Base description which applies to whole site

BIJLAGE 1: Periodiek Onderhouds Rapport gemeentefonds 2016

INHOUDSOPGAVE

blz.

     

1.

Inleiding en samenvatting

34

     

1.1.

Inleiding

34

1.1.1.

Doel van het POR

34

1.1.2.

Korte toelichting op de werking van het verdeelstelsel

34

1.1.3.

Opbouw van het POR 2016

35

     

1.2.

Samenvatting

35

1.2.1.

De onderhoudsagenda

35

1.2.2.

De belangrijkste bevindingen uit de scan

35

     

2.

Onderwerpen van de lopende onderhoudsagenda

37

     

2.1.

Inleiding

37

     

2.2.

Onderwerpen uit het verdeelstelsel

37

2.2.1.

Groot onderhoud gemeentefonds

37

2.2.2.

Periodiek onderhoud gemeentefonds

0380

     

2.3.

Beleidsvoornemens departementen

39

     

2.4.

Afgeronde onderwerpen

39

2.4.1.

Decentralisaties sociaal domein

39

2.4.2.

Buitenonderhoud scholen

39

     

3

SCAN

40

     

3.1.

Inleiding

40

     

3.2.

Over de scan als instrument

40

3.3.1.

Doel en de aard van de scan

40

3.3.2.

Inhoud en reikwijdte van de scan

41

     

3.3.

Ontwikkeling van de gemeentelijke inkomsten en uitgaven in alle gemeenten

42

3.3.1.

Het niveau van de begrote gemeentelijke inkomsten

43

3.3.2.

De begrote gemeentelijke netto-uitgaven (alle gemeenten)

44

     

3.4.

De scan van inkomsten en uitgaven bij 377 gemeenten

45

3.4.1.

Inleiding

45

3.4.2.

De scan van veronderstelde versus begrote inkomstenstructuur

45

3.4.3.

IJkpunten versus begrote uitgaven

47

     

3.5.

De scan van inkomsten en uitgaven bij groepen van gemeenten

52

3.5.1.

Inleiding

52

3.5.2.

«Zorggemeenten»

52

3.5.3.

Studentengemeenten

53

     
 

BIJLAGE: Toedeling Iv3-functies aan nieuwe clusterindeling gemeentefonds per 2015

55

1. INLEIDING EN SAMENVATTING
1.1. Inleiding
1.1.1. Doel van het POR

Het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) is een jaarlijks rapport dat tot doel heeft inzicht te geven in de werking van het verdeelstelsel van het gemeentefonds in vergelijking met de ontwikkeling van de kostenstructuur bij de gemeenten. Ook geeft het POR inzicht in vraagstukken die spelen in de financiële verhouding in bredere zin.

De achtergrond van het POR ligt in de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) in 1996/1997. Toen werd geconstateerd dat het nodig is om het verdeelstelsel van het gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien en indien nodig bij te stellen. Jaarlijks voeren de fondsbeheerders dit periodiek onderhoud uit en de uitkomsten daarvan worden opgenomen in het POR, dat aan de Tweede Kamer wordt aangeboden als bijlage bij de begroting van het gemeentefonds.

In het POR staan de volgende twee vragen centraal:

  • 1. Welke effecten hebben beleidsvoornemens en -maatregelen van het Rijk op de verdeelsystematiek en op de financiële verhouding in brede zin?

  • 2. Is het verdeelstelsel van het gemeentefonds nog in voldoende mate in overeenstemming met de ontwikkeling van de kostenstructuur van de gemeenten?

Het antwoord op vraag 1 wordt gepresenteerd in de onderhoudsagenda in hoofdstuk 2. Om vraag 2 te kunnen beantwoorden is een scan ontwikkeld, waarbij de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt geconfronteerd met de gegevens zoals die uit de gemeentelijke begrotingen naar voren komen. De bevindingen worden, deels in grafische vorm, gepresenteerd in hoofdstuk 3.

1.1.2. Korte toelichting op de werking van het verdeelstelsel

De belangrijkste uitgangspunten van het verdeelstelsel zijn globaliteit en kostenoriëntatie. Globaliteit omdat het gemeentefonds geen geoormerkte budgetten bevat. Het vormt een algemene geldstroom, waaraan geen bestedingsvoorwaarden zijn gesteld zoals dat bij specifieke uitkeringen wel het geval is. Kostenoriëntatie betekent dat deze globale verdeelsystematiek wél moet inspelen op verschillen in kostenstructuur tussen gemeenten. De verdeling moet zodanig zijn dat gemeenten over een gelijkwaardige voorzieningencapaciteit kunnen beschikken bij een gelijke belastingdruk. Waar het hierbij om gaat is dat gemeenten een gelijkwaardige uitgangspositie hebben en niet vanwege bepaalde structuurkenmerken een voor- of nadeel ondervinden. De belastingcapaciteit wordt ook bij die afweging betrokken.

Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in een stelsel van verdeelmaatstaven, die met hun relatieve gewichten zijn gegroepeerd in zogenaamde clusters die een globaal beleidsveld bestrijken. Deze clusters vormen het uitgangspunt van de mesoanalyse die wordt uitgevoerd in de scan in hoofdstuk 3. Daar wordt op clusterniveau een vergelijking gemaakt tussen de uitgaven volgens de gemeentelijke begrotingen en de uitgaven zoals die door het verdeelstelsel aan een bepaald cluster worden toebedeeld. Clusters zijn geijkt, waarbij bepaalde kostenfactoren wel, en bepaalde kostenfactoren niet worden gehonoreerd. De ijking bevat dus een expliciete normstelling.

1.1.3. Opbouw van het POR 2016

De verdere opbouw van het POR 2016 is als volgt: Hoofdstuk 2 behandelt de onderwerpen van de onderhoudsagenda. Hoofdstuk 3 bevat de resultaten van de scan.

1.2. Samenvatting
1.2.1. De onderhoudsagenda

Met de meicirculaire 2015 is het groot onderhoud van het gemeentefonds afgerond (zie ook paragraaf 2.2.1). Per 2015 is de eerste fase van het groot onderhoud doorgevoerd in de verdeling van het gemeentefonds. Met ingang van 2016 worden de uitkomsten van de tweede fase van het groot onderhoud ingevoerd. Daarmee is de verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds nagenoeg geheel geactualiseerd. Er vindt enkel nog een verdiepend onderzoek plaats naar het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing (VHROSV). De verwerking van de uitkomsten van het aanvullende onderzoek wordt meegenomen in de meicirculaire 2016.

Door het recente groot onderhoud zijn de analyses in hoofdstuk 3 waarover in de scan wordt gerapporteerd ook dit jaar beperkt. In de onderzoeken voor het groot onderhoud zijn er per cluster immers al uitgebreidere analyses uitgevoerd (zie http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/circulaires/2015/03/23/resultaten-tweede-fase-groot-onderhoud-gemeentefonds.html).

