Base description which applies to whole site

2. BELEIDSAGENDA

Onderwijs, wetenschap, cultuur, media en emancipatie zijn van onschatbare waarde voor de ontwikkeling van onze samenleving. Ze dragen in belangrijke mate bij aan een samenleving die toegerust is voor de uitdagingen van de 21e eeuw, waar mensen tot hun recht komen en persoonlijke verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en voor elkaar. Ons handelen op deze beleidsdomeinen is erop gericht de voorwaarden hiertoe te creëren. De waarden ontstaan in samenwerking tussen publiek en maker, tussen ouders en school, tussen docent en student, tussen wetenschapper en werknemer. Het kabinet spant zich in die interactie tot uitgangspunt van zijn beleid te maken. Scholen, docenten, kunstenaars, wetenschappers en programmamakers moeten zich immers niet op de overheid of op bestuurders richten, maar op hun omgeving.

Daartoe presenteren we in deze beleidsagenda een overzicht van de belangrijkste ambities en beleidsdoelen op de terreinen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 1 In deze agenda komen vier van de 17 hervormingen van het kabinet Rutte terug: prestatiebeloning voor leraren, het sociaal leenstelsel voor de masterfase, de stelselwijziging publieke omroep en de stelselwijziging cultuur.

Onderwijs

Onderwijs is bij uitstek een sector waarin hoop en optimisme een grote rol spelen. Dit kabinet ziet scholen en universiteiten als vitale maatschappelijke organisaties die een eigen missie en ambitie formuleren, die ingebed zijn in hun maatschappelijke omgeving en die aanspreekbaar zijn op de resultaten die van hen worden verwacht. Daarbij is het nodig dat docenten, leidinggevenden en bestuurders werken vanuit de overtuiging verschil te kunnen maken in de ontwikkeling van hun leerlingen en studenten. Docenten die optimisme en ambitie uitstralen, weten welk verhaal ze willen vertellen, inspireren jongeren. Op scholen waar ouders actief bijdragen aan het leerklimaat en waar dit ook van hen wordt verwacht, presteren leerlingen beter. Jongeren van wie veel wordt verwacht, raken meer gemotiveerd en leveren hoge prestaties. Een cultuur van hoge verwachtingen, hoge ambities, opbrengstgericht werken en ondernemerschap staat aan de basis van verbetering van en succes in het onderwijs.

Op hun beurt hebben ouders, leerlingen, studenten en de samenleving als geheel hoge verwachtingen van onderwijs, voor hun eigen ontplooiing en voor het bereiken van economische welvaart en maatschappelijke stabiliteit. Onderwijs is de software van onze economie, het draagt in belangrijke mate bij aan het streven van het kabinet om te behoren tot de top van ’s werelds kenniseconomieën. Daarom ontzien we onderwijs, en ook wetenschap, bij de bezuinigingen 2. Om de vooruitgang van prestaties te meten, formuleert het kabinet ambitieuze streefdoelen voor het onderwijs. Met het waarmaken van die streefdoelen zal de positie van Nederland in de internationale ranglijsten verbeteren.

Om de prestaties te verhogen en excellentie te stimuleren, wil het kabinet een ambitieus leerklimaat creëren op instellingen. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het stelsel doet het kabinet dit enerzijds door centrale kaders te versterken, de transparantie te vergroten over de resultaten die instellingen en docenten boeken, door kwaliteit te waarderen en te belonen en door instellingen en docenten aan te spreken die achterblijven in prestaties. Anderzijds stimuleren we instellingen om een eigen missie en ambitie te formuleren. Het echte werk aan kwaliteitsverbetering vindt immers dagelijks plaats in de klas en de collegezaal. We stimuleren instellingen om scherpe keuzes te maken in de opleidingen die ze aanbieden.

We verwachten niet alleen veel van instellingen. Ook leerlingen en studenten worden gemotiveerd om meer te presteren. In het vo wordt daartoe in 2012 de eerste stap gemaakt richting verscherpte exameneisen. Betere motivatie en prestaties van vo-leerlingen moeten leiden tot betere resultaten in het hoger onderwijs. Meer variatie en selectie in het hoger onderwijsaanbod dragen hieraan verder bij. De langstudeerdersmaatregel en het sociaal leenstelsel in de masterfase werken hieraan ondersteunend. Toelating via loting past niet in een stelsel waarin de afstemming tussen student en opleiding versterkt moet worden. De loting wordt dan ook stapsgewijs afgeschaft en vervangen door selectie. Daarnaast wordt samen met het ministerie van VWS onderzocht op welke wijze in 2025 voor een kwart meer artsen gezorgd kan worden. Deze ophoging zou kunnen worden bereikt door een ophoging van het aantal basisartsen, zorgmasters en specialisten. Over de uitwerking hiervan vinden momenteel gesprekken plaats met HBO-raad en VSNU.

Binnen de maatschappelijke inbedding van het onderwijs zijn ouders de belangrijkste partner van de school. Behalve dat ouderbetrokkenheid leidt tot evident betere schoolprestaties 3, is hun aanwezigheid en betrokkenheid ook onmisbaar voor het vinden van een plek in de maatschappij. Ouders kunnen en moeten vanuit hun rol en verantwoordelijkheden een stevige bijdrage leveren aan de schoolprestaties van hun kinderen. Een louter consumptieve houding is niet aanvaardbaar. Binnenkort ontvangt uw Kamer de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Ouders als partner», waarin de plannen om ouderbetrokkenheid te stimuleren uiteen worden gezet. Tevens wordt overleg gevoerd met de ouderorganisaties om te komen tot prestatieafspraken, bijvoorbeeld rondom het faciliteren van «school-ouderovereenkomsten», om zo het commitment tussen scholen en ouders te verhelderen en bekrachtigen.

Verder investeren we in professionalisering en kwaliteitsverhoging van docenten en leidinggevenden, omdat niets de kwaliteit van het onderwijs zo bepaalt als de docenten. Ons perspectief is een sterke beroepsgroep van leraren, die zelf de verantwoordelijkheid neemt voor kwaliteitszorg en die door te leren van elkaar voortdurend streeft naar verbetering. In 2012 starten experimenten die ons zullen leren in welke mate prestatiebeloning voor leraren bijdraagt aan dit perspectief.

