Base description which applies to whole site

52 Kinderopvang

Artikel

Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren en draagt er samen met peuterspeelzaalwerk aan bij dat kinderen zich goed kunnen ontwikkelen, waardoor ze beter toegerust zijn op het primair onderwijs.

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Ouders kunnen gebruikmaken van dagopvang, buitenschoolse opvang (BSO) of gastouderopvang. Om de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang te garanderen geeft de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wet kinderopvang) werkende ouders recht op een inkomensafhankelijke bijdrage: de kinderopvangtoeslag. Daarnaast is goede kwaliteit van kinderopvang van groot belang, zodat ouders hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. De Wet kinderopvang legt de voorwaarden voor een goed kwaliteitsniveau vast. Kwalitatief goede kinderopvang zorgt ervoor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Verantwoordelijkheid

De minister van SZW is verantwoordelijk voor de vormgeving en werking van het stelsel van kinderopvang, waaronder zowel de financiële toegankelijkheid als de kwaliteit en budgettaire beheersbaarheid van de kinderopvang vallen. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling hangt onder meer af van:

  • het adequaat functioneren van de markt voor kinderopvang;

  • cultuuraspecten, waaronder het vertrouwen dat ouders hebben in de kwaliteit van de kinderopvang;

  • conjuncturele ontwikkelingen.

Indicatoren

Een goede combinatie van arbeid en zorg is van belang voor de verhoging van de arbeidsparticipatie van ouders. De onderstaande indicatoren geven weer in welk percentage van de huishoudens met jonge kinderen, beide ouders minimaal 12 uur per week werken (inclusief eenoudergezinnen). SZW streeft ernaar dat de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen in deze kabinetsperiode, gegeven de bezuiniging, minimaal gelijk is aan de arbeidsparticipatie in 2010.

Tabel 52.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 0 tot 4 jaar is, waarbij beide ouders werken (ten minste 12 uur per week, inclusief eenoudergezinnen)

69

69

69

69

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 4 tot 12 jaar is, waarbij beide ouders werken (ten minste 12 uur per week, inclusief eenoudergezinnen)

66

66

66

66

Bron: CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB), 2010

  • De kengetallen geven een beeld van het percentage kinderen, voor wie kinderopvangtoeslag wordt ontvangen, uitgesplitst naar de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar en 4 tot 12 jaar. Het percentage kinderen tot 4 jaar met kinderopvangtoeslag stijgt ten opzichte van 2010 met 1%-punt naar 62% in 2012. Het percentage kinderen in de schoolleeftijd met kinderopvangtoeslag stijgt ten opzichte van 2010 met 3%-punt naar 26% in 2012. Omdat een deel van de ouders pas na afloop van het toeslagjaar de toeslag aanvraagt, kunnen de cijfers voor 2010 afwijken van die in voorgaande jaarverslagen en begrotingen. De deelnamecijfers zijn kengetallen en geen streefwaarden, omdat SZW niet als doel heeft om zoveel mogelijk kinderopvangtoeslag uit te keren.

  • De wachtlijstproblematiek speelt voornamelijk nog in enkele regio's. De wachttijd voor de kinderdagverblijven is toegenomen tot gemiddeld 106 dagen voor ouders die in de periode tussen juni 2009 en september 2010 een plek hebben gekregen. Dit aantal dagen wordt voornamelijk veroorzaakt door 12% van de ouders die tussen de 1 en 2 jaar moesten wachten totdat ze een plek kregen toegewezen. De wachttijd in de BSO is in dezelfde periode gedaald naar 76 dagen. Het stelsel dient door middel van vraag en aanbod voor voldoende capaciteit te zorgen. Voor wachtlijsten zijn daarom geen indicatoren opgenomen in de begroting.