1.2.2. De belangrijkste bevindingen uit de scan

De centrale vraag van de scan is of de bij de verdeling van het gemeentefonds veronderstelde gemeentelijke inkomsten- en uitgavenpatronen aansluiten bij de werkelijke kosten van gemeenten. Dat wordt bepaald door «geijkte» inkomsten en uitgaven af te zetten tegen de werkelijke inkomsten en uitgaven, zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke begrotingen.

De scan voor 2015 is in meerdere opzichten een bijzondere scan. Ten eerste is een nieuwe clusterindeling ingevoerd in verband met het groot onderhoud, waardoor de mogelijkheid om te vergelijken met eerdere jaren beperkt is. Ten tweede zullen in 2016 en 2017 de effecten van de tweede fase van het groot onderhoud nog hun doorwerking hebben om scheefheden uit het verleden ongedaan te maken. Ten derde zijn de decentralisaties van Wmo, jeugd en participatie doorgevoerd. De cijfers in het POR zijn begrotingscijfers voor 2015 en de daadwerkelijke uitgaven van gemeenten moeten zich nog uitkristalliseren de komende jaren.9 Het beeld is dat gemeenten hun begrote uitgaven afgestemd hebben op de voorlopige inkomstenraming. Tegen deze achtergrond heeft de scan voor 2015 een beperkte betekenis. De scan zal de komende jaren worden aangevuld, om te bepalen in hoeverre er signalen komen om veranderingen in de verdeling te overwegen.

Evenals voorgaande jaren overtreffen de begrote uitgaven de veronderstelde inkomsten, omdat niet alle inkomsten in de verdeling worden verwerkt. Het gaat met name om inkomsten uit de OZB en de OEM. Dit was een bewuste keuze om gemeenten meer ruimte te geven. Ook bij de meeste clusters overtreffen de begrote uitgaven de veronderstelde inkomsten, zij het in verschillende mate. Voor zover vergelijking met vorig jaar mogelijk is, zijn er clusters met hetzelfde verschil en clusters met een afwijkend verschil. De clusters Maatschappelijke Zorg en Jeugd zijn samengenomen. Het is niet mogelijk een goede uitsplitsing te maken met valide resultaten. De uitkomst voor dit cluster bevestigt de aanpak van gemeenten om hun uitgaven af te stemmen op de verwachte inkomsten.

2. ONDERWERPEN UIT DE LOPENDE ONDERHOUDSAGENDA
2.1. Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een rapportage over de ontwikkelingen op de verschillende onderwerpen die in het POR 2014 waren geagendeerd, alsmede op nieuwe onderwerpen die van belang zijn voor de financiële verhouding. Bij elk onderwerp wordt aangegeven in welke fase van het onderhoud het zich bevindt: signalering, aanpassing of onderzoek:

  • Signalering: het onderwerp wordt door de fondsbeheerders gevolgd met het oog op de vraag of nader onderzoek nodig is;

  • Onderzoek: er vindt nader onderzoek naar dit onderwerp plaats;

  • Aanpassing: aanpassingen in de financiële verhouding zijn aan de orde.

Indien relevant is aangegeven op welk uitgavencluster van het gemeentefonds het onderwerp betrekking heeft. Bij elk onderwerp is tevens aangegeven wanneer de Tweede Kamer naar verwachting opnieuw zal worden geïnformeerd.

In paragraaf 2.2. wordt eerst ingegaan op de onderhoudsonderwerpen die voortkomen uit het verdeelstelsel zelf, vervolgens komen in paragraaf 2.3. – conform de eerste van de twee gestelde vragen in paragraaf 1.1.1. – de beleidsvoornemens van de departementen aan bod. In paragraaf 2.4. worden de onderwerpen behandeld die zijn afgerond en daarom worden afgevoerd van de onderhoudsagenda.

Tabel 2.1 Onderhoudsagenda 2016

Onderwerp

Agenda 2016

Volgende informatiemoment

Agenda 2015

Cluster Werk en inkomen

Afgerond

nvt1

Aanpassing

Cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling

Verdiepend onderzoek

Voorjaar 2016

Verdiepend onderzoek2

Cluster Educatie

Afgerond

nvt1

Onderzoek, geen aanpassing

Cluster Openbare orde en veiligheid

Afgerond

nvt1

Aanpassing

Studentengemeenten

Onderzoek

Najaar 2016

Onderzoek

Zorggemeenten

Onderzoek

Najaar 2016

Onderzoek

1

Bij brief van 29 mei 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het groot onderhoud per 2016 (Tweede Kamer, 2014–2015, 34 000 B, nr. 25)

2

Betreft cluster onderdeel Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing

2.2. Onderwerpen uit het verdeelstelsel
2.2.1. Groot onderhoud gemeentefonds

In het Periodieke Onderhoudsrapport (POR) van 2010 constateerden fondsbeheerders BZK en Financiën dat de verdeling van middelen niet meer aansloot op de kosten van gemeenten. Deze scheefgroei was aanleiding tot vervolgonderzoek, dat in 2010 door de fondsbeheerders is gestart. Behalve het nader onderzoeken van de bevindingen uit het POR 2010 is daarbij ook gezocht naar een vernieuwing van de uitgangspunten voor de verdeling. Aanvankelijk was het de bedoeling niet alleen naar het gemeentefonds te kijken, maar naar gemeentefinanciën in brede zin. In het verlengde van het rapport Kalden10 zou er ook een oordeel gegeven worden over de doelmatigheid van de gemeentefinanciën. Het tweede onderdeel bleek echter moeilijk vorm te geven in het onderzoek. Na consultatie van betrokken samenwerkingspartners is het project toen – mede op verzoek van de VNG – tijdelijk stilgezet.

De fondsbeheerders hebben vervolgens in goed overleg met de VNG, betrokken ministeries en de Rfv besloten dat per 2015 groot onderhoud wordt uitgevoerd op het gemeentefonds. Het gaat daarbij om de vastlegging van de huidige praktijk in de verdeling van het gemeentefonds. Het doel van het groot onderhoud is een toekomstbestendige basis voor het gemeentefonds. Dit betekent dat de gemeenten de uitkering krijgen die bij hun taken past volgens de systematiek van de Financiële-verhoudingswet. Ook bestaat het groot onderhoud uit het doorvoeren van enkele technische aanpassingen. Het resultaat van het groot onderhoud leidt tot een andere verdeling tussen en binnen clusters en tot herverdeeleffecten tussen gemeenten. De uitgangspunten en de aanpak van het groot onderhoud gemeentefonds zijn uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer (TK2013–2014, 33 750-B nr. 15).

