Base description which applies to whole site

2.2. De beleidsartikelen

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Voorwaarden voor een goed functionerende economie en markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Rol en Verantwoordelijkheid

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Zowel consumenten als bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs-kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers voldoende keuzevrijheid. Daarnaast stimuleren goed werkende markten innovatie. Bedrijven worden in een gezonde concurrerende omgeving aangezet om de beste prijs-kwaliteitverhouding te bieden aan hun klanten.

EL&I ziet het als haar taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van economie en markten te verminderen of weg te nemen. EL&I bevordert het goed functioneren van markten door het scheppen van randvoorwaarden. EL&I waarborgt gezonde concurrentieverhoudingen op alle markten met behulp van de Mededingingswet en schept de voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden met de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet en de Metrologiewet.

Daarnaast draagt EL&I bij aan een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid. Dit richt zich op het behouden en versterken van de positie van de consument door handhaving van collectieve inbreuken op wettelijke regels en het verminderen van informatieassymetrie.

Vanwege het specifieke karakter en het maatschappelijke en economische belang is in de markt voor telecommunicatie en post separaat beleid noodzakelijk om tot een optimale marktordening te kunnen komen. In deze markt zijn separate (wettelijke) kaders opgesteld die de veiligheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid en transparantie borgen. Door te voorzien in de maatschappelijke behoefte aan statistieken door het CBS ondersteunt de minister van EL&I het beleid ter bevordering van de efficiënte werking van markten.

Kengetallen

Kengetal

2006

2007

2008

2009

2010

Ambitie 2011

Index of Economic Freedom

           

Nederland

75,4

75,5

77,4

77

75

>70

Europees gemiddelde

66,2

66,3

66,8

66,3

66,8

 

Bron: www.heritage.org/Index/

De Index of Economic Freedom geeft een indicatie hoe het met de economische vrijheid in een land is gesteld. Economische vrijheid wordt gemeten in 10 categorieën die uiteenlopen van de bescherming van eigendomsrechten en de aanwezigheid van corruptie tot het vrije verkeer van goederen, diensten, arbeid en kapitaal. De economische vrijheid in Nederland is hoog. De Nederlandse score ligt ruim boven het Europees gemiddelde.

Markt en consumenten prestaties Nederland; kengetallen

Kengetallen

EU 27 (2010)

NL (2010)

Ambitie

1. Percentage consumenten dat zich voldoende beschermd acht

57%

69%

Voor al deze kengetallen geldt dat de ambitie is om boven het EU gemiddelde te blijven.

2. Percentage consumenten dat verkopers/ providers vertrouwt

65%

77%

 

3. Percentage dat bij verkopers heeft geklaagd

13%

12%

 

4. Percentage consumenten tevreden met klachtafhandeling

52%

56%

 

5. Percentage consumenten dat het makkelijk vindt om via zelfregulering geschillen op te lossen

48%

51%

 

6. Consumentenomgevingindex

61

66

 

Bron: Europees Scoreboard Consumentenmarkten

Toelichting

In de internationale vergelijking op een aantal issues die raken aan het vertrouwen van consumenten, scoort Nederland relatief hoog. De Omgevingsindex geeft een samengesteld beeld op verschillende indicatoren die te maken hebben met het consumentenvertrouwen.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

Ambitie

1. Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

Bron: TNO

3 763

3 874

3 874

n.n.b.

dalend

2. Percentage van de Nederlandse huishoudens dat toegang heeft tot breedbandinternet met een snelheid hoger dan 30 Mbs, cq. 100 Mbs

Bron: OPTA

   

30 Mbs: n.n.b.

100 Mbs: n.n.b.

30 Mbs: n.n.b.

100 Mbs: n.n.b.

30 Mbs: 100%

100 Mbs: stijgend

3. Percentage van de Nederlandse huishoudens dat daadwerkelijk gebruik maakt van breedbandinternet met een snelheid hoger dan 30 Mbs, cq 100 Mbs

Bron: OPTA

   

30 Mbs: n.n.b.

100 Mbs: n.n.b.

30 Mbs: n.n.b.

100 Mbs:

n.n.b.

30 Mbs: stijgend

100 Mbs: 50%

Toelichting

  • 1. De Herfindahl Hirschman Index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie, die afhankelijk is van enerzijds het aantal partijen in de markt (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en anderzijds de marktaandelen van deze partijen (hoe groter het marktaandeel van de marktleiders, des te hoger de HHI). Bij dalingen van de HHI kan dus gesproken worden van toegenomen concurrentie. De betreffende HHI kijkt alleen naar de markt op netwerkniveau, dat wil zeggen dat het alleen naar de marktaandelen kijkt van partijen met een eigen netwerk. In de markt voor mobiele telefonie zijn echter ook partijen aanwezig die zelf diensten aanbieden, maar dat doen via de netwerken van de drie grote aanbieders. Het streven is dat door uitgifte van frequenties voor nieuwe mobiele toepassingen ook nieuwe partijen de markt kunnen betreden. Daardoor zou de HHI-waarde moeten dalen.

  • 2. Nederland staat al jaren in de top 3 van landen met een goed (vast) breedbandnetwerk. Het streven in de Europese Digitale Agenda dat rond 2020 iedere Europeaan toegang moet hebben tot ten minste een verbinding van 30 Megabit per seconde (Mbs) is dan ook niet de grootste uitdaging voor Nederland. Interessant is om te zien of er in Nederland ook steeds meer supersnel breedband beschikbaar komt (vanaf 100 Mbs). Beleid voor vaste en mobiele infrastructuren faciliteert deze ontwikkelingen.

  • 3. Tevens is van belang dat de beschikbare snelheden van de netwerken ook daadwerkelijk gebruikt worden. Snelle netwerken maken nieuwe innovatieve diensten – bijvoorbeeld teleconferencing, zorg op afstand en omroepdiensten – mogelijk. En deze diensten zorgen voor meer economische groei. In de breedbandmonitor zal daarom zowel de beschikbaarheid als het gebruik van breedband gevolgd worden.

Omdat de kengetallen bij punt 2 en 3 nieuw zijn, is het op dit moment nog niet mogelijk om een meerjarige reeks weer te geven. De gegevens voor 2010 zijn naar verwachting begin 2012 beschikbaar.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

233

245

229

212

194

190

187

UITGAVEN

233

246

232

214

195

190

188

               

Programma-uitgaven

221

232

221

204

185

180

178

11.1 Optimale marktordening en mededinging bevorderen

23

28

28

27

26

26

26

11.3 Goede en betrouwbare netwerken en markten voor telecommunicatie- en post

6

14

12

11

10

11

11

11.4 Voorzien in maatschappelijk

behoefte aan statistieken

192

190

181

166

149

143

141

               

Bijdragen baten-lastendiensten

12

13

11

11

10

10

10

Toezicht Agentschap Telecom

6

6

6

6

5

5

5

Agentschap Telecom

6

7

5

5

5

5

5

               

ONTVANGSTEN

60

62

55

31

31

31

31

Ontvangsten NMa

10

5

         

High Trust

22

31

31

31

31

31

31

Diverse ontvangsten

27

26

24

       

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln.

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Post

207

194

191

187

184

180

177

Budgetflexibiliteit

Een belangrijk deel van de budgetten op artikel 11 zijn bijdragen aan (internationale) organisaties (92% ofwel € 214 mln). Een klein deel van dit bedrag (€ 2,5 mln) betreft de jaarlijkse contributies aan een aantal Europese en VN-organisaties op het gebied van telecommunicatie en post waarvan de Staat der Nederlanden lid is en die worden gefinancierd uit HGIS middelen. Voor een groter deel betreft het de uitvoering van wettelijke taken door organisaties als Agentschap Telecom, OPTA en NMi, maar ook incidentele taken als veilingen, juridische taken als behandeling van bezwaar en beroep en algemene ondersteuning bij beleidsvoorbereiding en evaluatie. De flexibiliteit in deze budgetten is derhalve gering.

Het overige deel van het budget (8% ofwel € 18 mln) betreft in de eerste jaren vooral betalingen op eerder aangegane verplichtingen, onder meer voor kosten ter voorbereiding van de uitgifte van frequenties, het bevorderen van de elektronische overheid ten behoeve van het terugdringen van administratieve lasten en onderzoek ten behoeve van beleidsvoorbereiding en -evaluatie. De flexibiliteit voor dit deel neemt derhalve op de middellange en lange termijn toe.

Optimale marktordening en mededinging bevorderen

Operationele doelstelling 11.1

Motivering

EL&I zorgt met de inzet van marktordeningsinstrumenten voor borging van publieke belangen. Daarbij wordt gezocht naar een resultaatgerichte rolverdeling tussen ingrijpen van de overheid en het overlaten aan de markt. Door middel van wetgeving worden voorwaarden bepaald waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden en wordt geregeld op welke wijze overheidsopdrachten voor concurrentie worden opengesteld.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

11.1 Optimale marktordening en mededinging bevorderen

23,2

28,4

27,7

27,2

26,5

26,1

26,0

               

Bijdrage Metrologie

14,1

15,3

14,7

14,5

14,1

13,9

13,9

Raad Deskundige Nationale Meetstandaarden

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

PIANOo Programma

2,6

7,3

7,3

6,9

6,9

6,9

6,5

Markt en Overheid

 

0,5

0,7

0,9

0,9

0,9

0,9

NMa / Dte

0,6

1,0

0,5

0,8

0,4

0,4

0,4

Bijdrage Nederlands Normalisatie Instituut

2,2

1,2

1,1

1,1

1,1

1,0

1,2

Raad voor Accreditatie

0,2

0,2

0,2

0,2

0,3

0,1

0,2

Prijzenwet

0,6

0,2

         

Onderzoek en opdrachten

2,9

2,8

3,0

2,7

2,7

2,8

2,8

Mededingingsbeleid (Mededingingswet en de NMa)

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

De Mededingingswet is de wettelijke verankering van het streven naar optimale concurrentie. De wet verbiedt het maken van concurrentiebeperkende afspraken tussen bedrijven en het misbruik maken van een economische machtspositie door een individueel bedrijf. Daarnaast geeft zij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) de bevoegdheid fusies boven een bepaalde omzetdrempel te beoordelen op hun gevolgen voor de mededinging op specifieke markten.

De uitvoering van de Mededingingswet is opgedragen aan de NMa. De NMa handhaaft het verbod op kartels en op misbruik van een economische machtspositie en toetst eveneens fusies en overnames. Naast het toezicht op de Mededingingswet is de NMa ook belast met de uitvoering van het toezicht op een aantal sectorspecifieke wetten: de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet op het gebied van energie (zie artikel 14) en een aantal wetten op het gebied van vervoer die vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Voornaamste acties in 2012:

  • Bij de Tweede Kamer indienen van de wet die per 1 januari 2013 de instelling regelt van de nieuwe toezichthouder, waarmee drie huidige toezichthouders worden samengevoegd (NMa, Opta en Consumentenautoriteit). Waar mogelijk binnen het bestaande wettelijk kader, wordt in 2012 de feitelijke samenvoeging gerealiseerd. Prioriteit daarbij heeft het samenvoegen van de backoffices van ConsuWijzer en de bedrijfsvoering.

  • Parallel aan de instellingswet wordt een wetsvoorstel uitgewerkt met materiële aanpassingen en stroomlijning van de taken van de drie toezichthouders. De aanpassingen leiden tot een budgettaire besparing en tot een vermindering van de lasten voor het bedrijfsleven. Bij deze aanpassing worden waar mogelijk en opportuun de aanbevelingen uit de evaluaties van de toezichthouders en de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet uit de afgelopen jaren meegenomen. Tevens wordt bezien of de introductie van strafrechtelijke handhaving van de Mededingingswet daarin een plaats krijgt.

  • Bij het samenvoegen van de toezichthouders zal ook het vergemakkelijken van de informatie-uitwisseling met andere toezichthouders wettelijk worden geregeld.

  • Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de wet tot aanpassing van de Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid. Deze gedragsregels hebben tot doel voorwaarden te stellen waaronder de overheid kan concurreren met het bedrijfsleven, waarmee een gelijk speelveld wordt bevorderd en overheden bij commerciële activiteiten niet langer oneigenlijk gebruik kunnen maken van overheidsmiddelen. Daarnaast wordt een handreiking bij de wet opgesteld. Deze handreiking is een hulpmiddel bij de toepasbaarheid van de wet. Vanaf dat moment zal de NMa toezicht houden op de gedragsregels voor de overheid.

Aanbestedingsbeleid

Doel en beschrijving:

Het doel van het aanbestedingsbeleid is erop gericht dat de overheid op een transparante en effectieve manier inkoopt tegen de beste prijs-kwaliteitverhouding, waarbij ondernemers een goede en eerlijke kans maken op een opdracht. Het wetvoorstel Aanbestedingswet beoogt een eenduidig en helder regelgevend kader te schetsen van de voorwaarden waaronder aanbestedende diensten hun opdrachten voor concurrentie moeten openstellen. Daarnaast wordt ingezet op verdere professionalisering van aanbestedende diensten met behulp van PIANOo, het expertisecentrum voor aanbesteden.

TenderNed levert een belangrijke bijdrage aan de professionalisering van de overheidsinkoop en leidt daarnaast tot vermindering van de administratieve lasten voor potentiële opdrachtnemers uit het bedrijfsleven. Ondernemers kunnen op één centrale plaats alle openbare (overheids)opdrachten vinden. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet zullen aanbestedende diensten verplicht worden TenderNed te gebruiken.

Voorts streeft Nederland ernaar dat ook op Europees niveau wordt gekomen tot vereenvoudiging en modernisering van de Europese aanbestedingsregels.

Voornaamste acties in 2012:

  • Het streven is het Wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet in 2012 in werking te laten treden. Dit wetsvoorstel bevat een hernieuwde implementatie van de Aanbestedingsrichtlijnen, aangevuld met maatregelen die de concurrentie moeten bevorderen, de lasten moeten verminderen, de aanbestedingspraktijk waar nodig uniformeren, de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot overheidsopdrachten verbeteren en de klachtenafhandeling vergemakkelijken.

  • Introductie van extra mogelijkheden (fase 2) in TenderNed, het systeem voor elektronisch aanbesteden. Ondernemingen kunnen hiermee documenten in het online bedrijvenregister laten opnemen en digitaal inschrijven op aanbestedingen, waardoor het systeem fungeert als een online marktplaats.

Indicator

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Gebruik elektronisch systeem voor aanbesteden wordt gemeengoed bij de overheid

Openbare aanbestedingen worden nog niet via TenderNed gepubliceerd

1 januari 2010

NVT

Alle openbare aanbestedingen worden via TenderNed gepubliceerd

2012

TenderNed, EL&I

Metrologiewet

Doel en beschrijving:

Met de Metrologiewet worden nationale meetstandaarden beschikbaar gesteld, zodat nauwkeurig kan worden gemeten met meetinstrumenten. Het gebruik van gecontroleerde meetinstrumenten bij het leveren van goederen draagt onder andere bij aan eerlijke handel en consumentenbescherming. VSL, Verispect en een aantal aangewezen keuringsinstanties zijn belast met de uitvoering van de regelgeving.

Voornaamste acties in 2012:

  • In 2012 wordt de herziening van de Europese metrologische richtlijnen op basis van verordening 765/2008 betreffende accreditatie en marktoezicht en besluit 768/2008 betreffende het verhandelen van producten in de Metrologiewet geïmplementeerd. Hierdoor wordt een aantal technische verbeterpunten doorgevoerd.

  • In 2012 wordt de IJkwet 1956 BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba) gemoderniseerd. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de nieuwe wet in 2013. De infrastructuur voor het houden van toezicht op de naleving van de IJkwet BES wordt ingericht door het opleiden en begeleiden van eilandmedewerkers en het inrichten van een meetlokaal.

Behouden en versterken positie van de consument

Operationele doelstelling 11.2

Motivering

Consumenten moeten in staat zijn met vertrouwen op markten te opereren en daarbij goed gefundeerde keuzes te maken. Om consumenten als volwaardige spelers op de markt hun rol als afnemers te kunnen laten spelen blijft het van groot belang dat er heldere rechten en plichten gelden voor consumenten en ondernemers over zaken zoals informatievoorziening, herroeping en garantie. Daarvoor zijn wettelijke regels opgesteld. Tegelijkertijd moet de ruimte om te ondernemen niet onnodig worden ingeperkt en dienen de administratieve lasten zo laag mogelijk te worden gehouden. Er dient een balans gezocht te worden tussen de belangen van consumenten en ondernemers.

Daarnaast voorziet EL&I door middel van handhaving in voorkoming van collectieve inbreuken op (een deel van) wettelijke regels. Ten behoeve van die handhaving is in 2007 de Consumentenautoriteit opgericht. Zowel bij het opstellen van wettelijke regels als bij de handhaving daarvan wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede scala aan zelfreguleringsarrangementen die vanuit de markt zelf zijn opgesteld.

Informatieloket ConsuWijzer

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Het informatieloket ConsuWijzer biedt op laagdrempelige wijze informatie aan over de rechten van ondernemers en consumenten.

Voornaamste acties in 2012:

In 2012 wordt gestreefd de naamsbekendheid van dit loket verder te vergroten en het aantal bezoeken van de website ook structureel op een hoog niveau te houden. Dit gebeurt onder meer door campagnes van Consuwijzer.

Indicator

De naamsbekendheid van ConsuWijzer

Indicator

Waarde 2009

Streefwaarde 2012

Bron

Percentage spontane naamsbekendheid

2%

6%

ConsuWijzer

Percentage geholpen naamsbekendheid ConsuWijzer

23%

40%

 

Aantal bezoeken op website ConsuWijzer

2 000 000

2 200 000

 

Wet- en regelgeving, ter versterking van de positie van de consument

Doel en beschrijving:

Goede wet- en regelgeving in Nederland beschermt consumenten tegen oneerlijke praktijken en geeft hen belangrijke rechten in de relatie met ondernemers. Consumenten maken steeds vaker gebruik van aanbiedingen over de grens. EL&I zet zich samen met V&J in voor adequate Europese regels, zodat consumenten ook in andere EU landen met vertrouwen kunnen consumeren. Wanneer dat vertrouwen beschaamd wordt is het eveneens van belang dat de toezichthouder, waar nodig in samenwerking met de Europese collega’s, effectief kan optreden.

Voornaamste acties in 2012:

  • De uitkomsten van onderhandelingen in Brussel over de Richtlijn Consumentenrechten7 worden door EL&I in 2012 in samenwerking met het voor de implementatie eerstverantwoordelijke Ministerie van V&J geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving.

  • EL&I stimuleert uitbreiding van de mogelijkheid tot laagdrempelige geschiloplossing. Wanneer consumentenorganisaties en brancheverenigingen kansen zien op tot de oprichting van een geschillencommissie op basis van tweezijdige algemene voorwaarden te komen, zal dit worden gefaciliteerd door middel van kennis en indien nodig door financiële ondersteuning.

  • In 2012 worden consumenten door middel van openbaarmaking van onderzoeksgegevens van EL&I geïnformeerd over de kwaliteit van de dienstverlening van de klantenservice van telecom- en energiebedrijven.

  • In 2012 is de parlementaire behandeling voorzien van de nieuwe Pandhuiswetgeving. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de nieuwe Pandhuiswetgeving in 2013. De oude Pandhuiswet dateert uit 1910 en wordt door EL&I aangepast aan de huidige tijdsgeest. Voorzien wordt dat Consumentenautoriteit toezicht zal houden op de Pandhuiswetgeving.

Goede en betrouwbare netwerken en markten voor telecommunicatie en post

Operationele doelstelling 11.3

Motivering

Een goed functionerende telecommunicatie- en postmarkt is een markt waarbij:

  • Er concurrentie en innovatie is, zonder ongeoorloofde concurrentiebeperkende gedragingen;

  • Er weinig tot geen toetredingsdrempels zijn voor nieuwe telecommunicatieaanbieders;

  • Dienstenleveranciers voldoende toegang kunnen krijgen tot de netwerken;

  • Eindgebruikers een ruime keuze hebben uit een innovatief aanbod met een gunstige prijs/kwaliteitverhouding, waarbij zij eenvoudig van aanbieder kunnen veranderen en daartoe toegang hebben tot alle relevantie informatie;

  • En gebruikers een «gerechtvaardigd vertrouwen» kunnen hebben in de netwerken.

Om deze condities te bereiken maakt EL&I gebruik van een palet aan instrumenten: van overleg met marktpartijen tot wetgeving en handhaving.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

11.3 Goede en betrouwbare netwerken en markten voor telecommunicatie- en post

6,0

14,6

12,0

10,5

9,8

11,2

10,7

               

Bijdrage aan OPTA

2,2

3,6

2,5

2,3

1,9

1,8

1,8

Bijdrage aan internationale organisaties

2,3

2,5

2,5

2,4

2,4

2,4

2,4

Veiligheid en frequenties

1,5

8,5

7,0

5,8

5,5

7,1

6,6

Markt en regelgeving

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

EL&I heeft als taak om te bevorderen dat markten goed functioneren. Vanwege het vitale belang van de telecom- en postmarkt voor de Nederlandse economie gaat hier specifiek aandacht naar uit. Deze markten worden gekenmerkt door marktimperfecties, zoals netwerkeffecten (een dienst is aantrekkelijker naarmate er meer afnemers zijn), marktmacht en schaarse middelen (zoals frequenties). Rekening houdend met deze imperfecties wordt concurrentie bevorderd door specifieke mededingingsregels en een goede bescherming van de consument. Het belangrijkste instrument hiervoor is wetgeving in de vorm van de Telecomwet (19 oktober 1998) en van de Postwet (1 april 2009). Beide wetten zijn mede gebaseerd op Europese richtlijnen. De Digitale Agenda.nl (mei 2011) schetst de kaders van het ICT beleid tot 2015. Naast wetgeving en beleid is er ook een belangrijke rol neergelegd voor toezicht en/of handhaving van de wet door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA), Agentschap Telecom (AT), NMa en de Consumentenautoriteit.

Voornaamste acties in 2012:

  • In het licht van de ambities voor snelle toegang tot internet, zoals verwoord in de Digitale Agenda.nl, wordt de voortgang van de uitrol van breedbandige netwerken gevolgd met een jaarlijkse Breedbandmonitor. De eerste monitor wordt in 2012 gepubliceerd.

  • In september/oktober zal het vierjaarlijkse UPU (Universal Postal Union) Congres in Doha, Qatar plaatsvinden. Tijdens dit congres worden internationale afspraken met betrekking tot post gemaakt.

  • Medio 2012 wordt op Europees niveau beslist of en hoe de tarieven voor bellen in het buitenland gereguleerd worden (Europese roaming verordening). EL&I zal zich ervoor inzetten dat bellen in het buitenland op termijn niet meer kost dan bellen in Nederland.

  • Om betaalbare en gelijkwaardige toegang tot elektronische communicatiediensten voor doven en slechthorenden te realiseren zal EL&I via een open selectieprocedure een opdracht verlenen voor een tekst- en een beeldbemiddelingsdienst.

  • OPTA krijgt de bevoegdheid om een verplichting tot functionele scheiding op te leggen indien de normale toegangsverplichtingen niet effectief blijken te zijn.

  • Er komen regels tegen het blokkeren en beperken van de toegang tot diensten (netneutraliteit) en transparantieverplichtingen voor aanbieders van internettoegang voor capaciteitsbeheer op hun netwerken.

  • De aanwijzingstermijn van de huidige beheerder van het Bel-me-niet Register loopt per 1 oktober 2012 af. Voor die datum wordt opnieuw een beheerder voor het Bel-me-niet Register aangewezen.

Frequentie- en antennebeleid

Doel en beschrijving:

EL&I heeft op grond van de Telecommunicatiewet de taak om verkeersregels op te stellen voor het gebruik van de ether, afspraken te maken in internationaal verband ten behoeve van harmonisatie en bij schaarste de wijze waarop het spectrum wordt verdeeld te bepalen. Door verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte worden hoogwaardige breedbandige mobiele communicatie en innovatieve omroeptoepassingen gerealiseerd. Daarnaast zet EL&I zich in voor de digitalisering van radio. Digitale etherradio biedt kansen voor nieuwe innovatieve diensten en draagt daardoor bij aan economische groei.

Agentschap Telecom draagt zorg voor de toelating tot het spectrum en ziet toe op het juiste gebruik daarvan. Mede in opdracht van EL&I geeft het Antennebureau voorlichting aan diverse doelgroepen, waaronder de burger, over de gezondheidseffecten van elektromagnetische velden van antennes, de wetgeving rond de plaatsing van antennes en de toepassingen waar antennes voor worden gebruikt.

Indicator

De doelstelling is om het aantal vergunningcategorieën8 met tien procent terug te brengen (van 47 naar 42) in een periode van 5 jaar. Dit heeft tot gevolg dat gebruiksmogelijkheden van frequenties worden verruimd en wordt aangesloten bij veranderende marktomstandigheden en technologische ontwikkelingen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Het aantal vergunningscategorieën t.b.v. het gebruik van frequentiebanden

47

1 januari 2009

dalend

42

2013

Agentschap Telecom

Voornaamste acties 2012:

  • Het voorbereiden van en deelnemen aan de Wereld Radio Conferentie (WRC). Een WRC vindt eens in de vier jaar plaats en bepaalt de internationale kaders voor het nationale frequentiebeleid. Naar aanleiding van de WRC, maar ook op basis van nationale behoeften en harmonisatiebesluiten van de Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie (CEPT), zal het Nationale Frequentieplan gewijzigd worden.

  • In 2017 lopen de vergunningen van Digitenne en de Publieke Omroep in het UHF spectrum (470–790 MHz) af. In 2012 wordt een beleidskader voor de bestemming van dit spectrum na 2017 opgesteld.

  • Het omroepdistributiebeleid – het beleid ten aanzien van de verspreiding van omroeptoepassingen via de verschillende infrastructuren (kabel, IPTV, ether en satelliet) – zal worden herijkt. Noodzaak hiertoe is onder meer om toenemende convergentie van media- en telecommunicatiediensten en de ontwikkeling van efficiëntere en innovatieve distributietechnieken te adresseren.

  • In 2012 zal de transitie van analoge naar digitale radio samen met de vergunninghouders worden vormgegeven en zullen afspraken worden gemaakt over het gezamenlijk binden van de luisteraars aan het digitale platform.

Indicator

Een indicatie over het succes van de in 2012 gemaakte afspraken over digitalisering is de penetratiegraad van TDAB radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave De Digitale Economie (voor het eerst in de 2010-uitgave) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Penetratiegraad van TDAB radio-ontvangers in huishoudens

<1%

2009

<1%

50%

2016

CBS

  • De uitgifte van vergunningen voor mobiele communicatie (800/900/1800 MHz) zal in 2012 plaatsvinden. Aan de uitgifte liggen ruimte voor innovatie, ruimte voor flexibiliteit in frequentiegebruik, technologie en diensten en ruimte voor continuïteit van dienstverlening ten grondslag. Daarmee ontstaan optimale condities voor marktpartijen en voor de goede ordening en werking van de telecommunicatiemarkt, in het bijzonder voor mobiele communicatie.

  • In 2012 zullen frequenties in de zogenoemde Band III worden uitgegeven. Met frequenties in Band III kan de markt innovatieve digitale omroeptoepassingen ontwikkelen en aanbieden aan de consument.

  • Bij gebleken marktbehoefte zal in 2012 de beschikbare vrije frequentieruimte in de 3,5 GHz-band worden uitgegeven voor kleinschalige innovatieve commerciële elektronische communicatietoepassingen.

Nummers en Internetdomeinnamen

Doel en beschrijving:

Het vaststellen van nummerplannen is een wettelijke taak, die is vastgelegd in de Telecommunicatiewet. Doel van het nummerbeleid is het waarborgen dat het aanbod van nummers die nodig zijn in de elektronische communicatiemarkt (onder meer telefoonnummers) adequaat, voldoende groot en verzekerd is voor de toekomst. Het houdt daarbij rekening met technische en marktontwikkelingen, de belangen van de consument en de internationale context.

EL&I volgt binnen ICANN/GAC (The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee), in EU-verband, en met Buitenlandse Zaken de introductie van nieuwe internetextensies, zodat mondiaal zowel de stabiliteit van het internet als publieke belangen gewaarborgd blijven. EL&I werkt voorts samen met de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) om de stabiliteit en continuïteit van het .nl-domein te waarborgen.

Voornaamste acties in 2012:

  • Onder andere als gevolg van een mogelijk verwachte uitbreiding van Europees geharmoniseerde nummers zal het nummerplan worden gewijzigd.

  • In opdracht van EL&I zal TNO monitoren hoe de invoering van Internet Protocol versie 6 (IPv6) in Nederland verloopt.

Een veilig en betrouwbaar netwerk

Doel en beschrijving:

Elektronische communicatie is een basisvoorziening voor onze economie. Het is daarom van belang dat de continuïteit, veiligheid en betrouwbaarheid van ICT worden bewaakt en dat gebruikers met vertrouwen gebruik maken van elektronische communicatie. Een groter vertrouwen in elektronische communicatie leidt tot een groter gebruik. Zo kan een versterking van vertrouwen ruim € 1 miljard aan extra omzet voor internethandel in 2014 opleveren9.

Omdat de kosten van het beschermen van het netwerk vaak op een andere plek liggen dan de baten van een veilig en betrouwbaar netwerk, moet EL&I hier optreden. Dit doet EL&I door wetgeving (hoofdstuk 11 van de Telecomwet), door gebruik te maken van de kaders die zijn gesteld in de Digitale Agenda.nl maar ook door overleg met belanghebbenden. De ICT Response Board – bestaande uit publieke en private partijen – pakt grootschalige ICT-uitval aan door advies te geven over mogelijke tegenmaatregelen.

Voornaamste acties in 2012:

  • De vereisten uit het Regulatory Framework for Electronic Communications met betrekking tot continuïteit en weerbaarheid en met betrekking tot de meldplicht verstoring van telecommunicatie (uitval van netwerken) worden ingevoerd. Dit gebeurt in samenspraak met de telecomsector en de toezichthouder. Ook zal de storingsgevoeligheid van onze netwerken via publieksinformatie inzichtelijk worden gemaakt

  • Voorbereiden van en deelname aan de ICT crisisoefening van de Europese Commissie

  • Organiseren van een nationale oefening op basis van het Nationaal Crisisplan-ICT Inventarisatie in Europees verband van de vitale functies binnen de Telecom en ICT-infrastructuur met als doel te bezien of hiervoor specifieke grensoverschrijdende maatregelen op gebied van continuïteit moeten worden getroffen.

  • Het programma veilig elektronisch zakendoen wordt gestart. Dit programma ondersteunt acties op het borgen van veilig gebruik van ICT en kennis over rechten en plichten in het online handelsverkeer.

  • In navolging van het eind 2009 gesloten Antibotnet convenant met Internet Service Providers (ISP’s) werken ISP’s een voorstel uit voor het opzetten van «clearinghouse»: een gedeeld systeem voor detectie en ontsmetting van botnets. Op basis van de informatie van zo’n clearinghouse kunnen ISP’s hun klanten helpen computers te ontsmetten en via het beschikbaar stellen van hulpmiddelen blijvend schoon te houden.

  • EL&I zal in samenwerking met de ICT-industrie standaarden op het gebied van cyber security ontwikkelen, waardoor hard- en software producten beter kunnen worden beveiligd tegen nieuwe kwetsbaarheden.

Voorzien in maatschappelijke behoefte aan statistieken

Operationele doelstelling 11.4

Motivering

Het publiceren van betrouwbare en samenhangende statistische informatie over maatschappelijke en economische ontwikkelingen die inspeelt op de behoefte van de samenleving, waardoor:

  • maatschappelijke en economische ontwikkelingen in samenhang worden beschreven;

  • nationale en internationale Europese verplichtingen op statistisch gebied worden nagekomen;

  • de verdeling van fondsen (Gemeente en Provinciefonds) en de vaststelling van afdrachten en indexeringen (loonkosten en prijsontwikkeling) op basis van objectieve gegevens, efficiënt kan worden vastgesteld;

  • beleidsanalyses, modelsimulaties, prognoses en geavanceerde microdata-analyses kunnen worden uitgevoerd.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

11.4 Voorzien in maatschappelijk behoefte aan statistieken

192,3

190,2

181,1

165,7

148,5

142,7

140,8

               

Bijdrage aan het CBS

192,3

190,2

181,1

165,7

148,5

142,7

140,8

Instrumenten en activiteiten

Het CBS wil een toonaangevend kennisinstituut zijn dat kan inspelen op de vraag naar statistische informatie van beleid, wetenschap en maatschappij. Dit door het samenstellen en publiceren van onbetwiste, samenhangende, actuele statistische informatie die relevant is voor praktijk, beleid en wetenschap. Om dit te realiseren is het vereist dat de kwaliteit van de statistische informatie gegarandeerd is. Hiermee wordt de (wetenschappelijke) kwaliteit van de statistieken geborgd en wordt het CBS door de gebruikers als gezaghebbende bron van betrouwbare en valide statistische informatie beschouwd. Tevens wordt het optimaliseren van het gebruik van de statistieken van het CBS voor de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid door onder meer de ministeries (en daarmee de maatschappelijke relevantie van het CBS) nagestreefd.

Voornaamste acties in 2012:

  • Uitvoeren van het reguliere statistisch programma en vernieuwingsprojecten.

  • Om lastendruk te verlagen het aantal uitvragen reduceren en alternatieve manieren van waarnemen onderzoeken en zo mogelijk implementeren.

  • Realiseren van de efficiency-taakstelling.

Indicatoren

Definitie

Streefwaarde 2012

1. Realisatie van de publicatiekalender

Realisatie: Percentage op de geplande datum gepubliceerde persberichten en gerealiseerde leveringen aan Eurostat.

90 procent van publicatiekalender op of voor geplande publicatiedatum gehaald.

2. Aantal formele correcties op publicaties

Aantal persberichten dat met een (nieuw) persbericht wordt gecorrigeerd.

Maximaal 3 persberichten per jaar met correcties.

3. Afwijking van voorlopige en definitieve cijfers

   

a. economische groei

Het aantal keer dat de definitieve kwartaalcijfers voor de economische groei van een jaar meer dan 0,75 procentpunt afwijken van de flash-ramingen voor de kwartalen van dat jaar.

Voor minstens drie kwartalen van het jaar moet de afwijking minder zijn dan 0,75 procentpunt.

b. internationale handel

Het aantal afwijkingen van meer dan 4% tussen de voorlopige en definitieve cijfers van de onderdelen van de 6-wekenversie van de maandcijfers van de internationale handel.

80 procent van de afwijkingen moet minder zijn dan 4 procent.

c. bevolkingsgroei

Deelindicator jaarcijfer: de absolute afwijking van de som van de voorlopige maandcijfers van de bevolkingsgroei met het definitieve jaarcijfer.

Deelindicator maandcijfers: het aantal keren dat de definitieve cijfers van de bevolkingsgroei voor de maanden van het voorafgaande kalenderjaar meer dan 4 000 afwijken van de voorlopige cijfers.

Voor minstens 8 maanden moet de afwijking minder zijn dan 4 000 én de afwijking van het gecumuleerd jaartotaal moet minder dan 16 000 zijn.

4. Administratieve lasten verlaging/reductie enquêtedruk

Uitkomst van de jaarlijkse administratieve lasten zoals gemeten door de «enquêtedrukmeter» (EDM).

De administratieve last door enquêtedruk voor het bedrijfsleven mag in 2012 niet meer bedragen dan de lastendruk in 2011 en wordt zoveel mogelijk gereduceerd in lijn met de doelstelling om in 2015 een reductie tussen de 20% en 30% te realiseren1

1

Zoals nader toegelicht in de Voortgangsrapportage regeldruk bedrijven van Prinsjesdag 2011 vereist de realisatie van deze doelstelling zowel wijzigingen uitgevoerd door het CBS als wijzigingen in de Europese regelgeving. Op basis van haalbaarheidsonderzoeken, waarbij ook inzicht wordt verkregen in de hiermee gepaard gaande kosten, vindt nog definitieve besluitvorming plaats.

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

Rol en verantwoordelijkheid

Innovatie, de vernieuwing van producten, diensten en productieprocessen, is een belangrijke bron voor de welvaartsgroei van de Nederlandse economie. Innovatie verhoogt de productiviteit van Nederlandse bedrijven, verbetert de Nederlandse concurrentiepositie en draagt waar mogelijk bij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Nederland heeft een 8e positie in de Innovation Union Scoreboard en wordt met die score tot de «innovatievolgers» gerekend. Nederland is daarmee nog fors verwijderd van een kopgroep van «innovatieleiders». Nederland scoort bovengemiddeld bij onder andere de publieke R&D-uitgaven, het aantal aangevraagde octrooien en het aantal geregistreerde handelsmerken. Nederland heeft een benedengemiddelde score bij onder andere de private R&D-uitgaven, het aantal innoverende MKB-bedrijven en de omzet die bedrijven behalen met nieuwe en verbeterde producten.

De ambitie is dat Nederland mondiaal tot de top 5 van de kenniseconomieën behoort. Mondiaal, omdat het van belang is dat Nederland zich niet alleen meet met andere EU-landen, maar ook bijvoorbeeld met landen zoals de Verenigde Staten, Japan en Zwitserland. De R&D uitgaven zijn een belangrijke inputfactor voor innovatie. In het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 heeft Nederland zich ten doel gesteld dat in 2020 2,5% van het BBP aan R&D wordt uitgegeven. Het kabinet kiest hiermee voor een ambitieuze doelstelling, rekening houdend met de Nederlandse sectorstructuur.

Beoogd wordt om met het nieuwe bedrijfslevenbeleid een verhoging van de private R&D intensiteit te realiseren. Door onderzoek meer in samenwerking met het bedrijfsleven te laten plaatsvinden, via onder andere vraagsturing en publiekprivate samenwerking, wil het kabinet bevorderen dat publiek gefinancierde kennisontwikkeling maximaal benut kan worden door het bedrijfsleven. Kennisbenutting door het bedrijfsleven is immers een essentiële schakel in de keten kennis – kunde – kassa. Daarbij wordt de publieke kennisontwikkeling in sterkere mate gericht op de topsectoren in het nieuwe bedrijfslevenbeleid.

Innovatie is een zaak van ondernemers en bedrijven die daartoe (financiële) risico’s nemen. Omdat ondernemers zich de bijkomende maatschappelijke baten niet volledig kunnen toe-eigenen, bestaat het risico dat zij minder innoveren dan maatschappelijk gezien gewenst is. Het Ministerie van EL&I stimuleert daarom private R&D en innovatie. Hiervoor worden subsidies, kredieten en fiscale instrumenten ingezet.

Met deze maatregelen wordt tegemoet gekomen aan de aanbevelingen die Nederland heeft gekregen van de Europese Commissie in het kader van de Europa 2020-strategie die als doel heeft om investeringen in private R&D, innovatie en een nauwere samenwerking tussen bedrijfsleven en onderzoek te bevorderen door het geven van passende prikkels in de context van het nieuwe bedrijfslevenbeleid.

