Base description which applies to whole site

5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

5.2.1 Inleiding

Indit hoofdstuk wordt beschreven hoe de koopkracht zich naar verwachting ontwikkelt in 2022 en welke beleidsmatige veranderingen daarop van invloed zijn.

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt koopkrachtramingen om de effecten van voorgenomen beleid in beeld te brengen (met inbegrip van de algemene economische ontwikkeling, zoals lonen, prijzen, et cetera). Koopkracht geeft in algemene zin aan hoe het besteedbaar inkomen van huishoudens zich ontwikkelt. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De plaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar, gecorrigeerd voor verandering in het prijsniveau. Als de koopkracht gedurende een jaar niet verandert, betekent het dat een huishouden in staat is het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven.

De ramingen geven uitsluitend een beeld van de koopkracht wanneer er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Hierdoor worden de verdelingseffecten van beleid goed zichtbaar. Statische koopkrachtplaatjes zijn dan ook primair bedoeld om de effecten van overheidsbeleid op het inkomen van verschillende groepen in beeld te brengen, bij een gegeven macro-economische ontwikkeling.

Koopkrachtplaatjes zijn minder geschikt om de daadwerkelijke veranderingen in de portemonnee van individuele huishoudens te voorspellen. Ze onderschatten de verschillen tussen huishoudens flink. Dat komt omdat veranderingen in persoonlijke omstandigheden niet worden meegenomen. In wekelijkheid kan iemand echter werkloos worden of meer geld gaan verdienen, gaan samenwonen of scheiden of ineens voor een eenmalige uitgave staan: allemaal factoren die voor een huishouden vaak een stuk meer invloed hebben op het feitelijke niveau van het besteedbaar inkomen (ook wel dynamische koopkracht genoemd) dan het beleid van het kabinet.

De mediane effecten van de statische en dynamische koopkracht komen nauw overeen blijkt uit onderzoek naar de representativiteit van statische koopkrachtplaatjes. De spreiding van dynamische koopkracht blijkt aanzienlijk groter, dit komt door de invloed van eerdergenoemde factoren op het huishoudinkomen. Een recent ESB-artikel7 laat echter zien dat de statische koopkrachtplaatjes de spreiding van de verandering in koopkracht die huishoudens ervaren, met ruim een factor tien onderschatten. Dit komt deels doordat veranderingen in persoonlijke omstandigheden, zoals veranderingen in huishoudsamenstelling, inkomensbron of woonsituatie, buiten beschouwing worden gelaten. Deze veranderingen hebben veel invloed op de koopkrachtontwikkeling en treden jaarlijks bij bijna een kwart van de bevolking op. Het grootste verschil ontstaat doordat in de statische koopkrachtplaatjes wordt uitgegaan van de gemiddelde nominale contractloonstijging. Dit blijkt goed met de in de praktijk waargenomen mediane stijging van het persoonlijk inkomen overeen te komen, maar laat de spreiding die hierin zit buiten beschouwing. In de praktijk blijken die verschillen aanzienlijk te zijn. Dit draagt voor het grootste gedeelte bij aan de hogere spreiding in de dynamische koopkrachtontwikkeling.

Er bestaat een afruil tussen de hoeveelheid specifieke effecten (zoals spreiding in inkomen) in de statische koopkrachtraming en het inzicht in de effecten van beleid op de koopkrachtontwikkeling. Hoe meer specifieke effecten in de raming worden meegenomen, waardoor deze beter aansluit bij de dynamische koopkrachtontwikkeling, hoe minder zichtbaar de effecten van beleid. Juist op het beleid kan een kabinet direct invloed uitoefenen.

Koopkrachtplaatjes geven weliswaar zicht op de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van groepen en de verschillen die ontstaan als gevolg van beleid, ze zeggen niet alles over het niveau van welvaart dat huishoudens hebben. Daarvoor kan beter gekeken worden naar het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de omvang van het huishouden. Ook andere factoren zoals het financiële vermogen van huishoudens en het risico op armoede zijn hierbij relevant.

In dit hoofdstuk wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling voor 2022 toegelicht. De externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden (conjunctuur) worden beschreven in paragraaf 5.2.2. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2.3 ingegaan op de belangrijkste beleidswijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden. In paragraaf 5.2.4 worden de koopkrachtontwikkelingen voor 2022 weergegeven voor verschillende uitsplitsingen van huishoudens (naar inkomen, inkomensbron, huishoudtype en gezinssamenstelling). Het is onmogelijk om voor elk huishouden in Nederland het effect van beleid op de koopkracht te laten zien. Wel wordt de koopkracht­ontwikkeling van oudsher ook weergegeven voor een aantal gestileerde voorbeeldhuishoudens. Deze zijn te vinden in paragraaf 5.2.5.