Kengetallen

Tabel 52.2 Kengetallen algemene doelstelling
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

61

62

62

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

23

25

26

Bron: SZW berekening op basis van informatie van CBS en Belastingdienst/Toeslagen

Tabel 52.3 Kengetallen algemene doelstelling
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Gemiddelde wachttijden bij plaatsing dagopvang in dagen

96

70

106

Gemiddelde wachttijden bij plaatsing buitenschoolse opvang in dagen

78

85

76

Bron: Wachtlijsten en wachttijden kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang- 6e meting, 2010 ITS

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 52.4 Begrotingsuitgaven Artikel 52 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

0

3 216 938

2 954 658

2 781 246

2 826 678

2 906 555

3 006 555

Uitgaven

0

3 210 006

2 961 078

2 781 758

2 826 678

2 906 555

3 006 555

               

Programma-uitgaven

0

3 210 006

2 961 078

2 781 758

2 826 678

2 906 555

3 006 555

waarvan juridisch verplicht

   

99%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Kinderopvangtoeslag

0

3 166 483

2 939 055

2 765 169

2 810 123

2 890 000

2 990 000

Operationele Doelstelling 2

             

Kinderopvang subsidies

0

17 208

12 940

7 668

7 550

7 550

7 550

Overig beleidsondersteunend

0

26 315

9 083

8 921

9 005

9 005

9 005

               

Apparaatsuitgaven

0

0

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

1 026 224

1 399 036

1 421 564

1 435 915

1 465 431

1 487 377

Ontvangsten algemeen

0

304 736

352 736

333 736

334 736

350 736

359 000

Werkgeversbijdrage kinderopvang

0

721 488

1 046 300

1 087 828

1 101 179

1 114 695

1 128 377

Kinderopvangtoeslag

Toelichting

De voornaamste uitgavenpost heeft betrekking op de kinderopvangtoeslag. De enorme groei die de sector heeft doorgemaakt, laat zien dat in een behoefte wordt voorzien. Terwijl het aantal kinderen in de opvang meer dan verdubbeld is ten opzichte van de situatie in 2005, zijn de overheidsuitgaven aan kinderopvangtoeslag in deze periode echter verdrievoudigd. Dit komt niet alleen door de verhoging van de kinderopvangtoeslag voor ouders, maar ook door een toename van het gebruik in uren.

Voor de komende jaren hebben het vorige kabinet, Balkenende IV, en het huidige kabinet besloten tot een bezuiniging op de kinderopvangtoeslag. De maatregelen die genomen worden ter invulling van deze ombuiging staan beschreven in de brief «Kinderopvangtoeslag vanaf 2012» d.d. 6 juni 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 137). Met deze maatregelen komen de geraamde uitgaven aan kinderopvangtoeslag in 2015 uit op circa € 2,9 mld. Dit is nog steeds circa drie keer zoveel als in 2005.

Uitgangspunt van de wet kinderopvang is tripartiete financiering door ouders, werkgevers en de overheid, waarbij de werkgevers een evenredige bijdrage zouden leveren. De bijdrage door werkgevers wordt geregeld via een opslag op de sectorfondspremie (voor marktwerkgevers) en de Ufo-premie (voor overheidswerkgevers). In 2007 was er nog sprake van een evenredige bijdrage van de werkgevers. Als gevolg van een hoger gebruik van kinderopvangtoeslag door werknemers kan er thans niet meer gesproken worden over een evenredige bijdrage van de werkgevers (21% van de kosten). Om aan het uitgangspunt van evenredige tripartiete financiering tegemoet te komen, heeft het kabinet besloten om de premieopslag die werkgevers betalen met betrekking tot de kinderopvang te verhogen en de toeslagtabel aan te passen. Met de verhoging van de premieopslag betalen werkgevers met ingang van 2012 1/3 van de kosten en na de maatregelen in de toeslagtabel per 2013 betalen ouders ook gemiddeld 1/3 van de kosten. Vanaf dat moment is sprake van een gelijke verdeling tussen ouders, werkgevers en de overheid.

Met ingang van 2010 heeft de Belastingdienst een technische wijziging in de toeslagverrekening doorgevoerd. Deze wijziging is in de meerjarenraming verwerkt. De uitgaven aan kinderopvangtoeslag vallen daardoor € 140 mln hoger uit. De terugontvangsten zijn hierdoor eveneens € 140 mln hoger. Deze aanpassing heeft geen verdere gevolgen.

