Base description which applies to whole site

2.1 Beleidsprioriteiten

2.1.1 Positieve vooruitzichten, met oog voor voortdurende aandachtspunten

Demissionaire status kabinet

Sinds de verkiezingen van maart 2017 is het huidige kabinet demissionair en handelt het lopende zaken af. De begroting van het kabinet voor 2018 staat in het teken van de uitvoering en implementatie van bestaand beleid. De Tweede Kamer heeft lopende de kabinetsformatie ingediende wetten op het gebied van kinderopvang, de transitievergoeding, zwangerschaps- en bevallingsverlof en de bevoegdheden van ondernemingsraden over de beloningen van bestuurders controversieel verklaard. Bij Voorjaarsnota 2017 zijn maatregelen genomen om de begroting op orde achter te laten. Zo is afgezien van de taakstelling op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW) en de invoering van de kostendelersnorm AOW. Verder is vanaf 2019 € 44 miljoen vrijgemaakt voor het behoud van de artsencapaciteit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

De arbeidsmarkt is in veel opzichten de crisis te boven...

De economie en de arbeidsmarkt zijn in veel opzichten hersteld van de crisis. Het aantal banen en werkenden is op dit moment groter dan ooit (tabel 2.1). De netto arbeidsparticipatie is over de hele linie toegenomen (tabel 2.2). De werkloosheid ligt op het laagste niveau in ruim zes jaar tijd, al is deze nog wel hoger dan voor de economische crisis in 2008 (figuur 2.1). Het aantal vacatures is flink gestegen en is nu hoog, net als het consumentenvertrouwen. In 2018 verwacht het CPB een verdere groei van de werkgelegenheid en een daling van de werkloosheid. Een teken van die groei is dat er in steeds meer sectoren sprake is van lastig te vervullen vacatures. Deze ontwikkelingen bieden perspectief aan werkenden en werkzoekenden.

De huidige situatie op de arbeidsmarkt staat in scherp contrast met de stand van de economie en op de arbeidsmarkt toen het kabinet in 2012 aantrad. Het kabinet heeft zich de afgelopen jaren ingespannen om de overheidsfinanciën op orde te brengen, heeft hervormingen doorgevoerd en tegelijkertijd de gevolgen van de crisis zoveel mogelijk beperkt en eerlijk verdeeld. Mede dankzij deze inspanningen staat Nederland er relatief goed voor. Het kabinet laat een stevige basis achter voor de komende jaren.

Figuur 2.1: Kerncijfers conjunctuur

Figuur 2.1: Kerncijfers conjunctuur
Tabel 2.1 Kerncijfers werkloosheid 2016, gemiddelden per jaar1
 

2014

2015

2016

Werkloosheidspercentage

7,4

6,9

6,0

 

waarvan 15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid)

12,7

11,3

10,8

 

waarvan migrantenjongeren

21,7

19,9

18,1

 

waarvan 25 tot 45 jaar

6,3

5,6

4,6

 

waarvan 45 tot 75 jaar

6,6

6,5

5,6

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000)

660

614

538

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000)

8.214

8.294

8.403

1

CBS, Statline.

Tabel 2.2 Kerncijfers netto arbeidsparticipatie1 (%)
   

2014

2015

2016

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar

64,9

65,4

65,8

15 tot 75 jaar

vrouwen

59,6

60,3

60,9

 

mannen

70,1

70,4

70,8

15 tot 25 jaar

vrouwen

58,8

61,7

62,1

 

mannen

58,7

59,9

59,6

25 tot 35 jaar

vrouwen

79,0

79,6

79,9

 

mannen

86,3

86,6

87,2

35 tot 45 jaar

vrouwen

76,7

77

77,6

 

mannen

88,3

89,1

89,4

45 tot 55 jaar

vrouwen

74,3

74,8

76,1

 

mannen

86,1

86,9

87,7

55 tot 65 jaar

vrouwen

50,4

52,4

54,2

 

mannen

69,4

71,1

72,8

65 tot 75 jaar

vrouwen

5,6

5,6

5,2

 

mannen

16,6

15,1

15,1

         

Moeders (lid van ouderpaar)

 

76,6

76,7

77,6

Vaders (lid van ouderpaar)

 

90,9

90,4

90,8

         

Alleenstaande moeders

 

59,7

59,5

62,2

Alleenstaande vaders

 

75,9

75,7

76,3

         

Moeders met jonge kinderen (0–11)

75,5

75,9

76,5

Vaders met jonge kinderen (0–11)

93,4

93

93,2

1

CBS.

... maar er blijven de komende jaren aandachtspunten op SZW-terrein bestaan

Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende knelpunten op de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid aangepakt. De positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt laten echter onverlet dat er voortdurende vraagstukken zijn op het terrein van SZW die de komende jaren om aandacht vragen. Zo werkt nog niet iedereen die kan of wil werken en profiteren langdurige werklozen minder van het herstel. De lonen stijgen vooralsnog gematigd, ondanks de groei van de arbeidsproductiviteit en de daling van de werkloosheid. Dit komt mede doordat er nog een omvangrijk onbenut arbeidspotentieel is van ruim een miljoen mensen. Het CPB verwacht dat de contractloonstijging in de komende jaren weer aantrekt. De groei van de economie en werkgelegenheid bereikt dus nog niet alle Nederlanders. Ook blijven integratie, specifiek het tegengaan van sociale spanningen en radicalisering, en het bevorderen van sociale cohesie aandachtspunten.

Tabel 2.3 Positie in de werkkring1 (gemiddeld, x 1.000)
 

2014

2015

2016

Werknemers

6.860

6.909

7.000

 

waarvan werknemers met vaste arbeidsrelatie

5.172

5.143

5.158

 

waarvan werknemers met flexibele arbeidsrelatie

1.688

1.767

1.841

Zelfstandigen

1.354

1.384

1.403

1

CBS, Statline.

De volgende paragrafen gaan in op het beleid in 2018, dan volgt een doorkijk naar vraagstukken die ook op de lange termijn een rol zullen spelen. Tot slot staan in paragraaf 2.1.3 de indicatoren over sectorplannen en handhaving, zoals toegezegd aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 300-XV, nr. 12).

2.1.2 Beleidsthema’s

Het beleid van het huidige kabinet voor het komende jaar is onder te verdelen in drie pijlers: werken aan goed werk, meedoen in de samenleving en een solidair sociaal stelsel. Hierna wordt aan de hand van deze pijlers het beleid voor het komende jaar toegelicht en een doorkijk gegeven.

