Base description which applies to whole site

2.4 Strategische Evaluatie Agenda

Binnen het programma Inzicht in Kwaliteit is de Strategische Evaluatieagenda (SEA) een belangrijk middel om evaluaties strategischer te plannen en beter in te bedden in de ontwikkeling van beleid. Deze derde strategische evaluatieagenda van het Ministerie van OCW licht opnieuw een aantal strategische evaluaties uit, dat wil zeggen programma-evaluaties en evaluaties die budgettair of politiek-bestuurlijk van groot belang zijn of grote impact hebben op de ontwikkeling van het veld. Strategische evaluaties die inmiddels zijn afgerond zijn:

  • toereikendheid en doelmatigheid bekostiging primair en voortgezet onderwijs (2020);

  • passend onderwijs (2020);

  • sectorakkoorden primair en voortgezet onderwijs (2020);

  • doorlichting nieuwe stijl hoger onderwijs (2019);

  • doorlichting nieuwe stijl studiefinanciering (2020);

  • toereikendheid bekostiging mbo, hbo en wo&o (2021);

  • werken met Allianties (2021).

Bijlage 5 biedt een overzicht van de strategische evaluatieprogrammering per beleidsdomein: het onderzoek binnen een beleidsdomein geordend langs een aantal voor dat domein strategische lijnen of thema’s. De evaluatieprogrammering laat per beleidsdomein zien welke evaluatieonderzoeken er lopen, hoe die voortkomen uit bepaalde inzichtbehoeften, en hoe wordt bijgedragen aan de ambities binnen de strategische thema’s. Op termijn vormt deze evaluatieprogrammering de basis van de strategische evaluaties die in de SEA worden uitgelicht.

Alle domeinen van het Ministerie van OCW zijn in de SEA en de strategische evaluatieprogrammering vertegenwoordigd. De komende twee jaar wordt gewerkt aan de doorontwikkeling van de strategische evaluatieprogrammeringen en SEA tot een agenda waar binnen elk domein de belangrijkste elementen van dat domein, de beleidsprioriteiten en de uitkomsten aan de orde komen. Op die manier wordt beoogd om over een periode van vijf tot zeven jaar overkoepelende uitspraken te doen over de maatschappelijke impact, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gehele beleid en budget dat wordt ingezet. De SEA en evaluatieprogrammeringen worden doorlopend geactualiseerd, op basis van een inventarisatie van beleidsontwikkelingen en van lopend en voorgenomen evaluatieonderzoek.

Tabel 19 Strategische Evaluatie Agenda

Thema

Type onderzoek

Afronding

Toelichting onderzoek

Art.

Curriculumbijstelling

Ex anteEx duranteEx post

2020-2023

Sinds enkele jaren wordt gewerkt aan het bijstellen van het curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. Bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) wordt een meerjarig onderzoeksprogramma opgezet om de voortgang en resultaten van de curriculumbijstelling nauwgezet te volgen en te evalueren, evenals de reflectie hierop vanuit de onderwijspraktijk. Het doel hiervan is dat dit periodiek informatie oplevert waarmee het proces kan worden bijgestuurd. Het monitoringsonderzoek levert tevens inzichten op die benut kunnen worden bij de vormgeving van de voorgenomen periodieke herijking van het curriculum.De vraagstelling is meerledig. Wat kunnen we leren van de manier waarop het proces verloopt, met het oog op de invoering en op het vormgeven van processen van curriculumbijstelling in de toekomst? Hoe ontwikkelt het draagvlak zich voor deze herziening? Wat heeft het onderwijsveld nodig om de vernieuwde doelen succesvol in de praktijk te brengen? Ook zal worden onderzocht hoe de bijstelling van de kerndoelen bijdraagt aan overkoepelende doelstellingen van de curriculumbijstelling. De bijstelling van de examenprogramma’s (bovenbouw voortgezet onderwijs) kent een eigen fasering met variabele doorlooptijden per examenprogramma. Daarom zal deze bijstelling beperkt kunnen worden meegenomen in de meerjarige monitoring.De opzet van het onderzoeksprogramma voor de curriculumbijstelling bevat twee lijnen. De eerste lijn is een verkennende studie van implementatiestrategieën van curriculumbijstellingen (do’s en don’ts) met het oog op de invoeringsfase van bijgestelde kerndoelen en eindtermen (overzichtsstudie). De tweede lijn is gericht op monitoring van het verloop en de resultaten van de verschillende fases van het vervolgproces (ontwikkel-, pilots- en implementatiefases) en de wijze waarop vooral leraren en schoolleiders daarbij betrokken zijn.

