Base description which applies to whole site

11. STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.

Tabel 11.1 Normbedragen studiefinanciering 2016 per maand in euro's

Normbedragen ho

 

Normbedragen mbo/bol

 

Uitwonend

Thuiswonend

Studie-voorschot

 

Uitwonend

Thuiswonend

Basisbeurs

€ 288,95

€ 103,78

n.v.t.

Basisbeurs

€ 266,99

€ 81,81

Aanvullende beurs

€ 273,03

€ 251,40

€ 383,77

Aanvullende beurs

€ 357,83

€ 336,23

Maximaal leenbedrag

€ 300,52

€ 300,52

€ 478,73

Maximaal leenbedrag

€ 178,22

€ 178,22

Collegegeldkrediet

€ 165,33

€ 165,33

€ 165,33

Collegegeldkrediet

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

€ 1.027,83

€ 821,03

€ 1.027,83

Totaal

€ 803,04

€ 596,26

Peildatum 1 september 2016

Beleidswijzigingen

De belangrijkste beleidswijzigingen op het terrein van studiefinanciering zijn toegelicht in de beleidsagenda. De budgettaire gevolgen van de Wet studievoorschot hoger onderwijs zijn reeds integraal verwerkt op deze begroting.

Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 11.2 Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit artikel 11 (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

4.367.687

5.834.069

4.537.556

5.303.568

5.384.211

5.446.827

5.527.640

Totale uitgaven

4.367.687

5.834.069

4.537.556

5.303.568

5.384.211

5.446.827

5.527.640

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdracht

2.261.813

3.233.544

1.528.810

2.045.385

1.978.414

1.963.177

1.978.418

Basisbeurs

1.307.103

991.979

775.401

564.223

417.416

386.531

376.161

 

Gift (R)

1.045.073

1.092.705

1.111.853

1.102.345

1.085.878

895.792

659.582

 

Prestatiebeurs (NR)

262.030

– 100.726

– 336.452

– 538.122

– 668.462

– 509.261

– 283.421

Aanvullende beurs

736.390

802.690

799.282

825.430

853.325

855.998

861.406

 

Gift (R)

579.340

617.480

636.122

657.937

677.161

687.949

706.045

 

Prestatiebeurs (NR)

157.051

185.210

163.160

167.493

176.164

168.049

155.361

Reisvoorziening

167.521

1.430.182

– 53.175

662.126

729.021

752.413

770.804

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

384.717

1.611.135

143.647

860.865

926.401

948.551

970.205

 

Gift (R)

594.044

644.051

669.431

686.195

709.791

733.694

752.477

 

Prestatiebeurs (R)

– 811.239

– 825.004

– 866.253

– 884.934

– 907.171

– 929.832

– 951.878

Overige uitgaven

50.798

8.693

7.302

– 6.394

– 21.348

– 31.765

– 29.953

 

Overige uitgaven relevant (R)

97.552

105.052

100.052

100.053

100.052

102.080

109.108

 

Caribisch Nederland (R)

3.013

3.013

3.013

3.013

3.013

3.013

3.013

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

– 49.767

– 99.372

– 95.763

– 109.460

– 124.413

– 136.858

– 142.074

                   

Leningen

1.974.217

2.473.996

2.903.155

3.157.864

3.305.200

3.382.406

3.447.160

 

Rentedragende lening (NR)

1.771.421

2.236.316

2.629.864

2.874.776

3.011.902

3.077.792

3.130.449

 

Collegegeldkrediet (NR)

202.796

237.680

273.291

283.088

293.298

304.614

316.711

               

Bijdrage aan agentschappen

131.657

126.529

105.591

100.319

100.597

101.244

102.062

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

131.657

126.529

105.591

100.319

100.597

101.244

102.062

Ontvangsten

764.976

814.803

865.237

921.374

983.329

1.051.744

1.123.827

 

Ontvangen rente en relevant hoofdsom (R)

154.920

133.625

128.068

129.615

136.186

144.120

152.813

 

Kortlopende vorderingen (R)

92.801

93.003

93.003

93.004

91.003

90.004

89.004

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

517.254

588.175

644.166

698.755

756.140

817.620

882.010

Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant

Tabel 11.3 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

relevante uitgaven:

2.024.156

3.374.961

1.903.456

2.625.793

2.695.722

2.542.491

2.350.614

niet relevante uitgaven:

2.343.531

2.459.108

2.634.100

2.677.775

2.688.489

2.904.336

3.177.026

relevante ontvangsten:

247.722

226.628

221.071

222.619

227.189

234.124

241.817

niet relevante ontvangsten:

517.254

588.175

644.166

698.755

756.140

817.620

882.010

Budgetflexibiliteit

Alle programmamiddelen zijn 100 procent verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Door de invoering van het studievoorschot in het hoger onderwijs zullen de relevante uitgaven als gevolg van omzettingen van prestatiebeurzen (behoudens eventueel toe te kennen aanvullende beurzen) in de toekomst afnemen. Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. De laatste soort uitgaven zullen als gevolg van de invoering van het studievoorschot gaan toenemen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Basisbeurs

Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot. De basisbeurs in het hoger onderwijs is vervangen door de mogelijkheid om gebruik te maken van een leenvoorziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Studenten die voordien zijn ingestroomd, vallen voor hun bachelor of master nog onder het oude stelsel en ontvangen mogelijk nog een basisbeurs. Voor mbo’ers van achttien jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg is de studiefinanciering onveranderd gebleven. Om voor deze groep de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te garanderen, ontvangen zij een bijdrage in de vorm van een basisbeurs. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2.

Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden.

Tabel 11.4 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (vanaf 2016 afgeronde raming)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Studerenden met basisbeurs

630.872

493.900

404.300

315.300

251.400

237.100

233.900

bol

238.947

236.000

230.900

229.600

231.500

232.000

231.300

hbo

265.655

180.700

127.600

73.500

16.900

4.300

2.200

wo

126.270

77.200

45.800

12.200

3.000

800

400

(Nul)lening en geen basisbeurs

153.663

290.400

375.800

466.000

534.500

553.100

560.100

bol

6.975

7.400

7.200

7.200

7.300

7.300

7.300

hbo

75.663

158.900

211.900

266.500

322.900

336.000

338.700

wo

71.025

124.100

156.700

192.300

204.300

209.800

214.100

Totaal

784.535

784.300

780.100

781.300

785.900

790.200

794.000

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens laten het verwachte gebruik zien van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak maakt op studiefinanciering.

Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (omdat de maximale duur is verbruikt of omdat ze onder het studievoorschot vallen), maar (nog) wel recht heeft op een lening en eventueel de reisvoorziening. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot vindt een verschuiving plaats van het aantal studerenden met een basisbeurs naar het aantal studerenden met een (nul)lening.

De gegevens zijn inclusief aantallen studerenden die met een meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen.

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

bol direct gift

103.156

96.249

92.564

92.481

93.363

94.309

93.812

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

209.473

218.817

230.800

239.228

243.660

246.592

248.372

ho direct gift

2.430

1.529

791

0

0

0

0

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

730.014

776.110

787.698

770.636

748.855

554.891

317.398

Totaal

1.045.073

1.092.705

1.111.853

1.102.345

1.085.878

895.792

659.582

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Tabel 11.6 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

bol toekenningen

256.698

261.113

256.576

254.761

256.848

258.007

258.155

bol omzettingen

– 208.030

– 217.374

– 229.357

– 237.785

– 242.217

– 245.149

– 246.929

ho toekenningen

933.743

620.985

414.372

200.888

51.112

18.122

13.101

ho omzettingen

– 720.381

– 765.450

– 778.043

– 755.986

– 734.205

– 540.241

– 307.748

Totaal

262.030

– 100.726

– 336.452

– 538.122

– 668.462

– 509.261

– 283.421

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.5 en 11.6 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot daalt het aantal toekenningen in het ho vanaf 2015.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de opleiding van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.

Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.

Voor studenten die onder het studievoorschot vallen is de maximale aanvullende beurs hoger dan voor studenten die hier (nog) niet onder vallen.

Tabel 11.7 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs (vanaf 2016 afgeronde raming)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Bol

115.390

113.500

110.900

110.300

111.300

111.400

111.000

hbo

88.881

88.600

89.000

89.100

89.100

89.200

89.400

wo

29.202

29.700

29.900

30.200

30.600

31.100

31.700

Totaal

233.473

231.800

229.800

229.600

231.000

231.700

232.100

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze tabel laat het aantal studerenden met een aanvullende beurs zien. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

bol direct gift

239.822

248.136

243.152

244.818

246.839

245.725

247.234

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

135.421

144.300

151.357

158.315

163.496

165.432

165.609

ho direct gift

48.060

50.713

51.368

52.360

52.670

52.760

53.608

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

156.037

174.331

190.245

202.444

214.156

224.032

239.594

Totaal

579.340

617.480

636.122

657.937

677.161

687.949

706.045

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Tabel 11.9 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

bol toekenningen

167.726

172.228

169.238

168.041

169.417

170.181

170.279

bol omzettingen

– 132.794

– 141.673

– 148.730

– 155.688

– 160.869

– 162.805

– 162.982

ho toekenningen

275.680

326.509

330.429

355.137

379.355

382.566

386.071

ho omzettingen

– 153.561

– 171.854

– 187.777

– 199.997

– 211.739

– 221.893

– 238.007

Totaal

157.051

185.210

163.160

167.493

176.164

168.049

155.361

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.8 en 11.9 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd.

Voor studenten in het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen is de aanvullende beurs naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende; thuis- of uitwonend, maximaal respectievelijk € 251,40 of € 273,03 (zie tabel 11.1).