Ruimte voor de uitvoering

De uitvoering is onmisbaar bij het verwezenlijken van beleid. De afgelopen jaren heeft het kabinet veel gevraagd van gemeenten en uitvoeringssorganisaties. Het implementeren van nieuw beleid vergt veel capaciteit en aanpassingsvermogen. Het is belangrijk dat de uitvoeringsorganisaties en gemeenten ook de gelegenheid krijgen om hun dienstverlening te optimaliseren en verbeteren, zodat de uitvoering nog effectiever wordt en beter aansluit op de behoeften van burgers. Om dit te realiseren is het van groot belang de uitvoering de ruimte en handvatten te bieden die nodig zijn. Dit geldt voor zowel het UWV, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de Belastingdienst als voor de gemeenten.

De Algemene Rekenkamer constateerde begin 2017 in het rapport «UWV, balanceren tussen ambities en middelen» (Tweede Kamer, 2016–2017, 26 448, nr. 586) dat het UWV de afgelopen jaren de taken adequaat heeft uitgevoerd, maar dat dit een wissel heeft getrokken op de organisatie. Onder meer de ICT-component van de uitvoering is een belangrijk knelpunt, ook bij het realiseren van nieuwe plannen. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn ter harte genomen en ook in 2018 wordt er gewerkt aan het verbeteren van inzicht in en de relatie met de uitvoering.

Voorbeelden die zich richten op het verbeteren van de dienstverlening zijn:

  • In het programma sociaal domein pakken gemeenten, Rijk (de Ministeries van V&J, BZK, VWS, SZW en OCW) en andere partijen de komende vier jaar samen uitdagingen naar aanleiding van de decentralisaties op (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 477, nr. 17). Het doel van de decentralisaties is dat gemeenten integraal en met maatwerk burgers kunnen ondersteunen die dat nodig hebben. Het programma sociaal domein wil door middel van de interdepartementale en interbestuurlijke aanpak dit proces verbeteren en versnellen. Het richt zich hierbij op het opsporen en wegnemen van barrières die concrete oplossingen in de weg staan bij complexe situaties van burgers. Daarnaast spelen aanpalende terreinen als veiligheid, wonen en schuldhulpverlening een belangrijke rol. Zo kunnen bij kwetsbare personen door vroegsignalering en een gezamenlijke aanpak, veel leed voor de betrokkenen en hoge maatschappelijke kosten (criminaliteit, overlast) worden voorkomen.

  • In de Werkkamer komen sociale partners, gemeenten, het UWV en SZW tot bestuurlijke voorstellen en afspraken die de uitvoering van de Participatiewet en de banenafspraak verbeteren. Zo zijn naar aanleiding van praktijksignalen bijvoorbeeld afspraken gemaakt over een uniforme no-riskpolis voor mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren of beschut werken. Verder zijn jongeren uit het Voortgezet Speciaal Onderwijs en het Praktijkonderwijs (zonder beoordeling van het UWV) opgenomen in de doelgroep banenafspraak. Ook zijn gemeenten verplicht om beschutte werkplekken aan te bieden en is de Praktijkroute ingevoerd als extra toegangsroute naar de doelgroep banenafspraak. Deze afspraken zijn inmiddels wettelijk geregeld.

  • Met het project Matchen op werk werkt SZW samen met arbeidsmarktregio’s aan versterking van matching en de regionale werkgeversdienstverlening. Zie pagina 17 voor meer toelichting.

  • Het UWV vernieuwt en moderniseert zijn ICT-systemen om ook in de toekomst betrouwbaar en kwalitatief goede dienstverlening te kunnen bieden. Een belangrijk project hierbinnen is «één uniforme betaalomgeving» (Tweede Kamer, 2015–2016, 26 448, nr. 573), waarbij alle betaalfunctionaliteiten vanuit de verschillende werknemersverzekeringen samenkomen in één systeem. Naar verwachting wordt het deeltraject met betrekking tot arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in 2018 afgerond. Zoals eerder aangegeven (Tweede Kamer, 2016 – 2017, 26 448, nr. 591), is in de periode 1 april 2018 tot en met 1 januari 2020 een freeze voorzien op de WW-systemen.

  • De SVB werkt in het kader van het programma «vAKWerk» aan de integratie van het systeem voor de uitvoering van de Algemene Kinderbijslag Wet in het IT-systeem voor AOW en Anw. Met deze integratie neemt de flexibiliteit voor het invoeren van nieuwe beleidsmaatregelen toe. Daarnaast leidt het tot een verbetering van de dienstverlening en maakt de SVB een efficiencyslag. De verwachting is dat de integratie in het tweede kwartaal van 2018 een feit zal zijn. Verder is de SVB in 2017 gestart met het Innovatielab Novum. In dit lab ontwikkelt en test de SVB nieuwe concepten ter verbetering van de dienstverlening. Succesvolle innovaties krijgen een plek in de organisatie.

Kennis van gedrag

Om de uitvoering effectiever en dienstverlenender in te richten, helpt het als bij de vormgeving van beleid scherper rekening gehouden wordt met de doelgroepen op wie het beleid gericht is. Als de uitvoering niet goed gevolg kan geven aan het beleid, kunnen doelstellingen van dat beleid in het gedrang komen. Het WRR-rapport «Weten is nog geen doen» laat zien dat de overheid steeds vaker van burgers verwacht dat ze zelfredzaam zijn op het gebied van gezondheid, arbeidsmarkt en financiën. Maar niet iedereen is daar op elk moment toe in staat (heeft voldoende «doenvermogen»). Het WRR-rapport geeft aan dat beleid meer aan moet sluiten bij het doenvermogen van de doelgroep.

Het toepassen van gedragswetenschappelijke inzichten bij het opstellen van beleid is een manier om dat beleid beter te laten aansluiten bij het vermogen en de beperkingen van burgers. SZW is hier actief mee bezig.

Zo heeft het gedragsexperiment «naleving inlichtingenplicht Anw» aangetoond dat het sturen van een persoonlijke herinneringsbrief met het verzoek te checken hoe de eigen leefsituatie zich verhoudt tot de wettelijke regels over samenwonen, een effectieve en efficiënte interventie is om te voorkomen dat Anw-gerechtigden niet (tijdig) melden dat zij samenwonen. Dit kan financiële problemen door terugvordering bij nabestaanden worden voorkomen.

De Inspectie SZW heeft een interventietoolbox in gebruik genomen om programmateams te helpen bepalen welke interventiemix het meest effectief en passend is bij een bepaald probleem en een specifieke doelgroep om zo het gewenste gedragseffect te bereiken. UWV heeft een eigen gedragsteam opgericht om met behulp van gedragsinzichten de dienstverlening van UWV te verbeteren, om zo onder andere werkzoekenden te stimuleren werk te vinden en te voorkomen dat mensen onbedoeld de regels overtreden.