Indicator

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP1

1,82%

2009

1,8%

2,5%

2020

CBS

– waarvan private sector

0,86%

2009

0,9%

n.v.t.

   

– waarvan publieke sector

0,96%

2009

0,9%

     
1

De getoonde uitsplitsing van R&D-uitgaven naar publieke en private sector heeft betrekking op de plaats van uitvoering en niet op de financieringsbron. De publiek gefinancierde R&D-uitgaven (inclusief WBSO) zijn voor 2009 te becijferen op 0,92% van het BBP, de privaat gefinancierde R&D-uitgaven (na aftrek van WBSO) op 0,90% van het BBP.

Kengetallen

Kengetal

2006

2007

2008

2009

2010

Ambitie

Innovation Union Scoreboard: positie van Nederland binnen EU27-landen

10e

10e

9e

9e

8e

Positie verbeteren

Aantal bij WIPO aangevraagde octrooien, per mln personen van de beroepsbevolking (Nederland)

520

498

485

499

453

 

Aantal bij WIPO aangevraagde octrooien: Positie Nederland binnen OECD

6e

6e

6e

6e

7e

Positie verbeteren

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard)

Bron: WIPO (aantal aangevraagde octrooien), OECD (omvang beroepsbevolking)

Kengetal

2002

2004

2006

2008

2010

Ambitie

Aandeel innoverende bedrijven:

           

– Industrie (EU27-gemiddelde)

40

42

42

42 (44)

N.n.b.

Aandeel verhogen

– Diensten (EU27-gemiddelde)

25

29

32

31 (35)

N.n.b.

Aandeel verhogen

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

           

– Researchinstellingen (EU27-gemiddelde)

13

9

8

10 (6)

N.n.b

Bovengemiddelde positie handhaven

– Universiteiten (EU27-gemiddelde)

13

12

11

14 (10)

N.n.b

Bovengemiddelde positie handhaven

N.n.b.= Nog niet bekend

Bron: CBS en Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden)

Toelichting

Het Innovation Union Scoreboard van de Europese Commissie geeft een totaalbeeld van de innovatieprestaties van EU-landen aan de hand van 24 indicatoren.

De sterkte die Nederland heeft bij het aantal aangevraagde octrooien, wordt hierboven apart weergegeven met het aantal aangevraagde octrooien bij de WIPO, per miljoen personen van de beroepsbevolking. De hoge score van Nederland is mede te danken aan de aanwezigheid in Nederland van de hoofdkantoren van enkele kennisintensieve bedrijven.

Het aandeel innoverende bedrijven geeft het percentage bedrijven weer dat de laatste drie jaar bezig is geweest met technologische innovatie. Het aandeel van innoverende bedrijven dat de laatste drie jaar heeft samengewerkt met publieke partijen is vervolgens een maatstaf voor publiekprivate interactie bij innovatie.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

756

984

708

494

465

407

327

UITGAVEN

719

858

814

693

589

476

378

               

Programma-uitgaven

643

785

748

636

542

433

342

12.1 Bevorderen van publiek/private kennisontwikkeling voor topsectoren en maatschappelijke vraagstukken

522

647

583

476

407

281

241

12.2 Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen, delen en benutten

120

138

165

160

135

152

101

               

Bijdragen baten-lastendiensten

76

73

66

57

47

43

36

Bijdrage aan Agentschap NL

76

73

66

57

47

43

36

               

ONTVANGSTEN

180

52

45

44

46

52

53

Diverse ontvangsten

9

2

2

2

2

2

2

Ontvangsten uit het FES

129

           

Ontvangsten luchtvaartkredietregeling

 

10

   

1

2

4

Ontvangsten Technische ontwikkelingsprojecten

8

10

10

5

4

3

2

Ontvangsten Uitdagersfaciliteit

1

           

Ontvangsten Rijksoctrooiwet

31

29

29

29

29

29

29

Ontvangsten innovatiekredieten

   

3

6

10

15

15

Ontvangsten Eurostars

 

1

2

2

1

1

1

Terugontvangsten Agentschap NL

2

           
  • Circa 76% van de middelen op operationele doelstelling 12.1 is juridisch verplicht. Dit betreffen o.a. de bijdragen aan de verschillende instituten zoals o.a. TNO en Deltares (79% van € 186 mln), de middelen voor de Innovatieprogramma’s (76% van € 247 mln), bijdrage aan Technologiestichting STW (83% van € 22 mln) en de verschillende innovatieve onderzoeksprogramma’s (96% van € 12,2 mln). Verder zijn de middelen voor Internationaal innoveren (o.a. Eureka en opkomende markten) volledig juridisch verplicht.

  • Van de € 83,4 mln voor lucht- en ruimtevaart op operationele doelstelling 12.1, is circa 46% bestuurlijk gebonden. Het restant is juridisch verplicht.

  • Van de totale kasuitgaven op operationele doelstelling 12.2 is er gemiddeld gezien zo’n 67% van het instrumentarium juridisch verplicht, dit is circa € 111 mln in 2012. Het gaat dan o.a. om de bijdrage aan Syntens (64%), een deel van de IPC’s (83%) en een gedeelte van het Innovatiefonds (51%). Voor het andere deel van het Innovatiefonds geldt dat het benodigde kasbudget niet juridisch verplicht is maar dat dit budget wel nodig is voor betalingen binnen dit fonds.

Budgetflexibiliteit

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

4

8

8

8

8

8

8

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

868

870

864

715

715

715

715

De Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Innovatiebox zijn fiscale maatregelen en staan daarom niet als uitgaven op deze begroting. Aangezien het belangrijke instrumenten zijn worden ze hieronder toegelicht.

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)

Doel en beschrijving:

De WBSO is een fiscale faciliteit ter bevordering van R&D, waarmee de loonkosten voor het verrichten van R&D worden verlaagd. Het overgrote deel van de WBSO is bestemd voor werknemers in loondienst. Voor zelfstandig ondernemers is de WBSO een aftrekpost voor speur- en ontwikkelingswerk in de inkomstenbelasting.

Voornaamste acties in 2012:

Uit de bestaande evaluaties blijkt de WBSO een effectieve regeling te zijn voor het bevorderen van speur- en ontwikkelingswerk. De WBSO wordt opnieuw geëvalueerd. In februari 2012 wordt de publicatie van de evaluatie van de WBSO over de jaren 2006- 2010 verwacht. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zullen mogelijk nadere specifieke acties in 2012 en verder worden genomen.

Indicatoren

Het gebruik van de WBSO blijkt uit het aantal toegekende uren voor speur- en ontwikkelingswerk. In 2010 is dit aantal met 9,0% gegroeid tot 73 700 jaren (in 2009 bedroeg de groei nog 8,4%). Het aantal aanvragers is t.o.v. 2009 met 17% gegroeid tot 19 450. Uit de evaluatie van de WBSO uit 200710 blijkt dat met name voor het MKB de toegevoegde waarde van de WBSO groot is. Door onder meer de definitieverruiming en de incidentele intensiveringen is het aantal ondernemers dat een WBSO indient de afgelopen jaren aanzienlijk gegroeid. De verwachting is echter dat in 2012 de regeling qua aantal aanvragers en budget zal stabiliseren.

Indicator

2009

2010

groei

Streefwaarde 2012

Aantal S&O-arbeidsjaren

67 600

73 700

9,0%

73 700

Aantal ondernemers met een S&O-verklaring

16 620

19 450

17,0%

19 450

Aantal ondernemers met een S&O-verklaring die gebruik maken van de startersfaciliteit

3 430

4 180

21,8%

4 180

Innovatiebox

Doel en beschrijving:

De innovatiebox (tot 1 januari 2010: octrooibox), feitelijk een verlaagd tarief voor vennootschapsbelasting voor alle opbrengst uit innovatie, is er op gericht om innovatie te bevorderen evenals om het vestigingsklimaat te verbeteren. De innovatiebox is een generieke maatregel en staat open voor zowel het MKB als grote bedrijven. De innovatiebox is van toepassing op de voordelen uit een door de ondernemer zelf voortgebracht immaterieel activum waarvoor een octrooi is verleend of waarvoor in de onderzoeksfase een S&O-verklaring is afgegeven (WBSO). De toepassing van de innovatiebox betekent dat een ondernemer geen 25% maar 5% vennootschapsbelasting hoeft te betalen over voordelen behaald met het immaterieel activum.

Bevorderen van publiek/private kennisontwikkeling voor topsectoren en maatschappelijke vraagstukken

Operationele doelstelling 12.1

Motivering

Samenwerking tussen het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de overheid speelt een essentiële rol bij het bevorderen van publiek/private kennisontwikkeling. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie coördineert het innovatiebeleid en is verantwoordelijk voor het aansturen van het toegepaste onderzoek door TNO en alle Grote Technologische Instituten (GTI’s: DLO, ECN, Marin, Deltares en NLR). Voor de drie laatstgenoemde GTI’s geschiedt deze aansturing in samenspraak met de Minister van Infrastructuur en Milieu en voor NWO en KNAW samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Nagestreefd wordt de kennisinfrastructuur een optimale rol te laten spelen voor het nieuwe bedrijfslevenbeleid. Dit betekent versterking van de vraagsturing en het scherper inzetten van middelen en inspanningen van de kennisinfrastructuur voor de topsectoren. Zo zullen TNO en de GTI’s hun onderzoek, via versterking van de vraagprogrammering, meer richten op de topsectoren. NWO en KNAW zullen een substantieel deel van hun onderzoeksmiddelen inzetten op onderzoek dat voortvloeit uit de kennis- en onderzoeksagenda’s van de topsectoren. Zowel voor het fundamentele als voor het toegepaste onderzoek geldt dat er middelen beschikbaar blijven die buiten de topsectoren om kunnen worden ingezet.

De inzet (regierol) van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op het gebied van innovatie en het nieuwe bedrijfslevenbeleid is dat gedurende deze kabinetsperiode een toenemend deel van de publieke middelen voor kennis en innovatie ten goede komt aan de topsectoren. Dit komt tot uitdrukking in de indicator «Percentage rijksmiddelen TNO/GTI’s voor de topsectoren». Een belangrijk instrument om dit te bereiken, is verbetering van de vraagsturing bij het toegepaste onderzoek. Het is dus ook van belang hiervoor een indicator te ontwikkelen. Het streven is om deze indicator in de begroting 2013 in te voeren.

Indicator bij de operationele doelstelling

 

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Topsectoren: % van rijksmiddelen TNO/GTI’s voor topsectoren

Niet van toepassing

Niet van toepassing

48%1

68%1

2015

EL&I

1

De indicator heeft betrekking op de rijksmiddelen voor TNO/GTI’s inclusief de middelen voor wettelijke taken van TNO en DLO.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

12.1 Bevorderen van publiek/private

kennisontwikkeling voor topsectoren

en maatschappelijke vraagstukken

522,5

647,0

583,2

475,7

406,7

281,3

241,1

               

Institutioneel onderzoek

62,0

214,0

207,6

190,2

177,8

169,6

169,6

Lucht-1 en Ruimtevaart

88,7

112,9

81,7

74,0

84,5

34,5

43,2

Internationaal innoveren1

22,1

4,2

3,8

6,1

3,6

1,7

0,4

Innovatieprogramma’s/Topsectoren1

214,2

211,9

244

175,5

123,5

62,1

20,6

Overig2

132,1

101,0

42,2

26,6

14,0

11,2

4,9

Onderzoek en opdrachten

3,4

3,1

3,9

3,4

3,4

2,3

2,4

1

Betreft vooral uitfinanciering.

2

Deze post bestaat met name uit: uitfinanciering Innovatieve onderzoeksprogramma’s, High Tech Topprojecten, Smartmix en Nanolab.

TNO & GTI’s

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Samen met de universiteiten bestaat de kennisinfrastructuur in Nederland met name uit TNO en de vijf zogenoemde «Grote Technologische Instituten» (GTI’s). Het Ministerie van EL&I investeert samen met enkele andere ministeries grootschalig in deze instituten, omdat hier belangrijk onafhankelijk onderzoek in Nederland plaatsvindt, dat belangrijke kansen kan creëren voor innovatie en economische groei.

  • TNO is het grootste instituut voor (natuurwetenschappelijk) toegepast onderzoek in Nederland. TNO bestrijkt een breed onderzoeksgebied en is daarmee het enige instituut dat kennis ontwikkelt op alle topsectoren, en daarnaast op thema’s zoals defensie, maatschappelijke veiligheid, leefomgeving, arbeid en gezondheid en ICT. TNO beschikt over een aantal instrumenten om kennis te valoriseren, zoals contractonderzoek, het SBIR-instrument en het oprichten van nieuwe bedrijven met kennis van TNO en in samenwerking met het bedrijfsleven.

  • Deltares is een GTI op het gebied van deltatechnologie. Als onafhankelijk kennisinstituut en specialistisch adviseur levert Deltares bijdragen aan innovatieve oplossingen voor water-, ondergrond- en deltavraagstukken die het leven in delta’s, kust- en riviergebieden veilig, schoon en duurzaam maken.

  • MARIN is een internationaal toonaangevende GTI op het gebied van hydromechanisch en nautisch onderzoek. Samen met Nederlandse en internationale universiteiten wordt fundamenteel en toegepast onderzoek verricht om de kennis en gereedschappen voor de sector te ontwikkelen.

  • Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is een GTI dat een kennisbasis onderhoudt en ontwikkelt op het gebied van militaire- (ten behoeve van het Ministerie van Defensie) en civiele luchtvaart (ten behoeve van het ministerie van Infrastructuur en Milieu). Daarnaast wordt de ontwikkelde kennis samen met bedrijven uit de sector lucht- en ruimtevaart ingezet voor nieuwe commerciële mogelijkheden. Met de rijksbijdrage vindt toegepast onderzoek plaats en worden belangrijke onderzoeksfaciliteiten als vluchtnabootsers en windtunnels in bedrijf gehouden.

  • De GTI’s ECN en DLO worden toegelicht in respectievelijk artikel 14 en 16.

Voornaamste acties in 2012:

Het richten van het onderzoek op de uitwerking van de agenda’s van de topsectoren uit het nieuwe bedrijfslevenbeleid. In 2012 worden hiertoe in het kader van de op te stellen «roadmaps» afspraken gemaakt tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven over de procesmatige en inhoudelijke invulling van de vraagsturing. Daarnaast blijft er ruimte voor onderzoek in het kader van maatschappelijke thema’s zoals leefomgeving, maatschappelijke veiligheid, arbeid en gezondheid.

Indicatoren

Met de indicator «klanttevredenheid cofinanciers bij kennisontwikkeling TNO» wordt de algemene tevredenheid gemeten van bedrijven (MKB en grootbedrijf) die aan cofinancieringprojecten deelnemen in het onderzoeksprogramma van TNO.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid TNO cofinanciering

(schaal van 1–10)

7,3

2010

8,0

8,0

2012

TNO

Klanttevredenheid NLR

(schaal van 1–10)

8,68

2009

8,2

8,2

2012

NLR

Toelichting: Zowel het NLR als TNO werken met een 5-puntsschaal. Voor de leesbaarheid zijn de waarden omgerekend naar een 10-puntsschaal. Het NLR scoort in 2009 boven de norm (8,2) voor onderzoeksorganisaties.

TTI’s

Doel en beschrijving:

Een Technologisch Top Instituut (TTI) vormt de sterke, verbindende schakel tussen wetenschap en toepassing. Dus tussen fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en productontwikkeling, zoals in de afgelopen 15 jaar is gebleken. Een TTI is een PPS-constructie tussen bedrijven, kennisinstituten (TNO/GTI), universiteiten, en maatschappelijke organisaties dat is opgezet om vraagsturing van (fundamenteel) onderzoek te realiseren met een gelijktijdige opdracht tot valorisatie van de opgedane kennis. Als onderdeel van deze PPS-constructie verstrekt EL&I een financiële bijdrage. Voorbeelden van TTI’s zijn Wetsus (Watertechnologie), CTMM (Centre for Transnational Molecular Medicine), TIFN (Top Institute Food & Nutrition) en TTI Groene Genetica.

Voornaamste acties in 2012:

  • Nut, noodzaak en rol van de individuele TTI's wordt bezien in het kader van de agenda's van de topsectoren. Dit kan voor een aantal TTI's betekenen dat ze worden gecontinueerd, anderen zullen fuseren en waarschijnlijk zal ook een aantal TTI's verdwijnen.

  • Het huidige businessmodel van TTI’s is vooral gericht op subsidie die gematched wordt met bedrijfsparticipatie. Om te zorgen dat bedrijven meer betrokken raken bij de onderzoeksprogrammering zal EL&I samen met participerende bedrijven en kennisinstellingen trachten het businessmodel aan te passen.

Ruimtevaart

Doel en beschrijving:

Ruimtevaartonderzoek is binnen de EU gebundeld vanwege de hoge kosten die daaraan verbonden zijn. Via de European Space Agency (ESA) investeert Nederland met publieke middelen in het Europese ruimtevaartbeleid. Periodiek komen daarvoor de Europese ministers bij elkaar om voor de komende jaren te bepalen waar dit ruimtevaartonderzoek op gericht zal worden. Inzet van Nederland is om daarbij vooral in te zetten op programma’s op wetenschappelijk, industrieel en technologisch gebied, waar Nederland in excelleert en waardoor deze Nederlandse positie verder wordt versterkt. Door te investeren in ruimtevaart draagt EL&I ook bij aan oplossingen van maatschappelijke vraagstukken. Ruimtevaartdata worden bijvoorbeeld gebruikt voor aardse toepassingen bij oplossingen van maatschappelijke vraagstukken op de volgende gebieden: klimaat en landbouw, milieu, mobiliteit, veiligheid en defensie.

Voornaamste acties in 2012:

  • Bevorderen gebruik van ruimtevaartgegevens door de Topsectoren. Het gebruik van ruimtevaartgegevens kan de inzet van de topsectoren bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken versterken.

  • Besluitvorming over de nieuwe Nederlandse inschrijvingen in onderzoekprogramma's van ESA tijdens de ESA-ministersconferentie van eind 2012. De inschrijving in ESA-programma's is voor Nederland een belangrijk instrument om de doelstellingen van het ruimtevaartbeleid te realiseren.

Indicator

De prestatie-indicator ruimtevaart geo-return betreft research- en leveringsopdrachten van ESA aan de Nederlandse industrie en kennisinstellingen. Deze opdrachten komen voort uit de Nederlandse contributies aan diverse R&D-programma’s van ESA. Daarbij wordt door ESA een return van 0,9 (90%) van de bijdragen van lidstaten aan deze programma’s gegarandeerd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Ruimtevaart geo-return

(juste retour)

1,15

2009

1,07

1

2012

ESA

Technologiestichting STW

Doel en beschrijving:

STW (Stichting voor de Technische Wetenschappen) financiert technisch wetenschappelijk onderzoek aan Nederlandse universiteiten en instituten. Met de bijdrage van EL&I worden de zogenoemde Perspectiefprogramma's gefinancierd. Deze zijn erop gericht een bijdrage te leveren aan technologische innovatie in Nederland. Dat gebeurt door het ontwikkelen van nieuwe technologie in samenwerking met gebruikers, waarbij private partijen meefinancieren. Onderdeel van de perspectiefprogramma's zijn specifieke activiteiten gericht op valorisatie en ondernemerschap.

Voornaamste acties in 2012:

De te honoreren perspectiefprogramma’s van STW zullen inhoudelijk worden aangesloten op de kennisagenda's van de topteams. Dat gebeurt door de onderzoeksvoorstellen behalve op excellentie en utilisatie ook te toetsen op inpassing in de kennis- en innovatieagenda's van de topsectoren.

Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7)

Doel en beschrijving:

In de periode van 2007 tot en met 2013 trekt de Europese Commissie ruim € 50 mld uit voor het stimuleren van onderzoek en innovatie. Dit geld wordt ingezet via het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7). Het doel is de wetenschappelijke en technologische basis van Europa en haar Europese industrie en kennisinstellingen te verbeteren en de Europese concurrentiepositie te versterken. Dit gebeurt door financiering van onderzoekssamenwerking, individuele onderzoekers op grond van excellente onderzoeksvoorstellen, mobiliteit van onderzoekers en door capaciteitsversterking. Budget en uitvoeringsverantwoordelijkheid van dit programma liggen bij de Europese Commissie. EL&I zal voor de Nederlandse inzet in het kaderprogramma nauw samenwerken met OCW en andere departementen. Agentschap NL stimuleert in opdracht van EL&I en andere departementen Nederlandse deelname aan het kaderprogramma. Gebaseerd op ervaringen uit het verleden zal Nederland jaarlijks ongeveer 6,7% (€ 400 mln) terugontvangen, grotendeels via programma- en projectsubsidies.

Voornaamste acties in 2012:

In 2012 zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar het verbeteren van de innovatie impact van KP7. De Commissie zal hieraan meer aandacht geven bij het beoordelen van de onderzoeksvoorstellen in KP7. Voor EL&I zal de aandacht uitgaan naar het verbinden van KP7 met het nationale innovatiebeleid, in het bijzonder de economische topsectoren, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen in KP7 en het verbeteren van de bedrijfsdeelname aan KP7. Dit zal EL&I vooral stimuleren door in de Europese onderhandelingen de werkprogramma's zoveel te beïnvloeden ten gunste van de behoeftes van potentiële Nederlandse deelnemers en door via Agentschap NL advieswerkzaamheden en informatievoorziening over het kaderprogramma te verzorgen. Agentschap NL zal zich in dit verband in het bijzonder richten op potentiële MKB-deelnemers, zowel voor de specifieke MKB-oproepen in de thema’s van KP7 als voor de generieke MKB-programma’s in KP7 zoals Eurostars en Research for the Benefit of Small and medium-sized enterprises (SME’s).

Tevens wordt gestimuleerd dat MKB’s aansluiten bij meer ervaren KP-deelnemers. Ook zal in 2012 in het bijzonder aandacht uitgaan naar discussies in de Raad voor Concurrentievermogen in reactie op het commissievoorstel over het toekomstige Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie «Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoeken innovatie» voor de periode van 2014 tot en met 2020. Het kabinetsstandpunt hieromtrent is op 15 april 2011 door de Minister van EL&I en de Staatssecretaris van OCW naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar verwachting zullen in 2012 ook nieuwe Europese Innovatiepartnerschappen (EIPs) op grote maatschappelijke uitdagingen zoals water, grondstoffen en landbouw uitgewerkt worden. EL&I zal via de Raad voor Concurrentievermogen de Nederlandse inzet in deze EIPs verzorgen en zal bij de uitwerking van de EIPs in het bijzonder de verbinding leggen met de economische topsectoren.

Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen, delen en benutten

Operationele doelstelling 12.2

Motivering

Om zo veel mogelijk innovatie te genereren wordt het investeren in het ontwikkelen, delen en benutten van kennis gestimuleerd. Daarvoor wordt een breed en toegankelijk pakket aan instrumenten ingezet dat bestaat uit onder meer voorlichting, subsidies, kredieten, fiscale faciliteiten en het inkoopbeleid.

Het gebruik van instrumenten toont zich in de indicator «Aantal bedrijven dat gebruik maakt van regelingen». De streefwaarde voor 2012 ligt aanzienlijk lager dan de referentiewaarde (2010) als gevolg van het niet continueren van diverse subsidieregelingen en het aflopen van de crisismaatregelen. Voor 2012 streeft EL&I er naar dat 20 000 bedrijven gebruik maakt van regelingen.

Indicator bij de operationele doelstelling

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van regelingen

26 3501

2010

20 000

2012

AgNL

1

Deze waarde is inclusief het aantal bedrijven dat gebruik maakte van crisismaatregelen en niet gecontinueerde subsidieregelingen zoals innovatievouchers en de innovatieprogramma’s

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

12.2 Meer bedrijven die meer

(technologische) kennis ontwikkelen,

delen en benutten

120,2

137,7

165,2

160,2

135,2

152,4

101,1

               

Innovatie Prestatie Contracten

32,1

19,1

41,2

37,2

22,5

30,3

29,5

Innovatiefonds: innovatiekrediet

   

56,7

69,5

80,5

89,3

42,5

Innovatiefonds: risicokapitaal

   

27,5

23,7

23,7

25,7

25,6

Oude financieringsinstrumenten

28,1

65,2

         

Syntens

33,0

33,0

30,9

19,9

     

Eurostars

2,2

6,1

7,6

8,6

7,3

5,9

2,3

Bijdragen organisaties1

3,0

1,7

1,3

1,3

1,2

1,2

1,2

Overig2

21,7

12,5

         
1

Het betreft onder andere de bijdrage aan World Intellectual Property Organization (WIPO) en de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT)

2

Deze post bestaat voornamelijk uit de uitfinanciering van eerder aangegane verplichtingen. Het betreft met name de Innovatievouchers.

Innovatie Prestatie Contracten (IPC's)

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

De IPC’s zijn gericht op MKB-bedrijven die gezamenlijk willen innoveren. Onder begeleiding van een belangenorganisatie voor ondernemingen (penvoerder) worden meerjarige innovatieprojecten uitgevoerd. Samenwerking en kennisoverdracht staan centraal. Daarnaast biedt de regeling aan brancheorganisaties financiële ondersteuning om kansrijke samenwerkingsverbanden te onderzoeken. Met de verkenning van samenwerking kan de penvoerder de mogelijkheden tot samenwerken voor MKB-ers van verschillende branches in Nederland inventariseren. Ook internationale branches kunnen samenwerken met de verkenning van internationale samenwerking.

Voornaamste acties in 2012:

  • Monitoren van de tenders van de meerjarige innovatieprojecten (nieuw in 2011). De uitkomsten hiervan worden betrokken bij de vormgeving van de IPC regeling 2012.

  • Verkennen en toepassen van mogelijkheden voor verhoging van de efficiëntie bij uitvoering van de regeling, met name door digitalisering.

Innovatiefonds

Doel en beschrijving:

Met het in het Regeerakkoord aangekondigde innovatiefonds wordt voorzien in een grote behoefte van ondernemers aan risicokapitaal voor innovatie. Het kabinet stelt daarvoor tot en met 2015 een beleidsruimte van ruim € 500 mln (verplichtingen) beschikbaar. De bedoeling van dit fonds is dat succesvolle investeringen ook weer terugvloeien naar het fonds, waardoor een belangrijke mate van revolverendheid wordt bereikt. Met het Innovatiefonds worden ondernemers beter in staat gesteld om te kunnen investeren in rendabele nieuwe (duurzame) producten, diensten en processen. Het innovatiefonds zal dit via twee mechanismen realiseren:

  • 1. Met innovatiekredieten die rechtstreeks aan ondernemingen worden verstrekt en waarmee ontwikkelingsprojecten (producten, processen en diensten) worden gestimuleerd, waaraan substantiële technische en daaruit voortvloeiende financiële risico’s zijn verbonden en die voor hun financiering niet of onvoldoende terecht kunnen op de kapitaalmarkt.

  • 2. Met het beschikbaar stellen van risicokapitaal aan ondernemingen via participaties door investeringsfondsen. Het verbeteren van de risicokapitaalmarkt richt zich zowel op de «early stage»-risicokapitaalmarkt (met name technostarters) en de «later stage»-risicokapitaalmarkt (snel groeiende veel belovende innovatieve ondernemingen).

Het innovatiefonds bouwt onder meer voort op bestaande succesvolle revolverende innovatie-instrumenten, zoals het Innovatiekrediet en de Seed capital-regeling.

Aansluitend overzicht geeft weer welke begrotingsruimte (cumulatief) beschikbaar is voor het Innovatiefonds, uitgaande van de nu voorliggende meerjarencijfers.

Ontwikkeling Innovatiefonds
 

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen per jaar

177

112

112

112

Verplichtingen cumulatief

177

289

401

513

         

Kas per jaar

84

93

104

115

Kas cumulatief

84

177

281

396

Voornaamste acties in 2012:

  • Aanpassen van het Innovatiekrediet voor opname in het Innovatiefonds mogelijk maken van financiering van de innovatieambities vanuit de topsectoren met innovatiekredieten en openstellen van innovatiekredieten voor ondernemingen groter dan het MKB.

  • Aanpassen van de Seed Capital regeling voor opname in het Innovatiefonds en de uitwerking van een instrument voor de later-stage risicokapitaalmarkt.

Indicatoren

EL&I hanteert voor de innovatiekredieten een indicator die aangeeft hoeveel private R&D-uitgaven worden ondersteund met het innovatiekrediet. De streefwaarde voor 2012 is vastgesteld op basis van het beschikbare verplichtingen bedrag voor innovatiekredieten in 2012: € 95 mln. Maximaal 35% van de subsidiabele innovatieprojectkosten wordt door EL&I gefinancierd. De streefwaarde is daarom vastgesteld op € 271 mln (€ 95 mln gedeeld door 0,35).

Voor het stimuleren van de risicokapitaalmarkt wordt een indicator gehanteerd die aangeeft hoeveel risicokapitaal in totaal (private- en overheidsbijdrage) beschikbaar komt voor innovatieve ondernemingen. Deze substantiële verhoging (streefwaarde 2012: € 74 mln) ten opzichte van het referentiejaar (2009: € 39 mln) wordt voorzien door het initiatief (in oprichting) om in 2012 ook de later stage risicokapitaalmarkt te stimuleren.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Omvang van de private R&D-uitgaven ondersteund met een innovatiekrediet

€ 111 mln

2009

€ 271 mln

€ 271 mln

2012

EL&I

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven

€ 39 mln

2009

€ 74 mln

€ 74 mln

2012

EL&I

Syntens

Syntens is het landelijk netwerk dat als doel heeft het MKB aan te zetten tot succesvol innoveren. Syntens geeft voorlichting, activeert en ondersteunt op het gebied van innovatie. In het Regeerakkoord 2010 is opgenomen dat de subsidie aan Syntens op termijn wordt stopgezet. Dit betekent concreet dat in 2012 en 2013 een efficiency-korting van 5% wordt opgelegd en dat in 2014 de subsidie volledig zal worden gestopt.

Indicator

De prestatie-indicator geeft het oordeel van klanten van Syntens weer over het totale pakket van activiteiten van Syntens. ROMA marktonderzoek voert in opdracht van Syntens elk jaar een klantevredenheidsonderzoek uit op basis van een representatieve steekproef. Naast het totaal oordeel gaat het onderzoek ook in op deelaspecten van de dienstverlening en geeft eventuele verbeterpunten aan.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid

Syntens (schaal van 1–10)

8,0

2010

8,0

8,0

2012

Syntens/ROMA Marktonderzoek

Eurostars

Doel en beschrijving:

De regeling Eurostars ondersteunt MKB-bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europese landen willen samenwerken in projecten die gericht zijn op technologische innovatie. Een voorwaarde voor ondersteuning is dat binnen 2 jaar na afloop van het project een marktintroductie is voorzien en dat een project geleid wordt door een MKB'er, die minimaal 50% van de projectkosten voor zijn rekening neemt. Het programma slaagt er goed in marktgerichte innovatie tot stand te brengen. Nederland ontvangt zo’n 25% retour van de subsidiemiddelen die worden ingezet. Tegenover elke subsidie-euro staan ongeveer 3 euro’s die door deelnemers worden bijgedragen. Eurostars heeft een looptijd tot 2014.

Voornaamste acties in 2012:

  • In 2012 en 2013 wordt € 3 mln extra beschikbaar gesteld voor dit instrument.

  • In 2012 zal in discussies over de toekomst (na 2013) van Eurostars door Nederland worden ingezet op een combinatie van instrumenten gericht op stimulering van R&D voor en door het MKB in één groter en efficiënter instrument voor zowel het high tech, mid tech als het low tech MKB. Daarbij kan het bestaande succesvolle Eurostars instrument als voorbeeld dienen.

De overheid als opdrachtgever voor duurzame innovatie: SBIR en innovatiegericht inkopen

Doel en beschrijving:

Het kabinet beoogt een groter deel van haar inkoopbudget in te zetten voor het vinden van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Daarmee wordt ook de innovatiekracht van het bedrijfsleven gestimuleerd. Met «innovatiegericht inkopen» en het «Small Business Innovation Research (SBIR) programma» onderzoekt EL&I samen met andere overheidsorganisaties welke inkooptrajecten zich lenen voor het inkopen en laten ontwikkelen van innovatieve oplossingen en stimuleert zo nodig die trajecten.

Er zijn inmiddels 30 SBIR programma’s gestart. De verwachting is dat in 2012 het aantal SBIR projecten verder zal toenemen, mede door de impuls van het topsectorenbeleid.

In 2011 heeft de eerste meting van de rijksbrede prestatie-indicator innovatiegericht inkopen plaatsgevonden. Het aantal van 20 aanbestedingen is gehaald. De verwachting is dat het aantal inkopen dat ruimte geeft en leidt tot aanschaf van innovatieve oplossingen zal stijgen door het topsectorenbeleid en de inspanningen in de afgelopen periode.

Voornaamste acties in 2012:

  • Uitwerken welke inkooptrajecten zich lenen voor het inkopen en laten ontwikkelen van innovatieve oplossingen in aansluiting op de topsectorenagenda en de ambities op het gebied van duurzaam inkopen.

  • Stimuleren van internationale inkooptrajecten waarbij gebruik gemaakt wordt van de Europese call for proposals on Public Procurement of Innovation en Pre-Commercial Procurement.

  • Organiseren regionale en landelijke bijeenkomsten met als doel om innovatiegerichte inkopen en SBIR projecten te starten.

Indicator

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Raming 2012

Streef-waarde

Planning

Bron

Aantal door de aanbestedende dienst uitgevoerde innovatie gerichte aanbestedingen

44

2011

50

>20

2012

EL&I

1

de referentiewaarde over 2011 is in 2011 gemeten met cijfers uit 2010.

Bijdrage aan Agentschap NL

Netwerk Technisch Wetenschappelijke Attachés

Doel en beschrijving:

Het TWA-netwerk (onderdeel van Agentschap NL) bevordert de samenwerking van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheidsorganisaties met het buitenland met als doel het innovatievermogen van Nederland te bevorderen. Het netwerk staat ten dienste van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheidsorganisaties die actief zijn in het buitenland. Daarbij concentreert het zich op de topsectoren waar deze innovaties genereren die voor de Nederlandse kenniseconomie en de hele innovatieketen van belang zijn.

Indicator

De prestatie-indicator klanttevredenheid TWA-netwerk geeft aan in hoeverre de cliënten (bedrijven, kennisinstellingen, overheid) van het TWA-netwerk tevreden zijn met de geboden dienstverlening door de TWA’s.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid TWA-netwerk (schaal van 1–10)

8,5

2010

7,5

7,5

2012

TWA / AgNL

Kennisbescherming

Doel en beschrijving:

Een goed functionerend stelsel van intellectuele eigendomsrechten is een belangrijke voorwaarde voor een innoverende en dynamische economie. Essentieel daarbij is het vinden van de juiste balans tussen enerzijds kennisbescherming en anderzijds de verspreiding en benutting van octrooikennis. De uitvoeringsorganisatie NL-Octrooicentrum (NL-OC, onderdeel van Agentschap NL)) is belast met de verlening en registratie van octrooien, de inning van taksen en de uitvoering van andere wettelijke taken onder de Rijksoctrooiwet 1995; voor het stimuleren van het gebruik van het octrooisysteem en van de kennis die in octrooidatabanken is opgeslagen, geeft NL-OC voorlichting aan bedrijven, kennisinstellingen en overheden.

Voornaamste acties in 2012:

Vervolmaken van het Europese octrooistelsel (EU-octrooi en Europese octrooirechtspraak), het uitvoeren van acties op communautair niveau voortvloeiend uit de evaluatie van het Europese merkenrechtsysteem, en het werken aan een wetsvoorstel voor een beperkte kwekersvrijstelling. In Beneluxverband is sprake van de modernisering van de rechtspraak over merkenrechten en modellen.

Indicator

NL-OC doet op meerdere momenten in een jaar een klanttevredenheidsonderzoek. Met een rapportcijfer geven de klanten (MKB-bedrijven, particulieren, kenniscentra en octrooigemachtigden) een totaaloordeel voor de totale dienstverlening van NL-OC.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid NL-OC (schaal van 1–10)

7,7

2010

7,5

7,5

2012

NL-OC/AgNL

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Randvoorwaarden scheppen voor een excellent ondernemingsklimaat.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EL&I is vanuit een faciliterende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven;

  • De coördinatie en facilitering van het kabinetsprogramma «vermindering regeldruk voor bedrijven»;

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur;

  • Het stimuleren van een veilige bedrijfsomgeving;

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field;

  • Het stimuleren van de juiste voorwaarden voor de benutting van ICT voor en door bedrijven.

Uitgangspunt is ondernemers en de markt zelf zo veel mogelijk hun werk te laten doen door te zorgen dat de randvoorwaarden op orde zijn. Daarom worden in dialoog met bedrijven knelpunten en kansen in kaart gebracht en worden deze samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties waar mogelijk ter hand genomen. De Minister van EL&I is daarbij de gesprekspartner van het bedrijfsleven en het aanspreekpunt voor sectoren, branches en individuele bedrijven. Oplossen van knelpunten door de overheid is economisch gelegitimeerd indien er bijvoorbeeld sprake is van externe effecten, informatie asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de minister onder andere financiële instrumenten in zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen.

Beleidsrelevante kengetallen

Kengetallen

Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de top-10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. De ambitie is om een top-5 positie te realiseren. Hiervoor werken wij samen met andere ministeries en het bedrijfsleven, aangezien een groot deel van de onderliggende factoren buiten de directe invloedssfeer van de Minister van EL&I ligt.

De ondernemersquote (het aantal ondernemers in Nederland) is gestegen van 10,7% in 2004 naar 12,3% in 2010. Het aantal personen dat zelfstandig ondernemer is, is sterker toegenomen dan in andere EU-landen en Nederland heeft zelfs relatief meer ondernemers dan de Verenigde Staten. Dit laat zien dat Nederland veel ondernemers heeft.

De investeringsquote en het aandeel snelle groeiers geven een indicatie van de kwaliteit van ondernemerschap, want juist ondernemingen die investeren en groeien hebben een positief effect op economische groei en werkgelegenheid. De investeringsquote is sinds de crisis teruggevallen van 15,3 in 2008 naar 12,6 in 2010. Het CPB raamt dat de investeringsquote licht zal stijgen in 2011 en 2012, het niveau van 2008 zal echter nog niet gehaald worden. Het aantal snelle groeiers is bijna verdubbeld ten opzichte van 4 jaar geleden. Internationaal gezien scoren we echter nog steeds middelmatig.

Nederland bekleedt in 2010 de 5e positie op de wereldwijde ranglijst van internationale concurrentieposities op ICT-gebied. De lijst wordt jaarlijks gepubliceerd door de Economist Intelligence Unit en IBM. Nederland stond in 2009 jaar op positie 3 en zakt dus twee plaatsen. Dit komt ondermeer omdat Nederland een uitstekend breedbandnetwerk heeft, maar niet het modernste glasvezelnet of 4G mobiele netwerk. Zweden is met een 8,5 de nummer 1 in 2010. Hekkensluiter met een 3,0 is Azerbeidzjan.

