Base description which applies to whole site

45 Pensioenbeleid

Artikel

Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen

Algemene doelstelling

  • Werkgevers en werknemers stimuleren afspraken te maken voor aanvullend pensioen;

  • Waarborgen scheppen dat pensioentoezeggingen na pensionering gestand kunnen worden gedaan;

  • Ervoor zorgen dat werknemers zich een realistisch beeld van hun aanvullend pensioen kunnen vormen.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequaat wettelijk kader voor arbeidspensioenen;

  • een op arbeidspensioenen toegesneden fiscaal kader, samen met de minister van Financiën;

  • de organisatie van het toezicht op de uitvoering van pensioenregelingen;

  • een toekomstbestendig stelsel voor aanvullende pensioenen dat rekening houdt met maatschappelijke ontwikkelingen en andere aspecten van sociaaleconomisch beleid.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • arbeidsvoorwaardenonderhandelingen;

  • het pensioenbewustzijn in de samenleving;

  • economische ontwikkelingen;

  • demografische ontwikkelingen;

  • ruimte in EU-regelgeving voor handhaving van nationale kenmerken van pensioenstelsels.

Indicatoren

Het primaat voor de afspraken over aanvullende pensioenen ligt bij sociale partners. Om te waarborgen dat de pensioentoezeggingen van de werkgever worden nagekomen na pensionering van de werknemer zorgt de overheid voor passende wetgeving en adequaat toezicht. De mate waarin de algemene doelstelling wordt bereikt valt niet uit te drukken in een indicator, waarop de overheid kan sturen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 45.1 Begrotingsuitgaven Artikel 45 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

2 456

3 049

820

820

920

920

920

Uitgaven

2 498

3 049

820

820

920

920

920

               

Programma-uitgaven

727

1 039

820

820

920

920

920

waarvan juridisch verplicht

   

64%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Uitvoeringskosten toezicht

0

670

510

510

510

510

510

Overig

655

302

250

250

250

250

250

Operationele Doelstelling 2

             

Subsidies

72

67

60

60

160

160

160

               

Apparaatsuitgaven

1 771

2 010

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 771

2 010

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

79

0

0

0

0

0

0

Toelichting

De uitgaven onder OD1, Uitvoeringskosten toezicht, hebben betrekking op de kosten van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM) die verband houden met de voorbereiding van wet- en regelgeving op het gebied van pensioenen. Structureel is hiervoor een budget van € 0,5 mln gereserveerd. De feitelijke kosten worden gebaseerd op de begrotingen van de toezichthouders, die vóór 1 december aan de minister van SZW worden voorgelegd. Op grond van de toezichtbegrotingen 2011 bedragen de kosten in 2011 € 670 000. De begrotingen 2012 van de toezichthouders zijn nog niet bekend.

De betaling van de rijksbijdrage aan het toezicht wordt centraal door het ministerie van Financiën uitgevoerd. De middelen op artikel 45 worden daartoe jaarlijks overgeboekt naar hoofdstuk IXB van de Rijksbegroting, waar ook de uiteindelijke uitgaven worden verantwoord. De uitgaven aan uitvoeringskosten toezicht op artikel 45 in 2010 zijn daarom gelijk aan 0.

De overige kosten bij OD 1 hebben betrekking op de kosten voor onderzoek. Structureel is hiervoor een budget van € 250 000 beschikbaar. In 2011 is voor onderzoek extra geld ingezet uit andere budgetten.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

1 Waarborgen van de toekomstbestendigheid en het bereik van het aanvullend pensioenstelsel

Operationele doelstelling

Motivering

Mogelijk maken dat zoveel mogelijk werknemers op collectieve en solidaire wijze een aanvulling op de AOW krijgen, waarmee zij na pensionering hun levensstandaard zo goed mogelijk kunnen handhaven.

De rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard en de evaluatie van het financieel toetsingskader laten zien dat economische en demografische ontwikkelingen de houdbaarheid van de aanvullende pensioenen – de tweede pijler van het pensioenstelsel – ernstig kunnen aantasten.

Daarom moet er gezocht worden naar een nieuw evenwicht tussen ambitie, zekerheid en kosten. Overheid en sociale partners buigen zich over de vraag hoe om te gaan met financiële onzekerheid en demografische veranderingen.

Voor de stand van zaken met betrekking tot het pensioenakkoord wordt verwezen naar de beleidsagenda.