Het groot onderhoud is in twee fasen uitgevoerd. Vorig jaar is de eerste fase afgerond. De tweede fase is met het verschijnen van de meicirculaire van dit jaar afgerond. Het cluster Werk & Inkomen en de clusteronderdelen VHROSV (onderdeel van het nieuwe cluster Infrastructuur & Gebiedsontwikkeling), Brandweer en rampen (onderdeel van Openbare orde & veiligheid) zijn per 2016 aangepast. Het subcluster Onderwijshuisvesting (onderdeel van Educatie) is op verzoek van de Kamer nogmaals meegenomen in de 2e fase van het onderzoek. De resultaten van dit onderzoek gaven geen aanleiding voor aanpassing van de verdeling. Voor het subcluster VHROSV wordt nog een verdiepend onderzoek uitgevoerd. Uit het aanvullende onderzoek moet blijken of aanpassing van het verdeelvoorstel voor 2017 en verder nodig is.

Bij brief van 29 mei 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de tweede fase van het groot onderhoud (TK, 2014–2015, 34 000-B nr. 25).

2.2.2. Periodiek onderhoud gemeentefonds

Sinds de invoering van het periodiek onderhoud in 1997 is het groot onderhoud per 2015 de eerste integrale herziening. Om taken goed uit te kunnen voeren is het belangrijk dat gemeenten beschikken over stabiele inkomsten waarop zij hun meerjarig beleid kunnen baseren. Het onderhoudsstelsel wordt daarom opgefrist en de betrokkenheid van gemeenten vergroot. Om gemeenten meer duidelijkheid en stabiliteit te bieden is het voornemen om aanpassingen in de verdeling één maal in de vier jaar uit te voeren, aan te kondigen in de meicirculaire in het jaar voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen. De gebruikelijke analyses van het onderhoudsstelsel – op het niveau van alle gemeenten samen – blijven. Daarnaast zullen in de toekomst vaker (meso)analyses worden gemaakt op basis van groepen gemeenten met bepaalde kenmerken. Dit kan op basis van inwonertal maar ook op basis van andere factoren of kenmerken. Op die manier wordt inzicht verkregen in afwijkingen in uitgeven van gemeenten t.o.v. de clusters in het gemeentefonds. Het is de bedoeling om gemeenten meer – en in een eerder stadium – te betrekken bij de analyses voor het onderhoud aan het gemeentefonds. Het voornemen is de bevindingen periodiek te bespreken in een breed samengestelde klankbordgroep.

2.3. Beleidsvoornemens departementen

Bed, bad, brood

Het kabinet heeft besloten dat uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland tijdelijk recht krijgen op de voorziening voor bed, bad en brood. Hiervoor is voor de periode tot de totstandkoming van het bestuursakkoord eind 2015 € 10,3 miljoen beschikbaar gesteld.

Er wordt nog gekeken naar de meest geschikte wijze om het bedrag voor 2015 onder de betreffende gemeenten te verdelen.

Kinderopvang

In 2016 wordt verder gewerkt aan de voorbereiding van een nieuwe financieringssystematiek in de kinderopvangsector. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal daartoe een wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer. De mogelijke gevolgen voor de gemeentefinanciën zullen hierbij worden bezien.

2.4. Afgeronde onderwerpen
2.4.1. Decentralisaties sociaal domein

Met ingang van 2015 zijn gemeenten op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Participatiewet integraal verantwoordelijk voor het sociaal domein. De decentralisaties gaan in 2015 gepaard met een toevoeging van middelen aan het gemeentefonds. De middelen worden voor drie jaar verstrekt via één integratie-uitkering en blijven apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. In 2018 zullen de budgetten ten behoeve van het sociaal domein, die thans nog in een integratie-uitkering binnen het gemeentefonds zijn ondergebracht, worden overgeheveld naar de algemene uitkering van het gemeentefonds, tenzij verdeeltechnische redenen dat beletten.

Het gemeentelijk aandeel voor de Wmo 2015 en jeugd in 2015 is op basis van de historische situatie bepaald. De macrobudgetten die zijn overgedragen vanwege de invoering van de Wmo en de Jeugdwet zullen vanaf 2016 objectief worden verdeeld volgens de hiervoor ontwikkelde verdeelmodellen. Voor participatie wordt vanaf het begin van de integratie-uitkering begonnen met een objectief verdeelmodel. De kosten van gemeenten worden gemonitord via het jaarlijkse Periodiek Onderhoudrapport, CBS gegevens en de VNG monitor.

Deze informatie kan worden benut om de werking van de verdeelmodellen te toetsen. Zodra op basis van de monitoring een voldoende betrouwbaar meerjarig beeld kan worden gevormd over de gemeentelijke kosten en achtergronden hiervan, kan worden geëvalueerd hoe de verdeelmodellen verbeterd kunnen worden. Daarin kan ook gekeken worden naar additionele gegevens voor bepalende kenmerken, zoals huishoudenstype en medicijngebruik.

2.4.2. Buitenonderhoud scholen

De verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud primair onderwijs is met ingang van 2015 overgegaan van de gemeentebesturen naar de schoolbesturen. Dit heeft zijn financiële vertaling gekregen in een verlaging van de algemene uitkering van het gemeentefonds.

3. SCAN
3.1. Inleiding

Uitgangspunt bij het verdeelstelsel van het gemeentefonds is dat alle gemeenten een gelijk voorzieningenniveau voor hun burgers kunnen realiseren. Daarom wordt binnen het verdeelstelsel zowel rekening gehouden met kostenverschillen door sociale en fysieke structuur en centrumfunctie, als met ongelijke mogelijkheden eigen inkomsten te genereren. Dat laatste gebeurt door verevening van een deel van de capaciteit van de OZB, de voornaamste lokale belasting.

Bij het periodiek onderhoud van het verdeelstelsel van het gemeentefonds worden veranderingen in de gemeentelijke kostenstructuur stelselmatig gevolgd. Dat gebeurt door de scan op het niveau van clusters van uitgaven. Het doel van de scan is wijzigingen in de kostenstructuur te signaleren die consequenties kunnen hebben voor de verdeling. Eveneens worden de inkomsten van de gemeenten gevolgd.

Het groot onderhoud gemeentefonds heeft tot een nieuwe clusterindeling geleid. De clusterindeling is vereenvoudigd en globaler: de huidige vijftien uitgavenclusters zijn teruggebracht naar negen. Hierdoor worden inhoudelijk samenhangende taken zoveel mogelijk in één cluster gebracht en wordt het aantal verdeelformules binnen het gemeentefonds kleiner. In dit POR wordt de nieuwe clusterindeling gevolgd. Dit betekent dat vergelijking met voorgaande jaren niet voor alle clusters mogelijk is.

Wij zullen in deze begroting terughoudend zijn met de scan. Reden daarvoor is dat net is besloten tot een nieuwe verdeling van het gemeentefonds en er geen behoefte bestaat deze ter discussie te stellen. De analyse is zonder gevolgen en vooral bedoeld om in komende jaren te worden herhaald om dan tot inzichten te komen over een mogelijke aanleiding voor een aanpassing van de verdeling.