Ondernemingsklimaat van Nederland; kengetallen

Global Competitiveness Index

2007

2008

2009

2010

Ambitie

Positie van Nederland

10e

8e

10e

8e

Top-5

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2010)

         

Ondernemersquote

2007

2008

2009

2010

 

Nederland

12,3%

12,3%

12,3%

12,3%

 

EU15-gemiddelde

12,2%

12,1%

     

Bron: EIM (2008 en 2009 zijn voorlopige cijfers, 2010 betreft een inschatting)

         

Investeringsquote van bedrijven

2007

2008

2009

2010

 

Nederland

14,7%

15,3%

13,2%

12,6%

 

Bron: CPB (CEP, 2011)

         

Positie in de ranglijst voor digitale economieën

2008

2009

2010

2011

Ambitie

Nederland

7

3

5

n.n.b.

Top 5

Bron: Economist Intelligence Unit

         

Aandeel snelle groeiers

2002–2005

2003–2006

2004–2007

2005–2008

 

Nederland

7,5%

7,2%

11,0%

12,8%

 

Bron: EIM (Quick scan (snel) groeiende bedrijven, 2011)

         

Beleidswijziging

De wijzigingen in het beleid zijn opgenomen in de beleidsbrief «Naar de top»11. Het vervolg op deze brief waarin gedetailleerder het beleid voor de komende jaren wordt uiteengezet verschijnt ook op Prinsjesdag.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

1 683

3 164

1 975

2 084

2 071

2 066

2 124

Waarvan garantieverplichtingen

1 460

2 995

1 876

1 876

1 876

1 876

1 935

Uitgaven

267

359

242

339

282

271

262

               

Subsidies

             

– BMKB (garantie)

65

56

33

38

34

34

34

– Groeifinancieringsfacilitieit (garantie)

1

20

20

20

20

20

20

– Garantie Ondernemingsfinanciering (garantie)

8

51

51

46

14

11

 

– Borgstelling Scheepsnieuwbouw (garantie)

 

9

10

10

10

10

10

– Valorisatie/SKE1

5

22

21

6

6

10

5

– Bevorderen ondernemerschap

11

12

4

2

3

3

11

– Onderwijs en ondernemerschap

8

4

8

       

– Microfinanciering

5

5

2

3

3

 

3

– Programma Biobased Economy

5

18

10

3

1

   

– Actieplan veilig ondernemen

17

7

3

       

– Beroepsonderwijs in bedrijf1

13

14

6

4

     

– Innovatieregeling scheepsbouw1

6

11

1

1

     

– BSRI1

14

19

14

5

2

2

2

– Codema

0,1

           
               

Opdrachten

             

– Onderzoek & ontwikkeling

6

3

2

2

2

2

2

– ICT & MKB

1

1

1

1

1

1

1

– PRIMA

17

27

18

15

13

10

10

– ICT flankerend beleid

24

16

8

13

13

14

14

– Beleidsvoorbereiding en evaluaties

13

17

3

2

2

3

3

– Opdrachten Logius

11

8

2

2

2

2

2

– Regiegroep Regeldruk/ACTAL

1

6

3

3

3

3

 
               

Bijdragen aan batenlastendiensten

             

– Bijdrage aan Agentschap NL

13

10

3

1

     
               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

             

– Bijdrage NBTC

17

18

15

13

10

6

4

– Bijdrage UNWTO

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

– Bijdragen aan instituten

6

6

4

2

2

2

2

– Bijdrage aan ondernemerspleinen

     

147

142

138

138

               

Ontvangsten

108

134

106

102

76

74

62

– Borgstelling Scheepsnieuwbouw

 

10

10

10

10

10

10

– BMKB

27

32

25

25

25

25

25

– Groeifinancieringsfacilitieit

1

16

16

16

16

16

16

– Garantie Ondernemingsfinanciering

8

52

51

46

14

11

 

– Joint Strike Fighter

 

1

2

3

9

11

10

– Ruimtelijk economisch beleid

13

21

         

– Ontvangsten uit het FES

54

           

– Diverse ontvangsten

5

2

2

2

2

1

1

1

Post betreft alleen uitfinanciering van oude verplichtingen

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Zelfstandigenaftrek

1 469

1 467

1 572

1 599

1 627

1 655

1 685

Extra zelfstandigenaftrek starters

95

99

103

108

112

116

121

FOR, niet omgezet in lijfrente

75

85

79

81

82

84

86

Meewerkaftrek

8

8

7

7

6

6

6

Stakingsaftrek

14

14

14

14

14

14

14

Doorschuiving stakingswinst

196

204

216

228

241

256

270

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet

185

189

193

196

200

204

209

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

343

346

356

366

377

387

398

Willekeurige afschrijving starters ¹

8

8

8

8

8

8

8

Vrijstelling durfkapitaal forfaitair rendement

8

8

8

8

8

8

8

Heffingskorting durfkapitaal

9

7

4

2

0

0

0

Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen ¹

221

219

         

Heffingskorting durfkapitaal

9

7

4

2

0

0

0

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

4

3

3

2

2

1

1

Logiesverstrekking (incl. kamperen)

223

230

239

247

256

265

275

Voedingsmiddelen horeca

1 134

1 275

1 306

1 339

1 372

1 405

1 440

Kleine ondernemersregeling

100

101

105

109

113

117

121

Verlaagd tarief kleine brouwerijen

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer

16

19

19

19

20

20

21

  • Van de totale kasuitgaven in 2012 is er gemiddeld gezien circa 45% van het instrumentarium juridisch verplicht, dit is zo’n € 105 mln. in 2012. Het gaat dan om een deel van Valorisatie (61%); een deel van Bevorderen ondernemerschap (84%); een deel van Onderzoek en Ontwikkeling (63%) een deel van Onderwijs en ondernemerschap (47%). Voor het niet jurisdische gedeelte liggen er bij deze instrumenten bestuurlijke afspraken/toezeggingen ten grondslag. Garantie Ondernemingsfinanciering; Actieplan veilig ondernemen; Subsidieregeling Kennis Exploitatie (SKE); Beroepsonderwijs in bedrijf; Innovatieregeling scheepsbouw en de BSRI zijn 100% verplicht.

  • Voor het Programma Biobased Economy, de ICT-middelen en de bijdrage aan instituten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt, die kunnen gewijzigd worden als de betrokken partijen tijdig daarvan op de hoogte worden gesteld.

  • Bij de posten die te maken hebben met garanties geldt dat het benodigde kasbudget niet juridisch verplicht is maar dat dit budget wel nodig is voor de garanties die in voorgaande jaren zijn aangegaan. Dit is zo’n € 61 mln. in 2012 en dat is 30% van het kasbudget 2012 op bovenstaand instrumentarium.

  • Voor de garantieuitgaven geldt tot slot dat als gevolg van in rekening te brengen provisies, ontvangsten worden gegenereerd. Het netto kas beslag van dit deel van het beleidsinstrument is daardoor beperkt.

Budgetflexibiliteit

Subsidies

Instrumenten

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

Toegang tot financiering is een belangrijke randvoorwaarde om te kunnen ondernemen. De BMKB vergroot de toegang van het in de kern gezonde MKB tot bankkrediet, indien de bank de financiële risico’s, gelet op een tekort aan zekerheden, zonder overheidsgarantie te groot acht. De regeling verstrekt een gedeeltelijke borgstelling tot een maximum omvang van € 1 mln aan banken voor aan het MKB verstrekte kredieten. De feitelijke benutting hangt af van de kredietbehoefte van het bedrijfsleven en is daarmee sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de conjunctuur. De mate van benutting wordt in het oog gehouden om te bezien of de regeling nog aansluit bij de behoefte van de markt. Deze informatie wordt half jaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer. Verder loopt er een aanvraagprocedure bij het European Investment Fund (EIF) om budget beschikbaar te stellen voor een verhoging van het BMKB-plafond van 2011–2013. In verband met de doorlooptijd van de aanvraag en de grote vraag naar borgstellingskrediet in 2011 is het budget voor de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) voor 2011 inmiddels verhoogd van € 765 mln naar € 1 mld. Daarvoor is verplichtingenruimte uit de jaren 2012 – 2015 naar voren gehaald door het beschikbare garantieplafond in die jaren te verlagen van € 765 mln naar € 705 mln. Indien de aanvraag bij het EIF tot extra budget leidt, dan zal het garantiebudget voor de jaren na 2011 verhoogd kunnen worden. In 2012 wordt de BMKB beleidsmatig versoberd om tot een betere kostenbeheersing te komen.

Groeifaciliteit

De Groeifaciliteit richt zich op buffervermogen – eigen vermogen van participatiemaatschappijen en achtergestelde leningen door banken – wat vooral nodig is in de start-, groei- en expansiefase van een bedrijf. Versterking van het buffervermogen wint aan belang doordat bij bancaire financiering van bedrijven grotere buffers worden gevraagd. De overheid staat voor maximaal € 2,5 mln per bedrijf aan risicodragend vermogen garant. Bij risicodragend vermogen is het risico en het rendementsperspectief hoger dan bij bancair krediet. De gevraagde vergoeding voor de overheidsgarantie ligt daarom voor dit type financiering op een hoger, marktconform niveau.

De feitelijke benutting van de regeling hangt onder meer af van investerings- en overnameplannen van het bedrijfsleven, en is nauw verbonden met de ontwikkeling van de conjunctuur en met de mate waarin voldoende financiering beschikbaar is in de markt. De mate van gebruik van deze regeling wordt half jaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer. Er wordt onderzocht of en zo ja op welke wijze als gevolg van de veranderingen op de kapitaalmarkt de modaliteiten van de Groeifaciliteit aangepast zouden moeten worden om binnen het bestaande garantiebudget het MKB en de iets grotere bedrijven (MKB+) beter te faciliteren bij het aantrekken van buffervermogen. Het kabinet is hierbij wel voornemens het huidige individuele garantieplafond neerwaarts bij te stellen.

Garantie Ondernemingsfinanciering

De Garantie Ondernemersfinanciering is in maart 2009 gepubliceerd als tijdelijke maatregel in het kader van de financiële crisis. De doelgroep betreft alle in de kern gezonde ondernemingen (uitgezonderd financiële instellingen, speculatief vastgoed en primaire landbouw) die financiering nodig hebben van ten hoogste € 150 mln (garantie maximaal € 75 mln) en de banken niet bereid zijn die zonder garantie van de overheid te verlenen. In tegenstelling tot de Groeifaciliteit vallen ook niet-achtergestelde leningen en leningen met zekerheden onder de regeling maar vallen aandelen er niet onder. De overheid deelt mee in de opbrengsten uit zekerheden.

In 2012 wordt de nog onbenutte ruimte onder de oorspronkelijk geraamde € 1,5 mld opnieuw beschikbaar gesteld. Het risico voor het Rijk wordt verlaagd door de maximale garantie per individuele lening van € 75 mln te verlagen naar € 25 mln.

De Regeling Garantie Ondernemingsfinanciering is in 2009 uitgebreid voor zorginstellingen in de cure (GO cure). De regeling is ingesteld als tijdelijke maatregel in het kader van de financiële crisis. Het kabinet overweegt om in 2012 een deel van de nog onbenutte ruimte van het oorspronkelijk beschikbare garantieplafond (€ 250 mln) opnieuw beschikbaar te stellen. Binnen de GO Cure kunnen banken per zorginstelling 50% staatsgarantie krijgen voor het verstrekken van leningen vanaf € 1,5 mln tot maximaal € 50 mln.

Borgstelling scheepsnieuwbouw

In navolging van andere EU-landen is een garantieregeling geïntroduceerd waarmee het bankkrediet aan de scheepsbouwer wordt gegarandeerd gedurende de periode van de bouw van het schip. Gelet op de jaarlijkse productiewaarde van de sector is een jaarlijks garantieplafond van € 1 mld ingesteld. Daarmee wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de oplossing van de financieringsproblematiek van de scheepsbouwsector.

Programma Valorisatie, Actieprogramma Onderwijs & Ondernemen

Actieprogramma Onderwijs & Ondernemen (O&O) en programma Valorisatie richten zich op een snellere overdracht van kennis en de versterking van het klimaat voor innovatief en kennisintensief ondernemerschap. Met het actieprogramma Onderwijs & Ondernemen wordt ondernemerschap en een ondernemende houding in het onderwijs gestimuleerd van de basisschool tot en met de universiteiten. In het kader van het programma werkt het SLO (stichting leerplan ontwikkeling) met inmiddels 40 trainers en 400 docenten aan een scholingsaanbod voor ondernemende docenten. In 2012 wordt ondernemerschap in het reguliere onderwijs verankerd onder meer door invoering van een certificeerbare eenheid ondernemerschap in het MBO en een bijzonder kenmerk ondernemerschap in het hoger onderwijs

Met het programma Valorisatie worden publiek-private samenwerkingsverbanden (bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheden) ondersteund om valorisatie-infrastructuur op te zetten die helpt om bestaande kennis en kunde te vertalen naar commerciële producten.

Vanuit het Valorisatieprogramma is in 2012 € 25 mln beschikbaar, per project wordt maximaal € 5 mln subsidie verleend. Het betreft een tijdelijke regeling die het mogelijk maakt om een valorisatie-infrastructuur op te zetten waarvan de exploitatie kostendekkend is. 2012 is het laatste jaar dat de regeling openstaat voor nieuwe aanvragen.

Bevorderen ondernemerschap

Dit budget wordt gebruikt voor diverse instrumenten die als doel hebben het ondernemingsklimaatbeleid te verbeteren. Zo is het budget bijvoorbeeld gebruikt voor (uitvoerings)bekostiging van programma’s voor regeldruk, kapitaalmarkt, zelfstandigenregeling, de programmakosten voor corporate governance en het Talent naar de top programma. Daarnaast wordt dit gebruikt voor het realiseren van de nieuwe beleidsambities zoals de ondernemerspleinen of onderwijs en ondernemerschap.

Microfinanciering

Voor kleine bedrijven en startende ondernemers is het zogenaamde microfinancieringsbeleid ontwikkeld. Vanaf begin 2011 biedt Qredits (stichting Microkrediet Nederland) microkredieten aan in heel Nederland tot maximaal € 35 000. Voor het jaar 2012 wordt deze grens, als pilot, verhoogd tot € 50 000. Naast het krediet neemt coaching een belangrijke plaats in. Stichting Eigenbaas.nl zorgt voor de landelijke promotie van microfinanciering, en werkt aan professionalisering en behoud/uitbreiding van het netwerk van Microfinancieringsondernemerpunten. EL&I draagt hier financieel aan bij door het verstrekken van een (achtergestelde) lening aan Qredits en een garantstelling op de lening van de BNG aan Qredits.

Doel in 2012 is om 1 500 kredieten te verstrekken. Een microkrediet bedraagt in 2010 gemiddeld circa € 17 800.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal verstrekte microkredieten

610

2009

1 500

2 500

2016

Qredits

Interdepartementaal Programma Biobased Economy (IPBBE)

Om wereldwijd een koppositie te verkrijgen binnen de biobased economy moet worden ingezet op het ontwikkelen en benutten van kennis. Met het innemen van een koppositie wil Nederland een significant aandeel hiervan naar zich toe trekken en wereldwijd in % BNP tot de top 3 behoren qua optimale en duurzame productie en toepassing van biomassa. Om die reden wordt geïnvesteerd in pilot- en demonstratieprojecten en het ontwikkelen van marktrijpe producten (via bijvoorbeeld SBIR-tenders, regeling specifiek gericht op MKB). In 2012 draagt de NL-overheid in totaal circa € 60 mln bij (bron: Agentschap NL), EL&I draagt hier circa € 10 mln aan bij. In 2010 is een start gemaakt met 13 projecten bij bedrijven, welke in 2011–2012 verder ontwikkeld worden. In 2012 wordt, mits de Europese Commissie de staatssteun goedkeurt, een start gemaakt met de bouw van een open bioraffinage pilotfaciliteit. Hiervoor is in 2012 € 6,5 mln beschikbaar. Deze faciliteit kan gebruikt worden door MKB en industrie om projecten op te schalen naar commercieel niveau. Vanaf 2011 zal het «Transitiehuis biobased economy» en daarbinnen het Biorenewables Business Platform, businesscases ontwikkelen; voor de totale looptijd van 4 jaar zullen dit ongeveer 30 businesscases zijn. Vanuit SBIR zijn inmiddels enkele producten op de markt gebracht. Voorbeelden zijn bioplastics en biobased composieten.

Actieplan veilig ondernemen

EL&I stimuleert een veilige bedrijfsomgeving met het Actieplan Veilig Ondernemen en met de experimentenwet Bedrijven Investerings Zones (BIZ). Ondernemers worden gestimuleerd om samen te werken en gezamenlijk te investeren in een aantrekkelijker en veiliger bedrijfsomgeving.

EL&I heeft tot doel om in 2012 een convenant transportcriminaliteit tot stand te brengen. Met dit convenant wordt transportcriminaliteit beter in kaart gebracht en maatregelen ontwikkeld om deze te beperken en terug te dringen.

Opdrachten

Onderzoek & ontwikkeling

Uit dit budget worden onder meer beleidsonderzoek en verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten gefinancierd. Ook is vanuit dit budget het instrument Groeiversneller gefinancierd. Met de Groeiversneller worden tachtig tot honderd bedrijven met een jaaromzet van enkele miljoenen ondersteund om in vijf jaar tijd te groeien naar een jaaromzet van € 20 mln. Dit gebeurt door in dit programma ambitieuze ondernemers intensief te begeleiden op gebieden als strategieontwikkeling, financiering, marktbenadering, innovatie en internationalisering.

Deelnemers krijgen kennis en expertise aangeboden op cruciale groei-issues zoals strategie, financiering, marktbenadering, innovatie en internationalisering. Het programma hanteert daarbij het principe «Je collega-groeier is de beste adviseur». Alleen directeuren zelf, mogen als deelnemer meedoen.

In 2012 zullen in het programma Groeiversneller, dat zijn vierde jaar ingaat, meer dan 120 bedrijven meedoen.

Samen met het CBS is een controlegroep samengesteld van niet-deelnemende bedrijven die op andere kenmerken vergelijkbaar zijn met de deelnemers. Medio 2011 heeft er een mid-term review van het programma plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat deelnemende bedrijven 22%-punt meer in omzet groeiden dan bedrijven in een relevante controlegroep. Om door te groeien tot een omzet van € 20 mln is een verschil in omzetontwikkeling van circa 30%-punt nodig. In de eerste meting is dit nog niet gehaald, maar de verwachting is dat het verschil zal toenemen naarmate de deelnemers langer in het programma zitten.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Verschil in omzet-ontwikkeling deelnemers en referentiegroep

22%-punt

2011

25%-punt

30%-punt

2015

CBS

Merkbaar en substantieel verminderen van regeldruk voor bedrijven

EL&I werkt samen met verschillende departementen aan het verminderen van regeldruk voor bedrijven en het verbeteren van haar dienstverlening, mede met het oog op versterking van de economische topsectoren. EL&I faciliteert en monitort het kabinetsprogramma onder andere door de ontwikkeling en onderhoud van meetmethodieken en instrumenten om regeldruk te verminderen (bijvoorbeeld de vertrouwensbenadering), en de instelling van het onafhankelijk adviescollege ACTAL.

BZK coördineert het programma vermindering regeldruk voor burgers, professionals in de publieke sector en medeoverheden.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Netto verlaging van administratieve lasten (cumulatief in procenten).

0% (nulmeting)

2011

10%

25%

2015

EL&I

Dit is de rijksbrede indicator voor de verlaging van de administratieve lasten.

ICT flankerend beleid

De inzet van ICT vraagt aanzienlijke investeringen in en aanpassingen van werkgevers, werknemers, bedrijven en overheden. Hierbij gaan de kosten voor de baten uit en dikwijls vallen de baten bij een andere partij dan de kosten. Gezien de collectieve baten treedt EL&I hier faciliterend op. Dit doet zij door samen met het bedrijfsleven en andere overheidsorganisaties de randvoorwaarden voor ICT-gebruik in te vullen, het slim ICT gebruik voor en door bedrijven te faciliteren en de regeldruk door middel van de inzet van ICT te verlagen. In 2012 zullen de basisvoorzieningen en standaarden van de digitale overheid verder worden doorontwikkeld en geïmplementeerd. Het gaat hier om: toegang (eHerkenning), informatie en communicatie (berichtenbox) en de basisregistratie Nieuw Handelsregister (NHR) waarop alle gemeenten voor 1 juli 2014 moeten zijn aangesloten. Om ondernemers het recht te geven hun zaken met de overheid langs elektronische weg af te handelen wordt het traject Recht op Elektronisch Zakendoen gestart. Antwoord voor Bedrijven blijft ook in 2012 het platform waarmee overheidsinformatie en -transacties worden ontsloten voor ondernemers.

PRIMA en Beleidsvoorbereiding en evaluaties

Eind 2011 wordt de Digitale Implementatie Agenda.nl naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze agenda staan de acties uit de Digitale Agenda.nl uitgewerkt. Door middel van PRIMA en de middelen uit beleidsvoorbereiding en evaluatie worden programma’s als cloud computing, open data en digitale vaardigheden beroepsbevolking uit de Digitale Implementatie Agenda.nl uitgevoerd.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Bijdrage aan Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) en de United Nations World Tourism Organization (UNWTO)

EL&I sluit voor de periode 2012–2015 een nieuw, meerjarig contract met het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) af om het inkomend toerisme te bevorderen. In de periode 2008–2010 heeft EL&I ruim € 50 mln geïnvesteerd voor de internationale marketing van Nederland en internationale congreswerving. In de periode 2012–2015 zal het budget steviger worden ingezet op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten en doelgroepen.

Daarnaast wordt bijgedragen in de overheadkosten van het secretariaat van de UNWTO.

Bijdrage aan Ondernemerspleinen

De bijdrage uit de begroting van EL&I vervangt per 2013 de heffingen van de Kamers van Koophandel. Deze maatregel leidt tot lastenverlichting bij ondernemers en faciliteert de integratie van de Kamers tot een nieuwe organisatie waar ondernemers voor hun overheidsdienstverlening terecht kunnen («Ondernemerspleinen»). Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak uit het Regeerakkoord dat ondernemers voor al hun overheidszaken terecht zullen kunnen bij 1 loket.

Bijdragen aan diverse instituten

Betreft een verzamelpost van verschillende kleine bijdragen aan diverse instituten, ten behoeve van het programmaonderzoek op het terrein van mkb en ondernemerschap, het kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de Koning-Willem I prijs en het Nederlandse Centrum voor Sociale Innovatie.

Compensatiebeleid

Het compensatiebeleid betreft een niet financieel instrument dat erop gericht is om de internationale positie van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie te verbeteren bij een gebrek aan een gelijk speelveld in deze markt. Zolang deze markt nog onvoldoende gelijke kansen biedt, voert EL&I compensatiebeleid. De rol van EL&I richt zich op het in een vroeg stadium van het aanbestedingstraject de voorwaarde te scheppen voor het invullen van de compensatie. EL&I eist dat de aanschaf van buitenlands defensiematerieel boven de € 5 mln, dat niet Europees wordt aanbesteed, voor 100 procent wordt gecompenseerd met orders in Nederland. EL&I streeft naar een zo hoog mogelijk percentage opdrachten voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie, hiervoor legt EL&I de contacten tussen de betrokken partijen. Jaarlijks profiteren zo’n 200–250 Nederlandse bedrijven en instituten van het compensatiebeleid. Binnen het compensatiebeleid ligt de nadruk op projecten in één van de zes prioritaire technologiegebieden die in de Defensie Industrie Strategie (DIS) zijn geïdentificeerd.

De indicator gerealiseerde invulling compensatieverplichtingen geeft het bedrag weer dat door buitenlandse partijen bij Nederlandse bedrijven wordt besteed ter compensatie van bestedingen van het Ministerie van Defensie in buitenlands materieel. De streefwaarde voor het vijfjaars gemiddelde bedraagt € 450 mln per jaar en deze waarde is de afgelopen jaren ruimschoots gehaald.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Gerealiseerde invulling compensatieverplichtingen

€ 547 mln

2010

Minimaal € 450 mln

Minimaal € 450 mln

2015

EL&I

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

«Een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is».

In het beleid ten aanzien van onze nationale energievoorziening staan in de verantwoordelijkheid van de Minister van EL&I vier aspecten centraal: betrouwbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en het belang dat de energiesector heeft voor onze economie.

  • het zodanig ordenen van de energiemarkten dat maximaal wordt bijgedragen aan een betaalbare, betrouwbare en efficiënte energievoorziening;

  • het creëren van de randvoorwaarden waardoor leverings- en voorzieningszekerheid van energie gewaarborgd kan worden;

  • het bevorderen van de totstandkoming van een evenwichtige brandstofmix gericht op transitie naar een duurzame energievoorziening en voorzieningszekerheid;

  • het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige winning van onze bodemschatten;

  • het bevorderen van de veiligheid van het transport van energie en van de energieproductie;

  • het bevorderen van de ontwikkeling en het gebruik van innovatieve energietechnologieën ten behoeve van de verduurzaming van de energievoorziening;

  • het stimuleren van duurzame energieproductie;

  • het vergroten van de energie-efficiëntie in de sectoren industrie en energie;

  • het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2 uitstoot van energiebedrijven en industrie;

  • het creëren van randvoorwaarden waardoor onze energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energievoorziening ten volle wordt benut;

  • De Minister van EL&I is verantwoordelijk voor de internationale dimensie van het energiebeleid. EL&I en het Ministerie van Buitenlandse Zaken trekken bij het bevorderen van de internationale energievoorzieningszekerheid samen op. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is betrokken op grond van zijn verantwoordelijkheid voor geopolitieke, veiligheidspolitieke en ontwikkelingspolitieke vraagstukken.

Rol en Verantwoordelijkheid

Kengetallen

Kengetallen

2006

2007

2008

2009

2010

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden

Bron: TNO

36 mld Sm3

38 mld Sm3

36 mld Sm3

34 mld Sm3

32 mld Sm3

2. Aantal boringen exploratie en evaluatie onshore en offshore

Bron: TNO

17

10

13

15

12

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

23

21

14

28

35

4. Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

Bron: EnergieNed/Netbeheer Nederland

36 min.

33 min.

22 min.

26,5 min.

34 min.

5. Productie aardgas totaal

Bron: TNO

71 mld Sm3

68 mld Sm3

79 mld Sm3

74 mld Sm3

86 mld Sm3

6. Euro/dollarkoers

Bron: CPB

1,26

1,37

1,47

1,39

1,33

7. Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CPB

65,10

72,52

97,0

61,5

79,5

8. Beursprijs van TTF-gas (euro/MWh)

Bron: APX Endex

 

15,2

26,6

13,3

16,1

Toelichting

5, 6, 7 en 8: Bepalende factoren voor de aardgasbaten (behorende bij de beleidsdoelstelling van een doelmatige winning van delfstoffen) zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen. Vanwege de omvang van de aardgasbaten is een duidelijke onderbouwing met kengetallen nodig. Deze vier kengetallen zijn voorts te relateren aan de algemene beleidsdoelstelling het verdienpotentieel van de energiesector te maximaliseren. De ontwikkeling van de Title Transfer Facility (TTF) als gashandelsplaats met een eigen liquide beursprijs illustreert de operationele doelstelling 2: optimale ordening en werking van de gasmarkt. De bron voor de euro/dollarkoers en de olieprijs is gewijzigd ten opzichte van begroting 2010. De nieuwe bron betreft de jaarlijks door het CPB gepubliceerde Kerngegevenstabel voor Nederland, die onderdeel uitmaakt van het Centraal Economisch Plan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

8 195

3 420

361

253

233

208

220

Waarvan garantieverplichtingen

324

           

UITGAVEN

1 066

1 230

1 338

1 305

1 429

1 614

1 612

               

Programma-uitgaven

1 028

1 216

1 310

1 297

1 425

1 613

1 612

14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noord-west Europese context

9

10

         

14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid

91

97

97

97

97

97

97

14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening

928

1 109

1 214

1 200

1 329

1 516

1 515

               

Bijdragen baten-lastendiensten

38

14

27

8

3

1

 

Bijdrage Agentschap Nederland

38

14

27

8

3

1

 
               

ONTVANGSTEN

5 791

11 750

12 250

10 995

9 545

9 245

9 159

COVA

89

93

93

93

93

93

93

SDE+

     

100

200

300

414

Ontvangsten uit het FES

238

           

Diverse ontvangsten

117

55

55

       

Aardgasbaten

7 658

11 600

12 100

10 800

9 250

8 850

8 650

Bijdrage aan het FES

– 2 314

           

Ontvangsten zoutwinning

2

2

2

2

2

2

2

Terugontvangsten Agentschap NL

1

           

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Energie-investeringsaftrek (EIA)

115

151

151

151

161

161

161

Met de energie-investeringsaftrek (EIA) stimuleert EL&I investeringen in energiezuinige bedrijfsmiddelen en bedrijfsmiddelen voor een efficiënte opwekking van hernieuwbare energie. Investeringen in bedrijfsmiddelen die voldoen aan de generieke besparingsnormen van de EIA kunnen deels van de fiscale winst worden afgetrokken. Alleen de nieuwste typen bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor EIA en op deze manier stimuleert de EIA de marktintroductie van een nieuwe generatie efficiënte bedrijfsmiddelen.

  • Van de uitgaven op artikel 14 heeft circa 70% (ruim € 900 mln) betrekking op langlopende uitbetalingen op reeds afgegeven beschikkingen in het kader van de MEP en SDE. Voor dit deel is er dus geen budgetflexibiliteit.

  • De uitgaven COVA (€ 93 mln, ofwel 7%) betreffen de doorgifte aan COVA van de heffing op aardolieproducten, bedoeld voor het dekken van de kosten van het aanhouden van voorraden, gebaseerd op nationale en internationale wetgeving. Ook voor dit onderdeel is geen sprake van budgetflexibiliteit.

  • De bijdrage aan ECN (ruim € 38 mln, 3%) betreft een al langlopende gevestigde subsidierelatie ten behoeve van energieonderzoek. Dit betekent dat er op dit onderdeel sprake is van enige budgetflexibiliteit, zij het nauwelijks op de korte termijn.

  • De overige beleidsuitgaven (bij elkaar circa 20% van artikel 14, rond de € 290 mln) betreffen in de eerste jaren vooral betalingen op reeds aangegane verplichtingen. Dit betekent dat de budgetflexibiliteit toeneemt in de tijd.

Budgetflexibiliteit

Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noord-west Europese context

Operationele doelstelling 14.1

Motivering

Binnen de Noord-west Europese context creëert de overheid (met name EL&I) de randvoorwaarden voor een concurrerende energiemarkt om ervoor te zorgen dat energiebedrijven efficiënt produceren, afnemers een efficiënte prijs betalen en vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Daarnaast zorgt EL&I voor een doeltreffend reguleringskader voor het netbeheer om te bereiken dat de netten de markt tegen redelijke tarieven en voorwaarden faciliteren. Door verdergaande Europese integratie ontstaan grotere marktgebieden met meer ruimte en mogelijkheden voor concurrentie. Dit draagt bij aan efficiente en stabielere prijzen voor huishoudens. Europese wet- en regelgeving, zoals het derde pakket energierichtlijnen, en het werk van de gezamenlijke toezichthouder Agency for the Cooperation of Energy Regulators (ACER) versterken deze ontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat de Nederlandse belangen daarbij goed worden meegewogen is een pro-actieve inzet van EL&I in Europees verband vereist waarin behoud van de kracht van Nederland voorop staat: een goed werkende energiemarkt, met goede infrastructuur en een stevige bescherming van consumenten. EL&I zet daarom in op één open markt, waarin de EU zich richt op zaken die het beste op Europees niveau kunnen worden opgepakt, zonder onnodig in nationale bevoegdheden te treden en met oog voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noord-west Europese context

8,8

10,0

         
               

Stadsverwarming

8,8

10,0

         

Elektriciteits- en Gaswet

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

De Elektriciteitswet en de Gaswet dienen voor het realiseren van een goed functionerende elektriciteits- en gasmarkt. Toezicht op en het monitoren van de energiemarkten gebeurt door de NMa met als doel de ontwikkeling van een concurrerende energiemarkt te bewaken en eventuele tekortkomingen te signaleren en aan te pakken.

Voornaamste acties in 2012:

  • In het Energierapport is aangekondigd dat het kabinet de werking van de energiemarkt wil verbeteren door de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken. De steeds nauwere verbindingen met het Europese energiebeleid vragen bovendien om een wetgevend kader dat op inzichtelijke wijze is geënt op Europese richtlijnen. Hiertoe wordt een wetgevingstraject gestart onder de naam STROOM. In 2012 zal een eerste tranche van wetgeving aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Daarbij zal de nadruk liggen op de voornemens die in het kader van het Energierapport 2011 zijn gedaan.

  • In Europees verband is regelgeving aangekondigd rond investeringen in infrastructuur en intelligente netten. Afhankelijk van het tempo waarin hierover besluitvorming tot stand komt, zal in de loop van 2012 de benodigde implementatieregelgeving worden voorbereid.

  • Na de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van het derde pakket energierichtlijnen zal in 2012 worden gewerkt aan de implementatie van onderliggende regelgeving.

  • Tenslotte start in 2012 de kleinschalige uitrol van de slimme meter. Om de uitrol en de effecten van de slimme meter in kaart te brengen wordt een monitor gestart.

Indicator

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1 800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1 800 en 8 000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt.

Prestatie-indicatoren

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde

2012

Bron

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit:

             

– HHI

2 295

2 319

2 279

2 285

2 263

stabiliseren tussen 1800–2500

Energiekamer

– C3

82%

82%

81%

81%

81%

daling/lager

 

2. Concentratiegraad in de retailsector gas:

             

– HHI

2 149

2 109

2 104

2 187

2 158

stabiliseren tussen 1800–2500

 

– C3

79%

78%

79%

79%

79%

daling/lager

 

Warmtewet

Doel en beschrijving:

De Warmtewet draagt bij aan de leveringszekerheid en (prijs)bescherming voor zowel afnemers als leveranciers van warmte. De Warmtewet is een initiatiefwetsvoorstel dat in 2009 is aangenomen. Op basis hiervan zijn nadere regels uitgewerkt in de conceptregelgeving waaronder een tariefstelsel op basis van het wettelijke vastgestelde «niet meer dan anders» principe.

Voornaamste acties in 2012:

  • In 2011 heeft EL&I een herziening van de Warmtewet aan de Kamer aangeboden. Hierin zijn onder andere aangepaste voorstellen gedaan ten aanzien van de met de warmtewet beoogde prijsregulering. De parlementaire behandeling van deze novelle wordt naar verwachting in 2012 afgerond. Met de inwerkingtreding van de wet zal ook de lagere regeling in werking treden.

Europese en Noordwest Europese fora

Doel en beschrijving:

Participatie van EL&I in Europese en Noordwest-Europese fora, waaronder het Pentalaterale energieforum. Dit forum bestaat uit de overheden uit Duitsland, Frankrijk, België, Nederland, Luxemburg en Oostenrijk en heeft de verdere ontwikkeling van de Noordwest-Europese elektriciteits- en gasmarkt als doel.

Voornaamste acties in 2012:

  • Binnen het Pentalaterale Energie Forum richt de aandacht zich in 2012 op de toekomstvastheid van de infrastructuur gelet op de uitdagingen als de inpassing van duurzame energie en de afstemming van reguleringsvraagstukken met betrekking tot de transporttarieven.

  • In 2012 wordt gewerkt aan de vervolgstap voor marktkoppeling. Het is de verwachting dat de zogenaamde flow based marktkoppelingssyteem beter rekening zal houden met de onderlinge afhankelijkheden tussen landen en met dit systeem zal meer capaciteit aan de markt beschikbaar kunnen worden gesteld. Invoering van dit systeem is voorzien in 2013.

  • Hiernaast zullen Noordwest-Europese landen verdergaande afspraken maken over samenwerking op het gebied van gas ter uitwerking en invulling van Europese netcode en richtsnoeren. Dit sluit aan bij de Nederlandse gasrotonde ambities, omdat daarmee de grensoverschrijdende handel in en het transport van gas wordt vereenvoudigd.

  • Voor wat betreft gas zal de aandacht uitgaan naar de ten uitvoerlegging van Verordening (EG) 994/2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering. De in het kader van deze verordening uit te voeren risico-evaluaties en op te stellen preventieve actie- en noodplannen, zullen in pentalateraal verband op elkaar worden afgestemd.

Bevorderen van de voorzieningszekerheid

Operationele doelstelling 14.2

Motivering

De voorzieningszekerheid betreft de lange termijn beschikbaarheid van energiebronnen. Daarbij spelen de omvang van de mondiale energiereserves in relatie tot de productiecapaciteit, het verbruik en de geografische spreiding een rol. Leveringszekerheid maakt deel uit van de voorzieningszekerheid en betreft de mate waarin afnemers onder voorzienbare omstandigheden feitelijk kunnen rekenen op de levering van energie. Energievoorzieningszekerheid is een publiek belang dat niet automatisch door de markt wordt gewaarborgd.

Van belang is dat het beleid van de overheid randvoorwaarden creëert om in elk geval de eigen bodemschatten optimaal te benutten.

Naast de bevordering van voorzieningszekerheid is de rol van de overheid (met name EL&I) het creëren en optimaal gebruik maken van economische kansen op het gebied van energie. Voor de totstandbrenging van zakelijke transacties met de energieproducerende landen die hiervoor essentieel zijn, is de betrokkenheid en steun van de overheid onontbeerlijk. EL&I en BuZa ondersteunen daarom actief de internationale activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven. Bovendien neemt EL&I actief deel aan discussies over een beter investeringsklimaat, liberalisering van markten en handel in Europese en multilaterale kaders.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid

91,1

96,8

96,9

96,8

96,8

96,8

96,8

               

Doorsluis COVA-heffing

88,7

93,0

93,0

93,0

93,0

93,0

93,0

Onderzoek en ontwikkeling bodembeheer

2,4

2,7

2,8

2,8

2,8

2,8

2,9

Bijdragen aan diverse instituten

0,1

1,1

1,1

1,1

1,0

1,0

1,0

Mijnbouwwet

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

De Mijnbouwwet vormt het kader voor een verantwoorde en doelmatige opsporing en winning van delfstoffen en aardwarmte en het opslaan van stoffen beneden de oppervlakte van de aardbodem.

Voornaamste acties in 2012:

  • De focus in het mijnbouwbeleid ligt op verdere mogelijke maatregelen op het gebied van stimulering van de opsporing en winning van delfstoffen en andere benutting van de diepe ondergrond, zoals opslag. Daarnaast wordt bezien of aanpassing van regelgeving en procedures ten aanzien van geothermie nodig is.

  • Naast stimulering van het activiteitenniveau en verbetering en ontwikkeling van technieken in de traditionele vormen van gaswinning worden door EL&I niet alleen de technische, maar ook de maatschappelijke mogelijkheden bezien voor de winning van onconventionele gasreserves.

