begroting van baten en lasten

Den Engh ontvangt vanuit Jeugd en Gezin een drietal bijdragen:

• Een bijdrage voor exploitatielasten (gesloten jeugdzorg);

• Een vaste bijdrage voor kapitaallasten (huur en service, rente en afschrijving);

• Incidentele bijdragen vanwege bijzondere omstandigheden als Rijksinrichting (o.a. opbouw FLO-voorziening en transitiekosten).

Daarnaast voert Den Engh een ESF-project (Europees Sociaal Fonds) uit in het kader van Workwise (arbeidstoeleiding van gedetineerde jongeren). Het onderwijs dat de jongeren ontvangen wordt bekostigd vanuit middelen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). Voor het ESF project fungeert OCW als co-financier.

Het aantal fte stijgt van 230 fte in 2009 naar 274 fte in 2010. Deze toename komt voort uit de uitbreiding van de capaciteit in Ossendrecht. Ook de materiële kosten zullen hierdoor stijgen.

De dotatie voor de voorziening betreft de medewerkers die vanwege een bezwarende functie gebruik maken van de FLO (functioneel leeftijdsontslag) regeling. Deze bedragen (loonkosten tot aan pensioenleeftijd van 65 jaar) worden ineens bij aanvang van het FLO ten laste van het resultaat aan de voorziening toegevoegd.

5.3 Doelmatigheid

Den Engh bevindt zich in de procedure naar een definitieve status van een baten-lastendienst. Op dit moment zijn er nog geen doelmatigheidsindicatoren benoemd met betrekking tot de gesloten jeugdzorg. In het «Startdocument baten-lastendienstvorming rijksinstelling Den Engh» is afgesproken dat de kandidaatsdienst vanuit het kwaliteitskader gesloten jeugdzorg in 2010 doelmatigheidsindicatoren heeft opgesteld. De indicatoren dienen SMART gedefinieerd te worden en gekoppeld te worden aan een norm.

De transitie van een jeugdgevangenis in Justitie-verband naar een relatief zelfstandige jeugdzorginstelling is een omvangrijk proces, zowel qua bedrijfsvoering, behandeling en huisvesting. Daarnaast is er veel inspanning nodig om te voldoen aan het streefbeeld jeugdzorg plus (zoals de certificering via Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector, het terugbrengen van de behandel groepsgrootte naar maximaal 10 per groep en het regionaal werken) en om de instroom en doorstroom van jongeren op de juiste wijze te regelen met behoud van voldoende bezetting.

Financiële verbetering is mogelijk door efficiencyslagen te maken binnen alle primaire en secundaire processen, door het kostenbewustzijn te verbeteren en door het vergroten van de behandelcapaciteit en het zorgaanbod.

De invoering van een ander (gedifferentieerd) kostprijssysteem prijs (p) x hoeveelheid (q) per product/dienst realisatie, zal leiden tot een transparantere kostenstructuur.

6. Rijksinstelling voor gesloten jeugdzorg De Lindenhorst

6.1 Inleiding

Sinds 1 februari 2009 is De Lindenhorst een baten-lastendienst. In 2009 is de tijdelijke status toegekend en is het vervolgtraject naar een definitieve status ingezet (kamerstuk 31 914, nr. 1). De Lindenhorst is een voormalige rijksinrichting binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie, die per genoemde datum is omgevormd tot een gesloten jeugdzorg instelling. De primaire opdrachtgever van De Lindenhorst is het ministerie voor Jeugd en Gezin. Omdat het een rijksinstelling betreft en het ministerie van VWS de beheersfuncties voor Jeugd en Gezin uitvoert, ressorteert de instelling onder het ministerie van VWS.

De Lindenhorst is een gespecialiseerde jeugdzorg instelling en heeft als kerntaak het bieden van optimale bescherming en intensieve behandeling aan meisjes met ernstige gedragsproblemen.

Meer informatie over de organisatie en taken van De Lindenhorst vindt men op de website:www.delindenhorst.nl.

6.2 Begroting van baten en lasten

Tabel 6.1: Begroting van baten en lasten (bedragen x € 1 000)
 2010
Baten 
Opbrengst Jeugd en Gezin9 897
Opbrengst overige departementen691
Opbrengst derden26
Totaal baten10 615
  
Lasten 
Apparaatskosten9 628
– Personele kosten6 055
– Materiële kosten3 198
– Kosten OCW i.h.k.v. ESF375
Rentelasten21
Afschrijvingskosten120
Dotatie voorzieningen845
Totaal lasten10 615
  
Saldo van baten en lasten0

Toelichting begroting van baten en lasten

Baten

De Lindenhorst ontvangt vanuit Jeugd en Gezin een drietal bijdragen:

• Een bijdrage voor exploitatielasten (gesloten jeugdzorg);

• Een vaste bijdrage voor kapitaalslasten (huur en service, rente en afschrijving);

• Incidentele bijdragen vanwege bijzondere omstandigheden als Rijksinrichting (o.a. opbouw FLO voorziening en transitiekosten).

Daarnaast voert De Lindenhorst een ESF-project (Europees Sociaal Fonds) uit in het kader van Workwise (arbeidstoeleiding van gedetineerde jongeren).

Het onderwijs dat de jongeren ontvangen wordt bekostigd vanuit middelen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW).

Lasten

De dotatie voor de voorziening betreft de medewerkers die vanwege een bezwarende functie gebruik maken van de FLO (functioneel leeftijdsontslag) regeling. Deze bedragen (loonkosten tot aan pensioenleeftijd van 65 jaar) worden ineens bij aanvang van het FLO ten laste van het resultaat aan de voorziening toegevoegd.

6.3 Doelmatigheid

De Lindenhorst bevindt zich in de procedure naar een definitieve status van een baten-lasten dienst. Op dit moment zijn er nog geen doelmatigheidsindicatoren benoemd met betrekking tot de Gesloten Jeugdzorg. In het «Startdocument baten-lastendienstvorming rijksinstelling De Lindenhorst» is afgesproken dat de kandidaatsdienst vanuit het kwaliteitskader gesloten jeugdzorg in 2010 doelmatigheidsindicatoren heeft opgesteld. De indicatoren dienen SMART gedefinieerd te worden en gekoppeld te worden aan een norm.

De visie van De Lindenhorst is gericht op een zo lang als nodig en zo kort als mogelijk verblijf van het meisje in de geslotenheid. De Lindenhorst heeft door de kleinschaligheid een relatief hoge kostprijs per capaciteitsplaats. De doelmatigheid zal gericht zijn op een kortere verblijfsduur met dezelfde kwaliteit.

De transitie van een jeugdinrichting in Justitie-verband naar een relatief zelfstandige jeugdzorginstelling is een omvangrijk proces, zowel qua bedrijfsvoering, behandeling en huisvesting. Daarnaast is er veel inspanning nodig om te voldoen aan het streefbeeld jeugdzorg plus (zoals de certificering via Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector en het regionaal werken) en om de instroom en doorstroom van jongeren op de juiste wijze te regelen met behoud van voldoende bezetting.

Financiële verbetering is mogelijk door efficiencyslagen te maken binnen alle primaire en secundaire processen, door het kostenbewustzijn te verbeteren en door het vergroten van de behandelcapaciteit en het zorgaanbod.

De invoering van een ander (gedifferentieerd) kostprijssysteem prijs (p) x hoeveelheid (q) per product/dienst realisatie, zal leiden tot een transparantere kostenstructuur.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

De ontwikkeling van de bedrijfsvoering kan niet los gezien worden van departementale en interdepartementale bundeling en samenwerking, onder meer als gevolg van het programma Vernieuwing Rijksdienst. De VWS-bedrijfsvoering zal meer en meer inspelen op en profiteren van de in te voeren rijksbrede kaders en deze vertalen naar concernbrede acties. Delen van uitvoerende (productie)werkzaamheden en diensten worden buiten het departement geplaatst of gebundeld ondergebracht in samenwerkingsverbanden met andere ministeries. Om deze trajecten te kunnen begeleiden zal de VWS-bedrijfsvoering zich op het terrein van regie ontwikkelen.

In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de onderwerpen in de bedrijfsvoering die specifiek in 2010 aan de orde zullen zijn.

Personele ontwikkeling

Ook in 2010 wordt gewerkt aan de realisatie van de personele taakstelling in het kader van het project Vernieuwing Rijksdienst. In het komend jaar loopt het ritme van deze taakstelling aanzienlijk op. Waar in 2008 12,5% en in 2009 25% van de einddoelstelling gehaald moest worden, bedraagt dit percentage in 2010 50%. De resultaten uit 2008 en 2009 bieden een goed vertrekpunt voor het realiseren van deze doelstelling in 2010.

De gewenste personeelsreductie wordt in de eerste plaats bereikt door de mobiliteit van de medewerkers te vergroten. Daarnaast zal het personeel flexibeler worden ingezet door werkzaamheden meer horizontaal te organiseren en meer te werken in programma’s en projecten. Medewerkers waarvoor binnen VWS het loopbaanperspectief dreigt te verdwijnen, zullen praktische ondersteuning krijgen bij het verkennen van de externe arbeidsmarkt. Bovendien worden initiatieven, ontwikkeld in het kader van het project «Ambtenaar van de toekomst» bij VWS ingezet.

Voor de versobering bedrijfsvoering zal het ministerie van VWS aansluiten bij de initiatieven die rijksbreed worden ontwikkeld.

Informatisering

In het voorjaar 2010 komt de geactualiseerde visie van VWS op de concernbrede inzet van I en IT ten behoeve van het primaire proces gereed, die aansluit op de rijksbrede agenda voor I en IT. De visie onderscheidt drie domeinen:

1. I en IT in de bedrijfsvoering (o.a. P-direkt)

2. Informatiemanagement in het primair proces (Informatie transparant, herinrichting financiële informatievoorziening en de informatiseringsagenda)

3. I en IT in het beleidsveld van VWS

In 2010 start de uitvoering van de implementatiestrategie van VWS voor het gebruik van open standaarden en open source. Bovendien worden de taken en medewerkers van het semi-statisch archief van het kernministerie in de loop van 2010 ondergebracht bij de nieuw te vormen archieforganisatie voor de rijksdienst.

Ook zal VWS de CIO-rol (chief information officer) invullen. In 2010 zullen stappen worden genomen om het financiële systeem van VWS te vervangen. Dit project wordt samen met de ministeries van Financiën, VROM en SZW uitgevoerd.

Inhuur externen

Om de uitgaven van inhuur externen te beheersen is het sturingsinstrument externe inhuur ontwikkeld. Dit instrument gaat uit van een vaste verhouding tussen de uitgaven inhuur externen en de loonkosten van het ambtelijk personeel. De uitgaven inhuur externen zullen worden teruggebracht naar 13%.

Duurzaam inkopen

In het kabinet is afgesproken dat in 2010 voor 100% duurzaam zal worden ingekocht. Voor circa 45 productgroepen zijn de duurzaamheidseisen en- wensen inmiddels vastgesteld. VWS zal in 2009 de nodige maatregelen nemen, zoals het opstellen van werkinstructies, om de doelstelling te kunnen realiseren.

Subsidiebeheer

In 2009 is de doorlichting naar de bestaande subsidiepraktijk afgerond en is een vervolgproject van start gegaan. In 2010 worden de verbeterpunten uit het project en het rijksbrede «Kader financieel beheer rijkssubsidies» verder geïmplementeerd. Binnen het vervolgproject staan het uniformeren en stroomlijnen van het subsidieproces centraal (kamerstuk 31 700 XVI, nr. 141 enkamerstuk 31 865, nr. 5).

