Base description which applies to whole site

3. Uitgaven

Het kabinet Rutte II is demissionair. Zolang er nog geen nieuw kabinet is aangetreden zal het huidige kabinet de noodzakelijke voorbereidingen voor de begroting 2018 treffen. Uitgangspunt daarbij is dat het kabinet geen nieuw beleid meer voorbereidt. Waar mogelijk is budgettaire problematiek ingepast op de departementale begrotingen. Daarnaast zijn er situaties waarin de dienstverlening aan burgers of bedrijven ernstig zou verslechteren zonder interventie, of waar niet ingrijpen zou leiden tot ernstige verhoging van risico’s. Voor een aantal van dergelijke urgente dossiers worden daarom middelen beschikbaar gesteld.

Tabel 2 laat zien dat er voor 2017 een onderschrijding van het totaalkader wordt verwacht van 1 miljard euro, waarbij compensatie over de deelkaders plaatsvindt. Ten opzichte van de Miljoenennota is er sprake van een ruilvoetmeevaller onder alle drie de deelkaders. Zie box 1 voor een uitleg van het begrip ruilvoet.

De mutaties per deelkader worden in deze paragraaf verder toegelicht. In bijlage 3 en in de suppletoire begrotingen worden de mutaties ten opzichte van Miljoenennota 2017 in meer detail toegelicht.

Tabel 2: Toetsing totaalkader

(in miljarden euro; «–» is onderschrijding)

2017

Miljoenennota 2017

0,0

Voorjaarsnota 2017

– 1,0

   

Kader RBG-eng Miljoenennota

1,1

Mutaties Voorjaarsnota

0,1

Kader RBG-eng Voorjaarsnota

1,2

   

Kader SZA Miljoenennota

0,3

Mutaties Voorjaarsnota

– 0,9

Kader SZA Voorjaarsnota

– 0,5

   

Kader BKZ Miljoenennota

– 1,4

Mutaties Voorjaarsnota

– 0,3

Kader BKZ Voorjaarsnota

– 1,7

Box 1: Ruilvoet

In het Nederlandse begrotingsbeleid wordt gebruikgemaakt van een uitgavenkader. Dit kader stelt een maximum aan de uitgaven van de overheid. Bij het Regeerakkoord wordt voor de gehele kabinetsperiode een reëel uitgavenkader vastgesteld. Gedurende de rit wordt het uitgavenkader aangepast aan de (geraamde) inflatie. Hierbij wordt de prijs Nationale Bestedingen als inflatiecijfer gebruikt.

De geraamde uitgaven van de verschillende ministeries worden ook elk jaar aangepast aan de verwachte prijsontwikkeling. Dat gebeurt echter niet met de prijs Nationale Bestedingen, maar met de door het CPB geraamde loon- en prijsontwikkeling voor dat ministerie.

De ruilvoet is de verhouding tussen de prijs van de geraamde uitgaven van ministeries en de prijs Nationale Bestedingen. Wanneer de loon- en prijsontwikkeling van ministeries lager is dan de stijging van de prijs Nationale Bestedingen is er sprake van een ruilvoetwinst en wanneer deze hoger ligt van een ruilvoetverlies.

De nieuwste cijfers van het CPB gaan voor 2017 uit van een grotere stijging van de prijs Nationale Bestedingen dan de ramingen ten tijde van de Miljoenennota 2017. Hierdoor stijgt het uitgavenkader meer dan verwacht. Ook de geraamde uitgaven van de ministeries stijgen door een hogere loon- en prijsbijstelling dan bij de Miljoenennota werd verwacht. Het effect van de loon- en prijsbijstelling is echter kleiner dan het effect van de prijs Nationale Bestedingen waardoor er per saldo ruimte ontstaat onder het kader. Er is dus sprake van een ruilvoetmeevaller ten opzichte van de Miljoenennota.