  • Gelet op de verschillende gebruiksmogelijkheden van de ondergrond wordt in 2012 gewerkt aan de verdere ontwikkeling van een kader voor de ruimtelijke ordening van de ondergrond.

  • Afronding van de implementatie van de onderliggende regelgeving van de Europese CCS Richtlijn.

Rijkscoördinatieregeling

Doel en beschrijving:

EL&I wil de Rijkscoördinatieregeling voor energieprojecten van nationaal belang inzetten met als doel tijdig voldoende energie-infrastructuur (inclusief interconnectoren) te realiseren in Nederland. Dit betekent dat EL&I samen met I&M verantwoordelijk is voor (de regie heeft over) de ruimtelijke inpassing van de projecten en dat EL&I verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle andere benodigde besluiten. De Rijkscoördinatieregeling is onder meer van toepassing op infrastructuur als hoogspanningsverbindingen, gasleidingen, elektriciteitscentrales, windparken en opslag van gas.

Voornaamste acties in 2012:

  • Op grond van de Rijkscoördinatieregeling voert EL&I in 2012 de regie over een groot aantal energie-infrastructuurprojecten van nationaal belang, waaronder:

    • afronding besluitvorming Noordring Randstad 380 kV, Zuid-West 380 kV, Noord-West 380 kV en de interconnector Doetinchem-Wesel;

    • besluitvorming gasleiding Gasunie van Beverwijk naar Wijngaarden;

    • besluitvorming COBRA-kabel (interconnector met Denemarken);

    • aantal windparken;

    • gaswinning onder de Waddenzee (exploratiefase);

    • voorbereiden besluitvorming ten aanzien van nieuwe kerncentrale Borssele.

Regels t.a.v. veiligheid van transportinfrastructuur

Doel en beschrijving:

De Nederlandse en de voor Nederland belangrijke Europese energie transportinfrastructuur moet veilig zijn, zodat de voorzieningszekerheid wordt bevorderd en nadelige gevolgen voor mens en milieu worden voorkomen. De aandacht van EL&I gaat uit naar bescherming van deze infrastructuur tegen organisatorisch, technisch, onbewust menselijk falen of ernstige externe oorzaken zoals natuurrampen maar ook de security-aspecten (moedwillige verstoringen) worden daarbij meegenomen.

Het toezicht op de kwaliteit en toegankelijkheid van elektriciteitsnetwerken wordt door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa/Energiekamer) geregeld, met onder andere aandacht voor calamiteitenplannen. Staatstoezicht op de Mijnen houdt toezicht op de gasinfrastructuur.

Voornaamste acties in 2012:

  • De afgelopen twee jaar zijn onderzoeken naar met name het security-aspect in de energie sector afgerond. Aanbevelingen uit deze onderzoeken zullen in regelgeving (herziening reguleringskader) worden opgenomen. Dit geeft de sector meer houvast bij de door hen te nemen maatregelen om de security van hun netwerken te vergroten.

Strategische aardolievoorraden

Doel en beschrijving:

Het crisisbeleid op het gebied van energie dient verstoringen in de olieaanvoer op te vangen. In dit kader worden door het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) en het oliebedrijfsleven in opdracht van EL&I strategische olievoorraden aangehouden. Daarnaast zijn er vraagbeperkende maatregelen die kunnen worden genomen om de vraag naar olie te reduceren als een crisis langer aanhoudt.

Voornaamste acties in 2012:

  • De nieuwe wet Voorraadvorming Aardolieproducten zal in 2012 formeel afgerond worden om per 1 januari 2013 in werking te treden. In deze wet is onder andere de EU Richtlijn 2009/119/EU over strategische aardolievoorraden geïmplementeerd.

Internationale Energie Voorzieningszekerheid

Doel en beschrijving:

Bij voorzieningszekerheid gaat om de korte en langere termijn beschikbaarheid van energie. Daarbij gaat het niet alleen om olie en gas, maar steeds meer ook om duurzame energie. Voorzieningszekerheid vereist internationale samenwerking: binnen de EU, op regionaal niveau, maar ook in een bredere context. In de allereerste plaats draagt EL&I met Buitenlandse Zaken aan de oplossing van deze vraagstukken bij door samen te werken met onze directe buurlanden en breder binnen de Europese Unie. Europese samenwerking op energiegebied draagt immers bij aan voorzieningszekerheid. Datzelfde doet EL&I via internationale energie organisaties zoals het Internationale Energie Agentschap, het Internationale Energie Forum, het Energie Handvest en het Internationale Hernieuwbare Energie Agentschap. Daarnaast voert EL&I met Buitenlandse Zaken een actief bilateraal beleid om de specifieke Nederlandse energiebelangen in het buitenland te behartigen. Behalve het vergroten van onze energievoorzieningszekerheid spelen daarbij ook de versterking van de internationale positie van Nederlandse bedrijven, de ontwikkeling van een Nederlandse gasrotonde voor Noordwest-Europa en de behoefte aan technologische uitwisseling met de grote spelers op het gebied van innovatie als de VS, China en Brazilië een belangrijke rol.

Voornaamste acties in 2012:

  • 2012 is een overgangsjaar. EL&I heeft recent samen met Buitenlandse Zaken een nieuw beleidskader voor internationale energierelaties ontwikkeld (zie hiervoor het Energierapport 2011) en is gestart met de uitvoering.

  • In 2012 zullen expertbijeenkomsten en hoogambtelijke bezoeken naar en vanuit Duitsland, Frankrijk, het VK, Noorwegen en België plaatsvinden met het oog op versterking van samenwerking en oplossing van actuele vraagstukken. Een voorbeeld van zo’n vraagstuk is de discussie over de energievoorziening en de ontwikkeling van de energiemarkten in Europa na de ramp met de kerncentrale in Fukushima.

  • Nederland is co-voorzitter van het Internationale Energie Forum, dat in 2012 weer een ministeriële bijeenkomst organiseert en neemt Nederland actief deel aan multilaterale energie fora zoals het International Energy Agency, het Energy Charter Treaty en (als waarnemer) aan het Gas Exporting Countries Forum.

  • De regionale aanpak in Golfregio en Kaspische zeeregio zal worden ingevuld en het beleidsplan voor de landen als VS, China, Brazilië en Rusland worden uitgevoerd. De implementatie van het in mei 2011 afgesloten Memorandum of Understanding met Rusland is ook voorzien.

Programma Gasrotonde

Doel en beschrijving:

EL&I bevordert het verder ontwikkelen en positioneren van Nederland als knooppunt voor de internationale gasstromen in Noord-west Europa. Doelstelling is om de gasvoorziening veilig te stellen en een bijdrage te leveren aan de continuïteit van de Europese gasvoorziening.

Voornaamste acties in 2012:

  • Met Energie Beheer Nederland zullen de mogelijkheden worden bezien om gaswinning uit kleine velden verder te stimuleren.

  • In 2012 zal opvolging worden gegeven aan de brief met de kabinetsreactie op de studie naar de handelsfunctie en de Title Transfer Facility (TTF) zal verder worden versterkt om Nederland nog aantrekkelijker te maken als aanlandplaats/handelsplaats van gas in Europa.

Gaskwaliteit

Doel en beschrijving:

Het veiligstellen van de continuïteit van de Groningerveld gas (G gas) samenstelling voor de komende ca. twintig jaar. Het veiligstellen van de transitie naar een gewijzigde hoogcalorisch gas (H gas) samenstelling in de periode tot ultimo 2014 in overeenstemming met betrokken, belanghebbende partijen.

Voornaamste acties in 2012:

  • EL&I heeft de regiefunctie rond de problematiek van de veranderende gassamenstelling op zich genomen. Er is een Projectbureau door EL&I opgezet voor een goede informatie uitwisseling met bedrijven. In overleg met de belangrijkste betrokkenen wordt nu de G-gas problematiek vanaf 2020–2030 in kaart gebracht. Mogelijkerwijs leidt dit in 2012 tot verdere stappen. Het Projectbureau zal de transitie van aangeslotenen op het H-gasnet monitoren.

Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening

Operationele doelstelling 14.3

Motivering

Uitgangspunt zijn de doelstellingen 20% CO2 reductie en 14% duurzame energie productie in 2020. Om dat te bereiken volgt EL&I meerdere sporen:

  • bevorderen van energiebesparing,

  • bevorderen van CO2 emissie reductie,

  • reguleren van een veilige toepassing van kernenergie,

  • bevorderen van voor duurzame energie relevante innovatie,

  • stimuleren van duurzame energieproductie,

De sporen energiebesparing en CO2 reductie dienen vooral de doelstelling 20% CO2 reductie in 2020. Kernenergie is een overbruggingstechniek naar een duurzame energievoorziening, waarbij geen CO2 wordt uitgestoten. Het innovatiespoor dient zowel de CO2 doelstelling als de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020. Het spoor duurzame energieproductie dient de duurzaamheidsdoelstelling.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening

927,7

1 109,0

1 213,8

1 199,8

1 328,8

1 516,3

1 515,0

               

CO2 reductie

             

Joint Implementation1/CO2 reductie

12,4

38,8

36,4

29,1

5,1

5,7

10,0

Carbon Capture and Storage

21,1

18,1

81,2

49,4

49,1

22,4

8,7

               

Kernenergie en stralingsbescherming

             

Straling

 

12,3

20,2

21,1

2,2

2,4

2,4

Diverse programma’s (HFR)

8,2

8,1

8,1

8,1

8,1

8,1

8,1

               

Energie innovatie

             

Bijdrage aan ECN/NRG

56,0

40,5

38,6

34,8

30,9

25,3

25,1

Energie-innovatie

68,4

75,1

82,3

94,6

85,9

64,4

54,0

Transitiemanagement1

31,4

25,4

13,2

11,4

1,1

1,0

 
               

Duurzame energieproductie

             

MEP1

668,1

718,0

634,0

555,0

469,0

378,0

291,0

SDE1

29,5

151,3

279,8

282,6

464,2

700,0

736,0

SDE+

     

100,0

200,0

300,0

372,0

Duurzame warmte

24,2

13,0

5,2

3,5

4,8

4,8

5,8

Overige uitgaven duurzame warmte

0,1

5,0

8,1

8,1

6,2

1,8

 
               

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur1

4,0

0,9

4,9

0,9

0,9

0.9

 

Onderzoek en opdrachten

4,1

2,6

1,7

1,2

1,2

1,4

1,9

Bijdrage Algemene Energie Raad

0,3

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

1

Betreft uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen

Energiebesparing

Instrumenten en activiteiten.

Doel en beschrijving:

De Meerjarenakkoorden (MJA’s) zijn voor de industrie het instrument om op een efficiënte wijze energiebesparing te stimuleren. Energiebesparing leidt niet alleen tot minder CO2-uitstoot, maar ook tot een financiële besparing voor de gebruiker, waarmee de concurrentiepositie van Nederland kan worden verbeterd. Vanwege de voordelen voor zowel overheid als bedrijfsleven wordt energiebesparing gestimuleerd in samenwerking met het bedrijfsleven en met het accent op informatievoorziening en communicatie.

Door middel van de convenanten MJA3 en MJA-ETS zijn hierover met het middelgrote bedrijfsleven en de ETS-bedrijven afspraken gemaakt.

Daarnaast zal het kabinet energiebesparing en verduurzaming extra stimuleren met de Green Deal. In een modern energie- en duurzaamheidsbeleid staat een zakelijke en realistische benadering voorop. Daarin past dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties met overheden gezamenlijk aan de slag gaan met als doel dat zoveel mogelijk nieuwe en vooruitstrevende initiatieven en projecten van de grond komen. Het kabinet gaat deze initiatieven ondersteunen door partijen aan elkaar te koppelen, informatie te verstrekken, onduidelijke regels te schrappen of onduidelijkheden in vergunningverlening daar waar mogelijk weg te nemen.

Voornaamste acties in 2012:

  • Vanaf 2012 zal duurzame warmte een integraal onderdeel van de convenanten zijn.

  • De komende jaren worden de MJA´s uitgevoerd en geactualiseerd.

  • Afsluiten en uitvoeren green deals waarmee nieuwe vooruitstrevende initiatieven op het gebied van verduurzaming, onder andere energiebesparing, worden ondersteund.

Voornaamste acties in 2012:

  • In het kader van het subsidieprogramma Europese New Entrants Reserve (NER300) overleg met Europese Commissie over toekenning van eventuele projecten.

  • Nadere discussies over de CO2-doelen 2020 en daarna in EU-verband.

  • In 2012 worden 4 Mton emissierechten aangekocht ten behoeve van de realisatie in 2011 (Joint Implementation en gegroende Assigned Amount Units (AAU’s).

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2012

Streef-waarde

Planning

Bron

1. CO2-uitstoot sectoren industrie/energie

94 Mton

1990

109,2 Mton

109,2 Mton

2012

Agentschap NL, Nederlands nationaal toewijzingsplan broeikasemissierechten 2008–2012

– waarvan: absoluut plafond sector industrie/energie voor bedrijven die vallen onder het emissiehandelssysteem

   

86,8 Mton

86,8 Mton

2012

Agentschap NL, Nederlands nationaal toewijzingsplan broeikasemissiereachte 2008–2012

2. Vermeden CO2-uitstoot voor 2012 via Joint-Implementation (JI) en gegroende Assigned Amount Units (AAU’s)

nvt

nvt

3,6

19,2 Mton

2012

Agentschap NL, de contracten

  • 1. Maximale hoeveelheid broeigasemissies in de totale industrie en energiesector in Mton. Een deel van de sector neemt deel in het emissiehandelssysteem (ETS). Het emissieplafond is het maximum aan broeikasgassen en absolute hoeveelheden dat deelnemende inrichtingen gedurende de periode 2008–2012 mogen uitstoten of moeten compenseren in het emissiehandelssysteem. Met de grote energiegebruikers die niet aan het ETS deelnemen worden convenanten afgesloten. De reikwijdte is vergroot doordat de definities zijn verruimd en er dus meer installaties onder het ETS vallen dan eerst.

  • 2. De doelstelling voor de vermeden CO2-uitstoot is 20 Mton, te realiseren over de periode 2008–2012. Het eerste oogstjaar was dus 2008. Over dat jaar zijn 5,2 Mton gerealiseerd en geleverd in 2009. Zij zijn op de Nederlandse rekening van JI, die beheerd wordt door de Nederlandse Emissieautoriteit, bijgeschreven. In 2010 en 2011 is 4 Mton geleverd, die gerealiseerd zijn in 2009/2010. Hetzelfde geldt ook voor de aankomende jaren.

Kernenergie en stralingsbescherming

Doel en beschrijving:

Kernenergie is een belangrijk onderdeel van de energiemix en is – doordat er vrijwel geen CO2 wordt uitgestoten – een logische overbrugging naar een duurzame energievoorziening. Kernenergie draagt bij aan de energievoorzieningszekerheid door een grotere spreiding in technologie, grondstof en aanvoerroutes.

Nieuwe Kerncentrale(s)

Het kabinet heeft besloten deze kabinetsperiode een vergunning te verlenen voor tenminste één nieuwe kerncentrale indien de aanvraag aan de te stellen voorwaarden voldoet.

De ramp in Fukushima bevestigt de visie van het kabinet dat veiligheid een essentiële randvoorwaarde is voor de toepassing van kernenergie. Daarom heeft Nederland actief ingezet op de ontwikkeling van een Europese stresstest en op een goede evaluatie van de kernramp in Japan in andere internationale fora (zoals IAEA, OESO). In Nederland geldt de stresstest voor kerncentrales en onderzoeksreactoren. De resultaten van de Europese stresstest komen in 2012 beschikbaar. Het kabinet zal voor zowel nieuwe als bestaande nucleaire installaties nagaan of er consequenties volgen uit de stresstests en de evaluatie van de kernramp in Japan.

Bestaande nucleaire inrichtingen

De vergunningaanvraag voor het langer open blijven van de huidige kerncentrale Borssele tot eind 2033 vergt in 2012 veel inzet. Regelgeving voor nucleaire veiligheid en beveiliging wordt in 2012 geactualiseerd en geïmplementeerd. Nederland doet de komende jaren, in het Nationaal Onderzoeksprogramma OPERA, grootschalig onderzoek naar diverse aspecten van een eindberging voor het Nederlandse radioactief afval. Kernongevallenbestrijding. Mede in het licht van de ramp in Japan en de in 2011 gehouden Nationale Stafoefening wordt in 2012 bezien of en hoe dit plan geactualiseerd en/of aangevuld moet worden.

Stralingsbescherming

Mens en milieu moeten beschermd worden tegen de risico’s van ioniserende straling, die ontstaat door het gebruik van radioactieve stoffen en toestellen in bijvoorbeeld ziekenhuizen en laboratoria (jaarlijks 450 vergunningen en 800 meldingen), of tegen dreigingen door moedwillige verstoring met straling. Voor Nederland vormen de internationaal vormgegeven en vastgelegde grens- en advieswaarden het maximum voor toegestane straling.

De Europese Commissie komt op advies van de International Commission on Radiological Protection (ICRP) waarschijnlijk in 2012 met een voorstel tot wijziging van de bestaande EU richtlijn teneinde de stralingsbescherming van mens en milieu op een aantal punten te verbeteren Deze implementatie zal worden voorbereid door het ministerie van EL&I.

Voornaamste acties in 2012:

  • Voortvarend ter hand nemen van de vergunningprocedure en de rijkscoördinatieregeling voor een nieuwe kerncentrale.

  • Opstellen van veiligheidsregelgeving op grond van de Kernenergiewet voor de nieuwe kerncentrale. Zorgen dat met voldoen aan alle veiligheidsregels de bestaande centrale in Borssele langer open kan blijven.

  • Het Bijdragenbesluit Kernenergiewet zal worden herzien.

  • Ontwerp wijziging Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen ter vervanging van de Tijdelijke ministeriële regeling ter implementatie van de Richtlijn nucleaire veiligheid (2009/71/Euratom) die zal gelden tot 1 juli 2013 .

  • Actualiseren van de vergunning van de bestaande nucleaire inrichtingen.

  • Implementatie van de in 2011 vastgestelde Euratom-Richtlijn voor radio-actief afval.

  • Het plan van aanpak «borging van stralingsdeskundigheid» wordt in uitvoering genomen.

  • Het Besluit Stralenbescherming zal onder meer met het oog op de beperking van de administratieve lasten worden aangepast. Focus van de aanpassing is de lastenverlichting voor het bedrijfsleven, vermindering van regelzucht en het zodanig regelen dat zoveel mogelijk één ministerie verantwoordelijk is.

  • Voorbereiden van een vergunningsaanvraag door COVRA voor de noodzakelijke uitbreiding van de opslagcapaciteit voor hoogradioactief afval.

  • Actualisatie en aanvulling van het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding en betere afstemming en samenwerking met België, Duitsland en het VK.

Tabel Emissies rad. actieve stoffen < 0,5 mSv/j

De emissies van radioactieve stoffen vertonen een vrij constant, licht afnemend beeld. De luchtemissies worden veroorzaakt door de grote ertsverwerkende industrieën en geven een belasting kleiner dan 0,5 mSv per jaar per persoon. De emissies naar water zijn al jaren naar nul gereduceerd.

Energie innovatie

Doel en beschrijving:

De komende jaren zal er in de duurzame energievoorziening veel veranderen. Om te zorgen dat dit tegen aanvaardbare kosten technisch mogelijk is, stimuleert EL&I energie-innovatie. De topsectorenaanpak staat hierbij centraal, met daaruit volgend een belangrijke rol voor het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN). Het energie-innovatiebeleid richt zich op het stimuleren van energiebesparing en productie van duurzame energie door prijsverlaging en vergroting van het aanbod. Tegelijkertijd richt het kabinet zich op die sectoren waar Nederland sterk in is om zo de verdiencapaciteit van de Nederlandse energiesector te vergroten. De Energie-investeringsaftrek (EIA) zal voortgezet worden.

Kentallen energie-innovatie
 

2010

Aantal betrokken partijen

190

Uitgelokte investeringen (totaal, in € mln)

675

Bron: Agentschap NL

Toelichting

De (afgeronde) cijfers betreffen de totale voorziene investeringen in de projecten in EOS en IAE tenders van EL&I bij Agentschap NL en vooralsnog alleen de betrokken hoofdaanvragers in de projecten. Het werkelijke aantal betrokken partijen ligt beduidend hoger omdat in veel projecten sprake is van samenwerkingsverbanden van ondernemers onderling en met andere partijen.

Verder worden ook door andere overheidsacties investeringen in energie-innovatie gestimuleerd. In de EIA is bijvoorbeeld over 2010 een investeringsbedrag gemeld van ruim € 1 mld aan innovatieve technieken [Bron: Agentschap NL, Jaarverslag EIA 2010].

Het voornemen is om in 2012 de kentallen aan te vullen met de andere actoren en instrumenten en zo een meer volledig beeld te geven van de groei van het innovatienetwerk en de betekenis van energie-innovatie voor de Nederlandse economie.

Topsector Energie

Met de komst van topsector energie zal het onderzoeksgeld gerichter ingezet worden om bij te dragen aan een gedragen onderzoeksagenda voor de Nederlandse energiesector en om de aansluiting op de markt te versterken. De budgetten op de begroting van EL&I voor energie-innovatie, Energie Onderzoek Strategie (EOS) en de nog beschikbare middelen van de Innovatie Agenda Energie worden ingezet in thematische programma's. Naast duurzame energie zal er ook aandacht zijn voor gas en fossiele energie.

ECN/NRG(HFR)

Energie Onderzoecentrum Nederland ontwikkelt als kennisinstelling hoogwaardige kennis en technologie voor een duurzame energievoorziening en brengt deze naar de markt. In het Topsectoradvies blijven de kennisinstellingen een belangrijke rol spelen, waarbij de onderzoeksprogrammering meer zal worden afgestemd op de onderzoeksagenda voor de Nederlandse energiesector.

Voor de Nucleair Research Group (NRG) betreft het onderzoeksactiviteiten op het gebied van de nucleaire technologie, radioactief afval en stralingsbescherming. Centraal daarbij staat de ontwikkeling van kennis, producten en processen voor veilige toepassing van nucleaire technologie voor energie, milieu en gezondheid.

Elektrische rijden

Vanaf medio 2011 loopt de tweede fase van het project elektrisch rijden. In de periode tot en met 2015 wordt de introductie van elektrisch rijden door EL&I bevorderd, zodat op den duur een zelfdragende markt kan ontstaan. Er worden de komende jaren 5 à 10 focusgebieden ontwikkeld en 5 marktsegmenten gestimuleerd. Ook worden de economische kansen op het terrein van elektrisch rijden bevorderd. Daarbij zorgt de EL&I in samenwerking met andere departementen voor de randvoorwaarden: onder andere fiscaal beleid, ontwikkelen van een marktmodel voor oplaaddienstverlening en ontwikkelt zich tot lead customer.

Specifieke innovatieprogramma’s

In de periode 2008–2010 is een groot aantal specifieke innovatieprogramma’s die deel uitmaken van de Innovatie Agenda Energie uitgewerkt en opgestart. Van het met deze innovatieagenda gemoeide budget van € 450 mln is inmiddels ruim 90% belegd met programma’s/projecten. Het betreft hier interdepartementaal opgezette programma’s op het gebied van Duurzame elektriciteitsvoorziening, groene grondstoffen (biobased economie), groen gas, energiebesparing gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, energie-efficiency in de industrie, kas als energiebron. Een belangrijk deel van deze programma’s wordt onder regie van EL&I uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten van proeftuinen voor intelligente netten (Smart Grids) en het FLOW-programma in de sector offshore wind.

Duurzame energieproductie

Doel en beschrijving:

EL&I wil de productie van duurzame energie bevorderen door onder meer de inzet van de instrumenten SDE+ en de garantieregeling geothermie. Dit is noodzakelijk in het licht van de 14% doelstelling en maakt Nederland minder afhankelijk van derde landen.

Indicator

De indicator «duurzame energieproductie» geeft aan voor welk aandeel van het nationale energieverbruik hernieuwbare technieken zijn omgezet in secundaire oftewel bruikbare energiedragers. Voor 2012 is geen aparte raming weergegeven. Er was een tussendoel 2010 en een doel 2020, maar geen doel voor tussenliggende jaren

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2012

Streef

waarde

Planning

Bron

Duurzame energieproductie

2,4%

2005

n.v.t.

14%

2020

CBS

SDE+

De stimuleringsregeling duurzame energie (SDE+) is nieuw beleid voortvloeiend uit het Regeerakkoord en beoogt het aandeel duurzame energie in Nederland op een kosteneffectieve wijze te vergroten. Dat aandeel bedraagt op dit moment zo’n 4% en in 2020 moet dit 14% bedragen. De SDE+ richt zich op de opties hernieuwbare elektriciteit, groen gas en hernieuwbare warmte en subsidieert het verschil tussen de kostprijs van duurzame energie en fossiele energie; de zogenaamde onrendabele top. De kosteneffectiviteit wordt bereikt door goedkopere projecten voorrang te verlenen bij het verkrijgen van subsidies. De SDE+ wordt gefinancierd uit een nieuwe heffing op het gebruik van elektriciteit en aardgas.

Met de nu geraamde budgetten voor de SDE+ zal het aandeel duurzame energie in de komende jaren met circa 0,5 procentpunt per jaar kunnen groeien, afhankelijk van de beschikbare projecten en de energieprijsontwikkelingen.

Windenergie op land zal, als relatief goedkope duurzame energieoptie, een van de grootste bijdragen leveren aan het aandeel duurzame energie. De Rijkscoördinatieregeling wordt ingezet om wind op land te faciliteren.

Garantieregeling geothermie

In 2020 is het mogelijk 11 petajoule (PJ) door middel van aardwarmte te realiseren en ook daarna 2020 is het potentieel voor warmte en elektriciteit uit aardwarmte groot. Het financieel risico dat wordt gelopen bij misboren vormt echter een belemmering. Om dit te ondervangen bestaat de garantieregeling die de financiële risico’s afdekt.

Voornaamste acties in 2012 op innovatiegebied:

Naast het uitvoeren van specifieke innovatieprogramma’s zal EL&I zich in 2012 vooral richten op verdere beleidsontwikkeling.

  • In 2012 zal EL&I de topsectorenaanpak verder vormgeven en uitwerken waarna deze aanpak geïmplementeerd wordt.

  • Ontwikkelen van focusgebieden en actieprogramma’s kansrijke marktsegmenten voor elektrische rijden.

  • Voortzetten Subsidieregeling Energie Innovatie (SEI) die de financiële risico’s afdekt bij boren naar aardwarmte. De derde openstelling geothermie vindt plaats begin 2012

Marktontwikkelingen duurzame energieproductie

Biomassa bij- en meestook, groen en ruw gas en mestvergisters zijn relatief goedkope bronnen met een groot potentieel die een belangrijke rol kunnen spelen in het realiseren van de duurzame energiedoelstelling in 2020. In Nederland geldt een geleidelijke toename van de bijmengverplichting tot 10% in 2020. EL&I start in 2012 een innovatietraject voor de ontwikkeling van geavanceerde biobrandstoffen.

In aanvulling op de SDE+ wordt onderzocht of een verplichting voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales mogelijk en wenselijk is. Over de vormgeving vindt overleg plaats met de energiesector. Daarbij wordt tevens eventuele invoering en vormgeving van een leveranciersverplichting voor hernieuwbare energie meegenomen.

Groen gas en energie uit mestvergisting worden gesubsidieerd vanuit de SDE+. Ook worden knelpunten op gebied van mestregelgeving opgelost.

Om te komen tot een kostenefficiënte toepassing van duurzame energie is de integratie van de Europese interne energie markt essentieel. Het kabinet onderzoekt hoe de import van hernieuwbare energie kan bijdragen aan het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020.

Voornaamste acties in 2012 op het gebied van duurzame energieproductie:

  • De SDE + wordt in 2012 in vier fasen opengesteld. Nieuw is dat ook projecten met hernieuwbare warmte productie een aanvraag kunnen indienen. Een andere belangrijke wijziging is dat voortaan ook aan eigen gebruik van zelfopgewekte energie subsidie wordt verstrekt.

  • Het uitvoeren van Rijkscoördinatieregelingen voor wind op landprojecten groter dan 100 MW.

15 Een sterke internationale concurrentiepositie

Algemene doelstelling

Een sterke concurrentiepositie, open wereldeconomie en duurzame globalisering.

Nederland heeft momenteel een sterke internationale concurrentiepositie en een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat voor buitenlandse bedrijven. Daarnaast levert de uitvoer van goederen en diensten een belangrijke bijdrage aan de economische groei. Aan de andere kant heeft Nederland als belangrijke internationale (economische) speler ook een verantwoordelijkheid om zorg te dragen dat ook de allerarmsten in de wereld toegang houden tot publieke goederen. Het ministerie van EL&I zet daarom in op versterking van de Nederlandse internationale concurrentiepositie met aandacht voor mondiale economische welvaart en duurzame globalisering.

Hierbij hoort het openen van markten, zodat er vrij handels- en investeringsverkeer kan plaatsvinden waarbij internationaal maatschappelijk ondernemen van belang is. Om internationale markten te ordenen en tot akkoorden te komen acteert EL&I in diverse bilaterale en multilaterale gremia (onder andere EU, OESO en WTO). Op EU-niveau zal Nederland moeten blijven zorgen voor een sterke economie die de concurrentie wereldwijd aankan. Ongeveer 85 procent van de EU-begroting raakt beleidsterreinen van het Ministerie van EL&I. EL&I zet daarbij in op een doelmatige en toekomstgerichte inzet van EU-middelen.

EL&I is verantwoordelijk voor ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven én het aantrekken van hoogwaardige buitenlandse investeringen. Voor Nederlandse bedrijven heeft EL&I een toegankelijk instrumentarium om internationaal actief te zijn en om hun internationale positie verder te versterken. In het bijzonder levert het Ministerie van EL&I internationale ondersteuning aan bedrijven en/of kennisinstellingen in de negen topsectoren en bedrijven die actief zijn op voor Nederland kansrijke markten die sterk door overheden bepaald of beïnvloed worden. Naast financiële ondersteuning, publieke kennisoverdracht en advisering wordt in landen met een grote overheidsrol en veel economisch potentieel in toenemende mate gebruik gemaakt van economische diplomatie.

Tegelijkertijd is de toegang tot open markten en tot goederen (zoals water, voedsel en grondstoffen) van groot belang voor de allerarmsten in de wereld. EL&I draagt bij aan oplossingen voor mondiale maatschappelijke uitdagingen als voedselzekerheid, water voor voedsel en ecosystemen, duurzame energie, schaarser wordende grondstoffen en klimaatverandering.

Rol en Verantwoordelijkheid

Nederland heeft als relatief kleine, open handelsnatie de Europese markt hard nodig. De invloed van de EU op onze economie reikt veel verder dan de interne markt. De EU stelt ook kaders voor het nationale beleid van de 27 lidstaten. Het is essentieel dat deze beleidskaders coherent zijn en goed aansluiten op de structuur van de Nederlandse economie en samenleving. Naast het coördineren van nationaal economisch beleid, moet Nederland gebruik maken van de toegevoegde waarde van instrumenten op EU-niveau.

EL&I ondersteunt het Nederlandse bedrijfsleven in kansrijke sectoren en markten. Nederlandse ondernemers lopen vaak tegen problemen aan wanneer zij internationale activiteiten ondernemen. Deze problemen komen voort uit markt- en systeemimperfecties die leiden tot hogere transactiekosten. EL&I gaat deze markt- en systeemimperfecties tegen, door zowel op bilateraal niveau te onderhandelen met individuele landen als op multilateraal niveau in de EU, de WTO, de OESO en in het kader van de G20 om op deze manier handelsbarrières weg te nemen, de internationale economische rechtsorde te versterken en hiaten in internationale regels aan te pakken.

In ontwikkelingslanden worden tekorten aan voedsel, water, energie en grondstoffen onder andere veroorzaakt door onvoldoende toegang tot internationale markten. Daarom is verruiming van toegang tot de wereldmarkt in het bijzonder erg belangrijk voor deze landen.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is verantwoordelijk voor:

  • het bevorderen van het functioneren van de Europese interne markt en het toezicht daarop en het verzorgen van het beleid en advies op het gebied van staatssteun;

  • het zorg dragen voor coherente EU beleidskaders voor (nationaal) economisch beleid;

  • het ontwikkelen van coherent en voor Nederland optimaal beleid in de Raad van Concurrentievermogen;

  • de Nederlandse inbreng in de EU op het terrein van concurrentievermogen, energie, telecom en landbouw- en visserij;

  • het stimuleren van verdere vrijmaking van het internationale handels- en investeringsverkeer en versterking van de internationale economische rechtsorde;

  • het bevorderen van kaders voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen;

  • de exportcontrole van strategische goederen en sancties;

  • het Nationale Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

  • het vorm en inhoud geven aan economische diplomatie, economische missies en inkomende en uitgaande bezoeken op hoogambtelijk en politiek niveau, met bijzondere aandacht voor de economische topsectoren;

  • het faciliteren van ambities om synergie te bereiken tussen ontwikkelingsdoelstellingen en de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, mede in het kader van de topsectorenagenda’s (onder andere Agrofood, Tuinbouw, Water);

  • het behandelen van klachten over oneerlijke concurrentie waar Nederlandse bedrijven in het buitenland mee te maken hebben;

  • het voeren van het (financieel) instrumentarium op de beleidsterreinen export- en investeringsbevordering, marktfacilitatie (onder andere Transitiefaciliteit) en markttoegang;

  • het aantrekken van buitenlandse bedrijven.

Kengetal

 

2010

Ambitie 2012

Grootste ontvangers Buitenlandse Directe investeringen

   

– Positie van Nederland

8

Top 10

Grootste exporteurs goederen

   

– Positie Nederland

5

Top 5

Bron: UN COMTRADE, UNCTAD

Toelichting

Nederland behoort tot de top 10 grootste ontvangers Buitenlandse Directe investeringen, wat een indicator is van het aantrekkelijke vestigingsklimaat van Nederland. Gezien de huidige ontwikkeling in de wereldeconomie is de ambitie om bij de top 10 te blijven horen. Nederland behoort tot de top 5 grootste exporteurs in de wereld, gezien de snelle groei van opkomende economieën is het vasthouden van deze positie een stevige ambitie.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

105

136

109

82

87

84

86

UITGAVEN

133

140

133

112

99

80

80

               

Programma-uitgaven

86

94

83

69

60

43

43

15.1 Bevorderen van vrij internationaal handelsverkeer en versterken van de mondiale economische rechtsorde, met aandacht voor maatschappelijke verantwoordelijkheid

18

13

9

7

8

8

8

15.2 Bevorderen van goede beleidskaders gericht op het versterken van het concurrentievermogen en de interne markt van de EU

 

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

15.4 Gericht ondersteunen van de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven, aantrekken van hoogwaardige buitenlandse investeringen, versterken van het draagvlak voor globalisering en bijdragen aan duurzame ontwikkeling, onder andere voedselzekerheid en water

68

81

74

62

52

35

35

               

Bijdragen baten-lastendiensten

47

46

50

43

39

37

36

Bijdrage Agentschap NL

47

46

50

43

39

37

36

               

ONTVANGSTEN

5

12

12

14

10

2

2

Gemengde kredieten

2

1

1

1

1

1

1

Package4growth

 

10

10

12

8

   

Diverse ontvangsten

3

1

1

1

1

1

1

  • Operationele doelstelling 15.1:

    Ongeveer 70 % is juridisch verplicht. Over de contributies aan internationale organisaties (WTO en OESO) zijn meerjarige afspraken gemaakt. Daarnaast is de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen juridisch verplicht.

  • Operationele doelstelling 15.2:

    Niet juridisch verplicht.

  • Operationele doelstelling 15.3:

    Niet van toepassing. Operationele doelstelling 15.3 betreft niet-financieel instrumentarium dat ook ondersteunend is aan operationele doelstelling 15.4.

  • Operationele doelstelling 15.4:

    Ongeveer 73 % is juridisch verplicht. In 2012 volgen committeringen uit 2g@there programma's 2011. Deze zijn al toegezegd. Over de contributies aan internationale organisaties (waaronder UNEP en FAO) zijn meerjarige afspraken gemaakt. Daarnaast is de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen juridisch verplicht.

Budgetflexibiliteit

Bevorderen van vrij internationaal handelsverkeer en versterken van de mondiale economische rechtsorde, met aandacht voor maatschappelijke verantwoordelijkheid

Operationele doelstelling 15.1

Motivering

Het wegnemen van onnodige handelsbelemmeringen zorgt ervoor dat ondernemers en consumenten zowel in Nederland als wereldwijd kunnen profiteren van de voordelen van vrije handel. EL&I is primair verantwoordelijk voor het buitenlands economisch beleid en als zodanig voor de Nederlandse inbreng in het handelsbeleid van de EU en het vertegenwoordigen van het Nederlandse economisch belang in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Door het afsluiten van bilaterale en multilaterale akkoorden wordt vrij handels- en investeringsverkeer vergroot. Op deze manier worden systeem- en marktimperfecties tegengegaan. Bovenstaande acties worden ondersteund door beleidsonderbouwing die kijkt naar de kosten en baten van internationale handel en investeringen. Bij het multilateraal oplossen van handelsrestricties wordt er ook rekening gehouden met de markttoegang voor ontwikkelingslanden. Tekorten aan voedsel, water en grondstoffen worden onder andere veroorzaakt door onvoldoende toegang tot de wereldmarkt.

In het kader van de mondiale economische rechtsorde is er aandacht voor internationaal verantwoord ondernemen. Hierbij ligt de verantwoordelijkheid bij de bedrijven, maar EL&I ondersteunt en stimuleert de bedrijven onder andere door het creëren van richtlijnen.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

15.1 Bevorderen van vrij internationaal handelsverkeer en versterken van de mondiale economische rechtsorde, met aandacht voor maatschappelijke verantwoordelijkheid

17,7

12,9

9,2

7,0

7,5

7,5

7,7

               

Bijdragen organisaties

4,3

4,2

4,9

4,9

4,9

4,9

4,9

Beleidsondersteuning

2,2

1,9

1,6

1,4

1,3

1,3

1,4

Overig

10,7

6,5

2,7

0,7

1,4

1,4

1,4

Programma Internationalisering Beroepsonderwijs (PIB)1

0,5

0,3

         
1

Betreft uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen

Handelsakkoorden en internationale economische rechtsorde

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Heldere internationale en Europese afspraken die de internationale economische rechtsorde versterken en de toegang van Nederlandse ondernemers tot de wereldmarkt vergroten. Hiervoor invloed aanwenden in het kader van onderhandelingen in EU, OESO en WTO en contributies aan internationale organisaties (onder andere WTO).

Voornaamste acties in 2012:

  • Actieve behartiging van de Nederlandse belangen in het kader van de bilaterale onderhandelingen van de EU over vrijhandelsakkoorden alsmede voor de afronding van een ambitieus, evenwichtig en ontwikkelingsvriendelijk akkoord in het kader van de WTO Doha ronde.

