Base description which applies to whole site

nr. 2NOTA OVER DE TOESTAND VAN 'S RIJKS FINANCIËN

Aangeboden 15 september 1998

Bijlagen bij de Miljoenennota 1999

1 BUDGETTAIRE KERNGEGEVENS

Tabel 1. Budgettaire kerngegevens; in miljoenen guldens of in % geharmoniseerd BBP
 Rekening 1997Vermoedelijke uitkomsten 1998Ontwerp-begroting 1999
Netto uitgaven van de collectieve sector1   
    
Netto uitgaven rijksbegroting in enge zin156 320 161 602 173 820
Netto uitgaven sociale zekerheid100 687 101 799 102 836
Netto uitgaven zorgsector48 813 51 326 55 375
(Netto uitgaven Budgettair Kader Zorg)56 759 59 68164 390
    
Financieringstekort Rijk   
    
Begrotingsuitgaven229 238260 166 274 943
Aflossingen–18 953–38 827–43 085
Niet-belastingontvangsten–47 162–80 986 –84 039
Uitgifte vaste schuld en muntslag18 51046 08056 671
Uitgavenreserve  250
Belastingontvangsten–171 043 –178 395–186 210
Mutatie derdenrekening475 272–31
    
Feitelijk financieringstekort11 0658 310 18 500
Idem in % BBP1,6%1,1%2,4%
    
Beleidsrelevant financieringstekort12 434 15 854  
Idem in % BBP1,8%2,1% 
    
Overige tekorten van de collectieve sector   
    
Vorderingentekort centrale overheid–2,2%–2,0%–2,3%
Vorderingentekort Sociale fondsen0,4%0,4%0,8%
Vorderingentekort OPL0,9%0,2%0,2%
    
    
EMU-tekort–0,9%–1,3%–1,3%
    
Schuld en schuldquoten (in % geharmoniseerd BBP)   
    
Staatsschuld (conform EMU-definitie)409 007 421 017 431 967
Staatsschuldquote58,1%56,4%55,4%
    
EMU-schuldquote71,4%68,6%66,4%
    
Micro-lastenontwikkeling (mld gld)–1,7 –4,6 1,5
    
w.v. belastingen–4,3 –2,8 0,2
w.v. premies2,5–1,0 1,3
w.v. OPL0,1 –0,8 0,0
    
BBP708 990 751 650 785 900
Harmonisatiereeks–4 500–5 500 –5 500
Geharmoniseerd BBP704 490746 150 780 400

1 De uitgavenontwikkeling onder de kaders is voor 1997 en 1998 volgens een andere afbakening dan in 1999. Bijlage 2 geeft een nadere onderbouwing van de wijzigingen die zich voorgedaan hebben in de afbakening.

2 DE UITGAVEN EN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN 1997–2003

Tabel 2.1 Uitgaven begrotingen1; in miljoenen guldens
Begrotingen199719981999
  RekeningVermoedelijke uitkomstenOntwerpbegroting
IHuis der Koningin13,113,614,0
IIHoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin283,1306,3304,2
IIIAlgemene Zaken65,368,586,2
IVKoninkrijksrelaties331,0366,0270,3
VBuitenlandse Zaken8 870,610 096,711 129,9
VIJustitie6 544,47 346,67 646,4
VIIBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties7 804,57 447,17 746,3
VIIIOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen37 672,239 850,641 005,8
IXANationale Schuld49 416,569 645,474 282,3
IXBFinanciën5 118,66 029,66 467,7
XDefensie13 908,614 463,414 140,3
XIAVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer7 493,78 077,38 464,3
XIBRijksgebouwendienst1 564,81 780,8
XIIVerkeer en Waterstaat11 034,010 937,611 587,8
XIIIEconomische Zaken3 648,13 565,13 769,6
XIVLandbouw, Natuurbeheer en Visserij4 953,43 484,33 737,3
XVSociale Zaken en Werkgelegenheid27 690,031 123,331 083,1
XVIVolksgezondheid, Welzijn en Sport10 286,111 268,411 200,7
HGISInternationale Samenwerking(7 298,4) (8 149,0) (8 722,2)
APAanvullende posten– 437,36 342,6
GFGemeentefonds21 664,322 492,523 286,8
PFProvinciefonds1 619,91 712,81 785,3
ISFInfrastructuurfonds7 378,19 323,310 098,6
FESFonds Economische Structuurversterking1 479,22 545,33 205,8
DGFDiergezondheidsfonds
EUBelastingafdrachten aan de Europese Unie7 703,57 698,07 540,0
CONConsolidatie– 7 305,5– 9 039,0–10 252,0
Totaal229 237,5260 166,2274 943,3

1 In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord.De totale uitgaven voor Internationale samenwerking zijn tussen haakjes vermeld.

 
2000200120022003Begrotingen
Meerjarenramingen    
14,014,014,014,0I
292,3288,8287,4290,9II
71,352,751,951,9III
283,5286,1285,9285,9IV
11 514,512 029,812 426,512 813,2V
7 433,77 275,67 283,97 285,4VI
7 896,27 929,58 101,28 159,6VII
41 637,342 083,842 907,743 463,9VIII
77 914,476 844,275 918,462 158,7IXA
6 556,06 526,56 458,26 371,7IXB
13 783,613 536,413 657,913 576,8X
8 321,27 667,16 936,56 673,7XIA
XIB
11 745,811 978,812 092,812 190,4XII
3 440,03 339,03 312,23 317,7XIII
3 353,73 405,83 389,23 361,7XIV
31 460,931 896,632 437,532 726,5XV
11 027,610 983,610 957,410 931,1XVI
(9 028,4) (9 315,5) (9 654,7) (10 022,5) HGIS
11 310,815 000,818 424,522 618,3AP
23 134,923 194,123 233,423 229,1GF
1 796,91 801,51 801,51 801,5PF
10 222,19 958,29 638,310 411,9ISF
3 495,02 913,72 638,23 463,4FES
DGF
7 603,07 686,07 944,08 224,0EU
–10 438,5–10 192,4–9 706,0–10 734,9CON
283 870,2286 500,2290 492,4282 686,4 
Tabel 2.2 Niet-belastingontvangsten begrotingen1; in miljoenen guldens
Begrotingen199719981999
 RekeningVermoedelijke uitkomstenOntwerpbegroting
IIHoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin8,47,57,3
IIIAlgemene Zaken6,87,85,6
IVKoninkrijksrelaties43,433,525,0
VBuitenlandse Zaken123,8202,5113,5
VIJustitie1 082,5952,91 277,9
VIIBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties621,5464,2506,0
VIIIOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen3 429,83 278,73 656,0
IXANationale Schuld19 751,847 854,757 918,8
IXBFinanciën6 639,210 774,45 428,4
XDefensie598,7584,1485,1
XIAVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer250,5435,6289,3
XIBRijksgebouwendienst79,5148,9
XIIVerkeer en Waterstaat2 708,72 697,91 640,8
XIIIEconomische Zaken7 675,15 343,82 961,8
XIVLandbouw, Natuurbeheer en Visserij488,1476,9550,5
XVSociale Zaken en Werkgelegenheid1 049,8795,7816,0
XVIVolksgezondheid, Welzijn en Sport387,6389,3313,3
HGISInternationale Samenwerking(222,7) (202,8) (188,8)
APAanvullende posten37,691,51 855,4
GFGemeentefonds4,4
ISFInfrastructuurfonds7 256,79 034,99 990,3
FESFonds Economische Structuurversterking1 473,52 082,41 620,0
AOW-AOW-spaarfonds750,04 337,54 829,8
DGFDiergezondheidsfonds30,6
CONConsolidatie–7 305,5–9 039,0–10 252,0
Totaal47 161,980 986,384 038,8

1 In deze tabel zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld.

 
2000200120022003Begrotingen
Meerjarenramingen  
7,37,37,37,3II
5,65,65,65,6III
27,128,024,624,6IV
111,9100,198,594,8V
1 296,61 304,01 307,51 310,7VI
479,4481,8512,1502,8VII
3 537,13 487,13 516,53 474,4VIII
65 213,264 119,561 185,646 380,1IXA
4 7785 069,05 238,15 111,1IXB
454,2454,1452,7452,9X
231,1188,5127,9127,1XIA
0XIB
1 171,0878,2874,6876,2XII
2 923,32 871,32 783,52 777,3XIII
502,6565,0561,8561,4XIV
828,9841,9853,2853,2XV
223,5223,0223,0222,7XVI
(157,1)(144,5)(139,4)(132,4)HGIS
2 030,01 985,01 940,0–60,0AP
GF
10 214,410 028,79 638,310 411,9ISF
1 705,01 749,01 753,01 753,0FES
5 411,65 995,26 615,07 226,3AOW
39,3111,3103,3101,3DGF
–10 438,5–10 192,4–9 706,0–10 734,9CON
90 752,690 301,288 116,171 479,8 

2.3 Rijksbegroting in enge zin

Tabel 2.3.1 Begrotingsuitgaven binnen uitgavenkader RBG-eng; in miljoenen guldens
 1999200020012002
1 Totale begrotingsuitgaven274 943283 870286 500290 492
2 EU-landbouwheffingen550550550550
3 Debudgetteringen2000
4 Aflossing vaste schuld–43 085–45 701–44 274–42 781
5 Sociale Zekerheid RBG-eng–26 439–27 175–27 831–28 633
6 Zorg RBG-eng–1 471–1 579–1 595–1 617
7 Onderlinge betalingen SZ/Zorg–6 345–6 489–6 629–6 780
8 VAW/balansverkortingen–1129–1025–400–400
9 Netto verstrekking studieleningen–1 320–1 678–1 385–1 174
10 Uitgaven FES–3 206–3 495–2 914–2 638
11 BTW-compensatie–507–711–710–696
12 Bruto relevante uitgaven191 993196 566201 312206 324
Tabel 2.3.2 Begrotingsontvangsten binnen uitgavenkader RBG-eng; in miljoenen guldens
 1999200020012002
1 Totale niet-belastingontvangsten84 03990 75390 30188 116
2 Uitgifte vaste schuld en muntslag–56 671–63 966–62 872–59 938
3 Gasbaten (excl. FES) en milieuheffingen–3 685–3 797–3 897–3 797
4 Ontvangsten FES–1 620–1 705–1 749–1 753
5 Netto verkoop staatsbezit–1 829–1 673–1 679–1 744
6 Afdracht DNB–1 525–1 475–1 700–1 775
7 Rente, agio en disagio–536–785–719–1 579
8 Relevante ontvangsten18 17317 35217 68517 530
Tabel 2.3.3 Uitgavenkader RBG-eng; in miljoenen guldens
 1999200020012002
1 Bruto relevante uitgaven191 993196 566201 312206 324
2 Relevante ontvangsten–18 173–17 352–17 685–17 530
3 Netto relevante uitgaven173 820179 214183 627188 795
4 BBP-deflator1,01631,03851,06131,0845
5 Reëel uitgavenkader RBG-eng171 033172 570173 021174 085

Toelichting

Deze bijlage bevat een toelichting op het reële uitgavenkader van de rijksbegroting in enge zin. Het uitgavenkader is opgesteld vanuit de begrotingstotalen zoals die worden gepresenteerd in bijlagen 2.1 en 2.2.

De tabellen 2.3.1 en 2.3.2 geven een onderbouwing van de bruto relevante uitgaven respectievelijk van de relevante inkomsten voor het uitgavenkader rijksbegroting in enge zin. Diverse correcties tussen de totale begrotingsuitgaven en de bruto relevante uitgaven respectievelijk tussen de totale niet-belastingontvangsten en de relevante ontvangsten staan weergegeven in de regels 2 tot en met 11 respectievelijk de regels 2 tot en met 7. Deze correcties dienen enerzijds om dubbeltellingen te voorkomen met de uitgavenkaders sociale zekerheid en zorg en anderzijds om te corrigeren voor factoren die het zicht op de structurele ontwikkelingen vertekenen en daarmee een stabiel begrotingsbeleid bemoeilijken.

De afbakening van het uitgavenkader rijksbegroting in enge zin voor de periode 1999–2002 heeft enkele wijzigingen ondergaan ten opzichte van de periode 1995–1998. De rijksbijdrage aan de arbeidsvoorziening (CBA) en de inkoop van de sociale diensten bij arbeidsvoorziening zijn verschoven naar het uitgavenkader sociale zekerheid. De rente-uitgaven worden voortaan op transactiebasis in het uitgavenkader verwerkt in plaats van op kasbasis. De opbrengst van de omroepbijdragen wordt niet langer aangemerkt als een niet-belastingontvangst maar beschouwd als collectieve last en dientengevolge meegenomen in de ijklat voor de ontvangsten. Ten slotte zijn de rente-ontvangsten van de sociale fondsen en de landbouwheffingen van de Europese Unie toegevoegd aan het uitgavenkader rijksbegroting in enge zin. De nieuwe afbakening van de drie budgetdisciplinesectoren is vastgelegd in de regels budgetdiscipline (bijlage 14).

2.4 Sociale zekerheid

Tabel 2.4.1 Uitgavenkader Sociale zekerheid; in miljoenen guldens
 1999200020012002
1 AOW41 03242 39043 73244 971
2 ANW3 4773 4373 3673 275
3 WAO19 84520 53021 04721 603
4 WAZ1 0881 1001 1081 116
5 Wgf1 8341 8561 8761 848
6 AWF6 5576 5446 5386 624
7 Vangnet2 5642 6852 7832 874
8 Subtotaal fondsen76 39778 54180 45182 312
9 Begroting SZW26 43927 17527 83128 633
10 Totaal 102 836105 716108 282110 945
11 BBP-deflator1,01631,03851,06131,0845
12 Reëel uitgavenkader SZ101 187101 797102 028102 301

Toelichting

Tabel 2.4.1 bevat het reëel uitgavenkader sociale zekerheid voor de periode 1999–2002. De ijklijn komt overeen met de uitgavenraming van de verschillende regelingen in deze Miljoenennota en de Sociale Nota 1999. De afbakening van de ijklijn sociale zekerheid is iets gewijzigd ten opzichte van de periode 1995–1998. De rijksbijdrage aan de arbeidsvoorzieningsorganisatie (CBA) en de inkoop van de sociale diensten bij arbeidsvoorziening zijn verschoven van het uitgavenkader rijksbegroting in enge zin naar het uitgavenkader sociale zekerheid. Tevens worden intensiveringen op het gebied van specifiek werkgelegenheidsbeleid aan het uitgavenkader sociale zekerheid toegerekend (met name Instroom/Doorstroom-banen en Sluitende Aanpak).

2.5 Zorgsector

Tabel 2.5.1 Het Budgettair Kader Zorg; in miljoenen guldens
 1999200020012002
1 Premiegefinancierde uitgaven62 92066 35669 37272 716
2 Begrotingsgefinancierde uitgaven1 4711 5791 5951 617
3 BKZ nominaal64 39067 93570 96774 333
4 BBP-deflator1,01631,03851,06131,0845
5 Reële BKZ63 35765 41666 86868 541
Tabel 2.5.2 De ijklijn zorg; in miljoenen guldens
 1999200020012002
1 BKZ nominaal64 39067 93571 96774 333
2 Particuliere verzekeringen/WTZ–9 015–9 511–9 936–10 406
3 IJklijn zorg nominaal55 37558 42461 03163 927
4 BBP-deflator1,01631,03851,06131,0845
5 Reële ijklijn zorg54 48756 25857 50658 946

Toelichting

Tabel 2.5.1 geeft het Budgettair Kader Zorg (BKZ) weer. Het BKZ geeft de toelaatbare kosten aan van het basis zorgpakket, waarvan de regering vindt dat het voor iedereen toegankelijk moet zijn (AWBZ- en ZFW-pakket), en van de begrotingsgefinancierde zorguitgaven die tot de zorg worden gerekend. In deze Miljoenennota wordt het BKZ in reële termen vastgesteld voor de periode 1999–2002. De belangrijkste wijziging is de substantieel hogere volumegroei. Daarnaast is in het nieuwe BKZ ten opzichte van de afgelopen kabinetsperiode de eigen bijdrage in de ZFW vervallen. Hierdoor vindt een financieringsverschuiving plaats van particuliere uitgaven naar collectieve uitgaven. Deze verschuiving verhoogt het BKZ (technisch) ten opzichte van de vorige kabinetsperiode. Een paar kleinere wijzigingen staan toegelicht in annex 1 van de regels budgetdiscipline (bijlage 14 bij deze Miljoenennota).

Tabel 2.5.2. geeft de opbouw weer van de ijklijn zorg. De ijklijn zorg bevat het collectief gefinancierde deel van het BKZ. De ijklijn Zorg wordt afgeleid van het BKZ, door van de BKZ-uitgaven af te trekken de uitgaven voor het particulier verzekerde ziekenfondspakket en erbij op te tellen de omvang van de WTZ-omslagpremie.

2.6 De agentschappen

Tabel 2.6.1 Agentschapsbegrotingen 1999; in miljoenen guldens
NAAM AGENTSCHAPMoederdepartementingesteld perLastenGecons. uitgavenBatenGecons. ontvangsten
Centrum tot Bevordering van de Import uit OntwikkelingslandenBUZA199820 8351 29220 084700
Immigratie en Naturalisatie DienstJustitie1994380 74326 429367 31413 460
Dienst Justitiële InrichtingenJustitie19951 967 232301 5901 967 232296 504
Centraal Justitieel Incasso BureauJustitie199655 0557 64855 0552 230
Korps Landelijke Politie DienstenJustitie1998429 05435 937428 06736 100
Informatie Voorziening Overheids PersoneelBZK199515 718–2 19815 8220
Centrale Archief SelectiedienstBZK199710 64440710 860483
Basisadministratie Persoonsgegevens en ReisdocumentenBZK199850 6309 02750 6309 027
IT-OrganisatieBZK1999199 53026 993203 53026 993
Centrale Financiële InstellingOCW199690 3655 86590 3652 600
Rijks Archief DienstOCW199644 0844 55744 0844 557
Defensie Telematica OrganisatieDefensie1998402 9000401 0000
Dienst Gebouwen, Werken en TerreinenDefensie1996147 200–600148 4001 000
Rijks GebouwendienstVROM19991 589 900650 1001 589 900652 100
Koninklijk Nederlands Meteorologisch InstituutV en W199576 50029 80071 70023 700
Rijks Dienst voor RadiocommunicatieV en W199662 10059 40059 10057 450
SenterEZ199466 3622 26168 0641 761
Plantenziektenkundige DienstLNV199432 53013 31732 35011 617
Bureau HeffingenLNV199826 5254 18726 5253 037
LaserLNV199983 323–1 04283 3230
College ter Beoordeling van GeneesmiddelenVWS199625 20922 52025 23022 791
Totalen  5 776 4391 197 4905 758 6351 166 110

3 IJKLATTEN VOOR DE INKOMSTEN

3.1 Inleiding

Het Regeerakkoord geeft aan hoe zal worden omgegaan met eventuele meevallers aan de inkomstenkant. Inkomstenmeevallers die nog betrekking hebben op 1998 worden volledig benut voor extra tekortreductie, inclusief de doorwerking naar latere jaren. Vanaf 1999 optredende inkomstenmeevallers worden benut voor een combinatie van extra EMU-tekortreductie en extra lastenverlichting. Teneinde deze meevallers te kunnen vaststellen zijn ijklatten voor de inkomsten opgesteld.

Deze bijlage bevat zowel de nominale als de reële ijklatten voor de jaren 1998–2002. Verder wordt ingegaan op de wijze waarop de ijklatten zijn opgesteld en op de behandeling van zowel inkomstenmeevallers als -tegenvallers.

3.2 Uitgangspunten

Opstelling ijklat

De ijklat heeft betrekking op de collectieve lasten vanwege het Rijk en de sociale fondsen. Collectieve lasten zijn in beginsel alle heffingen met een verplicht karakter zonder dat daar een direct samenhangende voorziening tegenover staat. Bij de sociale fondsen gaat het om alle sociale premies. Bij het Rijk gaat het om alle belastingen, het niet-belastingontvangstengedeelte van de aardgasbaten exclusief FES-deel (in de rest van deze bijlage aangeduid met gasbaten) en overige tot de collectieve lasten gerekende middelen (in de rest van deze bijlage aangeduid met overige middelen). Deze laatste betreffen milieuheffingen, landbouwheffingen en omroepbijdragen. Omroepbijdragen worden ook beschouwd als een collectieve last, omdat er geen concrete, individuele, met de heffing samenhangende tegenprestatie tegenover staat1. In de mediawereld van vandaag kan het bezit van een radio en/of televisietoestel niet meer gelijk worden gesteld aan het genot van de publieke omroep.

De ijklatten zijn gebaseerd op het behoedzame scenario van het CPB, na doorrekening van het Regeerakkoord, rekening houdend met de fasering van de economische groei en de loon- en prijsontwikkeling uit hoofdstuk 3.

De ijklat voor de belastingen betreft de volledige meerjarige raming van de belastinginkomsten, zoals die wordt gepresenteerd in bijlage 4. Hierin zijn ook autonome maatregelen (beleidswijzigingen) verwerkt. De stelselherziening bij de belastingen is verwerkt voor het jaar 2001. In de ijklat van de belastingen zijn ook de overige middelen opgenomen.

Bij de opstelling van de ijklatten voor de premies is rekening gehouden met een vermogensinhaal bij de sociale fondsen in twee jaar (1999 en 2000). De premieontwikkeling in 2002 is gebaseerd op de premiepercentages uit de CPB-doorrekening. De definitieve vaststelling van de premiepercentages zal van jaar op jaar plaatsvinden.

De ijklat voor de gasbaten is gebaseerd op de meerjarenraming uit de begroting. Daarbij gaat het alleen om de niet-belastingontvangsten gas voor zover deze niet in het FES worden gestort (voor de FES-voeding is uitgegaan van 41,5%). De VpB-gasbaten zijn meegenomen in de belastingraming.

De ijklatten worden gedefleerd en jaarlijks aangepast volgens de BBP-deflator-systematiek die ook bij de uitgavenijklijnen wordt gehanteerd.

De meevallerformule bij de inkomsten

Alleen inkomstenmeevallers die doorwerken naar volgende jaren (zogeheten structurele meevallers) vallen onder de meevallerformule. Zo wordt voorkomen dat incidentele of tijdelijke meevallers leiden tot lastenverlichting, zonder dat daarvoor structurele dekking bestaat. De meevallerformule treedt in werking indien de geraamde som van belastingen, premies (bij ongewijzigde tarieven), gasbaten en overige middelen voor jaar t+1 de som van de ijklatten voor dat jaar overtreft: een kwart van het verschil is beschikbaar voor lastenverlichting, driekwart komt ten goede aan tekortreductie. Indien het EMU-tekort ¾% BBP of minder bedraagt geldt een verdeelsleutel van ½/½. Om zeker te zijn dat een meevaller slechts eenmaal wordt besteed, wordt het saldo van de meevaller en de daaruit gefinancierde lastenverlichting bijgeschreven op een correctiepost voor de ijklatten.

De tegenvallerformule bij de inkomsten

Indien de geraamde som van belastingen, premies, gasbaten en overige middelen voor jaar t+1 lager ligt dan de som van de ijklatten voor dat jaar (aangevuld met de correctiepost), treedt de tegenvallerformule in werking. In navolging van de meevallerformule wordt een per saldo tegenvaller verdeeld over het tekort en de lasten: een tegenvaller loopt voor ¾ in het tekort en ¼ in de lasten totdat het tekort 1¾% BBP bedraagt; daarna wordt de verdeelsleutel ½/½ gehanteerd, zolang de vereisten van het Verdrag van Maastricht zich hier niet tegen verzetten. In deze opzet worden mee- en tegenvallers bij de inkomsten symmetrisch behandeld. Ook bij tegenvallers geldt dat het moet gaan om tegenvallers met een structureel karakter alvorens de formule in werking treedt.

Om te verzekeren dat een inkomstentegenvaller slechts eenmaal wordt gecompenseerd, wordt de correctiepost voor de ijklatten aangepast voor het saldo van de tegenvaller en de daarmee samenhangende lastenverzwaring.

Het structurele deel van een eventuele inkomstenmeevaller over 1998 zal worden vastgesteld bij de Voorlopige Rekening 1998. Conform de afspraken uit het Regeerakkoord zal zo'n meevaller ook ten goede komen aan het EMU-tekort in latere jaren. Door opname in de correctiepost zal deze structurele inkomstenmeevaller bij het toepassen van de meevallerformule geen rol meer spelen.

3.3 Vormgeving van het lastenbeleid

In het Regeerakkoord is de omvang van de totale lastenverlichting voor de periode 1999–2002 vastgelegd. In verband met de herziening van het belastingstelsel is de voorziene lastenverlichting geconcentreerd in 2001. De precieze fasering over de jaren zal onderwerp van nadere afweging zijn.

Conform de uitgangspunten voor de werking van de ijklat wordt bepaald of en in welke mate de lasten verlicht (of verzwaard) zullen worden ten opzichte van de voornemens in het Regeerakkoord. De wijze waarop het lastenpakket zal worden ingevuld zal van jaar tot jaar worden bezien, waarbij ook de vermogenspositie van de sociale fondsen zal worden betrokken. De besluitvorming over eventuele inkomstenmeevallers vindt plaats in augustus.

3.4 De ijklatten

Tabel 3.4.1. geeft de nominale en de reële ijklatten weer voor de komende kabinetsperiode.

Tabel 3.4.1 IJklatten voor de inkomsten 1998–2002; in miljoenen guldens
 19981999200020012002
Nominale ijklat303 624318 029332 169334 594346 407
Belastingen c.s.180 382188 275195 735199 124205 733
Premies120 142127 576134 243133 322138 626
Gasbaten3 1012 1782 1922 1492 048
      
BBP-deflator11,01631,03851,06131,0845
      
Reële ijklat303 624312 928319 855315 268319 416
Belastingen c.s.180 382185 255188 478187 622189 703
Premies120 142125 530129 266125 621127 825
Gasbaten3 1012 1432 1112 0251 888

4 BELASTINGONTVANGSTEN

Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belastingontvangsten voor 1998 en 1999. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting in begroting IX-B. Daar wordt de raming nader kwantitatief onderbouwd. In de laatste paragraaf is een belastingraming voor de jaren 2000 tot en met 2003 opgenomen, waarin ook de gevolgen van het voorgenomen fiscale beleid uit het Regeerakkoord zijn verwerkt. Tevens is in bijlage 5 een overzicht van belastinguitgaven opgenomen.

4.1 De belastingramingen voor 1998 en 1999

Tabel 4.1.1 Belastingontvangsten op kasbasis voor 1997, 1998 en 1999; in miljoenen guldens
 Realisatie 1997Ontwerp-begroting 1998Voorjaarsnota 1998Vermoedelijke uitkomsten 1998Ontwerp-begroting 1999
IKostprijsverhogende belastingen86 74290 13591 66592 53098 530
 Invoerrechten3 6813 3203 6203 6903 510
 Omzetbelasting49 45151 59052 54053 59556 655
 Belasting op personenauto's en motorrijwielen4 5514 6704 7554 9055 100
 Accijnzen15 01216 69016 42015 97016 875
 – Accijns van lichte olie6 4037 2356 9456 6707 015
 – Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie4 0884 5404 4904 4404 625
 – Tabaksaccijns2 9413 2053 1553 0303 270
 – Alcoholaccijns930820940940965
 – Bieraccijns616550620620625
 – Wijnaccijns34340270270375
 Belastingen van rechtsverkeer5 8805 7606 0306 3306 640
 – Overdrachtsbelasting4 1824 1054 3004 6004 860
 – Assurantiebelasting1 1161 1001 1501 1501 200
 – Kapitaalsbelasting582555580580580
 Motorrijtuigenbelasting4 0043 4703 5853 3353 860
 Belastingen op milieugrondslag3 5754 0404 1104 0605 230
 – Afvalstoffen- en grondwaterbelasting512535575545570
 – Regulerende energiebelasting1 7062 0352 1602 1553 245
 – Belasting op brandstoffen1 3571 4701 3751 3601 415
 Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten418410430440450
 Belasting op zware motorrijtuigen171185175205210
      
IIBelastingen op inkomen, winst en vermogen84 23987 52084 81585 79087 590
 Inkomstenbelasting4 8614 2203 7854 055–780
 Loonbelasting39 79146 20040 87541 18046 385
 Dividendbelasting3 2632 9203 0903 5903 725
 Kansspelbelasting213230225225240
 Vennootschapsbelasting32 33630 50033 16533 11534 180
 Vermogensbelasting1 6901 3501 5201 4701 525
 Successierechten2 0862 1002 1552 1552 315
      
IIINiet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen belastingontvangsten6270757590
IVTotaal generaal171 043177 725176 555178 395186 210
Aandeel van het gemeentefonds21 664122 12622 48522 49323 303
Aandeel van het provinciefonds1 62021 6731 7131 7131 785
Aandeel van de Europese Unie     
1.in de invoerrechten3 6813 3203 6203 6903 510
2.in de omzetbelasting4 0313 9624 0204 0084 030
Ten bate van begroting IX-B140 047146 644144 717146 492153 582

1 Met ingang van het begrotingsjaar 1997 is de voeding van het gemeentefonds niet langer een percentage van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten en motorrijtuigenbelasting. De voeding uit de belastingontvangsten is gelijk aan de uitgaven van het gemeentefonds. Deze systematiek geldt met ingang van het begrotingsjaar 1998 ook voor het provinciefonds.

2 0,97% van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting.

In tabel 4.1.1 staan in de laatste twee kolommen per belastingsoort de actuele belastingramingen voor 1998 en 1999 weergegeven. Voor 1998 zijn ook de eerdere ramingen bij de Ontwerpbegroting 1998 en de Voorjaarsnota 1998 opgenomen. De eerste kolom laat de gerealiseerde kasontvangsten in 1997 zien.

4.2 De belastingontvangsten in 1998

In tabel 4.2.1 zijn voor 1998 de belangrijkste mutaties ten opzichte van de Voorjaarsnota 1998 vermeld.

Tabel 4.2.1 Raming belastingontvangsten 1998 op kasbasis; in miljoenen guldens
 Voorjaars-nota 1998Vermoedelijke uitkomsten 1998Verschil
Kostprijsverhogende belastingen91 66592 530865
Omzetbelasting52 54053 5951 055
Accijnzen16 42015 970–450
Belastingen van rechtsverkeer6 0306 330300
Motorrijtuigenbelasting3 5853 335–250
Overig13 09013 300210
    
Belastingen op inkomen, winst en vermogen184 89085 865975
Inkomstenbelasting3 7854 055270
Loonbelasting40 87541 180305
Dividendbelasting3 0903 590500
Vennootschapsbelasting33 16533 115–50
Overig13 9753 925–50
Totaal generaal176 555178 3951 840

1 Inclusief niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen belastingontvangsten.

De raming voor het totaal aan belastingontvangsten is voor 1998 ten opzichte van de Voorjaarsnota 1998 met 1,8 miljard verhoogd. Deze mutatie vloeit voort uit bijstellingen in het economisch beeld in de Macro-Economische Verkenning 1999 ten opzichte van het Centraal Economisch Plan 1998 en uit inzichten vanuit de aanslag- en kasontwikkeling tot en met juli van de verschillende belastingsoorten. De autonome bijstelling is per saldo 0,0 miljard.

De raming voor de omzetbelasting is ten opzichte van de raming bij Voorjaarsnota 1998 opwaarts bijgesteld met 1,1 miljard. De hogere raming is deels het gevolg van hogere geraamde binnenlandse bestedingen in de Macro Economische Verkenning 1999 ten opzichte van het Centraal Economisch Plan 1998 in samenhang met de kasontvangsten tot en met juli. Verder is de raming opwaarts bijgesteld door een autonome mutatie in verband met de BTW-plicht op de aanleg van infrastructuur voor het openbaar vervoer (+0,4 miljard). Hiervoor zijn tegelijkertijd de uitgaven op de rijksbegroting in 1998 opgehoogd. Voor het saldo van uitgaven en ontvangsten is er dus geen effect. De neerwaartse bijstelling van de raming voor de accijnzen hangt samen met de ontwikkeling van de kasontvangsten tot en met juli. Zowel de accijns op lichte olie als de tabaksaccijns komt lager uit dan verwacht bij Voorjaarsnota. Bij de belastingen van rechtsverkeer daarentegen laat met name de overdrachtsbelasting een nog gunstiger kasontwikkeling zien dan reeds bij Voorjaarsnota voorzien. De gunstige kasontwikkeling is het gevolg van de aanhoudend sterke volume- en prijsontwikkeling op de markt voor onroerend goed. De raming van de overdrachtsbelasting is met 0,3 miljard verhoogd. Als gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad over grijze kentekens is de raming van de motorrijtuigenbelasting voor 1998 met 0,3 miljard neerwaarts bijgesteld.

De raming voor de overige kostprijsverhogende belastingen is licht opwaarts bijgesteld (met 0,2 miljard). De raming voor de inkomstenbelasting is ten opzichte van de raming bij de Voorjaarsnota met 0,3 miljard omhoog gegaan. Reden hiervoor zijn de hoger dan geraamde kasontvangsten over het belastingjaar 1996. In de Voorlopige Rekening 1997 werd een verschuiving in de aanslagoplegging van zelfstandigen verondersteld. Deze verschuiving heeft zich niet in de verwachte mate voorgedaan. Dit betekent dat het winstinkomen van zelfstandigen zich gunstiger heeft ontwikkeld dan eerder verwacht.

De raming voor de loonbelasting is opwaarts bijgesteld met 0,3 miljard door de combinatie van een licht hogere raming van de contractloonstijging en een sterkere groei van de werkgelegenheid. De raming voor de vennootschapsbelasting is ten opzichte van de raming bij de Voorjaarsnota per saldo licht verlaagd met 0,1 miljard. Deze bijstelling is enerzijds het gevolg van lagere VpB-opbrengsten uit de gassector door de neerwaarts bijgestelde raming van de olieprijs en anderzijds het gevolg van hogere VpB-opbrengsten uit de niet-gassector.

Een relatief grote verhoging van de raming (0,5 miljard) heeft plaatsgevonden bij de dividendbelasting. De kasontvangsten tot en met juli zijn aanzienlijk hoger uitgevallen dan verwacht. Uit analyse van gegevens uit het Dividendbelasting Informatiesysteem blijkt dat hiervoor meerdere oorzaken zijn aan te geven. In de eerste plaats is de afdracht van dividendbelasting van enkele grote bedrijven meer dan gemiddeld gestegen. Een groot deel van de dividendbelasting wordt bepaald door een relatief klein aantal grote bedrijven. Verder is een sterke stijging waar te nemen bij de dividendbelasting afkomstig van beleggingsfondsen: de gunstige rendementen die deze fondsen hebben behaald, vertalen zich in hogere dividenduitkeringen. Tot slot kan gewezen worden op een relatief grote groei van het aantal bedrijven dat dividendbelasting afdraagt. Hierbij speelt ook de huidige gunstige economische ontwikkeling een rol, waardoor bedrijven die uit een verliessituatie geraken weer de dividenduitkering kunnen hervatten. De raming voor de overige belastingen op inkomen, winst en vermogen is licht neerwaarts bijgesteld met 0,1 miljard.

4.3 De invloed van maatregelen op de belastingontvangsten 1999

Als gevolg van maatregelen neemt in 1999 de belastingopbrengst per saldo af met 1,1 miljard ten opzichte van 1998. Deze afname is het saldo van fiscale maatregelen met een omvang van –0,6 miljard en overige maatregelen met een totaal van –0,5 miljard. Deze overige maatregelen betreffen vooral maatregelen in de uitvoeringssfeer. In tabel 4.3.1 staan de kaseffecten van verschillende maatregelen uitgesplitst. Omdat vanaf 1999 voor de microlastenontwikkeling de effecten op transactiebasis relevant zijn, sluit het saldo van de fiscale maatregelen niet volledig aan bij de microlastenontwikkeling zoals deze neerslaat bij het Rijk (hoofdstuk 3, tabel 3.5.1).

Tabel 4.3.1 Effect op de belastingontvangsten 1999 van reeds vaststaande, bij het parlement aanhangige en voorgenomen maatregelen (mutaties op kasbasis ten opzichte van 1998); in miljoenen guldens
Fiscale maatregelen–401
waarvan vaststaande fiscale maatregelen–764
Verhoging tabaksaccijns150
Geleidelijke tariefdaling a.g.v. GATT-akkoord–197
Afbraak douanerechten hightech-producten–212
Doorwerking verhoging belastingtarief eerste schijf in 1998615
Doorwerking belastingeffecten wijziging arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA)–659
Overige vaststaande fiscale maatregelen–461
 
waarvan aanhangige en voorgenomen fiscale maatregelen363
Verhoging milieubelastingen en terugsluis (Regeerakkoord)1651
– verhoging energiebelastingen1 020
– andere milieubelastingen en indexatie315
– BTW over energie– en milieubelastingen140
– compensatie bedrijven voor verhoging energiebelastingen–155
– positieve prikkels voor gezinnen en bedrijven–130
– verlaging loon- en inkomstenbelasting gezinnen–1 025
Additionele verlaging tarief nieuwe eerste schijf (Regeerakkoord)–460
Verhoging afdrachtsvermindering kinderopvang (Regeerakkoord)–25
Afdrachtsvermindering voor scholing in non-profitsector (Regeerakkoord)–100
Uniformering voltijdscriterium WVA op 36 uur (belastingdeel) (Regeerakkoord)15
Continuering willekeurige afschrijving zwakke economische regio's–20
Reservering tijdelijke compensatie invoering euro–45
Verhoging belastingtarief huidige eerste schijf in 1999 als gevolg van nabetalingen aan sociale fondsen880
Overige aanhangige en voorgenomen fiscale maatregelen–47
  
Overige maatregelen en niet-endogene effecten–538
BTW-heffing op aanleg van infrastructuur openbaar vervoer en exploitatie113
BTW-heffing door privatisering DLO38
Afrekeningen belasting- en premieheffing tussen Rijk en sociale fondsen (nabetalingen, saldo)150
Wijziging verrekening Rijk en sociale fondsen in 1999 (structurele sleutelwijziging loonheffing)–1 200
Fraudeplan 1996 en meerjarenbeleid Belastingdienst121
Fraudeplan 1998179
Doorwerking automatische incasso motorrijtuigenbelasting in 1998200
Doorwerking teruggave wijnaccijns in 1998100
Doorwerking teruggave motorrijtuigenbelasting (grijze kentekens) in 1998 naar aanleiding van arrest Hoge Raad250
Doorwerking wet aanpassing LB/IB c.a.: verbetering voorlopige aanslagoplegging–300
Overig–189
Totaal–939

1 Een deel van de terugsluis verloopt via de sociale fondsen. Voor rijksbegroting en fondsen totaal is sprake van volledige terugsluis.

Tabel 4.3.1 geeft een overzicht van de maatregelen die van invloed zijn op de belastingontvangsten in 1999, uitgesplitst naar reeds vaststaande maatregelen, aanhangige en voorgenomen maatregelen en niet-endogene effecten in de uitvoeringssfeer.

Door reeds vaststaande fiscale maatregelen dalen de belastingontvangsten in 1999 per saldo met 0,8 miljard. Het gaat hierbij onder andere om maatregelen die reeds in 1998 zijn ingegaan, maar die een doorwerking op de kasopbrengsten in 1999 hebben. De thans bij het parlement aanhangige en voorgenomen fiscale maatregelen leiden in 1999 ten opzichte van 1998 tot een stijging met 0,4 miljard. Door de overige maatregelen en niet-endogene effecten in de uitvoeringssfeer nemen in 1999 de belastingontvangsten met 0,5 miljard af. Een aantal maatregelen heeft betrekking op de doorwerking uit 1998. Het gaat hierbij niet om de kasopbrengsten in 1999, maar om de tegenboeking in verband met het vervallen van een incidentele maatregel in het voorafgaande jaar. Aangezien in de ramingssystematiek de raming in het voorafgaande jaar het startpunt vormt, betekent het wegvallen van een dergelijke maatregel hogere of lagere belastingontvangsten in het daaropvolgende jaar. Afrekeningen van de gecombineerde loon- en inkomstenheffing tussen Rijk en sociale fondsen hebben hierdoor een incidenteel effect op de raming in het jaar waarin de nabetaling plaatsvindt en een tegengesteld effect in het daaropvolgende jaar. Een ander voorbeeld zijn de teruggaven wijnaccijns, die in 1998 worden afgesloten, waardoor de raming van de wijnaccijns in 1999 ten opzichte van 1998 met 0,1 miljard toeneemt.

4.4 De belastingontvangsten in 1999

Tabel 4.4.1 bevat een beknopt overzicht van de belastingramingen voor 1998 en 1999. Een uitgebreid overzicht is opgenomen in tabel 4.1.1 aan het begin van deze bijlage.

Tabel 4.4.1 Raming belastingontvangsten 1999 op kasbasis; in miljoenen guldens
 Vermoedelijke uitkomsten 1998Ontwerpbegroting 1999Verschil
Kostprijsverhogende belastingen92 53098 5306 000
Omzetbelasting53 59556 6553 060
Accijnzen15 97016 875905
Belastingen van rechtsverkeer6 3306 640310
Motorrijtuigenbelasting3 3353 860525
Overig13 30014 5001 200
    
Belastingen op inkomen, winst en vermogen185 86587 6801 815
Inkomstenbelasting4 055–780–4 835
Loonbelasting41 18046 3855 205
Dividendbelasting3 5903 725135
Vennootschapsbelasting33 11534 1801 065
Overig13 9254 170245
Totaal generaal178 395186 2107 815

1 Inclusief niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen belastingontvangsten.

De totale opbrengst aan rijksbelastingen in 1999 zal naar verwachting 186,2 miljard bedragen. De opbrengst stijgt met 7,8 miljard ten opzichte van 1998 (stand Vermoedelijke Uitkomsten 1998). Deze stijging is het saldo van –0,9 miljard aan maatregelen en 8,7 miljard aan endogene groei. De belangrijkste maatregelen zijn opgenomen in tabel 4.3.1. Voor de afzonderlijke belastingsoorten volgt hieronder een korte toelichting. De endogene groei van 8,7 miljard is het gevolg van de groei van de bestedingen, de toename van de werkgelegenheid en de winstontwikkeling.

De geraamde opbrengst van de omzetbelasting bedraagt 56,7 miljard voor 1999. Dit is een toename van 3,1 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst voor 1998. Deze stijging wordt voor 2,5 miljard veroorzaakt door de prijs- en volume-ontwikkeling van de consumptieve bestedingen; voor 0,6 miljard is de stijging het gevolg van maatregelen, waaronder het overbrengen van drinkwater naar het algemene BTW-tarief.

De geraamde opbrengst van de accijnzen in 1999 neemt toe met 0,9 miljard. Deze toename is het gevolg van de volumestijging en diverse maatregelen. Genoemd kunnen worden de indexatie van de brandstofaccijnzen (0,2 miljard), de verhoging van de tabaksaccijns (0,2 miljard) en het effect van het vervallen van de belastingvrije verkoop op luchthavens en veerboten.

De raming van de opbrengst voor de belastingen op milieugrondslagvoor 1999 bedraagt 5,2 miljard. Dit is een stijging van 1,2 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst voor 1998. Deze sterke mutatie vloeit vrijwel geheel voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord om de verhoging van de belastingen op milieu (en de daarmee samenhangende compensatie) gefaseerd vanaf 1 januari 1999 in te voeren.

De geraamde opbrengst van de belastingen van rechtsverkeer neemt van 1998 op 1999 toe met 0,3 miljard. Deze stijging is voornamelijk het gevolg van de verwachte volume- en prijsstijging op de woningmarkt in 1999. De opbrengst van de motorrijtuigenbelasting stijgt ten opzichte van de vermoedelijke uitkomsten 1998 met 0,5 miljard. Deze stijging is de som van een endogene groei van 0,1 miljard als gevolg van de groei van het wagenpark en van de effecten van maatregelen (0,5 miljard). Dit effect wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegvallen van de teruggave in 1998 in verband met de uitspraak van de Hoge Raad over de grijze kentekens.

De geraamde opbrengst voor de inkomstenbelasting voor 1999 bedraagt –0,8 miljard. Dit is een forse afname met 4,8 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst over 1998. Voor het grootste deel hangt de afname samen met een verschuiving tussen de loonbelasting en de inkomstenbelasting.

Vanaf 1 januari 1999 zullen namelijk alle verminderingen van loonbelasting vanwege aftrekposten (de zogenaamde loonbeschikkingen) niet langer door de werkgever worden verrekend met de loonbelasting via de maandelijkse salarisbetaling, maar rechtstreeks worden uitbetaald door de Belastingdienst aan de belastingplichtige via een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting.

De opbrengst voor de loonbelasting voor 1999 wordt geraamd op 46,4 miljard. Dit is een toename van 5,2 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst over 1998. Deze stijging is de som van maatregelen met een omvang van 1,9 miljard en de endogene stijging van de macro-economische loonsom als gevolg van de loon- en de werkgelegenheidsontwikkeling (3,3 miljard). Kwantitatief gezien de belangrijkste maatregel is de vervanging van de loonbeschikking door de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting (zie toelichting inkomstenbelasting).

De geraamde opbrengst van de vennootschapsbelasting neemt in 1999 toe met 1,1 miljard ten opzichte van het niveau in 1998 (33,1 miljard). Deze toename is een saldo van een autonome daling van 0,4 miljard en een endogene stijging van 1,5 miljard. De gunstige winstontwikkeling in de afgelopen jaren werkt door in de voorlopige aanslagoplegging over het belastingjaar 1999. Hierdoor wordt een groter deel van de totale verwachte opbrengst over 1999 al in 1999 zelf ontvangen. De endogene groei wordt negatief beïnvloed door de VpB-opbrengsten uit de gassector, die van 1998 op 1999 met 0,5 miljard afnemen. Deze daling hangt samen met de (voorziene) ontwikkeling van de olieprijs.

De raming van de opbrengst voor 1999 voor de overige belastingen op inkomen, winst en vermogen ligt 0,2 miljard hoger dan het geraamde eindniveau voor 1998. Deze stijging doet zich voor bij de dividendbelasting , de successierechten en de vermogensbelasting. Hierbij speelt de gunstige winstontwikkeling in 1998 en de gestegen waarde van specifieke vermogensbestanddelen als huizen en effecten een rol.

4.5 Meerjarige belastingramingen

De meerjarige belastingraming zoals gepresenteerd in tabel 4.5.1 is voor de jaren 1998 en 1999 in het voorgaande toegelicht. De raming voor de jaren 2000–2002 is gebaseerd op het behoedzame scenario voor de middellange termijn van het Centraal Planbureau na verwerking van het Regeerakkoord. Tevens is het voorgenomen fiscale beleid in de raming verwerkt. De belastingraming voor 2003 heeft bij gebrek aan een macro-economisch beeld voor dat jaar een louter technisch karakter. In tabel 4.5.1 zijn zowel de nominale als de reële meerjarige belastingontvangsten opgenomen. Deze cijfers vormen het uitgangspunt voor de ijklat van de belastingontvangsten, zoals toegelicht in bijlage 3.

Tabel 4.5.1 Meerjarige belastingraming op kasbasis; in miljoenen guldens
 199819992000200120022003
Nominale belastingontvangsten178 395186 210193 660196 950203 415210 700
       
BBP deflator 11,01631,03851,06131,0845 
       
Reële belastingontvangsten178 395183 223186 481185 574187 566 

5 BELASTINGUITGAVEN

5.1 Inleiding

Tijdens de gecombineerde Algemene financiële beschouwingen en de behandeling van de begroting van Financiën op 1 oktober 1997 is de toezegging gedaan in het vervolg jaarlijks een overzicht van belastinguitgaven te verstrekken. Dit gebeurde mede naar aanleiding van de motie van het lid Van der Ploeg c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600, nr. 43). Ook in het tiende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte wordt geadviseerd om jaarlijks een budgettair overzicht van belastinguitgaven in de Miljoenennota op te nemen. In deze bijlage is in tabel 5.2.1 dan ook een overzicht opgenomen van belastinguitgaven in de loonbelasting, de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting met een raming van het budgettaire belang voor 1998. Bij het overzicht is uitgegaan van de stand van wetgeving per 1 januari 1998. Overzichten van belastinguitgaven voor de jaren 1984 en 1994 zijn eerder verschenen in het rapport «Belastinguitgaven in de Nederlandse inkomstenbelasting en de loonbelasting», respectievelijk de «Bouwstenennotitie». Bij het samenstellen van het onderhavige overzicht is voortgebouwd op de in deze rapporten geformuleerde uitgangspunten. Een actueel meerjarig overzicht van belastinguitgaven is op dit moment niet beschikbaar. Daarvoor zou tijdrovend aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn. Door de jaarlijkse publicatie van belastinguitgaven zal op den duur een beter zicht ontstaan op de ontwikkeling in de tijd van het budgettaire belang van belastinguitgaven. Daarbij is dan tevens gelegenheid ramingen uit voorgaande jaren te actualiseren aan de hand van nieuwe inzichten.

Vooropgesteld dient te worden dat een algemeen aanvaarde definitie van het begrip belastinguitgave («tax expenditure») ontbreekt. Ook internationaal is het niet mogelijk gebleken overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke definitie van dit begrip. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), dat voor zover de lidstaten met het begrip belastinguitgave vertrouwd zijn, ze er op uiteenlopende wijze inhoud aan geven. In het in 1996 gepubliceerde rapport «Tax expenditures, recent experiences» is er om die reden voor gekozen om ieder land volgens zijn eigen definitie invulling aan dit begrip te laten geven. Van de veertien in het rapport besproken OESO-landen die, jaarlijks of van tijd tot tijd, een overzicht geven van belastinguitgaven, presenteren België, Finland, Frankrijk, Portugal en Spanje een dergelijk overzicht in het kader van de begrotingsbehandeling.

Bij de samenstelling van het onderhavige overzicht van belastinguitgaven is uitgegaan van de definitie die is geformuleerd in het rapport «Belastinguitgaven in de Nederlandse inkomstenbelasting en de loonbelasting» (Ministerie van Financiën, 1987, blz. 16):

«Een belastinguitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of een uitstel van belastingontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.»

Voor zover een wettelijke regeling een afwijking vormt van de primaire heffingsstructuur kan de hierdoor ontstane vermindering van belasting- en premie-opbrengsten worden aangemerkt als een belastinguitgave. Het begrip primaire heffingsstructuur kan echter op verschillende manieren worden ingevuld en is bovendien een begrip dat zich in de loop van de tijd voortdurend ontwikkelt. Er bestaat derhalve een grijs gebied van regelingen die door sommigen wel en door anderen niet als belastinguitgaven worden gezien. Ook in het onderhavige overzicht is een aantal regelingen vermeld, waarvan kan worden betwist of ze afwijken van de primaire heffingsstructuur (onder meer zeedagenaftrek en aftrek kosten monumentenwoningen). De progressieve tariefstructuur, het heffingspercentage voor winst uit aanmerkelijk belang, de tariefgroepindeling en de verliesverrekening worden in tabel 5.2.1 tot de primaire heffingsstructuur van de wet en dus niet tot de belastinguitgaven gerekend.

Zoals in de Miljoenennota 1996 is aangegeven spelen verschillende factoren een rol bij de keuze tussen het hanteren van belastinguitgaven of van directe subsidies. De belangrijkste criteria zijn doeltreffendheid (beleidseffectiviteit), doelmatigheid (kostenefficiëntie) en de inpasbaarheid binnen de fiscale structuur. Voorts is een criterium de verenigbaarheid van de maatregel met budgettaire randvoorwaarden, zoals de ontwikkeling van de microlasten, het uitgavenkader en de budgettaire beheersbaarheid. Ten slotte is van belang de verenigbaarheid met EG-recht.

Als doelen van de huidige belastinguitgaven kunnen worden genoemd de bevordering van de werkgelegenheid (onder meer door een gerichte verlaging van de kosten van arbeid), de bevordering van het ondernemerschap en het internationale vestigings- en investeringsklimaat, het behoud van natuur en milieu, de versterking van de technologische infrastructuur en scholing en de bevordering van het sparen. Belastinguitgaven betekenen een verlaging van de lastendruk voor belastingplichtigen die hier een beroep op kunnen doen. De maatregelen vormen een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op het bevorderen van een duurzame economische groei en van de werkgelegenheid. Overigens zijn niet alle belastinguitgaven aan te merken als stimuleringsmaatregelen. Sommige, kwantitatief overigens niet onbelangrijke belastinguitgaven, zijn niet gericht op het bevorderen van wenselijke ontwikkelingen maar kennen een andere achtergrond, bijvoorbeeld bepaalde sociale of uitvoeringstechnische overwegingen. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de belastingvrijstelling van de individuele huursubsidie en het kostenforfait voor niet-actieven. Voorts valt te denken aan verhogingen van de zelfstandigenaftrek in verband met de Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (PEMBA) en in verband met de invoering van de regulerende energiebelasting.

Bij de raming van de aan belastinguitgaven verbonden budgettaire gevolgen is bezien in welke mate de belastingopbrengsten worden beïnvloed door het bestaan van iedere regeling afzonderlijk (ervan uitgaande dat de overige regelgeving onveranderd blijft). De bedragen hebben betrekking op het geraamde effect op transactiebasis in 1998. Met gedragsreacties is geen rekening gehouden. Ook de uitvoeringskosten zijn buiten beschouwing gebleven. Voor de bepaling van het budgettaire belang van regelingen die niet tot afstel maar alleen tot uitstel van belastingheffing leiden (bijvoorbeeld de regelingen voor willekeurige afschrijving) is de zogenoemde macro-methode gehanteerd. Deze methode houdt in dat het aan een bepaald jaar toe te rekenen effect op de belastingopbrengst in kaart wordt gebracht. Dit effect is in het geval van bijvoorbeeld de willekeurige afschrijving een saldo van enerzijds de lagere belastingheffing bij de bedrijven die in het desbetreffende jaar gebruik maken van de regeling (en daardoor een hoger bedrag kunnen afschrijven) en anderzijds de hogere belastingheffing bij de bedrijven die in een eerder jaar gebruik hebben gemaakt van deze regeling (en daardoor in het desbetreffende jaar juist een lager bedrag kunnen afschrijven). Een andere manier om het budgettaire belang te bepalen van regelingen die tot belastinguitgaven leiden, is de zogenoemde micro-methode. Bij deze methode wordt de contante waarde van het verleende belastinguitstel berekend. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek die wordt gehanteerd in de memories van toelichting op wetsvoorstellen en ook in de begroting, waar het kasstelsel het uitgangspunt vormt, is in dit geval de macro-methode gehanteerd.

Ten aanzien van de geraamde bedragen dient te worden opgemerkt dat deze uiteraard voor ramingsjaren, maar veelal ook voor realisatiejaren, met onzekerheid zijn omgeven. In dit verband kan onder meer worden gewezen op de brief (kenmerk AFEP/91-6) die op 27 maart 1991 naar de Tweede Kamer is verzonden naar aanleiding van het onderzoek naar de verschillen tussen ramingen en realisaties van de belastingopbrengsten in 1989. De raming van een belangrijk deel van de in het overzicht opgenomen regelingen in de loon- en inkomstenbelasting is tot stand gekomen met behulp van het zogenoemde Inkomens-Informatiesysteem. Dit is een steekproefbestand, waarin de inkomensgegevens zijn opgenomen zoals deze zijn vermeld op de loonbelastingkaart en op de aangifte inkomstenbelasting van de steekproefpersonen. Deze gegevens zijn vervolgens zodanig opgehoogd dat een totaalbeeld resulteert voor alle belastingplichtigen. In verband met het feit dat het Inkomens-Informatiesysteem per definitie is gevuld met gegevens uit het verleden, worden de gegevens, op basis van sociale en economische ontwikkelingen, zo goed mogelijk geactualiseerd. Het blijft in deze systematiek echter mogelijk dat bij het beschikbaar komen van recentere gegevens blijkt dat de realisatie afwijkt van de eerder geraamde bedragen. Dit laatste geldt ook voor de ramingen die zijn gebaseerd op het Vennootschapsbelasting-Informatiesysteem, waarin de aangiftegegevens voor de vennootschapsbelasting zijn opgenomen. Het overzicht in tabel 5.2.1 bevat voorts enkele regelingen waarvan het budgettaire belang niet of (omdat ze pas recent zijn ingevoerd) nog niet kan worden afgeleid uit de fiscale gegevensbestanden. Bij de raming van het budgettaire belang van deze regelingen is in het algemeen uitgegaan van externe, niet-fiscale gegevens. Overigens dient te worden opgemerkt dat het zicht op het budgettaire belang van belastinguitgaven de laatste jaren sterk is verbeterd. Veel van de regelingen die in deze periode zijn ingevoerd zijn gebudgetteerd en/of worden gemonitoord. Dit geldt onder meer voor de afdrachtverminderingen, de VAMIL en de energie-investeringsaftrek. Ten slotte dient te worden vermeld dat het budgettaire belang van sommige regelingen (zoals de landbouwvrijstelling) sterk kan fluctueren.

Bij de Algemene financiële beschouwingen en de behandeling van de begroting van Financiën op 1 oktober 1997 is mede naar aanleiding van de motie van het lid Van der Ploeg c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 nr. 43) van gedachten gewisseld over de evaluatie van belastinguitgaven. In de afgelopen jaren is er een toenemende aandacht voor evaluatie van fiscale wetgeving. De daarvoor in aanmerking komende maatregelen worden regelmatig geëvalueerd op hun doeltreffendheid en doelmatigheid. Het meest recente voorbeeld hiervan is de rapportage van de Werkgroep Evaluatie en herziening fiscale tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers. Deze breed samengestelde werkgroep heeft onder leiding van prof. dr. C.J. Oort de tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers in de inkomstenbelasting en in de vennootschapsbelasting op hun doelmatigheid en doeltreffendheid beoordeeld. De rapportage, getiteld «Een duwtje in de rug», is op 29 juli jl. naar de Tweede Kamer verzonden (nr. AFP 98/314M). Een overzicht van het algemene evaluatieprogramma, waarin de evaluatie van fiscale regelingen is geïntegreerd, is opgenomen in bijlage 7 bij de Rijksbegroting (Begroting IXB).

5.2 Overzicht van belastinguitgaven

Op grond van de in paragraaf 5.1 weergegeven uitgangspunten is het in tabel 5.2.1 opgenomen overzicht van belastinguitgaven samengesteld. De belastinguitgaven zijn in deze tabel onderverdeeld naar de categorieën: verlaging lastendruk op ondernemingen (winstsfeer; niet-arbeid), verlaging lastendruk op arbeid, verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen en overige regelingen. De eerste categorie is verder onderverdeeld in de subcategorieën: algemeen, investeringen in het algemeen, en investeringen ten behoeve van het milieu. De categorie verlaging lastendruk op arbeid is gesplitst in regelingen die zijn gericht op werkgevers of regelingen die zijn gericht op werknemers.

Het overzicht heeft betrekking op regelingen in de loonbelasting, de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Voor zover relevant is zowel het belasting- als het premie-effect opgenomen. Zoals in paragraaf 5.1 reeds is aangegeven, zijn de geraamde bedragen naar hun aard met onzekerheid omgeven.

Tabel 5.2.1 Overzicht van belastinguitgaven in de loonbelasting, inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting in 1998; in miljoenen guldens, budgettair belang op transactiebasis
 LB/IBVpBTotaal belastingPremiesTotaal
Verlaging lastendruk op ondernemingen (winstsfeer; niet-arbeid)     
a) Algemeen     
Zelfstandigenaftrek7557558601 615
Extra zelfstandigenaftrek starters40404585
Meewerkaftrek50502575
FOR, niet omgezet in stamrecht375375120495
Vrijstelling stakingswinst13513515150
Doorschuiving stakingswinst505050
Doorschuiving winst aanmerkelijk belang bij aandelenfusie505050
Landbouwvrijstelling15050200200
      
b) Investeringen in het algemeen     
Investeringsaftrek275230505195700
Willekeurige afschrijving immateriële bedrijfsmiddelen<10
Willekeurige afschrijving investeringen continentaal plat606060
Willekeurige afschrijving gebouwen aangewezen gebieden656565
Willekeurige afschrijving starters555560115
Willekeurige afschrijving laboratoria0
Willekeurige afschrijving arbobedrijfsmiddelen151515
Willekeurige afschrijving zeeschepen151515
Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)252525
S&O zelfstandigenaftrek555
      
c) Investeringen ten behoeve van het milieu     
VAMIL251001255130
Energie-investeringsaftrek6511518010190
Bosbouwvrijstelling< 10
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer0
      
Verlaging lastendruk op arbeid     
a) Gericht op werkgevers     
Afdrachtvermindering lage lonen1 6351 6351 635
Doorstroomvermindering lage lonen120120120
Afdrachtvermindering langdurig werklozen145145230375
Afdrachtvermindering onderwijs120120255375
Afdrachtvermindering kinderopvang505050
Afdrachtvermindering zeevaart606095155
Afdrachtvermindering S&O630630630
Scholingsaftrek2521023525260
      
b) Gericht op werknemers     
Spaarloonregeling c.a.9709707451 715
Carpoolregeling15151530
Feestdagenregeling959595190
Zeedagenaftrek< 10
Vakantiebonnen9595130225
      
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen     
Groen beleggen303030
Inkomsten bosbezit< 1
Vrijstelling van rente in bepaalde kapitaalsuitkeringen25025075325
Rentevrijstelling bij begrafenisuitkeringen<10
Gedeeltelijke vrijstelling inkomsten uit kamerverhuur15152035
Aftrek kosten monumentenwoning35351045
Saldovrijstelling ontvangen rente7957953601 155
Dividendvrijstelling19519525220
Tante Agaathregeling454545
Vrijstelling premies Jeugdspaarwet77310
      
Overige regelingen     
Vrijstelling bepaalde uitkeringen (o.a. huursubsidie)2502507751 025
Kostenforfait niet-actieven225225375600
Aftrek pensioenen voormalig huispersoneel< 5
Aftrek afkoopsommen echtscheidingsuitkeringen< 10
Aftrek voor studiekosten959580175
Giftenaftrek3102033090420
45%-tarief260260260
20%-tarief202020
10%-tarief808080
Invorderingsvrijstelling3030110140

Opgemerkt dient te worden dat de met de verschillende regelingen gemoeide bedragen niet zonder meer optelbaar zijn. Dit houdt verband met het feit dat een fiscale faciliteit in het algemeen invloed heeft op het budgettaire belang van andere fiscale faciliteiten. Deze interactie wordt met name veroorzaakt door de progressieve tariefstructuur van de loon- en inkomstenbelasting. Om toch enige indicaties te kunnen geven inzake het totale budgettaire belang van de als belastinguitgaven aangemerkte regelingen, zijn in tabel 5.2.2 en tabel 5.2.3 de bedragen uit tabel 5.2.1 per inkomenscategorie respectievelijk per doel van de regeling gerangschikt en getotaliseerd.