Verder wordt in paragraaf 5.2.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale en gemiddelde druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. Een uitgebreidere lijst met maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken en een nadere toelichting, is te vinden in paragraaf 5.2.7. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf 5.2.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

5.2.2 Externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden

De belangrijke algemene ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2022 zijn:

  • Een gemiddelde contractloonstijging van 2,2% in de markt;

  • De stijging van het brutominimumloon met 2,4%. Door de koppeling werkt dit ook door naar uitkeringen;

  • Stijging van de consumentenprijzen met 1,8%;

  • Een tabelcorrectiefactor van 1,3%;

  • De stijgende gemiddelde pensioenpremie voor werknemers naar 7,6%;

  • De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen met 0,4% geïndexeerd;

  • Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.478 naar € 1.509.8

5.2.3 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Naast de externe factoren en los van reguliere indexaties zijn de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden:

  • In 2022 wordt het tarief in de eerste schijf met 0,03%-punt verlaagd naar 37,07%. De eerste schijf loopt door tot een inkomen van € 69.398 in 2022. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de oude eerste en tweede schijf voor hen uit op 19,17%. Het tarief in de oude derde schijf is voor hen ook 37,07%;

  • Een beleidsmatige verlaging van het afbouwpercentage van de arbeidskorting van 6% naar 5,86%;

  • Een beleidsmatige verlaging van het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) met € 395. Het maximumbedrag komt daarmee in 2022 uit op € 2.534;

  • Een verlaging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 7,00% naar 6,70%. Ook de verlaagde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is naar beneden bijgesteld van 5,75% naar 5,45%;

  • Verhoging bedragen kindgebonden budget voor gezinnen met twee of meer kinderen. Vanaf het tweede kind stijgt het bedrag per kind met € 70 in 2022, tot € 1.106 voor het tweede kind en € 1.001 euro per kind vanaf het derde kind;

  • De toeslagpercentages in de kinderopvangtoeslag zijn aangepast, behalve voor de laagste inkomens voor wie het toeslagpercentage op 96,0% blijft. Deze maatregel dient ter dekking van de verhoging van de doelmatigheidsgrens voor terugvorderingen in de toeslagen;

  • Verlaging van het normpercentage in de zorgtoeslag voor alleenstaanden van 1,915% naar 1,848%. Hierdoor stijgt de zorgtoeslag voor alleenstaanden;

  • De kinderbijslag (AKW) wordt in 2022 niet geïndexeerd;

  • In 2022 wordt de zelfstandigenaftrek met in totaal € 360 verlaagd naar € 6.310;

  • De jaarlijkse afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon van de bijstand was gedurende de kabinetsperiode verlaagd van 5%-punt naar 3,75%-punt per jaar. Deze temporisering wordt doorgetrokken naar 2022. De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt versoberd naar 6⅔% in 2022;

  • Het tarief van aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek, wordt verlaagd van 43,0% in 2021 naar 40,0% in 2022.

5.2.4 Algemeen koopkrachtbeeld (boxplottabel en puntenwolk)

De veranderingen in de koopkracht worden berekend met een microsimulatiemodel op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen vormen zij een betrouwbare afspiegeling van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen (uit arbeid, onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie) meegenomen9.

De complexe realiteit, en ook die van de regelgeving, zorgt ervoor dat effecten van conjunctuur en beleid, ook zonder dynamische veranderingen mee te nemen, niet voor alle huishoudens hetzelfde uitvallen. Dat wordt duidelijk uit de boxplottabel (figuur 8) en de puntenwolk (figuur 9). De boxplottabel10 toont onder meer de mediane statische koopkrachtontwikkeling voor de verschillende huishoudgroepen. De mediaan laat het middelste huishouden zien in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling heeft en de helft een hogere. De boxplottabel laat ook duidelijk de spreiding van de koopkracht­ontwikkeling zien binnen de verschillende groepen: het dikke blauwe balkje om elke mediaan heen omvat de koopkrachtontwikkeling voor de helft van de huishoudens. De andere helft van de huishoudens heeft een koopkracht­ontwikkeling die hierbuiten valt. Dit zijn de twee staarten van de boxplot. Het uiteinde van de staarten laten de laagste en de hoogste koopkrachtontwikkeling zien voor elke groep. Ten slotte wordt de verwachte koopkracht­ontwikkeling van het eerste en derde kwart (de 50% rond de mediaan) weergegeven om hiermee de spreiding van de verwachte koopkrachtontwikkeling beter inzichtelijk te maken. Door de aanpassing wordt in één figuur duidelijk wat de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling is en wat deze is bij het 25ste en 75ste percentiel.