Een sterke beroepsgroep, werkend in sterke scholen, verdient ruimte. Het kabinet vergroot die ruimte door het aantal subsidieregelingen terug te dringen, de stapeling van beleidsinitiatieven in te dammen en nodeloos knellende of complexe regelgeving op te ruimen. De nota Werken in het Onderwijs zal dit jaar voor het laatst als aparte publicatie worden uitgebracht bij de begroting. Het streven is om vanaf 2012 zoveel mogelijk gegevens op te nemen in de publicatie Trends in beeld.

Tot slot heeft het kabinet op het terrein van passend onderwijs voor een grote verandering gekozen, omdat in de loop van de tijd een onhoudbaar stelsel is ontstaan met teveel bureaucratie, ondoelmatigheid en uit de hand lopende financiën. De noodzakelijke wijziging vraagt veel van het onderwijsveld en gaat gepaard met een ombuiging die weliswaar in het onderwijs wordt geherinvesteerd, maar toch voelbaar zal zijn. Hierdoor ligt er, juist in het komende begrotingsjaar, een grote opgave om gezamenlijk te werken aan een aanpak waarin het onderwijs voor kwetsbare kinderen effectiever vormgegeven zal worden.

Wetenschap

Wetenschap wint aan kracht in het contact met de samenleving. Wetenschappers werken in toenemende mate samen, over disciplines en landsgrenzen heen. Ze werken aan grand challenges of zoeken met bedrijven naar doorbraaktechnologieën. Dat vraagt, veel meer dan nu, dat het onderzoekslandschap van de toekomst wordt gekenmerkt door clusters van topkwaliteit. Talent is schaars en kan wereldwijd terecht. Nederland kan dus niet op ieder thema excellent zijn. Dat vraagt keuzes die niet in isolement gemaakt kunnen worden. Instellingen zullen keuzes moeten maken in overleg met de topsectoren en met de onderzoekers zelf en ze zullen moeten aansluiten bij de Europese onderzoeksagenda’s. Het komende begrotingsjaar worden op het vlak van gezamenlijke agendering en profilering belangrijke stappen gezet.

We streven naar excellentie, wat ook vraagt om een onderzoeksklimaat dat aantrekkelijk is voor onderzoekstalent. Een boeiende omgeving met een bedrijfsleven dat volop innoveert en investeert, met een samenleving die open staat voor vernieuwing, met toegang tot goede researchinfrastructuur, draagt hier aan bij.

Cultuur en media

De overheid heeft op het gebied van cultuur in de loop van de tijd een grote rol gekregen. Dit kabinet staat voor een omslag. Het wil dat culturele instellingen en kunstenaars ondernemender worden, de band met hun publiek versterken en een groter deel van hun inkomsten zelf verwerven. Het aantal instellingen dat het Rijk financiert – de culturele basisinfrastructuur – zal kleiner worden. Daarmee staat nu allereerst het culturele veld voor een forse inspanning om de bakens te verzetten en te werken aan een sterke en stevig in de samenleving gewortelde sector.

De publieke omroep kent een lange traditie van inbedding in de samenleving, met de ledenomroepen als basis van ons bestel. Die geschiedenis van omroeporganisaties met een sterke eigen identiteit en actieve leden past goed bij de bescheiden rol die de overheid inhoudelijk moet willen spelen in het mediabeleid. Actieve inmenging ondergraaft immers het onafhankelijke karakter van media, dat zo belangrijk is voor de rol van media in een democratische samenleving. De overheid waakt voor de pluriformiteit, kwaliteit en toegankelijkheid van het mediabestel. Voor dat deel van het medialandschap waar de overheid (mede) de financiering voor draagt, waakt de overheid ook voor de doelmatigheid. Hier is door het systeem van de publieke omroep, met een groot aantal ledenorganisaties en een inefficiënte organisatie van dat landschap, teveel verlies ontstaan. Het kabinet wil de kracht van de publieke omroep behouden door de gegroeide ondoelmatigheden aan te pakken. De omvangrijke ombuigingsoperatie zal, net als in het cultuurveld, ook veel van de publieke omroep vragen.

Emancipatie

Emancipatie is geen proces dat door de overheid kan worden opgelegd of volbracht. Mensen emanciperen zichzelf. Ze worden daarbij wel gesteund door een overheid die de rechten van minderheden in de samenleving in het oog houdt, discriminatie of onveiligheid met kracht bestrijdt en belemmeringen die buiten mensen zelf liggen wegneemt. Er is meer nodig dan alleen wetgeving of fiscale maatregelen voor gelijke rechten van homoseksuelen en transgenders of verbetering van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Nodig zijn cultuurveranderingen, waarin maatschappelijke organisaties, bedrijven en mensen zelf leidend en bepalend zijn. De overheid wil die veranderingen actief ondersteunen en zelf consistent en ambitieus in haar eigen optreden zijn.

Caribisch Nederland

Met betrokkenen bij het onderwijs in Caribisch Nederland is een onderwijsagenda vastgesteld. Daarin is aangegeven op welke wijze de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland in de periode tot 2016 op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau zal worden gebracht. In schoolverbeterplannen zullen de scholen vastleggen hoe zij deze ambities in hun eigen situatie willen realiseren, met ondersteuning van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast moet een forse huisvestingsimpuls ervoor zorgen dat alle scholen in 2015 van behoorlijke huisvesting zijn voorzien. De zorg voor het handhaven van de Caribische cultuur en geschiedenis komt onder meer tot uiting in zorg voor het aanwezige erfgoed. De ervaringen met het revolving fund monumentenzorg zullen worden gevolgd. Door steun aan het meerjarige project Pink Orange Akkoord wordt gewerkt aan de verbetering van de sociale acceptatie van homoseksualiteit in Caribisch Nederland. Met de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten worden afspraken gemaakt over de samenwerking binnen het Koninkrijk op de OCW-beleidsterreinen. De verantwoordelijkheid van het kabinet voor Caribisch Nederland maakt het noodzakelijk de reeds jaren bestaande samenwerking binnen het Koninkrijk te herijken.

Tot slot

Onderwijs, cultuur en wetenschap zijn bij uitstek velden waarin het draait om ambitie van mensen zelf, om creativiteit en onverwachte verbindingen. Een te grote afhankelijkheid van of een te grote gerichtheid op de regels van de overheid beperkt de creativiteit en de relevantie.

Het kabinet werkt daarom aan sterke sectoren die geworteld zijn in de samenleving en die prestaties van wereldklasse leveren. De uitgangspositie is hiervoor ruimschoots aanwezig. Het komende jaar zal een spannend jaar worden, waarin het minder aankomt op het plannen maken en alternatieven ontwerpen, maar waarin uitvoering en verandering de thema’s zullen zijn.

