De Strategische Evaluatie Agenda (SEA) heeft als doel om betere en meer bruikbare inzichten te krijgen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid, alsmede het benutten van deze inzichten om daarmee uiteindelijk een hogere maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid te realiseren. De opzet van de SEA ondersteunt het streven om leren en evalueren als integraal onderdeel van het beleidsproces goed in te bedden.
De belangrijke thema’s van het gezondheidszorgstelsel vormen de beleidsinhoudelijke basis van de SEA. De SEA is opgesteld voor de jaren 2026-2031. De uitdagingen voor een goed functionerend gezondheidszorgstelsel voor nu en straks zijn groot. In de SEA zijn daarom de belangrijke thema’s voor houdbare zorg in goed overleg met diverse stakeholders benoemd.
Periodieke rapportages (PR) maken onderdeel uit van de programmering. Het doel van deze Periodieke rapportage is om aan het einde van de looptijd van het SEA-thema de inzichten uit uitgevoerde onderzoeken op een methodisch verantwoorde manier samen te brengen. In deze synthese-onderzoeken wordt teruggekeken op basis van de onderliggende onderzoeken naar de opgedane inzichten en worden verbetervoorstellen gedaan richting toekomst. De programmering voor de komende planperiode ziet er op hoofdlijnen als volgt uit:
Begrotingsartikelen | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Thema/ Periodieke rapportage | Eerstvolgende Periodieke rapportage | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | FBZ |
Volksgezondheid, Sport en Bewegen | 2028 | x | x | |||||||
Curatieve 1e en 2e lijnszorg | 2027 | x | ||||||||
Geestelijke gezondheidszorg | 2028 | x | x | x | ||||||
Geneesmiddelen en medische technologie | 2031 | x | ||||||||
Jeugd | 2030 | x | ||||||||
Maatschappelijke ondersteuning | 2026 | x | ||||||||
Ouderenzorg en palliatieve zorg | 2028 | x | ||||||||
Gehandicaptenzorg | 2027 | x | ||||||||
Arbeidsmarkt en opleidingen zorg | 2031 | x | ||||||||
Overig, stelsel en sturing zoals | nvt | |||||||||
- OHW | x | |||||||||
- Zorgtoeslag | x | |||||||||
- Caribisch/BES | x | x |
Voor het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link: Status beleidsdoorlichtingen. Voor een verdere onderbouwing van de strategische evaluatie agenda zie «Bijlage 4: Strategische Evaluatie Agenda»
In 2025 heeft VWS de evaluatieagenda verder ontwikkeld door:
– te werken aan een verbeterde inbedding van de SEA-werkwijzen als onderdeel van de planning- en controlcyclus (P&C-cyclus). De SEA-werkwijze maakte al onderdeel uit van de begrotings- en verantwoordingscyclus maar wordt ook structureel ingebed in de kwartaalrapportages en de halfjaarlijkse gesprekken binnen de P&C-cyclus. Dit zodat inzichten uit evaluaties vaker en systematischer worden benut voor tussentijdse beleidssturing, verantwoording en opvolging van de gedane verbeteradviezen;
– te investeren in de financieel-economische kennisontwikkeling van het departement. Vanuit het departement wordt hiervoor o.a. de cursus Strategisch Onderzoek en Beleidsevaluatie aangeboden. Deze cursus biedt beleidsmedewerkers handvatten om evaluaties strategisch in te zetten en te verbinden aan bredere kennis- en sturingsvragen met aandacht voor het gebruik van het beleidskompas;
– samen te werken aan de professionalisering van de uitvoering van de taken de SEA-coördinatoren, die bij VWS per beleidsdirectie zijn aangesteld. Sinds dit jaar komen de coördinatoren maandelijks bij elkaar om de voortgang van het SEA-proces te bespreken in samenhang met de begrotingscyclus en verantwoordingsmomenten. Tijdens deze bijeenkomsten vinden tevens thematische sessies plaats, bijvoorbeeld over Periodieke rapportage, monitoring en indicatorontwikkeling;
– het versterken van de kwaliteit van aankomende Periodieke rapportages door het organiseren van beleidsinhoudelijke strategische sessies. De input hieruit vormt de basis voor het opstarten van aanvullend onderzoek waarmee de Periodiekje rapportages inhoudelijk worden verrijkt.
In de volgende paragrafen worden de beleidsthema’s van de SEA nader toegelicht en de daarbij behorende evaluatieprogrammering gepresenteerd. Bij elk van deze thema’s zijn de betreffende begrotingsartikelen vermeld. Uw Kamer heeft hierbij extra aandacht gevraagd voor de koppeling van de budgettaire en beleidsmatige afbakening van het SEA-(beleids)thema. Dit door per SEA-(beleids)thema nader toe te lichten welke onderwerpen gedurende de looptijd van het thema wel en niet behandeld worden en waar de focus ligt.
– In onderstaande beschrijvingen van de SEA thema’s staan dan ook de relevante begrotingsartikelen per onderzoek vermeld.
– Voor een indicatie van de betreffende relevante uitgaven per beleidsartikel in 2026 wordt verwezen naar tabel ‘Vastgestelde departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2026’ (Voorstel van Wet pagina 3).
– In de taakopdracht van de Periodieke rapportage wordt specifiek ingegaan op de relevante begrotingsuitgaven welke onderdeel gaan vormen van het onderzoek.
– Deze taakopdracht wordt voorafgaand aan de start aan uw Kamer aangeboden middels de zogenoemde ‘Harbers-brief’.