1 en 3

Lerarenbeleid

Ex anteEx post

2020-2021

Het lerarenbeleid is gericht op de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. De evaluatie is mede gericht op het ontwikkelen van voorstellen voor een volgende kabinetsperiode.De Tweede Kamer is op 15 september 2020 geïnformeerd over het plan van aanpak voor de strategische evaluatie lerarenbeleid. Deze evaluatie bestaat uit twee onderdelen. De centrale vraag van onderdeel één (de beleidsreconstructie) was in hoeverre het beleid en de daarbij gebruikte beleidsinstrumenten, die zijn ingezet in de periode 2013-2020 om meer leraren aan te trekken en/of te behouden en de professionele ontwikkeling van leraren te bevorderen, doelmatig en effectief zijn geweest. Het rapport, dat geschreven is door ResearchNed en SEO, is op 14 juni 2021 naar De Tweede Kamer gestuurd.Voor onderdeel twee van de strategische evaluatie worden drie externe deskundigen gevraagd om advies te geven voor toekomstig lerarenbeleid. Aan hen zijn volgende drie vragen voorgelegd (onder voorbehoud):1. in welke richting zou het lerarenbeleid zich moeten ontwikkelen, gegeven de uitkomsten van de beleidsreconstructie en andere beschikbare analyses en onderzoeken;2. wat zijn veelbelovende sturingsmogelijkheden en/of beleidsinstrumenten;3. op welke wijze kan OCW daar meer samenhang en synergie in aanbrengen?De verwachting is het advies en de beleidsreactie in het najaar naar de Tweede Kamer te sturen.

1, 3, 4, 6 en 7

Wetenschapsbeleid

Ex duranteEx post

2020-2022

In 2021 staat de beleidsdoorlichting van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid gepland. Het onderzoek levert een overkoepelend beeld op van het beleidsterrein en de ontwikkelingen in het beleid sinds de vorige beleidsdoorlichting (het IBO Wetenschapsbeleid 2014). Kernvraag van de evaluatie is op welke wijze OCW-beleid de ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van onderzoek in Nederland stuurt, en in hoeverre het instrumentarium en de sturingsfilosofie geschikt is om de doelen en ambities van het wetenschapsbeleid te behalen. Het kijkt daarnaast naar de methoden en maatstaven waarmee het wetenschapsbeleid geëvalueerd wordt en stelt de vraag of deze monitoring voldoende dekkend is om beleidsvragen van dit moment en in de toekomst te kunnen beantwoorden.De uitkomsten van de beleidsdoorlichting, die in de zomer 2021 wordt opgeleverd, zullen worden gebruikt om de domeinen voor de Strategische Evaluatieagenda vanaf 2022 te identificeren.