Figuur 8 Boxplot verwachte koopkrachtontwikkeling 2022

De verwachte koopontwikkeling voor 2022 is beperkt. De verwachting is dat de mediane koopkrachtontwikkeling in 2022 uitkomt op 0,1%. Er is echter sprake van spreiding achter dit getal. De inschatting is dat de statische koopkracht­ontwikkeling voor de helft van de Nederlandse huishoudens tussen ‒ 0,1% en 0,3% komt te liggen.

De puntenwolk (figuur 9) laat zien waar de concentratie van koopkrachteffecten zit en hoe groot de spreiding (statisch) is. In de puntenwolk betreft iedere punt een huishouden uit de steekproef.

Figuur 9 Puntenwolk koopkrachtontwikkeling 2022 (statische koopkrachteffecten huishoudens naar bruto huishoudinkomen inclusief specifieke effecten)

5.2.5 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens

We berekenen in Nederland al 50 jaar koopkrachtplaatjes. De eerste jaren werd één voorbeeldhuishouden doorgerekend: Jan Modaal. In de loop der tijd is deze set uitgebreid. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Weinig huishoudens voldoen precies aan de definitie, maar het gaat erom dat de voorbeeldhuishoudens representatief zijn voor veel soortgelijke huishoudens met een vergelijkbare koopkrachtontwikkeling.

Om die reden worden ook alleen generieke (inkomens)regelingen meegenomen waarop in principe alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken, zoals de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag, fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, en vermogen blijven in de voorbeeldhuishoudens buiten beeld.

Daarmee doen de voorbeeldhuishoudens minder recht aan de complexe realiteit, zoals de steekproef van echt bestaande huishoudens dat doet. Anderzijds maakt juist de versimpeling dat de voorbeeldberekeningen makkelijk verifieerbaar zijn en daarom voor de meeste mensen goed toe te passen. Daarnaast geeft de eerder gepresenteerde boxplottabel (figuur 8) geen zicht op specifieke groepen zoals mensen in de bijstand, AOW’ers zonder aanvullend pensioen of alleenstaande ouders. Die groepen maken weliswaar een klein aandeel uit van de totale bevolking, maar beleidsmatig zijn ze wel relevant. SZW presenteert daarom naast de koopkrachtontwikkeling op basis van een representatieve steekproef, ook de koopkrachtontwikkeling voor twintig voorbeeldhuishoudens. Deze wordt weergegeven in tabel 118. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Tabel 118 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens 2021 en 2022 in %
 

Raming 2021

Raming 2022

Actieven

  
   

Alleenverdiener met kinderen

  

Modaal1

0,7

‒ 0,5

2x modaal

0,1

‒ 0,2

   

Tweeverdieners

  

Modaal + ½ x modaal met kinderen

0,7

0,2

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,4

0,2

2½ x modaal + modaal met kinderen

0,6

‒ 0,3

Modaal + modaal zonder kinderen

1,5

0,0

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1,0

0,1

   

Alleenstaande

  

Minimumloon

1,2

0,2

Modaal

1,5

0,0

2 x modaal

0,6

0,2

   

Alleenstaande ouder

  

Minimumloon

‒ 0,4

0,5

Modaal

0,7

‒ 0,8

   

Inactieven

  
   

Sociale minima

  

Paar met kinderen

0,0

‒ 0,2

Alleenstaande

0,1

‒ 0,3

Aleenstaande ouder

‒ 0,1

‒ 0,1

   

AOW (alleenstaand)

  

(alleen) AOW

0,4

0,2

AOW + € 10.000

0,0

0,0

   

AOW (paar)

  

(alleen) AOW

0,2

0,2

AOW + € 10.000

0,1

‒ 0,1

AOW + € 30.000

‒ 0,6

‒ 0,3

1

Het modaal inkomen bedraagt in 2022 bruto € 38.000.

5.2.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval (verlies aan inkomen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende drempels die mensen kunnen ervaren bij het aanvaarden van (meer) werk.