– De onderzoeken worden uitgevoerd conform de relevante bepalingen uit de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022.
In bijlage 4 worden vervolgens de verschillende onderzoeken uit de SEA elk nader beschreven.
Thema 1: Volksgezondheid, Sport en Bewegen
Volksgezondheid is de gezondheidstoestand van de bevolking en het geheel aan activiteiten ter bevordering van de gezondheid van de bevolking. Het gaat dan vooral om collectieve maatregelen voor de publieke gezondheid, zoals het voorkómen van ziekten en mensen in een goede gezondheid te laten leven. Het doel van het beleid van VWS richt zich dan ook op: een goede volksgezondheid, waarbij mensen zo min mogelijk blootstaan aan bedreigingen van hun gezondheid én zij in gezondheid leven. Sport en bewegen dragen in belangrijke mate bij aan een betere gezondheid, aan het verbeteren van leefbaarheid en veiligheid, sociale samenhang en integratie en aan het verbeteren van de schoolprestaties. Het simuleren van sport en bewegen op alle niveaus is daarom een belangrijk doel van VWS.
Voor de Strategische Evaluatie Agenda worden de volgende vijf subthema’s onderzocht:
– Het gezondheidsbeleid
– Ziektepreventie
– Gezondheidsbevordering
– Ethiek
– Sport en bewegen
Deze subthema’s verschillen qua aard en aanpak van elkaar. In de Periodieke rapportage (PR) zullen daarom de inzichten in de doeltreffendheid en doelmatigheid elk afzonderlijk per subthema worden besproken en tevens overkoepelende conclusies en leerlessen worden getrokken.
In de Periodieke rapportage staat de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van Volksgezondheid en Sport centraal. Aan de hand van deze focuspunten zullen de hiervoor benoemde thema’s onderzocht worden. Vervolgens worden de leerlessen uit deze onderzoeken doormiddel van een synthese benadering in samenhang bezien. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar de effectiviteit van preventiemaatregelen en aandacht worden besteed aan het beoordelen en wegen van de effecten van preventiemaatregelen in vergelijking tot andere zorginterventies, de verhouding tussen preventieve en curatieve interventies, en de bredere maatschappelijke opbrengsten van investeren in gezondheid. Er wordt hierbij ook gestreefd naar een beter begrip van wat preventie oplevert – niet alleen in termen van gezondheidswinst, maar ook wat betreft participatie, welzijn en houdbaarheid van het zorgstelsel.
De nieuwe inzichten over preventieve en curatieve interventies zullen gebruikt worden om in de toekomst de juiste instrumentkeuzes te maken bij nieuwe interventies. De rol van de grote akkoorden, GALA en Sport, gaat hier ook in worden meegenomen. De onderzoeken geven op deze manier richting aan het versterken van huidig en het opzetten van toekomstig beleid.
Thema 2: Curatieve 1e en 2e lijnszorg
De minister is verantwoordelijk voor een toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief goed zorgstelsel. Zo ook voor de curatieve zorg, waaronder de eerste- en tweedelijnszorg. Bij de eerstelijnszorg kan een patiënt direct terecht. Denk hierbij aan de huisartsenzorg, wijkverpleging en apotheekzorg. Voor de tweedelijnszorg heeft de patiënt een verwijzing van de huisarts nodig. De meeste ziekenhuiszorg valt hieronder.
In 2022 is het Integraal Zorgakkoord (IZA) afgesloten, met als doel de zorg voor de toekomst goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Met deze afspraken ligt er een integraal akkoord over de medische domeinen heen, met aansluiting van het sociaal domein. In tegenstelling tot de eerdere sectorale hoofdlijnenakkoorden is het akkoord niet primair gericht op financiële houdbaarheid, maar op het verbeteren van de toegankelijkheid van zorg en ondersteuning, met behoud van kwaliteit. Hiermee is een brede beweging ingezet naar ‘passende zorg’, naar samenwerking in de regio en naar een focus op gezondheid in plaats van ziekte.
Deze beweging is inmiddels voortgezet en verdiept in het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA), dat recent is gesloten. Voor de komende SEA is het daarom van belang om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van het IZA hun uitwerking hebben gehad en hoe deze aansluiten bij de ambities van het AZWA. Concreet gaat het om de vraag of de toegankelijkheid van de zorg is verbeterd, de kwaliteit behouden en de zorg betaalbaar is gebleven. De inzichten uit de SEA leveren informatie op voor de implementatie van het AZWA.
Als gevolg van de vergrijzing, de beweging naar passende zorg en omdat mensen langer thuis blijven wonen, zullen steeds meer mensen voor complexere zorgvragen een beroep doen op eerstelijnszorg. Voor de Periodieke rapportage staat de vraag centraal of de beweging van tweede naar eerstelijnszorg met aansluiting van het sociaal domein op de juiste manier ingezet is en hoe deze beweging verder kan worden verstevigd.
Door middel van syntheseonderzoek in 2027 wordt geëvalueerd welke drempels en prikkels deze transitie beïnvloeden. De periodieke rapportage brengt in kaart in hoeverre het zorgstelsel waaronder bekostiging, organisatie en informatievoorziening passende zorg daadwerkelijk mogelijk maakt. Daarbij is aandacht voor structurele barrières, zoals versnippering of onvoldoende samenwerking, én voor stimulerende prikkels, zoals beloningen voor preventie, domein overstijgende samenwerking en betere keuze-informatie. Tevens gaat er gekeken worden naar de doelmatig en doeltreffendheid van de beweging.