Kinderopvang subsidies

De uitgaven aan subsidies hebben voor het grootste deel betrekking op subsidies voor kwaliteitsverbetering van kinderopvang. Een groot deel van de subsidie wordt besteed aan extra scholing van de pedagogisch medewerkers. Voor 2012 tot en met 2014 is hiervoor een budget van € 5 mln gereserveerd. Daarnaast wordt het budget voor subsidies uitgegeven aan verbetering van de kwaliteit van toezicht en handhaving (circa € 2 mln). De middelen voor subsidies nemen van 2011 op 2012 en van 2012 op 2013 af, omdat er budget is vrijgemaakt voor de extra kosten voor toezicht en handhaving, in verband met de wijzigingen in de regelgeving voor gastouderschap.

Overig beleidsondersteunend

De uitgavenpost overig beleidsondersteunend heeft betrekking op uitgaven zoals toezicht en handhaving, het landelijk register kinderopvang (LRK) en de gemeenschappelijke inspectieruimte (GIR). De middelen onder overig beleidsondersteunend nemen van 2011 op 2012 af, omdat bij de Miljoenennota een structurele reeks van € 13 mln vanaf 2012 voor de extra kosten toezicht en handhaving wordt overgeboekt naar het Gemeentefonds. Daarnaast zijn er in 2011 nog opbouwkosten voor de GIR, terwijl hiervoor vanaf 2012 alleen nog beheerskosten zijn.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

Van het budget voor OD1 is 100% juridisch verplicht; het gaat hier om de uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Van het budget voor subsidies en overige beleidsondersteunende uitgaven (OD2) is 31% juridisch verplicht en 54% bestuurlijk gebonden; het gaat hier bijvoorbeeld om de kosten voor toezicht en handhaving en de kosten die voortvloeien uit het beheer van de GIR en het LRK. Daarnaast is 15% gereserveerd voor beleidsmatige doelen, zoals subsidies voor verbetering van toezicht en handhaving, de aanpak van de wachtlijsten en de experimenten met dagarrangementen.

1 Kinderopvang is financieel toegankelijk voor werkende ouders

Operationele doelstelling

Motivering

Voor het verhogen van de arbeidsparticipatie is het van belang dat ouders geen onoverkomelijke financiële belemmeringen ervaren om gebruik te maken van kinderopvang.

Instrumenten

Ouders die beiden werken en alleenstaande ouders die werken ontvangen van het Rijk een bijdrage in de kosten van formele kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Ook ouders die tot een bepaalde doelgroep behoren, zoals ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen, hebben recht op kinderopvangtoeslag.

  • Om een betere balans te krijgen in het collectief gefinancierde aandeel en het aandeel van ouders in de kosten voor kinderopvang zal, zoals aangekondigd in de brief «Kinderopvangtoeslag vanaf 2012» d.d. 6 juni 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 137), de collectieve bijdrage worden teruggebracht van 78% in 2010 tot circa 66% in 2015. Hierdoor zullen ouders een groter deel van de kosten voor kinderopvang zelf gaan betalen.

  • SZW zet samen met Financiën in op een stevige aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik bij de kinderopvangtoeslag. Fraude en oneigenlijk gebruik worden aangepakt met maatregelen zoals aangekondigd in de brief «Aanpak fraude en oneigenlijk gebruik kinderopvangtoeslag» van 13 mei 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 123).

Activiteiten

  • Ouders die beiden werken;

  • Alleenstaande ouders die werken;

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Doelgroepen

Indicatoren

Deze operationele doelstelling kent geen indicator. Het beleid is erop gericht om ouders, die arbeid met zorg voor jonge kinderen willen combineren, te ondersteunen door de kinderopvang financieel toegankelijk te houden. Toegankelijkheid laat zich moeilijk kwantificeren. Daarnaast is de keuze voor de combinatie van arbeid en zorg ook afhankelijk van andere factoren.

  • Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang stijgt nog steeds. Het totaal aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang en het aantal huishoudens tot anderhalf keer modaal dat gebruik maakt van kinderopvang laten een zelfde groeipatroon zien.

  • De ouderbijdrage voor kinderopvang is gestegen als gevolg van de ingrepen in de kinderopvangtoeslag. Met deze stijging wordt een betere balans bereikt tussen het deel dat de ouders in de kosten van kinderopvang bijdragen en het deel dat collectief wordt bijgedragen.

Kengetallen

Tabel 52.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang (x 1 000)1

533

552

562

Aantal huishoudens tot anderhalf keer modaal dat gebruik maakt van kinderopvang (x 1 000)1

224

231

235

Ouderbijdrage eerste kind per uur voor gezinsinkomen:2

     

– 130% WML

0,44

0,68

0,79

– 1 1/2 x modaal

1,22

1,59

1,85

– 3 x modaal

3,27

3,98

4,10

Ouderbijdrage volgend kind per uur voor gezinsinkomen:2

     

– 130% WML

0,22

0,25

0,44

– 1 1/2 x modaal

0,32

0,37

0,76

– 3 x modaal

0,52

0,61

1,38

Bron: SZW berekening op basis van Belastingdienst

1

Raming aantal huishoudens op basis van gemiddeld aantal kinderen per huishouden in 2010

2

Ouderbijdrage berekend op basis van gemiddelde uurprijs juni 2011 en de toeslagtabel voor de jaren 2011 en 2012

2 Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen en ouders

Operationele doelstelling

Motivering

De kwaliteit van kinderopvang is van groot belang: ouders moeten hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. Ondernemers zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden kinderopvang. Deze moet verantwoord zijn en bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. De minister is verantwoordelijk voor het gehele stelsel van de kinderopvang. In overleg met gemeenten worden afspraken gemaakt over toezicht en handhaving.

  • Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • Regeling wet kinderopvang;

  • Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang;

  • Beleidsregels kwaliteit kinderopvang;

  • Beleidsregels werkwijze toezichthouder;

  • Toetsingskaders;

  • Besluit Registratie Kinderopvang;

  • Subsidieregelingen (o.a. Werken aan een excellente kinderopvang 2008–2012).

Instrumenten

  • Toezicht wordt verbeterd door meer risicogestuurd en onaangekondigd toezicht en meer focus op de pedagogische praktijk. Handhaving wordt verbeterd door meer transparantie in de handhavingprestaties van gemeenten en via ondersteuning in het vergroten van hun juridische expertise.

  • In 2011 wordt, conform de wettelijke verplichting, een gecombineerde evaluatie gemaakt van de doeltreffendheid en effecten van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de wetswijziging gastouderopvang. Deze evaluatie wordt in het eerste kwartaal van 2012 naar de Tweede Kamer gezonden. Ter onderbouwing van de evaluatie worden diverse onderzoeken uitgezet.

  • In samenwerking met de kinderopvangbranche wordt een brede kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector opgesteld.

  • Het openstellen van experimenteerruimte en het monitoren van de verschillende vormen van dagarrangementen. Onderzoek naar de budgettaire en juridische belemmeringen om snel tot sluitende dagarrangementen te komen.

  • Het stimuleren en ondersteunen van de branche bij het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang via het Bureau Kwaliteit Kinderopvang.

Activiteiten

  • Ouders met kinderen in de opvang;

  • Gemeenten;

  • Kinderopvang- en peuterspeelzaalinstellingen.

Doelgroepen

Indicatoren

Er zijn geen indicatoren op het vlak van kwaliteit, omdat het beleid gericht is op het gehele stelsel en het vormgeven van toezicht en handhaving, terwijl de inhoudelijke kwaliteit voornamelijk door de sector wordt bepaald. Omdat de kwaliteit van essentieel belang is voor ouders om hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang te kunnen laten gaan, wordt de kwaliteit gevolgd met kengetallen.