Tabel 5.2.2 Budgettair belang belastinguitgaven, naar inkomenscategorie; in miljarden guldens
 belastingpremiestotaal
Verlaging lastendruk op ondernemingen2,71,34,1
Verlaging lastendruk op arbeid4,21,65,8
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen1,40,51,9
Overige regelingen1,31,42,7
Totaal9,64,914,4
Tabel 5.2.3 Budgettair belang belastinguitgaven, naar doel; in miljarden guldens
 belastingpremiestotaal
Bevordering werkgelegenheid3,01,14,1
Bevordering ondernemerschap2,11,33,4
Behoud van natuur en milieu0,40,00,4
Versterking technologische infrastructuur/scholing1,10,41,5
Bevordering sparen1,30,51,7
Overige regelingen1,71,63,3
Totaal9,64,914,4

Het totale budgettaire belang van de geïnventariseerde belastinguitgaven bedraagt (inclusief premies volksverzekeringen) 14,4 miljard. Circa 94% hiervan heeft betrekking op de loonbelasting, inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen en circa 6% op de vennootschapsbelasting. Het overgrote deel van de belastinguitgaven heeft betrekking op verlaging van de lastendruk op ondernemingen en op arbeid (circa 68%).

Het budgettaire belang kan ook worden afgezet tegen de per heffingswet te ontvangen belastingen en premies volksverzekeringen, uitgedrukt in een percentage hiervan. Voor de loonbelasting, inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen tezamen bedraagt dat belang circa 12% en voor de vennootschapsbelasting circa 3%.

Het belang van nieuwe, in de periode 1995–1998 ingevoerde stimulansen bedraagt circa 25% van het totaal. Het gaat daarbij met name om een verlaging van de lastendruk op arbeid als gevolg van de introductie van afdrachtverminderingen.

5.3 Wijzigingen in de regelgeving na 1 januari 1998

In verband met de koopkrachtreparatie is per 1 april 1998 het niet-actievenforfait verhoogd van f 618 naar f 1 033 (structurele derving belastingen en premies volksverzekeringen circa 445 miljoen). Tegelijkertijd is de zelfstandigenaftrek, die maximaal f 10 750 bedroeg, verhoogd met f 335 (structurele derving belastingen en premies volksverzekeringen circa 50 miljoen).

In het Belastingplan 1999 en in een wetsvoorstel tot aanpassing van de afdrachtverminderingen wordt voorts voorgesteld om met ingang van 1 januari 1999 enige regelingen, die als belastinguitgaven zijn aan te merken, aan te passen en een nieuwe belastinguitgave in te voeren. In de meeste gevallen leiden deze wijzigingen tot extra belastingderving, in een enkel geval wordt het budgettaire belang van de desbetreffende belastinguitgave juist beperkt. Tabel 5.3.1 geeft een overzicht van de budgettaire gevolgen.

Tabel 5.3.1 Aanpassingen c.q. introductie van belastinguitgaven ingaande 1 januari 1999; in miljoenen guldens, budgettair belang op transactiebasis
 LB/IBVpBTotaal belastingPremiesTotaal
Verhoging zelfstandigenaftrek25252545
Positieve prikkels bedrijven (milieu)100
Verhoging voltijdcriterium afdrachtverminderingen van 32 naar 36 uur–20–20–50–70
Verhoging SPAK909090
Afdrachtvermindering scholingskosten non-profitsector110110110
Continuering willekeurige afschrijving zwakke economische regio's252525
Verhoging afdrachtvermindering kinderopvang252525
Verruiming afdrachtvermindering kinderopvang en onderwijs10101525

5.4 Korte toelichting op de afzonderlijke posten

Deze paragraaf bevat een toelichting op de in tabel 5.2.1 opgenomen posten. Daarbij wordt in het kort aangegeven wat de verschillende regelingen inhouden naar de situatie per 1 januari 1998.

Verlaging lastendruk op ondernemingen

1 Zelfstandigenaftrek

Een belastingplichtige tussen de 18 en 65 jaar die op jaarbasis tenminste 1225 uur werkt in een voor zijn rekening gedreven onderneming, geniet de zelfstandigenaftrek. Sinds 1 januari 1998 geldt als aanvullende eis dat de in de onderneming gestoken tijd tenminste 50% bedraagt van de totale hoeveelheid tijd die is besteed aan het drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid (al dan niet in dienstbetrekking). Deze laatste eis geldt niet indien men korter dan 5 jaar een onderneming drijft. De zelfstandigenaftrek bedraagt per 1 januari 1998 maximaal f 10 750 bij een winst minder dan f 92 610 en neemt geleidelijk af tot f 6 550 bij een winst groter dan f 104 370. In het kader van de koopkrachtreparatie zijn deze bedragen in per 1 april verhoogd met f 335.

2 Extra zelfstandigenaftrek starters

Starters genieten een extra zelfstandigenaftrek van f 3 697 indien ze in de vijf eraan voorafgaande jaren niet meer dan twee maal de zelfstandigenaftrek hebben genoten.

3 Meewerkaftrek

Indien de partner van een ondernemer meewerkt in zijn of haar onderneming zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen, heeft de ondernemer recht op de meewerkaftrek. Deze aftrek varieert, naar gelang het aantal uren dat door de partner in de onderneming gewerkt wordt, van 1,25% van de winst bij ten minste 525 uur tot maximaal 4% van de winst bij ten minste 1750 uur.

4 FOR, niet omgezet in stamrecht

De fiscale oudedagsreserve biedt ondernemers de mogelijkheid in eigen beheer een oudedagsvoorziening op te bouwen. Bij staking van de onderneming kan deze fiscale oudedagsreserve belastingvrij worden omgezet in een stamrecht. Voor zover dat niet gebeurt, omdat er geen behoefte bestaat aan een dergelijke oudedagsvoorziening, werkt de regeling als een belastinguitgave.

5 Vrijstelling stakingswinst

Van met een gehele of gedeeltelijke staking van een onderneming behaalde winst is maximaal f 20 000 vrijgesteld van belastingheffing. Voor belastingplichtigen die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, wordt de vrijstelling verhoogd tot f 55 000 in geval van gehele staking. De vrijstelling wordt per afzonderlijke onderneming toegepast. Het is mogelijk de stakingsvrijstelling in gedeelten verspreid over verschillende jaren te benutten.

6 Doorschuiving stakingswinst

Op verzoek is doorschuiving van stakingswinst zonder belastingheffing mogelijk in het kader van overdracht van (een deel van) de onderneming in geval van overlijden, echtscheiding, overdracht van de onderneming aan kinderen na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar, bij arbeidsongeschiktheid of in geval van inbreng van de onderneming in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap. De belastingplichtige voor wiens rekening de onderneming zal worden voortgezet, is verplicht de oude boekwaarden van de overgedragen vermogensbestanddelen over te nemen.

7 Doorschuiving winst uit aanmerkelijk belang bij aandelenfusie

Over het voordeel uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in het kader van een aandelenfusie hoeft bij aanmerkelijk belanghouders niet te worden geheven. De bij de aandelenfusie verkregen aandelen of winstbewijzen worden geacht tot een aanmerkelijk belang te horen. Als verkrijgingsprijs van de verworven aandelen geldt de verkrijgingsprijs van de vervreemde aandelen.

8 Landbouwvrijstelling

Op grond van deze regeling worden voordelen uit landbouwbedrijf die verband houden met de waardeverandering van de grond niet tot de fiscale winst gerekend, tenzij deze waardeverandering in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan. De vrijstelling is niet van toepassing indien de waardeverandering verband houdt met de omstandigheid dat de grond binnenkort niet meer in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend.

9 Investeringsaftrek

De investeringsaftrek is een extra aftrek van een gedeelte van het investeringsvolume. Het maximumniveau bedraagt 24% bij een investeringsvolume tussen f 3 700 en f 63 000, geleidelijk afnemend tot nihil bij een investeringsvolume van f 545 000 per jaar.

10 Willekeurige afschrijving immateriële bedrijfsmiddelen

Op grond van deze regeling kan willekeurig worden afgeschreven op immateriële activa, die worden verkregen in het kader van de verwerving van een voordien buiten Nederland gedreven zelfstandig deel van een onderneming.

11 Willekeurige afschrijving investeringen continentaal plat

Deze regeling biedt aan olie- en gasproducenten de mogelijkheid om willekeurig af te schrijven op investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die bestemd zijn ten behoeve van de winning van aardolie en aardgas op het continentale plat.

12 Willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen gebieden

Op basis van deze regeling kan ter zake van investeringen in de jaren 1996, 1997 en 1998 tot maximaal 50% van de voortbrengings- of aanschaffingskosten willekeurig worden afgeschreven op nieuwe bedrijfsgebouwen in aangewezen regio's met een zwakke economische structuur. Deze regeling geldt voor aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichamen.

13 Willekeurige afschrijving starters

Startende ondernemers kunnen op basis van deze regeling willekeurig afschrijven op bedrijfsmiddelen. De regeling geldt onder meer niet voor investeringen in bedrijfsmiddelen die ter beschikking worden gesteld aan derden, investeringen in gronden, in personenauto's en in effecten en is bovendien alleen van toepassing voor starters die feitelijk een onderneming drijven.

14 Willekeurige afschrijving laboratoria

Deze regeling, waarover nog overleg gaande is met de Europese Commissie en die om die reden feitelijk nog niet in werking is getreden, zou de mogelijkheid bieden gedeeltelijk (50%) willekeurig af te schrijven op laboratoriumgebouwen waarin speur- en ontwikkelingswerk plaatsvindt.

15 Willekeurige afschrijving arbobedrijfsmiddelen

Op grond van deze regeling, die per 1 januari 1998 is ingevoerd, kan een ondernemer willekeurig afschrijven op aangewezen bedrijfsmiddelen die de arbeidsomstandigheden verbeteren.

16 Willekeurige afschrijving zeeschepen

Deze regeling biedt de mogelijkheid om vervroegd af te schrijven op zeeschepen. Deze regeling kan uitsluitend worden toegepast indien niet wordt gekozen voor de forfaitaire winstbepaling (zie punt 17).

17 Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)

Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van het algemene systeem van winstbepaling, de winst uit zeescheepvaart op basis van deze regeling forfaitair bepaald aan de hand van de tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald.

18 Extra zelfstandigenaftrek speur- en ontwikkelingswerk (S&O)

Op grond van deze regeling hebben ondernemers recht op een verhoging van de zelfstandigenaftrek indien een bepaald deel van de tijd die in beslag wordt genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming wordt besteed aan speur- en ontwikkelingswerk.

19 Vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL)

Op basis van deze regeling mag willekeurig worden afgeschreven op aangewezen milieu-investeringen. Deze regeling leidt in beginsel, evenals de andere regelingen voor vervroegde afschrijving, voor de belastingplichtige tot een liquiditeits- en rentevoordeel, maar niet tot een belastingvoordeel.

20 Energie-investeringsaftrek

Op grond van deze regeling wordt een extra aftrek op de fiscale winst verleend voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen. Het tegemoetkomingspercentage bedraagt maximaal 52% bij energie-investeringen tussen f 3 700 en f 63 000 in een kalenderjaar en neemt af tot 40% naarmate de omvang van de betreffende investeringen toeneemt.

21 Bosbouwvrijstelling

Deze regeling houdt in dat voor- en nadelen uit bosbouwbedrijf niet tot de winst worden gerekend. Er kan worden geopteerd voor het buiten toepassing laten van deze vrijstelling. Dit laatste is aantrekkelijk in jaren waarin ter zake van deze activiteiten verliezen worden geleden. Indien gebruik wordt gemaakt van de optie geldt dit voor ten minste 10 jaar.

22 Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

Deze regeling strekt ertoe de op grond van nog aan te wijzen regelingen, door de overheid verstrekte subsidies voor de kosten van aanleg en instandhouding van bos en natuur gedeeltelijk vrij te stellen van belastingheffing. De omvang van het vrij te stellen deel wordt op forfaitaire wijze vastgesteld en is gekoppeld aan de mate waarin de subsidie geen betrekking heeft op arbeid.

Verlaging lastendruk op arbeid

23 Afdrachtvermindering lage lonen

Werkgevers genieten de afdrachtvermindering lage lonen voor werknemers van wie het loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon voor de vermindering lage lonen bedraagt voor werknemers die de leeftijd bereikt hebben van 23 jaar per kalenderjaar f 33 396. De vermindering lage lonen bedraagt daarbij maximaal f 3 660 op basis van een 36-urige werkweek.

24 Doorstroomvermindering lage lonen

Werkgevers genieten de doorstroomvermindering lage lonen voor werknemers van ten minste 23 jaar van wie het loon in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan f  33 396 maar niet meer dan f  37 526. Het recht op de doorstroomvermindering, met een hoogte van f 1 830, bestaat alleen indien in de 24 voorafgaande maanden recht heeft bestaan op de afdrachtvermindering lage lonen.

25 Afdrachtvermindering langdurig werklozen

De vermindering langdurig werklozen komt toe aan werkgevers die werknemers in dienst nemen die beschikken over een verklaring langdurig werkloze en die een toetsloon hebben van niet meer dan f 37 526 per kalenderjaar. Deze vermindering bedraagt in 1998 f 4 610.

26 Afdrachtvermindering onderwijs

Ook de vermindering onderwijs bedraagt in 1998 f 4 610. Deze geldt voor leerlingen die de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg volgen (vroeger: het leerlingwezen), bepaalde studenten in het hoger beroepsonderwijs met wie een leer-werkovereenkomst is gesloten en bepaalde categorieën assistenten en onderzoekers in opleiding. Verder geldt onder meer de voorwaarde dat het loon van deze werknemers niet meer bedraagt dan het toetsloon, dat ook hier op f 37 526 per kalenderjaar is gesteld. Deze laatste voorwaarde geldt sinds 1 januari 1998 niet meer voor werknemers die op het inhoudingstijdstip de 25-jarige leeftijd reeds hebben bereikt.

27 Afdrachtvermindering kinderopvang

Indien een werkgever kosten maakt voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 13 jaar van zijn werknemers, heeft hij recht op een vermindering van afdracht loonbelasting ter grootte van 20% van die kosten.

28 Afdrachtvermindering zeevaart

Deze vermindering beloopt met betrekking tot zeevarenden die aan de loonbelasting zijn onderworpen 40% van het in het loontijdvak verdiende loon, en 10% voor zeevarenden die wel premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen, maar niet zijn onderworpen aan de loonbelasting.

29 Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O)

De vermindering speur- en ontwikkelingswerk is van toepassing op werknemers die direct betrokken zijn bij speur- en ontwikkelingswerk. De afdrachtvermindering bedraagt 40% van het S&O-loon van die werknemers. Voor zover het S&O-loon meer bedraagt dan f 150 000 bedraagt de vermindering 17,5% van het loon. Per inhoudingsplichtige bedraagt de vermindering maximaal f 15 000 000.

30 Scholingsaftrek

Deze regeling geeft ondernemingen recht op een extra aftrek op de fiscale winst ter hoogte van 40% van de gemaakte kosten van scholing. Ook hier geldt een verlaagd tegemoetkomingspercentage voor zover de kosten van scholing boven een bepaald bedrag uitkomen. Het tegemoetkomingspercentage wordt verhoogd indien de kosten van scholing betrekking hebben op personen ouder dan 40 jaar.

31 Spaarloonregeling c.a.

Uitkeringen op grond van een spaarloonregeling of een winstdelingsregeling zijn voor de werknemer onbelast. Spaarloon moet gedurende ten minste 4 jaar geblokkeerd zijn. De vrijstelling geldt voor de spaarloonregeling en winstdelingsregeling tezamen en bedraagt maximaal f 1 670 per jaar. De werkgever is hierover 10% belasting verschuldigd.

Premies op besparingen van de werknemer, verstrekt door de werkgever in het kader van een premiespaarregeling, blijven onbelast tot een bedrag van f 1 114 per jaar indien de besparingen ten minste 4 jaar geblokkeerd zijn.

32 Carpoolregeling

De «meerijders» houden hun recht op toepassing van het reiskostenforfait of de in dit verband van toepassing zijnde onbelaste vergoeding van de werkgever. Daarboven kan de werkgever een bepaald bedrag per inzittende onbelast uitkeren, afhankelijk van de reisafstand tot een maximum van f 1 000. De regeling geldt voor werknemers die in het kalenderjaar tenminste 120 dagen voor woon-werkverkeer hebben gereisd met een personenauto en daarmee minimaal 15 kilometer één of meer werknemers vervoeren.

33 Feestdagenregeling

Deze regeling biedt de mogelijkheid om ter gelegenheid van algemeen erkende feestdagen, het Sint-Nicolaasfeest, een jubileum van de werkgever en/of de verjaardag en andere persoonlijke feestdagen van de werknemer onbelast geschenken toe te kennen voor zover de waarde van deze geschenken niet meer bedraagt dan f 300 per jaar.

34 Zeedagenaftrek

De zeedagenaftrek is een naast het normale arbeidskostenforfait bestaande forfaitaire kostenaftrek voor zeelieden die in verband met werkzaamheden doorgaans tenminste 180 dagen per jaar aan boord van een zeeschip of in een buitenlandse haven hebben doorgebracht. Deze aftrek bedraagt f 9 per zeedag.

35 Vakantiebonnen

De waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen en vakantietoeslagbonnen werd tot 1997 gesteld op 75% van de waarde van die bonnen zelf. Dit is nu alleen nog mogelijk indien de vakantiebonnen en vakantietoeslagbonnen worden verstrekt op grond van een op 31 december 1996 bestaande en sindsdien ongewijzigd voortgezette publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst. Op grond van overgangsrecht blijft uit deze regeling voorlopig nog belastingderving voortvloeien.

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

36 Groen beleggen

Op grond van deze regeling wordt het rendement dat wordt behaald op zogenoemde groene beleggingen, indien als zodanig erkend, vrijgesteld van belastingheffing.

37 Vrijstelling voordelen uit bosbezit

Deze regeling stelt de voordelen vrij die een particuliere belegger behaalt uit in Nederland gelegen bosbezit.

38 Vrijstelling van rente begrepen in kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering bij leven

Rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit levensverzekering bij in leven zijn is vrijgesteld indien de kapitaalsuitkering niet meer bedraagt dan f 203 000 en gedurende ten minste 20 jaar jaarlijks premie is betaald. Is gedurende ten minste 15 jaar premie betaald, dan zijn kapitaalsuitkeringen tot f 60 000 vrijgesteld.

39 Rentevrijstelling bij kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering bij overlijden («begrafenisuitkering»)

Rente begrepen in overlijdensuitkeringen uit levensverzekeringen ten gevolge van overlijden is vrijgesteld indien het overlijden plaatsvindt voor het bereiken van de leeftijd van 72 jaar en indien het overlijden plaatsvindt na het bereiken van de leeftijd van 72 jaar en tenminste 15 jaar premie is voldaan. Indien het overlijden plaatsvindt na het bereiken van de leeftijd van 72 jaar is de rente eveneens vrijgesteld indien uitsluitend een kapitaal bij overlijden is verzekerd en deze kapitaalsuitkering tezamen met andere kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering ten gevolge van de overlijden niet meer dan f 11 900 beloopt.

40 Gedeeltelijke vrijstelling inkomsten uit kamerverhuur

Inkomsten uit kamerverhuur zijn vrijgesteld indien de opbrengst niet meer dan f 6 800 per jaar bedraagt en zowel huurder als verhuurder in het bevolkingsregister zijn ingeschreven op het woonadres.

41 Aftrek kosten monumentenwoning

Alle kosten, lasten en afschrijvingen van monumentwoningen kunnen, in tegenstelling tot bij overige eigen woningen, in aftrek worden gebracht voor zover ze zowel f 300 als 1,75% van de waarde van de monumentenwoning (doch ten hoogste f 24 000) overtreffen.

42 Saldovrijstelling ontvangen rente

Het saldo van ontvangen en betaalde rente is tot ten hoogste f 1 000 vrijgesteld van heffing. Voor twee partners bedraagt deze vrijstelling gezamenlijk f 2 000. Voor de aan een ouder toegerekende rente van minderjarige kinderen geldt daarnaast een vrijstelling van ten hoogste f 500 per kind. Verder is rente ontvangen op spaartegoeden in het kader van een premiespaarregeling of een spaarloonregeling vrijgesteld tot f 1 000 en voor partners tot f 2 000.

43 Dividendvrijstelling

Ontvangen dividend is tot een bedrag van ten hoogste f 1 000 vrijgesteld van heffing. Voor twee partners bedraagt deze vrijstelling f 2 000. Daarnaast is dividend ontvangen op aandelen of winstbewijzen in het kader van een premiespaarregeling of een spaarloonregeling vrijgesteld tot f 1 000 en voor partners tot f 2 000.

44 Tante Agaathregeling

Op grond van deze regeling geldt tot een bedrag van f 5 000 per persoon een extra belastingvrijstelling van de rente ter zake van leningen die (direct of indirect) zijn verstrekt aan startende ondernemers. Bovendien kan het eventuele verlies dat op deze leningen wordt geleden tot een bedrag van f 50 000 per persoon in aftrek worden gebracht op het inkomen.

45 Vrijstelling premies Jeugdspaarwet

Premies ontvangen op grond van de inmiddels vervallen Jeugdspaarwet zijn vrijgesteld van heffing. Op grond van overgangsrecht blijft uit deze regeling nog enige jaren belastingderving voortvloeien.

Overige regelingen

46 Vrijstelling bepaalde uitkeringen

Van heffing zijn vrijgesteld bepaalde uitkeringen waaronder bijzondere bijstandsuitkeringen en individuele huursubsidie.

47 Kostenforfait niet-actieven

Voor inkomsten uit vroegere arbeid geldt een forfaitaire arbeidskostenaftrek van f 618 (deze is per 1 april 1998 met terugwerkende kracht verhoogd tot f 1 033 op jaarbasis).

48 Aftrek pensioenen voormalig huispersoneel

Betaalde termijnen van pensioenen die niet reeds als kosten van een onderneming aftrekbaar zijn, zijn aftrekbaar als persoonlijke verplichting. Dit komt thans alleen nog voor met betrekking tot voormalig huispersoneel.

49 Aftrek afkoopsommen echtscheidingsuitkering

Betaalde afkoopsommen ter zake van de verplichting tot voorziening in het levensonderhoud van de gewezen echtgenoot worden als persoonlijke verplichtingen voor aftrek in aanmerking genomen.

50 Aftrek voor studiekosten

Uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep zijn aftrekbaar als buitengewone lasten voor zover zij meer bedragen dan een bedrag van f 800 of, indien dit minder is, 2% van het onzuiver inkomen.

51 Giftenaftrek

Met schriftelijke bescheiden gestaafde giften aan binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen zijn aftrekbaar. De aftrek bedraagt maximaal 10% van het onzuiver inkomen (inkomstenbelasting) of 6% van de winst (vennootschapsbelasting).

Voor giften in de vorm van lijfrenten geldt geen maximum (inkomstenbelasting). Hierbij is echter vereist dat de gift geschiedt op basis van een bij notariële akte vastgelegde verplichting om gedurende ten minste 5 jaren schenkingen te doen.

52 Het 45%-tarief

Voor een aantal limitatief opgesomde inkomensbestanddelen geldt een vast bijzonder tarief van 45%.

53 Het 20%-tarief

Voor een aantal limitatief opgesomde inkomensbestanddelen geldt een vast bijzonder tarief van 20%.

54 Het 10%-tarief bij herkapitalisatie

Inkomsten in de vorm van bonusaandelen, uitgereikt in het kader van een herkapitalisatie worden belast tegen een tarief van 10% indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

55 Invorderingsvrijstelling

De regeling komt er in grote lijnen op neer dat in de aanslagsfeer in een inkomensgebied tot circa 1½ maal de belastingvrije som vrijstelling van belastingbetaling wordt verleend en in het traject van 1½ tot 2¼ maal de belastingvrije som een tot nihil aflopende gedeeltelijke vrijstelling, een en ander voor zover de belasting niet reeds als loonbelasting of dividendbelasting is ingehouden.

6 HORIZONTALE TOELICHTING 1998–2003

Per begroting (of begrotingsfonds dan wel aanvullende post) wordt in deze bijlage een toelichting gegeven op het verloop van de uitgaven en niet-belastingontvangsten vanaf 1998 tot en met 2003 volgens de huidige inzichten. Ook het verloop van de meerjarencijfers van de sectoren sociale zekerheid en zorg wordt op hoofdlijnen toegelicht.

De ontwikkeling in de uitgaven en niet-belastingontvangsten wordt in principe toegelicht per hoofdbeleidsterrein. Indien de cijfers geen stijging of daling van betekenis (in verhouding tot het begrotingstotaal) laten zien, wordt over het algemeen geen toelichting gegeven. Als zich op het hoofdbeleidsterrein in totaal niet, maar op artikelniveau wél substantiële stijgingen of dalingen voordoen, worden deze aangegeven en toegelicht. Voor een meer gedetailleerde toelichting op artikelniveau wordt verwezen naar de desbetreffende begrotingen, respectievelijk de Sociale Nota en het Jaaroverzicht Zorg.

De uitgaven voor internationale samenwerking worden separaat als totaal gepresenteerd. De totalen per begroting zijn derhalve exclusief de bedragen die onder de homogene groep Internationale Samenwerking (hgIS) vallen.

IHUIS DER KONINGIN 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal141414141414
II HOGE COLLEGES VAN STAAT 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal306304292289287291
        
Staten-Generaal172172172172172171
Raad van State636261616161
Algemene Rekenkamer444343434343
Nationale Ombudsman121212111111
Algemeen/overige colleges15155204

De lagere uitgaven vanaf 2000 worden verklaard door de taakstellingen die de colleges conform het Regeerakkoord opgelegd hebben gekregen. Deze taakstellingen zijn in afwachting van de besluitvorming geparkeerd op het hoofdbeleidsterrein algemeen. De stijging in de uitgaven in 2003 ten opzichte van 2002 wordt verklaard door de raming van de afkoop van opgebouwde pensioenrechten van ex-Tweede-Kamerleden die in het jaar volgend op de verkiezingen een nieuwe baan vinden. Eenzelfde stijging in het jaar 1999 ten opzichte van 1998 valt in de cijfers weg vanwege de reeds genoemde taakstellingen.

II HOGE COLLEGES VAN STAAT 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal877777

De ontvangsten van de Hoge Colleges zijn in 1998 in vergelijking met latere jaren hoger, als gevolg van incidenteel hogere ontvangsten bij de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman.

IIIALGEMENE ZAKEN 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal615757535252

De daling van 1998 op 1999 wordt met name veroorzaakt door de eenmalig ter beschikking gestelde middelen voor oplossing van het millenniumprobleem in 1998. De taakstellingen uit het regeerakkoord zijn ten laste gebracht van de uitgaven personeel en materieel.

Door het aflopen van het GIS-2000 project, dat de integratie van de gemeenschappelijke infrastructuur en het geschikt maken van deze infrastructuur voor nieuwe mediatechnieken beoogt, dalen de uitgaven op beleidsterrein Algemeen van 2000 op 2001.

IIIALGEMENE ZAKEN 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal866666
IVKONINKRIJKSRELATIES 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal201919191919
VBUITENLANDSE ZAKEN 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal3 8324 2824 4764 6004 6454 721
        
Algemeen binnenland29700000
Europese Unie3 5354 2824 4764 6004 6454 721

Ter invulling van het Regeerakkoord worden de binnenlandse uitgaven van Buitenlandse Zaken per 1 januari 1999 onder de hgIS gebracht. De uitgaven bestaan voor het overgrote deel uit binnenlandse apparaatskosten. Als gevolg van deze wijziging behoren alle uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken, de afdrachten aan de EU uitgezonderd, thans tot de hgIS.

De aanzienlijke stijging van 1998 naar 1999 wordt veroorzaakt door het hogere EU-uitgavenniveau, de toegenomen compensatie die het Verenigd Koninkrijk van de EU-begroting ontvangt en een verschuiving van het BTW-middel naar het BNP-middel. De stijging in latere jaren vindt zijn oorzaak in een verdere toename van het EU-uitgavenniveau.

VBUITENLANDSE ZAKEN 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal9600000
        
Algemeen binnenland700000
Overige ontvangsten IS9000000

Evenals de uitgaven worden de binnenlandse ontvangsten onder de HGIS gebracht.

De NIO (Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden) heeft het per 31 december 1997 op de rekening-courantfaciliteit bij het Ministerie van Financiën bestaande negatieve saldo in 1998 aangezuiverd.

VIJUSTITIE 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal7 3437 6347 4327 2747 2827 284
        
Algemeen3899081 0011 1061 2171 216
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken1 8731 6031 2951 0731 0511 051
Preventie, Jeugd en Sancties2 6532 7532 7422 7292 6642 664
Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging2 4292 3702 3942 3662 3512 352

Het kabinet heeft conform het Regeerakkoord besloten een extra bedrag, oplopend tot in totaal 750 miljoen in 2002, ter beschikking te stellen voor politie en de justitiële keten. Een deel van dit bedrag, oplopend tot 50% in 2002, komt ten goede aan de Justitiebegroting. De middelen worden besteed aan de toerusting en organisatie van de Zittende Magistratuur, jeugd en geweld en de sanctiecapaciteit. De hogere uitgaven in 1999 en latere jaren op het beleidsterrein Algemeen worden daarnaast veroorzaakt door de wijziging van het Rijkshuisvestingsstelsel. Met ingang van 1 januari 1999 zijn de huisvestingsbudgetten voor Justitie vanuit de RGD-begroting naar de Justitiebegroting overgeheveld.

De daling op het beleidsterrein Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken heeft betrekking op de uitgaven voor de opvang van asielzoekers en voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De daling is een gevolg van twee factoren. Ten eerste is de veronderstelde instroom van asielzoekers in de jaren vanaf 2000 lager dan in de jaren 1998 en 1999. Daarnaast is ervan uitgegaan dat de achterstand in de te behandelen asielverzoeken en in de verwijdering van afgewezen asielzoekers in de komende jaren geleidelijk zal worden weggewerkt.

Op het beleidsterrein Preventie, Jeugd en Sancties doen zich twee ontwikkelingen voor. Enerzijds wordt de capaciteit van de justitiële inrichtingen uitgebreid, waardoor de uitgaven tussen 1998 en 1999 met circa 110 miljoen stijgen. Daarnaast is de verwachting dat er een groter beroep zal worden gedaan op de kinderbescherming. De budgetten worden daarom gefaseerd verhoogd met 8,1 miljoen in 1998, 20 miljoen in 1999 en voor 2000 en verder met 27 miljoen. Anderzijds dalen de uitgaven, omdat conform het Regeerakkoord is besloten tot verhoging van de doelmatigheid en versobering in het gevangeniswezen en TBS en tot bevordering van alternatieve straffen. Dit leidt op termijn tot een daling van de uitgaven met 115 miljoen structureel vanaf 2002.

VIJUSTITIE 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal9531 2781 2971 3041 3071 311
        
Algemeen866666
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken1245245245245245
Preventie, Jeugd en Sancties322828282929
Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging9119981 0171 0241 0271 030

Op het beleidsterrein Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken stijgen de ontvangsten structureel met 244 miljoen. In het kader van het Regeerakkoord is afgesproken dat Justitie een bijdrage ontvangt vanuit de homogene groep Internationale Samenwerking voor de kosten van asielzoekers met een zogenaamde A-status (in verband met de toerekening van deze kosten aan ODA). Hiervan werd eerder al 119 miljoen extra comptabel aan Internationale Samenwerking toegerekend.

Op het beleidsterrein Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging is bij de ontvangsten sprake van een stijging die per saldo oploopt tot ruim 115 miljoen. Deze stijging wordt veroorzaakt door een stijging van de ontvangstenraming boeten en transacties met 76 miljoen met ingang van 1999 omdat in het kader van het Regeerakkoord is besloten de boeten en transacties met 10% te verhogen en voorts omdat besloten is de gerechtelijke boeten en OM-transacties te indexeren. Het overige deel van de stijging is geconcentreerd bij de ontvangstenraming van de griffierechten die oploopt tot circa 45 miljoen. Deze stijging wordt veroorzaakt door de indexatie van de griffierechten.

VIIBINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal7 4457 7467 8967 9298 1018 159
        
Algemeen172148141134128128
Openbaar bestuur1 0901 0921 1031 1191 1321 131
Integratiebeleid minderheden219245224212205207
Openbare orde en veiligheid5 4995 8115 9956 0536 2346 292
Binnenlandse veiligheidsdienst848585858585
Management en personeelsbeleid336326312293284284
Informatievoorziening en automatiseringsbeleid423430272727
Algemene Bestuursdienst355555

De hogere uitgaven in 1998 ten opzichte van 1999 en latere jaren op het beleidsterrein Algemeen hangen vooral samen met de ter beschikking gestelde middelen voor oplossing van het millenniumprobleem. De daling in de uitgaven vanaf 1999 wordt daarnaast veroorzaakt door de taakstellingen uit het Regeerakkoord die nog niet aan afzonderlijke artikelen zijn toebedeeld.

De hogere uitgaven in 1999 op het hoofdbeleidsterrein Integratiebeleid minderheden worden verklaard doordat het aantal personen met een Voorwaardelijke Vergunning Tot Verblijf (VVTV-ers) dat aanspraak maakt op de Zorgwet in 1999 hoger is dan in 1998. Daarnaast worden de hogere uitgaven verklaard door de verwachte stijging van het beroep op remigratieuitkeringen. De daling in de uitgaven vanaf het jaar 2000 wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het aantal geraamde VVTV-ers dat aanspraak maakt op de Zorgwet daalt.

Het kabinet heeft conform het Regeerakkoord besloten een extra bedrag, oplopend tot in totaal 750 miljoen in 2002, ter beschikking te stellen voor politie en de justitiële keten. De helft van dit bedrag komt ten goede aan de begroting van BZK. De middelen worden besteed aan uitbreiding van politie en voor het oplossen van financiële knelpunten bij de politieregio's.

Daarnaast wordt de stijging in 1999 en volgende jaren ten opzichte van 1998 op het hoofdbeleidsterrein Openbare orde en veiligheid veroorzaakt door de met de uitbreiding van de politie samenhangende groei in de uitgaven voor de Dienst Geneeskundige Verzorging Politie en de oploop van het budget voor de vervanging van de radiocommunicatiesystemen (C2000).

De daling in 1999 ten opzichte van 1998 op het hoofdbeleidsterrein Management en personeelsbeleid hangt samen met de afronding van een aantal projecten naar aanleiding van de derde Beleidsnota Informatievoorziening Openbare sector. De verlaging vanaf 2000 hangt samen met de afronding van de werkzaamheden van het Projectbureau Millennium Overheid.

De structurele verhoging vanaf 1999 op het hoofdbeleidsterrein Algemene Bestuursdienst houdt verband met de kosten samenhangend met de uitbreiding van de doelgroep van de Algemene Bestuursdienst tot functionarissen vanaf schaal 16.

VIIBINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal464506479482512503
        
Algemeen25172222
Openbaar bestuur82123999210987
Integratiebeleid minderheden444444
Openbare orde en veiligheid335346358370383397
Binnenlandse veiligheidsdienst000000
Management en personeelsbeleid141414141414
Informatievoorziening en automatiseringsbeleid333000

De hogere ontvangsten in 1998 en 1999 ten opzichte van latere jaren op het hoofdbeleidsterrein Algemeen worden verklaard doordat de dividendontvangst van Roccade/SDU voor 1998 en 1999 zijn geraamd.

In 1997 zijn de nieuwe banen voor langdurig werklozen later in het jaar opgevuld dan geraamd. Als gevolg hiervan storten gemeenten in 1999 het teveel ontvangen voorschot terug. De ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Openbaar bestuur liggen hierdoor in 1999 eenmalig hoger dan opvolgende jaren. De schommeling in ontvangsten in 1999 en opvolgende jaren wordt veroorzaakt door fluctuaties in de afzet van reisdocumenten. De hogere ontvangst in 2002 is het gevolg van de invoering van de nieuwe paspoortwet in 1992. De mogelijkheid om met een verlopen reisdocument te reizen is door deze wet beperkt. Als gevolg hiervan doen zich om de vijf jaar hogere ontvangsten voor.

De jaarlijkse stijging op het hoofdbeleidsterrein Openbare orde en veiligheid wordt veroorzaakt door een groei in de premieontvangsten van de Dienst Geneeskundige Verzorging Politie.

VIIIONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal39 74940 90441 53641 98342 80743 363
        
Ministerie algemeen629783768753739739
Primair onderwijs10 56211 04111 33011 72512 08512 326
Voortgezet onderwijs7 4667 8627 9828 0718 3288 348
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie4 4044 5474 5574 5544 6124 589
Hoger beroepsonderwijs2 6592 6712 5952 5852 5282 526
Wetenschappelijk onderwijs5 3475 4545 4365 4165 3745 354
Onderzoek en wetenschapsbeleid1 3411 3581 3571 3561 3531 361
Huisvesting500000
Studiefinancieringsbeleid4 4424 4894 5644 4674 5504 581
Overige programma-uitgaven341111313389529809
Cultuur2 5542 5882 6352 6672 7072 730

Het beleidsterrein Ministerie algemeen vertoont in 1999 een stijging van de uitgaven ten opzichte van het jaar daarvoor. Deze stijging wordt veroorzaakt door een gewijzigde artikelindeling, waardoor overheveling van uitgaven op de beleidsterreinen Onderzoek en wetenschapsbeleid, Overige programma-uitgaven en Cultuur naar Ministerie algemeen plaats vindt. De geleidelijke daling na 1999 houdt verband met taakstellingen (volume, arbeidsproductiviteit, doelmatigheid departementale aankoop en externe advisering) uit het Regeerakkoord.

Op het beleidsterrein Primair onderwijs doet zich een stijging van de uitgaven voor die enerzijds voortvloeit uit demografische ontwikkelingen (waardoor het leerlingenaantal toeneemt) en die anderzijds veroorzaakt wordt door de maatregelen in het kader van de klassenverkleining en de CAO-afspraken (loonbijstelling en ADV). De intensiveringen op het gebied van kwaliteit van het onderwijs (groepsgrootte en administratie, beheer en bestuur) voortvloeiend uit het Regeerakkoord dragen eveneens bij aan de stijging van de uitgaven in 1999 en volgende jaren.

De gestage oploop van de uitgaven voor het Voortgezet onderwijs wordt veroorzaakt door het stijgende leerlingenaantal. De sterke stijging in 1999 is enerzijds het gevolg van de CAO-afspraken voor de jaren 1996 tot en met 1999 en van extra middelen voor profiel tweede fase, MAVO/VBO, de materieelbekostiging en ICT (informatie- en communicatietechnologie). Anderzijds dragen ook de intensiveringen in kwaliteit van het onderwijs (achterstand gebouwen, vernieuwing en administratie, beheer en bestuur) uit het Regeerakkoord bij aan de stijging in 1999 en volgende jaren.

De stijging van de uitgaven in 1999 en latere jaren in het Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de voorzieningen uit het Regeerakkoord. Deze hebben betrekking op de inventaris en op de vernieuwing van dit onderwijsveld. Daarnaast is de stijging het gevolg van de CAO-afspraken voor de jaren 1996 tot en met 1999.

De uitgaven voor het Hoger beroepsonderwijs stijgen licht van 1998 op 1999 in verband met de middelen voor kwaliteit en studeerbaarheid. Structureel is sprake van een daling van de uitgaven die wordt veroorzaakt door de per saldo verlaging van de rijksbijdrage, die is aangebracht in samenhang met enerzijds de verhoging van de collegegelden en het verblijfsduurakkoord vanaf 2001 en anderzijds een verhoging van het macro-budget als gevolg van de structurele aanpassing voor de hogere studentenaantallen.

Bij het Wetenschappelijk onderwijs is sprake van een stijging in 1999 voornamelijk samenhangend met de middelen voor studeerbaarheid. De daling daarna is het gevolg van de verlaging van het macro-budget in verband met de ontwikkeling van studentenaantallen en de taakstellingen van het vorige en het huidige regeerakkoord.

Op het beleidsterrein Overige programma-uitgaven worden onder meer de gelden voor loon- en prijsbijstelling en rechtspositionele uitkeringen verantwoord voorzover deze nog niet zijn toebedeeld aan de overige beleidsterreinen. Daarnaast worden uitgaven voor internationaal beleid, vakbondsfaciliteiten en centraal beheerde middelen verantwoord op dit beleidsterrein. Het verloop is het gevolg van de uit de aanvullende post overgeboekte, maar nog niet uitgedeelde, tranches voor de loonbijstelling en de incidentele looncomponent. De daling van de uitgaven in 1999 ten opzichte van 1998 wordt met name verklaard doordat de loonbijstellingsmiddelen ten behoeve van de financiering van de loonsverhoging die voortvloeit uit de CAO 1996–1998 voor 1999 en later, reeds zijn verdeeld naar de verschillende beleidsterreinen. Dekking hiervoor zal geschieden uit de nog uit te delen loonbijstelling 1999. De stijging in 2000 vloeit voort uit de intensiveringen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs (ICT en leraren) uit het Regeerakkoord.

De stijging van de uitgavenraming cultuur hangt samen met de Prijs- en loonbijstelling, de extra uitgaven uit hoofde van de indexering van de omroepbijdragen en de intensivering op het gebied van cultuur die bij het Regeerakkoord is voorzien.

VIIIONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal3 2793 6563 5373 4873 5163 474
        
Ministerie algemeen211111
Primair onderwijs434234343434
Voortgezet onderwijs2699888
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie524949494949
Hoger beroepsonderwijs1555555
Wetenschappelijk onderwijs322222
Onderzoek en wetenschapsbeleid198183183183183183
Huisvesting900000
Studiefinancieringsbeleid1 4091 6491 6671 5911 5911 523
Overige programma-ontvangsten800000
Cultuur1 5131 7151 5861 6131 6421 668

De ontvangsten bij het Primair onderwijs vloeien voort uit herberekeningen van uitgaven voor eerdere jaren. De hogere ramingen in 1998 en 1999 vloeien voort uit de aanscherping van het controlebeleid in die jaren met betrekking tot de afrekening van scholen, met name op uitgaven voortvloeiend uit het tot 1997 geldende systeem van materiële vergoeding.

Door de invoering in 1996 van lump sum bekostiging in het Voortgezet onderwijs hoeven verstrekte vergoedingen achteraf nog zelden te worden verrekend, waardoor de ontvangsten vanaf 1999 lager zullen zijn. De hogere ontvangsten in 1998 worden verklaard uit nabetalingen van scholen die betrekking hebben op vergoedingen verstrekt vóór 1996.

De hogere ontvangsten in het Hoger beroepsonderwijs in 1998 worden met name verklaard door terugvordering van teveel betaalde voorschotten aan het hoger beroepsonderwijs en door de positieve saldi van afrekeningen van uitvoerende instanties.

De daling vanaf 1998 van de ontvangsten op het beleidsterrein Onderzoek en wetenschapsbeleid wordt voornamelijk verklaard door het aflopen in 1998 van de bijdragen uit het FES ten behoeve van de kennisinfrastructuurprojecten.

De stijging van de ontvangsten op het beleidsterrein Studiefinancieringsbeleid in 1999 ten opzichte van 1998 wordt verklaard door hogere lesgeldontvangsten in 1999 als gevolg van de wettelijk verplichte driejaarlijkse herijking van het lesgeld in dit jaar. De daling van de ontvangsten na het jaar 2000 is een gevolg van een afname van de terugontvangsten op studieleningen. Deze afname wordt verklaard doordat minder studenten zich dan in de aflossingsfase bevinden.

De ontvangsten op het beleidsterrein Overige programma-ontvangsten in 1998 worden veroorzaakt door de afrekening FAOP-premies in 1998.

De hogere ontvangsten op het beleidsterrein Cultuur in 1999 worden verklaard door de geraamde ontvangst uit hoofde van de verkoop van het NOB (Nederlands Omroepproductiebedrijf).

IXANATIONALE SCHULD 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal30 81831 19732 21332 57033 13834 269

De stijging van de uitgaven Nationale Schuld van 30,8 miljard in 1998 naar 34,3 miljard in 2003 is vooral het gevolg van de stijging van de rente-uitgaven door de groei van de nominale staatsschuld.

IXANATIONALE SCHULD 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal1 8171 2901 2901 2901 2901 290

De hogere ontvangsten in 1998 ten opzichte van de latere jaren zijn het gevolg van de in 1998 ontvangen agio bij de uitgiftes van staatsleningen. Meerjarig worden agio-ontvangsten pro memorie geraamd.

IXBFINANCIEN 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal5 4355 8655 9236 0135 9775 933
        
Algemeen523452455452447449
Financiën Binnenland18515614415013276
Financiën Buitenland122347387387387387
Fiscale zaken en belastingen4 6054 9114 9385 0245 0125 021

De hogere uitgaven in 1998 ten opzichte van latere jaren op het beleidsterrein Algemeen zijn het gevolg van hogere uitgaven voor de Euro-voorlichting, de compensatie in 1998 aan de provincies voor de tegenvallende provinciale opcenten bij de invoering van de Wet Motorrijtuigenbelasting en uitgaven ten behoeve van onderzoeken door commissies in het kader van tegoeden uit de Tweede Wereldoorlog.

De hogere uitgaven in 1998 ten opzichte van 1999 op het beleidsterrein Financiën Binnenland worden met name veroorzaakt door de tijdelijke subsidie aan tankstations in de grensstreek met Duitsland. De daling in 2002 en in sterkere mate in 2003 is het gevolg van de voltooiing van de productie van Euro-munten.

Het lagere uitgavenniveau in 1998 en in mindere mate in 1999 op het beleidsterrein Financiën Buitenland ten opzichte van de latere jaren is het gevolg van een meevallende ontwikkeling bij de Exportkredietverzekering als gevolg van het naar huidig inzicht uitblijven van (geraamde) grote schades in die jaren.

De stijging van de uitgaven na 1998 op het beleidsterrein Fiscale zaken en belastingen wordt veroorzaakt door een stijging van de uitgaven «Heffings- en Invorderingsrente». Per 1 juli 1997 is het drempeltijdvak voor de door de Belastingdienst te betalen rente aan de belastingplichtigen komen te vervallen. Daarnaast stijgen de apparaatsuitgaven bij de Belastingdienst in verband met enerzijds het fraudeplan en anderzijds fiscale wetsvoorstellen.

IXBFINANCIEN 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal10 7325 3864 7355 0265 1965 069
        
Algemeen6 6151 303791810778619
Financiën Binnenland2 0111 9601 6871 9112 1132 143
Financiën Buitenland803483433433432432
Fiscale zaken en belastingen1 3041 6401 8241 8731 8731 874

De incidenteel hogere opbrengsten in 1998 ten opzichte van latere jaren op het beleidsterrein Algemeen zijn enerzijds het gevolg van een eenmalige afdracht van reserves van De Nederlandsche Bank (DNB) vanwege de toetreding van DNB tot het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en anderzijds de verkoop van grond en gebouwen door Domeinen waarvan een deel valt onder de middelenafspraak met Defensie. In 1999 zijn er ten opzichte van latere jaren nog hogere ontvangsten die voortvloeien uit de overdracht van roerende en onroerende zaken bij de verzelfstandiging van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Als gevolg van de hogere verkoopopbrengsten gedurende de kabinetsperiode, zullen de verkopen na de kabinetsperiode sterk afnemen.

De ontvangsten op het beleidsterrein Financiën Binnenland fluctueren sterk in de tijd. De belangrijkste oorzaak hiervan is de winstafdracht van De Nederlandsche Bank. In 1999 en 2000 daalt de winstuitkering van De Nederlandsche Bank. Deze daling wordt in 1999 gedeeltelijk gecompenseerd door hogere ontvangsten in verband met de verkoop van aandelen Nedcar door de Staat. Vanaf 2002 vindt een verdere stijging van de ontvangsten plaats in verband met de aflossing van de Postbank-leningen.

De hogere ontvangsten in 1998 en 1999 op het beleidsterrein Financiën Buitenland ten opzichte van latere jaren worden veroorzaakt door een goed betalingsgedrag van enkele debiteurenlanden bij de Exportkredietverzekering waarmee consolidatieregelingen zijn gesloten, en door een eenmalige winstuitkering van de Europese Investeringsbank aan de deelnemende landen.

De hogere ontvangsten in 1999 en latere jaren op het beleidsterrein Fiscale zaken zijn het gevolg van het vervallen per 1 juli 1997 van het drempeltijdvak van 15 maanden voor de door de belastingdienst in rekening te brengen «Heffings- en Invorderingsrente». Het vervallen van het drempeltijdvak werkt nog een aantal jaren door in de ontvangsten.

XDEFENSIE 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal14 10413 78713 46213 22113 34313 262
        
Algemeen808794361333326298
Pensioenen en uitkeringen1 7201 6581 6281 6181 6481 641
Koninklijke Marine2 8222 9413 0032 8842 9122 931
Koninklijke Landmacht4 4754 7114 6714 5774 6564 511
Koninklijke Luchtmacht2 8992 3882 4852 5952 6262 978
Koninklijke Marechaussee489501495506503503
Multi-service projecten en activiteiten4043404053052720
Defensie Interservice Commando489453415404400400

Voor het jaar 1999 zal met name bij de krijgsmachtdelen door middel van incidentele maatregelen invulling worden gegeven aan de 375 miljoen-taakstelling uit het Regeerakkoord. In 2000 zal een nieuwe Defensienota worden uitgebracht. Met die nota zal de invulling met structurele maatregelen van de nog niet toegerekende taakstellingen uit het Regeerakkoord vorm worden gegeven. In afwachting daarvan zijn de nog niet toegerekende taakstellingen op het beleidsterrein Algemeen ondergebracht hetgeen de daling ingaande 2000 verklaart. Daarnaast zijn de uitgaven in 1998 en 1999 hoger vanwege de uitgaven in verband met de millenniumproblematiek.

De uitgaven voor Pensioenen en uitkeringen zijn gebaseerd op de geactualiseerde in- en uitstroom van het militair personeel in de diverse uitkerings- en pensioenregelingen. Na 2000 vervallen de programmakosten van de uitvoering van de «uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen» waardoor de uitgaven op dit beleidsterrein vanaf 2001 op een lager niveau komen.

Als gevolg van herfasering bij de Koninklijke Landmacht is in 1999 sprake van een relatief hoge concentratie van investeringsprojecten.

De uitgavenreeks van de Koninklijke Luchtmacht wordt met name bepaald door de invulling van de taakstelling van het Regeerakkoord voor 1999 en verder door de herfasering van het Midlife Update-programma van de F-16 vliegtuigen.

Bij de multi-serviceprojecten en activiteiten zijn de ramingen met name aangepast aan een doorgevoerde herfasering van uitgaven voor de Luchtmobiele brigade.

De uitgaven aan het Defensie Interservice Commando (DICO) vertonen een neerwaarts verloop vanwege het aflopen van de aanvangsinvesteringen van de verschillende DICO-onderdelen alsmede overige afnemende aanvangskosten zoals wervings- en selectiekosten.

XDEFENSIE 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal528442442443441445
        
Algemeen393939393939
Pensioenen en uitkeringen444444
Koninklijke Marine162116109110109109
Koninklijke Landmacht159119127127127127
Koninklijke Luchtmacht999898979797
Koninklijke Marechaussee999999
Multi-service projecten en activiteiten000003
Defensie Interservice Commando565656565656

De ontvangstenraming van de Koninklijke Marine is in 1998 (ten opzichte van de jaren 1999 en verder) hoger, met name als gevolg van de getroffen schikking ten aanzien van de verfschade bij de Walrusklasse-onderzeeboten en de extra ontvangsten in het kader van Foreign Military Sales (FMS).

Bij de Koninklijke Landmacht zijn diverse ramingsaanpassingen, met name op het gebied van huisvesting, geneeskundige verzorging, onderwijs en opleidingen doorgevoerd. Met name op het gebied van de geneeskundige verzorging is de raming 1998 als gevolg van een inhaalslag eenmalig opgehoogd.

XIVOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal8 0648 4528 3097 6546 9246 661
        
Algemeen267266215203191191
Rijkshuisvesting0154141135114114
Volkshuisvesting6 5486 8586 6916 0475 4065 144
Ruimtelijke Ordening102105101109105105
Milieubeheer1 1461 0691 1611 1611 1091 107

De uitgavenontwikkeling op de begroting van VROM wordt met name bepaald door het verloop van de uitgaven op het beleidsterrein Algemeen, op het nieuwe beleidsterrein Rijkshuisvesting en op het beleidsterrein Volkshuisvesting.

Het uitgavenverloop op het beleidsterrein Algemeen wordt in de jaren 1998 en 1999 beïnvloed door de toevoeging van middelen aan de VROM-begroting in verband met de aanpak van de millenniumproblematiek. De daling vanaf 2000 wordt nog versterkt door de ombuigingen voortvloeiend uit het Regeerakkoord.

Met ingang van 1 januari 1999 treedt het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel in werking. In verband hiermee zijn de huisvestingsbudgetten vanuit de RGD-begroting overgebracht naar de departementale begrotingen. Hiermee samenhangend worden vanaf 1999 de huurmiddelen die verband houden met de lopende RGD-projecten (onderhanden werk), alsmede de middelen voor huisvestingsobjecten, -projecten en -werkzaamheden waarvoor in het nieuwe stelsel een afzonderlijke financieringswijze zal gelden, verantwoord op beleidsterrein Rijkshuisvesting.

Het uitgavenverloop op het beleidsterrein Volkshuisvesting wordt tot 2000 onder meer bepaald door de bruteringsoperatie in het kader van de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting. Doordat de afkoop van de jaarlijkse bijdragen op grond van deze wet naar verwachting eind 1999 zal zijn afgerond, dalen de uitgaven in het jaar 2000.

De uitgavendaling in 2001 ten opzichte van 2000 is het gevolg van de afkoop van DKP-objectsubsidies voor woningen van beleggers en particulieren. De feitelijke afkoop van de subsidies is gespreid over drie jaren. Het betreft een bedrag van 458 miljoen per jaar in de jaren 1998, 1999 en 2000 (gebaseerd op 100% deelname aan de afkoop door beleggers en particulieren).

De uitgavenontwikkeling tussen 2001 en 2003 wordt veroorzaakt door de afloop van de stadsvernieuwingsgelden en door de afkoop van DKP-objectsubsidies aan niet-winstbeogende instellingen (NWI's). Deze subsidies zullen in de periode 1998–2002 per NWI worden afgekocht.

De fluctuaties in de uitgaven op het beleidsterrein van de Ruimtelijke Ordening zijn het gevolg van tijdelijke bijdragen vanuit de VROM-begroting voor bijzondere projecten. Het gaat daarbij met name om het project de Blauwe Stad in Oost-Groningen, om nieuwe (tweede generatie) sleutelprojecten, om projecten in het kader van meervoudig en intensief ruimtegebruik en om het project Leidsche Rijn.

De lagere uitgaven op het beleidsterrein Milieubeheer in 1999 hangen samen met de vertraging in de aanpak van bodemverontreiniging op VINEX-locaties, waarvan de kasuitgaven thans in latere jaren (2000 en 2001) worden voorzien. De meerjarencijfers worden voorts bepaald doordat extra middelen aan de VROM-begroting zijn toegevoegd ter intensivering van de uitvoering van het klimaatbeleid. Het betreft de regeling Niet-industriële restwarmte-infrastructuur, het reductieplan overige broeikasgassen, verkennend onderzoek naar schone energiedragers en het starten van Joint Implementation-projecten in Midden- en Oost-Europa.

XIVOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal436289231189128127
        
Algemeen37626262626
Rijkshuisvesting023577
Volkshuisvesting2361611591148481
Ruimtelijke Ordening100000
Milieubeheer1965042431113

De incidentele stijging op het beleidsterrein Algemeen in 1999 wordt veroorzaakt door een vermogensuitname van 50 miljoen bij het Kadaster. Het verloop wordt voorts bepaald door een tegemoetkoming van het agentschap RGD in de apparaatsuitgaven vanaf 1999.

Met ingang van 1 januari 1999 zal, als gevolg van de stelselwijziging rijkshuisvesting, een nieuw beleidsterrein in de begroting worden opgenomen. Het verloop van de ontvangsten wordt geheel verklaard doordat de ombuigingen op de apparaatsuitgaven van de RGD door middel van een taakstellende ontvangst vooralsnog op de VROM-begroting worden ingevuld.

Het verloop van de ontvangsten op het beleidsterrein Volkshuisvesting wordt voor de jaren 1998 en 1999 bepaald door restituties van in het verleden teveel betaalde bijdragen aan woningcorporaties en door de afrekeningen in het kader van de wet Balansverkorting. Meerjarig wordt het beeld mede bepaald door ontvangsten uit hoofde van de Huursubsidiewet, samenhangend met de vermogenstoets.

Het verloop van de ontvangsten bij Milieubeheer wordt sterk beïnvloed door de voortgang in de sanering van de bodemsanering op VINEX-locaties. De bodemsanering van bedoelde locaties wordt gefinancierd uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES).

XIBRIJKSGEBOUWENDIENST 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal1 78100000
        
Huisvesting Rijksdiensten1 77300000
Huisvesting ten behoeve van derden800000
XIBRIJKSGEBOUWENDIENST 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal14900000
        
Huisvesting Rijksdiensten13900000
Huisvesting ten behoeve van derden1000000

Vanaf 1 januari 1999 treedt het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel in werking en wordt de RGD een agentschap. Als gevolg hiervan wordt de kas-verplichtingenbegroting van de Rijksgebouwendienst (RGD) gewijzigd in een baten-lastenbegroting.

XIIVERKEER EN WATERSTAAT 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal10 92511 57611 73411 96712 08112 178
        
Algemeen6 4497 2497 6478 0448 0998 183
Rijkswaterstaat545502492452450450
Personenvervoer3 1733 1842 9422 8462 8982 917
Luchtvaartaangelegenheden303295315313325320
Goederenvervoer365269263238235235
Telecommunicatie en Postzaken382828282727
Meteorologische aangelegenheden524847474646

De uitgavenontwikkeling op de begroting van Verkeer en Waterstaat vertoont een stijgende tendens. Deze ontwikkeling wordt veroorzaakt door in de tijd toenemende investeringen in infrastructuur, die zichtbaar worden op het beleidsterrein Algemeen waar de bijdrage van de begroting van Verkeer en Waterstaat aan het Infrastructuurfonds wordt verantwoord. De in het Regeerakkoord afgesproken investeringsimpuls is nog niet in de begroting verwerkt. Deze middelen zijn voorlopig opgenomen in het FES respectievelijk de aanvullende post.

De uitgavendaling op het beleidsterrein van Rijkswaterstaat is het gevolg van lagere indirecte uitvoeringsuitgaven (kosten die niet aan afzonderlijke producten zijn toe te rekenen).

Op het beleidsterrein Personenvervoer is met name een tweetal ontwikkelingen relevant. Het betreft enerzijds de bezuinigingstaakstelling in de exploitatie van het stads- en streekvervoer en anderzijds een verlaging in de exploitatiebijdrage aan de Nederlandse Spoorwegen. Hier staat echter een uitgavenverhoging uit hoofde van het contract voor onrendabele treindiensten tegenover. Per saldo laten de uitgaven daarom tussen 1999 en 2001 een daling zien en daarna een stijging.

Op het beleidsterrein Luchtvaartaangelegenheden zijn in 1998 extra uitgaven gedaan ten behoeve van de onderzoeken in het kader van de toekomstige Nederlandse lucht infrastructuur (TNLI). Door toenemende uitgaven voor geluidsisolatieprojecten in het kader van de Luchtvaartwet en enige vertraging in de uitgaven voor (de ontwikkeling van de) infrastructuur van de luchthavens stijgen de uitgaven enigszins vanaf 2000.

Het aflopen van de Europese sloopregelingen voor de binnenvaart en van de impuls voor zeehavenontwikkelingsprojecten leidt tot een daling van de uitgaven voor het goederenvervoer. De extra middelen die zijn toegevoegd in het kader van de nota's Transport in Balans en Milieu & Economie, zijn na 2000 niet meer beschikbaar.

De privatisering van NOZEMA en de veiling van de DCS 1800- en E-GSM-frequenties leiden in 1998 tot incidenteel hogere uitgaven op het beleidsterrein Telecommunicatie en Postzaken.

XIIVERKEER EN WATERSTAAT 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal2 6981 6411 171878875876
        
Algemeen2244411
Rijkswaterstaat363030303030
Personenvervoer111111
Luchtvaartaangelegenheden894116126120120122
Goederenvervoer756262626262
Telecommunicatie en Postzaken1 6701 427947661660660
Meteorologische aangelegenheden000000

De incidenteel hoge algemene ontvangsten in 1998 worden veroorzaakt door een bijdrage uit het Fonds Economische Structuurversterking ten behoeve van de projecten Ondergronds bouwen en Transporttechnologie.

De incidenteel hogere ontvangst in 1998 op het beleidsterrein Luchtvaartaangelegenheden wordt veroorzaakt door de opbrengst van de aandelenverkoop KLM en de vervroegde aflossing van een door de Staat verstrekte lening aan de Luchtverkeersbeveiliging (LVB).

Door beëindiging van de bijdragen van de Europese Unie aan de capaciteitssanering in de binnenvaart (sloopregeling) nemen de ontvangsten voor het goederenvervoerbeleid na 1998 af.

De incidenteel hoge ontvangsten in 1998 en 1999 op het beleidsterrein Telecommunicatie en Postzaken hangen samen met de veiling van de DCS 1800- en E-GSM-frequenties, voor zover niet in het FES gestort, respectievelijk de finale aflossing door KPN van een door de Staat verstrekte lening. Na 2000 dalen de ontvangsten als gevolg van de afloop van aflossing en rente op door de Staat aan KPN verstrekte leningen.

XIIIECONOMISCHE ZAKEN 
verplichtingen199819992000200120022003
Totaal4 1964 0153 8233 6913 6123 620
        
Algemeen721693637616590590
Industrieel en algemeen technologiebeleid1 2581 0551 0971 1201 0701 077
Industrie- en dienstenbeleid8530484292929
Ruimtelijk economisch beleid430354340337334334
Ondernemerschap en marktwerking974911910910910909
Buitenlandse economische betrekkingen en exportbevordering555555
Energiebeleid724693750674674676
        
correctie–1 024–620–768–727–674–677
        
totaal uitgaven (kasbasis)3 1723 3953 0552 9642 9382 943

Bovenstaande ramingen betreffen verplichtingenbedragen. De toelichtingen richten zich op de ontwikkelingen in de verplichtingenramingen omdat deze het bij EZ te voeren beleid het beste weerspiegelen.

De afloop van het verplichtingenbedrag op beleidsterrein Algemeen wordt met name verklaard doordat een deel van de Regeerakkoord-taakstellingen is geparkeerd op dit beleidsterrein.

Het hogere verplichtingenbedrag op het beleidsterrein Industrieel en algemeen technologiebeleid in 1998 wordt voornamelijk verklaard door intensiveringen van het samenwerkingsinstrument, de ruimtevaartprogramma's en de specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering.

Het verplichtingenniveau op het beleidsterrein Industrie- en dienstenbeleid ligt structureel op circa 30 miljoen per jaar. In 1998, 1999 en 2000 is als gevolg van steun aan de sector zeescheepsnieuwbouw sprake van een hoger niveau. In 1999 is voorts 220 miljoen toegevoegd aan het verplichtingenbedrag als gevolg van de in 1991 overeengekomen verliesafdekking van de Volvo 400-serie in de periode 1991–1996.

Het hogere verplichtingenbedrag op het beleidsterrein Ruimtelijk economisch beleid in 1998 wordt voornamelijk verklaard door het aanmerkelijk hogere beroep op de centrale Investeringspremie-regeling voor projecten in het Noorden des Lands.

De daling van het verplichtingenbedrag op het beleidsterrein Ondernemerschap en marktwerking in 1999 wordt met name verklaard doordat de middelen voor toeristisch beleid vanaf 1999 worden geraamd op het beleidsterrein Ruimtelijk Economisch beleid.