Huisvesting

Voor de gezamenlijke huisvesting van de bestuursdepartementen van VWS en SZW in de Resident wordt momenteel in samenwerking met SZW gewerkt aan een visiedocument dat als basis dient voor verdere plannen en realisatie vanaf 2010. De verhuizing van het bestuursdepartement van SZW is voorzien in 2013. Gelet op deze en andere ontwikkelingen is afgesproken een integraal en meerjarig VWS-huisvestingsbeleid voor het hele concern te ontwikkelen. Dit traject zal begeleid worden door een huisvestingscoördinator, die in 2009 is aangesteld.

FINANCIEEL BEELD ZORG

1. Inleiding

In dit hoofdstuk staan de premiegefinancierde zorguitgaven centraal. Voor deze zorguitgaven geldt een ander regime dan voor de begrotingsgefinancierde uitgaven, namelijk het Budgettair Kader Zorg (BKZ). In deze bijlage wordt het BKZ en de uitgaven die daaronder vallen in samenhang en totaliteit behandeld.

Paragraaf 2 beschrijft de definitie van het BKZ en de uitgavenbegrippen. De gebruikte informatiebronnen komen in paragraaf 3 aan de orde. De ontwikkeling van de uitgaven onder het BKZ worden in paragraaf 4 behandeld. Daar is tevens een totaaloverzicht opgenomen van de maatregelen en beleidsvoornemens zoals die in de artikelen zijn genoemd. De financiering van de zorguitgaven en de ontwikkeling van de premies Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw) worden in paragraaf 5 behandeld.

2. BKZ en uitgavenbegrippen

Het kabinet heeft in het coalitieakkoord afspraken vastgelegd over het financieel kader 2008–2011. Er zijn drie uitgavenkaders afgesproken, het kader rijksbegroting in enge zin (RBG-eng), het kader sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA) en het budgettair kader zorg (BKZ). Deze uitgavenkaders staan ook wel bekend als de ijklijnen en zijn vastgelegd in reële termen. Daarbij is de afspraak gemaakt dat de uitgavenkaders gaandeweg het jaar aangepast worden aan de ontwikkeling van de prijs nationale bestedingen (pNB). Ieder voorjaar wordt deze prijsaanpassing voor het dan lopende jaar definitief vastgesteld.

Uitgaven die vallen onder het BKZ zijn de zorguitgaven die behoren tot het verzekerde pakket van de AWBZ en de Zvw. Daarnaast vallen onder het BKZ ook de bedragen die in het gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld voor de zorgkosten die gemeenten door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dragen. Deze bedragen staan niet op de VWS-begroting, maar op de begroting van het gemeentefonds. Verder vallen de kosten van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de opleidingskosten voor de erkende medische en tandheelkundige specialismen en voor een aantal medische specialisaties onder het BKZ. Deze kosten worden vanuit de begroting gefinancierd en respectievelijk onder artikel 43 en 42 van de VWS-begroting verantwoord. Ten slotte zijn er bedragen voor zorguitgaven gereserveerd op de begroting van het ministerie van Financiën die vallen onder het BKZ, dit zijn onder andere loon- en prijsbijstellingen. Al deze uitgaven samen worden de BKZ-uitgaven genoemd.

De BKZ-uitgaven worden ook wel naar de voornaamste financieringsbron premiegefinancierde (zorg)uitgaven of premie-uitgaven genoemd. In werkelijkheid worden deze uitgaven niet alleen gefinancierd uit de premieheffing AWBZ en Zvw, maar ook uit rijksbijdragen en eigen betalingen van de zorgconsumenten.

De BKZ-uitgaven verminderd met deze eigen betalingen worden de netto-BKZ-uitgaven genoemd. De netto-BKZ-uitgaven zijn de collectief gefinancierde zorguitgaven. Deze netto-BKZ-uitgaven worden getoetst aan het door het kabinet vastgestelde BKZ (uitgavenplafond). Voor de BKZ-uitgaven inclusief de eigen betalingen wordt de term bruto-BKZ-uitgaven gehanteerd.

3. Gebruikte informatiebronnen

De financiële informatievoorziening in de zorg komt tot stand door getrapte aanlevering. Verzekeraars, instellingen en individuele beroepsbeoefenaren leveren gegevens aan de zogenoemde gegevensleveranciers; financieringscijfers aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en de budgetgegevens aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze leveren op hun beurt geaggregeerde gegevens aan VWS.

College voor Zorgverzekeringen

De gegevens die het CVZ verstrekt over de AWBZ zijn voornamelijk gebaseerd op de bevoorschotting door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Een klein deel van de financieringscijfers is gebaseerd op rapportages van de zorgkantoren.

Over de Zvw zijn voor de begrotingsvoorbereiding sinds het Jaarverslag 2008 en de Eerste suppletore begroting 2009 geactualiseerde gegevens ontvangen op basis van de jaarstaten van de zorgverzekeraars.

Nederlandse Zorgautoriteit

Voor de gebudgetteerde sectoren (waaronder ziekenhuizen en AWBZ-instellingen die zorg in natura leveren) ontvangt VWS informatie over de budgetontwikkeling van de NZa. Ten opzichte van het VWS Jaarverslag 2008 en de Eerste suppletore begroting 2009 zijn geactualiseerde gegevens ontvangen over de budgetontwikkeling in 2008 en voorgaande jaren. De budgetten over 2008 zijn gebaseerd op de gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraars/zorgkantoren en zorgaanbieders. Daarnaast zijn de budgetten over de voorgaande jaren geactualiseerd aan de hand van de definitieve nacalculaties die hebben plaatsgevonden.

Informatie in het Financieel beeld zorg

Voor de bepaling van de uitgaven onder het BKZ zijn in eerste instantie de financieringscijfers van belang. Dit zijn CVZ gegevens over de schadelast in het kader van de Zvw en de AWBZ.

Ten aanzien van de gebudgetteerde ziekenhuissectoren wordt hiervan afgeweken en zijn de budgetten van de NZa gebruikt om de uitgavenontwikkeling van het A-segment te monitoren. Daarnaast is op basis van de jaarverslagen van de ziekenhuizen een voorlopige inschatting gemaakt van de kosten van de dbc’s met vrije prijzen, het B-segment. Deze kosten maken geen onderdeel meer uit van de budgetten.

Schadelastgegevens laten met betrekking tot de ziekenhuissectoren ten opzichte van de budgetten een substantiële overdekking zien. Aangezien voor de gebudgetteerde ziekenhuissectoren voor het A-segment geldt dat de financiering via de dbc-declaraties dient ter dekking van het budget en een eventuele overdekking van de budgetten door verrekening ongedaan gemaakt wordt, wordt voor de gebudgetteerde ziekenhuissectoren voor het A-segment ervan uitgegaan dat de financiering gelijk is aan de budgetten. Voor het B-segment geldt dat de schadelastgegevens, voor het jaar 2008, pas eind van het jaar 2009 een meer definitief karakter krijgen. Hierdoor is in de ontwerpbegroting 2010 – op basis van de gegevens 2008 – geen aanpassing van het ziekenhuiskader mogelijk.

Ook voor de geneeskundige ggz door instellingen vormt de informatie van de NZa over de budgetontwikkeling de basis voor de in dit Financieel Beeld Zorg opgenomen informatie.

Relatie tussen budgetten en financiering

De financieringscijfers betreffen de schadelast in het kader van de Zvw en de AWBZ bij verzekeraars en zorgkassen zoals het Zorgverzekeringsfonds (ZVF) en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Tussen budgetten en uitgaven van de verzekeraars en de zorgkassen kunnen echter verschillen optreden, de zogeheten financieringsachterstanden en- voorsprongen. Bij de AWBZ-sectoren gaat het daarbij om verschillen tussen de voorschotten die gedurende het jaar aan de instelling worden betaald enerzijds en de budgetten anderzijds. Deze budgetten worden vaak nog na afloop van het jaar naar boven of beneden bijgesteld in het kader van de nacalculatie. Wanneer financieringsachterstanden of -voorsprongen zijn opgetreden, worden deze vervolgens door aanpassing van de voorschotten (bij de AWBZ) of via verrekentarieven of door verrekeningen (bij de ziekenhuiszorg) weggewerkt. Het gevolg van het wegwerken van financieringsachterstanden of -voorsprongen is dat de ontwikkeling van de uitgaven van verzekeraars en de zorgkassen onder invloed staat van dit soort financieringsschommelingen.

4. Ontwikkeling van de uitgaven onder het BKZ

In tabel 1 is te zien hoe het BKZ voor het jaar 2010 sinds het coalitieakkoord (gepresenteerd in de ontwerpbegroting 2008) is aangepast en hoe de netto-BKZ-uitgaven zich verhouden tot het kader.

Het BKZ is vastgesteld in het coalitieakkoord. Tijdens de kabinetsperiode verandert het kader in principe niet meer, afgezien van ijklijnmutaties (verschuivingen van uitgaven tussen de verschillende kaders), nominale bijstellingen en technische bijstellingen. Het BKZ wordt aangepast aan de ontwikkeling van de pNB. Hierdoor beweegt het kader mee met een hogere of lagere prijsontwikkeling. Sinds het opstellen van het coalitieakkoord is de verwachte prijsontwikkeling licht gedaald, waardoor het kader lager uitvalt. Daarnaast is het kader naar beneden aangepast als gevolg van ijklijnmutaties en technische bijstellingen. In het aanvullende beleidsakkoord heeft het kabinet daarnaast vastgelegd dat vanaf de begroting 2009 de uitgavenkaders ook gecorrigeerd worden voor macro-economische ontwikkelingen. Hiermee wordt de werking van de automatische stabilisatoren versterkt. Voor het BKZ houdt dit in dat het kader aangepast wordt aan het verschil tussen de ontwikkeling van de pNB en de daadwerkelijke ontwikkeling van de lonen en prijzen in de zorg. Als gevolg van al deze ontwikkelingen is het kader voor 2010 € 1 265 miljoen lager dan in de ontwerpbegroting 2008.

De mutaties in de bruto-BKZ-uitgaven en -ontvangsten leiden per saldo tot een verlaging van de netto-BKZ-uitgaven met € 1 922 miljoen. Hiervan is bijna een miljard het gevolg van een daling van de verwachte loon- en prijsontwikkeling in de zorg. Daarnaast dalen de zorguitgaven omdat het BKZ vanaf 2010 een bijdrage levert aan de budgettaire problematiek op andere begrotingen. In totaal zijn voor 2010 de netto-uitgaven € 656 miljoen meer gedaald dan het kader. Voor 2010 is er dan ook sprake van een onderschrijding van het kader van € 656 miljoen.

Tabel 1 Ontwikkeling van het BKZ 2010 (bedragen x € 1 000 000)
 Bruto-BKZ-uitgavenBKZ-ontvangsten (Eigen betalingen)Netto-BKZ-uitgavenBKZOverschrijding (+)/Onderschrijding (-)
 abc=a-bde=c-d
Stand VWS ontwerpbegroting 200862 0573 37758 68158 681 
Stand VWS ontwerpbegroting 200961 2933 04758 24658 686– 440
Stand VWS ontwerpbegroting 201059 7342 97556 75957 416– 656
Mutatie– 2 323– 401– 1 922– 1 265– 656

Bron: VWS

4.1. Ontwikkeling BKZ-uitgaven en -ontvangsten 2009 t/m 2014

Tabel 2 laat vanaf de stand ontwerpbegroting 2009 de ontwikkeling van de BKZ-uitgaven en -ontvangsten zien. Waar in de begroting van 2009 de wijzigingen uit het laatst afgesloten jaar (jaarverslag) en het lopende jaar (Eerste suppletore begroting) gesaldeerd werden weergegeven, zijn nu alle grote mutaties vanaf de ontwerpbegroting 2009 zichtbaar.