Kader Rijksbegroting in enge zin (RBG-eng)

Tabel 3: Kadertoets RBG-eng

(in miljarden euro; «–» is onderschrijding)

2017

Kadertoetsing RBG eng Miljoenennota 2017

1,1

 

Ruilvoet

 
   

Indexatie van het uitgavenkader

– 0,9

   

Nominale ontwikkeling uitgaven

0,2

 

HGIS

0,5

 

ABP pensioenpremie

0,3

 

Regeringsvliegtuig

0,1

 

Winstafdracht DNB en dividend staatsdeelnemingen

0,1

 

EU afdrachten

– 3,2

 

Referentieraming OCW en studiefinanciering

0,1

 

DUO

0,1

 

Boetes VenJ

0,1

 

Gemeentefonds, Provinciefonds, BTW-compensatiefonds

0,1

 

Kasschuiven

0,0

 

Eindejaarsmarge 2016

1,3

 

In=uittaakstelling 2017

– 1,5

 

Overig

0,0

 

Technische mutaties

 

Kadercorrectie EU-afdrachten

2,8

Kadertoetsing RBG eng Voorjaarsnota 2017

1,2

De overschrijding van het kader RBG-eng komt uit op 1,2 miljard euro. Bij de Miljoenennota werd nog uitgegaan van een overschrijding van 1,1 miljard euro. Tabel 3 geeft de wijzigingen weer in de kadertoetsing op het kader RBG-eng sinds de Miljoenennota.

Ten opzichte van de raming uit de Miljoenennota 2017 is de indexatie van het uitgavenkader RBG-eng aan de hand van de prijs Nationale Bestedingen ruim 0,9 miljard euro hoger uitgevallen. De loon- en prijsontwikkeling van de uitgaven onder het kader zijn 0,2 miljard hoger uitgevallen dan geraamd. Per saldo resteert er hierdoor een ruilvoetmeevaller van 0,8 miljard euro.

Het budget voor ontwikkelingssamenwerking (HGIS) is naar boven bijgesteld doordat de uitgaven zijn aangepast aan het nu hoger geraamde bruto nationaal inkomen (bni). Ook zijn er via de eindejaarsmarge middelen die in 2016 niet waren uitgegeven doorgeschoven naar 2017. Verder werkt de lagere asielinstroom in 2016 door in lagere uitgaven aan opvang 2017. De middelen die hiermee zijn gemoeid zijn weer overgeboekt van de begroting van VenJ naar de begroting van BHOS, waardoor de HGIS uitgaven toenemen. Tot slot heeft het kabinet 50 miljoen euro vrijgemaakt voor veiligheid, stabiliteit, migratiesamenwerking en opvang in de regio.

Per 1 januari 2017 heeft het ABP de pensioenpremie verhoogd. Om de ministeries te compenseren voor de hogere werkgeverslasten die voortkomen uit de premiestijging, is 342 miljoen euro toegevoegd aan de departementale begrotingen.

Voor de vervanging van het regeringsvliegtuig heeft het kabinet 50 miljoen euro vrijgemaakt, naast de 40 miljoen euro uit de niet bestede reservering uit 2016.

De raming van het dividend uit staatsdeelnemingen en van de winstafdracht door DNB is naar beneden bijgesteld. Het dividend is naar beneden aangepast aan de laatste winstprognoses. Door gedaalde marktrentes en de afloop van opkoopprogramma’s daalt de winst van DNB. Dit, gecombineerd met de noodzaak tot het vullen van de voorziening voor de risico’s van kwantitatieve verruiming, zorgt voor een daling van de winstafdrachten DNB aan de Staat.

Bij de EU-afdrachten zorgt het aannemen van de Europese begroting voor 2017 voor bijna 80 miljoen euro lagere Nederlandse afdrachten. De nacalculatie van de afdrachten 2016 zorgt ook voor lagere Nederlandse afdrachten van 124 miljoen euro. Het aannemen van de vierde, vijfde en zesde aanvullende begroting 2016 door het Europees Parlement zorgt voor een verlaging van de Nederlandse afdrachten van iets meer dan 3 miljard euro. Dit komt voornamelijk doordat in de vijfde aanvullende begroting de kortingen op de nationale afdrachten die waren afgesproken in het Eigen Middelenbesluit 2016 worden geëffectueerd. Nederland ontvangt de kortingen op de afdrachten over 2014–2016 met terugwerkende kracht in 2017.