Het hoge verplichtingenniveau op het beleidsterrein Energiebeleid in 1998 wordt voornamelijk verklaard door de verplichtingen voor het CO2-reductieplan die in 1998 worden aangegaan. Het incidenteel hoge verplichtingenniveau in 2000 wordt verklaard doordat in 2000 de vierjaarlijkse verplichting wordt aangegaan uit hoofde van de financiering van de Nederlandse bijdrage aan het Euratomprogramma voor de exploitatie van de Hoge Flux Reactor te Petten.

XIIIECONOMISCHE ZAKEN 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal5 3362 9542 9172 8662 7782 772
        
Algemeen777978798080
Industrieel en algemeen technologiebeleid180173117112112106
Industrie- en dienstenbeleid191717171717
Ruimtelijk economisch beleid2355222
Ondernemerschap en marktwerking169186196198213213
Wet investeringsrekening15105310
Energiebeleid4 8552 4862 5002 4562 3542 354
– inkomsten uit aardgas4 5402 1782 1922 1492 0472 047
– overige ontvangsten315308308307307307

Bovenstaande ramingen betreffen kasramingen.

De hogere ontvangsten in 1998 en 1999 op het beleidsterrein Industrieel en algemeen technologiebeleid worden voornamelijk verklaard door de bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking aan de EZ-begroting.

De incidentele hogere ontvangsten in 1998 op het beleidsterrein Ruimtelijk economisch beleid betreffen ontvangsten ad 18,5 miljoen uit hoofde van de Investeringspremieregeling.

De oploop in de ontvangstenraming op het beleidsterrein Ondernemerschap en Marktwerking wordt met name verklaard door de bijgestelde raming van afdrachten van Holland Casino's.

De daling van de ontvangsten op het beleidsterrein Energiebeleid met ingang van 1999 wordt verklaard door de overgang naar een nieuwe voedingssystematiek voor het Fonds Economische Structuurversterking. Als gevolg hiervan is de gasbatenraming op de EZ-begroting verlaagd en de ontvangstenraming op de FES-begroting met dezelfde bedragen verhoogd. Daarnaast is sprake van een meerjarige daling van de aardgasbatenraming.

XIVLANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal3 4483 7013 3173 3693 3533 325
        
Algemeen412376377357342344
Internationale aangelegenheden332424242424
Landbouw279281286290286262
Natuur, groene ruimte en recreatie1 053988963968968968
Visserijen212815151515
Milieu, gezondheid en kwaliteit271239268339331329
Wetenschap en kennisoverdracht1 3801 7671 3841 3771 3871 384

In het Regeerakkoord is een specifieke ombuiging voor LNV opgenomen uit hoofde van doelmatigheid, oplopend van 50 miljoen in 1999 tot 150 miljoen in 2002. De generieke taakstellingen lopen op tot circa 55 miljoen in 2002, waarvan 45 miljoen op de uitgaven en 10 miljoen op de ontvangsten. Tot slot deelt LNV mee in de ombuigingen en intensiveringen op OCW-terrein.

De daling van 1998 op 1999 in het uitgavenniveau van het beleidsterrein Algemeen wordt enerzijds veroorzaakt door incidenteel hogere uitgaven voor huisvesting en informatietechnologie bij LASER in 1998. Daarnaast zijn de generieke en specifieke ombuigingen op personeelsgebied voorshands op dit beleidsterrein geboekt. Deze lopen op van 18 miljoen in 1999 tot 70 miljoen in 2002.

De lagere uitgaven met ingang van 1999 op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden worden met name veroorzaakt door een structureel hogere perceptiekostenvergoeding van de EU aan het Landbouwegalisatiefonds (LEF). Hierdoor slaat vanaf 1999 de bijdrage van LNV aan het LEF om in een ontvangst van het LEF (zie ook ontvangsten van LNV).

De uitgaven op het beleidsterrein Landbouw blijven tot en met 2002 min of meer constant. De daling in 2003 is het gevolg van het aflopen van tijdelijke programmagelden (1996 tot en met 2002) voor het beleid van de Integrale Notitie Mest- en Ammoniakbeleid.

Als gevolg van de toevoeging van 163 miljoen voor de periode 1996–1998 voor de aankoop van gronden voor de ecologische hoofdstructuur ligt het uitgavenniveau 1998 voor het beleidsterrein Natuur, groene ruimte en recreatie hoger dan in latere jaren. De uitgaven na 1999 zijn min of meer constant; er is enerzijds sprake van oplopende beheerslasten als gevolg van de toename van het areaal aan natuurterreinen en anderzijds zijn er ombuigingen oplopend van 27,5 miljoen in 1999 tot 65 miljoen in 2002.

Op het beleidsterrein Visserijen zijn de uitgaven voor de jaren 1998 en 1999 hoger vanwege een pakket van steunmaatregelen voor de visserijsector en de bouw van een patrouillevaartuig voor de Algemene Inspectiedienst.

De hogere uitgaven met ingang van 2000 voor het beleidsterrein Milieu, gezondheid en kwaliteit hangen volledig samen met de stortingen in het Diergezondheidsfonds (DGF) van de opbrengsten van de varkensheffing na verrekening van de uitvoeringskosten van het Bureau Heffingen.

Het incidenteel zeer hoge uitgavenniveau in 1999 op het beleidsterrein Wetenschap en kennisoverdracht wordt veroorzaakt doordat aan de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) een lening en een subsidie van in totaal 378 miljoen wordt verstrekt voor de aankoop van gebouwen van het Rijk. Compensatie hiervoor is de ontvangst van de verkoopopbrengst (begroting IXB).

XIVLANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal477550503565562561
        
Algemeen191312121212
Internationale aangelegenheden177777
Landbouw455966525352
Natuur, groene ruimte en recreatie178186189191192192
Visserijen666555
Milieu, gezondheid en kwaliteit178255200274268269
Wetenschap en kennisoverdracht512524242424

De lagere ontvangsten op het beleidsterrein Algemeen met ingang van 1999 zijn het gevolg van het feit dat de bekostiging van het Agentschap LASER vanaf 1999 via een gesaldeerde rijksbijdrage plaatsvindt.

De stijging van de ontvangsten op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden wordt veroorzaakt door een per saldo structurele meevaller op het Landbouwegalisatiefonds (LEF) van zes miljoen (zie ook uitgaven HXIV).

De ontvangsten op het beleidsterrein Landbouw stijgen de eerste jaren als gevolg van de tijdelijke bestemmingshefffing in 1998 en 1999 uit hoofde van de Integrale Notitie mest- en ammoniakbeleid en als gevolg van het binnen begrotingsverband brengen van de EU-bijdrage voor enige regelingen van het stimuleringskader. Het aflopen van de tijdelijke bestemming verklaart tevens het lagere niveau na 2000.

Op het beleidsterrein Milieu, gezondheid en kwaliteit wordt in 1998 eenmalig ruim 31 miljoen ontvangen van de Stichting Gezondheidsdienst voor dieren. Hiermee rekening houdend wordt het niveau 1999 bepaald door een geraamde bijdrage van de EU van 100 miljoen voor de maatregelen varkenspest 1997. De stijging en het verloop van de ontvangsten in latere jaren hangen volledig samen met de geraamde opbrengsten uit de varkensheffing.

Als gevolg van de verzelfstandiging van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) worden de ontvangsten van deze dienst met ingang van 1999 niet meer op het beleidsterrein Wetenschap en kennisoverdracht geraamd, maar komen deze voortaan bij DLO binnen. In de bekostiging van DLO wordt met deze ontvangsten rekening gehouden.

XVSOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal31 12331 08331 46131 89732 43832 727
        
Ministerie361388382374375375
Arbeidsmarkt6 7896 9247 3947 6787 9697 969
Sociale Verzekeringen14 11114 37714 48714 76315 11415 420
Bijstandszaken9 7169 2759 0608 9468 8308 822
Overig beleid147119139135150140

De uitgaven op het beleidsterrein Ministerie lopen in 1999 op. Dit wordt veroorzaakt door de toevoeging van het huisvestingsbudget aan de begroting van SZW. Na 1999 dalen de uitgaven als gevolg van de efficiencytaakstellingen die in het regeerakkoord zijn opgenomen voor departementen.

De toename van de uitgaven op het beleidsterrein Arbeidsmarkt vanaf 1999 wordt verklaard door de intensiveringen in de WSW en instroom/doorstroombanen waartoe in het regeerakkoord besloten is.

De uitgaven op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan grotendeels uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), de Rijksbijdrage aan de AOW en de financiering van het AOW-spaarfonds. De meerjarige uitgavenstijging op dit beleidsterrein wordt veroorzaakt door de jaarlijkse verhoging met 250 miljoen van de jaarlijkse storting in het AOW-spaarfonds die is opgenomen in het wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW.

De daling op het beleidsterrein Bijstandszaken vindt voornamelijk zijn oorzaak in een lagere volumeraming onder andere als gevolg van de gunstige situatie op de arbeidsmarkt en de vergroting van het financiële belang van gemeenten bij een goede uitvoering van de ABW.

De daling op het beleidsterrein Overig beleid in 1999 wordt veroorzaakt door het aflopen van de stimuleringsregeling Samenwerking Werk en Inkomen, waarvoor de subsidie in 1999 lager is dan in 1998. De toename van de uitgaven na 1999 wordt met name veroorzaakt door de in het regeerakkoord vrijgemaakte middelen voor het arbeidsomstandighedenbeleid en de Commissie Dagindeling.

XVSOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal796816829842853853
        
Ministerie1077777
Arbeidsmarkt111100
Sociale Verzekeringen785808819830841841
Bijstandszaken000000
Overig beleid013455

De ontvangsten op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen lopen vanaf 1998 op. Deze oploop hangt samen met de extra middelen die in het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor de WSW. Er zullen door deze extra middelen meer personen in de WSW werkzaam zijn. Dit leidt tot een toename van de samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WSW-loon. Deze samenloop wordt geanticumuleerd en op de ontvangstenbegroting van SZW verantwoord.

De ontvangsten op het beleidsterrein Overig beleid bestaan uit bestuurlijke boeten in het kader van de nieuwe Arbo-wet die met ingang van 1 januari 1999 zal worden ingevoerd.

XVIVOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT 
uitgaven199819992000200120022003
Totaal11 26811 20011 02710 98310 95710 931
        
Algemeen302280263251240240
Inspectie Gezondheidszorg545655555757
Welzijn2 8992 8542 7682 7592 7572 738
Volksgezondheid7 6357 5877 5217 5007 4857 485
Inspectie Gezondheidsbescherming111126126124123123
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu268298295295295287

De hogere uitgaven in 1998 op het beleidsterrein Algemeen worden met name veroorzaakt door de verhuizing van VWS naar de Resident in dat jaar. De dalende reeks na 1998 is een saldo van de taakstellingen uit het Regeerakkoord voor de apparaatskosten en een uitgavenverhoging als gevolg van het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel van 30 miljoen.

De hogere uitgaven voor Welzijn in 1998 worden grotendeels verklaard door een eenmalige verhoging van 22,5 miljoen in 1998 in het kader van het project Tegoeden Tweede Wereldoorlog (met name Vierde Tranche Goudpool). Het lagere uitgavenniveau na 1999 is het saldo van het aflopen van de tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang van 60 miljoen, de intensivering uit het Regeerakkoord voor het stimuleren van de sportbeoefening van 10 miljoen in 1999 oplopend naar 55 miljoen in 2002 en de afname van de pensioenen en uitkeringen voor oorlogsgetroffenen met 20 miljoen per jaar.

De hogere uitgaven op het beleidsterrein Volksgezondheid in 1998 worden veroorzaakt door de toevoeging van de eindejaarsmarge 1997 aan de rijksbijdragen. De eindejaarsmarge is onder andere ingezet voor de verhoging van de uitgaven voor intensieve thuiszorg en voor het niet door laten gaan van de voorgenomen tariefkorting op fysiotherapie in 1998. Met ingang van 1999 worden de rijksbijdragen ZFW structureel met 120 miljoen verhoogd, ter compensatie van het invoeren van de ecotax in dat jaar.

De uitgaven van de Inspectie Gezondheidsbescherming zijn na 1998 hoger vanwege de overheveling van de huisvestingsbudgetten van de begroting van de RGD naar de begroting van VWS.

De uitgaven van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zijn na 1998 hoger vanwege de overheveling van de huisvestingsbudgetten van de begroting van de RGD naar de begroting van VWS.

XVIVOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT 
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal389313223223223223
        
Algemeen755555
Inspectie Gezondheidszorg1522222
Welzijn1025657585857
Volksgezondheid11910414141414
Inspectie Gezondheidsbescherming333333
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu144143142141141141

De ontvangsten van de Inspectie Gezondheidszorg dalen na 1998 omdat het aantal registraties van beroepsbeoefenaren in het kader van de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) afneemt. Bij de inwerkingtreding van de wet BIG in 1996 is er vanuit gegaan dat het aantal registraties in de jaren 1996 tot en met 1998 relatief hoog ligt en daarna afneemt omdat dan alleen nog de nieuwe beroepsbeoefenaren (die net hun diploma hebben gehaald) moeten worden geregistreerd.

De ontvangsten bij Welzijn zijn in 1998 eenmalig hoger vanwege de afrekening van te hoog verstrekte subsidievoorschotten aan verzorgingshuizen in voorgaande jaren.

De hogere ontvangsten bij Volksgezondheid worden verklaard door de afrekening van de Regeling Extra Werkgelegenheid Langdurig Werklozen van 94 miljoen in 1998 (tranche 1996) en 90 miljoen in 1999 (tranche 1997). Het aantal banen dat in het kader van deze regeling in de zorgsector kan worden gerealiseerd is achtergebleven bij de budgettaire mogelijkheden. Daarom zijn er met ingang van 1998 4000 banen overgeheveld van de zorgsector naar de gemeenten.

INTERNATIONALE SAMENWERKING
uitgaven199819992000200120022003
Totaal8 1498 7229 0289 3169 65510 023
        
Algemene Zaken72914000
Koninkrijksrelaties346251264267267267
Buitenlandse Zaken6 2656 8487 0387 4307 7828 092
Waaronder:      
Algemeen8871 1441 1211 1321 1601 160
– Veiligheid, Mensenrechten, Conflictbeheersing en Democratisering564576593600610638
– Maatschappelijke Ontwikkeling1 3991 4621 5201 5781 6191 665
– Macrosteun, Schuldverlichting en Speciale Landenfondsen3983034537259981 208
– Overige IS-programma's7911 0441 0301 0251 0251 025
– Economie, Werkgelegenheid en Regionale Ontwikkeling1 1521 1891 1671 1991 1811 208
– Diversen1 0731 1301 1521 1711 1881 188
Justitie3122222
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties200000
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen101102101101101101
Financiën595602633513481439
Defensie359353321315315315
VROM141313131313
Verkeer en Waterstaat121212121212
Economische Zaken393374385374375375
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij363636363637
Sociale Zaken en Werkgelegenheid222222
Volksgezondheid, Welzijn en Sport111111
Aanvullende post IS075206249269369
Nader te bepalen13130000

De uitgaven op de begroting van Algemene Zaken betreffen de kosten van de Nederlandse deelname aan de wereldtentoonstelling in Hannover in 2000.

De samenwerkingsmiddelen op de begroting van Koninkrijksrelaties zijn incidenteel verhoogd door drie oorzaken. In de eerste plaats heeft er een intertemporele kasschuif plaatsgevonden van 10 miljoen van 1999 naar 1998,. De tweede verhoging betreft een generale toevoeging van 19,5 miljoen. In de derde plaats is er een bijdrage geleverd van 39 miljoen via een herschikking binnen de begroting van Buitenlandse Zaken.

De groei op de begroting van Buitenlandse Zaken heeft verschillende oorzaken:

– Als uitvloeisel van het Regeerakkoord worden de binnenlandse apparaatsuitgaven van Buitenlandse Zaken en de bijdragen aan internationale organisaties onder de hgIS gebracht. Als gevolg van deze wijziging behoren alle uitgaven en ontvangsten op de begroting van Buitenlandse Zaken, uitgezonderd de afdrachten aan de EU, thans tot de hgIS. Dit verklaart de forse groei tussen 1998 en 1999.

– De toename van de uitgaven aan «Veiligheid, Mensenrechten, Conflictbeheersing en Democratisering» wordt voornamelijk verklaard door hoger geraamde uitgaven voor noodhulp.

– De groei van het beleidsterrein «Maatschappelijke ontwikkeling» wordt met name veroorzaakt door de koppeling van de omvang van de groei van de medefinancieringsprogramma's aan het BNP.

– De toename van het beleidsterrein «Macrosteun, schuldverlichting en speciale landenfondsen» wordt voornamelijk veroorzaakt door de voorlopige toevoeging van het gedeelte van de BNP-groei dat betrekking heeft op de »Official Development Assistance» (ODA). De groei van de BNP ODA wordt telkens in het uitvoeringsjaar pas toebedeeld aan de betreffende programma-uitgaven. Deze voorlopige toevoeging verklaart voor het grootste gedeelte de groei met ingang van 1999.

– De niveauverhoging vanaf 1999 bij «Overige Internationale Samenwerkingsprogramma's» wordt voor 244 miljoen veroorzaakt door de toerekening van de kosten van asielzoekers met een A-status uit DAC-landen aan ODA. Deze 244 miljoen betreft voor 119 miljoen het onder HGIS brengen van een bestaande toerekening en voor 125 miljoen een additioneel ten laste van ODA brengen van deze opvangkosten.

– De groei van het beleidsterrein «Economie, Werkgelegenheid en Regionale Ontwikkeling» wordt voornamelijk veroorzaakt door de toename van de uitgaven voor «Landenprogramma's met betrekking tot economische ontwikkeling».

– De post diversen betreft relatief beperkte mutaties op de beleidsterreinen: «Europese Unie», voor wat betreft het Europees Ontwikkelingsfonds, «Milieu» en «Onderwijs, Onderzoek en Culturele Samenwerking».

De incidentele stijging van de uitgavenreeks van Justitie in 1999 wordt veroorzaakt door incidentele kosten van 10 miljoen in 1999 voor de bouw van VN-cellen ten behoeve van het Joegoslavië-tribunaal.

De mutaties bij Financiën hebben voornamelijk betrekking op nieuwe inzichten met betrekking tot kapitaalverhogingen bij multilaterale banken, wijzigingen in verzilveringsschema's van fondsen, aanpassing van de verwachte omvang van de Nederlandse deelname in de International Development Association (IDA) en uitstel van de verwachte kapitaalverhoging Wereldbank.

De daling van de uitgaven bij Defensie vanaf 2001 wordt veroorzaakt door het aflopen van het mandaat van deelname door SFOR in 2001. De daling van de uitgaven vanaf 2000 ten opzichte van 1999 wordt veroorzaakt door het aflopen van de deelnametermijn van Nederland aan UNFICYP (VN Cyprus).

De vanaf 1998 dalende tendens in de meerjarenramingen op de EZ-begroting wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de afloop van het Indonesië-pakket.

Op de aanvullende post Internationale Samenwerking wordt dat gedeelte van de groei van het BNP voorlopig opgenomen dat betrekking heeft op het non-ODA deel van de homogene groep IS. Evenals bij het beleidsterrein «Macrosteun, schuldverlichting en speciale landenfondsen» wordt de non-ODA BNP-groei pas in het uitvoeringsjaar uitgedeeld naar de desbetreffende artikelen. Dit verklaart de groei met ingang van 1999.

INTERNATIONALE SAMENWERKING
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal203189157144139132
        
Koninkrijksrelaties332527282424
Buitenlandse Zaken1061131121009995
Defensie56431211118
Economische Zaken776555

De daling van de ontvangsten bij Koninkrijksrelaties wordt veroorzaakt door lagere ontvangsten op samenwerkingsmiddelen vanwege het aflossen van leningen door Aruba.

Evenals de uitgaven, worden de binnenlandse ontvangsten van Buitenlandse Zaken onder de hgIS gebracht.

De afname in de ontvangsten op de Defensiebegroting wordt met name veroorzaakt door lager geraamde ontvangsten van de VN voor vredesoperaties en humanitaire vluchten ten behoeve van Ontwikkelingssamenwerking.

GEMEENTEFONDS
uitgaven199819992000200120022003
Totaal22 49223 28723 13523 19423 23323 229

In de periode 1998–2003 nemen de uitgaven van het gemeentefonds toe met bijna 800 miljoen. Deze toename wordt veroorzaakt door het accres van 1999. Als gevolg van het Regeerakkoord wordt 180 miljoen toegevoegd ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Ook wordt 150 miljoen toegevoegd voor de bijzondere bijstand. Daarentegen wordt per 1 januari 2000 het 10%-gemeentelijk deel (164 miljoen) van de toeslagen Algemene Bijstandswet (ABW) overgeheveld naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het 10%-gemeentelijk deel van de toeslagen van de ABW komt dan te vervallen. Maatregelen uit het Regeerakkoord leiden ten slotte tot besparingen in de bijstand oplopend tot structureel 100 miljoen in 2002.

PROVINCIEFONDS
uitgaven199819992000200120022003
Totaal1 7131 7851 7971 8021 8021 802

De uitgaven van het provinciefonds nemen in de periode 1998–2003 toe met bijna 90 miljoen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het accres van 1999.

ACCRES GEMEENTEFONDS/PROVINCIEFONDS
uitgaven199819992000200120022003
Totaal01801 1631 9122 6093 253

Bij Voorjaarsnota 1998 is de raming van het accres 1998 en 1999 geheel overgeboekt naar het gemeentefonds en het provinciefonds. Eventuele wijzigingen in de netto gecorrigeerde rijksuitgaven na de Voorjaarsnota 1998 worden verrekend met de behoedzaamheidsreserve op de aanvullende post van het Rijk. De accressen van het gemeentefonds en provinciefonds voor de periode 1999–2003 zijn op basis van de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven geraamd.

INFRASTRUCTUURFONDS
uitgaven199819992000200120022003
Totaal9 32310 09910 2229 9589 63810 412
        
Droge infrastructuur5 9215 9575 9035 6095 4785 959
Natte infrastructuur1 5451 6361 6851 5511 5301 530
Grote projecten1 7102 3752 5242 7372 5882 903
Overige uitgaven147131110604320

De daling in de uitgaven op het beleidsterrein Droge infrastructuur (vanaf 2000) vindt met name haar oorzaak in de afloop van de extra middelen die in het kader van de nota Samenwerken aan Bereikbaarheid (SWAB) voor de jaren 1998–2002 zijn toegevoegd. De stijging in 2003 wordt onder andere veroorzaakt doordat de inpassing van de meerkosten Betuweroute en HSL-Zuid ten laste van het budget Tweede Tactisch Pakket (aanleg infrastructuur) is afgelopen.

De tijdelijke uitgavenverhoging in 1999 en 2000 op het beleidsterrein Natte infrastructuur is het gevolg van intensiveringen ten behoeve van vaarwegen (in het kader van de nota Transport in Balans) en waterkeren (zeedijken en ruimte voor de bedijkte rivieren). De uitgaven voor hoogwaterbescherming zijn blijvend op een hoger niveau gebracht.

De stijging van de uitgaven bij de grote projecten (met pieken in 2001 en 2003) wordt met name veroorzaakt door de oplopende investeringen in de HSL-Zuid en de Betuweroute.

De dalende tendens bij de Overige uitgaven wordt veroorzaakt door een afname van de uitgaven voor bodemsanering en intermodaal vervoer.

INFRASTRUCTUURFONDS
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal9 0359 99010 21410 0299 63810 412
        
Droge infrastructuur1421031201217878
Natte infrastructuur182242235207160160
Grote projecten15013471667148
Overige ontvangsten1810010816755
Bijdrage departementen8 3809 5119 7889 5269 16210 071

De dalende tendens op het beleidsterrein Droge infrastructuur hangt samen met afnemende bijdragen van derden (waaronder de Europese Unie) in de kosten van aan te leggen en te verbeteren wegen alsmede onderhoud.

De ontvangsten voor Natte infrastructuur vertonen als gevolg van de EU-bijdragen aan de INTERREG Rijn-Maas Activiteiten (hoogwaterbescherming) in de periode 1999 – 2001 een tijdelijke verhoging.

De daling van de ontvangsten bij de Grote projecten hangt onder meer samen met afnemende bijdragen van de Europese Unie in de kosten van de HSL-Zuid en Betuweroute.

In verband met de vervroegde betaling aan België voor de HSL-Zuid is het Infrastructuurfonds in 1998 taakstellend verlaagd met 395 miljoen. Een deel van deze taakstelling (181 miljoen) is vooralsnog in de raming opgenomen op het artikel Overige ontvangsten. In de jaren vanaf 2001 is een bijdrage van de EU-structuurfondsen geraamd die wordt ingezet voor de regionale verkeer- en vervoerprojecten uit de investeringsimpuls.

De fluctuaties van de bijdragen ten laste van andere begrotingen hangen voor het overgrote deel samen met het ritme waarin de FES-bijdragen aan de infrastructuurprojecten beschikbaar komen. Dit is in de eerste plaats afhankelijk van de kasruimte binnen het FES en in de tweede plaats van de financieringsbehoefte bij de projectrealisaties.

FONDS ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING
uitgaven199819992000200120022003
Fonds Economische Structuurversterking2 5453 2063 4952 9142 6383 463

Het Fonds Economische Structuurversterking is een verdeelfonds. Het kasritme van de FES-uitgaven wordt bepaald door de financieringsbehoefte van goedgekeurde FES-projecten binnen de budgettaire randvoorwaarden van de FES-wet. Het overgrote deel van de FES-bijdragen is bestemd voor het Infrastructuurfonds.

De uitgavenstijging van 1998 naar 1999 en 2000 wordt met name veroorzaakt door de brede investeringsimpuls uit het Regeerakkoord. De lagere uitgaven in 2001 t.o.v. 2000 zijn het gevolg van het aflopen van de FES-bijdragen aan het programma Samen werken aan bereikbaarheid (SWAB). De toenemende bijdrage aan de Betuweroute en HSL-Zuid, waarbij rekening is gehouden met de voorfinanciering uit het FES van de reeds verwachte private bijdrage voor de Betuweroute, ligt ten grondslag aan de stijging in 2003.

FONDS ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING
ontvangsten199819992000200120022003
Fonds Economische Structuurversterking2 0821 6201 7051 7491 7531 753

De relatief hoge ontvangsten in 1998 zijn met name het gevolg van een incidentele ontvangst uit de veilingopbrengst van DCS1800-frequenties. Vanaf 1999 vindt een conversie van de voeding plaats en wordt de voeding in plaats van op het Plan van Gasafzet 1990, gebaseerd op een vast percentage van de NBM-aardgasbaten. Tevens is vanaf 1999 een additionele voeding opgenomen uit hoofde van vrijvallende rente door verkoop staatsdeelnemingen.

AOW-SPAARFONDS
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal4 3374 8305 4125 9956 6157 226

Ten behoeve van de toekomstige financiering van de AOW-lasten worden vanaf de begroting van SZW bijdragen geleverd in de vorm van jaarlijkse stortingen in het fonds. De eerste storting bedroeg 750 miljoen in 1997 en met ingang van 1998 1,5 miljard structureel. In het op 19 februari door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW is opgenomen, dat de jaarlijkse storting in het AOW-spaarfonds vanaf 1999 jaarlijks met 250 miljoen wordt verhoogd. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW is vastgelegd dat «het structurele deel van de belastingmeevaller wordt aangewend voor een duurzame verhoging van de voeding van het Spaarfonds AOW». Uit de Voorlopige Rekening 1997 blijkt dat het structurele deel 2,8 miljard bedraagt. Het fonds ontvangt tenslotte rentebaten over het totaal opgebouwde vermogen. Deze rentebaten worden aan het fondsvermogen toegevoegd.

DIERGEZONDHEIDSFONDS
uitgaven199819992000200120022003
Totaal000000

De thans geraamde uitgaven van het Diergezondheidsfonds zijn in de onderhavige begroting als pro-memorie post opgenomen. Op het moment dat een ziekte zich voordoet zal de begroting van dit fonds volgens het reguliere begrotingsproces door middel van een suppletoire wet worden aangepast.

DIERGEZONDHEIDSFONDS
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal31039111103101

Uit het politionele fonds van de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren wordt een bedrag van 31 miljoen in 1998 en 9 miljoen in 2000 overgeheveld naar het Diergezondheidsfonds.

De overige bedragen betreffen de opbrengst van de varkensheffing na aftrek van de inningskosten. Deze opbrengst daalt licht na 2001, omdat boeren door aanpassing van de bedrijfsvoering kortingen op de heffingen kunnen krijgen.

ARBEIDSVOORWAARDEN
uitgaven199819992000200120022003
Totaal252 9404 6086 2287 5189 801

Op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden middelen gereserveerd die nodig zijn om de loongevoelige uitgaven op de rijksbegroting op het kostenpeil van het desbetreffende jaar te brengen. De oploop in de cijfers ontstaat doordat jaarlijks een structurele reservering wordt opgenomen teneinde de begrotingsuitgaven (zoals deze op de afzonderlijke begrotingen staan) van constante naar lopende prijzen te brengen (voor het totaal van de rijksbegroting). De reservering betreft een bijdrage van de regering voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de collectieve sector, bestaande uit o.a. de elementen primair loon, incidenteel loon en werkgeverspremies.

NOMINALE BIJSTELLING AKW/KOPPELING UITKERINGEN
uitgaven199819992000200120022003
Totaal05851 0511 3831 8152 284

Op de aanvullende post Koppeling uitkeringen/nominale bijstelling AKW worden de kosten van de indexering van de begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsregelingen geraamd. De uitgavenraming neemt jaarlijks toe als gevolg van de jaarlijkse structurele tranche die benodigd is om de uitkeringen op het juiste prijspeil te brengen.

PRIJSBIJSTELLING/INDEXERING STUDIEFINANCIERING
uitgaven199819992000200120022003
Totaal07241 4792 2693 0463 642
        
Prijsbijstelling06481 2831 953 2 6143 109
Indexering studiefinanciering077196316432533

Op de aanvullende post Prijsbijstelling / Indexering WSF worden de uitgaven geraamd die voortvloeien uit voorziene prijsstijgingen in de komende jaren. Voor de raming wordt gebruik gemaakt van de meest recente inzichten in de prijsontwikkeling van het Centraal Planbureau, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning 1999 (MEV). De oploop in de bedragen wordt veroorzaakt door de tranchegewijze opbouw van deze post.

De prijsbijstelling bevat de raming van de uitgaven die voortvloeien uit prijsstijgingen op de Rijksbegroting in ruime zin.

De indexering studiefinanciering betreft de uitgavenraming voor de prijsstijgingen van de normbedragen in de studiefinanciering voor de kosten van levensonderhoud en ziektekosten.

BELASTINGAFDRACHTEN AAN DE EUROPESE UNIE
uitgaven199819992000200120022003
Totaal7 6987 5407 6037 6867 9448 224
        
Invoerrechten3 6903 5103 3953 5053 6103 730
BTW-afdrachten4 0084 0304 2084 1814 3344 494

Op grond van het ITA-akkoord (afschaffen invoerrechten op informatica-producten tussen OESO-landen) daalt de afdracht aan invoerrechten tot en met 2000. Daarna verklaart de verwachte volumegroei de stijging.

De BTW-afdracht stijgt als gevolg van de verwachte economische groei. Er ontstaat een vertekening in de cijfers doordat in de jaren 1998, 1999 en 2000 sprake is van nabetalingen over de voorafgaande jaren (respectievelijk 153, 101 en 171 miljoen).

NADER TE BEPALEN
uitgaven199819992000200120022003
Totaal–4751 8262 8032 9603 1683 269

Het niveau van de aanvullende post wordt in 1998 bepaald door de (negatieve) correctieboekingen uit hoofde van de ramingstechnische veronderstelling rond de eindejaarsmarge 1998. De oploop die in de daaropvolgende jaren optreedt, is met name het gevolg van het reserveren van gelden voor investeringsimpulsen uit het Regeerakkoord.

NADER TE BEPALEN
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal911 8552 0301 9851 940–60

Uit hoofde van het Regeerakkoord is op de aanvullende post een ontvangstentaakstelling opgenomen van 2 miljard voor de jaren 1999 tot en met 2002 voor de verkoopopbrengsten van staatsdeelnemingen in de komende kabinetsperiode. Het verschil tussen 1999 en 2000 wordt verklaard door het feit dat als gevolg van de verkoop van aandelen KLM in 1998 een deel van de taakstelling 1999 uit het Regeerakkoord al in 1998 kon worden ingevuld.

CONSOLIDATIE
 199819992000200120022003
Consolidatie rijksbegroting–9 039–10 252–10 438–10 192–9 706–10 735

De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het «bruto-boeken» van bijdragen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat de betaling verricht, als het departement dat bijdraagt, de uitgaven in de begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Hierdoor wordt het rekenkundige niveau van de totale rijksuitgaven en de rijksontvangsten hoger dan het feitelijke niveau. Door de post consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd.

De hoogte van de post wordt voornamelijk bepaald door de bijdrage van Verkeer en Waterstaat aan het Infrastructuurfonds.

SOCIALE ZEKERHEID
uitgaven199819992000200120022003
Totaal102 169103 222106 111108 683111 351113 167
        
Begrotingsgefinancierd      
Arbeidsmarkt5 4316 9247 3947 6777 9697 969
Sociale Verzekeringen9 7439 7499 5809 5809 6539 708
Bijstandszaken9 7169 2759 0608 9468 8308 822
Overig83587183107107
Aanvullende posten–2158191 4651 9452 4803 071
        
Premiegefinancierd      
Werknemersverzekeringen33 78430 79931 61432 24432 94932 960
Volksverzekeringen42 54944 50945 82747 09948 24749 414
Overige verzekeringen1 0791 0881 1011 1081 1161 114

De toename van de uitgaven in 1999 op het beleidsterrein Arbeidsmarkt wordt verklaard door een nieuwe ijklijnafbakening, waardoor met ingang van 1999 ook de inkoopbudgetten voor sociale diensten en de rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie onder de ijklijn Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt vallen. De verdere stijging van de uitgaven vanaf 1999 wordt verklaard door de intensiveringen in de WSW en de instroom/doorstroombanen waartoe in het regeerakkoord besloten is.

De uitgaven op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan grotendeels uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong). De ontwikkeling van de uitgaven vanaf 1999 op dit beleidsterrein is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het saldo van een daling van de uitgaven van de AKW en een stijging van de uitgaven in het kader van de Wajong.

De daling van de uitgaven vanaf 1998 op het beleidsterrein Bijstandszaken vindt voornamelijk zijn oorzaak in een lagere volume-raming, onder andere als gevolg van de gunstige situatie op de arbeidsmarkt en de effecten van de maatregelen van het regeerakkoord (vergroting van het financiële belang van gemeenten bij een goede uitvoering van de ABW, inverdieneffecten I/D-banen, fraudeplan).

De daling op het beleidsterrein Overig in 1999 wordt veroorzaakt door het aflopen van de stimuleringsregeling Samenwerking Werk en Inkomen, waarvoor de subsidie in 1999 lager is dan in 1998. De toename van de uitgaven na 1999 wordt met name veroorzaakt door de in het regeerakkoord vrijgemaakte middelen voor het arbeidsomstandighedenbeleid.

Op de aanvullende posten zijn reserveringen opgenomen voor de kosten van indexeringen van begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsregelingen en nog niet aan de begroting toegedeelde budgetten. De oploop in de uitgaven op de aanvullende posten wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat jaarlijks een structurele tranche nodig is om de uitgaven op het juiste prijspeil te brengen.

Bij de beoordeling van het uitgavenverloop van de premiegefinancierde uitgaven dient rekening te worden gehouden met het feit dat de premiegefinancierde uitgaven – in tegenstelling tot de begrotingsgefinancierde uitgaven – in lopende prijzen worden geadministreerd. Een gedeelte van de uitgavenstijging wordt derhalve veroorzaakt door de kosten van de koppeling van uitkeringen.

De uitgaven voor de werknemersverzekeringen laten van 1998 op 1999 een dalend en vanaf 1999 een stijgend verloop zien. De daling van 1998 op 1999 hangt samen met de geprivatiseerde Ziektewet. De uitgaven in het kader van de per 1 maart 1996 geprivatiseerde Ziektewet werden in de afgelopen kabinetsperiode administratief nog wel meegenomen in de meting van de uitgaven in de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid. De geprivatiseerde Ziektewetuitgaven zullen vanaf 1999 niet langer als relevant voor de budgetdiscipline worden aangemerkt. De stijging van de uitgaven voor de werknemersverzekeringen vanaf 1999 is voornamelijk het gevolg van volume- en prijsontwikkelingen. De volume-ontwikkeling is het saldo van een volumestijging bij het vangnet ZW en de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het kader van de WAO en een volumedaling bij de werkloosheidsuitkeringen.

De uitgaven voor de volksverzekeringen laten vanaf 1998 een oplopende ontwikkeling zien. Dit is met name het gevolg van een toenemend aantal AOW-ers en de kosten van koppeling.

De licht oplopende uitgaven-ontwikkeling bij de overige verzekeringen is het saldo van een dalend volume en de kosten van de koppeling van uitkeringen bij de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ).

SOCIALE ZEKERHEID
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal371386395400405406
        
Ontvangsten begroting SZW371386395401406406

De ontvangsten op de begroting van SZW vertonen een oplopende ontwikkeling. Deze oploop hangt samen met de extra middelen die in het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor de WSW. Er zullen door deze extra middelen meer personen in de WSW werkzaam zijn. Dit leidt tot een toename van de samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WSW-loon. Deze samenloop wordt geanticumuleerd en op de ontvangstenbegroting van SZW verantwoord.

ZORG
uitgaven199819992000200120022003
Totaal67 29771 10174 63677 74981 13184 021
        
Begrotingsgefinancierd1 5841 7271 7471 7631 7841 821
Preventieve Zorg324360363359357357
Curatieve Somatische Zorg218193168158158158
Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen151515141414
Geestelijke Gezondheidszorg717070706868
Beheer en diversen9561 0361 0441 0521 0521 046
Aanvullende Post 5387110134177
        
Premiegefinancierd65 71369 37472 89075 98679 34782 201
Preventieve Zorg872860855855855854
Curatieve Somatische Zorg27 95428 21728 36428 49728 61528 809
Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen7 6247 6537 5707 5507 5317 531
Geestelijke Gezondheidszorg5 0375 1285 2245 3305 4075 453
Gehandicapten6 2446 3036 3916 5176 6106 664
Ouderenzorg en thuiszorg15 56215 73615 99216 21616 30816 351
Beheer en diversen2 2882 2182 2172 2172 2152 216
Aanvullende Post131 3 2616 2778 80611 80714 322

Bij de presentatie van de horizontale toelichting Zorg is zoveel mogelijk aangesloten bij de presentatie van de zorguitgaven in het Jaaroverzicht Zorg (JOZ). Ten eerste betekent dit dat het begrotingsgefinancierde gedeelte van de zorg is weergegeven volgens de indeling naar de zorgsectoren die ook in het JOZ wordt gehanteerd en niet volgens de begrotingsartikelen van de begroting van VWS. Ten tweede betekent dit dat enkele uitgaven ook zijn opgenomen als ontvangsten. Het gaat hier om uitgavenposten in het JOZ die wel tot de zorg gerekend worden maar die niet relevant zijn voor het Budgettair Kader Zorg (BKZ), omdat de minister van VWS voor deze uitgaven niet de primaire budgettaire verantwoordelijkheid draagt. Door deze uitgavenposten tevens als ontvangsten op te nemen wordt bereikt dat ze wel in het totaal van de zorguitgaven terecht komen, maar niet in het saldo van uitgaven en ontvangsten waarvoor de budgettaire normering geldt: het Budgettair Kader Zorg. De vier grootste van deze posten zijn:

• de bijdrage van het Ministerie van OCW aan de Academische Ziekenhuizen (1999: 877 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg);

• de uitgaven aan de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (1999: 578 miljoen, ondergebracht in de sector Preventieve Zorg);

• het Algemeen Maatschappelijk Werk (1999: 233 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg);

• de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs (1999: 140 miljoen, ondergebracht in de sector Geestelijke Gezondheidszorg).

De totalen van uitgaven en ontvangsten zoals hieronder gepresenteerd komen overeen met die in het JOZ. Door deze totalen te salderen, worden de totalen verkregen die relevant zijn voor het BKZ. Deze totalen worden ook toegelicht in hoofdstuk 3 en bijlage 2 van de Miljoenennota.

Begrotingsgefinancierde uitgaven

De uitgaven in de sector Preventieve zorg nemen na 1998 toe in verband met de overheveling van de huisvestingsbudgetten van de begroting van de RGD naar de begroting van VWS ten behoeve van de huisvesting van de Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken.

De daling in de uitgaven voor de curatief somatische zorg is het gevolg van de eenmalige verhoging in 1998 ten behoeve van de invoering van de Wet op de orgaandonatie. Het relatief hoge niveau in 1998 wordt tevens veroorzaakt door extra uitgaven ten behoeve van het millennium platform zorg. Voor dit doel wordt ook in 1999 en 2000 nog extra geld uitgetrokken, waarmee de geleidelijke daling naar het structurele niveau is verklaard.

Ook voor de sector Beheer en Diversen voor de huisvesting van de Inspectie Gezondheidszorg en het RIVM nemen de uitgaven toe in verband met de overheveling van de huisvestingsbudgetten.

Premiegefinancierde uitgaven

De toename in de diverse sectoren in 1999 is het gevolg van de toedeling van de intensiveringsmiddelen voor de zorgsector uit het Regeerakkoord voor zover betrekking hebbend op de demografische ontwikkeling.

De overige intensiveringsmiddelen voor 1999 en de totale intensiveringsmiddelen voor 2000 en latere jaren zijn vooralsnog gereserveerd op de aanvullende post van het JOZ. Definitieve verdeling van de resterende intensiveringsruimte vindt plaats op basis van de te maken meerjarenafspraken. Deze afspraken zullen in samenhang worden bezien met de aanpak van de maatregelen waarmee de financiële taakstellingen in de zorgsector worden gerealiseerd. Op de aanvullende post is ook de raming opgenomen van de loon- en prijsontwikkeling. Deze component draagt ook aanzienlijk bij aan de oploop van de bedragen.

ZORG
ontvangsten199819992000200120022003
Totaal7 6166 7116 7026 7816 7986 798
        
Begrotingsgefinancierd314259168167167167
Preventieve Zorg333333
Beheer en diversen311256165164164164
        
Premiegefinancierd7 3026 4526 5346 6146 6316 631
Preventieve Zorg578578578578578578
Curatieve Somatische Zorg2 3162 1732 1852 2012 2032 203
Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen188189190190190190
Geestelijke Gezondheidszorg390398405412412412
Gehandicapten544554564576576576
Ouderenzorg en thuiszorg2 6472 5382 5742 6052 6052 605
Beheer en diversen888888
Aanvullende Post6301530456060

Begrotingsontvangsten

De hogere ontvangsten in de sector Beheer en Diversen in 1998 en 1999 worden verklaard door incidentele ontvangsten als gevolg van de te hoge bevoorschotting verzorgingshuizen (27 miljoen in 1998) en de afrekening van de Regeling Extra Werkgelegenheid Langdurig Werklozen tranche 1996 en 1997 (94 miljoen in 1998 en 90 miljoen in 1999).

Ontvangsten premiegefinancierde deel

De daling van het totaal aan ontvangsten circa 900 miljoen van 1998 op 1999 is met name te wijten aan het afschaffen van de eigen bijdrage ZFW (zie aanvullende post) en de toegangsbijdrage tot de thuiszorg (zie ouderenzorg en thuiszorg). Tot de afschaffing van deze eigen bijdragen is bij Regeerakkoord besloten.

7 VERTICALE TOELICHTING 1997–2003

7.1 Inleiding

De Verticale toelichting bevat een overzicht van de beleidsmatig interessante mutaties voor alle begrotingen die zich hebben voorgedaan na de Miljoenennota 1998. Het betreft mutaties op de rijksbegroting, inclusief het begrotingsgefinancierde deel van de sociale zekerheid en de zorg op de begrotingen van SZW en VWS en tot slot mutaties voor het geheel van de sociale zekerheid en zorg (zowel begrotings- als premiegefinancierd).

Per begroting wordt een cijfermatige tabel gepresenteerd gevolgd door een toelichting. Mutaties groter dan 25 miljoen worden separaat in de tabel gepresenteerd en vervolgens toegelicht.

In de tabel wordt de volgende indeling aangehouden: mee- en tegenvallers, beleidsmatige mutaties, desalderingen en overboekingen. Daar waar mee- of tegenvallers vanwege het feit dat ze onder een budgetteringsafspraak vallen als beleidsmatig zijn aangeduid wordt dit vermeld. Onder de categorie beleidsmatige mutaties zijn de huurbudgetten van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel voor de verschillende begrotingen opgenomen. Deze mutaties worden in een aparte bijlage toegelicht. De categorieën desalderingen en overboekingen bevatten mutaties, die door een technische verwerking in deze categorie terecht komen. Dit betekent evenwel niet dat deze geen beleidsmatig karakter kunnen hebben. Zo zijn bijvoorbeeld de middelen voor millennium op de aanvullende post nader te verdelen beleidsmatig gereserveerd en vervolgens in een later stadium via een beleidsmatige overboeking aan de desbetreffende begrotingen toegevoegd. Zoals gebruikelijk bevat het overzicht ook de mutaties die niet relevant zijn voor een ijklijn. Deze mutaties worden separaat in de tabel gepresenteerd.

De totalen per begroting worden in eerste instantie gepresenteerd exclusief de bedragen die onder de homogene groep Internationale Samenwerking (hgIS) vallen. Door middel van een aansluitregel wordt het deel van de begroting dat onder de hgIS valt, zichtbaar gemaakt. De laatste regel geeft per begroting de totaalstand inclusief hgIS aan. Mutaties die optreden binnen hgIS worden, conform de systematiek zoals die geldt bij Ontwikkelingssamenwerking, niet zichtbaar bij de verticale toelichting van de desbetreffende begroting, maar worden gepresenteerd en toegelicht in de verticale toelichting van hgIS.

Puur technische mutaties, zoals de uitdeling van de loon- en prijsbijstelling en de toevoeging uit hoofde van de eindejaarsmarge worden wel in dit overzicht gepresenteerd, maar niet toegelicht. De post Diversen is het saldo van mutaties die kleiner zijn dan 25 miljoen; deze post wordt niet toegelicht, tenzij er beleidsmatig interessante mutaties onder vallen.

BIJLAGE: Toedeling huisvestingsbudgetten rijkshuisvestingsstelsel

 
 19992000200120022003
1.Huisvestingsbudgetten     
 BZK22,822,822,822,822,8
 Koninkrijksrelaties0,70,70,70,70,7
 BuZa5,75,75,75,75,7
 Defensie13,313,112,913,113,1
 EZ45,044,744,744,744,7
 Financiën244,0249,0250,7249,3249,3
 Justitie527,7530,6530,4530,4530,4
 LNV31,336,639,539,539,5
 OCW131,9131,6131,3130,8130,8
 SZW27,827,827,827,827,8
 VenW95,499,6102,1102,1102,1
 VROM55,055,055,055,055,0
 VWS81,081,081,081,081,0
Totaal departementen1 281,61 298,31 304,71 302,81 302,8
      
2.OZB38,838,838,838,838,8
3.rente317,9317,9317,9317,9317,9
4.afboeking huisvestingsbudgetten RGD-begroting924,9941,6948,0946,1946,1
Totaal1 281,61 298,31 304,71 302,81 302,8

Toelichting

ad 1. Met de inwerkingtreding van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel vanaf 1 januari 1999 wordt een huur-verhuur-model tussen de Rijksgebouwendienst en de departementen geïntroduceerd. In verband hiermee zijn de bovenstaande huisvestingsbudgetten in de departementale begrotingen opgenomen. Deze budgetten zijn in het nieuwe stelsel benodigd voor de betaling van huur aan de Rijksgebouwendienst.

ad 2/3. De door de departementen te betalen huur is inclusief Onroerende Zaak Belasting (OZB) en rente. De Rijksgebouwendienst, die de OZB en rente door middel van de huur ontvangt, vergoedt de OZB aan Financiën/Domeinen (verantwoord op de ontvangstenbegroting IX-B) en betaalt rente aan Financiën (verantwoord op de ontvangstenbegroting IX-A).

ad 4. In samenhang met de introductie van het nieuwe stelsel zijn de huisvestingsbudgetten van de RGD-begroting afgeboekt (exclusief OZB en rente) en opgenomen op de departementale begrotingen.

I HUIS DER KONINGIN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 199813,113,613,613,613,613,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen       
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen  0,30,30,30,3 
   0,30,30,30,3 
Extrapolatie      14,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,00,00,40,40,40,4 
STAND MILJOENENNOTA 199913,113,614,014,014,014,014,0
II HOGE COLLEGES VAN STAAT EN KABINET DER KONINGIN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998295,5289,2288,6286,5287,8287,8 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–10,9      
 –10,9      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–0,112,111,51,5–3,2–4,6 
 –0,112,111,51,5–3,2–4,6 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,50,10,10,10,1 
  0,50,10,10,10,1 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–1,54,74,14,44,24,2 
 –1,54,74,14,44,24,2 
Extrapolatie      290,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–12,417,115,65,81,0–0,4 
STAND MILJOENENNOTA 1999283,1306,3304,2292,3288,8287,4290,9
II HOGE COLLEGES VAN STAAT EN KABINET DER KONINGIN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19987,37,27,27,27,27,2 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen1,0      
 1,0      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen –0,2     
  –0,2     
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,50,10,10,10,1 
  0,50,10,10,10,1 
Extrapolatie      7,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19981,10,30,10,10,10,1 
STAND MILJOENENNOTA 19998,47,57,37,37,37,37,3
III ALGEMENE ZAKEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)59,156,856,157,053,553,5 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,22,80,40,40,40,4 
 0,22,80,40,40,40,4 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–0,1–0,8–0,1–0,9–1,8–2,6 
 –0,1–0,8–0,1–0,9–1,8–2,6 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,5     
  0,5     
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 1,90,80,80,60,6 
  1,90,80,80,60,6 
Extrapolatie      51,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,24,31,10,3–0,8–1,6 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)59,361,157,257,352,751,951,9
Totaal Internationale Samenwerking6,07,429,014,00,00,00,0
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)65,368,586,271,352,751,951,9
III ALGEMENE ZAKEN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19985,75,95,95,95,95,9 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen1,01,4–0,3–0,3–0,3–0,3 
 1,01,4–0,3–0,3–0,3–0,3 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,1      
 0,1      
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,5     
  0,5     
Extrapolatie      5,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19981,11,9–0,3–0,3–0,3–0,3 
STAND MILJOENENNOTA 19996,87,85,65,65,65,65,6
IV KONINKRIJKSRELATIES
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)20,119,018,318,318,418,4 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–0,50,50,30,40,50,5 
 –0,50,50,30,40,50,5 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–0,20,30,50,20,1–0,2 
 –0,20,30,50,20,1–0,2 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–0,1      
 –0,1      
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,30,20,20,30,3 
  0,30,20,20,30,3 
Extrapolatie      19,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–0,81,21,00,90,80,6 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)19,320,219,319,219,219,019,0
Totaal Internationale Samenwerking311,7345,8251,0264,3266,9266,9266,9
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)331,0366,0270,3283,5286,1285,9285,9
IV KONINKRIJKSRELATIES
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)0,30,20,20,20,20,2 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,1      
 0,1      
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–0,1      
 –0,1      
Extrapolatie      0,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–0,10,00,00,00,00,0 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)0,20,20,20,20,20,20,2
Totaal Internationale Samenwerking43,233,324,826,927,824,424,4
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)43,433,525,027,128,024,624,6
V BUITENLANDSE ZAKEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)3 134,64 069,84 961,55 138,95 515,75 911,7 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
vierde eigen middel–47,1–259,0–409,020,0270,0294,0 
diversen–2,1      
 –49,2–259,0–409,020,0270,0294,0 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
regeerakkoord: beperking eu-uitgaven   –425,0–925,0–1 300,0 
regeerakkoord: verbreding begrip internationale samenwerking  –285,7–274,3–277,2–278,8 
tijdelijke financiering nio89,7      
diversen 5,02,5–1,1–4,8–8,4 
 89,75,0–283,2–700,4–1 207,0–1 587,2 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,50,90,20,10,10,1 
 0,50,90,20,10,10,1 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 15,112,617,521,126,4 
  15,112,617,521,126,4 
Extrapolatie      4 721,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199840,9–238,0–679,5–662,9–915,7–1 266,7 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)3 175,53 831,84 282,04 476,04 600,04 645,04 721,0
Totaal Internationale Samenwerking5 695,16 264,96 847,97 038,57 429,87 781,58 092,2
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)8 870,610 096,711 129,911 514,512 029,812 426,512 813,2

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De mutatie in de BNP-afdrachten aan de EU (vierde eigen middel) is een saldo van verschillende bijstellingen. Bij de Voorjaarsnota is de raming voor 1998 neerwaarts bijgesteld op grond van de definitieve vaststelling van de EU-begroting 1998 en minder nabetaling voor het Bruto Nationaal Product (BNP). Daarnaast is de lagere raming gebaseerd op de verwachte onderuitputting van de EU-begroting in 1997 en de verwachte lagere aanspraak op de monetaire reserve in 1998. Na de Voorjaarsnota is de raming voor 1998 opwaarts bijgesteld op grond van bijgestelde groeiverwachtingen van het Nederlandse BNP. Ten slotte is de opwaartse bijstelling het gevolg van een grotere compensatie die het Verenigd Koninkrijk ontvangt via de EU-begroting, waardoor Nederland meer via het BNP-middel moet afdragen. De extra groei van het Nederlandse BNP en de VK-compensatie werken ook door in latere jaren.

Beleidsmatige mutaties

In het Regeerakkoord is opgenomen een verlaging van de afdrachten aan de EU met 425 miljoen in 2000, 925 miljoen in 2001 en 1300 miljoen in 2002 en volgende jaren. Deze taakstelling loopt via de afdracht van het vierde eigen middel van de EU (BNP-afdrachten). De verlaging moet worden gerealiseerd door een sobere ontwikkeling van het uitgavenniveau van de EU-begroting. Dit kan eventueel worden aangevuld met de invoering van een algemeen correctiemechanisme, waardoor lidstaten als zij in verhouding tot hun BNP veel meer aan Brussel betalen dan zij uit Brussel ontvangen, gecompenseerd worden.

Op grond van het Regeerakkoord worden de binnenlandse apparaatskosten van Buitenlandse Zaken onder de hgIS gebracht.

Voor de (her-)financiering van leningen heeft de NIO (Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden) geld opgenomen bij de Staat, vooruitlopend op het aantrekken van die gelden op de kapitaalmarkt. De mutatie van 89,7 miljoen komt voort uit het saldo ten laste van de NIO op de rekening-courantverhouding Staat-NIO op 31 december 1997. Het bedrag is in 1998 door de NIO aangezuiverd en wordt verantwoord als een ontvangst.

V BUITENLANDSE ZAKEN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)5,75,86,46,26,06,0 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,8      
 0,8      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
tijdelijke financiering nio 89,7     
diversen  –6,6–6,3–6,2–6,2 
  89,7–6,6–6,3–6,2–6,2 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,60,90,20,10,10,1 
 0,60,90,20,10,10,1 
Extrapolatie      0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19981,490,6–6,4–6,2–6,0–6,0 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)7,196,40,00,00,00,00,0
Totaal Internationale Samenwerking116,7106,1113,5111,9100,198,594,8
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)123,8202,5113,5111,9100,198,594,8

Ontvangsten

Beleidsmatige mutaties

Zie toelichting bij de uitgaven.

VI JUSTITIE
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)6 436,56 309,76 071,16 045,06 026,56 030,0 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
vrijval investeringsimpuls i v m  uitstel agentschap–30,0      
hogere instroom asielzoekers104,3406,0298,2215,69,3–25,4 
meer taakstraffen en strafzaken raad voor kinderbescherming 8,120,027,027,027,0 
diversen–34,194,139,653,854,154,3 
 40,2508,2357,8296,490,455,9 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  527,7530,6530,4530,4 
intertemporele compensatie dienst justitiële inrichtingen –45,015,015,015,0  
regeerakkoord: arbeidsproductiviteit collectieve sector  –9,2–18,2–27,1–36,1 
regeerakkoord: taakstelling inkoop  –11,9–23,8–35,6–47,5 
regeerakkoord: intensivering veiligheidsketen  52,2151,2245,0375,0 
regeerakkoord: versobering gevangeniswezen  –25,0–50,0–75,0–115,0 
uitbreiding capaciteit tbs en justitiële jeugdinrichtingen 26,589,040,040,040,0 
diversen0,315,339,438,545,626,2 
 0,3–3,2677,2683,3738,3773,0 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
afrekening 1996 centraal orgaan opvang asielzoekers32,5      
diversen40,81,2–8,0–5,7–5,7–5,5 
 73,31,2–8,0–5,7–5,7–5,5 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van aanvullende post: hogere instroom asielzoekers 355,7391,1256,3264,5269,7 
van aanvullende post: loonbijstelling 1998 94,184,886,990,390,3 
van aanvullende post: millenniumproblematiek 45,2     
van aanvullende post: pemba-compensatie 35,535,235,235,835,8 
diversen–11,1–3,325,434,333,733,0 
 –11,1527,2536,5412,7424,3428,8 
Extrapolatie      7 283,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998102,71 033,61 563,41 386,81 247,31 252,1 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)6 539,27 343,37 634,57 431,87 273,87 282,17 283,6
Totaal Internationale Samenwerking5,23,311,91,91,81,81,8
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)6 544,47 346,67 646,47 433,77 275,67 283,97 285,4

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

In de begroting 1997 is een bedrag van 30 miljoen als lening van het moederdepartement toegevoegd aan de begroting voor het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) ten behoeve van extra investeringen. In verband met uitstel van de agentschapsstatus van de KLPD wordt van deze middelen thans geen gebruik gemaakt.

Als gevolg van een hogere instroom van het aantal asielzoekers wordt de raming van de kosten voor opvang, voor behandelorganisaties (Immigratie- en Naturalisatiedienst, rechtshulp, rechtspleging en tolkencentra) en voor alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's) bijgesteld (zie ook toelichting bij de overboekingen).

De capaciteit van de Raad voor de Kinderbescherming neemt toe in verband met het groeiend aantal jeugdstraffen en -strafzaken.

Beleidsmatige mutaties

Als gevolg van een vertraging bij een aantal capaciteitsuitbreidingen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) komt een aantal investeringsuitgaven in latere jaren tot betaling.

Bij Regeerakkoord is besloten een arbeidsproductiviteitskorting van 0,55% per jaar te hanteren (met voor Justitie als uitzonderingen: rechterlijke organisatie en gevangeniswezen). Dit leidt tot een uitgavenverlaging van ruim 9 miljoen in 1999 oplopend tot 36 miljoen in 2002.

Een jaarlijkse efficiencyverbetering van 1% voor de departementen in hun inkoopbeleid wordt afgeroomd. Deze taakstelling is gebaseerd op de departementale uitgaven voor aankoop van goederen en diensten, exclusief onderhoud van grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken.

De regering heeft besloten een extra bedrag van 52,2 miljoen in 1999 oplopend tot 375 miljoen in 2002 ter beschikking te stellen voor de justitiële keten. Deze middelen worden besteed aan de toerusting en organisatie van de Zittende Magistratuur, jeugd en geweld en de sanctiecapaciteit.

In het Regeerakkoord is opgenomen dat onder andere door meer doelmatigheid en versobering in het gevangeniswezen en de TBS en door bevordering van het gebruik van alternatieve straffen, besparingen zullen worden gerealiseerd.

In verband met een toenemend aantal TBS-ers en jeugdige delinquenten wordt de capaciteit in deze sector vergroot.

Desalderingen

De niet-bestede middelen in 1996 van 32,5 miljoen voor het Centraal Orgaan voor de opvang van Asielzoekers (COA) zijn doorgeschoven naar 1997. Deze middelen worden zowel aangewend ter financiering van informatiserings- en automatiseringsprojecten als voor verwerving en inrichting van opvangcentra.

Overboekingen

Als gevolg van een hogere instroom van het aantal asielzoekers wordt de raming voor de kosten voor opvang verhoogd door middel van een bijdrage uit de aanvullende post.

Op de aanvullende post Nader te verdelen zijn middelen voorzien voor de millenniumproblematiek. Vanuit deze middelen is een bijdrage geleverd voor de aanpak van de problematiek binnen Justitie.

De begrotingsgefinancierde en bij het ABP aangesloten overheidswerkgevers worden uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gecompenseerd voor de kostenstijging als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba).

VI JUSTITIE
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19981 006,11 029,31 034,31 042,31 042,31 042,3 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
tegenvallende ontvangsten griffierechten–5,0–47,0–24,0–23,0–23,0–23,0 
tegenvallende ontvangsten plukze–31,0–40,0–38,0–36,0–34,0–34,0 
diversen39,15,55,55,55,55,5 
 3,1–81,5–56,5–53,5–51,5–51,5 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
regeerakkoord: a-statushouders (oda)  244,0244,0244,0244,0 
regeerakkoord: verhoging boeten en transacties  60,060,060,060,0 
diversen 4,04,19,614,918,3 
  4,0308,1313,6318,9322,3 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
afrekening 1996 centraal orgaan opvang asielzoekers32,5      
diversen40,81,2–8,0–5,7–5,7–5,5 
 73,31,2–8,0–5,7–5,7–5,5 
Extrapolatie      1 310,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199876,4–76,4243,6254,3261,7265,2 
STAND MILJOENENNOTA 19991 082,5952,91 277,91 296,61 304,01 307,51 310,7

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

De bijstelling van de griffierechtenraming hangt deels samen met nieuwe inzichten die erop duiden dat de eerder veronderstelde autonome groei van het aantal rechtszaken zich niet zal voordoen. Daarnaast is in 1998 rekening gehouden met het feit dat de aanpassing van de tarieven pas later kan ingaan dan was voorzien.

Als gevolg van de tegenvallende ontvangsten Plukze wordt de raming bijgesteld.

Beleidsmatige mutaties

Justitie ontvangt van Buitenlandse Zaken een bijdrage in de kosten die gemoeid zijn met de opvang van asielzoekers die in het bezit zijn van de zogenaamde A-status in verband met de toerekening van deze kosten aan ODA.