Kennis van gedrag gaat hand in hand met grondige kennis over de doelgroepen van beleid. SZW zet in 2018 in op het actief ophalen van signalen uit de samenleving en in contact komen en blijven met de doelgroepen van beleid.

2.1.2.1 Werken aan goed werk

Werk is één van de speerpunten van het kabinet. Werkenden zijn gemiddeld genomen gelukkiger en gezonder dan niet-werkenden en werk is de snelste route naar een goed inkomen en economische zelfstandigheid. Door het aangaan van een duurzame arbeidsrelatie investeren werkgevers en werknemers eerder en meer in specifieke kennis en duurzame inzetbaarheid. Dat is gunstig voor zowel werkende als werkgever. Voor de individuele burger en de samenleving is het belangrijk dat werkenden zekerheid hebben over de toekomst van hun baan. Dit biedt het vertrouwen om langetermijnverplichtingen aan te gaan zoals gezinsvorming en investeringen en ondersteunt het consumentenvertrouwen. Voor werkgevers en bedrijven is een gelijk speelveld van belang om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Daarom hebben werkenden recht op een eerlijke beloning en moeten zij onder gezonde omstandigheden kunnen werken. De volgende maatregelen dragen bij aan deze doelstelling.

Wml OVO

Gelijk werk verdient gelijke beloning. Afgelopen voorjaar is daarom het wetsvoorstel aangenomen dat regelt dat het wettelijk minimumloon ook geldt voor mensen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht (OVO), tenzij het gaat om mensen die als zelfstandige in fiscale zin worden beschouwd (Staatsblad 2017, nr. 290). In veel situaties werkt het verrichten van arbeid tegen loon op basis van een OVO tot volle tevredenheid van zowel opdrachtnemer als opdrachtgever. Maar ook zijn er opdrachtnemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt die voor hun inkomsten langdurig afhankelijk zijn van één of twee opdrachtgevers. Dat maakt hen kwetsbaar. Zij hebben een slechte onderhandelingspositie en voelen zich genoodzaakt tegen ongunstige voorwaarden te werken. Ze verdienen soms minder dan het minimumloon. Dat is niet de bedoeling. Als mensen werken in een situatie die feitelijk en maatschappelijk overeenkomt met een dienstbetrekking, moeten zij ten minste conform het minimumloon worden betaald. Deze wet treedt op 1 januari 2018 in werking. Daarnaast heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen die de regering verzoekt te regelen dat het wettelijk minimumloon ook gaat gelden voor mensen die op basis van een andere overeenkomst tegen beloning werken, zoals een aanneem-, uitgeef-, of vervoersovereenkomst (Eerste Kamer, 2016–2017, 33 623, N). Het ontwerpbesluit dat dit beoogt te regelen is voor advies naar de Raad van State verzonden. De beoogde inwerkingtreding van het besluit is ook op 1 januari 2018.

Jeugd Wml

Om beter aan te sluiten bij veranderende sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat internationaal gangbaar is, is het wettelijk minimumjeugdloon verhoogd (Staatsblad 2017, nr. 24). Dit gebeurt in stappen. Vanaf 1 juli 2017 hebben werknemers vanaf 22 jaar recht op het volledige wettelijk minimumloon. Ook voor werknemers tussen 18 en 21 jaar gaat het loon omhoog. Twee jaar later, vanaf 1 juli 2019, krijgen werknemers vanaf 21 jaar recht op het volledige minimumloon en gaat het minimumjeugdloon voor werknemers van 18, 19 en 20 jaar verder omhoog. Om bedrijven te stimuleren meer jongeren aan te nemen, kunnen werkgevers vanaf 1 januari 2018 een tegemoetkoming krijgen voor jongeren van 18 tot en met 21 jaar: het jeugd-LIV (lage-inkomensvoordeel). Deze tegemoetkoming compenseert werkgevers voor de verhoging van het minimumjeugdloon. Voor werknemers van 22 jaar kunnen werkgevers een tegemoetkoming krijgen via het LIV.

Gelijke beloning

Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen zijn afgenomen, zie tabel 2.4 voor de meest recente cijfers. Dit geldt zowel voor werknemers in het bedrijfsleven als voor werknemers bij de overheid. Het gecorrigeerde beloningsverschil nam in het bedrijfsleven af van 9% in 2008 naar 7% in 2014. Bij de overheid is het gecorrigeerde verschil in 2014 gestegen ten opzichte van 2012. Om een trend vast te stellen moet echter over meer jaren gekeken worden. Het CBS concludeert dat er een gestage afname van het gecorrigeerde beloningsverschil bij de overheid bestaat in de onderzochte periode.

Tabel 2.4 Kerncijfers gecorrigeerde beloningsverschillen1 (%)
 

2008

2010

2012

2014

Verschil vrouw-man bedrijfsleven

– 9

– 8

– 8

– 7

Verschil vrouw-man overheid

– 7

– 6

– 4

– 5

Arbeidsomstandigheden

In 2018 start een vierjarig programma gericht op de preventie van beroepsziekten (Tweede Kamer, 2015–2016, 25 883, nr. 267). De blootstelling aan onder andere gevaarlijke stoffen veroorzaakt veel leed. Door middel van een communicatiecampagne, interventies en inzet op kennis en innovatie wil het kabinet de bewustwording en aanpak van de risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen versterken. Ook wordt ingezet op vroege signalering van gezondheidsklachten. De afwikkeling van schadeclaims bij beroepsziekten wordt verbeterd door de ontwikkeling van een zelfbindende gedragscode (Tweede Kamer, 2016–2017, 35 883, nr. 295). In aansluiting op de aanpassing van de Arbowet per 1 juli 2017, gericht op het versterken van de arbeidsgerelateerde zorg, werken partijen samen aan voorlichting over de implementatie van de wijzigingen. Verder wordt ingezet op een intensievere samenwerking tussen de arbeidsgerelateerde zorg en de curatieve zorg, met het doel tot een effectieve aanpak van arbeidsgerelateerde aandoeningen te komen. Samen met veldpartijen wordt in de vorm van een «kwaliteitstafel» een impuls gegeven aan het beroep van bedrijfsarts (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 778). Ook promotie van het vak via een imagocampagne draagt hieraan bij.

Inspectie Control Framework

Om eerlijk, veilig en gezond werk te borgen houdt de Inspectie SZW toezicht op bedrijven, instellingen en werkenden. Dit doet ze door in te zetten op thema’s en sectoren met de grootste risico’s en meest kwetsbare groepen door middel van inspecties, handhavingscommunicatie, ketensamenwerking en branchebeïnvloeding. Naar aanleiding van het rapport «Werken met effect», voortvloeiend uit de motie Heerma c.s. over de toereikendheid van de capaciteit van de Inspectie SZW, is een Inspectie Control Framework (ICF) opgesteld (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XV, nr. 74). Het ICF maakt de relatie inzichtelijk tussen enerzijds de maatschappelijke problemen, risico’s en verwachtingen op het domein van SZW en anderzijds de inzet van de Inspectie SZW. Een volgend kabinet kan dit Framework gebruiken om een besluit te nemen over de capaciteitsinzet van de Inspectie SZW in de handhavingsketen.