De werkloosheidsval laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel 119 blijkt dat er tussen 2021 en 2022 nauwelijks sprake is van verschuivingen in de percentages.

De doorgroeival brengt in beeld welk deel van het extra inkomen een huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen of kosten kinderopvang wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Dit wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. Op het inkomenstraject tussen 100% en 150% van het minimumloon (van circa € 22.500 naar € 33.500) worden veel heffingskortingen en toeslagen afgebouwd, wat in sommige voorbeelden leidt tot een hoge marginale druk.

De herintredersval toont de marginale druk wanneer de niet-werkende partner uit een kostwinnersgezin (weer) drie dagen aan het werk gaat.

De deeltijdval brengt in beeld hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel 119 laat zien dat de deeltijdval toeneemt bij een huishouden van een meestverdienende partner op tweemaal modaal en een minstverdienende partner die van drie naar vier dagen werk gaat. Dit hangt samen met de aanpassing van de kinderopvangtoeslagtabel ter dekking van de doelmatigheidsgrens in de toeslag.

Tabel 119 Arbeidsmarktprikkels
 

2021

2022

Verschil

Werkloosheidsval (inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk vanuit een bijstandsuitkering)

   

Alleenverdiener met kinderen

3%

3%

0%

Alleenstaande

29%

30%

1%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

11%

11%

1%

    

Doorgroeival (marginale druk bij hogere beloning werk (van 100% WML naar 150% WML))

   

Alleenverdiener met kinderen

79%

79%

0%

Alleenstaande

68%

68%

0%

Alleenstaande ouder (werkt 4 dagen)

40%

40%

1%

    

Herintredersval (marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)

   

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6 x WML)

52%

50%

‒ 2%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (0,5x modaal)

28%

27%

‒ 1%

Hoofd 2x modaal partner 3 dagen werk (0,5x modaal)

25%

23%

‒ 1%

    

Deeltijdval minstverdienende partner (marginale druk bij dag extra werk)

   

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8x WML)

46%

46%

1%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3x modaal)

26%

28%

1%

Hoofd 2x modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3x modaal)

29%

34%

5%

Naast het monitoren van de verschillende armoedevallen in specifieke voorbeeldsituaties is het ook relevant om te kijken naar de gemiddelde marginale druk, die werknemers over het algemeen hebben. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. In tabel 120 is de ontwikkeling van de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een brutoloonstijging van 3,0%. Dit verschilt van de situatie in tabel 119 waar het gaat om meer uren werken (behalve bij de doorgroeival). De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de brutoloonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft.

Tabel 120 Gemiddelde marginale druk naar inkomenscategorie voor werknemers

Bruto inkomen

2019

2020

2021

2022

Omvang (2021, in %)

< WML

18,4%

18,2%

18,0%

18,4%

19%

1x ‒ 1,5x WML

50,7%

48,9%

47,7%

48,5%

23%

1,5x ‒ 2x WML

52,3%

51,5%

51,3%

51,3%

21%

2x ‒ 3x WML

53,5%

53,7%

54,0%

54,0%

22%

>3x WML

56,7%

54,9%

56,8%

57,5%

15%

In 2022 ligt de gemiddelde marginale druk voor de meeste inkomens iets hoger dan in 2021. Dit wordt mede veroorzaakt door aanpassing van de kinderopvangtoeslagtabel en de verlaging van het maximum in de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Figuur 10 geeft de gemiddelde marginale druk weer, evenals de extremen (5- en 95-procentpercentielen). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Ester (Kamerstukken I 2017/18, 34 775, nr. O). In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit. Ook de uitgebreide inkomensondersteuning in de vorm van toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw, zoals de zorgtoeslag, verhoogt de marginale druk. Een hoger inkomen betekent dan immers extra afbouw van deze toeslag. Zeker voor groepen met een huishoudinkomen tussen het minimumloon en modaal speelt dit een belangrijke rol. De introductie van een geleidelijk afbouwtraject in de huurtoeslag, het verhogen van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren en de invoering van een extra opbouwtraject in de arbeidskorting in deze kabinetsperiode hebben eraan bijgedragen dat de extremen in de marginale druk zijn beperkt.

Figuur 10 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2022

In de paragraaf tot nu toe is met name aandacht besteed aan de marginale druk. De marginale druk geeft aan welk deel van extra verdiend inkomen, bijvoorbeeld door extra uren werk, niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de gemiddelde druk. De gemiddelde druk laat zien welk deel van het totale bruto inkomen niet in het besteedbaar inkomen terecht komt.