  • Inspelen op de consequenties van het nieuwe EU-verdrag op het gebied van handelspolitiek en investeringsbeleid, inclusief een grotere rol voor het Europees Parlement.

  • Met het Verdrag van Lissabon heeft de EU exclusieve bevoegdheid voor Investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) verkregen. De inzet van EL&I is om een hoog beschermingsniveau van Europese IBO’s na te streven en een transitieperiode bij het ontwikkelen van Europese IBO’s goed te begeleiden.

  • EL&I zet zich in om draagvlak voor globalisering in de Nederlandse maatschappij te versterken.

  • Op het thema «global economic governance» draagt EL&I eraan bij dat er een constructief debat wordt gevoerd over het signaleren en oplossen van «gaps» in deze governance.

Controle op de uitvoer van strategische goederen

Doel en beschrijving:

Handhaving van de voorwaarden waaronder militair materieel en goederen voor tweeërlei gebruik, ook wel «dual use goederen» genoemd, kunnen worden uitgevoerd. Deze uitvoer is mede vanwege veiligheidsredenen in de meeste gevallen verboden tenzij daarvoor tevoren een vergunning is verkregen.

Voornaamste acties in 2012:

  • Inwerkingtreding van de Wet strategische diensten, waarmee zowel reeds bestaande als enkele nieuwe controles op diensten in relatie tot strategische goederen worden geregeld. Het gaat daarbij om diensten zoals elektronische overdracht van programmatuur of technologie, technische bijstand en het verlenen van tussenhandeldiensten. Ten behoeve van het bedrijfsleven zal een informatiecampagne worden georganiseerd.

  • Invoering, gezamenlijk met het Ministerie van Financiën, van een volledig geautomatiseerd systeem voor de administratie en behandeling van vergunningaanvragen voor strategische goederen.

  • Nationale implementatie van de EU Richtlijn 2009/43/EG, waarmee de administratieve handelingen voor de overdracht van defensiegerelateerde goederen binnen de Europese Unie worden vereenvoudigd.

Maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen

Doel en beschrijving:

Versterken van de effectiviteit van het normatief kader waarbinnen Nederlandse ondernemingen in het buitenland zakendoen. EL&I heeft duidelijke beleidslijnen uitgezet op de terreinen van MVO, ketenverantwoordelijkheid en Non-Trade Concerns (NTC’s). In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor MVO bij het bedrijfsleven. EL&I speelt een actieve rol door bij het beleid op internationaal ondernemen, handel en investeringen, en in zijn contacten met het bedrijfsleven maatschappelijk verantwoord ondernemen onder de aandacht te brengen.

Voornaamste acties in 2012:

  • Voorlichting over en bemiddeling tussen bedrijven en belanghebbenden op basis van de geactualiseerde OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen via het Nationaal Contactpunt voor de OESO richtlijnen (NCP). In de voorlichting zal extra nadruk worden gelegd op de nieuwe of uitgebreide elementen in de richtlijnen: mensenrechten, due diligence en ketenverantwoordelijkheid.

  • Naar de Nederlandse situatie vertalen van de Guiding Principles van de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Bedrijfsleven en Mensenrechten, prof. John Ruggie.

  • In nauwe samenwerking met Ministerie van Veiligheid en Justitie: derde fase examinatie van Nederland in het licht van het OECD anti-corruptie instrumentarium.

  • Uitwerking en inpassing in het beleid van voor de Nederlandse situatie toepasselijke aanbevelingen die de Europese Commissie doet in haar Mededeling over Corporate Social Responsibility (verwacht eind 2011).

  • In dialoog met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties duiden van de uitkomst van de evaluatie van het SER Internationaal MVO Initiatief.

Bevorderen van goede beleidskaders gericht op het versterken van het concurrentievermogen en de interne markt van de EU

Operationele doelstelling 15.2

Motivering

Het Ministerie van EL&I bevordert het goed functioneren van Europese markten en heldere Europese wet- en regelgeving met als doel het Nederlandse en Europese concurrentievermogen te versterken. Van belang daarvoor is om het «gelijke speelveld» in de EU dat ons in de afgelopen jaren veel heeft gebracht te behouden en te versterken. Een «gelijk speelveld» zorgt ervoor dat productiemiddelen optimaal kunnen worden ingezet en draagt daarmee bij aan de vergroting van het concurrentievermogen van de EU. Prioriteiten zijn versterking van de interne markt door het wegnemen van onnodige belemmeringen, het vasthouden aan de geldende Europese interne markt- en staatssteunregels, het verbeteren van toegang tot kapitaal voor bedrijven, het verbeteren van randvoorwaarden voor innovatie, het beter inzetten van Europese gelden op nationaal en Europees niveau en het werk maken van slimme regelgeving.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

15.2 Bevorderen van goede beleidskaders gericht op het versterken van het concurrentievermogen en de interne markt van de EU

 

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

               

Onderzoeksbudget Bureau Europa

 

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

Europa 2020

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

De Europese Raad heeft in juni 2010 de Europa 2020-strategie vastgesteld; de nieuwe langetermijnstrategie van de Europese Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid. De Europa 2020-strategie is de agenda voor structurele hervormingen, zowel Europees als nationaal. De strategie bevat concrete doelstellingen op het gebied van arbeidsmarkt, onderzoek en innovatie, energie en klimaat, onderwijs en armoedebestrijding. Iedere lidstaat, waaronder Nederland, heeft deze doelstellingen vertaald naar nationale doelstellingen voor 2020.

In het kader hiervan is in januari 2011 het nieuwe «Europese semester» van start gegaan. Daaronder wordt het tijdvak verstaan – ruwweg de eerste helft van elk kalenderjaar – waarin op EU-niveau een intensieve coördinatie plaatsvindt van het economische en budgettaire beleid van de lidstaten. Ook heeft Nederland in april 2011 zijn Nationale Hervormingsprogramma onder de Europa 2020-strategie opgesteld en aan de Europese Commissie verstuurd. In het Nationaal Hervormingsprogramma rapporteert het kabinet aan de Europese Commissie over de macro-economische situatie, het beleid gericht op de belangrijkste knelpunten voor groei en de Nederlandse inzet op de hoofddoelen van de Europa 2020-strategie.

Voornaamste acties in 2012:

  • In april 2012 zal het kabinet wederom een Nationaal Hervormingsprogramma opstellen.

Europese vakraden

Doel en beschrijving:

De Raad voor Concurrentievermogen, de Energie- en Telecomraad en de Landbouw- en Visserijraad werken aan het versterken van concurrentiekracht en voor groene groei van de economie van de EU. De Raad voor Concurrentievermogen draagt bij aan het vergroten van het concurrentievermogen van de EU via coördinatie van het economische beleid en een versterking van de interne markt, het voorkomen van onverenigbare staatssteun, een reductie van administratieve lasten van EU-wetgeving en samenwerking op het terrein van onderzoek en innovatie. De Energie- en Telecomraad draagt zorg voor de onderhandelingen en uitwerking van energie- en klimaatdoelstellingen en een goede werking van de energie- en telecommunicatiemarkt. De Landbouw- en Visserijraad werkt aan een op wereldniveau toonaangevende landbouw- en visserijsector, die drijft op concurrentiekracht, innovatievermogen en duurzame productie

Voornaamste acties in 2012:

  • Opstellen en coördineren van de Nederlandse inzet in de verschillende Europese Raden.

  • Pro-actieve Nederlandse inzet ten aanzien van voor Nederland belangrijke dossiers.

Klachtenloket SOLVIT

Doel en beschrijving:

Klachtenloket SOLVIT draagt bij aan de versterking van de Interne Markt door het oplossen van problemen van burgers en bedrijven die zijn ontstaan doordat overheidsdiensten het EU-recht verkeerd toepassen. De klachten die binnenkomen worden gebruikt als input voor de Nederlandse inzet in de Europese beleidsvorming over onder andere de interne markt.

Voornaamste acties in 2012:

  • Klachten binnen de gestelde termijn adequaat afhandelen en bijdragen aan de Nederlandse inzet op het gebied van de interne markt.

Interne EU-markt

Doel en beschrijving:

Bevordering en versterking van het functioneren van de Europese interne markt en het verbeteren van het vrije verkeer van goederen en diensten. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de verdere integratie van de dienstensector, na afronding van de implementatie van de dienstenrichtlijn, als grootste sector van de Nederlandse economie en het grote belang van de dienstensector voor de economische topgebieden. Versterking van de interne markt is een essentieel thema om het groeivermogen van de Europese en Nederlandse economie te versterken en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken.

Voornaamste acties in 2012:

  • De Nederlandse inzet op het gebied van interne markt opstellen en coördineren.

  • De Nederlandse inzet voor verdere versterking van de dienstensector in EU-gremia opstellen, coördineren en inbrengen.

Coördinatiecentrum staatssteun

Doel en beschrijving:

Het coördinatiecentrum staatssteun draagt door middel van intradepartementale en interdepartementale coördinatie bij aan het voorkomen van onverenigbare staatssteun. Behalve voor de beleidscoördinatie en advisering over staatssteunzaken is het coördinatiecentrum ook verantwoordelijk voor de melding van EL&I-steunmaatregelen aan de Europese Commissie.

Voornaamste acties in 2012:

  • De Nederlandse inzet in staatssteuncomités opstellen en coördineren.

  • Intra- en interdepartementale coördinatie en advisering over vraagstukken met betrekking tot staatssteun.

  • Staatssteunmeldingen aan de Europese Commissie begeleiden.

Bevorderen van internationaal ondernemen en ondersteunen van het Nederlandse bedrijfsleven in kansrijke markten en sectoren

Operationele doelstelling 15.3

Motivering

Internationaal ondernemende bedrijven zijn de uitblinkers van de Nederlandse economie. Nederland is bijvoorbeeld de 2e agro-exporteur in de wereld. Exporteurs zijn verantwoordelijk voor 44% van de werkgelegenheid en 87% van de onderzoeksuitgaven. Dit terwijl zij slechts 7% van de bedrijven in Nederland uitmaken12. EL&I richt zich daarom op internationaal excelleren: het bewerkstelligen van een gunstige uitgangspositie voor Nederlandse (top-)bedrijven op (opkomende) kansrijke buitenlandse markten. EL&I richt zich in het bevorderen van internationaal ondernemen ook op het agrarisch (MKB) bedrijfsleven. Deze sector is een pijler van de Nederlandse economie. Bovendien zijn primaire producten in eigen land, import van buitenlandse grondstoffen, verwerking, afzet in Nederland en (her)export naar het buitenland nauw met elkaar verweven.

Voor onze toekomstige welvaart is het van belang dat Nederland voldoende marktaandeel op de opkomende markten haalt aangezien groei in de Westerse markten naar verwachting achterblijft ten aanzien van niet-Westerse landen. De focus van het bilaterale economische beleid komt te liggen op landen met het grootste economische potentieel waar de buitenlandse overheid een belangrijke rol speelt in economische transacties. Het gaat dan met name om positionering op opkomende markten en kansrijke sectoren in ontwikkelde markten waar het Nederlandse bedrijfsleven tot de top behoort. Economische diplomatie zal een centrale rol spelen.

Informatie- en adviesvoorziening

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Het voorzien van informatie en het verstrekken van advies over internationaal ondernemen aan bedrijven en organisaties die zich oriënteren of de eerste stappen zetten op buitenlandse markten is van groot belang. Het betreft zowel basisinformatie over internationaal zakendoen, als uitgebreide informatie over de aanwezige marktkansen.

Voornaamste acties in 2012:

Het opzetten en starten van een modulaire inzet van informatie en adviesproducten. Basisinformatie over buitenlandse markten is wereldwijd gratis (digitaal) beschikbaar. De Ondernemerspleinen sluiten hierbij aan door zorg te dragen dat ondernemers bij één digitaal loket terecht kunnen, het startpunt voor internationaal ondernemen. Essentieel is dat informatie en adviesproducten vanuit de overheid in samenhang worden aangeboden, bijvoorbeeld door middel van het «Starterspakket». Voor de uitgebreide en individuele informatievoorziening doet de overheid waar mogelijk een stap terug en wordt de ondernemer doorverwezen naar de juiste netwerkpartners of marktpartijen.

Economische diplomatie

Doel en beschrijving:

Economische diplomatie wordt steeds belangrijker voor Nederlandse bedrijven in het buitenland en voor het aantrekken van buitenlandse investeringen naar Nederland. Onder economische diplomatie wordt verstaan het bemiddelen of onderhandelen door de Nederlandse overheid met een buitenlandse publiek/private partij in het kader van handelsbevordering, R&D-samenwerking, of het aantrekken van investeringen. Economische diplomatie is met name inzetbaar in landen met veel overheidsbemoeienis en waar sprake is van een groot marktpotentieel. Het onderscheidend criterium van economische diplomatie is het publieke aspect. Aspecten als OS-relaties, publieksdiplomatie, grote sport- en cultuurevenementen, inzet voor de topsectoren, MVO en migratiekwesties zoals terugkeer, kunnen deel uitmaken van economische diplomatie. Het postennet – in het bijzonder de landbouwattachés, economische afdelingen van ambassades en consulaten, Technisch Wetenschappelijk Attachés (TWA), Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) en Netherlands Agriculture Business Support Offices (NABSO’s) – speelt een sleutelrol in het uitoefenen van economische diplomatie.

Voornaamste acties in 2012:

  • Voor 13 landen met hoge overheidsbemoeienis en veel economisch potentieel zijn kansen, concrete projecten en problemen geïdentificeerd, en zal aansluitend de strategische reisagenda (inkomend/uitgaand) van het Kabinet bepaald worden.

  • Via accountmanagement, via de posten en het Meldpunt Handelsbelemmeringen (voorheen Crashteam) vangt EL&I signalen uit het bedrijfsleven op en worden deze in actie omgezet.

Gericht ondersteunen van de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven, aantrekken van hoogwaardige buitenlandse investeringen, versterken van het draagvlak voor globalisering en bijdragen aan duurzame ontwikkeling, onder andere voedselzekerheid en water

Operationele doelstelling 15.4

Motivering

EL&I voert een gericht ondersteuningsinstrumentarium voor de internationalisering van het bedrijfsleven. Het instrumentarium wordt meer vraaggestuurd ingericht en er wordt een sterkere samenhang met instrumenten van andere departementen en meer flexibiliteit (modulaire aanpak) gerealiseerd. De beperkte overheidsmiddelen worden ingezet op topsectoren of sectoren waarin wij de potentie hebben de top te bereiken. Ontwikkelingssamenwerking en (voormalige) ontwikkelingslanden worden belangrijke thema’s in het internationaal economische beleid.

Buitenlandse bedrijven in Nederland zijn goed voor ruim 780 000 banen13 en dragen in belangrijke mate bij aan de economische dynamiek en innovatie. Zo nemen ze maar liefst 33% van de R&D-uitgaven in ons land voor hun rekening. EL&I zet daarom in op het aantrekken van meer buitenlandse investeerders en op het verankeren van deze bedrijven in de Nederlandse economie. Om investeerders aan te trekken zijn een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de hierbij behorende randvoorwaarden van primair belang. Daarnaast blijft een proactieve en krachtige inzet door het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), onderdeel van EL&I, nodig om buitenlandse bedrijven te overtuigen zich in Nederland te vestigen. Naast acquisitiebeleid krijgen ook bestaande investeerders de nodige aandacht, bijvoorbeeld via periodieke bedrijfsbezoeken. Met het in kaart brengen van eventuele knelpunten waar buitenlandse investeerders tegen aan lopen en door gerichte acties, zet EL&I in op het behoud van reeds hier gevestigde buitenlandse bedrijven. Er zal meer dan voorheen worden ingezet op economische diplomatie bij het aantrekken van nieuwe buitenlandse bedrijven naar Nederland.

Het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking (OS) zal zich meer gaan richten op bevordering van het ondernemingsklimaat. Ook wordt in het nieuwe OS-beleid een sterke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven nagestreefd. Het Nederlandse bedrijfsleven kan met haar kennis, capaciteit en netwerken bijdragen aan verbetering van het ondernemingsklimaat, economische ontwikkeling en armoedevermindering in ontwikkelingslanden. In een aantal partnerlanden zal geleidelijk aan worden overgegaan van een OS-relatie naar een reguliere economische relatie. EL&I is bij deze overgang betrokken, met name via een in te richten Transitiefaciliteit.

Op het gebied van voedsel en water heeft Nederland veel te bieden. In deze context zet EL&I in op de versterkte rol van sterke bedrijfssectoren in Nederland, zoals landbouw en water, in ontwikkelingssamenwerking, initiatieven om klimaatverandering en verlies van biodiversiteit tegen te gaan en de agendering en besluitvorming op dit terrein bij internationale organisaties.

Bovenstaande acties worden uitgevoerd op een breed draagvlak voor globalisering.

Prestatie-indicator bij operationele doelstelling

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal bedrijven dat succesvol internationaliseert met behulp van een van de producten gericht op (individuele) begeleiding van bedrijven

Niet van toepassing

Niet van toepassing

1 750

1 750

2012

AgNL

Toelichting

Dit is een nieuwe indicator. Voorheen werd enkel het aantal bedrijven dat op basis van Prepare2Start internationaal is gaan ondernemen gemeten, maar vanwege ombouw van het instrumentarium is deze indicator daarvoor in de plaats gekomen.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

15.4 Gericht ondersteunen van de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven, aantrekken van hoogwaardige buitenlandse investeringen, versterken van het draagvlak voor globalisering en bijdragen aan duurzame ontwikkeling, onder andere voedselzekerheid en water

68,1

81,3

73,4

61,6

52,0

35,4

35,4

               

Programma Samenwerking en Opkomende Markten1

9,6

5,3

1,8

       

Overige programmatische aanpak

10,2

15,5

5,1

6,6

2,2

0,6

 

Internationaal excelleren Package4Growth

5,0

23,2

25,5

14,6

7,5

   

Internationaal excelleren 2g@there

8,9

10,4

11,2

6,5

0,7

0,3

 

Publiek Private Samenwerking

   

0,1

4,9

10,1

4,0

4,4

Transitiefaciliteit

   

5,0

10,0

15,0

15,0

15,0

2 Explore1

5,8

1,2

0,7

0,1

     

Prepare2start

9,2

8,8

7,5

6,1

5,5

4,9

5,9

Acquisitie van buitenlandse bedrijven

1,7

1,8

2,5

1,7

1,4

1,4

0,9

Trustfunds1

0,5

           

Programma Uitzending Managers1

2,3

0,6

0,7

       

Bijdragen aan organisaties

8,6

8,6

8,4

8,4

8,4

8,4

8,4

Instrumentele uitgaven

5,9

5,5

5,0

2,7

1,2

0,9

0,9

1

Betreft alleen uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen

Instrumenten en activiteiten

2012 wordt een jaar van veranderingen; veel instrumenten worden aangepast. Op basis van de resultaten van de evaluatie die in 2011 wordt uitgevoerd en op basis van gesprekken met bedrijven en met topsectoren zal in 2012 onder andere een begin worden gemaakt met de nieuwe publiek-private aanpak. De subsidiemogelijkheid voor CPA (Collectieve Promotionele Activiteiten) volgens de open tendersystematiek wordt stopgezet in 2013 en omgezet in een modulaire vorm onder de publiek-private aanpak. Voor beginnende internationaliserende bedrijven wordt eveneens een nieuw instrument opgezet, waar onder andere Prepare2Start in opgaat. Package4Growth wordt omgevormd tot een investeringsfaciliteit. Daarnaast wordt samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken een Transitiefaciliteit vormgegeven voor de (bijna-)middeninkomenlanden.

Starterspakket

Doel en beschrijving:

De bestaande subsidieregeling Internationaal Ondernemen (Prepare2Start) heeft tot doel het MKB, bedrijven van onder de 100 werknemers en geen of weinig exportervaring, te ondersteunen bij het betreden van een (praktisch) nieuwe buitenlandse markt. De ondersteuning bestaat uit gratis advies en begeleiding bij het opstellen en uitvoeren van een internationaliseringsplan en een bijdrage in de kosten van een aantal in het plan genoemde activiteiten. Voor de uitvoering van de subsidieregeling wordt samengewerkt met de Kamer van Koophandel, Syntens en een aantal branche- en ondernemersorganisaties.

Voornaamste acties in 2012:

  • Het huidige Prepare2Start wordt omgebouwd naar een nieuwe aanpak voor starters, het «Starterspakket». De succesvolle elementen uit het huidige programma blijven behouden, alsmede de doelstelling om het aantal nieuwe ondernemers te vergroten door starters op verschillende manieren bij te staan. Voor starters, die hun eerste stappen veelal op de nabije, ontwikkelde markten zetten, kunnen de modules informatie, advies, (MKB-) financiering en collectieve promotie worden ingezet. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het huidige instrument Prepare2Start is de focus die komt te liggen op het advies- en begeleidingstraject onder de module Advies (bijvoorbeeld door advisering bij het ontwikkelen van een internationale strategie), en beperking van de financiële component. Starters kunnen zo met een beperkte overheidsbijdrage toch effectief worden geholpen met het voorbereidingsproces om internationaal te ondernemen.

  • De dienstverlening aan internationaal ondernemende bedrijven gaat er anders uitzien door een andere rolverdeling tussen overheid en marktpartijen. De basis voor dit dienstverleningsconcept wordt gevormd door een onderling afgestemd productaanbod van Kamers van Koophandel, Syntens en Agentschap NL. De ontwikkeling van zogeheten Ondernemerspleinen speelt hierbij een grote rol.

2g@there/Publiek-Private Samenwerking

Doel en beschrijving:

Het huidige 2g@there programma wordt in de loop van 2012 beëindigd. Dit wordt opgevolgd door een instrument voor publiek-private samenwerking. Het belangrijkste instrument om bedrijven internationaal bij te staan, met name in opkomende, moeilijk toegankelijke markten, is economische diplomatie. Dit is een vraaggestuurde werkwijze die voortbouwt op ervaringen met het programma 2g@there. Economische diplomatie kan worden aangevuld met modules zoals Government2Government (G2G), informatie en advies, Holland Branding, economische missies, gerichte financiering, garantieregelingen en verzekeringsvormen. Een dergelijke flexibele aanpak kan ingezet worden ten behoeve van het Topsectorenbeleid en de samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken (OS-beleid) en andere departementen. Leidend in de aanpak is de vraag vanuit en (financiële) toewijding van het bedrijfsleven. Als voorbeeld geldt de ervaring met de gouden driehoek van overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen in het agrofood-complex.

Voornaamste acties in 2012:

Het opzetten en starten van de publiek-private benadering.

Indicator

Het 2g@there programma biedt clusters van bedrijven en kennisinstellingen in sterke sectoren van Nederland de mogelijkheid van meerjarige ondersteuning om hun marktaandeel te vergroten op kansrijke, maar complexe buitenlandse markten. Daarbij kan naast subsidies op activiteiten ook economische diplomatie, Holland Branding of technische samenwerking tussen overheden (Government2Government) worden ingezet.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal startende clusters op kansrijke markt-sector combinaties

Niet van toepassing

Niet van toepassing

4

4

2012

AgNL

Toelichting

Het aantal clusters in 2012 zal ten opzichte van 2011 lager zijn, aangezien minder beleidsgelden beschikbaar zijn en de regeling in haar huidige vorm ophoudt te bestaan.

Met de verdere uitwerking van het instrument voor publiek-private samenwerking wordt ook de mogelijkheid van een nieuwe indicator onderzocht. Tot die tijd wordt de huidige indicator gehandhaafd.

Package4Growth (P4G)

Doel en beschrijving:

P4G beoogt Nederlandse (MKB) bedrijven op snelgroeiende, zeer competitieve markten (China en India) te positioneren. Vergroting van de Nederlandse slagkracht op deze markten is nodig om ons internationale concurrentievermogen te behouden. Een van de belangrijkste knelpunten in het zaken doen op deze opkomende markten is gelegen in de financiering van de investeringsprojecten van Nederlandse bedrijven. Om de beschikbaarheid van financiering voor het MKB te vergroten zal P4G worden omgevormd tot een investeringsfaciliteit. EL&I mede-financiert als derde partij, zonder de marktfuncties over te nemen.

Voornaamste acties in 2012:

Start van de investeringsfaciliteit.

Acquisitie

Doel en beschrijving:

Bij de acquisitie van buitenlandse investeringen door NFIA zal de nadruk liggen op het aantrekken van hoogwaardige investeringen in de topsectoren, met daarbij speciale aandacht voor hoofdkantoren. Om de toppers uit de opkomende markten zoals China, India en Brazilië binnen te halen, krijgen deze landen meer prioriteit. Bedrijven uit opkomende markten klimmen door de toename van hun technologische capaciteiten verder omhoog in de waardeketen: Nederland moet hiervan profiteren. Deze grotere aandacht voor opkomende markten neemt echter niet weg dat NFIA ook in de komende jaren focus zal blijven houden op de «traditionele» herkomstlanden van investeringen in Nederland, zoals de VS en Japan.

Voornaamste acties in 2012:

  • Nadruk op hoogwaardige investeringen uit topsectoren;

  • Bijzondere aandacht voor het aantrekken van buitenlandse hoofdkantoren

  • Focus op opkomende markten;

  • Inzet van economische diplomatie ten behoeve van acquisitie;

  • Vasthouden reeds in Nederland gevestigde buitenlandse bedrijven.

Indicator

De bijdrage van buitenlandse investeringen in Nederland aan de Nederlandse economie komt tot uiting in de onderstaande drie indicatoren.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal aangetrokken projecten

100

2006

150

150

2012

AgNL

Investeringsbedrag aangetrokken projecten (mln. euro)

250

2006

625

625

2012

AgNL

Aantal arbeidsplaatsen aangetrokken projecten (nieuw + behoud)

2 300

2006

3 000

3 000

2012

AgNL

n.v.t. = niet van toepassing

Transitiefaciliteit

Doel en beschrijving:

De Transitiefaciliteit brengt instrumenten van EL&I en BZ/OS samen met als doel de bilaterale ontwikkelingsrelatie met (bijna-)middeninkomenlanden om te vormen naar economische samenwerking, middels de inzet van Nederlandse kennis. De faciliteit is gericht op landen die de potentie hebben om een economische relatie met Nederland aan te gaan, maar waar het ondernemingsklimaat nog onvoldoende ontwikkeld is (en financiering nog onvoldoende voorhanden) waardoor het voor Nederlandse bedrijven moeilijk is zelfstandig op deze markten te opereren. Vooralsnog zal de Transitiefaciliteit zich richten op Zuid-Afrika, Colombia en Vietnam. De Transitiefaciliteit wordt momenteel vorm gegeven en kent een gezamenlijke beleidsverantwoordelijkheid van BuZa en EL&I. Inzet is om door een juiste mix van non-ODA en ODA middelen een goede overgang van OS naar een economische relatie te bewerkstelligen.

Voornaamste acties in 2012:

  • De inzet van EL&I instrumentarium ten behoeve van handel- en investeringen met transitielanden Zuid-Afrika, Colombia en Vietnam. Inzet van de EL&I-instrumenten is opportuun omdat in deze landen sprake is van overheidsinmenging in de economie, beperkte krediet mogelijkheden, onduidelijke wet- en regelgeving en slechts een beperkt gelijk speelveld. Daarom is ondersteuning nodig om het bedrijfsleven te helpen kansen te pakken op deze markten.

  • Tevens wordt verkend voor welke andere ontwikkelingslanden de Transitiefaciliteit kan worden ingezet.

Duurzame internationale economische ontwikkeling

Doel en beschrijving:

In het kader van duurzame ontwikkeling levert EL&I een bijdrage aan mondiale maatschappelijke uitdagingen als voedselzekerheid, water voor voedsel- en ecosystemen, duurzame energie, schaarser wordende grondstoffen en klimaatverandering. Halverwege 2012 staat duurzaamheid centraal op de VN-conferentie Rio+20, waarin de Groene Economie centraal staat. EL&I werkt in de aanloop nauw samen met het Ministerie van I&M en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Nederlandse inzet.

Groene groei biedt economische kansen. Het ministerie zet in op groene groei en een positie van Nederland als voorloper bij het ontwikkelen van duurzame sectoren en een biobased economy. Op het gebied van voedsel en water heeft Nederland veel te bieden. EL&I zet daarom in op nauwere samenwerking tussen de Nederlandse bedrijfssectoren en ontwikkelingssamenwerking. Ook wordt ingezet op het bedrijfsleven om initiatieven om klimaatverandering en verlies van biodiversiteit tegen te gaan. Deze aanpak zal EL&I ook vertalen naar de Nederlandse inzet in een aantal multilaterale fora zoals de EU, WTO, FAO, VNCSD en OESO.

Voornaamste acties in 2012:

  • Agendering op dit terrein bij internationale organisaties en fora, zoals de EU, VNCSD en de OESO.

  • Verder coördineert EL&I waar interdepartementale afstemming nodig is de Nederlandse inbreng.

  • EL&I levert in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage aan uitvoeringsprogramma's voor voedselzekerheid en water in een aantal speerpuntlanden, onder andere in relatie tot de internationale aspecten van de operationele samenwerkingsprogramma’s van de topsectoren tuinbouw&uitgangsmateriaal en agro&food.

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Rol en Verantwoordelijkheid

EL&I streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens. Nederland is de tweede agro-exporteur in de wereld en de agrofoodsector is goed voor 10% van het Bruto Nationaal Product.

De producenten zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, met name Europese regelgeving. EL&I heeft als doel:

  • het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen;

  • het zorg dragen voor hoogwaardig groen onderzoek;

  • het voeren van adequaat fytosanitair beleid en het zeker stellen van goede gewasbescherming;

  • het stimuleren van een duurzame veehouderij en visserij;

  • het borgen van diergezondheid en dierenwelzijn;

  • het zeker stellen van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid op nationaal, Europees en mondiaal niveau.

De Minister van EL&I is vanuit een bewakende en faciliterende rol verantwoordelijk voor:

  • het stimuleren en faciliteren van ondernemerschap en het scheppen van een goed ondernemersklimaat in de agrofoodsector en het wegnemen van belemmeringen;

  • het corrigeren van de negatieve externe effecten van de landbouw en de visserij (het zogenaamde marktfalen);

  • de zorg voor een gelijk speelveld op het gebied van handelsafspraken met betrekking tot agroproducten;

  • het voorkomen dat onveilig voedsel de volksgezondheid bedreigt en kan leiden tot verstoring van de (inter)nationale handel.

Op het terrein van gewasbescherming, mestbeleid en waterbeleid werkt EL&I samen met het Ministerie van Infrastuctuur en Milieu. Op het gebied van voedselveiligheid werkt EL&I nauw samen met het Ministerie van VWS.

Kengetal

Kengetal

2002

2004

2006

2008

2009

Ambitie 2012

Positie Nederland op ranglijst van landen met het hoogste netto handelsoverschot1

Brazilië

Nederland

Argentinië

Thailand

14,5

15,6

11,6

7,8

25,8

22,3

16,0

9,7

33,5

24,9

20,1

14,6

50,8

29,4

34,6

20,8

48,0

29,0

26,5

19,2

Positie handhaven

Bron: Lei/Comtrade

1

In miljarden euro’s

In bovenstaand kengetal wordt de positie van Nederland op de ranglijst van landen met een netto handelsoverschot voor agrarische producten zoals sierteeltproducten, groenten, vlees, zuivel en graanbereidingen weergegeven. Brazilië is vanaf 2004 telkens het land met het grootste handelsoverschot en die positie is alleen maar sterker geworden. Vanaf 2004 bezet Nederland de tweede plaats, uitgezonderd 2008 (derde plaats).

Bron: United Nations Commodity Trade Statistics Database (Comtrade)

Prestatie-indicatoren

Indicator

Referentie-waarde

Peil

datum

Raming 2012

Streef-waarde

Planning

Bron

1. Verhouding duurzame investeringen ten opzichte van totale Investeringen

           

– Totaal investeringen

€ 4 mld

2007

€ 4 mld

€ 4 mld

2012

LEI

– Totaal duurzame investeringen

€ 2 mld

2007

€ 2,5 mld

€ 2,5 mld

2012

LEI

– Verhouding duurzaam – totale investeringen

0,50

2007

0,63

0,63

2012

LEI

2. Maatschappelijke appreciatiescore

7,7

2009

8,0

8,0

2012

TNS/NIPO

3. Mate van vertrouwen van consumenten in voedsel

3,3

2008

3,4

3,5

2015

nVWA monitor

4. EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

Jaarlijkse vaststelling

EU en OIE

  • 1. Verhouding duurzame investeringen ten opzichte van totale investeringen: deze indicator bevat twee investeringsniveaus. Dit geeft inzicht in de verhouding tussen de absolute investeringsomvang en duurzame investeringen.

  • 2. Maatschappelijke appreciatiescore: de maatschappelijke appreciatiescore is een rapportcijfer voor de waardering van de Nederlandse samenleving voor de agrarische sector, productiewijzen en de verwerking van agrofood producten. Basis is jaarlijks TNS/NIPO uitgevoerd onderzoek.

  • 3. Mate van vertrouwen van consumenten in voedsel: de nVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel.

  • 4. Dierziektenvrije status: deze indicator geeft de aantallen ziekten weer, waarvoor Nederland een dierziektenvrije status heeft.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

816

778

539

483

422

410

408

UITGAVEN

676

773

556

496

443

429

428

               

Programma-uitgaven

442

564

368

324

282

274

274

16.1 Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij

75

129

97

73

50

47

48

16.2 Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit

17

14

14

11

9

9

9

16.3 Plant- en diergezondheid

72

27

27

28

29

29

29

16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

225

200

184

189

177

172

171

16.5 Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

53

194

46

23

17

17

17

               

Bijdragen baten-lastendiensten

234

209

188

172

161

155

154

Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit

118

99

93

81

74

71

71

Dienst Regelingen

104

98

84

80

76

73

72

Agentschap NL

 

4

4

4

4

4

4

Dienst Landelijk Gebied

3

           

Rijksrederij

9

8

7

7

7

7

7

               

ONTVANGSTEN

308

357

337

337

332

330

330

Douanerechten op landbouwproducten

246

303

303

303

303

303

303

EU-ontvangsten

8

5

5

5

5

5

5

Bijdragen derogatie

5

5

5

5

     

Ontvangsten visserij

13

6

5

5

5

5

5

Ontvangsten leges

 

4

4

4

4

4

4

Interne begrotingsreserve

5

15

         

Sectorbijdrage I&R, art. 68

1

3

3

3

2

   

Overige ontvangsten

30

16

12

12

13

13

13

  • 1. Van het totale programmabudget 2012 van circa € 368 mln (exclusief bijdragen aan baten-lastendiensten) is naar verwachting ultimo 2011 circa € 320 mln juridisch verplicht. Het resterende budget dat niet juridisch verplicht is bedraagt in 2012 circa € 48 mln en is bestemd voor projecten die met name gericht zijn op ontwikkeling, monitoring en evaluatie van beleid. Deze projecten betreffen veelal incidentele opdrachtverleningen aan derden en zijn daarmee in beginsel flexibel.

  • 2. Een bepaald deel van de verplichtingen wordt jaarlijks vastgelegd omdat er meerjarenprogramma’s aan ten grondslag liggen. Het gaat om circa € 115 mln en het betreft onder andere:

    • Afspraken met de EU over nationale cofinanciering van meerjarige EU- programma’s (2007 tot en met 2013) in het kader van Plattelands Ontwikkelings Programma (POP), uitvoering Operationeel Programma van het Europees Visserij Fonds en artikel 68 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;

    • Kosten van jaarlijks verplichte monitoring van EU-richtlijnen (onder andere Nitraatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water);

    • Convenanten met het bedrijfsleven over jaarlijkse financiering tot en met 2014 van monitoringsmaatregelen dierziekten;

    • Meerjarige DLO-programma’s;

    • Projecten Technologische Top Instituten zoals groene genetica en Biosolar;

    • Subsidies Planbureau voor de Leefomgeving;

    • Meerjarenprogramma Voedingscentrum Nederland;

    • Jaarlijkse bijdragen aan derden om de crisisorganisatie voor dierziekten in stand te houden.

  • 3. Een ander deel van de verplichtingen (circa € 85 mln) heeft een meerjarig karakter omdat deze uitgaven jaarlijks bestemd zijn voor organisaties die wettelijke taken voor het Rijk uitvoeren. Deze verplichtingen komen in principe jaarlijks terug tenzij wetswijzigingen worden doorgevoerd.

    Het betreft onder andere:

  • Wettelijke onderzoekstaken (WOT) van DLO (€ 50 mln);

  • Kosten van productschappen die in medebewind EU-regelingen uitvoeren in het kader van markt- en prijsbeleid (€ 25 mln);

  • Contracten met organisaties die wettelijke taken uitvoeren en die uit oogpunt van continuïteit een meerjarig karakter hebben. Het betreft onder andere taken op het terrein van monitoring dierziekten, toezicht dierenwelzijn, toelating diergeneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen.

Budgetflexibiliteit

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Landbouwvrijstelling

352

312

306

301

298

301

304

Verlaagd tarief glastuinbouw

83

91

91

92

93

93

94

Verlaagd tarief sierteelt

206

207

209

211

213

215

218

Landbouwregeling

33

27

28

29

29

30

31

Rode diesel

91

91

91

91

91

91

91

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij

Operationele doelstelling 16.1

Motivering

EL&I wil de concurrentiekracht van het agrofoodcomplex versterken, waarbij de betrokken sectoren zich zodanig aanpassen, dat zij voldoen aan eisen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, markt en samenleving.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

16.1 Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij

75,4

129,3

97,2

72,5

49,6

47,0

47,9

               

Agrarisch ondernemerschap en ondernemersklimaat

27,7

25,4

12,4

11,9

9,8

9,8

9,8

Duurzame veehouderij

11,0

37,6

27,2

6,5

6,4

6,4

6,5

Mestbeleid

3,6

8,7

8,9

9,4

2,8

1,8

1,8

Visserij

11,1

11,2

7,7

8,4

1,3

1,3

1,3

Plantaardige productie (Glastuinbouw en open teelten)

14,0

19,3

29,7

24,1

23,0

22,2

19,9

Agrarische innovatie en overig

8,0

27,1

11,3

12,2

6,3

5,5

8,6

Interne Begrotingsreserves

101,1

           

Prestatie-indicatoren bij operationele doelstelling

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Realisatie normen fosfaat

78 mln. kg.

2002

15 mln. kg.

evenwicht

2015

CBS

2. Realisatie normen stikstof

420 mln. kg.

2002

345 mln. kg.

360 mln. kg.