  • De Pensioenwet;

  • Wet verplichte beroepspensioenregeling;

  • Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

  • Fiscale faciliteiten voor de opbouw van aanvullende pensioenen («Witteveenkader»);

  • Materieel en prudentieel toezicht door DNB op pensioenfondsen en pensioenverzekeraars;

  • Overleg met sociale partners over de inrichting van het pensioenstelsel.

Instrumenten

  • Uitoefening van toezicht door DNB en de AFM op de pensioenfondsen en de verzekeraars;

  • Modernisering van de mogelijkheden om pensioenregelingen uit te voeren (Algemene Pensioeninstelling);

  • Uitwerking van de voorgestelde maatregelen in het kader van de brede aanpak van de pensioenproblematiek. De financiële eisen aan pensioenfondsen in het financieel toetsingskader worden aangescherpt, zodat de toegezegde zekerheid van pensioenuitkeringen beter waargemaakt kan worden.

Activiteiten

  • Werkgevers;

  • Werknemers;

  • Pensioenuitvoerders;

  • Gepensioneerden.

Doelgroepen

Indicatoren

De focus van OD 1 ligt op de prudentiële en materiële aspecten van het pensioenbeleid, i.c. de financiële gezondheid van pensioenfondsen, rechten van deelnemers en deskundigheidseisen gesteld aan pensioenfondsbestuurders. Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van de prestaties op deze terreinen; de overheid zorgt voor ondersteuning door middel van het bieden van een wettelijk kader voor afspraken over de pensioenvoorziening. De mate waarin dit wettelijk kader bijdraagt aan het bereiken van de operationele doelstelling is niet op een betekenisvolle manier in een prestatie-indicator te vatten.

Aantal fondsen met een reservetekort

Kengetallen

Een pensioenfonds heeft een reservetekort als het vermogen van het fonds lager is dan het vereiste eigen vermogen dat op de lange termijn aangehouden moet worden om aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. Bij de bepaling van het vereiste eigen vermogen wordt rekening gehouden met de beleggingsrisico’s die een fonds loopt. Een gemiddeld pensioenfonds heeft geen reservetekort als de dekkingsgraad hoger is dan 130%. Op basis van de eerstekwartaalcijfers 2011 van DNB leek de financiële positie van pensioenfondsen zich te herstellen, maar in de maanden erna is de gemiddelde dekkingsgraad van veel pensioenfondsen weer gedaald als gevolg van de rente- en beursontwikkelingen. Aan het eind van 2011 moeten de pensioenfondsen bij DNB aangeven hoe ze ervoor staan en of bepaalde maatregelen nodig zijn om weer boven de (minimaal) vereiste dekkingsgraad van 105% te komen. Als de dekkingsgraad onder de 105% komt kunnen pensioenfondsen de pensioenen niet aanpassen aan de inflatie, waardoor de pensioenuitkering lager uitvalt.

Aandeel actieve deelnemers naar type regeling

Pensioenfondsen streven naar goedkopere en minder risicovolle regelingen. Een uitkeringsovereenkomst op basis van het eindloon is erg kostbaar, omdat het uiteindelijke pensioeninkomen afhankelijk is van het salaris dat de werknemer verdient voorafgaand aan het moment van uitdiensttreding. Door onder meer de overstap van eindloon naar middelloon – waarbij het op te bouwen pensioeninkomen een gewogen gemiddelde is van alle pensioengrondslagen – kunnen pensioenfondsen hun financiële positie verbeteren. Dit is al op grote schaal gebeurd: 90% van de actieve deelnemers heeft een uitkeringsovereenkomst op basis van middelloon. Daarnaast zal een aantal kleine ondernemingspensioenfondsen het pensioen niet meer in eigen beheer uitvoeren, maar onderbrengen bij pensioenverzekeraars (AFM onderzoek 2010). Naar verwachting zal het aantal beschikbare premieregelingen – waarbij de werkgever per jaar een vooraf bepaalde bijdrage beschikbaar stelt ten behoeve van de pensioenopbouw van zijn personeel – daarmee toenemen. Op grond van de DNB cijfers over het eerste kwartaal van 2011 kan worden geconstateerd dat het beeld het afgelopen jaar niet veranderd is.