2.1.2.2 Meedoen in de samenleving

Iedereen moet mee kunnen doen in de samenleving. Vanwege de toenemende complexiteit van de samenleving is het belangrijk om aandacht te hebben voor mensen die dit niet zelfstandig lukt. Dit is niet alleen in het belang van de individu en de economie, maar ook voor de samenleving als geheel.

Sociale cohesie en integratie

Diversiteit is een motor voor vernieuwing. Of men nou oud of jong, hoog- of laagopgeleid, geboren en getogen in Nederland of elders is, als iedereen kan doen waar hij of zij goed in is, dan draait Nederland op z'n best. Maar als groepen Nederlanders tegenover elkaar komen te staan dan heeft dat consequenties voor de samenleving. Zowel voor het welzijn en de veiligheid van burgers als voor de economische groei. Daarom zet de overheid in op het bevorderen van integratie en het versterken van de weerbaarheid van de samenleving door factoren die integratie belemmeren, te beperken.

Alhoewel het opleidingsniveau van de tweede generatie migranten toeneemt, blijft de arbeidsparticipatie van migranten achter bij andere groepen en blijft deze sterk afhankelijk van de conjunctuur (Tweede Kamer, 2015–2016, 30 982, nr. 31). Dit is onwenselijk voor deze mensen en voor de samenleving. Om naar beste vermogen actief te participeren in en bij te dragen aan de samenleving is het nodig dat nieuwkomers de Nederlandse taal, de Nederlandse samenleving en de Nederlandse normen en waarden kennen. Zo treedt per 1 oktober 2017 de verplichting in de Wet inburgering in werking om een participatieverklaringstraject te volgen dat wordt afgesloten met de ondertekening van de participatieverklaring. Het traject en de verklaring wijzen inburgeringsplichtige nieuwkomers op hun rechten en plichten en de Nederlandse waarden. Verder bevat deze wetswijziging een wettelijke verplichting voor gemeenten om te voorzien in maatschappelijke begeleiding. Betere kansen voor arbeidsdeelname voor alle mensen met een migratieachtergrond zijn belangrijk om de integratie en binding aan de Nederlandse samenleving te bevorderen. Voorts zet het programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)» onder andere in op het tegengaan van discriminatie en wordt het jeugdwerkloosheids- en vluchtelingenbeleid gebundeld.

Een sociaal stabiele samenleving is beter bestand tegen maatschappelijke spanningen en bevordert integratie. Fenomenen als radicalisering, ongewenste buitenlandse beïnvloeding of buitenlandse financiering kunnen leiden tot een toename van sociale spanningen in de Nederlandse samenleving. Om de samenleving weerbaarder te maken gaat de overheid sociale spanningen tegen en treedt op tegen personen en organisaties die de vrijheden van andere mensen beperken of zich onverdraagzaam ten opzichte van de waarden van onze Nederlandse rechtstaat opstellen. Nederlandse burgers moeten in vrijheid hun leven in kunnen richten ongeacht hun geaardheid en eigen keuzes kunnen maken over hun politieke voorkeur, de scholing van hun kinderen en geloofsovertuiging.

Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

Eén van de doelstellingen van dit kabinet is om mensen met een arbeidsbeperking meer kans op werk te geven en toe te werken naar een inclusieve arbeidsmarkt. De Participatiewet, de banenafspraak om op termijn 125.000 extra werkplekken te realiseren en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten dragen bij aan dit doel. Werkgevers hebben in 2016 in totaal 22.554 banen ten opzichte van de nulmeting gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking (Tweede Kamer, 2016–2017, 33 981, nr. J). Het gaat om 18.957 banen bij de sector markt en 3.597 banen bij de sector overheid. Werkgevers in de sector markt voldoen hiermee aan de doelstelling van 14.000 banen, maar dit geldt niet voor de sector overheid (6.500 banen). Vanwege dit resultaat heeft het kabinet besloten om over te gaan tot activering van de quotumregeling voor de sector overheid. Om overheidswerkgevers de tijd te geven een inhaalslag te realiseren is besloten de daadwerkelijke heffing één jaar uit te stellen. Wel worden de resultaten over 2018 gemonitord. Ook is een breed onderzoek aangekondigd dat in kaart moet brengen hoe de quotumregeling voor de diverse onderdelen van de overheidssector in de praktijk uitwerkt. De resultaten van dit onderzoek komen medio 2018 beschikbaar.

Sinds de invoering van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is veel in gang gezet door werkgevers, gemeenten, het UWV en scholen om de inclusieve arbeidsmarkt dichterbij te brengen. Nieuwe instrumenten als loonkostensubsidie worden steeds meer ingezet. Ruim 4.000 personen waren eind 2016 aan het werk met deze voorziening (tabel 2.5). Bij steeds meer werkgevers staat het toegankelijk maken van hun werkvloer voor mensen met een arbeidsbeperking op de agenda. Regionale samenwerking gericht op de realisatie van de banenafspraak heeft een duidelijke impuls gekregen: in alle 35 arbeidsmarktregio’s zijn regionale werkbedrijven tot stand gekomen. Ook zijn er met brede maatschappelijke en parlementaire steun vereenvoudigingen doorgevoerd. Zo is voor alle gemeenten de uniforme no-riskpolis voor de doelgroep banenafspraak en beschut werk ook vanaf 2021 beschikbaar en is sinds 1 januari 2017 de Praktijkroute ingevoerd als extra toegangsroute tot de doelgroep van de banenafspraak.

Ook is sinds 1 januari 2017 de wetgeving voor beschut werk aangepast. Vanaf die datum kunnen mensen zelf een advies beschut werk bij het UWV aanvragen en zijn gemeenten verplicht om bij een positief advies een beschutte werkplek aan te bieden. Deze verplichting geldt tot het aantal plekken is bereikt dat een gemeente volgens een ministeriële regeling jaarlijks moet realiseren. Sinds de wetswijziging neemt het aantal beschutte werkplekken toe. In heel 2016 heeft het UWV 388 positieve adviezen afgegeven, eind 2016 werken ca. 140 personen in een beschutte werkomgeving (tabel 2.5). In de eerste helft van 2017 gaf het UWV 758 positieve adviezen af, die deels nog omgezet moeten worden in beschutte werkplekken. Naast deze verplichting zijn ook in 2018 extra middelen beschikbaar gesteld om gemeenten via een bonus te stimuleren om het aantal beschutte werkplekken te vergroten. De resterende middelen van de bonus beschut werk, voor plekken die niet gerealiseerd zijn, blijven beschikbaar voor gemeenten gedurende de hele looptijd van de regeling. In totaal is voor de bonus in 2018 € 16 miljoen beschikbaar. De overgang naar een inclusieve arbeidsmarkt, door de banenafspraak en door de inzet van beschut werk, vergt een blijvende inspanning van alle betrokkenen.