2013

CBS

3. % integraal duurzame stallen

0-meting

2008

6%

1

2015

WUR

4. Voorzorgsniveau Schol

205 000 ton

2005

518 000 ton

230 000 ton

Geen eindtijd

ACOM

5. Voorzorgsniveau Tong

41 000 ton

2005

36 900 ton

35 000 ton

Geen eindtijd

ACOM

6. Hoeveelheid alternatief gewonnen mosselzaad

2 000 ton

2006

10 000 ton

12 000 ton

2015

IMARES

7. Aandeel duurzame energie in glastuinbouw

0,5%

2003

1,4%

20%

2020

LEI

8. Energie-efficiency index glastuinbouw

100%

1990

45%

43%

2020

LEI

9. Energie-efficiency index voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)

100%

2005

88%

70%

2020

Agentschap NL

10. % innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

15%

15%

2012

LEI

  • 1 + 2. Nationaal fosfaat- en stikstofoverschot: de indicatoren nationaal fosfaatoverschot en nationaal stikstofoverschot geven het totaal verlies aan van mineralen op landbouwgrond (door toepassen van meststoffen in de NL-landbouw als gevolg van neerslag na opname door het gewas). Het nationaal stikstofoverschot omvat ook verliezen door vervluchtiging.

  • 3. % integraal duurzame stallen: integraal duurzame stallen zijn stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidsaspecten in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de reguliere systemen. De streefwaarde 2015 wordt niet ingevuld. Vanaf 2013 wordt een nieuwe indicator gehanteerd, te weten % integraal duurzame nieuw gebouwde stallen met een streefwaarde van 100% in 2015.

  • 4 + 5. Voorzorgsniveau schol en tong: het voorzorgsniveau betreft de omvang van een visbestand nodig om de soort duurzaam in stand te houden. Aangezien de omvang van een visbestand mede afhankelijk is van natuurlijke fluctuaties, is in Europees verband geen einddatum vastgelegd.

  • 6. Hoeveelheid alternatief gewonnen mosselzaad: deze indicator geeft de resultaten en het succes weer van het beleid om de alternatieve winning van mosselzaad te stimuleren.

  • 7, 8 + 9. Via Kas als energiebron en de Meerjarenafspraken-3 VGI zet EL&I in op verregaande (fossiele) energiebesparing (efficiencyverbetering) en productie van duurzame energie. De indicatoren geven inzicht in de voortgang van de verduurzaming op energie en klimaatgebied van deze twee sectoren.

  • 10. Percentage innoverende agrarische bedrijven: het percentage innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als om innovatieve volgers die bij de eerste groep behoren die vernieuwingen hebben doorgevoerd, die al eerder door anderen zijn ingevoerd.

Agrarisch ondernemerschap en ondernemersklimaat

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

EL&I versterkt het concurrentievermogen van het agro-complex door het stimuleren van goed ondernemerschap en het creëren van een goed (internationaal) ondernemersklimaat voor de agri-business. Het beleid moet leiden tot goed en duurzaam presterende agrarische ondernemers, levenskrachtige agrarische bedrijven voor jonge agrariërs en behoud en ontwikkeling van het platteland.

Voornaamste acties in 2012:

  • Investeringsregeling jonge agrariërs: deze regeling ondersteunt jonge landbouwers bij investeringen kort na bedrijfsovername, zodat hiermee hun concurrentiepositie wordt versterkt.

  • Garantstelling landbouw: maakt financiering van investeringen mogelijk in de land- en tuinbouw met name gericht op het realiseren van de verduurzamingsopgave, die in de markt vanwege een tekort aan zekerheden moeilijk tot stand komen.

  • Premiesubsidie bij risicoverzekeringen: de landbouwsector wordt regelmatig geconfronteerd met weersgerelateerde risico’s en risico’s van plant en dierziektes die grote impact kunnen hebben op de bedrijfsvoering. Daarom wordt de premie voor brede weersverzekeringen gesubsidieerd.

  • Bilateraal economische samenwerking: beleidsmatige en technisch-inhoudelijk dialoog met partnerlanden op het terrein van landbouw en voedsel gericht op het bevorderen van duurzaamheid en kwaliteit. Er wordt zo veel mogelijk ingezet op publiek-private samenwerking in de gouden driehoek overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen.

  • Client: ICT-projecten in- en export met belangrijke handelspartners Nederland (China, Ethiopië, Kenia).

Duurzame veehouderij

Doel en beschrijving:

Voor de veehouderij wil EL&I integraal duurzame productiemethoden stimuleren en faciliteren en inzetten. In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zijn deze speerpunten en uitdagingen tot 2023 beschreven.

Voornaamste acties in 2012:

  • Onderzoek naar en innovaties in integraal duurzame en diervriendelijke stallen. Een tweede SBIR-tender integraal duurzame stallen wordt opengesteld.

  • Regeling praktijknetwerken: kennisverspreiding over innovaties op het gebied van energiebesparing, emissie-reductie, dierenwelzijn en integraal duurzame stallen.

  • Investeringsregeling integraal duurzame en diervriendelijke stallen.

  • Fiscale regelingen (MIA, Vamil) op basis van de Maatlat duurzame veehouderij.

  • Innovatie programma emissie arm veevoer gericht op het ontwikkelen van kennis met de sector over krachtvoeders en ruwvoerrantsoenen die een lage methaan-emissie hebben (Convenant Schone en Zuinige agrosectoren).

  • Fijnstofmaatregelen: onderzoek naar nieuwe mogelijkheden om fijnstofemissie te beperken, investeringsregeling fijnstofmaatregelen om toepassing hiervan te realiseren.

  • Biologische landbouw: bijdrage aan diverse projecten biologische sector en uitfinanciering Convenant Biologische landbouw 2008–2011.

Mestbeleid

Doel en beschrijving:

Met gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften voor meststoffen streeft EL&I ernaar om de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren, zodanig dat in heel Nederland het grondwater maximaal 50 mg nitraat per liter bevat en eutrofiëring van oppervlaktewater voorkomen of verminderd wordt. Om dit te bereiken worden de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat geleidelijk verlaagd zodat de nitraatbelasting van het water afneemt en er voor fosfaat evenwichtsbemesting wordt toegepast, rekening houdend met de fosfaattoestand van de bodem.

Voornaamste acties in 2012:

  • Visie lange termijn mestbeleid: de beleidsinzet van het kabinet voor het mestbeleid in de toekomst wordt in september 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer. De uitkomsten van het debat hierover zullen vanaf 2012 waar nodig en mogelijk in beleidsmaatregelen worden omgezet (inclusief benodigde wet- en regelgeving om dit te realiseren);

  • Vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2014–2017: bevat de beleidsmaatregelen nodig ter implementatie van de Nitraatrichtlijn in 2014 tot en met 2017. Gestreefd wordt naar inhoudelijke overeenstemming met de Europese Commissie over dit programma uiterlijk begin 2013, zodat de voorbereidingen voor de implementatie vanaf 2014 tijdig kunnen worden gestart. De Nederlandse inzet zal mede worden gebaseerd op de resultaten van de evaluatie van de Meststoffenwet die begin 2012 zal worden opgeleverd;

  • Onderzoek en monitoring ter verantwoording van het gevoerde mestbeleid en ter onderbouwing van toekomstig mestbeleid.

Visserij

Doel en beschrijving:

EL&I streeft naar een concurrerende visserijketen, die de natuur ontziet en gezonde producten levert. De overheid wil helpen de structuur in de visserij te versterken en verlaging van de productiekosten van de vloot en het verhogen van de marktwaarde van vis en visproducten in de keten stimuleren.

Voornaamste acties in 2012:

  • Uitvoering van het Operationele Programma bij het Europees Visserij Fonds, waarbij financiële ondersteuning wordt verleend aan maatregelen die:

    • de duurzame ontwikkeling van de visserij in de binnenwateren en aquacultuur bevorderen (As 2 EVF);

    • van gemeenschappelijk belang zijn bijdragen aan een duurzame visketen en maatschappelijk verantwoord ondernemen (As 3 EVF);

    • de duurzame ontwikkeling aanmoedigen en de levensomstandigheden verbeteren in de gebieden met activiteiten in de visserijsector (As 4 EVF);

    • bedoeld zijn om duurzame investeringen aan boord van vissersvaartuigen te stimuleren (Garantstellingsregeling). Ook investeringen door de eigenaar van een vissersvaartuig om de afzet van visserijproducten te bevorderen kunnen in aanmerking komen.

  • Herziening Gemeenschappelijk Visserij Beleid, dat in 2013 van kracht moet worden.

Plantaardige productie (glastuinbouw en open teelten)

Doel en beschrijving:

In de glastuinbouw is het energieverbruik nog niet duurzaam genoeg. Ten eerste vanwege de niet-duurzame energiebronnen die worden gebruikt, ten tweede vanwege de ruimtelijke spreiding van de bedrijven, waardoor mogelijkheden voor een gezamenlijke energie-infrastructuur beperkt zijn. Verder maken de afnemende voorzieningszekerheid van gas, de te verwachten structureel hogere gasprijs, het milieu- en klimaatbeleid het noodzakelijk de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen.

Vanaf 2020 moet in nieuw te bouwen kassen klimaatneutraal geteeld worden. De doelen voor 2020 zijn 20% duurzame energie en 2% energie-efficiëntieverbetering per jaar. De inzet is uitgewekt in het Programma Kas als Energiebron. In het Platform Duurzame Glastuinbouw werken Rijk en bedrijfsleven aan gewasbescherming en mineralen, met de bloembollen en paddenstoelensector zijn meerjarenafspraken-energie afgesloten. Voor de open teelten wil de overheid een stimulerende rol vervullen in samenwerking met het bedrijfsleven bij de transitie naar een duurzame bedrijfsvoering via het uitvoeren van de innovatie-agenda precisielandbouw.

Voornaamste acties in 2012:

  • Uitvoeren van het programma «Kas als energiebron» in samenwerking met het bedrijfsleven via stimuleringsregelingen met als doel minder gebruik van fossiele brandstoffen en efficiënt energiegebruik in de glastuinbouw. Instrumenten zijn onder andere de regelingen martkintroductie energie-innovatie (MEI) en de investeringsregeling energiebesparing (IRE);

  • Onderzoek en kennisverspreiding over energiebesparende maatregelen en duurzaam energieverbruik onder de glastuinbouw-, bloembollen- en paddenstoelenondernemers;

  • Aardwarmtegarantieregeling: deze regeling dekt het geologisch risico op misboren bij aardwarmteprojecten af;

  • CO2-sectorsysteem glastuinbouw: hiermee wordt de CO2-emissie van de glastuinbouw gemaximeerd;

  • Financiering projecten en onderzoek in het kader van de Innovatieagenda precisielandbouw 2009–2014 ten behoeve van projecten die rechtstreeks werken aan verbeterd rendement van de productie of aan kostenreductie in de teelt door het besparen op bemesting en/of gewasbeschermingsmiddelen per eenheid product.

Interne begrotingsreserves

Er zijn drie interne begrotingsreserves:

  • De interne begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit is bedoeld om garantstellingen aan banken te kunnen verlenen waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw worden gefaciliteerd. Daarnaast wordt voorzien in een eerste bijdrage ten behoeve van flankerend beleid in verband met een eventueel verbod op de pelsdierhouderij naar aanleiding van het amendement Van Gerven/Dijsselbloem (TK, 32 609 XIII, nr. 4).

  • Met de interne begrotingsreserve Landbouw wordt het bestaande financiële instrumentarium voor ontwikkeling en sanering in de landbouwsector behouden. Hiermee wordt stabiliteit en zekerheid gecreëerd voor de uitfinanciering van omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven. Uit deze interne begrotingsreserve worden onder andere uitgaven gedaan voor energietransitie in de tuinbouwsector.

  • Met de interne begrotingsreserve visserij wordt het bestaande financiële instrumentarium voor ontwikkeling en sanering in de visserij behouden. Deze interne begrotingsreserve is bestemd voor de meerjarige bestedingen van budgetten die onder het Europees Visserij Fonds (programma 2007–2013) worden uitgevoerd. Ook is de reserve bedoeld voor de uitfasering en eindafrekening van het FIOV-programma.

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2010 (in € 1 000)

101 137

Waarvan:

 

Interne begrotingsreserve landbouw

18 586

Interne begrotingsreserve visserij

27 676

Interne begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit

54 875

Agrarische innovatie en overig

  • Innovatieve projecten gericht op verdergaande verduurzaming van land- en tuinbouw in het kader van de nieuwe uitdagingen van het GLB en innovatieve projecten van het bedrijfsleven die aansluiten bij innovatieagenda’s worden financieel ondersteund via de subsidieregeling Samenwerking bij innovatieprojecten.

  • Kennisontwikkeling, kennistoetsing in de praktijk en kennisverspreiding inzake functionele agrobiodiversiteit over zowel bovengrondse als ondergrondse aspecten.

  • VAMIL (regeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen). Ondernemers die kunnen aantonen dat zij in 2007 of 2008 hebben geïnvesteerd in duurzame kassen of stallen en schade hebben geleden, omdat ze de verruiming in de willekeurige afschrijving milieu-investering (Vamil) niet hebben kunnen toepassen, komen in aanmerking voor vergoeding van het geleden (rente)nadeel.

Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit

Operationele doelstelling 16.2

Motivering

Voedsel moet op een veilige en duurzame wijze geproduceerd en verhandeld worden en tegemoet komen aan de wensen van de samenleving en handelspartners. Adequate regelgeving, informatievoorziening en verduurzaming van het mondiale voedselsysteem zijn hiervoor belangrijke bouwstenen. We zien dat het bedrijfsleven zelf duurzaamheid in toenemende mate integreert in hun bedrijfsvoering. Na de afgelopen jaren het beleid duurzaam voedsel een flinke zet te hebben gegeven, zal de overheid zich op dit domein in belangrijke mate terugtrekken.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

16.2 Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit

16,8

13,9

14,3

11,0

9,0

9,0

9,0

               

Risicomanagement voedselproductie

5,6

4,1

4,2

3,9

4,0

4,0

4,0

Voedselkwaliteit en transparantie in de keten

8,0

9,1

9,2

6,2

4,1

4,1

4,1

Nieuwe technologieën

0,3

0,3

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

Destructie

2,6

           

Overig

0,3

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Risicomanagement voedselproductie

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Anticiperen op mogelijke risico’s alsook adequaat kunnen reageren op uitbraken van ziekten, zijn bouwstenen om veilig voedsel te kunnen borgen. EL&I geeft derhalve mede vorm aan, implementeert en handhaaft Europese regelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong, diergeneesmiddelen en dierlijke bijproducten o.a. vermindering van het gebruik van antibiotica in de dierhouderij. EL&I vervult een actieve rol in de EU, Codex en OIE bij het ontwikkelen van adequaat voedselveiligheid- en diervoeder regelgeving (in samenwerking met VWS).

Voornaamste acties in 2012

  • Het terugdringen van antibioticagebruik in de veehouderij, uitwerking van het convenant inzake antibioticumresistentie;

  • Inbreng in herziening Europese diergeneesmiddelenwetgeving;

  • Ontwikkeling publiek-private samenwerking in de veterinaire en humane zorg in het Topgebied Lifescience & Health. Vaccinontwikkeling met focus op zoönoses;

  • De uitwerking van het beleid beschreven in de Nota diergeneesmiddelen; overdragen beslissingsbevoegdheid toelating diergeneesmiddelen aan ZBO CBG;

  • Herziening van Europese regels voor vleeskeuring en toezicht in het slachthuis. Meer risicogebaseerde inzet van toezicht in lijn met de verantwoordelijkheid van producenten voor voedselveiligheid;

  • Onderzoek en monitoring voedselgerelateerde zoönosen;

  • Implementatie van de Europese verordening inzake dierlijke bijproducten en diervoeders;

  • Vervolgacties in het kader van de evaluatie van de Europese regels voor voedselveiligheid (zogenaamde hygiënepakket);

  • Uitwerking van de TSE roadmap 2; versoepeling van bestaande beheersingsmaatregelen met gelijktijdige handhaving van hoge beschermingsniveau. Efficiëntieverbetering door vermindering BSE-testen en benutting van dierlijke eiwitten in diervoeders.

Voedselkwaliteit en transparantie in de keten

Doel en beschrijving:

Om samenleving en handelspartners de zekerheid te geven dat zij voedsel van goede kwaliteit aangeboden krijgen, is transparantie over de diverse kwaliteitsaspecten van groot belang. Inzicht in en het voorkomen van voedselverspilling alsook het benutten van reststromen zijn belangrijke kwaliteitsaspecten waaraan EL&I aandacht geeft. Het Voedingscentrum Nederland geeft eenduidige en objectieve informatievoorziening over voedselveiligheid en voedselkwaliteit. EL&I heeft, samen met VWS, een wettelijke verplichting tot etikettering van voedingsmiddelen: de EU-context speelt in deze een belangrijke rol.

Voornaamste acties in 2012

  • Informatievoorziening aan consumenten over voedselveiligheid, voedselkwaliteit en voedselverspilling via Voedingscentrum Nederland.

  • Integrale aanpak van voedselverspilling in de keten door het benutten van economische kansen voor bedrijven resp. door hergebruik van grondstoffen en door daar waar mogelijk wegnemen van belemmerende regelgeving rond handelsnormen, voedselinformatieverschaffing, hygiënevoorschriften, verontreiniging in levensmiddelen, etc. Met de tweede fase van de SBIR Voedselverspilling wil EL&I de economische kansen faciliteren.

  • Implementeren van Verordening Voedselinformatie aan consumenten.

  • EU-overleg om op nieuw beleid en richtlijnen te kunnen anticiperen met betrekking tot voedselveiligheid, voedselkwaliteit en voedselverspilling.

  • Consumentenplatform: door middel van een interactieve dialoog via het Consumentenplatform wordt een bijdrage aan de beleidsontwikkeling van EL&I geleverd.

  • Platform Verduurzaming Voedsel: de samenwerkingsverbanden met ketenpartners om duurzame voedselinnovaties op de markt te brengen worden gebundeld, de overheid trekt zich vergaand terug uit deze samenwerkingsverbanden.

  • Mondiale en Europese samenwerking op het gebied van verduurzaming van het voedselssyteem, onder andere level playing field en duurzaamheid/transparantie van de Europese markt.

  • Jeugd, schoolfruit en smaaklessen: EL&I heeft in medebewind het Productschap Tuinbouw de opdracht gegeven om de EU-schoolfruitregeling uit te voeren – gefinancierd door de EU en het bedrijfsleven. EL&I draagt de uitvoeringskosten nog in 2012. De overheidsbijdrage voor de smaaklessen loopt met het schooljaar 2012/2013 af. EL&I trekt zich dan terug. Smaaklessen moeten verzelfstandigen door (private) partners te vinden.

  • Actualisering en operationeel houden (bewustzijn) van het beleidsdraaiboek Nationale Crisisbeheersing Voedselvoorziening.

Nieuwe technologieën

Doel en beschrijving:

Het toepassen van nieuwe technologieën vormt een belangrijke voedingsbodem voor veilig en goed voedsel maar pas nadat de mogelijke consequenties voor ons leefsysteem in samenhang met maatschappelijke acceptatie in beeld zijn gebracht.

Voornaamste acties in 2012:

  • Biotechnologie: financiële bijdragen aan het Netherlands Genomics Initiative (NGI) en de ontwikkeling van een genetisch gemodificeerde aardappel met resistentie tegen de aardappelziekte.

  • Onderzoeksprogrammering nanotechnologie: regie voeren (via een interdepartementale stuurgroep) op de inzet van middelen voor onderzoek, het opzetten van risico-onderzoeksprogramma’s bij het RIVM, RIKILT en TNO en het bevorderen van de maatschappelijke dialoog, uitvoeren van studies rond de beleving en gevoelens rondom nanotechnologieën en de productie van voedsel.

Indicator

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Mate van afname van antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Antibiotica-gebruik in 2009

2009

20% reductie (t.o.v. 2009)

50% reductie (t.o.v. 2009)

2013

SDa/LEI

2. Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

80%

90%

Jaarlijks

VWA

3. Aantal basisscholen met smaaklessen

Beperkt aantal

2005

3 000

3 000

2012

EL&I

4. Vermindering voedselverspilling

2009

2009

– 20%

2015

Alterra

Toelichting

  • 1. Mate van afname van antibioticagebruik in de dierhouderij: de uitgewerkte voorstellen van de Taskforce antibioticaresistentie dierhouderij zullen moeten leiden tot een vermindering van het antibioticumgebruik in de veehouderij in 2011 van 20% (en in 2013 van 50%) ten opzichte van 2009.

  • 2. Nalevingsniveau HACCP-verplichting: betreft de gemiddelde naleving van slachterijen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen van de wettelijke plicht om een zogenaamde Hazard Analysis and Critical Control Points system (HACCP) toe te passen, teneinde de veiligheid van productieprocessen van levensmiddelen te borgen.

  • 3. Aantal basisscholen met smaaklessen: EL&I wil dat in 2012, 3 000 basisscholen hun medewerking verlenen aan de Smaaklessen. Er zijn smaaklessen gestart voor kinderen van 4 tot 12 jaar.

  • 4. Vermindering voedselverspilling: deze indicator geeft het percentage afname van voedselverspilling weer, dat in 2015 moet zijn bereikt (20% ten opzichte van het startjaar 2009). In 2012 vindt een midterm review plaats.

Plant- en diergezondheid

Operationele doelstelling 16.3

Motivering

De samenleving en internationale handelspartners verwachten dat alle producten in de agrofoodketen gezond zijn en dat de productiewijze de gezondheid van mens en omgeving niet belast. Gezonde, welzijnsvriendelijk gehouden dieren, gezonde planten en gezond plantmateriaal zijn van groot belang om internationale handelsbelemmeringen te voorkomen en de Nederlandse concurrentiekracht te versterken. EL&I zet zich in voor wereldwijde harmonisatie en wederzijdse erkenning van technische voorschriften, evaluatie- en conformiteitsnormen en -procedures.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

16.3 Plant- en diergezondheid

72,4

26,6

26,8

28,3

28,6

28,7

28,7

               

Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen

2,3

2,3

2,7

3,2

3,2

3,2

3,2

Borgen plantgezondheid

5,2

3,9

1,2

1,2

1,2

1,2

1,2

Verbeteren dierenwelzijn van productiedieren en gezelschapsdieren

5,7

6,6

6,1

5,9

5,9

5,9

5,9

Preventieve diergezondheid

0,4

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

Bewaken, monitoren en early warning veterinaire veiligheid

5,9

7,6

9,0

9,2

9,3

9,3

9,3

Crisisorganisatie en -management

4,4

5,3

6,9

7,9

8,2

8,3

8,3

Overig (incl. Q-koorts in 2011)

48,5

0

0

0

0

0

0

Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is een integraal onderdeel van de huidige bedrijfsvoering. Het gewasbeschermingsbeleid heeft tot doel het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De nieuwe Europese richtlijn verplicht lidstaten tot het opstellen van een vierjarig Nationaal Actieplan Duurzame Gewasbeschermingsmiddelen. Dit actieplan zal gezamenlijk met het Ministerie van I&M worden opgesteld.

Voornaamste acties in 2012:

  • Opstellen nieuw Nationaal Actieplan Duurzame Gewasbeschermingsmiddelen.

  • Kennisontwikkeling en -verspreiding over verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder geïntegreerde gewasbescherming.

  • Monitoring en verantwoording van gebruik gewasbeschermingsmiddelen.

  • Fonds kleine toepassingen: stimuleren middelenpakket kleine toepassingen.

Borgen plantgezondheid

Doel en beschrijving:

Plantaardig uitgangsmateriaal van hoogwaardige kwaliteit en plantaardige producten met een hoog plantgezondheidsniveau zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht van groot belang. Het Nederlandse fytosanitaire beleid en de inzet van EL&I daarbij spelen hierop in door de voordelen van wereldwijde harmonisatie te benutten ten behoeve van het bedrijfsleven, onnodige handelsbelemmeringen te voorkomen en de Nederlandse concurrentiekracht te versterken.

Voornaamste acties in 2012:

  • Realiseren van fytosanitaire doelen zoals bescherming van de groene ruimte en teelten tegen plantenziekten en in dat kader bevorderen van een gunstige Nederlandse handelspositie;

  • Internationaal bevorderen dat de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven vast onderdeel wordt in internationale regelgeving en verdragen;

  • Vereenvoudiging en harmonisatie van regelgeving en het terugdringen van de administratieve lasten op de thema’s plantgezondheid en uitgangsmateriaal (inclusief nieuwe veredelingstechnieken). Dit wordt mede de inzet bij de beoordeling van de Commissievoorstellen voor de herziening van de EU Fytorichtlijn en de Verkeersrichtlijnen die in 2012 worden verwacht;

  • Versterken van een stimulerende kennisinfrastructuur, en praktische kennisbenutting; in het bijzonder de benutting van nieuwe veredelingstechnieken en – detectietechnologieën. Dit mede in het licht van het advies van de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen;

  • Bevorderen van een evenwichtig stelsel van intellectueel eigendom onder andere de introductie van een beperkte kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet, en heldere internationale afspraken over een zo onbelemmerd mogelijke toegang tot genetisch plantaardig materiaal;

  • Bevorderen en behouden van markttoegang Nederlands uitgangsmateriaal en plantaardige producten door internationale harmonisatie van standaarden en gerichte inzet in prioritaire landen.

Verbeteren dierenwelzijn van productiedieren en gezelschapsdieren

Doel en beschrijving:

Aandacht voor dierenwelzijn en -gezondheid is van belang voor een sterke duurzame veehouderij en komt tegemoet aan de toenemende belangstelling vanuit de samenleving voor de veehouderij (licence tot produce). Tevens neemt de aandacht voor gezondheid en welzijn van gezelschapsdieren toe.

Voornaamste activiteiten in 2012:

  • In 2012 ontvangt de Tweede Kamer een Nota Dierbeleid. Dit is een actualisatie van de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid. De nota zal ingaan op een aantal speerpunten zoals transport, doden, misstanden in de fokkerij, verwaarlozing en mishandeling en het verhogen van de naleving van dierenwelzijnsregelgeving;

  • De Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren wordt in 2012 vervangen door de Wet Dieren. Met onder andere een AMvB met algemene verzorgingsnormen en een verduidelijking voor het verbod op dierenmishandeling. Ook worden welzijnsregels vastgesteld voor de handel in gezelschapsdieren (AMvB gezelschapsdieren);

  • Op het terrein van misstanden in de fokkerij is het project verwantschapsbeheer bij honden gestart. De pilotstudie van dit project onder drie hondenrassen wordt in 2012 afgerond;

  • In 2012 is voor de positieflijst een transparant systeem ontwikkeld voor een zorgvuldige afweging van de consequenties voor mens en dier, verbonden aan het houden van (zoog)dieren in Nederland als gezelschapsdier;

  • Implementatie van verbetering van dierenwelzijn van productiedieren vindt mede plaats met inzet van het instrumentarium voor de duurzame veehouderij. Dat heeft met name betrekking op verbetering van huisvesting;

  • In de periode 2012–2015 wordt Welfare Quality (WFQ) via een pilot op ongeveer 75 bedrijven per sector uitgetest (varkens, pluimvee, paarden, kalveren, melkvee), inclusief communicatie met en voorlichting aan de houders van landbouwhuisdieren;

  • Op basis van de uitgevoerde publieksparticipatie over ongeriefanalyse gezelschapsdieren zal er een herijking van het welzijnbeleid voor gezelschapsdieren plaatsvinden.

Preventieve diergezondheid

Doel en beschrijving:

Voorkomen is beter dan genezen, daarom zet EL&I in op preventie van dierziekten. Een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte heeft grote maatschappelijke en economische gevolgen. Bestrijding van dierziekten vraagt ethische afwegingen en raakt aan dierenwelzijn. EL&I wil de risico’s zoveel mogelijk beperken.

Voornaamste acties in 2012:

  • Voorlichting en communicatie zijn belangrijke aandachtspunten bij de bestrijding en preventie van dierziekten en diergezondheid, inclusief voor de hobbydierhouderij;

  • Het identificeren, agenderen en aanpakken van risico’s op dierziekteuitbraken, waar nodig via ketenbenadering;

  • EL&I initieert (innovatief) onderzoek over de gevolgen van klimaatswijziging in relatie tot opkomende dierziekten, met name die dierziekten die ook gevolgen voor de mens kunnen hebben.

Bewaken, monitoren en early warning fytosanitaire en veterinaire veiligheid

Doel en beschrijving:

Snel en adequaat kunnen reageren op plant- en dierziekten draagt in belangrijke mate bij aan het minimaliseren van de consequenties ervan.

Voornaamste acties in 2012:

  • Diverse onderzoeken en monitoring op het gebied van plantgezondheid;

  • Financiële ondersteuning aan de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) voor uitvoeren van basismonitoring op dierziekten;

  • Tijdige signalering van een besmetting door onderzoek en monitoring/bewaking van onder andere dierziekten als scrapie, bluetongue, brucella melitensis, KVP, MKZ, AI en BSE. Financiering vindt met name plaats via een EL&I bijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF);

  • Extra reizigerscontroles laten uitvoeren door de Douane ter voorkoming van de insleep van dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI);

  • Risicogebaseerd preventiebeleid door de sector en regelgeving voor de verwerking van bijproducten. De overheid neemt maatregelen dáár waar hygiënemaatregelen niet automatisch tot de dagelijkse bedrijfsvoering van bedrijven behoren.

Crisisorganisatie en -management

Doel en beschrijving:

EL&I wil direct kunnen inspelen op crises. Het beschikbaar hebben van draaiboeken en een goede crisismanagementstructuur vormt hiervoor een belangrijk uitgangspunt.

Voornaamste acties in 2012:

  • Bestuurlijke Crisis – Oefening Afrikaanse Paardenpest met de paardensector in voorjaar 2012;

  • Nederland bereidt aanpak opkomende zoönosen voor. Samen met het Ministerie van VWS treft EL&I maatregelen om de samenwerking tussen betrokken veterinaire en humane beleidsinstanties bij de aanpak van zoönosen te versterken en de risico’s voor de volksgezondheid van (opkomende) zoönosen te minimaliseren;

  • EL&I stimuleert het ontwikkelen van vaccins voor opkomende dierziekten;

  • Financiering via bijdrage in DGF van een calamiteitenreserve bij destructiebedrijf Rendac om bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte direct voldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar te hebben;

  • Financiering van een crisisorganisatie bij de GD waardoor direct gekwalificeerd personeel en infrastructuur beschikbaar is om de nVWA te assisteren bij een bestrijding.

Indicator

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige ziekten en voedselkwaliteit (1)

5

2005

12

12

2012

EL&I

Toelichting

Door de inspanningen van de afgelopen jaren is inmiddels een groot aantal beleidsdraaiboeken op het gebied van de bestrijdingsplichtige dierziekten (onder andere Aviaire Influenza (AI), MKZ, en Klassieke Varkenspest (KVP)) en voedselveiligheid (onder andere diervoeders) opgesteld. Na het opstellen van de beleidsdraaiboeken zal vooral sprake zijn van onderhoud teneinde de draaiboeken up-to-date te houden. Overigens zal EL&I zich blijven voorbereiden op nieuw opkomende dier- en infectieziekten, waarvoor zo nodig nieuwe draaiboeken worden ontwikkeld.

Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

Operationele doelstelling 16.4

Motivering

EL&I wil een goed functionerend, hoogwaardig en internationaal kenniscentrum en kennissysteem voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte waarborgen. Wageningen Universiteit en Researchcentrum is een internationaal hoogwaardig kenniscentrum met een groot netwerk van nationale en internationale partners. De minister waarborgt een goede werking van het kennissysteem door financiering van funderend onderzoek en stimulering van inzet van kennis.

EL&I investeert ook in kennisontwikkeling voor actuele maatschappelijke vraagstukken (dierenwelzijn, groene economie, klimaat), kennis voor toekomstige vraagstukken op terrein van vernieuwingen en innovaties (kennisbasisonderzoek) en onderzoek in het kader van wettelijke taken.

Tot slot financiert EL&I opdrachten voor kennisontwikkeling in de precompetitieve fase en via publiek-private samenwerking. Hiermee wordt het innovatievermogen bij bedrijven en in producten, processen en systemen ten behoeve van duurzame ontwikkeling vergroot.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein

225,4

200,6

183,9

188,7

177,1

171,8

171,0

               

Kennisbasis

44,0

43,3

43,1

43,3

43,1

43,1

43,3

Onderzoeksprogrammering

91,3

72,1

60,8

63,2

56,0

53,3

52,4

Onderzoeksprojecten

2,9

3,1

7,2

7,4

7,4

7,4

7,4

Wettelijke onderzoekstaken

51,5

51,2

51,9

52,5

52,7

52,7

52,6

Basisfinanciering overige kennisinstellingen

0.6

2,0

2,0

2,1

2,1

2,1

2,1

Vernieuwen onderzoeksinfrastructuur

11,9

15,5

8,4

8,9

4,6

1,9

1,9

Ontwikkelen kennisbeleid

13,7

5,8

5,7

6,3

6,4

6,4

6,4

Innovatieprojecten

5,9

3,3

1,0

1,1

1,0

1,0

1,0

InnovatieNetwerk

3,6

4,3

3,8

3,9

3,9

3,9

3,9

Prestatie-indicator bij operationele doelstelling

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Mate van vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

70%

2010

75%

80%

2015

PROSU

Toelichting

De hoofdgrondslag voor de start betrof voor 58 % van de projecten nationaal beleid en voor 12 % maatschappelijke organisaties. In andere gevallen was er geen sprake van vraagsturing maar bijvoorbeeld een initiatief ingegeven door voorafgaand onderzoek.

Kennisbasis

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

De bekostiging van de kennisbasis betreft funderend onderzoek. Kaderstellend voor het onderzoek is het Meerjarenkader 2011–2014. In het kader van het Strategisch Plan WUR zijn voor de middellange en lange termijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de ontwikkelingsrichting van expertises, die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse samenleving in een nationaal en een internationaal perspectief. De middelen worden deels ingezet voor co-financiering van EU onderzoeksmiddelen. Voor het onderzoek zet EL&I er op in dat voor Nederland belangrijke thema’s op de EU-onderzoeksagenda (7e en 8e Kaderprogramma) komen. EL&I werkt mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda's met andere landen. De verzelfstandigingsafspraken maken onderdeel uit van de opgenomen bedragen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Positief oordeel visitatiecommissies

100%

2010

100%

100%

2015

Visitaties

Onderzoeksprogrammering

Doel en beschrijving:

Het gaat om opdrachten toepassingsgericht onderzoek voor de agenda’s van de topsectoren agro&food en tuinbouw&uitgangsmaterialen en voor ondersteuning van politieke besluitvorming. Accenten die in 2012 worden gelegd zijn onder andere internationale markt en handeltoegang in relatie tot veterinaire en fytosanitaire problematiek, integrale ketenbenadering duurzame veeteelt en plantaardige sectoren, waarborgen voedselveiligheid en diergezondheid, biodiversiteit, de economische kracht van natuur, het Deltaprogramma en de follow-up van de conferentie voedselzekerheid.

Voornaamste acties in 2012:

Het verder doorvertalen van de agenda’s van de topsectoren agro&food en tuinbouw&uitgangsmaterialen in onderzoeksprogramma’s DLO en PPS-constructies.

Onderzoeksprojecten

Doel en beschrijving:

Hierbij gaat het om opdrachten kortlopend strategisch en toegepast onderzoek binnen het groene domein. Het projectinstrument wordt ingezet om specifieke deskundigheid uit het nationale en internationale (universitaire) kennisveld te benutten in kennisontwikkeling voor actuele maatschappelijke vraagstukken. Voorbeelden van projecten in 2012 zijn projecten op het gebied van duurzamer consumeren en alternatieven voor antibiotica.

Indicator

Referentie-waarde

Peil

datum

Raming 2012

Streef-waarde

Planning

Bron

Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

85

2010

85

85

2015

PROSU

Wettelijke onderzoekstaken

Doel en beschrijving:

De wettelijke taken vloeien voort uit nationale dan wel EU verplichtingen, zoals het paraat hebben van een adequate infrastructuur, kennis en equipement ter bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarnaast betreft het verplichtingen op het terrein van visserij (onder andere visbestanden), natuur (onder andere Milieu- en Natuur Planbureau), economie (landbouwtelling), genenbanken (plantenrassen) en voedselveiligheid (infrastructuur, kennis ten aanzien van voedselveiligheidsrisico’s en analyses ten behoeve van de nVWA). Het betreft taken die van essentieel belang geacht worden voor natuurbescherming, diergezondheid, voedselveiligheid en economische ontwikkeling.

Basisfinanciering overige kennisinstellingen

Doel en beschrijving:

Het betreft inputfinanciering voor onderzoek binnen het groene domein uitgevoerd door o.a. het Planbureau voor de leefomgeving en KNAW Academie Hoogleraren.

Vernieuwen onderzoeksinfrastructuur

Doel en beschrijving:

Het betreft subsidie voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden en strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoeksinstellingen gericht op verbeteren kennisinfrastructuur en het innovatief vermogen van het bedrijfsleven (Transitie duurzame landbouw, TTI Groene Genetica, Aviaire Influenza, Biosolar).

Ontwikkelen kennisbeleid

Doel en beschrijving:

Deze middelen worden ingezet om innovaties in het kennisbeleid zelf (methoden en infrastructuur) te ondersteunen. Anders gezegd, het is de «kraamkamer» voor initiatieven die potentieel kunnen leiden tot structurele veranderingen in het kennisinstrumentarium voor de groene sector en de inzet daarvan.

Voornaamste acties in 2012:

Het ontwikkelen van een nieuwe visie op agro kennisarrangementen.

Innovatieprojecten

Doel en beschrijving:

EL&I verstrekt innovatiesubsidies aan ondernemers en andere doelgroepen in het groene domein, onder andere binnen het kader van SBIR (Small Business Innovation Research). Via het SBIR-programma besteedt de overheid een deel van haar O&O budget rechtstreeks aan bij het midden- en kleinbedrijf (MKB). Andere projecten zijn Innovatieve educatie biodiversiteit en Vervanging van dierlijke eiwitten.

Voornaamste acties in 2012:

Het ontwikkelen van een nieuwe aanpak agro-innovatie. Beleidsinspanningen richten zich in de eerste plaats op programma’s en projecten die voortkomen uit de agenda’s van de topsectoren agro&food en tuinbouw&uitgangsmaterialen.

De impact van innovatiebeleid kan slechts zeer beperkt weergegeven worden. Onderstaande tabel bevat enkele indicatoren.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Plant Breeders Index1

32%

2010

> 32%

> 32%

2015

CPVO

Aantal octrooiaanvragen in de agrarische sector en verwerkende industrie2

7,3%

2008

7,3%

7,5%

2015

NL Octrooi-centrum

Aantal innovatienetwerken en bedrijfsprojecten groene sector gestart met bijdrage uit publieke middelen3

115

2010

120

120

2015

Dienst Regelingen

1

Betreft het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht van het Totaal aantal aanvragen voor de EU.

2

Betreft het percentage Nederlandse octrooiaanvragen van het totaal aantal internationale aanvragen (bij de WIPO en bij het Europees Octrooibureau ingediend) voor de agrarische sector en verwerkende industrie.

3

Toelichting bij referentiewaarde 2010: Samenwerking bij innovatie 34, Nieuwe uitdagingen GLB 23, Innovatienetwerken 58.