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd: paragraaf 3.2. geeft een korte beschrijving van de methodiek van de scan. Dan volgt in paragraaf 3.3. een schets van het verloop van de inkomsten van alle gemeenten tezamen, die dient als achtergrond voor de eigenlijke scan. In paragraaf 3.4. tenslotte worden de resultaten van de scan beschreven. Het geeft inzicht in de ontwikkeling van de uitgaven en inkomsten in 2014–2015 en de verdeling ervan over groepen gemeenten.

3.2. Over de scan als instrument
3.2.1. Doel en de aard van de scan

Het doel van de scan is het signaleren van wijzigingen in de gemeentelijke kostenstructuur die consequenties kunnen hebben voor de verdeling van de middelen uit het gemeentefonds. Het verdeelstelsel van het gemeentefonds beoogt de beschikbare middelen te verdelen met een globale aansluiting op de gemeentelijke kostenstructuren, rekening houdend met het vermogen eigen middelen te vergaren.

De scan is een eenvoudig instrument; dit correspondeert met de eerste fase van het periodiek onderhoud: de signalering. Op basis van de scan kan worden besloten of een signalering aanleiding geeft tot nader onderzoek. Dat is de tweede fase in het periodiek onderhoud. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek wordt besloten over het uitvoeren van de derde fase van het periodiek onderhoud: het aanpassen van de verdeling.

3.2.2. Inhoud en reikwijdte van de scan

Veronderstelde uitgaven en inkomsten in het verdeelstelsel (ijkpunten)

De algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt verdeeld met een groot aantal maatstaven, zoals inwonertal, oppervlakte en bebouwingsdichtheid. Al deze maatstaven zijn gegroepeerd tot uitgavenclusters en inkomstenclusters. Een uitgavencluster is een samenhangend geheel van beleidsterreinen. Voor elk van de uitgavenclusters is een zogeheten ijkpunt opgesteld, die het veronderstelde kostenniveau van een gemeente in een cluster weergeeft. Het ijkpunt van een cluster wordt als volgt berekend:

De bedragen per eenheid van de betrokken maatstaven maal de eenheden van de betrokken maatstaven plus een eventueel vast bedrag en de aan het cluster toegerekende decentralisatie- en integratie-uitkeringen. Voor het inkomstencluster Onroerende zaakbelasting is eveneens een ijkpunt opgesteld. Voor het inkomstencluster Overige eigen middelen is dat niet gedaan. Van deze gemeentelijke middelen wordt eenvoudigweg aangenomen dat ze 5% bedragen van de som van de ijkpunten van de uitgavenclusters.

De omvang van de algemene uitkering van een specifieke gemeente wordt bepaald door het totaal van alle uitgavenclusters bij elkaar, minus het totaal van de inkomstenclusters.

We benadrukken dat gemeenten – binnen het raamwerk van hun wettelijke taken – volledig vrij zijn in de besteding van de algemene uitkering. Een gemeente die volgens het ijkpunt een X bedrag ontvangt voor uitgavencluster A, is dus niet verplicht dat bedrag daadwerkelijk aan A te besteden.

Uitgaven en inkomsten volgens de gemeentelijke begrotingen

Wat de gemeenten daadwerkelijk uitgeven op de uitgavenclusters en ontvangen uit de inkomstenclusters wordt afgeleid uit de gemeentelijke begrotingen12. Strikt genomen komt de realiteit beter tot uiting in de gemeenterekening, maar gebruik van de rekening heeft als nadeel dat de actualiteitswaarde vermindert. Voor deze scan (POR 2016) baseren we ons op de begrotingen 2015.

De cijfers uit de gemeentelijke begrotingen worden op een aantal manieren bewerkt:

  • Het cluster Algemene ondersteuning wordt verdeeld over de overige uitgavenclusters op basis van hun omvang.

  • De berekende omvang van de uitgavenclusters wordt gecorrigeerd voor het verschil tussen de door de gemeente begrote uitkering uit het gemeentefonds en de uitkering uit het gemeentefonds volgens de circulaire van het gemeentefonds.

  • Gemeenten met grote afwijkingen tussen de feitelijke en begrote uitkering uit het gemeentefonds13 worden niet meegenomen in de analyse.

Vergelijking van ijkpunten en begrote uitgaven en inkomsten

Als de vergelijking van ijkpunten en begroting grote verschillen laat zien tussen de ijkpunten en de begrote omvang van clusters bij alle, of bij groepen van gemeenten, dan kan dit reden zijn verder te kijken. Zoals hierboven is betoogd, hoeft een verschil als zodanig geen probleem te zijn. Gemeenten zijn immers vrij om meer of minder besteden dan de ijkpunten aangeven. Met het oog op de globaliteit van het stelsel wordt ook de mate van afwijking betrokken in de afweging of een aanpassing van het stelsel nodig is.

In de scan van het POR zijn er twee manieren om verschillen tussen veronderstelde en begrote uitgaven en inkomsten op het spoor te komen:

  • Een toets op het verschil tussen ijkpunt en begrote omvang voor alle gemeenten die onderwerp van de scan zijn.

  • Een toets op het verschil tussen ijkpunt en begrote omvang voor groepen van gemeenten, bijvoorbeeld kleine versus grote.

Deze toetsen moeten zicht geven op verschillen die

  • relatief groot zijn,

  • bestendig zijn,

  • en vermoedelijk samenhangen met structurele, voor gemeenten weinig beïnvloedbare kenmerken of met wettelijke voorschriften.

Als gesignaleerde verschillen uit deze toets naar voren komen en voldoen aan genoemde criteria, dan wijden we er een nadere beschouwing aan in het kader van deze scan. Naast deze aanpak kan ook de actualiteit aanleiding zijn een onderwerp te behandelen.

Reikwijdte van de scan

Potentieel worden alle gemeenten in de scan betrokken, waarvan er om datatechnische redenen zeven14 buiten de onderzoekgroep vallen. De vijf Waddengemeenten en de vier grote steden worden eveneens buiten beschouwing gelaten. Door hun specifieke kenmerken is hun positie in het verdeelstelsel zo bijzonder dat het niet wenselijk is hen in de analyse te betrekken. De scan in paragraaf 3.4. is daarmee op basis van 377 gemeenten. De spreiding en kenmerken van de 7 gemeenten die niet zijn inbegrepen zijn zodanig dat het geheel een representatief beeld voor alle gemeenten geeft.

3.3. Ontwikkeling van de gemeentelijke inkomsten en uitgaven in alle gemeenten

Als achtergrond van de scan in paragraaf 3.4. schetsen we hier het verloop van uitgaven en inkomsten in 2014 en 2015 voor alle 393 Nederlandse gemeenten gezamenlijk.

3.3.1. Het niveau van de begrote gemeentelijke inkomsten

Figuur 3.1. geeft een overzicht van de ontwikkeling van het totaal aan gemeentelijke inkomsten volgens de begrotingen in 2013 en 201415. De figuur onderscheidt zeven inkomstenbronnen:

  • 1. Gemeentefonds.

