Base description which applies to whole site

2.1 De Beleidsagenda

Inleiding

Nederland bereikt in 2015 voor het eerst weer het bbp-niveau van voor de economische crisis. De economie is door een diep dal gegaan. Na de crisis volgde een langzaam maar zeker herstel dat sinds dit jaar breed wordt gedragen. Daarmee wordt 2016 een jaar om vooruit te kijken; een jaar waarin voor het kabinet de beleidsfocus verschuift van het accommoderen van herstel naar het mogelijk maken van duurzame groei van de maatschappelijke welvaart in meest ruime zin.

In 2016 werkt het Ministerie van Economische Zaken (EZ) verder aan het versterken van onze economische kracht met een breed pakket aan maatregelen, gericht op de uitdagingen van vandaag en morgen. Dit doet het in samenwerking met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen, medeoverheden, en met de Europese en andere internationale partners.

Het EU-voorzitterschap van Nederland in de eerste helft van 2016 biedt de mogelijkheid om onderwerpen als de interne markt voor producten en diensten en betere regelgeving verder te brengen en het verdienvermogen van Nederland en Europa te vergroten. Naast het Nederlands EU-voorzitterschap zullen in deze beleidsagenda de andere prioriteiten van EZ voor 2016 worden toegelicht. Dit gebeurt langs de drie lijnen vernieuwen, verduurzamen en verbinden. Vernieuwen, omdat ruimte voor innovatie en vernieuwing in brede zin cruciaal is voor economische groei. Verduurzamen, omdat groei niet ten koste mag gaan van onze toekomstige welvaart in brede zin. Verbinden, omdat goed beleid alleen in constructieve dialoog en samenwerking met stakeholders tot stand komt.

Figuur 1: In 2015 wordt het bbp-niveau van voor de crisis bereikt

Figuur 1: In 2015 wordt het bbp-niveau van voor de crisis bereikt

Bron: CPB (MEV 2016)

Van herstel naar groei

Nadat de economie zeven achtereenvolgende kwartalen van krimp had laten zien, groeit de Nederlandse economie sinds medio 2013 weer. Beleid was er de afgelopen jaren op gericht om orde op zaken te stellen en waar mogelijk het prille herstel te accommoderen. Nu het herstel van de economie doorzet, is het tijd om ruimte te bieden aan duurzame groei van de economie en welvaart.

Het herstel tekent zich steeds duidelijker af en is in toenemende mate voelbaar. Volgens de recente ramingen van het CPB zal de bbp-groei versnellen van 1,0% in 2014 naar 2,0% in 2015 en 2,4% volgend jaar. De binnenlandse bestedingen drijven deze groeiversnelling. Consumenten en ondernemers krijgen steeds meer vertrouwen. Sinds een aantal maanden is het consumentenvertrouwen voor het eerst sinds 2007 weer positief; het ondernemersvertrouwen is dat al sinds het begin van 2014. In 2015 stijgen voor het eerst sinds 2011 zowel de investeringen als de consumptie. De uitvoer laat al sinds 2010 positieve groeicijfers zien en blijft de grootste bijdrage leveren aan de groei van de Nederlandse economie. Het aantrekkende herstel in onze buurlanden en de onconventionele stimuleringsmaatregelen van de Europese Centrale Bank dragen hieraan bij.

De Nederlandse verbondenheid met het buitenland brengt ook een aantal neerwaartse risico’s met zich mee. Onzekere internationale ontwikkelingen zoals een stijgende olieprijs of eurokoers of een toename van geopolitieke spanningen kunnen een drukkend effect op de economische groei hebben.

Op de arbeidsmarkt tekent zich het begin van herstel af. Het jaar 2014 werd gekenmerkt door een omslag in de ontwikkeling van het aantal banen. In het eerste kwartaal van 2014 nam het aantal banen nog met 20 duizend af, maar in de daaropvolgende kwartalen werden per saldo 98 duizend banen gecreëerd. In 2015 zal het aantal werklozen volgens het CPB met 40 duizend dalen en in 2016 met nog eens 15 duizend. De werkloosheid is met een niveau van 6,8% (juli 2015) echter nog steeds hoog.

Het sectorale beeld laat zien dat de uitvoer al langer aantrekt en nu ook de binnenlandse bestedingen volgen. Exportgerichte sectoren zoals de agrosector lieten al langer een positieve ontwikkeling zien. Vorig jaar bestendigde Nederland de positie van de tweede agro-exporteur in de wereld. De Russische boycot op landbouwproducten is opgevangen door het benutten van kansen op nieuwe afzetmarkten. In de loop van vorig jaar zijn door de aantrekkende binnenlandse bestedingen ook de nationaal georiënteerde sectoren zoals de bouw en de detailhandel weer positieve groeicijfers gaan schrijven.

Het gaat economisch beter, maar het kabinet blijft ambitieus. De structurele groei (groei geschoond voor korte termijn conjuncturele schommelingen) bedraagt volgens het CPB tussen 2013 en 2017 gemiddeld 1,3% per jaar. Groei van het arbeidsaanbod levert hier als gevolg van demografische ontwikkelingen een ten opzichte van het verleden beperkte bijdrage van 0,3%-punt aan. Er zijn mogelijkheden om de groei van het arbeidsaanbod te verhogen, bijvoorbeeld met meer gewerkte uren per persoon of meer participatie van ouderen en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar het participatieniveau in Nederland is al relatief hoog.1 Onze economische groei zal dus vooral moeten komen uit een verdere groei van de arbeidsproductiviteit. Op dit terrein ligt dan ook de grote uitdaging. Reeds in de jaren voor de crisis, tussen 2000 en 2008, was de gemiddelde jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland 1,3%, terwijl de Verenigde Staten in die jaren een gemiddelde groei van 1,7% liet zien. In de decennia daarvoor lag de arbeidsproductiviteitsontwikkeling nog op een vergelijkbaar of hoger niveau dan in de Verenigde Staten.

In Roads to Recovery schetst het CPB een scenario waarin de structurele arbeidsproductiviteit van Nederland met 1¾% groeit in de periode 2016–2023. De toenemende arbeidsdeelname voegt in dit scenario ¼%-punt toe aan de structurele groei, waardoor de structurele groei gemiddeld uit komt op 2% per jaar. Een hogere structurele groei is dus mogelijk, maar dan is het wel zaak om onverminderd te werken aan het groeivermogen van de economie. Innovatie en duurzaamheid zijn daarbij sleutelbegrippen.

Tabel 1: Kerngegevens Nederlandse economie. Procentuele mutatie, tenzij anders vermeld.
 

2013

2014

2015

2016

Bruto binnenlands product

– 0,5

1,0

2,0

2,4

Consumptie huishoudens

– 1,4

0,0

1,6

1,9

Overheidsconsumptie

0,1

0,3

– 0,4

0,8

Bruto investeringen bedrijvensector (exclusief woningen en voorraden)

– 2,5

4,9

10,0

6,6

Uitvoer van goederen en diensten

2,1

4,0

3,7

5,1

Invoer van goederen en diensten

0,9

4,0

4,1

5,7

Consumentenprijsindex (HICP)

2,6

0,3

0,5

1,1

Koopkracht, mediaan alle huishoudens

– 1,3

1,3

0,7

1,4

Werkloze beroepsbevolking (niveau in duizend personen)

647

660

620

605

Werkloze beroepsbevolking (internationale definitie)

7,3

7,4

6,9

6,7

Bron: CPB (MEV 2016)

Nederlands EU-voorzitterschap

Het Nederlandse EU-voorzitterschap is het komende begrotingsjaar een belangrijke prioriteit. Het verdienvermogen van Nederland wordt in belangrijke mate bepaald in Europa. Niet voor niets heeft het merendeel van de beleidsterreinen waarmee EZ zich bezighoudt op de een of andere manier met Europa te maken. Het voorzitterschap vormt een uitgelezen kans om prioriteiten van Nederland in Europa onder de aandacht te brengen en samen met andere lidstaten stappen te zetten om het duurzame verdienvermogen van Europa en Nederland te versterken.

De «Strategische agenda voor de Unie in tijden van verandering», zoals vastgesteld door de Europese Raad in juni 2014 en de wetgevingsagenda van de Europese Commissie zijn leidend voor de Nederlandse invulling van het voorzitterschap. Het kabinet zal zich voor wat betreft themavoering in de voorbereiding en uitvoering van het voorzitterschap richten op de hoofddoelstellingen in de strategische agenda, met bijzondere aandacht voor innovatieve groei en banen. Belangrijke accenten zijn het versterken van de interne markt en het verbeteren van de Europese regelgeving.

Een goed functionerende interne markt versterkt het aanpassingsvermogen van de individuele Europese economieën, een goed investerings- en vestigingsklimaat en de stabiliteit van de EMU. Het kabinet signaleert vooral kansen op het gebied van diensten, digitale markt en energie. Het versterken van de interne markt is in de eerste plaats mogelijk door bestaande wet- en regelgeving spoedig en volledig te implementeren. Ten tweede moeten structurele hervormingen in de lidstaten bijdragen aan de verbetering van het investeringsklimaat en het concurrentievermogen van de lidstaten. Dit is essentieel voor het aantrekken van private investeringen. Het Europees semester is het belangrijkste instrument op Europees niveau voor het bevorderen van structurele hervormingen in de lidstaten van de EU. Daarnaast zal het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) een extra impuls geven aan investeringen in de EU. Ten derde kunnen lidstaten zelf al veel doen om de interne markt beter te laten functioneren. Zo neemt Nederland met gelijkgestemde lidstaten deel aan het Frontrunners-initiatief op het gebied van de digitale interne markt en werkt Nederland al 10 jaar samen met landen in de regio aan een betere integratie van de energiemarkt in Noord-West Europa. Nederland zal het EU-voorzitterschap benutten om lidstaten te stimuleren meer samenwerkingsmogelijkheden te benutten.