Het IZA betekende een fundamentele verandering in de benadering van zorg. Het is dan ook zaak goed zicht te houden op de impact die deze verandering heeft op de toegankelijkheid en kwaliteit van ons zorgstelsel. Door de uitwerking van het IZA te evalueren, kan tijdig worden ingegrepen wanneer de gewenste effecten uitblijven.
Thema 3: Geestelijke gezondheidszorg
Wanneer iemand problemen van psychische aard ervaart, kan die persoon voor behandeling terecht komen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). De overheid wil dat mensen met psychische problemen passende hulp krijgen via de huisarts, gemeenten, basis ggz of gespecialiseerde ggz. Ggz wordt geleverd in verschillende domeinen en dus vanuit verschillende wetten en financieringsstromen. De wetten die een rol spelen in de ggz zijn de Wet publieke gezondheid (Wpg), Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Wet verplichte ggz (Wvggz), Wet zorg en dwang (Wzd) en Jeugdwet. Hierdoor zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor verschillende delen van de ggz-zorg.
Steeds meer mensen hebben mentale klachten en/of psychische aandoeningen.19De toename in mentale klachten leidt, samen met andere ontwikkelingen zoals aanbod geïndiceerde vraag, tot een toenemend beroep op professionele ondersteuning en zorg. De domeinen en sectoren die ondersteuning of zorg leveren aan mensen met mentale klachten staan in toenemende mate voor grote uitdagingen; zoals grote instroom en het stokken van de door- en uitstroom.
Onder meer door de toegenomen instroom zijn de uitgaven aan zorg en ondersteuning voor mensen met mentale klachten en psychische aandoeningen de afgelopen jaren toegenomen. Deze uitgaven zullen naar verwachting verder groeien. De personele, financiële en maatschappelijke houdbaarheid van de ondersteuning en zorg staat hierdoor onder druk. Tegelijkertijd heeft een slechte mentale gezondheid effect op andere delen van de maatschappij; zo kan het bijvoorbeeld zorgen voor verminderde arbeidsproductiviteit of onderwijsdeelname/prestaties, (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, verhoogde criminaliteit en extra druk op de politie. Investeringen in mentale gezondheid kunnen daardoor voor positieve maatschappelijke opbrengsten zorgen. Andersom kunnen ontwikkelingen in de maatschappij zorgen voor een verslechterde mentale gezondheid. Om dit nader te onderzoeken wordt voor 2025 het IBO Mentale gezondheid en ggz uitgevoerd.
IBO Mentale gezondheid en ggz
Het IBO Mentale gezondheid en ggz gaat over de ondersteuning en zorg rondom mentale klachten en psychische aandoeningen die geleverd wordt in de Zvw, Wlz, Wmo, Jeugdwet en de Wpg. Omdat er ook een wisselwerking is tussen mentale gezondheid en andere delen van de maatschappij, worden ook bestaanszekerheid (wonen, armoede en schulden), belasting door school of studie en werk/arbeidsparticipatie meegenomen. Het IBO heeft als doel te komen tot:
1. een brede probleemanalyse;
2. een overzicht van het handelingsperspectief van de overheid ter voorkoming en beperking van mentale klachten en psychische problemen en voor het oplossen van de structurele problemen in de toegang en inrichting van de ondersteuning en zorg;
3. uitwerking van concrete beleidsvarianten op basis van het handelingsperspectief.
Verwacht wordt dat het rapport voor het einde van 2025 aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Periodieke rapportage ggz
Gezien het domeinoverstijgende karakter van de ggz ligt de focus van de Periodieke rapportage op het samenbrengen van de beelden voor de toekomstbestendigheid van de ggz, voor wat betreft kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Het hiervoor benoemde IBO zal belangrijke bouwstenen bieden, maar mogelijk ook nog witte vlekken signaleren voor nader onderzoek. Het is daarom belangrijk om de periode tussen het IBO-onderzoek en de Periodieke rapportage in 2028 te benutten om deze kennis te vergaren. Dit om zo een goed beeld te hebben over het kunnen borgen van de publieke waarde van de ggz ten tijde van de Periodieke rapportage.
Thema 4: Geneesmiddelen en medische technologie
Nederlanders moeten verzekerd zijn van doelmatige zorg met kwalitatief hoogwaardige en veilige producten. De overheid heeft hier een bijzondere verantwoordelijkheid in het borgen van de toegang tot werkzame en betaalbare genees- en hulpmiddelen, voor nu en voor morgen. Hiervoor schept het voorwaarden voor de beschikbaarheid en leveringszekerheid, de toegankelijkheid, de veiligheid, de kwaliteit en de betaalbaarheid van medische producten die aan de eisen van de tijd voldoen en doelmatig worden gebruikt.
Het beleidsterrein kent diverse raakvlakken met de ‘markt’ – met innovatie en wereldwijd opererende bedrijven en productie- en leveringsketens. Belangrijke aandachtsgebieden voor de komende periode hierbij zijn:
1. De beschikbaarheid van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en lichaamsmateriaal.
2. De productie en toeleveringsketen weerbaarder maken en tekorten ondervangen.
De hoofdvraag van de Periodieke rapportage is in welke mate de beleidsinstrumenten ten aanzien van de beschikbaarheid van geneesmiddelen, medische technologie en lichaamsmateriaal in zijn geheel doeltreffend en doelmatig zijn. Dit in relatie tot de bijdrage die ze leveren aan de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van deze zorg en ondersteuning. Gezien het internationale karakter van de verschillende ketens voor deze medische producten zullen hierbij ook de ervaringen waar bekend uit andere landen in de analyse worden betrokken. De Periodieke rapportage gaat over de periode 2017-2023.