16

Beleidsdoorlichting cultuur (deel 1 en 2)

Ex anteEx post

2021-2022

In 2021 vindt een beleidsdoorlichting van artikel 14 (Cultuur) van de begroting plaats. De doorlichting bestaat uit twee onderdelen: een onderdeel erfgoed, onder de noemer ‘Behoud, beheer en toegankelijkheid van erfgoed’, en een onderdeel deelname aan cultuur onder de noemer ‘Cultuur van en voor iedereen’. Deze onderdelen omvatten vrijwel het gehele artikel 14.Het onderdeel erfgoed omvat onder meer de evaluatie van de Erfgoedwet. De evaluatie richt zich op de staat van het erfgoed in Nederland en op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de instrumenten.Het onderzoek binnen het onderdeel cultuur van en voor iedereen evalueert de doelmatigheid en doeltreffendheid van de instrumenten die worden ingezet voor de toegankelijkheid en het bereik van cultuur in de periode 2001-2020. Er wordt onder meer gekeken naar directe en indirecte subsidies en programma’s en regelingen voor deelname aan cultuur.

14

Beleidsdoorlichting Media

Ex anteEx post

2019-2021

Het kabinet ontwikkelt een visie op het mediastelsel voor de komende concessieperiode (met ingang van 2027). De al geplande doorlichting media zal enerzijds een evaluatie van het mediabeleid zijn vanaf 2014, anderzijds worden benut om de visie verder uit te werken. Daarmee wordt ook vorm gegeven aan een toezegging aan de Eerste Kamer om een onderzoek te doen naar «duurzame versterking van de publieke omroep, zowel wettelijk als financieel, en gelet op het internationale krachtenveld».

15

Evaluatie specifieke corona steunmaatregelen cultuur

Ex anteEx post

2022-2023

In 2020 en 2021 is een aantal specifieke steunpakketten voor de culturele sector uitgevoerd voor een totaalbedrag van bijna een miljard euro. Deze steunpakketten zullen na afloop worden geëvalueerd, zoveel mogelijk aan de hand van reeds beschikbare informatie (verantwoordingsgegevens, CBS statistieken, brancheonderzoeken). Ook zal de relatie worden gelegd met de effecten van de generieke steunmaatregelen voor de sector.

14

Onderwijs- achterstandenbeleid (OAB)

Ex duranteEx post

2018-2025

Het kabinet heeft structureel € 170 miljoen extra uitgetrokken om de kwaliteit en kwantiteit van de voorschoolse educatie (ve) te verhogen: het aanbod voor peuters met een risico op een onderwijsachterstand wordt uitgebreid van 10 naar 16 uur per week. Ook krijgt de kwaliteit van de ve een impuls door de inzet van extra personeel op hbo-niveau vanaf 2022. In totaal ontvangen gemeenten € 510 miljoen voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.Daarnaast zijn er middelen voor het basisonderwijs beschikbaar voor het verminderen van onderwijsachterstanden. Scholen krijgen structureel circa € 325 miljoen per jaar. De middelen voor zowel scholen als gemeenten worden vanaf 2019 verdeeld op basis van een nieuwe indicator die door het CBS is ontwikkeld.Er is een breed monitorings- en beleidsevaluatieprogramma opgesteld, om zowel de implementatie van het beleid als de beoogde effecten in de praktijk te onderzoeken. Het programma loopt van 2018 tot 2025 en bestaat uit verschillende onderzoeken.Een belangrijk onderzoek betreft het ‘implementatie- en bestedingsonderzoek gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid’. Het implementatieonderzoek geeft aan de hand van herhaalde metingen een landelijk dekkend beeld van de implementatie van de maatregelen (urenuitbreiding en inzet hbo’er) door gemeenten en houders/kindercentra. Het bestedingsonderzoek brengt tweemaal in beeld hoe gemeenten en aanbieders van kinderopvang de middelen voor onderwijsachterstandenbeleid inzetten. In 2024 zal een evaluatie plaatsvinden van de huidige uitkeringsvorm aan gemeenten (‘specifieke uitkering’).Een tweede belangrijk onderzoek betreft ‘EVENING’, een quasi-experimenteel onderzoek naar de effecten van de hierboven geschetste maatregelen (urenuitbreiding ve en inzet van een hbo-opgeleid personeel). Zien we nu dat daardoor de kwaliteit van ve omhoog gaat en ontwikkelen doelgroeppeuters zich daardoor beter? Oftewel: vergroten de extra investeringen in ve de kansengelijkheid?In 2019 werd de «gewichtenregeling» vervangen door een nieuwe manier om de rijksmiddelen voor onderwijsachterstanden te verdelen onder basisscholen en gemeenten. In de nieuwe werkwijze baseert het Ministerie van OCW zich op de CBS-indicator voor onderwijsachterstanden. Deze indicator wordt in 2025 herijkt.Als laatste maakt een R&D-programma deel uit van het onderzoeksprogramma. Het R&D-programma omvat een kennisdelingscomponent om bestaande en nieuwe kennis over effectief onderwijsachterstandenbeleid beter ingang te doen hebben in de onderwijspraktijk. Daarnaast wordt een onderzoek gedaan naar wat voor beleid scholen voeren om onderwijsachterstanden tegen te gaan, en welke redeneerlijnen daaraan ten grondslag liggen (‘OAB in de school’).