De hoogte van de maximale aanvullende beurs voor studenten die onder het studievoorschot vallen is € 383,77. De woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend) is dan niet langer bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs.

Het verloop van deze uitgaven is voor een groot deel afhankelijk van de prijsontwikkeling. Daarnaast is de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders en de deelname aan het onderwijs hier van invloed, en spelen exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.10 Totaal aantal studenten met reisvoorziening (vanaf 2016 een afgeronde raming)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Aantal gebruikers van het reisrecht

668.303

666.600

767.400

770.300

774.500

778.100

779.800

bol

215.151

212.500

312.400

313.100

315.000

315.300

313.100

ho

453.152

454.100

455.000

457.200

459.500

462.800

466.700

Aantal RBS

20.614

20.600

20.700

20.800

20.900

21.100

21.200

bol

2.978

2.900

2.900

2.900

2.900

2.900

2.900

ho

17.636

17.700

17.800

17.900

18.000

18.200

18.300

Totaal

688.917

687.200

788.100

791.100

795.400

799.200

801.000

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart (week- of weekendabonnement) of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).

Voltijdstudenten in het ho kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en één uitloopjaar. Meerderjarige deelnemers in de bol kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en drie uitloopjaren. Per 1 januari 2017 krijgen ook minderjarige deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) recht op de reisvoorziening.

De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.

Tabel 11.11 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Betaling aan vervoersbedrijven

384.717

1.611.135

143.647

860.865

926.401

948.551

970.205

bol prestatiebeurs

– 238.934

– 242.766

– 271.332

– 275.371

– 282.632

– 288.440

– 292.588

bol omzettingen

181.486

195.427

211.794

225.373

239.051

251.724

258.209

ho prestatiebeurs

– 572.305

– 582.238

– 594.921

– 609.563

– 624.539

– 641.392

– 659.290

ho omzettingen

385.674

421.281

429.797

432.338

441.524

451.967

463.442

RBS en overig

26.884

27.343

27.840

28.484

29.216

30.003

30.826

Totaal reisvoorziening

167.521

1.430.182

– 53.175

662.126

729.021

752.413

770.804

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

Bij de betaling aan vervoerbedrijven zijn in 2016 veel hogere bedragen te zien dan in de overige jaren met in 2015 en in 2017 juist relatief lage bedragen. Dit heeft te maken met een aantal kasschuiven. Voor de betaling van het reisproduct aan vervoerbedrijven heeft een kasschuif van 2015 naar 2014 van € 450 miljoen plaatsgevonden. Tevens vindt een kasschuif plaats van 2017 naar 2016 van ongeveer € 747 miljoen en van 2018 naar 2016 van € 44 miljoen. Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de OV-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar of het jaar daarvoor in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de staat over de jaren heen. Verder nemen de kosten vanaf 2017 toe doordat ook minderjarige deelnemers in de bol per 1 januari 2017 recht op de reisvoorziening krijgen.

Overige uitgaven

De geraamde overige uitgaven omvatten voornamelijk technische posten, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Op dit artikelonderdeel staan ook de uitgaven geraamd voor studerenden uit de Europese Unie, voorschotten en handbetalingen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat. Met het studievoorschot zijn de leenmogelijkheden verruimd.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het ho gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld jaarlijks lenen, met een jaarlijks maximum bedrag van 5 keer het wettelijke collegegeldbedrag.

Tabel 11.12 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Rentedragende lening

1.771.421

2.236.316

2.629.864

2.874.776

3.011.902

3.077.792

3.130.449

Collegegeldkrediet

202.796

237.680

273.291

283.088

293.298

304.614

316.711

Totaal

1.974.217

2.473.996

2.903.155

3.157.864

3.305.200

3.382.406

3.447.160

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet. In de komende jaren zal meer worden geleend als gevolg van de invoering van het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.13 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Hoofdsom (NR)

517.254

588.175

644.166

698.755

756.140

817.620

882.010

Relevante rentedragende lening

2.157

1.830

1.553

1.317

1.118

948

804

Rente ontvangsten

146.542

131.175

125.926

127.738

134.536

142.667

151.529

Renteloos voorschot

6.221

620

589

560

532

505

480

Totaal ontvangsten

672.174

721.800

772.234

828.370

892.326

961.740

1.034.823

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016–2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft voornamelijk studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Achterstallig Lager Recht (ALR)

47.594

47.594

47.594

47.594

47.594

47.594

47.594

Reisvergoeding

35.173

35.173

35.173

35.173

35.173

35.173

35.173

Overig

10.035

10.236

10.237

10.238

8.237

7.238

6.238

Totaal kortlopende vorderingen

92.801

93.003

93.003

93.004

91.003

90.004

89.004

Bron 2015: realisatiegegevens DUO; Bron 2016 – 2021: ramingsmodel SF

Toelichting:

De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.

Artikel

Licence