Matchen op werk

De economie trekt aan en dat biedt kansen. Ook voor mensen die hier publieke ondersteuning bij nodig hebben. Om deze kansen te benutten is het belangrijk dat gemeenten, hun sociale werkbedrijven, het UWV, het onderwijs, private bemiddelaars, werknemers en werkgevers in de 35 arbeidsmarktregio’s samenwerken. De Inspectie SZW concludeert in haar rapportage «Werk aan de... uitvoering» (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 745) dat er verbeteringen noodzakelijk zijn op het gebied van matching en werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s. De Inspectie signaleert risico’s voor het realiseren van de banenafspraak en de doelstellingen van de Participatiewet. Daarom wordt, samen met de arbeidsmarktregio’s en de landelijke partners, gewerkt aan versterking van het functioneren van de arbeidsmarktregio’s (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 779).

Experimenten Participatiewet

Gemeenten kunnen een aanvraag indienen om te mogen experimenteren bij de uitvoering van de Participatiewet om in de praktijk te kunnen onderzoeken wat het beste werkt om mensen vanuit de bijstand naar werk toe te leiden. Tot nu toe zijn de volgende gemeenten aangewezen om te mogen experimenteren: Groningen in samenwerking met Ten Boer, Deventer, Nijmegen, Tilburg en Wageningen. De experimenten in deze gemeenten gaan na deze zomer van start en duren twee jaar.

Tabel 2.5 Kerncijfers re-integratie
   

2014

2015

2016

   

WWB

Participatiewet

Participatiewet

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten1 (x 1.000)

47

43

43

         

Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)

37

33

37

 

waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet

nvt

1,2

4,2

 

waarvan personen met beschut werk

nvt

<0,1

<0,2

 

waarvan tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

8

5,2

3,8

         

Werknemersbestand WSW (x 1.000)

103

96

91

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

30

36

37

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,5

6,6

6,5

       

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)

214

209

222

         

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)

170

166

174

1

CBS, uitstroom na re-integratie.

Meer inzicht in effecten re-integratie

In het Wetgevingsoverleg over de begroting 2016 is verzocht om een indicator waarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid van re-integratievoorzieningen kan worden gemeten. Toegezegd is de mogelijkheden rond een dergelijke indicator met uitvoerende partijen te onderzoeken. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat de effectiviteit van re-integratievoorzieningen vanwege de complexiteit, heterogeniteit van de doelgroep en tijdsverloop tussen inzet en effect niet in een zinvolle jaarlijkse indicator uit te drukken is. Evaluaties en effectiviteitsonderzoeken zijn meer geschikt om de causaliteit tussen inzet en effect te bepalen. In haar brief van 9 november 2015 heeft de Staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over wat nu reeds bekend is uit eerdere onderzoeken (Tweede Kamer, 2015–2016, 28 719, nr. 94) . Uit de publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid II» blijkt verder dat de meest positieve effecten worden gevonden voor tijdelijke loonkostensubsidies, begeleiding door een klantmanager en sancties, waaronder ook de controle en monitoring van het nakomen van re-integratieverplichtingen en zoekinspanningen. Het CPB wijst op het belang van gericht instrumenten inzetten door middel van profiling en targeting. Scholing blijkt voor lager opgeleiden en ouderen effectief, maar is op de relatief korte termijn niet kosteneffectief (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 723).

Het kabinet vindt het van belang dat er verder onderzoek plaatsvindt om meer duidelijkheid te krijgen over waarom en onder welke voorwaarden instrumenten effectief zijn. Zo wordt gewerkt aan het meerjarige kennisprogramma «Vakkundig aan het werk», waarvoor gemeenten en kennisinstellingen voorstellen kunnen doen gericht op meer inzicht in de effecten van re-integratie. Ook wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de effectiviteit van loonkostensubsidie en loondispensatie (dit onderzoek is eind 2018 gereed), naar de effecten van de Participatiewet in brede zin en gaan verschillende gemeenten experimenteren met de uitvoering van de Participatiewet om in de praktijk te kunnen onderzoeken wat het beste werkt om mensen vanuit de bijstand naar werk toe te leiden. Daarnaast laat het UWV nog meer onderzoek verrichten naar de effecten van de UWV-dienstverlening en bekijken SZW en het UWV de mogelijkheden van een gezamenlijk onderzoeksprogramma naar de effectiviteit van dienstverlening alsmede inzet van werkvoorzieningen en re-integratiediensten gericht op mensen met een arbeidsbeperking.

Toepassing van deze bewezen actieve methoden is van groot belang voor effectief activeringsbeleid. Met het Programma «Vakmanschap & Effectiviteit» worden gemeentelijke professionals ondersteund om beschikbare kennis over effectieve aanpakken in de praktijk te brengen.

Armoede en schulden

Ook in 2018 zijn middelen beschikbaar voor de verbetering van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Met de inwerkingtreding van het Besluit breed moratorium per 1 april 2017 hebben gemeenten in het kader van de uitvoering van de schuldhulpverlening de mogelijkheid gekregen om bij de rechtbank een breed moratorium aan te vragen. Daarnaast wordt de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Stb. 2017, nr. 110) uiterlijk op 1 januari 2019 geïmplementeerd. Die moet ervoor zorgen dat schuldenaren bij beslaglegging genoeg geld overhouden om in basale levensbehoeften te kunnen voorzien. Verkend wordt ook hoe een vorm van beslagvrije voet bij bankbeslag kan worden gerespecteerd. In 2018 gaat de implementatie van de rijksincassovisie verder met als doel om met de betrokken overheidsorganisaties te komen tot een socialere incasso. De verbreding van het beslagregister wordt ook in 2018 voorbereid. Het streven is dat de eerste overheidsorganisaties kunnen aansluiten in 2019. Tot slot is de subsidieregeling armoede en schulden uitgebreid met tijdvakken in 2018 en 2019.