Bij de begroting van OCW is sprake van hogere uitgaven doordat het verwachte aantal leerlingen en studenten hoger uitvalt dan ten tijde van de Miljoenennota 2017 werd verwacht. Tegelijkertijd dalen de rente-ontvangsten bij de studiefinanciering doordat de rentestand lager uitvalt dan verwacht. Bij DUO is sprake van eenmalige correctie die leidt tot hogere uitgaven onder het kader RBG-eng en lagere niet-kaderrelevante uitgaven.

Op de VenJ begroting zijn op basis van de realisatiecijfers over 2016 de geraamde ontvangsten uit boetes en transacties naar beneden bijgesteld. Naar aanleiding van de motie van de leden Zijlstra en Samsom (Kamerstuk 34 550, nr. 7) heeft het kabinet besloten de ontvangsten op Boeten en Transacties per januari 2017 als generaal dossier op de begroting van VenJ aan te merken. Mee- of tegenvallers t.o.v. de raming komen voortaan dus ten gunste of ten laste van het generale beeld.

De indexering van de algemene uitkering van het Gemeentefonds, het Provinciefonds en het BTW-compensatiefonds (BCF) vindt plaats via de normeringssystematiek (trap-op-trap-af). De indexering volgt uit de ontwikkeling van het bestuurlijk afgesproken mandje van rijksuitgaven genaamd Netto Gecorrigeerde Rijksuitgaven (NGRU). De besluitvorming zorgt voor hogere NGRU-relevante uitgaven, dus ook een hoger accres voor het Gemeentefonds, Provinciefonds en het BTW-compensatiefonds.

De post kasschuiven bevat middelen die doorgeschoven zijn vanuit 2016 naar 2017. Daarnaast is er een aantal kasschuiven op de begrotingen vanuit 2018 en verder naar 2017.

Tabel 4: Kasschuiven RBG-eng

(in miljoenen euro)

2017

Revolverend Fonds Energiebesparing

73

Pensioenregeling politie

347

Investeringen defensie

– 125

Deltafonds en Infrafonds

– 300

Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders

– 52

Overig

56

Totaal

– 1

Bij de Voorjaarsnota 2017 en de bijbehorende 1e suppletoire wetten wordt op de departementale begrotingen ook de eindejaarmarge 2016 opgeboekt. Departementen kunnen een deel van de in 2016 niet bestede middelen via de eindejaarsmarge doorschuiven naar 2017 (HGIS middelen kunnen worden doorgeschoven naar de komende drie jaren). In totaal is er via de eindejaarsmarge 1,5 miljard euro doorgeschoven van 2016 naar 2017, waarvan 0,2 miljard euro betrekking heeft op HGIS-uitgaven (zie toelichting hierboven). Als tegenhanger van de eindejaarsmarge wordt ook een in=uittaakstelling geboekt op de aanvullende post. De gedachte hierachter is dat er aan het einde van dit jaar weer in dezelfde mate als in 2016 sprake zal zijn van onderbesteding op de begrotingen. Door hiervoor alvast een taakstelling in te boeken zorgt het uitkeren van de eindejaarsmarge 2016 niet voor een belasting van het uitgavenkader. De post overig bevat alle kleinere mutaties op de departementale begrotingen.

De kadercorrectie EU-afdrachten komt voort uit de ratificatie van het Eigen Middelenbesluit (EMB) door de lidstaten van de EU. Met de ratificatie van het EMB in 2016 zijn de kortingen op de nationale afdrachten geëffectueerd. Omdat de aanvullende begroting met de effecten van het EMB pas laat in 2016 is aangenomen, heeft Nederland de korting op de afdrachten over 2014–2016 met terugwerkende kracht in 2017 in de kas ontvangen. Zoals bij Najaarsnota en per brief aan de Kamer gemeld1 heeft het kabinet besloten om het uitgavenkader te corrigeren voor het effect van het EMB, aangezien de omvang van het bedrag, in combinatie met de mate waarin het kabinet hierop nog kon sturen, op gespannen voet staat met het uitgangspunt dat de begrotingsregels bestuurlijke rust, eenvoud en duidelijkheid vooraf moeten bieden. Waar in 2016 dus het uitgavenkader naar boven is aangepast, wordt het kader voor 2017 verlaagd zodat de ontvangst van de korting niet leidt tot budgettaire ruimte.