In het kader van het Regeerakkoord is besloten de boeten en transacties met 10% te verhogen.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

VII BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)7 867,87 003,57 221,07 237,87 265,07 339,7 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
asieldossier–37,5–40,0–24,0–4,0–2,0–11,0 
lager beroep ziektekostenvoorziening overheid–29,5      
diversen–45,017,9–0,2–0,1–0,1–0,1 
 –112,0–22,1–24,2–4,1–2,1–11,1 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
banen voor langdurig werklozen in gemeenten 64,0129,6125,6128,8128,8 
hogere bevoorschotting banen voor langdurig werklozen 43,7     
motie apb: criminaliteit en geweld 25,025,025,025,025,0 
regeerakkoord: intensivering veiligheidsketen  122,8198,8255,0375,0 
versnelde afdracht aansprakenbelasting54,5      
vertraging aanbesteding communicatieproject c-2000 –20,0–10,030,0   
diversen–46,474,740,025,58,2–0,9 
 8,1187,4307,4404,9417,0527,9 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
dienst geneeskundige verzorging politie 11,715,519,523,828,4 
landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie 32,532,232,332,332,3 
diversen50,717,53,62,65,00,8 
 50,761,751,354,461,161,5 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van ap: loonbijstelling–30,093,5100,9106,498,295,1 
van ap: pemba-compensatie 55,557,658,258,559,2 
van ocw: actieprogramma's jeugd en veiligheid 30,0     
diversen2,935,232,038,031,228,3 
 –27,1214,2190,5202,6187,9182,6 
Extrapolatie      8 159,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–80,1441,1524,8657,9664,0761,0 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)7 787,77 444,67 745,87 895,77 929,08 100,78 159,1
Totaal Internationale Samenwerking16,82,50,50,50,50,50,5
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)7 804,57 447,17 746,37 896,27 929,58 101,28 159,6

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Als gevolg van een hogere instroomprognose van het aantal asielzoekers is de raming van de kosten van de politie-inzet bij asielzoekerscentra naar boven bijgesteld. De raming van de kosten van de zorgwet Voorwaardelijke Vergunning Tot Verblijf (VVTV) is per saldo naar beneden bijgesteld als gevolg van een neerwaartse bijstelling van de correctie op het ramingsmodel en een opwaartse bijstelling door de hogere instroomprognoses van het aantal asielzoekers.

De meevaller in 1997 bij de ziektekostenvoorziening overheidspersoneel wordt veroorzaakt door een geringer aantal aanvragen en een gemiddeld lagere uitkering dan aanvankelijk geraamd.

Beleidsmatige mutaties

Eind oktober 1997 is door de regering besloten om de middelen voor 4000 extra banen voor langdurig werklozen van de VWS-tranche 1998 (gezondheidszorg) over te hevelen naar de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (gemeentelijke banen).

In 1998 vindt de instroom van langdurig werklozen relatief vroeg in het jaar plaats waardoor gemeenten meer middelen nodig hebben.

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) in de Tweede Kamer over de ontwerp-begroting 1998 zijn extra middelen ter beschikking gesteld voor het voorkomen en bestrijden van criminaliteit en geweld (motie-Bolkestein).

De regering heeft besloten een extra bedrag van 122,8 miljoen in 1999 oplopend tot 375 miljoen in 2002 ter beschikking te stellen voor politie. De middelen worden besteed aan uitbreiding van politie en voor het oplossen van financiële knelpunten bij de politieregio's.

Als gevolg van een structureel versnelde inning, op grond van een wijziging van de Wet op de loonbelasting, komt de aansprakenbelasting over de ziektekostenvoorziening overheidspersoneel voortaan één jaar eerder tot betaling. Dit heeft eenmalig extra uitgaven in 1997 veroorzaakt.

Het project C-2000 is gericht op het tot stand brengen van een digitaal netwerk voor radiocommunicatie. Doordat de uitgebrachte offertes nog niet voldoen aan alle eisen is er een vertraging in het aanbestedingstraject opgetreden.

Desalderingen

Als gevolg van de toename van het aantal politieagenten stijgen de uitgaven voor de geneeskundige verzorging. Hier staat een stijging van de premieontvangsten tegenover.

De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn beiden verantwoordelijk voor het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP). De mutatie betreft de bijdrage van Justitie aan het LSOP.

Overboekingen

De begrotingsgefinancierde en bij het ABP aangesloten overheidswerkgevers worden uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gecompenseerd voor de kostenstijging als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba).

In het kader van de regeling financiering Actieprogramma's jeugd en veiligheid worden middelen overgeboekt van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van betalingen aan de gemeenten.

VII BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998543,7385,6432,3425,8423,1431,4 
>Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
ramingsbijstelling reisdocumenten  –36,3–0,9–2,319,2 
diversen27,123,015,0    
 27,123,0–21,3–0,9–2,319,2 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
teruggave niet bestede middelen voor langdurig werklozen  43,7    
diversen –6,0     
  –6,043,7    
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
dienst geneeskundige verzorging politie 11,715,519,523,828,4 
landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie 32,532,232,332,332,3 
diversen50,717,53,62,65,00,8 
 50,761,751,354,461,161,5 
Extrapolatie      502,8
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199877,878,673,753,658,780,7 
STAND MILJOENENNOTA 1999621,5464,2506,0479,4481,8512,1502,8

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Uit onderzoek is gebleken dat de meerjarenraming voor leges van reisdocumenten voor de jaren 1999–2003 moet worden bijgesteld.

Beleidsmatige mutaties

De realisatie van de werkgelegenheid voor langdurig werklozen vond bij gemeenten die in 1997 voor het eerst deelnamen overwegend in de tweede helft van het jaar plaats. De gemeenten zullen de middelen die in 1997 niet tot besteding zijn gekomen in 1999 terug betalen.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

VIII ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)37 647,438 809,539 444,839 715,339 987,740 439,0 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
arbeidsvoorwaarden docenten–178,4192,9     
leerlingenvolume 46,855,953,354,986,3 
studiefinanciering137,869,7107,6107,02,09,7 
verlaging incidenteel primair onderwijs –16,4–26,4–38,0–49,7–49,7 
diversen–89,4–163,710,3–104,7–119,2–263,9 
 –130,0129,3147,417,6–112,0–217,6 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
herontwerp 1e fase informatie beheergroep 25,0     
informatie- en communicatietechnologie–30,030,0     
invulling taakstelling ov-studentenkaart  126,090,039,038,0 
macrobudget hbo/numerus fixus   30,065,065,0 
mavo/vbo 20,030,0    
motie apb: inburgering 30,030,030,030,030,0 
motie apb: nieuwe taken beroepsonderwijs 30,030,030,030,030,0 
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  131,9131,6131,3130,8 
profielen 2e fase–31,2      
regeerakkoord: afstel pro rato lesgeld –29,6–51,8–33,3–34,9–36,9 
regeerakkoord: alg.  indexatie eigen bijdragen (collegegeld)  –18,7–37,4–56,2–74,9 
regeerakkoord: arbeidsproductiviteit collectieve sector  –42,0–83,6–125,0–165,8 
regeerakkoord: budgettering incidenteel  –33,2–65,4–99,0–152,8 
regeerakkoord: cultuur  15,030,040,060,0 
regeerakkoord: kwaliteit onderwijs  314,3741,51 078,21 533,5 
regeerakkoord: ov-studentenkaart  57,0–24,046,0–23,0 
regeerakkoord: tegemoetkoming studiekosten  50,0125,0175,0250,0 
regeerakkoord: wachtgelden (gevolg van intensiveringen)  –15,6–31,6–47,3–63,2 
diversen–6,999,528,369,665,251,2 
 –68,1204,9651,21 002,41 337,31 671,9 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
educatie: ontvangsten derden –30,0–30,0–30,0–30,0–30,0 
media–62,318,337,022,015,042,0 
tno 31,330,030,030,030,0 
diversen27,825,48,47,96,78,9 
 –34,545,045,429,921,750,9 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
naar bzk: actieprogramma jeugd en veiligheid –30,0     
van ap: extra middelen asielzoekers 16,325,918,714,512,3 
van ap: incidentele loonbijstelling178,4      
van ap: indexering studiefinanciering 26,823,650,669,285,3 
van ap: loonbijstelling 1998 95,7119,3135,0136,0136,9 
van ap: millennium 110,0     
van ap: pemba-compensatie 248,8257,9256,8259,3262,1 
van ap: prijsbijstelling 25,724,424,224,524,9 
diversen–10,5–1,517,933,535,231,8 
 167,9491,8469,0518,8538,7553,3 
Niet tot een ijklijn behorend       
indexering studiefinanciering 26,830,332,131,531,0 
regeerakkoord: studiefinanciering  76,0205,0111,0266,0 
studiefinanciering 42,740,615,467,112,5 
diversen–11,6      
 –11,669,5146,9252,5209,6309,5 
Extrapolatie      43 362,8
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–75,7939,91 459,51 821,01 995,02 367,5 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)37 571,739 749,440 904,341 536,341 982,742 806,543 362,8
Totaal Internationale Samenwerking100,5101,2101,5101,0101,1101,1101,1
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)37 672,239 850,641 005,841 637,342 083,842 907,643 463,9

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Op basis van de hardheidsclausule uit de CAO 1996–1998 is aan docenten in alle onderwijssectoren een extra loonstijging toegekend van 0,75% met ingang van 1998. Dekking voor deze extra uitgaven in 1998 vindt plaats uit onbesteed gebleven arbeidsvoorwaardenmiddelen uit 1997.

Hogere leerlingaantallen in het Primair onderwijs en in de sector Beroeps- en volwasseneneducatie leiden tot een stijging van de uitgaven in deze sectoren.

De hogere uitgaven voor studiefinanciering en tegemoetkoming studiekosten worden met name verklaard doordat meer studenten in aanmerking komen voor een aanvullende beurs respectievelijk een tegemoetkoming in de studiekosten. Daarnaast leiden de hogere studentenaantallen met name in het HBO tot een groter beroep op studiefinanciering.

Op grond van de realisatiecijfers over 1997 wordt de raming voor de incidentele loonuitgaven in het primair onderwijs verlaagd.

Beleidsmatige mutaties

Conform een toezegging aan de Tweede Kamer komt 25 miljoen in 1998 beschikbaar voor de eerste fase herontwerp Informatie Beheer Groep.

De gereserveerde middelen voor informatie- en communicatietechnologie in 1997 zijn voor een bedrag van 30 miljoen niet tot besteding gekomen en doorgeschoven naar 1998.

Ter dekking van het contract dat door het vorige kabinet is gesloten met de OV-bedrijven over de OV-studentenkaart in de periode van 1 november 1998 tot 1 januari 2003, is bij Miljoenennota 1998 de OCenW-begroting taakstellend verlaagd. Bij Voorjaarsnota 1998 is deze taakstelling ongedaan gemaakt.

Het macrobudget voor het Hoger beroepsonderwijs (HBO), wordt met structureel 46 miljoen verhoogd in verband met de voorziene stijging van het aantal leerlingen. Daarnaast wordt als gevolg van de volumegroei in de zorg 19 miljoen structureel uitgetrokken voor de versoepeling van de numerus fixus voor geneeskunde en tandheelkunde.

Voor bijscholing van docenten ten behoeve van de invoering van leerwegen MAVO/VBO is eenmalig 50 miljoen uitgetrokken. Hiervan slaat 20 miljoen in 1998 en 30 miljoen in 1999 neer.

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer over de ontwerpbegroting 1998 is structureel 30 miljoen extra ter beschikking gesteld voor inburgering van nieuwkomers.

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer is structureel 30 miljoen extra ter beschikking gesteld voor nieuwe taken beroepsonderwijs.

Het budget voor bijscholing van docenten ten behoeve van de invoering profielen 2e fase HAVO-VWO is in 1997 slechts ten dele aangewend.

In het Regeerakkoord is budgettair voorzien in een definitief afstel van de invoering van de pro rato lesgeldmaatregel. Dit leidt tot een daling van de raming van de uitgaven voor de tegemoetkoming in de studiekosten, waartegenover een grotere derving van lesgelden staat (zie ook mutatie bij ontvangsten).

Met ingang van het studiejaar 1999/2000 zal de hoogte van het collegegeld geïndexeerd worden op basis van de consumentenprijsontwikkeling.

De arbeidsproductiviteitskorting, zoals afgesproken in het Regeerakkoord, leidt tot een daling van de uitgaven op de OCenW-begroting. De sectoren Primair- en Voortgezet onderwijs worden evenals de sector beroeps- en volwasseneneducatie uitgezonderd van deze taakstelling.

De hoogte van de incidenteelbudgetten wordt conform de afspraak uit het Regeerakkoord gebudgetteerd op 0,6%. Deze budgettering leidt tot een verlaging van de uitgaven in 2002 van 152,8 miljoen.

Voor de sector cultuur zijn in het Regeerakkoord extra middelen beschikbaar gesteld, te weten 15 miljoen in 1999 oplopend tot 60 miljoen in 2002.

In het Regeerakkoord worden middelen uitgetrokken om de kwaliteit van het onderwijs verder te verhogen. Het betreft hier een zeer aanzienlijk bedrag, oplopend tot 1,5 miljard in 2002, ondermeer voor verkleining van de groepsgrootte in het Primair onderwijs, vernieuwing in het Voortgezet onderwijs en in de Beroeps- en volwasseneneducatie, voor meer computers in de klas en voor verschillende maatregelen op het gebied van de studiefinanciering.

Bij Regeerakkoord is afgesproken dat de vrije keus van studenten tussen een week- en weekendkaart gehandhaafd blijft. Daarnaast is afgesproken dat de studentenkaart met ingang van het studiejaar 1999–2000 onder het prestatiebeursregime wordt gebracht, hetgeen leidt tot een daling van de relevante uitgaven in de eerste jaren.

Ten behoeve van de lagere inkomensgroepen is in het Regeerakkoord voorzien in een intensivering van het budget voor de tegemoetkoming in de studiekosten, oplopend tot 250 miljoen in 2002.

Als gevolg van de intensiveringen in de onderwijssector en de daaruit voortvloeiende extra vraag naar docenten wordt de wachtgeldraming neerwaarts bijgesteld.

Desalderingen

In 1991 is bij de sector Educatie een maatregel ingevoerd waarbij instellingen de inkomsten van derden af moesten dragen aan OCenW. Deze maatregel wordt nu vormgegeven via een normatieve afdracht uit het educatiebudget aan OCenW en houdt een administratieve vereenvoudiging in.

In 1997 is sprake van een lagere onttrekking uit de algemene omroepreserve doordat de uitgaven van met name de landelijk omroep en de regionale televisie in 1997 62,3 miljoen minder dan geraamd bedragen. Voor 1998 en verder worden de verwachte opbrengsten uit de omroepbijdragen bijgesteld op basis van nieuwe ramingen van de Dienst Omroepbijdragen.

Als gevolg van loonbijstelling en een extra bijdrage voor het met TNO samenwerkende Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG) ontvangt OCenW 31,3 miljoen in 1998 en structureel 30 miljoen van het Ministerie van Economische Zaken.

Overboekingen

In het kader van de regeling «Financiering Actieprogramma's Jeugd en Veiligheid» worden middelen overgeboekt van de begroting van OCenW naar de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van betalingen aan de gemeenten.

Vanuit de aanvullende post Nader te verdelen worden extra middelen voor asielzoekers beschikbaar gesteld door middel van een overboeking naar de begroting van OCenW.

De mutatie van 178,4 miljoen in 1997 betreft een overboeking uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.

Vanuit de aanvullende post Indexering Wet op de Studiefinanciering vindt een overboeking plaats van de tranche 1998 naar de OCenW-begroting.

Vanuit de aanvullende post Nader te verdelen worden in 1998 de middelen die gereserveerd stonden voor de door de departementen te maken kosten voor millennium overgeboekt naar de diverse begrotingen. Voor wat betreft OCenW komt dit neer op in totaal 110 miljoen in 1998.

De begrotingsgefinancierde en bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds aangesloten overheidswerkgevers worden uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gecompenseerd voor de kostenstijging als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba).

Niet tot een ijklijn behorend

De tranche 1998 van de indexering van de niet-relevante studieleningen is vanuit de aanvullende post Indexering Wet op de Studiefinanciering overgeboekt naar de OCenW-begroting.

In het Regeerakkoord worden middelen uitgetrokken om de scherpe kantjes van het studiefinancieringsregime te verzachten. Het gaat hier onder meer om: afzien van de verhoging van de prestatienorm naar 70%, instellen van een leeftijdsgrens van 25 jaar, uit het prestatiebeursregime halen van de aanvullende beurs in het propaedeusejaar en verhoging van het maximum van de rentedragende lening met f 100,– per maand. Voorts wordt de OV-studentenkaart onder het prestatiebeursregime gebracht. Deze maatregelen leiden per saldo tot een stijging van de niet-relevante uitgaven (studieleningen).

Uit de realisatiecijfers 1997 blijkt dat het totaal van de door de studenten opgenomen leenbedragen groter is dan waarmee in de raming rekening is gehouden.

VIII ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19983 449,93 412,43 480,63 527,53 525,13 525,1 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–14,1–5,554,627,3–15,0–16,4 
 –14,1–5,554,627,3–15,0–16,4 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
regeerakkoord: afstel pro rato lesgeld –57,9–129,6–105,6–109,5–114,6 
regeerakkoord: lesgelden (gevolg van intensiveringen)  13,426,339,552,5 
diversen–11,01,2     
 –11,0–56,7–116,2–79,3–70,0–62,1 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
educatie: ontvangsten derden –30,0–30,0–30,0–30,0–30,0 
media–55,418,337,022,015,042,0 
tno 31,330,030,030,030,0 
diversen20,925,48,47,96,78,9 
 –34,545,045,429,921,750,9 
Niet tot een ijklijn behorend       
studiefinanciering39,438,536,531,725,319,0 
uitstel verkoop nob –155,0155,0    
 39,4–116,5191,531,725,319,0 
Extrapolatie      3 474,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–20,1–133,7175,49,6–38,0–8,6 
STAND MILJOENENNOTA 19993 429,83 278,73 656,03 537,13 487,13 516,53 474,4

Ontvangsten

Beleidsmatige mutaties

In het Regeerakkoord zijn middelen uitgetrokken om de voorziene invoering van pro rato lesgeld niet door te laten gaan. Dit leidt tot een daling van de raming van de lesgeldontvangsten.

De hoogte van de lesgelden is gekoppeld aan de personele en materiële uitgaven in de sectoren Voortgezet onderwijs en Beroeps- en volwasseneneducatie. Als gevolg van de intensiveringen die in het Regeerakkoord voor deze sectoren zijn voorzien, zullen de lesgeldontvangsten toenemen met 13,4 miljoen in 1999 oplopend tot 52,5 miljoen in 2002.

Desalderingen

Zie toelichting bij uitgaven.

Niet tot een ijklijn behorend

De raming voor de ontvangsten op leningen verstrekt na 1992 wordt op grond van de realisatiecijfers uit 1997 opwaarts bijgesteld.

De voorgenomen verkoop van het Nederlands Omroepproductie Bedrijf (NOB) zal niet in 1998 maar in 1999 plaatsvinden. Als gevolg hiervan wordt de geraamde verkoopopbrengst doorgeschoven.

IXA NATIONALE SCHULD
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 199830 547,330 360,031 673,233 201,833 814,934 607,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
rente aow-fonds 37,5279,8611,6945,21 315,0 
uitvoering 1997–81,9–108,4–227,4–267,7–267,7–267,7 
uitvoering 1998 300,2353,7772,8772,8772,8 
wijziging tekort en rentepercentage 1999/2002  –809,8–1 757,7–2 330,5–2 897,7 
diversen–8,82,02,02,02,02,0 
 –90,7231,3–401,7–639,0– 878,2–1 075,6 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
afdracht reserves dnb   –250,0–250,0–250,0 
nwi's: rentevergoeding afkoopsommen/sanering  0,316,843,968,6 
storting in fes  75,0150,0225,0300,0 
   75,3–83,218,9118,6 
Niet tot een ijklijn behorend       
agio bij inkoop schuld6,7225,0     
disagio bij uitgifte 49,1     
rente aow-fonds –46,9–149,3–266,4–385,6–512,9 
 6,7227,2–149,3–266,4–385,6–512,9 
Extrapolatie      34 268,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–84,0458,5–475,7–988,6–1 244,9–1 469,9 
STAND MILJOENENNOTA 1999 OP KASBASIS30 463,330 818,531 197,532 213,232 570,033 137,734 268,7
Kas-transactieverschillen       
in verband met storing DNB  –250,0     
overige241,0678,456,1–262,4–482,2180,2–307,5
 241,0678,4–193,9–262,4–482,2180,2–307,5
STAND MILJOENENNOTA 1999 OP TRANSACTIEBASIS30 704,331 496,931 003,631 950,832 087,833 317,933 961,2

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

In de miljoenennota 1998 is afgesproken dat het structurele deel van een belastingmeevaller 1997 zal worden aangewend voor een duurzame verhoging van de dotatie aan het AOW-fonds. De rentebetalingen over deze dotatie bedragen 802 miljoen in 2002. Daarnaast was in de miljoenennota 1998 de rentebijschrijving op het saldo van het AOW-fonds abusievelijk als niet relevant voor de ijklijn aangemerkt; voor 2002 bedroeg dit 513 miljoen. Dit is thans hersteld.

De uitvoering 1997 heeft tot een meevaller geleid, doordat de korte rente in 1997 lager is uitgekomen en doordat het kapitaalmarktberoep is meegevallen. De lagere korte rente heeft direct in 1997 al tot lagere uitgaven geleid en de lagere financieringsbehoefte leidt in 1998 en volgende jaren tot lagere uitgaven.

Per saldo leidt de uitvoering 1998 eveneens tot meevallers. De renteuitgaven zijn weliswaar toegenomen met 300 miljoen, maar hier staan omvangrijke daarmee samenhangende meevallers aan de ontvangstenzijde tegenover (ad 609 miljoen); ook in latere jaren is sprake van per saldo meevallers. Daarnaast zijn er nog omvangrijke meevallers bij de agio en disagio. Dit beeld wordt door een drietal ontwikkelingen bepaald. In de eerste plaats door een sterke daling van de financieringsbehoefte ten opzichte van de Miljoenennota 1998 en een lager dan veronderstelde rente op de kapitaalmarkt. Ten tweede is de financieringsbehoefte voor een gedeelte gefinancierd door de heropeningen van bestaande leningen, waarbij door beleggers rente is bijbetaald en waarop agio is geboekt. In de derde plaats is er, om tot een grotere spreiding van de aflossing op de staatsschuld gedurende het jaar te komen, voor gekozen om in de eerste helft van het jaar leningen met een lange eerste coupon uit te schrijven. Daardoor komt de coupondatum in de tweede helft van het jaar te liggen; wel moet dan op de eerste coupondatum de rente vergoed worden over een periode van 1,5 jaar in plaats van 1 jaar.

Bij de tot nu toe gebruikelijke registratie van de renteuitgaven en rente-ontvangsten op kasbasis kunnen door de hierboven genoemde wijzigingen van het financieringsbeleid (lange eerste coupon en heropeningen bestaande leningen) aanzienlijke mutaties optreden. De werkelijke rentelast van de overheid wijzigt hier echter niet door. Door de rente op transactiebasis te meten wordt een beter zicht gekregen op de rentelast. Ook moeten vanaf maart 2000 voor de berekening van het EMU-tekort de renteuitgaven op transactiebasis worden genomen. Daarom is er voor gekozen om met ingang van 1999 de rente-uitgaven op transactiebasis te betrekken bij de toetsing aan de ijklijn Rijksbegroting in enge zin.

In 1999 en latere jaren treden omvangrijke meevallers op als gevolg van een lager dan veronderstelde lange rente en een verdere daling van het financieringstekort.

Beleidsmatige mutaties

Door overdracht van reserves van De Nederlandsche Bank (DNB) ten gunste van de staatsschuld wordt een rentebesparing gerealiseerd van 250 miljoen structureel vanaf 1999 (op transactiebasis).

Bij de Miljoenennota 1998 is het relevante deel van de uitgaven samenhangende met de afkoop van de resterende objectsubsidies volkshuisvestiging opgenomen op de aanvullende post Nader te verdelen. De rentecomponent van deze uitgaven is thans op de begroting Nationale Schuld verwerkt.

In het Regeerakkoord is besloten om voortaan niet meer de hoofdsom van opbrengsten in de vermogenssfeer in het FES te storten, maar alleen de vrijvallende rentebaten gecorrigeerd voor de dividendderving.

Niet tot een ijklijn behorend

Bij de inkoop van een oude schuld is agio geboekt.

Bij de heruitgifte van reeds lopende leningen is in totaal 49,1 miljoen aan disagio gerealiseerd.

In de Miljoenennota 1998 was de rentebijschrijving over het saldo van het AOW-fonds verwerkt als niet relevant; dit is nu geboekt bij de relevante uitgaven.

Kas-transactieverschillen

Voortaan zullen de renteuitgaven voor de toetsing aan de uitgavenkaders op transactiebasis worden berekend. Hiervoor is een aansluitingsregel nodig.

IXA NATIONALE SCHULD
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19981 043,422,322,322,322,322,3 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
bijbetaalde rente–33,0333,4     
bijbetaalde rente v v  lange coupon 608,6950,0950,0950,0950,0 
rente rijkshuisvesting  317,9317,9317,9317,9 
diversen–7,615,0     
 –40,6957,01 267,91 267,91 267,91 267,9 
Niet tot een ijklijn behorend       
agio bij uitgifte schuld294,3837,5     
diversen0,50,5     
 294,8838,0     
Extrapolatie      1 290,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998254,31 794,91 267,81 267,81 267,81 267,8 
STAND MILJOENENNOTA 19991 297,71 817,21 290,11 290,11 290,11 290,11 290,1

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Bij de uitgifte van een schuld wordt door beleggers lopende rente bijbetaald, indien de stortingsdatum afwijkt van de coupondatum. Het grootste gedeelte van de bijbetaalde rente wordt ontvangen als gevolg van de zogenaamde lange coupon. Het betreft hier de tegenhanger van de hogere rente-uitgaven als gevolg van de lange coupon.

In verband met de stelselwijziging Rijkshuisvesting is een bedrag van 317,9 miljoen aan rente-ontvangsten toegevoegd.

Niet tot een ijklijn behorend

Deze mutatie is het gevolg van de afwijking tussen de couponrente van uitgegeven leningen en de op het moment van uitgifte geldende marktrente.

IXB FINANCIEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)4 846,15 670,56 113,46 136,26 248,56 225,9 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
bijzondere financiering–39,0–35,0     
exportkredietverzekering–43,5–50,0     
motorrijtuigenbelasting 65,5     
subsidie benzinestations–17,030,0–15,0–5,0   
diversen–31,371,111,113,513,58,5 
 –130,881,6–3,98,513,58,5 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
euro-automatisering 40,1–3,2–13,9–15,0–8,0 
grenscontrole asielzoekers (binnengrens) 25,025,025,025,025,0 
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  244,0249,0250,7249,3 
regeerakkoord: arbeidsproductiviteit collectieve sector  –14,5–28,8–43,6–58,1 
regeerakkoord: doelmatigheid departementale aankoop  –14,3–28,5–42,8–57,0 
regeerakkoord: fraudeplan intensivering  204,0318,0358,0382,0 
regeerakkoord: vermindering kredieten fin  –20,0–40,0–40,0–40,0 
diversen23,372,246,330,930,120,3 
 23,3137,3467,3511,7522,4513,5 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 6,017,1    
  6,017,1    
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
loonbijstelling 1998 51,650,055,066,766,7 
overboeking naar rgd–31,7      
van aanvullende post: millennium 109,8     
van aanvullende post: pemba-compensatie 26,526,426,326,526,5 
diversen0,626,620,310,310,311,3 
 –31,1214,596,791,6103,5104,5 
Niet tot een ijklijn behorend       
heffings- en invorderingsrente–59,7–675,0–825,0–825,0–875,0–875,0 
 –59,7–675,0–825,0–825,0–875,0–875,0 
Extrapolatie      5 933,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–198,6–235,6–247,9–213,2–235,5–248,5 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)4 647,55 434,95 865,55 923,06 013,05 977,45 933,1
Totaal Internationale Samenwerking471,1594,7602,2633,0513,5480,8438,6
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)5 118,66 029,66 467,76 556,06 526,56 458,26 371,7

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De uitgaven Bijzondere Financiering zijn in 1997 en 1998 neerwaarts bijgesteld, vanwege de tot nu toe gerealiseerde uitgaven en het uitblijven van majeure schade door de algemene goede gang van zaken bij bedrijven waaraan kredieten zijn verstrekt.

De uitgavenraming exportkredietverzekering 1998 is vanwege de in het algemeen lagere schade-ontwikkeling verlaagd.

De invoering van de automatische incasso bij de motorrijtuigenbelasting heeft geleid tot een vertraging van de inning van deze belasting en de opcenten motorrijtuigenbelasting, die voor de provincies zijn bestemd. De provincies worden in 1998 voor de latere inning gecompenseerd.

De raming voor de subsidieregeling tankstations grensstreek Duitsland is aangepast in verband met een vertraging bij de behandeling van voorschotverzoeken en een wijziging van de voorwaarden in de subsidieregeling.

Beleidsmatige mutaties

In verband met een versnelde aanpassing van de automatiseringssystemen van de Belastingdienst aan de euro zijn de uitgaven in 1998 hoger dan geraamd. Dit wordt gecompenseerd door een verlaging van de beschikbare budgetten in latere jaren.

De regering heeft ter beperking van de instroom van asielzoekers besloten tot een intensivering van de mobiele grenscontrole door de douane aan de binnengrens. Het extra budget bedraagt 25 miljoen per jaar.

De arbeidsproductiviteitskorting collectieve sector, zoals afgesproken in het Regeerakkoord, leidt tot een daling van de uitgaven.

In het Regeerakkoord is een taakstelling opgenomen gericht op het vergroten van de doelmatigheid van de departementale aankopen.

De maatregelen die zijn opgenomen in de nota «Fraudebestrijding 1998–2002» leiden tot extra uitgaven voor de Belastingdienst.

In het Regeerakkoord is opgenomen dat een verbeterde situatie van het bedrijfsleven enige vermindering van subsidies en kredieten aan het bedrijfsleven mogelijk maakt. Tegen deze achtergrond worden de uitgaven voor de regeling Bijzondere Financiering in 1999 neerwaarts bijgesteld.

Overboekingen

Voor de huur van diverse panden is door de Belastingdienst een bedrag van 31,7 miljoen naar de Rijksgebouwendienst overgeboekt.

Op basis van een definitieve beoordeling van de millenniumkosten van de Belastingdienst is een bedrag van 109,8 miljoen beschikbaar gesteld vanuit de aanvullende post Nader te verdelen.

De begrotingsgefinancierde en bij het ABP aangesloten overheidswerkgevers worden uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gecompenseerd voor de kostenstijging als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba).

Niet tot een ijklijn behorend

Het lagere uitgaven- en ontvangstenniveau heffings- en invorderingsrente wordt veroorzaakt door de lage rentestand, door het treffen van maatregelen voor het verkorten van doorlooptijden en door het aanscherpen van het uitstelbeleid. Tevens zijn de meerjarige uitgaven en ontvangsten vanwege het vervallen van het drempeltijdvak per 1 juli 1997 lager dan destijds geraamd.

IXB FINANCIEN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)6 301,35 356,35 907,95 759,65 800,45 776,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
exportkredietverzekering12,9110,0     
inningskosten douane30,434,034,034,034,034,0 
winstuitkering dnb  –1 675,0–1 725,0   
diversen97,740,55,95,93,2–1,9 
 141,0184,5–1 635,1–1 685,137,232,1 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
aflossing postbanklening     130,0 
middelenafspraak110,5102,0485,64,64,64,6 
ozb-component huurbudgetten  38,838,838,838,8 
regeerakkoord: agrarische verkopen domeinen  100,0100,0150,0150,0 
verkoopopbrengsten domeinen 412,1     
winst europese investeringsbank 115,0     
diversen–2,256,1–3,0–7,3–4,2–11,2 
 108,3685,2621,4136,1189,2312,2 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 6,017,1    
  6,017,1    
Niet tot een ijklijn behorend       
administratieve boeten41,5100,0100,0100,0100,0100,0 
heffings- en invorderingsrente–10,8–775,0–925,0–925,0–975,0–975,0 
reserve-afdracht dnb 5 000,0     
winstuitkering dnb–1,6175,01 300,01 350,0–125,0–50,0 
diversen0,9      
 30,04 500,0475,0525,0–1 000,0–925,0 
Extrapolatie      5 068,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998279,55 375,6–522,0–1 024,1–773,9–581,0 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)6 580,810 731,95 385,94 735,55 026,55 195,65 068,6
Totaal Internationale Samenwerking2,00,00,00,00,00,00,0
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)6 582,810 731,95 385,94 735,55 026,55 195,65 068,6

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

De ontvangsten exportkredietverzekering zijn verhoogd vanwege het goede betalingsgedrag van belangrijke debiteurenlanden.

Ten gevolge van een stijging van de macroraming van de invoerrechten stijgt ook de bijdrage van de EU in de inningskosten EU-douanerechten.

Vanaf 1999 wordt de winstuitkering van De Nederlandsche Bank (DNB) als niet relevant voor een ijklijn beschouwd (zie ook mutatie bij «niet tot een ijklijn behorend»). Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de bijlage «De regels budgetdiscipline».

Beleidsmatige mutaties

Bij de oprichting van de Postbank NV (1985) heeft de Staat aan de Postbank twee leningen verstrekt, die met ingang van 1 januari 2002 in 10 achtereenvolgende jaren worden afgelost.

De hogere ontvangsten middelenafspraken vloeien met name voort uit de overdracht van onroerende en roerende zaken bij de verzelfstandiging van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) en hogere ontvangsten door de afstoot van onroerende zaken bij Defensie.

In het Regeerakkoord is de raming van de verkoopopbrengsten van agrarische domeinen met 100 miljoen in 1999 en 2000 en 150 miljoen in 2001 en 2002 verhoogd als gevolg van de liberalisering van het pachtbeleid.

De hogere verkoopopbrengsten domeinen in 1998 kunnen vooral worden toegeschreven aan een verkoopgolf als reactie op het rapport van de commissie-Koopmans.

De omvang van de reserves van de Europese Investeringsbank heeft een eenmalige winstuitkering aan de deelnemende landen mogelijk gemaakt.

Niet tot een ijklijn behorend

De ontvangsten uit hoofde van administratieve boeten zijn toegenomen als gevolg van een toenemend aantal verzuimen bij betaling van motorrijtuigenbelasting.

Voor een toelichting op de mutatie heffings- en invorderingsrente wordt verwezen naar de uitgaven.

Vanwege de toetreding van De Nederlandsche Bank (DNB) tot het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB) vindt er een eenmalige afdracht van reserves plaats aan de Nederlandse Staat ad 5 miljard.

Ten gevolge van een hogere winst in 1997 is de winstuitkering DNB in 1998 175 miljoen hoger dan geraamd. Verwachte lagere rentestanden leiden met name in de jaren 1999 en 2000 tot een lagere winstafdracht. Tevens is in de mutatie de nieuwe behandeling van de winstuitkering van De Nederlandsche Bank (DNB) als niet relevant voor een ijklijn, meegenomen (zie ook mutatie bij «mee- en tegenvallers»). Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de bijlage «De regels budgetdiscipline».

X DEFENSIE
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)13 631,513 608,213 546,513 445,313 380,813 380,8 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
bijdrage aan pensioentekorten 24,431,932,229,324,8 
eindejaarsmarge25,984,7     
gevechtsvliegtuigen f-1640,0–40,0     
herfasering mijnenbestrijdingsproject–40,040,0     
hogere opbrengsten domeinen 44,7103,0    
intensivering mobiel toezicht vreemdelingenverkeer 25,025,025,025,025,0 
luchtmobiele brigade –110,927,974,3–72,280,9 
regeerakkoord: defensie  –375,0–375,0–375,0–375,0 
regeerakkoord: versobering flo   –29,0–58,0–87,0 
diversen–30,230,23,93,47,410,3 
 –4,398,1–183,3–269,1–443,5–321,0 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
bijstelling verrekeningen–5,5–26,3–26,3–26,3–26,3–26,3 
 –5,5–26,3–26,3–26,3–26,3–26,3 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van aanvullende post: loonbijstelling 1998 132,3125,4123,2122,6122,5 
van aanvullende post: millennium 102,4129,2    
van aanvullende post: pemba-compensatie 139,5136,6132,3130,9128,8 
diversen–0,850,159,257,357,057,7 
 –0,8424,3450,4312,8310,5309,0 
Extrapolatie      13 262,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–10,5496,1240,617,2–159,5–38,0 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)13 621,014 104,313 787,113 462,513 221,313 342,813 262,2
Totaal Internationale Samenwerking287,6359,1353,2321,1315,1315,1314,6
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)13 908,614 463,414 140,313 783,613 536,413 657,913 576,8

Uitgaven

Beleidsmatige mutaties

Omdat de gehele Defensie-begroting onder een budgetteringsafspraak valt, wordt geen onderscheid gemaakt tussen mee- en tegenvallers en beleidsmatige mutaties en worden alle mutaties als beleidsmatig geoormerkt.

De pensioenuitgaven vallen naar verwachting de komende jaren hoger uit dan eerder geraamd als gevolg van een actualisering van de in- en uitstroomgegevens van het militair personeel in de diverse uitkerings- en pensioenregelingen. Om de hieruit voortvloeiende tekorten te kunnen dekken hebben de krijgsmachtdelen een bijdrage geleverd om deze tekorten aan te vullen.

Door versnelling van de te verrichten betalingen aan de Midlife Update-contracten (leveranciers) ten behoeve van de gevechtsvliegtuigen F-16 heeft een andere spreiding in de tijd plaatsgevonden.

Bij het mijnenbestrijdingsproject heeft een vertraging plaatsgevonden. Een deel van de middelen voor dit project is doorgeschoven naar 1998.

Als gevolg van hoger dan geraamde domeinverkopen heeft Defensie de uitgaven uit hoofde van de middelenafspraak evenredig mogen verhogen.

Bij Voorjaarsnota heeft de regering bepaald om met ingang van 1998 25 miljoen structureel meer ter beschikking te stellen voor het Mobiel Toezicht Vreemdelingenverkeer.

Ten aanzien van de Luchtmobiele Brigade is door vertragingen bij de ontwikkeling van de board-computer van de Apache-helicopter een intertemporele schuif naar latere jaren noodzakelijk.

In het Regeerakkoord is een generieke taakstelling van structureel 375 miljoen met ingang van 1999 voor de Defensie-organisatie opgenomen. Daarnaast zullen binnen de sector Defensie de diensteinderegelingen voor militair personeel worden herijkt door het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO) te versoberen.

Desalderingen

Als gevolg van het vervallen van de verrekenbare ontvangsten AAW-claims (Algemene Arbeidsongeschiktheidswet) door de effecten van de Pemba-operatie, zijn de zogenaamde verrekenbare ontvangsten neerwaarts bijgesteld.

Overboekingen

In verband met het millenniumprobleem heeft Defensie een tegemoetkoming in de kosten ontvangen.

De begrotingsgefinancierde en bij het ABP aangesloten overheidswerkgevers worden uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gecompenseerd voor de kostenstijging als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba).

X DEFENSIE
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)501,6503,9446,2446,2445,5445,5 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen5,8      
 5,8      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
herziene raming ontvangsten 49,621,121,222,521,1 
diversen44,50,91,11,11,11,1 
 44,550,522,222,323,622,2 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
bijstelling verrekeningen–5,5–26,3–26,3–26,3–26,3–26,3 
 –5,5–26,3–26,3–26,3–26,3–26,3 
Extrapolatie      444,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199844,824,2–4,1–4,0–2,7–4,1 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)546,4528,1442,1442,2442,8441,4444,9
Totaal Internationale Samenwerking52,356,043,012,011,311,38,0
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)598,7584,1485,1454,2454,1452,7452,9

Ontvangsten

Beleidsmatige mutaties

De Koninklijke Landmacht heeft uit hoofde van de geneeskundige taken hogere ontvangsten gerealiseerd. Deze ontvangsten betreffen compensaties van zorgverzekeraars voor geneeskundige verzorging. Daarnaast is de raming voor de ontvangsten in verband met huisvesting opwaarts bijgesteld.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

XIA VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)7 545,67 263,07 039,77 010,06 976,86 368,3 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
afkoop dkp-objectsubsidies38,0      
bijdragen eigen woningen–2,3–10,0–15,0–20,0–45,0–40,0 
huursubsidie: afnemend niet-gebruik97,7218,2214,0238,8272,3289,6 
huursubsidie: lagere huurstijging –8,0–25,8–42,7–62,8–85,4 
huursubsidie: lagere normhuuraanpassing –19,0–36,0–37,0–38,0–38,0 
wet balansverkorting: economisch/juridisch eigendom –35,035,0    
diversen–94,8–2,1–2,70,81,92,0 
 38,6144,1169,5139,9128,4128,2 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
eindejaarsmarge 69,0     
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  55,055,055,055,0 
millennium/nivro 25,531,21,3   
regeerakkoord: efficiency uitvoering hs  –25,0–25,0–50,0–50,0 
regeerakkoord: huursubsidie  25,075,0100,0125,0 
regeerakkoord: vermindering locatiegebonden subsidies   –50,0–50,0–50,0 
regeerakkoord: versneld afschaffen besluit woninggebonden subsidies    –60,0–145,0 
verruiming regeling bijdragen huurlasten 41,424,424,625,426,3 
vrijval a.g.v. leegboeken rgd-begroting  –135,1–69,321,92,1 
diversen–45,130,8–12,315,40,7–15,2 
 –45,1166,7–36,827,043,0–51,8 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
vertraging bodemsanering vinex–63,0  30,033,0  
diversen–3,712,632,427,527,222,3 
 –66,712,632,457,560,222,3 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van a.p.: afkoop dkp-objectsubs. beleggers/part. –55,0–51,0–45,0–63,0–33,0 
van a.p.: afkoop dkp-objectsubs. nwi's, reg.  bijdragen  –16,1–33,8–49,6–64,7 
van a.p.: afkoop dkp-objectsubs. nwi's, rente-effect 2,632,576,395,3121,3 
van a.p.: afkoop dkp-objectsubs. nwi's, vrijval –2,5–15,4–31,6–45,2–52,6 
van a.p.: klimaatbeleid 0,525,043,545,038,0 
van a.p.: millennium 31,8     
van rgd: restantreeks na uitboeken rgd-begroting  273,4173,469,161,0 
diversen–4,614,4–3,5–6,4–5,4–13,2 
 –4,6–8,2244,9176,446,256,8 
Niet tot een ijklijn behorend       
afkoop dkp-objectsubsidies beleggers/part. 495,5582,0458,0   
afkoop nwi's: dkp-obj.subs./overnamebijdragen 60,0300,0440,0400,0400,0 
wet balansverkorting: aflossingsdeel20,141,9     
wet balansverkorting: economisch/juridisch eigendom–8,4–111,6120,0    
diversen–0,7      
 11,0485,81 002,0898,0400,0400,0 
Extrapolatie      6 661,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–66,4800,81 412,01 298,6677,6555,5 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)7 479,28 063,88 451,78 308,67 654,46 923,86 661,0
Totaal Internationale Samenwerking14,513,512,612,612,712,712,7
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)7 493,78 077,38 464,38 321,27 667,16 936,56 673,7

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

In samenhang met de afkoop van dynamische kostprijssubsidies (DKP-objectsubsidies) voor woningen van beleggers en particulieren zijn verplichtingen per ultimo 1997, die in latere jaren tot betaling zouden komen, versneld in 1997 betaald.

De afwikkeling van de regelingen voor eigen woningen vergt lagere uitgaven dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de inkomens- en rentetoetsen van de regelingen en met de verwachte verkoop van woningen, waardoor het aantal subsidieontvangers daalt.

De huursubsidieraming wordt opwaarts bijgesteld als gevolg van de afname van het niet-gebruik van de regeling. Hierdoor stijgen tevens de uitgaven voor de kostenvergoeding aan de matigende verhuurders.

De huurontwikkeling voor 1998 is lager dan aanvankelijk geraamd. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de uitgavenraming voor de huursubsidie.

In de huursubsidieraming zijn voor het tijdvak 1998–1999 de normhuren gekoppeld aan de netto-ontwikkeling van de bijstand. De aanpassing van de normhuren aan deze ontwikkeling leidt tot lagere huursubsidie-uitgaven dan geraamd in de begroting 1998.

Bij de brutering sociale huursector treedt een verschuiving op in het budget voor flankerend beleid van 1998 naar 1999. De verschuiving hangt samen met de vertraagde wijziging in de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting. De wijziging betreft het alsnog bij de balansverkorting betrekken van woningen in economisch eigendom van corporaties.

Beleidsmatige mutaties

Onder de naam Nivro geeft VROM uitvoering aan diverse automatiseringsprojecten binnen het departement en worden het millenniumprobleem en de invoering van de euro aangepakt. De mutatie betreft het vrijmaken van gelden op de begroting.

De uitvoering van de huursubsidie zal, zoals aangegeven in het Regeerakkoord, in de komende jaren worden gestroomlijnd. De hiermee optredende doelmatigheidswinsten bedragen 25 miljoen in 1999 en 2000 en 50 miljoen in 2001 en latere jaren. Deze stroomlijning leidt onder andere tot een beperking van de vergoeding aan matigende verhuurders.

In het kader van specifiek inkomensbeleid wordt in het Regeerakkoord 25 miljoen in 1999 oplopend tot 125 miljoen in 2002 beschikbaar gesteld om de huursubsidie-regeling te verruimen voor 65-plussers.

Er worden (in ieder geval tot 2000) meer woningen buiten en minder binnen VINEX-locaties gebouwd dan ten tijde van het opstellen van de contracten werd voorzien. Derhalve ligt het in de rede de voor VINEX-locaties bestemde locatiegebonden subsidies, die nu niet nodig zijn geweest, terug te laten vloeien naar het Rijk. Hierover zal bestuurlijk overleg gevoerd worden.

Er is reeds besloten tot het afschaffen van woninggebonden subsidies. Het is mogelijk deze afschaffing te versnellen. Bij de berekening van de opbrengst is een kwart gereserveerd om financieel zwakkere corporaties te kunnen ontzien.

De raming voor de Regeling Bijdragen Huurlasten (RBH) wordt opwaarts bijgesteld als gevolg van de verruiming van de regelgeving (inclusief overgangsregeling), waardoor een grotere groep huishoudens een beroep kan doen op de RBH. Daarnaast is sprake van hogere uitvoeringskosten als gevolg van de decentrale uitvoering van de regeling.

Als gevolg van het leegboeken van de RGD-begroting in verband met de stelselwijziging vallen middelen vrij die in het oude stelsel bedoeld waren voor de financiering van investeringsprojecten. In het nieuwe stelsel worden deze projecten gefinancierd uit de leenfacilteit.

Desalderingen

Bij Najaarsnota 1997 is de raming voor de uitgaven voor bodemsanering in het kader van VINEX voor een bedrag van 63 miljoen neerwaarts aangepast. Dit hing samen met een latere start van de ontwikkeling van enkele locaties. De uitgaven zullen naar verwachting in 2000 en 2001 plaatsvinden.

Overboekingen

De DKP-objectsubsidies voor woningen van beleggers en particulieren zijn per peildatum 1 januari 1998 afgekocht. Het Rijk zal over de periode van 1 januari 1998 tot het daadwerkelijke moment van de afkoop een rente vergoeden. Als gevolg van de afkoop vervallen de hiermee samenhangende geraamde objectsubsidies. Zowel de met de afkoop gemoeide rente als de vrijval waren geraamd op de aanvullende post Nader te verdelen. Nu er een akkoord is met de beleggers en een aanvang kan worden gemaakt met de feitelijke betaling, worden de desbetreffende bedragen vanuit de aanvullende post overgeheveld naar de VROM-begroting.

De DKP-objectsubsidies voor Niet-Winstbeogende Instellingen (NWI's) zullen per NWI worden afgekocht in de periode 1998–2002. Zolang een NWI niet is afgekocht, ontvangt deze de reguliere DKP-objectsubsidie. Deze reguliere bijdrage dient te worden terugbetaald met rente nadat met de desbetreffende NWI overeenstemming bestaat over de afkoopsom. Aangenomen is dat de terugbetalingen plaatsvinden in gelijke delen in de jaren tot en met 2002 volgend op het jaar waarin overeenstemming over de afkoop is bereikt.

De DKP-objectsubsidies worden per peildatum 1 januari 1998 afgekocht. Over de periode van 1 januari 1998 tot het feitelijke moment van afkoop zal het Rijk rente vergoeden. Het percentage zal gelijk zijn aan het te vergoeden rentepercentage door de NWI op eerder verstrekte reguliere bijdragen.

Als gevolg van de afkoopoperatie NWI's valt de geraamde reeks objectsubsidies vrij.

Ten behoeve van de intensivering van de uitvoering van het klimaatbeleid zijn de daarvoor op de aanvullende post Nader te verdelen gereserveerde middelen overgeboekt naar de VROM-begroting. Het betreft gelden voor de regeling Niet-industriële restwarmte-infrastructuur, het reductieplan overige broeikasgassen, verkennend onderzoek naar schone energiedragers en het starten van Joint Implementation-projecten in Midden- en Oost-Europa.

Op de aanvullende post Nader te verdelen zijn rijksbreed gelden voorzien voor de millenniumproblematiek. Het VROM-deel wordt thans overgeheveld.

Om de RGD-begroting volledig leeg te boeken, is een reeks van 273 miljoen in 1999 aflopend naar 61 miljoen in 2002 overgeboekt van de RGD-begroting naar de VROM-begroting. Uit deze middelen zullen met name huisvestingsobjecten, -projecten en -werkzaamheden worden gefinancierd, waarvoor in het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel een afzonderlijke financieringswijze zal gelden. Het betreft onder meer de huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en van het Ministerie van Algemene Zaken, het beheer van monumenten met erfgoedfunctie en de beleidstaken van de RGD. De overige middelen uit deze reeks waren in het oude rijkshuisvestingsstelsel bestemd voor de financiering van investeringsprojecten. In het nieuwe stelsel worden deze projecten gefinancierd uit de leenfaciliteit. De in het oude stelsel gereserveerde middelen vallen derhalve vrij. De hiermee samenhangende mutatie wordt weergegeven onder de beleidsmatige mutaties (vrijval als gevolg van leegboeken RGD-begroting).

Niet tot een ijklijn behorend

De feitelijke afkoop van de DKP-objectsubsidies voor woningen van beleggers en particulieren is gespreid over een periode van drie jaren. Het betreft een mutatie van 458 miljoen per jaar in de jaren 1998, 1999 en 2000 (gebaseerd op 100% deelname aan de afkoop door de diverse beleggers en particulieren). Door ontvangst van de afkoopsom betalen beleggers en particulieren eerder en/of meer belasting dan in het geval er geen afkoop plaatsvindt. In verband hiermee is een compensatieregeling voorzien, waarmee 124 miljoen in 1999 is gemoeid. Onderdeel van het akkoord is voorts de verkoop door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) van de zogenaamde ABP-Planwoningen aan Amsterdamse corporaties. Om de eigendomsoverdracht mogelijk te maken zal door het Rijk een bijdrage van 37,5 miljoen aan het ABP worden betaald.

De DKP-objectsubsidies voor woningen van NWI's zullen per NWI worden afgekocht. De hiermee gemoeide bedragen, inclusief een mogelijk te verstrekken overnamebijdrage aan toegelaten instellingen die een NWI overnemen, zijn in de begroting opgenomen. Aangezien de laatste NWI's in 2002 zullen worden afgekocht, zijn de uitgaven gespreid over de periode 1998–2002.

Na de in 1995 afgeronde bevoorschotting inzake de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting worden thans de geïnde en betaalde bedragen definitief vastgesteld. Dit leidt ertoe dat nog nabetalingen dienen plaats te vinden, inclusief een rentevergoeding.

Bij de brutering sociale huursector treedt een verschuiving op in het budget voor flankerend beleid van 1998 naar 1999. De verschuiving hangt samen met de vertraagde wijziging in de wet Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting. De wijziging betreft het alsnog bij de balansverkorting betrekken van woningen in economisch eigendom van corporaties. De mutatie betreft het deel van de verschuiving dat niet relevant is voor een ijklijn.

XIA VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998247,6330,4202,7167,8123,794,7 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen25,4–3,1     
 25,4–3,1     
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
vermogensuitname kadaster  50,0    
diversen21,528,14,25,84,611,0 
 21,528,154,25,84,611,0 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
vertraging bodemsanering vinex–63,0  30,033,0  
diversen–3,712,632,427,527,222,3 
 –66,712,632,457,560,222,3 
Niet tot een ijklijn behorend       
wet balansverkorting: aflossingsdeel22,739,7     
diversen 28,0     
 22,767,7     
Extrapolatie      127,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19982,9105,286,663,364,833,2 
STAND MILJOENENNOTA 1999250,5435,6289,3231,1188,5127,9127,1

Ontvangsten

Beleidsmatige mutaties

De huidige financiële positie van het Kadaster maakt het mogelijk dat naast een in 1998 nog door te voeren tariefsverlaging een éénmalige vermogensuitname plaatsvindt ten gunste van de begroting 1999.

Desalderingen

Zie de toelichting bij de uitgaven.

Niet tot een ijklijn behorend

Zie de toelichting bij de uitgaven.

XIB RIJKSGEBOUWENDIENST
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19981 487,51 545,81 133,21 052,4988,6990,4 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
investeringskosten rijkshuisvesting43,0      
diversen8,6      
 51,6      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
afboeking huisvestingsbudgetten naar departementen  –924,9–941,6–948,0–946,1 
eindejaarsmarge –53,6     
middelenafspraak afstoot onroerend goed–35,3      
diversen–11,826,449,836,432,723,3 
 –47,1–27,2–875,1–905,2–915,3–922,8 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
uitboeking rgd-begroting  –43,4–28,5–28,3–22,1 
diversen–21,396,77,3–8,0–6,6–12,8 
 –21,396,7–36,1–36,5–34,9–34,9 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
afkoop lease penitentiaire inrichting lelystad 26,0     
naar vrom: restantreeks na uitboeken rgd-begroting  –273,4–173,4–69,1–61,0 
van aanvullende post: millennium 69,9     
van financien: huisvesting belastingdienst31,7      
van v&w: huisvesting bestuurskern18,813,718,033,26,16,1 
diversen43,556,333,929,624,722,2 
 94,0165,9–221,5–110,6–38,3–32,7 
Extrapolatie      0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199877,3235,0–1 133,2–1 052,4–988,6–990,4 
STAND MILJOENENNOTA 19991 564,81 780,80,00,00,00,00,0

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De hogere investeringskosten voor de rijkshuisvesting in 1997 van 43 miljoen kende twee oorzaken. Ten eerste de vertraging in de opbrengsten bij de afstoot van onroerend goed (zie ook toelichting bij beleidsmatige mutaties). Ten tweede was sprake van een snellere betaling dan geraamd bij diverse huisvestingsprojecten.

Beleidsmatige mutaties

De lagere opbrengsten bij de middelenafspraak afstoot onroerend goed van 35,3 miljoen in 1997 zijn veroorzaakt door vertragingen bij de gerealiseerde afstoot.

Desalderingen

In verband met de stelselwijziging rijkshuisvesting en de hiermee samenhangende leegboeking van de RGD-begroting zijn de desalderingen tegengeboekt.

Overboekingen

Ten behoeve van de afkoop van de lease-overeenkomst bij de penitentiaire inrichting te Lelystad is 26 miljoen in 1998 aan de RGD-begroting toegevoegd.

Teneinde de RGD-begroting volledig leeg te boeken, zijn de bedragen die na de afboeking van onder andere de huisvestingsbudgetten, desalderingen en diverse kleinere bedragen op de RGD-begroting (273,4 miljoen in 1999 aflopend tot 61 miljoen in 2002) in de vorm van een restantreeks overgeboekt naar de VROM-begroting. Voor de wijze van verwerking van deze middelen op de VROM-begroting wordt verwezen naar de gelijknamige mutatie bij de overboekingen.

Op de aanvullende post Nader te verdelen zijn middelen voorzien voor de millenniumproblematiek. Vanuit deze middelen is een bijdrage geleverd voor de aanpak van de rijksbrede gebouwgebonden problematiek.

Ter financiering van diverse panden is door de Belastingdienst in 1997 een bedrag van 31,7 miljoen aan de RGD overgeboekt.

Ten behoeve van de financiering van onder meer de huisvesting van de bestuurskern van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is 18,8 miljoen in 1997 oplopend tot ruim 33,2 miljoen in 2000 en daarna aflopend naar 6,1 miljoen in 2002 overgeboekt van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat naar de RGD.

XIB RIJKSGEBOUWENDIENST
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998101,553,136,336,534,934,9 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen1,5      
 1,5      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–2,4–0,6     
 –2,4–0,6     
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
uitboeking rgd-begroting  –43,4–28,5–28,3–22,1 
diversen–21,296,77,3–8,0–6,6–12,8 
 –21,296,7–36,1–36,5–34,9–34,9 
Extrapolatie      0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–22,095,8–36,3–36,5–34,9–34,9 
STAND MILJOENENNOTA 199979,5148,90,00,00,00,00,0

Ontvangsten

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

XII VERKEER EN WATERSTAAT
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)11 165,910 814,911 399,911 565,811 887,711 923,8 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
eurovignets–27,8      
geluidsisolatie schiphol–36,6–9,1     
diversen50,8      
 –13,6–9,1     
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
huisvesting bestuurskern  12,527,1   
huurbudget rijksvestingsstelsel  95,499,6102,1102,1 
integraal plan noordrand rotterdam    10,0–32,3 
vertraging investeringsimpuls de boer  –25,0–25,0–25,0  
regeerakkoord: arbeidsproductiviteit collectieve sector  –15,4–30,7–46,4–60,5 
regeerakkoord: inzet onverplichte ruimte   –50,0–50,0–50,0 
regeerakkoord: rekening rijden  50,0160,0160,0165,0 
regeerakkoord: tendering en aanbesteding v&w   –30,0–60,0–90,0 
regeerakkoord: vergroten doelmatigheid departementale aankoop  –8,3–16,7–25,0–33,3 
diversen23,979,816,0–3,3–17,6–321,4 
 23,979,8125,2131,048,1–320,4 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–47,4–23,2–30,4–30,4–30,4–30,4 
 –47,4–23,2–30,4–30,4–30,4–30,4 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van ap: huisvesting bestuurskern  –18,0–33,2–6,1–6,1 
van ap: loonbijstelling 1998 84,482,983,083,882,1 
van ap: prijsbijstelling 1998 34,839,040,341,443,0 
diversen–6,3–2,2–2,1–2,5–1,7–0,3 
 –6,3117,0101,887,6117,4118,7 
Niet tot een ijklijn behorend       
aandelen nv westerscheldetunnel–101,0  101,0   
westerscheldetunnel –54,1–28,2–121,8–86,523,7 
diversen  7,2 30,0365,0 
 –101,0–54,1–21,0–20,8–56,5388,7 
Extrapolatie      12 178,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–144,3110,4175,6167,778,8156,7 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)11 021,610 925,311 575,511 733,511 966,512 080,512 178,1
Totaal Internationale Samenwerking12,412,312,312,312,312,312,3
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)11 034,010 937,611 587,811 745,811 978,812 092,812 190,4

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Doordat de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs voor een groter bedrag in met name Duitsland een Eurovignet hebben aangeschaft, vindt er ten laste van Nederland een lagere verrekening plaats.

Als gevolg van het langer duren van de onderhandelingen tussen het Rijk, de luchthaven Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen, is de voorbereiding van het geluidsisolatieproject Schiphol fase 2 vertraagd. Dit leidt tot hogere uitgaven na 2002.

Beleidsmatige mutaties

De herhuisvesting van een deel van de bestuurskern van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in de gebouwen Artillerie en Koningskade 4 te Den Haag leidt tot extra uitgaven in de jaren 1999 en 2000.

De rijksbijdrage aan het Integraal Plan Noordrand Rotterdam is bijgesteld op basis van de huidige stand van zaken in de besluitvorming over de toekomst van de luchthaven Zestienhoven.

Een groter deel van de investeringen in het kader van de Investeringsimpuls De Boer (ten behoeve van infrastructuur voor het stads- en streekvervoer) vindt plaats in latere jaren, hetgeen leidt tot een verlaging van de uitgaven in de jaren 1999 tot en met 2001.

In het Regeerakkoord is een taakstelling opgenomen die gericht is op het verhogen van de arbeidsproductiviteit in de collectieve sector.

Ter dekking van de totale investeringsimpuls in het Regeerakkoord is een bedrag van 150 miljoen aan nog niet verplichte middelen uit het Infrastructuurfonds ingezet.

Uit hoofde van de investeringsimpuls in het Regeerakkoord zijn de budgetten voor investeringen en exploitatie rekeningrijden via de begroting van Verkeer en Waterstaat aan het Infrastructuurfonds toegevoegd.

Door middel van tendering en aanbesteding kunnen efficiency-voordelen worden behaald bij Verkeer en Waterstaat (Regeerakkoord).

In het Regeerakkoord is opgenomen een taakstelling die gericht is op het vergroten van de doelmatigheid van de departementale aankoop.

Overboekingen

In verband met de huisvesting van de bestuurskern van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat worden middelen overgeboekt naar de RGD.

Niet tot een ijklijn behorend

De NV Westerscheldetunnel wordt naar verwachting pas in 1998 opgericht. De aandelenstorting die in 1997 was gepland, heeft derhalve niet plaatsgevonden. Deze aandelenstorting is nu in 2000 gepland.

De beoordeling van de NV Westerschelde, als niet zijnde een publiekrechtelijk lichaam, leidt ertoe dat de onderneming BTW-plichtig wordt. Door deze wijziging van het BTW-regime geldt er voor dit project recht op vooraftrek van BTW. De uitgavenramingen zijn hiervoor aangepast.

XII VERKEER EN WATERSTAAT
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19982 635,21 378,11 636,51 160,9862,1812,9 
?unknown tag="(heel)">Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
dividend kpn51,851,851,851,851,851,8 
diversen–4,95,7–7,3  47,3 
 46,957,544,551,851,899,1 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
opbrengst veiling 513,2     
vervroegde aflossing luchtverkeersbeveiliging 90,3–18,9–18,9–18,9–18,9 
diversen32,315,9–1,1–2,53,53,5 
 32,3619,4–20,0–21,4–15,4–15,4 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–47,3–23,2–30,4–30,4–30,4–30,4 
 –47,3–23,2–30,4–30,4–30,4–30,4 
Niet tot een ijklijn behorend       
verkoop aandelen klm 675,0     
diversen42,0–9,110,29,910,08,3 
 42,0665,910,29,910,08,3 
Extrapolatie      876,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199873,51 319,84,310,116,161,7 
STAND MILJOENENNOTA 19992 708,72 697,91 640,81 171,0878,2874,6876,2

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

In 1997 is door KPN een hoger dividend uitgekeerd dan geraamd. De (structurele) meevaller is opgebouwd uit een hoger slotdividend van 31,1 miljoen en een hoger interimdividend van 20,7 miljoen.

Beleidsmatige mutaties

In totaal is er uit hoofde van de veiling van de DCS 1800- en E-GSM-frequenties voor mobiele telecommunicatie 1835,6 miljoen ontvangen, waarvan 513,2 miljoen ten gunste van de V&W-begroting wordt geboekt; hiervan is 13,2 miljoen bestemd voor de veilingkosten. De overige 500 miljoen is gebruikt ter gedeeltelijke dekking van de millenniumproblematiek van de rijksoverheid. Het overige deel van de opbrengst van de veiling, te weten 1322,4 miljoen, wordt in het Fonds Economische Structuurversterking (FES) gestort.

De lening van de Staat aan de Luchtverkeersbeveiliging (LVB) wordt in 1998 vervroegd afgelost. Het aflossingsbedrag bedraagt 90,3 miljoen en bestaat uit de resterende hoofdsom vermeerderd met de rente vanaf 1 november 1997 tot de datum van aflossing. In de jaren vanaf 1999 is de rentederving verwerkt van 18,9 miljoen structureel.

Niet tot een ijklijn behorend

De verkoop aandelen KLM in 1998 heeft geleid tot ontvangsten op de V&W-begroting van 675 miljoen.