Het verbeteren van de kwaliteit van de regelgeving geeft ruimte voor ondernemerschap en vernieuwing. Het kabinet stelt vereenvoudiging van regels en toekomstbestendigheid van regelgeving centraal, onder andere via een voortzetting van het Europees (REFIT-)programma voor betere regelgeving. Het kabinet zet zich in het bijzonder in voor vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), interne marktregelgeving die digital proof is en een Europees visserijbeleid dat ruimte biedt voor innovaties in en verduurzaming van de sector. Ook zal bij de evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (de zogenaamde fitness check) aandacht uitgaan naar gesignaleerde knelpunten en mogelijkheden om te komen tot een meer flexibele en dynamische invulling van de Europese regels, uitgaande van de Europese natuurdoelen. Ook zet het kabinet in op een betere balans tussen octrooirecht en kwekersrecht, die ruimte biedt aan voldoende diversiteit van gewassen, concurrentie bij kwekers en telers en keuzevrijheid voor consumenten.

Onderwerpen in Raden van Ministers

Tijdens het eerste half jaar van 2016 wordt een substantiële hoeveelheid dossiers onder Nederlands voorzitterschap in de verschillende Raden van Ministers behandeld:

  • Landbouw- en Visserijraad: vereenvoudiging van het GLB en de verordening technische maatregelen voor de visserij zijn prioritaire dossiers. Hierbij wordt ingezet op meer mogelijkheden voor innovatie, vermindering van administratieve lasten en een veilige en milieuverantwoorde voedselproductie.

  • Milieuraad: fitness check van de Vogel en Habitatrichtlijnen.

  • Energieraad: verbeteren van regionale samenwerking tussen lidstaten. Hiermee kunnen betekenisvolle stappen worden gezet naar voltooiing van de interne energiemarkt.

  • Raad voor Concurrentievermogen: betere regelgeving en interne markt (diensten en digitaal) zijn de belangrijkste dossiers.

  • Telecomraad: nieuwe regelgeving op het gebied van telecom, media en internet staat centraal. Dit vormt ook een belangrijke pijler binnen het Digital Single Market (DSM) pakket van de Europese Commissie.

Vernieuwen

Het kabinet streeft ernaar om het structurele groeivermogen van Nederland te vergroten. Het proces van vernieuwing en innovatie levert hier een belangrijke bijdrage aan: oude technologieën, kennis, concepten en verdienmodellen maken plaats voor productievere, nieuwe vondsten. Maatschappelijke uitdagingen zoals verduurzaming en vergrijzing vragen om een innovatief ondernemersklimaat waarin ambitieuze ondernemers in staat worden gesteld nieuwe technologieën en verdienmodellen te ontwikkelen en toe te passen.

Nederland heeft een uitstekende uitgangspositie, zoals internationale ranglijsten steevast bevestigen. Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de top-10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum, in de laatste editie (2014) nam Nederland op de ranglijst een achtste plaats in. Nederland heeft verder een uitstekende uitgangspositie op het gebied van innovatie en bezet in de Global Innovation Index 2014 een 5e plaats (met een eervolle 2e plaats op het subonderdeel ICT, na Korea). Volgens het meest recente Information Technology rapport van het World Economic Forum is informatietechnologie doorgedrongen in alle aspecten van de Nederlandse maatschappij. Nergens hebben zo veel huishoudens een computer (1e positie) en mobiel netwerkbereik (1e positie). Ook scoort Nederland hoog waar het gaat om veiligheid van internetservers (2e positie), overheidsdiensten die online beschikbaar zijn (5e positie) en de bedrijven die online transacties uitvoeren met klanten (4e positie).

Nederland staat er in de verschillende ranglijsten dus goed voor. Maar een goede uitgangspositie biedt geen garanties, daarvoor gaan de ontwikkelingen in de wereld te snel. Het is daarom van belang om te blijven werken aan een klimaat waarin ondernemers kunnen floreren. Dat vergt randvoorwaarden die op orde zijn en die Nederland, ook met sterke innovatieve clusters, kunnen onderscheiden van andere landen. Een excellente kennis- en financieringsinfrastructuur en een helder regelgevend kader dat innovatieve verdienmodellen mogelijk maakt, zijn hierin de cruciale elementen.

Beleidsprioriteiten 2016

De eerste twee jaar van deze kabinetsperiode heeft EZ stevig ingezet om het ondernemersklimaat in den brede te versterken. Hierbij wordt met het bedrijfsleven en kennisinstellingen opgetrokken om vorm te geven aan het economisch beleid. Deze inzet, vervat in onder andere het bedrijvenbeleid, het Techniekpact en het beleid op het terrein van Groen Onderwijs, wordt in 2016 onverminderd voortgezet. Zo worden onder de Topsectorenaanpak, op basis van de nieuwe Kennis-en Innovatieagenda voor de jaren 2016–2019, nieuwe Kennis-en Innovatiecontracten afgesloten voor de periode 2016–2017. Ook de acties uit het Techniekpact, die voor een betere aansluiting van het onderwijs op de technische arbeidsmarkt zorgen, worden vanaf 2016 geactualiseerd. Tevens zet EZ in 2016 het programma Start Up Delta op volle kracht voort met tastbare resultaten. Met de uitbouw van ontmoetings- en informatieportalen en verdere uitrol van een internationaal mentorennetwerk wordt Nederland internationaal geprofileerd als dé Europese vestigingsplaats voor startende innovatieve bedrijven.

Om Nederland ook te profileren als dé bestemming voor zakelijk en recreatief toerisme, steunt EZ het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen bij de implementatie van de Holland Branding & Marketing Visie in de periode 2016–2019: «Supporting the known, introducing the new

Digitalisering

Het tempo van vernieuwing en de uitrol van nieuwe technologieën versnelt. Investeringen in Informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de slimme benutting daarvan levert in toenemende mate een bijdrage aan onze economische groei. Door het slim combineren van ICT, logistiek en dienstverlening worden productieprocessen in de industrie en de land- en tuinbouw steeds innovatiever. Machines onderling, producten en productiemiddelen raken meer en meer verbonden door middel van sensoren en door toepassing van het zogenaamde internet of things. Ook de ontwikkeling van big data, ofwel de analyse van steeds grotere hoeveelheden informatie, biedt grote mogelijkheden voor innovatieve verdienmodellen.

Het kabinet wil hier ruim baan aan geven. In 2016 steunt het kabinet de uitvoering van de door een coalitie van bedrijven, kennisinstellingen en overheden opgestelde Actieagenda Smart Industry, die ten doel heeft te komen tot een betere benutting van ICT in de (maak)industrie. Voortvloeiend hieruit stelt EZ in 2016 innovatiefinanciering op revolverende basis beschikbaar voor het realiseren van field labs: praktijkomgevingen waarin bedrijven, kennisinstellingen en andere stakeholders gezamenlijk werken aan en leren van de kansen van toenemende digitalisering in de maakindustrie.

Om het bedrijfsleven en burgers optimaal te laten profiteren van de kansen die big data biedt zal het gebruik van open data worden gefaciliteerd en zullen regels omtrent intellectueel eigendom worden gemoderniseerd. Het kabinet zet ook stappen op het terrein van privacybescherming. De kennisbasis op het gebied van digitale veiligheid wordt verbreed en er komt een keurmerk veilig internet voor het MKB. Dit maakt ondernemers minder kwetsbaar voor digitale inbraken en versterkt het consumentenvertrouwen in e-commerce. Het kabinet bespoedigt in 2016 de ontwikkeling van het internet of things door in te zetten op een verdere versterking van de cybersecurity, mede door implementatie van veilige internetstandaarden.

Digitalisering van de economie is ook van grote invloed op de markten voor brief- en pakketpost. In 2016 start EZ met een nieuwe evaluatie van de universele postdienst waar zal worden gekeken naar veranderde consumentenbehoeften en hoe de universele postdienst kan en moet worden geborgd.

Digitalisering kan ook de dienstverlening door overheidsdiensten verbeteren. Het kabinet wil de voorhoedepositie in digitale dienstverlening verder versterken. Daartoe zijn in de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) voorzieningen getroffen waarmee identificatie en authenticatie, informatievoorziening en gegevensuitwisseling door en tussen overheidsorganisaties digitaal worden ondersteund. De inzet is een bruikbare, robuuste en veilige digitale infrastructuur, door en voor alle overheidspartijen. Het kabinet heeft de Digicommissaris aangesteld om gebruik en innovatie van de voorzieningen van de Generieke Digitale Infrastructuur aan te jagen, zodat deze blijven aansluiten bij de verwachtingen en behoeften van overheidsdienstverleners, burgers en bedrijven.

Fiscaal innovatie-instrumentarium

Met de WBSO, RDA en Innovatiebox beschikt Nederland over een sterk en compleet pakket van fiscale maatregelen om R&D-activiteiten van alle bedrijven in Nederland te stimuleren: de R&D-loonkosten worden verlaagd via de WBSO, de overige R&D-kosten en -investeringen via de RDA en de innovatiewinsten via de Innovatiebox. Om het instrumentarium efficiënter en eenvoudiger te maken zullen de WBSO en RDA met ingang van 2016 worden samengevoegd tot één geïntegreerde regeling die wordt verrekend via de loonheffing. Bij de vormgeving en het budget van de geïntegreerde regeling is rekening gehouden met het financiële nadeel dat het bedrijfsleven zou kunnen ondervinden van de samenvoeging. Daarnaast wordt € 100 mln in 2016 en € 115 mln vanaf 2017 aan de geïntegreerde regeling toegevoegd om de gevolgen van de taakstelling «boetes marktwerking NMa» uit het regeerakkoord terug te draaien. Deze middelen zijn gebruikt om de parameters aan te passen, met een focus op innovatief MKB dat wil doorgroeien.

Toegang tot financiering

Het MKB heeft financiering nodig om nieuwe ideeën te realiseren en op de markt te brengen. EZ schenkt in 2016 in het bedrijvenbeleid opnieuw veel aandacht aan de transitie naar een meer divers financieringslandschap dat bedrijven in staat stelt groeikansen te benutten. Zo steunt EZ de verdere ontwikkeling van de markt voor risicodragend vermogen en financieringsvormen zoals kredietunies en crowdfunding. EZ ondersteunt marktpartijen bij het oprichten van een fonds voor achtergestelde leningen en geeft een extra impuls aan cofinanciering met business angels. In 2016 werkt EZ met de financieringswijzer verder aan betere inzichtelijkheid en herkenbaarheid van de instrumenten die toegang tot financiering verbeteren.

