Base description which applies to whole site

2.2.1 De ontwikkeling van het overheidssaldo

Het saldo van inkomsten en uitgaven van de overheid is het afgelopen jaar uitgekomen op een tekort van 1,8 procent van het bbp. De overheidsinkomsten dekten de uitgaven van de overheid dus niet. Er resteerde eind 2015 een tekort van 12,4 miljard euro. Dat staat gelijk aan een dagelijks tekort van bijna 34 miljoen euro. Uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) – de gebruikelijke wijze om overheidstekorten onderling te vergelijken – bedraagt het tekort over 2015 1,8 procent. Het tekort is sinds het begin van de financiële crisis van 2009 niet zo klein geweest, zie ook figuur 2.2.2. Het tekort zit ruim onder de grenswaarde van het tekort van 3 procent van het bbp die het Stabiliteits- en Groeipact stelt.

Figuur 2.2.2 Ontwikkeling EMU-saldo (als percentage van het bbp)

Figuur 2.2.2 Ontwikkeling EMU-saldo (als percentage van het bbp)

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek en Centraal Planbureau

Box 2.2 Gasbaten

Om de veiligheid van Groningers te waarborgen is de gaswinning flink teruggeschroefd. Terwijl in 2013 nog 53,9 miljard m3 opgepompt werd, was eind december 2014 het voornemen om nog maar 39,4 miljard m3 uit de gasbel te winnen. In juni 2015 besloot het kabinet de winning verder terug te dringen tot 30 miljard m3. De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) heeft in 2015 uiteindelijk 28,1 miljard m3 gewonnen.

De schatkist ontvangt daardoor, en door de gedaalde prijs per m3 gas, fors minder gasbaten. In de Miljoenennota 2015 rekende het kabinet nog op 9,1 miljard euro aan gasbaten. De teller is uiteindelijk blijven steken op 6,4 miljard euro – een budgettaire derving van 2,7 miljard euro. De lagere gaswinning drukt de economische groei met 0,4 procentpunt in 2015, na de groei in 2014 al met 0,5 procentpunt te hebben verlaagd.

Het EMU-tekort is het tekort van de gehele collectieve sector, dus niet alleen het tekort van het Rijk, maar ook tekorten van sociale fondsen en decentrale overheden. Onder decentrale overheden vallen naast gemeenten, provincies en waterschappen ook samenwerkingsverbanden tussen verschillende decentrale overheidslagen. Figuur 2.2.3 toont de aandelen van de verschillende onderdelen van de collectieve sector in het EMU-saldo, zowel de raming als de realisatie.

Figuur 2.2.3 Opbouw van het EMU-saldo (als percentage van het bbp)

Figuur 2.2.3 Opbouw van het EMU-saldo (als percentage van het bbp)

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Centraal Planbureau en Ministerie van Financiën

De Wet Houdbare Overheidsfinanciën (wet Hof), die eind 2013 van kracht werd, schrijft een gezamenlijke, gelijkwaardige inspanning voor van alle overheidslagen om het EMU-tekort binnen de perken te houden. Al voordat de wet Hof in werking trad, heeft het kabinet met decentrale overheden afspraken gemaakt over hun bijdrage aan de verbetering van de overheidsfinanciën gedurende de kabinetsperiode.8

Voor 2015 gold voor decentrale overheden een maximaal tekort van 0,5 procent van het bbp. Naast dit maximum spraken het kabinet en de decentrale overheden ook de ambitie uit om in 2015 op een tekort van 0,3 procent van het bbp uit te komen. De decentrale overheden hebben zich ruim gehouden aan de tekortgrens. Ook hebben ze de ambitie gehaald. Ondanks dat is het tekort van decentrale overheden wel 0,5 miljard euro hoger uitgevallen dan geraamd in de Miljoenennota 2015.

Box 2.3 Decentralisaties in het sociaal domein

De gemeenten zijn sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de Jeugdwet, de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, en de Participatiewet. Voor de uitvoering van deze taken heeft het kabinet 10,2 miljard euro overgeheveld van het Rijk naar gemeenten. Dit budget daalt tot 9,3 miljard euro in 2020, omdat gemeenten deze taken onder andere via maatwerk efficiënter kunnen aanbieden.