Verhouding actieve deelnemers en pensioengerechtigden

Het aantal actieve deelnemers per pensioengerechtigde geeft de verhouding tussen premiebetalers en pensioenontvangers weer. Vergrijzing heeft een direct effect op het pensioenvermogen van pensioenfondsen. Als het aantal gepensioneerden stijgt ten opzichte van het aantal premiebetalers, moet een afnemende groep premiebetalers een flink hogere premie betalen om het pensioenvermogen van pensioenfondsen op het vereiste peil te brengen. Aan de premiestijging zit een limiet vanwege de internationale concurrentiepositie van Nederland en de koopkracht van werknemers. In 2009 waren er gemiddeld 2,1 actieve deelnemers per pensioengerechtigde. In 2008 bedroeg het aantal actieve deelnemers per pensioengerechtigde 2,2. Gegevens over 2010 waren bij het opstellen van de begroting nog niet beschikbaar.

Indexatiebeleid naar aandeel actieve deelnemers

Het kengetal indexatie naar aandeel actieve deelnemers geeft een indicatie van de mate waarin voor actieve deelnemers in pensioenregelingen afspraken zijn gemaakt over de aanpassing van de pensioenaanspraken aan loon- en prijsstijgingen (de zogenoemde maatstaf). Dit kengetal komt in de plaats van het kengetal aandeel actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting. Dit kengetal is vervallen omdat inmiddels rond de 90% van de deelnemers gebruik kan maken van deze mogelijkheid en dit percentage al enige tijd stabiel is.

In het indexatiebeleid wordt gekeken naar de ambitie van het fonds, de methode voor toekenning van de indexatie en de verwachting van de realisatie van dit beleid. Met de ambitie wordt aangegeven welke deel van de voorwaardelijke indexatie in de premie wordt verwerkt. Een pensioenfonds kan op drie manieren omgaan met indexatie: geen indexatie, onvoorwaardelijke indexatie en voorwaardelijke indexatie. Dat betekent het volgende:

  • Zonder indexatiebeleid of indexatietoezegging hoeft het pensioenfonds hiervoor geen geld te reserveren.

  • Bij onvoorwaardelijke indexatie moet er geld gereserveerd worden, omdat de aanspraken volledig worden geïndexeerd ongeacht de financiële positie van het fonds.

  • Bij een voorwaardelijke indexatietoezegging wordt er geld gereserveerd via heffing op premies of uit overrendement. Bij een dergelijke toezegging kan de maatstaf worden gehanteerd die betrekking heeft op verwachtingen ten aanzien van de toekomstige toeslagverlening. Als de financiële positie van het fonds niet toelaat dat er wordt geïndexeerd, kan dat zorgen voor een geleidelijke uitholling van het pensioen.

Er is sprake van een positief beeld; het aantal actieve deelnemers aan wie geen indexatie wordt toegekend is gedaald en het aantal deelnemers met een voorwaardelijke toezegging gekoppeld aan een maatstaf is gestegen.

Tabel 45.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

20111

Aantal fondsen met een reservetekort

Aantal fondsen (absoluut)

339

327

Aantal deelnemers betrokken bij deze fondsen (absoluut)

5 393 813

5 440 441

       

Aandeel actieve deelnemers (%)

     

– Uitkeringsovereenkomst op basis van eindloon

1

1

1

– Uitkeringsovereenkomst op basis van middelloon

90

90

90

– Beschikbare premieregeling

5

5

5

– Overig

4

4

4

       

Verhouding actieve deelnemers en pensioengerechtigden

2,1

       

Indexatiebeleid naar aandeel actieve deelnemers (%)

     

– Geen indexatietoezegging

3,3

0,2

– Geen indexatiebeleid

4,9

5,1

– Voorwaardelijke toezegging niet gekoppeld aan maatstaf

0,5

0,5

– Voorwaardelijke toezegging wel gekoppeld aan maatstaf

88,6

91,8

– Onvoorwaardelijke toezegging

2,2

2,0

– Combinatie voorwaardelijk en onvoorwaardelijk

0,4

0,4

Bron: DNB, Statistieken

1

Eerste kwartaal 2011

2 Bevorderen van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening

Operationele doelstelling

  • Bevorderen van een doeltreffende informatievoorziening over pensioenvoorzieningen, zodat deelnemers tijdig in staat zijn een afgewogen beslissing te nemen over het wegwerken van eventuele tekorten in de pensioenopbouw;

  • Bevorderen van de kwaliteit van het bestuurs- en beleidsproces van pensioenfondsen.

Motivering

  • Pensioenwet, met name de bepalingen over voorlichting aan deelnemers en de bepalingen over medezeggenschap en de governance bij pensioenuitvoerders;

  • Gedragstoezicht door AFM op pensioenfondsen en verzekeraars;

  • Overleg met sociale partners over de verbetering van de kwaliteit van besturen van pensioenfondsen en pensioenuitvoerders;

  • Toetsing deskundigheid bestuurders door DNB.