Het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds levert in 2016 risicodragende financiering voor onderzoeksfaciliteiten en voor thema’s die de schakel vormen tussen onderzoek en valorisatie, om nieuwe producten, diensten en maatschappelijke innovaties mogelijk te maken en een bijdrage te leveren aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Zo helpt de Thematische Technology Transfer onderzoekers met de vertaling van kennis en technologieën naar de maatschappij, waaronder het bedrijfsleven. Proof of Concept faciliteert de uitvoering van een haalbaarheidssituatie naar commercieel potentieel gevolgd door een lening.

Met het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) biedt het kabinet ondersteuning en expertise om in Nederland investeringen voor elkaar te krijgen met steun vanuit het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Met EFSI beoogt de Europese Commissie voor € 315 mld aan nieuwe investeringen in de EU mogelijk te maken. Extra investeringen betekenen concrete kansen voor ondernemers om nieuwe producten en diensten te ontwikkelen, te financieren en op de markt te brengen.

Toekomstbestendige wet- en regelgeving en minder regeldruk

EZ zet in 2016 verder in op het voor ondernemers makkelijker en simpeler te maken om te ondernemen. Toekomstbestendige wet- en regelgeving, die aansluit bij de economische en maatschappelijke dynamiek en waarin aandacht is voor het op een adequate manier borgen van publieke belangen, moet innovatie en groei bevorderen en niet afremmen. Om kansen te bieden aan nieuwe product-markt-combinaties, ook in het brede agrocomplex en de circulaire en biobased economie, werkt het kabinet in 2016 aan een wendbaar en toekomstbestendig reguleringskader en het wegnemen van concrete belemmeringen.

Het kabinet blijft ook in 2016 inzetten op de doelstelling om de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals in de periode 2012–2017 met € 2,5 mld te verminderen. Om voor ondernemers de vermindering merkbaar te maken zet het kabinet in op de maatwerkaanpak. In een aantal (top)sectoren, zoals de bouw, logistiek, chemie en agro en food sector inventariseert het kabinet met het bedrijfsleven knelpunten om deze gezamenlijk op te lossen.

Doorlichting van beleid

EZ werkt op een systematische manier aan het meten en leren van beleid. In 2014 en 2015 zijn daartoe beleidsdoorlichtingen gestart of afgerond die samen de gehele begroting van EZ afdekken. De begrotingsartikelen 14 (Energie), 12/13 (Innovatie en ondernemerschap), 16 (Interdepartementaal beleidsonderzoek Agrocomplex) en 17 (Groen onderwijs) zijn al aan de Kamer aangeboden. De begrotingsartikelen 11 (Goed werkende markten) en 18 (Natuur en regio) volgen in het najaar van 2015. In de beleidsdoorlichtingen wordt teruggeblikt op de ontwikkeling van het beleid in de afgelopen jaren, dat gekenmerkt is door brede heroverwegingen, samenvoeging van EZ en LNV, en, met ingang van deze kabinetsperiode, beleidsvernieuwing en -intensivering. De lessen uit deze beleidsdoorlichtingen zullen in 2016 verder worden vertaald naar het beleidsinstrumentarium van EZ met het doel om dit nog effectiever, consistenter en doelmatiger te maken.

Verduurzamen

EZ staat voor een duurzame economische ontwikkeling. In de topsectorenaanpak richten bedrijven, kennisinstellingen en overheden zich op oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. De groeiende wereldbevolking en stijgende welvaart betekenen een toenemende vraag naar voedsel, energie, schoon drinkwater en grondstoffen waarvoor het Nederlands bedrijfsleven oplossingen kan bieden. Met Dutch solutions for Global challenges draagt Nederland bij aan een houdbare economische ontwikkeling wereldwijd. Tegelijkertijd wordt hiermee de internationale positie van Nederland versterkt.

De inzet op verduurzaming komt op verschillende beleidsterreinen tot uiting. In het agrovoedselcomplex staat het samengaan van voedselzekerheid en ecologische houdbaarheid centraal. De Meststoffenwet en de programmatische aanpak stikstof (PAS) dragen bij aan een sterkere natuur en geven ruimte aan economische ontwikkelingen, waaronder een duurzame veehouderij. Met oplossingen in het kader van climate-smart agriculture kunnen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen wereldwijd bijdragen aan meer voedselzekerheid en minder uitstoot van broeikasgassen.

De transitie naar een schone, betaalbare en betrouwbare energiehuishouding is essentieel voor duurzame economische groei. De komende jaren zal de mondiale energievraag blijven stijgen terwijl het aanbod zich concentreert in een beperkt aantal landen en regio’s die politiek of economisch soms instabiel zijn. Het is belangrijk dat Europa hiervan minder afhankelijk wordt. Daarvoor dient de energie-efficiëntie te worden verbeterd, aan meer hernieuwbare energieproductie te worden gewerkt en te worden ingezet op een concurrerende energiemarkt die zijn grondstoffen betrekt uit verschillende bronnen en regio’s. De klimaatconferentie van de Verenigde Naties in 2015 in Parijs beoogt met internationaal overeengekomen klimaatdoelen een gemeenschappelijke uitvalsbasis te bieden voor het Europese en nationale beleid gericht op groene groei en (energie)verduurzaming.

Beleidsprioriteiten 2016

Energieverduurzaming

De verduurzaming van onze energievoorziening krijgt een forse impuls met grootschalige uitrol via tendering van kavels van wind op zee in de periode 2015–2019. De eerste kavels betreffen het gebied Borssele. De wijze van tenderen biedt flexibiliteit voor het ontwerp van het windpark terwijl de markt ontlast wordt met betrekking tot het zekerstellen van de benodigde vergunningen. De tenders stimuleren bovendien kostenreductie, doordat de maximale tenderbedragen jaarlijks naar beneden gaan. Het wetsvoorstel STROOM wijst TenneT aan als netbeheerder op zee (beoogde inwerkingtreding 2016). Met deze acties geeft het kabinet invulling aan een aantal belangrijke afspraken uit het Energieakkoord.

Meer dan de helft van de energie die we in Nederland verbruiken is voor warmtevoorziening. Daarom is het verduurzamen van de warmtehuishouding cruciaal om de transitie naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 te realiseren en minder afhankelijk te raken van gaswinning en -import. In 2016 wordt gewerkt aan de acties uit de Warmtevisie en wordt bezien welke aanpassingen in het marktmodel dienstbaar kunnen zijn aan verdere verduurzaming. De Warmtewet zal worden geëvalueerd en in samenhang met overige onderdelen van het marktmodel worden herzien.

Het kabinet gaat de komende jaren stimuleren dat Nederlandse huizen en bedrijven minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd.

Zo kan energie worden bespaard en CO2-uitstoot worden teruggedrongen.

In december 2015 zal het kabinet het Energierapport uitbrengen met een integrale en strategische visie op de energievoorziening in Nederland. Dit is het startpunt van een maatschappelijke dialoog, waarop in de paragraaf Verbinden nader wordt ingegaan. Uit de dialoog volgt in het najaar van 2016 een beleidsagenda. Tegelijkertijd daarmee zal de evaluatie van het Energieakkoord (samen met de Nationale Energieverkenning 2016) worden gepubliceerd.

Omgevingssensitiviteit bij gaswinning

Bij mijnbouwwinning (gas, olie en geothermie) staat veiligheid voorop. Dat vergt zorgvuldige besluitvorming. Het kabinet wil fors investeren om op open wijze en in samenspraak met alle betrokkenen, mijnbouwtrajecten zorgvuldig vorm te geven, met aandacht voor gevoeligheden, onzekerheden en een evenredige verdeling van baten en lasten in de regio. Het kabinet wil de decentrale overheden actief bij deze aanpak betrekken. De Mijnbouwwet- en regelgeving wordt hierop aangepast.

Vanwege het aardbevingsrisico in Groningen heeft het kabinet in 2015 de gasproductie uit het Groningenveld beperkt. Verschillende onderzoeks- en adviestrajecten lopen om beter zicht te krijgen op de aardbevingsproblematiek en te treffen maatregelen en het kabinet kan op basis daarvan eind 2015 nog aanvullend besluiten over de toegestane gasproductie in 2016. In het najaar van 2016 besluit EZ of en hoe het kan instemmen met het winningsplan uit het Groningenveld voor de jaren 2017 en verder, dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. vóór 1 juli 2016 indient.

Zorgvuldige besluitvorming is ook van groot belang bij besluiten over gaswinning in het Waddengebied. In 2016 besluit EZ over een aangevraagde winningsvergunning voor het gebied nabij Terschelling. Mocht deze concessie verleend worden, dan zullen in het vervolgtraject de gevolgen voor natuur en toerisme nadrukkelijk worden meegenomen met acht op de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Overigens mogen bij nieuwe boringen geen mijnbouwplatforms in de Waddenzee zelf staan maar wordt vanaf het vaste land geboord. Bodemdaling in de Waddenzee wordt nauwgezet gemeten en zo nodig wordt de gaswinning stopgezet («winning met de hand aan de kraan»).

Commerciële opsporing en winning van schaliegas is de komende vijf jaar in Nederland niet aan de orde. Bestaande vergunningen voor de opsporing van schaliegas worden niet verlengd. Het kabinet besluit eind 2015 of schaliegaswinning voor Nederland nog als optie in beeld blijft. Als dat zo is, dan zullen eventuele onderzoeksboringen naar de aanwezigheid van schaliegas in de Nederlandse bodem in opdracht van de overheid, en niet van bedrijven, plaatsvinden. Die onderzoeksboringen zullen dan tevens gericht zijn op de mogelijkheden voor geothermie.