Het vervolg van deze beleidsagenda presenteert achtereenvolgens de belangrijkste ambities en beleidsdoelen op de terreinen onderwijs, wetenschap, cultuur, media en emancipatie.

Onderwijs

Ambitie

Wij streven naar een stelsel waarin leerlingen en studenten worden uitgedaagd hun talenten te ontplooien, docenten succesvol lesgeven en samen met leidinggevenden continu werken aan verbetering. Nederlandse leerlingen en studenten moeten zich kunnen meten met de besten van de wereld en goed inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt van nu en die van de toekomst. Dit betekent het volgende:

  • Het niveau van de prestaties stijgt over de hele linie, maar in het bijzonder bij excellente leerlingen en studenten.

  • Een ambitieuzere leercultuur binnen de instellingen en onder leerlingen en studenten. Er is een uitdagender en stimulerender aanbod voor excellente leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs is een aantrekkelijke route naar de arbeidsmarkt en vervolgonderwijs. Meer studenten in het hoger onderwijs nemen deel aan honours- of excellentieprogramma’s. Daarnaast wordt het aanbod van Associate-degreeprogramma’s uitgebreid in het hoger beroepsonderwijs.

  • We zetten in op versterkte doorstroming, minder uitval en een kortere studieduur.

Doelen 4

Samengevat levert dat de volgende doelen op voor het onderwijsbeleid:

  • 1. Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

  • 2. Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

  • 3. Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders

  • 4. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

  • 5. Doelmatigheid en focus op het onderwijs zelf

Hieronder worden deze doelen kort toegelicht.

1. Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

We willen dat álle leerlingen en studenten het beste uit zichzelf halen. Veel leerlingen en studenten kunnen en moeten beter presteren, zeker in de basisvakken Nederlands, rekenen of wiskunde, Engels en natuurwetenschappen.

Niet alleen bij de zwakkere, maar juist ook bij de goede leerlingen en studenten willen we een ambitieuze leercultuur versterken. Met veranderingen in de studiefinanciering ondersteunen we een ambitieuze leercultuur onder studenten. Daarnaast kan en moet het rendement binnen onderwijsloopbanen verder worden verbeterd. Daarvoor willen we de doorstroming versterken en de uitval verminderen.

Hoofdlijnen van beleid

De prestaties in basisvakken verbeteren we met centrale toetsen en door de prestaties op die vakken goed te volgen. Verder stimuleert het kabinet dat scholen en instellingen maatwerk aanbieden en excellente leerlingen en studenten uitdagen tot betere prestaties. In het primair onderwijs gaat het daarbij om de beste 20% van de leerlingen, in het voortgezet onderwijs om de 20% best presterende vwo’ers. Om ze aan te zetten tot excellentie is geld vrijgemaakt in het Regeerakkoord, onder meer voor het vroeg signaleren van uitblinkers en voor het versterken van de ondersteuning van scholen met effectieve aanpak. In het hoger onderwijs komen onder meer professionele masters in het hbo en brede bachelors in het wetenschappelijk onderwijs. Voor uitbreiding van het aanbod van professionele masteropleidingen in de topsectoren is € 7 miljoen beschikbaar vanaf 2013. Door co-financiering vanuit het bedrijfsleven kunnen de publieke middelen ten behoeve van meer opgeleide professionele masterstudenten worden aangevuld. De mogelijkheid om meer collegegeld te vragen voor excellente opleidingen in het hoger onderwijs stimuleert instellingen om meer uitdagende trajecten te ontwikkelen.

Studiefinanciering

Het kabinet rekent hervorming van de studiefinanciering tot de prioriteiten. Om een ambitieuze studiecultuur te ondersteunen, wordt in 2012 een sociaal leenstelsel in de masterfase ingevoerd en wordt het gebruik van de studenten ov-chipkaart beperkt. Studenten moeten daardoor bewuster gaan nadenken over hun studiekeuze en studievoortgang. Hetzelfde geldt voor de Maatregel langstudeerders, die bevordert dat studenten binnen de nominale studieduur afstuderen (met de mogelijkheid van één jaar uitloop). Als de student met de nieuwe studiefinanciering meer in zijn of haar eigen toekomst investeert, komt er geld vrij om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Tegelijkertijd blijft goed onderwijs toch toegankelijk door de sociale terugbetalingsvoorwaarden.

Verhogen van het onderwijsrendement

Om het rendement van onderwijs te verhogen, bestrijdt het kabinet voortijdig schoolverlaten met een scherpe ambitie van maximaal 25 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016. Verder maken we prestatieafspraken met hogescholen en universiteiten over minder uitval in het eerste jaar. Selectie aan de poort (onder bepaalde voorwaarden) en brede toepassing van studiekeuzegesprekken door universiteiten en hogescholen vergroten de kans op een soepele doorstroom. Daarnaast moeten alle hogescholen en universiteiten zich in de komende jaren meer gaan profileren, waarbij de aanpak aansluit bij het type instelling dat men wil zijn en het type studenten dat de instelling heeft en wil aantrekken. Zo kan de ene hogeschool zich profileren met Associate-degreeprogramma’s (Ad) en de andere zich meer gaan richten op vwo’ers door het aanbieden van (verkorte) honourstrajecten.

Ook in en tussen andere sectoren streven we naar zo efficiënt mogelijke leerroutes en een goede aansluiting van opleidingen. Onder meer door goede onderwijsloopbaanbegeleiding, verbeterde aansluiting vmbo-mbo en vmbo-havo, vm2-trajecten (wettelijk kader 2012) en vakcolleges en nieuwe experimenten doorlopende leerlijn zoals vm3 en vm4. Verkorte mbo-4 opleidingen maken de route vmbo-mbo-hbo aantrekkelijker.

Het onderwijsaanbod op het laagste niveau van het mbo, de entreeopleiding, krijgt een eigen positie binnen het bestel voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. De entreeopleiding is gericht op het behalen van een erkend diploma. Er zijn ook leerlingen voor wie een diploma niet is weggelegd. Zij moeten door het praktijkonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs naar een duurzame plaats op de arbeidsmarkt toe worden geleid, als dat kan. Voor het voortgezet speciaal onderwijs is daarvoor op 16 juni 2011 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk, 31 497, 66). Om leerlingen van het praktijkonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs succesvol naar de arbeidsmarkt te begeleiden, worden scholen, gemeenten, kenniscentra en bedrijven in de 30 arbeidsmarktregio’s desgewenst tijdelijk ondersteund bij het opzetten van werkscholen.

2. Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

Wij streven naar scholen en instellingen met een studiecultuur van uitdaging, presteren en het beste uit jezelf halen. De lat gaat omhoog, zonder de brede ontwikkeling van leerlingen en studenten uit het oog te verliezen. Het kabinet bevordert daarom opbrengstgericht werken, een intensieve inzet van onderwijstijd en de verlaging van het aantal zwakke scholen en opleidingen.

Hoofdlijnen van beleid

In het primair en voortgezet onderwijs verwachten we dat scholen opbrengstgericht werken. We zien namelijk dat scholen beter presteren als ze hun ambities en hun opbrengsten duidelijk in beeld hebben en als ze vervolgens doelgericht en systematisch werken aan het maximaliseren van leerprestaties. Daarom wordt het gebruik van een leerlingvolgsysteem verplicht. Zo’n volgsysteem is de feitelijke basis voor opbrengstgericht werken en een ambitieuze verbetercultuur bij docenten en schoolleiders (in het primair onderwijs met ingang van 2012–2013, in het voorgezet onderwijs met ingang van 2014–2015).

Daarnaast wordt in alle onderwijssectoren de onderwijstijd geïntensiveerd. Zo breiden we het aantal plekken uit in de voor- en vroegschoolse educatie (vve) en stimuleren we schakelklassen, kopklassen en zomerscholen in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs handhaven we de wettelijke urennorm scherp. In het mbo wordt de onderwijstijd uitgebreid en een nieuwe urennorm geïntroduceerd. In het hoger onderwijs maakt het kabinet met de instellingen prestatieafspraken over intensivering van onderwijsprogramma’s. Instellingen worden afgerekend met een bonus-malusregeling voor kwaliteit en studiesucces. Binnen de nominale studieduur afstuderen wordt de regel.

Zeer zwakke scholen moeten binnen een jaar het onderwijsproces weer op orde hebben. Daarnaast zet een verscherpte aanpak scholen aan om snel aan de slag te gaan met de noodzakelijke verbeteringen. Uitblinkende scholen krijgen waardering in de vorm van het predicaat «excellent».

In het hoger onderwijs krijgt de Inspectie van het Onderwijs een grotere rol. Het accreditatiestelsel wordt verscherpt. Toetsing en examinering worden extern gevalideerd, zeker in het hbo. Verder krijgt de minister in het mbo en het hoger onderwijs een aanwijzingsbevoegdheid. Dat houdt in dat de zij de raad van toezicht een aanwijzing kan geven bij ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de wet.

3. Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders

Leraren zijn cruciaal voor de betere prestaties van leerlingen. We streven naar een verhoging van het opleidingsniveau van nieuwe en zittende leraren en stimuleren dat ze zich continu ontwikkelen. Leraren gedijen in een professionele instelling. Wij bevorderen opbrengstgericht schoolleiderschap en een effectief personeelsbeleid.

Hoofdlijnen van beleid

Het aantal leraren en docenten dat op masterniveau is opgeleid, gaat fors omhoog. Eind 2011 besluiten we hoe we deze verhoging in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs realiseren. Met de hogescholen maken we afspraken over het verhogen van het aantal docenten op academisch niveau. Het doel voor de hogescholen is 80% in 2016 (het streven is 100% in 2020).

Uit het Onderwijsverslag 2009/2010 van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat leraren moeite hebben met het afstemmen van het onderwijs op verschillende leerlingen in de groep. Dat geldt zowel voor het reguliere als het speciaal onderwijs. De invoering van passend onderwijs versnelt de noodzaak om een inhaalslag te maken met professionalisering van huidige leraren in po, (v)so, vo en mbo in het omgaan met verschillen tussen leerlingen in de klas. In het verlengde hiervan constateert de Inspectie van het Onderwijs dat leraren moeite hebben met opbrengstgericht werken. De inhaalslag richt zich daarom ook op de bekwaamheid van leraren om opbrengstgericht te kunnen werken. In de periode 2012–2015 wordt een substantieel deel van de middelen voor professionalisering voor deze doelen ingezet. In 2012 wordt daarnaast gestart met interscolaire peer review van leraren en schoolleiders.

We versterken de kwaliteit van lerarenopleidingen ten eerste door de introductie van kennisbases en landelijke toetsing (vanaf 2012–2013). Ten tweede door specialisaties aan te brengen, zoals die voor het jonge kind (vanaf 2013) en voor beroepsonderwijs. In de periode 2012–2015 vindt verdere professionalisering van schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en het middenmanagement mbo plaats, zodat schoolleiders in 2016 voldoen aan de dan geldende eisen.

We maken afspraken met het onderwijs over goed en effectief personeelsbeleid dat in 2016 gerealiseerd moet zijn. De invoering van de functiemix in het primair en voortgezet onderwijs en de salarismix in het mbo is in 2020 voltooid. De extra middelen voor prestatiebeloning worden de komende jaren ingezet voor experimenten in primair en voortgezet onderwijs en het mbo. In 2016 hebben de hogescholen voor hun personeel het systeem van basis- en seniorkwalificaties ingevoerd.

4. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

Een belangrijke voorwaarde voor betere prestaties is het zichtbaar maken van resultaten. Docenten, schoolleiders en instellingen kunnen zich met elkaar vergelijken, van elkaar leren en zich op grond daarvan verbeteren. Ook kunnen ouders, leerlingen, studenten, bedrijfsleven, de samenleving en de overheid zich een oordeel vormen over de kwaliteit van instellingen en die met elkaar vergelijken. Vanuit haar stelselverantwoordelijkheid formuleert de overheid ambitieuze streefdoelen en heldere normen. Ze creëert voorwaarden, met centrale toetsen, examens en toezicht, zodat scholen hun prestaties zichtbaar maken.

Hoofdlijnen van beleid

In alle onderwijssectoren is aandacht voor centrale toetsing. In 2013 komt er in het basisonderwijs een centrale eindtoets, het speciaal (basis)onderwijs volgt in het voorjaar van 2015. In het voortgezet onderwijs voeren we met ingang van 2014–2015 een verplichte landelijke diagnostische onderbouwtoets in voor Nederlands, Engels en rekenen/wiskunde. Voor vakken in de onderbouw van het voortgezet onderwijs die niet centraal worden getoetst, introduceren we kennisbases. In het voortgezet speciaal onderwijs worden in 2012 kerndoelen ingevoerd. We werken daarnaast aan een methode om toegevoegde waarde van scholen in kaart te brengen. Daarvoor starten dit schooljaar pilots, waarin ook de begintoets voor het primair onderwijs wordt ontwikkeld. In het mbo komen landelijke examens voor taal en rekenen. Beroepsgerichte examens moeten gaan voldoen aan een landelijk keurmerk. In het hbo worden examens extern gevalideerd door landelijke toetsing van één of meer kernvakken. Verder maken we afspraken met het veld over andere vormen van externe validering en versterking van de kennisbases.