De periodieke rapportage wordt op dit moment uitgevoerd door middel van een synthese-onderzoek. De planning is om de resultaten voor het einde van dit jaar aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Door de periodieke rapportage verwachten we nieuwe inzichten op te doen over de werking van beleidsinstrumenten op de beschikbaarheid van geneesmiddelen, medische technologie en lichaamsmateriaal. Die inzichten worden meegenomen in de verdere beleidsvorming om de beschikbaarheid van medische producten te verbeteren.
Thema 5: Jeugd
Kinderen hebben het recht om veilig en gezond op te groeien. Alleen op die manier kunnen zij hun talenten ontwikkelen en volwaardig meedoen in de samenleving. Om dit te realiseren is de Rijksoverheid verantwoordelijk voor het stelsel van preventie en jeugdzorg, zoals in de Jeugdwet is vastgelegd. Gemeenten zijn binnen dit stelsel bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor het leveren van passende voorzieningen.
Hoewel het met veel kinderen in Nederland goed gaat, zien we dat een groeiend aantal kinderen, jongeren en hun ouders of verzorgers te maken krijgt met zorgen en hulpvragen. Tegelijkertijd heeft dit tot op heden niet geleid tot meer welbevinden. Het moet dus anders.
Om de jeugdzorg toekomstbestendig te maken, is de Hervormingsagenda Jeugd (HA) opgesteld. Deze is op 19 juni 2023 door gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en het Rijk ondertekend. De agenda bevat afspraken die zijn gericht op verbeteringen over de volle breedte van het stelsel, met als doel dat jongeren weerbaar opgroeien, kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdige en passende hulp krijgen en een beheersbaar en duurzaam jeugdhulpstelsel. Daarbij ligt de nadruk op:
1. Betere samenwerking in het sociaal domein om problemen in huishoudens, dus op verschillende domeinen, vroegtijdig aan te pakken en gezinnen zo goed mogelijk te ondersteunen. Zo kunnen we de instroom in jeugdzorg zoveel mogelijk voorkomen.
2. Als jeugdzorg toch nodig is, dan is deze zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig en van goede kwaliteit. Dit betekent dat we op een andere manier naar hulpvragen moeten kijken en ook op zoek moeten naar oplossingen buiten de jeugdzorg. Het wetsvoorstel ‘reikwijdte’ moet deze beweging uiteindelijk steunen en waarborgen, evenals het Convenant Stevige lokale teams dat onder regie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt opgesteld.
3. Verbetering van de kwaliteit van de geboden jeugdhulp. Er is o.a. alternatief, beter passend aanbod nodig, zo dicht mogelijk bij huis en gezinsgericht, meer groepsgerichte hulp wat de vraag naar individuele hulp kan verminderen en betere samenwerking tussen partijen.
4. Beter in balans brengen van de vraag en het aanbod van jeugdhulp. Het aanbod van lichte hulp is momenteel (te) groot en leidt tot een toename van de vraag naar jeugdhulp – aanbod schept immers vraag. Tegelijkertijd is er voor complexe zorgvragen soms juist weinig aanbod beschikbaar waardoor kinderen hiervoor te lang op een wachtlijst staan. We willen met gemeenten en sector gaan bekijken wat er nodig is in de inkoop en contractering van zorg om de gewenste beweging naar voren te realiseren.
5. We zetten stevig in op het verbeteren van het inzicht in de werking van het stelsel. Ook gaan we de voortgang van de Hervormingsagenda nauwkeuriger volgen om strakker te kunnen sturen op het bereiken van de doelen van de Hervormingsagenda: jongeren groeien weerbaar op, we bieden tijdig passende hulp aan kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties en zorgen dat het jeugdzorgstelsel houdbaar blijft voor de toekomst. Dat betekent dat we nog meer gaan doen om de beschikbaarheid en kwaliteit van data te verbeteren.
Met deze brede aanpak zetten we stappen naar een jeugdstelsel dat beter in staat is om kinderen en gezinnen te ondersteunen bij opgroei- en opvoedvragen, en dat publieke waarde levert op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.
Om te bepalen of de Hervormingsagenda Jeugd effect heeft, onderzoeken we vier hoofdvragen. Allereerst, brengen we periodiek in beeld of de gemaakte afspraken in de Hervormingsagenda worden nagekomen. Daarnaast brengen we met een periodiek uitgavenonderzoek de ontwikkeling van gemeentelijke jeugdzorguitgaven in kaart. Ten derde, brengt de Deskundigencommissie twee keer een zwaarwegend advies uit, in relatie tot de samenhang tussen uitvoering van de maatregelen, de gepleegde inspanningen en uitgavenontwikkeling. Zij heeft in 2025 reeds advies uitgebracht. In 2027 volgt een tweede advies. Tot slot, om de vraag te beantwoorden of de ambities en doelstellingen van het jeugdstelsel/de Hervormingsagenda daadwerkelijk worden gerealiseerd, richten wij structureel een centrale monitor van het jeugdstelsel in (op outcome en impact) en destilleren we (o.a.) hieruit KPI’s uit t.b.v. sturing op de Hervormingsagenda. Ook wordt de leefwereldtoets ingezet die (naast het ophalen van input bij beleidsvoornemens) zicht geeft op merkbare verbeteringen in de leefwereld voor jeugdigen en hun gezinnen.