XIII ECONOMISCHE ZAKEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)3 189,83 073,33 323,93 047,62 976,32 950,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen7,31,5–22,8–37,8–42,8–22,8 
 7,31,5–22,8–37,8–42,8–22,8 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
airbus en joint strike fighter  18,537,037,037,0 
bijstelling uitgavenraming tok –7,8–12,5–18,8–24,0–25,3 
energiesubsidies –30,4–1,0 –2,1  
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  45,044,744,744,7 
micro-electronicastimulering110,0      
regeerakkoord: vermindering subsidies en kredieten ez  –40,0–80,0–95,0–110,0 
steun scheepsbouw  41,350,613,84,4 
diversen–57,246,2–13,4–34,0–4,8–2,2 
 52,88,037,9–0,5–30,4–51,4 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
kasversnelling fes-projecten 26,5–9,6–17,2   
diversen4,00,73,11,0 1,0 
 4,027,2–6,5–16,2 1,0 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
bijdrage revolving fund nivr75,0      
diversen–16,961,962,761,961,360,2 
 58,161,962,761,961,360,2 
Extrapolatie      2 943,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998122,098,471,67,3–11,8–13,0 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)3 311,83 171,73 395,53 054,92 964,52 937,62 943,1
Totaal Internationale Samenwerking336,3393,4374,1385,1374,5374,6374,6
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)3 648,13 565,13 769,63 440,03 339,03 312,23 317,7

Uitgaven

Beleidsmatige mutaties

Voor het deel van de EZ-begroting dat onder een budgetteringsafspraak valt, wordt geen onderscheid gemaakt tussen mee- en tegenvallers en beleidsmatige mutaties. De mutaties die onder de budgetteringsafspraak vallen, worden als beleidsmatig geoormerkt.

Op grond van het eind 1997 uitgebrachte Kabinetsstandpunt inzake het Luchtvaartcluster worden middelen beschikbaar gesteld voor deelname van Nederlandse bedrijven in de ontwikkeling van de Airbus A3xx en het opzetten van een Militair Vliegtuigtechnologie Programma voor de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter (JSF, de mogelijke opvolger van de F-16). De middelen voor de JSF worden gezamenlijk door EZ en Defensie ter beschikking gesteld. Het betreft in totaal 320 miljoen voor Airbus en 150 miljoen voor de JSF.

Als gevolg van de gunstige economische ontwikkeling is de uitgavenraming voor Technologische Ontwikkelingskredieten (TOK) neerwaarts bijgesteld. De vrijvallende middelen zijn ingezet voor het totaal van de begroting.

Als gevolg van hogere betalingen in 1997 is de uitgavenraming 1998 voor in het verleden aangegane verplichtingen voor energiesubsidies neerwaarts bijgesteld.

In verband met de invoering van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel zijn de huisvestingsbudgetten van de RGD toegevoegd aan de departementale begrotingen.

Bijdragen in het kader van de micro-electronicastimulering behoeven goedkeuring van de Europese Commissie. Eerder werd verwacht dat deze niet meer in 1997 zou worden verkregen en was de uitgavenraming verlaagd. In het najaar van 1997 is een deel van de projectvoorstellen toch door Brussel goedgekeurd waardoor de uitgaven nog in 1997 konden plaatsvinden. De uitgavenraming is hiertoe weer verhoogd met 110 miljoen.

In het Regeerakkoord is aangegeven dat, gelet op de verbeterde situatie van het bedrijfsleven, enige beperking van subsidies en kredieten die door Economische Zaken aan het bedrijfsleven worden verstrekt, wordt doorgevoerd.

De Europese Raad heeft besloten het EU-steunkader voor scheepsbouw te verlengen. Op grond hiervan wordt voor de jaren 1999 en 2000 een verplichtingenbudget van 55 miljoen beschikbaar gesteld. De uitgavenraming is verhoogd met de hieruit voortvloeiende kasbedragen.

Desalderingen

De kasraming van de uit de begroting van EZ gefinancierde FES-projecten (Fonds Economische Structuurversterking) is aangepast als gevolg van de versnelde uitvoering van de projecten.

Overboekingen

Naar aanleiding van het eind 1997 uitgebrachte Kabinetsstandpunt inzake het luchtvaartcluster wordt een bedrag van 75 miljoen extra beschikbaar gesteld aan het Nederlands Instituut voor Vliegtuig-ontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR). In afwachting van het Kabinetsstandpunt was dit bedrag geraamd op de aanvullende post Nader te bepalen.

XIII ECONOMISCHE ZAKEN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)7 535,95 564,55 067,04 406,93 974,23 968,5 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
gasbaten buitenland (excl. fes)39,687,0–249,0–343,0–396,0–510,0 
diversen3,1–15,0–10,0–5,0–2,01,0 
 42,772,0–259,0–348,0–398,0–509,0 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
conversie nieuwe voedingssystematiek fes  –981,0–596,0–369,0–242,0 
gasbaten35,0      
micro-electronicastimulering–25,9      
ramingsbijstelling holland casino's, ucn en hoogovens 5,024,042,047,062,0 
diversen65,618,1–328,5–360,9–378,3–390,5 
 74,723,1–1 285,5–914,9–700,3–570,5 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
kasversnelling fes-projecten 26,5–9,6–17,2   
diversen4,00,73,11,0 1,0 
 4,027,2–6,5–16,2 1,0 
Niet tot een ijklijn behorend       
gasbaten binnenland–35,6–347,0–939,0–630,0–461,0–590,0 
regeerakkoord: nieuw contract gasprijs tuinders  23,047,073,0100,0 
restant verkoopopbrengst daf37,9      
diversen7,1–3,5354,2372,1378,2378,2 
 9,4–350,5–561,8–210,9–9,8–111,8 
Extrapolatie      2 772,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998130,7–228,2–2 112,7–1 489,9–1 108,1–1 190,2 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)7 666,65 336,32 954,32 917,02 866,12 778,32 772,1
Totaal Internationale Samenwerking8,57,57,56,35,25,25,2
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)7 675,15 343,82 961,82 923,32 871,32 783,52 777,3

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Het exportgedeelte van de niet-belastingontvangsten uit de aardgasbaten 1997 blijkt hoger te liggen dan bij Miljoenennota 1998 was verondersteld. Als gevolg hiervan is de raming van de buitenlandse gasafzet in 1997 opwaarts bijgesteld en is de raming van de binnenlandse aardgasbaten verlaagd. Vanaf 1999 is de raming voor de aardgasbaten buitenland (exclusief FES) neerwaarts bijgesteld als gevolg van een licht lagere afzet, de lage olieprijzen en een verschuiving van de productie naar de kleine velden ten koste van het Groningenveld, waardoor de verwachte winningskosten toenemen.

Beleidsmatige mutaties

Als gevolg van de overgang naar een nieuwe voedingssystematiek met ingang van 1999 voor het Fonds Economische Structuurversterking (FES) is de raming voor de aardgasbaten op de EZ-begroting neerwaarts bijgesteld. De ontvangstenraming van het FES is met dezelfde bedragen verhoogd.

De bijdrage uit de aardgasbaten 1997 aan het FES komt lager uit dan bij Miljoenennota 1998 geraamd. De overige aardgasbaten nemen hierdoor met eenzelfde bedrag van 35 miljoen toe.

Een deel van de bijdragen in het kader van de micro-electronicastimulering wordt gefinancierd met in 1997 door bedrijven teruggestorte middelen. De ontvangstenraming wordt hiervoor verlaagd met 25,9 miljoen.

Op grond van nieuwe inzichten is de raming voor de afdrachten van Holland Casino's, Ultracentrifuge Nederland (UCN) en Hoogovens opwaarts bijgesteld.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

Niet tot een ijklijn behorend

Het exportgedeelte van de ontvangsten uit de aardgasbaten in 1997 blijkt hoger te liggen dan bij Miljoenennota 1998 verondersteld. De raming van de binnenlandse gasbaten is als gevolg hiervan verlaagd in 1997. Vanaf 1998 is de raming voor de gasbaten binnenland neerwaarts bijgesteld als gevolg van een licht lagere afzet, de lage olieprijzen en een verschuiving van de productie naar de kleine velden ten koste van het Groningenveld, waardoor de verwachte winningskosten toenemen.

In het Regeerakkoord is aangegeven dat de stellingname van de Gasunie in de onderhandelingen over de gasprijs van tuinders is gericht op een meer normaal tarief van deze gasprijs. Dit leidt, afhankelijk van de resultaten van de onderhandelingen tussen Gasunie en de tuinbouwsector, tot een stijging van de aardgasopbrengsten. De gasbaten binnenland zijn hiervoor opwaarts bijgesteld.

Bij de verkoop van DAF aan Paccar is een deel van de opbrengst als zekerheidstelling op een aparte rekening gestort om eventuele claims op te kunnen vangen. Aangezien er geen claims zijn ingediend, zijn de vrijvallende middelen van 37,9 miljoen in 1997 alsnog verantwoord op de begroting van Economische Zaken.

XIV LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)5 077,03 304,63 259,83 242,93 259,83 276,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
nationale financiering maatregelen varkenspest 1997–100,0      
diversen–59,2–13,96,36,36,36,3 
 –159,2–13,96,36,36,36,3 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
dlo: lening en subsidie aankoop gebouwen  378,0    
eindejaarsmarge  31,8     
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel   33,038,341,241,2 
regeerakkoord: doelmatigheid lnv  –50,0–90,0–125,0–150,0 
voeding diergezondheidsfonds en uitvoering bureau heffingen  2,044,0116,0108,0 
diversen6,6 2,31,5–10,1–10,9 
 6,631,8365,3–6,222,1–11,7 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
dlo: gesaldeerde rijksbijdrage  –38,4–38,4–38,4–38,4 
voeding diergezondheidsfonds en uitvoering bureau heffingen 40,0     
diversen–19,39,122,227,331,833,3 
 –19,349,1–16,2–11,1–6,6–5,1 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
millennium 34,5     
diversen9,242,448,147,749,949,9 
 9,276,948,147,749,949,9 
Niet tot een ijklijn behorend       
dlo: compensatie btw/lnv  35,035,035,035,0 
diversen  3,03,03,02,0 
   38,038,038,037,0 
Extrapolatie      3 325,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–162,8143,6441,274,5109,776,3 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)4 914,23 448,23 701,03 317,43 369,53 352,93 325,4
Totaal Internationale Samenwerking39,236,136,336,336,336,336,3
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)4 953,43 484,33 737,33 353,73 405,83 389,23 361,7

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Ten opzichte van de bij Miljoenennota 1998 geraamde nationale uitgaven varkenspest voor 1997 heeft zich een meevaller voorgedaan van 100 miljoen bij Najaarsnota 1997. Deze uitgaven zijn inclusief voorfinanciering EU-bijdragen daarmee uitgekomen op 1 690 miljoen.

Beleidsmatige mutaties

De Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) koopt voor 378 miljoen in 1999 gebouwen aan van het Rijk. Voor deze aankoop wordt aan DLO deels een lening en deels subsidie verstrekt. De LNV-begroting wordt daartoe met dit bedrag opgehoogd. De verkoopopbrengst van 378 miljoen van Domeinen (begroting IXB) is de compensatie.

In het Regeerakkoord is een specifieke ombuiging voor LNV opgenomen uit hoofde van doelmatigheid, oplopend van 50 miljoen in 1999 tot 150 miljoen in 2002. Deze wordt gerealiseerd door de afname van het aantal agrariërs ook tot uitdrukking te laten komen in een verlaging van de apparaatsuitgaven van het departement en van de subsidies die gerelateerd zijn aan agrarische ondernemingen. Tevens zal het onderwijsdeel van de financiering van de Landbouwuniversiteit (het bedrag per student) in overeenstemming worden gebracht met dat van andere technische universiteiten. Vergroting van de doelmatigheid bij het beleid en uitvoering van natuurbeheer en landinrichting zal voorts tot uitgavenbeperking leiden.

Per 1 september 1998 is, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Herstructureringswet varkenshouderij, de varkensheffing ingevoerd en is het nieuwe Diergezondheidsfonds ingesteld. De opbrengsten van de varkensheffing worden, na verrekening van de uitvoeringslasten voor het Bureau Heffingen verbonden aan deze heffing, in het Diergezondheidsfonds gestort. Dit met het oog op politionele uitgaven voor eventueel toekomstige ziekten bij varkens. Overigens is het streven erop gericht om ook alle andere diersoorten zo spoedig mogelijk in 1999 onder het Diergezondheidsfonds te brengen.

Desalderingen

In verband met de verzelfstandiging van DLO vindt een neerwaartse aanpassing plaats van de uitgaven en ontvangsten van DLO met 38,4 miljoen. Deze vloeit voort uit het feit dat in het vervolg de bekostiging plaatsvindt via een gesaldeerde rijksbijdrage DLO (uitgaven minus ontvangsten).

Van de in het politionele fonds van de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren (SGD) beschikbare overheidsbijdrage van 50 miljoen voor de bestrijding van dierziekten wordt in 1998 40 miljoen overgeheveld via de LNV-begroting ten behoeve van het nieuwe Diergezondheidsfonds en uitvoeringskosten van het Bureau Heffingen.

Overboekingen

Voor de aanpak van de millenniumproblematiek op LNV-terrein inclusief landbouwonderwijs wordt vanuit de aanvullende post Nader te verdelen in 1998 in totaal 34,5 miljoen naar de LNV-begroting overgeboekt als bijdrage in de totale LNV-kosten van circa 84 miljoen.

Niet tot een ijklijn behorend

LNV wordt voor 35 miljoen in 1999 structureel gecompenseerd voor het feit dat, als gevolg van de verzelfstandiging van de DLO, LNV voortaan BTW moet betalen voor de diensten van DLO.

XIV LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998504,8441,9450,8453,2436,5438,4 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
eu-bijdrage maatregelen varkenspest 1997  100,0    
diversen–7,1–13,96,36,36,36,3 
 –7,1–13,9106,36,36,36,3 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen2,4 7,710,312,814,3 
 2,4 7,710,312,814,3 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
dlo: gesaldeerde rijksbijdrage  –38,4–38,4–38,4–38,4 
ontvangst politioneel fonds (sgd) 40,0     
diversen–19,39,122,227,331,833,3 
 –19,349,1–16,2–11,1–6,6–5,1 
Niet tot een ijklijn behorend       
opbrengst varkensheffing  2,044,0116,0108,0 
diversen7,4      
 7,4 2,044,0116,0108,0 
Extrapolatie      561,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–16,735,099,749,4128,5123,4 
STAND MILJOENENNOTA 1999488,1476,9550,5502,6565,0561,8561,4

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Voor 1999 wordt op dit moment een bijdrage van de EU verwacht van 100 miljoen voor de maatregelen varkenspest 1997. Dit deel van de EU-bijdrage die in 1997 is voorgefinancierd ten laste van het generale beeld, valt in 1999 vrij ten gunste van het generale beeld.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

Niet tot een ijklijn behorend

Uit hoofde van de per 1 september 1998 ingevoerde varkensheffing wordt een opbrengst geraamd, gebaseerd op berekeningen van het Landbouw Economisch Instituut, oplopend van 2 miljoen in 1999 tot ruim 100 miljoen in latere jaren.

XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)28 020,031 152,530 498,030 388,430 452,030 538,2 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–10,3    0,1 
Sociale zekerheid       
macromutatie sociale voorzieningen–221,0–472,1–636,8–601,3–495,6–289,5 
diversen–111,0–47,1–72,4–61,6–62,1–48,8 
 –342,3–519,2–709,2–662,9–557,7–338,2 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen2,991,5–129,230,328,08,1 
Sociale zekerheid       
millennium (gemeenten) 89,2     
regeerakkoord: arbeidsomstandighedenbeleid  25,050,075,0100,0 
regeerakkoord: efficiency arbvo/swi  –25,0–50,0–75,0–100,0 
regeerakkoord: fraudeplan  17,2–20,7–41,6–140,3 
regeerakkoord: i/d-banen  200,0400,0600,0800,0 
regeerakkoord: i/d-banen inverdieneffecten  –74,0–148,0–222,0–297,0 
regeerakkoord: volume algemene bijstandswet   –250,0–375,0–500,0 
regeerakkoord: wet sociale werkvoorziening  50,0100,0150,0200,0 
weglek wao naar abw   20,240,159,6 
diversen7,9293,4152,1152,5149,8160,3 
 10,8474,1216,1284,3329,3290,7 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,1     
Sociale zekerheid       
diversen  –6,1–10,5–15,1–19,7 
  0,1–6,1–10,5–15,1–19,7 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,1118,539,537,136,660,0 
Sociale zekerheid       
uitdeling loonbijstelling 81,380,380,280,280,2 
van ap koppeling uitkeringen: tranche 1998 –157,1–107,1–114,7–113,9–112,5 
diversen 1,10,3–26,1–50,0–46,4 
 0,143,813,0–23,5–47,1–18,7 
Niet tot een ijklijn behorend       
aow-spaarfonds: amendement minimale groeipad  250,0500,0750,01 000,0 
aow-spaarfonds: structureel deel belastingmeevaller 2 800,02 800,02 800,02 800,02 800,0 
verlaging rijksbijdrage  –2 788,0–3 150,0–3 150,0–3 150,0–3 150,0 
diversen –41,5–8,5–8,5–8,5–8,5 
  –29,5–108,5141,5391,5641,5 
Herdefiniëring ijklijnen       
Rijksbegroting in enge zin       
overheveling inkoopbudget gsd  –105,5–105,5–105,5–105,5 
overheveling rijksbijdrage arbvo  –1 066,5–1 224,0–1 224,0–1 241,8 
Sociale zekerheid       
overheveling inkoopbudget gsd  105,5105,5105,5105,5 
overheveling rijksbijdrage arbvo  1 066,51 224,01 224,01 241,8 
overheveling toeslagenbudget abw  1 178,41 342,31342,31 342,3 
   1 178,41 342,31342,31 342,3 
Extrapolatie      32 725,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–331,5–30,7583,61 071,01 443,11 897,8 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)27 688,531 121,831 081,631 459,431 895,132 436,032 725,0
Totaal Internationale Samenwerking1,51,51,51,51,51,51,5
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)27 690,031 123,331 083,131 460,931 896,632 437,532 726,5

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Sociale Zekerheid

De macromutatie sociale voorzieningen is opgebouwd uit een prijs- en volumecomponent. De gemiddelde prijs van uitkeringen in het kader van de sociale voorzieningen laat vanaf 1998 een meevallende ontwikkeling zien. Dit is met name toe te schrijven aan een stijging van de gemiddelde prijs van uitkeringen op grond van de Wajong en een daling van de gemiddelde prijs van uitkeringen in het kader van de Algemene Bijstandswet (ABW). Door de grotere omvang van het ABW-volume overtreft de meevaller bij de ABW de tegenvaller bij de Wajong. Bij het volume van de sociale voorzieningen treedt een meevallende ontwikkeling op. Deze wordt veroorzaakt door volumemeevallers bij met name de uitkeringen op grond van de Algemene Bijstandswet.

Beleidsmatige mutaties

Sociale Zekerheid

Vanuit de aanvullende post Nader te verdelen is circa 90 miljoen beschikbaar gesteld voor het oplossen van de milleniumproblematiek bij de sociale zekerheidsregelingen die door gemeenten worden uitgevoerd.

Voor de bevordering van betere arbeidsomstandigheden is in het Regeerakkoord een brutobedrag van 100 miljoen overeengekomen, teneinde convenanten ter vermindering van arbeidsrisico's af te sluiten met hogerisicobedrijfstakken, voor de versterking van de arbo-infrastructuur, alsmede de bevordering van de samenwerking van arbo, zorg en gezondheidszorg. Van de 100 miljoen zal 10 miljoen worden aangewend voor tilproblematiek van verplegend personeel.

In het Regeerakkoord zijn wijzigingen overeengekomen wat betreft de inrichting van de uitvoering van de sociale zekerheid. In concreto betreft het met name de totstandkoming van centra voor werk en inkomen en de versterking van inkooprelaties tussen partijen. Hierdoor treden besparingen op bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie respectievelijk gemeenten.

De maatregelen voor de periode 1998–2002 die zijn opgenomen in de in april jl. aan het parlement aangeboden notitie inzake fraudebestrijding brengen besparingen in de fiscale sfeer en bij de sociale zekerheidsuitgaven met zich mee. Om deze besparingen te realiseren zijn extra uitgaven nodig om de maatregelen te implementeren. Hiertoe wordt een bedrag oplopend tot ongeveer 70 miljoen in 2002 beschikbaar gesteld. De daar tegenover staande uitgavenbesparing loopt op tot circa 210 miljoen in 2002.

Teneinde de langdurige werkloosheid te bestrijden is in het Regeerakkoord overeengekomen 20.000 nieuwe instroom/doorstroombanen te creëren. Hiervoor is een brutobedrag van 800 miljoen beschikbaar.

Tegenover het brutobedrag dat beschikbaar is voor instroom/doorstroombanen staat voor in totaal 400 miljoen aan bespaarde uitkeringen waarvan 297 miljoen aan bijstandsuitkeringen.

In het Regeerakkoord is afgesproken de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsuitgaven meer bij de gemeenten en minder bij het Rijk te leggen. Gemeenten krijgen zodoende een groter belang bij een goede uitvoering van de bijstand. Dit leidt tot een besparing op de uitgaven aan bijstandsuitkeringen van 250 miljoen in 2000 oplopend tot 500 miljoen in 2002.

Het aantal WSW-plaatsen wordt conform het Regeerakkoord uitgebreid om meer mensen met een handicap de kans te bieden op een arbeidsplaats. Het betreft hier een brutobedrag.

In het Regeerakkoord zijn besparingen in de WAO vastgelegd. Een deel van deze besparingen lekt weg naar de ABW; het betreft personen die niet langer een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering ontvangen.

Overboekingen

Sociale Zekerheid

Jaarlijks wordt de hoogte van de sociale zekerheidsuitkeringen aangepast aan de ontwikkeling van de contractlonen respectievelijk de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. De gepresenteerde overboekingen betreffen de toevoegingen van de betreffende bedragen aan de begroting van SZW.

Niet tot een ijklijn behorend

In het op 19 februari door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW, is opgenomen dat de jaarlijkse storting in het AOW-spaarfonds vanaf 1999 jaarlijks met 250 miljoen wordt verhoogd.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW is vastgelegd dat «het structurele deel van de belastingmeevaller wordt aangewend voor een duurzame verhoging van de voeding van het spaarfonds AOW». Uit de Voorlopige Rekening 1997 blijkt dat het structurele deel 2,8 miljard bedraagt.

De rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds is in 1998 verlaagd als onderdeel van de door het kabinet getroffen maatregelen met het oog op de inkomensontwikkeling 1998. Door een verlaging van het belastingtarief eerste schijf en een verhoging van de AOW-premie kon de rijksbijdrage grotendeels achterwege blijven.

Herdefiniëring ijklijnen

Rijksbegroting in enge zin

De rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en het inkoopbudget van de gemeentelijke sociale diensten worden vanaf 1999 tot de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt gerekend. Beide budgetten worden overgeheveld van de budgetdisciplinesector Rijksbegroting in enge zin naar de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt.

Sociale Zekerheid

De rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en het inkoopbudget van de gemeentelijke sociale diensten worden vanaf 1999 tot de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt gerekend. Beide budgetten worden overgeheveld van de budgetdisciplinesector Rijksbegroting in enge zin naar de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt.

Het kabinet heeft besloten dat de toeslagen die worden verstrekt in het kader van de Algemene Bijstandswet worden gedecentraliseerd naar de gemeenten. Gedurende de overgangstermijn van 1996 tot en met 1999 worden de uitgaven nog bij het Rijk gedeclareerd. Vanaf 2000 krijgen de gemeenten voor de toeslagen vanaf de begroting van SZW een budget toegedeeld. In verband daarmee worden de betreffende middelen, die nu nog deel uitmaken van het Gemeentefonds, overgeheveld naar SZW. Het 10%-gemeentelijk aandeel van de toeslagen wordt in 1999 nog eenmalig via het Gemeentefonds verdeeld. Vanaf 1 januari 2000 wordt dit gedeelte uit het fonds genomen en via het Ministerie van SZW verdeeld.

XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998742,0805,5802,7805,7806,4806,4 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen3,1    –0,6 
Sociale zekerheid       
ontvangsten bijstand247,3      
diversen53,9–4,87,111,816,814,5 
 304,3–4,87,111,816,813,9 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,5–0,8–2,1–2,1–0,8–0,2 
Sociale zekerheid       
diversen  6,110,515,119,7 
 0,5–0,84,08,414,319,5 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen 0,1     
Sociale zekerheid       
diversen  –6,1–10,5–15,1–19,7 
  0,1–6,1–10,5–15,1–19,7 
Niet tot een ijklijn behorend       
diversen3,0–4,38,213,519,533,1 
 3,0–4,38,213,519,533,1 
Extrapolatie      853,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998307,8–9,813,323,235,546,8 
STAND MILJOENENNOTA 19991 049,8795,7816,0828,9841,9853,2853,2

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Sociale Zekerheid

De ontvangsten bijstand hebben met name betrekking op restituties van in voorgaande jaren te veel aan gemeenten bevoorschotte middelen voor de bijstand.

XVI VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)10 416,310 835,810 466,210 336,210 307,610 270,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–39,821,7     
Zorg       
diversen–74,7      
 –114,521,7     
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  30,230,230,230,2 
motie apb: buitenschoolse activiteiten 35,035,035,035,035,0 
regeerakkoord: intensivering sport  10,020,035,055,0 
diversen–22,222,6–28,4–38,5–43,5–48,9 
Zorg       
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  50,750,750,750,7 
kosten millennium platform zorg 22,034,09,0   
naar biza: 4000 extra banen voor langdurig werklozen –64,0–129,6–125,6–128,8–128,8 
diversen–3,794,9138,5131,8121,4122,2 
 –25,9110,5140,4112,6100,0115,4 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen4,47,9–4,0–2,1–2,3–2,5 
Zorg       
diversen0,94,92,52,52,52,5 
 5,312,8–1,50,40,20,0 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van ap: loonbijstelling 1998 61,359,859,658,958,6 
diversen–2,49,625,016,416,216,0 
Zorg       
diversen 13,314,314,815,817,1 
 –2,484,299,190,890,991,7 
Niet tot een ijklijn behorend       
afstel decentralisatie zittend ziekenvervoer  278,3278,2278,2278,2 
compensatie ecotax door verhoging rijksbijdrage Zfw  120,0120,0120,0120,0 
fysiotherapie 32,0     
loonbijstelling 1998 130,2122,8121,8121,6121,4 
motie apb: geestelijke gezondheidszorg 35,035,035,035,035,0 
motie apb: verzorgingshuizen 45,045,045,045,045,0 
prijsbijstelling 1998 28,727,126,926,826,8 
diversen6,7–68,1–132,0–139,6–141,7–147,1 
 6,7202,8496,2487,3484,9479,3 
Extrapolatie      10 930,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–130,7432,1734,0690,9675,5686,3 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)10 285,611 267,911 200,211 027,110 983,110 956,910 930,6
Totaal Internationale Samenwerking0,50,50,50,50,50,50,5
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)10 286,111 268,411 200,711 027,610 983,610 957,410 931,1

Uitgaven

Beleidsmatige mutaties

Rijksbegroting in enge zin

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen over de begroting 1998 is een motie aangenomen om vanaf 1998 35 miljoen structureel beschikbaar te stellen voor extra capaciteit voor buitenschoolse opvang voor jeugdigen van 4–16 jaar.

Uit het Regeerakkoord volgt een intensivering van 10 miljoen in 1999 oplopend tot 55 miljoen in 2002 voor het versterken van de sportbeoefening in alle geledingen.

Zorg

Voor de aanpak van de millenniumproblemen in de zorgsector is bij Voorjaarsbrief Zorg 1998 voor de jaren 1998, 1999 en 2000 respectievelijk 22 miljoen, 34 miljoen en 9 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee worden voorlichting, gerichte acties en monitoring bekostigd. Een belangrijke rol is weggelegd voor het Millenniumplatform Zorg (MPZ).

Als gevolg van een achterblijvende bezetting van de toegewezen arbeidsplaatsen in het kader van de regeling «Extra arbeidsplaatsen zorgsector» zijn bij Voorjaarsnota 1998 4 000 banen van de zorgsector overgeheveld naar de gemeentelijke sector (via begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Niet tot een ijklijn behorend

(Onderstaande mutaties behoren tot de rijksbijdragen en vallen daardoor niet onder een ijklijn.)

De voorgenomen decentralisatie van het zittend ziekenvervoer per 1 januari 1999 gaat niet door. Dit leidt ertoe dat de eerder voorziene overheveling van bedragen naar het Gemeentefonds niet doorgaat.

Ter compensatie van de lastenstijging in het bedrijfsleven door het invoeren van de ecotax in 1999, wordt het werkgeversdeel in de ziekenfondspremies vanaf 1999 verlaagd. Hiertoe wordt de rijksbijdrage ZFW met ingang van 1999 structureel met 120 miljoen verhoogd.

In het Kamerdebat over het JOZ 1998 (Jaaroverzicht Zorg) is afgesproken dat de voorgenomen tariefkorting van 32 miljoen op fysiotherapie in 1998 niet plaatsvindt.

In de Algemene Politieke Beschouwingen over het JOZ 1998 zijn twee moties aangenomen. Vanaf 1998 wordt structureel 35 miljoen per jaar aangewend voor het tegengaan van wachttijden en zorgverschraling in de geestelijke gezondheidszorg (RIAGG's, Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen en sociale pensions). Daarnaast wordt vanaf 1998 structureel 45 miljoen per jaar aangewend voor een uitbreiding van de capaciteit in verzorgingshuizen.

XVI VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998282,9312,1220,4218,3217,7217,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen12,05,5     
Zorg       
onderuitputting extra banen langdurig werklozen78,044,090,0    
diversen4,9      
 94,949,590,0    
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen0,2 –1,7–1,5–1,1–0,9 
Zorg       
diversen–0,515,16,46,46,46,4 
 –0,315,14,74,95,35,5 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen4,47,9–4,0–2,1–2,3–2,5 
Zorg       
diversen5,64,92,52,52,52,5 
 10,012,8–1,50,40,20,0 
Extrapolatie      222,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998104,777,292,95,25,35,4 
STAND MILJOENENNOTA 1999387,6389,3313,3223,5223,0223,0222,7

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Zorg

De achterblijvende realisatie van de extra banen voor langdurig werklozen (tranche 1995, 1996 en 1997) leidt tot een ontvangstenbijstelling van 78 miljoen in 1997, 44 miljoen in 1998 en 90 miljoen in 1999.

INTERNATIONALE SAMENWERKING
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19987 399,17 955,38 323,08 679,49 079,29 516,3 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
macro-raming bnp –28,0–2,355,9118,7186,0 
toerekening eu 91,493,496,092,577,3 
diversen–53,582,012,720,724,633,8 
 –53,5145,4103,8172,6235,8297,1 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
amendement landenprogramma onderwijs en cultuur 20,060,060,060,060,0 
europees ontwikkelingsfonds–48,5      
garantiefaciliteit opkomende markten42,5      
hulp aan suriname–11,0–43,4–50,0–25,0   
landenprogramma's landbouw en regionale ontwikkeling46,8      
milieubeleid in ontwikkelingslanden–34,9–23,7     
ontwikkelingsrelevante exporttransacties35,0      
regeerakkoord: a-statushouders onder oda  125,0125,0125,0125,0 
regeerakkoord: taakstelling a-statushouders onder oda  –125,0–125,0–125,0–125,0 
regeerakkoord: verbreding begrip internationale samenwerking  404,7393,3396,2397,8 
regeerakkoord: taakstelling verbreding internationale samenwerking  –69,0–100,0–150,0–200,0 
wereldbank partnership programma 22,140,040,040,040,0 
diversen–56,273,5–93,7–195,8–348,5–459,1 
 –26,348,5292,0172,5–2,3–161,3 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–21,22,63,13,12,62,2 
 –21,22,63,13,12,62,2 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen –2,90,40,40,40,4 
  –2,90,40,40,40,4 
Extrapolatie      10 022,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–100,7193,7399,2349,0236,3138,4 
STAND MILJOENENNOTA 19997 298,48 149,08 722,29 028,49 315,59 654,710 022,5

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De omvang van de homogene groep Internationale Samenwerking is gekoppeld aan de hoogte van het Bruto Nationaal Product (BNP). Als gevolg van bijstellingen van het BNP is de omvang van hgIS aangepast.

Wanneer de Europese Unie (EU) uitgaven doet aan Internationale Samenwerking (IS) wordt hiervan een gedeelte toegerekend aan de Nederlandse uitgaven voor IS. Uit de realisatie 1997 en de begroting van de EU voor 1998 blijkt dat de EU-uitgaven voor IS lager zijn dan geraamd. Om de aan het BNP-gerelateerde omvang van de hgIS te realiseren, heeft deze lagere toerekening een hoger begrotingsbeslag voor de Nederlandse IS-uitgaven tot gevolg.

Beleidsmatige mutaties

Het amendement op de ontwerpbegroting 1998 op het artikel «landenprogramma onderwijs en cultuur» betreft het amendement Van der Stoel. Hiermee worden meer middelen ter beschikking gesteld voor het basisonderwijs in Afrikaanse landen.

De uitgavendaling van het Europees ontwikkelingsfonds is veroorzaakt door een verlaging van de bijdragen aan het Stabex-fonds (Stabilisatie van inkomsten uit Export).

De Garantiefaciliteit Opkomende Markten (GOM) is eind 1997 tot stand gekomen. De mutatie heeft betrekking op een verstrekte achtergestelde lening aan de SENO (Stichting Economische samenwerking Nederland-Oost-Europa), de uitvoerder van de GOM.

Als gevolg van vertraging in de projectvoorbereiding en -uitvoering, is de raming voor de hulp aan Suriname neerwaarts bijgesteld.

De verhoging bij de landenprogramma's landbouw en regionale ontwikkeling wordt met name veroorzaakt door een hoger dan geraamd aantal aangevraagde en gehonoreerde projecten.

Vertragingen in de identificatie en formulering van milieuprojecten in ontwikkelingslanden hebben geleid tot een verlaging van de uitgavenraming met 34,9 miljoen in 1997 en 23,7 miljoen in 1998.

Als gevolg van een hoger dan geraamd aantal aangevraagde en gehonoreerde financieringen zijn de uitgaven voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties in 1997 verhoogd met 35 miljoen.

Uit het Regeerakkoord vloeit voort, dat de uitgaven voor A-statushouders uit ontwikkelingslanden onder de hgIS worden gebracht. Dit betekent een verhoging van de uitgaven met 125 miljoen.

Aangezien de totale omvang van de hgIS niet wordt vergroot leidt het toerekenen van de A-statushouders voor 125 miljoen tot een herschikking binnen het totaal van de ODA-uitgaven. Op deze manier wordt de taakstelling uit het Regeerakkoord ingevuld.

Op grond van het Regeerakkoord worden de binnenlandse apparaatskosten van Buitenlandse Zaken en kosten voor internationale organisaties onder het non-ODA deel van de hgIS gebracht, evenals de bestaande uitgaven voor A-statushouders van 119 miljoen. Het gaat hierbij om uitgaven oplopend tot 397,8 miljoen in 2002. Bij Voorjaarsnota 1999 zullen ook de apparaatsuitgaven voor de Economische Voorlichtingsdienst en de contributie aan de Benelux onder de homogene groep worden gebracht. Samen met een kleine toerekening aan de ontvangstenkant resulteert de totale grondslagverbreding uiteindelijk tot een bedrag oplopend tot 413 miljoen in 2002.

Door de binnenlandse apparaatskosten, de uitgaven aan internationale organisaties en de bestaande uitgaven aan A-statushouders onder het non-ODA deel van hgIS te plaatsen wordt de grondslag van de homogene groep op dit moment met 397,8 miljoen vergroot. Daartegenover staat echter de taakstelling uit het Regeerakkoord om een bedrag oplopend tot 200 miljoen in 2002 te vinden via herschikking binnen het non-ODA deel van de hgIS. In totaal resteert er op dit moment in 2002 dus een verbreding van de grondslag met 197,8 miljoen.

Het Wereldbank Partnership Programma betreft een nieuw artikel op de begroting van Buitenlandse Zaken. Dit programma omvat alle activiteiten die niet gedelegeerd zijn aan de ambassades en waarbij samengewerkt wordt met de Wereldbank.

INTERNATIONALE SAMENWERKING
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998223,5198,3167,5148,2147,6147,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen6,62,10,10,10,1–3,4 
 6,62,10,10,10,1–3,4 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen14,1 18,05,7–5,7–7,0 
 14,1 18,05,7–5,7–7,0 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen–21,22,63,13,12,62,2 
 –21,22,63,13,12,62,2 
Extrapolatie      132,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–0,84,521,38,9–3,1–8,2 
STAND MILJOENENNOTA 1999222,7202,8188,8157,1144,5139,4132,4
GEMEENTEFONDS
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 199820 555,522 126,423 665,123 618,223 613,823 618,8 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
wijziging betalingsverloop algemene uitkering–33,233,2     
diversen–0,2      
 –33,433,2     
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
afstel decentralisatie zittend ziekenvervoer  –278,3–278,2–278,2–278,2 
definitieve vaststelling precario 26,450,050,050,050,0 
oude tekorten amsterdam135,4      
regeerakkoord: bijzondere bijstand  50,075,0125,0150,0 
regeerakkoord: decentralisatie abw   –20,0–30,0–40,0 
regeerakkoord: efficiency arbvo en swi  –11,0–22,0–34,0–45,0 
regeerakkoord: kwaliteit onderwijs  40,090,0130,0180,0 
voorfinanciering art. 12 den haag1 024,4–148,0–181,8–181,8–181,8–181,8 
diversen–5,70,5–6,912,39,4–14,2 
 1 154,1–121,1–338,0–274,7–209,6–179,2 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van ap: accres 1999  1 164,81 164,81 164,81 164,8 
van ap: uitbetaling behoedzaamheidsreserve 460,0     
diversen–11,9–6,0–26,7–31,1–32,6–28,7 
 –11,9454,01 138,11 133,71 132,21 136,1 
Herdefiniëring ijklijnen       
Rijksbegroting in enge zin       
overheveling toeslagenbudget abw  –1 178,4–1 342,3–1 342,3–1 342,3 
   –1 178,4–1 342,3–1 342,3–1 342,3 
Extrapolatie      23 229,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19981 108,8366,1–378,3–483,3–419,7–385,4 
STAND MILJOENENNOTA 199921 664,322 492,523 286,823 134,923 194,123 233,423 229,1

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

In 1997 is een bedrag van 33,2 miljoen niet tot uitkering aan de gemeenten gekomen door het te laat beschikbaar komen van definitieve gegevens, op basis waarvan een deel van de algemene uitkering over de gemeenten wordt verdeeld. Dit bedrag komt in 1998 alsnog tot uitkering.

Beleidsmatige mutaties

De regering heeft besloten de decentralisatie van het zittend ziekenvervoer definitief niet door te laten gaan. Hier lagen mede verdeeltechnische problemen aan ten grondslag.

In het voorstel voor de nieuwe Telecommunicatiewet ontstaat een gedoogplicht voor gemeenten voor ondergrondse omroepkabels. Deze plicht heeft tot gevolg dat gemeenten vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wet niet langer precariobelasting over deze kabels kunnen heffen. De financiële gevolgen worden specifiek per gemeente via het gemeentefonds gecompenseerd.

De afrekening van de regeling «oude tekorten Amsterdam» per 1 juli 1997 heeft nog tot een aantal betalingen geleid. Het saldo van deze betalingen bedraagt 135,4 miljoen. Een groot deel van dit saldo bestaat uit een betaling ad 106,5 miljoen aan de gemeente Amsterdam, als terugbetaling van de door Amsterdam reeds zelf betaalde kosten voor de tweede helft van 1997.

In het kader van het specifieke inkomensbeleid worden in het Regeerakkoord extra middelen voor de bijzondere bijstand aan het gemeentefonds toegevoegd. Het gaat om een bedrag van 50 miljoen in 1999 oplopend tot 150 miljoen in 2002.

De regering is voornemens om met ingang van 1 januari 2000 het financieel belang van gemeenten in de bijstandsuitgaven te vergroten. Dit zal leiden tot een besparing op de uitkeringslasten van de ABW van 500 miljoen in 2002. Het gemeentelijk aandeel hierin bedraagt 40 miljoen in 2002.

Als gevolg van de totstandkoming van de centra voor Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) zullen er efficiencybesparingen optreden. Een deel van deze gerealiseerde besparingen komt van gemeenten, als een van de drie deelnemers in de SWI.

In het Regeerakkoord wordt een bedrag toegevoegd van 40 miljoen in 1999 oplopend tot 180 miljoen in 2002 voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Deze toevoeging heeft betrekking op de huisvesting van het basisonderwijs. Door de kleinere klassen bestaat er grotere behoefte aan huisvesting, waar de gemeenten sinds 1997 voor verantwoordelijk zijn. Zij krijgen hiervoor extra middelen via het gemeentefonds.

In 1997 hebben de fondsbeheerders versneld de artikel 12-status van de gemeente Den Haag beëindigd. De daarmee samenhangende voorfinanciering wordt in 7 jaar tijd door het collectief van gemeenten aan het Rijk terugbetaald.

Overboekingen

De ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven bepaalt het jaarlijkse accres van het gemeentefonds. Op basis van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven wordt het accres 1999 geraamd op structureel 1164,8 miljoen.

Aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is in het bestuurlijk overleg van 12 november 1997 toegezegd dat de behoedzaamheidsreserve voor 1997 ad 460,0 miljoen in zijn geheel, maar zonder precedentwerking, wordt uitgekeerd aan de gemeenten, ongeacht de uitkomst van de nacalculatie. Wanneer de nacalculatie wel was uitgevoerd, dan zou slechts 219,8 miljoen van de behoedzaamheidsreserve tot uitbetaling zijn gekomen. Voor de gemeenten levert de toezegging derhalve een bedrag van 240,2 miljoen op.

Herdefiniëring ijklijnen

Rijksbegroting in enge zin

De regering heeft besloten de decentralisatie van het toeslagenbudget van de Algemene Bijstandswet niet per 1 januari 1999 door te laten gaan. De toeslagen van de ABW zullen via een specifieke uitkering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de gemeenten uitgekeerd worden. Het 10%-gemeentelijk deel van de toeslagen wordt in 1999 nog éénmalig via het gemeentefonds verdeeld. Vanaf 1 januari 2000 wordt dit gedeelte uit het fonds genomen en via het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verdeeld.

GEMEENTEFONDS
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998       
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen4,5      
 4,5      
Extrapolatie      0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19984,40,00,00,00,00,0 
STAND MILJOENENNOTA 19994,40,00,00,00,00,00,0
PROVINCIEFONDS
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19981 619,91 672,51 692,61 699,61 699,61 699,6 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen –28,8–23,3–18,7–14,1–14,1 
  –28,8–23,3–18,7–14,1–14,1 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
van ap: accres 1999  86,986,986,986,9 
van ap: uitbetaling behoedzaamheidsreserve 40,0     
diversen 29,129,129,129,129,1 
  69,1116,0116,0116,0116,0 
Extrapolatie      1 801,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,040,392,797,3101,9101,9 
STAND MILJOENENNOTA 19991 619,91 712,81 785,31 796,91 801,51 801,51 801,5

Uitgaven

Overboekingen

De ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven bepaalt het jaarlijkse accres van het provinciefonds. Op basis van deze netto-gecorrigeerde rijksuitgaven wordt het accres 1999 geraamd op structureel 86,9 miljoen.

Aan het Interprovinciaal Overleg is op het bestuurlijk overleg in november 1997 toegezegd dat de behoedzaamheidsreserve van 40 miljoen voor 1997 in zijn geheel, maar zonder precedentwerking, wordt uitgekeerd aan de provincies, ongeacht de uitkomst van de nacalculatie. Wanneer de nacalculatie wel was uitgevoerd, dan zou slechts 17,3 miljoen van de behoedzaamheidsreserve tot uitbetaling zijn gekomen. Voor de provincies levert de toezegging dus een bedrag van 22,7 miljoen op.

ACCRES GEMEENTEFONDS/PROVINCIEFONDS
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19980,0100,81 107,02 033,22 998,33 818,3 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
accres gemeente- en provinciefonds –105,8319,4376,9160,737,1 
  –105,8319,4376,9160,737,1 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
naar gf: accres 1999  –1 164,8–1 164,8–1 164,8–1 164,8 
naar pf: accres 1999  –86,9–86,9–86,9–86,9 
diversen 5,05,05,05,05,0 
  5,0–1 246,7–1 246,7–1 246,7–1 246,7 
Extrapolatie      3 253,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,0–100,8–927,3–869,8–1 086,0–1 209,6 
STAND MILJOENENNOTA 19990,00,0179,71 163,41 912,32 608,73 253,1

Uitgaven

Beleidsmatige mutaties

Op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven sinds de Miljoenennota 1998 zijn de accressen voor het gemeente- en provinciefonds aangepast.

Overboekingen

Het accres 1999 van het gemeentefonds is vastgesteld op structureel 1155,4 miljoen en overgeboekt naar het gemeentefonds. Het accres 1999 voor het provinciefonds is vastgesteld op structureel 86,9 miljoen en eveneens naar het provinciefonds overgeboekt.

INFRASTRUCTUURFONDS
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19987 192,69 220,39 781,79 873,99 835,89 352,1 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diverse projecten waterbeheren en vaarwegonderhoud41,0      
diverse rail-, stad/streek- en wegprojecten–130,3      
ns railinfrabeheer bv127,1      
verkeerssignalering/zoab48,8      
diversen–5,4      
 81,2      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
betuweroute–114,0      
diverse wegprojecten141,5      
nadelig saldo over 1997   –50,0–48,5  
railservicecentra maasvlakte en waalhaven  25,026,51,5  
uitbesteding swab/tib projecten70,0      
diversen31,30,1–32,2–26,5–1,5133,0 
 128,80,1–7,2–50,0–48,5133,0 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
aanpassing planning/afwijzing bijdrage eu  –18,3–36,6–7,2–49,1 
beneluxmetro62,070,0  –132,0  
betuweroute–37,037,0     
bodemsanering infra/vinex–26,0–45,419,518,018,022,2 
europese sloopregeling binnenvaart –40,0     
hogesnelheidslijn zuid –42,3–28,0    
hoogwaterbescherming 5,039,09,04,0–40,0 
ices: a4/a16 30,040,0100,0125,0125,0 
ices: ijburg  20,035,045,060,0 
ices: nz-lijn 30,0140,0140,075,035,0 
intertemporele compensatie: betuweroute 30,0     
intertemporele compensatie: hsl 50,0     
regeerakkoord: inzet onverplichte ruimte   –50,0–50,0–50,0 
regeerakkoord: rekening rijden  50,0160,0160,0165,0 
diversen–23,632,883,043,719,7–5,5 
 –24,6157,1345,2419,1257,5262,6 
Niet tot een ijklijn behorend       
westerscheldetunnel –54,1–28,2–20,8–86,523,7 
diversen  7,2  –133,0 
  –54,1–21,0–20,8–86,5–109,3 
Extrapolatie      10 411,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998185,5103,0316,9348,2122,4286,2 
STAND MILJOENENNOTA 19997 378,19 323,310 098,610 222,19 958,29 638,310 411,9

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Een voorspoedige uitvoering van diverse projecten ten behoeve van waterbeheren en vaarwegen heeft ultimo 1997 geleid tot een overschrijding van het geraamde budget met 41 miljoen.

De uitvoering van diverse projecten ten behoeve van railinfrastructuur, het stads- en streekvervoer en weginfrastructuur is in het najaar van 1997 minder voorspoedig verlopen. Dit heeft geleid tot een onderuitputting van 130,3 miljoen.

Als gevolg van de herziening van de instandhoudingsverplichting 1997 ten aanzien van de landelijke infrastructuur in beheer bij NS Railinfrabeheer BV, aanpassing van de bijdrage 1996 en verrekening van openstaande posten uit voorgaande jaren, ontstaat een overschrijding van 127,1 miljoen.

De sterke toename van het aantal verkeerssignaleringsprojecten en het voorspoediger verlopen van het beheer- en onderhoudsprogramma (onder andere het ZOAB-programma) hebben tot hogere uitgaven in 1997 geleid.

Beleidsmatige mutaties

Als gevolg van vertraging in de grondaankopen is er bij de Betuweroute in 1997 een overschot van 151 miljoen ontstaan. Van dit bedrag wordt 37 miljoen teruggeboekt naar het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Het resterende bedrag van 114 miljoen betreft reguliere Infrastructuurfondsmiddelen.

De vertragingen die in voorgaande jaren zijn ontstaan bij diverse wegenprojecten worden in 1997 ingelopen. Daarnaast worden benuttingsmaatregelen, zoals het programma voor de aanleg van verkeerssignalering, versneld uitgevoerd. Dit heeft in 1997 tot 141,5 miljoen hogere uitgaven geleid.

De begroting van het Infrastructuurfonds is ultimo 1997 met een nadelig saldo van 98,5 miljoen afgesloten. Deze overschrijding wordt gecompenseerd door een verlaging van de uitgaven voor wegen en vaarwegen in 2000 en 2001.

Mede naar aanleiding van de uitbreiding van de havenspoorlijn (Betuweroute) zijn er capaciteitsproblemen bij het railservicecentrum Waalhaven en worden capaciteitsproblemen bij het railservicecentrum Maasvlakte in de nabije toekomst verwacht. Gezien het belang van de uitbreiding van deze railservicecentra voor de modal shift-doelstelling zijn de projectplanningen geactualiseerd.

Verkeer en Waterstaat heeft in het kader van de nota's Samenwerken aan Bereikbaarheid (SWAB) en Transport in Balans (TIB) veel projecten in voorbereiding genomen. Dit betreft onder andere projecten in de verkenningen- en planstudiefase, waarvoor veel inzet van ingenieursbureaus nodig is, hetgeen leidt tot hogere uitgaven voor uitbesteding.

Desalderingen

Als gevolg van een aanpassing van de planning van een aantal projecten en de afwijzing van een bijdrage door de Europese Unie worden uitgaven en ontvangsten met eenzelfde bedrag verlaagd. Het betreft de volgende projecten: Rijksweg 9 Koegrastunnel, Rijksweg 30 Ede–Postweg, Rijksweg 50 Eindhoven–Oss en Rijksweg 37 Hoogeveen–Duitse grens.

Aangezien de werkzaamheden aan de Beneluxmetro sneller verlopen dan in de raming was voorzien, worden de hiervoor in 2001 in het FES gereserveerde middelen naar voren gehaald.

Een deel (37 miljoen) van het overschot (ad 151 miljoen) dat in 1997 ontstaat door vertraging bij de realisatie van de Betuweroute wordt doorgeschoven naar 1998 door middel van een aanpassing van het kasritme van de bijdrage uit het FES.

Vertragingen in de uitvoering van de VINEX-locaties leiden tot onderuitputting in 1997 en 1998. Deze zal in latere jaren worden ingelopen.

De kosten voor de tweede tranche van de nieuwe Europese sloopregeling binnenvaart (nieuwe verordening 241/97) alsmede een gedeelte van de eerste tranche en de vereveningsbijdrage leiden tot hogere uitgaven op de begroting van Verkeer en Waterstaat. Deze kosten worden, evenals in het verleden is gebeurd, gecompenseerd uit het Vaarwegenbudget op het Infrastructuurfonds.

De correctie van 42,3 miljoen bij de Hogesnelheidslijn Zuid (HSL-Zuid) betreft een verlaging van de uitgaven als gevolg van een verwachte lagere ontvangst van de Europese Unie in 1998. De mutatie van 28 miljoen in 1999 is een kasschuif binnen het Infrastructuurfonds. In 2003 wordt dit bedrag teruggeboekt naar het artikel van de HSL-Zuid.

Het programma Interregionale Rijn- en Maasactiviteiten (EU-bijdragen voor hoogwaterbescherming) kent een kortere uitvoeringstermijn dan aanvankelijk werd aangenomen. Om de EU-co-financiering niet mis te lopen wordt een groot aantal projecten versneld in uitvoering genomen.

In het kader van de ICES is besloten middelen toe te kennen aan de projecten Noord-Zuidlijn (816 miljoen), A4/A16 (750 miljoen), sneltram IJburg (275 miljoen) en VINEX-ontsluiting Twente–Hengelo (25 miljoen). Deze middelen zijn afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking.

De actualisatie van het benodigde kasritme leidt tot een aanpassing van de FES-bijdrage in 1998 ten behoeve van de projecten Betuweroute en HSL.

Ter dekking van de totale Investeringsimpuls in het Regeerakkoord is een bedrag van 150 mln aan nog niet verplichte middelen uit het Infrastructuurfonds ingezet.

Uit hoofde van de Investeringsimpuls in het Regeerakkoord zijn de budgetten voor investeringen en exploitatie rekeningrijden aan het Infrastructuurfonds toegevoegd.

Niet tot een ijklijn behorend

De NV Westerscheldetunnel wordt naar verwachting pas in 1998 opgericht. De aandelenstorting die in 1997 was gepland, heeft derhalve niet plaatsgevonden. Deze aandelenstorting is nu in 2000 gepland.

De beoordeling van de NV Westerschelde, als niet zijnde een publiekrechtelijk lichaam, leidt ertoe dat de onderneming BTW-plichtig wordt. Door deze wijziging van het BTW-regime geldt er voor dit project recht op vooraftrek van BTW. De uitgavenramingen zijn hiervoor aangepast.

INFRASTRUCTUURFONDS
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19987 055,89 045,89 673,49 816,29 857,79 352,1 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
diversen54,3      
 54,3      
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
bijdrage eu hsl/betuweroute66,6      
intertemporele compensatie hsl-betaling belgië –114,0     
minder wrakopruiming–29,8      
verrekening voorschotten50,5      
diversen83,9 –7,2 –30,0–365,0 
 171,2–114,0–7,2 –30,0–365,0 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
aanpassing planning/afwijzing bijdrage eu  –18,3–36,6–7,2–49,1 
beneluxmetro62,070,0  –132,0  
betuweroute–37,037,0     
bodemsanering infra/vinex–26,0–45,419,518,018,022,2 
europese sloopregeling binnenvaart –40,0     
hogesnelheidslijn zuid –42,3–28,0    
hoogwaterbescherming  39,09,04,0–40,0 
ices: a4/a16 30,040,0100,0125,0125,0 
ices: ijburg  20,035,045,060,0 
ices: nz-lijn 30,0140,0140,075,035,0 
intertemporele compensatie: betuweroute 30,0     
intertemporele compensatie: hsl 50,0     
regeerakkoord: inzet onverplichte ruimte   –50,0–50,0–50,0 
regeerakkoord: rekening rijden  50,0160,0160,0165,0 
diversen–23,637,882,943,619,7–5,5 
 –24,6157,1345,1419,0257,5262,6 
Niet tot een ijklijn behorend       
westerscheldetunnel –54,1–28,2–20,8–86,523,7 
diversen  7,2 30,0365,0 
  –54,1–21,0–20,8–56,5388,7 
Extrapolatie      10 411,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998200,9–10,9316,9398,2171,0286,2 
STAND MILJOENENNOTA 19997 256,79 034,99 990,310 214,410 028,79 638,310 411,9

Ontvangsten

Beleidsmatige mutaties

De Europese Unie draagt bij aan de realisatie van de HSL-Zuid (350 miljoen) en de Betuweroute (300 miljoen). In 1997 is hiervan 34,6 respectievelijk 32 miljoen ontvangen.

Het overschot ad 114 miljoen dat bij Najaarsnota 1997 is ontstaan bij de Betuweroute als gevolg van vertragingen in de grondaankopen, wordt confom afspraak ingezet voor de compensatietaakstelling naar aanleiding van de betaling aan België in verband met de HSL-Zuid.

Er zijn in 1997 minder wrakopruimingsactiviteiten in de Westerschelde verricht, hetgeen leidt tot een lagere bijdrage van België.

Verrekeningen van teveel betaalde voorschotten voor het personen- en goederenvervoer in het vierde kwartaal van 1996 hebben geleid tot een restitutie van 50,5 miljoen in 1997.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

Niet tot een ijklijn behorend

De NV Westerscheldetunnel wordt naar verwachting in 1998 opgericht. De aandelenstorting die in 1997 was gepland, heeft derhalve niet plaatsgevonden. Deze aandelenstorting is nu in 2000 gepland.

Zie toelichting bij de uitgaven.

FONDS ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19981 580,02 307,02 577,62 319,31 802,51 267,0 
Niet tot een ijklijn behorend       
beneluxmetro62,070,0  –132,0  
betuweroute–37,067,0     
bodemsanering verkeer- en vervoerprojecten–26,0–45,419,518,018,022,2 
bodemsanering vrom–63,0  30,033,0  
hsl-zuid 50,0     
maritiem research instituut nederland 26,0–11,3–17,2   
verkeer en vervoer–26,926,9     
verkeer en vervoer: investeringsimpuls 60,0210,0285,0250,0220,0 
regeerakkoord: wegennet  117,4251,3273,5327,8 
regeerakkoord: lokaal/regionaal openbaar vervoer  92,2200,0220,1262,7 
regeerakkoord: rail personenvervoer  46,2100,1110,2131,5 
regeerakkoord: rail goederenvervoer  11,525,027,532,9 
regeerakkoord: vaarwegen  11,925,828,433,9 
regeerakkoord: nader in te vullen (bereikbaarheid)  47,6103,2113,6135,6 
regeerakkoord: sleutelprojecten  12,527,129,835,6 
regeerakkoord: onderzoek (kennis en toepassing)  39,385,193,7111,9 
regeerakkoord: internet/exchange/diensten  11,324,527,032,2 
diversen–9,9–16,120,117,818,424,9 
 –100,8238,4628,21 175,71 111,21 371,2 
Extrapolatie      3 463,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–100,8238,3628,21 175,71 111,21 371,2 
STAND MILJOENENNOTA 19991 479,22 545,33 205,83 495,02 913,72 638,23 463,4

Uitgaven

Niet tot een ijklijn behorend

De versnelde uitvoering van de Beneluxmetro heeft tot extra uitgaven van 62 miljoen in 1997 en 70 miljoen in 1998 geleid. Die extra uitgaven worden gedekt uit de in 2001 voor dit project geraamde bijdrage uit het FES.

De mutatie voor de Betuweroute betreft enerzijds een verschuiving van 1997 naar 1998 vanwege een opgelopen vertraging in de grondaankopen voor de Betuweroute. Anderzijds betreft het een bijstelling van de raming voor het uitvoeringsprogramma 1998.

Door vertragingen in de uitvoering van de VINEX-locaties is de onderuitputting bij bodemsanering verkeer- en vervoersproject voor 1997 van 26 miljoen en 1998 van 45,4 miljoen doorgeschoven naar 1999 en latere jaren.

Door vertragingen in bodemsaneringsprogramma's is in 1997 een onderuitputting van 63 miljoen opgetreden. De doorwerking van deze mutatie geeft aan dat wordt verwacht dat de saneringsprogramma's pas in 2000 en 2001 zullen worden afgerond.

De mutatie voor de HSL-zuid betreft een incidentele bijstelling van de raming voor het uitvoeringsprogramma 1998.

De realisatie van de investeringen in onderzoeksfaciliteiten bij het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN) verloopt sneller dan geraamd. Derhalve zijn de voor het MARIN uit het FES beschikbare middelen naar voren gehaald.

De in 1997 opgetreden vertraging bij projecten verkeer en vervoer wordt naar verwachting in 1998 ingelopen.

Uit hoofde van de investeringsimpuls van maart 1998 zijn middelen beschikbaar gesteld voor onder andere de projecten A4/A16 Moerdijk-Breda Galder, Noord-Zuidlijn en Sneltram IJburg.

Uit hoofde van de brede investeringsimpuls in het Regeerakkoord zijn middelen aan het FES toegevoegd voor nog nader aan te geven projecten op het gebied van bereikbaarheid, vitaliteit steden, milieu en kennis.

FONDS ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 19981 508,61 100,01 000,01 000,01 000,01 000,0 
Niet tot een ijklijn behorend       
aardgasbaten–35,0–340,0–412,0–27,0157,0200,0 
veilingopbrengst 1 322,4     
conversie voedingssystematiek  –800,0–1 100,0–1 200,0–1 200,0 
nieuwe voeding 41,5% nbm-aardgas  1 757,01 682,01 567,01 453,0 
renteopbrengsten  75,0150,0225,0300,0 
 –35,0982,4620,0705,0749,0753,0 
Extrapolatie      1 753,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–35,1982,4620,0705,0749,0753,0 
STAND MILJOENENNOTA 19991 473,52 082,41 620,01 705,01 749,01 753,01 753,0

Ontvangsten

Niet tot een ijklijn behorend

De aardgasbaten zijn bijgesteld op basis van realisatiegegevens. Daarnaast hebben bijstellingen plaatsgevonden op basis van volume-ontwikkelingen en macro-economische gegevens.

De opbrengst uit hoofde van de veiling van frequenties is voor een bedrag van ongeveer 1,3 miljard in 1998 als incidentele bate in het FES gestort.

Vanwege een nieuwe voedingssystematiek van het FES wordt vanaf 1999 de bestaande aardgasbatenraming voor het FES, alsmede de additionele impuls van 500 miljoen per jaar van het vorig kabinet, vanaf 1999 voor het totale bedrag tegengeboekt.

De nieuwe voeding van het FES is gebaseerd op 41,5% van de NBM-aardgasbaten.

De regering heeft als onderdeel van de investeringsimpuls een additionele voeding aan het FES toegevoegd op titel van te besparen renteopbrengsten uit hoofde van incidentele baten uit verkoop staatsdeelnemingen c.a.

AOW-SPAARFONDS
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998750,01 546,91 649,31 766,41 885,62 012,9 
Niet tot een ijklijn behorend       
aow-spaarfonds: amendement minimale groeipad  250,0500,0750,01 000,0 
aow-spaarfonds: structureel deel belastingmeevaller 2 800,02 800,02 800,02 800,02 800,0 
rentevergoedingen –9,4130,5345,2559,6802,1 
  2 790,63 180,53 645,24 109,64 602,1 
Extrapolatie      7 226,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,02 790,63 180,53 645,24 109,64 602,1 
STAND MILJOENENNOTA 1999750,04 337,54 829,85 411,65 995,26 615,07 226,3

Ontvangsten

Niet tot een ijklijn behorend

In het op 19 februari door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW, is opgenomen dat de jaarlijkse storting in het AOW-spaarfonds vanaf 1999 jaarlijks met 250 miljoen wordt verhoogd.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel premiemaximering AOW en introductie spaarfonds AOW is vastgelegd dat het structurele deel van de belastingmeevaller wordt aangewend voor een duurzame verhoging van de voeding van het spaarfonds AOW. Uit de Voorlopige Rekening 1997 blijkt dat het structurele deel 2,8 miljard bedraagt.

Het fonds ontvangt rentebaten over het totaal opgebouwde vermogen. Deze rentebaten worden aan het fondsvermogen toegevoegd.

DIERGEZONDHEIDSFONDS
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998       
Extrapolatie      0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,00,00,00,00,00,0 
STAND MILJOENENNOTA 19990,00,00,00,00,00,00,0

Uitgaven

De thans geraamde uitgaven van het Diergezondheidsfonds zijn in de onderhavige begroting als pro-memorie post opgenomen. Op het moment dat een ziekte zich voordoet zal de begroting van dit fonds volgens het reguliere begrotingsproces door middel van een suppletore wet worden aangepast.