De werkgroep Koopkracht11 heeft naar aanleiding van de bevindingen van de commissie Draagkracht12 naar de berekening van de gemiddelde druk gekeken. De werkgroep concludeert dat er ruimte is voor verbetering van de berekening zoals die onder meer in de Begroting van het Ministerie van SZW gehanteerd werd.13In deze Begroting is daarom conform het advies van de werkgroep overgestapt op een nieuwe berekeningswijze van de gemiddelde druk. Deze wordt hieronder nader toegelicht.

In figuur 11 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2022 weergegeven.

Voor deze vraag over gemiddelde druk adviseert de werkgroep koopkracht om voor alle toeslagen en kinderbijslag zowel de toeslag als de bijbehorende kosten mee te nemen in de berekening14. De bijbehorende kosten moeten immers gemaakt worden om voor de toeslag in aanmerking te komen. In de oude berekening gebeurde dat niet. Daar werden voor de huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderbijslag wel de toeslag maar niet de kosten meegenomen. Voor de zorg- en kinderopvangtoeslag werden wel al zowel de toeslag als de kosten meegenomen.

In de oude berekening zijn de gemiddelde druk-plaatjes niet vergelijkbaar tussen bijvoorbeeld huurders en woningeigenaren en tussen huishoudens met en zonder kinderen. Door de toeslag wel en de kosten (huur en kosten van kinderen) niet mee te nemen, is met name voor huishoudens met een laag inkomen die huurtoeslag ontvangen en/of kinderen hebben de gemiddelde druk relatief laag: de toeslag heeft een verlagend effect op de gemiddelde druk, terwijl de kosten, die ontbreken in de oude berekening, een verhogend effect hebben. In deze Begroting zijn voor alle toeslagen ook de kosten meegenomen. Hierdoor zijn de gemiddelde drukcijfers tussen de verschillende huishoudtypes vergelijkbaar. Het meenemen van deze kosten verhoogt de gemiddelde druk vooral voor de huishoudens met een laag inkomen en voor huishoudens met kinderen.

De werkgroep Koopkracht heeft specifiek gekeken naar de vraagstelling over gemiddelde druk in de Begroting van het Ministerie van SZW. Als er in de toekomst andere vragen over de gemiddelde druk voorliggen, zal opnieuw gekeken moeten worden naar de invulling van de berekening en is het mogelijk dat andere keuzes gemaakt worden.

Figuur 11 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2022 (nieuwe berekeningswijze)

5.2.7 Maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel 121 staan de maatregelen die voor 2022 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en in de boxplottabel in paragraaf 5.2.4 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn, worden deze betreffende effecten ook vermeld.

Tabel 121 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2022

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

   
 

Verlagen afbouwpercentage arbeidskorting

+

Ja

 

Verlaging maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting

-

Ja

 

Verlagen tarief (nieuwe) eerste schijf box 1

+

Ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner

-

Ja

 

Verlaging zelfstandigenaftrek

-

Ja

 

Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie

+/-

Ja (via inflatie)

2. Kinderen

   
 

Verhoging bedragen tweede en verdere kinderen kindgebonden budget

+

Ja

 

Niet-indexeren van de kinderbijslag

-

Ja

3. Zorg

   
 

Verhoging zorgtoeslag voor alleenstaanden

+

Ja

 

Bevriezing van het eigen risico in de zorgverzekering

+

Ja

4. Wonen

   
 

Beperking hypotheekrenteaftrek

-

Ja

 

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

-

Ja

 

Inkomensafhankelijke hogere huurverhoging

-

Ja (via inflatie)

 

Wijziging DAEB-inkomensgrenzen

+/-

Nee

5. Sociale zekerheid

   
 

Verhoging doelmatigheidsgrens terugvorderingen in toeslagen en dekking via toeslagen

-

Ja

 

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid

-

Ja

 

Aanpassing AOW-gerechtigde leeftijd

+/-

Nee

 

Tijdelijke vrijlatingsregeling (breed offensief)

+

Nee

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Verlagen afbouwpercentage arbeidskorting

Werkenden met een inkomen uit arbeid hebben recht op arbeidskorting. De arbeidskorting bouwt in 2022 op tot een inkomen van € 36.649. Bij een arbeidsinkomen boven dit bedrag wordt de arbeidskorting geleidelijk afgebouwd. Dit afbouwpercentage ligt in 2021 op 6% en wordt vanaf 2022 verlaagd naar 5,86%. Deze maatregel heeft een beperkt inkomenseffect, omdat het inkomen van de meeste huishoudens relatief dicht bij de start van het afbouwtraject ligt. Voor werkenden in het hoogste inkomenskwintiel is sprake van een positief mediaan inkomenseffect van 0,1%.