Scholen verbeteren daarnaast de verantwoording van instellingen aan belanghebbenden. Daarvoor zal in 2013 «Vensters Primair Onderwijs» worden geïntroduceerd – in navolging van Vensters voor Verantwoording in het voortgezet onderwijs. De betrokkenheid van ouders willen we vergroten door scholen te stimuleren daarover afspraken te maken met ouders. In de voorschoolse educatie zal, als dat nodig is, meer druk op ouders worden uitgeoefend om hun kind te laten deelnemen. In het mbo wordt vanaf 2012 de tevredenheid van het bedrijfsleven, de studenten en de docenten elke drie jaar gemeten. Verder stimuleren we dat ouders worden betrokken bij de loopbaanoriëntatie en beroepskeuze van hun kinderen. Daarnaast versterken we in het mbo de positie van het interne toezicht. Ook wil het kabinet meer inzicht verkrijgen in de overhead binnen het mbo en daar zo nodig nadere afspraken over maken. In het hoger onderwijs maken we prestatieafspraken met instellingen, onder meer over de gevolgen van kwaliteitsoordelen uit de accreditatie voor instellingen en over minder overhead.

5. Doelmatigheid en focus op het onderwijs

Instellingen moeten zich met zo min mogelijk bureaucratische last kunnen concentreren op het onderwijs. Daarom vereenvoudigt het kabinet de bekostiging en vermindert het de regelgeving. Verder streeft het kabinet naar een doelmatiger aanbod van opleidingen.

Hoofdlijnen van beleid

In het mbo starten we nog dit jaar (2011) een pilot «Versterken doelmatigheid in het mbo» in vijf regio’s, met als doel dit in de periode 2012–2015 breed te implementeren. Het Platform Bèta Techniek gaat instellingen ondersteunen bij het maken van onderlinge afspraken over het aanbod van opleidingen. Een belangrijk aandachtspunt is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, voor wat betreft techniek. Het aantal kwalificaties en uitstroomdifferentiaties vermindert. Er komt een speciaal arrangement voor mbo-studenten vanaf 30 jaar die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen. In het ho maken we afspraken met de instellingen over een aanzienlijke herordening van het opleidingenaanbod, een compacter aanbod en meer profiel in de opleidingen. De agenda’s van de topsectoren zijn hier medebepalend.

We staan voor een majeure operatie, waarin we het stelsel voor speciale onderwijszorg ((voortgezet) speciaal onderwijs en de leerlinggebonden financiering) fundamenteel zullen herzien, met als doel voor alle kinderen een zo passend mogelijk onderwijsaanbod te realiseren. In het nieuwe stelsel passend onderwijs krijgen de schoolbesturen daartoe een zorgplicht. Schoolbesturen vormen nieuwe samenwerkingsverbanden van regulier en speciaal onderwijs. In de samenwerkingsverbanden worden de schoolbesturen op basis van hun zorgplan verantwoordelijk voor de toewijzing van extra ondersteuning en begeleiding en de verdeling van de bijbehorende middelen. De samenwerkingsverbanden ontvangen een gebudgetteerde financiering (zorgbudget) waarmee ze dit kunnen realiseren. Voor het onderwijs aan blinde en slechtziende leerlingen (cluster 1) en aan auditief en communicatief gehandicapte leerlingen (cluster 2) geldt een afzonderlijk bekostigingsmodel vanwege het specifieke karakter van deze doelgroep. Bij de uitwerking van passend onderwijs wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de jeugdzorg, de AWBZ en de Wet werken naar vermogen.

De financiering van het onderwijs (bekostiging) wordt vereenvoudigd, onder meer door in 2012 het aantal subsidies te verlagen en een prestatiebox in te voeren voor het primair en voortgezet onderwijs en het mbo. Van schoolbesturen wordt verwacht dat de middelen voor de prestatiebox gericht worden ingezet met het oog op het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs.

We zorgen voor minder bureaucratie en meer onderwijskundige regelruimte. Het kabinet moedigt scholen in het primair en voortgezet onderwijs aan om te bepalen waar regels overbodig zijn. Ook starten er experimenten met sectoroverstijgende samenwerking in regio’s waar de bevolking krimpt. Daarnaast onderzoeken we hoe we de bureaucratie die leraren ervaren kunnen aanpakken.

Wetenschap

6. Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

Ambitie

Nederlandse onderzoekers en onderzoeksinstellingen kunnen zich meten met de besten van de wereld. We hebben instellingen met een duidelijk herkenbaar profiel. Universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties werken intensief met elkaar samen in clusters op terreinen zoals voeding, water, energie en gezond ouder worden. De keten van kennis, kunde en kassa is aanzienlijk versterkt en versneld. Het Nederlands wetenschappelijk onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan grote maatschappelijke vraagstukken (grand challenges).

Hoofdlijnen van beleid

Behouden van kwaliteit en ruimte wetenschappelijk talent

Om de hoge kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek te behouden, moet er voldoende ruimte zijn voor vrij en ongebonden onderzoek. Het gebruik van het Standaard Evaluatie Protocol zorgt ervoor dat prestaties van onderzoeksgroepen landelijk vergelijkbaar zijn, een belangrijk vereiste om kwaliteit te verhogen. Ook worden met universiteiten afspraken gemaakt om in hun instellingsplannen duidelijk te maken welke consequenties zij verbinden aan evaluaties en kwaliteitsoordelen.

Profilering en zwaartepuntvorming

Sterkere profilering heeft een hoge prioriteit in het onderzoeks- en wetenschapsbeleid. Bij profilering wordt een relatie gelegd met de economische topsectoren en de grand challenges, onder meer doordat onderzoeksinstituten, universiteiten en het bedrijfsleven intensiever gaan samenwerken. Het kabinet stimuleert de vorming van zwaartepunten door te investeren in grootschalige onderzoeksfaciliteiten (zoals de ICT-onderzoeksinfrastructuur), door wetenschappelijke sectoren te versterken en door afspraken te maken met de instellingen over samenwerking.