In het bijzonder is er aandacht voor het terugdringen van armoede onder kinderen. Doel is dat alle kinderen in Nederland mee kunnen doen op het gebied van sport, cultuur, school en sociale activiteiten, ook kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen. Hiervoor is met ingang van 2017 jaarlijks € 100 miljoen extra beschikbaar gesteld. Gemeenten ontvangen daarvan € 85 miljoen. De bestuurlijke afspraken die over de inzet van deze middelen zijn gemaakt met de VNG worden in 2018 geëvalueerd. Verder kunnen partijen in Europees en Caribisch Nederland de komende jaren projecten indienen voor voorzieningen in natura voor kinderen in huishoudens met een laag inkomen. Vanuit de subsidieregeling Kansen voor alle kinderen is hiervoor jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar voor Europees Nederland en € 1 miljoen voor Caribisch Nederland. De overige € 10 miljoen euro van het extra geld wordt besteed door de vier landelijke fondsen die met naturavoorzieningen zorgen dat kinderen kunnen sporten, aan cultuur kunnen doen, hun verjaardag kunnen vieren en op school meedoen. De SER heeft in het advies «Opgroeien zonder armoede» (Tweede Kamer, 2016–2017, 24 515, nr. 387) het belang van het bieden van kansen aan alle kinderen en de verantwoordelijkheid van ouders, rijksoverheid en gemeenten hierbij, onderstreept.

Kinderopvang

Goede kinderopvang draagt bij aan de arbeidsparticipatie van ouders, maar ook aan de ontwikkeling van het kind. Het gemiddelde aantal gewerkte uren van moeders met jonge kinderen (0–11 jaar) neemt de afgelopen jaren licht toe (tabel 2.6). Goede en betaalbare kinderopvang is daarbij van groot belang. De kinderopvangsector en vraagouders zijn gebaat bij een betrouwbare overheid en voorspelbaar beleid. Het kabinet heeft daarom een wetsvoorstel in voorbereiding om de financiering van de kinderopvang te wijzigen naar een systematiek van directe financiering (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 322, nr. 310). Door middel van dit voorstel zou deze financieringssystematiek in de plaats komen van de huidige kinderopvangtoeslag. De geldstromen van en naar ouders worden hiermee beperkt, wat de risico’s van onverwachte nabetalingen en terugvorderingen verkleint. In aanloop naar de indiening en behandeling van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer vinden investeringen plaats waarvoor in de begroting van 2018 middelen zijn gereserveerd.

Om de kwaliteit van de kinderopvang te borgen en de verschillen in de kwaliteitseisen van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te verkleinen treden per 2018 de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (Stb. 2017, nr. 251) en de Wet harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang (Stb. 2017, nr. 252) in werking (beide wijzigingswetten van de Wet kinderopvang). Daarnaast wordt in 2018 het personenregister ingevoerd waarin alle personen die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig hebben voor hun rol in de kinderopvang zich moeten inschrijven. Hierdoor wordt de huidige continue screening van de vaste medewerkers uitgebreid met tijdelijke medewerkers (stagiairs, uitzendkrachten, vrijwilligers en zelfstandigen) en met mensen die structureel aanwezig zijn op de opvanglocatie tijdens opvanguren. De invoering van het personenregister draagt bij aan het verder vergroten van de veiligheid in de kinderopvang.

Tabel 2.6 Kerncijfers ontwikkeling in gewerkte uren1 (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)
 

2014

2015

2016

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,3

25,3

25,6

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

25,2

25,5

25,8

1

CBS.

Koopkracht

Het kabinet heeft, en houdt ook in 2018, oog voor groepen die financieel op achterstand dreigen te komen, zowel niet-werkenden als werkenden. In het voorjaar was de verwachting van het CPB dat uitkeringsontvangers en gepensioneerden er in koopkracht op achteruit zouden gaan in 2018. Daarnaast zou de koopkrachtstijging van huishoudens met de laagste inkomens fors achterblijven bij huishoudens met hoge inkomens. Het kabinet verbetert met verschillende maatregelen de koopkracht van kwetsbare groepen. Het kabinet verhoogt vanaf 2018 de zorgtoeslag en het kindgebonden budget, wat gunstig is voor de koopkracht van mensen met een laag inkomen. Daarnaast gaat de ouderenkorting aanzienlijk omhoog, terwijl de inkomensondersteuning voor AOW’ers in mindere mate verlaagd wordt, en wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand nog een jaar getemporiseerd. Hierdoor gaan uitkeringsontvangers en gepensioneerden er in 2018 juist in doorsnee op vooruit in plaats van achteruit. Ruim 80% van alle huishoudens gaat er volgend jaar in koopkracht op vooruit. Het kabinet zorgt er zo voor dat werkenden, uitkeringsontvangers én gepensioneerden profiteren van het economisch herstel in Nederland.

Figuur 2.2

Figuur 2.2

Jeugdwerkloosheid

De weg naar werk of terug naar school vinden is niet voor alle jongeren vanzelfsprekend. De Aanpak Jeugdwerkloosheid krijgt daarom de komende jaren een vervolg in het programma Sociaal Domein (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 787). Juist jongeren die minder zelfredzaam zijn, voelen de gevolgen van de invoering van het passend onderwijs, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de nieuwe Jeugdwet en de Participatiewet. Voor hen wordt de overgang naar werk, onderwijs of een combinatie daarvan versoepeld door met gemeenten, scholen, werkgevers, hun partners, kennisinstellingen, dwarskijkers en jongeren een gezamenlijke overkoepelende ambitie te formuleren waarbij jongeren centraal staan. Van hieruit gaan de partijen aan de slag om tot verbetering en innovatie te komen door eigenaarschap en handelingsruimte te geven aan professionals, jongeren en mensen uit hun leefwereld. Daarnaast worden oplossingen aangedragen voor mogelijke knelpunten rond deze ambitie.

2.1.2.3 Solidair sociaal stelsel

Nederland scoort in internationaal perspectief goed wat betreft de uitkomsten van sociaaleconomisch beleid. De participatie is hoog en (inkomens)ongelijkheid en armoede zijn relatief laag. Om de uitkomsten te behouden en te verbeteren is het van belang dat het sociaal stelsel, de bescherming die de regulering van de arbeidsmarkt en het stelsel van sociale zekerheid biedt, aansluit bij een arbeidsmarkt en samenleving die in beweging zijn. In dit kader heeft het kabinet de afgelopen regeerperiode, onder andere met de Wet werk en zekerheid en de Participatiewet, hervormingen doorgevoerd met als doelstelling het verschil tussen vast en flexibel werk te verkleinen en een inclusieve arbeidsmarkt te bevorderen. Er zijn echter nog meerdere vraagstukken waar maatschappelijk gezien veel aandacht voor is maar die geen eenvoudige oplossing kennen. Hierop wordt hieronder ingegaan.