Verlaging maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting

Ter dekking van het betaald ouderschapsverlof wordt de inkomensafhankelijke combinatiekorting incidenteel verlaagd met € 395 tot een maximumbedrag van € 2.534 in 2022. Voor huishoudens met recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting heeft dit een mediaan effect van ‒ 0,5%.

Verlaging tarief (nieuwe) eerste schijf box 1

In 2022 wordt het tarief in de eerste schijf met 0,03%-punt verlaagd naar 37,07%. De eerste schijf loopt door tot een inkomen van € 69.398 in 2022. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de oude eerste en tweede schijf voor hen uit op 19,17%. Het tarief in de oude derde schijf is voor hen ook 37,07%; Alle belastingplichtigen betalen belasting in de eerste schijf. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en kleiner dan ‒ 0,1%.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. Er zijn ongeveer 290.000 huishoudens die te maken hebben met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De uitbetaling aan de minstverdienende partner bedraagt nog 6⅔% in 2022. Alleenverdienershuishoudens ondervinden een mediaan negatief inkomenseffect van ‒ 0,4%.

Verlaging zelfstandigenaftrek

Sinds 2020 wordt de zelfstandigenaftrek met € 250 per jaar verlaagd. Vanaf 2021 wordt deze afbouw met € 110 per jaar versneld. In totaal wordt de zelfstandigenaftrek in 2022 met € 360 verlaagd naar € 6.310. Netto gaat dit in de meeste gevallen om een afname van € 133. Dit betekent een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,2% voor huishoudens met een zelfstandige.

Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie

Vanaf 1 januari 2022 gelden er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effecten hebben op de prijzen die de consument betaalt. Zo wordt de maximale catalogusprijs in de bijtelling voor elektrische voertuigen verlaagd.

2. Kinderen

Verhoging bedragen tweede en verdere kinderen kindgebonden budget

In het kader van de augustusbesluitvorming heeft het kabinet besloten om met ingang van 1 januari 2022 het maximumbedrag van het kindgebonden budget vanaf het tweede kind te verhogen. Vanaf het tweede kind stijgt het bedrag per kind met € 70 in 2022, tot € 1.106 voor het tweede kind en € 1.001 per kind vanaf het derde kind. Deze maatregel draagt bij aan het verminderen van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit. Gezinnen met twee of meer minderjarige kinderen profiteren van deze maatregel doordat zij een hogere toeslag ontvangen. Het mediane inkomenseffect voor de groep ouders die hierdoor meer kindgebonden budget krijgt is +0,2%.

Niet-indexeren van de kinderbijslag

Vanaf 2022 wordt structureel € 100 miljoen in de uitvoering van UWV en SVB geïnvesteerd. De investering is nodig om de dienstverlening van de uitvoeringsorganisaties aan burgers en bedrijven te kunnen verbeteren. Als dekking hiervoor wordt de kinderbijslag in 2022 en 2023 niet geïndexeerd en in 2024 met 0,1%-punt minder geïndexeerd. Het mediane inkomenseffect in 2022 is beperkt en kleiner dan ‒ 0,1%.

3. Zorg

Verhoging zorgtoeslag voor alleenstaanden

Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. In 2022 wordt het normpercentage van de zorgtoeslag voor alleenstaanden met 0,067%-punt verlaagd tot 1,848%. De verhoging leidt tot een positief mediaan inkomenseffect van +0,1% voor huishoudens met zorgtoeslag.

Bevriezing van het eigen risico in de zorgverzekering

Als gevolg van de motie Kwint c.s. wordt het het verplicht eigen risico van de zorgverzekering in 2022 bevroren op € 385 per jaar per volwassen verzekerde. De bevriezing van het eigen risico en het effect daarvan op de zorguitgaven leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage en zorgtoeslag. De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken voor huishoudens, afhankelijk van de vraag of zij het eigen risico in 2021 volledig betaalden. Het inkomenseffect is echter beperkt en bedraagt afgerond 0,0%.