DIERGEZONDHEIDSFONDS
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998       
Niet tot een ijklijn behorend       
stand begroting 1998 30,6 39,3111,3103,3 
  30,6 39,3111,3103,3 
Extrapolatie      101,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,030,60,039,3111,3103,3 
STAND MILJOENENNOTA 19990,030,60,039,3111,3103,3101,3

Ontvangsten

Niet tot een ijklijn behorend

Dit fonds is per 1 september 1998 ingesteld; in de Miljoenennota 1998 was het nog niet vermeld. De voeding bestaat uit de overheveling van bedragen uit het fonds Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren (SGD) (31 miljoen in1998 en 9 miljoen in 2000) en voor het overige uit de opbrengst van de varkensheffing na aftrek van de inningskosten.

ARBEIDSVOORWAARDEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998405,42 045,03 934,25 991,87 994,910 087,0 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
nominale ontwikkeling –249,6623,1566,7380,2–104,7 
onderuitputting najaarsnota 1997 met doorwerking–254,8–215,0–187,1–239,8–243,1–243,1 
raming pemba-compensatie –100,0     
Sociale zekerheid       
nominale ontwikkeling –13,137,633,3–8,2–42,5 
Zorg       
nominale ontwikkeling –6,820,425,622,017,2 
diversen–1,2      
 –256,0–584,5494,0385,8150,9–373,1 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
opheffen herstructureringspot   –46,7–63,0–63,0 
regeerakkoord: budgettering incidentele loonstijging  –32,5–73,9–112,4–150,7 
regeerakkoord: taakstelling ziektekostentegemoetkomingen   –100,0–200,0–300,0 
vervallen wachtgeldreservering  –58,2–94,7–7,8–58,2 
diversen –7,35,75,75,75,7 
Sociale zekerheid       
diversen 15,19,64,0–1,5–7,1 
Zorg       
diversen –6,9–6,2–6,8–6,6–6,4 
  0,9–81,6–312,4–385,6–579,7 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
pemba-compensatie –560,5–568,6–564,1–566,5–572,8 
uitdeling loonbijstelling–153,7–665,0–675,9–705,6–711,0–725,0 
diversen –8,2–9,7–16,1–20,2–24,3 
Sociale zekerheid       
uitdeling loonbijstelling –81,3–80,3–80,2–80,2–80,2 
Zorg       
diversen –12,6–13,5–13,9–14,9–16,3 
 –153,7–1 327,6–1 348,0–1 379,9–1 392,8–1  418,6 
Niet tot een ijklijn behorend       
nominale ontwikkeling 5,249,533,3–24,3–74,9 
uitdeling loonbijstelling –130,2–122,8–121,8–121,6–121,4 
diversen4,316,014,711,66,3–1,1 
 4,3–109,0–58,6–76,9–139,6–197,4 
Extrapolatie      9 801,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–405,4–2 020,1–994,1–1 383,6–1 767,1–2 568,7 
STAND MILJOENENNOTA 19990,024,92 940,14 608,26 227,87 518,39 801,3

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Op grond van de meest recente macro-economische inzichten doen zich mee- en tegenvallers voor in de raming van de loonbijstelling op de Rijksbegroting in enge zin, in de Sociale Zekerheid en de Zorgsector. De meevaller in 1998 wordt veroorzaakt doordat voor 1998 de macro-economische inzichten lager uitvallen dan aanvankelijk verwacht en voor latere jaren hoger dan werd verondersteld bij de Miljoenennota 1998.

De middelen op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden voor de loonbijstelling 1997 zijn destijds geraamd op basis van behoedzame uitgangspunten, waardoor een deel van de geraamde middelen uiteindelijk niet nodig bleek. Deze onderuitputting is voor het jaar 1997 verwerkt bij Najaarsnota 1997. De meerjarige doorwerking is verwerkt bij Voorjaarsnota 1998.

Bij de compensatie van de overheidswerkgevers voor de gevolgen van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) treedt in 1998 een meevaller op van 100 miljoen omdat de uitdeling een constante structurele reeks betreft (zie ook overboekingen) terwijl in de oorspronkelijke raming steeds rekening is gehouden met hogere kosten in het eerste jaar.

Beleidsmatige mutaties

Rijksbegroting in enge zin

De op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gereserveerde middelen voor herstructurering zijn voor 1998 en 1999 uitgeput. In de vorige kabinetsperiode is nog besloten deze zogenaamde herstructureringspot te laten vervallen. Dit betekent dat de nog resterende reserveringen na 1999 vrijvallen.

De vergoeding voor incidentele loonontwikkeling wordt, zoals in het Regeerakkoord staat vermeld, gebudgetteerd. Dit betekent voor de Zorgsector (het BKZ) een geleidelijke verlaging van 0,75% in 1999 naar 0,6% in 2002 en latere jaren, en voor de rest van de collectieve sector (overheid en G&G-sector) 0,6% met ingang van 1999.

In het Regeerakkoord is afgesproken om meer marktconformiteit te bewerkstelligen bij ambtelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten, hetgeen tot besparingen leidt. In het Regeerakkoord zijn besparingen afgesproken van 100 miljoen in 2000, oplopend tot 300 miljoen in 2002.

Voor de eventuele compensatie van wachtgeldgevolgen van taakstellingen uit het vorige Regeerakkoord was een reservering op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden getroffen. Aangezien geen wachtgeldgevolgen uit de vorige kabinetsperiode meer worden verwacht, is het restant van deze wachtgeldreservering bij Voorjaarsnota 1998 vervallen.

Overboekingen

Rijksbegroting in enge zin

De begrotingsgefinancierde en bij het ABP aangesloten overheidswerkgevers worden uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden gecompenseerd voor de kostenstijging als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba).

De uitdeling loonbijstelling (dit geldt voor de ijklijnen Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Zorg en mutaties niet tot een ijklijn behorend) heeft betrekking op de overboeking van de loonbijstelling naar de departementen. De begrotingen 1998 en de ontwerpbegrotingen 1999 worden met deze overboekingen op het loonniveau 1998 gebracht.

Niet tot een ijklijn behorend

Op grond van de meest recente macro-economische inzichten doet zich bij de indexering van de rijksbijdragen volksgezondheid met ingang van 1998 een tegenvaller voor en in de jaren 2001 en 2002 een meevaller.

KOPPELING UITKERINGEN/ NOMINALE BIJSTELLING AKW
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19980,0–181,0268,4627,0952,51 312,3 
Mee- en tegenvallers       
Sociale zekerheid       
nominale ontwikkeling 71,9261,8357,8359,7429,1 
diversen –0,41,03,56,611,1 
  71,5262,8361,3366,3440,2 
Beleidsmatige mutaties       
Sociale zekerheid       
diversen –47,6–53,2–52,2–49,9–50,5 
  –47,6–53,2–52,2–49,9–50,5 
Overboekingen       
Sociale zekerheid       
van aanvullende post: tranche 1998 157,1107,1114,7113,9112,5 
  157,1107,1114,7113,9112,5 
Extrapolatie      2 283,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,0181,0316,7423,8430,3502,2 
STAND MILJOENENNOTA 19990,00,0585,11 050,81 382,81 814,52 283,7

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De nominale ontwikkeling op de aanvullende post heeft betrekking op begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsregelingen. De mutaties betreffen wijzigingen in het premiebeeld en indices die bepalend zijn voor de aanpassing van de hoogte van uitkeringen.

Overboekingen

De uitkeringen op grond van de begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen worden jaarlijks op het juiste prijspeil gebracht (koppeling) door de hiervoor gedane reservering op de aanvullende post over te hevelen naar de begroting van SZW.

PRIJSBIJSTELLING/INDEXERING WSF
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19980,0824,61 942,33 119,54 325,55 551,6 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
indexering wsf –12,4–33,7–44,3–53,7–47,2 
macro mutatie –146,7–483,6–886,6–1 296,5–1 746,9 
Zorg       
diversen –4,1–7,2–10,7–14,3–18,4 
  –163,2–524,5–941,6–1 364,5–1 812,5 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
inhouden deel tranche 1998 –416,2–419,5–426,7–434,1–428,6 
wijziging indexeringsgrondslag  8,715,026,339,4 
  –416,2–410,8–411,7–407,8–389,2 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
naar ocw: indexering studiefinanciering –26,8–23,6–50,6–69,2–85,3 
prijsbijstelling 1998 –138,7–139,8–142,2–144,7–142,9 
diversen  –1,7–2,7–3,8–5,0 
Zorg       
diversen –0,8–0,8–0,8–0,8–0,8 
  –166,3–165,9–196,3–218,5–234,0 
Niet tot een ijklijn behorend       
indexering wsf –13,9–39,4–15,59,58,9 
macro mutatie  –18,5–27,0–36,2–45,7 
naar ocw: indexering studiefinanciering –26,8–30,3–32,1–31,5–31,0 
prijsbijstelling 1998 –28,7–27,1–26,9–26,8–26,8 
wijziging indexeringsgrondslag  9,321,830,635,5 
diversen –9,4–11,0–11,0–10,9–10,8 
  –78,8–117,0–90,7–65,3–69,6 
Extrapolatie      3 642,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 19980,0–824,6–1 218,1–1 640,3–2 056,3–2 505,5 
STAND MILJOENENNOTA 19990,00,0724,21 479,22 269,23 046,13 642,3

Mee- en tegenvallers

Op basis van de MEV en de nieuwste inzichten ten aanzien van de studentenaantallen is de uitgavenraming op de aanvullende post Indexering WSF neerwaarts bijgesteld.

De raming van de prijsbijstelling is ten opzichte van de Miljoenennota 1998 neerwaarts bijgesteld. Deze neerwaarste bijstelling betekent dat wordt verwacht dat de prijzen minder snel stijgen dan bij de Miljoenennota 1998 werd aangenomen.

Beleidsmatige mutaties

Bij Voorjaarsnota 1998 is besloten om de prijsbijstellingstranche 1998 voor driekwart niet uit te delen.

Gelet op de plannen van het kabinet om in het kader van het fiscaal stelsel 21ste eeuw met ingang van 1999 gefaseerd de ecotax in te voeren, zullen studenten worden gecompenseerd voor de hogere lasten via een hogere indexering van de studiefinanciering. Reden hiervoor is dat studenten geen gebruik kunnen maken van de algemene compensatie die is voorzien door middel van een verlaging van de eerste schijf in de inkomstenbelasting.

Overboekingen

De tranche 1998 van de indexering studiefinanciering is overgeboekt naar de begroting van OCenW.

Het niet ingehouden deel van de tranche 1998 van de prijsbijstelling is overgeboekt naar de diverse begrotingen.

Niet tot een ijklijn behorend

Op basis van de MEV en de nieuwste inzichten ten aanzien van de studentenaantallen is de niet-relevante uitgavenraming op de aanvullende post Indexering WSF bijgesteld. Daarnaast is vanaf 2000 sprake van een verhoging van de uitgaven als gevolg van een technische correctie. Bij het opstellen van de raming van deze aanvullende post was namelijk nog geen rekening gehouden met de mogelijkheid van studenten om bij verlies aan beursrecht, het gehele bedrag als lening te ontvangen.

De macromutatie vloeit voort uit een lager dan bij Miljoenennota 1998 voorziene prijsbijstelling over de rijksbijdragen Zorg.

De tranche 1998 van de indexering van de niet-relevante studieleningen is overgeboekt naar de OCenW-begroting.

De prijsbijstelling 1998 betreft de tranche 1998 over de rijksbijdragen Zorg.

Gelet op de plannen van het kabinet om in het kader van het fiscaal stelsel 21ste eeuw met ingang van 1999 gefaseerd de ecotax in te voeren, zullen studenten worden gecompenseerd voor de hogere lasten via een hogere indexering van de studiefinanciering. Reden hiervoor is dat studenten geen gebruik kunnen maken van de algemene compensatie die is voorzien door middel van een verlaging van de eerste schijf in de inkomstenbelasting.

BELASTINGAFDRACHTEN AAN DE EUROPESE UNIE
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 19987 420,07 282,06 907,07 048,07 376,07 720,0 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
btw-afdrachten–6,046,0267,0298,088,049,0 
invoerrechten291,0370,0366,0257,0222,0175,0 
diversen–1,4      
 283,6416,0633,0555,0310,0224,0 
Extrapolatie      8 224,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998283,5416,0633,0555,0310,0224,0 
STAND MILJOENENNOTA 19997 703,57 698,07 540,07 603,07 686,07 944,08 224,0

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De hogere economische groei dan bij Miljoenennota 1998 verondersteld, leidt in ons land tot hogere BTW-opbrengsten en derhalve tot een verhoging van de BTW-afdrachten. Deze verhoging bestaat uit twee componenten: het structurele niveau komt hoger te liggen, terwijl tot en met 2000 over de voorafgaande jaren meer nabetaald moet worden.

Door een sterke groei van de wereldhandel in 1997 is de realisatie bij de invoerrechten op een hoger niveau (291 miljoen) uitgekomen dan de raming. Dit hogere niveau is doorgetrokken naar latere jaren. Vanaf 2000 wordt het verschil kleiner doordat lagere groeipercentages verondersteld zijn.

NADER TE BEPALEN/TE VERDELEN OMBUIGINGEN
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)–376,9607,9728,81 080,31 146,21 175,3 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
bijstelling behoedzaamheidsreserve gf/pf –60,2–30,9    
reservering asielzoekers 378,0440,0300,0300,0300,0 
diversen–37,6–120,6–115,0–115,0–115,0–115,0 
 –37,6197,2294,1185,0185,0185,0 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
bijstelling afkoop ondoelmatige leaseprojecten–120,087,8     
bijstelling reservering fiscale uitvoeringskosten 4,045,034,534,534,5 
eindejaarsmarge453,2–766,9–26,426,661,0  
moties algemene politieke beschouwingen –100,0     
regeerakkoord: chronisch zieken  25,075,0125,0200,0 
regeerakkoord: extra impuls sociale infrastructuur  25,050,075,0100,0 
regeerakkoord: fraudeplan  24,049,049,049,0 
regeerakkoord: infrastructuur  423,4622,3662,4747,2 
regeerakkoord: kinderopvang en naschoolse activiteiten  50,0120,0170,0250,0 
regeerakkoord: sluitende aanpak  75,0150,0225,0250,0 
rente-effect afkoop dkp-objectsubsidies beleggers en nwi's  –27,8–67,2–117,2–141,9 
reservering millenniumproblematiek 741,6155,43,0   
diversen–9,2107,557,0–30,7–142,4–158,1 
Sociale zekerheid       
diversen67,8–215,275,0150,0225,0250,0 
Zorg       
diversen101,5      
 493,3–141,2900,61 182,51 367,31 580,7 
Overboekingen       
Rijksbegroting in enge zin       
naar bzk: middelen asielzoekers –6,0–23,0–25,0–21,0–18,0 
naar ez: middelen voor nivr–75,0–3,0–23,0–23,0–23,0–23,0 
naar justitie: middelen asielzoekers –355,7–391,1–256,3–264,5–269,7 
naar ocw: middelen asielzoekers –16,3–25,9–18,7–14,5–12,3 
van vrom: afkoop dkp-objectsubsidies beleggers 55,051,045,063,033,0 
naar vrom: klimaatbeleid –0,5–25,0–43,5–45,0–38,0 
overheveling behoedzaamheidsreserve naar gf/pf –500,0     
uitdeling millennium –689,2–155,4–3,0   
diversen–3,8–107,3–101,5–120,0–105,6–104,7 
 –78,8–1 623,0–693,9–444,5–410,6–432,7 
Niet tot een ijklijn behorend       
reservering afkoop subsidieprojecten 127,0127,0127,0   
reservering btw openbaar vervoer 357,2469,2673,0672,1659,7 
  484,2596,2800,0672,1659,7 
Extrapolatie      3 269,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998376,9–1 082,81 097,01 722,91 813,61 992,6 
STAND MILJOENENNOTA 1999 (excl. IS)0,0–474,91 825,82 803,22 959,83 167,93 269,0
Totaal Internationale Samenwerking0,012,712,70,00,00,00,0
STAND MILJOENENNOTA 1999 (incl. IS)0,0–462,21 838,52 803,22 959,83 167,93 269,0

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Rijksbegroting in enge zin

De doorrekening van de netto-gecorrigeerde uitgaven ten behoeve van de normeringssystematiek voor het Gemeente- en Provinciefonds leidt tot een bijstelling van de behoedzaamheidsreserve.

Als gevolg van een grotere instroom van asielzoekers dan in de ramingen was voorzien, is op deze aanvullende post een reservering gemaakt voor de hieruit voortvloeiende hogere uitgaven. De middelen zijn in de loop van 1998 overgeboekt naar de betrokken departementen (zie toelichting bij overboekingen).

Beleidsmatige mutaties

Rijksbegroting in enge zin

Voor de afkoop van ondoelmatige leaseprojecten is op de aanvullende post een bedrag gereserveerd. In 1997 is minder benodigd dan in de raming was voorzien, voor 1998 is de raming opwaarts bijgesteld.

De reservering voor fiscale wetsvoorstellen is verhoogd, teneinde deze toereikend te laten zijn voor de toekomstige uitvoeringskosten van fiscale wetsvoorstellen.

Evenals in voorgaande jaren wordt technisch verondersteld dat middelen uit 1997 onbesteed zullen blijven van eenzelfde omvang als de toevoegingen aan de begrotingen 1998. Er is daarom een correctieboeking verwerkt op deze aanvullende post, die even groot is als het totaal van de mutaties eindejaarsmarge op de begrotingen (inclusief de eindejaarsmarge voor het rijksbegrotingdeel van de Sociale Zekerheid en het Budgettair Kader Zorg én voor de bandbreedtesystematiek van de homogene groep Internationale Samenwerking en de mutatie in het saldo van het Infrastructuurfonds). Daarnaast is de bij de Voorjaarsnota 1997 verwerkte ramingsveronderstelling voor wat betreft de eindejaarsmarge uiteindelijk ook in 1997 gerealiseerd.

De aanvaarde moties bij de Algemene Politieke Beschouwingen over de begroting 1998 zijn ten dele uit de raming van de afkoop van de ondoelmatige leaseprojecten gedekt.

In het Regeerakkoord is vastgelegd dat op een aantal beleidsterreinen in de komende vier jaar aanzienlijke financiële impulsen worden doorgevoerd. De uitwerking van plannen op de verschillende beleidsterreinen binnen de financieel gestelde randvoorwaarden vergt logischerwijs enige tijd, met name omdat er diverse departementen bij betrokken zijn en dus de nodige afstemming dient plaats te vinden. Tot het moment dat een concreet verdelingsvoorstel voor de genoemde prioriteiten is opgesteld, zijn de middelen geparkeerd op de aanvullende post. Het betreft intensiveringen voor chronisch zieken, sociale infrastructuur, het fraudeplan, infrastructuur, kinderopvang en naschoolse activiteiten en sluitende aanpak. Van deze reserveringen zijn de middelen voor het fraudeplan reeds overgeheveld naar de betreffende begrotingen. Deze afboeking maakt onderdeel uit van de post diversen bij de overboekingen.

Bij Miljoenennota 1998 is het relevante deel van de uitgaven samenhangende met de afkoop van de resterende objectsubsidies volkshuisvesting (o.a. rentevergoeding afkoopsom, reguliere bijdrage Niet Winstbeogende Instellingen (NWI's), reguliere subsidiebetalingen, rentegevolgen voor de staatsschuld) op deze aanvullende post opgenomen. Het effect op de rentelasten wordt thans op de begroting Nationale Schuld verwerkt en valt op deze aanvullende post vrij.

Voor de kosten die departementen maken met betrekking tot de millenniumproblematiek is een reservering op de aanvullende post gemaakt van in totaal 900 miljoen. Aangezien een deel van de kosten zich ook in 1999 en 2000 voordoet is een deel van de reservering doorgeschoven naar deze jaren. Na toetsing van de door departementen opgegeven kosten, zijn de middelen overgeboekt naar de betrokken departementen.

Overboekingen

Rijksbegroting in enge zin

De middelen die op de aanvullende post gereserveerd stonden als gevolg van de hogere instroom van asielzoekers, zijn verdeeld over de begrotingen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Naar aanleiding van het eind 1997 uitgebrachte Kabinetsstandpunt inzake het luchtvaartcluster wordt een bedrag van 75 miljoen extra beschikbaar gesteld aan het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR). Dit bedrag was geparkeerd op de aanvullende post, en wordt overgeheveld naar de begroting van Economische Zaken.

De DKP-objectsubsidies voor woningen van beleggers en particulieren worden per peildatum 1 januari 1998 afgekocht. Het Rijk zal over de periode van 1 januari 1998 tot het daadwerkelijke moment van de afkoop een rente vergoeden. Als gevolg van de afkoop vervallen de hiermee samenhangende geraamde objectsubsidies. Zowel de met de afkoop gemoeide rente als de vrijval waren geraamd op de aanvullende post. Nu er een akkoord is met de beleggers en in de loop van 1998 een aanvang zal worden gemaakt met de feitelijke betaling, worden de desbetreffende bedragen vanuit de aanvullende post overgeheveld naar de VROM-begroting.

Ten behoeve van de intensivering van de uitvoering van het klimaatbeleid zijn op de aanvullende post gereserveerde middelen overgeboekt naar de VROM-begroting. Het betreft middelen voor de regeling Niet-Industriële Restwarmte-Infrastructuur (NIRIS), het reductieplan overige broeikasgassen, verkennend onderzoek naar schone energiedragers en het starten van Joint Implementation-projecten in Midden- en Oost-Europa.

Aan de gemeenten en provincies is toegezegd dat de behoedzaamheidsreserves over 1997 van respectievelijk 460 en 40 miljoen, in zijn geheel wordt overgeboekt naar het gemeente- en provinciefonds.

De op de aanvullende post gereserveerde middelen voor millennium zijn overgeboekt naar de departementen, met uitzondering van Verkeer en Waterstaat. Hierbij is uitgangspunt geweest dat de kosten van de departementen als cofinancieringspercentage worden vergoed vanuit de aanvullende post en dat het resterende deel gevonden zal moeten worden binnen de bestaande IT-budgetten of elders op de begroting door middel van herprioritering.

Niet tot een ijklijn behorend

Voor de afkoop in de toekomst van subsidieprojecten waarvoor op dit moment onderhandelingen worden gevoerd, zijn de te verwachten uitgaven reeds gereserveerd.

Op de aanvullende post is een raming opgenomen voor BTW-uitgaven in het openbaar vervoer. Het betreft voornamelijk uitgaven voor lokale en regionale infrastructuur, de exploitatie van het openbaar vervoer en de projecten HSL-Zuid en Betuweroute. Verkeer en Waterstaat zal op declaratiebasis uit de aanvullende post voor BTW-uitgaven worden gecompenseerd. Omdat tegelijkertijd een verhoging van de BTW-ontvangsten plaats heeft, zal een en ander budgettair neutraal verlopen.

NADER TE BEPALEN/TE VERDELEN OMBUIGINGEN
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998597,150,020,00,00,00,0 
Mee- en tegenvallers       
Rijksbegroting in enge zin       
bijstelling dividendramingen 85,0115,0115,0115,0115,0 
vrijval dividendderving37,635,6     
diversen –49,1–18,5–3,5–3,5–3,5 
 37,671,596,5111,5111,5111,5 
Beleidsmatige mutaties       
Rijksbegroting in enge zin       
regeerakkoord: dividendderving  –45,0–90,0–135,0–180,0 
taakstelling (on)roerend goed defensie–50,0–50,0     
diversen 20,08,58,58,58,5 
 –50,0–30,0–36,5–81,5–126,5–171,5 
Niet tot een ijklijn behorend       
taakstelling niet-microlastenontvangsten–509,2509,2     
taakstelling verkoopopbrengsten 224,61 775,42000,02000,02000,0 
verkoopopbrengsten–37,9–733,8     
 –547,10,01 775,42000,02000,02000,0 
Extrapolatie      –60,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–559,541,51 835,42 030,01 985,01 940,0 
STAND MILJOENENNOTA 199937,691,51 855,42 030,01 985,01 940,0–60,0

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

Rijksbegroting in enge zin

Een analyse van de in de departementale begrotingen opgenomen dividendramingen in relatie tot de winstcijfers en -prognoses leidt tot een opwaartse bijstelling van de ramingen van 85 miljoen in 1998 en 115 miljoen structureel.

Binnen deze aanvullende post bestaat een reservering in het kader van de dividendderving samenhangende met de geraamde privatiseringen in 1997. Aangezien in 1997 minder privatiseringen hebben plaatsgevonden dan geraamd, vallen er middelen in 1997 en 1998 vrij.

Beleidsmatige mutaties

Rijksbegroting in enge zin

De in het Regeerakkoord vastgelegde taakstelling op de verkoop van staatsdeelnemingen (zie verder) leidt vanaf 1999 tot lagere dividendopbrengsten.

Op de aanvullende post is een bedrag geraamd voor de afstoot van (on)roerende zaken bij Defensie van 50 miljoen voor 1997 en 1998. Deze taakstelling is via de verkoop van (on)roerende goederen van Defensie door Domeinen gerealiseerd.

Niet tot een ijklijn behorend

Op het niet relevante gedeelte aan de ontvangstenkant van deze aanvullende post worden enerzijds taakstellingen geboekt met betrekking tot de verkoop van staatsdeelnemingen, anderzijds de verkoopopbrengsten zelf. Het betreft hier dan ook het doorschuiven van een taakstelling verkoopopbrengsten van 1997 naar 1998 én een taakstelling uit het Regeerakkoord van 1999 tot en met 2002 van 2 miljard. Aangezien de verkoopopbrengsten van aandelen DAF en KLM in 1998 meer bedraagt dan de taakstelling voor dit jaar, is een deel van de Regeerakkoordtaakstelling uit 1999 intertemporeel verschoven naar 1998.

CONSOLIDATIE
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998–7 354,7–8 827,7–9 681,3–9 750,8–9 752,1–9 180,1 
Desalderingen       
Rijksbegroting in enge zin       
bijstelling ivm fes en isf49,2–211,3–570,7–687,7–440,3–525,9 
 49,2–211,3–570,7–687,7–440,3–525,9 
Extrapolatie      –10 734,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 199849,2–211,3–570,7–687,7–440,3–525,9 
STAND MILJOENENNOTA 1999–7 305,5–9 039,0–10 252,0–10 438,5–10 192,4–9  706,0–10 734,9

Uitgaven

Desalderingen

Rijksbegroting in enge zin

De post consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het bruto boeken van bijdragen. De bijstelling van deze post (uitgaven en ontvangsten) houdt verband met de aanpassing van de onderlinge bijdragen tussen de begrotingen, bijdragen aan het Infrastructuurfonds (ISF) en met de bijdragen van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) aan andere begrotingen.

SOCIALE ZEKERHEID
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN       
STAND MILJOENENNOTA 1998101 019,6102 863,8104 566,9106 702,6108 848,4111 401,6 
Mee- en tegenvallers       
macromutatie sociale verzekeringen251,3–255,6–183,512,9293,0400,1 
macromutatie sociale voorzieningen–221,0–472,1–636,8–601,3–495,6–289,5 
nominale ontwikkeling0,08,81 265,31 697,51 775,61 777,9 
diversen–106,8–85,1–121,620,5177,0258,8 
 –76,5–804,0323,41 129,61 750,02 147,3 
Beleidsmatige mutaties       
millennium gemeenten 89,2     
regeerakkoord: arbeidsomstandighedenbeleid  25,050,075,0100,0 
regeerakkoord: efficiency arbvo/swi  –25,0–50,0–75,0–100,0 
regeerakkoord: efficiency uvi's en svb  –50,0–250,0–400,0–500,0 
regeerakkoord: fraudeplan  14,7–19,2–31,2–142,8 
regeerakkoord: i/d-banen  200,0400,0600,0800,0 
regeerakkoord: i/d-banen inverdieneffecten  –100,0–200,0–300,0–400,0 
regeerakkoord: volume algemene bijstandswet   –250,0–375,0–500,0 
regeerakkoord: volume ww  –25,0–50,0–75,0–100,0 
regeerakkoord: wachtlijsten zorg  –12,5–25,0–37,5–50,0 
regeerakkoord: wao volume  –75,0–150,0–225,0–300,0 
regeerakkoord: wet sociale werkvoorziening  50,0100,0150,0200,0 
versoepelingen algemene nabestaandenwet 297,0286,0276,0260,0249,0 
weglek wao naar abw   20,240,159,6 
weglek wao naar ww  15,030,045,060,0 
diversen75,7–277,6–223,1–186,9–164,7–197,7 
 75,7108,680,1–304,9–513,3–821,9 
Desalderingen       
diversen  –6,1–10,5–15,1–19,7 
   –6,1–10,5–15,1–19,7 
Overboekingen       
diversen 1,1–0,6–1,0–1,1–1,4 
  1,1–0,6–1,0–1,1–1,4 
        
Herdefiniëring ijklijnen       
overheveling inkoopbudget gsd  105,5105,5105,5105,5 
overheveling rijksbijdrage arbvo  1 066,51 224,01 224,01 241,8 
overheveling toeslagenbudget abw  1 178,41 342,31 342,31 342,3 
privatisering ziektewet  –4 091,9–4 076,0–4 058,0–4 044,9 
   –1 741,5–1 404,2–1 386,2–1 355,3 
Extrapolatie      113 166,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–0,9–694,3–1 344,7–591,1–165,8–51,0 
Stand Miljoenennota 1999101 018,7102 169,5103 222,2106 111,5108 682,6111 350,6113 166,6

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

De macromutatie sociale verzekeringen is opgebouwd uit een prijs- en volumecomponent. De gemiddelde prijs van de uitkeringen sociale verzekeringen laat een meevallende ontwikkeling zien. De gemiddelde prijs van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de werkloosheidsuitkeringen is op grond van gegevens van het LISV neerwaarts bijgesteld. Op grond van realisatiecijfers is de gemiddelde prijs van de ziektewetuitkeringen opwaarts bijgesteld. Het volume van de sociale verzekeringen laat een tegenvallende ontwikkeling zien. Deze ontwikkeling is het saldo van met name een volumestijging bij het vangnet ZW en de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het kader van de WAO en een volumedaling bij de werkloosheidsuitkeringen.

De macromutatie sociale voorzieningen is opgebouwd uit een prijs- en volumecomponent. De gemiddelde prijs van uitkeringen in het kader van de sociale voorzieningen vertoont vanaf 1998 een meevallende ontwikkeling. Dit is met name toe te schrijven aan een stijging van de gemiddelde prijs van uitkeringen op grond van de Wajong en een daling van de gemiddelde prijs van uitkeringen in het kader van de Algemene Bijstandswet (ABW). Door de grotere omvang van het ABW-volume overtreft de meevaller bij de ABW de tegenvaller bij de Wajong. Bij het volume van de sociale voorzieningen treedt een meevallende ontwikkeling op. Deze wordt veroorzaakt door volumemeevallers bij met name de uitkeringen op grond van de Algemene Bijstandswet.

De meest recente inzichten van het CPB inzake de ontwikkeling van loon- en prijsindices, belastingen en premies leiden tot een meerjarige opwaartse nominale bijstelling van de begrotings- en premiegefinancierde uitgaven van de sociale zekerheid.

Beleidsmatige mutaties

Vanuit de aanvullende post Nader te verdelen is circa 90 miljoen beschikbaar gesteld voor het oplossen van de millenniumproblematiek bij de sociale zekerheidsregelingen die door gemeenten worden uitgevoerd.

Voor de bevordering van betere arbeidsomstandigheden is in het Regeerakkoord een brutobedrag van 100 miljoen overeengekomen, teneinde convenanten ter vermindering van de arbeidsrisico's af te sluiten met hoge-risico-bedrijfstakken, voor de versterking van de arbo-infrastructuur, alsmede de bevordering van de samenwerking van arbo, zorg en gezondheidszorg. Van de 100 miljoen zal 10 miljoen aangewend worden voor de vermindering van de tilproblematiek van verplegend personeel.

Een wijziging in de inrichting van de sociale zekerheid die in het Regeerakkoord is overeengekomen betreft de totstandkoming van centra voor werk en inkomen en de versterking van inkooprelaties tussen partijen. Hierdoor treden besparingen op bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie respectievelijk gemeenten.

Samenhangend met de gewenste vergroting van de doelmatigheid bij de uitvoering zijn in het Regeerakkoord de uitvoeringskosten van de uitvoeringsinstellingen voor de werknemersverzekeringen en van de Sociale Verzekeringsbank verlaagd.

De maatregelen voor de periode 1998–2002 die zijn opgenomen in de in april 1998 aan het parlement aangeboden notitie inzake fraudebestrijding brengen besparingen in de fiscale sfeer en bij de sociale zekerheidsuitgaven met zich mee. Om deze besparingen te realiseren zijn extra uitgaven nodig ten behoeve van de implementatie van de nieuwe maatregelen. Hiertoe wordt een bedrag oplopend tot ongeveer 70 miljoen in 2002 beschikbaar gesteld. De daar tegenover staande uitgavenbesparing loopt op tot circa 210 miljoen in 2002.

Teneinde de langdurige werkloosheid te bestrijden is in het Regeerakkoord overeengekomen 20 000 nieuwe instroom/doorstroombanen te creëren. Hiervoor is een brutobedrag van 800 miljoen beschikbaar.

Tegenover het brutobedrag dat beschikbaar is voor instroom/doorstroombanen staat voor in totaal 400 miljoen aan bespaarde uitkeringen waarvan 297 miljoen bijstandsuitkeringen en 103 miljoen aan werkloosheidsuitkeringen.

In het Regeerakkoord is afgesproken de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsuitgaven meer bij de gemeenten en minder bij het Rijk te leggen. Gemeenten krijgen zodoende een groter belang bij een goede uitvoering van de bijstand. Dit leidt tot een besparing op de uitgaven aan bijstandsuitkeringen van 250 miljoen in 2000 oplopend tot 500 miljoen in 2002.

Mede met het oog op het bevorderen van de arbeidsdeelname van oudere werknemers zal de activerende werking van de WW worden versterkt. Een afname van het volume van de WW kan onder meer worden bereikt door een vergroting van het financiële belang van (sector)werkgevers, de mogelijkheid om het fictief arbeidsverleden in de WW op termijn te vervangen door het feitelijke arbeidsverleden, een strikte uitvoering van het sanctiebeleid en wijziging van de regeling met betrekking tot passende arbeid voor ouderen. Dit moet leiden tot een besparing van 100 miljoen in 2002.

In het Regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt om wachtlijsten en wachttijden in de gezondheidszorg te bekorten. Dit leidt tot besparingen bij de WAO en het vangnet ZW.

In het Regeerakkoord is vastgelegd dat het volume van de WAO zal worden teruggedrongen door meer aandacht te geven aan preventief beleid en reïntegratie, de frequentie van beoordeling van arbeidsongeschiktheid, de kwaliteitsborging met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundigen en arbeidsdeskundige beoordeling en waar mogelijk het inzetten van het instrument van standaardisering en vergelijking. Dit moet leiden tot een besparing van 300 miljoen in 2002.

Het aantal WSW-plaatsen wordt conform het Regeerakkoord uitgebreid om meer mensen met een handicap de kans te bieden op een arbeidsplaats. Het betreft hier een brutobedrag.

Het kabinet heeft de Algemene Nabestaandenwet (ANW) gerepareerd en versoepeld. Dit leidt tot een verhoging van uitgaven.

Een deel van de besparingen bij de WAO-uitgaven uit hoofde van het Regeerakkoord (volume WAO) lekt weg naar de ABW en de WW; het betreft personen die niet langer een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering ontvangen.

Herdefiniëring ijklijnen

De rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en het inkoopbudget van de gemeentelijke sociale diensten (GSD) worden vanaf 1999 tot de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt gerekend. Beide budgetten worden overgeheveld van de budgetdisciplinesector Rijksbegroting in enge zin naar de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt.

Het kabinet heeft besloten met ingang van 1 januari 1999 de toeslagen die worden verstrekt in het kader van de Algemene Bijstandswet in de vorm van een specifieke uitkering aan de gemeenten ter beschikking te stellen. Met het oog op deze wijziging in financieringssystematiek worden deze middelen overgeheveld van het Gemeentefonds naar de begroting van SZW. Het 10%-gemeentelijk aandeel van de toeslagen wordt in 1999 nog eenmalig via het gemeentefonds verdeeld. Vanaf 1 januari 2000 wordt ook dit gedeelte uit het fonds genomen en via de begroting van SZW verdeeld.

Ingevolge de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting Bij Ziekte (WULBZ) is de Ziektewet in 1996 geprivatiseerd. De uitgaven in het kader van de Ziektewet worden in verband hiermee vanaf 1999 niet langer als relevant voor de budgetdiscipline aangemerkt. De actuele meerjarenraming wordt vanaf 1999 afgeboekt.

SOCIALE ZEKERHEID
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN       
Stand Miljoenennota 199830,6375,7378,7383,6383,7391,2 
Mee- en tegenvallers       
ontvangsten bijstand247,3      
diversen53,9–4,87,111,816,814,5 
 301,2–4,87,111,816,814,5 
Beleidsmatige mutaties       
diversen  6,110,515,119,7 
   6,110,515,119,7 
Desalderingen       
diversen  –6,1–10,5–15,1–19,7 
   –6,1–10,5–15,1–19,7 
Extrapolatie      405,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998301,2–4,87,111,816,814,5 
Stand Miljoenennota 1999331,8370,9385,8395,4400,5405,7405,7

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

De ontvangsten bijstand hebben met name betrekking op restituties van in voorgaande jaren te veel aan gemeenten bevoorschotte middelen voor de bijstand.

ZORG
 1997199819992000200120022003
UITGAVEN
Stand Miljoenennota 199863 927,166 409,369 664,972 838,076 129,779 426,2 
Mee- en tegenvallers       
actualisatie bouwprogramma –160,0     
meldingsregeling bouw –158,5–85,0    
nominale ontwikkeling 90,3451,8389,1–388,2–850,3 
persoonsgebonden budget –26,0     
geneesmiddelen350,0638,0930,01 331,01 804,02 355,0 
additionele tegenvaller geneesmiddelen 25,085,051,030,010,0 
evaluatie 1997/nieuwe inzichten 1998–124,6213,452,01,022,042,0 
diversen5,9–92,6–15,4–3,5–35,9–76,6 
 231,3529,61 418,41 768,61 431,91 480,1 
Beleidsmatige mutaties       
taakstelling aanpassing geneesmiddelen vergoedingssysteem –115,0–255,0–255,0–255,0–255,0 
besparingsverlies aanpassing geneesmiddelenvergoedingssysteem 115,0     
dekking medicijnen uit regeerakkoordmiddelen  –52,0–463,0–716,0–992,0 
taakstelling medicijnen maatregelen koopmans  –140,0–230,0–450,0–725,0 
additionele taakstelling geneesmiddelen   –51,0–30,0–10,0 
besparingsverlies medische hulpmiddelen 100,050,0    
besparingsverlies medicijnen verzorgingshuizen 25,0     
besparingsverlies vrije beroepsbeoefenaren 46,014,014,014,014,0 
regeerakkoordmiddelen volumeuitbreiding  716,01 342,01 977,02 546,0 
huurbudget rijkshuisvestingsstelsel  50,750,750,750,7 
millennium platform zorg 22,034,09,0   
motie apb: geestelijke gezondheidszorg 35,035,035,035,035,0 
motie apb: ouderenzorg 90,090,090,090,090,0 
banen langdurig werklozen naar BZK –64,0–129,6–125,6–128,8–128,8 
taakstelling prijsbijstelling –65,0–65,0–65,0–65,0–65,0 
waarborgfonds zorginstellingen–120,0120,0     
taakstelling ziekenhuizen evaluatie 1997  –50,0–50,0–50,0–50,0 
wachtlijsten curatieve zorg 75,0     
diversen82,1–49,8–50,4–53,9–78,2–93,0 
 –37,9334,2247,7247,2393,7416,9 
Desalderingen       
diversen–10,224,3–230,1–217,4–207,4–192,2 
 –10,224,3–230,1–217,4–207,4–192,2 
Extrapolatie      84 021,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–183,2888,11 436,01 798,41 618,21 704,8 
Stand Miljoenennota 199964 110,367 297,371 100,974 636,477 747,981 131,084 021,4

In deze toelichting is zoveel mogelijk aangesloten bij de presentatie van de zorguitgaven in het Jaaroverzicht Zorg (JOZ). Dit betekent dat enkele uitgaven zowel bij de uitgaven zijn opgenomen als bij de ontvangsten. Het gaat hier om uitgaven in het JOZ die wel tot de zorg gerekend worden maar die niet relevant zijn voor het Budgettair Kader Zorg (BKZ), omdat de minister van VWS hiervoor niet de primaire budgettaire verantwoordelijkheid draagt. Door deze uitgaven tevens als ontvangsten op te nemen wordt bereikt dat ze wel in het totaal van de zorguitgaven terecht komen, maar niet in het saldo van uitgaven en ontvangsten waarvoor de budgettaire normering geldt: het BKZ. De vier grootste van deze posten zijn:

• de bijdrage van het Ministerie van OCW aan de Academische Ziekenhuizen (1999: 877 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg);

• de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (1999: 578 miljoen, ondergebracht in de sector Preventieve Zorg);

• het Algemeen Maatschappelijk Werk (1999: 233 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg);

• de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs (1999: 140 miljoen, ondergebracht in de sector Geestelijke Gezondheidszorg).

De totalen van uitgaven en ontvangsten zoals hieronder gepresenteerd komen overeen met die in het JOZ. Door deze totalen te salderen, wordt het totaal van de uitgaven verkregen dat relevant is voor het BKZ. Dit totaal wordt tevens toegelicht in hoofdstuk 3 en bijlage 2 van de Miljoenennota.

Uitgaven

Mee- en tegenvallers

Actualisatie van de sectorale bouwprogramma's in het voorjaar heeft geleid tot het inzicht dat er sprake is van een incidentele verlaging van de exploitatiemiddelen van 160 miljoen in 1998 als gevolg van vertraging in de bouw.

Uit de evaluatie 1997 blijkt bovendien een meevaller in de uitgaven voor instandhoudingsbouw van 158 miljoen in 1998 en van 85 miljoen in 1999. Het tempo waarmee door de zorginstellingen van de regeling meldingsbouw gebruik wordt gemaakt, is lager dan verwacht.

Onder de noemer nominale ontwikkeling zijn de meerjarencijfers aangepast aan de meest actuele inzichten die relevant zijn voor de lonen en prijzen. In 1998 treedt incidentele onderuitputting op bij het gebruik van de persoonsgebonden budgetten (PGB's).

Uit de Voorjaarsbrief Zorg 1998 blijkt dat bij ongewijzigd beleid er een structurele overschrijding van het geneesmiddelenbudget optreedt van ruim 2,3 miljard in 2002. Hiervan is de 638 miljoen in 1998 en de 930 miljoen structureel vanaf 1999 reeds verwerkt bij Voorjaarsnota. Bij de beleidsmatige mutaties wordt verder toegelicht hoe budgettair met de volledige tegenvaller wordt omgegaan.

Los van de bovengenoemde medicijnentegenvaller doet zich in 1998 een nieuwe tegenvaller bij de geneesmiddelen voor, die verband houdt met de uitspraak van de Raad van State over de toepassing van de Wet Geneesmiddelenprijzen en met de stijging van de koers van het Britse pond. Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State zullen de maximumprijzen aangepast moeten worden (extra kosten 5 miljoen in 1998 en 20 miljoen in 1999). Door de stijging van het Britse pond zal er sprake zijn van een hogere vergoeding voor geneesmiddelenprijzen in het Geneesmiddelen Vergoedingen Systeem (GVS) met een budgettair effect van 20 miljoen in 1998 en 65 miljoen in 1999. Het effect 1999 wordt eenmalig opgevangen met de hierboven genoemde onderuitputting op het bouwbudget. De structurele doorwerking heeft een dalend verloop omdat is uitgegaan van de dalende termijnkoers.

De evaluatie en afrekening van het jaar 1997 leidt tot diverse mee- en tegenvallers. Daarvan zijn al genoemd de onderuitputting meldingsbouw en de nieuwe tegenvaller geneesmiddelen. Van de overige wijzigingen is hier het saldo weergegeven. Het gaat onder meer om tegenvallers bij het ambulancevervoer en instellingen van verstandelijk gehandicapten en om meevallers bij verpleeghuizen (onderuitputting bouw in 1997) en vrijgevestigde psychiaters. Bij de ziekenhuizen is sprake van een structurele volumeoverschrijding van 50 miljoen. Ter compensatie daarvan is een taakstelling met deze omvang vastgesteld (zie ook onder beleidsmatige mutaties).

Beleidsmatige mutaties

Ter compensatie van de tegenvaller van 638 miljoen in 1998 was afgesproken om per 1 juli 1998 het GVS aan te passen. Daarmee zou een opbrengst van 115 miljoen in 1998 en 255 miljoen in latere jaren worden gegenereerd.

De datum van 1 juli is echter niet gehaald. Vandaar dat er voor 1998 een besparingsverlies van 115 miljoen is opgenomen.

Voor de oploop van de medicijnenoverschrijding na 1998 van 1,7 miljard in 2002, is bij Regeerakkoord het volgende afgesproken:

• voor 1,0 miljard te dekken uit de volumeruimte waarbij 0,4 miljard beschikbaar komt uit een besparing op de inkoop en op de beheerskosten;

• voor 0,7 miljard te dekken uit maatregelen op basis van het rapport van de commissie Koopmans.

Als dekking voor de recente medicijnenoverschrijding (uitspraak Raad van State en Britse pond) is na 1999 een aanvullende taakstelling afgesproken die betrokken zou worden bij de maatregelen Koopmans.

Van de structurele taakstelling van 200 miljoen bij de medische hulpmiddelen wordt in 1998 100 miljoen en in 1999 50 miljoen niet gerealiseerd.De taakstelling van 25 miljoen in verband met de schaalvoordelen van gezamenlijke inkoop van genees- en hulpmiddelen in verzorgingshuizen wordt in 1998 niet gerealiseerd.

Het besparingsverlies van 46 miljoen in 1998 en 14 miljoen structureel heeft betrekking op de voorgenomen tariefmaatregelen bij de fysiotherapeuten, logopedisten en tandartsen, die, mede door toedoen van de Tweede Kamer, geen doorgang hebben gevonden.

Bij Regeerakkoord is besloten tot extra middelen voor volumeuitbreiding van de zorg met een omvang van 5,6 miljard. Na verrekening van de reeds in de meerjarencijfers verwerkte 1,3% volumegroei resteert een extra volumegroei in 2002 van ruim 2,5 miljard.

Als gevolg van het nieuwe rijkshuisvestingsstelsel zijn de departementen huur verschuldigd aan de RGD. De middelen op de RGD-begroting worden hiertoe overgeheveld naar de departementale begrotingen. Voor de zorg betekent dit met ingang van 1999 een structurele uitgavenverhoging van 50,7 miljoen.

Voor de aanpak van de millenniumproblemen in de zorgsector is bij Voorjaarsbrief Zorg 1998 voor de jaren 1998, 1999 en 2000 respectievelijk 22 miljoen, 34 miljoen en 9 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee worden voorlichting, gerichte acties en monitoring bekostigd. Een belangrijke rol is weggelegd voor het Millenniumplatform Zorg (MPZ).

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 1998 zijn twee moties aangenomen, waarvan de gevolgen hier zijn opgenomen:

• vanaf 1998 wordt structureel 35 miljoen per jaar aangewend voor het tegengaan van wachttijden en zorgverschraling in de Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG's, Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen en sociale pensions).

• met ingang van 1998 wordt structureel 90 miljoen per jaar aangewend voor een uitbreiding van capaciteit in verzorgingshuizen.

Als gevolg van een achterblijvende bezetting van de toegewezen arbeidsplaatsen in het kader van de regeling «Extra arbeidsplaatsen zorgsector» zijn bij de Voorjaarsnota 1998 4 000 banen van de zorgsector overgeheveld naar de gemeentelijke sector (via begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

In het voorjaar heeft het vorige kabinet besloten om in het licht van de financiële situatie van de collectieve sector als geheel, de prijsbijstelling 1998 te beperken. De zorgsector had hierin een aandeel van 65 miljoen. Afgesproken is dat de direct zorggebonden budgetten bij deze korting zullen worden ontzien.

Door vertraging bij de instelling van het Waarborgfonds is de storting van de 120 miljoen garantiegeld van de overheid van 1997 verschoven naar 1998.

De taakstelling van 50 miljoen bij de ziekenhuizen is hierboven al aan de orde geweest bij de toelichting op de evaluatie 1997 (tegenvallers).

In het voorjaar heeft het kabinet besloten tot een eenmalige intensivering ten behoeve van de wachtlijsten in de cure-sector van 75 miljoen.

Desalderingen

Onder dit kopje zijn mutaties opgenomen van uitgaven waar tegenover gelijke mutaties bij de ontvangsten staan. Zoals in de inleiding is beschreven gaat het hier vooral om mutaties in posten die wel tot de zorguitgaven worden gerekend, maar niet tot het BKZ.

ZORG
 1997199819992000200120022003
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
Stand Miljoenennota 19987 460,17 736,87 995,48 063,28 132,78 134,2 
Mee- en tegenvallers       
eigen bijdragen thuiszorg –37,0     
eigen bijdragen verzorgingshuizen–150,0–100,0–100,0–100,0–100,0–100,0 
eigen bijdragen ziekenfondswet –50,0     
onderbenutting banen langdurig werklozen78,044,090,0    
diversen4,011,921,321,219,519,6 
 –98,0–131,111,3–78,8–80,5–80,4 
Beleidsmatige mutaties       
besparingsverlies eigen bijdragen g.g.z. –20,0–40,0–40,0–40,0–40,0 
afschaffen eigen bijdragen regeerakkoord  –1 031,0–1 031,0–1 031,0–1 031,0 
diversen–0,46,05,85,87,37,3 
 –0,4–14,0–1 065,2–1 065,2–1 063,7–1 063,7 
Desalderingen       
diversen–10,224,3–230,1–217,4–207,4–192,2 
 –10,224,3–230,1–217,4–207,4–192,2 
Extrapolatie      6 798,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1998–108,6–120,8–1 284,0–1 361,5–1 351,6–1 336,3 
Stand Miljoenennota 19997 351,57 616,06 711,46 701,86 781,16 797,96 798,4

Ontvangsten

Mee- en tegenvallers

In de vijfde voortgangsrapportage thuiszorg aan de Tweede Kamer is een tegenvaller in de eigen bijdragen thuiszorg gemeld van 37 miljoen in 1998.

Bij de Voorjaarsbrief Zorg is een tegenvaller gemeld in de opbrengst van de eigen bijdragen verzorgingshuizen van 150 miljoen in 1997 en 100 miljoen in 1998 en latere jaren.

Volgens het april-advies 1998 van de Ziekenfondsraad vallen de inkomsten uit eigen bijdragen Ziekenfondswet in 1998 50 miljoen lager uit dan voorzien. Inmiddels heeft het nieuwe kabinet besloten om de eigen bijdragen ZFW met ingang van 1999 af te schaffen (zie beleidsmatige mutaties).

De achterblijvende realisatie van de extra banen voor langdurig werklozen (tranche 1995, 1996 en 1997) leidt tot een eenmalige ontvangst van 78 miljoen in 1997, van 44 miljoen in 1998 en van 90 miljoen in 1999.

Beleidsmatige mutaties

De in het JOZ 1998 voorgenomen introductie van eigen bijdragen in het eerste jaar van opname in een instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg gaat niet door. Conform het Regeerakkoord zijn de eigen bijdragen Ziekenfondswet en de toegangsbijdrage thuiszorg met ingang van 1999 geschrapt. Tezamen met de financieringsverschuiving die hierdoor bij de particulier verzekerden optreedt, levert dit een verlaging van ruim 1 miljard gulden op bij de ontvangsten.

Desalderingen

Zie toelichting bij de uitgaven.

8 INTERDEPARTEMENTALE BELEIDSONDERZOEKEN

In deze bijlage wordt ingegaan op de nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken en op de voortgang van de politieke besluitvorming over de vorige rondes (1995, 1996 en 1997).

8.1 Interdepartementale beleidsonderzoeken 1998

De nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken staat evenals de vorige in het teken van twee thema's, te weten financiële vernieuwing en bedrijfsvoering van grote rijksdiensten. Wat betreft de financiële vernieuwing gaat het om vergroting van de doelmatigheid van de beleidsuitvoering door hervorming van de financieringswijze of organisatie van de uitvoerende dienst, bijvoorbeeld verzelfstandiging van de dienst, invoering van normbudget- normkostenfinanciering, overschakeling van aanbod- op vraagfinanciering of decentralisatie van de uitvoering naar de lagere overheid. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting zie de notitie «Financiële vernieuwing» die bij de start van de interdepartementale beleidsonderzoeken over dit thema aan de Tweede Kamer is aangeboden1.

Wat betreft de bedrijfsvoering van grote rijksdiensten gaat het om de tweede ronde van onderzoeken naar de bedrijfsvoering van grote rijksdiensten die niet de status van agentschap hebben. De doorlichting zal plaatsvinden op basis van een bijgestelde versie van de nota «Aansturen op resultaat». Deze nota is ook in de eerste ronde van bedrijfsvoeringsonderzoeken gebruikt en is in het licht van de ervaringen op onderdelen aangepast. Zoals in het Regeerakkoord is aangegeven, zal in deze kabinetsperiode de brede implementatie van het resultaatgerichte sturingsmodel verder worden bevorderd, onder meer door systematische interdepartementale beleidsonderzoeken naar de aansturing en bedrijfsvoering van overheidsdiensten uit te voeren. Daartoe zal na de tweede ronde, tenminste nog een derde ronde nodig zijn.

Voor de nieuwe ronde zijn de volgende onderwerpen geselecteerd:

Financiële vernieuwing

1. Uitbesteding ondersteunende eenheden Defensie

2. Marktconcentratie zorgsector

3. Politiezorg

4. Innovatief aanbesteden Rijkswaterstaat

5. Vervoersvoorzieningen voor studerenden na 2002

Bedrijfsvoering uitvoerende diensten

6. Uitzending personeel ontwikkelingssamenwerking

7. Zittende magistratuur

8. Inspectie Volkshuisvesting, Inspectie Ruimtelijke Ordening en Inspectie Milieuhygiëne

9. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

10. Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV)

De Minister van Financiën zal omstreeks Prinsjesdag nadere informatie over de nieuwe onderzoeken aan de Tweede Kamer doen toekomen.

8.2 Politieke besluitvorming voorgaande ronden

Ronde 1995

In de Miljoenennota 1998 is gemeld dat met betrekking tot één rapport nog geen definitief regeringsstandpunt was bepaald.

Beheersstructuur rechterlijke organisatie

In het voorlopig regeringsstandpunt2 is vermeld, dat de regering tot een nadere standpuntbepaling zou komen na ontvangst van het rapport van de Adviescommissie Toerusting en Organisatie van de Zittende Magistratuur (commissie Leemhuis). Op 21 januari 1998 is het rapport «Rechtspraak bij de tijd» van de commissie-Leemhuis aan de Tweede Kamer aangeboden, op 23 februari gevolgd door een regeringsreactie.3 In de regeringsreactie, waarin mede wordt verwezen naar rapport over het interdepartementaal beleidsonderzoek over de beheersstructuur van de rechterlijke organisatie, wordt op hoofdlijnen ingestemd met het advies van de commissie Leemhuis. Enkele punten behoefden nadere overweging en uitwerking, te weten: de instelling van een Raad voor de Rechtspraak, de bestuurlijke samenvoeging van rechtbanken en kantongerechten, de financiële implicaties (inclusief het bekostigingssysteem) en het door de commissie geschetste ontwikkeltraject.

Het ligt in het voornemen uiterlijk in 1998 de Kamer nader te informeren over het vervolg dat zal worden gegeven aan het rapport «Rechtspraak bij de tijd».

Ronde 1996

In de Miljoenennota 1998 is verslag gedaan van de politieke besluitvorming over de rapporten van deze ronde. Daarbij werd vermeld dat de onderzoeken «Verkeerstoezicht», «Academische Ziekenhuizen» en «Bekostiging van het stads- en streekvervoer» nog niet gereed waren en dat over het rapport «Toekomst studiefinanciering» nog een standpunt moest worden bepaald. De stand van de politieke besluitvorming is als volgt.

Verkeerstoezicht

Het rapport «Tijd voor toezicht» is bij brief van 18 december 1997 door de minister van Justitie aangeboden aan de Staten-Generaal. Daarbij is tevens het regeringsstandpunt in reactie op dit rapport gevoegd.4

Academische ziekenhuizen

Het regeringsstandpunt over dit rapport zal worden opgenomen in de beleidsnota «Positionering van academische ziekenhuizen» die binnenkort tezamen met het rapport aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Bekostiging van het stads- en streekvervoer

Het rapport is tezamen met het regeringsstandpunt bij brief van 14 januari 1998 aangeboden aan de Tweede Kamer door de Minister van Verkeer en Waterstaat5. De regering is van mening dat met het onderzoek is aangetoond dat ze met de voorgenomen beleidsmaatregelen op het gebied van het stads- en streekvervoer op de goede weg is. De regering zal bij de verdere uitwerking van de introductie van marktwerking de in het onderzoek geopperde oplossingen met betrokkenen trachten uit te werken.

Toekomst studiefinanciering

Het rapport is bij brief van 19 maart 1997 van de Minister van Financiën aan de Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Het rapport is mede aangeboden aan het College Toekomst Studiefinanciering («college Hermans»). Het college Hermans heeft op 4 november 1997 zijn rapport aangeboden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het vorige kabinet achtte het voor beide rapporten niet meer opportuun om een regeringsstandpunt op te stellen. In het nieuwe Regeerakkoord wordt een aantal maatregelen aangekondigd om de scherpe kantjes van het stelsel van studiefinanciering te verzachten. De regering acht de standpuntbepaling over het rapport hiermee voltooid.

Ronde 1997

De rapporten over het thema financiële vernieuwing («Arbeidsparticipatie ouderen binnen de Rijksoverheid», «Terbeschikkingstelling», «Financieel kader ruimtelijke inpassing infrastructuur», «Benchmarking in de AWBZ», «Internationaal onderwijs» en «Vervangingsfonds Primair en Voortgezet Onderwijs») zullen in het najaar gelijktijdig met het regeringsstandpunt aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De rapporten over het thema bedrijfsvoering van uitvoerende diensten («Koninklijke Marechaussee», «Belastingdienst», «Bureau voor Industriële Eigendom», «Algemene Inspectiedienst», «Uitvoeringsorganisatie IHS», «Arbeidsinspectie», «Inspectie Gezondheidsbescherming» en «Dienst Gebouwen Buitenland») zullen omstreeks Prinsjesdag tezamen met de desbetreffende regeringsstandpunten door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De Minister van Financiën zal daarbij een brief voegen waarin een dwarsdoorsnede wordt gegeven van de uitkomsten van de eerste ronde van bedrijfsvoeringsonderzoeken. Ook in hoofdstuk 4 van deze Miljoenennota wordt aandacht besteed aan de bedrijfsvoeringsonderzoeken.

9 FINANCIËN DECENTRALE OVERHEDEN

In deze bijlage worden de ontwikkelingen besproken in de financiën van de decentrale overheden, in het bijzonder van de provincies en de gemeenten. In paragraaf 9.1 wordt ingegaan op de ontwikkelingen met betrekking tot de drie inkomstenbronnen van provincies en gemeenten: de eigen inkomsten, de algemene uitkeringen uit het provinciefonds en het gemeentefonds (waaronder de doorwerking van het Regeerakkoord) en de specifieke uitkeringen. In paragraaf 9.2 wordt ingegaan op de plaatsbepaling van het gemeentelijk belastinggebied. In paragraaf 9.3 wordt ingegaan op de kapitaaluitgaven van de decentrale overheden en de financiering daarvan.

9.1 Inkomstenbronnen van provincies en gemeenten

In tabel 9.1.1 is een overzicht opgenomen van de inkomsten van de gemeenten en provincies uit heffingen en rechten, eigen belastinggebied, algemene uitkeringen en specifieke uitkeringen.

Tabel 9.1.1 Inkomstenbronnen van gemeenten en provincies uit heffingen en rechten, eigen belastinggebied, algemene uitkeringen en specifieke uitkeringen; begrotingscijfers (stand ontwerpbegrotingen); in miljoenen guldens
 1994%1995%1996%1997% 1998 
          gemeentenprovinciestotaal%
1. Heffingen en rechten14 1926,84 6677,65 0667,85 0898,3 5 092318835 2808,1
Eigen belastinggebied14 3077,04 5047,35 88929,15 8299,5 4 35741 2735 6308,6
2. Algemene uitkering19 37531,320 09232,720 41331,522 17636,1 22 1261 67323 79936,4
3. Specifieke uitkeringen33 94554,932 21952,433 46651,628 32446,1 28 8071 94030 74747,0
Totaal61 819100,061 482100,064 834100,061 418100,0 60 3825 07465 456100,0
Aantal specifieke uitkeringen161 143 143 124    114 

1 Bron: CBS.

2 Vanaf 1 april 1996 is het provinciale belastinggebied toegenomen met f 750 miljoen. In 1996 was deze groei f 562,5 miljoen (9/12 van f 750 miljoen). Tegelijkertijd is de algemene uitkering van het provinciefonds met hetzelfde bedrag verlaagd. In de Miljoenennota 1998 was de verlaging van het provinciefonds al wel in de cijfers verwerkt, maar nog niet alle provincies hadden de verruiming van het provinciaal belastinggebied in de ontwerpbegrotingen verwerkt. Inmiddels zijn deze cijfers bekend en is derhalve het bedrag nu aangepast ten opzichte van de Miljoenennota 1998.

3 Het betreft hier de opbrengsten na verwerking van de effecten van de afschaffing van de gemeentelijke en provinciale milieuleges (respectievelijk f 63 miljoen en f 31 miljoen).

4 Het betreft hier de opbrengsten na verwerking van de effecten van de f 100,– maatregel (f 670 miljoen).

Tabel 9.1.1 laat zien dat de afgelopen jaren het aandeel van de specifieke uitkeringen is afgenomen. Deze trend heeft zich in 1998 niet voortgezet; zowel het aandeel als het bedrag van de specifieke uitkeringen is licht gestegen. Dit is gelegen in het feit dat, hoewel het aantal specifieke uitkeringen nog steeds afneemt, de omvang van een aantal grote specifieke uitkeringen is toegenomen. Het aandeel van het eigen belastinggebied is gedaald als gevolg van de lokale lastenverlichting.

Eigen inkomsten

Zoals de onderstaande tabel laat zien, zijn de opbrengsten van de belangrijkste lokale heffingen in 1998 gedaald met 1,8%. In 1997 trad er nog een stijging van 5,5% op. Deze daling wordt veroorzaakt door de lokale lastenverlichting voor gezinnen en bedrijven. Het aandeel van gezinshuishoudingen in deze heffingen is licht afgenomen, dat van bedrijven en instellingen is licht toegenomen.

Tabel 9.1.2 Opbrengsten belangrijkste lokale heffingen; in miljoenen guldens
 19971998mutatie
OZB4 4594 762+6,8%
reinigingsheffingen2 4232 540+4,8%
rioolrechten1 1561 239+7,2%
waterschapsomslagen1 0421 075+3,2%
verontreinigingsheffing1 9571 986+1,5%
subtotaal11 03711 602+5,1%
lokale lastenverlichting   
a. f 100,– maatregel –670 
b. afschaffing gemeentelijke en provinciale milieuleges –94 
Totaal11 03710 838–1,8%

Bron: Monitor Lokale lasten 1998

Met name de opbrengsten van de onroerendezaakbelastingen (OZB) en de rioolrechten zijn toegenomen.