Versterken wetenschappelijke impact

NWO en KNAW brengen een deel van hun programma’s in lijn met de integrale agenda’s voor de topsectoren. Zij zetten hun middelen in op basis van wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke impact en van financieel commitment van het bedrijfsleven.

Cultuur

7. Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed

Ambitie

Het kabinet geeft in het nieuwe cultuurbeleid meer ruimte aan de samenleving en het publiek. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor een culturele Basisinfrastructuur (BIS) met kwaliteit. Educatie, spreiding en behoud en beheer van erfgoed en vernieuwing en talent zijn belangrijk. Het Rijk stimuleert instellingen en kunstenaars om zich in te zetten op ondernemerschap en mecenaat. Een sterke cultuursector trekt voldoende bezoekers en weet publiek aan zich te binden. Culturele instellingen zijn minder afhankelijk van subsidies en in staat een substantieel deel van hun eigen inkomsten uit de markt (publiek, mecenaat en sponsoring) te halen. Het uitgangspunt is dat in alle regio’s een kwalitatief hoogwaardig aanbod blijft bestaan.

Hoofdlijnen van beleid

In de brief Uitgangspunten cultuurbeleid (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 75) is een wijziging van het cultuurstelsel aangekondigd. Deze is uitgewerkt in de brief Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid (Kamerstuk 32 820, nr. 1). Deze stelselwijziging is nodig om inhoudelijke keuzes te kunnen maken bij de ombuigingen. Het jaar 2012 is daarom een overgangsjaar dat grotendeels in het licht zal staan van de besluitvorming over het nieuwe stelsel vanaf 2012.

Stimuleren van ondernemerschap en een groter publieksbereik

We stimuleren ondernemerschap. Artistieke kwaliteit, eigen inkomsten en voldoende publiek zijn beoordelingscriteria voor de culturele BIS. In de monumentensector stimuleren we het gebruik van leenfaciliteiten, door eigenaren van monumenten in plaats van subsidies. Het Nederlands internationaal cultuurbeleid versterkt de Nederlandse positie in het buitenland. Het kabinet ziet de Nederlandse topinstellingen op het gebied van cultuur als goede exportproducten. In het internationaal cultuurbeleid ligt de nadruk op de betekenis van cultuur voor handel en toerisme en versterking van de marktpositie van Nederlandse culturele instellingen, kunstenaars en de creatieve industrie. Het kabinet heeft de creatieve industrie aangemerkt als een van de topsectoren die een belangrijke economische en maatschappelijke meerwaarde voor Nederland hebben. In de kabinetsreactie op de agenda's van de topsectoren is aangegeven welke maatregelen worden genomen ter versterking van de topsector creatieve industrie.

Het uitvoeren van wettelijke erfgoedtaken

De monumentenzorg wordt verder gemoderniseerd, onder meer met een programma voor de herbestemming van monumenten. Restauratieachterstanden worden zoveel mogelijk voorkomen. Het archeologiestelsel wordt geëvalueerd en het archiefstelsel wordt gemoderniseerd. Het Unesco-verdrag Immaterieel Erfgoed wordt uitgevoerd, net als de Visie erfgoed en ruimte.

Het verhogen van de kwaliteit van cultuureducatie

Alle producerende BIS-instellingen zijn toegankelijk voor kinderen en jongeren. Educatie is een criterium bij de beoordeling van subsidieaanvragen voor de BIS. De samenwerking tussen de cultuursector en het onderwijs op het gebied van cultuureducatie wordt verder versterkt met het programma Cultuureducatie met kwaliteit.

De realisatie van een landelijke digitale bibliotheek

Er komt een landelijke digitale openbare bibliotheek voor het publiek en het onderwijs. Het sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) ontvangt een opdracht voor de ondersteuning hiervan.

Media

8. Een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking

Ambitie

De publieke omroep staat garant voor een onderscheidend, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod op alle platforms, voor alle lagen van de bevolking. De organisatie van de publieke omroep (landelijk en regionaal) is efficiënt, doelmatig en bestuurbaar. De overheid stimuleert bewust mediagebruik.

Hoofdlijnen van beleidEen onderscheidend, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod

De publieke omroep onderscheidt zich in alle genres en op alle platforms van de commerciële omroep door een herkenbare publieke programmering en door redactionele onafhankelijkheid. In de Prestatieovereenkomst 2010–2015 zijn hierover afspraken gemaakt met de raad van bestuur van de publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de naleving ervan. Het aanbod op de algemene zenders en het aanbod op de gespecialiseerde themakanalen (zoals Politiek24) en het internet moeten met elkaar in balans zijn. We maken daarom afspraken met de publieke omroep over een stevige vermindering van het aantal internetsites. Themakanalen en web only aanbod kunnen alleen nog uit eigen middelen van omroepverenigingen bekostigd worden (zie de brief van juni 2011: Kamerstuk 32 827, nr.1).

Efficiënte en doelmatige organisatie publieke omroep, met omroepverenigingen als hart van het bestel

Modernisering van de publieke omroep is noodzakelijk. Vanaf 2016 bestaat de landelijke publieke omroep daarom uit maximaal 8 organisaties, waaronder 2 taakorganisaties en maximaal 6 omroeporganisaties op basis van leden. We zetten in op fusie van bestaande partijen: door vergaande integratie en samenwerking is de landelijke publieke omroep straks in staat om doelmatig te opereren en de ombuiging uit het Regeerakkoord te realiseren. Integratie vindt ook plaats tussen de landelijke en de regionale omroep om de programmering bij beide te versterken. Hoe deze integratie precies vorm moet krijgen, wordt nu onderzocht. In een wetsvoorstel dat uiterlijk 2012 moet ingaan, zal de rijksmediabijdrage worden verlaagd. In een tweede wetsvoorstel, dat uiterlijk in 2013 in werking moet treden, wordt de stelselwijziging van de landelijke publieke omroep vastgelegd.

De overheid stimuleert bewust mediagebruik

Vanwege het maatschappelijk belang en de grote impact van programma’s en publicaties is het belangrijk dat media bewust omgaan met hun invloedrijke positie en dat burgers een kritische en actieve houding ten opzichte van media ontwikkelen. Hiertoe ondersteunt het kabinet niet alleen bestaande instrumenten zoals de Kijkwijzer, maar ook nieuwe initiatieven zoals het expertisecentrum Mediawijzer.net.

Emancipatie

9. Het bevorderen van emancipatie

Ambitie

We willen de emancipatie bevorderen van (lesbische) vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders 5.

