Base description which applies to whole site

4.2 Rechtmatigheid van de uitgaven

Het niveau van rechtmatigheid van de verplichtingen, ontvangsten en uitgaven van het Rijk was in 2014 opnieuw hoog. Het percentage onrechtmatigheden ligt voor het gehele Rijk, evenals voorgaande jaren, ruim onder de grens van 1 procent van de totale uitgaven in 2014.

Tabel 4.1 Rechtmatigheid van de rijksuitgaven in de afgelopen jaren volgens de Algemene Rekenkamer (in procenten)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Rechtmatigheid uitgaven Rijk (%)

99,69

99,66

99,76

99,80

99,73

99,53

De rijksoverheid hanteert een rapporteringstolerantie48 van 1% voor het begrotingshoofdstukniveau en 3% voor het begrotingsartikelniveau49. Dat is strenger dan internationaal gebruikelijk is. Voor de Europese uitgaven geldt bijvoorbeeld alleen een tolerantiegrens van 2% op het begrotingshoofdstukniveau.

Ondanks enkele overschrijdingen van de toegestane tolerantiegrenzen voor de Nederlandse rijksuitgaven, mag het totaalbeeld over de rechtmatigheid zeker een goede prestatie worden genoemd.

In 2014 is de rechtmatigheid van alle begrotingshoofdstukken afzonderlijk eveneens ruim binnen de geldende rapporteringstoleranties gebleven, met uitzondering van de begrotingshoofdstukken van Defensie en Wonen en Rijksdienst50. Daarnaast is bij een aantal begrotingsartikelen de rapporteringstolerantie overschreden. In de bedrijfsvoeringsparagrafen van de departementale jaarverslagen over 2014 worden deze overschrijdingen van de rapporteringstoleranties nader toegelicht en gekwantificeerd.

De belangrijkste fouten en onzekerheden over de rechtmatigheid in 2014 zijn veroorzaakt door:

  • 1. Fouten en onzekerheden als gevolg van het niet geheel voldoen aan de Europese aanbestedingsregels en contractvoorwaarden;

  • 2. Fouten en met name onzekerheden als gevolg van onvoldoende beoordeelde documentatie van uitgaven door het Ministerie van Defensie;

  • 3. Te vroege betaling van een kwartaalvoorschot voor het Commissariaat voor de Media;

  • 4. Bekostigingsfouten bij MBO-scholen die de wettelijk voorgeschreven onderwijstijd niet naleven;

  • 5. Bekostigingsfouten bij scholen voor primair onderwijs als gevolg van geconstateerde fouten in de opgaven van leerlinggewichten door de onderwijsinstellingen;

  • 6. Fouten in de huurtoeslagen als gevolg van onder meer behandelfouten en onjuiste opgaven van gegevens door belanghebbenden;

  • 7. Onzekerheden bij het Ministerie van VWS over de rechtmatigheid van de uitgaven van Caribisch Nederland.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Regelingen zijn gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) indien bij subsidies, uitgaven sociale zekerheid en belastingen afhankelijkheid bestaat van gegevens die door belanghebbenden verstrekt worden.

Voor alle regelingen die afhankelijk zijn van gegevens van derden, beoordelen de departementen welke maatregelen moeten worden genomen om M&O te voorkomen en te bestrijden (hier aangeduid met M&O-beleid). Departementen moeten deze maatregelen vervolgens (waar mogelijk) ook treffen, zodat sprake is van een toereikend M&O-beleid.

Onder misbruik wordt verstaan het bewerkstelligen van geen of te geringe betaling van verplichte bijdragen aan de overheid en van het verkrijgen of genieten van een (te hoge) uitkering door het bewust niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig verstrekken van inlichtingen.

Onder oneigenlijk gebruik wordt verstaan het volgens de regels van de wet, maar in strijd met de bedoeling van de wettelijke bepalingen, geheel of ten dele ontgaan van een verplichte bijdrage aan de overheid en verkrijgen of genieten van een (te hoge) uitkering51.

De departementen behoren voortdurend alert te zijn op mogelijk M&O en het voorkomen en bestrijden daarvan. Ieder departement hoort ook inzicht te hebben in de M&O-gevoelige regelingen, de potentiële risico’s op M&O en de gewenste en getroffen maatregelen om M&O te voorkomen en te bestrijden.

De omvang van de te nemen maatregelen voor een toereikend M&O-beleid wordt echter wel begrensd door:

  • inherente beperkingen in wettelijke bepalingen, zoals privacywetgeving;

  • politieke overwegingen;

  • beperkingen in de betrouwbaarheid van gegevens van externe partijen;

  • een te ongunstige verhouding tussen de kosten die aan de te nemen (extra) maatregelen zijn verbonden in relatie tot het nut van die maatregelen.

Deze beperkingen zorgen voor inherente onzekerheid bij het voorkomen en bestrijden van M&O.

Wanneer het M&O-beleid toereikend is, hebben eventuele inherente onzekerheden geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de uitgaven en het oordeel daarover van de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer.

Over regelingen met ontoereikend M&O-beleid moet gerapporteerd worden in het onderdeel «Rechtmatigheid» van de bedrijfsvoeringsparagraaf van het departementaal jaarverslag.