4. Wonen

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. In 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen. Dit gebeurde in stappen van ½%-punt per jaar. Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een versneld afbouwpad van 3,0%- punt per jaar om vanaf 2023 gelijk te zijn aan het tarief in de eerste schijf van box 1. Voor alle hypotheken wordt in 2022 de aftrek inkomstenbelasting daardoor mogelijk tegen maximaal 40,0%. Huishoudens met een inkomen in het toptarief en een hypotheek (circa 900.000 huishoudens) ondervinden hiervan een inkomenseffect tussen ‒ 0,2% en ‒ 0,3%.

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Met ingang van 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2022 nog 86⅔% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en kleiner dan ‒ 0,1%.

Wijziging systematiek inkomensafhankelijke hogere huurverhoging

Sinds 2013 mogen verhuurders aan huurders met een hoger (midden)inkomen in sociale huurwoningen (niet-geliberaliseerd verhuurde woningen, dus geen vrije sector15) een hogere huurverhoging voorstellen. De systematiek van die regeling wijzigt per 1 januari 2022.

Vanaf 2022:

  • Gelden er twee inkomenscategorieën waarvoor een hogere huurverhoging is toegestaan. Binnen die inkomenscategorieën wordt onderscheid gemaakt tussen eenpersoonshuishoudens en huishoudens van twee of meer personen.

  • Wordt het verschil tussen de toegestane hogere huurverhoging en de ‘reguliere’ maximale huurverhoging groter.

  • Vervalt de uitzondering voor huishoudens van vier of meer personen en voor huishoudens met een of meer AOW-gerechtigden.

Door de hogere toegestane huurverhoging voor huishoudens met een hoger (midden)inkomen kunnen verhuurders van woningen aan die huishoudens sneller een meer bij de kwaliteit van de woning passende huurprijs vragen. Verhuurders (woningcorporaties en andere verhuurders) zijn niet verplicht om die hogere huurverhoging toe te passen.

De nieuwe DAEB-inkomensgrenzen

Met de differentiatie van de DAEB (Diensten van Algemeen Economisch Belang)-inkomensgrens wordt het per 1 januari 2022 mogelijk om de DAEB-inkomensgrens voor toewijzing van DAEB-woningen van woningcorporaties te differentiëren voor eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Daarbij wordt de inkomensgrens voor eenpersoonshuishoudens gehandhaafd op € 40.024 (prijspeil 2021). Voor meerpersoonshuishoudens (bestaande uit twee of meer personen) is voor een periode van drie jaar de DAEB-inkomensgrens vastgesteld op € 44.196 (prijspeil 2021). Zo is de toewijzing van corporatiewoningen in het DAEB-segment doelmatiger gericht op betaalbaarheid voor de doelgroep van woningcorporaties. Voor individuele huishoudens die, ook als hun inkomen boven de DAEB-inkomensgrens ligt, toch door de lokale of persoonlijke situatie moeilijk een passende woning kunnen vinden, is inzet van de vrije toewijzingsruimte mogelijk. Deze wordt per 1 januari 2022 aangepast. Landelijk wordt de vrije toewijzingsruimte 7½%. Wanneer de lokale woningmarkt daarom vraagt, kunnen lokale partijen ervoor kiezen de ruimte op te rekken tot 15%. Dat kan alleen als gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties hier prestatieafspraken over maken.

5. Sociale zekerheid

Verhoging doelmatigheidsgrens terugvorderingen in toeslagen en dekking via toeslagen

Met het amendement van de leden Snels en Lodders (Kamerstukken II 2020/21, 35 574, nr. 12) is de doelmatigheidsgrens voor terugvorderingen in de toeslagen per 1 januari 2021 verhoogd van € 48 naar € 98. Het aantal relatief kleine terugvorderingen wordt met 380.000 verminderd. Dit leidt tot lagere ontvangsten waarvoor dekking nodig is. Voor huishouden die door de hogere doelmatigheidsgrens geen terugvordering van toeslagen krijgen, leidt dit tot een positief inkomenseffect. Voor het jaar 2021 is de hogere doelmatigheidsgrens gedekt door aanpassing van de normpercentages in de zorgtoeslag, vanaf 2022 wordt dit gedekt door maatregelen in de zorgtoeslag (normpercentages voor alleenstaanden en paren, valt weg tegen doorlopende verhoging normpercentages), huurtoeslag (ingeboekt als ombuiging in de huurtoeslag) en de kinderopvangtoeslag (tevens ter dekking van de gevolgen van de hogere doelmatigheidsgrens voor het kindgebonden budget). Bij de kinderopvangtoeslag is dit gedekt door verlaging van de toeslagpercentages, waarmee de inkomenseffecten evenredig zijn verdeeld over de inkomensgroepen.16 Hierdoor zijn de inkomenseffecten voor KOT-ontvangers beperkt en in doorsnee oplopend tot ‒ 0,1%. Het toeslagpercentage voor de laagste inkomens blijft ongewijzigd op 96,0%, zij ondervinden geen inkomenseffect.