  • 2. Specifieke uitkeringen.

  • 3. OZB.

  • 4. Retributies en overige belastingen.

  • 5. Bouwgrondexploitatie.

  • 6. Onttrekkingen aan reserves.

  • 7. Overige middelen

Figuur 3.1. Ontwikkeling van begrote gemeentelijke inkomsten van alle gemeenten 2014 en 2015 (in miljarden euro's)

Figuur 3.1. Ontwikkeling van begrote gemeentelijke inkomsten van alle gemeenten 2014 en 2015 (in miljarden euro's)
1. Gemeentefonds (inclusief decentralisatie- en integratie-uitkeringen)

Het gemeentefonds is door de decentralisaties gestegen van € 18,36 miljard in 2014 naar € 27,25 miljard in 2015.

2. Specifieke uitkeringen

De decentralisaties hebben ook hun effect gehad op de omvang van de specifieke uitkeringen. Deze daalden van € 9,86 miljard in 2014 naar € 6,98 miljard in 2015. Het verschuiven van het WSW-budget (€ 2,27 miljard) naar de integratie-uitkering Sociaal Domein draagt het meest bij aan deze daling.

3. De Onroerende zaakbelasting (OZB)

De OZB-opbrengst van alle gemeenten gezamenlijk stijgt van € 3,71 miljard in 2014 naar € 3,87 miljard in 2015, een toename van 4,3%.

4. Retributies en overige belastingen

De retributies en overige belastingen blijven nagenoeg gelijk: € 5,15 miljard in 2014 en € 5,19 miljard in 2015.

5. Bouwgrondexploitaties

Bij de bouwgrondexploitaties zien we een daling van de inkomsten. In 2014 werd er € 4,54 miljard aan inkomsten begroot. In 2015 is dat € 4,00 miljard.

6. Onttrekkingen aan reserves

Voor 2015 begroten de gemeenten een onttrekking aan de reserves (algemene reserve en bestemmingsreserves) van € 4,03 miljard. In 2014 was dit € 3,45 miljard. Wel zien we op dit onderdeel traditioneel een groot verschil tussen rekeningen en begrotingen. Zo werd in 2012 op basis van de rekeningen € 9,07 miljard aan de reserves onttrokken.

7. Overige middelen

Om op het door de gemeenten totaal begrote bedrag (zoals blijkt uit de CBS-begrotingssystematiek) uit te komen, is de categorie «Overige middelen» voor een deel een restpost. In deze categorie zitten onder andere de eventuele inkomsten uit openbaar vervoer, zeehavens, luchtvaart, industrie, nutsbedrijven, geldleningen en uitzettingen. In 2015 is deze categorie € 6,29 miljard groot. In 2014 was dit € 6,42 miljard.

3.3.2. De begrote gemeentelijke netto-uitgaven (alle gemeenten)

In het verdeelstelsel staan niet de bruto-uitgaven, maar de netto-uitgaven centraal. Dit is het saldo van de lasten en de specifieke baten. Het saldo van de diverse uitgavenclusters wordt afgebeeld in figuur 3.2. Met ingang van 2015 wordt in het gemeentefonds een andere clusterindeling gehanteerd16. Hierdoor is een vergelijking met het voorgaande jaar niet mogelijk. Was dat wel mogelijk geweest, dan zouden de middelen die met de decentralisaties naar gemeenten zijn gegaan voor de grootste verschuiving hebben gezorgd. Dit zou dan zichtbaar zijn geworden in een stijging op de clusters Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugd en Werk & Inkomen.

Figuur 3.2. Netto uitgaven per cluster in 2015 (miljarden euro's, alle gemeenten)

Figuur 3.2. Netto uitgaven per cluster in 2015 (miljarden euro's, alle gemeenten)
3.4 Scan van inkomsten en uitgaven bij 377 gemeenten
3.4.1. Inleiding

In deze paragraaf worden de ijkpunten uit het gemeentefonds vergeleken met de begrote ontwikkeling van uitgaven en inkomsten, zoals af te leiden uit de CBS-begrotingsstatistiek. Het onderzoek is gebaseerd op de begrotingsjaren vanaf 2011, maar concentreert zich op de jaren 2012 -2015, en de veranderingen daartussen.

3.4.2. De scan van veronderstelde versus begrote inkomstenstructuur

In figuur 3.3. is voor de jaren 2012–2015 van de belangrijkste eigen inkomsten (riool- en reinigingsrechten, OZB en het saldo van de Overige eigen middelen) het verschil weergegeven tussen het begrote niveau en de ijkpunten van het gemeentefonds.

Evenals voorgaande jaren overtreffen de begrote uitgaven de veronderstelde inkomsten, omdat niet alle inkomsten in de verdeling worden verwerkt. Het gaat met name om inkomsten uit de OZB en de OEM. Dit was een bewuste keuze die is gemaakt in het kader van het groot onderhoud gemeentefonds om gemeenten meer ruimte te geven.

Figuur 3.3. Verschil tussen de begrote en veronderstelde netto inkomsten van 377 gemeenten bij de clusters Riool, Reiniging, OZB en OEM (exclusief de mutatie reserves), 2012 t/m 2015 (in euro's per inwoner)

Figuur 3.3. Verschil tussen de begrote en veronderstelde netto inkomsten van 377 gemeenten bij de clusters Riool, Reiniging, OZB en OEM (exclusief de mutatie reserves), 2012 t/m 2015 (in euro's per inwoner)

Voor de clusters Riolering en Reiniging tezamen geldt dat hun saldo van baten en lasten in 2012 t/m 2015 lager is begroot dan in de ijkpunten van het gemeentefonds wordt verondersteld. De begrote kostendekkendheid is dus lager dan de veronderstelde. De trend dat het verschil minder wordt zet ook dit jaar door.

Terwijl de heffingen voor riool en reiniging wat lager zijn dan in het verdeelstelsel wordt verondersteld, liggen de OZB-tarieven al langere tijd boven het rekentarief van het gemeentefonds17. Ook in 2015 neemt het verschil tussen de begrote OZB-opbrengst en de OBZ-opbrengst op basis van het rekentarief toe.

Ook bij het saldo van de Overige eigen middelen (OEM) is er een verschil. In het gemeentefonds gaan we ervan uit dat de OEM circa 5% van de (netto)uitgaven bedragen. Feitelijk is hun gemiddelde niveau hoger. Tussen 2013 en 2014 is het verschil gedaald, maar in 2015 stijgt het.

Bij elkaar genomen genereren de clusters Riolering, Reiniging, OZB en OEM in 2015 € 88 per inwoner meer gemeentelijke inkomsten dan in het verdeelstelsel van het gemeentefonds wordt verondersteld (zie de meest rechtse staven in figuur 3.3). Dat komt vooral door OZB en OEM.

