Base description which applies to whole site

2.3.2 Ontwikkeling van de overheidsschuld

De overheidsschuld bedroeg eind 2017 416 miljard euro. Dat is ruim 24 miljard euro lager dan het bedrag waarmee het kabinet-Rutte II in de Miljoenennota 2017 rekening hield. De overheidsschuld was 56,7 procent van het bbp; een daling van 5,4 procentpunt.

Figuur 2.3.3 Ontwikkeling overheidsschuld

Figuur 2.3.3 Ontwikkeling overheidsschuld

Bron: CBS

Uit tabel 2.3.2 blijkt dat het noemereffect de belangrijkste verklaring is voor het verschil tussen de raming en de realisatie van de overheidsschuld als percentage bbp: door de sterke economische groei wordt de schuld afgezet tegen een grotere Nederlandse economie. Verder zorgde ook het overschot op de begroting ervoor dat er minder geld is geleend.

Tabel 2.3.2 Verticale toelichting EMU-schuld (in procenten bbp, + is toename van de schuld)

EMU-schuld Miljoenennota 2017

62,1%

Doorwerking lagere schuld 2016

– 0,6%

Noemereffect

– 2,0%

Mutatie EMU-saldo

– 1,5%

Aan- en verkoop staatsdeelnemingen

– 0,8%

Renteswaps

– 0,2%

Schatkistbankieren

– 0,0%

Kastransactieverschillen

– 0,3%

Overige financiële transacties

0,1%

EMU-schuld Financieel jaarverslag van het Rijk 2017

56,7%

Box 2.1 Stabiliteits- en Groeipact

In het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) hebben alle landen in de Europese Unie vastgelegd aan welke eisen de overheidsfinanciën moeten voldoen. Deze afspraken gelden dus ook voor Nederland. De bekendste grenswaarden van het SGP zijn een schuld van 60 procent van het bbp en een feitelijk begrotingstekort van 3 procent van het bbp.

Ook moeten lidstaten voldoen aan de zogenoemde middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO). De middellangetermijndoelstelling heeft de vorm van een minimaal structureel saldo. Dat is het feitelijke overheidstekort, gecorrigeerd voor de economische conjunctuur en eenmalige baten en kosten. De regels van het SGP schrijven voor dat het structureel saldo jaarlijks een verbetering moet laten zien, totdat een lidstaat voldoet aan zijn middellangetermijndoelstelling.

Zolang lidstaten niet voldoen aan de MTO, moeten zij voldoen aan de uitgavenregel. Die regel schrijft voor dat de overheidsuitgaven niet harder mogen groeien dan de gemiddelde potentiële economische groei. De gedachte achter deze uitgavenregel is dat inkomsten meestijgen met de economische groei. Als de uitgaven ook meestijgen met het bbp, blijft het structurele saldo in theorie gelijk. De uitgavenregel kan daarom worden gezien als een manier om de ontwikkeling van het structurele saldo te verbeteren.

Tabel 2.3.3 Structureel EMU-saldo (in procenten bbp)
 

MN 2017

FJR 2017

Feitelijk EMU-saldo

– 0,5%

1,1%

Conjuncturele component

0,2%

0,1%

Incidentele correctie

– 0,3%

– 0,5%

Structureel EMU-saldo

– 0,6%

0,7%

Licence