Tabel 2 Mutaties in de bruto-BKZ-uitgaven en ontvangsten sinds de ontwerpbegroting 2009 (bedragen x € 1 000 000)
 200920102011201220132014
Bruto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 200958 009,661 292,965 003,969 378,873 803,9 
       
Productieontwikkelingen, mee- en tegenvallers      
a. Actualisatie zorguitgaven 2008 en doorwerking838,4804,9804,5804,8804,8 
       
Maatregelen en beleidsaanpassingen      
b. Preferentiebeleid en verlopen patenten– 370,0– 495,0– 545,0– 545,0– 545,0 
c. Tegenvaller receptregelvergoeding, aflopen transitieakkoord en volume (gebruik) geneesmiddelen223,2531,8565,5565,5565,5 
d. (pseudo-)WW-premie30,030,030,030,030,0 
e. Wijziging voorcalculatie– 67,4– 53,3– 55,7– 58,1– 59,8 
f. Besparingsverlies niet-indexeren huisartsen37,09,06,03,02,0 
g. Maatregelen medisch specialisten – 375,0– 375,0– 375,0– 375,0 
h. Tariefmaatregel ggz – 119,0– 119,0– 119,0– 119,0 
i. Wet geneesmiddelenprijzen– 12,5– 72,5– 80,0– 80,0– 80,0 
j. Doelmatig voorschrijven – 127,0– 110,0– 110,0– 110,0 
k. Aanpassing inschrijftarief – 60,0– 60,0– 60,0– 60,0 
l. Beloning doelmatig voorschrijven  120,060,060,0 
m. Zelfverwijzers – 48,0– 117,0– 117,0– 117,0 
n. Tariefmaatregel alle vrije beroepsbeoefenaren – 57,5– 94,3– 94,3– 94,3 
o. Pakketuit-/opname – 3,3– 3,3– 3,3– 3,3 
p. Aanpak topinkomens  – 27,0– 27,0– 27,0 
q. Sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten44,0     
r. Ramingsbijstelling PGB– 50,0– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0 
s. Vermogensinkomensbijtelling– 40,0– 70,0– 70,0– 70,0– 70,0  
t. Invulling taakstelling best practices – 91,0– 91,0– 91,0– 91,0 
u. Inzet reserve AWBZknelpunten – 113,0– 19,0– 18,0– 20,0 
v. Ontbureaucratisering AWBZ  – 50,0– 50,0– 50,0 
w. Ramingsbijstelling tariefsmaatregelen AWBZ– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0 
x. Prikkelwerking Wmo  – 50,0– 50,0– 50,0 
       
Technische en macro-economische mutaties      
y. Macro loon- en prijsbijstelling– 531,8– 1 362,7– 2 009,9– 2 835,1– 3 709,5 
z. IJklijnmutaties– 100,980,796,2106,3108,1 
aa. Diverse mutaties17,4152,4106,9100,7103,7 
bb. Financieringsschuif– 21,0     
Totaal mutaties– 63,6– 1 558,5– 2 267,1– 3 152,5– 4 026,8 
       
Bruto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 201057 946,059 734,462 736,866 226,369 777,173 506,2
BKZ-ontvangsten stand VWS ontwerpbegroting 20092 993,53 046,63 326,23 472,03 638,8 
       
I. Vermogensinkomensbijtelling– 40,0– 70,0– 70,0– 70,0– 70,0 
II. Wtcg5,010,010,011,011,0 
III. IJklijnmutaties– 7,2– 11,4– 5,3– 3,9– 2,6 
       
Totaal mutaties– 42,2– 71,4– 65,3– 62,9– 61,6 
       
BKZ-ontvangsten stand VWS ontwerpbegroting 20102 951,32 975,23 260,93 409,13 577,23 747,9
Netto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 200955 016,158 246,361 677,765 906,870 165,1 
       
Netto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 201054 994,756 759,259 475,962 817,266 199,969 758,3

Bron: VWS

Uitgaven

a. Actualisatie zorguitgaven 2008 en doorwerking

Op basis van de gegevens van NZa en CVZ zijn de uitgaven 2008 geactualiseerd. Uit deze actualisatie volgt per saldo voor 2010 een tegenvaller van € 804,9 miljoen. Deze bestaat voornamelijk uit tegenvallers bij de medisch specialisten (€ 375 miljoen), ZBC-s (€ 30 miljoen), geneeskundige ggz (€ 185 miljoen), fysiotherapie (€ 55 miljoen), zorg in natura door AWBZ-instellingen (€ 234 miljoen) en meevallers bij de hulpmiddelen (€ 40 miljoen) en grensoverschrijdende zorg (€ 66 miljoen).

b. Preferentiebeleid en verlopen patenten

Geraamde opbrengsten van het preferentiebeleid en hogere besparingen dan geraamd als gevolg van het verlopen van octrooien van geneesmiddelen.

c. Tegenvaller receptregelvergoeding, aflopen transitieakkoord en volume (gebruik) geneesmiddelen

Dit betreft de gevolgen van de door de NZa vastgestelde receptvergoedingsregel voor apothekers, de gevolgen van het aflopen van het transitieakkoord geneesmiddelen per 2010 en de verwachte stijging van het gebruik van geneesmiddelen.

d. (pseudo-)WW-premie

Overheidswerkgevers waaronder academische ziekenhuizen zijn eigen risicodrager voor de WW. Zij gebruikten de WW-werknemerspremie ter gedeeltelijke dekking van de WW-lasten. Met ingang van 2009 is het tarief WW werknemerspremie echter op nul gezet, waardoor de academische ziekenhuizen deze inkomst verliezen. Voor het vervallen van deze inkomst worden zij gecompenseerd.

e. Wijziging voorcalculatie

Wijziging van de voorcalculatie van de loon- en prijsindexatie cure.

f. Besparingsverlies niet indexeren huisartsen

Nieuwe cijfers van het CPB hebben geleid tot een aanpassing van de geraamde opbrengst van het niet indexeren van de huisartsentarieven. Daarnaast was bij het niet indexeren 2009 abusievelijk geen rekening gehouden met de gewijzigde voor- en nacalculatiesystematiek.

g. Maatregelen Medisch specialisten

Ter redressering van de overschrijding bij de medisch specialisten worden verschillende maatregelen genomen. In de eerste plaats wordt de compensatiefactor voor de ondersteunende specialisten aangepast. De in 2005 ingeschatte compensatiefactoren zijn niet meer representatief en hebben geleid tot een onbedoeld hogere beloning dan was voorzien. Daarnaast worden de normtijden per specialisme herzien op basis van een nieuwe rondrekening. Tenslotte worden tarieven generiek neerwaarts bijgesteld.

h. Tariefmaatregel ggz

Om de overschrijding van de zorguitgaven te mitigeren worden de tarieven in de gehele geneeskundige ggz neerwaarts bijgesteld.

i. Wet geneesmiddelenprijzen

Dit betreft een aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) en het onder de Wgp brengen van injectables.

j. Doelmatig voorschrijven

Dit betreft de geraamde opbrengst van het doelmatiger voorschrijven van geneesmiddelen door huisartsen. Voor 2010 en 2011 gaat het daarbij met name om het meer voorschrijven van generieke varianten van maagzuurremmers en cholesterolverlagers.

k. Aanpassing inschrijftarief

Het gaat hier om een korting op het inschrijftarief die door de NZa aan de huisartsen zal worden opgelegd.

l. Beloning doelmatig voorschrijven

Dit betreft het bedrag waarmee huisartsen worden beloond voor het realiseren van doelmatig voorschrijfgedrag.

m. Zelfverwijzers

In de acute basiszorg wordt toegewerkt naar integrale bekostiging. In 2010 wordt een eerste stap gezet om het mogelijk te maken dat substitutie van ziekenhuizen naar huisartsenposten kan plaatsvinden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van ziekenhuizen en huisartsenposten om te integreren. Integratie van spoedeisende hulpposten van ziekenhuizen met huisartsenposten is wenselijk vanwege een relatief groot aantal zelfverwijzers dat naar de spoedeisende hulp gaat, waarvan een groot deel huisartsgeneeskundig geholpen had kunnen worden.

Daarnaast wordt er strenger op toegezien dat specialistische zorg die gedeclareerd wordt voor patiënten zonder verwijzing niet langer wordt vergoed. Dit zorgt ervoor dat er een prikkel is om met een zorgvraag eerst naar een zorgverlener in de eerstelijnszorg te gaan, waardoor het beroep op de tweedelijnszorg afneemt.

n. Tariefmaatregel alle vrije beroepsbeoefenaren

VWS zal voor alle vrije beroepsbeoefenaren (medisch specialisten, huisartsen, kraamzorg, verloskundigen etc.) het inkomensgerelateerde kostenbestanddeel van de tarieven voor de tweede helft van 2009 en voor heel 2010 niet indexeren.

o. Pakketuit-/opname

Op basis van het Pakketadvies 2009 van het CVZ wordt het Mandibulair repositie apparaat (een hulpmiddel voor het ademhalingsstelsel) in het basispakket opgenomen en wordt de vergoeding van Acetylcysteïne (slijmoplossend middel) per 1 januari 2010 uit het verzekerde pakket gehaald.

p. Aanpak topinkomens

In de Tweede Kamer hebben de minister van BZK en de vakministers vorig jaar verduidelijkt hoe zij het advies van de commissie-Dijkstal over de normering en de maximering van de inkomens van de topfunctionarissen in de semipublieke sector willen gaan uitwerken in wetgeving (zie dossiernummer TK 28 479). Die wetgeving zal ook betrekking hebben op de zorgsector. Indien de opbrengst van deze maatregel onvoldoende is, zal een andere maatregel worden ingezet om de opbrengst te bereiken.

q. Sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten

In het kader van de ZZP invoering zijn bij het CIBG 4000 aanvragen ingediend voor nieuwe plaatsen «sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten» (SGLVG)-verblijf. Om een budgettair neutrale invoering te waarborgen zullen vanaf 2010 de ZZP tarieven binnen de gehandicaptenzorg worden aangepast. In 2009 zijn er echter macromeerkosten.

r. Ramingsbijstelling PGB

Door het CVZ wordt op basis van de halfjaarcijfers een lagere instroom van het aantal budgethouders in 2009 verwacht dan geraamd. Dit levert een meevaller van € 50 miljoen incidenteel en € 60 miljoen structureel (vanaf 2010) op.

s. Vermogensinkomensbijtelling

Structurele doorwerking in 2010 en latere jaren van de effecten van het amendement de Vries bij de begroting 2009 over de vermogensinkomensbijtelling (VIB).

t.  Invulling taakstelling best practices

In 2008 is de intramurale capaciteit sneller toegenomen dan geraamd. De doorwerking hiervan wordt gedekt door een ophoging van de taakstelling best practices. Voor het bedrag van de totale taakstelling wordt de contracteerruimte gekort. Zorgkantoren zullen scherp inkopen door voor goed presterende instellingen hogere tarieven te hanteren dan voor minder presterende instellingen. Op deze wijze worden best practices beloond.

u. Inzet reserve AWBZ knelpunten

Er is een bedrag gereserveerd voor eventuele knelpunten in de contracteerruimte en het PGB subsidieplafond.

v. Ontbureaucratisering AWBZ

Er is een programma gestart om de uitvoering van de zorgprocessen te verbeteren en de bureaucratie terug te dringen. Voor de begroting 2011 moeten deze maatregelen nader zijn uitgewerkt.

w. Ramingsbijstelling tariefsmaatregelen AWBZ

Dit betreft een eerder wel doorgevoerde maar niet structureel geboekte tariefswijziging bij de ondersteunende begeleiding.

x. Prikkelwerking Wmo

De mogelijkheden tot het inbouwen van meer doelmatigheidsprikkels in de Wmo en tot het afromen van de doelmatigheidswinst zullen in overleg met de fondsbeheerders worden onderzocht. Indien de opbrengst van deze maatregelen onvoldoende is worden andere maatregelen ingezet om de opbrengst van € 50 miljoen te bereiken.