In figuur 3.4. zien we het vorenstaande voor het jaar 2015 uitgesplitst naar vijf groottegroepen. De figuur laat kleine verschillen tussen de groottegroepen zien voor riool en reiniging. Bij de OZB hebben de drie groottegroepen met de kleinere gemeenten het kleinste verschil tussen begrote en veronderstelde omvang. Bij de OEM neemt het verschil tussen begrote en veronderstelde omvang juist af naarmate een groottegroep grotere gemeenten bevat.

Figuur 3.4. Verschil tussen de begrote en veronderstelde netto inkomsten bij de clusters Riool, Reiniging, OZB en OEM (exclusief de mutatie reserves) in 2015 naar groottegroepen (euro's per inwoner; 377 gemeenten)

Figuur 3.4. Verschil tussen de begrote en veronderstelde netto inkomsten bij de clusters Riool, Reiniging, OZB en OEM (exclusief de mutatie reserves) in 2015 naar groottegroepen (euro's per inwoner; 377 gemeenten)

Ook in het POR 2016 hebben we besloten om in de analyse van de uitgavenclusters de in het gemeentefonds veronderstelde OEM (5%) te verhogen tot de aangetroffen OEM (7,4%18). Voor een beschrijving van deze verhoging zie het POR 2010.

3.4.3. IJkpunten versus begrote uitgaven

Verschillen tussen veronderstelde en begrote uitgavenpatronen komen in twee vormen voor, die in de praktijk vaak gezamenlijk optreden. De eerste vorm is dat voor alle gemeenten bij elkaar de omvang van de begrote uitgaven afwijkt van de veronderstelde uitgaven. De tweede vorm is dat de begrote verdeling van uitgaven over groepen van gemeenten verschilt van de veronderstelde verdeling, zelfs als de totalen voor alle gemeenten aan elkaar gelijk zijn. Beide vormen worden in beeld gebracht in figuur 3.5. respectievelijk in figuur 3.6.

Zoals we bij de bespreking van de inkomsten al zagen, hebben de selectiegemeenten € 88 per inwoner meer aan eigen middelen dan in het gemeentefonds wordt verondersteld. Dat extra geld besteden ze aan uiteenlopende beleidsterreinen, zodat daar de uitgaven hoger zijn dan in het fonds wordt verondersteld. Dat is ook te zien in figuur 3.5. Bij de meeste clusters is het uitgavenijkpunt minus de begrote uitgaven negatief, dat wil zeggen dat de begrote uitgaven hoger zijn dan de geijkte uitgaven. De diverse clusters worden nu afzonderlijk besproken.

Figuur 3.5. laat zien hoe de veronderstelde uitgaven en de begrote omvang van de uitgaven zich verhouden voor alle onderzochte 377 gemeenten tezamen in 2014 en 2015. Het verschil is weergegeven in euro’s per inwoner.

Figuur 3.5. IJkpunten minus begrote uitgaven per cluster voor 377 gemeenten in 2014 en 2015 (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.5. IJkpunten minus begrote uitgaven per cluster voor 377 gemeenten in 2014 en 2015 (in euro’s per inwoner)

Voor een beschrijving van de verschillen zie de toelichting per cluster onder figuur 3.7. Voor de clusters waarvan met ingang van 2015 een nieuwe definitie geldt in het kader van het groot onderhoud is alleen het jaar 2015 opgenomen. Voor de overige clusters is tevens 2014 opgenomen. Het cluster Algemene ondersteuning is niet afzonderlijk zichtbaar gemaakt. Dit cluster is evenredig verdeeld over de andere clusters.

Om extra duiding aan de verschillen te geven is in figuur 3.6 voor 2015 zowel de veronderstelde als de begrote uitgavenomvang opgenomen.

Figuur 3.6. IJkpunten en begrote uitgaven per cluster voor 377 gemeenten in 2015 (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.6. IJkpunten en begrote uitgaven per cluster voor 377 gemeenten in 2015 (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.7. IJkpunten minus begrote uitgaven 2015, per cluster in kleine (118) en grote (70) gemeenten (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.7. IJkpunten minus begrote uitgaven 2015, per cluster in kleine (118) en grote (70) gemeenten (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.7. toont het verschil tussen begrote en gelijkte uitgaven voor 118 kleine en 70 grote gemeenten in het lopende jaar 2015.

Maatschappelijke zorg en Jeugd

Deze clusters zijn gezamenlijk veruit de grootste beleidsterreinen binnen het gemeentefonds. Dat was reeds het geval, maar is versterkt door de toevoeging van de middelen voor Wmo en Jeugd met de recente decentralisaties. Gezamenlijk geven de 377 gemeenten circa 3% minder uit dan het ijkpunt. Dit was ook in voorgaande jaren het geval. Hiermee lijkt het beeld bevestigd te worden dat de middelen die gemeenten krijgen vanuit het Rijk voor de decentralisaties met eenzelfde omvang zijn opgenomen in de gemeentelijke begrotingen. Gezien de grote invloed van de decentralisaties op dit cluster is besloten om hier nu net als in de afgelopen jaren geen nader onderzoek naar te verrichten, maar de ontwikkelingen in het POR komende jaren te volgen.

In eerste instantie was het voornemen om de clusters Maatschappelijke zorg en Jeugd als aparte clusters te volgen. In de Iv3-indeling zijn voor de taken binnen deze clusters een aantal gecombineerde functies19, die achteraf uitgesplitst moeten worden. Bij het opstellen van de begrotingen voor 2015 zijn gemeenten verschillend omgegaan met het boeken van kosten op de afzonderlijke jeugd- en wmo-functies of op de gezamenlijke functie. Een uitsplitsing geeft op dit moment geen verklaarbare resultaten, reden waarom de clusters nu gezamenlijk worden gevolgd. Het voornemen is om in het eerstvolgende POR de clusters apart te volgen.

Infrastructuur en Gebiedsontwikkeling

Het verschil met het ijkpunt wordt in dit cluster met name veroorzaakt door de grote gemeenten, zoals figuur 3.7. laat zien. Gemeenten met meer dan 50.000 inwoners geven € 30 per inwoner meer uit dan het ijkpunt verondersteld. In de eerste fase van het groot onderhoud zijn de extra uitgaven voor infrastructuur bewust niet meegenomen in de verdeling. Er bleek namelijk een grote correlatie te zijn tussen de uitgaven voor dit cluster en de aanwezigheid van veel eigen middelen (OEM en OZB)20.

Onderdeel van dit cluster is het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing (VHROSV). Op dit onderdeel is mede op advies van VNG en Rfv nader onderzoek gestart in reactie op de uitkomsten van het onderzoek in het kader van de tweede fase groot onderhoud gemeentefonds.