1

Monitoring verbetermaatregelen passend onderwijs

Ex duranteEx post

2021-2026

In 2020 is het passend onderwijsbeleid geëvalueerd en aangescherpt, en is een Verbeteraanpak passend onderwijs opgesteld samen met het onderwijsveld. Naast de uitvoering van de Verbeteraanpak passend onderwijs zal een meerjarig monitoring- en evaluatieprogramma lopen, met als doel de voortgang te volgen, periodiek te evalueren samen met het onderwijsveld, en waar nodig beleid en uitvoering bij te sturen. De hoofdvragen van het meerjarige programma zijn:1. (a) wat is de voortgang op de 7 doelstellingen van passend onderwijs? (b) In hoeverre worden de doelstellingen van de Verbeteraanpak bereikt;2. (a) hoe verloopt de uitvoering van de diverse maatregelen, en (b) in hoeverre zijn de maatregelen effectief? (c) In hoeverre dragen de verbetermaatregelen bij aan het realiseren van de doelstellingen van passend onderwijs;3. in welke mate kan het stelsel voor funderend onderwijs bijdragen aan het komen tot inclusiever onderwijs?Het onderzoek verloopt over drie sporen:1. een jaarlijkse monitor van 2022 tot en met 2026 naar de zeven doelstellingen van passend onderwijs;2. tussentijdse evaluatieve onderzoeken naar de voortgang, werking en doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen uit de verbeteraanpak;3. een onafhankelijke evaluatie van de verbeteraanpak in 2027, waarin ook wordt gekeken naar de mate waarin het stelsel voor het funderend onderwijs kan bijdragen aan het komen tot inclusiever onderwijs.