Permanent leren

Werk verandert, mede door technologische ontwikkelingen. We moeten ervoor zorgen dat ook in de toekomst iedereen van de technologische ontwikkelingen kan blijven profiteren. Het is duidelijk dat banen verdwijnen en nieuwe beroepen ontstaan. Omdat de gevraagde vaardigheden veranderen is het belangrijk dat werkenden meebewegen met de ontwikkelingen. Zeker voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, die minder snel uit zichzelf scholen, is het verbeteren van duurzame inzetbaarheid een belangrijk thema. Werk- en opdrachtgevers, werkenden en de overheid hebben allen een belangrijke rol in de omslag die nodig is naar een permanente leercultuur.

Toekomst van werk

Ook op de langere termijn zijn er vraagstukken die mogelijk grote impact hebben op de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Dit wordt vaak samengevat als de «toekomst van werk»-discussie, en gaat onder andere over robotisering en de mogelijk veranderende organisatie van werk (flexibilisering en platformisering). Dit kabinet heeft stappen gezet om Nederland hierop voor te bereiden (Tweede Kamer, 2016–2017, 29 544, nr. 773). SZW volgt deze ontwikkelingen nauwgezet, onder andere in OESO- en ILO-verband, zodat Nederland zo snel en goed mogelijk kan inspelen op de veranderingen die zich voordoen.

Ordening van de arbeidsmarkt en gelijk speelveld

Op de arbeidsmarkt is niet altijd sprake van een gelijk speelveld. De keuze voor een contractvorm wordt vaak niet bepaald door de aard van de werkzaamheden, maar door institutionele factoren, zoals verschillen in de fiscale behandeling van werknemers en zzp’ers. Bij flexibele contractvormen (waaronder zzp) is de kans aanwezig dat minder investeringen plaatsvinden in scholing en duurzame inzetbaarheid dan wenselijk en noodzakelijk is om blijvende ontwikkeling te bevorderen. Vermindering van de institutionele verschillen zorgt ervoor dat er indien gewenst eerder een duurzame arbeidsrelatie tot stand komt en dat werkenden sneller komen te werken op een plek waar hun productiviteit het hoogst is. De Europese Commissie beveelt Nederland aan om actie te ondernemen om de tweedeling op de arbeidsmarkt te beperken.

Toekomst pensioenstelsel

Door de langdurig lage rente is het stelsel van aanvullende pensioenen onder druk komen te staan. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren een flink aantal maatregelen genomen om het stelsel te borgen. Een van die maatregelen is het nieuwe financieel toetsingskader voor pensioenfondsen, dat ervoor gezorgd heeft dat het pensioenstelsel stabieler en schokbestendiger is geworden. Sinds eind 2016 zijn de dekkingsgraden van de pensioenfondsen weer aan het stijgen. De gemiddelde actuele dekkingsgraad van alle pensioenfondsen is met bijna 9 procentpunt gestegen. Tegelijkertijd is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat het stelsel van aanvullende pensioenen niet meer aansluit bij de manier waarop mensen leven en werken in de 21ste eeuw. Stijgende levensverwachting, vergrijzing, flexibilisering van de arbeidsmarkt en de toenemende variëteit in persoonlijke wensen en omstandigheden van mensen spelen hierbij een rol. Om deze redenen heeft het kabinet in 2014 met de Nationale Pensioendialoog de discussie gestart over de toekomst van het stelsel van aanvullende pensioenen. In juli 2016 heeft het kabinet de Perspectiefnota naar de Kamer verstuurd. In de Perspectiefnota zijn de hoofdlijnen voor een nieuw pensioenstelsel nader uitgewerkt: een collectief en solidair stelsel met verplichtstelling, en met een toereikend pensioen voor álle werkenden, een neutralere manier van pensioen opbouwen, ruimte voor een nieuw pensioencontract en meer keuzevrijheid en maatwerk. Het is ook een aanbeveling van de Europese Commissie aan Nederland om het pensioenstelsel transparanter, eerlijker tussen generaties en schokbestendiger te maken. Een nieuw kabinet kan hierin concrete keuzes te maken.

Brexit

In Europees verband zijn (het beperken van) de mogelijke implicaties van de Brexit op de Nederlandse economie en arbeidsmarkt de komende jaren een aandachtspunt. De Brexit kan grote effecten hebben op specifieke sectoren en op werkenden. In interdepartementaal verband wordt er gewerkt aan een inventarisatie van de mogelijke gevolgen hiervan. Hierbij is relevant dat in het verleden de inzet van het Verenigd Koninkrijk en Nederland op het gebied van pensioenen en ander sociaal beleid vaak in elkaars verlengde lag.

Gelijk internationaal speelveld

Arbeidsmigratie leidt tot vraagstukken op het gebied van een gelijk speelveld van arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid. Het kabinet heeft dit onderwerp de afgelopen jaren in Europees verband geagendeerd, bijvoorbeeld in het debat rond de Detacheringsrichtlijn. Dit onderwerp blijft de komende jaren actueel, ook in het kader van het recente voorstel van de Europese Commissie voor het «Mobility package» dat als doel heeft om de beloning en de arbeidsomstandigheden van chauffeurs in de grensoverschrijdende Europese transportsector beter te regelen (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 734 nr. 7). Daarnaast heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gedaan voor de oprichting van de Europese pijler van sociale rechten en een reflectiepaper gepresenteerd over de sociale dimensie van de Europese Unie (EU). Hierin worden drie mogelijke scenario’s geschetst voor de toekomst van de sociale dimensie van Europa. In de komende tijd zal binnen de EU veel worden gesproken over welke route de EU zou moeten bewandelen. Nederland zal actief aan deze discussie deelnemen vanuit het streven naar een gelijk speelveld op de arbeidsmarkt. In internationaal perspectief is de discussie over de toekomst van werk die met name in ILO- en OECD-verband wordt gevoerd, van belang voor de ontwikkeling van een gelijk internationaal speelveld op gebied van arbeid en sociale zekerheid. Tevens zijn de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (VN) van belang. Met name de doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid, goede banen en het verminderen van ongelijkheid raken aan SZW-beleid. Deze doelen zijn niet alleen uit zichzelf nastrevenswaardig, maar zorgen ook voor een gelijker wereldwijd speelveld op de arbeidsmarkt. Het kabinet rapporteert jaarlijks over de Nederlandse uitvoering van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2016–2017, 26 485, nr. 246).

2.1.3 Overige indicatoren
2.1.3.1 Handhaving

In opdracht van het Ministerie van SZW heeft PwC een evaluatieonderzoek verricht naar het handhavingsbeleid inzake socialezekerheidswetten, inclusief het sanctieregime zoals vastgelegd in de Fraudewet (Tweede Kamer, 2016–2017, 17 050, nr. 538). Uit dit onderzoek blijkt dat het handhavingsbeleid van SZW functioneert. Er zijn geen grote tekortkomingen geconstateerd, maar er zijn wel kansen om bepaalde onderdelen – ook onderdelen die nu goed gaan – verder te verbeteren. De evaluatie geeft geen concrete nieuwe of verbeterde indicatoren die iets toevoegen aan de reeds opgenomen indicatoren.