y. Macro loon- en prijsbijstelling (MEV 2010)

De raming van de loon- en prijsbijstelling is aangepast op basis van de Macro Economische Verkenning 2010 van het Centraal Planbureau (CPB).

z. IJklijnmutaties

Deze post is het saldo van diverse mutaties tussen het BKZ en de andere uitgavenkaders (RGB-eng en SZA). De meest omvangrijke daarvan betreft de mutatie in het kader van het aanvullend koopkrachtpakket op de (tot het BKZ behorende) Wtcg. De raming van de kosten van de forfaits wordt op de VWS-begroting per 2010 verhoogd met € 135 miljoen. Verder is er compensatie voor het niet uitvoeren van de VIB bij de vaststelling van de eigen bijdragen in de AWBZ en doet zich met name een aantal overhevelingen naar de VWS-begroting voor, o.a. voor middelen voor het stagefonds, uitvoerings- en beheerskosten CAK en de financiering van enkele stichtingen. Daarnaast is een gedeelte van de reserve AWBZ knelpunten ingezet voor de gevolgen van de AWBZ ombuigingen op de begrotingen van andere departementen (OCW, JenG en VWS).

aa. Diverse mutaties

Deze post is het saldo van verschillende mutaties.

bb. Financieringsschuif

Er is sprake van een zeker tijdsverloop tussen het moment dat de NZa de productieafspraken van partijen heeft ontvangen en de verwerking daarvan in de budgetten en de bevoorschotting van de instellingen. Als gevolg daarvan is het gebruikelijk dat de financiering binnen een jaargrens afwijkt van de uitgaven (budgetten) in dat jaar. Zo ontstaan zogeheten financieringsachterstanden of -voorsprongen. Deze verschillen worden in het daaropvolgende jaar verrekend. Tussen de jaren doen zich daardoor incidentele financieringsschuiven voor. Over meerdere jaren gezien volgt de financiering echter altijd de uitgaven.

In 2008 laat de actualisatie van de financiering een grotere bijstelling zien dan de actualisatie van de uitgaven: in 2008 is er meer gefinancierd dan op grond van de uitgaven verwacht zou worden. Dit levert een voorsprong in de financiering op. In 2009 vindt hiervoor verrekening plaats. Tevens zijn de uitgaven 2008 naar boven bijgesteld en zijn de uitgaven in de jaren daarvoor geactualiseerd: deze toename van de budgetten moet achteraf nog gefinancierd worden. Hier is sprake van een achterstand in de financiering. Ook dit wordt verrekend in 2009.

Beide effecten samen leiden tot een financieringsschuif van € -21,0 miljoen in 2009.

Ontvangsten

I. Vermogensinkomensbijtelling

Structurele doorwerking in 2010 en latere jaren van de effecten van het amendement de Vries bij de begroting 2009 over de vermogensinkomensbijtelling (VIB). Door het niet invoeren van de VIB met ingang van 1 juli 2009 bij de vaststelling van de eigen bijdragen in de AWBZ, treedt er een tegenvaller bij de ontvangsten op van structureel € 80 miljoen. Voor 2009 bedraagt deze tegenvaller € 40 miljoen. Een van de maatregelen die genomen is voor de compensatie van deze tegenvaller is de verhoging van de maximale eigen bijdrage in de AWBZ voor de relatief hoge inkomens (boven de € 40 000). Vanaf 1 januari 2010 is de opbrengst hiervan € 10 miljoen.

II. Wtcg

Bij het invoeren van de Wtcg is bij de berekening van de korting op de eigen bijdrage rekening gehouden met de invoering van de VIB. Nu de VIB niet doorgaat wordt de berekende korting neerwaarts bijgesteld.

III. IJklijnmutaties

Dit is het saldo van diverse kleine mutaties tussen het BKZ en de andere uitgavenkaders (RBG-eng en SZA).

4.2 Beschikbare middelen per artikel

In tabel 3 worden de relevante BKZ-uitgaven op artikelniveau gepresenteerd. Door middel van de financieringsachterstand en een niet kader relevante mutatie wordt de aansluiting gemaakt tussen de Zorguitgaven (zie betreffende (beleids)artikelen) en het financieringsniveau van het bruto-BKZ, de uitgaven van de zorgverzekeraars en de zorgkassen. De financieringsachterstand ontstaat bij de gebudgetteerde sectoren (zoals de zorg in natura geleverd door AWBZ-instellingen) onder andere door een verschil tussen de budgetten en de financiering door de zorgverzekeraars en zorgkantoren. De niet kader relevante mutatie betreft een mutatie uit het aanvullend coalitieakkoord (kamerstuk 31 070, nr. 24). Daar zijn door het kabinet middelen beschikbaar gesteld ter stimulering van de bouw in de zorg. Het gaat om een bedrag van € 160 miljoen voor de cure en de care (totaal€ 320 miljoen).

Tabel 3 Verdeling van de zorguitgaven per artikel (bedragen x € 1 000 000)
 200920102011201220132014
Volksgezondheid108,5107,8107,4107,4107,4107,4
Gezondheidszorg32 567,833 346,834 421,634 432,534 472,834 480,5
Langdurige zorg22 532,422 484,623 062,023 368,223 452,023 454,3
Maatschappelijke ondersteuning177,8178,0178,1178,3178,3178,3
Nominaal en onvoorzien179,7934,81 821,04 952,88 342,211 978,6
Wmo (gemeentefonds)1 532,01 626,61 626,61 626,61 626,61 672,5
Opleidingsfonds (begroting VWS)838,4839,7851,5856,2860,6865,2
Wtcg (begroting VWS) 499,3511,5518,1525,9530,9
Begrotingsgefinancierde BKZ-uitgaven30,436,8157,1186,2211,3238,5
Zorguitgaven ontwerpbegroting 201057 967,060 054,462 736 866 226,369 777,173 506,2
       
Financieringsachterstand– 21,0     
Niet kaderrelevant– 320,0     
       
Bruto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 201057 946,059 734,462 736,866 226,369 777,173 506,2

Bron: VWS

Tabel 4 geeft de ontwikkeling aan van de zorguitgaven op de beleidsartikelen. De ontwikkeling tussen 2008 en 2009 respectievelijk 2009 en 2010 is daarbij onderverdeeld naar de oorzaak van de ontwikkeling: volume, nominaal of technisch.

Tabel 4 – Horizontale uitgavenontwikkeling beleidsartikelen (bedragen x € 1 000 000)
 2008volumenominaaltechnisch2009volumenominaaltechnisch2010
Volksgezondheid112,10,21,6– 5,4108,50,2– 0,1– 0,8107,8
Gezondheidszorg31 069,3933,3612,7– 47,532 567,8498,4191,189,533 346,8
Langdurige zorg21 147,7855,9588,4– 59,622 532,4-208,4151,98,722 484,6
Maatschappelijke ondersteuning171,70,55,60,0177,80,00,20,0178,0

Bron: VWS

De volumeontwikkeling 2009–2010 is lager dan die in 2008–2009. Dit is met name het saldo van de jaarlijkse autonome volumeontwikkeling van de zorguitgaven, de tegenvallers uit de actualisatie van de zorguitgaven 2008 en de doorwerking naar latere jaren en daarbij behorende kostenbeperkende maatregelen. Uit de actualisatie volgt per saldo een structurele overschrijding van circa € 800 miljoen. De kostenbeperkende maatregelen – welke een neerwaarts volume effect hebben – kunnen pas in het jaar 2010 genomen worden. Dit geldt voor de gezondheidszorg o.a. voor de medisch specialisten en geneeskundige ggz. Bij de langdurige zorg gaat het voornamelijk om de overschrijding bij de AWBZ-instellingen die zorg in natura leveren. Tevens levert bij langdurige zorg de vorig jaar aangekondigde en in 2009 gestarte maatregel «functies begeleiding en behandeling» in 2010 substantiële besparingen op. Daarnaast heeft het kabinet besloten da alle departementen een bijdrage leveren aan het toplossen van de rijksbrede budgettaire problematiek. Hiervoor heeft VWS extra maatregelen getroffen, voor 2010 optellend tot € 0,2 miljard.

De nominale ontwikkeling 2008–2009 betreft vooral de jaarlijkse aanpassing van de uitgaven aan loon- en prijsontwikkeling in 2009. Aangezien de loon- en prijsontwikkeling 2010 bij het verschijnen van het Centraal economisch plan (CEP) van het CPB wordt vastgesteld (maart 2010), is deze nog niet aan de beleidsartikelen toegedeeld en daarom ook niet in deze tabel terug te vinden. De nominale ontwikkeling 2009–2010 betreft met name de door het kabinet beschikbaar gestelde middelen ter stimulering van de bouw in de zorg. Deze middelen dragen eraan bij dat instellingen de financiering van hun bouwplannen eerder rond kunnen krijgen.

De technische ontwikkeling 2008–2009 en 2009–2010 is vooral te verklaren door de mutaties tussen het BKZ en de andere uitgavenkaders (RBG-eng en SZA).

5. Financiering van de zorguitgaven

De financiering van de bruto BKZ-uitgaven laat zich in een aantal categorieën uitsplitsen. Tabel 5 geeft deze verdeling voor het jaar 2010 in cijfers weer.

Tabel 5 Financiering bruto BKZ- uitgaven (bedragen x € miljard)
 2010
AWBZ21,8
Zvw32,3
Eigen betaling AWBZ1,5
Eigen betaling Zvw1,5
Overheid (opleidingsfonds/Wtcg)1,4
Overheid (gemeentefonds)1,6
Bruto-BKZ-uitgaven stand VWS ontwerpbegroting 2010160,1

Bron: VWS

1 Inclusief de «niet kader relevante» mutatie uit het aanvullend coalitieakkoord. Daar zijn door het kabinet middelen beschikbaar gesteld ter stimulering van de bouw in de zorg. Het gaat om een bedrag van € 320 miljoen.

Zorgverzekeringswet

De belangrijkste uitgavenpost die resulteert uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) is natuurlijk het betalen van zorgkosten voor verzekerden door zorgverzekeraars (zie tabel 6). Daarnaast maken verzekeraars beheerskosten om de wet uit te voeren. Ook zijn er rechtstreekse betalingen van het zorgverzekeringsfonds (uitgaven in het kader van internationale verdragen en de academische component).

Ter dekking van deze uitgaven worden er inkomensafhankelijke bijdragen geïnd, wordt er een nominale premie geheven, wordt er een rijksbijdrage verstrekt ter dekking van de fictieve premielast van kinderen en wordt er door burgers zelf bijgedragen aan de zorgkosten via het eigen risico. Ook zijn er nog overige baten van het zorgverzekeringsfonds. Dit betreft rentebaten en de premievervangende bijdrage van niet-ingezetenen en gemoedsbezwaarden.

Tabel 6 Uitgaven en inkomsten Zvw (bedragen x € 1 miljard)
 200820092010
Uitgaven ten laste van de macropremielast1   
– Zorguitgaven verzekeraars30,231,632,9
– Rechtstreekse uitgaven zorgverzekeringsfonds0,80,80,8
– Beheerskosten/saldi verzekeraars1,31,81,6
– Totaal32,334,235,3
    
Inkomsten   
– Inkomensafhankelijke bijdrage17,116,717,5
– Nominale premie13,513,814,1
– Rijksbijdrage kinderen2,12,12,1
– Eigen betalingen1,41,41,5
– Overige baten zorgverzekeringsfonds0,00,00,0
– Totaal34,134,035,2

1 BKZ relevant zijn hiervan de zorguitgaven van de verzekeraars (exclusief de bouwimpuls uit het stimuleringspakket) plus de uitgaven in verband met internationale verdragen (afgerond samen 33,6 miljard in 2010).