1 en 3

Evaluatie en monitoring Nationaal Programma Onderwijs

Ex duranteEx post

2021-2023

Op 17 februari 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het Nationaal Programma Onderwijs. Dit programma bestaat uit maatregelen gericht op het aanpakken van onderwijsachterstanden, extra ondersteuning en inhaalmogelijkheden, en intensivering van de begeleiding van leerlingen en studenten. De ambitie is om eind 2022 de ontstane achterstanden op het gebied van kwalificatie, persoonsvorming en socialisatie, maar ook op het gebied van stages in het mbo en hoger onderwijs, grotendeels te hebben weggewerkt.Primair en voortgezet onderwijsVoor het primair en voortgezet onderwijs worden er drie verschillende monitors opgezet:1) ImplementatiemonitorHet is de bedoeling dat deze monitor inzicht geeft in hoe de implementatie van het NP Onderwijs bij scholen en gemeenten verloopt. Onderzoeksvragen richten zicht op de interventies die gekozen worden, ondersteuningsbehoeften van scholen, uitvoeringsproblematiek, ervaren brede opbrengsten en hoe inzichten die dankzij de corona crisis en het NP Onderwijs worden opgedaan duurzaam kunnen worden geborgd.2) ResultaatmonitorDeze monitor is erop gericht om de aard en de omvang van de achterstanden in kaart te brengen. De monitor richt zich zowel op achterstanden op cognitief als op sociaal emotioneel vlak. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van DUO data, data van de Inspectie en LVS gegevens en daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op gegevens die voor de corona crisis ook al werden verzameld. Het doel is om de deelname aan het Nationaal Cohort Onderzoek (NCO) in het po uit te breiden en in het vo versneld in te voeren. Voor de sociaal-emotionele kant wordt aansluiting gezocht bij al bestaande monitoren van het NJI en Trimbos. Daarnaast wordt er gekeken naar mogelijkheden om een extra module aan het NCO toevoegen voor het in kaart brengen van sociaal emotionele vaardigheden. Aanvullend wordt er nog nagedacht over diepteonderzoek waarmee meer inzicht wordt verkregen in de achterstanden bij leerlingen die voorschoolse educatie volgen.3) EffectmetingScholen kunnen in het kader van het Nationaal Programma bewezen effectieve interventies kiezen vanuit een menukaart. Om de wetenschappelijke onderbouwing van een aantal deze interventies te versterken en meer kennis op te doen over de effecten van de interventies in de Nederlandse situatie, wordt een effectmeting opgezet. De effectmeting heeft als doel om meer inzicht te krijgen in de meest effectieve interventies. Onderzoeksvragen hierbij zijn onder andere: ‘onder welke omstandigheden wordt het meeste effect bereikt? en ‘welk type leerling is er het meest bij gebaat?’. Het plan is om hiervoor 5-10 kansrijke interventies te kiezen gekozen en via een call bij NRO uit te zetten.Middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijsHet doel van monitoring, onderzoek en evaluatie is het zicht op effectieve interventies bij instellingen vergroten, het ‘van elkaar leren’ bevorderen en landelijk zicht houden op de (mix van) maatregelen die instellingen treffen. Daarbij wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van bestaande instrumenten en structuren voor monitoring en evaluatie gezien ook de beperkte doorlooptijd van het programma. Daar waar nodig zullen aanvullende onderzoeken en monitoring worden ingezet.Monitoring vindt op stelsel- en sectorniveau mede plaats via OCW-in-Cijfers; onderdeel is onder andere een meerjarige monitor om te zien hoe de coronamaatregelen invloed hebben gehad op de instroom en doorstroom van studenten in het mbo en hoger onderwijs. Daarnaast wordt in overleg met MBO Raad, VH en VSNU een multidisciplinaire onderzoekslijn gestart om de effectiviteit van de maatregelen tussentijds en na afloop te evalueren.Instellingen kunnen van elkaar leren en gezamenlijk lessen voor de toekomst trekken. Instellingen geven daartoe gedurende het programma inzicht in mogelijke interventies en informeren elkaar over de effectieve inzet van de middelen d.m.v. kennisdeling en ‘bench-learning’. Daartoe wordt een zogenoemde ‘kenniscommunity’ opgestart bij het NRO, in samenspraak met de sectororganisaties.Er zullen twee onderzoeken ingesteld worden.1. Een implementatiemonitor; deze monitor volgt halfjaarlijks (van september 2021 tot en met voorzomer 2023) de ontwikkelingen op de instellingen van planvorming, implementatie en eerste opbrengsten tot de evaluatie. Op deze wijze wordt een vinger aan de pols gehouden over de plannen, de betrokkenheid van stakeholders, feitelijke acties die door scholen in gang worden gezet en de studenten die zij bereiken. De rapportage vormt een grondslag voor de voortgangsrapportage en brief die aan de Kamer is toegezegd.2. De macromonitor; om (jaarlijks tot en met schooljaar 2022-23) een beeld te krijgen van de effecten van het programma wordt een semi-experimenteel cohortonderzoek gestart. In dit onderzoek zal een aantal kernindicatoren van pre-corona-cohorten gevolgd worden en worden vergeleken met diezelfde indicatoren van cohorten studenten gedurende corona, waarbij de effecten van het Nationaal Programma Onderwijs dienen te leiden naar een verondersteld herstel van de indicatoren naar (tenminste) pre-corona-waarden. Dit jaar wordt gestart met het ontwikkelen van de cohortestanden en de koppeling van de benodigde gegevens om de indicatoren te berekenen. Vervolgens zal jaarlijks de ontwikkeling in kaart worden gebracht.