De kerncijfers opsporing laten een daling van het totaal opgelegde boetebedrag zien voor zowel het UWV, de SVB als de gemeenten. In 2015 is deze daling onder andere het gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB, 2014, nr. 3754). Naar aanleiding van deze uitspraak is het sanctiebeleid versoepeld, waardoor er minder hoge boetes zijn opgelegd. Bij het UWV is de daling van het aantal geconstateerde overtredingen, het totale benadelingsbedrag en het totaal opgelegde boetebedrag een gevolg van de invoering van de inkomstenverrekening van de Wwz per 1 juli 2015.

De incassoratio’s in tabel 2.7 na één en twee jaar vertonen een stabiel beeld. De incassoratio na drie jaar is lager dan in het voorgaande jaar, ondanks een toename van het geïncasseerde bedrag van € 76,4 miljoen naar € 111 miljoen. De incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen kan in de toekomst nog verder oplopen. De Fraudewet geeft het UWV, de SVB en gemeenten de mogelijkheid om gedurende 10 jaar terug te vorderen.

Tabel 2.7 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen

met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag

(x € 1 mln)

Totaal opgelegde boetebedrag

(x € 1 mln)

 

2014

2015

2016

2014

2015

2016

2014

2015

2016

UWV1

50

32

17

88

62

41

55

16

10

SVB2

3,3

3,3

2,6

7,5

9,6

8,8

3,1

1,7

1,6

Gemeenten3

11

11

12

62

66

71

19

14

9

                   

Totaal

64

47

31

157

137

121

77

32

20

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 2.8 Kerncijfers incassoratio’s en geïnd bedrag UWV, SVB en gemeenten
 

2014

2015

2016

2013

2014

2015

2013

2014

Incassoratio (%)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

UWV1

22

30

25

50

48

54

61

58

SVB2

23

21

24

56

40

41

62

47

Gemeenten3

13

14

16

28

22

25

37

28

Totaal

19

22

20

46

39

39

56

47

                 

Geïnd bedrag (x € 1 mln)

               

UWV1

31,1

22,9

12,9

47,5

68,6

41,4

57,8

83,4

SVB2

2,5

2,4

2,5

7,6

4,3

4,6

8,4

5,0

Gemeenten4

10,5

11,3

12,8

7,7

17,8

20,2

10,2

22,7

Totaal

44,1

36,5

28,2

62,9

90,7

66,2

76,4

111,0

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS-onderzoek incassoratio 2016.

4

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

2.1.3.2 Sectorplannen

Op verzoek van de Tweede Kamer zijn de kerncijfers van de sectorplannen toegevoegd aan de beleidsprioriteiten van de begroting en het jaarverslag. In 2018 zal dit kabinet geen beleidswijzigingen meer doorvoeren op het gebied van de sectorplannen, wel zijn de kerncijfers hieronder toegevoegd om te voldoen aan bovenstaande wens.

Voor de realisatiecijfers is uitgegaan van de meest actuele meting die ook in de voortgangsbrief van 26 juni 2017 is verwerkt. De brief gaat verder in op de achtergronden van de ontwikkelingen in de ambities en realisaties van de sectorplannen. Scholingsmaatregelen blijven in veel sectoren en regio’s veel deelnemers aantrekken. Binnen bestaande sectorplannen vindt een lichte schuif plaats richting het bevorderen van instroom door bijvoorbeeld meer beroepsbegeleidende (bbl-)leerwerkplekken te creëren.

In het najaar van 2017 verschijnt de eerste tussenevaluatie van de tot dan toe afgeronde sectorplannen. De tussenevaluatie gaat in op de arbeidsmarktpositie van de deelnemers aan deze afgeronde sectorplannen. In 2018 verschijnt een tweede tussenevaluatie van alle tot dan toe afgeronde sectorplannen. In 2019 volgt de eindevaluatie van alle sectorplannen.

Tabel 2.9 Kerncijfers sectorplannen, financieel (bedragen x € 1 mln)1

1e en 2e tranche

 

Peilmoment

maart 2015

oktober 2015

augustus 2016

maart 2017

 

(Initiële beschikkingen)

(bijgestelde beschikkingen)

(bijgestelde beschikkingen)

(bijgestelde beschikkingen)

Arbeidsmobiliteit

67,8

35,2

28,7

23,1

Behoud vakkrachten

16,3

9,2

3,3

3,3

Scholing

145,3

131,6

112

102,3

Bevordering instroom

168,3

150,6

154,4

155,3

Bevordering gezondheid

21,6

19

18,3

15,9

Overig

7,9

8,6

8,6

7,9

Totaal excl overhead

427,2

354,2

325,3

307,8

         

3e tranche

 

Peilmoment

maart 2015

oktober 2015

augustus 2016

(bijgestelde beschikkingen)

maart 2017 (bijgestelde beschikkingen)

Transities naar nieuw werk

2

2

64

64,8

         

Totaal (alle sectorplannen, excl. overhead)

427,2

354,2

389,3

372,7

Totaal (alle sectorplannen, incl. overhead)

437,5

367,7

417,8

399,7

1 Agentschap SZW, administratie.

2 De aanvragen voor de 3e tranche waren op dit moment nog in beoordeling.

Tabel 2.10 Kerncijfers sectorplannen, doelstellingen en deelnemers1

1e en 2e tranche

 

Aantallen deelnemers (volgens beschikkingen)

Geregistreerd aantal deelnemers

Peilmoment

augustus 2016

maart 2017

augustus 2016

maart 2017

Arbeidsmobiliteit

37.125

29.921

21.607

25.411

Behoud vakkrachten

23.531

19.953

13.353

16.550

Scholing

201.744

184.643

147.925

167.200

Bevordering instroom

35.256

37.911

30.425

37.196

Bevordering gezondheid

72.495

69.049

47.270

57.424

Overig

12.080

11.446

7.843

7.166

Totaal

382.191

352.923

268.413

310.947

3e tranche

 

Aantallen deelnemers (volgens beschikkingen)

Geregistreerd aantal deelnemers

Peilmoment

augustus 2016

maart 2017

augustus 2016

maart 2017

Van werk naar werk (ander beroep)

4.842

3.457

927

1.290

Van werk naar werk (zelfde beroep)

3.432

4.842

405

752

Van werkloosheid naar werk

7.189

7.339

1.171

2.254

Van overig naar werk

2.790

2.765

550

1.126

Totaal

18.253

18.403

3.053

5.422

1 Agentschap SZW, administratie.

1

Agentschap SZW, administratie.

Licence