Base description which applies to whole site

ARTIKEL VII

In de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen vervalt artikel V, onderdelen E en G.

ARTIKEL VIII

  • 1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid monitort het gebruik van regelingen voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 en zendt aan de Staten-Generaal hiervan jaarlijks een verslag dat in ieder geval de volgende elementen omvat:

    • a. de gerichtheid van de regelingen voor vervroegde uittreding, waarbij aandacht wordt geschonken aan:

      • 1°. de hoogte van gehanteerde inkomensgrenzen;

      • 2°. de afbakening van de doelgroep en eventuele herijking hiervan;

      • 3°. het gebruik en de onderbouwing van de extra ruimte in de drempelvrijstelling;

    • b. het profiel van deelnemers aan regelingen voor vervroegde uittreding;

    • c. het totale gebruik van de drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding;

    • d. de voortgang op duurzame inzetbaarheid gekoppeld aan collectieve regelingen voor vervroegde uittreding.

  • 2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rapporteert jaarlijks over het gebruik van de drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding. Bij overschrijding van een signaalwaarde van 15.000 nieuwe deelnemers op jaarbasis aan een regeling voor vervroegde uittreding treedt het kabinet in overleg met sociale partners over de oorzaken hiervan, de gerichtheid van regelingen voor vervroegde uittreding en het bijsturen hierop.

  • 3. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid draagt zorg voor een driejaarlijks ijkmoment, te beginnen in 2028, waarbij aan de hand van de rapportages, bedoeld in het eerste lid, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën wordt beoordeeld of de drempelvrijstelling in dezelfde vorm kan blijven bestaan of dat er bijsturing, afbouw of beëindiging moet plaatsvinden.

  • 4. Voor de bijsturing of afbouw, bedoeld in het tweede en derde lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een regeling worden getroffen.

  • 5. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL IX

Onze Minister zendt drie jaar na de inwerkingtreding van de in artikel IV, onderdelen B en C, opgenomen pseudo-eindheffing een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten hiervan.

Licence