De gedachte achter deze «decentralisaties» is dat een gezin met maar een overheidsinstelling te maken moet hebben. Zo waren voor 2015 provincies, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en zorgverzekeraars betrokken bij de jeugdzorg. Nu beoordelen gemeenten de hulpbehoefte van de jongeren en kopen zij de zorg in bij zorgaanbieders voor eigen rekening en risico. Voor de jeugdzorg hebben de gemeenten vorig jaar 3,8 miljard euro ontvangen.

Binnen de Wmo zijn gemeenten sinds vorig jaar verantwoordelijk voor een deel van de taken die het Rijk eerder via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) uitvoerde. Daarmee is een budget van 3,5 miljard euro gemoeid. Deze middelen besteden gemeenten bijvoorbeeld aan begeleiding, dagbesteding, beschermd wonen en kortdurend verblijf in verpleeghuizen om mantelzorgers tijdelijk te ontlasten. Binnen de Wmo heeft de ondersteuning als doel om mensen zo lang mogelijk in de eigen omgeving te laten blijven. Overigens gaf het Rijk ook na deze decentralisatie in 2015 vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) nog altijd bijna 19,9 miljard euro uit.

Met ingang van 2015 zijn de bijstand, de nieuwe instroom in de sociale werkvoorziening en de nieuwe instroom in de Wajong van mensen met arbeidsvermogen – het deel van de Wajong dat vorig jaar is gedecentraliseerd – samengevoegd tot de Participatiewet onder de vleugels van gemeenten. Met de decentralisatie van de Wajong was vorig jaar 64 miljoen euro gemoeid. Door de Participatiewet is er nu een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt in plaats van drie aparte regelingen die alle drie beogen de arbeidsparticipatie te bevorderen. Met deze wet was vorig jaar in totaal 2,9 miljard euro gemoeid.

Tabel 2.2.1 Ontwikkeling EMU-saldo (in procent van het bbp)
   

2015

EMU-saldo Miljoenennota 2015

– 2,2%

Noemereffect

0,0%

Belasting- en premie-inkomsten

0,7%

Uitgaven

 
 

Rijksbegroting in enge zin

– 0,1%

 

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid

0,2%

 

Budgettair Kader Zorg

0,2%

Gasbaten (transactiebasis)

– 0,7%

Rentelasten

0,1%

EMU-saldo lokale overheden

– 0,1%

Mutatie begrotingsreserves

0,2%

Kas-transactieverschillen

– 0,1%

Overige uitgaven

– 0,1%

EMU-saldo Financieel Jaarverslag Rijk 2015

– 1,8%

Het gerealiseerde EMU-saldo van –1,8 procent bbp is positiever dan het tekort van 2,2 procent bbp dat in de Miljoenennota 2015 werd geraamd. Een deel van deze verbetering komt door de hogere inkomsten uit belastingen en premies dan gedacht. Daar staat tegenover dat de aardgasbaten lager uitkwamen. Lagere uitgaven aan zorg en sociale zekerheid compenseren de licht tegenvallende uitgaven onder het deelkader Rijksbegroting in enge zin.

Doordat de rente in 2015 lager was dan ten tijde van de Miljoenennota 2015 werd verwacht is er minder rente betaald over nieuw uitgegeven leningen. Het tekort van lokale overheden is iets hoger uitgevallen dan geraamd. Toevoegingen aan begrotingsreserves verbeteren het EMU-saldo in 2015. Deze toevoegingen verbeteren het saldo zo lang het geld (nog) niet daadwerkelijk is uitgegeven.

Kas-transactieverschillen zijn uitgaven die in 2015 het EMU-saldo belasten, maar niet in dat jaar daadwerkelijk uit de staatskas betaald worden, of andersom. De post «Overige uitgaven» bevat uitgaven die niet relevant zijn voor een van de drie uitgavenkaders, maar wel het EMU-saldo beïnvloeden, zoals de zorgtoeslag.

Licence