Verduurzaming in het agrocomplex

Het Nederlandse agrocomplex is internationaal toonaangevend met zijn inzet op verduurzaming. Voor een toekomstbestendige mondiale, Europese en nationale voedselvoorziening is een geactualiseerde samenhangende beleidsinzet nodig. Het kabinet zal met een reactie komen op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Naar een Voedselbeleid» die ook een agenderend karakter zal hebben. In 2016 zal een vervolg worden gegeven aan de voedselagenda en de daarin vermelde acties en activiteiten. De aandacht gaat daarbij in het bijzonder uit naar klimaat-neutrale glastuinbouw, duurzame innovaties in het brede agrocomplex, duurzame veehouderij, dierenwelzijn en evenwicht op de mestmarkt. Het kabinet dient een wetsvoorstel in waarmee fosfaatrechten voor de melkveehouderij worden geïntroduceerd. Dit is nodig om te voorkomen dat Nederland de derogatie in het kader van de Nitraatrichtlijn verliest. Door het wetsvoorstel wordt de totale fosfaatproductie in de melkveehouderij begrensd maar blijft ontwikkeling van bedrijven – binnen de bestaande randvoorwaarden ten aanzien van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu – mogelijk. Ook de aanpak voor antibioticaresistentie en de bestrijding van ziekten die worden overgebracht van dier op mens (One Health-benadering) maken hiervan onderdeel uit. In deze benadering werken marktpartijen samen met kennisinstellingen en de gezondheidszorg. Bij de maatschappelijke opgave om op duurzame en diervriendelijke wijze voedsel te produceren wordt het bedrijfsleven gestimuleerd om nieuwe producten met meer toegevoegde waarde te vermarkten, zoals het rondeelstal-ei en scharrelvlees. Het kabinet wil bedrijven in staat stellen gezamenlijke duurzame afspraken te maken. EZ zet in 2016 de agenderende en faciliterende rol voort, zowel met het garantstellingsinstrumentarium (garantie marktintroductie duurzame innovaties, agroborgstellingsregelingen) alsook met het wegnemen van belemmeringen voor ketensamenwerking. Hiertoe wordt ook ingezet op het verbeteren van het gelijke speelveld binnen de EU. Met bedrijfsleven en maatschappelijke partners worden in 2016 maatregelen uitgewerkt waarmee het gewenste ambitieniveau van 80 procent weidegang voor melkvee en een toekomstbestendige varkensketen in 2020 worden gerealiseerd.

Het kabinet draagt de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving van regels ter borging van publieke belangen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van de regelgeving op het gebied van onder andere voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en visserij. In het Toezichtkader voor de NVWA, dat in het najaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt op hoofdlijnen aangegeven wat het kabinet van het toezicht en de handhaving door de NVWA verwacht: professioneel en integer handelen, doortastendheid, snel en slagvaardig optreden. Het kader is richtinggevend voor een aangescherpt (interventie-)beleid van de NVWA. Daarnaast is met het kabinetsstandpunt «Herinrichting keuring en toezicht in de dierlijke, plantaardige en biologische sectoren» de lijn vastgesteld dat de uitvoering van keuring- en toezichtstaken teruggebracht wordt naar het publieke domein. Met het toezicht en de keuring op deze terreinen worden belangrijke publieke belangen gediend. De borging van volksgezondheid en voedselveiligheid dient niet voor discussie vatbaar te zijn. Dit is reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over risico’s in de vleesketen.

Groene groei

Met het groene groeibeleid benadrukt het kabinet de ambitie om de Nederlandse concurrentiekracht en het verdienvermogen te versterken met innovaties die het verbruik en de afhankelijkheid van schaarse fossiele energie en grondstoffen doen verminderen en het milieu ontlasten. Uitdaging daarbij is om met slimme marktprikkels en stimulerende wet- en regelgeving een gunstig voorwaardenscheppend klimaat te creëren voor innovatieve groene producten, processen en concepten. Daarbij is het van belang om ons internationaal, zowel binnen Europa als daarbuiten, sterk te blijven maken voor een gelijk speelveld voor ons bedrijfsleven en onze goede uitgangspositie te versterken. Nu al zijn veel Nederlandse bedrijven betrokken bij de bouw van windmolens in binnen- en buitenland en zit er belangrijke innovatieve Nederlandse technologie in wereldwijd geproduceerde zonnepanelen. Om efficiënter om te gaan met CO2, energie, grondstoffen, water en bodem gaat EZ in 2016 sterker inzetten op onderzoek en innovatie voor duurzame alternatieven voor schaarse grondstoffen, energieopwekking en recyclingtechnologieën. EZ werkt samen met partijen om een twintigtal ketens bij elkaar te brengen, te onderzoeken welke efficiëntiedoelstellingen haalbaar zijn en welke bijdragen de diverse partijen hieraan kunnen leveren. Er wordt verder ingezet op aanpassing van de lineaire Europese regelgeving en, in het verlengde daarvan, onze eigen regelgeving en de wijze waarop onze inspecties en medeoverheden hiermee omgaan. Het kabinet zet in 2016 daartoe zijn probleemoplossende programma «Ruimte in regels voor groene groei» en de Green Deal-aanpak voort.

Verbinden

Van oudsher kent de Nederlandse samenleving veel ruimte voor maatschappelijk initiatief in het (semi)publieke domein, bijvoorbeeld bij het leveren van maatschappelijke diensten door stichtingen en verenigingen. Toenemende welvaart, opleidingsgraad, mondigheid en toegang tot sociale media hebben de inzet van burgers voor de publieke zaak voorzien van een nieuwe impuls. Door ruimte te geven aan initiatieven uit de maatschappij en door private en publieke partijen meer te betrekken bij beleidsvorming en -uitvoering kan de overheid belangen beter afwegen, wordt het draagvlak onder beleid verbreed en de effectiviteit ervan vergroot. Het handelingsrepertoire van de overheid wordt aangevuld door zijn agenderende, ondersteunende en faciliterende rol als netwerkpartner, ook als schakel in regionale, Europese en internationale samenwerkingsverbanden. De overheid behoudt daarbij stelselverantwoordelijkheid en bewaakt de balans tussen de brede welvaart en gevestigde belangen, met een gebalanceerd stelsel van zelfregulering, toezicht en prikkels.

Beleidsprioriteiten 2016

Voedselagenda

Het kabinet zal met een reactie komen op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Naar een Voedselbeleid» die ook een agenderend karakter zal hebben. In 2016 zal een vervolg worden gegeven aan de voedselagenda en de daarin vermelde acties en activiteiten. Het doel is te komen tot een breed gedragen voedselagenda met ambitieuze maatschappelijk-gedragen doelen. Het doel is te komen tot een breed gedragen voedselagenda met ambitieuze maatschappelijk-gedragen doelen.

Rijksnatuurvisie

De Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder» is tot stand gekomen door te peilen hoe burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven, experts en overheden denken over natuur en hoe zij daar mee om willen gaan. De Natuurvisie schetst als perspectief een natuur die door en met de samenleving versterkt wordt. Een meer duurzame benutting van natuurlijke hulpbronnen en de natuurlijke omgeving vraagt zowel om overheidszorg voor basiscondities, als om maatschappelijke betrokkenheid. Voor dit laatste is het van belang dat de externe effecten op de natuurlijke leefomgeving meewegen in beslissingen; in het bijzonder bij het benutten van de goederen en diensten die de natuur voortbrengt. EZ verkent met sectoren hoe natuurinclusief ondernemen te stimuleren, zodat wat goed is voor de natuur ook economisch aantrekkelijk is. Een voorbeeld hierbij in 2016 is het positioneren van Nationale Parken als sterk merk. Een ander voorbeeld is het opschalen van tijdelijke natuur op voorheen braakliggende bouwgronden en bedrijventerreinen. Ook in de maatschappelijke uitvoeringsagenda kiest EZ voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties, provincies en andere overheden. Bijvoorbeeld via het samenwerkingsverband dat zich ten doel stelt om 200.000 hectare subsidievrije natuur te realiseren, en door met partijen te werken aan het bij de tijd houden van de juridische en bestuurlijke kaders (zoals de inzet bij de fitness check van de Vogel- en Habitatrichtlijn). Volgend op de mainportontwikkeling Rotterdam/Tweede Maasvlakte – een gezamenlijk project van rijk en medeoverheden – waarbij natuur- en milieuorganisaties in de adviesrol bij het ontwerpproces werden betrokken, wordt ook in 2016 in de regio’s gewerkt aan breed gedragen versterking van de combinatie tussen verdienvermogen en ecologie.

Energiedialoog

Het Energierapport dat eind 2015 zal worden uitgebracht bevat specifieke thema’s en dilemma’s die relevant zijn richting een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Gegeven de complexiteit van het energievraagstuk hecht het kabinet sterk aan externe inbreng. Burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd aan een Energiedialoog deel te nemen en hun kennis en kunde in te brengen voor de energietransitie. Uit de dialoog volgt in het najaar van 2016 een beleidsagenda.

Samenwerking MKB-stimulering

EZ zoekt in innovatieprogramma’s de samenwerking met de regio’s en Europa. EZ en de provincies kanaliseren innovatiegelden in de MKB-innovatiestimuleringsregeling topsectoren (MIT-regeling). Ook in de informatiedienstverlening en het ontsluiten van kansen in een internationale omgeving voor het MKB werkt het Rijk samen met de provincies en het MKB. Zo wordt het (innovatieve) MKB beter ondersteund en kunnen kansrijke bedrijven en innovaties uit de regio doorgroeien naar een nationaal of internationaal niveau.

Retailagenda

EZ werkt met alle stakeholders van de retailsector – gemeenten, provincies, vastgoed, vakbonden, financiers, MKB Nederland en de sector zelf – aan de uitvoering van de 20 afspraken die in de Retailagenda zijn gemaakt. Zo werken we aan vitale winkelgebieden en het versterken van de verdienkracht in de sector.