Werk en inkomen

Bij het cluster Werk en inkomen zien we evenals in de voorgaande jaren een verschil tussen ijkpunt en begrote uitgaven in 2015. Dit is onderwerp van onderzoek geweest bij de herijking van dit cluster. Een van de verklaringen voor het verschil is het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid. Uitgaven hieraan worden niet gehonoreerd in het cluster.

Educatie

Gemeenten geven gemiddeld meer uit dan het nieuwe ijkpunt, terwijl tot vorig jaar ten opzichte van het oude ijkpunt het omgekeerde het geval was. De feitelijke uitgaven van alle gemeenten op dit cluster zijn van € 2,6 miljard naar € 2,4 miljard gedaald. De overheveling van het buitenonderhoud van € 158 miljoen is hier een belangrijke verklaring voor. Ook de verlaging van het ijkpunt voor dit cluster als gevolg van het groot onderhoud gemeentefonds van € 256 miljoen is van invloed op het verschil tussen ijkpunt en begrote uitgaven. Dit is het eerste beeld op basis van de nieuwe verdeling die in 2015 is ingegaan. We blijven de ontwikkelingen in dit cluster de komende jaren volgen.

Cultuur en Ontspanning

Figuur 3.5. laat zien dat gemeenten in het cluster Cultuur en Ontspanning ook in 2015 meer uitgeven dan het ijkpunt. Uit figuur 3.6. blijkt dat die extra uitgaven vooral door grote gemeenten worden gedaan. Dit is een bekend beeld: er blijkt een verband te bestaan tussen de hoogte van de eigen (OZB-)inkomsten en de uitgaven op dit cluster. Om die reden worden de uitgaven van gemeenten binnen dit cluster niet volledig gevolgd.

Riolering en Reiniging

Zie paragraaf 3.4.2.

Openbare orde en Veiligheid

Uit figuur 3.5. blijkt het verschil tussen veronderstelde uitgaven volgens het ijkpunt en de begrote uitgaven in 2015. Het verschil tussen ijkpunt en begrote uitgaven is bij grote en kleine gemeenten nagenoeg gelijk.

Bestuur en algemene ondersteuning

Uit figuur 3.5. blijkt het verschil tussen veronderstelde uitgaven volgens het ijkpunt en de begrote uitgaven in 2015. Het verschil tussen ijkpunt en begrote uitgaven is bij kleine gemeenten groter dan bij grote gemeenten.

3.5. Scan van inkomsten en uitgaven bij groepen van gemeenten
3.5.1. Inleiding

Tijdens de bespreking van de brief over de eerste fase van het groot onderhoud in het AO van 4 september 2014 is toegezegd in het POR aandacht te besteden aan een aantal specifieke groepen van gemeenten in het kader van de invoering van de Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG). In de paragrafen hieronder wordt daarom ingegaan op «zorggemeenten» en «studentengemeenten». De scores voor deze groepen van gemeenten t.o.v. de ijkpunten worden hierbij vergeleken met de scores van de groep van 377 gemeenten.

3.5.2. «Zorggemeenten»

De groep «zorggemeenten» betreft gemeenten die een relatief grote capaciteit plaatsen heeft in instellingen binnen hun gemeentegrenzen ten opzichte van het inwonertal.

Figuur 3.8. IJkpunten minus begrote uitgaven 2015, per cluster in alle selectiegemeenten (377) en «zorggemeenten» (22) (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.8. IJkpunten minus begrote uitgaven 2015, per cluster in alle selectiegemeenten (377) en «zorggemeenten» (22) (in euro’s per inwoner)

Uit figuur 3.8 blijkt dat het patroon voor «zorggemeenten» geen structureel afwijkend beeld geeft ten opzichte van de overige gemeenten. De reden om naar deze specifieke groep gemeenten te kijken is de definitiewijziging van het aantal woonruimten als gevolg van de introductie van de BAG. Deze verdeelmaatstaf speelde voor het groot onderhoud een significante rol in de clusters Maatschappelijke zorg, Groen, Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing, Openbare orde en Veiligheid, Fysiek milieu en Overig. De veronderstelling is dat als de definitiewijziging voor de gemeenten met zorginstellingen gevolgen heeft dat dit dan het eerste zichtbaar moet worden in de nieuwe clusters Maatschappelijk ondersteuning, Cultuur en ontspanning, Infrastructuur en gebiedsontwikkeling en Bestuur en Algemene ondersteuning. Bij 3 van de 5 clusters is het beeld voor gemeenten met zorginstellingen en overige gemeenten ongeveer gelijk (Infrastructuur, Cultuur en ontspanning en Openbare orde en veiligheid). Bij Maatschappelijke ondersteuning en Bestuur en Algemene ondersteuning is het verschil met het ijkpunt wat groter maar heffen deze elkaar ongeveer op. Geconcludeerd kan worden dat op basis van het POR 2016 er voor de «zorggemeenten» geen groot verdeelprobleem is gebleken.

3.5.3. Studentengemeenten

Als studentengemeenten zijn gemeenten geselecteerd die universitaire opleidingen en/of hoger beroepsopleidingen binnen hun gemeentegrens herbergen.

Figuur 3.9. IJkpunten minus begrote uitgaven 2015, per cluster in alle selectiegemeenten (377) en in studentengemeenten (22) (in euro’s per inwoner)

Figuur 3.9. IJkpunten minus begrote uitgaven 2015, per cluster in alle selectiegemeenten (377) en in studentengemeenten (22) (in euro’s per inwoner)

Bij de groep van studentengemeenten is gekeken naar dezelfde 5 clusters als bij de zorggemeenten. Ten opzichte van alle gemeenten doet de grootste afwijking zich voor bij het cluster Cultuur en Ontspanning. Veel gemeenten in de groep studentengemeenten zijn 100.000 plus gemeenten. Met die groep gemeenten is de uitkomst min of meer in lijn. Het betreft een cluster met veel beleidsvrijheid waarvan in de eerste fase van het groot onderhoud is besloten om de extra uitgaven van gemeenten niet in de verdeling van het gemeentefonds te volgen. Andere afwijkingen ten opzichte van alle gemeenten doen zich voor bij de clusters Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd en Infrastructuur en Gebiedsontwikkeling. Deze afwijkingen zijn tegengesteld aan en ongeveer even groot als de afwijking bij het cluster Cultuur en Ontspanning.