Het zorgverzekeringsfonds

De Zvw wordt uitgevoerd door verzekeraars. Naast de individuele verzekeraars is er een zorgverzekeringsfonds (ZVF). Dit fonds ontvangt de inkomensafhankelijke bijdrage en de rijksbijdrage voor kinderen (zie tabel 7). Uit het ZVF ontvangt elke verzekeraar een bedrag ter gedeeltelijke dekking van de zorguitgaven. Dit bedrag houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerden bij die verzekeraar. Daarnaast ontvangen verzekeraars uit het ZVF een vergoeding voor de beheerskosten van verzekerde kinderen. Uit het ZVF vinden rechtstreekse betalingen plaats op grond van internationale verdragen, subsidies en de zogenaamde academische component van academische ziekenhuizen.

De uitgaven van het ZVF stijgen van 2009 op 2010 met € 0,7 miljard. Dit hangt vrijwel geheel samen met de hogere bijdrage aan de verzekeraars ter dekking van zorgkosten. Via deze hogere bijdrage wordt circa de helft van de kostenstijging van verzekeraars (van € 1,3 miljard) opgevangen. Het andere deel wordt opgevangen via hogere nominale premies.

De inkomensafhankelijke bijdrage groeit van 2009 op 2010 met € 0,8 miljard. Via deze groei worden zowel de hogere uitgaven van het fonds als de verbetering van het saldo van het ZVF mogelijk gemaakt. Daaraan wordt ook een beperkte bijdrage geleverd door de hogere rijksbijdrage, die de ontwikkeling van de nominale premie en het aantal kinderen volgt.

Ten opzichte van de cijfers die zijn gemeld in de begroting 2009 is het vermogenssaldo van het ZVF per ultimo 2009 met € 0,5 miljard neerwaarts bijgesteld. Dit is het gevolg van thans hoger ingeschatte uitgaven in 2008 en 2009 (€ 0,3 miljard), thans lager ingeschatte inkomensafhankelijke bijdragen in 2009 (€ 0,3 miljard) en thans hogere ingeschatte inkomensafhankelijke bijdragen 2008 (€ 0,1 miljard). Per saldo resulteert er naar huidige inschatting een vermogenssaldo van € 0,0 miljard. Er hoeft daardoor dus ook geen tekort of overschot te worden weggewerkt in de premies 2010.

De verzekeraars

Verzekeraars ontvangen uit het ZVF een bijdrage ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten die zij moeten betalen. Verder ontvangen ze eigen betalingen van verzekerden. Het bedrag dat een verzekeraar uit het ZVF ontvangt is zodanig dat hij – rekeninghoudend met zijn verzekerdenpopulatie en een gemiddeld kostenpatroon – per premiebetalende verzekerde een gelijk bedrag op zijn zorgkosten tekort komt. Dit bedrag is de zogenaamde nominale rekenpremie. Verzekeraars dienen echter ook hun beheerskosten en exploitatiesaldi te dekken. Dit kunnen zij alleen door een opslag te leggen op de rekenpremie; de opslagpremie. In die opslag kunnen verzekeraars ook winsten en verliezen uit het verleden, afwijkende inschattingen ten aanzien van de zorguitgaven of risico-opslagen verwerken. In de ramingen is verondersteld dat het exploitatiesaldo bij de verzekeraars € 0,3 miljard bedraagt in 2010. De opbrengst van het eigen risico neemt in de tijd licht toe vanwege de indexatie van de hoogte van het eigen risico.

Tabel 7 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 000 000)
 200820092010
ZORGVERZEKERINGSFONDS   
Uitgaven17 312,118 908,119 582,0
– Uitkering aan verzekeraars voor zorg16 325,917 905,218 559,5
– Uitkering voor beheerskosten kinderen174,9176,9177,1
– Rechtstreekse uitgaven ZVF811,4826,0845,4
    
Inkomsten19 148,118 753,819 518,3
– Inkomensafhankelijke bijdrage17 113,916 705,417 461,6
– Rijksbijdrage kinderen2 071,72 080,72 132,6
– Bijdrage verz. met meerjarig hoge kosten– 87,6– 92,1– 100,2
– Overige baten50,159,723,5
    
Exploitatiesaldo1 835,9– 154,3– 63,7
    
Vermogen Zorgverzekeringsfonds– 399,1– 553,4– 617,2
Vermogensnorm1– 600,0– 600,0– 600,0
Vermogenssaldo Zorgverzekeringsfonds200,946,6– 17,2
    
INDIVIDUELE VERZEKERAARS   
Uitgaven31 413,233 295,134 382,7
– Zorg30 179,031 612,632 871,5
– Beheerskosten/exploitatiesaldi1 234,21 682,51 511,2
    
Inkomsten31 413,233 295,134 382,7
– Uitkering van ZVF voor zorg16 325,917 905,218 559,5
– Uitkering voor beheerskosten kinderen174,9176,9177,1
– Nominale rekenpremie12 454,812 251,312 763,6
– Nominale opslagpremie1 065,71 513,61 334,1
– Eigen risico1 391,91 448,11 548,4

1 Het feitelijk vermogen van het zorgverzekeringsfonds wordt vanaf 2008 negatief beïnvloed door een zuiver boekhoudkundige post. Dit betreft de verschuiving in de financiële verantwoording van de kosten van handelingen in jaar t+1 bij DBC’s in de GGZ die geopend zijn in jaar t. Deze kosten werden voor de introductie van DBC’s op jaar t+1 geboekt en sinds de introductie van DBC’s op jaar t, terwijl er in de werkelijkheid verder niets gebeurt. Deze verschuiving is niet relevant voor het EMU-saldo en het BKZ. Via de vermogensnorm van -600 miljoen wordt voorkomen dat deze boekhoudkundige verschuiving wel premieconsequenties heeft.

Bron: VWS

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Voor 2010 komt de inkomensafhankelijke bijdrage uit op 7,05%, de nominale premie wordt geraamd op € 1 085. Voor beide onderdelen betekent dit een lichte stijging ten opzichte van 2009.

De verhouding tussen de inkomensafhankelijke bijdrage en de nominale premie is vastgelegd in de wet; beide bedragen 50% van de macropremielast. De ene helft bevat louter de inkomensafhankelijke bijdrage, de andere 50% van de macropremielast bestaat uit de nominale premies die verzekeraars innen, de rijksbijdrage ter vervanging van premies voor kinderen, en de eigen betalingen. De eigen betalingen betreffen vanaf 2008 de betalingen in verband met het eigen risico gecorrigeerd voor de compensatie van het eigen risico voor langdurig zieken.

De belangrijkste oorzaak van de stijging van de premies is dat de zorguitgaven sneller groeien dan het aantal premie betalers en het premieplichtig inkomen. Dit effect leidt tot een stijging van de nominale premie van bijna € 40 en tot een stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage met circa 0,1%-punt. Daarnaast zijn er enkele andere kleine effecten. De nominale premie wordt overigens vastgesteld door de verzekeraars en het gemiddelde kan dus ook anders uitkomen dan op de nu geraamde bedragen.

Naast de verhouding tussen de inkomensafhankelijke bijdrage en de nominale premies, is ook in de wet vastgelegd dat, indien deze verhouding niet 1 op 1 is, er een correctie plaatsvindt in het volgende jaar. In alle jaren dat de Zvw bestaat hebben de verzekeraars hun nominale premie lager vastgesteld dan verwacht in de respectievelijke begrotingen. Ook de inkomensafhankelijke bijdrage brengt naar huidig inzicht in dezelfde jaren, met uitzondering van het jaar 2008, minder op dan verwacht in de respectievelijke begrotingen (zij het in beperktere mate dan de nominale premie). Per saldo leidt dit er toe dat er in de jaren 2006 tot en met 2009 € 0,6 miljard minder is opgehaald via het nominale deel dan met de inkomensafhankelijke bijdrage (in 2006 tot en met 2008 cumulatief € 1,1 miljard minder nominaal en in 2009 € 0,5 miljard meer nominaal). Het cumulatieve verschil van € 0,6 miljard wordt in de volgende vier jaren gecorrigeerd. Daartoe wordt de inkomensafhankelijke bijdrage gedurende de jaren 2010–2013 zo vastgesteld dat deze iets minder dan 50% van de macropremielast opbrengt, zodat uiteindelijke over de periode 2006–2013 de verhouding tussen het nominale deel en de inkomensafhankelijke bijdrage weer in evenwicht is. Praktisch gezien leidt de correctie tot een raming waarin de nominale premies (plus rijksbijdrage en eigen risico) in 2010 € 0,15 miljard hoger zijn dan de inkomensafhankelijke bijdrage. In 2009 bedraagt het nominale deel naar huidige inschatting € 0,5 miljard meer dan het inkomensafhankelijke deel. Het verschil tussen beide delen neemt van 2009 op 2010 dus af. Hierdoor groeit het inkomensafhankelijke aandeel en daalt het nominale aandeel. Dit heeft een neerwaarts effect op de nominale premie van ruim € 10 en een opwaarts effect op de inkomensafhankelijke bijdrage van 0,05%.

In het ZVF wordt voor 2009 nu een negatief exploitatiesaldo voorzien van € 0,2 miljard. Voor 2010 is het verwachte negatieve saldo € 0,1 miljard. Deze verbetering van het saldo van het ZVF heeft een opwaarts effect op de premies. Bij de individuele verzekeraars wordt uitgegaan van een beperkte verslechtering van het exploitatiesaldo. Per saldo hebben deze twee bijstellingen een marginaal effect op de premies.

Vanwege de indexatie stijgt het verplichte eigen risico van € 155 in 2009 naar € 165 in 2010. Het gemiddelde bedrag dat verzekerden zelf moeten betalen zal daardoor met ruim € 5 stijgen. De nominale premie kan daardoor met dat bedrag dalen.

Tabel 8 Premieoverzicht
 200820092010
Zvw   
Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)7,206,907,05
Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %)5,104,804,95
Nominale rekenpremie1970947983
Nominale opslagpremie (gemiddeld)283117103
Nominale premie totaal (gemiddeld)21 0531 0641 085
Premiekorting in collectieve polissen443938
Nominale premie excl. korting collectieve polissen (gem)1 0971 1031 123
Eigen risico (gemiddeld)2103106111
Standaardpremie11 2001 2091 235
Nominale premie totaal 18-000
Verplicht eigen risico1150155165
Compensatie verzekerden met meerjarig hoge kosten1474954

1 Jaarbedragen in Euro

2 Jaarbedragen in Euro; dit betreft een raming.

Bron: VWS

De zorgtoeslag

De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan ziektekostenpremie hoeft te betalen dan wat aan de hand van deze wet als aanvaardbaar wordt berekend. De lasten die daar boven uit stijgen komen in aanmerking voor compensatie via de zorgtoeslag. Maatgevend voor de premielasten zijn in het kader van de zorgtoeslag niet de feitelijke, door de burger betaalde premies, maar de standaardpremie. Deze is bepaald als het gemiddelde van de premies die worden betaald in de markt, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt1. Voor de zorgtoeslag 2010 wordt in deze begroting uitgegaan van de raming van de standaardpremie zoals opgesteld door het CPB in de MEV 2010. Deze raming voor 2010 bedraagt € 1235. Dit komt overeen met de eerder genoemde raming van de nominale premie van € 1085 plus het geraamde gemiddelde eigen risico van € 111 plus een correctie van € 38 voor de premiekorting in collectieve polissen. De belastingdienst/toeslagen ontvangt voordat de zorgtoeslag feitelijk wordt uitgekeerd een geactualiseerde inschatting van de hoogte van de nominale premie nadat de verzekeraars hun premie bekend hebben gemaakt.