Nieuw handelingsperspectief en instrumentarium

Bij beleidsvoering vanuit het systeemperspectief, met een rol voor de overheid als netwerkpartner, past een herbezinning op de daar bij passende beleidsvoering. Daarbij is een geactualiseerd en realistisch beeld nodig van de wijze waarop mensen op een bepaalde maatregel of interventie reageren. Het traditionele uitgangspunt dat mensen relevante voor- en nadelen bewust en rationeel afwegen bij het maken van beslissingen maakt plaats voor het besef dat er omstandigheden zijn waarin mensen zich anders gedragen. Het toepassen van gedragskennis in de analyse, ontwikkeling, uitvoering en toezicht van beleid maakt het mogelijk effectiever en efficiënter beleid te formuleren. Ook biedt het toepassen van gedragsinzichten in sommige situaties de mogelijkheid minder dwingende manieren van sturing toe te passen.

Als concrete invulling van de toezeggingen in de kabinetsreactie op adviesrapporten van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), Raad voor Maatschappelijk Ontwikkeling (RMO) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over de benutting van gedragswetenschappelijke kennis in beleid wordt momenteel verkend hoe gebruik kan worden gemaakt van gedragseconomische en sociaalpsychologische inzichten bij het vormen en uitvoeren van kabinetsbeleid. Er lopen pilotprojecten over het toepassen van gedragswetenschappelijke inzichten in beleid. Binnen EZ betreffen die het tegengaan van voedselverspilling in de horeca en huishoudens en het bevorderen van energie-efficiëntie in de industrie.

Tot slot

2016 wordt een jaar om weer vooruit te kijken; een jaar waarin de beleidsfocus verschuift van herstel naar groei. EZ blijft zich onverminderd inspannen voor een duurzaam, ondernemend Nederland, met een sterke internationale concurrentiepositie. Het doet dat niet alleen, maar in verbinding met de samenleving. In de overtuiging dat alleen in samenwerking tussen overheid, onderwijs, wetenschap, bedrijfsleven en burgers de uitdagingen van morgen kunnen worden omgezet in de kansen van vandaag.

2.1.1 Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren

De tabel bevat een meerjarig overzicht van de middelen die in 2015–2020 beschikbaar zijn binnen de begrotingen van een aantal departementen voor het bedrijvenbeleid en de topsectoren. De indeling van de tabel geeft inzicht in de samenhang tussen de verschillende onderdelen. Voor een groot deel betreft dit het innovatiebeleid, dat uit een generieke pijler en een specifieke pijler bestaat. Het generieke beleid ondersteunt innovatie voor alle bedrijven, binnen en buiten de Topsectoren (tabel A1 en A2). Ook de bijdrage van Buitenlandse Zaken (A3) is generiek van aard. De kern van het specifieke beleid is publiek-private samenwerking (PPS, tabel B1 en B2). Door een intensievere samenwerking tussen de excellente Nederlandse publieke kennisinfrastructuur en de bedrijven vindt de kennis beter zijn weg in innovatieve producten. PPS wordt gestimuleerd met de TKI Toeslag en de MIT. Internationale PPS wordt mogelijk gemaakt dankzij EU cofinanciering (B2), daarnaast door de Innovatie Attachés en technologiemissies. In 2015 en 2016 komt via het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds in totaal € 100 mln beschikbaar voor hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten en (publiek – private samenwerking op) specifieke thema’s. Opbrengsten uit deze investeringen vloeien terug in het fonds. Onderdeel C bevat de instrumenten voor aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt en tot slot bestaat onderdeel D uit verschillende specifieke bijdragen van departementen aan voor hun relevante topsectoren.

In de tabel is ook aangegeven op welk begrotingsartikel de middelen op de departementale begrotingen staan. Daar zijn de hier getoonde reeksen vaak niet één op één terug te vinden, omdat hier alleen de middelen zijn getoond die samenhangen met het bedrijfslevenbeleid en topsectoren. Een afnemend deel van de middelen is reeds belegd met uitgaven voor lopende programma’s. De verantwoording over dit budget vindt plaats via de reguliere begrotingscyclus via de desbetreffende departementale begrotingen. De reeksen voor NWO en Creatief liggen vast in de BIS (2013–2016). Een deel van het geld van het regionaal investeringsfonds MBO gaat ook naar publiek-private samenwerkingsverbanden buiten de topsectoren

Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren

(kasbedragen x € 1 mln)

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Departement

Artikel

I Generiek

               
                 

A1. Ondernemerschap en innovatie

182

109

117

124

105

117

   

• Innovatiefonds MKB+

182

109

117

124

105

117

EZ

19

                 

A2. Fiscale maatregelen

1.040

1.151

1.128

1.128

1.128

1.128

   

Research & Development Aftrek (RDA)

238

             

• Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

8

8

8

8

8

8

EZ/FIN

12, belastingplan

• Afdracht speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)1

794

1.143

1.120

1.120

1.120

1.120

EZ/FIN

12, belastingplan

                 

A3. Internationaal

341

367

538

208

189

175

   

• Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking

191

217

220

208

189

175

BH/OS

1,2,3

• Dutch Good Growth Fund

(DGGF)

150

150

318

   

BH/OS

1

                 

II Specifiek voor topsectoren

               
                 

B1. Kennis en innovatie

551

551

541

539

537

537

   

• NWO2

275

275

275

275

275

275

OCW/EZ

16

• STW

20

26

26

26

25

25

EZ

12

• KNAW

19

19

19

19

19

19

OCW

16

• Toegepast onderzoek (TO2: TNO, DLO, Marin, ECN, NLR, Deltares)3

193

187

177

175

174

174

EZ

12, 14, 16

• Profilering kennisinfrastructuur

44

44

44

44

44

44

OCW

16

                 

B2. Innovatie en PPS

271

239

193

202

211

221

   

• TKI Toeslag

51

75

94

106

114

119

EZ

12

• MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren4

46

34

31

29

28

35

EZ

12

• Europese Cofinanciering, afloop FES en innovatieprogramma’s

124

80

68

67

69

67

EZ

12

– Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek5

50

50

EZ

19

                 

C. Onderwijs en arbeidsmarkt

66

52

35

0

0

0

   

• Professionele masters

7

7

7

0

0

0

OCW

6

• Centra voor Innovatief Vakmanschap

5

3

3

0

0

0

OCW/EZ

4

• Stimuleren beta en technologie

12

0

0

0

0

0

OCW

6

• Centers of Expertise

17

17

0

0

0

0

OCW

6

• Regionaal investeringsfonds MBO

25

25

25

0

0

0

OCW

4

                 

D. Specifieke bijdragen departementen

231

235

225

205

203

175

   

• VWS: Life Sciences & Health/zorg

67

71

54

46

48

48

VWS

1, 2, 4, kader Zorg

• EZ: Energie-innovatie (excl.

ECN)

111

102

105

96

93

88

EZ

14

• I&M: Logistiek

8

20

24

21

20

20

I&M

divers H-XII, IF en DF

• I&M: Water6

23

23

23

23

23

 

I&M

divers H-XII, IF en DF

• OCW: Creatief

11

11

11

11

11

11

OCW

14

• Defensie

11

8

8

8

8

8

DEF

6

                 

Totaal

2.682

2.704

2.777

2.406

2.373

2.353

   
1

De bedragen per 2016 hebben betrekking op de geïntegreerde WBSO en RDA. De geïntegreerde regeling gaat onder de naam WBSO verder.

2

Inclusief reeks van opgeteld € 50 mln zoals vermeld in TK, 27 406 nr. 198. Reeks inclusief middelen op de aanvullende post op de rijksbegroting.

3

Inclusief budget voor lange termijn kennisbasis. Dit zal naast topsectoren eveneens worden ingezet voor maatschappelijke thema’s en wettelijke onderzoekstaken.

4

Dit betreft alleen de Rijksmiddelen.

5

Deze bedragen worden breder dan alleen topsectoren ingezet.

6

Deze reeks is tot en met 2019 gegarandeerd. Voor 2020 en volgende jaren is een nieuw besluit nodig

2.1.2 Belangrijkste mutaties ontwerpbegroting 2016
UITGAVEN (x € 1.000)
 

Art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

 

4.932.315

4.816.830

4.778.368

4.976.489

5.526.494

 

Mutaties Voorjaarsnota 2015

 

250.679

44.662

7.772

– 6.882

– 4.945

 

Stand Voorjaarsnota 2015

 

5.182.994

4.861.492

4.786.140

4.969.607

5.521.549

 
               

Nieuwe mutaties:

             

BTW-compensatie STW en TNO

12

 

20.000

20.000

20.000

20.000

 

ICT-beleid

13

 

3.500

       

Horizontale schuif ETS-middelen

14

– 20.045

 

20.045

     

Lagere uitgaven MEP

14

– 13.400

– 7.900

– 10.900

– 5.300

– 5.600

 

Duurzame energie voor Caribisch Nederland

14

3.700

4.700

– 3.000

2.600

2.300

 

Temporisering uitgaven Green Deal

14

2.450

– 2.450

       

Intensivering onderwijstranches 2015 en 2016

17

1.174

3.736

3.738

3.686

3.645

 

Sterke regio’s

18

 

5.700

– 1.100

– 2.400

– 1.100

 

Overboeking van Provinciefonds (ANLB)

18

9.000

         

Kasschuif DVI

19

– 95.000

15.000

15.000

15.000

13.000

 

Innovatiekrediet

19

1.180

– 6.680

3.100

– 200

– 1.200

 

Herverdeling eenheidsprijzen kantoren

40

7.732

5.597

644

195

 

Overige

 

– 988

– 318

4.716

– 3.063

– 1.838

 
               

Stand Ontwerpbegroting 2016

 

5.071.065

4.904.512

4.843.336

5.000.574

5.550.951

6.226.508

Artikel 12

BTW-compensatie STW en TNO

Als gevolg van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie krijgen de kennisinstellingen Stichting Technische Wetenschappen (STW) en TNO te maken met een beperking op het recht van aftrek van BTW op inkoopkosten. Ter compensatie wordt het budget met ingang van 2016 met € 20 mln verhoogd waarvan € 17 mln per jaar voor TNO en € 3 mln voor de STW.

Artikel 13

ICT-beleid

Deze verhoging is bestemd voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling en implementatie van Generieke Digitale Infrastructuur (GDI). De GDI bestaat uit standaarden, producten en voorzieningen die gezamenlijk gebruikt worden door meerdere overheden, vele publieke organisaties en in een aantal gevallen ook door private partijen.

