Base description which applies to whole site

4.13 Vervallen uitzondering op gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups

Met ingang van 2017 is de gebruikelijkloonregeling versoepeld voor zogenoemde innovatieve start-ups46. Het belastbare loon van belastingplichtigen die aanmerkelijkbelanghouder zijn van die innovatieve start-ups en arbeid verrichten ten behoeve van die innovatieve start-ups mag voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling worden vastgesteld op het wettelijke minimumloon. De regeling mag maximaal drie jaar worden toegepast, waarna de normale regels voor de bepaling van het gebruikelijke loon weer gelden. Het doel van deze regeling is het stimuleren van innovatieve start-ups door een verbetering van hun liquiditeitspositie. De regeling is destijds voorzien van een horizonbepaling op grond waarvan de tegemoetkoming met betrekking tot de gebruikelijkloonregeling voor innovatieve start-ups zou vervallen per 1 januari 2022, tenzij de maatregel voor die datum positief zou worden geëvalueerd. De regeling is bij het Belastingplan 2022 met een jaar verlengd, omdat de evaluatie destijds nog niet was afgerond.

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft de maatregel inmiddels geëvalueerd op doelmatigheid en doeltreffendheid. Hieruit blijkt dat slechts een klein deel van de belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de regeling er ook gebruik van maakt. Een zeer kleine groep ontvangt een gebruikelijk loon dat exact overeenkomt met het wettelijke minimumloon (WML). Hierbij speelt mee dat een lager gebruikelijk loon ook mogelijk is in nader overleg met de Belastingdienst. In uitzonderlijke gevallen is het zelfs mogelijk dat daar een lager loon uit volgt dan het WML. Hierdoor is het niet met zekerheid te zeggen dat een verlaging van het gebruikelijke loon ook een effect is van de regeling. Door het beperkte gebruik van de regeling is het effect op de liquiditeitspositie van innovatieve start-ups gering en is de regeling daarmee niet doeltreffend. Omdat er beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling kan er weinig gezegd worden over de doelmatigheid. De regeling zorgt ervoor dat gebruikers waarschijnlijk niet meer in overleg hoeven te treden met de Belastingdienst over de hoogte van het gebruikelijke loon, waardoor de kosten relatief laag zijn. Door het beperkte gebruik zijn de baten echter ook laag. De regeling slaagt er al met al dus niet goed in om innovatieve start-ups te stimuleren door hun liquiditeitspositie te verbeteren. Daarom wordt voorgesteld de regeling per 1 januari 2023 te laten vervallen.

Bij de invoering van de regeling is aangegeven dat overgangsrecht zou worden opgenomen voor bestaande gevallen in het geval dat de regeling zou worden afgeschaft.47 Aanmerkelijkbelanghouder(s) die in 2022 al gebruikma(a)k(t)en van de regeling, kunnen daarom op grond van het onderhavige wetsvoorstel de regeling blijven toepassen. De voorwaarden voor de tegemoetkoming zoals die op 31 december 2022 gelden, blijven in dat geval gelden voor de resterende duur waarin de aanmerkelijkbelanghouder nog gebruik kan maken van de tegemoetkoming. Concreet zijn dit de kalenderjaren 2023 en 2024, afhankelijk van in welk kalenderjaar de regeling voor het eerst door de belastingplichtige is toegepast. Voorgesteld word daarom om het overgangsrecht met ingang van 1 januari 205 te laten vervallen.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De tegemoetkoming in de gebruikelijk-loonregeling voor innovatieve startups bevatte een horizonbepaling op basis waarvan de regeling zou vervallen tenzij deze positief zou worden geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Nu de regeling negatief is geëvalueerd, vervalt de tegemoetkoming.

46

Onder een innovatieve start-up wordt in dit kader verstaan een lichaam als bedoeld in artikel 12a, derde lid, Wet LB 1964 waaraan een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, WVA is afgegeven voor in het kalenderjaar verricht speur- en ontwikkelingswerk waarop het percentage, bedoeld in artikel 23, zevende lid, eerste volzin, van die wet, van toepassing is.

47

Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 19, p. 5.

Licence