Kengetallen

De kwaliteit van de kinderopvang is een verantwoordelijkheid van de sector. Hieruit volgt dat in de kengetallen over oudertevredenheid en pedagogische kwaliteit geen ramingen voor 2011 en 2012 zijn opgenomen. Veel onderzoeken hebben geen jaarlijkse verschijningsfrequentie, waardoor niet over alle jaren gegevens beschikbaar zijn.

Uit de CBS monitor Kinderopvang 2009 bleek een oudertevredenheid met de algemene kwaliteit van kinderopvang van 7,9 op een 10-puntsschaal. In 2012 komt een nieuw onderzoek naar oudertevredenheid beschikbaar.

De pedagogische kwaliteit van de kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar, kwam in 2008 uit op 2,8 op een 7-puntsschaal. In 2012 komt een nieuw onderzoek naar de pedagogische kwaliteit beschikbaar.

Inspecties omvatten zowel reguliere inspecties bij bestaande locaties als onderzoeken naar nieuwe locaties. Het totaal aantal door de GGD uitgevoerde onderzoeken is voor alle vormen van opvang gestegen in 2009 ten opzichte van 2008. De realisatiecijfers over 2010 zijn nog niet bekend.

Er is een bestuurlijke afspraak gemaakt dat in 2011 alle gastouders, die bij hen thuis opvangen, worden geïnspecteerd. Gastouderopvang bij de vraagouder thuis wordt risicogestuurd en op basis van signalen geïnspecteerd. In 2012 zullen alle gastouders risicogestuurd worden geïnspecteerd. Het aantal te inspecteren gastouders per gemeente bevindt zich daarbij binnen een bandbreedte van 5% tot 30%. In verband met de intensivering van het toezicht op gastouders in 2011, ligt het percentage nieuwe en reguliere meldingsonderzoeken wat betreft de dagopvang en buitenschoolse opvang in 2011 lager dan 100%. De bestuurlijke afspraak voor 2012 is dat dit percentage in dat jaar 100% is.

Er zijn nog geen nieuwe gegevens over de pedagogisch medewerker/kind-ratio peuterspeelzalen en het percentage peuterspeelzalen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker. De wet is op 1 augustus 2010 ingevoerd en 2011 en 2012 zijn overgangsjaren. Uiterlijk 31 december 2012 moet de registratie van peuterspeelzalen in het landelijk register peuterspeelzaalwerk hebben plaatsgevonden. Omdat het percentage peuterspeelzalen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker in 2008 al 98 bedroeg en alle peuterspeelzalen vanaf 1 augustus 2011 verplicht zijn om minstens een medewerker met dit kwalificatieniveau per groep in dienst te hebben, wordt dit percentage voor 2011 en 2012 geraamd op 100.

Tabel 52.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Oudertevredenheid met de algemene kwaliteit van kinderopvang1

7,9

Oudertevredenheid met de pedagogische kwaliteit van kinderopvang1

7,6

Pedagogische kwaliteit van de kinderopvang voor 0–4 jarigen2

2,8

% nieuwe en jaarlijkse meldingsonderzoeken kinderopvang (toezicht) bij:3

         

– dagopvang

75%

80%

83%

100%

– buitenschoolse opvang

73%

78%

83%

100%

– gastouderopvang

75%

76%

100%

5–30%

% peuterspeelzalen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker per groep4

98%5

100%

100%

1

Bron: CBS Monitor kinderopvang 2009. Een nieuwe meting komt beschikbaar in 2012

2

Bron: Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0- tot 4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2008, NCKO

3

Bron: Inspectie van het Onderwijs. Over 2010 zijn nog geen gegevens beschikbaar

4

Bron: Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007& Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk, Sardes 2009

5

Dit percentage heeft betrekking op het aantal instellingen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker.

Tabel 52.7 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2007

Raming

2011

Pedagogisch medewerker/kind-ratio peuterspeelzalen

1/9,2

1/8

Bron: Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007& Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk, Sardes 2009

Licence