Deze inzichten tezamen vormen de basis voor de Periodieke rapportage. De Periodieke rapportage Jeugd wordt in 2030 opgesteld en baseert zich op de inzichten uit verschillende monitoring- en onderzoekstrajecten. Een belangrijk ijkpunt is het advies van de Deskundigencommissie in 2027. Dit advies, samen met resultaten uit onder meer de monitoring van de voortgang van de afspraken, het uitgavenonderzoek en t.z.t. de centrale monitor van het jeugdstelsel, laat zien in hoeverre de doelstellingen van de Hervormingsagenda zijn bereikt en waar bijsturing nodig is. Daarnaast leveren ook de leefwereldtoets, de Jeugdmonitor en de Beleidsinformatie Jeugd waardevolle informatie op. Deze instrumenten geven zicht op zowel de systeemwereld als de leefwereld van jeugdigen en gezinnen, en helpen bepalen welke kennisvragen en beleidsaccenten prioriteit moeten krijgen in de jaren na 2028. Zo ontstaat een samenhangend beeld dat de basis vormt voor de inhoudelijke invulling van de rapportage.
Met de verschillende monitorings- en onderzoekstrajecten verwachten we na 2028 een samenhangend beeld te hebben van de werking van de Hervormingsagenda Jeugd. We willen leren of de gemaakte afspraken worden nagekomen, welke effecten de maatregelen hebben op de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de jeugdhulp, en of de uitgaven in verhouding staan tot de behaalde resultaten. Daarnaast krijgen we beter zicht op de leefwereld van jeugdigen en gezinnen en of zij daadwerkelijk verbeteringen ervaren.
De uitkomsten geven richting aan vervolgstappen in beleid en uitvoering. Ze maken duidelijk welke bewegingen in gang zijn gezet, waar verdere versterking nodig is, en welke onderdelen van het stelsel bijstelling vragen. Deze inzichten gebruiken we om de publieke waarde van het jeugdstelsel te borgen en gericht bij te dragen aan een beter functionerende en toekomstbestendige jeugdzorg.
Thema 6: Maatschappelijke ondersteuning
De burger participeert vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht in de samenleving. Daar waar dat niet lukt bieden gemeenten en veldpartijen ondersteuning met als doel de burger zoveel en zolang mogelijk te laten deelnemen aan de samenleving.
Gemeenten dragen sinds de hervorming van de langdurige zorg in 2015 de verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het Rijk is daarbij verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Het draagt hierbij zorg voor de financiering en voert regie op de uitvoering van de Wmo 2015 door het vaststellen van de wettelijke kaders en het monitoren en evalueren van de werking van specifieke onderdelen van deze Wet.
Vooral de meerjarige houdbaarheidsstudie is een belangrijke bouwsteen voor de nabije toekomst. Onder de paraplu van het houdbaarheidsonderzoek zijn en worden een aantal deelonderzoeken uitgevoerd, te weten:
Titel onderzoek | Jaar | Status |
---|---|---|
Een historische analyse van de Wmo | 2024 | afgerond |
Demografische en andere uitdagingen voor de Wmo 2015 | 2025 | afgerond |
Eindrapportage Rondetafelgesprekken Houdbaarheid Wmo | 2025 | afgerond |
De uitvoeringspraktijk van de Wmo | 2025 | afgerond |
Sociale basis in het kader van de Wmo 2015 | 2024 | afgerond |
Data Wmo op orde | 2025 | doorlopend |
Middellange termijn raming Wmo-maatwerkvoorzieningen (CPB) | 2025 | afgerond |
Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 | 2025 | lopend |
Om de houdbaarheid van de Wmo 2015 op lange termijn te waarborgen, voeren Rijk en VNG gezamenlijk een breed onderzoekstraject uit. Binnen dit traject wordt niet alleen gekeken naar de financiële houdbaarheid, maar ook naar de personele, maatschappelijke en juridische aspecten. De ambitie is om op basis hiervan scenario’s en beleidsopties te ontwikkelen die bijdragen aan een toekomstbestendig stelsel.
Een historische analyse heeft laten zien dat gemeenten binnen hun eigen begroting ruimte hebben om te sturen, maar dat die ruimte steeds meer onder druk komt te staan door juridisering en aanvullende eisen vanuit Rijk en parlement. Ook het begrip ‘sociale basis’ wordt nader onderzocht, waarbij wordt gekeken naar de uiteenlopende definities, gemeentelijke sturing en de relatie met maatwerkvoorzieningen en uitgaven.
In het onderzoek naar aanpalende beleidsterreinen wordt verkend hoe domeinen zoals wonen, migratie en verlofregelingen invloed uitoefenen op de Wmo. Daarnaast wordt gekeken naar de diversiteit in uitvoeringspraktijken tussen gemeenten: hoe verschillen toegang, kosten en inkoopstrategieën, en wat kunnen we daarvan leren?
Het CPB heeft een raming opgesteld van de uitgaven aan maatwerkvoorzieningen op de middellange termijn, om toekomstige budgettaire knelpunten tijdig te signaleren. Op basis van de verzamelde inzichten en gesprekken met veldpartijen worden beleidsopties ontwikkeld die de houdbaarheid en effectiviteit van de Wmo versterken.