Hoofdlijnen van beleid Streven naar gelijke rechten

We streven ernaar om op zo kort mogelijke termijn met wetgeving te komen, waarin lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) op belangrijke punten dezelfde rechten krijgen als heteroseksuelen. Een voorbeeld hiervan zijn de wetsvoorstellen Lesbisch ouderschap en Transseksualiteit, waar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zorg voor draagt.

Versterken van veiligheid

Wij dragen bij aan de bevordering van een veilig leefklimaat en de weerbaarheid van (lesbische) vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders. Hiertoe is de strafeis bij geweldsdelicten met een discriminatoire achtergrond verhoogd per 1 mei 2011. Verder wordt het aantal grote, actieve LHBT-gemeenten verdubbeld naar 36 en wordt het aantal Gay-Straight allianties van leerlingen op vo-scholen verdubbeld tot 300.

Verbeteren van sociale acceptatie

Het streven is de sociale acceptatie van (lesbische) vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders verder te vergroten op school en werk, in de sport en in de ouderenzorg. Doel is ook de acceptatie te verbeteren bij jongeren, etnische minderheden en orthodox-religieuze gemeenschappen. Ook jongeren moeten veilig uit de kast kunnen komen. De kwetsbare positie van transgenders moet worden verbeterd.

Stimuleren van arbeidsparticipatie vrouwen

We willen de arbeidsparticipatie van vrouwen nog verder vergroten en de doorstroming bevorderen van vrouwen naar de top van bedrijven en instellingen. Daartoe worden twee programma’s ontwikkeld: «Talent» en «Eigen kracht». De programma’s richten zich op de mogelijkheden om flexibel te werken, scholing van laagopgeleide vrouwen en de monitoring van vrouwen in topfuncties.

Bijdrage aan internationaal emancipatiebeleid

Nederland behoort qua sociale acceptatie en bescherming van (lesbische) vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders tot de wereldtop. Nederland zet zich in voor erkenning van rechten van homoseksuelen en transgenders en het dichterbij brengen van de wereldwijde afschaffing van strafbaarheid van homoseksualiteit.

Monitor streefdoelen

Box 1: Monitor streefdoelen onderwijs

  • 1. Gemiddelde score in basisvakken

    Primair onderwijs:

    • a) gemiddelde score CITO-eindtoets omhoog van 535,4 in 2010 naar het niveau van 537 in 2015 6

    • b) gemiddelde taalvaardigheidsscores in groep 8 van het bao hoger dan 250

    • c) gemiddelde rekenvaardigheidsscores in groep 8 van het bao hoger dan 250

    Voortgezet onderwijs:

    • d) gemiddelde PISA-score wiskunde van 526 in 2009 naar 536 in 2015 en 541 in 2018

    • e) gemiddelde PISA-score lezen van 508 in 2009 naar 516 in 2015 en 520 in 2018

    • f) gemiddelde PISA-score science van 522 in 2009 naar 526 in 2015 en 528 in 2018

  • 2. Excellente leerlingen en studenten

    • a) po: de grensscore voor de beste 20% van de leerlingen stijgt naar 545 in 2015 (2010: 543/544)

    • b) vo: de gemiddelde eindexamencijfers (CE+SE) van de 20% best presterende vwo-leerlingen van 7,6 in 2010 naar 7,8 in 2015

    • c) ho: in 2014 neemt 10% van de studenten deel aan excellente trajecten (huidige percentages: ca. 0,17% in het hbo en ca. 3% in het wo)

  • 3. Verhogen percentage deelnemers per mbo niveau dat de opleiding succesvol afrondt

    Diplomaresultaat, streefniveaus:

    • a) niveau 1: van 58% in 2008 naar 65% in 2015

    • b) niveau 2; van 54% in 2008 naar 70% in 2015

    • c) niveau 3; van 65% in 2008 naar 70% in 2015

    • d) niveau 4; van 70% in 2008 naar 75% in 2015

  • 4. Verhogen rendement

    • a) verminderen aantal voortijdig schoolverlaters van 42 600 in 2009 naar 35 000 in 2012 en 25 000 in 2016

    • b) verhogen rendement/verminderen studie-uitval in het ho conform prestatieafspraken met de universiteiten en hogescholen in 2012

  • 5. Percentage opbrengstgerichte scholen

    • a) in po van 30% naar 60% in 2015 en naar 90% in 2018

    • b) in vo naar minstens 50% in 2015 en naar 90% in 2018

    • c) in het (v)so naar minstens 25% in 2012, minstens 50% in 2015 en minstens 75% in 2018

  • 6. Intensivering onderwijstijd

    • a) uitbreiding van het aanbod van vve, schakelklassen en zomerscholen aan kinderen met risico op taalachterstand (streefdoelen worden uitgewerkt in prestatieafspraken met de G4 en de VNG)

    • b) verhogen onderwijsintensiteit conform meerjarenafspraken die uiterlijk juni 2012 met individuele hogescholen en universiteiten worden gemaakt

  • 7. Onderpresterende scholen/opleidingen

    • a) in po reductie van het aantal zeer zwakke scholen van 57 naar 35 in 2015; het aantal taal- en rekenzwakke scholen van 238 naar 119 in 2015

    • b) in (v)so verdere reductie van het aantal (zeer) zwakke scholen

    • c) in vo geen stijging van het aantal (zeer) zwakke scholen

    • d) in het mbo geen stijging van het aantal (zeer) zwakke opleidingen

  • 8. Aantal leraren, docenten dat over een master- of PhD-graad beschikt

    • a) po, vo, mbo: kwantitatieve doelen worden in overleg met het veld in 2012 bepaald

    • b) hbo: percentage op master- of PhD-niveau opgeleide leraren/docenten bedraagt 80% in 2016 (in 2009 63%)

  • 9. Bekwame leraren en schoolleiders

    • a) in 2016 voldoen alle leraren in po en vo aan de bekwaamheidseisen op de onderdelen «afstemmen op verschillen en opbrengstgericht werken» (indicatoren van de Inspectie van het Onderwijs)

    • b) leraren die in 2016 vanuit de hbo-lerarenopleidingen op de arbeidsmarkt komen, hebben hun bekwaamheid voor de kenniscomponent op basis van landelijke extern gelegitimeerde toetsen aangetoond

    • c) in 2016 voldoen alle schoolleiders po en vo en teamleiding/middenmanagement in het mbo aan de dan geldende bekwaamheidseisen