Kader Sociale Zaken en Arbeidsmarkt (SZA)

Tabel 5: Kadertoets SZA

(in miljarden euro; «-» is onderschrijding)

2017

Miljoenennota 2017

0,3

 

Ruilvoet

 
   

Indexatie van het uitgavenkader

– 0,7

   

Nominale ontwikkeling uitgaven

0,1

 

Werkloosheidsuitgaven

– 0,2

 

Kasschuiven

– 0,1

 

Overig

0,1

Voorjaarsnota 2017

– 0,5

De onderschrijding van het kader SZA komt uit op 0,5 miljard euro. Bij de Miljoenennota werd nog uitgegaan van een overschrijding van 0,3 miljard euro. Tabel 5 geeft de wijzigingen weer in de kadertoetsing op het kader SZA sinds de Miljoenennota.

Er is sprake van een ruilvoetmeevaller, doordat het kader 0,7 miljard naar boven is aangepast met de prijs Nationale Bestedingen, terwijl de indexatie van de daadwerkelijke uitgaven onder het kader een minder grote toename kent, namelijk 0,1 miljard. De raming voor de werkloosheidsuitgaven wordt neerwaarts bijgesteld. Dit is met name het gevolg van een meevaller binnen de WW door lagere werkloosheidscijfers. Daar tegenover staat een tegenvaller bij de bijstand als gevolg van hogere volumes en een prijstegenvaller uit de realisatie van gemeenten.

Er worden diverse kasschuiven gedaan, waarvan de kasschuif ten behoeve van de re-integratie Wajong de grootste is. De post overig bevat diverse bijstellingen op basis van nieuwe uitvoeringsinformatie van UWV, SVB en de Belastingdienst. Er zijn onder andere meevallers op de kinderbijslag (AKW) en uitkeringen aan nabestaanden (ANW). Er zijn tegenvallers op de uitgaven aan de ziektewet (ZW) en de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Daarnaast is de indexatie van verschillende regelingen aangepast.

Budgettair Kader Zorg (BKZ)

Tabel 6: Kadertoets Budgettair Kader Zorg

(in miljarden euro; «–» is onderschrijding)

2017

Miljoenennota 2017

– 1,4

 

Ruilvoet

 
   

Indexatie van het uitgavenkader

– 0,6

   

Nominale ontwikkeling uitgaven

0,0

 

Grensoverschrijdende zorg

– 0,1

 

Hulpmiddelen

– 0,1

 

Flankerend beleid hoofdlijnenakkoorden 2018

0,1

 

Kwaliteitskader verpleeghuiszorg

0,2

 

Uitvoeringsproblematiek Wlz

0,2

 

Nacalculeerbare kapitaallasten

0,1

 

Eigen bijdrage Wlz

– 0,1

 

Overig

– 0,0

Voorjaarsnota 2017

– 1,7

De onderschrijding van het kader BKZ komt uit op 1,7 miljard euro. Bij de Miljoenennota werd nog uitgegaan van een onderschrijding van 1,4 miljard euro. Tabel 6 geeft de wijzigingen weer in de kadertoetsing op het kader BKZ sinds de Miljoenennota.

De additionele onderschrijding van 0,3 miljard is het gevolg van een ruilvoetmeevaller, een aantal mee- en tegenvallers en enkele intensiveringen. De ruilvoetmeevaller ontstaat doordat het kader met 0,6 miljard euro naar boven wordt bijgesteld, terwijl de loon- en prijsontwikkeling van de uitgaven in 2017 nauwelijks stijgt. De hoogte van de loon- en prijsontwikkeling voor de Zvw- en Wlz-uitgaven is namelijk al bij Miljoenennota vastgezet.