Lastenontwikkelingen

Een stijging van de opbrengst van lokale heffingen hoeft niet altijd direct een lastenverzwaring voor belastingplichtigen te zijn. Er kan bijvoorbeeld een volumemutatie optreden (bijvoorbeeld als het aantal aansluitingen bij de rioolrechten toeneemt). Ook kunnen de tarieven met het inflatiepercentage verhoogd worden om de opbrengsten reëel op peil te houden. Om de opbrengsten voor deze ontwikkelingen te corrigeren, worden deze vergeleken met de ontwikkeling van een relevante economische grootheid. Bij gezinshuishoudingen wordt er een vergelijking gemaakt met het nominaal beschikbaar gezinsinkomen en bij bedrijven en instellingen met het Bruto Binnenlands Product (BBP). Wanneer de opbrengsten van een heffing van gezinshuishoudingen sterker gestegen zijn dan het nominaal beschikbaar gezinsinkomen, is er sprake van een lastenverzwaring. Deze indicator wordt microlastenontwikkeling genoemd.

De onderstaande tabel laat zien welke ontwikkeling de lasten in 1998 hebben ondergaan. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de lokale lastenverlichting die dit jaar is gegeven. Voor gezinshuishoudingen zijn de lokale lasten verlaagd met een bedrag van f 100,– per gezinshuishouding. Voor bedrijven en instellingen zijn de lasten verlaagd door de afschaffing van de gemeentelijke en provinciale milieuleges.

Tabel 9.1.3 Microlastenontwikkeling lokale heffingen; in miljoenen guldens
 19971998
gezinshuishoudingen  
opbrengsten gezinshuishoudingen7 6547 410
mutatie in de lasten door opbrengstontwikkeling 25
lastenverlichting (f 100,– maatregel) –670
microlastenontwikkeling –645
   
bedrijven en instellingen  
opbrengsten bedrijven en instellingen3 3833 428
mutatie in de lasten door opbrengstontwikkeling –55
lastenverlichting (afschaffing milieuleges) –94
microlastenontwikkeling –149

Bron: Monitor Lokale lasten 1998

De lasten voor gezinshuishoudingen zijn in totaal gedaald met f 645 miljoen, de lasten voor bedrijven en instellingen zijn gedaald met f 149 miljoen.

Voor individuele gezinshuishoudingen zijn de lasten gemiddeld gedaald met een percentage tussen 0,1% en 0,4% van het besteedbaar inkomen. Zonder de lastenverlichting door de f 100,– maatregel zouden de lasten licht zijn gestegen.

Voor de laagste inkomenscategorieën is met name de mate van kwijtschelding in een gemeente of waterschap van belang. Vrijwel alle gemeenten en waterschappen voeren een (steeds ruimer) kwijtscheldingsbeleid. Hierdoor betalen deze categorieën belastingplichtigen wanneer zij een beroep doen op de kwijtschelding en mits voldaan is aan de vermogenstoets, geen lokale heffingen.

De meeste gemeenten hebben de lastenverlichting via de f 100,– maatregel doorgegeven door een korting van f 100,– te verlenen op de aanslag van de OZB. Een groot deel van de gemeenten heeft een actief beleid gevoerd om ook de huishoudens in onzelfstandige woonruimten – zoals ouderen in een verzorgingshuis – te bereiken en hen de lastenverlichting te geven. In de Monitor Lokale lasten 1998 worden de resultaten van de evaluatie van de f 100,– maatregel gepresenteerd.

Na overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is besloten dat de wettelijke bepalingen voor de lastenverlichting na twee jaar komen te vervallen. Er wordt van uitgegaan dat de lastenverlichting dan voldoende is beklijfd. Op dit moment wordt wetgeving voorbereid om gemeenten de mogelijkheid te bieden om de gekozen vormgeving van de lastenverlichting te continueren.

Algemene uitkeringen uit het gemeentefonds en het provinciefonds

De ontwikkeling van de algemene uitkeringen uit het gemeentefonds en het provinciefonds wordt bepaald door de ontwikkeling van de zogenoemde netto gecorrigeerde uitgaven van het Rijk. Ontwikkelingen op de rijksbegroting werken aldus door naar de fondsen. Deze normeringsmethode is in 1994 overeengekomen met de VNG en het Interprovinciaal Overleg (IPO) en wordt sinds het begrotingsjaar 1995 toegepast. Om de stabiliteit van de normeringsmethode te vergroten, heeft het Rijk in 1997 met de VNG en het IPO afgesproken dat binnen het gemeentefonds en het provinciefonds een behoedzaamheidsreserve wordt gevormd. Deze reserve ontstaat door het niet bevoorschotten van de gemeenten en de provincies met een deel van de geraamde fondsuitkeringen. Dit deel is op grond van ervaringen van de laatste jaren vastgesteld op f 500 miljoen. Daarnaast is besloten tot het niet meer aanpassen van de fondsuitkeringen uit hoofde van ontwikkelingen op de rijksbegroting na de Voorjaarsnota van een lopend jaar. Neerwaartse bijstellingen van de fondsuitkeringen als gevolg van een meevallende ontwikkeling van de netto gecorrigeerde uitgaven van het Rijk na de Voorjaarsnota van een lopend jaar worden verrekend met de behoedzaamheidsreserve. Na afloop van het jaar wordt de eindstand opgemaakt op basis van de gerealiseerde netto gecorrigeerde uitgaven van het Rijk (conform de Voorlopige Rekening). Een resterende (positieve of negatieve) reserve wordt verrekend met de gemeenten en de provincies.

In november 1997 hebben het Rijk, de VNG en het IPO afgesproken om eenmalig en derhalve zonder precedent de verrekening van de behoedzaamheidsreserve van het jaar 1997 nog vóór de afloop van het jaar vast te stellen. De initiële reserve van f 500 miljoen wordt volledig uitbetaald in 1998. Zonder deze afspraak zou door de meevallende ontwikkeling van de netto gecorrigeerde uitgaven van het Rijk in 1997 f 237,1 miljoen zijn uitbetaald. Het voordeel voor de gemeenten en de provincies bedraagt derhalve f 262,9 miljoen.

Dit jaar is de normeringsmethode van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven geëvalueerd. Over het evaluatierapport is in maart 1998 bestuurlijk overleg gevoerd tussen het Rijk, de VNG en het IPO. De betrokken partijen hebben toen positief geoordeeld over de normeringsmethode.

Intensiveringen in het Regeerakkoord

De ramingen voor de algemene uitkeringen uit het gemeentefonds en provinciefonds vloeien voort uit de tussen het Rijk, de VNG en het IPO afgesproken normeringssystematiek die ook in de vorige regeerperiode van toepassing was. Zoals aangegeven in het Regeerakkoord leiden de intensiveringen op de rijksbegroting, voorzover deze de ombuigingen overtreffen, tot een verhoging van de algemene uitkering, ten opzichte van de basisraming. In het Regeerakkoord is een bedrag genoemd van f 335 miljoen in 2002. Inmiddels is duidelijk geworden dat diverse veronderstellingen die bij de opstelling van het Regeerakkoord zijn gemaakt bij nadere uitwerking anders blijken uit te pakken. Dit leidt ertoe dat het bedrag naar huidig inzicht oploopt tot f 355 miljoen in 2002 (stand Miljoenennota). Naast de verhoging ten opzichte van de basisraming, zoals die bestond ten tijde van de opstelling van het Regeerakkoord, is er de ontwikkeling van de basisraming zelf. Die raming is neerwaarts beïnvloed door de gunstige macro-economische effecten van het regeringsbeleid en de overige nieuwe inzichten van het CPB voor de middellange termijn. Het regeringsbeleid heeft onder meer een geringere reële loonstijging alsook lagere bijstandsuitgaven tot gevolg. Ook de gemeenten en de provincies hoeven dan minder uitgaven te doen. Gerekend met het gewogen gemiddelde van de loon- en prijsstijging van de overheidsconsumptie (de sectorspecifieke prijsontwikkeling) resulteert een geraamde volumegroei van de algemene uitkering van gemiddeld ongeveer 2% per jaar. Gerekend met de prijsstijging van het BBP resulteert een geraamde reële groei van gemiddeld circa 1,8% per jaar. Deze groeicijfers zijn zeer aanzienlijk hoger dan de in de afgelopen regeerperiode gerealiseerde reële groei van gemiddeld 0,3% per jaar.

Het Rijk wil met de VNG afspraken maken over de mogelijkheden om deze groei ook in te zetten voor de versterking van de sociale infrastructuur, waaronder de realisatie van regionale bureaus voor de jeugdzorg.

Naast de doorwerking van de ombuigingen en intensiveringen van het Regeerakkoord naar de fondsen via de normeringsmethode, bevat het Regeerakkoord een aantal intensiveringen dat rechtstreeks op het gemeentefonds betrekking heeft. In ieder geval zijn intensiveringen in het kader van de kwaliteit onderwijs (bouw van scholen, f 180 miljoen in 2002) en het specifieke inkomensbeleid (bijzondere bijstand, f 150 miljoen in 2002) aan het gemeentefonds toegevoegd.

Specifieke uitkeringen

In 1998 bedraagt het aantal specifieke uitkeringen 114. In vergelijking met de 124 uitkeringen in 1997 is het aantal specifieke uitkeringen derhalve gedaald met tien.

In 1998 is de omvang van het bedrag dat met de specifieke uitkeringen is gemoeid, gestegen met f 2,4 miljard, van f 28,3 miljard in 1997 tot f 30,7 miljard in 1998. Deze stijging van de omvang van het bedrag wordt met name veroorzaakt door specifieke uitkeringen op het terrein van twee departementen. Door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt extra geld uitgetrokken voor infrastructuur, verkeersveiligheid en openbaar vervoer (stads- en streekvervoer). Bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt de toename met name veroorzaakt door de invoering van het Gemeentelijk werkfonds met ingang van 1998. In dit fonds zijn de middelen van een aantal regelingen voor gesubsidieerde arbeid samengevoegd. Daarnaast zijn middelen voor de Regeling inkoop sociale diensten bij de arbeidsvoorziening en voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening toegenomen.

De vijftien grootste specifieke uitkeringen hebben een budgettair beslag van f 26,2 miljard. Dit betekent dat circa 85% van het totale bedrag aan specifieke uitkeringen wordt uitgekeerd via vijftien van de 114 specifieke uitkeringen.

9.2 Gemeentelijke belastingen1 in perspectief

De aandacht voor de lokale lasten en daarmee voor het gemeentelijk belastinggebied is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het regeringsbeleid is gericht op een beheerste lokale lastendruk met niet te grote verschillen tussen gemeenten.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de plaats van het gemeentelijk belastinggebied in de financiële verhouding en op dilemma's voor het beleid met betrekking tot het gemeentelijk belastinggebied.

Geconcludeerd wordt dat de weging van beleidsuitgangspunten bij maatregelen met betrekking tot het gemeentelijk belastinggebied, afhankelijk van de situatie, verschillend kan zijn.

Beleidsuitgangspunten

Het beleid met betrekking tot de gemeentelijke belastingen in de afgelopen jaren is gebaseerd op een aantal uitgangspunten. De belangrijkste daarvan zijn hierna opgenomen:

1. Gemeenten dienen een voldoende substantieel belastinggebied te hebben om financiële tegenvallers te kunnen opvangen en om eigen beleidsprioriteiten te kunnen realiseren. Als gevolg hiervan kunnen er verschillen in lastendruk tussen gemeenten bestaan.

2. Om de lasten evenwichtig te kunnen spreiden over de diverse groepen in de gemeente, dienen de gemeenten de beschikking te hebben over een voldoende gevarieerd pakket aan soorten belastingen.

3. Vanuit het streven naar een zo groot mogelijke betrokkenheid van burgers en bedrijven bij het bestuur, is het gewenst dat er een brede heffingsbasis in de gemeente is voor de gemeentelijke belastinginkomsten.

4. Het regeringsbeleid is erop gericht gemeenten in staat te stellen een gematigde lastenontwikkeling na te streven. Daarbij streeft de regering naar beperkte verschillen tussen de gemeenten. De regering verwacht van de gemeenten eveneens een beleid dat is gericht op een gematigde lastenontwikkeling.

5. Gemeentelijke belastingen moeten passen binnen het streven van de regering naar een evenwichtige inkomensverdeling. De gemeentelijke belastingen mogen het landelijk geformuleerde inkomensbeleid niet doorkruisen. Dat betekent dat er grenzen zijn aan de omvang en vormgeving van het gemeentelijk belastinggebied.

6. Vanuit het allocatiemotief bezien, verdient het de voorkeur dat gemeentelijke taken worden bekostigd uit de eigen inkomsten van de gemeenten, met een voorkeur voor retributies boven belastingen (profijtbeginsel: relatie kosten veroorzaken/betalen). In de voorkeursvolgorde komen vervolgens de algemene uitkeringen en tot slot de specifieke uitkeringen.

De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn niet altijd congruent. De weging van concurrerende uitgangspunten kan per situatie anders zijn (hier wordt verderop in deze paragraaf op teruggekomen). In de Miljoenennota 1996 is daarom de onder punt 6 genoemde voorkeursvolgorde genuanceerd: niet de bekostigingswijze staat centraal in de afweging, maar de te realiseren doelen. De te kiezen bekostigingswijze moet bijdragen aan de realisatie van de geformuleerde doelen.

Plaatsbepaling van het gemeentelijk belastinggebied

De gemeentelijke belastingen maken ongeveer 17% uit van de gemeentelijke inkomsten. De regering heeft als uitgangspunt dat het aantal gemeentelijke belastingen niet mag toenemen en dat daarbij sprake moet zijn van een gematigde lastendrukontwikkeling op gemeentelijk niveau. Dit uitgangspunt is recent bevestigd in de Verkenning belastingstelsel in de 21ste eeuw.

Het aandeel van de inkomsten uit gemeentelijke belastingen is groeiende: in 1990 was het aandeel nog circa 10%. Sindsdien is er, zonder dat er nieuwe belastingen bij zijn gekomen, zowel absoluut als relatief sprake van een toename van gemeentelijke inkomsten uit belastingen. Dit is in belangrijke mate het gevolg van de gestegen opbrengsten uit de gemeentelijke milieuheffingen (rioolrechten en reinigingsheffingen). De opbrengst van het totaal van de rijksbelastingen, premies en belastingen van de decentrale overheden is in de afgelopen jaren gedaald, maar het aandeel hierin van de gemeentelijke belastingen is gestegen.

Binnen de grenzen van de wet zijn de gemeenten autonoom bij de vaststelling van de tarieven en bij de keuze of zij wel of niet gebruik willen maken van bepaalde belastingen. Het Rijk heeft hierin geen mogelijkheden tot interventie. Deze gemeentelijke vrijheid is het logisch gevolg van het regeringsbeleid om de gemeenten zoveel mogelijk verantwoordelijk te laten zijn voor hun eigen doen en laten, ook in financieel opzicht. In de afgelopen jaren is de gemeentelijke fiscale autonomie verder toegenomen door onder meer de afschaffing van het toezicht op de gemeentelijke belastingverordeningen, door meer differentiatiemogelijkheden in de onroerendezaakbelastingen (OZB), door meer keuzevrijheid in het aantal belastinggrondslagen en door verruiming van het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid.

De fiscale autonomie van de gemeenten is dus groot, maar tegelijkertijd wel begrensd. Eerder is aangegeven dat deze begrenzing onder andere voortvloeit uit het uitgangspunt van een streven naar een evenwichtige inkomensverdeling. Daarnaast zou een te groot belastinggebied kunnen leiden tot grote verschillen tussen gemeenten en dientengevolge tot ongewenste migratie en daardoor tot een onevenwichtige spreiding van economische activiteiten.

Aandacht voor verschillen

Hoewel de omvang van het gemeentelijk belastinggebied de aandacht heeft, zijn het vooral de verschillen in de lastendruk tussen gemeenten die in de discussies van de afgelopen jaren een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze verschillen kunnen een aantal oorzaken hebben. Eén daarvan is het uitgavenbeleid van gemeenten, leidend tot verschillen in voorzieningenniveaus. Ook als gevolg van de scheve verdeling van de middelen uit het gemeentefonds onder de Financiële-Verhoudingswet 1984 (die tot 1997 van kracht was) zijn er verschillen in lastendruk ontstaan. De nieuwe Financiële-verhoudingswet, die bij de verdeling van de middelen rekening houdt met de mate waarin gemeenten in hun eigen OZB-inkomsten kunnen voorzien, zal hierin naar verwachting stapsgewijs verandering brengen. De Monitor Lokale lasten 1998 laat zien dat de verschillen in de lasten tussen gemeenten zijn afgenomen. Specifiek bij de OZB is zichtbaar dat de verschillen in de tarieven kleiner zijn geworden en dat het aantal belastingplichtigen met een tarief hoger dan 130% van het gemiddelde is afgenomen.

Ook op het niveau van individuele belastingplichtigen kunnen er verschillen zijn. Dit kan bijvoorbeeld samenhangen met de hoogte van de kosten van de voorziening die op specifieke groepen belastingplichtigen worden verhaald, de spreiding van lasten over burgers en bedrijven, de verschillen in methoden van kostencalculatie bij retributies en de keuze van de belastinggrondslagen.

De verschillen in lokale lasten voor de laagste inkomenscategorieën zijn sterk afgenomen door de verruiming van het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid (de door de gemeenten gehanteerde kwijtscheldingsnorm voor bijvoorbeeld de OZB bedraagt gemiddeld circa 99%, waardoor huishoudens met de laagste inkomens, indien zij een beroep doen op kwijtschelding, in het algemeen geen OZB betalen).

Vanuit de Tweede Kamer en door het bedrijfsleven is de wens geuit om te komen tot meer transparantie in de gemeentelijke belastingen (verschillen moeten voor de belastingbetaler verklaarbaar zijn), namelijk door meer uniformiteit aan te brengen in aard en aantal door de gemeenten te hanteren belastinggrondslagen. De Tweede Kamer heeft hierover een motie aangenomen (motie Hoekema c.s., Kamerstukken II, 1997/98, 25 613, nr. 4). In deze motie spreekt de Tweede Kamer uit de tariefvrijheid voor gemeenten te willen handhaven en toe te willen naar een belastingpraktijk die voor de belastingplichtige transparant is. In overleg met de VNG wordt thans bezien hoe aan deze motie uitvoering kan worden gegeven.

Dilemma's rond het gemeentelijk belastinggebied

Eerder is aangegeven dat er concurrerende overwegingen zijn bij het formuleren van beleid met betrekking tot de gemeentelijke belastingen. Dit leidt tot voortdurende dilemma's bij de weging van bestuurlijke uitgangspunten. De weging en daarmee de uitkomsten zijn niet altijd hetzelfde, maar afhankelijk van de specifieke situatie. Hierna wordt ingegaan op een drietal voorbeelden waaruit deze dilemma's blijken.

Het belang van de gemeentelijke autonomie ten opzichte van het streven naar beperkte verschillen tussen gemeenten (differentiatie versus uniformiteit)

Vanuit de gedachte dat de meest effectieve aanpak van problemen nogal eens afhankelijk is van specifieke lokale omstandigheden, is het decentralisatiebeleid erop gericht gemeenten de vrijheid te geven om op tal van terreinen hun eigen beleid te laten voeren. Ook op het terrein van de gemeentelijke belastingen zelf kregen de gemeenten meer vrijheden.

Naar de mate waarin gemeenten meer taken en beleidsvrijheid krijgen, kunnen de verschillen in gemeentelijke lasten toenemen. Centraal inkomensbeleid, dat rekening houdt met de ontwikkeling van de lasten in de gezamenlijke gemeenten, is gebaat met een zoveel mogelijk gelijke lokale lastendruk in alle gemeenten. Ook vanuit een goede marktwerking bezien, verdient het de voorkeur dat verschillen in lokale lasten beperkt zijn.

Het streven naar een zoveel mogelijk gelijke lastendruk kan echter, mede afhankelijk van de wijze waarop dat gebeurt, op gespannen voet staan met de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en met de lokale autonomie.

Het streven naar verkleining van de verschillen in gemeentelijke lasten komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de Financiële-verhoudingswet die met ingang van 1 januari 1997 in werking is getreden. Deze draagt eraan bij dat de verschillen in OZB-tarieven kleiner kunnen worden. Een ander voorbeeld is de eerder genoemde motie Hoekema c.s. waarin wordt gevraagd om meer uniformiteit bij de belastinggrondslagen. Ook bij de in de nieuwe Telecommunicatiewet te regelen vrijstelling van precariobelasting op telecom- en omroepkabels is dit zichtbaar; deze vrijstelling wordt voorgesteld met het oog op de gedachte van een «level playing field».

Zo breed mogelijke heffingsbasis voor de belastinginkomsten ten opzichte van specifieke onderwerpen van regeringsbeleid

Bezien vanuit het democratisch gehalte van het bestuur en vanuit de allocatiegedachte, is het goed dat zoveel mogelijk burgers en bedrijven zichtbaar en voelbaar bijdragen aan de gemeentelijke voorzieningen. Tegelijkertijd zijn er in het recente verleden ontwikkelingen geweest die de heffingsbasis voor de gemeentelijke belastingen hebben verkleind op grond van specifiek regeringsbeleid. Te denken valt aan de afschaffing van de milieuleges (in verband met lastenverlichting voor het bedrijfsleven en in verband met de nadelige effecten van deze leges voor het milieubeleid) en aan de precariovrijdom voor telecommunicatie- en omroepkabels ter bevordering van een «level playing field» in de markt voor telecommunicatie. De verruiming van het kwijtscheldingsbeleid leidt er eveneens toe dat de gemeentelijke lasten op een geringer aantal belastingplichtigen drukken.

Evenwichtige spreiding van lasten ten opzichte van het kostenveroorzakingsprincipe

Ter bevordering van het kostenbewustzijn, is het van belang dat degene die kosten veroorzaakt, deze kosten moet vergoeden. Een ander uitgangspunt is dat de lasten die aan burgers en bedrijven worden opgelegd evenwichtig moeten worden gespreid.

De recente afschaffing van de milieuleges laat zien dat deze uitgangspunten tot een dilemma leiden. Deze leges waren een vergoeding voor de administratieve kosten die de gemeenten en provincies moesten maken voor het verlenen van vergunningen en ontheffingen op grond van de Wet milieubeheer en beschikkingen op grond van de Wet bodembescherming. Omdat de regering van mening is dat de lokale lasten voor bedrijven en instellingen moesten worden verlaagd (en tevens omdat de milieuleges een belemmering vormden voor het milieubeleid), zijn deze leges in het kader van het lastenverlichtingspakket 1998 afgeschaft.

Conclusie

Een eigen en goed functionerend belastinggebied is onmisbaar voor een democratisch en rechtstreeks gekozen overheidsbestuur. Met dit belastinggebied zijn gemeenten in staat om invulling te geven aan hun eigen beleidsprioriteiten, rekening houdend met de lasten die hiervoor aan burgers en bedrijven moeten worden opgelegd.

Bij de beleidsvorming met betrekking tot het gemeentelijk belastinggebied hanteert de regering een aantal uitgangspunten die niet altijd congruent zijn. Afhankelijk van de omstandigheden kan de weging van deze uitgangspunten verschillend zijn.

9.3 De kapitaaluitgaven van de decentrale overheden en de financiering daarvan

Kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies

Tabel 9.3.1 Kapitaaluitgaven van gemeenten en provincies; in miljarden guldens
Jaar1994199519961997
Algemeen bestuur1,01,30,80,9
Openbare orde0,10,10,10,1
Verkeer, vervoer en waterstaat2,32,92,82,7
Economische zaken0,50,30,30,2
Onderwijs0,50,60,70,8
Cultuur en recreatie0,91,00,90,9
Sociale voorzieningen0,30,30,20,2
Volksgezondheid en reiniging1,20,91,00,9
Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting5,15,35,34,8
Financiering en algemene dekkingsmiddelen0,40,10,20,1
Subtotaal12,312,812,311,6
Verstrekte leningen6,07,22,32,2
Totaal kapitaaluitgaven18,320,014,613,8
In % BBP3,03,12,22,0

Bron: CBS

De totale kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies (zie tabel 9.3.1) daalden in 1997 met f 0,8 miljard tot f 13,8 miljard (een daling met 0,1% BBP tot 2,0% BBP). Deze daling is vooral toe te schrijven aan de daling van de post ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, die met f 0,5 miljard naar f 4,8 miljard daalde vanwege met name dalende uitgaven aan bouwgrondexploitatie. De post verstrekte leningen daalde met f 0,1 miljard. Hieraan lagen naast een verdere daling van de door gemeenten verstrekte leningen met f 0,3 miljard, een stijging van de door provincies verstrekte leningen met f 0,2 miljard ten grondslag. Laatstgenoemde stijging werd met name veroorzaakt door een stijging van de door provincies aan waterschappen verstrekte leningen.

Financiering van de kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies

Tabel 9.3.2 De financiering van de kapitaaluitgaven van gemeenten en provincies; in miljarden guldens
Jaar1994199519961997
Kapitaaluitgaven (–)–18,3–20,0–14,6–13,8
Kapitaalinkomsten, waarvan    
– Overschot gewone dienst (voor afschrijvingen)1,94,73,33,9
– Opbrengst verkoop goederen en diensten5,68,74,85,2
– Rijksleningen woningbouw (netto)–13,7–26,0–0,6–0,3
– Ontvangen bijdragen3,32,92,72,5
– Overig (inclusief ontvangen aflossingen)18,631,36,76,2
Financieringstekort (– = tekort)–2,61,62,33,7
Aflossingen kapitaalmarkt (–)–8,4–6,0–7,1–9,0
Financieringsbehoefte–11,0–4,4–4,8–5,3
Bruto beroep op lange middelen10,26,64,66,4
Mutatie netto vlottende schuld (– = stijging)–0,82,2–0,21,1

Bron: CBS (kapitaaluitgaven; opbrengst verkoop goederen en diensten; ontvangen bijdragen),

DNB (overschot gewone dienst; rijksleningen woningbouw; financieringstekort; aflossingen kapitaalmarkt; bruto beroep op lange middelen; mutatie netto vlottende schuld).

Uit tabel 9.3.2 kan worden opgemaakt dat het financieringsoverschot van de gemeenten en provincies in 1997 f 3,7 miljard bedraagt ten opzichte van een overschot van f 2,3 miljard in 1996. Aan het verder oplopen van het overschot in 1997 ligt met name de daling van de kapitaaluitgaven ten grondslag. Ten aanzien van de kapitaalinkomsten kan onder meer worden opgemerkt dat, na een forse daling van de opbrengsten uit verkopen met f 3,9 miljard in 1996, deze in 1997 weer enigszins zijn toegenomen met f 0,4 miljard.

De aflossingen door gemeenten op de rijksleningen zijn, na de bruteringsoperatie in de volkshuisvesting in 1995, fors gedaald in 1996, waarna deze daling zich in 1997 heeft voortgezet.

De financieringsbehoefte van gemeenten en provincies wordt bepaald door het financieringssaldo en de reguliere aflossingen. In 1997 is de financieringsbehoefte met f 0,5 miljard gestegen ten opzichte van 1996, doordat de stijging van de reguliere aflossingen (f 1,9 miljard) de stijging van het financieringsoverschot (f 1,4 miljard) overtrof.

Het beroep op de kapitaalmarkt was groter dan de financieringsbehoefte, hetgeen resulteerde in een daling van de netto vlottende schuld in 1997 met f 1,1 miljard.

Na financieringstekorten in de jaren 1993 en 1994 van 0,3% BBP, is er sinds 1995 sprake van een financieringsoverschot. In 1995 en 1996 bedroeg dat 0,3% BBP, waarna het overschot in 1997 verder is gestegen naar 0,5% BBP.

Het financieringssaldo zoals dat door De Nederlandsche Bank (DNB) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt gehanteerd verschilt overigens in meerdere opzichten van het voor de Economische en Monetaire Unie (EMU) relevante vorderingensaldo2. In 1993 bedroeg het vorderingensaldo 0,1% BBP, in 1994 0,0%, in 1995 0,2%, in 1996 0,1% en in 1997 0,9%. Dit laatste cijfer werd voor 0,7% opwaarts beïnvloed door de afwikkeling van tekorten van Amsterdam en Den Haag.

Decentrale overheden en de eurokapitaalmarkt

Vanaf 1 januari 1999 krijgen de decentrale overheden voor hun financiering te maken met de eurokapitaalmarkt. Het is moeilijk om een exacte uitspraak te doen over de gevolgen hiervan voor de financieringsmogelijkheden voor decentrale overheden, alsmede de bijbehorende financieringskosten. Vooralsnog valt niet te verwachten dat het kapitaalmarktberoep van decentrale overheden significant wordt beïnvloed.

Enerzijds zullen Nederlandse gemeenten de concurrentie met andere EMU-gemeenten moeten aangaan, anderzijds neemt het aantal potentiële kapitaalverschaffers toe. In het kader van risicospreiding van de portefeuille zou het aantrekkelijk kunnen zijn te beleggen in risicovrije investeringen in Nederlandse decentrale overheden. Na de komst van de euro zouden decentrale overheden zich op de huidige Nederlandse onderhandse kapitaalmarkt kunnen blijven financieren, waarbij van belang is dat de toegankelijkheid van deze markt voor buitenlandse beleggers voldoende toeneemt. Alternatief voor decentrale overheden is in toenemende mate een beroep te doen op de openbare kapitaalmarkt.

Enquête naar de financiering van de decentrale overheden in 1998

In het voorjaar van 1998 is, net als in 1997, door het Ministerie van Financiën een enquête uitgevoerd onder decentrale overheden naar de verwachte schuldontwikkeling in 1998.

De enquête is uitgevoerd met het oog op het EMU-schuldcijfer, waarin de schuld van decentrale overheden ook wordt meegenomen. De enquête in 1997 duidde op een absolute daling van de totale schuld, waarvan in 1997 inderdaad ook sprake is geweest. De schuld daalde met f 3,7 miljard (exclusief de afwikkeling van de oude tekorten van Amsterdam).

Aan de enquête in 1998 is meegewerkt door een representatief aantal gemeenten, waterschappen, provincies en politieregio's, samen goed voor ongeveer 100% van de provinciale en politiële schuld en 75% van de gemeentelijke en waterschapsschuld. Op basis van de enquête bedraagt de verwachte schulddaling voor de ondervraagde decentrale overheden in 1998 per saldo f 0,6 miljard. De tot nu toe beschikbare realisatiecijfers van 1998 bevestigen dat de schuld van de decentrale overheden in 1998 verder afneemt. De ondervraagde gemeenten en provincies verwachten een daling van de schuld. Bij de waterschappen en politieregio's verwacht men een stijging.

Zowel de enquête (verwachte daling f 1,0 miljard) als de tot nu toe gerealiseerde cijfers (daling eerste kwartaal 1998 f 0,7 miljard; rapportage uit hoofde van de Wet financiering lagere overheid) wijzen op een verdere daling van de bruto schuld van gemeenten in 1998. De daling wordt met name veroorzaakt door het teruglopen van de gemeentelijke leningen aan derden, in het bijzonder woningcorporaties. De omvang van de leningen aan derden zal naar verwachting in 1998 afnemen met f 1,2 miljard, het saldo van f 0,6 miljard nieuwe leningen (waarvan f 0,4 miljard aan woningbouwleningen) en f 1,8 miljard aan aflossingen (met name van in het verleden verstrekte woningbouwleningen). De eerder ingezette trend wordt daarmee voortgezet. Voor de provincies wordt een daling van f 0,1 miljard verwacht, terwijl de verwachte stijging van de schuld van de waterschappen f 0,3 miljard en van de politieregio's f 0,2 miljard bedraagt.

Gebruik derivaten en andere financiële instrumenten

In 1996 is eerder een enquête naar het gebruik van derivaten uitgevoerd. Hieruit bleek dat slechts zeer beperkt van derivaten gebruik wordt gemaakt. De in 1998 uitgevoerde enquête laat zien dat hierin geen verandering is opgetreden. Voorzover er wel gebruik wordt gemaakt van derivaten wijst de enquête op een prudent gebruik.

Slechts drie van de ondervraagde gemeenten hebben in het verleden gebruik gemaakt van derivaten. In totaal gebruikt een tweetal gemeenten op dit moment derivaten en zijn twee andere gemeenten voornemens dit op korte termijn te gaan doen. De belangrijkste motivatie van deze gemeenten voor het gebruik van derivaten is het afdekken van het renterisico. Een ruime meerderheid van de ondervraagde gemeenten blijkt op de hoogte te zijn van de derivatencirculaire, waarin informatie wordt gegeven over een prudent gebruik van derivaten. De enquête duidt aldus op een over het algemeen bewust gebruik van derivaten bij gemeenten dat niet is gericht op het aangaan, maar juist op het afdekken van risico's.

Van de ondervraagde provincies en politieregio's maakt slechts een klein aantal thans gebruik van derivaten, heeft dit in het verleden gedaan, of is voornemens hiertoe op korte termijn over te gaan. Het grootste deel van de provincies is volgens de enquête op de hoogte van de derivatencirculaire, voor de politieregio's is dit in mindere mate het geval.

Waterschappen maken momenteel geen gebruik van derivaten en zijn gedeeltelijk op de hoogte van de inhoud van de derivatencirculaire. Slechts één waterschap overweegt de inzet van derivaten op korte termijn.

10 NEDERLAND EN DE FINANCIËN VAN DE EUROPESE UNIE

10.1 Agenda 2000 en voortzetting van de budgetdiscipline

1999 wordt een belangrijk jaar voor de financiële verhouding van Nederland met de Europese Unie. De Europese Raad van Cardiff (15 en 16 juni 1998) heeft immers het voornemen uitgesproken om in maart 1999 tot besluitvorming te komen over de financiële aspecten van de zogenaamde «Agenda 2000-voorstellen». Dit pakket van voorstellen, door de Europese Commissie gepresenteerd in het voorjaar van 1998, heeft betrekking op de periode 2000–2006 en gaat onder meer in op het financiële kader voor het EU-beleid in die periode. De complexe onderhandelingen zullen belangrijke consequenties hebben voor de ontwikkeling van de Nederlandse afdrachten aan de Unie en de Nederlandse nettopositie in die eerste jaren van de volgende eeuw.

Het Agenda 2000 pakket bestaat uit voorstellen voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Structuur- en Cohesiefondsbeleid, het toetredingsproces en het daarbij behorend meerjarig financieel kader (de Financiële Vooruitzichten 2000–2006). Daarnaast zijn in Agenda 2000 voorstellen opgenomen voor een nieuwe subsidieregeling voor de TEN's (Trans-Europese Netwerken) en voor het Leninggarantiefonds. De Financiële Vooruitzichten vormen de meerjarenplafonds voor de EU-uitgaven in deze periode. Ze zullen worden opgenomen in een nieuw Inter-Institutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline tussen Raad, Commissie en Europees Parlement.

De regering heeft beheersing van de uitgaven van de EU en het voorkomen van een verdergaande verslechtering van de Nederlandse nettopositie tot hoofdpunt van de onderhandelingsinzet voor Agenda 2000 gemaakt. Dat betekent dat Nederland inzet op een besparing op de afdrachten aan de Unie die oploopt tot 1,3 miljard gulden in 2002, onder meer te bereiken via een beheersing van de EU-uitgaven voor de huidige lidstaten van de Unie, hervormingen van het EU-beleid en consolidatie van de in de afgelopen jaren bereikte resultaten op het terrein van de begrotingsdiscipline. Daarnaast zet Nederland in op de introductie van een generiek correctiemechanisme (nettobegrenzer), dat een correctie van excessieve nettoposities beoogt en waarin de huidige eenzijdige compensatie van het Verenigd Koninkrijk zou moeten worden opgenomen, en op een verbetering van de ontvangsten van Nederland uit Brussel. Tot slot zal Nederland pleiten voor een andere verdeling van de afdrachten over de lidstaten die meer recht doet aan de relatieve welvaartsposities van de lidstaten.

10.2 De financiële kaders van de Europese Unie

Het jaar 1999 is het laatste jaar dat onder de huidige Financiële Vooruitzichten valt.

Zoals aangegeven in Bijlage 8 van de Miljoenennota 1998 konden de laatste jaren de begrotingen van de Unie ruim onder de Financiële Vooruitzichten worden vastgesteld. Ook het Voorontwerp van de Commissie voor de begroting 1999 (het VOB 99) blijft voor wat betreft de betalingskredieten ruim 10 miljard euro onder het maximum dat wordt gevormd door de Financiële Vooruitzichten. Op deze manier is in de afgelopen jaren een marge ontstaan tussen de daadwerkelijke uitgaven van de Unie en de in 1993 vastgestelde Financiële Vooruitzichten (FV). Deze ontwikkeling geeft temeer aanleiding om in het kader van de onderhandelingen over Agenda 2000 te streven naar het realistisch vaststellen van nieuwe, lagere FV voor de komende periode, met een disciplinerende werking. Daarbij zou het uitgavenniveau 1999 als basis genomen moeten worden en niet, zoals de Commissie thans voorstelt, het veel hogere niveau van de FV van 1999.

De EU-begrotingen 1997–1999

De ontwikkeling van de vastleggingskredieten en van de betalingskredieten in de periode 1997–1999 is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 10.2.1 Ontwikkeling EU-begroting; lopende prijzen; miljarden ecu/euro
 199719981999
 RealisatieDefinitievebegrotingVoorontwerpbegroting
Vastleggingen86,291,096,9
Betalingen80,583,586,4

De definitieve EU-begroting 1998 werd vastgesteld op 91 013 miljoen ecu (mecu) aan vastleggingskredieten en 83 529 mecu aan betalingskredieten. De benodigde kredieten voor betalingen bedroegen 1,13% van het EU-BNP. Ten opzichte van de begroting 1997 betekende dit een groei van 3,0% voor de vastleggingskredieten en van 1,3% voor de betalingskredieten.

Voor het begrotingsjaar 1999 is door de Commissie voor het eerst een Voorontwerp voor de begroting ingediend in euro.

In haar Voorontwerp voor de begroting 1999 stelt de Commissie voor de vastleggingskredieten te laten toenemen tot 96 902 meuro (miljoenen euro), ofwel een groei van 6,5% ten opzichte van de begroting 1998. De betalingskredieten stijgen in het VOB met bijna 3,4% tot 86 350 meuro. De benodigde kredieten voor betalingen belopen in het VOB 1,11% van het EU-BNP.

Tabel 10.2.2 De EU begroting 1999, in meuro (miljoenen euro's)
  Groei t.o.v.1998% EU-BNP
 VKBKVKBK 
Voorontwerp (Cie)96 90086 4006,5%3,4%1,11%
Ontwerp (Raad)96 50085 9006,1%2,8%1,10%

Deze ten opzichte van voorgaande jaren hogere groeicijfers van het VOB hangen samen met het feit dat 1999 het laatste jaar is van de lopende Financiële Vooruitzichten en de afspraken die in 1993 in Edinburgh zijn gemaakt over categorie II van de begroting (Structuur- en Cohesiefondsen). In Edinburgh werd bepaald dat de kredieten voor de structurele programma's een geprivilegieerd karakter hebben. Dit betekent dat het totaal aan kredieten in principe in zijn geheel uitgegeven moet worden. Alle tot dusver niet-gebruikte kredieten tezamen met het bedrag dat reeds voor 1999 gepland was zijn dan ook terug te vinden in het VOB 1999. Dit resulteert in een groei in categorie II van 16,6% aan vastleggingskredieten (VK) en 8,9% aan betalingskredieten (BK). Voor de overige categorieën stelt de Commissie een beperkte groei voor van 0,6% bij de vastleggingen en 0,5% bij de betalingskredieten.

De landbouwuitgaven worden op hetzelfde niveau (40 400 meuro) geraamd als in 1998. Evenals verleden jaar heeft de Commissie aangegeven dat zij in het najaar een nota van wijziging zal indienen met bijgestelde ramingen op basis van meer recente informatie over de ontwikkeling van de landbouwuitgaven.

In de Begrotingsraad van 17 juli 1998 heeft de Raad een Ontwerp Begroting (OB) 1999 vastgesteld, die zowel wat betreft de vastleggingskredieten als de betalingskredieten iets lager ligt dan het Voorontwerp van de Commissie. De OB bedraagt 96 520 meuro aan vastleggingskredieten en 85 873 meuro aan betalingskredieten. Ten opzichte van de begroting 1998 is dit een stijging van 6,0% voor de vastleggingskredieten en 2,8% voor de betalingskredieten. De totale kredieten voor betalingen bedragen dan 1,10% van het EU-BNP. Het Europees Parlement zal de OB de komende maanden behandelen, waarna in december de definitieve begroting vastgesteld zal worden.

Uitputting EU-begroting

In het begrotingsjaar 1997 bedroeg de onderuitputting van de begroting ruim 1 miljard ecu. Hiermee werd de dalende tendens van de laatste jaren doorgezet (1995: 10 miljard; 1996: 6 miljard). De door onderuitputting niet gebruikte middelen vloeien in principe terug naar de lidstaten.

De onderuitputting bij de structurele programma's liep verder terug tot ongeveer 400 miljoen ecu (1996: ruim 1,3 miljard ecu).

Procentueel gezien bedraagt de uitvoering (uitputting) door de Commissie van de begrotingen 1996 en 1997 in betalingskredieten per categorie:

Tabel 10.2.3 Uitputting EU-begroting1, in %
 19961997
I: EOGFL-Garantie95,898,8
II: Structuurfondsen94,998,6
III: Intern Beleid84,791,9
IV: Extern Beleid82,086,0
V: Administratieve Uitgaven87,088,1
VI: Reserves23,623,8
VII: Compensatie100,0100,0
Totaal92,895,9

1 Commissie-deel; exclusief overige instellingen.

Ontwikkeling Eigen Middelen

Bij de financiering van de EU-begroting komt steeds meer de nadruk te liggen op het vierde eigen middel, de BNP-afdracht. Dit is onder meer het gevolg van het feit dat de BTW-afdrachten van de lidstaten gemaximeerd zijn op 1% van de uniforme grondslag. Daarvan wordt overigens een zesde deel gebruikt voor de financiering van de compensatie van het Verenigd Koninkrijk, en dit is dus niet beschikbaar voor de financiering van de EU-begroting zelf.

Tabel 10.2.4 Ontwikkeling Eigen Middelen, in %
In percentages1996199719981999
Landbouwheffing en invoerrechten18,117,315,316,0
BTW-middel48,642,040,935,2
BNP-middel32,640,043,048,1
Eigen ontvangsten0,70,70,80,7
Totaal100 100 100 100 

10.3 De Nederlandse nettopositie

Onderstaande figuur toont de nettopositie van de vijftien lidstaten in het begrotingsjaar 1996, uitgedrukt als percentage van het Bruto Nationaal Product. De gegevens zijn gebaseerd op het jaarrapport 1996 van de Europese Rekenkamer.

Grafiek 10.3.1 De Nederlandse Nettopositie, in % BNPkst-26200-2-1.gif

Nederland (–0,78% BNP) is in 1996 de grootste nettobetaler aan de EU geworden en heeft ten opzichte van 1995 deze positie overgenomen van Duitsland (–0,57 %BNP). De verwachting is dat Nederland, zonder corrigerende maatregelen, in de toekomst samen met Duitsland en Zweden in deze koppositie blijft. Als gevolg van de Agenda 2000 voorstellen dreigt de Nederlandse nettopositie bovendien te verslechteren tot circa –1% BNP in het jaar 2006.

Cijfers voor 1997 indiceren een lichte verbetering van de nettobetalingspositie voor Nederland naar –0,7% BNP. Deze verbetering ten opzichte van 1996 is echter incidenteel van aard vanwege de extra ontvangsten als gevolg van de varkenspest in 1997. Ondanks deze verbetering bleef Nederland in 1997 relatief de grootste nettobetaler.

In onderstaande tabel worden de Nederlandse ontvangsten uit EU-beleidsuitgaven in het jaar 1996 weergegeven, gebaseerd op informatie van de zijde van de Commissie.

Tabel 10.3.1 Nederlandse ontvangsten uit EU-beleidsuitgaven 1996
 Mecu% EU 15
1. Landbouwbeleid1 5363,9%
– Exportsteun81014,2%
– Inkomenssteun2460,9%
– Overig4806,1%
   
2. Structurele programma's2621,1%
– Landbouw240,6%
– Regionaal fonds420,4%
– Sociaal fonds1782,9%
– Cohesiefonds00,0%
   
3. Intern beleid2666,4%
– Onderzoek en ontwikkeling1776,8%
– Trans–Europese Netwerken198,0%
– Interne markt, consument, industrie144,9%
– Energie, Euratom, milieu85,0%
– Opleiding, jeugd en sociaal beleid375,5%
– Overig116,4%
TOTAAL2 0643,0%

Het Nederlands aandeel in de totale afdrachten aan de Unie bedroeg in 1996 6,2%; het Nederlandse aandeel in de totale EU-beleidsuitgaven betrof slechts 3%. Het grootste gedeelte (in nominale termen) van wat Nederland uit Brussel ontvangt, valt onder de noemer van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, waarbij overigens de laatste jaren sprake is van een afname. Dit heeft te maken met afnemende exportrestituties, welke met name voor de Nederlandse zuivelsector van belang zijn. Zoals bekend heeft Nederland een laag aandeel in de Structuurfondsontvangsten (1,1%). In de relatief kleine categorie Intern Beleid is, evenals in voorgaande jaren, sprake van een ontvangst uit de EU-gelden die in een redelijke verhouding staat tot het Nederlands aandeel in de financiering van de EU-uitgaven.

10.4 De Nederlandse afdrachten

In de tabel op de volgende pagina worden de afdrachtramingen voor de jaren 1998 tot en met 2003 gepresenteerd. Voor 1997 zijn de realisaties weergegeven. Ter vergelijking zijn de standen uit de Miljoenennota 1998 en de Voorjaarsnota 1998 opgenomen.

Tabel 10.4.1 Nederlandse EU-afdrachten; in miljoenen guldens
  19971199819992000200120022003
Landbouwheffingen2MN1998400400400400400400
 VJN 1998 550550550550550 
 MN1999566550550550550550550
         
Invoerrechten2MN19983 3853 3203 1443 1383 2833 435 
 VJN 1998 3 6203 4443 4383 5833 735 
 MN19993 6763 6903 5103 3953 5053 6103 730
         
BTW-afdrachtMN19984 0353 9623 7633 9094 093 4 285 
 VJN 1998 4 0203 7813 9284 1114 303 
 MN19994 0284 0084 0304 2084 1814 3344 494
         
BNP-afdrachtMN19982 8723 7944 6914 8815 2555 651 
 VJN 1998 3 3653 9964 3664 9155 486 
 MN19992 8253 5354 2824 4764 6004 6454 721
TotaalMN199810 69211 47611 99812 32813 03113 771 
 VJN 1998 11 55511 77112 28213 15914 074 
macro-economische ontwikkelingen +228+601+772+602+365 
Regeerakkoord   –425–925–1 300 
 MN 199911 09511 78312 37212 62912 83613 13913 495

1 Realisaties in vet.

2 Betreft bruto-afdracht, inclusief 10% perceptiekosten. Uiteraard worden deze perceptiekosten niet meegenomen bij de berekening van de netto-positie.

Ten opzichte van de Voorjaarsnota 1998 zijn er twee belangrijke bijstellingen op de raming van de EU-afdrachten. Ten eerste is er sprake van een mutatie die voortvloeit uit de macro-economische ontwikkelingen: door een voorspoediger verloop van de economische ontwikkelingen zal Nederland te maken krijgen met nabetalingen op de BTW in 1999 en 2000 en hogere BNP-afdrachten (voorzien is dat het Nederlandse BNP de komende jaren sneller groeit dan het EU-gemiddelde). De BNP-afdrachten nemen tevens toe doordat de compensatieregeling voor het Verenigd Koninkrijk duurder uitpakt dan eerder verondersteld werd.

Ten tweede is er bij Regeerakkoord rekening gehouden met de Nederlandse inzet die gericht is op een besparing op de afdrachten aan de Unie van 425 miljoen in 2000, 925 miljoen in 2001 en 1300 miljoen in 2002. Deze besparing moet onder meer bereikt worden door beheersing van de bruto-uitgaven voor de huidige lidstaten van de Unie, hervormingen van het EU-beleid en consolidatie van de in de afgelopen jaren bereikte resultaten op het terrein van de begrotingsdiscipline. Daarnaast zal Nederland in de onderhandelingen over Agenda 2000 inzetten op de introductie van een generiek correctiemechanisme (nettobegrenzer), een verbetering van de ontvangsten van Nederland uit Brussel, en een andere verdeling van de afdrachten over de lidstaten.

De ramingen voor 1999 zijn gebaseerd op het Voorontwerp zoals door de Commissie ingediend. De verlagingen die door de Raad werden aangebracht zijn niet verwerkt aangezien het Europees Parlement (EP) het laatste woord heeft over de begroting, behalve voor categorie 1, Landbouwuitgaven. Het EP zal in oktober deze begroting in eerste lezing behandelen, waarna de begroting in december 1998 vastgesteld zal kunnen worden.

Als basis voor de ramingen 2000–2003 zijn de Commissievoorstellen gebruikt zoals weergegeven in Agenda 2000, waarbij rekening gehouden werd met de door de Commissie aangegeven marges onder het landbouwrichtsnoer. Voor de jaren 2002 en 2003 zijn de gevolgen voor de Nederlandse afdrachten van de toetreding van nieuwe lidstaten nog niet in de tabel opgenomen. Naar huidige inzichten zou toetreding van zes nieuwe lidstaten een extra afdracht betekenen van ongeveer 65 miljoen in 2002 en circa 350 miljoen in 2003.

11 EMU-SALDO, EMU-SCHULD EN FINANCIERINGSBEHOEFTE

Tabel 11.1 EMU-saldo en financieringsbehoefte; in miljoenen en in % geharmoniseerd BBP
 1990199119921993199419951996199719981999
1. Totale begrotingsuitgaven208 019226 997231 807242 341244  905260 904227 553229 238260 166274 943
           
2. Uitgavenreserve         250
           
3. Totale begrotingsontvangsten164 474182 437183 790204 347201 873208 478192 128199 713213 344213 621
           
4. Aflossingen/aankoop portefeuille staatsschuld21 94127 78328 43230 12044 29229 11826 19818 95338 82743 085
           
5. Verkoop portefeuille staatsschuld/aanmuntingen1 2081 3521 15370430914331564343
           
6. Mutatie derdenrekening– 87398097– 234– 1 816– 474296475272–31
           
7. Feitelijk financieringssaldo (7=–1–2+3+4–5–6)– 21 939– 19 109– 20 837– 8 3442 767– 22 975– 9 553– 11 065– 8 310– 18 500
(in % geharmoniseerd BBP)– 4,3%– 3,5%– 3,7%– 1,4%0,5%– 3,6%– 1,4%– 1,6%– 1,1%– 2,4%
           
8. Financiële transacties– 3 078389– 2 911– 12 119– 19 7072 570– 1 359– 5 155– 5 191– 819
           
9. Kas-transverschillen (incl. derdenrekening)– 873980973 648– 2 685– 3 889– 15754– 1 4491 330
           
10. Vorderingensaldo Rijk (10=7+8+9)– 25 890– 17 740– 23 650– 16 815– 19 625– 24 295– 10 927– 15 466– 14 950– 17 990
           
11. Vorderingensaldo Centrale Overheid (niet-Rijk)000894174139527100
           
12. Vorderingensaldo Centrale Overheid (12=10+11)– 25 890– 17 740– 23 650– 16 807– 18 684– 23 554– 10 532– 15 195– 14 950– 17 990
(in % geharmoniseerd BBP)– 5,0%– 3,3%– 4,2%– 2,9%– 3,1%– 3,7%– 1,6%– 2,2%–  2,0%– 2,3%
           
13. Vorderingensaldo OPL330404704421811 0734056 3551 7501 600
(in % geharmoniseerd BBP)0,1%0,0%0,1%0,1%0,0%0,2%0,1%0,9%0,2%0,2%
           
14. Vorderingensaldo sociale fondsen– 7102 1801 180– 2 240– 4 523– 2 940– 4 7002 7913 1876 317
(in % geharmoniseerd BBP)– 0,1%0,4%0,2%– 0,4%– 0,7%– 0,5%– 0,7%0,4%0,4%0,8%
           
15. EMU-saldo (15=12+13+14)– 26 270– 15 520– 22 000– 18 605– 23 026– 25 421– 14 827– 6 046– 10 013– 10 073
(in % geharmoniseerd BBP)– 5,1%– 2,9%– 3,9%– 3,2%– 3,8%– 4,0%– 2,2%– 0,9%–  1,3%– 1,3%
           
16. Financieringsbehoefte 43 88046 89249 26838 46441 52552 09535 75130 01852 13756 585
Tabel 11.2 EMU-schuld; in miljoenen en in % geharmoniseerd BBP
 1990199119921993199419951996199719981999
1. Bruto Binnenlands Product (BBP)516 550542 570566 100581 460614 270639 650669 350708 990751 650785 900
           
2. Harmonisatiereeks– 2 670– 1 470– 3 310– 3 500– 6 870– 4 380– 5 290– 4 500– 5 500– 5 500
           
3. Geharmoniseerd BBP513 880541 100562 790577 960607 400635 270664 060704 490746 150780 400
           
4. Staatsschuld (conform EMU-definitie)320 957342 104361 948371 044369 820397 979407 535409 007421 017431 967
(in % geharmoniseerd BBP)61,8%62,6%63,7%64,2%60,9%62,6%61,4%58,1%56,4%55,4%
           
5. Schuld overige overheden85 87885 58188 52798 519103 507104 950104 67593 78990 48986 389
(in % geharmoniseerd BBP)17,4%16,4%16,4%17,0%17,0%16,5%15,8%13,3%12,1%11, 1%
           
6. EMU-schuld406 835427 685450 475469 563473 327502 929512 210502 796511 506518 356
(in % geharmoniseerd BBP)79,2%79,0%80,0%81,2%77,9%79,2%77,1%71,4%68,6%66,4%

Tabel 11.3 Staatsschuld naar instrument; in miljarden en in % geharmoniseerd BBP
 1990199119921993199419951996199719981999
1. Vaste schuld312,1335,0356,1365,6360,3383,9390,9393,5402,9413,9
( 0 – 5 jaar)–  –  135,4135,9149,4165,7187,1206,5– – 
( 5 – 10 jaar)–  – 179,4177,8153,9153,1148,9156,8– – 
(10 – 25 jaar)–  – 40,740,642,149,439,211,9– – 
(25 – 40 jaar)–  – 0,511,215,715,615,518,3– – 
           
2. Vlottende schuld (DTC's)0,00,00,03,07,612,515,412,915,415,4
           
3. Overig (o.a. munten)8,97,15,92,51,11,71,42,62,72,7
           
4. Totale staatsschuld (conform EMU-definitie)321,0342,1361,9371,0369,8398,0407,5409,0421,0432,0
           
5. Gemiddeld resterende looptijd vaste schuld (in jaren)– –  6,36,86,96,96,45,96,0– 
           
6. Gemiddelde couponrente vaste schuld (in %)7,98,07,87,77,67,67,57,57,4– 

12 STAATSBALANS EN ECONOMISCHE CATEGORIEËN

12.1 Inleiding

De gecombineerde bijlage Staatsbalans en economische categorieën omvat de balans van de Staat der Nederlanden ultimo 1997 (inclusief het garantie-overzicht) en het tienjarenoverzicht van de economische categorieën.

12.2 Staatsbalans per 31 december 1997

Algemeen

Opstelling Staatsbalans volgens ESR 1995

De Staatsbalans wordt opgesteld volgens een internationale standaard; het Europees Stelsel van Nationale en Regionale Rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995) vormt de grondslag voor de balans van de rechtspersoon Staat der Nederlanden. Door de Staatsbalans te enten op het ESR 1995 kunnen de waarderings- en afbakeningsvraagstukken worden opgelost op basis van een internationaal aanvaarde methodologie. In de voorliggende Staatsbalans ultimo 1997 zijn alle voorschriften van het ESR 1995 gevolgd, zij het dat de consolidatiekring beperkt is tot de Staat der Nederlanden. De omschrijving van de overheid is in het ESR 1995 namelijk ruimer dan de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. In het ESR 1995 is een economische invalshoek gekozen die ertoe heeft geleid, dat alle organisaties die voor meer dan de helft van hun inkomsten afhankelijk zijn van collectieve heffingen, tot de overheid worden gerekend.

Wat betreft de waarderingsmethode is door middel van het ESR 1995 gekozen voor een waardering op basis van de marktwaarde in plaats van een waardering op basis van de nominale of historische waarde, en voor lineaire afschrijvingen.

Ontwikkeling staatsvermogen

Het staatsvermogen verslechtert in 1997 ten opzichte van 1996 met ruim 21 miljard. In tabel 12.2.1 zijn de verklarende factoren van de ontwikkeling van het vermogen van de Staat weergegeven.

Tabel 12.2.1 Verklarende factoren ontwikkeling vermogen van de Staat; in miljarden guldens
  
1. Staatsvermogen ultimo 1996–139,1
2. Vorderingensaldo Rijk–15,5
3. Investeringen Rijk+3,9
4. Waardeverandering staatsdeelnemingen+3,5
5. Waardeverandering staatsobligaties+1,1
6. Waardeverandering minerale reserves–9,0
7. Afschrijvingen Rijk–3,2
8. Overig–1,9
9. Staatsvermogen ultimo 1997–160,2

Consolidatiekring

De financiële gegevens van de Centrale administratie van 's Rijks schatkist en van de ministeries, de begrotingsfondsen en de agentschappen zijn integraal geconsolideerd. De interne schuldverhoudingen zijn in de consolidatie geëlimineerd.

Tabel 12.2.2 Overzicht van activa en passiva; in miljoenen guldens
 19971996
A Niet-financiële activa:193 731204 825
A1. Winstrechten minerale reserves63 00075 000
A2. Overige niet-financiële activa130 731129 825
   
B Vorderingen:141 025152 317
B1. Chartale en girale betaalmiddelen1 30716 059
B2. Verstrekte langlopende leningen15 13615 081
B3. Aandelen en overige deelnemingen77 09272 976
B4. Handelskredieten en transitorische posten47 49048 201
   
C Schulden:495 030496 260
C1. Munten in omloop2 7432 715
C2. Dutch Treasury Certificates12 93415 387
C3. Staatsobligaties379 110367 967
C4. Onderhandse staatsleningen49 46159 076
C5. Overige leningen op lange termijn2 1462 381
C6. Militaire pensioenen10 54810 700
C7. Handelskredieten en transitorische posten38 08838 034
   
D Staatsvermogen (A+B-C)–160 274–139 118

Toelichting op de afzonderlijke balansposten

A Niet-financiële activa

A1 Winstrechten minerale reserves

Conform ESR 1995 is de netto contante waarde berekend van de toekomstige winstrechten van de Staat, samenhangende met de gas-, olie- en zoutwinning. De waarde ervan bedraagt 63 miljard in 1997. Dit betreft voornamelijk aardgas. In de berekening zijn de aardgasbaten exclusief vennootschapsbelasting verwerkt. De volumina van inkoop en verkoop van aardgas zijn afkomstig uit het Plan van Gasafzet. Voor de periode 1998–2003 zijn de nominale ramingen volgens de meerjarencijfers contant gemaakt tegen de lange rente op staatsobligaties. Voor de jaren 2004–2022 zijn de gasbaten contant gemaakt tegen een reële disconteringsvoet van 4%.

De waardevermindering met 12 miljard is de resultante van met name (neerwaartse) aanpassing van de olieprijs.

A2 Overige niet-financiële activa

De rijkseigendommen zijn van zeer uiteenlopende aard. Er wordt mee volstaan om de algemene principes weer te geven van de waarderingsgrondslagen.

De grondslag voor de bepaling van de afschrijving is voor iedere groep van activa de geschatte gebruiksduur, waarbij rekening wordt gehouden met de restwaarde. De vaststelling van de gebruiksduur en de bepaling van de (rest)waarde geschieden steeds in overleg met deskundigen van de ministeries, waaronder deze activa ressorteren.

Op de uitgaven voor de verharding van wegen wordt in het jaar van investering 50% afgeschreven. Op gebouwen, waterbouwkundige werken en kunstwerken in wegen bedragen de afschrijvingen 1% per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met een geschatte residuwaarde. Op gronden wordt niet afgeschreven.

De goederen zijn gewaardeerd tegen marktprijzen. In het merendeel van de gevallen is voor de benadering hiervan uitgegaan van de historische kostprijs welke door middel van indexcijfers is herleid tot de vervangingswaarde. In sommige gevallen wordt om doelmatigheidsredenen een globale methode gehanteerd (kantoorinventarissen, bibliotheken, automatiseringsmiddelen, telefooncentrales, gereedschappen e.d.).

De samenstelling van het bedrag en de mutaties van de materiële activa blijken uit het volgende overzicht:

 
 (Gecorrigeerde) waarde per 31-12-1996Investeringen in 1997Afschrijvingen in 1997Verhoging waarde i.v.m. stijging prijspeilWaarde per 31-12-1997
Ministerie van Defensie     
– Marine3 661207175443 737
– Landmacht9 3598821 2601279 108
– Luchtmacht4 207195300944 196
Ministerie van Verkeer en Waterstaat79 0701 487996079 561
Burgerlijke rijksgebouwen20 33135635855020 879
Agrarische eigendommen8 991–3021308 676
Diversen4 20646810554 574
Totaal129 8253 2933 207820130 731

Het bedrag van 130 731 kan als volgt worden onderverdeeld naar onroerende en roerende goederen:

 
Onroerende goederen: 122 022
– Ministerie van Verkeer en Waterstaat 79 402
– Burgerlijke rijksgebouwen 20 879
– Ministerie van Defensie 10 854
– Agrarische eigendommen 8 676
– Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 2 208
– Overige 3
   
Roerende goederen: 8 709
– Goederen van militaire aard 6 180
– Inventarisgoederen 675
– Goederen van culturele aard 528
– Civiele motorvoertuigen en vaartuigen 296
– Goederen civiele verdediging 233
– Overige 797
Totaal 130 731

B Vorderingen

B1 Chartale en girale betaalmiddelen

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
 19971996
– De Nederlandsche Bank N.V.5014 406
– Overige saldi1 2571 653
Totaal1 30716 059

B2 Verstrekte langlopende leningen

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
 19971996
a. Diverse vorderingen  
– Studievoorschotten5 1364 426
– Op derden te verhalen ruil- en herverkavelingskosten1 4851 507
– Vorderingen Dienst der Domeinen op derden1 2101 347
– Voorschotten inzake landinrichtingsprojecten909783
– Ontwikkelingskredieten aan industrie en handel668576
– Vordering op de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot het leninggedeelte van de ontwikkelingshulp368371
– Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. (inzake leningen aan diverse landen)216248
– Vordering inzake verstrekte lening aan het Zelfstandig Bestuursorgaan Luchtverkeersbeveiliging122131
– Leningen Woningwetbouw90106
– Vorderingen inzake aangesproken garantieleningen Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.10883
– Vordering op de Internationale Ontwikkelingsassociatie terzake van de special action account6364
– Vordering op Indonesië krachtens de overeenkomst van 19663954
– Diverse vorderingen952906
Totaal diverse vorderingen11 36610 602
b. Leningen aan Nederlandse ondernemingen in verband met deelnemingen  
– Koninklijke PTT Nederland N.V.2 1372 547
– Internationale Nederlanden Groep N.V.1 3001 569
– Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu B.V. 166184
– Nationale Investeringsbank N.V.4352
– N.V. Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij 7373
– Nederlands Meetinstituut N.V.1010
– Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. 4040
– Overige leningen44
Totaal leningen3 7734 479
Totaal15 13615 081

B3 Aandelen en overige deelnemingen

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
 19971996
a. Deelnemingen in Nederlandse ondernemingen  
– De Nederlandsche Bank N.V.28 18529 388
– N.V. Nederlandse Spoorwegen13 84412 963
– Koninklijke PTT Nederland N.V.17 54013 662
– N.V. Bank Nederlandse Gemeenten1 8441 680
– N.V. Luchthaven Schiphol1 7131 552
– Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.16941 443
– Energiebeheer Nederland B.V.1 3301 203
– N.V. Verenigd Streekvervoer Nederland421568
– Nationale Investeringsbank N.V. 1 192810
– N.V. Nederlandse Gasunie301270
– Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.405351
– Ultra-Centrifuge Nederland N.V.301276
– Alpinvest Holding N.V.0171
– N.V. Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij221193
– Nederlandse Waterschapsbank N.V.215189
– N.V. Industriebank LIOF 175157
– Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V.11296
– N.V. SDU5571
– N.V. Nozema7777
– Roccade Informatie Groep N.V.9275
– Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu B.V.2423
– Overige deelnemingen303279
Totaal deelnemingen van Nederlandse ondernemingen69 04465 497
b Deelnemingen in internationale instellingen2  
– Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling572515
– Internationale Ontwikkelingsassociatie5 6585 246
– Europese Investeringsbank485471
– Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling166156
– Aziatische Ontwikkelingsbank6256
– Aziatisch Ontwikkelingsfonds568516
– Afrikaanse Ontwikkelingsbank3330
– Afrikaans Ontwikkelingsfonds313338
– Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank158
– Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank  
– Fonds voor Speciale Operaties5346
– Internationale Financieringsmaatschappij11389
– Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties43
– Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij65
Totaal deelnemingen in internationale instellingen8 0487 479
Totaal77 09272 976

1 Inclusief niet-converteerbare 6% cumulatief preferente aandelen ad nominaal 58,8 miljoen (1996: 235 miljoen), exclusief preferente converteerbare winstdelende aandelen ad nominaal 460 miljoen, waarop nog een stortingsverplichting rust.