De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Tabel 9 Exploitatie en premiestelling AWBZ (bedragen x € 1 000 000)
 200820092010
ALGEMEEN FONDS   
Uitgaven121 998,423 106,623 326,3
– Zorgaanspraken en subsidies22 818,122 893,723 118,9
– Beheerskosten180,3212,9207,9
    
Inkomsten21 893,519 260,921 073,2
– Procentuele premie15 533,012 833,614 870,4
– Eigen bijdragen1 675,11 587,31 518,2
– Rijksbijdrage11,511,611,8
– BIKK4 774,34 896,44 863,3
– Overige baten– 100,4– 68,0– 190,5
    
Exploitatiesaldo– 104,9– 3 845,6– 2 253,1
    
Vermogen Algemeen Fonds– 911,0– 4 756,7– 7 009,7
Vermogensnorm21 113,21 406,41 311,3
Vermogenssaldo– 2 024,3– 6 163,1– 8 321,0
    
Procentuele premie (in %)12,1512,1512,15

1 De uitgaven van € 23,3 miljard in 2010 in deze tabel betreft de optelling van de posten AWBZ plus Eigen betaling AWBZ uit tabel 5.

2 Bij het AFBZ geldt dat de afdracht van de premies met een grotere vertraging plaatsvindt dan de uitgaven. Daardoor is het feitelijke kassaldo van het AFBZ negatief bij een vermogen van nul. Beoogd is dat het normvermogens zo is vastgesteld dat bij een vermogenssaldo van nul een kassaldo van nul bij het fonds resulteert.

De uitgaven in het kader van de AWBZ worden gefinancierd uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Deze uitgaven worden gedekt door premie-inkomsten, eigen bijdragen, de «BIKK». Een positief of negatief saldo beïnvloedt de hoogte van het vermogen van het AFBZ, dat wordt aangehouden in Rijks schatkist. Het exploitatiesaldo van het AFBZ telt mee in het EMU-saldo en vermogenssaldi beïnvloeden de hoogte van de overheidsschuld.

Onder uitgaven worden in tabel 9 verstaan de zorgaanspraken, de AWBZ-subsidies en de beheerskosten die worden gefinancierd uit het AFBZ. Het betreft dus ook uitgaven die gefinancierd worden uit eigen bijdragen. Ten aanzien van de AWBZ-premie is niet besloten tot bijstellingen. De premie blijft dus 12,15%. De premieopbrengst wordt naast de ontwikkeling van het premiepercentage en het premieplichtig inkomen ook beïnvloed door nog met de belastingdienst te verrekenen bedragen uit oude jaren. Omdat er in 2010 naar huidige verwachting minder hoeft te worden terugbetaald aan de belastingdienst stijgen de premie-inkomsten meer dan de uitgaven, wat leidt tot een dalend exploitatietekort. Via de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK) worden de volksverzekeringsfondsen gecompenseerd voor een premiederving die resulteerde uit de herziening van het belastingstelsel in 2001. De BIKK volgt de ontwikkeling van de heffingskortingen en het aandeel van de AWBZ-premie in de eerste schijf.

In 2008 en 2009 wordt nu een negatief exploitatiesaldo voorzien van € 0,1 respectievelijk € 3,8 miljard. Dat is in 2008 fors beter en in 2009 fors slechter dan voorzien in de Ontwerpbegroting 2009. Dit is vooral het gevolg van de verwerking van met de belastingdienst te verrekenen bedragen uit oude jaren. In 2009 komt de premieopbrengst (en daarmee het saldo) hierdoor € 1,4 miljard lager uit. De premies komen in 2009 daarnaast € 0,6 miljard lager uit vanwege lagere premieplichtige inkomens (als gevolg van de economische crisis). Deze laatste verslechtering maakt deel uit van de zogenaamde «automatische stabilisatoren». Dat betekent dat op belasting- en premietegenvallers in tijden van economische neergang niet wordt gereageerd met bezuinigingen of verhogingen van premiepercentages, omdat die de economische neergang nog zullen verslechteren.

In 2010 resulteert een negatief saldo van € 2,3 miljard. Dat saldo is voor € 0,7 miljard negatief vertekend door nabetalingen.

VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Het verdiepingshoofdstuk bestaat uit een cijfermatig overzicht (begroting en/of premie) per artikel. Bij ieder artikel wordt eerst de opbouw van de stand vanaf de ontwerpbegroting 2009 tot aan de stand ontwerpbegroting 2010 opgenomen. Daarna worden de belangrijkste nieuwe mutaties toegelicht.

Begrotingsuitgaven

De mutaties van de begrotingsuitgaven zijn toegelicht voor zover de kasbedragen in 2010 beleidsmatig relevant zijn.

Premie-uitgaven

De mutaties in de premie-uitgaven sinds het jaarverslag 2008 en de 1e suppletore wet 2009 zijn toegelicht. Zonodig worden ook één of meer belangrijke mutaties uit het jaarverslag 2008 en de 1e suppletore wet 2009 genoemd en inhoudelijk toegelicht.

Voor een beknopt premiebeeld wordt u verwezen naar de bijlage Financieel beeld zorg.

Bij de premie-uitgaven geven de premietabellen voor de betreffende artikelen een overzicht van de premie-uitgaven en de financiering van die uitgaven.

Deze tabellen zijn verdeeld in drie blokken:

• De opbouw van de uitgavenstand sinds de VWS-begroting 2008 (A);

• Het financieringsblok (B);

• Het blok met de aansluiting tussen het financieringsniveau en het netto-BKZ (C).

A. De uitgaven in dit blok omvatten niet alleen mutaties die het resultaat zijn van politieke prioriteitenstelling (zowel intensiveringen als maatregelen) of autonome ramingsbijstellingen (bijv. loon- en prijsbijstellingen), herschikkingen en technische mutaties, maar ook mutaties die voortkomen uit de evaluatie van de uitgaven tot en met het jaar 2008.

B. Het financieringsblok geeft aan op welke wijze de uitgaven gefinancierd worden in het desbetreffende jaar. De financiering kan op diverse manieren plaatsvinden, namelijk via:

• De AWBZ;

• De Zvw;

• De eigen betalingen AWBZ;

• De eigen betalingen Zvw.

  In verschillende tabellen is sprake van een «mutatie financieringsachterstand». Deze mutatie wordt ook wel financieringsschuif genoemd en is te verklaren uit het verschijnsel dat de uitgaven en de financiering niet gelijk behoeven te zijn. Bij een financiering die lager is dan de uitgaven is sprake van een financieringsachterstand. Is de financiering hoger dan de uitgaven, dan is sprake van een financieringsvoorsprong. Een financieringsachterstand kan ontstaan in gebudgetteerde sectoren, onder andere als het vastgestelde budget (de uitgaven) niet geheel gedekt is door declaraties (financiering). Bij een financieringsvoorsprong is het tegenovergestelde het geval. De achterstand of voorsprong wordt in volgende jaren ingelopen door aanpassing van de tarieven.

C. Voor de zorg is een budgettair uitgavenplafond vastgesteld, het Budgettair Kader Zorg. De uitgaven die aan dit kader worden getoetst, zijn de netto BKZ-uitgaven, dat wil zeggen de bruto BKZ-uitgaven verminderd met de BKZ-ontvangsten (eigen betalingen van cliënten).

Beleidsartikel 41: Volksgezondheid

Begroting

Opbouw uitgaven x € 1 000
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009602 970634 673622 109620 535617 129617 129
Mutatie NvW 2009000000
Mutatie amendement 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009– 10 80334 19236 22315 0934 4463 554
Nieuwe mutaties283 50310 8329 7275 3334 1572 791
Stand ontwerpbegroting 2010875 670679 697668 059640 961625 732623 474
Opbouw ontvangsten x € 1 000
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 200921 22320 22315 62315 62315 62315 623
Mutatie 1e suppletore begroting 20091 4301 4300000
Nieuwe mutaties000000
Stand ontwerpbegroting 201022 65321 65315 62315 62315 62315 623
Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000)
 200920102011201220132014
Loonbijstelling tranche 2009, kader R14 08714 44414 17314 13714 05414 054
       
Loonbijstelling tranche 2009, kader N (Abortusklinieken)263263236263263263
       
Prijsbijstelling tranche 2009, kader N (Abortusklinieken)575757575757
       
Taakstellingbegroting – 17 000– 17 000– 22 000– 22 000– 22 000
       
Extrapolatie 2014 Screeningsprogramma.       
Verhoging van het budget om in te kunnen spelen op demografische en technologische ontwikkelingen bij screeningsprogramma’s. Jaarlijkse verhoging met 3% is naar analogie van BKZ-extrapolatie.000004 729
       
Mexicaanse griep Reservering voor uitgaven ter beheersing van de Nieuwe Influenza A. Het gaat om uitgaven in verband met de aanschaf en toediening van vaccins, distributie van antivirale middelen, alsmede voorlichting en communicatie262 000     
       
Overboeking van het ministerie van LNV voor de bijdrage VWA – productmanagement03 3803 1003 1003 1003 100
       
Overheveling vanuit artikel 98.       
Budgetverdeling in verband met het nieuwe kostprijsmodel. Door de invoering van het kostprijsmodel is de financieringsystematiek met betrekking het NVIgewijzigd. Gevolg is dat een aantal posten, dat eerst vanuit het eigenaarsbudget (Strategisch onderzoek) werd gefinancierd, nu vanuit het opdrachtgeversbudget wordt gefinancierd.3 5003 5003 5003 5003 5003 500

Premie

Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
A. Opbouw uitgaven vanaf ontwerpbegroting 2009       
        
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 2009114,1107,4106,7106,3106,3106,3106,3
Mutaties Jaarverslag 2008/1e SW – 2009– 2,0      
Nieuwe mutaties0,01,11,11,11,11,11,1
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 2010112,1108,5107,8107,4107,4107,4107,4
        
B. Financiering       
AWBZ107,893,2107,8107,4107,4107,4107,4
Mutatie financieringsachterstand4,315,30,00,00,00,00,0
        
C. Aansluiting op Budgettair Kader Zorg       
Bruto BKZ-uitgaven107,893,2107,8107,4107,4107,4107,4
BKZ-ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0
Netto BKZ-uitgaven107,893,2107,8107,4107,4107,4107,4
        
Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op nominaal en onvoorzien. Daar staat de raming voor 2009–2014. De tranche 2009 wordt nu toebedeeld aan de sectoren (onder gelijkmatige verlaging van artikel 99). 1,11,11,11,11,11,1

Beleidsartikel 42: Gezondheidszorg

Begroting

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 20097 170 2177 725 7898 138 4158 514 6578 994 0608 994 060
Mutatie NvW 2009100 000102 000104 040106 121108 243108 243
Mutatie amendement 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009252 757408 848292 561159 36625 823257 242
Nieuwe mutaties– 296 328– 764 632– 618 779– 494 639– 397 787– 230 669
Stand ontwerpbegroting 20107 226 6467 472 0057 916 2378 285 5058 748 3399 128 876
Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 200932 94240 78426 8596 8066 8066 806
Mutatie 1e suppletore begroting 200932 00136 37831 67916 60013 90013 900
Nieuwe mutaties008 100– 2 3402 495– 4 680
Stand ontwerpbegroting 201064 94377 16266 63821 06623 20116 026
Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000)
 200920102011201220132014
Loonbijstelling tranche 2009, kader R12 90212 65113 05012 81412 32012 320
       
Loonbijstelling tranche 2009, kader Z (Opleidingfonds)19 57420 00520 16320 27220 37420 374
       
Prijsbijstelling tranche 2009, kader Z (Opleidingfonds)2 8342 8962 9192 9352 9492 949
       