Artikel 14

Horizontale schuif ETS-middelen

Conform afspraak blijven de middelen die in enig jaar overblijven voor Emission Trade Scheme (ETS) beschikbaar voor latere jaren. Met deze horizontale verschuiving worden de resterende middelen van 2014 die bij Voorjaarsnota reeds waren toegevoegd aan 2015 doorgeschoven naar 2017.

Lagere uitgaven MEP

In de MEP- en SDE raming 2014 is sprake van lagere uitgaven. Deze meevallers worden ingezet voor financiële tegenvallers knelpunten in de begroting van EZ. Lagere uitgaven op de MEP hebben geen consequenties voor het doelbereik duurzame energie in 2020 (14%) of 2023 (16%).

Duurzame Energie voor Caribisch Nederland

Deze middelen worden ingezet voor investeringen in duurzame energie (zon, wind) op de bovenwindse eilanden en de verplaatsing van de powerplant op Saba.

Temporisering uitgaven Green Deal

Voor de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in het kader van Green Deal is deze kasschuif noodzakelijk.

Artikel 17

Intensivering onderwijstranches 2015 en 2016

Vanuit de begroting van OCW worden de intensiveringsgelden die betrekking hebben op groen onderwijs overgeheveld naar de EZ-begroting.

Artikel 18

Sterke regio’s

De betalingen aan de Sterke Regio’s vinden versneld plaats. Deze middelen hebben betrekking op de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen in het kader van het oplossen van knelpunten en benutten van gebiedsgerichte kansen gericht op versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat en gebiedsprojecten die een bijdrage hebben gekregen uit het Nota Ruimte-budget van EZ.

Overboeking van Provinciefonds (ANLB)

Voor de transitieperiode Agrarisch Natuur & Landschapsbeheer (2014–2016) zijn in het kader van het Natuurpact afspraken gemaakt over de financiering van de kosten. De totale bijdrage van provincies bedraagt naar huidig inzicht € 24 miljoen. Voor 2015 gaat het om een bijdrage van € 9 mln. De provincies zijn overeengekomen om het bedrag in mindering te brengen op de decentralisatie-uitkering Natuur, die al in een eerder stadium vanuit EZ is overgeheveld naar de begroting van het Provinciefonds.

Artikel 19

Kasschuif DVI

Als onderdeel van het aanvullend actieplan MKB-financiering (TK, 32 637, nr. 147) is de begroting 2015 verhoogd met € 100 mln ten behoeve van het Dutch Venture Initiative (DVI). Via deze mutatie wordt het kasbudget aangepast aan het verwachte uitfinancieringspatroon. Deze reeks loopt tot en met 2028.

Innovatiekrediet

De beschikbare middelen voor de Innovatiekredieten worden meerjarig in lijn gebracht met de verwachte uitgaven.

Artikel 40

Herverdeling eenheidsprijzen kantoren

Met de herziening van het rijkshuisvestingsstelsel per 1-1-2016 worden de huren van de kantoorpanden geharmoniseerd naar de nieuwe vaste huren voor: Den Haag, overig Randstad en overig Nederland. De reeks laat een aflopend beeld zien door krimp.

ONTVANGSTEN (x € 1.000)
 

Art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

 

10.170.057

10.130.624

9.907.661

10.094.541

10.586.726

 

Mutaties Voorjaarsnota 2015

 

– 1.188.628

– 1.405.455

– 1.220.455

– 924.634

– 969.680

 

Stand Voorjaarsnota 2015

 

8.981.429

8.725.169

8.687.206

9.169.907

9.617.046

 
               

Nieuwe mutaties:

             

Bijstelling aardgasbaten

14

– 950.000

– 1.700.000

– 1.950.000

– 1.950.000

– 1.600.000

 

Landbouwheffingen

16

– 242.999

– 242.999

– 242.999

– 242.999

– 242.999

 

Overige

 

2.530

1.300

1.300

0

0

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

 

7.790.960

6.783.470

6.495.507

6.976.908

7.774.047

8.296.171

Bijstelling aardgasbaten

De raming van de aardgasbaten is in lijn met de uitgangspunten die het CPB heeft gebruikt bij het opstellen van de MEV. Om de veiligheid van bewoners in het gaswinningsgebied in Groningen te vergroten, heeft het kabinet in juli 2015 besloten de gaswinning in Groningen terug te brengen naar het niveau dat nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. In 2015 is dit 30 mld m3, dat wordt aangevuld met 3 mld m3 die eenmalig beschikbaar is uit de berging Norg. In de jaren 2016–2020 wordt uitgegaan van een Groningen productie van 33 miljard kubieke meter per jaar. Daarnaast zijn ook de actuele, sterk gedaalde, gasprijzen verwerkt in de raming. Deze twee factoren verklaren een afname in de gasbaten in latere jaren. In de raming is nog geen rekening gehouden met een besluit van het kabinet over de toekomst van de gaswinning uit het Groningen gasveld, dat eind dit jaar wordt genomen.

Landbouwheffingen

Op basis van de verordening EU (nr. 2007/436/EG,Euratom) is het niet meer noodzakelijk dat invoerrechten en landbouwheffingen afzonderlijk worden verantwoord. Met ingang van 2015 worden de ontvangen landbouwheffingen op de begroting van het Ministerie van Financiën geraamd en verantwoord.

Overheidsdienst Groningen/energie

In de hieronder opgenomen tabel is weergegeven welke bedragen in de begroting beschikbaar zijn voor de Overheidsdienst Groningen/energie.

Bedragen x € 1 mln
 

Artikel

2015

2016

2017

2018

2019

1 – Overheidsdienst Groningen

40

7,0

19,0

19,0

19,0

19,0

waarvan: 1-a) Organisatie

 

4,0

12,0

12,0

12,0

12,0

waarvan: 1-b) Onderzoek (o.a. NPR, woningmarkt

 

3,0

7,0

7,0

7,0

7,0

2 – Onderzoek (seismografisch en geologisch)

14

6,0

10,0

10,0

8,0

6,0

3 – Versterking energiedirecties

40

2,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4 – Uitbreiding SodM

40

1,0

2,0

2,0

2,0

2,0

af: retributies SodM (ontvangsten)

     

– 0,8

– 0,8

– 0,8

Totaal beschikbaar

 

16

35

34

32

30

Na de opbouwfase in 2015, werkt de Nationaal Coördinator Groningen de komende jaren voortvarend aan de realisatie van het programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. In samenwerking met de regionale partners, zet hij zijn mensen (€ 12 mln budget in 2016) en werkbudget (€ 7 mln in 2016) strategisch in. Daarmee verbetert de aanpak merkbaar voor Groningers: door het oplossen van complexe situaties en het zichtbaar bouwen aan kansen voor de regio.

Daarnaast zijn er middelen beschikbaar voor seismologisch en geologisch onderzoek.

De uitdagingen op het beleidsterrein energie zijn groot en variëren van de uitwerking van het Energieakkoord en het realiseren van vele tientallen grote energieprojecten in Nederland tot de discussie over de toekomst van de gaswinning naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen en het Europese debat over een Energie Unie. Om deze uitdagingen goed op te pakken is een versterking van de energiedirecties onvermijdelijk.

Voor extra capaciteit ter versterking van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn extra middelen (€ 1,2 mln) ter beschikking gesteld.

2.1.3 Meerjarenplanning Beleidsdoorlichtingen

Artikel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Geheel artikel?

11

Goed functionerende economie en markten

 

X

         

Ja

12

Een sterk innovatievermogen

 

X

       

X

Ja

13

Een excellent ondernemingsklimaat

 

X

       

X

Ja

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

X

         

X

Ja

16

Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

 

X

     

X

 

Ja

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

X

       

X

 

Ja

18

Natuur en regio

 

X

         

Ja

19

Toekomstfonds

           

X

Ja

Toelichting

De beleidsdoorlichting van artikel 11 is eind 2014 gestart. Er zijn onafhankelijke deskundigen bij betrokken. De doorlichting zal voor een deel intern EZ uitgevoerd worden en gebaseerd worden op bestaand evaluatiemateriaal. Er wordt in principe geen aanvullend evaluatieonderzoek uitgevoerd. Wel zal er een beperkte opdracht worden verstrekt aan een extern bureau dat zal bezien in hoeverre de verschillende beleidsinstrumenten van artikel 11 in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de centrale doelstelling van artikel 11. De 20% besparingsvariant wordt ook meegenomen in de doorlichting van artikel 11.

De beleidsdoorlichtingen van artikel 12 en 13 zijn gezamenlijk uitgevoerd en op 13 mei 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 30 991, nr. 23).

De laatste beleidsdoorlichting van artikel 14 (energie) is op 19 december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 17). Dit betrof een ex-post beleidsdoorlichting over de periode 2007–2012. De volgende beleidsdoorlichting zal logischerwijs dan de periode 2013–2018 beslaan en in 2019/2020 worden uitgevoerd.

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) agro-, visserij-, en voedselketens is afgerond. Het IBO is geïntegreerd met de geplande beleidsdoorlichting van artikel 16. Het IBO is 26 juni 2015 met de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 30 991, nr. 25).

De beleidsdoorlichting van artikel 17 is op 2 juni 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 30 991, nr. 11).

De beleidsdoorlichting van artikel 18 is in 2015 van start gegaan. Er is een onafhankelijke deskundige bij betrokken. De 20% bezuinigings- en intensiveringsvarianten worden hierin meegenomen. De planning is om in 2015 de doorlichting van artikel 18 af te ronden en aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Voor het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link

http://www.rijksbegroting.nl/node/231

Voor een verdere onderbouwing van de meerjarenprogrammering zie de bijlage «Evaluatie- en overig onderzoek» (bijlage 5.7).