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid

Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (exclusief AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitke­ringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. In de augustusbesluitvorming voor 2022 is besloten dat de temporisering van de afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid, die gold in de afgelopen kabinetsperiode, in 2022 wordt doorgetrokken. Hierdoor wordt in 2022, de dubbele AHK in de sociale zekerheid met zodat 3,75%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Per saldo resulteert nog steeds een negatief mediaan inkomenseffect van gemiddeld ‒ 0,3% voor bijstandsgerech­tigden.

Aanpassing AOW-gerechtigde leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd. In 2019, 2020 en 2021 was de AOW-gerechtigde leeftijd 66 jaar en 4 maanden. In 2022 wordt de stapsgewijze verhoging hervat, de AOW-leeftijd neemt in 2022 met vier maanden toe tot 66 en 7 maanden.

Tijdelijke vrijlatingsregeling (breed offensief)

Het kabinet wil bevorderen dat werken voor mensen met beperkingen loont. In het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet is daarom voorzien in een tijdelijke vrijlatingsregeling voor de duur van één jaar met de mogelijkheid van verlenging van die termijn. Het gaat hier om een vrijlatingsregeling die specifiek van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden die met toepassing van loonkostensubsidie worden verricht. Mensen die werken met loonkostensubsidie én zijn aangewezen op een aanvullende algemene bijstandsuitkering omdat zij in deeltijd werken, gaan er hierdoor in inkomen op vooruit.

5.2.8 Maatregelen Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatieontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord. Deze prijsontwikkeling en bijbehorende indexering van uitkeringen komen in deze paragraaf kort aan bod.

Jaarlijkse indexatie ongevallenverzekering

De ongevallenverzekering in Caribisch Nederland wordt vanaf 2022 jaarlijks geïndexeerd. Hierdoor groeit deze uitkering jaarlijks mee met het prijsniveau.

7

J. de Groote, ESB september 2021

8

In de begroting is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze raming valt in 2022 € 16 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.

9

Het model berekent uit dit bruto inkomen vervolgens het netto inkomen (het bruto inkomen min de sociale premies en belastingen, rekening houdend met de specifieke aftrekposten van het huishouden). Door het netto inkomen te verrekenen met de zorgkosten, eventuele toeslagen, kinderbijslag en de netto kosten van kinderopvang, wordt het besteedbaar inkomen bepaald. Ten slotte kan de procentuele verandering van het besteedbaar inkomen tussen jaar en worden berekend, gecorrigeerd voor inflatie. Dat is de koopkrachtmutatie die wordt gerapporteerd.

10

De cijfers in de hier gepresenteerde boxplot wijken op enkele punten licht af (maximaal +0,2%-punt) van de koopkrachtcijfers die het CPB presenteert door gebruik van raming van de nominale zorgpremie en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en door opwaartse bijstelling van de intensivering van de bedragen kindgebonden budget per kind vanaf het derde kind ten opzichte van MEV-raming CPB.

11

De werkgroep Koopkracht bestaat uit vertegenwoordigers van CPB, CBS, Nibud, de wetenschap, SZW en FIN, en is in juli 2021 bijeenkomen.

13

CPB, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Ministerie van Financiën berekenen in principe de gemiddelde druk op dezelfde manier. Het CBS berekent de gemiddelde druk op een andere manier. Zie voor een verder toelichting het rapport van de commissie Draagkracht, p. 77.

14

Hiermee wordt voor de gemiddelde druk berekening aangesloten bij de door de commissie Draagkracht geïntroduceerde maatstaf bestedingsindex: in de nieuwe invulling van de gemiddelde druk is deze gelijk aan 1 minus de bestedingsindex. In het rapport van de commissie Draagkracht is te lezen hoe de huren en kosten van kinderen daarin worden meegenomen en ook welke aanpassingen hierbij nodig zijn voor huishoudens met een koopwoning.

15

Geliberaliseerd verhuurde woningen zijn woningen met een beginhuurprijs die hoger was dan de op de ingangsdatum van het lopende huurcontract geldende liberalisatiegrens.

Licence