1, 3, 4, 6 en 7

NRO-programma Doelmatige leerwegen en kwalificatiestructuur mbo

Ex duranteEx post

2016-2021

Momenteel zijn twee belangrijke beleidsinterventies in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aan de orde: de inwerkingtreding van de wet ‘Doelmatige leerwegen’ en de herziening van de kwalificatiestructuur. Sinds de wet ‘Doelmatige leerwegen’ is ingegaan zijn onderwijsinstellingen verplicht jongeren direct op het juiste niveau van een mbo-opleiding in te schrijven. Eerder werden jongeren soms gedwongen op een lager opleidingsniveau te starten. Ook worden mbo-opleidingen ingekort. Algemeen doel van de tweede beleidsinterventie, de herziene kwalificatiestructuur, is het verbeteren van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Met deze meerjarige evaluatie worden de voorgang van de implementatie, en de beoogde en onbedoelde effecten in beeld gebracht. Dit gebeurt via drie deelprojecten:1. de implementatiemonitor volgt de implementatie van de beleidsmaatregelen op de verschillende niveaus aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve data;2. de effectevaluatie kijkt vooral naar de kwantitatieve effecten van het beleid (implementatie-effecten en outcome) aan de hand van beschikbare, bestaande databestanden en eigen dataverzameling;3. in de verklarende evaluatie wordt naar een verklaring gezocht voor optredende (gewenste en ongewenste) effecten.

4

Kwaliteitsafspraken mbo

Ex post

2019-2023

Met de Regeling kwaliteitsafspraken 2019-2022 worden mbo-instellingen gestimuleerd de onderwijskwaliteit te verbeteren. Met de opstelling van een kwaliteitsplan komt een instelling in aanmerking voor een deel van het landelijk investeringsbudget. Vanaf 2019 tot en met 2022 kan iedere instelling aan de slag met de eigen (regionale) situatie. Instellingen kunnen bijvoorbeeld werken aan de verbetering van opleidingen en aansluiting bij de arbeidsmarkt, professionalisering van onderwijsteams, en het onderwijsaanbod voor leven lang ontwikkelen. Zij werken hierbij samen met bedrijven, gemeenten, en andere instellingen. De vraag staat of deze wijze van instrumentatie en de specifiek gekozen interventies leiden tot effectieve en doelmatige aanpak van de verdere verbetering van de onderwijskwaliteit, waarbij elk van de instellingen eigen accenten en invulling kan kiezen. Doel van de evaluatie is om inzicht te geven in het functioneren van de aanpak en in de effecten op de kwaliteit van het onderwijs.

4

Wet op het Onderwijstoezicht

Ex post

2022

Op 1 juli 2017 is de wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog voor een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (initiatiefwet Bisschop c.s.) van kracht geworden. Deze wet heeft de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) en de sectorwetten gewijzigd. De initiatiefwet vraagt om een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze initiatiefwet in de praktijk, binnen vijf jaar na inwerkingtreding. Uiterlijk 30 juni 2022 moet de evaluatie bij de Staten-Generaal liggen. De evaluatie heeft betrekking op de beleidsdomeinen primair en voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, en hoger onderwijs.Het doel van de wet is om de pedagogisch-didactische ruimte te beschermen tegen overheidsbemoeienis door duidelijkheid te geven over de reikwijdte van de inspectie. Onderdelen hiervan zijn een onderscheid tussen oordelen en stimuleren en een verandering in het samenspel tussen ministers, parlement en inspectie. Deze evaluatie richt zich op de praktische uitwerking van de initiatiefwet.De evaluatie kan aanleiding geven voor aanpassing van de WOT, sectorwetten, of aanpassing/verbetering van de uitvoering van de WOT door de inspectie. Onderdeel van de evaluatie is een aantal aanbevelingen op basis van de uitkomsten van de evaluatie, bijvoorbeeld voor betere wetgeving, onderzoekskaders van de inspectie, en voor communicatie richting scholen en besturen over de stimulerende en oordelende aspecten binnen de WOT.