2.1.4 Overzicht van risicoregelingen
Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 20151

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantieplafond 2016

Totaal plafond

Artikel 13 Een excellent ondernemings-klimaat

BMKB

1.911.429

425.000

622.493

1.713.936

765.000

326.047

2.152.889

765.000

 
 

Garantie Ondernemingsfinanciering

644.334

200.000

97.334

747.000

400.000

257.000

890.000

400.000

 
 

Groeifaciliteit2

95.027

115.000

5.827

204.200

85.000

7.256

281.944

85.000

 
 

Microkredieten3

13.000

0

 

13.000

0

0

13.000

 

13.000

 

Garantie Scheepsnieuwbouw

10.880

104.000

0

114.880

400.000

4.000

510.880

400.000

 
 

MKB financiering4

0

400.000

0

400.000

0

0

400.000

 

400.000

                     

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

49.292

31.324

7.225

73.391

93.050

27.616

138.825

93.050

 
                     

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

343.781

35.000

70.000

308.781

55.000

60.000

303.781

120.214

 

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

415.146

0

15.456

399.690

0

15.631

384.059

 

399.690

 

Totaal

3.482.889

1.310.324

818.335

3.974.878

1.798.050

697.550

5.075.378

1.863.264

812.690

1

Betreft een inschatting van de te verlenen garanties per juli 2015.

2

Het achtergestelde leningenfonds van het NLII zal ook gebruik maken van de Groeifaciliteit. In 2016 wordt bezien met welke omvang het garantieplafond van de Groeifaciliteit opgehoogd dient te worden om dit te accommoderen. Er is vanuit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering € 500 mln garantieruimte beschikbaar. Deze ruimte is vooralsnog niet opgenomen in bovenstaand overzicht.

3

In de loop van 2015 wordt duidelijk of een garantie nodig is voor de aanvullende funding van Qredits (€ 100 mln garantieruimte beschikbaar vanuit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering). Vooralsnog is deze verlening niet opgenomen in deze tabel.

4

Naar verwachting zal er in 2015 voor € 400 mln aan garanties worden verstrekt voor alternatieve aanbieders van MKB-financiering. Bij het opstellen van de ontwerpbegroting waren er nog geen garantieovereenkomsten afgesloten waardoor geen inschatting gemaakt kan worden van de omvang van te vervallen garanties in 2015 en 2016.

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

97.779

30.389

– 67.390

71.000

25.000

– 46.000

42.594

29.000

– 13.594

 

Garantie Ondernemingsfinanciering

17.875

9.380

– 8.495

11.842

13.000

1.158

11.842

13.000

1.158

 

Groeifaciliteit

2.168

2.436

268

8.616

8.000

– 616

9.365

8.000

– 1.365

 

Microkredieten

0

0

0

0

0

0

0

0

0

 

Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering

0

46

46

3.679

4.000

321

3.679

4.000

321

 

MKB financiering1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

                     

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

0

2.184

2.184

0

0

0

0

0

0

                     

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

23.691

2.004

– 21.687

19.555

2.000

– 17.555

16.546

1.800

– 14.746

                     

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

 

Totaal

141.513

46.439

– 95.074

114.692

52.000

– 62.692

84.026

55.800

– 28.226

1

Er zijn bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2016 nog geen garanties verstrekt voor alternatieve aanbieders van MKB-financiering, waardoor nog geen inschatting van ontvangsten en uitgaven gemaakt kan worden.

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

De BMKB biedt banken een borgstelling voor leningen aan midden- en kleinbedrijven (≤ 250 werknemers) voor zover deze bedrijven onvoldoende zekerheden kunnen bieden aan de bank. Het knelpunt dat met de BMKB wordt bestreden is het verschijnsel dat in de kern gezond MKB – met voldoende zicht op rentabiliteit en continuïteit – niet of onvoldoende in een kredietbehoefte kan voorzien door een tekort aan zekerheden (onderpand).

De gemiddelde eenmalige premie die voor het borgstellingskrediet wordt betaald is 3,6%. De premie is afhankelijk van de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet. De premie is niet kostendekkend. Op de begroting is structureel € 8,5 mln beschikbaar ter afdekking van de schades die niet door premie-ontvangsten worden gedekt.

Aangezien de inkomstenstroom uit provisies en fees vooruitlopen op de uitgaven en de uitgaven een conjunctuurgevoelig karakter hebben (in tijden van krimp en recessie hogere verliezen) is een interne begrotingsreserve gevormd, zodat deze kan worden ingezet om fluctuaties in ontvangsten en uitgaven ten opzichte van het in de begroting opgenomen bedrag op te vangen.

Momenteel loopt een pilot met openstelling van de BMKB voor niet-banken. Partijen die hiervan gebruik willen maken dienen een accreditatieproces te doorlopen. Een adviescommissie met onafhankelijke experts beoordeelt de aanvragen.

Een werkgroep heeft onderzoek gedaan daar de additionaliteit en kostendekkendheid van de BMKB. Dit rapport is in 2015 opgeleverd. De horizonbepaling voor de BMKB is juli 2017.

Het gebruik van de BMKB fluctueert sterk met de conjunctuur. Momenteel is sprake van onderbenutting, maar de verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2016 ongewijzigd.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

De GO-regeling is bestemd voor ondernemers die financiering willen aantrekken bij banken en is gericht op (middel)grote ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland en met bevredigende rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven. De GO regeling biedt banken de mogelijkheid om nieuwe bankleningen te verstrekken en/of bankgaranties af te geven van minimaal € 1,5 mln en maximaal € 50 mln (tot ultimo 2015 € 150 mln) met een garantie van 50% door de overheid. De overheid deelt mee in de opbrengsten uit zekerheden. De GO is door het huidige kabinet structureel gemaakt met een jaarlijks garantieplafond van € 400 mln.

Het kredietbeheer ligt primair bij de bank. De bank heeft geen ander belang bij de betaling van rente en aflossing dan de overheid. Naast de 50% garantie van de overheid draagt de bank namelijk zelf eveneens 50% risico. RVO beoordeelt de kredietaanvragen en wijziging van kredieten. Daarnaast is een kredietcommissie met externe deskundigen geïnstalleerd, die de kredietvoorstellen eveneens beoordeelt. De Commissie toetst – additioneel aan RVO – het risico van het betreffende voorstel en bij fiattering wordt de premie bepaald op basis van het te lopen risico.

De premie bestaat in hoofdzaak uit de provisie op de rentemarge voor het debiteurenrisico van de bank onder aftrek van 0,25% die de bank voor haar beheersactiviteiten mag behouden. Andere bronnen van inkomsten zijn bijvoorbeeld afsluitprovisies en fees die ten gunste van bank en overheid komen. Uitgangspunt is dat de GO-regeling kostendekkend is. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten, schades en uitvoeringskosten in enig jaar worden afgestort dan wel onttrokken aan de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de GO wordt verlengd naar juli 2020. In 2014 is de eerste evaluatie afgerond. Het gebruik van de GO fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt, ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2016 ongewijzigd.

Groeifaciliteit

De regeling Groeifaciliteit helpt bedrijven bij het aantrekken van risicodragend vermogen door garanties te geven op achtergestelde leningen verstrekt door banken en op aandelen verstrekt door participatiemaatschappijen aan ondernemingen. De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Alleen deelnemende financiers kunnen een garantieaanvraag bij de overheid indienen. De maximumgarantie van de overheid is 50%, wat bij participaties neerkomt op maximaal € 12,5 mln en bij bancaire achtergestelde leningen op maximaal € 2,5 mln.

Financiers betalen om de garantie te verwerven in ieder geval een eenmalige premie van 1% van het garantiebedrag vooraf en vervolgens een premie over het uitstaande garantiebedrag. Voor participaties is voorzichtigheidshalve uitgegaan van 3% per jaar en voor achtergestelde leningen 2,5%. Het uitgangspunt is dat de Groeifaciliteit hiermee kostendekkend is. Deze jaarlijkse premie kan gedurende de looptijd van de garantiemaatregel worden herzien en zo nodig naar boven worden bijgesteld om ervoor te zorgen dat de premies de kosten van de regeling blijven dekken. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten, schades en uitvoeringskosten in enig jaar wordt met ingang van 2014 afgestort in de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de Groeifaciliteit wordt verlengd naar juli 2020. De laatste evaluatie is uitgevoerd in 2012. De eerstvolgende evaluatie zal in 2019 worden uitgevoerd.

Het gebruik van de Groeifaciliteit fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2016 ongewijzigd.

Op dit moment is de verwachting de Groeifaciliteit de meest effectieve manier is om achtergestelde leningen fondsen voor het MKB te stimuleren. In 2016 wordt op basis van de dan beschikbare informatie bezien met welke omvang het budget van de Groeifaciliteit meerjarig moet worden opgehoogd om deze fondsen, voor het NLII, te accommoderen. Deze verhoging wordt gedekt uit het garantiebudget van € 500 mln dat in het Aanvullend actieplan MKB-financiering beschikbaar is gesteld voor achtergestelde leningenfondsen.

Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering

De garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) biedt banken van in Nederland gevestigde scheepswerven de mogelijkheid om een garantie te verkrijgen op de financiering van de bouwfase van nieuwe schepen. De bank is de aanvrager van de staatsgarantie op de financieringsvraag, die door een scheepswerf aan de bank is voorgelegd. De maximale garantie, die de Staat kan verstrekken bedraagt 80% van de gecontracteerde bouwsom. Bij het verlenen van de financiering worden de gebruikelijke bancaire spelregels in acht genomen, waarbij het risico tussen bank en staat paritair (20/80) verdeeld is. Deze garantieregeling creëert een level playing field voor de Nederlandse scheepswerven in Europa voor de productie van nieuwe schepen. Andere Europese landen kennen voor hun nationale scheepsbouwproductiesector vergelijkbare nationale regelingen. De range van schepen waarop de regeling van toepassing is, ligt op een bouwsom per schip van € 3 mln tot € 100 mln. Voor de regeling is een plafond ingesteld van jaarlijks € 1 mld dat per 2015 is verlaagd naar € 400 mln, waarbij één scheepswerf(groep) maximaal 30% van dit plafond mag benutten.

Het verstrekken van een garantie kan eerst plaatsvinden nadat de betrokken bankier zelf de bereidheid heeft om voor ten minste 20% een eigen risico te aanvaarden op de betreffende werf. Daarnaast adviseert een onafhankelijke kredietcommissie over de aanvraag voor een staatsgarantie.