Onzekerheid die het gevolg is van onvoldoende M&O-beleid kan, afhankelijk van de omvang, wel negatieve gevolgen hebben voor het oordeel van de ADR en de Algemene Rekenkamer.

De bedrijfsvoeringsparagrafen van de departementale jaarverslagen maken echter geen melding van M&O-beleid dat (op onderdelen) niet toereikend is. Daaruit kan worden geconcludeerd dat het M&O-beleid in opzet en werking bij alle departementen toereikend is.

Vanaf 2014 moeten de departementen in de bedrijfsvoeringsparagrafen hun M&O-beleid beschrijven voor de onderkende M&O-risico’s, inclusief de maatregelen die zijn of worden ingezet om deze M&O-risico’s te beheersen. In de bedrijfsvoeringsparagrafen worden eveneens de resterende M&O-risico’s beschreven en gekwantificeerd na uitvoering van het M&O-beleid.

Uit de bedrijfsvoeringsparagrafen blijken de volgende inherente beperkingen en onzekerheden bij het voorkomen en bestrijden van M&O door de ministeries:

  • 1. Afhankelijkheid van de juiste opgave door belanghebbenden van gegevens over onder meer woonplaats, adres, leeftijd, werk, (buitenlands) inkomen, vermogen, partner, gezinssamenstelling en kinderen in het buitenland;

  • 2. Afhankelijkheid van de juistheid en volledigheid van de registratie in de BRP52;

  • 3. Afhankelijkheid van de juiste opgaven van ouders van leerlingen over hun opleidingsniveau, die door de scholen niet mogen worden getoetst aan officiële documenten (zoals diploma’s);

  • 4. Controle-inspanningen die niet opwegen tegen de kosten die daarmee zijn gemoeid.

Fraude

Op verzoek van de Tweede Kamer is tijdens het verantwoordingsdebat over 2012 toegezegd om voortaan in de bedrijfsvoeringsparagrafen van de departementale jaarverslagen expliciet aandacht te besteden aan de onderkende frauderisico’s53 en de maatregelen die zijn of worden ingezet om deze risico’s te beheersen.

De meeste departementen hebben hieraan aandacht besteed in de bedrijfsvoeringsparagrafen van hun departementale jaarverslagen over 2014.

De Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) heeft namens het kabinet op 19 december 2014 de Tweede Kamer geïnformeerd54 over de voortgang van de rijksbrede aanpak van fraude. Hierin zijn de resultaten en de voortgang van het rijksbrede actieplan gepresenteerd met aanvullende maatregelen ter versterking van de aanpak van fraude met publieke middelen. De volgende vier hoofdlijnen zijn daarbij onderkend: 1) fraudebestendige regelgeving, 2) goed functionerende basisregistraties en een verbeterde informatiepositie, 3) bestrijding van faciliterende fraudefenomenen en 4) een gerichte aanpak van fraudeurs. Inmiddels is ook een pakket van maatregelen tegen fraude uitgewerkt dat specifiek gericht is op burgers en bedrijven. Hieruit blijkt dat het kabinet in 2014 vorderingen heeft gemaakt bij het verder verstevigen van het beleid tegen fraude met overheidsgeld. De coördinatie hiervan verloopt via de ministeriële commissie aanpak fraude die onder voorzitterschap staat van de Minister-President en de Minister van VenJ als coördinerend bewindspersoon. De voortgang en maatregelen worden gemonitord. De diverse bewindslieden informeren de Kamer op de gebruikelijke manier – via de departementale jaarverslagen en andere reguliere rapportages – over de stand van zaken op de onderscheiden beleidsterreinen.

In de Verantwoordingsbrief 2014 wordt nader ingegaan op het thema «Fraude» dat door de Tweede Kamer als focusonderwerp is benoemd voor het Verantwoordingsdebat.

Nationale verantwoording uitgaven EU-fondsen in gedeeld beheer

In 2015 heeft het kabinet voor de negende keer de Nationale Verklaring afgegeven. Hiermee legt het kabinet verantwoording af aan de Tweede Kamer en de Europese Commissie over de EU-fondsen in gedeeld beheer. Deze verklaring gaat over de uitgaven in Nederland van de EU-structuurfondsen en het Europees Visserij Fonds (EVF) in 2013, de EU-Landbouwfondsen in 2013/2014 en de jaarprogramma-uitgaven voor de Migratiefondsen in 2011. De systemen voor financieel beheer zijn positief beoordeeld, met uitzondering van het controlesysteem EVF. Daar zijn substantiële verbeteringen nodig. Verder is er een positief oordeel afgegeven over de rechtmatigheid van de uitgaven voor de Europese landbouwfondsen, Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Migratiefondsen. Voor het Europees Sociaal Fonds (EU-bijdrage aan Nederland over 2013: € 160,4 miljoen) en het EVF (EU-bijdrage aan Nederland over 2013: € 13,5 miljoen) is een voorbehoud bij de verklaring afgegeven. De oorzaken van dit voorbehoud worden vermeld in de Nationale Verklaring, evenals de verbetermaatregelen die inmiddels zijn geïmplementeerd door de beleidsverantwoordelijke bewindspersonen.

Licence