InnovatieNetwerk

Doel en beschrijving:

InnovatieNetwerk is een vanuit een onafhankelijke positie functionerend onderdeel van EL&I. Met een veelheid aan partijen ontwikkelt InnovatieNetwerk concepten voor grensverleggende innovaties op het vlak van landbouw, agribusiness, groene ruimte en voeding én brengt deze naar de praktijk. Voorbeelden van projecten zijn: Fotonenboer (veehouders worden energieleverancier), Antibioticavrije ketens (verbeteren weerstand van dieren zonder gebruik antibiotica), Innofisk (duurzame viskweek), Panorama Natuur (nieuwe visie op natuur, bos en landschap in Nederland) en Samen goed eten (gezamenlijke lunch op school). InnovatieNetwerk heeft publiek-private allianties met het bedrijfsleven in de akkerbouw (Kiemkracht), melkveehouderij (Courage) en de glastuinbouw (SIGN).

Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

Operationele doelstelling 16.5

Motivering

Voedsel is een basale behoefte van de mens. Hoewel de productie en het verkrijgen van voedsel in het algemeen een activiteit is, die plaats vindt in een (vrije) markt van vraag en aanbod, is er tevens een groot publiek belang mee gemoeid. EL&I streeft er naar om met de topsectoren agro&food en tuinbouw&uitgangsmaterialen een belangrijke bijdrage te leveren aan de mondiale uitdagingen op het terrein van duurzame landbouw, voedselzekerheid en de bestrijding van honger.

In het kader van de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) zet EL&I in op meer doelgerichte betalingen.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

16.5 Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

52,6

193,6

45,6

23,2

17,5

17,3

17,3

               

Borgen voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen

0,0

3,0

2,2

0,5

0,5

0,5

0,5

Medebewind productschappen

26,0

28,2

26,0

10,2

9,6

9,4

9,4

Apurement

26,4

102,2

17,2

12,3

7,2

7,2

7,2

Interne begrotingsreserve

 

60,0

         

Overig

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Borgen voedselzekerheid en duurzame voedselsystemen

Doel en beschrijving:

Versterking van de Nederlandse positie tot world centre of excellence behoort tot de mogelijkheden voor met name agrostrategie-ontwikkeling, hoogwaardige tuinbouw en integrale versketens. De topsectoren hebben op dat terrein voorstellen gedaan. De ontwikkeling van integrale versketens kan zich in het bijzonder richten op het verbeteren van de behandeling van producten na de oogst, agrologistiek en effectieve koeling. Een dergelijke aanpak biedt kansen in een groot aantal derde landen waar het Nederlandse bedrijfsleven opereert.

Voornaamste acties in 2012

  • Implementatie van het actieprogramma van de Internationale conferentie Agriculture, Food Security and Climate Change in Den Haag in 2010 (waaronder internationaal clearing house-mechanisme om landen te ondersteunen bij het opzetten van programma’s omtrent climate smart agriculture en voedselzekerheid) en organisatie van de follow-up conferentie in Vietnam in 2012;

  • In 2012 zal Nederland in relevante multilaterale organisaties, in het bijzonder FAO, WFP, WB en OECD, prioriteit vragen voor verdere ontwikkeling en realisatie van beleid en maatregelen, die ontwikkelingslanden ondersteunen in een aanpak die is gericht op het uitbannen van honger, in de context van armoedebestrijding en verduurzaming van de landbouw, als één van de belangrijke productieve economische sectoren. Daarbij zullen deze organisaties gevraagd worden expliciet aandacht te besteden aan de noodzaak van kansen voor de ontwikkeling van systemen van climate smart agriculture in lijn met het actieprogramma van de conferentie Agriculture, Food Security and Climate Change;

  • Landbouw en ontwikkeling van agrokennis en innovatie zal (net als de inzet op andere topsectoren) een belangrijke pijler zijn in de programma's van samenwerking met transitielanden en uitvoeringsprogramma’s voor voedselzekerheid in een aantal ontwikkelingslanden;

  • In 2012 hebben de topsectoren tuinbouw&uitgangsmaterialen en agro&food hun internationale speerpunten uitgewerkt in operationele samenwerkingsprogramma's, inclusief plannen van aanpak in derde landen, waarmee zij een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van duurzame agroketens en voedselzekerheid;

  • Deelname aan het interdepartementale Programma Duurzame Voedselsystemen. Uitgangspunt van het programma is dat duurzaamheid en voedselzekerheid elkaar dienen te versterken. Het programma stimuleert onder meer innovaties in de keten. Met name duurzame eiwitinnovaties voor humane voeding, diervoer en andere biobased toepassingen die internationale marktkansen opleveren.

Europees landbouwbeleid

Doel en beschrijving:

Ten aanzien van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) zet EL&I in op een beleid dat na 2013 sterker gericht wordt op de versterking van concurrentiekracht in combinatie met verduurzaming en innovatie en de beloning voor (bovenwettelijke) maatschappelijke prestaties. Het betreft prestaties op het terrein van bijvoorbeeld natuur, milieu, waterbeheer, landschap, dierenwelzijn en diergezondheid.

Voornaamste acties in 2012

Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de Nederlandse positie inzake het GLB werkt EL&I, met het oog op de hervormingen na 2013 (herziening GLB in relatie tot nieuwe Financiële Perpectieven 2014–2020), aan:

  • Het zetten van stappen richting meer doelgerichte betalingen in het markt- en prijsbeleid;

  • De verdere omvorming van het markt en prijsbeleid in de richting van een financieel vangnet voor agrarische producenten;

  • Het treffen van voorbereidingen in de richting van meer doelgerichte en vereenvoudigd plattelandsbeleid;

  • Verdere coherentie met het beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden.

Vooruitlopend op de hervormingen van het GLB na 2013 zal EL&I de toepassing van het huidige artikel 68 aanpassen en verder uitbouwen (dit artikel maakt het mogelijk inkomenssteun deels doelgericht in te zetten). EL&I zet hiermee een stap richting een nieuw GLB na 2013 waarin Nederland inzet op vervanging van de huidige directe GLB-betalingen door doelgerichte betalingen (zie ook bijlage 4.2: Europese geldstromen).

Medebewind

In deze operationele doelstelling worden de uitvoeringskosten geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Het gaat hierbij voornamelijk om de medebewindskosten van de productschappen. Dit betreft in hoofdzaak het verlenen van exportrestituties en productiesteun.

Apurement en interne begrotingsreserve

Het kabinet heeft besloten tot de instelling van een interne begrotingsreserve ten behoeve van de EU-apurement-procedure.

Voor de zogenaamde apurementprocedure wordt deze begrotingsreserve ingesteld omdat Nederland de afgelopen periode is geconfronteerd met besluiten van de Europese Commissie over ingediende declaraties bij Europese Fondsen waarbij aanzienlijke bedragen moeten worden terugbetaald. Omdat de hoogte van deze correcties en het jaar waarin de betaling moet plaatsvinden vooraf moeilijk kunnen worden ingeschat, is besloten tot de instelling van een begrotingsreserve.

Het Ministerie van EL&I heeft maatregelen genomen om de risico’s op toekomstige financiële correcties te verkleinen door interpretaties van EU-regelgeving zoveel mogelijk vooraf voor te leggen voor verduidelijking aan de Commissie.

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Groen onderwijs van hoge kwaliteit.

Algemene doelstelling

Hierbij streeft de minister naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Kennisverspreiding en -benutting ten behoeve van EL&I-beleid, met een actieve bijdrage van het groen onderwijs.

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte

Rol en Verantwoordelijkheid

  • Door bekostiging van het in stand houden van, op actuele beroepssituaties gerichte, voorzieningen voor onderwijs aan (toekomstige) beroepsbeoefenaren in de groene sector (stelselverantwoordelijkheid). De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt.

  • Via overleg en gerichte subsidies borgen van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • Via gerichte subsidies en overleg met onderwijsinstellingen op basis van arbeidsmarktonderzoek voorwaarden scheppen om te voldoen aan de forse vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, om- her- en bijscholing, aanspreken van nieuwe groepen met name in de (rand)stedelijke omgeving.

  • Door middel van gerichte subsidies en afstemming met onderwijsinstellingen en het werkveld versterken van kwalificerende functies van het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs voor de sector voedsel en groen.

  • In overleg met de instellingen accentueren van ondernemerschap waardoor leerlingen na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Kennisverspreiding en -benutting ten behoeve van EL&I-beleid, onder meer door actieve inzet van het groen onderwijs.

  • Door middel van overlegvormen en gerichte subsidies stimuleren van kennisuitwisseling tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden, onderzoek en onderwijs (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector).

  • Door middel van overlegvormen en gerichte subsidies stimuleren van kennisverspreiding en -benutting ter ondersteuning van topsectoren tuinbouw&uitgangsmaterialen en agro&food (bijvoorbeeld tuinbouw&uitgangsmaterialen: Greenports; agro&food: Food Valley, duurzame veehouderij, precisielandbouw) en vanwege de maatschappelijke opgaven op horizontale doorsnijdende thema’s zoals duurzaamheid en biodiversiteit.

  • Kaders stellen voor, initiëren en subsidiëren van Natuur- en Milieueducatie en het programma Leren voor duurzame ontwikkeling.

Outcome-indicatoren

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aanbod adequaat voor de vraag op de arbeidsmarkt

48%

2009

49%

51%

2015

ROA

De indicator «aanbod adequaat voor de vraag op de arbeidsmarkt» wordt gemeten door de «indicator toekomstige knelpunten in de personeelsvoorziening naar beroep (ITKB)». Deze indicator geeft aan in welke mate het voor werkgevers mogelijk is om binnen beroepsgroepen de gewenste personeelssamenstelling naar opleidingsachtergrond te realiseren, rekening houdende met vraag en aanbod verhoudingen voor de verschillende opleidingstypen. Vereiste specifieke kennis en vaardigheden in opleidingscategorieën met groot verwacht tekort leidt tot lage percentages. De referentiewaarde geeft de waarde in 2009 van de categorie agrarische beroepen. Deze referentiewaarde zit met een percentage van 48% in de middenmoot.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal aandachtvelden Wageningen Universiteit in top 5 op basis internationale citatie-impactscore

2

2010

2

3

2015

ISI Web of Knowledge The Thomson Corporation

Thomson meet per instituut het aantal citaties per wetenschapsveld. Wageningen Universiteit kwam eind 2010 met twee wetenschapsvelden in de top 5 namelijk met «Landbouwwetenschappen» op een 4e plaats en met «Omgeving en ecologie» op een 5e plaats. Er wordt naar gestreefd hier nog een derde wetenschapsveld «Plant- en dierwetenschappen» aan toe te voegen. Met dat wetenschapsveld werd eind 2010 de zesde plaats ingenomen.

Beleidswijzigingen

De maatregelen opgenomen in het Regeerakkoord (onder andere topsectorenbeleid, bekostiging 30 plus, langstudeerders, en passend onderwijs) worden ingevoerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

799

768

779

773

768

756

756

UITGAVEN

774

776

781

775

769

757

754

               

Bekostiging:

             

Wageningen Universiteit

157

162

155

153

153

154

154

HBO-groen

65

68

66

64

65

65

65

MBO-groen

145

147

148

147

143

133

131

VOA

9

9

9

9

9

9

9

Wachtgelden

13

13

13

13

13

13

13

VMBO-groen

288

287

298

296

295

295

295

Aequor

7

7

7

7

7

7

7

               

Subsidies:

             

Groene Kennis Coöperatie

5

4

4

4

4

4

4

School als Kenniscentrum

31

28

38

38

36

34

32

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

4

6

6

8

8

8

8

Aanvullende onderwijssubsidies

36

32

25

29

30

30

30

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

3

2

2

2

2

2

2

NME/Leren voor Duurzame Ontwikkeling

6

5

4

0

0

0

0

               

Opdrachten:

             

Kennisverspreiding

5

6

6

4

4

4

4

               

ONTVANGSTEN

0

0

0

0

0

0

0

  • Aanpassing van de bekostiging en een deel van de aanvullende onderwijssubsidies vereist aanpassing van de onderwijswetgeving (€ 709 mln);

  • Voor de subsidies Groene Kenniscoöperatie, School als kenniscentrum, Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs en een deel van de aanvullende onderwijssubsidies is voor de periode 2011–2015 een meerjarenafspraak met de instellingen gemaakt (€ 60 mln);

  • Voor subsidies Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit is voor de periode tot en met 2013 een meerjarenafspraak met het Bosschap (uitvoeringsorganisatie) gemaakt. Het budget is pas na deze periode flexibel (€ 2 mln);

  • Opdrachten kennisverspreiding en NME zijn meerjarig waardoor het budget in 2012 (en 2013) voor tweederde niet flexibel is (€ 10 mln).

Budgetflexibiliteit

Bekostiging

Instrumenten

Rijksbijdrage WU, HBO-groen, MBO-groen, VOA, Wachtgelden, VMBO-groen en Aequor

Het betreft normatieve bekostiging gebaseerd op de wet. EL&I bekostigt Wageningen Universiteit, 5 HBO-instellingen, 12 agrarische opleidingscentra voor VMBO/MBO, de MBO-opleiding aan ROC Landstede, 37 groene afdelingen van scholengemeenschappen en Aequor. Aequor is het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) voor de groene sector, verantwoordelijk voor de kwalificatiedossiers voor het MBO en het aanbod en de kwaliteit van leerbedrijven.

Bekostigde aantallen binnen het groene onderwijs

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag

x € 1 000

Uitgaven 2012

x € 1 000

Bekostiging WU

Inschrijvingen

4 142

5 768

23 891

 
 

Graden Bachelor

562

9 079

5 102

 
 

Graden Master

720

12 390

8 921

 
 

Promoties

205

93 408

19 149

 
 

Vaste componenten

   

106 204

163 267

Bekostiging HBO-

Inschrijvingen hoog

7 032

6 425

45 181

 
 

Graden hoog

1 420

6 425

9 124

 
 

Graden laag

9

5 019

45

 
 

Vaste componenten

   

14 586

68 936

Bekostiging MBO-groen

Studenten beroeps-opleidende leerweg

18 700

5 985

111 919

 
 

Studenten beroeps-begeleidende leerweg

11 500

3 475

39 962

151 881

Bekostiging VOA

leerlingen niveau 1

2 131

1 996

4 253

 
 

leerlingen niveau 2

6 293

798

5 022

9 275

Aequor

Vaste component

     

8 180

Wachtgelden

Vaste component

     

12 340

Bekostiging VMBO-groen

Leerlingen VMBO/VBO

18 600

6 998

130 163

 
 

Leerlingen VMBO/LWOO

13 000

10 606

141 060

 
 

Vaste componenten

   

10 898

282 121

Voornaamste acties in 2012:

  • De AOC nemen een voortrekkersrol in de voorbereiding van de nieuwe experimenten met doorlopende leerlijnen VMBO/MBO. De verworvenheden als verticale instelling worden ingezet ter ondersteuning van de experimenten in de andere sectoren;

  • Invoeren van de maatregelen Coalitieakkoord 2010 (passend onderwijs, 30 plus, langstudeerders).

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage afgestudeerden dat minimaal werkt op het niveau van de opleiding

72%

2010

75%

80%

2015

ROA

Betreft een gemiddelde van: Bol 4: 72%, HBO 79%, WO 64%.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

88%

2010

89%

90%

2015

Inspectie voor het Onderwijs

Toelichting

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene MBO en VO scholen gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen percentages zijn het gemiddelde van VO, 81% en MBO, 96%. Raming en streefwaarde weerspiegelen een ambitie naar verbetering, echter verwachte stijgingen zijn vanwege het al hoge niveau beperkt gehouden.

Subsidies

Groene Kennis Coöperatie (GKC)

Betreft subsidie aan het samenwerkingsverband tussen kennisinstellingen, scholen en bedrijfsleven. Enerzijds voor het dekken van uitvoeringslasten voor het gezamenlijk programmeren van onderwijsvernieuwing in aansluiting op de maatschappelijke vraag op basis van een meerjarenafspraak 2011–2015. Anderzijds voor het ontsluiten op maat voor de diverse doelgroepen van relevante beschikbare kennis via internet (Groen Kennisnet). De Groene Kennis Coöperatie (platform-organisatie) legt via vraaggestuurde kennisprogramma’s een verbinding tussen groene onderwijsinstellingen (75 000 leerlingen/studenten), onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven, lagere overheden en maatschappelijke organisaties.

Voornaamste acties in 2012:

  • Aansturen van de uitvoering meerjarenafspraken 2011–2015 groen onderwijs: school als kenniscentrum fase I inclusief kennisverspreiding, internationalisering en professionalisering;

  • Door afstemming en gerichte subsidiëring versterken van de kennisprogramma’s GKC incl. regionale inbedding van het groen onderwijs. Verbreding van het aantal regionale kennisprogramma’s waar ondernemers, overheden en instellingen samenwerken.

School als Kenniscentrum

Betreft subsidie aan onderwijsinstellingen voor praktijkleren en regionale kennisuitwisseling. In verband met onder meer de kleinschaligheid van instellingen en een groot deel van de bedrijven in de groene sector worden middelen beschikbaar gesteld voor praktijkleren in gesimuleerde bedrijfssituaties. Er is een beperkte subsidieruimte voor investeringen in innovatieve voorzieningen voor praktijkleren in samenwerking met bedrijven. EL&I verstrekt subsidies met doel kennisontsluiting en -benutting in de regio te versterken.

Voornaamste actie in 2012:

  • In GKC-verband (de rol van EL&I is initiator en gangmaker) maken de AOC, Hassen en WUR (Wageningen Universiteit en Research) nadere afspraken over behoud en versterking van de primaire opleidingen (opleidingen voor de oorspronkelijke landbouwberoepen), behoefte aan voorzieningen voor praktijkleren en een keurmerk hiervoor. Nieuwe voorzieningen voor praktijkleren moeten passen binnen de gezamenlijke visie/strategie en aansluiten op de normen die de inspectie voor het instellingsdeel van het onderwijsprogramma hanteert.

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

AOC's, scholengemeenschappen met een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving, HAS'en en Wageningen Universiteit kunnen via de Regeling Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs subsidieaanvragen indienen voor projecten met als doel kennisverspreiding en innovatie door het groene onderwijs. Het merendeel van deze projecten sluit aan op de met de Groene Kenniscoöperatie afgesproken kennisprogramma’s.

Voornaamste actie in 2012:

Met het oog op snellere circulatie van actuele kennis wordt bevorderd dat studenten en docenten betrokken worden bij innovatieve programma’s van/voor het bedrijfsleven en andere doelgroepen. Samenwerking tussen onderwijs en onderzoek wordt verder geïntensiveerd. Het betreft een voortzetting van de regeling uitgevoerd in voorgaande jaren. Echter bij de openstelling zal sterker dan voorgaande jaren bij de beoordeling van projectsubsidies de nadruk gelegd worden op samenwerking tussen (V)MBO en HBO binnen schoolregio’s en op externe cofinanciering.

Overige onderwijssubsidies

  • Subsidies aan ondersteunende instellingen onder andere: ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum), verzorgen van onderwijskundige begeleiding (Landelijke Pedagogische Centra), toetsing en examinering (CITO).

  • Subsidieregelingen van OCW voor onderwijsvernieuwing onder andere: internationale mobiliteit, vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, het stimuleren van bêta-studies.

  • Middelen die de minister naast de OCW-conforme subsidies beschikbaar stelt om de kwaliteit te verhogen van relatief kleinschalige scholen en om een actieve rol te spelen in de kennisverspreiding binnen de sector onder andere: bijdragen aan stage biedende organisaties, groene plus lectoraten gekoppeld aan beleidsprioriteiten, impulsen voor aansluiting op de arbeidsmarkt, bijdragen voor Centra Innovatief Vakmanschap ten behoeve van de groene topsectoren.

Voornaamste acties in 2012:

  • Bedrijven en onderwijsinstellingen opzoeken en afspraken maken. Het groen onderwijs meer richten op de topsectoren via implementatie agenda’s topsectoren. Het bedrijfsleven aanspreken op mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming en maatschappelijke stageplaatsen. Met productschapen en de Groene Kennis Coöperatie opzetten van een Agro-opleidingshuis voor leven lang leren. Met vijf Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven zoeken naar mogelijkheden om een verwacht tekort aan werkenden (29 000) in de voedingssector op te lossen. Benutten van mogelijkheden tot valorisatie.

  • Optreden als initiator en subsidieverstrekker voor de vorming van centra gericht op samenwerking groen onderwijs-onderzoek-bedrijfsleven/maatschappelijke organisaties (onder meer Center for Biobased Economy en Center for Greenports). Versterken praktijkgericht onderzoek bij het HAO via groene-plus lectoraten aansluitend bij de agenda’s van de topsectoren binnen groen. Implementatie sectorplan HAO 2011–2015 met doel actief in te spelen op maatschappelijke veranderingen, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, stelselontwikkelingen hoger onderwijs en het topsectorenbeleid. De ontwikkel- en schakelrol van het HAO in de groene onderwijskolom versterken. Stimuleren internationale oriëntatie groene instellingen en samenwerking met bedrijfsleven. Sectororiëntatie en imagoverbetering om onder andere stedelijke en allochtone jongeren te interesseren voor de sector en groen onderwijs.

  • Optreden als gangmaker en subsidieverstrekker voor algemeen onderwijsbeleid binnen het groen onderwijs. Implementatie Actieplannen kwaliteit VMBO-groen 2011–2013 en MBO. Het HAO en WU stimuleren actief in te spelen op de doelen van de strategische agenda hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap. Speerpunten 1) studiecultuur, studiesucces en onderwijskwaliteit, 2) een meer geprofileerd en gedifferentieerd onderwijsaanbod, 3) onderzoek: meer profiel en meer impact, 4) bekostiging: belonen van kwaliteit en profiel.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2012

Streef-waarde

Planning

Bron

Aandeel niet-westerse allochtonen in het groene onderwijs

(VMBO, MBO, HBO, WO)

4,4%

2010

5,3%

7,0%

2015

DUO

Percentage niet westerse allochtonen per onderwijssector in 2010

Schooltype

Economie

Techniek

Zorg en welzijn

Groen

Totaal

VMBO

35,1

14,4

19,7

4,3

19,8

MBO

25,8

11,2

15,6

2,4

18,4

HBO

19,9

13,1

11,6

3,6

14,7

WO

16,2

14,4

12,0

15,7

13,1

Bron: OCW/CFI. Bij VMBO, MBO en HBO is er sprake van ondervertegenwoordiging als gevolg van niet aansluiten van beelden van het beroepsperspectief groen onderwijs op de over het algemeen meer stedelijke interesse van jonge allochtonen. Binnen het groen WO is het percentage niet-westerse allochtonen relatief hoog als gevolg van het grote aantal internationale studenten.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal studenten uit ontwikkelingslanden opgeleid door het groene onderwijs

909

2010

927

955

2015

Duo

Er wordt uitgegaan van een groei van het aantal studenten uit ontwikkelingslanden met 1% per jaar.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Voortijdig schoolverlaten

4,4%

2010

4,3%

4,2%

2015

DUO

Het percentage vmbo 3–4 plus mbo leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal mbo-2 niveau) het onderwijs verlaat, gemeten als percentage van het totaalaantal vmbo 3–4 plus mbo leerlingen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Doorstroom MBO-BOL-4 naar hoger onderwijs

39%

2009

40%

41%

2015

ROA

Percentages voortijdig schoolverlaten mbo (2010) en doorstroom MBO-BOL4 naar HBO (2009) per sector

Schooltype

Economie

Techniek

Zorg en welzijn

Gedrag en maatschappij

Groen

Voortijdig schoolverlaten

8,3

8,6

5,6

 

6,0

Doorstroom MBO-BOL4 naar hoger onderwijs

57

48

36

54

39

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Het betreft subsidies waarvoor de verstrekking ingaande 2010 is uitbesteed aan het Bosschap. Het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) is gestart in 2006. Doel is het ontwikkelen van maatregelen om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan. Het levert kennis op voor de implementatie van belangrijke beleidsitems zoals Natura 2000, realiseren van natuurterreinen en leefgebiedplannen. Samenwerking tussen onderzoekers, beheerders en beleid is de sleutel tot succes.

Educatie

Het betreft subsidies aan overheden die educatieactiviteiten organiseren. Natuur- en Milieueducatie (NME) is van oudsher een belangrijk kanaal om basiskennis over groen onder de aandacht te brengen. Het nieuwe NME-beleid omvat naast het ontwikkelen van liefde voor de natuur en zorg voor het milieu ook thema’s als dierenwelzijn en voeding. EL&I voert NME samen met andere departementen en overheden uit en streeft naar verbreding om synergie te bewerkstelligen. Met provincies en gemeenten zijn meerjarige bestuurlijke afspraken gemaakt over doelen en financiering.

Voornaamste acties in 2012:

  • Uitvoering van het jaarprogramma 2012 Natuur- en Milieueducatie/Leren voor Duurzame Ontwikkeling als overgangsjaar van lopende programma’s 2008–2011, waarin aandacht is voor lokale/regionale arrangementen op gebied van biodiversiteit, voedsel, energie en water. Verder het ontwikkelen van een op ICT gebaseerde kennisinfrastructuur, het verbinden van Natuur- en milieueducatie/Leren voor Duurzame Ontwikkeling aan het groene kennissysteem via GKC-programma’s als Regionale Transitie en Groene Kennis voor Burgers en professionalisering van de sector. Het Ministerie van I&M draagt aan dit jaarprogramma € 1,5 mln bij vanuit haar rijksverantwoordelijkheid op het thema duurzaamheid.

  • Ontwikkeling van een meerjarenvisie op Natuur- en Milieueducatie/Leren voor Duurzame Ontwikkeling voor de periode ná 2012 en een uitvoeringsconvenant tussen Rijk, provincies, waterschappen, gemeenten en werkveld.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Mate van spreiding en beschikbaarheid van NME

45%

2009

60%

90%

2011–2015

NME-programmabureau

Gemiddelde van de percentages locaties in Nederland waar NME-faciliteiten voor enerzijds kinderen (73%) en anderzijds volwassenen (18%) beschikbaar zijn.

Opdrachten

Kennisverspreidingsprojecten

Met de kennisverspreidingsprojecten zet de Minister van EL&I in op een betere ontsluiting van de ontwikkelde kennis voor gebruik door ondernemers en maatschappelijke groepen. Projecten richten zich op thema’s als Jeugd en natuur, Zorglandbouw, Voeding en gezondheid, Mineralen en milieu en Dierenwelzijn. De netwerken kennen een koppeling naar onderwijsinstellingen zodat ook toekomstige beroepsgroepen vertrouwd raken met de nieuwste inzichten. Gezien de interactie met beleidsontwikkeling en/of -implementatie is de EL&I-betrokkenheid actief en initiërend.

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

Een concurrerende ruimtelijke economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

Een concurrerende economie met een veelzijdige natuur is van wezenlijk belang voor een duurzame samenleving, op korte en lange termijn. De economie is de motor van onze welvaart.

Natuur, de biodiversiteit14 in het bijzonder, is de basis van onze primaire levensbehoeften: (drink)water, voedsel en zuurstof. Natuur heeft een grote economische waarde; het levert grondstoffen en ecosysteemdiensten en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen.

De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven.

Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere stakeholders sterktes uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich in het bijzonder op mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren, waarin Nederland tot de wereldtop behoort alsmede de samenwerking daartussen. De uitgangspunten voor de versterking van de ruimtelijk-economische structuur zijn reeds neergelegd in de concept structuurvisie Infrastructuur en ruimte.

De biodiversiteit – de verscheidenheid aan planten, dieren en ecosystemen – staat in Nederland en mondiaal sterk onder de druk. De vitaliteit en het functioneren van natuurlijke systemen wordt bedreigd. De zorg voor de leefomgeving is een zaak van iedereen: overheden, ondernemers, burgers en bestuurders. Daarom wil het Rijk in haar beleid voor natuur en groen meer ruimte en ondersteuning bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen.

Het Rijk blijft ook na de voorgenomen decentralisatie verantwoordelijk voor internationale afspraken over het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Dat gebeurt onder meer door het Europese netwerk van Natura2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

De in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet geïmplementeerde Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn hierbij belangrijke instrumenten.

Voor de uitvoering van het ruimtelijk-economisch beleid, de wederzijdse versterking van economie en ecologie, gebiedsgerichte projecten en programma’s, gebiedsagenda’s Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en het Deltaprogramma wordt ook de regionale functie van EL&I ingezet.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister van EL&I is stelselverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de (inter)nationale biodiversiteit, mede als natuurlijke hulpbron nationaal en internationaal en zekerstelling van natuur op lange termijn. Op grond daarvan is de Minister van EL&I verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de natuurkwaliteit van gebieden, voor soortbescherming en voor het faciliteren van gewenste ontwikkelingen; op het land, in de zee en ook overzees in Caribisch Nederland.

De Minister van EL&I is verantwoordelijk voor een gezonde economische structuur en daarbinnen het versterken van ports en clusters gerelateerd aan topsectoren. Daarvoor is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

Consequenties Regeerakkoord «Vrijheid en verantwoordelijkheid»

De stappen die in het Regeerakkoord zijn aangekondigd voor de decentralisatie van het regionaal-economisch beleid zijn doorgevoerd. Over de decentralisatie van het natuurbeleid zijn rijk en provincies nog in gesprek.

De instrumenten voor regionaal-economisch beleid zijn afgebouwd. De regeling «Pieken in de Delta» die liep van 2006 tot en met 2010 is niet verlengd. In het «Convenant bedrijventerreinen 2010/2020» tussen Rijk, IPO en VNG uit 2009 zijn de rijksmiddelen tot en met 2013 gedecentraliseerd naar provincies. Na 2013 zet het Rijk geen nieuwe middelen meer in voor herstructurering van bedrijventerreinen, waarmee de nationale doelstellingen komen te vervallen.

In het verlengde van de kerntaak voor regionaal economisch beleid op decentraal niveau worden hieraan gerelateerde lopende projecten in het kader van Nota Ruimte en Sterke regio’s daar waar mogelijk gedecentraliseerd. Het rijk is voornemens de Greenportprojecten West Nederland en Venlo in 2012 te decentraliseren. De Nota Ruimte projecten Mooi en Vitaal Delfland, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Veenweidegebieden en Haarlemmermeer worden gefaseerd gedecentraliseerd.

De Ecologische Hoofdstructuur wordt herijkt en opgenomen in het ruimtelijk beleid; het beheer en de afronding ervan wordt gedecentraliseerd naar de provincies. De rol van het Rijk beperkt zich voor de natuurkwaliteit van gebieden tot het stellen van kaders op grond van internationale en Europese verplichtingen en tot de strategische nationale ruimtelijke planning. EL&I is verantwoordelijk voor de samenhang van instrumenten, algemene nationale beleidskaders voor biodiversiteit en natuur, wet- en regelgeving, aansturing van uitvoerende diensten, de standpuntbepaling en verantwoording van Nederland in Europese en internationale context en onderzoek en kennisverspreiding voor deze activiteiten.

Outcome-indicator

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten

106

2002

100

2020

(Basisrapporten) rode lijsten EL&I, CBS

Toelichting

De soorten indicator (peiljaar 1982; gebaseerd op het Bern-verdrag en het Biodiversiteitsverdrag), geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Dat is het totaal aantal soorten dat op de officiële Nederlandse rode lijsten is aangemerkt als verdwenen, ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar of gevoelig. Hoe hoger het getal, hoe meer soorten zijn bedreigd. De streefwaarde is 100; dit betekent een verbetering ten opzichte van 1994–2002. De indicator is gebaseerd op een voorlopige selectie van rodelijstsoortgroepen. In dit begrotingsjaar worden de meetgegevens bijgewerkt om de actuele waarde te bepalen.

Kengetallen

Ruimtelijk-economische dynamiek en Nederlandse clusterontwikkeling

Kengetal

2009–2010

Ambitie 2015

Niveau clusterontwikkeling

4.7

5

NL positie

19

15

Bron: The World Competitiveness report 2010–2011, World Economic Forum

Toelichting

Het beleid richt zich op het faciliteren van clusters om de concurrentiepositie te versterken. In internationale vergelijking is de mate van clustervorming (specialisatie en samenhang tussen bedrijven, kennisinstellingen, diensten, infrastructuur) in Nederland relatief hoog: 4.7 op een schaal van 1–7. Nederland bekleedt een 19e positie wereldwijd. Van de Europese lidstaten is de clustervorming in Italië, Zweden en Finland het hoogst (respectievelijk 5.5, 5.1 en 5.1). Nederland bekleedt in deze vergelijking de zevende positie.

De beleidstheorie voor het beleidsonderwerp ecosysteemdiensten is in ontwikkeling. EL&I heeft de ambitie om voor de Begroting 2013 een indicator te ontwikkelen die de economische betekenis van natuur/biodiversiteit weergeeft voor maatschappelijke functies in de vorm van het aandeel van ecosysteemdiensten dat is opgenomen in het BBP. Daarbij wordt aangesloten bij initiatieven van onder andere OECD, Sarkozy en TEEB.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

VERPLICHTINGEN

753

638

409

451

497

372

384

UITGAVEN

1 029

1 211

838

741

526

384

340

               

Programma-uitgaven

862

1 060

718

634

439

304

262

18.1 Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren

184

258

175

134

108

78

37

18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie

92

125

194

192

100

22

22

18.3 Behouden van de intern-/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur

85

82

69

58

47

53

61

18.4 Te decentraliseren

501

596

280

250

184

151

142

               

Bijdragen baten-lastendiensten

167

150

121

107

87

80

78

Dienst Landelijk Gebied

107

100

83

69

57

50

48

Dienst Regelingen

54

43

30

30

23

23

23

nVWA

6

7

7

7

7

7

7

               

ONTVANGSTEN

121

135

112

126

86

91

76

Landinrichtingsrente

40

42

42

42

42

42

42

Bijdragen van derden

43

54

30

32

0

0

0

EU-bijdragen

1

2

2

2

2

2

2

Jachtakten

1

1

1

1

1

1

1

Synergiegelden

17

18

16

13

0

0

0

Verkoop gronden

17

17

20

35

40

45

30

Overige

2

1

1

1

1

1

1

Budgettair belang fiscale maatregelen

Naast onderstaande regelingen neemt ook de Natuurschoonwet een belangrijke plaats in. Deze Nederlandse wet biedt aan eigenaars van landgoederen fiscale voordelen.

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Vrijstelling landinrichting

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling BBL

15

11

11

11

11

11

11

Vrijstelling cultuurgrond

91

91

93

95

97

99

101

Bosbouwvrijstelling

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

8

8

8

8

8

8

8

Vrijstelling bos- en natuurterreinen en landgoederen forfaitaire rendement

6

6

6

6

7

7

7

Vrijstelling natuurgrond

3

4

4

5

5

5

5

Budgetflexibiliteit

Met het oog op de aanstaande decentralisatie van het natuurbeleid zal een aantal huidige rijkstaken vervallen; zie hiervoor operationele doelstelling 18.4. Een deel van de middelen zal worden uitgefinancierd. De stelselverantwoordelijkheid voor het natuurbeleid blijft bij de rijksoverheid.

De verantwoordelijkheid van het Rijk voor het binnen bereik brengen van internationale doelen voor biodiversiteit brengt onder andere een blijvende inzet op het terrein van monitoring met zich mee. Daarnaast is een programma in voorbereiding dat gericht is op het stimuleren van investeringen in natuur en biodiversiteit die tegelijkertijd bijdragen aan het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Nederland. De Tweede Kamer zal nader worden geïnformeerd over de aanpak en de inzet van beschikbare middelen ten behoeve van de blijvende stelselverantwoordelijkheid.

Operationele doelstelling 18.1

  • Circa 94% van de middelen op operationele doelstelling 18.1 is juridisch verplicht. Dit betreffen onder andere de middelen voor Bedrijventerreinen (€ 14,8 mln), Pieken in de Delta (€ 39,7 mln), sterke regio’s (€ 18,1 mln), deel van cofinanciering EFRO & ETS (96% van € 41,2 mln) en deel van de Zuiderzeelijn (82% van € 18,3 mln).

  • Van de € 5,5 mln voor de verschillende Regionale ontwikkelmaatschappijen is circa 74% bestuurlijk gebonden. Het restant is juridisch verplicht.

Operationele doelstelling 18.2

  • Voor ca. 90% van de beschikbare middelen in operationele doelstelling 18.2 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt (nationaal ruimtelijke opgaven (circa € 128 mln), nieuwe natuurwetgeving (circa € 2,2 mln) dan wel is het budget juridisch verplicht. Circa 10% van het budget is niet-juridisch verplicht noch bestuurlijk gebonden maar noodzakelijk voor uitfasering van bestaand, aflopend beleid en rijkstaken die voortvloeien uit de stelselverantwoordelijkheid voor natuur.

Operationele doelstelling 18.3

  • Een groot deel van de middelen in operationele doelstelling 18.3 zijn bestuurlijk gebonden (60%); dit betreft doelen op het terrein van internationale (circa € 1,4 mln) en nationale biodiversiteit (circa € 37 mln) – waaronder de exploitatie van gronden in eigendom van Staatsbosbeheer – en mariene biodiversiteit (circa € 2 mln).

  • Circa 35% van de middelen is juridisch verplicht; dit betreft onder andere € 2 mln voor nationale biodiversiteit, circa € 9 mln voor wet- en regelgeving en circa € 4,4 mln voor monitoring en rapportage.

  • Ongeveer 5% van de middelen is «flexibel» doch noodzakelijk voor de opbouw van een monitoringssysteem voortkomend uit de decentalisatie-afspraken met de provincies.

Versterken van mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren

Operationele doelstelling 18.1

Motivering

Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke voorwaarde voor een concurrerende economie. Onderdeel van het vestigingsklimaat zijn ruimtelijk-economische condities voor bedrijven om zich te vestigen en te ontwikkelen. EL&I zet zich in voor het versterken van de ruimtelijk-economische hoofdstructuur en het gericht faciliteren van mainports, brainports, greenports en andere clusters, inclusief grensoverschrijdende. Het gaat daarbij om het gericht versterken van fysieke aspecten als infrastructuur, vestigingsruimte, waterveiligheid, woon- en leefklimaat, – die onder eerstverantwoordelijkheid van het Ministerie van I&M vallen – alsmede campussen (waaronder onderzoeksinfrastructuur) en niet fysieke aspecten als (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen in een cluster gericht op innovatie, valorisatie en voldoende gekwalificeerd personeel. Daar wordt vorm aan gegeven door gezamenlijk met bedrijven, kennisinstellingen en andere overheden middellange termijnagenda’s op te stellen zoals de Mainportvisie, de Amsterdambrief en de Brainport 2020-visie, door het verbinden van economisch beleid op regionaal, nationaal en internationaal niveau met name in relatie tot topsectoren en door het gericht versterken van clusters.