BIJLAGE: Toedeling Iv3-functies aan nieuwe clusterindeling gemeentefonds per 2015

Cluster in gemeentefonds

Samenstelling in termen van begrotingsfuncties

Werk en inkomen

fie. 610, Bijstandsverlening en inkomensvoorzieningen- en subsidies

fie. 611, Sociale werkvoorziening

fie. 613, Overige sociale zekerheidsregelingen vanuit het Rijk

fie. 614, Gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid

fie. 623, Re-integratie en participatievoorzieningen Participatiewet

Jeugd

fie. 650, Kinderdagopvang

fie. 670, Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 671, Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 672, PGB Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 677, Eigen bijdragen algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 682, Individuele voorzieningen Natura Jeugd

fie. 683, Veiligheid, jeugdreclassering en opvang Jeugd

fie. 687, Ouderbijdragen individuele voorzieningen en opvang Jeugd

fie. 715, Centra voor jeugd en gezin (jeugdgezondheidszorg)

Maatschappelijke ondersteuning

fie. 621, Vreemdelingen

fie. 641, Tehuizen

fie. 661, Maatwerkvoorzieningen Natura materieel Wmo

fie. 662, Maatwerkvoorzieningen Natura immaterieel Wmo

fie. 663, Opvang en beschermd wonen Wmo

fie. 667, Eigen bijdragen maatwerkvoorzieningen en opvang Wmo

fie. 670, Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 671, Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 672, PGB Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 677, Eigen bijdragen algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)1

fie. 711, Ambulancevervoer

fie. 712, Verpleeginrichtingen

fie. 714, Openbare gezondheidszorg

Educatie

fie. 420, Basisonderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)

fie. 421, Basisonderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)

fie. 430, Speciaal (voortgezet) onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)

fie. 431, Speciaal (voortgezet) onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)

fie. 440, Voortgezet onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)

fie. 441, Voortgezet onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)

fie. 480, Gemeenschappelijke baten en lasten van het onderwijs

fie. 482, Volwasseneneducatie

Cultuur en ontspanning

fie. 510, Openbaar bibliotheekwerk

fie. 511, Vormings- en ontwikkelingswerk

fie. 530, Sport

fie. 531, Groene sportvelden en terreinen

fie. 540, Kunst

fie. 541, Musea

fie. 550, Natuurbescherming

fie. 560, Openbaar groen en openluchtrecreatie

fie. 580, Overige recreatieve voorzieningen

fie. 724, Lijkbezorging

fie. 732, Baten begraafplaatsrechten

Infrastructuur en gebiedsontwikkeling

fie. 210, Wegen, straten, pleinen en verkeersmaatregelen

fie. 214, Parkeren

fie. 215, Baten parkeerbelasting

fie. 221, Binnenhavens en waterwegen

fie. 223, Veerdiensten

fie. 240, Waterkering, afwatering en landaanwinning

fie. 723, Milieubeheer

fie. 936, Baten toeristenbelasting (50%)

fie. 810, Ruimtelijke ordening

fie. 820, Woningexploitatie / woningbouw

fie. 821, Stads- en dorpsvernieuwing

fie. 822, Overige volkshuisvesting

fie. 823, Bouwvergunningen (omgevingsvergunningen)

Riolering en reiniging

fie. 721, Afvalverwijdering en -verwerking

fie. 722, Riolering

fie. 725, Baten reinigingsrechten en afvalstofheffing

fie. 726, Baten rioolheffing

Openbare orde en veiligheid

fie. 120, Brandweer en rampenbestrijding

fie. 140, Openbare orde en veiligheid

fie. 160, Opsporing en ruiming conventionele explosieven

Bestuur en algemene ondersteuning

fie. 001, Bestuursorganen

fie. 002, Bestuursondersteuning college van burgemeester en wethouders

fie. 003, Burgerzaken

fie. 004, Baten secretarieleges burgerzaken

fie. 005, Bestuurlijke samenwerking

fie. 006, Bestuursondersteuning raad en rekenkamer(functie)

fie. 922, Algemene baten en lasten

fie. 930, Uitvoering Wet WOZ

fie. 940, Lasten heffing en invordering gemeentelijke belastingen

fie. 960, Saldo van kostenplaatsen

fie. 990, Saldo van de rekening van baten en lasten na bestemming

Onroerende zaakbelasting (OZB)

fie. 931, Baten onroerende-zaakbelasting gebruikers

fie. 932, Baten onroerende-zaakbelasting eigenaren

Overige eigen middelen (OEM)

fie. 212, Openbaar vervoer

fie. 220, Zeehavens

fie. 230, Luchtvaart

fie. 310, Handel, ambacht en industrie

fie. 311, Baten marktgelden

fie. 330, Nutsbedrijven

fie. 340, Agrarische productie en ontginning

fie. 341, Overige agrarische zaken, jacht en visserij

fie. 830, Bouwgrondexploitatie

fie. 911, Geldleningen en uitzettingen korter dan 1 jaar

fie. 913, Overige financiële middelen

fie. 914, Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan 1 jaar

fie. 933, Baten roerende woon- en bedrijfsruimten

fie. 934, Baten baatbelasting

fie. 935, Baten forensenbelasting

fie. 936, Baten toeristenbelasting (50%)

fie. 937, Baten hondenbelasting

fie. 938, Baten reclamebelasting

fie. 939, Baten precariobelasting

fie. 980, Mutaties reserves die verband houden met de hoofdfunctie 0 tot en met 9

1

Deze functies hebben betrekking op zowel het cluster Jeugd als het cluster Maatschappelijke ondersteuning. Voor analysedoeleinden zal nader worden bepaald hoe de toerekening aan de afzonderlijke clusters zal plaatsvinden.

9

De gebruikte Iv3-informatie heeft betrekking op de zogeheten primaire begroting 2015.

10

Rapport brede heroverwegingen 18. Openbaar bestuur, april 2010.

12

Bron: functies Iv3 CBS

13

Die gemeenten zijn buiten beschouwing gelaten waarvan de afwijking van de algemene uitkering uit het gemeentefonds volgens de gemeentefondscirculaire enerzijds en de algemene uitkering volgens de begroting (f921) anderzijds in tenminste één van de laatste 3 jaren niet binnen de marge van maximaal 5% is.

14

Die gemeenten zijn buiten beschouwing gelaten waarvan de afwijking van de algemene uitkering uit het gemeentefonds volgens de gemeentefondscirculaire enerzijds en de algemene uitkering volgens de begroting (f921) anderzijds in tenminste één van de laatste 3 jaren niet binnen de marge van maximaal 5% is.

15

De bronnen zijn:

  • Gemeentefonds: ontwerpbegroting (begrotingcijfers)

  • Specifieke uitkeringen: OSU (begrotingcijfers)

  • OZB: COELO Atlas lokale lasten (begrotingcijfers)

  • Retributies en overige belastingen: Iv3 CBS functies (begrotingcijfers)

  • Bouwgrondexploitatie: Iv3 CBS functies (begrotingcijfers)

  • Onttrekkingen reserves: Iv3 CBS functies (begrotingcijfers)

  • Overige middelen: Iv3 CBS functies (begrotingcijfers), is een restpost.

16

TK2013–2014, 33 750-B nr. 15

17

Anders dan bij de ijkpunten riool- en reiniging heeft de uitname uit het fonds vanwege het BTW-compensatiefonds geen invloed op het ijkpunt OZB.

18

Exclusief de integratie- en decentralisatie-uitkeringen.

19

Zie bijlage 1.

20

Zie Kamerbrief 1e fase groot onderhoud

Licence