Een ander belangrijk aandachtspunt is de kwaliteit van uitvoering. Hiervoor worden richtlijnen ontwikkeld en academische werkplaatsen ingezet om werkzame elementen in het sociaal domein beter te benutten. In de evaluaties van onder andere het Nationaal Actieplan Dakloosheid en Eén tegen eenzaamheid wordt onderzocht hoe domein overstijgende samenwerking kan worden verbeterd.
Met het abonnementstarief is sinds 2019 beoogd de stapeling van eigen bijdragen te beperken. Jaarlijks wordt via de Monitor Abonnementstarief Wmo gerapporteerd over de financiële effecten. Per 2027 wordt de eigen bijdrage inkomensafhankelijk, wat het belang van inzicht in doelmatigheid en toegankelijkheid vergroot. Het onderwerp is de Tweede Kamer na de val het Kabinet Schoof in 2025 controversieel verklaard.
Om VNG en Rijk gezamenlijk beter te kunnen laten sturen op toekomstige opgaven, wordt een langetermijnanalyse uitgevoerd van de verwachte ontwikkelingen in vraag en aanbod. Daarbij is actuele en betrouwbare data essentieel. Daarom is het project «Data op orde» gestart. In 2025 wordt een landelijke monitor opgeleverd met een dashboard dat gebruiks- en kostendata uit verschillende bronnen ontsluit. Op basis van opvallende patronen, zoals een afname in gebruik en kosten van dagbesteding, worden verdiepende onderzoeken uitgevoerd en benchmarks opgesteld tussen gemeenten.
Deze gecombineerde inzichten uit onderzoek en monitoring bieden de bouwstenen om tijdig en gericht te kunnen bijsturen op het functioneren van de Wmo.
Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt is de afgelopen periode reeds veel onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van de Wmo. In deze decentraal uitgevoerde wet is er een landelijke en een gemeentelijke werkelijkheid. De landelijke stand van zaken wordt bediend met kwantitatief onderzoek met beschikbare landelijke data.
Met de Periodieke rapportage worden de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verschillende instrumenten ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning in zijn geheel bezien geëvalueerd in relatie tot de bijdrage die ze leveren aan de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze zorg en ondersteuning. De periodieke rapportage gaat over de afgelopen periode van 5 tot 7 jaar en zal voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022.
Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt is de afgelopen periode reeds veel onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van de Wmo. Op basis van deze onderzoeken en analyses wordt getracht een beeld te vormen van hoe de Wmo 2015 zich in de nabije toekomst ontwikkelt en welke beleidsmatige opties er zijn om een reële bijdrage te leveren aan het beschikbaar, betaalbaar en uitvoerbaar houden van zorg en ondersteuning vanuit verschillende dimensies: financiële houdbaarheid, personele houdbaarheid, maatschappelijke houdbaarheid en de juridische dimensie.
De onafhankelijke voorzitter van het houdbaarheidstraject levert in november van dit jaar zijn eindrapportage op en op basis daarvan zal een compleet beeld met uw Kamer gedeeld worden, opdat dit mogelijk nog in de formatie kan worden betrokken. Op basis van het eindrapport kunnen pas conclusies worden getrokken met een beleidsmatige duiding. Daarom is het legitiem om pas dan ook te bepalen op welke (deel)thema’s verdere analyse en uitwerking wenselijk zijn voor de Periodieke rapportage Maatschappelijke Ondersteuning.
Thema 7: Ouderenzorg en palliatieve zorg
De samenleving vergrijst in rap tempo. In 2040 zijn er twee keer zoveel 80-plussers als in 2020. Dit leidt tot een stijgende zorgvraag, oplopende zorguitgaven en toenemende arbeidsmarkttekorten, terwijl het potentieel aan mantelzorgers afneemt. Ook is er een tekort aan geschikte woonplekken voor ouderen. Daarom is het van groot belang om aandacht te besteden aan de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg en ondersteuning voor ouderen. Binnen dit thema worden drie inhoudelijke aandachtsgebieden onderscheiden: ouderenzorg, dementiezorg en palliatieve zorg.
Ouderenzorg
Voor de zorg en ondersteuning van ouderen is een integrale, domeinoverstijgende aanpak nodig, met bijzondere aandacht voor kwetsbare ouderen die niet zelfstandig kunnen wonen. Dit vraagt om een herinrichting van het zorgproces, met vermindering van administratieve lasten en bevordering van digitale en informele zorg, als antwoord op de arbeidsmarkttekorten.
Daarnaast is het vergroten van het aanbod van geschikte woonvormen essentieel. Belangrijke randvoorwaarden zijn een sterke basiszorg voor ouderen en aandacht voor het gezamenlijk vitaal ouder worden.
Om de beschreven doelen te bereiken is medio 2025 het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg (HLO) afgesloten met 16 partijen die betrokken zijn bij de ouderenzorg (zorgaanbieders, ouderenbonden; clientvertegenwoordigers, zorgkantoren, zorgprofessionals; gemeenten; team overheid).
Dementiezorg
Het beleid rondom dementie is gebundeld in de Nationale Dementiestrategie (2021–2030), die wordt geactualiseerd. De strategie kent drie hoofdthema’s:
– Onderzoek naar alle facetten van dementie;
– Dementie en de maatschappij;
– Ontwikkelaanpak en kennisdeling: goede zorg en ondersteuning voor mensen met dementie en hun naasten.