Taakstellingbegroting0– 26 329– 24 351– 9 517– 20 200– 20 200
       
Taakstelling begroting, kader Z (Opleidingfonds)0– 10 000– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000
       
Extrapolatie 2014, kader Z (Opleidingfonds).       
Verhoging van het budget om het ingezette beleid te kunnen voortzetten bij het Opleidingfonds.000004 729
       
Bijstelling van de uitgavenraming Zorgtoeslag n.a.v. actuele ramingen van het CPB (de MEV)– 317 952– 762 132– 623 373– 510 890– 382 919– 237 980
       
Enveloppe middelen: maatschappelijke innovatie.      
Dit betreft de overboeking van de middelen voor de Maatschappelijke Innovatie Agenda Gezondheid (tranche 2009) die op de aanvullende post van het ministerie van Financiën stonden gereserveerd.08 0008 0008 0008 0008 000
       
Overboeking naar de premie voor bijdrage aan de medisch specialisten. Betreft doorsluizen door zorgverzekeraars van de gelden voor kwaliteitsbeleid medisch specialisten.– 10 150– 10 150– 10 150– 10 150– 10 150– 10 150

Premie

Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
A. Opbouw uitgaven vanaf ontwerpbegroting 2009       
        
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 200930 722,831 595,932 784,333 998,334 063,634 102,334 102,3
Mutaties Jaarverslag 2008/1e SW – 2009– 26,7473,6– 59,8– 53,0– 59,0– 59,0– 53,0
Nieuwe mutaties373,2498,3622,3476,3427,9429,5431,2
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 201031 069,332 567,833 346,834 421,634 432,534 472,834 480,5
        
B. Financiering       
AWBZ179,2184,1191,7198,6198,7198,7198,7
Zvw30 923,432 354,933 155,134 223,034 233,834 274,134 281,8
Mutatie financieringsachterstand– 33,328,80,00,00,00,00,0
        
C. Aansluiting op Budgettair Kader Zorg1       
Bruto BKZ-uitgaven31 102,632 539,033 346,834 421,634 432,534 472,834 480,5
BKZ-ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0
Netto BKZ-uitgaven31 102,632 539,033 346,834 421,634 432,534 472,834 480,5

1 Inclusief de «niet kader relevante» mutatie uit het aanvullend coalitieakkoord. Daar zijn door het kabinet middelen beschikbaar gesteld ter stimulering van de bouw in de zorg.

Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Op basis van de gegevens van de NZa en het CVZ zijn de uitgaven geactualiseerd. Uit deze actualisatie volgt per saldo een meevaller van € 78,6 mln in 2010. Deze bestaat voornamelijk uit een lagere – dan bij de Eerste suppletore begroting 2009 aangekondigde – tegenvaller (€ 75 mln) bij de medisch specialisten, een meevaller bij de grensoverschrijdende zorg (€ 5,5 mln) en een tegenvaller bij de overige curatieve zorg (€ 9,9 mln).373,2– 78,6– 78,6– 78,6– 78,6– 78,6– 78,6
        
Ter redressering van de overschrijding bij de medisch specialisten worden verschil- lende maatregelen genomen. In de eerste plaats wordt de compensatiefactor voor de ondersteunende specialisten aangepast. De in 2005 ingeschatte compensatiefactoren zijn niet meer representatief en hebben geleid tot een onbedoeld hogere beloning dan was voorzien. Daarnaast worden de normtijden per specialisme herzien op basis van een nieuwe rond- rekening. Tenslotte worden tarieven generiek neerwaarts bijgesteld.  – 375,0– 375,0– 375,0– 375,0– 375,0
        
Geraamde opbrengsten van het prefe- rentiebeleid en hogere besparingen dan geraamd als gevolg van het verlopen van octrooien van geneesmiddelen. Bij de Eerste suppletore begroting 2009, is voor 2009 reeds € -350 mln en structureel € -400 mln verwerkt. – 20,0– 95,0– 145,0– 145,0– 145,0– 145,0
        
Dit betreft de gevolgen van de door de Nza vastgestelde receptvergoedingsregel voor apothekers, de gevolgen van het aflopen van het transitieakkoord geneesmiddelen per 2010 en de verwachte stijging van het gebruik van geneesmiddelen. Bij de Eerste suppletore begroting 2009, is reeds € 223,2 mln verwerkt.  308,6342,3342,3342,3342,8
        
Dit betreft een aanpassing van de Wgp en het onder de Wgp brengen van injectables. Bij de Eerste suppletore begroting 2009, is voor 2009 reeds € – 12,5 mln en structureel € – 50 mln verwerkt.  – 22,5– 30,0– 30,0– 30,0– 30,0
        
Op basis van het Pakketadvies 2009 van het CVZ wordt de vergoeding van Acetylcysteïne (slijmoplossend middel) per 1 januari 2010 uit het verzekerde pakket gehaald.  – 7,0– 7,0– 7,0– 7,0– 7,0
        
Op basis van het Pakketadvies 2009 van het CVZ wordt het Mandibulair repositie apparaat (een hulpmiddel voor het ademhalingsstelsel) in het basispakket opgenomen.  3,73,73,73,73,7
        
VWS zal voor alle vrije beroepsbeoefe- naren (medisch specialisten, huisartsen, kraamzorg, verloskundigen etc.) het inkomensgerelateerde kostenbestanddeel van de tarieven voor de tweede helft van 2009 en voor heel 2010 niet indexeren.  – 57,5– 94,3– 94,3– 94,3– 94,3
        
Dit betreft de geraamde opbrengst van het doelmatiger voorschrijven van geneesmiddelen door huisartsen. Voor 2010 en 2011 gaat het daarbij met name om het meer voorschrijven van generieke varianten van maagzuurremmers en cholesterolverlagers.  – 127,0– 110,0– 110,0– 110,0– 110,0
        
Het gaat hier om een korting op het inschrijftarief die door de NZa aan de huisartsen zal worden opgelegd.  – 60,0– 60,0– 60,0– 60,0– 60,0
        
Dit betreft het bedrag waarmee huisartsen worden beloond voor het realiseren van doelmatig voorschrijfgedrag.   120,060,060,060,0
        
In de acute basiszorg wordt toegewerkt naar integrale bekostiging. In 2010 wordt een eerste stap gezet om het mogelijk te maken dat substitutie van ziekenhuizen naar huisartsenposten kan plaatsvinden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van ziekenhuizen en huisartsenposten om te integreren. Integratie van spoedeisende hulpposten van ziekenhuizen met huisartsenposten is wenselijk vanwege een relatief groot aantal zelf- verwijzers dat naar de spoedeisende hulpgaat, waarvan een groot deel huisartsgeneeskundig geholpen had kunnen worden. Daarnaast wordt er strenger op toegezien dat specialistische zorg die gedeclareerd wordt voor patiënten zonder verwijzing niet langer wordt vergoed. Dit zorgt ervoor dat er een prikkel is om met een zorgvraag eerst naar een zorgverlener in de eerstelijnszorg te gaan, waardoor het beroep op de tweedelijnszorg afneemt.  – 48,0– 117,0– 117,0– 117,0– 117,0
        
Om de overschrijding van de zorguitgaven te mitigeren worden de tarieven in de gehele geneeskundige ggz neerwaarts bijgesteld.  – 119,0– 119,0– 119,0– 119,0– 119,0
        
Overheidswerkgevers waaronder academische ziekenhuizen zijn eigen risicodrager voor de WW. Zij gebruikten de WW-werknemerspremie ter gedeeltelijke dekking van de WW-lasten. Met ingang van 2009 is het WW-tarief werknemerspremie echter op nul gezet waardoor de academische ziekenhuizen deze inkomst verliezen. Voor het vervallen van deze inkomst worden zij gecompenseerd. Het betreft hier een ijklijnmutatie voor de met de OCW-begroting samenhangende uitgaven academische ziekenhuizen. – 4,1– 4,1– 4,2– 4,2– 4,2– 4,2
        
Ten behoeve van de introductie van de chonische keten dbc’s, worden de kosten m.b.t. diabetes van artikel 99 naar artikel 42 overgeheveld.  67,067,067,067,067,0
        
In het aanvullend coalitieakkoord zijn aanvullende middelen beschikbaar gekomen ter stimulering van de bouw in de zorg. Deze middelen dragen eraan bij dat instellingen de financiering van hun bouwplannen eerder rond kunnen krijgen. In latere jaren wodt een besparing bereikt.  160– 2,5– 2,5– 2,5– 2,5
        
Deze mutatie betreft een ijklijnmutatie van de VWS-begroting naar het BKZ voor kwaliteitsbeleid door medisch specialisten. Tot en met 2007 zaten deze middelen eveneens in het BKZ, toen als onderdeel van het uurtarief medisch specialisten (€ 0,50). In 2008 zijn deze middelen voor één jaar via een VWS-subsidieregeling verstrekt. 10,210,210,210,210,210,2
        
De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op nominaal en onvoorzien. Daar staat de raming voor 2009–2014. De tranche 2009 wordt nu toebedeeld aan de sectoren (onder gelijkmatige verlaging van artikel 99).  565,8584,9608,1631,7633,3634,5

Beleidsartikel 43: Langdurige zorg

Begroting

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 20095 408 6165 825 9535 869 7075 863 8025 923 1965 923 196
Mutatie NvW 20090129 457132 439134 343136 365136 365
Mutatie amendement 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 200993 57710 887– 127 865– 236 120– 282 184– 276 492
Nieuwe mutaties117 82624 588– 13 32543 77967 85190 027
Stand ontwerpbegroting 20105 620 0195 990 8855 860 9565 805 8045 845 2285 873 096
Opbouw ontvangsten x € 1 000
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009000000
Nieuwe mutaties000000
Stand ontwerpbegroting 2010000000
Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1000)
 200920102011201220132014
Loonbijstelling tranche 2009, kader R10 31910 5369 7926 9336 9316 932
       
Loonbijstelling tranche 2009, kader Z (Forfaits Chronisch Zieken en Gehandicapten)08 1538 3678 4778 5868 586
       
Prijsbijstelling tranche 2009, kader Z (Forfaits Chronisch Zieken en Gehandicapten)01 1801 2111 2271 2431 243
       
Taakstellingbegroting0– 5 652– 9 459– 5 781– 5 804– 6 109
       
Extrapolatie 2014, kader Z (Forfaits Chronisch Zieken en Gehandicapten). Verhoging van het budget, naar aanleiding van Nota van Wijziging op begroting 2009, om het ingezette beleid te kunnen voortzetten.000005 000
       
Bijstelling van de Rijksbijdrage in de kosten van kortingen (BIKK) n.a.v. de actuele ramingen van het CPB (de MEV)39 900– 26 300– 6 90012 80032 70032 700
       
Per 1 januari is de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) ingevoerd. Uit nadere analyse is gebleken dat het aantal rechthebbende op forfaits hoger is dan waarmee was gerekend in de begroting 2009. In verband hiermee is de raming van de kosten van de forfaits met structureel € 20 miljoen verhoogd.020 00020 00020 000 21 00021 000
       
Per 1 januari is de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) ingevoerd. Onderdeel daarvan is de introductie van een nieuwe fiscale regeling specifieke zorgkosten en een tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ)) voor personen die wegens verzilveringsproblemen geen gebruik kunnen maken van de fiscale regeling. De raming van zowel de nieuwe fiscale regeling als de TSZ is geactualiseerd en beter op elkaar aangesloten. Dit leidt tot een bijstelling van de raming van de TSZ.032 00023 00023 00023 00023 000
       
Per 1 januari is de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) ingevoerd. Onderdeel daarvan is de introductie van een nieuwe fiscale regeling specifieke zorgkosten en een tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ) voor personen die wegens verzilveringsproblemen geen gebruik kunnen maken van de fiscale regeling. De raming van zowel de nieuwe fiscale regeling als de TSZ is geactualiseerd en beter op elkaar aangesloten. Dit leidt tot een bijstelling van de raming van de TSZ.0– 60 880– 21 101– 21 505– 21 913– 22 325
       