Inspectie van het Onderwijs (1, 3, 4, 6 en 7)

Samenwerken met gemeenten

Ex post

2021-2022

Vanuit de directie Emancipatie wordt zowel op het vlak van lhbti-emancipatie als het terrein van gendergelijkheid de samenwerking met gemeenten gezocht. Op dit moment bestaan er twee grote samenwerkingsverbanden: de Regenboogsteden en Veilige Steden. De samenwerking bestaat uit twee hoofdcomponenten: cofinanciering voor initiatieven en plannen van gemeenten die deelnemen aan de programma’s en ondersteuning door een externe partij. In dit geval Movisie bij Regenboogsteden en Regioplan bij Veilige Steden. Naast één op één ondersteuning voor gemeenten ontwikkelen zij ook handreikingen en organiseren ze workshops en bijeenkomsten voor gemeenten.Gemeenten kunnen geen subsidie aanvragen bij het Rijk en kunnen ook niet in opdracht van de Rijksoverheid werken. De extra middelen voor deze programma’s worden daarom d.m.v. een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds gestort. De overheid mag niet sturen op een decentralisatie-uitkering, mag geen voorwaarden stellen en kan achteraf ook geen middelen terugvorderen in het geval de middelen niet, of anders besteed zijn.De vraag is dus hoe effectief deze manier van samenwerking is. Beide programma’s zijn of worden inhoudelijk geëvalueerd, waarbij gekeken wordt naar de opbrengsten van de programma’s op lokaal niveau. Omdat iedere gemeente de middelen anders besteedt, is het lastig om op basis van die evaluaties op een geaggregeerd niveau iets te zeggen over de effectiviteit en opbrengsten van het programma als geheel. Daar is deze evaluatie voor bedoeld: om op dat hogere niveau te kijken naar de manier waarop de samenwerking met gemeenten momenteel vorm krijgt en of dit een effectieve bijdrage levert aan de emancipatiedoelstellingen.Het gaat hier om de evaluatie van het ‘instrument’. De samenwerking met gemeenten vanuit de directie Emancipatie bestaat uit een aantal vaste onderdelen die hetzelfde zijn bij Regenboogsteden en bij Veilige Steden. Het gaat in deze evaluatie dus niet om de inhoudelijke opbrengsten per gemeente, maar om de effectiviteit en doelmatigheid van de programma’s.Mogelijke vragen:- hoe verhouden de activiteiten die de gemeenten ontwikkelen zich tot de doelstellingen uit het emancipatiebeleid;- geven de middelen een extra impuls aan het beleid op lokaal niveau? In hoeverre worden er nieuwe initiatieven of extra dingen gedaan, die zonder de aansporing vanuit de directie Emancipatie niet waren gebeurd;- in hoeverre zorgt de ondersteuning door een externe partij ervoor dat er initiatieven worden ontwikkeld die bijdragen aan de emancipatiedoelstellingen;- in hoeverre zorgt de ondersteuning voor betere kwaliteit van initiatieven;- in hoeverre biedt de ondersteuning mogelijkheden om indirect te sturen op kwaliteit? En zorgt dit er in voldoende mate voor dat de ‘juiste (die bijdragen aan onze doelstellingen)’ dingen worden gedaan?

25

Licence