Palliatieve zorg
Palliatieve zorg richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van leven van mensen die ongeneeslijk ziek zijn of voor wie het levenseinde nadert. Door vroegtijdige signalering en proactieve zorgplanning, in overleg met patiënten en naasten, ontstaat passende zorg in de laatste levensfase. Dit voorkomt onnodige zorg, vermindert klachten en maakt sterven op de plek van voorkeur vaker mogelijk.
Door vergrijzing, medische vooruitgang en de toename van chronische aandoeningen groeit de behoefte aan palliatieve zorg. Er zijn extra middelen in de periode tot 2027 beschikbaar om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze zorg – en geestelijke verzorging thuis – te verbeteren. De middelen worden ingezet via onder andere het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II), het ZonMw-programma Palliantie II en de subsidieregeling Palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging thuis.
Voor ouderenzorg, dementiezorg en palliatieve zorg worden diverse monitorings- en evaluatietrajecten uitgevoerd, gericht op het verbeteren van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Belangrijke programma’s en evaluaties zijn:
– Periodieke rapportage Ouderenzorg (2028): gericht op ouderen met een Wlz-indicatie, in samenhang met Wmo en Zvw. Het WOZO-programma heeft hiervoor de basis gelegd en het HLO dient hierbij als inhoudelijk kader.
– Monitor Nationale Dementiestrategie: jaarlijkse voortgangsrapportages tot en met 2030.
– Evaluatie NPPZ II, Palliantie II en de subsidieregeling palliatieve zorg en geestelijke verzorging thuis (2026–2027): gericht op doeltreffendheid en uitvoering van deze regelingen.
De Periodieke rapportage Ouderenzorg vormt in 2028 het centrale document waarin inzichten over ouderenzorg worden gebundeld. Deze rapportage richt zich op de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg voor ouderen, met specifieke aandacht voor de samenhang tussen de Wlz, Wmo en Zvw. Het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg (HLO) vormt hierbij het inhoudelijk kompas.
De monitor Nationale Dementiestrategie en de verschillende evaluaties van palliatieve zorg worden benut als bouwstenen voor toekomstgericht beleid. De opbrengsten van deze trajecten geven zicht op benodigde beleidsaanpassingen en vervolgstappen.
De verzamelde inzichten moeten antwoord geven op vragen als: werkt de huidige inzet voor ouderen, mensen met dementie en palliatieve zorgdoelen? Is de zorg voldoende toekomstbestendig? Worden publieke waarden geborgd?
We verwachten te leren in hoeverre de ingezette hervormingen bijdragen aan het versterken van de zorginfrastructuur voor ouderen, het verminderen van ongewenste ziekenhuisopnames in de palliatieve fase, en het bevorderen van passende woon-zorgcombinaties. Ook ontstaat meer zicht op de leefwereld van ouderen en hun naasten. Deze inzichten geven richting aan de toekomstige inrichting van het zorgstelsel en helpen bij het realiseren van een houdbare en inclusieve ouderenzorg.
Thema 8: Gehandicaptenzorg
In Nederland leven circa 2 miljoen mensen met een beperking. Minder dan 10% van deze groep woont in een zorginstelling. De overige 90% woont en leeft, met meer of minder ondersteuning, thuis. Dit is een zeer diverse groep mensen met verschillende leeftijden en achtergronden, zowel jeugdigen als volwassenen.
We werken naar een inclusieve samenleving waar iedereen naar wens en vermogen mee kan blijven doen. De basis hiervoor is de bekrachtiging van het VN-verdrag door de Nederlandse overheid in 2016. Het slechten van drempels en het nastreven van een inclusieve samenleving blijft nodig en dit maatschappelijke vraagstuk overstijgt de zorg. Het vraagt een inspanning vanuit alle onderdelen van de samenleving. Het is nodig om te waarborgen dat mensen de mogelijkheid hebben om mee te doen en hun positie te versterken. De toenemende complexiteit die we in het dagelijkse leven tegenkomen, zien we ook terug in de zorg voor mensen met een beperking. Als we kijken naar de inhoud van de zorg en ondersteuning dan zien we (in ieder geval in de langdurige zorg) dat het ingewikkelder is om in alle gevallen een passend antwoord te hebben op de zorgvragen van mensen met meer beperkingen. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met demografische ontwikkelingen, zoals de stijgende levensverwachting. Daarnaast neemt de problematiek toe rond zorg voor mensen met een beperking en gedragsproblematiek. Er zijn dan ook een andere inzet van expertise, vakmanschap en vormen van samenwerking nodig dan voorheen, zoals tussen de GHZ en de GGZ.
Tegelijkertijd zien we voorbeelden ontstaan waar sociale en technologische vernieuwingen dit doorbreken en tot nieuwe inzichten leiden hoe het anders en beter kan. Het is van belang om deze vernieuwingen beter te faciliteren, samenwerking te stimuleren en implementatie te versnellen. Op die manier blijft het niet slechts bij voorbeelden en realiseren we sneller het potentieel aan mogelijkheden in deze sector. Dit is tevens gewenst omdat de druk op de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde medewerkers ook in de gehandicaptenzorg toeneemt. Het is dan wel van belang om te volgen om die beweging naar toekomstbestendige zorg en ondersteuning te volgen en de impact daarvan te kunnen evalueren.