De tegemoetkoming buitengewone uitgaven (TBU) kende in 2008 een forse overschrijding. Uit nadere analyse daarvan blijkt dat in 2009 en 2010 ook hogere uitgaven bij deze regeling zijn te verwachten. De TBU is per 2009 afgeschaft in het kader van de WTCG. Op grond van een nadere analyse van de vertragingen in de afwikkeling van de TBU zijn de ramingen voor de TBU vanaf 2011 op nul gesteld, wat leidt tot meevallers in 2011 en latere jaren.48 06238 101– 45 800– 9 000– 9 0000
       
Kasschuif naar aanleiding van de motie Hamer, onder andere het programma Zichtbare Schakel. Het doel van dit programma is het verbeteren van een integrale aanpak tussen wonen, zorg en welzijn. Te beginnen in de 40 aandachtswijken. Voor de jaren 2009–2012 wordt vanuit het programma-ministerie van WWI jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar gesteld. Als gevolg van aanloop in de planning ontstaat in de jaren 2009–2012 een onderbesteding en in het jaar 2013 een knelpunt van € 11,9 miljoen. Door middel van deze kasschuif kan dit knelpunt in 2013 worden opgevangen.– 6 808– 1 743– 1 685– 1 62211 8580
       
Overboeking van het ministerie van WWI voor de uitvoering van de motie Hamer, onder andere het programma Zichtbare Schakel.10 00010 00010 00010 00000

Premie

Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
A. Opbouw uitgaven vanaf ontwerpbegroting 2009       
        
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 200920 859,021 780,521 749,422 546,322 830,122 904,822 904,8
Mutaties Jaarverslag 2008/1e SW – 2009222,7173,3160,9160,9160,9160,9160,9
Nieuwe mutaties66,0578,6574,3354,8377,2386,3388,6
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 201021 147,722 532,422 484,623 062,023 368,223 452,023 454,3
        
B. Financiering       
AWBZ21 539,722 555,522 484,623 062,023 368,223 452,023 454,3
Particuliere verzekering1,40,00,00,00,00,00,0
Mutatie financieringsachterstand– 393,4– 23,10,00,00,00,00,0
        
C. Aansluiting op Budgettair Kader Zorg1       
Bruto BKZ-uitgaven21 541,122 555,522 484,623 062,023 368,223 452,023 454,3
BKZ-ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0
Netto BKZ-uitgaven21 541,122 555,522 484,623 062,023 368,223 452,023 454,3

1 Inclusief de «niet kader relevante» mutatie uit het aanvullend coalitieakkoord. Daar zijn door het kabinet middelen beschikbaar gesteld ter stimulering van de bouw in de zorg.

Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Op basis van de gegevens van de NZa en het CVZ zijn de uitgaven geactualiseerd. Uit deze actualisatie volgt ten opzichte van de Eerste suppletore begroting 2009 een tegenvaller van € 34,1 mln in 2010. Deze bestaat uit een tegenvaller bij de AWBZ-instellingen die zorg in natura leveren (€ 30,6 mln) en de boven budgettaire vergoedingen (€ 3,5 mln).66,059,634,124,924,924,924,9
        
In het kader van de ZZP invoering zijn bij het CIBG4000 aanvragen ingediend voor nieuwe plaatsen SGLVG-verblijf. Om een budgettair neutrale invoering te waarborgen zullen vanaf 2010 de ZZP tarieven binnen de gehandicaptenzorg worden aangepast. In 2009 zijn er echter macromeerkosten. 44,0     
        
Dit betreft een eerder wel doorgevoerde maar niet structureel geboekte tariefswijziging bij de ondersteunende begeleiding. Bij de Eerste suppletore begroting 2009, is reeds € 40 mln verwerkt. – 20,0– 20,0– 20,0– 20,0– 20,0– 20,0
        
In 2008 is de intramurale capaciteit sneller toegenomen dan geraamd. De doorwerking hiervan wordt gedekt door een ophoging van de taakstelling van de best practices. Voor het bedrag van de totale taakstelling wordt de contracteerruimte gekort. Zorgkantoren zullen scherp inkopen door voor goed presterende zorginstellingen hogere tarieven te hanteren dan voor minder goed preste- rende instellingen. Op deze wijze worden best practices beloond.  – 91,0– 91,0– 91,091,0– 91,0
        
Door het CVZ wordt op basis van de halfjaarcijfers een lagere instroom van het aantal budgethouders in 2009 verwacht dan geraamd. Dit levert een meevaller van € 50 mln incidenteel en € 60 mln structureel (vanaf 2010) op. – 50,0– 60,0– 60,060,0– 60,0– 60,0
        
In het aanvullende coalitieakkoord zijn aanvullende middelen beschikbaar gekomen ter stimulering van de bouw in de zorg. Deze middelen dragen eraan bij dat instellingen de financiering van hun bouwplannen eerder rond kunnen krijgen. In latere jaren wordt een besparing bereikt.  160– 2,5– 2,5– 2,5– 2,5
        
Er is een programma gestart om de uitvoering van de zorgprocessen te verbeteren en de bureaucratie terug te dringen. Voor de begroting 2011 moeten deze maatregelen nader zijn uitgewerkt.   – 50,0– 50,0– 50,0– 50,0
        
In de Tweede Kamer hebben de minister van BZK en de vakministers vorig jaar verduidelijkt hoe zij het advies van de commissie-Dijkstal over de normering en de maximering van de inkomens van de topfunctionarissen in de semipublieke sector willen gaan uitwerken in wetgeving (zie dossiernummer TK 28 479). Die wetgeving zal ook betrekking hebben op de zorgsector. Indien de opbrengst van deze maatregel onvoldoende is, zal een andere maatregel worden ingezet om de opbrengst te bereiken.   – 10,0– 10,0– 10,0– 10,0
        
De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op nominaal en onvoorzien. Daar staat de raming voor 2009–2014. De tranche 2009 wordt nu toebedeeld aan de sectoren (onder gelijkmatige verlaging van artikel 99). 547,4573,5574,2596,8605,9608,2

Beleidsartikel 44: Maatschappelijke ondersteuning

Begroting

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009601 493600 890597 217595 628595 628595 628
Mutatie NvW 2009000000
Mutatie amendement 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009– 3 314– 8 225– 9 932– 9 314– 9 282– 9 282
Nieuwe mutaties13 172– 288 594– 285 310– 286 538– 286 615– 285 615
Stand ontwerpbegroting 2010611 351304 071301 975299 776299 731300 731
Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009000000
Nieuwe mutaties000000
Stand ontwerpbegroting 2010000000
Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1000)
 200920102011201220132014
Loonbijstelling tranche 2009, kader R13 32413 30313 23013 18513 18713 187
       
Loonbijstelling voor de enveloppe middelen Beschermd en Weerbaar, die op de aanvullende post van het ministerie van Financiën stonden gereserveerd04949494949
       
Taakstellingbegroting0– 3 600– 5 983– 7 435– 7 514– 6 514
       
Overboeking naar het Gemeentefonds. De Brede Doeluitkering «Maatschappelijke Opvang» wordt vanaf 2010 een decentralisatieuitkering en wordt overgeheveld naar het Gemeentefonds0– 289 211– 289 211– 289 211– 289 211– 289 211
       
Enveloppe middelen Maatschappelijke Stage02 5002 5002 5002 5002 500
       
Overboeking naar het Gemeentefonds van de enveloppe middelen Maatschappelijke Stage0– 2 500– 2 500– 2 500– 2 500– 2 500
       
Overboeking naar het Gemeentefonds. De Brede Doeluitkering «Gezond in de stad» wordt vanaf 2010 een decentralisatieuitkering en wordt overgeheveld naar het Gemeentefonds0– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000– 5 000
       
Enveloppe middelen Beschermd en Weerbaar02 0002 0002 0002 0002 000
       
Kasschuif compensatiemiddelen verdeelsleutel Maatschappelijke Opvang0– 4 0000000

Premie

Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
A. Opbouw uitgaven vanaf ontwerpbegroting 2009       
        
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 2009172,2172,3172,5172,6172,8172,8172,8
Mutaties Jaarverslag 2008/1e SW – 2009– 0,515,0     
Nieuwe mutaties0,0– 9,55,55,55,55,55,5
Uitgavenniveau stand ontwerpbegroting 2010171,7177,8178,0178,1178,3178,3178,3
        
B. Financiering       
AWBZ171,7177,8178,0178,1178,3178,3178,3
Mutatie financieringsachterstand0,00,00,00,00,00,00,0
        
C. Aansluiting op Budgettair Kader Zorg       
Bruto BKZ-uitgaven171,7177,8178,0178,1178,3178,3178,3
BKZ-ontvangsten0,00,00,00,00,00,00,0
Netto BKZ-uitgaven171,7177,8178,0178,1178,3178,3178,3
Toelichting belangrijke nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000 000)
 2008200920102011201220132014
Voor weglek van de pakketmaatregel per 1 januari 2009 is er in 2009 een bedrag van € 50 mln beschikbaar gesteld. € 15 mln hiervan gaat naar MEE, voor kort- durende ondersteuning van cliënten die hun recht op begeleiding uit de AWBZ verliezen. Deze middelen worden via de VWS-begroting aan MEE toegekend middels een projectsubsidie. – 15,0     
        
De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op nominaal en onvoorzien. Daar staat de raming voor 2009–2014. De tranche 2009 wordt nu toebedeeld aan de sectoren (onder gelijkmatige verlaging van artikel 99). 5,55,55,55,55,55,5

Beleidsartikel 46: Sport

Begroting

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009137 634136 444129 209128 327128 326128 326
Mutatie NvW 2009000000
Mutatie amendement 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009– 24 283– 6321 250000
Nieuwe mutaties3 3798 3746 491– 1 536– 1 370– 1 277
Stand ontwerpbegroting 2010116 730144 186136 950126 791126 956127 049
Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009870870870870870870
Mutatie 1e suppletore begroting 2009000000
Nieuwe mutaties000000
Stand ontwerpbegroting 2010870870870870870870
Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000)
 200920102011201220132014
Loonbijstelling tranche 2009, kader R3 2793 2513 0753 0893 0893 088
       
Taakstellingbegroting0– 700– 2 350– 4 365– 4 365– 4 365
       
Overboeking vanuit de premie voor de uitvoering van de pilots Beweegkuur. De besluitvorming over de opname van de Beweegkuur in het verzekerde pakket heeft nog niet plaats gevonden. De lopende pilots worden vanuit de begroting voortgezet. De binnen de premie gereserveerde middelen voor de jaren 2010 en 2011 worden overgeheveld naar de begroting.05 9005 900000

Beleidsartikel 47: Oorlogsgetroffenen en herinneringen WO II

Begroting

Opbouw uitgaven (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009389 961370 326353 459340 149327 506327 506
Mutatie NvW 2009000000
Mutatie amendement 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009– 3 522– 11 598– 14 638– 17 240– 20 327– 35 817
Nieuwe mutaties11 36010 51710 54110 1419 7629 762
Stand ontwerpbegroting 2010397 799369 245349 362333 050316 941301 451
Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 200920102011201220132014
Stand ontwerpbegroting 2009000000
Mutatie 1e suppletore begroting 2009000000
Nieuwe mutaties000000
Stand ontwerpbegroting 2010000000
Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties (bedragen x € 1 000)
 200920102011201220132014
Loonbijstelling tranche 2009, kader R11 36010 81710 3419 9419 5629 562
       
Taakstellingbegroting0– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000

Niet-beleidsartikel 98: Algemeen

Begroting