Op basis van de voorlopige realisatiecijfers 2016 van het Zorginstituut Nederland zijn de ramingen van de zorguitgaven geactualiseerd. Dit leidt met name tot structurele meevallers bij de grensoverschrijdende zorg (– 106 miljoen euro) en hulpmiddelen (– 58 miljoen euro). Het zorggebruik bij grensoverschrijdende zorg is de afgelopen jaren nauwelijks gegroeid en dat wordt nu structureel verwerkt. De meevaller bij de hulpmiddelen is het gevolg van lagere uitgaven aan hoortoestellen, verzorgingsmiddelen en diabetesmateriaal.

Het kabinet is voornemens om voor 2018 hoofdlijnenakkoorden te sluiten met de sectoren MSZ, GGZ, Huisartsenzorg/Multidisciplinaire zorgverlening, Paramedische zorg en Wijkverpleging. Om deze akkoorden tot stand te brengen heeft het kabinet in 2017 65 miljoen euro vrijgemaakt voor een aantal gerichte intensiveringen, zoals het versterken van het eerstelijnsverblijf.

In de brief van 13 januari 2017 (Kamerstuk 31 765, nr. 261) heeft het kabinet incidenteel 100 mln. beschikbaar gesteld voor de verpleeghuislocaties waar verbetering van kwaliteit het hardste nodig is. Daarnaast is als eerste stap vanaf 2017 structureel 100 mln. uitgetrokken voor de implementatie van het nieuwe kwaliteitskader verpleeghuiszorg. Het kwaliteitskader is juridisch bindend. De tariefstelling van de NZa moet hiermee rekening houden. Het is daarom onvermijdelijk dat extra middelen voor verpleeghuiszorg worden gereserveerd. Zoals reeds gemeld in de brief van 31 mei van de Staatssecretaris van VWS (Kamerstuk 31 765, nr. 273), zal het benodigde bedrag de komende jaren oplopen. Het derde scenario van de NZa gaat uit van 1,3 miljard, uitgaande van de aanvullende uitgangspunten conform de CPB-systematiek gaat het naar verwachting om circa 2,1 miljard. Omdat de omvang van het bedrag en de fasering nog niet duidelijk zijn, komt het kabinet hier de komende tijd op terug.

Vanaf 1 januari 2017 stelt het CIZ bij de Wlz-indicatiestelling alleen nog vast of iemand wel of geen toegang krijgt tot de Wlz. Het CIZ stelt niet meer vast of specifieke zorgfuncties noodzakelijk zijn. Wie toegang krijgt tot de Wlz, maakt daarmee aanspraak op een volledig zorgprofiel met een totaalpakket aan Wlz-zorg. Hierdoor krijgen bepaalde groepen Wlz-cliënten aanspraak op meer zorg dan voorheen. Het gaat om aanspraken op dagbesteding, vervoer en huishoudelijke hulp. Dit leidt tot extra uitgaven binnen de Wlz.

Op basis van uitvoeringsinformatie laten de nacalculeerbare kapitaallasten een overschrijding zien in 2016. Instellingen waarin Wlz-zorg met verblijf wordt geleverd kunnen tot en met 2017 een specifieke vergoeding ontvangen op basis van nacalculatie voor hun kapitaallasten. Vanaf 2018 maken de kapitaallasten volledig onderdeel uit van de reguliere bekostiging in de Wlz (zzp-tarieven). Hierdoor doet de tegenvaller zich alleen voor in 2017.

De ontvangsten aan eigen bijdrage in de Wlz vallen hoger uit. De hogere ontvangsten zijn in lijn met toegenomen zorggebruik in de Wlz, gecorrigeerd voor de verschillende leveringsvormen waar een cliënt uit kan kiezen (zorg in natura, volledig pakket thuis (VPT), modulair pakket thuis (MPT), of persoonsgebonden budget (PGB)).

Tot slot zijn er diverse kleine mee- en tegenvallers. Als gevolg van de actualisatie van de (voorlopige) realisatiecijfers van het Zorginstituut zijn enkele kleine ramingsbijstellingen gedaan binnen de curatieve zorg en er zijn middelen beschikbaar gesteld voor de arbeidsmarktagenda.

Licence