Via een analyse van de markt is nagegaan welke faillissementen zich in Nederland hebben voorgedaan bij relevante scheepswerven en wat de gevolgen zijn voor de positie van het onderhanden werk (schepen).Uit de analyse van een periode van 15 jaar bleek dat er nagenoeg geen schade was ontstaan. Dit heeft geleid tot de inschatting dat de kans dat de borgtocht daadwerkelijk zal worden ingeroepen minimaal is. Op basis daarvan is het risico gewaardeerd op 1%. Uitgaande van het jaarlijks garantieplafond van € 400 mln en het risico op inroepen van 1% wordt het uit te keren bedrag geraamd op € 4 mln gemiddeld per jaar. De provisie die de staat over de garantie zal ontvangen bedraagt gemiddeld 1,5%. Om eventuele schades in de eerste jaren op te vangen is een interne begrotingsreserve ingesteld. Ultimo 2014 bevat deze reserve € 10 mln. Ultimo 2014 bedroeg het bedrag aan gefiatteerde garantieaanvragen € 11 mln.

De horizonbepaling voor de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering is 1 november 2017.

Het plafond voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouw is met ingang van 2015 verlaagd van € 1 mld naar € 400 mln.

MKB-financiering

In het aanvullend actieplan MKB-financiering van 8 juli 2014 heeft het kabinet aangekondigd een garantiebedrag van € 400 mln ter beschikking te stellen om de funding van nieuwe aanbieders van MKB-financiering mogelijk te maken. Naast alle andere initiatieven en plannen is er behoefte aan nieuwe financiers en nieuwe financieringsmogelijkheden voor het verstrekken van vreemd vermogen aan het mkb. Het vinden van funding voor deze nieuwe mogelijkheden is echter, bij gebrek aan voldoende track-record van dergelijke financiers, lastig. Met het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is er daarom voor goede initiatieven ruimte beschikbaar om die funding te vereenvoudigen met behulp van een overheidsgarantie. Een overheidsgarantie zal kostendekkend moeten zijn en geen staatssteun mogen inhouden. Op 30 oktober 2014 is in de Staatscourant een oproep gepubliceerd om voorstellen in te dienen om in aanmerking te komen voor een garantie uit het genoemde budget. In de periode tot mei 2015 zijn deze voorstellen grondig beoordeeld door een commissie van externe experts. Deze beoordeling heeft ertoe geleid dat 8 partijen uitgekozen zijn om de onderhandelingen over een garantie-overeenkomst mee te starten. Deze onderhandelingen kunnen nog geruime tijd vergen, onder meer omdat vastgesteld moet worden of sprake is van Staatssteun. Omdat bij het opstellen van de begroting nog geen garantieovereenkomsten zijn gesloten konden daarom in het bovenstaande garantieoverzicht derhalve geen raming van ontvangsten en uitgaven worden opgenomen.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

Aardwarmte wordt gezien als een kosteneffectieve duurzame energiebron met potentie. Het draagt bij aan het halen van de duurzame energiedoelstelling van Nederland. Binnen de SDE+ is het één van de gunstigste opties. Aardwarmte is tevens een belangrijke optie voor het halen van de energie- en klimaatdoelen van EZ en de glastuinbouw. Het in het energieakkoord en de beleidsbrief tuinbouw aangekondigde versnellingsplan aardwarmte, is in 2014 verschenen.

Het doel van de garantieregeling aardwarmte is het afdekken van het geologisch risico dat het boren van de putten voor de toepassing van aardwarmte, niet succesvol is. Het gaat om het risico dat de volgens het plan aangeboorde aardlaag minder warm water productie oplevert en/of water van lagere temperatuur oplevert dan op basis van een gedegen geologisch vooronderzoek verwacht werd.

Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is nog steeds een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. Door dit risico af te dekken wordt de toepassing van aardwarmte gestimuleerd. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is.

Er wordt een premie van 7% gevraagd.

De garantie wordt uitgekeerd wanneer projecten (deels) mislukken Met de garantiestelling worden projecten uitgelokt met een relatief klein risico (eis 90% slaagkans). Het verwacht vermogen dat aan de bodem onttrokken wordt (dit is het vermogen dat bij de aanvraag is opgegeven) is maximaal het vermogen dat met 90% zekerheid aan de ondergrond kan worden onttrokken (op basis van een locatiespecifiek geologisch onderzoek dat moet zijn opgesteld door een ISO 9001 gecertificeerde onderneming)

EZ maakt een garantieplafond en het maximaal te garanderen bedrag per boring bekend. EZ neemt binnen acht weken na de indiendatum een besluit op de aanvraag. De aanvrager moet binnen zes maanden na goedkeuring van de aanvraag starten met het boorproject. Na de aanvang van de aardwarmteboring heeft de aanvrager een jaar voor de voltooiing. Het aardwarmteproject moet binnen twee jaar leiden tot toepassing van aardwarmte in Nederland.

De premieontvangsten worden gestort in de interne begrotingsreserve. Eventuele schade-uitkeringen komen ten laste van deze reserve. In 2016 wordt deze regeling geëvalueerd.

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregeling Landbouw en GMI). Het plafond voor deze garantstelingen tezamen is € 120 mln.

Garantieregeling Landbouw (GL)

De garantieregeling heeft als doel de ontwikkeling van de land- en tuinbouw te bevorderen. Een garantstelling landbouw en aquacultuur wordt alleen afgegeven voor leningen ten behoeve van investeringen. De totale garantstelling van een onderneming kan maximaal 80% van € 2,5 mln bedragen. De lening onder garantstelling is maximaal 2/3 van de benodigde investering, waardoor de garantie maximaal 53,6% van de benodigde financiering bedraagt.

De GL kent drie varianten:

  • Garantstelling Landbouw: Maximale garantstelling 80% van € 0,6 mln.

  • Garantstelling Landbouw Jonge Landbouwers: Maximale garantstelling 80% van € 1,2 mln. Lening ten behoeve van bedrijfsovername. De ondernemer mag maximaal 39 jaar oud zijn.

  • Garantstelling Landbouw Plus: Maximale garantstelling 80% van € 2,5 mln. De investeringen die in aanmerking komen zijn Groen Label Kassen (GLK) en Duurzame stallen die voldoen aan de maatlat duurzame veehouderij (MDV). De Garantstelling Landbouw plus ziet ook toe op achtergestelde leningen.

De premie bedraagt 3% van het te lenen bedrag, te betalen door de ondernemer. De premie wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. De regeling is niet volledig kostendekkend. Daarom stort EZ jaarlijks aanvullend € 3 mln in een interne begrotingsreserve. Het geld uit de begrotingsreserve wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. De premie en de storting door EZ komen overeen met het gemiddelde nettoverlies per jaar over de afgelopen twintig jaar.

De afgelopen jaren was het gemiddelde beroep op de GL relatief laag als gevolg van de economische crisis. Naar verwachting zal er bij een aantrekkende economie weer meer behoefte aan garantiekredieten voor investeringen zijn. In december 2013 is de regeling opnieuw goedgekeurd als steunmaatregel door de Europese Commissie. In 2018 zal deze garantieregeling geëvalueerd worden.

Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI)

Er is een knelpunt geconstateerd in de marktintroductiefase van risicovolle grensverleggende innovaties. De bedrijven, die als eerste prototypen in de praktijk op het vlak van dierenwelzijn en milieu op praktijkschaal willen toepassen, worden vaak geconfronteerd met grote financiële risico’s. Daardoor komt dit soort duurzame investeringen slechts beperkt van de grond. Een garantstelling door het Rijk stimuleert de investeringen op het vlak van verduurzaming en marktvernieuwing.

De deelsectoren die het aangaat betreffen: melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, glastuinbouw, en opengrondstuinbouw. De garantstelling wordt momenteel voor een te publiceren regelingstekst uitgewerkt met het oog op openstelling in de tweede helft van 2015. De genoemde bedragen hieronder zijn indicatief.

De totale garantstelling van een onderneming kan maximaal 80% van € 2,5 mln bedragen.

Naar verwachting zullen 25 initiatieven een garantstelling van gemiddeld € 1,5 mln ontvangen. Het totaal risico bedraagt € 37,5 mln maximaal op jaarbasis, en maximaal € 225 mln over de hele POP3-periode tot en met 2020.

De ondernemers betalen premie om voor de garantstelling in aanmerking te komen, maar de regeling is niet volledig kostendekkend. Het verwachte risico voor de Staat is jaarlijks iets meer dan € 3,5 mln (waarvan € 1,0 mln EU-middelen uit POP en € 2,5 mln nationaal). Dit bedrag zal jaarlijks aan de begrotingsreserve toegevoegd worden. Bij 3% provisie betalen de ondernemers ongeveer € 1,5 mln aan premie. De premie wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. Daarmee is de totale buffer jaarlijks € 5 mln. In 2013 heeft een verkenning naar deze garantieregeling plaatsgevonden.

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

Het betreft het garant staan voor de leningen die aangetrokken zijn via het Groenfonds voor het realiseren van de EHS-gronden. Deze gronden zijn opgegaan in het Natuur Netwerk Nederland.

Overzicht uitstaande leningen per ultimo 2014
Bedrag x € 1.000

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening 2014

Looptijd

lening

Rente

percentage

Wijze van

aflossing

Artikel 13

Een excellent ondernemingsklimaat

Microkrediet Nederland

46.966

tot en met 2029

1,2%

vanaf 2024

Artikel 14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Energieonderzoek Centrum Nederland

25.260

tot en met 2023

5,5%

vanaf 2018

Artikel 14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Pallas

11.393

tot en met 2018

1,5%

uiterlijk 2019

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

39.152

tot en met 2027

4,5%

jaarlijks

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

29.137

tot en met 2027

4,5%

jaarlijks

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

15.068

tot en met 2029

5,2%

jaarlijks

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

3.142

tot en met 2030

5,0%

jaarlijks

Deze leningen zijn verstrekt in de context van de genoemde beleidsartikelen.

Licence