Base description which applies to whole site

2.1. De beleidsagenda

Een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid; een overheid die zich tot haar kerntaken beperkt en waarbij taken zo dicht mogelijk bij de burger worden belegd. Dat is waar Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen voor staan.

Nederland staat voor een grote uitdaging: het op orde brengen van de overheidsfinanciën gecombineerd met het versterken van de economie. Om dit mogelijk te maken is een compacte en slagvaardige overheid nodig die goed toegerust is op haar taak. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten in samenhang functioneren als herkenbare eenheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dit kan alleen als taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet versnipperd zijn. In principe zijn zij over maximaal twee bestuurslagen verdeeld; je gaat erover of niet. Voor 2012 en verder staat er een aantal decentralisaties op stapel. Daarnaast wordt op het vlak van financiën de normeringssystematiek weer in werking gezet.

Bestuursafspraken 2011–2015

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn tot bestuursafspraken gekomen over de uitgangspunten en het proces bij de decentralisaties. Deze bestuursafspraken bestaan uit het akkoord dat op 21 april 2011 door vertegenwoordigers van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is ondertekend en uit de briefwisseling tussen VNG en Rijk en met de andere partijen, naar aanleiding van de uitspraak van het VNG-congres over dit akkoord. Daarmee is er naar het oordeel van betrokkenen een bindende basis voor constructieve samenwerking in de komende jaren bij de aanpak van de vraagstukken en hervormingen waarvoor Nederland geplaatst is. De onderdelen van de afspraken die betrekking hebben op de financiën van de gemeenten zijn in deze begroting opgenomen.

Financiën

Onverminderd blijft het uitgangspunt dat het gemeentefonds, in combinatie met de andere gemeentelijke inkomstenbronnen, gemeenten voorziet van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken. De verdeling van het gemeentefonds heeft tot doel de middelen zo te verdelen, dat gemeenten in staat zijn om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» wordt met ingang van 2012 weer in werking gesteld, waarbij 2011 als startpunt geldt. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeente- en provinciefonds. Gemeenten en provincies leveren op deze manier direct hun evenredige bijdrage aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. De ontwikkelingen van de rente-uitgaven van het Rijk zijn niet langer relevant voor de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds.

Met het opnieuw in werking treden van de normeringssystematiek in 2012 voor de voeding van het gemeente- en provinciefonds wordt geen nieuwe behoedzaamheidreserve ingevoerd. Ervaringen uit het verleden leren dat gemeenten en provincies al rekening hielden met de uitbetaling van een deel van de behoedzaamheidsreserve bij het opstellen van de begroting. De beoogde stabilisatiefunctie van de behoedzaamheidreserve kwam hierdoor niet tot haar recht.

Op basis van het Periodiek Onderhoudsrapport 2010 wordt er onderzoek gedaan naar de verdeling van het gemeentefonds. De eerste resultaten worden in het najaar van 2011 verwacht. De eventuele financiële gevolgen voor de gemeenten van het onderzoek worden door het Rijk helder onderbouwd en tijdig openbaar gemaakt.

Eigen inkomsten leveren een substantiële dekking van de kosten van de medeoverheden. De medeoverheden zetten in op beperking van de kosten(stijging) en niet op verhoging van de opbrengsten uit lokale belastingen. Uitgangspunt is een gematigde ontwikkeling van de lokale lasten. Het Rijk zal (behoudens afschaffing van de precariobelasting) geen initiatief nemen om veranderingen aan te brengen in het belastinggebied van gemeenten.

De macronorm onroerende-zaakbelasting, die gold voor de jaren 2008 tot en met 2010, is geëvalueerd. Vastgesteld is dat de OZB-opbrengst, afgezien van een kleine overschrijding in 2008, binnen de marges van de macronorm is gebleven. De bestaande norm draagt bij aan het beheersen van de lokale lastendruk en wordt gecontinueerd. Wel is afgesproken de grondslagberekening van de macronorm conform de aanbeveling in bovengenoemde evaluatie met ingang van 2012 te vereenvoudigen.

Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor Rijk en de medeoverheden. De bestuurlijke afspraken zoals die zijn terug te vinden in de bijlage van de brief van 15 september 2009 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2009–2010, 32 123 IXB, nr. 4) worden bevestigd. Tussen het Rijk en de medeoverheden is bestuurlijk een percentage van 0,5% van het BBP overeengekomen als plafond voor het EMU-tekort voor medeoverheden. Dit plafond is opgedeeld in een plafond voor het EMU-tekort van 0,38% BBP voor gemeenten, 0,07% BBP voor provincies en 0,05% BBP voor waterschappen. In 2011 wordt een breed onderzoek gedaan naar de actualisatie van deze percentages. Daarnaast wordt de voorgenomen aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact in nationale wetgeving omgezet. Hierbij wordt ook het EMU-saldo van de gemeenten betrokken. Tot de afronding van het onderzoek en inwerkingtreding van het wetsvoorstel gelden de huidige percentages.

Het Rijk stuurt actief op de mogelijkheid om bestaande decentralisatie-uitkeringen te beëindigen. Decentralisatie-uitkeringen, voor zover deze bij het instellen niet als tijdelijk zijn aangemerkt, worden zo veel als mogelijk naar integratie-uitkering of algemene uitkering overgeheveld. Achterliggende regelgeving wordt daarbij zoveel als mogelijk afgeschaft. Bij het beëindigen van een bijdrage die nu via een decentralisatie-uitkering loopt, trekt het Rijk ook de achterliggende regelgeving in. De totstandkoming van nieuwe decentralisatie-uitkeringen wordt zoveel mogelijk beperkt Ook voor specifieke uitkeringen geldt dat uitgangspunt is dat het aantal specifieke uitkeringen en de totstandkoming van nieuwe specifieke uitkeringen wordt beperkt. Onder andere de met de voormalige Fonds Economische Structuurversterking (FES)-projecten samenhangende specifieke uitkeringen worden indien mogelijk omgezet in decentralisatie-uitkeringen.

2.1.1. Beleidsmutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij gemeenten. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het gemeentefonds. In tabel 2.1.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2011 wordt verwezen naar bijlage 2. In tabel 3.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2011 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2012. De weergegeven mutaties worden in het verdiepingshoofdstuk 3 afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.

Tabel 2.1.1. Beleidsmutaties (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Onderzoek en Bijdragen organisaties

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

1 000

0

0

0

0

0

2. Kosten Waarderingskamer

97

0

0

0

0

0

3. Budget A+O-fonds

0

229

229

229

229

229

4. Bijdrage aan VNG inzake WOZ-kosten

0

0

0

0

0

0

5. Bijdrage gemeenten inzake KING

0

0

0

0

0

0

             

Programma

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

280 795

60 577

– 9 609

– 45 324

– 281 325

– 158 785

2. Integratie-uitkeringen

72 894

58 400

58 400

58 400

58 400

58 400

3. Decentralisatie-uitkeringen

107 331

394 901

386 705

381 645

381 866

369 406

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2011)

462 117

514 107

435 725

394 950

159 170

269 250

Licence