Om goed voorbereid te zijn op bovenstaande ontwikkelingen en de gewenste vernieuwingen te stimuleren wordt tot en met 2026 de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking uitgevoerd. De focus bij deze toekomstagenda ligt op andere, nieuwe manieren van werken en organiseren die moet leiden tot meer passende zorg en ondersteuning en meer eigen regie en zelfredzaamheid voor mensen met een beperking. Uiteindelijk draagt anders werken en anders organiseren er ook aan bij dat de zorg en ondersteuning op de lange termijn beschikbaar, betaalbaar en van goede kwaliteit is. In de Toekomstagenda zijn de volgende thema’s geprioriteerd, waarvan de voortgang op de onderliggende acties en doelen worden gemonitord:
1. Complexe zorg
2. Mensen met een licht verstandelijke beperking
3. Verbeterde inzet van de cliëntondersteuning
4. Meer duurzame toepassing van innovatie & technologie
5. Arbeidsmarkt: boeien, binden en benutten
6. Levenslang, levensbreed Wmo
Monitoring vindt plaats volgens het plan van aanpak dat door het RIVM is opgesteld.20Dit gebeurt via een set aan indicatoren en het houden van interviews.
De Periodieke rapportage gaat over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid om te komen tot een meer toekomstbestendige gehandicaptenzorg door het gezamenlijk (met alle betrokken partijen) uitvoeren van een Toekomstagenda. De monitor van deze Toekomstagenda, die loopt tot eind 2026, is de belangrijkste bouwsteen van deze Periodieke rapportage. Dit betekent dat de Periodieke rapportage in 2027 beschikbaar komt. De evaluatie is bedoeld om inzicht te krijgen in hoe zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking zich ontwikkelt. Dit moet aanknopingspunten opleveren voor vervolgbeleid.
Thema 9: Arbeidsmarkt en opleidingen zorg
Het thema ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ is onderdeel van artikel 4.2 van de begroting van VWS. Dit beleidsartikel gaat over opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt. Het gros van de middelen zit in regelingen en instellingssubsidies. De algemene beleidsdoelstelling is het scheppen van randvoorwaarden om het zorgstelsel verder te optimaliseren zodat de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de gezondheidszorg voor de burger gewaarborgd blijft.
De rol van VWS is om de werking van het stelsel te bevorderen. Binnen het thema ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ komt dat tot uiting in beleid dat er op gericht is de juiste randvoorwaarden te creëren voor werkgevers om voldoende, kwalitatief goed personeel aan te trekken en te behouden. De sterk stijgende zorgvraag in combinatie met de stagnerende beroepsbevolking, maakt het hiernaast noodzakelijk dat het arbeidsmarktbeleid van VWS een transitie faciliteert naar anders werken en het anders organiseren van werk in zorg en welzijn. Hierbij spelen onder andere technologische en sociale innovatie een rol. Het opleidingsbeleid ondersteunt deze transitie: enerzijds omdat ook het leren op een andere manier georganiseerd moet en kan worden en anderzijds omdat toekomstige zorgmedewerkers moeten worden voorbereid op nieuwe ontwikkelingen in de zorg en op de noodzaak om anders te gaan werken.
Voor het realiseren van deze doelstellingen is VWS één van de spelers in een breder veld met partijen. Het is aan werkgevers om het eigen beleid omtrent werving, arbeidsvoorwaarden en opleiding vorm te geven. De afspraken die werkgevers en werknemers maken in de cao’s kunnen het realiseren van arbeidsmarktdoelstellingen beïnvloeden. De arbeidsmarkt in de sector zorg en welzijn staat niet op zichzelf en valt als onderdeel van de Nederlandse arbeidsmarkt onder het beleid en wet- en regelgeving van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Voor zorgopleidingen geldt dat VWS opleidingsplaatsen beschikbaar stelt en financiert voor de medische vervolgopleidingen. VWS biedt daarnaast een aantal subsidies aan voor bij- en nascholing van zorgmedewerkers in het kader van een Leven Lang Ontwikkelen. Daar komt bij dat initiële zorgopleidingen – het grootste deel van de opleidingen voor werken in de sector zorg en welzijn – onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) vallen
Een doelmatig en doeltreffend arbeidsmarkt- en opleidingsbeleid ziet zowel op de randvoorwaarden voor het aantrekken en behouden van voldoende gekwalificeerd personeel als op de momenteel gewenste transitie naar anders werken en leren in de sector zorg en welzijn. Deze transitie is noodzakelijk om de krapte op te vangen die gaat ontstaan door een stijgende zorgvraag gecombineerd met een stagnerende beroepsbevolking. Dit zodat de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de gezondheidszorg voor de burger gewaarborgd blijft.
In Periodieke rapportage van het thema ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ wordt onderzocht hoe arbeidsmarkt- en opleidingsbeleid in de toekomst doeltreffender en doelmatiger kan uitgevoerd. In de evaluatie staat de volgende hoofdvraag centraal: Op welke wijze kan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het arbeidsmarkten opleidingsbeleid worden vergroot, rekening houdend met de rol die het ministerie van VWS hierin kan en hoort te spelen?’ Verwacht wordt de dat rapportage eind 2025 aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Evaluatie van beleid leidt niet alleen tot inzicht in de mate waarin doelen wel of niet behaald zijn, maar biedt ook aanknopingspunten om beleid verder te verbeteren. Dit door allereerst de verschillende beleidsinstrumenten op doeltreffendheid en doelmatigheid te evalueren en vervolgens in samenhang te bezien om de hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden. Gezien het geschetste samenspel van partijen op het thema ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ is het relevant dat de evaluatie reflecteert op de rol van de Minister van VWS in deze wisselwerking.