2 De hier genoemde bedragen zijn saldi van deelnemingen en verplichtingen.

De waardestijging in 1997 ten opzichte van 1996 van de deelnemingen in Nederlandse ondernemingen kan als volgt worden gespecificeerd:

 
Volumeveranderingen: –439
– N.V. Nederlandse Spoorwegen 706
– Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. –976
– Alpinvest Holding N.V. –171
– Overige 2
   
Netto toename van de reserves: 530
– N.V. Luchthaven Schiphol 161
– De Nederlandsche Bank N.V. 114
– N.V. Nederlandse Spoorwegen 175
– N.V. Bank Nederlandse Gemeenten 97
– Nederlandse Waterschapsbank N.V. 25
– Roccade Informatie Groep N.V. 21
– Ultra Centrifuge Nederland N.V. 25
– N.V. Verenigd Streekvervoer Nederland –148
– Overige 60
   
Waardeveranderingen: 3 482
– Koninklijke PTT Nederland N.V. 3 877
– Nationale Investeringsbank N.V. 368
– Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. 54
– Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. 227
– N.V. Bank Nederlandse Gemeenten 67
– De Nederlandsche Bank N.V. –1 318
– Overige 207
   
Diversen: –26
– Stockdividend Nationale Investeringsbank N.V. 14
– Afboeking goodwill N.V. SDU –32
– Overige –8
Totaal 3 547

Toelichting op deelnemingen in Nederlandse ondernemingen

Deelnemingen worden gewaardeerd tegen de geldende koers. Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de beurskoers ultimo 1997. Dit betreft Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V., Internationale Nederlanden Groep N.V., Koninklijke PTT Nederland N.V., Nationale Investeringsbank N.V. en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.. De overige deelnemingen zijn gewaardeerd tegen de intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde is berekend aan de hand van de gepubliceerde jaarrekeningen van de desbetreffende ondernemingen. De leningen zijn opgenomen onder balanspost B2.

Bij de eerste opneming van deze deelnemingen in de Staatsbalans komt het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de nettovermogenswaarde ten gunste of ten laste van het netto staatsvermogen. Bij vervreemding van deelnemingen komt het verschil tussen de balanswaarde en de opbrengst ten gunste dan wel ten laste van het netto staatsvermogen. Op de deelnemingen zijn de nog openstaande stortingsverplichtingen in mindering gebracht.

De belangrijkste mutaties betreffen:

– De toename in de waarde van de deelneming van de Staat in het kapitaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen wordt verklaard uit de kapitaaldotaties van in totaal 173 miljoen en de toevoeging van 523 miljoen aan de Egalisatierekening Investeringen van de van het Rijk ontvangen rijksbijdragen.

– De stijging op de Amsterdamse effectenbeurs van de waarde van het aandeel van de Koninklijke PTT Nederland N.V. van 65,90 ultimo 1996 tot 84,60 ultimo 1997 is de verklarende factor achter de toename in de waarde van de deelneming van de Staat in deze onderneming.

– De Nederlandsche Bank N.V.

Toelichting op deelnemingen in internationale instellingen

De bedragen van deze deelnemingen zijn opgenomen voor de nominale waarde.

Het betreft een categorie activa in vreemde valuta's, waarvan de balanswaarde wordt berekend met behulp van de contante koersen van de desbetreffende valuta's per balansdatum.

In 1997 is de deelneming in het kapitaal van het Aziatische Ontwikkelingsfonds en van het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds verhoogd met US$ 65,6 miljoen respectievelijk SDR 39,9 miljoen.

De belangrijkste overige mutaties betreffen afname van de verplichtingen als gevolg van onder meer verzilveringen van «notes» bij de Internationale Ontwikkelingsassociatie (363 miljoen), het Aziatisch Ontwikkelingsfonds (52 miljoen) en het Afrikaans Ontwikkelingsfonds (31 miljoen).

B4 Handelskredieten en transitorische posten

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
 19971996
a. Belastingen23 97025 155
b. Overlopende activa3 7833 411
c. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d.16 05716 307
d. Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten7201 184
e. Overige vorderingen2 9602 144
Totaal47 49048 201

a. Belastingen

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belastingvordering.

 
1. Kohierbelastingen: 13 420
Nog niet opgelegd (globale schatting):  
– over 1996 en voorgaande jaren 5 190
– over 1997 8 230
   
2. Niet-kohierbelastingen: 10 550
Loonbelasting 2 440
Omzetbelasting 3 920
Accijnzen 2 000
Successierechten 1 680
Diversen 510
Totaal 23 970

b. Overlopende activa

De overlopende activa zijn:

 
 19971996
Winst van De Nederlandsche Bank N.V.1 1061 208
Winstafdracht Koninklijke PTT Nederland N.V.407288
Lopende rente op leningen aan de Postbank N.V.8888
Vordering uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon155161
Diverse vorderingen2 0271 666
Totaal3 7833 411

c. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d. waar tegenover verplichtingen staan

Zie toelichting bij d.

d. Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten.

Als vorderingen en verplichtingen zijn opgenomen de bedragen van langlopende contracten inzake aanschaffingen van duurzame activa en terzake van uit te voeren werken. De reeds gedane uitgaven zijn op de posten B4.c en C7.b in mindering gebracht en opgenomen onder post B4.d.

De bedragen van de posten B4.c en C7.b hebben voornamelijk betrekking op het Ministerie van Defensie (7 884 miljoen) en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (7 076 miljoen).

e. Overige vorderingen

 
 19971996
Kasgeldleningen en buy / sell-transacties1 0690
Metaalwaarde munten in omloop463449
Inzake de centrale inning van lesgelden120142
Sociale Verzekeringsbank82292
Ziekenfondsraad50148
Diverse vorderingen1 1761 113
Totaal2 9602 144

C Schulden

C1 Munten in omloop

Deze post omvat de nominale schuld uit hoofde van in circulatie gebrachte munten. Het bedrag is exclusief de munten in handen van De Nederlandsche Bank en de munten van de Staat in het muntdepot. Niet geconsolideerd is voor de munten in de kassen van de ministeries. Deze maken deel uit van balanspost B1 Chartale en girale betaalmiddelen. Met de toepassing van het ESR 1995 zijn de verzamelaarsmunten niet langer als schuld gepassiveerd. Daarnaast is de metaalwaarde van de munten niet langer gedesaldeerd in deze post opgenomen; nu is deze post onder B4 geactiveerd.

C2 Dutch Treasury Certificates

Het bedrag van de per balansdatum uitstaande schuld uit hoofde van DTC's bedraagt 12,9 miljard. In de balans is de vooruitbetaalde rente van de schuld in mindering gebracht.

C3 Staatsobligaties

De staatsobligaties zijn conform ESR 1995 gewaardeerd tegen marktprijzen.

 
 19971996Verschil
1. Waardering tegen marktprijs379 110367 96711 143
2. Waardering tegen nominaal343 994331 77612 218
3. Verschil35 11636 191–1 075

De toename van de schuldcategorie staatsobligaties met 11,1 miljard gulden moet bezien worden in het licht van de waarderingsgrondslag. De mutatie van 11,1 miljard kan gesplitst worden in een volumecomponent ter grootte van 12,2 miljard en een prijscomponent van 1,1 miljard. De volumemutatie omvat het beroep op de openbare kapitaalmarkt van de Staat (= saldo van uitgifte en aflossing van staatsobligaties). Hierbij zij aangetekend dat de prijsmutatie geen gevolgen heeft voor de EMU-schuld. De EMU-schuld luidt in ESR-categorieën, doch uitdrukkelijk is bepaald dat voor de excessieve-tekortenprocedure over de schuld in nominale termen gerapporteerd dient te worden. Voor de EMU-schuld is dus de 344 miljard relevant.

C4 Onderhandse Staatsleningen

Conform ESR 1995 zijn de onderhandse Staatsleningen tegen de nominale waarde gewaardeerd. De balansmutatie betreft voornamelijk aflossingen.

C5 Overige leningen op lange termijn

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
 19971996
Leaseverplichtingen1 2911 542
N.V. Nederlandse Spoorwegen437463
Nationaal Restauratiefonds278289
Overige14087
Totaal2 1462 381

C6 Militaire pensioenen

Het balansbedrag vertegenwoordigt de netto-contante waarde van de pensioenverplichtingen van de Staat aan de (gewezen) militairen.

C7 Handelskredieten en transitorische posten

De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:

 
 19971996
a. Overlopende passiva19 67919 315
b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d. waartegenover vorderingen staan16 05716 307
c. Overige schulden2 3522 412
Totaal38 08838 034

a. Overlopende passiva

 
 19971996
Lopende interest van de staatsschuld18 54818 307
Diverse schulden1 1311 008
Totaal19 67919 315

b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d. waartegenover vorderingen staan.

Voor een toelichting wordt verwezen naar balanspost B4c.

c. Overig

 
 19971996
Commissie van de Europese Gemeenschappen674948
Vakantie-aanspraak ambtenaren446429
Investeringsfaciliteit voor Oost-Europa191190
Diverse schulden1 041845
Totaal2 3522 412

Voorwaardelijke verplichtingen

In lijn met het ESR 1995 maken voorwaardelijke verplichtingen, de zogenaamde «contingent liabilities», geen onderdeel uit van het overzicht van activa en passiva van de Staat. Kenmerk van dit type van verplichtingen is dat voordat er een transactie plaatsvindt, eerst aan één of meerdere voorwaarden voldaan moet worden. Een klassiek voorbeeld is garantieverlening door de Staat bij exportkredieten.

Gezien het beleidsmatige belang van garanties is aanvullende informatie over door de Staat verleende garanties in tabel 12.2.3 gepresenteerd; uitgaven en ontvangsten op door de Staat verstrekte garanties zijn in tabel 12.2.4 gepresenteerd.

Tabel 12.2.3 Garanties: uitstaande risico en nieuwe machtigingen; in miljarden guldens
  Risico ultimo  Machtiging tot het  verlenen van nieuwe garanties
  19971998199919981999
1.Waarborg Nederlandse Waterschapsbank8,06,15,000
2.Garanties Wet aansprakelijkheid kernongevallen35,035,035,000
3.Garanties deelneming Wereldbank8,18,17,800
4.Garanties aan De Nederlandsche Bank14,716,516,51,90,3
5.Exportkredietverzekering33,033,033,025,025,0
6.Garanties deelneming Europese banken7,17,111,004,0
7.Garanties huurwoningen33,318,38,300
8.Garanties geldleningen openbaar vervoer4,75,05,50,40,9
9.Overige garanties (risico < 5 miljard)28,227,327,02,12,3
10.Totaal172,1156,4149,129,432,5
11.Totaal in % BBP24,320,818,93,94,1
Tabel 12.2.4 Uitgaven en ontvangsten op door de Staat verstrekte garanties; in miljoenen guldens
     Uitgaven   Ontvangsten
  199719981999199719981999
1.Exportkredietverzekering55,894,7319,8987,9675,0470,0
2.Borgstelling kredieten Midden- en Kleinbedrijf45,445,752,131,728,528,5
3.Regeling Bijzondere Financiering13,050,063,035,126,0244,0
4.Overige garantieregelingen56,389,376,34,47,78,4
5.Totaal170,5279,7511,21059,1737,2750,9

12.3 Rijksbegroting naar economische categorieën

In tabel 12.3.1 zijn de uitgaven en ontvangsten van de Rijksbegroting gegroepeerd naar economische categorieën. De economische categorieën geven inzicht in de economische aard, zoals bijvoorbeeld consumptie en investeringen, van de uitgaven en ontvangsten. Het ESR 1995 ligt ten grondslag aan de indeling in macro-economische groepen.

Tabel 12.3.1 Economische categorieën 1990–1999
 1990199119921993199419951996199719981999
Uitgaven208 019226 997231 807242 341244 876261 068227 762229 456260 916276 140
1 Lopende uitgaven voor goederen en diensten (consumptieve bestedingen)31 89831 54932 99732 85031 88831 67233 25633 77636 86935 617
           
2 Rente, pacht en bijdragen in incidentele exploitatieverliezen van overheidsbedrijven22 85124 97226 65328 24928 98030 26630 06430 39830 93131 387
           
3 Inkomensoverdrachten aan andere sectoren dan de overheid27 98133 12631 70435 88432 31830 28932 60938 42439 16040 511
           
4 Inkomensoverdrachten binnen de sector overheid85 14492 40995 99499 02990 00889 14789 77393 28998 736101 604
           
5 Kapitaaloverdrachten aan andere sectoren dan de overheid6 1734 7353 7774 6474 7824 0183 7953 6054 9785 645
           
6 Kapitaaloverdrachten binnen de sector overheid6 4047 1016 9706 1416 1507 9495 8494 2394 5234 513
           
7 Investeringen3 1013 1283 1013 3373 8514 0083 9604 8234 7654 802
           
8 Financiële transacties24 46729 97730 61132 20446 89963 71928 45620 90241 39145 718
           
9 Aanvullende posten–4376 343
           
Ontvangsten164 474182 437183 790204 347201 899208 707192 458200 143213 822214 199
1 Lopende ontvangsten voor goederen en diensten4 1174 2044 4254 9215 0154 9865 3505 3795 3564 424
           
2 Rente, pacht en andere opbrengsten van vermogen en van ondernemingsactiviteit13 35116 07215 94914 83913 58111 53210 83812 09710 7028 569
           
3 Inkomensoverdrachten van andere sectoren dan de overheid138 599154 138155 461164 004154 294154 708164 750171 807178 648186 879
           
4 Inkomensoverdrachten binnen de sector overheid1 6951 9372 3632 0751 8731 8822 0292 8826 1776 662
           
5 Kapitaaloverdrachten van andere sectoren dan de overheid2 1942 7942 4142 5233 3762 8104 0554 0893 4513 325
           
6 Kapitaaloverdrachten binnen de sector overheid1033582071 188562160346333323166
           
7 Desinvesteringen3503913153574034126174111 795527
           
8 Financiële transacties4 0652 5432 65614 44022 79532 2174 4733 1457 2781 792
           
9 Aanvullende posten921 855
Saldo–43 545–44 560–48 017–37 994–42 977–52 361–35 304–29 313–47 094–61 941
Aflossingen en overige mutaties en correcties21 60625 45127 18129 65045 74429 38525 75118 25138 78443 441
Financieringssaldo–21 939–19 109–20 836–8 3442 767–22 976–9 553–11 062–8 310–18 500

13 HET CONVERGENTIEVERLOOP IN DE EUROPESE UNIE

13.1 Inleiding

De Miljoenennota bevat dit jaar voor de laatste keer een bijlage met een beschrijving van de in het Verdrag van Maastricht genoemde convergentiecriteria en van de procedures ter bevordering van het convergentieproces. Tabel 13.2.1 bevat een overzicht van het convergentieverloop in de EU. De Kamer heeft tijdens het debat over het Verdrag van Maastricht om een dergelijk jaarlijks overzicht verzocht, opdat zij de voortgang met de convergentie in de aanloop naar de derde fase van de EMU goed kon monitoren1. Met de overgang naar de derde fase verliest een dergelijke bijlage zijn functie.

13.2 De convergentiecriteria

Een belangrijke voorwaarde voor het met succes kunnen voeren van een gemeenschappelijke munt is dat de economieën van de deelnemende lidstaten voldoende naar elkaar zijn toegegroeid en voldoende gezond zijn. Om dit te verzekeren is in het Verdrag van Maastricht bepaald dat lidstaten voordat ze mogen toetreden tot de derde fase van de EMU worden getoetst aan de hand van vier convergentiecriteria.

Het inflatiecriterium bepaalt dat de inflatie niet meer dan 1,5%-punt hoger mag zijn dan de inflatie van ten hoogste de drie lidstaten die wat betreft prijsstabiliteit het best presteren.

Het criterium voor de overheidsfinanciën bepaalt dat er geen sprake mag zijn van een buitensporig tekort. In paragraaf 13.3 staat beschreven wanneer dit het geval is.

Het rentecriterium stelt dat de nominale kapitaalmarktrente niet meer dan 2%-punt hoger mag liggen dan het niveau van ten hoogste de drie lidstaten die wat betreft prijsstabiliteit het best presteren.

Het wisselkoerscriterium bepaalt dat de munt van een land gedurende twee jaar de normale marges van het wisselkoersmechanisme in acht heeft genomen, zonder dat daarbij sprake is geweest van een devaluatie ten opzichte van een munt van een andere lidstaat.

De toetsing van de economische prestaties aan de convergentiecriteria heeft plaatsgevonden in het eerste weekend van mei van dit jaar. Op grond van de cijfers in de convergentietabel op de volgende pagina heeft de Europese raad in de samenstelling van regeringsleiders en staatshoofden besloten dat per 1 januari 1999 de derde fase van de Economische en Monetaire Unie van start zal gaan met de volgende 11 lidstaten: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje. Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken hebben aangegeven voorlopig niet te willen toetreden. Ook Zweden wenst voorlopig niet toe te treden en voldoet daarnaast niet aan alle criteria. Griekenland voldoet nog niet aan de convergentiecriteria.

Tabel 13.2.1 Convergentieverloop in de Europese Unie
 OverheidstekortOverheidsschuldInflatieLange rente
 199619971998199619971998199619971998199619971998
Emu-referentiewaarde3336060602,52,7n.v.t.9,18,0n.v.t.
Nederland2,20,91,377,171,468,61,41,82,36,25,55,1
België3,22,11,7126,9122,2118,11,81,41,36,55,75,3
Denemarken0,7–0,7–1,170,665,159,52,11,92,17,26,25,1
Duitsland3,42,72,560,461,361,21,21,41,76,25,65,1
Finland3,30,9–0,357,655,853,61,11,32,07,15,95,2
Frankrijk4,13,02,955,758,058,12,11,21,06,35,55,1
Griekenland7,54,02,2111,6108,7107,77,95,24,514,49,89,4
Ierland0,4–0,9–1,172,766,359,52,21,22,87,36,25,4
Italië6,72,72,5124,0121,6118,14,01,81,99,46,75,5
Luxemburg–2,5–1,7–1,06,66,77,11,21,41,66,35,65,1
Oostenrijk4,02,52,369,566,164,71,81,11,36,35,65,1
Portugal3,22,52,265,062,060,02,91,82,28,65,65,4
Spanje4,62,62,270,168,867,43,61,82,18,76,35,4
Verenigd Koninkrijk4,81,90,654,753,452,32,51,82,47,97,06,0
Zweden3,50,8–0,576,776,674,10,81,91,58,06,55,7

Bron: voor Nederlands overheidstekort en -schuld: Financiën; overig cijfer materiaal: EC-prognoses voorjaar 1998.

Overheidstekort: vorderingensaldo van totale overheid in %BBP.

Overheidsschuld: bruto schuld van totale overheid in %BBP.

Inflatie: procentuele stijging van de consumentenprijzen gemeten volgens het geharmoniseerde indexcijfer van de Commissie.

Referentiewaarde inflatie: het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie plus 1,5%-punt

Referentiewaarde lange rente: het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie plus 2%-punt

Voor de landen die begin 1999 zullen toetreden tot de laatste fase van de Economische en Monetaire Unie verliezen de convergentie-criteria deels hun waarde. Dit geldt in de eerste plaats voor het wisselkoerscriterium, omdat de onderlinge koersen onlosmakelijk met elkaar verbonden zullen zijn. Ten aanzien van het inflatie en rentecriterium geldt dat, hoewel ook binnen een monetaire unie verschillen in inflatie- en lange rente kunnen bestaan, het onwaarschijnlijk is dat deze verschillen erg groot zullen zijn. Het criterium voor de overheidsfinanciën blijft echter ook in de derde fase van groot belang (zie onder).

13.3 Procedures ter bevordering van het convergentieproces

Met de invoering van de gemeenschappelijke munt neemt de noodzaak van economische convergentie en het belang van coördinatie van economisch beleid verder toe. Daarom zijn de bestaande procedures ter bevordering van het convergentieproces, te weten de multilaterale toezichtsprocedure en de buitensporige tekortprocedure, in aanzienlijke mate versterkt. De afspraken hierover zijn vastgelegd in het zogenaamde Stabiliteits- en Groeipact.

Multilateraal toezicht en coördinatie van economisch beleid

Het institutionele kader voor het multilateraal toezicht en de coördinatie van het economisch beleid wordt evenals nu het geval is, gevormd door de globale richtsnoeren voor het economisch beleid.In de globale richtsnoeren wordt uiteengezet welke richting het economische beleid van de Unie als geheel moet hebben. Hierbij wordt niet alleen aandacht geschonken aan budgettair beleid, maar komen ook structureel economische onderwerpen aan de orde zoals beleid gericht op het verbeteren van het functioneren van arbeidsmarkten en productmarkten. In de globale richtsnoeren kunnen ook aanbevelingen aan de individuele lidstaten worden gedaan. Het economische beleid van de lidstaten moet passen binnen deze globale richtsnoeren.

Een belangrijke schakel tussen de globale richtsnoeren enerzijds en het macro-economische beleid van de individuele lidstaten anderzijds zijn de stabiliteitsprogramma's. Lidstaten zijn onder de bepalingen van het Stabiliteits- en Groeipact verplicht stabiliteitsprogramma's in te dienen en regelmatig te actualiseren. Deze programma's bevatten onder andere een beschrijving van de budgettaire doelstellingen en voornemens voor de middellange-termijn. Een centraal element in deze programma's is een middellange-termijndoelstelling voor de begrotingssituatie van «nabij evenwicht of een overschot». Aan de hand van deze programma's zal de Ecofin de budgettaire ontwikkelingen in de lidstaten nauwgezet volgen. Als de budgettaire ontwikkelingen slechter verlopen dan gepland, kan de Ecofin een aanbeveling aan de betrokken lidstaat richten, waarbij de lidstaat gevraagd wordt om het beleid aan te passen.

Stabiliteitsprogramma's zijn sterk gericht op de budgettaire aspecten van het macro-economisch beleid. Dit is niet verwonderlijk, omdat de monetaire aspecten zoals inflatie, wisselkoers en rentes, meer dan voorheen buiten de invloed van de nationale overheden komen te liggen. Lidstaten die de euro nog niet invoeren blijven convergentieprogramma's indienen, met daarin ook aandacht voor de monetaire convergentiecriteria.

De buitensporige tekortenprocedure

Een belangrijke aanvulling op het multilateraal toezicht is de zogenaamde buitensporige-tekortenprocedure. Uitgangspunt van deze procedure is de juridisch bindende afspraak dat lidstaten zogenaamde buitensporige tekorten dienen te vermijden. Belangrijkste eis hierbij is dat het overheidstekort van een lidstaat in principe beneden de drie procent moet liggen. In het Stabiliteits- en Groeipact zijn gedetailleerde afspraken opgenomen over de procedure die gevolgd moet worden als een lidstaat onverhoopt toch een buitensporig tekort heeft. Als de betrokken lidstaat niet op tijd de benodigde actie voor correctie van het tekort neemt, kan deze zware sancties tegemoet zien, waaronder hoge geldelijke boetes (maximaal 0,5% BBP).

14 DE REGELS BUDGETDISCIPLINE

14.1 Inleiding

De regels budgetdiscipline zijn ten opzichte van de regels zoals die fungeerden tijdens de afgelopen kabinetsperiode op een aantal punten aangepast. De wijzigingen zijn ingegeven door de adviezen van de Studiegroep Begrotingsruimte, zoals verwoord in het tiende rapport van de Studiegroep, door het nieuwe Regeerakkoord en door ervaringen uit de afgelopen kabinetsperiode. De meest in het oog springende wijzigingen betreffen de periode gedurende welke de budgetdisciplinekaders worden aangepast op basis van de ontwikkeling van de nominale component van het bruto binnenlands product, het reserveren van de ruilvoetwinst en de sterkere verankering in de uitgavenbeheersing van intensiveringen die gefinancierd worden uit stijging van de lokale lasten. Tevens is het bereik van de regels geactualiseerd. De afbakening is uiteengezet in annex 1. In annex 2 wordt een toelichting gegeven op de bijstelling van de budgettaire kaders op basis van de nominale ontwikkeling, op een aantal aspecten inzake het gebruik van de eindejaarsmarge, op de uitgavenreserve, op intensiveringen met gevolgen voor de lokale lastendruk en op statistische correcties van ijklijnen.

14.2 De geïntegreerde set regels budgetdiscipline

I. Bereik en definities

1. De regels budgetdiscipline hebben betrekking op de drie budgetdisciplinesectoren: de Rijksbegroting in enge zin, de sociale zekerheid en de zorg. De regels budgetdiscipline worden toegepast op de drie budgetdisciplinesectoren. Deze sectoren worden in annex 1 nader gedefinieerd. Voor de Rijksbegroting in enge zin worden deze regels vervolgens toegepast op de afzonderlijke begrotingen met de daarbij behorende meerjarencijfers.

2. De in guldens gemeten budgettaire kaders worden aangepast voor mutaties in de deflator van het bruto binnenlands product (BBP).1 Voor elk van de drie budgetdisciplinesectoren zijn budgettaire kaders vastgelegd (zie annex 1). Deze budgettaire kaders luiden in reële termen.2 Voor toetsing van de feitelijke uitgavenontwikkeling aan de kaders wordt gebruik gemaakt van de in guldens gemeten budgettaire kaders. Deze zijn gelijk aan de in reële termen gedefinieerde budgettaire kaders, aangepast aan de algemene nominale ontwikkeling. Als maatstaf voor de algemene nominale ontwikkeling wordt de prijscomponent van het bruto binnenlands product (pBBP) gebruikt. De budgetdisciplinekaders voor het begrotingsvoorbereidingsjaar worden vastgesteld bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar op basis van het CEP en worden in augustus bijgesteld op basis van de MEV. Het kader voor het lopende jaar wordt definitief vastgesteld bij Voorjaarsnota. Wijzigingen in de pBBP van een jaar waarvoor de besluitvorming reeds is afgerond worden niet meegenomen in de bijstelling van het kader voor het lopende jaar, noch voor de bepaling van het kader voor het begrotingsvoorbereidingsjaar. Mutaties uit hoofde van de feitelijke loon- en prijsontwikkelingen en overige nominale bijstellingen moeten worden ingepast in het in guldens gemeten budgettaire kader, in overeenstemming met het Regeerakkoord. Indien, in vergelijking met de Regeerakkoordcalculaties, de prognose voor de algemene nominale ontwikkeling ten tijde van de integrale besluitvorming over de collectieve uitgaven in het voorjaar (het hoofdbesluitvormingsmoment) meer opwaarts of minder neerwaarts afwijkt dan de prognose voor de nominale ontwikkeling van de netto-uitgaven, worden de kaders op dat moment aangepast op basis van de nominale ontwikkeling van de netto-uitgaven. Op basis van de inzichten uit de MEV worden de kaders voor het voorbereidingsjaar geactualiseerd.

3. De in guldens gemeten budgettaire kaders per sector – in casu de zogeheten ijklijnen – fungeren als maatstaf voor de bepaling van over- en onderschrijdingen in een budgetdisciplinesector. Voor elk van de drie budgetdisciplinesectoren geldt dat de in guldens gemeten budgettaire kaders als maatstaf fungeren voor de bepaling van over- en onderschrijdingen in de desbetreffende budgetdisciplinesector. Voor de begrotingen binnen de Rijksbegroting in enge zin fungeren de voor het begrotingsjaar vastgestelde ramingen en de bijbehorende meerjarencijfers als maatstaf voor de bepaling van over- en onderschrijdingen.

4. Een overschrijding van de vastgelegde verplichtingenbedragen is slechts toegestaan indien en voor zover de kaseffecten daarvan passen binnen, respectievelijk opgevangen kunnen worden binnen, de voor het begrotingsjaar afgesproken (kas)ramingen en de bijbehorende meerjarencijfers.

II. Voorkomen van overschrijdingen

5. Dreigende overschrijdingen dienen door passende en tijdige maatregelen zoveel mogelijk te worden voorkomen.

III. Signaleren van overschrijdingen

6. Over- en onderschrijdingen worden tijdig aan de Minister van Financiën en de ministerraad gemeld.

IV. Compenseren van overschrijdingen

7. Iedere overschrijding dient te worden gecompenseerd, met inachtneming van gemaakte afspraken over eindejaarsmarges en compensatie over de jaren heen. In het kader van de eindejaarsproblematiek kunnen binnen een begroting tot een bepaalde omvang gelden van het ene naar het andere begrotingsjaar worden geschoven. Deze zogeheten eindejaarsmarge bedraagt 1,0% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal. De Rijksbegrotingsdelen van de sociale zekerheid en de zorgsector hebben een eindejaarsmarge van 1,0%. Voorts is er een aantal meer specifieke afspraken. Daarbij gaat het om de eindejaarsmarge voor de Homogene Groep Internationale Samenwerking en voor het Infrastructuurfonds. In annex 2 wordt nader op de eindejaarsmarge ingegaan. De fasering van compensatiemaatregelen kan voorlopen op de fasering van de problematiek. Het is ook mogelijk dat de compensatie in de tijd achterloopt, namelijk indien een parallelle fasering van compensatie-maatregelen en problematiek redelijkerwijs niet mogelijk is en alle mogelijkheden voor een regulier en doelmatig kasbeheer zijn uitgeput. Hiervoor wordt een bepaalde termijn gehanteerd: in beginsel de duur van de kabinetsperiode.

Wanneer voor bepaalde investeringen en/of investeringsachtige uitgaven in de begrotingsvoorbereiding een verlaging van het budget in het eerstvolgende begrotingsjaar en/of van de nabije meerjarencijfers wordt gecombineerd met een in totaliteit even grote verhoging van de budgetten in verderaf gelegen jaren, kan compensatie over de jaren heen worden toegestaan. Voorstellen voor intertemporele compensatie worden in beginsel betrokken bij het hoofdbesluitvormingsmoment. Mutaties van louter statistische aard blijven bij de toetsing van de feitelijke uitgavenontwikkeling aan de budgettaire kaders buiten beschouwing. Voor een toelichting op statistische correcties wordt verwezen naar annex 2.

8. Overschrijdingen worden specifiek gecompenseerd. Specifieke compensatie betekent voor de Rijksbegroting in enge zin compensatie in de betrokken regeling of elders op de betrokken begroting. Specifieke compensatie voor de sociale zekerheid en de zorgsector betekent compensatie in de betrokken regeling/voorziening of elders in de desbetreffende budgetdisciplinesector. Het ligt bij specifieke compensatie in de rede in eerste instantie compensatie in de betrokken regeling/voorziening te zoeken. De bewindspersoon die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waar de overschrijding zich voordoet, doet voorstellen voor specifieke compensatie. Het kan voorkomen dat een bepaalde uitgave op een begroting of in een budgetdisciplinesector is geraamd, maar dat de beleidsbeïnvloeding daarvan niet berust bij de betreffende bewindspersoon. In dat geval zal de eis van specifieke compensatie niet altijd toepasbaar zijn. Veeleer ligt dan signalering en compensatie door de beleidsbeïnvloedende bewindspersoon voor de hand. Een maatregel die door een minister wordt voorgesteld en die zou leiden tot een verhoging van de lokale lasten, dient specifiek gecompenseerd te worden. De compensatie dient zo te worden vormgegeven dat de lokale lastenverzwaring niet optreedt. In de regel betekent dit dat de compensatie ten goede komt aan de lokale overheden. Zie voor een toelichting annex 2.

9. Indien door de ministerraad wordt besloten dat specifieke compensatie achterwege blijft, vindt generale compensatie plaats. In algemene zin wordt onder generale compensatie verstaan, dat de compensatie wordt uitgebreid tot andere begrotingen en/of andere budgetdisciplinesectoren. Bij de generale compensatie van overschrijdingen op begrotingen gerekend tot de Rijksbegroting in enge zin ligt allereerst compensatie binnen deze budgetdisciplinesector in de rede. Voor de budgetdisciplinesectoren sociale zekerheid en zorg betekent generale compensatie uitbreiding van de compensatie tot andere budgetdisciplinesectoren. Een overschrijding die het gevolg is van ruilvoetproblematiek uit hoofde van de macro-economische contractloonontwikkeling, behoeft niet specifiek binnen één sector te worden gecompenseerd. Als de groei van de reële uitgaven hoger uitvalt dan de ramingen bij Regeerakkoord, dan kan de ministerraad bij het hoofdbesluitvormingsmoment besluiten om allereerst de uitgavenreserve in te zetten om die hogere reële uitgaven geheel of gedeeltelijk te compenseren. De mate van een eventueel ruilvoetverlies is daarbij een belangrijk criterium voor toedeling van de uitgavenreserve aan één of meerdere budgetdisciplinesectoren. Mocht een eventueel ruilvoetverlies, ook na aanwending van het beschikbare deel van de uitgavenreserve en van meevallers binnen de betreffende sector(-en), een overschrijding in één of meerdere budgetdisciplinesectoren tot gevolg hebben, dan ligt het in de rede dat de ministerraad besluit om onderlinge compensatie tussen de drie sectoren toe te staan.

10. Meevallers mogen dienen als compensatie voor tegenvallers, maar in principe niet voor beleidsintensiveringen. Een saldo van tegenvallers boven meevallers op een begroting of binnen een budgetdisciplinesector dient te worden gecompenseerd via ombuigingen. Over de aanwending van per saldo meevallers op een begroting of in een budgetdisciplinesector besluit de ministerraad. Voor zover er ten aanzien van bepaalde onderdelen van de begroting budgetteringsafspraken zijn overeengekomen, geldt dat alle onder- en overschrijdingen op deze onderdelen van de begroting als beleidsmatige mutaties worden aangemerkt. Indien er geen budgetteringsafspraken zijn overeengekomen, geldt dat meevallers die voortvloeien uit een aanwijsbaar efficiënt beheer van begrotingsgelden, eventueel voor een deel, op de desbetreffende begroting kunnen worden aangewend. Hierover dienen van geval tot geval afspraken te worden gemaakt.

Annex 1: Afbakening budgetdisciplinesectoren

A. De budgetdisciplinesector Rijksbegroting in enge zin heeft betrekking op alle uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting die niet tot de andere budgetdisciplinesectoren worden gerekend, inclusief het daarmee samenhangende deel in aanvullende posten3. Tevens vallen onder deze sector de bruto-afdrachten van de landbouwheffingen aan de EU, die worden verantwoord op het landbouwegalisatiefonds-B.

Uitgangspunt voor de budgetdisciplinesector Rijksbegroting in enge zin zijn de relevante uitgaven op de Rijksbegroting minus de relevante niet-belastingontvangsten (nbo's). Als relevante uitgaven worden aangemerkt alle uitgaven die vallen onder de bovenstaande afbakening, behoudens de studieleningen, de leen- en depositofaciliteit, het nemen van deelnemingen en de uitgaven in het kader van VAW/balansverkorting. Als relevante niet-belastingontvangsten worden aangemerkt alle nbo's die vallen onder de bovenstaande afbakening, behoudens de gasbaten, de winst DNB, verkopen van deelnemingen en nbo's die als collectieve last worden aangemerkt. Voorts is niet relevant de mutatie in het FES-saldo. De uitgaven en ontvangsten op de Rijksbegroting die betrekking hebben op sociale zekerheid en zorg (inclusief het aandeel in de aanvullende posten) worden buiten beschouwing gelaten.

B. De budgetdisciplinesector sociale zekerheid heeft betrekking op het totaal van uitgaven in die sector, zowel de uitgaven die lopen via de Rijksbegroting als de premiegefinancierde uitgaven.

Tot de sociale zekerheid op de Rijksbegroting worden gerekend alle uitgavenartikelen voor sociale zekerheid, arbeidsmarkt- en arbeidsomstandighedenbeleid, alsmede het aandeel van de aanvullende posten voor nominale ontwikkelingen dat daarmee samenhangt.4 De uitgaven worden gesaldeerd met de relevante ontvangstenartikelen. Tot het premiegefinancierde deel van de sociale zekerheid worden gerekend AOW, ANW, WAO (inclusief eigen risicodragers), WAZ, vangnet-ZW en WW (Wgf en AWF).

C. De budgetdisciplinesector zorg heeft betrekking op alle uitgaven en ontvangsten die in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden meegenomen.

Het BKZ omvat de aanvaardbare kosten die gefinancierd worden door de AWBZ, de ZFW en de particuliere verzekeraars (deze laatste voor zover betrekking hebbend op die voorzieningen die ook in het ZFW-verzekerd pakket zijn opgenomen), alsmede de via de Rijksbegroting gefinancierde uitgaven die tot de zorg worden gerekend. De ijklijn zorg omvat het langs collectieve weg gefinancierde deel van het BKZ (AWBZ, ZFW, begrotingsgefinancierde zorg en de omslagbijdrage WTZ). Indien er overschrijdingen ten opzichte van het BKZ-uitgavenkader plaatsvinden, dan worden deze overschrijdingen en de aangebrachte compensatie via een vaste rekenregel vertaald naar de reële uitgavenijklijn. Een analoge benadering geldt voor onderschrijdingen.

Eigen betalingen uit hoofde van eigen bijdragen en eigen risico's vallen binnen het bereik van de regels budgetdiscipline. Maatregelen ter verkleining van het AWBZ-pakket en van het ZFW-verzekerde pakket en het daarmee corresponderende particulier verzekerde pakket zijn relevante mutaties voor de budgetdiscipline.

Tot de zorg op de Rijksbegroting worden gerekend de uitgavenartikelen Ouderenbeleid, Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken, Inspectie Gezondheidszorg, Gehandicaptenbeleid, RIVM, Volksgezondheid algemeen, Volksgezondheidbeleid, de adviesraden op volksgezondheidgebied, EWLW-banen, Maatschappelijke opvang5, Vrouwenopvang5, Verslavingszorg5, Bijdrage sectorfondsen plus het aandeel van de aanvullende posten dat hiermee samenhangt in verband met nominale ontwikkelingen, gesaldeerd met de ontvangstenartikelen die bij de bovengenoemde uitgavenartikelen horen, waaronder met name de ontvangstartikelen Inspectie Gezondheidszorg, Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken, Volksgezondheid algemeen, Medische Tuchtwet, Verrekening met Agentschap CBG en RIVM.

Annex 2: Toelichting op enkele specifieke onderwerpen uit de regels budgetdiscipline

1. Bijstelling budgettaire kaders op basis van nominaleontwikkeling

In de begrotingssystematiek fungeren de uitgavenkaders als instrument ter beheersing van de reële uitgaven van de collectieve sector. De reële uitgavenkaders, zoals die bij of afgeleid van een Regeerakkoord worden opgesteld, worden tijdens de kabinetsperiode aangepast op basis van nieuwe inzichten in de algemene nominale ontwikkeling (pBBP).

Strikt geredeneerd dient op elk moment dat het uitgavenkader wordt aangepast rekening te worden gehouden met alle nieuwe inzichten over de algemene nominale ontwikkeling. Dit kan evenwel tot gevolg hebben dat ook nieuwe inzichten over reeds afgesloten jaren leiden tot bijstellingen van het kader voor het lopende en voorbereidingsjaar (nacalculatie). Gegeven de begrotingssystematiek noodzaakt een dergelijke ontwikkeling tot wijzigingen in de reële collectieve uitgaven. Op het moment dat realisaties over de algemene nominale ontwikkeling zich manifesteren, zijn de instrumenten die de overheid ter beschikking heeft om zich aan te passen aan de nominale ontwikkeling (met name de loonontwikkeling) voor een groot deel al uitgeput. Ingrijpen in de begroting als gevolg van de in het verleden verkeerd ingeschatte algemene nominale ontwikkeling, belemmert een stabiel en betrouwbaarheid financieel-economisch beleid van de overheid. Fluctuaties en aanpassingen dienen waar mogelijk voorkomen te worden.

Het bovenstaande overwegende is – in lijn met het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte – besloten, voor de bepaling van de kaders nacalculatie achterwege te laten. De budgetdisciplinekaders voor het begrotingsvoorbereidingsjaar worden vastgesteld bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar op basis van het CEP en worden in augustus bijgesteld op basis van de MEV. Het kader voor het lopende jaar wordt definitief vastgesteld bij Voorjaarsnota. De onderstaande tabel licht een en ander met een voorbeeld toe.

 CEP '99MEV '00CEP '00MEV '01 
 989900989900990001990001
Uitvoering '99  nvt  nvt      
Voorbereiding '00            
             
Uitvoering '00        nvt  nvt
Voorbereiding '01            

Toelichting op de tabel:

• De deflator voor het uitvoeringsjaar 1999 wordt vastgesteld bij het hoofdbesluitvormingsmoment op basis van het CEP'99 (exclusief de nacalculatie 1998) en wordt nadien niet meer aangepast.

• De deflator voor het voorbereidingsjaar 2000 wordt vastgesteld bij het hoofdbesluitvormingsmoment op basis van het CEP'99 (exclusief de nacalculatie 1998) en wordt in augustus aangepast op basis van de MEV'00 (exclusief de nacalculatie 1998 en nieuwe inzichten 1999).

In lijn met het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte wordt een eventuele ruilvoetwinst bij het hoofdbesluitvormingsmoment – die zich voordoet wanneer ten opzichte van de Regeerakkoordramingen de mutatie van de prijs van het BBP de mutatie van de sectorspecifieke prijs overstijgt – gereserveerd totdat meer zekerheid bestaat of deze ruilvoetwinst daadwerkelijk zal worden gerealiseerd (bij MEV).

2. Eindejaarsmarge

De eindejaarsmarge creëert de mogelijkheid binnen een begroting tot een bepaalde omvang gelden van het ene naar het andere begrotingsjaar te schuiven, ter voorkoming van een ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar.

De eindejaarsmarge bedraagt 1% van het gecorrigeerde begrotingstotaal. Voor de begrotingsfondsen FES, Infrastructuurfonds (ISF) en AOW-spaarfonds geldt geen eindejaarsmarge omdat het saldo van ontvangsten boven uitgaven per definitie kan worden meegenomen naar het volgende jaar (of de daarop volgende jaren in het geval van het ISF). Voor het Gemeentefonds en het Provinciefonds geldt ook geen eindejaarsmarge. De ontvangsten zijn volgens de Financiële-verhoudingswet gelijk aan de uitgaven. De verplichtingen kunnen hiervan afwijken maar komen altijd in latere jaren tot uitbetaling. Voor de Homogene Groep Internationale Samenwerking geldt de afspraak dat onderuitputting tot maximaal 300 miljoen mag worden meegenomen naar volgende jaren, waarbij een verdeelsleutel geldt van 50%, 25%, 25%. Voor een overschrijding geldt een maximum van 100 miljoen. Onderuitputting in de liquide middelen van agentschappen komt tot uitdrukking in het saldo van agentschappen. Dit geldt ook voor onderdelen van het Rijk die – zonder de status van agentschap – werken met een baten-lastenstelsel. Het saldo van agentschappen is, evenmin als de leen- en depositofaciliteit, relevant voor het uitgavenkader. Door bij het hoofdbesluitvormingsmoment de plannen van agentschappen te toetsen, wordt de relatie met het EMU-tekort in het oog gehouden.Voor bepaling van het gecorrigeerde begrotingstotaal wordt uitgegaan van de uitgaven stand ontwerpbegroting.

Voor de begrotingen van VWS en SZW geldt een eindejaarmarge voor het deel Rijksbegroting in enge zin en het deel dat valt onder de kaders respectievelijk sociale zekerheid en zorg. Er geldt geen eindejaarsmarge voor de totale budgetdiscipline sector sociale zekerheid, noch voor het Budgettair Kader Zorg. Reden is dat bij de sociale zekerheidsuitkeringen en de verstrekkingen in de zorgsector decemberkoorts geen rol speelt.

De hoogte van het feitelijk gebruik door de departementen van de eindejaarsmarge wordt bepaald bij Voorlopige Rekening. De overgehevelde bedragen worden bij de Voorjaarsnota aan de begrotingen toegevoegd. De definitieve omvang van het feitelijk gebruik wordt bepaald op basis van de Slotwet (wat dus kan leiden tot marginale mutaties bij de Vermoedelijke Uitkomsten).

Gelijktijdig met het toevoegen bij Voorjaarsnota wordt, onder de veronderstelling dat ook het komende jaar gebruik zal worden gemaakt van de eindejaarsmarge, op een aanvullende post een ramingstechnische veronderstelling opgenomen. De combinatie van de toevoeging aan de begrotingen en de ramingstechnische veronderstelling, bewerkstelligt dat het totale uitgavenbeeld niet wijzigt. Onderuitputting die optreedt na de Voorjaarsnota kan worden aangewend ter realisatie van de taakstelling.

3. De uitgavenreserve

De uitgavenreserve bedraagt 1 miljard in 2002 en is bedoeld om onverwachte tegenvallers in de sfeer van de reële uitgaven, met name als gevolg van ruilvoetproblemen als gevolg van een hogere groei, (deels) op te kunnen vangen. De uitgavenreserve heeft de vorm van extra ruimte onder het uitgavenkader en belast het EMU-tekort. Voor 1999 is een tranche van 250 miljoen beschikbaar, oplopend via 500 miljoen voor 2000 en 750 miljoen voor 2001 tot 1 miljard voor 2002.

4. Intensiveringen met gevolgen voor lokale lastendruk

In de Nota Lokale Lastendruk en in de Monitor Lokale lasten heeft het kabinet aangegeven dat «bij nieuw of geïntensiveerd rijksbeleid de gevolgen voor de gemeentelijke uitgaven in beeld worden gebracht. Om te voorkomen dat als gevolg van dit rijksbeleid de gemeentelijke lasten automatisch stijgen, wordt in dat kader nadrukkelijk de mogelijkheid van een financiële dotatie voor gemeenten overwogen.» Deze uitspraak sluit nauw aan bij het gestelde in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Daarin is opgenomen dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, aangegeven dient te worden welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting bij het desbetreffende voorstel moet tevens worden aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen. Artikel 108, lid 3, van de Gemeentewet heeft alleen betrekking op medebewindstaken. De regels omtrent compensatie van specifiek de medebewindstaken zijn in dit artikel stelliger geformuleerd dan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Artikel 108, lid 3, van de Gemeentewet zegt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering van medebewindstaken door het Rijk aan de gemeenten worden vergoed. De Provinciewet (artikel 105, lid 3) kent een vergelijkbare bepaling.

5. Statistische correcties

Mutaties van louter statistische aard blijven bij de toetsing van de feitelijke uitgaven aan de uitgavenkaders buiten beschouwing. Het uitgavenkader wordt voor deze mutaties gecorrigeerd. De achtergrond van een statistische correctie ligt veelal in een wijziging in de (financiële) vormgeving van beleid ten opzichte van de situatie zoals oorspronkelijk neergelegd in het Regeerakkoord. De gewijzigde vormgeving is van invloed op de hoogte van de netto-uitgaven maar heeft doorgaans niet primair tot doel het collectieve voorzieningenniveau te wijzigen. De mutatie in de netto-uitgaven heeft een technische karakter. Het gaat om overboekingen tussen budgetdisciplinesectoren, financieringsverschuivingen tussen Rijk en decentrale overheden (voor zover deze verschuiving gepaard gaat met een wijziging in de financiering), financieringsverschuivingen tussen de collectieve en particuliere sector en bruteringseffecten bij netto-netto gekoppelde uitgaven. Voor het bepalen van de omvang van bruteringseffecten bij netto-netto gekoppelde uitgaven wordt gebruik gemaakt van een integrale correctiemethode. Aangrijpingspunt van deze methodiek is een vergelijking tussen de ontwikkeling van het bruto-referentie minimumloon en de bruto-ontwikkeling van de netto-netto gekoppelde uitkering. Een wijziging in deze verhouding ten opzichte van de verhouding zoals deze gold bij Regeerakkoord, geeft reden tot correctie van de ijklijn.

TREFWOORDENREGISTER

Agenda 2000 53, 267

Agentschappen 71

Allochtonen 26

AOW-spaarfonds 11, 24

Arbeidsaanbod 28, 29

Arbeidsbemiddeling 32

Arbeidskorting 38

Arbeidskostenforfait 38

Arbeidskostenontwikkeling 8

Arbeidskosten 29

Arbeidsmarktbeleid 18

Arbeidsmarkt 8

Arbeidsongeschiktheid 32

Arbeidsparticipatie 25, 26, 31

Arbeidspotentieel 26

Arbeidsproductiviteit 18, 51

Arbeidsvolume 21

Arbeidsvoorwaarden 52

Arbeidsvoorziening 32

Automatische stabilisator 24

Baten-lastenstelsel 70

Bedrijfsvoering 69, 252

Begrotingsbeleid 11

Begrotingsindeling 66

Begrotingsproces 22

Behoedzame uitgangspunten 21, 42

Belastinggrondslag 17

Belastingherziening 57

Belastingontvangsten 106

Belastingstelsel 8, 10, 14, 17, 22, 29

Belastinguitgaven 58, 113

Beleidsonderzoeken 252

Beleidsrelevante financieringstekort 60

Benzineaccijns 36

Bereikbaarheid 34

Bouwstenennotitie 113

BTW-compensatiefonds 79

Budgetdiscipline 292

Budgettaire ruimte 22

Buitenlandbeleid 53

Capaciteit 34

Centra voor Werk en Inkomen 55

Concurrentie 19, 33

Conjunctuur 16

Contractloonontwikkeling 43

Contractloonstijging 20

Convergentiecriteria 289

Cultuur 49

Decentrale overheden 255

Decentralisatiebeleid 262

Derivaten 266

Derving 114

Dienstverlening 34

Doelmatigheid 51, 56, 69

Draagvlak 25

Economische crisis 17

Economische dynamiek 16

Economische structuur

18, 22, 33

Effectieve arbeidsaanbod

16

Emissiegassen

35

EMU

11, 19, 289

EMU-schuldquote

60

EMU-tekort

12, 25, 59

Energiebelastingen

39

Energiebelasting

35

Eurokapitaalmarkt

265

Europese richtsnoeren voor arbeidsmarktbeleid

29

Europese Unie

267

Euro

79

Evaluatieonderzoek

75

Evenwicht op de begroting

23

Filevorming

33

Financiële informatiesystemen

77

Financiële transacties

60

Financiële verantwoording

67

Financiële-verhoudingswet

261

Fiscale beleid

106

Flexibiliteit

20

Fonds Economische Structuurversterking (FES)

12, 23, 44

Forfaitaire rendementsheffing

39

Fraudebestrijding

54

Gemeente- en provinciefonds

50

Gemeentefonds

257

Gemeentelijk belastinggebied

259

Gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid

260

Gemeentelijke milieuheffingen

260

Geneesmiddelensector

56

Grondslag

39

Heffingskorting

29, 38

Herintreders

25

Hoofdbeleidsterrein

128

Hoogconjunctuur

21

Ijklat

103

IJklatten voor de inkomsten

45

Inactiviteit

21, 30

Inbesteding

78

Inflatie

18

Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

37

Infrastructuur

13, 34, 48

Inkomensverhoudingen

9

Inkomstenmeevallers

22, 42, 45, 56, 103

Intensiveringen

9, 10, 13, 14, 47

Interdepartementale beleidsonderzoeken

69

Investeringen

20

Inzetbaarheid

29

Jaarverslag

69

Japanse economie

17

Jeugdwerkloosheid

27

Joint Implementation en Clean Development

35

Kapitaalmarkt

38

Kengetallen

73

Kennisinfrastructuur

10

Kennis

37

Keuringen

32

Kinderopvang

8, 22, 27, 30, 47, 58

Knip in de eerste schijf

57

Kwaliteitsimpulsen

37

Kyoto-afspraken

35, 48

Laaggeschoolde arbeid

26

Laagopgeleiden

26

Langdurige werkloosheid

27

Langetermijnstrategie

20

Lastenverlichting

8, 12, 13, 16, 22, 29

Leven lang leren

37

Levensverwachting

31

Lokale heffingen

256

Lokale lastendruk

259

Loonmatiging

9

Macro-methode

114

Marginale wig

30

Marktconformiteit

52

Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW)

11, 33

Marktwerking

33

Meevallerformule

22, 42

Microlastenontwikkeling

56

Microlastenontwikkeling

256

Micro-methode

115

Milieudruk

33

Milieu

9, 33, 48

Millenniumprobleem

64

Nacalculeren

43

Natuurlijke werkloosheid

18

Nettobegrenzer

53, 267

Nieuwkomers

25

Normeringsmethode

257

OESO

113

Ombuigingen

14

Ombuigingsmaatregelen

50

Omroepbijdragen

43

Onderwijs

9, 13, 33, 37, 47

Oudedagsparaplu

38

Ouderen

26

Overheidsfinanciën

10, 16

Overheidsschuldquote

24

Overheidsschuld

10, 24

Pact voor Stabiliteit en Groei

25

Parkeerbeleid

36

Particuliere consumptie

20

Pensioenregelingen

31

Politie

48

Prijsinstrument

33

Primaire heffingsstructuur

114

Productiegroei

18

Productiviteitsstijging

34

Provinciefonds

257

Publiek-privatesamenwerking (PPS)

35

Reëel uitgavenkader

12

reële uitgavenkader

43

Reële uitgavenkaders

42

Rekeningrijden

36

Replacement rate

30

Restwaarde

278

Resultaatgerichte sturingsmodel

70

Retributies

260

Rijkshuisvestingsstelsel

64

Risicodragend kapitaal

38

Ruilvoetproblematiek

12

Ruilvoetverlies

23, 44

Ruimtelijke economische structuur

10

Samenwerking

77

Schaalvergroting

19

Sociale cohesie

8, 26

Sociale infrastructuur

50

Sociale partners

8, 30

Sociale structuur

9

Sociale zekerheid

8, 63

Socialezekerheidsstelsel

32

Spaarloon

33

Specifiek inkomensbeleid

49

Specifiek werkgelegenheidsbeleid

49

Specifieke uitkeringen

259

Sport

49

Staatsbalans

276

Stabiliteits- en Groeipact

13

Stads- en streekvervoer

34

Stimuleringsmaatregelen 114

Studiegroep Begrotingsruimte 292

Tariefstructuur 38

Tax expenditure 113

Tegenvallerformule 23

Tekortreductie 11

Trendmatige begrotingsbeleid 42

Uitgavenijklijnen 43

Uitgavenmeevallers 44

Uitgavenreserve 13, 44

Uittredingsleeftijd 31

Uittreedmogelijkheden 26

Uitvoeringsorganisaties 32

Vacatures 20, 33

Veiligheid 48

Vergrijzing 24, 30

Vergroening 14, 57

Verhaalsrecht AWBZ 56

Vermogenseffecten 20

Vermogensrendementsheffing 38

Verticale toelichting 160

Vestigingsplaatsfactoren 20

Vestigingsplaats 17

Vestigingswet Bedrijven 33

VINEX-locaties 54

Vrouwen 26

VUT-regelingen 9

Waterschappen 257

Werken voor derden 79

Werkgelegenheid 22

Werkgelegenheidsgroei 16

Werkhervattingskans 28

Werkloosheid 18

Wet financiering lagere overheid 265

Wettelijk minimumloon 9

Wisselkoersrisico's 19

Zorg 13, 50

Zorgsector 64

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AAWAlgemene Arbeidsongeschiktheidswet
ABWAlgemene Bijstandswet
AFBZAlgemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten
AKWAlgemene Kinderbijslagwet
ANWAlgemene Nabestaandenwet
AOWAlgemene Ouderdomswet
ARBVOArbeidsvoorzieningsorganisatie
AWBZAlgemene Wet Bijzondere Ziektekosten
AWFAlgemeen Werkloosheidsfonds
BAPOBevordering Arbeidsparticipatie Ouderen
BBPBruto Binnenlands Product
pBBPprijsontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product
BIABeperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriterium
BKBetalingskredieten (EU)
BKZBudgettair Kader Zorg
BNPBruto Nationaal Product
BPMBelasting van Personenauto's en Motorrijwielen
BTWBelasting Toegevoegde Waarde
BUZAMinisterie van Buitenlandse Zaken
BZKMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAOCollectieve Arbeidsovereenkomst
CBACentrale Bureaus Arbeidsvoorziening
CBGCollege Beoordeling Geneesmiddelen
CBSCentraal Bureau voor de Statistiek
CEPCentraal Economisch Plan
COACentraal Orgaan Opvang Asielzoekers
CPBCentraal Planbureau
CUQCollectieve uitgavenquote
DICODefensie Interservice Commando
DJIDienst Justitiële Inrichtingen
DNBDe Nederlandsche Bank
DTC'sDutch Treasury Certificates
DTODefensie Telematica Organisatie
ECBEuropese Centrale Bank
ECUEuropean Currency Unit
EFROEuropees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EMUEconomische en Monetaire Unie
EPEuropees Parlement
ERMExchange Rate Mechanism
EUEuropese Unie
EWLW(-banen)Extra Werkgelegenheid voor Langdurig Werklozen; ook wel instroom-doorstroombanen
FESFonds Economische Structuurversterking
FORFiscale Oudedagsreserve
FSVFonds Sociale Vernieuwing
FTE'sFull-time equivalents
FVFinanciële Vooruitzichten
GATTGeneral Agreement on Tariffs and Trade
GBAGemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens
GFGemeentefonds
GOMGarantiefaciliteit Opkomende Markten
hgIS (HGIS)homogene groep Internationale Samenwerking
HSLHoge Snelheidslijn
IBInkomstenbelasting
IBGInformatie Beheergroep
IBOInterdepartementaal Beleidsonderzoek
ICCOInternationale Cacao-overeenkomst
ICESInterdepartementale Commissie Economische Structuur
I/D banenInstroom/Doorstroombanen
IHSIndividuele Huursubsidie
IKRInvesteringskosten Rijksdiensten
INDImmigratie- en Naturalisatiedienst
IPOInterprovinciaal Overleg
ISInternationale Samenwerking
ISFInfrastructuurfonds
JOZJaaroverzicht Zorg
KACEKenniscentrum Automatiseringsconsequenties van de Euro
KLPDKorps Landelijke Politiediensten
LBLoonbelasting
LISVLandelijk Instituut Sociale Verzekeringen
LSOPLandelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie
MARINMaritiem Research Instituut Nederland
MDWMarktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
MECUMiljoenen ECU
MEVMacro-Economische Verkenning
MILIEVMilieu en Economische Verzelfstandiging
MKB-NederlandMidden- en Kleinbedrijf Nederland
MLOMicrolastenontwikkeling
MLTMiddelllangetermijn verkenning
NAMNederlandse Aardoliemaatschappij
NBO'sNiet-Belasting Ontvangsten
NIVRNederlands Instituut voor Vliegontwikkeling en Ruimtevaart
NMANederlandse Mededingingsautoriteit
NOVEMNederlandse Onderneming voor Energie en Milieu
NWI'sNiet-Winstbeogende Instellingen
OBOntwerp Begroting
ODAOfficial Development Aid
OECD (OESO)Organization for Economic Co-Operation and Development
OPLOverige Publiekrechtelijke Lichamen
ORETOntwikkelingsrelevante Exporttransacties
OSVOrganisatiewet Sociale Verzekeringen
OZBOnroerendezaakbelastingen
PEMBAPremiedifferentiatie en Marktwerking bij
 Arbeidsongeschiktheidsregelingen
PFProvinciefonds
PLAFINPlatvorm Financiële Informatievoorziening
RARegeerakkoord
RBHRegeling Bijdragen Huurlasten
REBRegulerende Energiebelasting
RIVMRijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RGDRijksgebouwendienst
SEM 2000Sound and Efficient Management 2000
SENOStichting Economische Samenwerking Nederland en Oost-Europa
S&OSpeur- en Ontwikkelingswerk
SPAKSpecifieke Afdrachtskorting
SWABSamen Werken aan Bereikbaarheid
TBATerugdringing Beroep op Arbeidsongeschiktheid
TEN'sTrans-Europese Netwerken
TIBTransport in Balans
USZOUitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs
VAMILVrije Afschrijving Milieu-investeringen
VAWVervroegde Aflossing Woningwetleningen
VBOVoorbereidend Beroepsonderwijs
VINEXVierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra
VKVastleggingkredieten (EU)
VK-compensatieVerenigd Koninkrijk-compensatie
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VNO-NCWVereniging van Nederlandse Ondernemingen - Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
VOBVoorontwerp Begroting (EU)
VpBVennootschapsbelasting
VUTVervroegde Uittreding
VVTVVoorwaardelijke Vergunning tot Verblijf
VWSMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WajongWet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten
WAOWet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZWet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
WGFWachtgeldfonds
WgrWet gemeenschappelijke regelingen
WIRWet op de Investeringsrekening
WIWWet Inschakeling Werklozen
WKAWet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid
WMLWettelijk Minimum Loon
WOZWet Waardering Onroerende Zaken
WSFWet op de Studiefinanciering
WSWWet Sociale Werkvoorziening
WTOWorld Trade Organization
WTSWet Tegemoetkoming Studiekosten
WTZWet Tarieven Ziektekosten
WVGWet Voorzieningen Gehandicapten
WWWerkloosheidswet
ZBOZelfstandig Bestuursorgaan
ZFWZiekenfondswet
ZVOZiektekostenvoorziening Overheidspersoneel
ZWZiektewet
kst-26200-2-2.gifkst-26200-2-3.gifkst-26200-2-4.gifkst-26200-2-5.gif
Licence