De regering informeert jaarlijks de Staten-Generaal in de memorie van toelichting op de begroting Koninkrijksrelaties over de stand van zaken rond de implementatie van mensenrechtenverdragen in het Caribische deel van het Koninkrijk (Kamerstukken II 2018/19, 33826, nr. 29).
Ten aanzien van de verdere implementatie vindt samenwerking plaats in een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de vier landen van het Koninkrijk. De betreffende commissie werkt met een lijst waarop zeven mensenrechtenverdragen zijn opgenomen die in één of meer (ei)landen van het Caribische deel van het Koninkrijk wachten op uitvoering. Reeds eerder is na overleg tussen de Minister van Buitenlandse Zaken, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten besloten het traject ten behoeve van de implementatie van de zeven verdragen te integreren in het bredere traject van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om achterstanden in de medegelding van verdragen in te halen. Wel blijft voornoemde commissie betrokken (Kamerstukken II 2023/24, 23530, nr. 144).
De voorgenoemde commissie heeft voor de huidige periode twee van de bovengenoemde zeven mensenrechtenverdragen geprioriteerd. Zo hopen de Caribische landen eerlang vorderingen te boeken rond de implementatie van het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het gaat in beide gevallen om verdragen waarvan de inwerkingtreding naar verwachting een wezenlijke impact zal hebben op de rechtsbescherming van kwetsbare vrouwen en kinderen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en die door de landen reeds als prioritair zijn aangemerkt. Wat precies nog verder aan uitvoering nodig is om de twee verdragen te kunnen ratificeren, verschilt per land. De uitvoering van een verdrag vergt maatwerk en het ene Caribische land is hier al verder mee dan het andere. Concreet is daarom afgesproken dat eerst waar nodig in overleg met elkaar in kaart wordt gebracht welke maatregelen hiertoe nog zijn vereist (implementatieplan) en dat vervolgens, waar nodig en gewenst met ondersteuning van Nederland, wordt overgegaan tot de daadwerkelijke uitvoering van de betreffende twee verdragen.
De afgelopen jaren zijn voor dit deel van het Koninkrijk meerdere geprioriteerde mensenrechtenverdragen in werking getreden. Het afgelopen jaar zijn geen verdragen in werking getreden. De belangrijkste reden hiervoor is de inzet in de landen ten aanzien van het voornoemde omvangrijke Verdrag van Istanbul. Dit verdrag brengt door zijn omvang en uitvoeringscomplexiteiten grotere werklast met zich mee waardoor implementatie meer tijd vergt. Teneinde de Caribische landen te ondersteunen bij deze inzet is in december 2024 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk in Straatsburg en het Ministerie van BZK gezamenlijk een conferentie georganiseerd. Daar wisselden zowel de Caribische landen als de Openbare Lichamen ervaringen en best practices met de Raad van Europa lidstaten die (bijvoorbeeld door hun ligging of grootte) voor vergelijkbare uitdagingen staan. Ook heeft de delegatie ter bevordering van de kennisdeling over de Raad van Europa, het secretariaat en toezichthoudende organen waaronder het Lanzarote Comité bezocht en aantal werkbijeenkomsten bijgewoond.