  • 10. Geregistreerde leraren

    In 2014 is 40% van de leraren in po, vo en mbo die voldoen aan de bekwaamheidseisen opgenomen in het register voor leraren. In 2018 is dat 100% en heeft het register civiel effect

  • 11. Deelname eindtoets basisonderwijs

    Vanaf voorjaar 2013 leggen alle leerlingen in het basisonderwijs de verplichte eindtoets af

  • 12. Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit in mbo

    In 2012 is het percentage opleidingen mbo met voldoende examenkwaliteit 85% (2010: 63%)

  • 13. Mbo: tevredenheid studenten, docenten en bedrijfsleven

    • a) van mbo-studenten: indicator wordt verder ontwikkeld

    • b) van mbo-docenten over organisatie/begeleiding studie: indicator wordt nog ontwikkeld

    • c) van bedrijfsleven over mbo onderwijs en mbo-afgestudeerden: indicator en streefwaarde volgen na aanbesteding en ontwikkeling

  • 14. Prestatieafspraken ho

    Prestatieafspraken per instelling over onder meer kwaliteitsoordelen accreditatie, uitval, rendement, docentenkwaliteit en reductie overhead

Box 2: Monitor streefdoelen wetenschap

  • 1. Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores (205–2008 4e positie mondiaal, op basis van een gemiddelde van 1,33)

  • 2. Inzet middelen NWO voor economische topsectoren/grand challenges cf. Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap: maximaal € 275 miljoen in 2015 (afhankelijk van private bijdragen en kwaliteitstoetsing)

  • 3. Versterken privaat-publieke samenwerking in kader van topsectorenaanpak: streefwaarde nog uit te werken

  • 4. Valorisatie versterken: streefwaarde is 2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen in 2016

Box 3: Monitor streefdoelen cultuur en media

  • 1. Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 17,5%: 95% in 2012

  • 2. Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland): minimaal 4 208 559 in 2012

  • 3. Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea: 6 mln. in 2012

  • 4. Aantal monumenten met een restauratieachterstand: 10% in 2012

  • 5. % wekelijks gemiddeld publieksbereik landelijke publieke televisie is minimaal 85% in 2015

  • 6. Onderscheidende programmering publieke televisie: % zendtijd informatie en jeugd is minimaal 70% in 2015

  • 7. Bekendheid Kijkwijzer is minimaal 95% in 2015

Box 4: Monitor streefdoelen emancipatiebeleid

  • 1. Sociale acceptatie homoseksuelen van 91% in 2010 naar groter of gelijk aan 91% in 2014

  • 2. Aantal gemeenten waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over homo-emancipatiebeleid van 18 (2011) naar 36 (2014)

  • 3. Aantal scholen met gay-straight alliantie verdubbeld: van 150 (2011) naar 300 (2014)

Beleidsdoorlichtingen

De nieuwe opzet van de beleidsagenda – op basis van het Regeerakkoord en in lijn met Verantwoord begroten – is de basis voor de beleidsdoorlichtingen in deze kabinetsperiode. De beleidsartikelen zullen in het licht van negen thema’s aan het eind van de kabinetsperiode worden doorgelicht. Dit gebeurt op basis van de (nul)meting en evaluaties in de komende jaren.

Daarnaast zijn in de tabel eerder afgeronde beleidsdoorlichtingen vermeld en enkele beleidsdoorlichtingen die in eerdere begrotingen waren aangekondigd.

Artikel / Doelstelling

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Nieuwe ambities en beleidsdoelen

1, 3, 4, 6 en 7. Onderwijs

             

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

       

   

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

       

   

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

       

   

Doelmatigheid en focus op het primaire proces

       

   

9. Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid

             

Goed opgeleide en professionele leraren/docenten

       

   

14. Cultuur

             

Kunst en cultuur dragen bij aan een vrije en vitale samenleving

       

   

15. Media

             

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod

       

   

16. Onderzoek en Wetenschapsbeleid

             

Behoud van topkwaliteit wetenschap, wetenschappelijk talent en versterken van de impact van wetenschap

       

   

25. Emancipatie

             

Het bevorderen van emancipatie

       

   

Afgeronde en eerder toegezegde beleidsdoorlichtingen

1. Primair Onderwijs, 3. Voortgezet onderwijs en

             

4. Beroepsonderwijs

             

Heroverweging Productiviteit Onderwijs

           

4. Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

             

Leren & werken

 

         

Voortijdig Schoolverlaten

     

     

6. en 7. Hoger Onderwijs

             

Heroverweging Hoger Onderwijs & SF (2010)

           

8. Internationaal beleid

Geen beleidsdoorlichting

9. Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid

             

Actieplan LeerKracht

   

       

11. Studiefinanciering

             

Heroverweging Hoger Onderwijs & SF (2010)

           

12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage

             

en schoolkosten

             

Heroverweging Kindregelingen

           

13. Lesgeld

Geen beleidsdoorlichting

14. Cultuur

             

Waarborgen aanbod en participatie

 

         

15. Media

             

Beleidsdoorlichting Mediabeleid

           

16. Onderzoek en Wetenschapsbeleid

             

Voldoende toegerust onderzoekstelsel

 

         

25. Emancipatie

             

Beleidsdoorlichting Emancipatiebeleid

   

       
1

De specifieke invulling van deze ambities en beleidsdoelen krijgt vorm in de beleidsbrieven, actieplannen en strategische agenda’s voor de verschillende sectoren en voor het lerarenbeleid die in de afgelopen maanden aan het Parlement zijn aangeboden.

2

Zie de motie-Schouw c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 537)

3

Ouderbetrokkenheid in het onderwijs, A. Menheere en E. Hooge, juli 2010.

4

Of we onze doelen bereiken, volgen we op basis van de indicatoren in deze beleidsagenda (zie de bijlage bij deze beleidagenda) en op basis van de monitor www.trendsinbeeld.minocw.nl. Daarin zijn zowel nationale als internationale indicatoren opgenomen waarmee we ons kunnen vergelijken met de best presterende landen. Ook volgen we onze prestaties op Europese benchmarks.

5

Transgenders zijn personen waarvan de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht. Hieronder vallen travestieten, transseksuelen en transgenderisten.

6

In genoemde indicatoren wordt gesproken over het niveau van score 537 en 545. Het gaat hier dan om het prestatieniveau dat hoort bij de score 537 en 545 in 2010 en niet noodzakelijk om de score 537 en 545 in 2015. In de praktijk kan door wijzigingen in de voorspellende waarde en de inhoud van de toets de vergelijkbaarheid tussen de jaren enigszins zijn aangepast.

Licence