De Minister van EL&I is verantwoordelijk voor het versterken van ports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren. Hiertoe kent EL&I eigen instrumenten en wordt er samengewerkt met andere departementen onder meer in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport en met andere overheden vanuit hun verantwoordelijkheid voor regionaal economisch beleid.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

18.1 Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren

183,7

257,9

174,8

133,5

108,0

78,3

37,1

               

Clusters en ruimtelijke randvoorwaarden

             

Bedrijventerreinen

24,3

29,1

14,8

8,0

13,8

14,7

8,4

Zuiderzeelijn

1,4

5,1

18,3

17,7

17,7

5,1

15,2

Pieken In de Delta

68,9

49,0

39,7

41,9

17,7

6,0

0,0

Sterke regio's

10,0

40,7

15,1

13,1

4,5

3,2

1,1

Nota Ruimte

21,6

65,0

23,4

6,6

2,7

6,5

8,0

Andere gebiedsgerichte bijdragen

1,6

12,6

11,4

2,0

2,0

3,4

0,0

Bijdrage aan ROM's

7,8

7,4

5,5

3,7

1,9

1,5

0,0

Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit

0,0

2,1

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Mooi Vitaal Delfland

14,7

4,3

5,3

3,3

7,3

   
               

Europese structuurfondsen

             

Cofinanciering EZ in EFRO

33,3

42,6

41,2

37,1

40,5

37,9

4,4

Clusters en ruimtelijke randvoorwaarden

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Het doel is mainports, brainports, greenports en andere clusters maximaal te faciliteren. Deze clusters staan in samenhang met de topsectoren; veel van de topsectoren zijn geografisch geconcentreerd. Bedrijven kunnen daar profiteren van gedeelde faciliteiten en samenwerking op korte afstand met andere bedrijven en kennisinstellingen.

Voornaamste acties in 2012:

  • In 2012 zullen, op basis van de actieagenda’s van de topsectoren, Rijk en decentrale overheden de clusters ondersteunen. De verantwoordelijkheid van decentrale overheden ligt bij hun kerntaak op het gebied van regionaal-economisch beleid. EL&I verbindt agenda’s van regio’s met die op nationaal en Europees niveau.

  • Voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport maken Rijk en regio concrete afspraken over gebiedsprojecten om (ruimtelijke) knelpunten op het vlak van vestigingsklimaat op te lossen vanuit een integrale benadering.

Europese structuurfondsen

Doel en beschrijving:

De Europese Structuurfondsen hebben tot doel bij te dragen aan versterking van de economische structuur en de concurrentiekracht van clusters, onder meer door ondersteuning van innovatie en valorisatie en door samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen te stimuleren. EL&I is het coördinerend ministerie voor structuurfondsen (Europees Cohesiebeleid) en lidstaatverantwoordelijk voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Met het EFRO, publieke financiering van Rijk en decentrale overheden en private financiering, worden in Nederland in de periode 2007–2013 vier landsdelige en vier grensoverschrijdende programma’s gefinancierd.

Voorbeelden structuurfondsprojecten

Topsectoren kennen verschillende geografische concentraties die ook met de structuurfondsprogramma’s versterkt worden. Bijvoorbeeld in het programma Oost Nederland waar binnen life sciences UltraSence NMR is ondersteund: het ontwikkelen van ultragevoelige NMR-apparatuur voor het analyseren, detecteren en screenen van biomoleculen in lichaamsvloeistoffen en cellulaire assays. Deze technologie is op een groot aantal gebieden inzetbaar: vroegtijdige signalering van kanker, waterkwaliteitsanalyse of analyse van voedselopname en spijvertering of afwijkingen hiervan (obesitas). Een ander voorbeeld op het vlak van HTSM is ondersteuning van het Thermoplastic Composites Research Centre, een initiatief van Boeing, Stork, TenCate en de Universiteit Twente. Dit is gericht op het opzetten van een kenniscluster, is marktgedreven met een aanzienlijke private inbreng en komt ook ten gunste van starters en bestaande MKB-ers.

Voornaamste acties in 2012:

  • De nadruk in 2012 verschuift van ontwikkeling naar beheer en toezicht door de voorspoedige voortgang van de programma’s. In 2012 zijn de inspanningen in het bijzonder gericht op de voorbereiding van de volgende programmeringsronde (vanaf 2014). De bijdrage aan de «Europa 2020 strategie» zal een belangrijke plaats innemen, met een scherpe focus op een beperkt aantal thema’s. In de uitwerking wordt aansluiting gezocht bij de agenda’s op nationaal, provinciaal en stedelijk niveau.

Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen en grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden in kader van Europese structuurfondsen.

Indicator

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen

310

(cumulatief)

2010

67

(absoluut aantal)

469

(cumulatief)

2015

Jaarverslagen MA’s D2-programma’s

Grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden

207

(cumulatief)

2010

200

(absoluut aantal)

770 (cumulatief)

2015

Projectenlijst D3 programma’s

Toelichting

De indicator «Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen» heeft betrekking op de landsdelige structuurfondsprogramma’s Noord, Oost, Zuid en West. Gemeten wordt het aantal samenwerkingsverbanden dat wordt geïnitieerd, gericht op valorisatie en kennisontwikkeling van de vier programma’s tesamen.

De grensoverschrijdende programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën, zijn gericht op initiatieven om over de landsgrens samen te werken. Ook hier is de indicator opgebouwd uit de resultaten van vier programma’s.

Kennis

Strategische kennisontwikkeling en verspreiding van de resultaten ervan zijn van belang voor de beleidsontwikkeling voor ruimtelijk economische structuur en clusters. Bij de uitwerking wordt een relatie gelegd met de andere twee operationele doelstellingen en andere relevante beleidsartikelen. Voor een effectieve strategische kennisfunctie is gevraagde en ongevraagde inbreng van onafhankelijke instituten op het ruimtelijk economisch domein, zoals PBL, RLI, de CPB-kennisunit ruimtelijke economie, van belang. Het budget voor het benodigde onderzoek en kennisontwikkeling is ondergebracht bij beleidsartikel 13 (Een excellent ondernemingsklimaat).

Wederzijds versterken van ecologie en economie

Operationele doelstelling 18.2

Motivering

Het duurzaam verbinden van economie en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen in het domein van natuur en regio. Zonder economie geen brood op de plank en zonder voldoende oog voor ecologie ondermijnen we een van de bronnen onder onze welvaart en veronachtzamen we ons eigen leefmilieu en vestigingsklimaat. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is die perspectief biedt op voortbestaan over 10 of 20 jaar. Steeds duidelijker wordt ook dat de grote opgaven van deze tijd, zoals voedselzekerheid, armoedebestrijding, energie, water, klimaat in ruimtelijke, economische en institutionele zin verbonden zijn met elkaar en met biodiversiteit. Juist op het snijvlak van economie en ecologie kan een dichtbevolkt en gecultiveerd land als Nederland excelleren. Ook neemt het inzicht toe dat biodiversiteit een substantiële economische betekenis heeft en dat een gezonde Nederlandse economie alleen toekomst heeft als de daarvoor benodigde mondiale grondstoffen duurzaam worden benut en beheerd. Een lijn die wordt voortgezet: regelgeving zal worden aangepast, zodat ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven of activiteiten van mensen beter kunnen worden benut en hoge administratieve lasten kunnen worden vermeden. Natuurregelgeving (Natura2000, Nb-wet, Flora en Faunawet) zal daarop worden afgestemd. Het kabinet wil minder regels en minder lasten en een multifunctioneel gebruik van natuur mogelijk maken door «natuurondernemerschap» te stimuleren.

We zoeken naar toepassing van economische mores of prikkels op het natuurbeleid en stimuleren dat natuur in de kern van de economie en in het hart van mensen komt en daarmee dus automatisch een rol speelt bij afwegingen die in het economisch en maatschappelijk proces worden gemaakt. EL&I wil zich daarbij richten op koplopers en best practices.

In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt de achteruitgang van de biodiversiteit in N2000 gebieden teruggedrongen door de stikstofbelasting te verlagen en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat de economische ontwikkeling in deze gebieden doorgang kan blijven vinden. Maar ook in het kader van de nationale ruimtelijke opgaven die dit kabinet zich stelt in: Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven, Greenports, programma naar een Rijke Waddenzee en het Nationaal Deltaprogramma wordt vanuit EL&I ingezet op een duurzaam samengaan van economie en ecologie en het mogelijk maken van economische ontwikkelingen binnen de kaders van de natuurwetgeving. Van belang is ook verdere verduurzaming van bedrijfsprocessen binnen economische ketens. Het gaat hier om sectoren met een directe relatie met de natuur als kapitaal zoals de landbouw-, recreatie- en bouwsector.

Het kabinet wil de impact van Nederlandse bedrijven op internationale biodiversiteit verder terugdringen door innovaties uit te lokken, die via export kunnen bijdragen aan oplossingen elders in de wereld en tevens aan de concurrentiepositie en groei van de Nederlandse economie versterken met speciale aandacht voor de topsectoren. Daarnaast wil het kabinet de komende jaren inzetten op het creëren van markten voor de zogenoemde ecosysteemdiensten zoals CO2 opslag, waterberging, recreatie en gezondheid die de natuur momenteel vaak nog gratis ter beschikking stelt aan de maatschappij.

Tenslotte wil het kabinet in samenwerking met bedrijfsleven, NGO’s, burgers, consumenten en kennisinstellingen de versterking tussen economie en ecologie vormgeven. De rijksoverheid zal zich richten op het faciliteren van vernieuwende ontwikkelingen en initiatieven in de samenleving.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie

91,9

125,2

193,8

191,8

99,8

21,7

21,5

               

Nationaal ruimtelijke opgaven

             

NURG/Maaswerken

5,2

0,7

3,2

8,0

9,5

9,5

9,5

Mainport Rotterdam

6,6

6,7

6,8

7,0

6,4

6,4

6,4

Waddenzee

0,0

1,5

1,0

1,0

1,0

0,0

0,0

Delta programma

0,0

0,7

0,7

0,5

0,5

0,0

0,0

Participatie beheersgebieden

4,0

2,5

3,0

7,0

0,0

0,0

0,0

Landschapsplanning

3,7

4,1

5,0

5,6

0,0

0,0

0,0

Grondgebonden Landbouw

0,0

0,0

1,7

1,7

1,7

1,7

1,7

Regiekosten regionale functie

0,0

0,0

2,1

1,8

1,4

1,3

1,3

               

Nationaal ruimtelijke opgaven FES

             

Westerschelde

12,1

5,1

43,7

45,0

6,0

0,0

0,0

Veenweidegebieden

19,7

24,7

27,6

30,9

31,2

0,0

0,0

Nieuwe Hollandse Waterlinie

4,0

9,7

12,8

7,1

1,8

0,0

0,0

Recreatie Haarlemmermeer

7,5

15,2

15,2

9,1

0,0

0,0

0,0

Waterkwaliteit

1,1

17,6

8,8

8,8

0,0

0,0

0,0

Synergiegelden water

16,8

18,0

16,1

12,7

0,0

0,0

0,0

               

Programmatische Aanpak Stikstof

0,0

5,1

39,5

39,5

37,4

0,0

0,0

               

Nieuwe natuurwetgeving

             

MER

0,0

2,0

2,3

2,3

2,3

0,0

0,0

               

Regelingen Natuur

0,4

0,4

0,5

0,2

0,2

0,2

0,2

               

Overig

11,0

11,2

3,9

3,6

0,3

2,5

2,4

Toelichting

  • Om de realisatie van internationale doelen voor biodiversiteit binnen bereik te houden is het programma Natuurlijk! Ondernemen in voorbereiding dat gericht is op het stimuleren van investeringen in natuur en biodiversiteit die tegelijkertijd bijdragen aan het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Nederland. De Tweede Kamer zal nader worden geïnformeerd over de aanpak en de inzet van beschikbare middelen ten behoeve van de blijvende stelselverantwoordelijkheid.

  • Het budget voor onderzoek en kennisontwikkeling voor het domein natuur is ondergebracht bij begrotingsartikel 16.

Nationale ruimtelijke opgaven

Instrumenten en activiteiten

Doel en beschrijving:

Het Programma naar een Rijke Waddenzee brengt complexe processen in beweging en initieert nieuwe projecten voor natuurherstel in combinatie met een duurzaam gebruik van de Waddenzee (onder andere mosseltransitie en duurzame garnalenvisserij). Binnen het Nationaal Deltaprogramma is EL&I verantwoordelijk voor de deelprogramma's Waddengebied en Zuidwestelijke Delta. De inzet is onder andere gericht op het benutten van natuur als oplossing van vraagstukken van waterveiligheid. Daarnaast is EL&I betrokken bij de projecten Nadere Uitwerking Rivierengebied en de Maaswerken; voor de komende jaren blijft EL&I betrokken bij de Nota Ruimte projecten Mooi en Vitaal Delfland, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Veenweidegebieden en Haarlemmermeer. EL&I is voornemens deze projecten gefaseerd te decentraliseren. Voor Westerschelde is € 13 mln extra beschikbaar gesteld ten behoeve van uitvoering van fase 1 en 2 van het alternatief natuurherstel Westerschelde.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Doel en beschrijving:

Het programma richt zich op het maken van bindende afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten om het stikstofprobleem aan te pakken op verschillende niveaus (landelijk, provinciaal en per Natura 2000-gebied) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, industrie, verkeer en vervoer). Daarbij moet de achteruitgang van de biodiversiteit worden gestopt, dus de stikstofbelasting teruggebracht, zonder de economische ontwikkeling in gevaar te brengen.

Voornaamste acties in 2012:

  • In het kader van de PAS worden 3 instrumenten ontwikkeld waarmee kan worden bepaald hoeveel ruimte er is rondom N2000-gebieden om vergunningen te verlenen voor nieuwe economische activiteiten.

Indicator

Percentage van N2000-gebieden (die nu vanwege te hoge stikstof depositie geen economische ontwikkelingsruimte kennen), waar economische ontwikkelingsruimte wordt gecreëerd met behulp van PAS instrumentarium.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2012

toename

2012

Aerius (PBL)

Toelichting

Met Aerius kan worden bepaald welke gebieden nu «op slot zitten», vanwege stikstofproblematiek. Deze gebieden vormen samen de populatie van gebieden (100%) waarvan het percentage wordt bepaald van gebieden die ontwikkelingsruimte krijgen via PAS. Deze indicator is nog in ontwikkeling. Verdere invulling volgt uit afspraken over de definitieve PAS in het najaar van 2011.

Nieuwe natuurwetgeving

Doel en beschrijving:

De natuurwetgeving wordt geïntegreerd, gemoderniseerd en vereenvoudigd ter voldoening aan de doelstellingen van het regeerakkoord (in 2013 in werking). Belangrijk onderdeel is het zoveel mogelijk opschonen van regelgeving, waardoor een reële vermindering van lastendruk voor ondernemers kan worden gerealiseerd. Tegelijkertijd wordt gezorgd voor een adequate implementatie van internationale verplichtingen op het vlak van natuur en wordt een bijdrage geleverd aan de totstandkoming en wijziging van internationaal rechtelijke kaders op het vlak van natuur ter realisatie van de doelstellingen van het regeerakkoord.

Voornaamste acties in 2012:

  • Indiening wetsvoorstel Tweede Kamer

Indicator

Wijziging administratieve lasten natuurwetgeving (NB-wet, flora- en faunawet) in % ten opzichte van basisjaar 2010 (€ 2,046 mln =100)

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Vermindering Administratieve lasten (in %) door vereenvoudiging natuurwetgeving

100

2010

Nvt

75

2013

Conform de systematiek van Actal

Toelichting

Administratieve lasten zijn de kosten voor het bedrijfsleven om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De indicator geeft de administratieve lasten weer van regelgeving voor natuur, specifiek NB-wet en Flora- en Faunawet in euro’s per jaar (berekend met een standaard kostenmodel). Door de nieuwe natuurwetgeving zullen de administratieve lasten afnemen.

De reductie van administratieve lasten zal worden gerealiseerd als de wet natuur samen met de uitvoeringsregelgeving in 2013 in werking treedt. Er wordt gestreefd naar een reductie van 25% ten opzichte van het basisjaar 2010; dit komt neer op een reductie van € 511 500 in 2013.

Natuurlijk! Ondernemen

Het Programma «Natuurlijk! Ondernemen» is in voorbereiding. De Tweede Kamer zal nader worden geïnformeerd over de aanpak en de inzet van beschikbare middelen ten behoeve van dit onderdeel van de blijvende stelselverantwoordelijkheid.

Dit innovatieprogramma richt zich op het stimuleren van renderende investeringen in natuur en biodiversiteit die tegelijk bijdragen aan het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Nederland. Bestaande voorbeelden laten zien dat dergelijke investeringen kunnen renderen door kostenreductie, opbrengsten uit nieuwe producten en diensten en – op wat langere termijn – sterkere concurrentiepositie. Het type investeringen is divers: van verduurzaming van bedrijfsprocessen op een wijze die het beslag op natuurlijke hulpbronnen, natuur en biodiversiteit verminderen, tot fysieke investeringen in natuur op een bedrijfsterrein om de aantrekkelijkheid voor kenniswerkers te vergroten.

In samenwerking met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en andere overheden wil het kabinet een impuls geven aan vernieuwende «dubbeldoel» initiatieven door de kansen en belemmeringen voor navolging in kaart te brengen. Het kabinet wil daarbij nauw aansluiten en voortbouwen op bestaande initiatieven en netwerken, bijvoorbeeld rondom de topsectorenagenda’s, de recente intentieverklaring tussen IUCN en VNO/NCW over bedrijfsleven en biodiversiteit, het netwerk rond het Initiatief Duurzame Handel en het Interdepartementale programma Biobased Economy of tde Nederlandse uitwerking van het VN-rapport The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB) en het Interdepartementale Programma Biobased Economy. De TEEB studie kent economische waarde toe aan biodiversiteit en laat de impact en afhankelijkheden hiervan zien voor het bedrijfsleven.

In lijn met de werkwijze bij de green deals kan de bijdrage vanuit het rijk bij het aanjagen van deze initiatieven, naast het wijzen op de generieke ondernemers- en innovatiefaciliteiten, bestaan uit:

  • Creëren van experimenteerruimte.

  • Ondersteunen en exposeren van inspirerende icoonprojecten.

  • Wegnemen van onnodige (wettelijke) belemmeringen.

  • Waar nodig stimulerende wet- en regelgeving voorstellen, bijvoorbeeld om innovaties en marktwerking voor ecosysteemdiensten mogelijk te maken.

  • Kennisontwikkeling en -verspreiding.

Voornaamste acties in 2012:

Daadwerkelijke start van het innovatieprogramma met een aantal activiteiten, waaronder:

  • Uitwerking van een green deal voor ondersteuning van icoonproject per topsector, door inzet van netwerken, kennis, procesgeld en communicatiemiddelen.

  • Uitwerking van een green deal voor ondersteuning van icoonprojecten in rijksprioritaire gebieden (main- en brainports) en het Deltaprogramma.

  • Uitvoeren van Impact Assessments voor inzicht in de afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen, natuur en biodiversiteit door de topsectoren.

  • Kennisuitwisseling van best practices, door middel van een conferentie met gerenommeerde sprekers, ambtelijke uitwisselingsprogramma’s en gebruik van sociale netwerken.

  • Haalbaarheidsonderzoek naar kansen voor marktwerking voor ecosysteemdiensten in Nederland.

De activiteiten in het kader van het programma in 2012 zullen mede afhangen van de (implementatie van) de kabinetsreactie op «TEEB voor Nederland» en het advies van de Task Force Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen (eind 2011).

Indicator:

Voor operationele doelstelling 18.2 – het wederzijds versterken van ecologie en economie – zijn twee nieuwe beleidsindicatoren in ontwikkeling; de een gericht op het aantal ondersteunde icoonprojecten, de ander op het aantal groene handelsmissies. Deze indicatoren zullen worden opgenomen in de begroting 2013.

Toelichting

Het innovatieprogramma «Natuurlijk! Ondernemen» zal in 2012 worden gestart. In 2013 zal over de voortgang worden gerapporteerd.

Overige instrumenten

  • Met het fiscale instrumentarium zoals de faciliteiten voor groen lenen en de Natuurschoonwet (zie paragraaf fiscaal onder de algemene doelstelling) worden private investeringen in natuur en landschap gestimuleerd.

  • Met de inzet op het gebruik van restmateriaal van natuur en landschap (biomassa) en het concept van energielandschappen wordt bijgedragen aan de vergroening van de Nederlandse energievoorziening (green deal).

  • Van belang is ook het stimuleren van verdere verduurzaming van sectoren en handelsketens, onder andere van sectoren die een directe relatie of afhankelijkheid hebben van de natuur als hulpbron, zoals de landbouw-, recreatie- en bouwsector. Bedrijven kunnen hun concurrentiekracht en winstgevendheid vergroten en tegelijkertijd een positieve rol spelen bij het terugdringen van de druk op ecosystemen wereldwijd. Op die manier wordt de duurzame beschikbaarheid van hulpbronnen veiliggesteld, zonder economische, ecologische en sociale risico’s. Het Rijk kan deze verduurzaming stimuleren, onder andere door het sluiten van kringlopen.

  • Met de inzet van de Rijksadviseur voor het landschap worden overheden en bedrijven gefaciliteerd om in het ontwerp van gebouwen en gebieden economie en ecologie te verbinden.

Behouden van de inter-/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur

Operationele doelstelling 18.3

Motivering

Biodiversiteit vormt de ruggegraat van onze natuur. Maar natuur is meer. In natuur komen mens en biodiversiteit samen, om van te genieten en te ontspannen. Natuurlijke elementen zijn voor een belangrijk deel bepalend voor de identiteit van een gebied.

De biodiversiteit – de verscheidenheid aan planten, dieren en ecosystemen – staat in Nederland en mondiaal sterk onder druk. De vitaliteit en het functioneren van natuurlijke systemen worden bedreigd. En daarmee ook de basis voor vele natuurlijke hulpbronnen die noodzakelijk zijn voor onze primaire levensbehoeften (voedsel, drinkwater, brandstof) en welvaart, welzijn en economie (geneesmiddelen, papier, kleding, toerisme). Behoud van de biodiversiteit is nodig om de verscheidenheid aan leven en onze eigen toekomst te beschermen. Daartoe zijn EU – en internationale afspraken gemaakt die leidend zijn voor dit Kabinet. Het gaat daarbij ondermeer om het aanwijzen van gebieden, op land en op zee, waar natuur de belangrijkste functie is en die dienen als schatkamer van de biodiversiteit. En aanvullend daarop het nemen van maatregelen, gericht op de bescherming van kwetsbare soorten waarvoor Nederland een specifieke (internationale) verantwoordelijkheid heeft, inclusief maatregelen om invasieve soorten te weren.

Sinds 10 oktober 2010 is Nederland (EL&I) eindverantwoordelijk voor het behoud van de biodiversiteit en de versterking van de natuur in Caribisch Nederland (Bonaire, St Eustatius en Saba). De Nederlandse biodiversiteit is hiermee weliswaar enorm toegenomen met 10 000 soorten maar deze biodiversiteit is ook kwetsbaar en vraagt bescherming.

In Nederland wonen, werken en recreëren veel mensen op een klein oppervlak. De Nederlandse natuur moet daarom toegankelijk en veerkrachtig zijn, moet tegen een stootje kunnen. Ook klimatologische veranderingen vereisen een sterke en dynamische natuur. Dat vereist tevens aandacht voor milieucondities (bodem, water, lucht) waarbinnen natuur zich duurzaam en klimaatbestendig kan ontwikkelen. Het is belangrijk dat de Nederlandse natuur wordt versterkt door de nadruk te leggen op toegankelijke natuurgebieden die weinig beheer vergen, waar mensen optimaal van kunnen genieten en die geïntegreerd zijn met het omringende (agrarische) cultuurlandschap. Nederlanders moeten ervaren dat het hun natuur is.

De opgave voor biodiversiteit en natuur is groot en betreft een publiek belang waar iedereen baat bij heeft. Het vergt de gezamenlijke inzet van de bewoners, ondernemers en alle overheidslagen van Nederland en waarbij goed rekening wordt gehouden met elkaars belangen. Dat wil de overheid ook bevorderen door het stimuleren van private financiële arrangementen gericht op beheer en ontwikkeling van natuur/biodiversiteit. Tenslotte draagt ook onderzoek en communicatie bij aan de uitwerking, de wetenschappelijke onderbouwing en evaluatie en betrokkenheid bij natuur- en biodiversiteitsbeleid.

Prestatie-indicator bij operationele doelstelling

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

161

166

2013

EL&I

Aantal definitief vastgestelde EL&I- beheerplannen

0

2010

25

41

2013

EL&I

Monitoringsrapportages voor EU en internationale verdragsorganisaties

100

2010

100

100

2013

EL&I

Toelichting

  • Nederland heeft 166 N2000 gebieden aangemeld bij de Europese Commissie in het kader van de VHR-richtlijnen. De gebieden dienen door EL&I definitief te worden aangewezen.

  • Voor elk N2000 gebied dient een beheerplan te worden vastgesteld. EL&I is zelf verantwoordelijk voor het vaststellen van 41 beheerplannen.

  • In het kader van de VHR richtlijnen en internationale biodiversiteitsverdragen dient Nederland als lidstaat/verdragspartij (inclusief Caribisch Nederland) jaarlijks of twee-jaarlijks te rapporteren. De referentiewaarde hiervoor is in ontwikkeling.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

18.3 Behouden van de internationale/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur

84,9

82,0

68,7

58,4

47,0

52,6

61,3

               

Internationale Biodiversiteit

             

Internationaal Biodiversiteitsbeleid

0,0

0,6

0,5

4,8

6,9

7,9

7,9

Programma Biodiversiteit

2,0

0,0

1,2

0,0

0,0

0,0

0,0

               

Nationale Biodiversiteit

             

Invasieve soorten

0,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

Caribisch Nederland

0,0

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

Beheer Kroondomeinen

0,5

0,4

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

Burgereducatie

1,9

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

SBB, beheer buiten EHS

12,1

11,9

11,5

11,4

0,0

0,0

0,0

SBB/Publieksvoorlichting en organisatiekosten

24,6

24,7

24,8

24,6

24,6

24,6

24,6

               

Mariene Biodiversiteit

             

Kaderrichtlijn Mariene strategie/Noordzee

1,0

2,0

2,0

1,5

1,0

1,0

1,0

               

Wet- en regelgeving

             

Natura 2000

6,7

10,5

9,2

1,7

1,0

5,6

5,6

CITES + IBG

0,8

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

               

Monitoring en rapportage

             

Monitoring (Internationaal, Netwerk ecologische monitoring, monitoringssysteem Rijk en Provincies

7,0

7,6

5,7

5,9

3,9

3,9

3,9

Gegevensautoriteit Natuur

9,0

5,1

1,8

0,0

0,0

0,0

0,0

               

BTW-compensatie

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

8,6

Regelingen Natuur

9,0

7,1

5,3

3,2

1,5

1,5

1,5

Overig

10,2

7,7

1,7

0,3

3,1

3,1

3,1

Toelichting

Met het oog op de aanstaande decentralisatie van het natuurbeleid zullen een aantal huidige rijkstaken vervallen; zie hiervoor operationele doelstelling 18.4. Een deel van de middelen zal worden uitgefinancierd. De stelselverantwoordelijkheid voor het natuurbeleid blijft bij de rijksoverheid.

De verantwoordelijkheid van het rijk voor de internationale doelen voor biodiversiteit brengt onder andere een blijvende inzet op het terrein van monitoring met zich mee.

Instrumenten en activiteiten

Om de biodiversiteit te behouden en onze natuur te versterken, zetten we in op een aantal activiteiten (zoals monitoring, R&D, verduurzaming van internationale handelsketens) dat voortkomt uit Europese en internationale afspraken, zoals de aanbevelingen van de CoP10 van de Convention of Biodiversity, en de Europese Biodiversiteitstrategie. Dit doet het ministerie van EL&I niet alleen. De provincies spelen als gevolg van de door dit Kabinet doorgevoerde decentralisatie een belangrijke rol in de uitvoering van het natuurbeleid. Ook andere ministeries, zoals I&M, BuZa, OCW en Defensie dragen bij aan de biodiversiteitsdoelen. Het ministerie van EL&I concentreert zich op de volgende vijf clusters van instrumenten en activiteiten.

Internationale biodiversiteit

Doel en beschrijving:

Internationale afspraken zijn nodig om de nationale en internationale biodiversiteit veilig te stellen. Immers soorten houden zich niet aan landsgrenzen en Nederlandse economische activiteiten kunnen een impact hebben op de biodiversiteit elders en vice versa. Nederland is actief betrokken geweest bij de totstandkoming van verschillende internationale afspraken op het gebied van biodiversiteit, natuur en landschap. Internationale verdragen zoals het verdrag van Bern (197915) en het Biodiversiteitsverdrag (CBD, 199216), hebben ondermeer geleid tot Europese regelgeving (zie VHR/Natura2000) en EU doelstellingen. Op het gebied van wetlands neemt Nederland met zijn waterrijke gebieden in Noord-Europa een unieke positie in. In het kader het UNESCO Werelderfgoedverdrag is de Waddenzee als natuurlijk erfgoed aangewezen en wil Nederland het koraalrif bij Saba voordragen als nieuw werelderfgoed. In aanvulling is er voor Caribisch Nederland een aantal specifieke internationale verdragen van toepassing: Cartagena conventie en het protocol voor Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW) en de Inter American Convention for the Protection and Conservation of Seaturtles.

Het Beleidsprogramma Biodiversiteit 2008–2011 wordt geëvalueerd. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd over eventuele voortzetting van dit programma en de inzet van beschikbare middelen.

Voornaamste acties in 2012:

  • Actieve betrokkenheid blijft belangrijk voor een mondiaal opererend land als Nederland. Voor de bijeenkomsten in 2012 in het kader van Rio+20 bijeenkomst (Rio de Janeiro) en een Conference of Parties van Convention on Biological Diversity (CBD), zal EL&I bijdragen aan de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecoördineerde Nederlandse inbreng en politieke besluitvorming.

  • Tevens wordt met de ministeries van Buitenlandse Zaken en I&M gewerkt aan bilaterale afspraken en convenanten om de internationale houtketen verder te verduurzamen.

  • Verder zal worden gewerkt aan de implementatie van de 20 aanbevelingen van de COP10 van het Biodiversiteitsverdrag.

Nationale (EU) biodiversiteit (waaronder N2000, Staatsbosbeheer, soortbescherming, invasieve exoten).

Doel en beschrijving:

Het Natura 2000 beleid vormt het hart van het Europese en nationale gebiedenbeleid voor natuur. De aanwijzing van Natura 2000 gebieden is een taak van EL&I. De beheerplannen worden opgesteld onder verantwoordelijkheid van EL&I, I&M, Defensie en provincies. In het kader van de decentralisatie zal de verantwoordelijkheid voor de beheerplannen verschuiven naar de provincies. I&M en Defensie blijven zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van hun beheerplannen.

In het operationeel doel 18.2 (wederzijds versterken van ecologie en economie) wordt nader ingegaan op de mogelijkheden van economische ontwikkelingen in en om de gebieden door middel van de Programmatische Aanpak Stikstof.

Staatsbosbeheer beheert een groot aantal gebieden die onderdeel uitmaken van de EHS en Natura 2000. Tevens draagt SBB zorg voor de toegankelijkheid van die gebieden voor recreatief medegebruik en voorlichting en educatie over natuur en biodiversiteit. SBB is een zelfstandig bestuursorgaan en valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van EL&I. Het budget voor het beheer van de SBB-gebieden wordt gedecentraliseerd. Het budget voor de eigenaarslasten blijft op de rijksbegroting.

In internationaal en Europees verband wordt meer en meer aandacht gevraagd voor de tijdige signalering en bestrijding van invasieve exoten vanwege de risico’s voor biodiversiteit, economie en volksgezondheid.

Voornaamste acties in 2012:

  • In 2012 zal vooral verder invulling worden gegeven aan de decentralisatie van het natuurbeleid en de herijkte EHS.

  • Ten aanzien van Natura 2000 staat het aanwijzen van gebieden en vaststellen van beheerplannen centraal.

  • In 2012 zullen in Europa de onderhandelingen over financiering van biodiversiteit en Natura 2000 worden gevoerd in het kader van de EU-biodiversiteitsstrategie. LIFE+ is een instrument dat door de Europese Commissie wordt ingezet; in 2012 zijn de inspanningen gericht op het vervolg van het programma na 2014.

Mariene biodiversiteit

Doel en beschrijving:

Voor twee terreinen houdt het rijk een eigen verantwoordelijkheid. Het betreft hier de verantwoordelijkheid voor de beleidskaders én uitvoering van mariene biodiversiteit en de biodiversiteit in Caribisch Nederland. De mariene biodiversiteit heeft ondermeer betrekking op soortbeschermende maatregelen in de Noordzee (de Exclusieve Economische Zone) en de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. EL&I heeft voor Caribisch Nederland (incl EEZ) een natuurbeleidsplan opgesteld. Het beleid richt zich op bescherming van kwetsbare soorten en gebieden (koraalriffen), afspraken met landen in de regio en de balans tussen biodiversiteit, recreatief gebruik en toerisme.

Voornaamste acties in 2012:

  • In 2012 zal de nadruk liggen op de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Ook ecologisch onderzoek naar de neveneffecten van windenergie op zee krijgt voorrang.

  • Voor Caribisch Nederland ligt de nadruk op de implementatie van het natuurbeleidsplan en de bescherming van de Sababank.

Wet- en regelgeving (waaronder CITES en de nieuwe wet Natuur)

Doel en beschrijving:

  • Internationaal: Het CITES-verdrag reguleert de internationale handel in bedreigde soorten en draagt daarmee bij aan het behoud van de biodiversiteit en verduurzaming van de handel. Toezicht op naleving van dit verdrag vindt plaats door samenwerking van de diensten DR, nVWA, KLPD, OM en douane. Dit is van toepassing voor zowel Nederland als Caribisch Nederland.

  • EU regelgeving: Internationale afspraken en verdragen voor het behoud van biodiversiteit hebben geleid tot twee belangrijke Europese richtlijnen de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet geïmplementeerd. In Europees verband wordt ook gewerkt aan regelgeving om de opmars van invasieve exoten een halt toe te roepen. Verder is de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en Kaderrichtlijn Mariene Strategie van belang. De uitwerking van deze kaderrichtlijnen heeft ook een belangrijk positief effect op de mariene biodiversiteit.

  • Nationale natuurwetgeving: In nationale natuurwetgeving zijn Europese richtlijnen geïmplementeerd en is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende overheidsorganen (zoals Rijk, provincies) voor natuur vastgelegd. Het streven is er op gericht om in 2012 het wetsvoorstel natuur bij de Tweede Kamer in de dienen. Hierin zal de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet zijn geïntegreerd. Voor Caribisch Nederland geldt de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES (2010. Deze wet voorziet in de implementatie van internationale verdragen en regelt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en de openbare lichamen Bonaire, St Eustatius en Saba.

Voornaamste acties in 2012:

  • In het Regeerakkoord staat dat de illegale handel in exotische dieren effectiever zal worden bestreden. In het kader van CITES zal hier meer aandacht aan worden besteed.

  • Verder is de integratie van natuurwetgeving van belang. In 2012 is de parlementaire behandeling van de nieuwe geïntegreerde wet gepland.

  • Ook is het de verwachting dat in EU-verband wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor invasieve exoten.

Monitoring en rapportage (waaronder het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM)).

Doel en beschrijving:

Monitoring is noodzakelijk om de voortgang van de doelrealisatie te volgen en het beleid te wijzigen indien die realisatie afwijkt van de planning. De Nederlandse rijksoverheid is het aanspreekpunt voor Europese Commissie voor de monitoring en rapportage over Europese verplichtingen op het gebied van natuur en biodiversiteit. Ook in het kader van internationale verdragen (zoals de CBD) vinden rapportages plaats.

Voornaamste acties in 2012:

  • Als onderdeel van de decentralisatie van het natuurbeleid worden bestuurlijke afspraken voorbereid en geïmplementeerd over rapportages en monitoring. Dit zowel in het kader van EU-afspraken als het verantwoorden aan de Tweede Kamer.

Te decentraliseren

Operationele doelstelling 18.4

Motivering

Rijk en provincies spreken momenteel over een nieuw bestuursakkoord om invulling te geven aan de in het regeerakkoord voorgenomen herijking van de EHS en verdere decentralisatie van het natuurbeleid. De afronding van de thans geldende ILG bestuursovereenkomst en afrekening op basis van gerealiseerde prestaties maken daar onderdeel vanuit. Verplichtingen aangegaan na 20 oktober 2010 zijn niet van financiering verzekerd (TK, 30 825, nr. 61).

Op het ILG is in de periode tot en met 2013 een bezuiniging in het regeerakkoord opgenomen van € 600 mln. Deze is middels de Nota van Wijzigingen (TK, 32 500 XIV, nr. 10) in de begrotingsstaten van het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verwerkt.

Om de bevoorschotting niet boven de verminderde budgettaire ruimte op de begroting te laten uitkomen, zal de wettelijke betalingstermijn van het ILG overeenkomstig artikel 8 lid 3 van de WILG met drie jaar worden verlengd. Deze aanpassing wordt reeds in 2011 geëffectueerd. In de tabel «financieel overzicht instrumentarium» zijn de voorgenomen te decentraliseren middelen per 1 januari 2012 weergegeven. In de gewijzigde WILG zal de voorgenomen bezuiniging zijn geëffectueerd.

Het gevolg van het verlengen van de betalingstermijn is dat er voldoende financiële ruimte is in de jaren tot en met 2013 voor bevoorschotting. Voor de jaren 2014–2016 betekent het dat, als gevolg van de verlenging van de betalingstermijn, er geen middelen voor lopende verplichtingen in deze jaren gereserveerd zijn. Afronding van het ILG in het nieuwe bestuursakkoord en de wetswijziging zullen er toe moeten leiden dat deze middelen niet meer nodig zijn voor bevoorschotting en dus weer beschikbaar komen.

Financieel overzicht instrumentarium

Bedragen x € 1 mln

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

18.4 Te decentraliseren

500,9

596,3

279,9

249,7

184,0

150,8

141,8

               

waarvan ILG

396,5

493,2

200,2

167,0

106,8

77,7

69,1

waarvan niet ILG

104,4

103,1

79,7

82,7

77,2

73,1

72,7

7

De onderhandelingen worden naar verwachting in de loop van 2011 afgerond

8

Voorbeelden van vergunningcategorieën zijn vaste verbindingen, mobiele communicatie, omroep en zendamateurs.

9

Ernst&Young, Groeien door veiligheid, 2011

10

Evaluatie WBSO 2001–2005: effecten, doelgroepbereik en uitvoering. Bijlage bij TK, 30 800 XIII, nr. 51

11

TK, 2010–2011, 32 637, nr. 1

12

CBS 2010, Internationaliseren en productiviteit

13

CBS 2010, Internationaliseringsmonitor

14

Biodiversiteit: de verscheidenheid aan planten, dieren en ecosystemen

15

Convention on the Conservation of European Wildlife and Natural Habitats

16

Convention on Biological Diversity

Licence