Instrumenten

  • Uitwerking van de voorgestelde maatregelen in het kader van de verbetering van de governance:

    • verhogen van de eisen aan de (financiële) deskundigheid van pensioenfondsbestuurders;

    • zorgen dat een betere vertegenwoordiging van de belangen van deelnemers en gepensioneerden in of ten aanzien van het pensioenfondsbestuur mogelijk wordt;

    • stroomlijning van de wettelijke taken van de verschillende organen in het pensioenfonds (deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, e.d.).

  • Ondersteunen van projecten van CentiQ, en andere activiteiten ter bevordering van het pensioenbewustzijn.

Activiteiten

  • Deelnemers;

  • Gewezen deelnemers;

  • Gepensioneerden.

Doelgroepen

Indicatoren

Het primaat voor het maken van afspraken over het bevorderen van een doeltreffende informatievoorziening over pensioenvoorzieningen ligt bij sociale partners. De mate waarin deze doelstelling wordt bereikt valt niet uit te drukken in een indicator, waarop de overheid kan sturen.

De mate van pensioenonbewustzijn

Kengetallen

Uit onderzoek (Pensioenbewustzijnmeter van TNS NIPO, dat in opdracht van CentiQ wordt verricht) blijkt het pensioenonbewustzijn te zijn toegenomen met 6% ten opzichte van 2009. Pensioenbewustzijn is de mate waarin men op de hoogte is van het pensioeninkomen bij ouderdom, de kennis over de toereikendheid van dat inkomen en de kennis over mogelijkheden om meer pensioen op te bouwen. Op basis van de combinatie van deze aspecten wordt bepaald in welke mate iemand pensioenbewust is. Op dit moment is 72% van de werknemers in Nederland volledig pensioenonbewust; dit was in 2009 nog 66%. De omvang van de groep werknemers die deels pensioenbewust is, is ook afgenomen. Was 15% van de werknemers in 2009 in Nederland nog deels pensioenbewust, in 2010 is dat 11%. Het aandeel deels pensioenonbewusten en volledig pensioenbewusten is in vergelijking met 2009 gelijk gebleven (17%). Steeds meer pensioenonbewusten hebben het idee dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het pensioen (bron: TNS NIPO, maart 2011). De pensioensector wil zich inspannen om het percentage volledig pensioenonbewuste Nederlanders eind 2011 terug te brengen tot 50%.

In de begroting 2011 was een andere indicator opgenomen, namelijk «inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen». Deze informatie was afkomstig van het onderzoek Kennis van ouderdomspensioen, dat werd verricht door Research voor Beleid. Door het stopzetten van deze monitor is in de begroting 2012 gebruik gemaakt van de resultaten van TNS NIPO over het pensioenonbewustzijn.

Het bereik van het pensioenregister

Begin 2011 is de website mijnpensioenoverzicht.nl gelanceerd. Op die site kunnen burgers zien hoeveel pensioen zij hebben opgebouwd. Het jaarlijks volgen van het aantal personen dat de website bezoekt, het totale aantal pensioenen dat is getoond en het totaal aantal ontvangen vragen per e-mail, telefoon en post, kan een indicatie geven over de betrokkenheid van burgers bij hun pensioen. Op dit moment kunnen nog geen jaarcijfers worden gegeven. Wel is een actuele stand van zaken per 1 juli 2011 opgenomen.

Het aantal individuele bezoekers aan de website vertoont een stabiel beeld van circa 150 000 per maand, met uitschieters voor de maanden januari (1,2 mln), februari (0,4 mln) en maart (0,3 mln). Geheel in lijn hiermee is het totale aantal pensioenen dat is getoond: in de eerste drie maanden meer dan 3 mln, de andere maanden gemiddeld 300 000. Daarnaast ontvangt het service centre pensioenregister maandelijks bijna 1 700 vragen per e-mail, telefoon of per post.

Tabel 45.4 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Ramingen 2011

Ramingen 2012

Mate van pensioenonbewustzijn (%)1

66

72

50

Bezoek aan website mijnpensioenoverzicht.nl2

       

– Totaal aantal bezoekers

2 456 6083

– Totaal aantal pensioenen dat is getoond

4 283 7743

– Totaal aantal ontvangen e-mails, telefoon en post

9 9153

1

Bron: TNS NIPO, De pensioenbewustzijnmeter

2

Bron: Stichting Pensioenregister: cijfermatige rapportage t/m juni 2011

3

Dit betreft de actuele stand per juli 2011

Artikel

Licence